Abus AZ4000/05, Terxon SX AZ4000 Data papier

  • Hallo! Ik ben een AI-chatbot die speciaal is getraind om je te helpen met de Abus AZ4000/05 Data papier. Ik heb het document al doorgenomen en kan je duidelijke en eenvoudige antwoorden geven.
NL NL
Inbraak alarmcentrale Terxon SX – Installatie-Instructies
Perfecte veiligheid voor
woning, huis en bedrijf
Deze gebruiksaanwijzing hoort bij dit product. Ze bevat
belangrijke opmerkingen over het in gebruik nemen en
de bediening. Let hierop, ook als u dit product aan
derden doorgeeft. Bewaar daarom de installatie-
instructies om deze na te kunnen lezen!
Een lijst met alle inhouden vindt u in de
inhoudsopgave op pagina 3.
NL NL
1 Inleiding
Geachte klant,
wij bedanken u voor de aankoop van de
inbraakalarmcentrale Terxon SX. Met dit toestel heeft u
een product gekocht, dat met de allernieuwste techniek
werd gebouwd.
Dit product voldoet aan de eisen van de geldende
Europese en nationale richtlijnen. De overeenstemming
werd aangetoond, de overeenkomstige verklaringen en
documenten zijn bij de fabrikant gedeponeerd (www.abus-
sc.eu).
Om deze toestand te behouden en een gebruik zonder
gevaren te garanderen, moet u als gebruiker deze
installatie-instructies in acht nemen!
Als u vragen heeft, neem dan contact op met uw
speciaalzaak.
ABUS Security-Center GmbH & Co. KG
86444 Affing
GERMANY
www.abus-sc.eu
info@abus-sc.eu
2 Bedoeld gebruik
Deze inbraakalarminstallatie dient in combinatie met
overeenkomstige melders en signaalgevers voor de
beveiliging van uw eigendom. U kunt daarmee uw firma,
huis, garage, tuinhuisje, weekendhuisje, etc. beveiligen.
De centrale meldt het ongeoorloofd binnendringen door
het schakelen van uitgangen waarop u optische en
akoestische, of stille alarmmelders kunt aansluiten.
Het contact van de installatie inclusief aangesloten
componenten met vocht, bv. in badkamers e.d. moet
beslist worden vermeden.
Een andere toepassing dan hierboven beschreven kan tot
beschadiging van dit product leiden.
Bovendien is dit met gevaren, zoals bijv. kortsluiting,
brand, elektrische schok, etc. verbonden. De netadapter is
voor het gebruik op het openbare stroomnet met 230 volt /
50 Hz wisselspanning geschikt.
Het gehele product mag niet gewijzigd of omgebouwd
worden.
De aansluiting op het openbare stroomnet valt onder de
voor het land specifieke bepalingen. Stelt u zich hierover
a.u.b. van tevoren op de hoogte.
3
NL
3 Inhoud
1 Inleiding ..............................................................................................................................................2
2 Bedoeld gebruik..................................................................................................................................2
3 Inhoud.................................................................................................................................................3
4 Veiligheidstips.....................................................................................................................................5
5 Inhoud van de levering en benodigde accessoires .............................................................................6
6 Opmerkingen over aansluit- en uitbreidingsmogelijkheden.................................................................7
7 Opmerkingen over het veiligheidssysteem .........................................................................................8
8 Overzicht van de componenten van het huis ....................................................................................10
9 Opmerkingen over de montage ........................................................................................................12
9.1 De centrale............................................................................................................................12
9.2 De bedieningselementen ......................................................................................................12
10 Opmerkingen over de bedrading..................................................................................................13
10.1 Centrale ................................................................................................................................13
10.2 Bedieningselementen ...........................................................................................................14
10.3 Melders .................................................................................................................................16
10.3.1 Openingsmelders voor ramen en deuren ..........................................................................16
10.3.2 Infrarood-bewegingsmelders .............................................................................................16
10.3.3 Rookmelders .....................................................................................................................17
10.3.4 Akoestische glasbreukmelders:.........................................................................................17
10.3.5 Passieve glasbreukmelders...............................................................................................17
10.4 Buitensirene en flitslamp.......................................................................................................18
10.5 Kiezer....................................................................................................................................19
10.6 Sleutelschakelaar..................................................................................................................19
10.7 Inbouwen en aansluiten van een luidspreker........................................................................20
10.8 Relaismodule ........................................................................................................................20
10.9 Weerstanden.........................................................................................................................20
10.10 Looptest ................................................................................................................................21
10.11 Melder-alarmgeheugen.........................................................................................................21
11 Begripsverklaring .........................................................................................................................22
12 Algemene begrippen....................................................................................................................24
12 Algemene begrippen....................................................................................................................24
13 Voorbeeldinstallatie......................................................................................................................25
14 De eerste keer in gebruik .............................................................................................................31
15 Opmerkingen over de programmering .........................................................................................32
15.1 Programmeermodus .............................................................................................................32
15.2 Overzicht programmeermenu ...............................................................................................33
15.3 Instelling in het programmeermen.........................................................................................41
5
NL
4 Veiligheidstips
!WAARSCHUWING!
Ter voorkoming van branden en
verwondingen neemt u a.u.b. de
volgende opmerkingen in acht:
x Bevestig het apparaat zeker op
een droge plaats in het huis.
x Zorg voor voldoende ventilatie
van de installatie.
x Stel de installatie niet aan
temperaturen van onder -10°C
of boven 55°C bloot.
x De installatie werd uitsluitend
voor het gebruik binnenshuis
geconstrueerd.
x De maximale luchtvochtigheid
mag niet meer dan 90% (niet
condenserend) bedragen.
x Zorg ervoor dat van buiten geen
metalen voorwerpen in de
installatie gestoken kunnen
worden.
x Voer alle werkzaamheden aan
de installatie in spanningsloze
toestand uit.
!LET OP!
Neem a.u.b. de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht,
zodat uw apparaat altijd goed
functioneert:
x De installatie wordt via de al
ingebouwde transformator van
12V gelijkspanning voorzien.
x De transformator wordt via een
apart beveiligde leiding met het
230VAC huisnet verbonden.
x De aansluitwerkzaamheden
aan het huisnet vallen onder de
nationale bepalingen.
x De noodstroomvoorziening
wordt door een 7 Ah accu
gegarandeerd.
x De maximale stroomopname
van de aangesloten
componenten mag nooit meer
dan 1A bedragen.
x Vervang zekeringen altijd door
zekeringen van hetzelfde type,
in geen geval hoger.
!BELANGRIJKE INFO!
Algemeen over de
inbraakalarminstallatie
Door ondeskundige of slordige
installatiewerkzaamheden kunnen
signalen verkeerd geïnterpreteerd
worden en kan er daardoor vals
alarm worden gegeven. De kosten
voor het eventueel uitrukken van
reddingsbrigades, zoals bijv.:
brandweer of politie, moet de
exploitant van de installatie betalen.
Lees daarom deze handleiding
aandachtig door en let tijdens de
installatie van het systeem op de
precieze benaming van de
gebruikte leidingen en
componenten.
6
NL
5 Inhoud van de levering en benodigde accessoires
Inhoud van de levering:
x Inbraakalarminstallatie
x LCD-bedieningselement
x Installatie-instructies
x Gebruiksaanwijzing
U heeft bovendien het
volgende nodig:
Alarmmelder
Signaalgever
12V/7Ah accu
Verdeler
Kabel
Optioneel verkrijgbaar:
Relaismodule
Gereedschap:
Sleufschroevendraaier (klein)
Kruiskopschroevendraaier
Boormachine
Boor 6mm
Boor 4mm
Schroeven 6mm
Schroeven 4mm
Evt. pluggen, gips
Soldeerbout en soldeertin
Isolatieband of krimphuls
Meetinstrument voor spanning
en weerstand
Kabelkanaal
Klemschroeven
7
NL
6 Opmerkingen over aansluit- en uitbreidingsmogelijkheden
De inbraakalarminstallatie is het basisapparaat van een
elektronisch veiligheidssysteem voor het beveiligen van
uw eigendom (bijv.: voor woning, huis, garage, winkels,
enz.). Na het aanvullen met andere elementen, zoals bijv.
melders en signaalgevers, beveiligt de installatie de te
bewaken bereiken. Bij een ongewenste poging tot inbraak
wordt het alarm geactiveerd.
De bediening van de installatie wordt met behulp van een
aangesloten bedieningselement uitgevoerd. Dit maakt het
mogelijk, de installatie op een verborgen plaats te
installeren. Indien nodig kunnen maximaal 4
bedieningselementen aangesloten worden. Bovendien
maakt de installatie een bediening via een zogenaamde
sleutelschakelaar mogelijk.
De inbraakalarminstallatie beschikt over 9 apart
geanalyseerde alarmzones. De installatie analyseert, of
tussen de beide contacten (CCT1) van elke alarmzone
een (minimale ruststroom vloeit of niet. Brengt u een
contact tussen de contacten van de alarmzone tot stand,
dan geldt dit als gesloten en stroomvloei is mogelijk. Is er
geen contact aanwezig, dan is er geen stroomvloei
mogelijk en de alarmzone is open. Bij wijzigingen wordt
afhankelijk van de programmering een alarm geactiveerd.
Een differentiële bewaking van de alarmzones is ook
mogelijk (DEOL).
Kenmerken van de installatie:
x 8 vrij programmeerbare alarmzones, daarvan kan elke
zone o.a. als volgt geprogrammeerd worden:
onmiddellijk, vertraagd, toegang, overval, 24 uur,
vuur, techniek of tijd.
x 1 sabotagezone voor aangesloten melders.
x 1 sabotagezone voor aangesloten signaalgevers.
x 3 transistoruitgangen, die aan een bepaalde
gebeurtenis (alarm, vuur, overval,…) toegewezen
kunnen worden.
x Geïntegreerde netadapter (230VAC/12VDC) voor de
voeding van de installatie, van de aangesloten
melders en voor het laden van de accu.
x Noodstroomvoorziening via een 12V/7Ah accu.
x Eenvoudige programmering en bediening via één of
max. vier bedieningselementen.
x De toestand van de alarmzones en van de
alarmcentrale wordt met behulp van tekstweergave
aangegeven.
x Zoneblokkering als mogelijkheid om afzonderlijke
alarmzones tijdelijk uit de bewaking te halen.
x Sabotagecontacten voor de centrale en de
bedieningselementen.
x Alarm- en gebeurtenisgeheugen.
8
NL
7 Opmerkingen over het veiligheidssysteem
De Terxon SX inbraakalarmcentrale biedt de
mogelijkheid om voor elk van de 8 alarmzones een
willekeurige configuratie te kiezen om ze optimaal aan
de bedrijfsvoorwaarden aan te passen. Bovendien
raden wij u aan:
x De externe melders in zo klein mogelijke groepen
over de zones te verdelen (bijv. melders parterre op
zone 1, enz.), eventueel apart in te schakelen en voor
zover mogelijk alle zones van de centrale te
gebruiken.
x Het akoestische signaal (sirene) van de signaalgever
dient korter dan het optische signaal (flitslicht) te zijn.
De overeenkomstige alarmeringstijden richten zich
naar de voor het land specifieke voorschriften. (In
Duitsland moet de akoestische alarmering tot 3
minuten worden begrensd!).
x De vertragingstijd dient pas na de praktische controle
definitief ingesteld te worden.
x De code mag alleen aan personen gegeven worden,
die uw volste vertrouwen genieten.
x Bij de bediening van de installatie moet de code zo
ingevoerd worden, dat buitenstaanders de code niet
kunnen zien.
x Het voor de bedrading van de
componenten aanbevolen aansluitsnoer
(minimumdoorsnede: 0,22mm
2
/ader) heeft in de
regel een gekleurde markering van de aders.
Gebruikers- en programmeercode moeten verschillend
zijn.
Om het geheel overzichtelijk te houden, moeten de aders
uniform als volgt worden toegewezen:
Rood: +12V spanningsvoeding
Zwart: 0V massa
Geel: alarmcontact
Groen: alarmcontact
Bruin: sabotagecontact
Wit: sabotagecontact
x Gebruik verdelers voor het aansluiten van meerdere
melders op één alarmzone. Voor het verlengen van
snoeren kunt u beide uiteinden aan elkaar solderen of
klemschroeven gebruiken. Let op een isolatie
(isolatieband, krimphuls) om kortsluitingen en vals
alarm te voorkomen. Neem de illustratie daartoe op
de volgende pagina in acht.
x Ga stap voor stap te werk:
1. Lees de gebruiksaanwijzing aandachtig door.
2. Teken een schema van het object, die de
montageplaats van de melders en van de centrale en
de benodigde snoeren bevat.
3. Leg de benodigde snoeren aan.
4. Monteer de melders en de centrale.
5. Verbind de aansluitsnoeren met de melders en de
centrale.
6. Voorzie de centrale van spanning (accu, stroomnet)
7. Voer de programmering uit.
9
NL
In de onderstaande afbeelding krijgt u een overzicht over
het juiste gebruik van soldeerverdelers bij het aansluiten
van meerdere melders op één alarmzone:
Zoals al besproken, analyseert de alarminstallatie de
alarmzones via de aanwezige stroomvloei. De meeste in
de alarmtechniek gebruikte melders zijn
verbreekcontacten, d.w.z. de melders onderbreken bij
alarm de alarmzone. De melders worden verbreekrelais,
of ook N.C. (normally closed) genoemd en worden als
volgt aangesloten (De brug tussen CCT moet worden
verwijderd):
Soms moeten meerdere alarmcontacten in één zone
aaneengesloten worden. Sluit de verbreekcontacten in
een serieschakeling aan.
Het aansluiten van maakcontacten, bijv. van
overvaldetectors is op deze centrale niet mogelijk.
Verteiler
NC-Alarmkontakt
(z.B. Öffnungsmelder)
A
nschlusskabel zur Zentrale
NC-alarmcontacten
NC-alarmcontact
(bijv.:
ild)
Aansluitsnoer voor de centrale
NC-alarmcontacten
verdele
r
10
NL
8 Overzicht van de componenten van het huis
NL
M
N
O
P
R
Q
S
T
11
NL
M
Aansluiting van de 230V netvoeding met primaire zekering (T 250V
250mA).
N
230VAC / 12VDC transformator.
O
Aansluitstrippen voor sirene, flitslicht, progr. uitgang, luidspreker, 12VDC
spanningsvoeding en alarmzones.
P
Sabotagecontact van de behuizing van de alarmcentrale.
Q
Aansluitstrip voor de noodstroomaccu.
R
Aansluitstrip voor de bediendelen.
S
Aansluitklem voor de aanvullende transistoruitgangen of de optionele
relaismodule.
T
Plaats voor de 12 V noodstroomaccu (7 Ah) en de bedrading.
OPMERKING OVER 230V-BEDRADING
Sluit op dit moment de netspanning nog niet aan!
Bedraad de aansluitklem van de netspanning als volgt:
nulleider (blauw)
fase (zwart)
aarde
12
NL
9 Opmerkingen over de montage
9.1 De centrale
Bevestig de centrale op een gladde, droge, schokvrije en
warmtebestendige ondergrond. De leiding voor de
spanningsvoeding van de alarmcentrale en die van de
alarmzones en van de alarmgevers (sirene, flitslicht, evt.
externe luidspreker) moeten onopvallend, indien mogelijk
onder de stuclaag weggewerkt of in een kabelkanaal
aangelegd worden.
x Open het huis van de alarmcentrale door met behulp
van een kruiskopschroevendraaier de schroeven van
het huis los te draaien en het deksel van het huis van
de centrale te tillen.
x De printplaat van de centrale wordt met drie
schroeven op de printplaathouders in het huis
geborgd. Draai deze los en verwijder de printplaat. De
stekker van de transformator kan daarbij van de
printplaat losgetrokken worden.
x Gebruik nu het huis van de centrale als sjabloon voor
het markeren van de bevestigingsgaten.
x Boor op de gemarkeerde plaatsen drie gaten (min.
4mm Ø, 4,5cm lang).
x Monteer het huis van de centrale en steek de kabels
in het huis van de centrale.
x Draai de bevestigingsschroeven pas vast, als u de
bedrading helemaal heeft afgesloten, plaatst
vervolgens de printplaat weer en sluit het huis van de
centrale met het deksel af.
9.2 De bedieningselementen
De bedieningselementen moeten ook op een gladde,
droge, schokvrije ondergrond gemonteerd worden.
Belangrijk is daarbij de montagehoogte. Deze moet zo
gekozen worden, dat elke gebruiker makkelijk de
weergaven kan aflezen en de toetsen kan bedienen.
x Klap het deksel van het bedieningselement open en
draai de schroeven aan de onderkant van het
bedieningselement los.
x Gebruik het huis als sjabloon voor het markeren van
de boorgaten.
x Boor op de gemarkeerde plaatsen drie gaten (min.
4mm Ø, 3cm lang).
x Leg nu de bedrading van het bedieningselement naar
de centrale (zie volgende pagina) aan.
x Leg de bedrading van het bedieningselement met
externe componenten aan.
x Voer de noodzakelijke instellingen in het
bedieningselement uit.
x Bevestig nu het huis van het bedieningselement op de
wand. Plaats de frontplaat met de printplaat van het
bedieningselement weer en draai de schroeven van
het bedieningselement weer vast.
13
NL
10 Opmerkingen over de bedrading
10.1 Centrale
Aansluitklemmenstrip voor de sabotage- en alarmzones.
COM A/T: Aansluitingen voor de sabotage van de melders
CCT 1…8: Aansluitingen voor de alarmzones 1-8
Aansluitklemmenstrip voor de 12V DC spanningsvoeding
van externe apparaten (bijv. melders).
AUX: +12V duurspanning voor melders
0V: 0V massa
Aansluitklemmenstrip voor luidspreker, progr. uitgangen en
sirenesabotage.
TR: sabotage-ingang voor sirene
+ / LS: Aansluiting voor de optionele 16 ohm
luidspreker
OP1, OP2, OP3: Aansluiting voor de open collector-
transistoruitgang (bijv. als triggersignaal
van de kiezer)
Aansluitklemmenstrip voor
bedieningselementen
12V: 12V+ duurspanning
0V: 0V massa
Data: Databus
Clock: Databus
M
N
O
P
O
P
N
M
14
NL
10.2 Bedieningselementen
De inbraakalarminstallatie is in staat, maximaal vier
bedieningselementen te gebruiken die in één BUS
aangesloten zijn.
De bedieningselementen kunnen als ring of stervormig
met de alarmcentrale verbonden worden. Sluit het
bedieningselement als volgt aan.
Naar het volgende bedieningselement/centrale
Aansluitklem: 0V
Naar het volgende bedieningselement/centrale
Aansluitklem: 12V
Naar het volgende bedieningselement/centrale
Aansluitklem: CLK (clock)
Naar het volgende bedieningselement/centrale
Aansluitklem: DATA (data)
De maximale lengte van de databus mag niet meer dan
200m bedragen. Gebruik voor de bedrading van de
bedieningselementen een snoer met een
leidingdoorsnede van min. 0,22mm
2
.
Bovendien kunnen de volgende elementen op de
bedieningselementen aangesloten worden:
ET: Een toets voor het handmatig beëindigen van de
uitgangsvertragingstijd. Het contact is als normally
open (NO) geschakeld en moet voor het activeren
gesloten worden.
EXT. TAMPER: Een aanvullende ingang op het
bedieningselement waarop een extern
sabotagecontact (NC) aangesloten kan worden. Het
contact moet voor het activeren van een
sabotagealarm geopend worden.
PANIC I/P : Dze ingang heeft geen functie.
M
N
O
P
Q
R
S
OPMERKING: De aansluitleidingen moeten van boven
in de klembruggen worden gestoken.
Codering van de bedieningselementen:
Bedieningselement 1: Geleiderbrug niet ingestoken
Bedieningselement 2-4: Geleiderbrug overeenkomstig op
de PIN met het nummer 2, 3 of 4
ingestoken.
Achtergrondverlichting:
Achtergrondverlichting aan:Geleiderbrug ingestoken.
codering
bedieningselementen
achtergrondverlichting
volume zoemer
sabotagecontact
zoemer
M
N
O
P
S
R
Q
15
NL
Aansluiting Betekenis
AC netadapteraansluiting
(AC IN)
Aansluiting van de 230V netadapter
Kick-start-brug (KS) Verbind de beide contacten van deze klembrug als u de alarmcentrale zonder 230V spanningsvoeding wilt
starten.
Accu-aansluiting (+ -) Aansluitstekker van de noodstroomvoorziening
COMMS-interface Aansluiting van de aanvullende transistoruitgangen
NVM reset-brug (NVM
RST)
Verbind de beide contacten van deze klembrug als u de alarmcentrale wilt resetten.
Zekeringen (BAT F-2A /
12VAUX F-1A)
Vervang de zekeringen altijd door zekeringen van hetzelfde type. Let erop dat de zekeringhouders altijd
een goed contact met de zekering hebben, aangezien er anders storingen optreden.
Sirene-sabotage-ingang
(TR)
Deze ingang moet bij sirenemodellen met eigen stroomvoorziening direct met de sabotage-uitgang van de
sirene worden verbonden. Anders moet het sabotagecontact van de sirene in de lus tussen de TR-ingang
en 0V worden geplaatst. Is er geen sirene aanwezig, dan moet de TR-ingang direct met de 0V-uitgang
worden verbonden.
Optionele luidspreker
(LS)
Hier kunt u een 16 ohm luidspreker voor de interne alarmering aansluiten.
Programmeerbare transistoruitgangen
(OP). Max. stroomopname van alle
transist
oruitgangen 0 5A
12V spanningsvoeding
voor componenten (bijv.
Sabotage-ingang
voor externe
componenten (bijv.
A
larmzones 1
8 voor NC-alarmcontacten
(bijv. IR-melder). Er kunnen geen NO-
contacten aangesloten worden. Let erop dat
u de alarmzones met de overeenkomstige
weerstanden afsluit. Er moeten al naar
gelang programmering twee verschillende
weerstanden gebruikt worden of geen
weerstand. Wordt de zone
g
ebruikt, dan
Sir. sabo. ingang
Optionele
luidsprekeringang
Bedieningselem
1A AUX zekering
voor de
2A BAT zekering
voor de acculading
A
C aansluiting
van de
Kick
star
A
ccu-
aansluitin
COMMS-
interface
NVM
EEPROM
A
ansluiting voor
sabotagedekselcon
16
NL
10.3 Melders
10.3.1 Openingsmelders voor ramen en
deuren
Openingsmelders dienen voor de bewaking van ramen en
deuren. Voor het activeren van de in-
/uitgangsvertragingstijd moet minimaal één
openingsmelder op de hoofdingangsdeur waarop ook een
bedieningselement geïnstalleerd is, gemonteerd zijn.
Om het geheel overzichtelijk te houden, moeten niet meer
dan tien openingsmelders per alarmzone worden gebruikt.
Als de magneet van het bladveercontact van de
openingsmelder wordt verwijderd, gaat het schakelcontact
open en de alarmzone wordt onderbroken. Lees daarvoor
a.u.b. ook de handleiding die bij uw openingsmelder is
bijgevoegd.
Aansluitvoorbeeld:
10.3.2 Infrarood-bewegingsmelders
Infrarood-bewegingsmelders detecteren de infrarood-
warmtebeweging van levende wezens en mogen alleen
binnen worden gebruikt. Om het geheel overzichtelijk te
houden dient u geen bewegingsmelders met
openingsmelders in één zone te plannen.
Aansluitvoorbeeld:
Reedconta
Ma
g
neet
17
NL
10.3.3 Rookmelders
Deze inbraakalarminstallatie maakt het aansluiten van
rookmelders mogelijk. Programmeer hiervoor het
zonetype “vuur” of “brandmelder” afhankelijk van de
functie van de rookmelder. Deze programmering leidt tot
een bijzondere akoestische alarmering van de aanwezige
personen (gepulst alarmsignaal).
10.3.4 Akoestische glasbreukmelders:
Deze glasbreukmelders analyseren de bij glasbreuk
ontstane akoestische signalen.
Aansluitvoorbeeld:
10.3.5 Passieve glasbreukmelders
Passieve glasbreukmelders worden direct op de te
bewaken ruit bevestigd. Er kunnen alleen passieve
glasbreukmelders worden gebruikt, die geen lijnvoeding
nodig hebben, maar een potentiaalvrij alarmcontact
bieden.
Aansluitvoorbeeld:
Passieve glasbreukmelder
18
NL
10.4 Buitensirene en flitslamp
Om daders af te schrikken en de omgeving te alarmeren,
raden wij u aan, op de alarmcentrale een sirene en een
flitslamp aan te sluiten.
Let erop dat deze alarmgevers buiten zo hoog mogelijk
bevestigd worden (bijv. in de gevel) en de leidingen niet
zichtbaar aangelegd zijn. De akoestische alarmering
buiten kan een storing van de rust in de buurt
veroorzaken. Neem hiervoor de voor het land specifieke
richtlijnen in acht. Wij raden u aan een alarmduur van drie
minuten niet te overschrijden. De visuele alarmering
(flitslicht) blijft tot aan de handmatige bevestiging van het
alarm actief.
Naast de aansturing van sirene en flitslicht raden wij u
aan, het sabotagecontact van de combisignaalgever op
de sabotage-ingang van de alarmcentrale aan te sluiten.
Als het huis van de sirene geopend wordt of de verbinding
met de sirene onderbroken wordt, activeert het
onderbroken sabotagecontact een sabotagealarm.
Aansluitvoorbeeld:
Aansluiting van een signaalgever met eigen
stroomvoorziening
Het functieprincipe van deze alarmgevercombinaties is
gebaseerd op een permanente spanningsvoeding van de
sirene en van een in het huis van de sirene geïntegreerde
accu.
Op een transistoruitgang van de alarmcentrale is ofwel
een houdspanning voor de sirene aangesloten, die bij
alarm wegvalt (of door sabotage doorgesneden wordt) of
de alarmcentrale geeft bij alarm via de transistoruitgang
een triggersignaal af, dat de sirene en het flitslicht
activeert.
De alarmduur van de sirene wordt direct bij de
signaalgever ingesteld. Het flitslicht blijft ook hier tot aan
de handmatige bevestiging van het alarm actief. Neem
a.u.b. voor de juiste installatie in ieder geval de installatie-
instructies van de signaalgever met eigen
stroomvoorziening in acht.
Aansluitvoorbeeld:
Max. 500mA
Max. 500mA
Signaalgever
Alarmcentrale
19
NL
10.5 Kiezer
Wij raden u aan de aanvullende alarmuitgangen te
gebruiken om de optionele telefoonkiezer met de centrale
te verbinden.
De uitgangen kunt u nu met de alarmingangen van uw
kiezer verbinden. Let erop dat u de polariteit van de
alarmingang op de kiezer op –12V zet (trigger polariteit
neg.). Neem a.u.b. bovendien de handleiding van uw
telefoonkiezer in acht.
Neem a.u.b. daarbij de opmerkingen over de aanvullende
alarmuitgangen op de volgende pagina in acht.
10.6 Sleutelschakelaar
Elke zone biedt de mogelijkheid, voor zover
overeenkomstig geprogrammeerd, van het aansluiten van
een sleutelschakelaar voor het activeren of deactiveren
van de alarmcentrale.
Er kunnen sleutelschakelaars met impulscontact of
doorlopend contact gebruikt worden. Let er bij de
sleutelschakelaars met doorlopend contact op dat de
bedieningselementen nog actief zijn en er verkeerde
interpretaties kunnen optreden als een sleutelschakelaar
nog actief is, de alarmcentrale echter al via het
bedieningselement gedeactiveerd werd. Wij raden daarom
het gebruik van sleutelschakelaars met impulscontact
aan.
Door het bedienen van de sleutelschakelaar wordt de
uitgangsvertragingstijd voor het overeenkomstige bereik
geactiveerd, daarna staat de alarmcentrale op scherp. Bij
interne bereiken is ook een onmiddellijk op scherp zetten
mogelijk. Bij het opnieuw bedienen wordt de alarmcentrale
uitgeschakeld.
Sommige sleutelschakelaars hebben aanvullende LED-
weergaven, die extern aangesloten kunnen worden. Deze
kunt u evt. met de progr. uitgangen (OP1) aansluiten.
20
NL
10.7 Aansluiten van een luidspreker
Een optionele 16 ohm luidspreker wordt op de klemmen
LS en + aangesloten.
De luidspreker kan direct in het huis van de alarmcentrale
ingebouwd worden.
Als alternatief kan de luidspreker als aanvullende interne
alarmering van de alarmcentrale apart gemonteerd
worden. De afstand ten opzichte van de centrale mag
daarbij niet meer dan 20m bedragen.
Aanvullende alarmuitgangen
De alarmcentrale beschikt op de bovenste rand van de
printplaat over een aansluiting voor aanvullende
transistoruitgangen. Deze worden met behulp van de
bijgevoegde steekkabels in gebruik genomen. Hieronder
vindt u de pintoewijzing van de kabel. Let er a.u.b. op dat
de kleurcodering van de kabel niet altijd met de hieronder
beschreven vermelding overeenstemt.
Kleur Functie
Rood (1) +12V permanente
spanningsvoeding (500mA max.)
Zwart (29 Massa 0V permanent
Oranje/Wit (3) Niet in gebruik
Bruin/Wit (4) Storingsingang van de telefoon bij
leidingverlies (+12V indien gestoord)
Grijs (5) Aanvullende uitgang 8
Wit (6) Aanvullende uitgang 7
Paars (7) Aanvullende uitgang 6
Blauw (8) Aanvullende uitgang 5
Groen (9) Aanvullende uitgang 4
Geel (10) Aanvullende uitgang 3
Oranje (11) Aanvullende uitgang 2
Bruin (12) Aanvullende uitgang 1
10.8 Relaismodule
In plaats van de aanvullende transistoruitgangen heeft u
de mogelijkheid, een optionele relaismodule met acht
wisselrelais aan te sluiten. Neem daarvoor a.u.b. de
opmerkingen in de relaismodule in acht.
10.9 Weerstanden
Het alarmsysteem kan de zones op twee manieren
bewaken.
A: Zone gesloten NC (geen weerstand gebruikt)
B: Zone gesloten 2,2 kohm (twee weerstanden gebruikt)
Bij de eerste variant kan het systeem alleen herkennen of
de zone geopend werd en registreert een openen altijd als
alarm op deze zone. De sabotagecontacten van de
afzonderlijke melders moeten apart op de sabotagezone
van de alarmcentrale aangesloten worden. De in deze
handleiding beschreven aansluitvoorbeelden hebben
daarbij betrekking op variant A (zonder weerstanden).
Bij de tweede variant worden sabotagecontact en
alarmcontact in één zone bewaakt. De alarmcentrale kan
daarbij onderscheiden of het bij een wijziging van de
weerstand om een alarm of om een sabotage gaat. Let
erop dat er twee verschillende weerstandswaarden zijn.
A: 2,2kohm (rood, rood, rood, goud)
B: 4,7kohm (geel, paars, rood, goud)
Let bij de beide inbouwvarianten van de melders op het
volgende:
A: B:
2,2
kO
h
A
larm-
contact
4,7kOh
4,7kOh
Sabotage-
contact
Sabotage-
contact
2,2
kO
h
A
larm-
contact
21
NL
10.10 Looptest
Voor de looptestfunctie moet de uitgang OP3
overeenkomstig geprogrammeerd zijn (functie 83, optie
5). Activeert de gebruiker de looptestfunctie, dan wordt de
LED voor het herkennen van een beweging op de melder
geactiveerd.
10.11 Melder-alarmgeheugen
Voor de looptestfunctie bij bijv. bewegingsmelders moet
de uitgang OP3 overeenkomstig geprogrammeerd zijn
(functie 83, optie 3). De melder die als eerste in een lijn
geactiveerd is, kan dit opslaan en signaleren.
22
NL
11 Begripsverklaring
Voor de eigenlijke programmering van de centrale moet u
eerst een overzicht over de gebruikte begrippen krijgen. U
krijgt eerst een verklaring van de mogelijke zonetypen en
de toegewezen eigenschappen.
NG - NIET IN GEBRUIK
Een zone waarop niets aangesloten is en daardoor niet in
gebruik is, moet met een klembrug worden afgesloten en
op niet in gebruik gezet worden.
OV - OVERVAL
Deze zone activeert altijd een alarm. Onafhankelijk van
het feit of de inbraakalarminstallatie geactiveerd of
gedeactiveerd is. Een overvalalarm kan ook stil (bijv.: via
optionele telefoonkiezer) doorgegeven worden. Het
programmeermenu kan alleen verlaten worden als deze
zone gesloten is.
VU - VUUR
Deze zone activeert altijd een alarm. Onafhankelijk van
het feit of de inbraakalarminstallatie geactiveerd of
gedeactiveerd is. De alarmering vindt via de zoemer in het
bedieningselement en op de buitensirene als gepulst
alarmsignaal plaats. Het programmeermenu kan alleen
verlaten worden als deze zone gesloten is. Sluit op deze
zone alleen brandmelders aan, die via een automatische
reset beschikken, anders wordt bij de handmatige reset
opnieuw een alarm geactiveerd.
OM - ONMIDDELLIJK
Deze zone activeert bij een geactiveerde
inbraakalarminstallatie onmiddellijk een alarm als de
toestand van de alarmzone verandert. (bijv. openen van
het NC-alarmcontact). Deze zone kan bij het verlaten van
het programmeermenu geopend zijn.
24 UUR
Deze zone activeert altijd een onmiddellijk alarm. Met een
gedeactiveerde inbraakalarminstallatie vindt de alarmering
via de zoemer in het bedieningselement en de luidspreker
van de alarmcentrale plaats. In geactiveerde toestand
wordt bovendien de sirene-uitgang geactiveerd. Wordt
een 24 uur zone geblokkeerd, dan geldt dit alleen voor de
gedeactiveerde toestand. Het programmeermenu kan
alleen verlaten worden als deze zone gesloten is.
IU – IN-/UITGANG
Deze zone activeert met een geactiveerde
inbraakalarminstallatie pas na een ingestelde
vertragingstijd (ingangsvertraging) een alarm. Gebruik dit
zonetype bijv. voor de openingsmelder op uw voordeur.
Bij het verlaten van het object kan het sluiten van deze
zone gebruikt worden om de uitgangsvertraging te
beëindigen. Deze zone kan bij het verlaten van het
programmeermenu geopend zijn.
IV - INGANG VOLGEND
Deze zone activeert geen alarm als eerder een ingangs-
/uitgangszone de ingangsvertragingstijd geactiveerd is. Er
volgt een onmiddellijk alarm als er eerder geen
ingangsvertraging werd geactiveerd. Gebruik dit zonetype
bijv. voor een bewegingsmelder in de gang, die op de
(van een openingsmelder voorziene voordeur gericht is.
Deze melder kan als in-/uitgangsmelder bij interne
activering gebruikt worden. Deze zone kan bij het verlaten
van het programmeermenu geopend zijn.
TS - TRILLINGSSENSOR
Deze zone is voor oudere generaties van trillingssensoren
nodig. Neem per geval contact op met de technische
hotline.
TK - TECHNIEK
Een techniekzone activeert in gedeactiveerde toestand
een alarm via het bedieningselement en een optionele
kiezer. In geactiveerde toestand wordt er geen alarm
geactiveerd. Mocht er een alarm in geactiveerde toestand
op deze zone optreden, dan wordt dit tijdens het
deactiveren van de centrale weergegeven. Gebruik dit
zonetype bijv. voor watermelders. Het programmeermenu
kan alleen verlaten worden als deze zone gesloten is.
SK - SLEUTELKASTJE
Als deze zone geopend wordt, wordt deze gebeurtenis in
het geheugen van de inbraakalarminstallatie opgeslagen.
Gelijktijdig kan deze gebeurtenis via de optionele
telefoonkiezer doorgegeven worden. Er wordt geen alarm
afgegeven.
23
NL
BM – BRANDMELDER
Deze zone werkt net als een vuurzone. In tegenstelling tot
de vuurzone kunnen bij deze zone de aangesloten
brandmelders door het kortstondig verwijderen van de
voedingsspanning gereset worden zonder dat er daarbij
een alarm wordt afgegeven. Het resetten moet daarbij
echter via een schakeluitgang plaatsvinden. Het
programmeermenu kan alleen verlaten worden als deze
zone gesloten is.
SS – SLEUTELSCHAKELAAR IMPULS
Op de inbraakalarminstallatie kan een sleutelschakelaar
(impuls) aangesloten worden. Een verandering van deze
zone verandert de toestand van de alarmcentrale van
actief naar uitgeschakeld, of uitgeschakeld naar actief (na
afloop van de vertragingstijd).
BS – BLOKSLOT
Op de inbraakalarminstallatie kan een sleutelschakelaar
(duur) aangesloten worden. Een verandering van deze
zone verandert de toestand van de alarmcentrale van
actief naar uitgeschakeld, of uitgeschakeld naar actief (na
afloop van de vertragingstijd). Let erop dat u alleen via de
sleutelschakelaar de centrale bedient. Bij een onduidelijke
toestand, bijv.: Sleutelschakelaar gesloten, op het
bedieningselement gedeactiveerd, kan het gebeuren dat
de centrale in de actieve toestand terugkeert.
AM – Anti-mask
Deze zone-eigenschap heeft bij de Terxon SX alarmcentrale
geen functie.
FB – Forbikobler
Deze zone wordt met een extern codeslot of een
toegangscontrole-element verbonden. Deze zone werkt
zoals een regulaire in-/uitgangszone. Als deze zone
tijdens de uitgangstijd geactiveerd wordt, dan wordt de
uitgangstijd direct beëindigd en de inbraakalarminstallatie
wordt geactiveerd. Als deze zone met een geactiveerde
inbraakalarminstallatie geactiveerd wordt, start deze de
ingangsvertraging.
24
NL
12 Algemene begrippen
ZONE
Zone worden één of meerdere melders genoemd, die met
de inbraakalarminstallatie via een ingang CCT verbonden
zijn.
Een zone geldt als geopend of geactiveerd als de
stroomkring binnen CCT door een melder
(bewegingsmelder, magneetcontact,…) onderbroken werd
(voor NC) of de weerstandswaarde veranderd is (voor
DEOL).
Een zone geldt als gesloten of in rust als de stroomkring
binnen CCT gesloten is (voor NC) of de lijnspanning van
de centrale zich binnen de juiste parameters bevindt (voor
DEOL).
INBRAAKALARMINSTALLATIE GEACTIVEERD
In actieve toestand van de inbraakalarminstallatie
bewaakt deze alle zones op veranderingen in de
lijnspanning en activeert lokaal en optioneel extern een
alarm.
INBRAAKALARMINSTALLATIE GEDEACTIVEERD
In uitgeschakelde toestand van de inbraakalarminstallatie
worden alleen die zones bewaakt, die altijd actief zijn,
zoals bijvoorbeeld, 24 uur, techniek, vuur- en
brandmelders. Een alarm door één van deze zones leidt
meestal alleen tot een intern alarm.
INTERN/EXTERN GEACTIVEERD
Naast de complete activering van de
inbraakalarminstallatie is het ook mogelijk afzonderlijke
bereiken (B, C, D) te activeren. Daardoor is het mogelijk
dat u thuis bent en het bereik van het systeem activeert
en zodoende ook beveiligd bent. Deze manier van
activeren wordt intern genoemd.
INTERN ALARM
Bij een intern alarm worden alleen de zoemers van de
bedieningselementen en de optioneel aangesloten
luidspreker geactiveerd.
LOKAAL ALARM
Bij een lokaal alarm worden bovendien de aangesloten
combisignaalgevers (flitslicht en sirene) geactiveerd.
EXTERN ALARM
Bij een extern alarm wordt naast de aangesloten
akoestische en optische signaalgevers ook nog eens een
signaal via telefoon doorgegeven.
25
NL
13 Voorbeeldinstallatie
Aan de hand van deze voorbeeldinstallatie wordt u
vertrouwd gemaakt met het gebruik van de Terxon SX.
Hiertoe gebruiken wij een systeem met twee gebruikers.
Eén gebruiker moet via invoer van een code, de andere
via chip-sleutel de alarminstallatie kunnen (de)activeren
Verder moeten twee melders, een bewegingsmelder
(XEVOX ECO) en een openingsmelder (FU7350W) op de
installatie aangesloten worden. Via het schakelslot
(SE1000) moet het gehele systeem op scherp gezet
worden.
De signaalgever SG1650 (sirene+flits) dient voor de
visuele en akoestische weergave van een inbraak- of
overvalalarm.
Ook willen wij u de programmering van de meldertypes en
van de transistoruitgangen voor de externe alarmgever
uitvoering uitleggen. Sluit de installatie a.u.b. nog niet op
de spanningsvoeding of op de accu aan!
Eerst beginnen wij met de bedrading van de alarmlijnen
van de bewegings- en openingsmelder. Vervolgens
leggen wij de bedrading van de sabotagelijn uit.
Gebruik a.u.b. voor de bedrading de 8-aderige alarmkabel
AZ6360 of AZ6361. De volgende afbeelding toont de
aansluiting van de melders op de installatie:
Let er a.u.b. op, dat u voor de bedrading van de
sabotagelijn nog twee extra leidingen nodig heeft.
In de volgende stap sluiten wij het bedieningselement op
de installatie aan. Let er a.u.b. op, dat de geleiderbrug bij
het gebruik van maar één bedieningselement niet erin
gestoken is (zie pagina 12). Sluit het bedieningselement
zoals afgebeeld op de centrale aan.
Nu wordt de sleutelschakelaar (SE1000) op de installatie
aangesloten. Steek daarvoor de bijgevoegde stekkerkabel
in de aansluitstrip voor de extra schakeluitgangen. Deze
uitgangen heeft u nodig voor de aansturing van de LED’s.
26
NL
Lees hiervoor a.u.b. ook de gebruiksaanwijzing van de
SE1000 door. De sluitelschakelaar moet op impuls worden
ingesteld. De hierboven getoonde schakeling biedt u de
mogelijkheid de alarminstallatie door draaien van de sleutel
in beide richtingen te activeren of te deactiveren. Ook hier
wordt de sabotagelijn nog niet op de centrale aangesloten.
De instelling van de transistor-schakeluitgangen en extra
schakeluitgangen laten we later zien.
Hieronder laten we de bedrading van de sabotagelijn zien.
Let er a.u.b. op, dat u alle sabotagecontacten van de
afzonderlijke componenten in serie schakelt. Met
uitzondering van sirene en flits, aangezien hiervoor een
speciale sabotageaansluiting op de installatie aanwezig is.
De volgende afbeelding met bewegingsmelder en
sleutelschakelaar dient ter verduidelijking van de aansluiting
van de sabotagecontacten. De openingsmelder heeft geen
sabotageaansluitingen!
Als u uitsluitend melders zonder sabotagecontact gebruikt,
moet u een brug tussen COM en A/T op het alarmsysteem
aanbrengen.
Voordat wij tot het programmeren van de installatie komen,
beschrijven wij ter afsluiting van de
bedradingswerkzaamheden nog de aansluiting van de
sirene en van de flits op de Terxon SX. Hiervoor gebruiken
we de SG 1650.
De sabotagelijn voor flits en sirene wordt via een
eigen sabotagecontact van de installatie aangesloten. Als u
geen externe signaalgever wilt gebruiken, moet u een
draadbrug tussen TR en massa (0V) van de alarmcentrale
plaatsen. De aansluiting van de SG1650 op de Terxon SX
wordt in de volgende afbeelding weergegeven:
De bedrading van de installatie is daarmee afgesloten.
Nu komt het programmeren van de installatie op de
voorgrond te staan. Let er a.u.b. op, dat de
sabotagecontacten van alle componenten gesloten zijn,
voordat u de installatie op de spanningsvoeding aansluit. Ga
a.u.b. als volgt te werk:
1. Sluit daarvoor de 12 V accu (7,0Ah) op de klemmen
van de centrale met de juiste kleuren aan (rood = +
12V, zwart = 0V).
2. Sluit de beide PIN’s van de kickstart-geleiderbrug
met behulp van een schroevendraaier kort (zie pag.
14).
3. De groene LED-weergave voor de spanning (
)
begint te knipperen en de zoemers van de
bedieningselementen kunnen geactiveerd zijn. Met
de weergave in het display hoeft geen rekening
gehouden te worden.
4. Voer de standaardgebruikerscode in.
Dat is: 1234. Met de weergave in het display hoeft
geen rekening gehouden te worden.
5. Sluit eerst het huis van de inbraakalarminstallatie
voordat u de 230V spanning aansluit.
6. Voorzie de inbraakalarminstallatie van de 230V
netspanning.
7. De groene LED-weergave voor de spanning (
)
brandt continu.
27
NL
8. Voer nu via een bedieningselement in: 0 en
vervolgens de standaardprogrammeercode 7890
9. De weergave in het display toont: Installer Mode
10. U bevindt zich nu in het programmeermenu van de
inbraakalarminstallatie en kunt met het
programmeren beginnen
.
We beginnen met het programmeren van de beide zones.
Voer via het toetsenbord 001, gevolgd door
, in om
instellingen van zone 1 (bewegingsmelder) te verrichten. U
ziet de volgende weergave.
U kunt nu de zonenaam “Zone01” met behulp van het
toetsenbord van het bedieningselement veranderen. De
toetsen moeten zoals bij een mobiele telefoon bediend
worden. Met toets C gaat u een positie naar voren, met
toets D een positie terug (zie pagina 46).
Druk nu op de invoertoets
, hierna verschijnt:
Zone 001 moet als “Onmiddellijk” gedefinieerd worden. Voer
nu 03 in. U ziet de weergave:
Met de toetsen A, B, C, D kunt u de toewijzing van de
melder aan de afzonderlijke bereiken veranderen. In deze
voorbeeldprogrammering is de bewegingsmelder alleen
aktief, als het hele systeem is ingeschakeld. Bevestig nu
met toets
uw invoer. U komt weer in het beginvenster
van het programmeermenu terug.
Voer nu 002 voor de bewerking van zone 2, gevolgd door
, in. U ziet:
Verander de naam van de zone naar eigen wens en druk op
de invoertoets
. De volgende weergave verschijnt:
Deze veranderen we in in/uitgang. Voer 05 in. U ziet de
volgende weergave op het display:
Voeg door indrukken van toets B het bereik B aan de
melder toe. Bevestig de instelling met de invoertoets
Het getal “1” achter de deelbereiken geeft de
tijdvertragingsgroep (1 tot 4) aan. Deze kunt u altijd in het
programmeermenu (menupunt 201 tot 204) veranderen (zie
pagina 88).Nu hoeft alleen nog de sleutelschakelaar op
zone 3 geprogrammeerd te worden. Voer 003 in, verander,
als u dat wilt, de zonenaam en druk op de invoertoets
.
Het display laat het volgende zien:
Verander de zone door invoer van 11 in de sleuteschakelaar
en de volgende weergave verschijnt:
Bevestig uw invoer met
. Let er a.u.b. op, dat de niet
aangesloten zones 004 tot 008 op “Niet in gebruik” (NG)
staan. De desbetreffende zone kunt u via 00 in de
overeenkomstige instelling zetten.
In de volgende stap moet de uitgangsvertragingstijd
ingesteld worden. Deze geeft aan, hoeveel tijd u voor het
verlaten van de beveiligde zone ter beschikking heeft,
voordat de alarminstallatie op scherp geschakeld wordt.
Kies in de programmeermodus via het bedieningselement
044, gevolgd door
. Op het display ziet u:
Voer de gewenste totale uitgangsvertraging in (1 voor 10
sec. tot 6 voor 120 sec.) en bevestig dit met .
De ingangsvertragingstijd 1 wordt via het menupunt 201
ingesteld.
28
NL
In dit voorbeeld heeft u 45 seconden voor het deactiveren
van de op scherp geschakelde alarminstallatie.
U kunt waarden tussen 10 en 120 sec. kiezen. 1 staat voor
10 en 6 voor 120 seconden. Druk a.u.b naar eigen wens in
.
Nu gaan wij naar de programmering van de extra
transistoruitgangen voor de LED’s van de sleutelschakelaar.
De gele LED moet in gedeactiveerde, de rode in
geactiveerde toestand van de alarminstallatie branden. Voer
via het toetsenbord 151 in om de eerste extra
transistoruitgang OP4 of de toestand van de rode LED te
programmeren. Bevestig dit met de invoertoets
.
U ziet:
Verander a.u.b door invoer van 13 de instelling naar “Actief
volgend”. De weergave verandert in:
Bevestig uw invoer met
.
De instelling voor OP5 - in het programmeermenu van punt
152 – is “Aan” (14). Let er a.u.b. op, dat veranderingen pas
na het verlaten van het programmeermenu overgenomen
worden.
De gele LED brandt alleen in gedeactiveerde toestand van
het alarmsysteem continu en gaat na het op scherp stellen
uit. De rode LED geeft aan, of de installatie op scherp staat.
Tot besluit worden de instellingen van de relaisuitgangen 1
en 2 voor de sirene en de flits van SG 1650 uitgelegd.
Voer 081 via het toetsenbord in en bevestig met
. De
volgende weergave verschijnt:
Voer nu 08 in om “Flitser” te kiezen. Daardoor wordt de flits
pas uitgezet, als u de alarminstallatie deactiveert. Druk tot
besluit op . Daardoor wordt de flits pas uitgezet, als u
de alarminstallatie deactiveert.
De relaisuitgang 2 moet op “Sirene” gezet worden. Kies
daarvoor het menupunt 082 en bevestig dit met
. Door
invoer van 00 en
, zet u de uitgang op “Sirene”.
Om de sirenevertraging te veranderen, voert u in het
programmeermenu 041 in en drukt u op de invoertoets
.
U ziet op het display:
Als u dat wilt, kunt u een verandering van de
sirenevertraging invoeren. U kunt kiezen uit waarden van 0
tot 20 min.
Bij de sireneduur kunt u kiezen uit waarden van 1,5 min. tot
20 min.
Kies daarvoor a.u.b. het programmeerpunt 042 en bevestig
met
. U ziet de volgende weergave:
Wij raden u aan deze waarde zo te laten of tot 1,5 minuten
te verkorten (in Duitsland mag de sireneduur niet langer dan
3 minuten zijn).
Voordat de gebruikers toegevoegd worden, willen we nog
de afzonderlijke functies van de installatie testen. Laten we
beginnen met de test van de transistoruitgangen. Voer nu in
het programmeermenu 091 in en druk op
.
Als u invoertoets
opnieuw indrukt, wordt de uitgang
weer teruggezet. Met de menupunten 092 en 093 kunt u de
transistoruitgang 2 en de transistoruitgang OP3 testen.
In de volgende stap controleren we of de zoemer van het
bedieningselement goed werkt. Kies hiervoor het menupunt
095, gevolgd door . U ziet de volgende weergave:
Gelijktijdig hoort u een ononderbroken toon. De zoemer
werkt. Bevestig dit met .
Tot besluit wordt de werking van de melders getest.
Daarvoor staat menupunt 097 ter beschikking. Druk na
invoer van dit punt op de invoertoets
. De volgende
weergave is op het display te zien:
29
NL
Open nu zone 02. U hoort een dubbel signaal en ziet de
weergave:
Sluit de zone weer en druk opnieuw op
om de
meldertest af te sluiten. Voer de test ook op de andere
melders uit.
Als u een luidspreker bij het systeem gebruikt, kunt u deze
in het programmeermenu via 094 testen.
Dan zijn alle instellingen in het programmeermenu verricht.
Verlaat het programmeermenu via invoer van 099 en
bevestig dit met . U bevindt zich nu in het
gebruikersmenu.
Vervolgens moet er nog twee gebruikers aan het systeem
toegevoegd worden. De eerste gebruiker (Bert) moet het
systeem via de invoer van een code, de tweede (Anna) met
behulp van een chip-sleutel kunnen activeren en
deactiveren.
Voer in het gebruikersmenu de administratorcode 1234 in.
Voer nu via het toetsenbord 4 in. Het bedieningselement
toont:
Voer nu het gebruikersnummer van gebruiker 2 in. Deze
luidt: X002. Druk op
. Op het display verschijnt:
Verander nu de naam via het toetsenbord van het
bedieningspaneel, in ons geval BERT.
Druk op de invoertoets
.
Nu wordt u gevraagd een nieuwe code in het systeem in te
voeren.
Voer bijv. 1111 in en bevestig dit met
. Via deze code
kan de installatie op scherp en op ‘niet op scherp’
geschakeld worden.
In de volgende stap wordt gebruikster Anna toegevoegd, die
via de chip-sleutel de installatie moet activeren of
deactiveren. Voer daarvoor in het gebruikersmenu de
administratorcode 1234, gevolgd door 4, in. U ziet:
Voer nu de code van gebruiker 3 in. Deze luidt: X003. Druk
op
. Op het display verschijnt:
Verander nu de naam in ANNA en druk op de invoertoets
. Op het display verschijnt:
Na indrukken van de invoertoets verschijnt op het display:
Houd nu de chip-sleutel voor het bedieningselement. U
hoort een dubbel signaal. De chip-sleutel werd met succes
ingelezen. Als u dat wilt, kunt u aanvullend voor de
gebruiker ook een PIN-code reserveren. In dat geval heeft
de gebruiker de keuze, of hij het alarmsysteem via code of
chip-sleutel activeren wil.
Wilt u de Terxon SX activeren, voer dan a.u.b. de code in of
houd de chip-sleutel voor de installatie. U ziet de volgende
weergave:
Door indrukken van de toetsen A of
kunt u nu de
gehele installatie op scherp schakelen. Via de toetsen B, C
en D heeft u de mogelijkheid afzonderlijke deelbereiken te
selecteren. Zo kunt u bijv. in het geval van deze
voorbeeldinstallatie via het op scherp schakelen van het
deelbereik B alleen de openingsmelder activeren en
zodoende de uitgangsdeuren bewaken.
De installatie is nu helemaal ingesteld.
30
NL
Wilt u in plaats van signaalgever SG1650, SG1710 of
SG1900 gebruiken, maak dan a.u.b. gebruik van de
volgende aansluitschema’s.
Bij gebruik van de sirene moet de transistoruitgang
(programmeermenu: menupunt 081-083) op sirene (00)
gezet zijn.
Gebruik voor het aansluiten van SG1900 de bijgevoegde
weerstanden (1k Ohm). Vergeet niet de aansluiting van de
interne accu van NC naar Battery (–) om te zetten.
Lees a.u.b. hiervoor ook de gebruiksaanwijzingen van de
overeenkomstige signaalgevers aandachtig door.
31
NL
14 De eerste keer in gebruik
nemen
Als u de voorbeeldinstallatie niet wilt gebruiken en direkt
uw eigen programmering wilt beginnen, dan leest u a.u.b
aandachtig de volgende punten. Let u op dat u bent
vertrouwd geraakt met de belangrijkste begrippen van de
centrale. U kunt de centrale nu in gebruik nemen.
1. Sluit daarvoor de 12 V accu (7,0Ah) op de
klemmen van de centrale met de juiste kleuren
aan (rood = + 12V, zwart = 0V).
2. Sluit de beide PIN’s van de kickstart-geleiderbrug
met behulp van een schroevendraaier kort (zie
pag. 14).
3. De groene LED-weergave voor de spanning
(
) begint te knipperen en de zoemers van de
bedieningselementen kunnen geactiveerd zijn.
Met de weergave in het display hoeft geen
rekening gehouden te worden.
4. Voer de standaardgebruikerscode in.
Dat is: 1234. Met de weergave in het display hoeft
geen rekening gehouden te worden.
5. Sluit eerst het huis van de inbraakalarminstallatie
voordat u de 230V spanning aansluit.
6. Voorzie de inbraakalarminstallatie van de 230V
netspanning.
7. De groene LED-weergave voor de spanning
(
) brandt continu.
8. Voer nu via een bedieningselement in: 0 en
vervolgens de standaardprogrammeercode 7890
9. De weergave in het display toont: Installer Mode
10. U bevindt zich nu in het programmeermenu van
de inbraakalarminstallatie en kunt met het
programmeren beginnen
.
32
NL
15 Opmerkingen over de programmering
15.1 Programmeermodus
Alle gegevens in de programmeermodus worden via het
toetsenbord ingevoerd. De LCD-weergave geeft u
informatie over uw invoer. Nadere informatie over de
afzonderlijke programmeerpunten is vanaf pagina 30 te
vinden.
Om een punt te wijzigen, gaat u als volgt te werk:
1. Voer eerst via het toetsenbord het uit drie cijfers
bestaande nummer voor het menupunt in,
(bijv. 001 voor zone 1), waarvan u de eigenschap
wilt bekijken of wijzigen. Druk voor het bevestigen
van uw invoer op de invoertoets
.
Op de LCD-weergave wordt het geselecteerde
menupunt weergegeven.
2. Als u de instelling niet wilt wijzigen drukt u op de
invoertoets
.
3. Anders voert u nu de nieuwe waarde via het
toetsenbord in. De overeenkomstige waarde haalt
u uit de programmeertabel.
De nieuwe eigenschap wordt weergegeven.
4. Om de nieuwe waarde op te slaan, drukt u ter
bevestiging op de invoertoets
.
5. Een nieuw punt kan pas geselecteerd worden als
in het LCD-display Programmeer mode staat.
Voor het verlaten van het programmeermenu gaat u als
volgt te werk:
1. In het LCD- display staat: Programmeer mode
2. Toets 099 in en bevestig uw invoer met de
invoertoets.
In het LCD- display staat: Ende prog ?
3. Bevestig uw invoer met de invoertoets
. Voor
het annuleren van de invoer drukt u op de X-toets
.
4. Heeft u de invoer met de invoertoets
bevestigd, dan controleert de alarmcentrale de
actueelste status van het systeem. Voor zover er
geen storingen optreden, keert de alarmcentrale
in de normale operationele status terug.
U heeft het programmeermenu verlaten. De
centrale bevindt zich in uitgeschakelde toestand.
5. Treden er storingen op, dan worden deze nu
weergegeven. Mogelijke storingen zijn:
- Sabotagecontact van de alarmcentrale of
bedieningselement geopend
- Geen net- of accuvoeding aanwezig
- Een zone geopend, die ook in
uitgeschakelde toestand van de centrale
onmiddellijk een alarm afgeeft ( 24 uur,
vuur, brand, sabotage)
Bij een systeemstoring wordt de
programmeermodus niet verlaten. Verhelp eerst
alle weergegeven systeemstoringen en voer de
hierboven beschreven stappen opnieuw uit.
Fabriekscodes
Programmeercode/
Mastercode: 7890
Gebruikerscode 1/
Admincode: 1234
Gebruikerscode 2 – 16: X002….X016 (niet geldig)
Bedreigingscode X017 (niet geldig)
33
NL
15.2 Overzicht programmeermenu
Landinstelling (000
n )
Let op: Bij de wijziging van de landinstelling worden alle
instellingen in het systeem op de fabriekswaarden van het
desbetreffende land teruggezet.
Menupunt Instelling (n) Betekenis
000
0 UK – Groot-Brittannië
1 I – Italië
2 EE – Spanje
3 P – Portugal
4 NL – Nederland
5 FR – Frankrijk
6 B – België
7 D – Duitsland
8 CH – Zwitserland
9 A – Oostenrijk
X1 IRL – Ierland
X2 OEM1
X3 OEM2
X4 FI – Finland
X5 N – Noorwegen
X6 DK – Denemarken
X7 S – Zweden
Zone-instelling (001 – 008
nn )
Bij de zoneprogrammering programmeert u eerst de
zonenaam en vervolgens de zone-eigenschap.
Menupunt Instelling (nn) Betekenis
001 - 008
00 NG – Niet in gebruik
01 OV – Overval
02 VU – Vuur
03 OM – Onmiddellijk
04 24 – 24 uur
05 IU – In/uitgang
06 IV – Ingang volgend
07 TS – Trillingssensor
08 TK – Techniek
09 SK – Sleutelkastje
10 BM – Brandmelder
Menupunt Instelling (nn) Betekenis
11 SS – Sleutelschakelaar
12 BS – Blokslot
13 AM – niet vervoegbaar
14 FB – Forbikobler zone
Naast de zone-eigenschappen programmeert u bovendien
de zone-attributen.
Menupunt Instelling
(nn)
Betekenis
X1 C -.Deurbel
X2 S – Meldertest
X3 D – Dubbele activering
X4 O – Zoneblokkeringen
mogelijk
X7 1…6 Gevoeligheid
B Bewaakt in bereik B
C Bewaakt in bereik C
D Bewaakt in bereik D
Programmeercode (020
nnnn )
Menupunt Instelling Betekenis
020
nnnn Programmeercode
Zoneafsluiting (021
n )
Menupunt Instelling Betekenis
021
0 Geen weerstand NC
1 Twee weerstanden
DEOL
Intern volume (022
n )
Menupunt Instelling Betekenis
022
0 Uit
1…9 Zacht…Hard
Intern alarm (025
n )
Menupunt Instelling Betekenis
025
0 Lokaal alarm volgend
1 Tot uitgeschakeld
34
NL
Alarm bij een mislukte activering (027 n )
Menupunt Instelling Betekenis
027
0 Intern alarm
1 Lokaal alarm
Status weergave uitschakelen (028 n )
Menupunt Instelling Betekenis
028
0 Nooit uitschakelen
1
Na 180sec. uitschakelen
2
30sec. na code uitschakelen
Extern alarm vertraging met geactiveerde
ingangsvertraging (029
n )
Menupunt Instelling Betekenis
029
0 Uit
1 Aan
Overvalalarm (030
n )
Menupunt Instelling Betekenis
030
0 Hard
1 Stil
Zonesabotage reset (031
n )
Menupunt Instelling Betekenis
031
0 Geen program.code
nodig
1 Programmeercode nodig
Systeem-reset (033
n )
Menupunt Instelling Betekenis
033
0 Geen program.code
nodig
1 Program.code nodig
Overval-reset (034
n )
Menupunt Instelling Betekenis
034
0 Gebruiker-reset
1 Programmeer-reset
Eerste melder alarm uitschakelen (035
n )
Menupunt Instelling Betekenis
035
0 Eerste melder
uitschakelen
1 Eerste melder bewaken
Systeemsabotage-reset (038
n )
Menupunt Instelling Betekenis
038
0 Gebruiker-reset
1 Programmeer-reset
Uitgangsmodus voor gehele bereik
(039
n )
Menupunt Instelling Betekenis
039
0 Uitgangstijd
1 Handmatig
2 Laatste deur
3 Afsluiten
Systeem auto actief na alarm
(040
n )
Menupunt Instelling Betekenis
040
0 Nooit
1 Eén keer
2 Twee keer
3 Drie keer
4 Altijd
Sirenevertraging (041
n )
Menupunt Instelling Betekenis
041
0 Geen vertraging
1 1,5 min vertraging
2 3 min vertraging
3 5 min vertraging
4 10 min vertraging
5 15 min vertraging
6 20 min vertraging
Sireneduur (042
n )
Menupunt Instelling Betekenis
042
1 1,5 min.
2 3 min.
3 5 min.
4 10 min.
5 15 min.
6 20 min.
35
NL
Uitgangstijd gehele bereik (044 n )
Menupunt Instelling Betekenis
044
1 10 sec.
2 20 sec.
3 30 sec.
4 45 sec.
5 60 sec.
6 120 sec.
In-/uitgangsvertraging volume
(045
n )
Menupunt Instelling Betekenis
045
0 Geen signaal
1…9 1 = zacht – 9 = hard
Sabotagealarm reactie (046
n )
Menupunt Instelling Betekenis
046
0 Intern alarm
1 Bedieningselement
Intern +
bedieningselement
Datum en tijd (051
)
Menupunt Instelling Betekenis
051
TnnMnnJnn Invoer datum
SnnMnn Invoer tijd
Zones en sabotage blokkeren (052 n )
Menupunt Instelling Betekenis
052
0 Zones blokkeren mogelijk
1 Zones en sabotage
blokkeren mogelijk
Annuleren - reset (053
n )
Menupunt Instelling Betekenis
053
0 Optie zoals in punt 33
1 Reset door gebruiker
Zonegedrag bij intern B (060
n )
Menupunt Instelling Betekenis
060
0 In-/uitgangszone blijft in-
/uitgangszone
1 In-/uitgangszone wordt
onmiddellijke zone
Zonegedrag bij intern B (061
n )
Menupunt Instelling Betekenis
061
0 Ingang volg. blijft ingang
volg.
1 Ingang volg. wordt in-
/uitgangszone
Uitgangsmodus voor intern B (062
n )
Menupunt Instelling Betekenis
062
0 Uitgangstijd + zacht
signaal
1 Onmiddellijk
2 Stil
3 Zoals uitgangsmodus
voor geheel op scherp
Alarmgedrag bij intern B (063
n )
Menupunt Instelling Betekenis
063
0 Alleen
bedieningselement
1 Luidspreker en
bedieningselement
2 Lokaal alarm
3 Extern alarm (sirene en
kiezer)
Uitgangstijd bij intern B (065
n )
Menupunt Instelling Betekenis
065
1 10 sec.
2 20 sec.
3 30 sec.
4 45 sec.
5 60 sec.
6 120 sec.
Zonegedrag E/A bij intern C (070
n )
Menupunt Instelling Betekenis
070
0 In-/uitgangszone blijft in-
/uitgangszone
1 In-/uitgangszone wordt
onmiddellijke zone
36
NL
Zonegedrag ing. volg. bij intern C (071 n )
Menupunt Instelling Betekenis
071
0 Ingang volg. blijft ingang
volg.
1 Ingang volg. wordt in-
/uitgangszone
Uitgangsmodus voor intern C (072
n )
Menupunt Instelling Betekenis
072
0 Uitgangstijd plus zacht
signaal
1 Onmiddellijk
2 Stil
3 Zoals uitgangsmodus
voor geheel op scherp
Alarmgedrag bij intern C (073
n )
Menupunt Instelling Betekenis
073
0 Bedieningselement
1 Luidspreker en
bedieningselement
2 Lokaal alarm
3 Extern alarm (bed.-elem.
+ sirene en kiezer)
Uitgangstijd bij intern C (075
n )
Menupunt Instelling Betekenis
075
1 10 sec.
2 20 sec.
3 30 sec.
4 45 sec.
5 60 sec.
6 120 sec.
Uitgangsmodus voor intern D (076
n )
Menupunt Instelling Betekenis
076
0 Uitgangstijd plus zacht
signaal
1 Onmiddellijk
2 Stil
3 Zoals uitgangsmodus
voor geheel op scherp
Alarmgedrag bij intern D (077
n )
Menupunt Instelling Betekenis
077
0 Bedieningselement
1 Luidspreker en
bedieningselement
2 Lokaal alarm
3 Extern alarm (sirene en
kiezer)
Uitgangstijd bij intern D (079
n )
Menupunt Instelling Betekenis
079
1 10 sec.
2 20 sec.
3 30 sec.
4 45 sec.
5 60 sec.
6 120 sec.
37
NL
Gedrag van de transistoruitgang 1
(081
nn )
Menupunt Instelling Betekenis
081
00 Sirene
01 In-/uitgang volgend
02 Actief volgend
03 Actief stabiel
04 Schok sensor reset
05 Looptest
06 Gereed volgend
07 24 uur
08 Flitslicht volgend
09 Vuur reset
10 Sirenetest (met eigen
str.voorz.)
11 Actief bevestigend
12 Actief impuls 1
13 Uitgeschakeld impuls 1
26 Actief impuls 1
27 Actief impuls 2
28 Actief impuls 3
29 Actief impuls 4
30 Uitgeschakeld impuls 1
31 Uitgeschakeld impuls 2
32 Uitgeschakeld impuls 3
33 Uitgeschakeld impuls 4
34 Vuur
35 Overval
Gedrag van de transistoruitgang 2
(082
nn )
Menupunt Instelling Betekenis
082
Zie instelling voor transistoruitgang 1
Gedrag van de transistoruitgang 3
(083
nn )
Menupunt Instelling Betekenis
083
Zie instelling voor transistoruitgang 1
Gedrag van de uitgangen bij inbraakalarm
(085
n )
Menupunt Instelling Betekenis
085
0 Stabiel tot uitgeschakeld
1 Weer activeren
Aanvullende ingangsvertraging
(086
n )
Menupunt Instelling Betekenis
086
0 Uit
1 Aan
Bedieningselementalarm (087
n )
Menupunt Instelling Betekenis
087
0 Niet geactiveerd
1 Geactiveerd
Gebeurtenisgeheugen (090
n )
Menupunt Instelling Betekenis
090
0 Geheugen printen
1 Terugbladeren
3 Vooruitbladeren
Geheugen verlaten
Tussen datum/tijd en
gebeurtenis omschakelen
Uitgang 1 testen (091
)
Menupunt Instelling Betekenis
091
Test afsluiten
Uitgang 2 testen (092
)
Menupunt Instelling Betekenis
092
Test afsluiten
Uitgang 3 testen (093
)
Menupunt Instelling Betekenis
093
Test afsluiten
Interne luidspreker testen (094
)
Menupunt Instelling Betekenis
094
Test afsluiten
Sirene bedieningselement testen (095
)
Menupunt Instelling Betekenis
095
Test afsluiten
38
NL
Looptest (097 )
Menupunt Instelling Betekenis
097
Test afsluiten
Fabrieksinstelling herstellen (098
)
Menupunt Instelling Betekenis
098
Fabrieksinstelling
herstellen
Programmeermenu verlaten (099
)
Menupunt Instelling Betekenis
099
Programmeermenu
verlaten
Taalinstelling voor het OSD-menu
(126
n )
Menupunt Instelling Betekenis
126
0 Engl. = Engels
1 Ital. = Italiaans
2 Span. = Spaans
3 Port. = Portugees
4 Ned. = Nederlands
5 Fran. = Frans
6 Duit. = Duits
7 Noor. = Noors
8 Zwee. = Zweeds
9 Deen. = Deens
X1 Fin. = Fins
Gedrag van de aanvullende schakeluitgang 1
(151 nn )
Menupunt Instelling Betekenis
151
00 Niet in gebruik
01 Vuur volgend
02 Overval volgend
03 Inbraak volgend
04 Actief/uitgeschakeld
volgend
05 Alarm annuleren
06 Technisch alarm
11 Net storing
12 Sabotage volgend
13 Actief volgend
14 Uitgeschakeld volgend
15 Zone geblokkeerd
16 Noodoproep volgend
17 Sleutelkastje
18 Anti mask
19 Brandmelder
30 Actief impuls 1
31 Actief impuls 2
32 Actief impuls 3
33 Actief impuls 4
34 Uitgeschakeld impuls 1
35 Uitgeschakeld impuls 2
36 Uitgeschakeld impuls 3
37 Uitgeschakeld impuls 4
Gedrag van de aanvullende schakeluitgang 2
(152
nn )
Menupunt Instelling Betekenis
152
Zie instelling voor schakeluitgang 1
Gedrag van de aanvullende schakeluitgang 3
(153
nn )
Menupunt Instelling Betekenis
153
Zie instelling voor schakeluitgang 1
Gedrag van de aanvullende schakeluitgang 4
(154
nn )
Menupunt Instelling Betekenis
154
Zie instelling voor schakeluitgang 1
39
NL
Gedrag van de aanvullende schakeluitgang 5
(155
nn )
Menupunt Instelling Betekenis
155
Zie instelling voor schakeluitgang 1
Gedrag van de aanvullende schakeluitgang 6
(156
nn )
Menupunt Instelling Betekenis
156
Zie instelling voor schakeluitgang 1
Gedrag van de aanvullende schakeluitgang 7
(157
nn )
Menupunt Instelling Betekenis
157
Zie instelling voor schakeluitgang 1
Gedrag van de aanvullende schakeluitgang 8
(158
nn )
Menupunt Instelling Betekenis
158
Zie instelling voor schakeluitgang 1
Inversie van de aanvullende schakeluitgangen
(159
n )
Menupunt Instelling Betekenis
159
0 Niet geïnverteerd
(+ve valt weg)
1 Geïnverteerd
(+ve wordt aangesloten)
Duur van het actieve impuls 1 2 3 4
(170
n n n n )
Menupunt Instelling Betekenis
170
00 stabiel
01 – 12 Duur impuls in seconden
Schakeluitgang actief stabiel
(171
n n n n )
Menupunt Instelling Betekenis
171
A B C D Schakeluitgang activeren
bij een actief bereik
Duur van het uitgeschakelde impuls 1
(172
n n n n )
Menupunt Instelling Betekenis
172
00 stabiel
01 – 12 Duur impuls in seconden
Schakeluitgang uitgeschakeld stabiel
(173
n n n n )
Menupunt Instelling Betekenis
173
A B C D Schakeluitgang activeren
bij een uitgeschakeld
bereik
Schakeluitgang bij vuur
(174
n n n n )
Menupunt Instelling Betekenis
174
0 Schakeluitgang uit
1 Schakeluitgang aan
Schakeluitgang bij overval
(175
n n n n )
Menupunt Instelling Betekenis
175
0 Schakeluitgang uit
1 Schakeluitgang aan
Laatste uitgang settling-tijd
(182
n )
Menupunt Instelling Betekenis
182
07 7 seconden
08 8 seconden
09 9 seconden
10 10 seconden
11 11 seconden
12 12 seconden
Display regel veranderen (183 n )
Menupunt Instelling Betekenis
183
Max. 16 tekens C/D – links / rechts
Vuur signaalgever (184
n )
Menupunt Instelling Betekenis
184
0 UIT
1 AAN
40
NL
Sleutelschakelaar auto reset (185 n )
Menupunt Instelling Betekenis
185
0 UIT
1 AAN
Weergave zoneweerstand (199
)
Menupunt Instelling Betekenis
199
Toetsen 1 + 3 zonekeuze
Ingangsvertragingsgroep 1 (201
n )
Menupunt Instelling Betekenis
201
1 10 seconden
2 20 seconden
3 30 seconden
4 45 seconden
5 60 seconden
6 120 seconden
Ingangsvertragingsgroep 2 (202
n )
zie 201
Ingangsvertragingsgroep 3 (203
n )
zie 201
Ingangsvertragingsgroep 4 (204
n )
zie 201
Softwareversie (991
)
41
NL
15.3 Instelling in het programmeermen
000 Landinstellingen
Gebruik deze instelling om de inbraakalarminstallatie met
de overeenkomstige landconfiguratie uit te rusten. Bij het
laden van de landinstellingen gaan alle voor de gebruiker
gedefinieerde instellingen verloren. Wilt u alleen de taal
van de weergave van het bedieningselement wijzigen,
gebruik dan het menupunt 126 (taal).
Vanuit het gebruikersniveau gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 0
2. Voer de programmeercode in: 7890
In het LCD- display staat: INSTALLER MODE
3. Voer op het bedieningselement in: 000
4. In het LCD- display staat: 000:Land=DE
5. Voer op het bedieningselement in: 4
6. In het LCD- display staat: 000:COUNTRY=NL
7. Voer op het bedieningselement in:
8. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
Met deze instelling heeft u de voorinstellingen voor
Nederand verricht. Pas na deze instelling stemmen de
gemarkeerde waarden van het programmeeroverzicht met
de ingestelde waarden van de inbraakalarminstallatie
overeen.
001 – 008 zone-instelling
Onder het punt Zone-instelling verricht u zowel de
instelling voor de naam van de zone als ook de zone-
eigenschap.
Vanuit het programmeerniveau gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 001
2. In het LCD- display staat: 001: ZONE 01
3. De cursor knippert onder de eerste letter.
4. Gebruik het toetsenbord om de naam van de
zone met maximaal 12 tekens in te voeren.
5. Hieronder wordt als naam van de zone het woord
“ENTREE” ingevoerd.
Voer daarvoor op het bedieningselement in:
- E
- volgende positie -
>
- N
- volgende positie -
>
- T
- volgende positie -
>
- R
- volgende positie -
>
- E
- volgende positie -
>
- E
- volgende positie -
>
- .
6. Heeft u iets verkeerd getypt, dan kunt u met de D-
toets
de cursor achteruit bewegen.
42
NL
7. Een letter of een cijfer wist u door op deze positie
met behulp van de 0-toets
een spatie te
zetten.
8. Heeft u een nieuwe naam van de zone ingevoerd,
bevestig dan uw invoer.
Voer daarvoor op het bedieningselement in: .
Na de invoer van de naam van de zone vindt de invoer
van de zone-eigenschap plaats. De desbetreffende zone-
eigenschappen worden op de pagina’s 19 en 20 in deze
handleiding uitgelegd. Ga voor de invoer van de zone-
eigenschap als volgt te werk:
1. Gebruik het toetsenbord om de zone-eigenschap in te
voeren en druk op:
00
NG – Zone niet in gebruik
01
OV – Overval
02
BR – Vuur
03
NA – Onmiddellijk
04
24 – 24 uur
05
LD – In-/uitgang
06
IR – Ingang volgend
07
TS – Trillingsmelder
08
TE – Techniekzone
09
KB – Sleutelkastje
10
SD – Brandmelder
11
KM – Sleutelschakelaar impuls
12
KS – Sleutelschakelaar stabiel
13
AM – niet vervoegbaar
14
FB – Forbikobler
2. Aanvullend op de zone-eigenschap voert u in, voor
welk bereik deze zone bewaakt moet worden. De
uitleg over de bereiken vindt u op pagina 20 in deze
handleiding. Gebruik het toetsenbord om het bereik te
programmeren en druk op:
E
Deze zone is bewaakt als het bereik A
geactiveerd werd.
In het LCD- display staat: a
B
Deze zone is bewaakt als het bereik B
geactiveerd werd.
In het LCD- display staat: b
C
Deze zone is bewaakt als het bereik C
geactiveerd werd.
In het LCD- display staat: c
d
Deze zone is bewaakt als het bereik D
geactiveerd werd.
In het LCD- display staat: d
,
3. Naast de zone-eigenschap en het bereik waarin
de zone bewaakt moet worden, is er nog een
zoneattribuut. Gebruik het toetsenbord om de
zoneattributen te programmeren en druk op:
X1
B – Deurbel
De centrale genereert elke keer een
signaal op het bedieningselement en de
luidspreker als een zone met dit
zoneattribuut geactiveerd wordt. Dit
geldt alleen als de
inbraakalarminstallatie uitgeschakeld is.
Dit zoneattribuut staat voor zones met
de eigenschap Onmiddellijk, In-
/uitgang, Ing. volgend en trillingsmelder
ter beschikking.
X2
T – Meldertest
Zones met dit zoneattribuut zijn in één
testfunctie. U gebruikt deze testfunctie
als u van mening bent dat een melder
een vals alarm zou kunnen activeren.
Deze zone gaat in een 14-daagse test.
Activeert deze zone binnen deze 14
dagen, dan wordt er geen alarm
afgegeven. De melder wordt uit de
bewaking genomen en er volgt een
melding in het display.
Activeert de zone binnen de 14 dagen
niet, dan wordt de zonetest afgesloten,
het zoneattribuut gewist en de zone
werkt weer normaal.
Dit zoneattribuut staat voor zones met
de eigenschap Onmiddellijk, Ingang
volgend, Techniek en Trillingsmelder ter
beschikking.
X3
D – Zonekoppeling
Zones met dit zoneattribuut activeren
pas een alarm als nog een zone binnen
een tijdvenster van 5 minuten activeert
43
NL
of als een zone minimaal 10 seconden
geopend is (bijv.: magneetcontacten).
Deze functie reduceert valse alarmen
door afzonderlijke melders tot een
minimum, maar kan onder bepaalde
omstandigheden ertoe leiden dat een
inbraak pas laat of helemaal niet
herkend wordt.
Dit zoneattribuut staat voor zones met
de eigenschap Onmiddellijk of Ingang
volgend ter beschikking.
X4
O – Zoneblokkeringen
Zones met dit zoneattribuut kunnen
door de gebruiker handmatig
geblokkeerd en uit de bewaking
uitgeschakeld worden.
4. Naast de zone-eigenschappen en zone-attributen
kunt u bij sommige zone-eigenschappen nog
aanvullende instellingen verrichten. Zo moet u bij
een in-/uitgangszone en de ing. volgend zone de
ingangsvertragingstijd vastleggen en bij de zone
trillingsmelder de gevoeligheid ervan. Gebruik het
toetsenbord om aanvullende eigenschappen te
programmeren en druk op:
X7
Bij zones met de zone-eigenschap in-
/uitgang of ing. volgend programmeert u
hiermee de overeenkomstige
ingangsvertragingstijdgroep.
Druk vervolgens op de toets:
1 voor de vertragingsgroep 1
2 voor de vertragingsgroep 2
3 voor de vertragingsgroep 3
4 voor de vertragingsgroep 4
X7
Bij zones met de zone-eigenschap
trillingsmelder programmeert u hiermee
de gevoeligheid. Druk vervolgens op de
toets 1-6:
1 ongevoelig
6 gevoelig
5. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
OPMERKING: De vertragingstijd voor de in-
/uitgangszone moet langer zijn dan die
van de ing. volgend zone.
De tijd voor de
ingangsvertragingstijdgroep
programmeert u in het punt 201 t/m 204.
020 Wijzigen van de programmeercode
Voor het wijzigen van de programmeercode, die voor de
toegang tot het programmeermenu nodig is. Vanuit het
programmeerniveau gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 020
2. In het LCD- display staat: 020: CODE
3. De cursor knippert aan het einde van de instelling.
4. Gebruik het toetsenbord om de nieuwe uit vier
cijfers bestaande programmeercode in te voeren.
5. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
6. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
44
NL
021 Wijzigen van de zoneafsluiting
Voor het wijzigen van de zoneafsluiting voor de ingangen
van de inbraakalarminstallatie. Vanuit het
programmeerniveau gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 021
2. In het LCD- display staat: 021: CC + A/T
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
00
CC + A/T
Bij deze zoneafsluiting mag er geen
weerstand in de alarmzone gebruikt
worden. Tijdens het openen van de
zone wordt er een alarm geactiveerd.
Het sabotagecontact van de melder
moet apart op de
inbraakalarminstallatie aangesloten
worden.
Neem de aansluitdiagrammen voor de
bedrading met NC + Sabo in acht.
01
FSL 2K2/4K7
Bij deze zoneafsluiting moeten twee
weerstanden met verschillende
waarden worden gebruikt. Afhankelijke
van welke weerstandswaarde gewijzigd
wordt, activeert de
inbraakalarminstallatie een alarm of
sabotage. De sabotage-ingang op de
centrale heeft geen functie.
Neem de aansluitdiagrammen voor de
bedrading met DEOL in acht.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
022 Wijzigen van het volume bij een intern
alarm
Voor het wijzigen van de zoneafsluiting voor de ingangen
van de inbraakalarminstallatie. Vanuit het
programmeerniveau gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 022
2. In het LCD- display staat: 022: D.BelVol=3
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0-9
D.BelVol
Vermeld hier, met welk volume het
interne alarm via het bedieningselement
en de (opt.) aangesloten luidspreker
moet worden afgegeven.
Druk op de toets:
0 uit
1 zacht
9 hard
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
025 Intern alarm
Voor het wijzigen van de eigenschap van het interne
alarm gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 025
2. In het LCD- display staat: 025: LS Tijd
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
Int alarm volgt lokaal alarm
Het interne alarm volgt de ingevoerde
tijden voor de buitensirene
1
Int. alarm tot uitgeschakeld
Het interne alarm loopt tot de
alarmcentrale uitgeschakeld werd.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
45
NL
027 Alarm bij een mislukte activering
Voor het wijzigen van de eigenschap van het alarm bij een
mislukte activering gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 027
2. In het LCD- display staat: 027: INTERN
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
Het alarm bij een mislukte activering
wordt via de interne signaalgever
afgegeven.
1
Het alarm bij een mislukte activering
wordt bovendien via de buitensirene
lokaal afgegeven.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
028 Statusweergave
Voor het wijzigen van de eigenschap van de
statusweergave gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 028
2. In het LCD- display staat: 028: Status UIT
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
De weergave blijft permanent
geactiveerd. Het systeem geeft altijd
weer of de alarmcentrale geactiveerd of
gedeactiveerd is.
1
De weergave van de toestand van de
centrale blijft na invoer van de
gebruikerscode 180 seconden
geactiveerd, daarna wisselt deze weer
naar de datum&tijdweergave.
2
De weergave schakelt 30 seconden na
elke gebeurtenis weer terug naar de
datum&tijdweergave. Let erop dat ook
de LED’s maar 30 seconden branden.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
029 Toegangsalarmvertraging
Voor het wijzigen van de eigenschap van de
toegangsalarmvertraging gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 029
2. In het LCD- display staat: 029: VERtraginUIT
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
De alarmcentrale genereert onmiddellijk
een alarm als de gebruiker van de
vastgelegde ingangsroute afwijkt.
1
De alarmcentrale verlengt de
ingangsvertraging met nog eens 30
seconden als de gebruiker van de
vastgelegde ingangsroute afwijkt.
Daarbij wordt een intern alarm
geactiveerd om de gebruiker erop te
wijzen dat hij een fout heeft begaan.
Wordt de gebruikerscode binnen
ingangsvertragingstijd ingevoerd, dan
wordt een lokaal alarm vermeden en de
alarmcentrale gereset.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
46
NL
030 Stille overval
Voor het wijzigen van de eigenschap van het stille
overvalalarm gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 030
2. In het LCD- display staat: 030: OV Luid
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
OV Luid
Bij het activeren van het overvalalarm
genereert de alarmcentrale lokaal een
alarm.
1
OV Stil
Bij het activeren van het overvalalarm
genereert de alarmcentrale lokaal geen
alarm. Het alarm wordt alleen via
relaiscontacten afgegeven en via de
opt. kiezer doorgegeven.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer
met een dubbel signaal “beep” “beep” en
toont PROGRAMMEER MODE.
031 Zonesabotage
Voor het wijzigen van de eigenschap van de
zonesabotage gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 031
2. In het LCD- display staat: 031: EngTmpRstUIT
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
Geen programmeercode nodig (UIT)
Bij het activeren van een
sabotagealarm is de invoer van de
gebruikerscode voldoende om de
sabotagemelding te bevestigen.
1
Programmeercode nodig (AAN)
Bij het activeren van een
sabotagealarm is na de invoer van de
gebruikerscode voor het deactiveren
van het alarm nog de invoer van de
programmeercode nodig om het
sabotagealarm te wissen.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
033 Systeem-reset
Voor het wijzigen van de eigenschap van de systeem-
reset gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 033
2. In het LCD- display staat: 033: Inst.Rst UIT
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
Systeem-reset (UIT)
Bij de weergave van een systeemfout is
alleen de invoer van een
gebruikerscode nodig om de melding te
bevestigen.
1
Systeem-reset (AAN)
Bij de weergave van een systeemfout is
de invoer van een programmeercode
nodig om de melding te bevestigen.
Let a.u.b. op het volgende:
Bepaalde gebeurtenissen vereisen altijd de invoer
van een programmeercode. Dit zijn:
Uitval of storing op een bedieningselement
Uitval van de 12V voedingszekering
Lage accu in de centrale
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
47
NL
034 Overval-reset
Voor het wijzigen van de eigenschap van de overval-reset
gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 034
2. In het LCD- display staat: 034: OV Gebr RST
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
OV Gebr RST
Om een overvalalarm te resetten, is
alleen de invoer van een geldige
gebruikerscode nodig.
1
OV Inst RST
Om een overvalalarm te resetten, is na
de invoer van een geldige
gebruikerscode voor het deactiveren
van het alarm nog de invoer van een
programmeercode nodig om het
overvalalarm te wissen.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
035 Eerste-alarmreactie
Voor het wijzigen van de eigenschap van de eerste-
alarmreactie gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 035
2. In het LCD- display staat: 035: Lock-outAAN.
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
Eerste melder uitschakelen, Lock-
outAAN
Na afloop van de alarmtijd (alarmtijd
van de lokale alarmering van de
buitensirene) wordt de alarmcentrale
weer geactiveerd. De zone die het
alarm heeft geactiveerd, wordt niet
meer bewaakt.
1
Eerste melder bewaken, Her-in
Na afloop van de alarmtijd (alarmtijd
van de lokale alarmering van de
buitensirene) wordt de alarmcentrale
weer geactiveerd. De zone die het
alarm heeft geactiveerd, wordt ook
weer bewaakt.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
038 Systeemsabotage-reset
Voor het wijzigen van de eigenschap van de
systeemsabotage-reset gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 038
2. In het LCD- display staat: 038: EngSysTm UIT
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
EngSysTm UIT
Bij een systeemsabotage is het
mogelijk de alarmcentrale door de
invoer van de gebruikerscode te
resetten.
1
EngSysTm AAN
Bij een systeemsabotage is het alleen
door de invoer van de bouwercode
mogelijk de alarmcentrale te resetten.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
48
NL
039 Uitgangsmodus voor geheel op scherp
(A)
Voor het wijzigen van de eigenschap van de
uitgangsmodus voor geheel op scherp gaat u als volgt te
werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 039
2. In het LCD- display staat: 039: A=Tijdsbep.
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
A=Tijdsbep.
Na het activeren van de alarmcentrale
begint de geprogrammeerde
uitgangsvertragingstijd te lopen. Na
afloop van de vertragingstijd wordt de
alarmcentrale geactiveerd. Mochten er
op dit tijdstip zones geopend zijn, dan
wordt er een alarm afgegeven.
1
A=Afbreken
Na het activeren van de alarmcentrale
begint de uitgangsvertragingstijd te
lopen. De vertragingstijd loopt zo lang,
tot een met een bedieningselement
verbonden toets bediend wordt, die de
uitgangsvertragingstijd handmatig
beëindigd. De uitgangsvertraging wordt
zeven seconden na indrukken van de
toets beëindigd.
2
A=Lst. Deur
Na het activeren van de alarmcentrale
begint de uitgangsvertragingstijd te
lopen. De vertragingstijd loopt zo lang,
tot een zone met de zone-eigenschap
in-/uitgang gesloten werd. De
uitgangsvertraging wordt zeven
seconden na indrukken van de toets
beëindigd.
3
A=Schakel. E
Na het activeren van de alarmcentrale
begint de vertragingstijd te lopen. De
vertragingstijd loopt zo lang, tot een
zone met de eigenschap in-/uitgang
gesloten werd en ér bovendien na het
sluiten van de zone een contact dat met
het bedieningselement verbonden is,
geopend werd.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
040 Systeem auto op scherp
Voor het wijzigen van de eigenschap van de systeem auto
op scherp gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 040
2. In het LCD- display staat: 040: Her-in=Altyd
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
Her-in=Nooit
Na het activeren van het alarm loopt het
alarm tot aan de ingestelde alarmtijd
van de buitensignaalgever. Mocht nog
een melder na afloop van de ingestelde
alarmtijd nog een alarm van de
alarmcentrale melden, dan wordt echter
niet weer opnieuw een alarm
geactiveerd.
1-4
Her-in=1 / 2 / 3 / Altyd
Na het activeren van het alarm loopt het
alarm tot aan de ingestelde alarmtijd
van de buitensignaalgever. Al naar
gelang de ingevoerde waarde wordt de
centrale één, twee, drie keer of altijd
geactiveerd. Mocht er opnieuw een
alarmmelding optreden, dan wordt er
weer een alarm geactiveerd.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
49
NL
041 Sirenevertraging
Voor het wijzigen van de eigenschap van de
sirenevertraging gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 041
2. In het LCD- display staat: 041: SirVertr 0
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
1
Sir. Vertr 0
Na het activeren van het alarm wordt de
lokale alarmering zonder vertraging
gestart.
2
Sir. Vertr 1,5
Na het activeren van het alarm wordt de
lokale alarmering na een vertraging van
1,5 minuten geactiveerd.
3
Sir. Vertr 3
Na het activeren van het alarm wordt de
lokale alarmering na een vertraging van
3 minuten geactiveerd.
4
Sir. Vertr 10
Na het activeren van het alarm wordt de
lokale alarmering na een vertraging van
10 minuten geactiveerd.
5
Sir. Vertr 15
Na het activeren van het alarm wordt de
lokale alarmering na een vertraging van
15 minuten geactiveerd.
6
Sir. Vertr 20
Na het activeren van het alarm wordt de
lokale alarmering na een vertraging van
20 minuten geactiveerd.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
042 Sireneduur
Voor het wijzigen van de eigenschap van de systeem auto
op scherp gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 042
2. In het LCD- display staat: 042: SirTijd =3
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
1
SirTijd =1,5
Na de alarmering wordt de lokale
alarmering 1,5 minuten geactiveerd.
2
SirTijd =3
Na de alarmering wordt de lokale
alarmering 3 minuten geactiveerd.
3
SirTijd =5
Na de alarmering wordt de lokale
alarmering 5 minuten geactiveerd.
4
SirTijd =10
Na de alarmering wordt de lokale
alarmering 10 minuten geactiveerd.
5
SirTijd =15
Na de alarmering wordt de lokale
alarmering 15 minuten geactiveerd.
6
SirTijd =20
Na de alarmering wordt de lokale
alarmering 20 minuten geactiveerd.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
50
NL
044 Uitgangsvertragingstijd A
Voor het wijzigen van de eigenschap van de
uitgangsvertragingstijd bij geheel op scherp A gaat u als
volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 044
2. In het LCD- display staat: 044: Uitlp.A=10
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
1
Uitlp.A=10
Uitgangsvertragingstijd voor geheel op
scherp 10 seconden.
2
Uitlp. A=20
Uitgangsvertragingstijd voor geheel op
scherp 20 seconden.
3
Uitlp. A=30
Uitgangsvertragingstijd voor geheel op
scherp 30 seconden.
4
Uitlp. A=45
Uitgangsvertragingstijd voor geheel op
scherp 45 seconden.
5
Uitlp. A=60
Uitgangsvertragingstijd voor geheel op
scherp 60 seconden.
6
Uitlp. A=120
Uitgangsvertragingstijd voor geheel op
scherp 120 seconden.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
045 In-/uitgangsvertragingssignaal volume
Voor het wijzigen van de eigenschap van het volume van
het in-/uitgangsvertragingssignaal gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 045
2. In het LCD- display staat: 045: I/U VOL=5
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
I/U VOL=UIT
In-/uitgangsvertragingssignaal uit.
1-9
I/U VOL=1 / 2 / 3 / 4 / 5 / 6 / 7 / 8 / 9
In-/uitgangsvertragingssignaal zacht (19
tot hard (9)
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
046 Sabotagealarm
Voor het wijzigen van de eigenschap van het
sabotagealarm met gedeactiveerde alarmcentrale gaat u
als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 046
2. In het LCD- display staat: 046: Intern
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
Intern,
Bij sabotagealarm in de gedeactiveerde
toestand van de alarmcentrale wordt
alleen een intern alarm geactiveerd.
1
Codebd
Bij sabotagealarm in gedeactiveerde
toestand van de alarmcentrale wordt
het B-element geactiveerd.
2
Int+RKP
Bij sabotagealarm in gedeactiveerde
toestand van de alarmcentrale wordt
het B-element en het interne alarm
geactiveerd.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
51
NL
051 Datum en tijd
Voor het wijzigen van de datum en de tijd gaat u als volgt
te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 051
2. In het LCD- display staat bijv.: 051: D03 M02 J05
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en voer de dag in:
4. Bevestig uw invoer met .
5. Voer met behulp van het toetsenbord de maand
in. (januari t/m september = 01 t/m 09)
6. Bevestig uw invoer met .
7. Voer met behulp van het toetsenbord het jaar in.
8. Bevestig uw invoer met .
9. De weergave wisselt, voert u nu met behulp van
het toetsenbord het uur in.
10. Bevestig uw invoer met .
11. Voer met behulp van het toetsenbord de minuut
in.
12. Bevestig uw invoer met .
13. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
052 Sabotage blokkeren
Voor het wijzigen van de eigenschap van de sabotage
gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 052
2. In het LCD- display staat: 052: Overbr Alarm
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
Overbr Alarm
Het is alleen mogelijk afzonderlijke
zones te blokkeren, een sabotagezone
of een sabotagealarm kan niet
geblokkeerd worden.
1
Overbr Al+Ta
Het is mogelijk afzonderlijke zones en
ook sabotagezones of een
sabotagealarm uit de bewaking te
blokkeren.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
053 Afbreken - reset
Voor het wijzigen van de eigenschap afbreken reset, gaat
u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 053
2. In het LCD- display staat: 053: Afbr.=Syst.
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
Afbr.=Syst.
De reset na een afgebroken alarm vindt
plaats zoals in functie 33 ingesteld.
1
Afbr.=Gebr
Na een afgebroken alarm mag de
gebruiker de reset uitvoeren.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
52
NL
060 Gedrag I/U bij intern op scherp (B)
Voor het wijzigen van de eigenschap van de in-
/uitgangszone bij intern op scherp (B) gaat u als volgt te
werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 060
2. In het LCD- display staat: 060: B=LD =LD
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
LD = LD
Een als in-/uitgang geprogrammeerde
zone heeft deze eigenschap ook bij
interne activering en start daardoor de
ingangsvertragingstijd bij het activeren
van de zone en bij een actieve interne
activering.
1
LD = NA
Een als In-/uitgang geprogrammeerde
zone verandert zijn zone-eigenschap bij
een interne activering naar Onmiddellijk
en geeft een alarm bij het activeren van
de zone en bij een actieve interne
activering af.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
061 Gedrag ing. volg. bij intern op scherp (B)
Voor het wijzigen van de zone-eigenschap bij intern op
scherp (B) gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 061
2. In het LCD- display staat: 061: B=IR =IR
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
IR = IR
Een als ingang volgend
geprogrammeerde zone heeft deze
eigenschap ook bij een interne
activering en maakt het betreden van
deze zones mogelijk terwijl de
ingangsvertraging loopt.
1
IR = LD
Een als Ingang volgend
geprogrammeerde zone verandert zijn
zone-eigenschap bij een interne
activering naar In-/uitgang en start de
vertragingstijd bij het activeren van de
zone en bij een actieve interne
activering.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
53
NL
062 Gedrag uitgangsmodus intern op scherp
(B)
Voor het wijzigen van de eigenschap van de
uitgangsmodus bij intern op scherp (B) gaat u als volgt te
werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 062
2. In het LCD- display staat: 062: B=LEISE
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
B=A+Lagetoon
Het akoestische signaal tijdens de
uitgangsvertragingstijd wordt met half
volume afgegeven.
1
B=Direct
Bij een interne activering wordt de
alarmcentrale onmiddellijk, d.w.z.
zonder vertragingstijd intern
geactiveerd.
2
B=Stil
Er wordt geen akoestisch signaal
tijdens de uitgangsvertragingstijd
afgegeven. Na het verstrijken van de
vertragingstijd geeft de centrale een
kort signaal af.
3
B=A
De uitgangsmodus voor intern op
scherp B is net als de uitgangsmodus
voor geheel op scherp A
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
063 Alarmgedrag bij intern op scherp (B)
Voor het wijzigen van het alarmgedrag bij intern op scherp
(B) gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 063
2. In het LCD- display staat: 063: B = B-TEIL
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
0
Codebd
Alleen de bediendelen worden
geactiveerd.
1
Intern
Bij alarm worden de bediendelen en het
interne alarm geactiveerd.
2
Lokaal
Bij alarm worden de bediendelen, het
interne alarm en de buitensirene
geactiveerd.
3
Voll.
Bij alarm worden naast de bediendelen
en de interne signalering ook de
buitensirene en de uitgangen
geactiveerd
065 Uitgangsvertragingstijd intern B
Voor het wijzigen van de eigenschap van de
uitgangsvertragingstijd bij intern op scherp B gaat u als
volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 065
2. In het LCD- display staat: 065: UitloopB=10
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
1
UitloopB=10
Uitgangsvertragingstijd voor intern op
scherp B 10 seconden.
2
UitloopB=20
Uitgangsvertragingstijd voor intern op
scherp B 20 seconden.
3
UitloopB=30
Uitgangsvertragingstijd voor intern op
scherp B 30 seconden.
54
NL
4
UitloopB=45
Uitgangsvertragingstijd voor intern op
scherp B 45 seconden.
5
UitloopB=60
Uitgangsvertragingstijd voor intern op
scherp B 60 seconden.
6
UitloopB=120
Uitgangsvertragingstijd voor intern op
scherp B 120 seconden.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
070 Gedrag I/U bij intern op scherp (C)
Voor het wijzigen van de zone-eigenschap van de in-
/uitgangszone bij intern op scherp (C) gaat u als volgt te
werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 070
2. In het LCD- display staat: 070: C=LD =LD
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
LD = LD
Een als in-/uitgang geprogrammeerde
zone heeft deze eigenschap ook bij
interne activering en start daardoor de
ingangsvertragingstijd bij het activeren
van de zone en bij een actieve interne
activering.
1
LD = NA
Een als In-/uitgang geprogrammeerde
zone verandert zijn zone-eigenschap bij
een interne activering naar Onmiddellijk
en geeft een alarm bij het activeren van
de zone en bij een actieve interne
activering af.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
071 Gedrag ing. volg. bij intern op scherp (C)
Voor het wijzigen van de zone-eigenschap van de ingang
volgend zone bij intern op scherp (C) gaat u als volgt te
werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 071
2. In het LCD- display staat: 071: C=IR =IR
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
EF = EF
Een als ingang volgend
geprogrammeerde zone heeft deze
eigenschap ook bij een interne
activering en maakt het betreden van
deze zones mogelijk terwijl de
ingangsvertraging loopt.
1
IR = LD
Een als Ingang volgend
geprogrammeerde zone verandert zijn
zone-eigenschap bij een interne
activering naar In-/uitgang en start de
vertragingstijd bij het activeren van de
zone en bij een actieve interne
activering.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
55
NL
072 Gedrag uitgangsmodus intern (C)
Voor het wijzigen van de eigenschap van de
uitgangsmodus bij interne activering (C) gaat u als volgt te
werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 072
2. In het LCD- display staat: 072: C=LEISE
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
C=A+Lagetoon
Het akoestische signaal tijdens de
uitgangsvertragingstijd wordt met half
volume afgegeven.
1
C=Direct
Bij een interne activering wordt de
alarmcentrale onmiddellijk, d.w.z.
zonder vertragingstijd intern
geactiveerd.
2
C=Stil
Er wordt geen akoestisch signaal
tijdens de uitgangsvertragingstijd
afgegeven. Na het verstrijken van de
vertragingstijd geeft de centrale een
kort signaal af.
3
C=A
De uitgangsmodus voor intern op
scherp B is net als de uitgangsmodus
voor geheel op scherp A
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
073 Alarmgedrag bij intern (C)
Voor het wijzigen van het alarmgedrag bij interne
activering (C) gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 073
2. In het LCD- display staat: 073: C = BT/INT
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
C=Codebd
Alleen de bedieningselementen worden
geactiveerd.
1
D=Intern
Bij alarm worden de
bedieningselementen en het interne
alarm geactiveerd.
2
C=Lokaal
Bij alarm worden de
bedieningselementen, het interne alarm
en de buitensirene geactiveerd.
3
C=Voll
Bij alarm worden naast de
bedieningselementen en de interne
signalering ook de buitensirene en de
uitgangen geactiveerd.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
56
NL
075 Uitgangsvertragingstijd intern C
Voor het wijzigen van de eigenschap van de
uitgangsvertragingstijd bij intern op scherp C gaat u als
volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 075
2. In het LCD- display staat: 075: UitloopC=10
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
1
UitloopC=10
Uitgangsvertragingstijd voor intern op
scherp C 10 seconden.
2
UitloopC=20
Uitgangsvertragingstijd voor intern op
scherp C 20 seconden.
3
UitloopC=30
Uitgangsvertragingstijd voor intern op
scherp C 30 seconden.
4
UitloopC=45
Uitgangsvertragingstijd voor intern op
scherp C 45 seconden.
5
UitloopC=60
Uitgangsvertragingstijd voor intern op
scherp C 60 seconden.
6
UitloopC=120
Uitgangsvertragingstijd voor intern op
scherp C 120 seconden.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
076 Gedrag uitgangsmodus intern (D)
Voor het wijzigen van de eigenschap van de
uitgangsmodus bij interne activering (D) gaat u als volgt te
werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 076
2. In het LCD- display staat: 076: D=LEISE
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
D=A+Lagetoon
Het akoestische signaal tijdens de
uitgangsvertragingstijd wordt met half
volume afgegeven.
1
D=Directf
Bij een interne activering wordt de
alarmcentrale onmiddellijk, d.w.z.
zonder vertragingstijd intern
geactiveerd.
2
D=Stil
Er wordt geen akoestisch signaal
tijdens de uitgangsvertragingstijd
afgegeven. Na het verstrijken van de
vertragingstijd geeft de centrale een
kort signaal af.
3
D=A
De uitgangsmodus voor intern op
scherp B is net als de uitgangsmodus
voor geheel op scherp A
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
57
NL
077 Alarmgedrag bij intern (D)
Voor het wijzigen van het alarmgedrag bij interne
activering (D) gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 077
2. In het LCD- display staat: 077: D = BT/INT
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
D=Codebd
Alleen de bedieningselementen worden
geactiveerd.
1
D=Intern
Bij alarm worden de
bedieningselementen en het interne
alarm geactiveerd.
2
D=Lokaal
Bij alarm worden de
bedieningselementen, het interne alarm
en de buitensirene geactiveerd.
3
D=Voll.
Bij alarm worden naast de
bedieningselementen en de interne
signalering ook de buitensirene en de
uitgangen geactiveerd.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
079 Uitgangsvertragingstijd intern D
Voor het wijzigen van de eigenschap van de
uitgangsvertragingstijd bij intern op scherp D gaat u als
volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 079
2. In het LCD- display staat: 079: UitloopD=10
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
1
UitloopD=10
Uitgangsvertragingstijd voor
Intern op scherp D 10 seconden.
2
UitloopD=20
Uitgangsvertragingstijd voor
Intern op scherp D 20 seconden.
3
UitloopD=30
Uitgangsvertragingstijd voor
Intern op scherp D 30 seconden.
4
UitloopD=45
Uitgangsvertragingstijd voor
Intern op scherp D 45 seconden.
5
UitloopD=60
Uitgangsvertragingstijd voor
Intern op scherp D 60 seconden.
6
UitloopD=120
Uitgangsvertragingstijd voor
Intern op scherp D 120 seconden.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
58
NL
081 Transistoruitgang OP1
Voor het wijzigen van het gedrag van de transitoruitgang
OP1 op de printplaat van de alarmcentrale gaat u als volgt
te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 081
2. In het LCD- display staat: 081: SIRENE
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
00
Sirene
Deze uitgang wordt bij een lokaal en
extern alarm geactiveerd. De
instellingen voor de sirenevertraging en
de sireneduur stelt u in het menu 41 of
42 in.
01
I/U volgend
Deze uitgang wordt geactiveerd als de
in- of uitgangsvertraging actief is. Let er
a.u.b. op dat deze uitgang niet
geactiveerd wordt als de
uitgangsmodus intern op Stil of
Onmiddellijk geprogrammeerd werd.
02
Aan LED
Deze uitgang wordt geactiveerd als de
alarmcentrale compleet of intern
geactiveerd is.
03
PIR geh.
Deze uitgang wordt geactiveerd als de
alarmcentrale compleet of intern
geactiveerd wordt. Bovendien wordt de
uitgang geactiveerd als de
alarmcentrale gereset wordt of een
looptest gestart werd.
04
Trilsensor
Deze uitgang wordt aan het begin van
de uitgangsvertraging voor 5 seconden
geactiveerd.
05
Looptest
Deze uitgang wordt tijdens de
gebruiker- en programmeur-looptest
geactiveerd. De uitgang wordt met de
looptest-ingang van de
bewegingsmelder verbonden.
06
Gereed LED
Deze uitgang wordt geactiveerd als de
alarmcentrale gereed is voor het
compleet of intern activeren. De
alarmcentrale is gereed, ook als de
zones met de eigenschappen in-
/uitgang of ingang volgend geopend
zijn.
07
24 uur alrm
Deze zone wordt geactiveerd als een
zone een alarm activeert waarvan de
zone-eigenschap 24 uur is. De uitgang
wordt gedeactiveerd als de
alarmcentrale gedeactiveerd wordt.
08
Flitser
Deze uitgang wordt geactiveerd als een
lokaal of extern alarm geactiveerd
wordt. De uitgang blijft actief tot de
alarmcentrale gedeactiveerd wordt.
09
Brand Reset
Deze uitgang wordt gebruikt om
rookmelders te resetten. Deze uitgang
wordt na elk deactiveren en resetten
van de alarmcentrale na een alarm
minimaal 3 seconden geactiveerd.
10
Sirene test
Deze uitgang na het programmeren
geactiveerd en tijdens het uitvoeren van
de sirenetest (opdracht 91 in het
programmeermenu) gedeactiveerd.
11
Flitser Set
Deze uitgang wordt 10 seconden
geactiveerd, nadat de alarmcentrale
geactiveerd werd en de alarmcentrale
actief is. De uitgang kan gebruikt
worden om een bevestiging van actief
af te geven.
12
Aan UG1
Deze uitgang wordt voor een instelbare
periode (opdracht 170) geactiveerd als
de centrale compleet (A) of intern (B),
(C) of (D) geactiveerd werd (opdracht
171).
59
NL
13
Uit UG1
Deze uitgang wordt voor een instelbare
periode (opdracht 172) geactiveerd als
de centrale compleet (A) of intern (B),
(C) of (D) gedeactiveerd werd (opdracht
173).
26
Aan UG1
Deze uitgang wordt voor een instelbare
periode (opdracht 170) geactiveerd als
de centrale compleet (A) of intern (B),
(C) of (D) geactiveerd werd (opdracht
171).
27
Aan UG2
Deze uitgang wordt voor een instelbare
periode (opdracht 170) geactiveerd als
de centrale compleet (A) of intern (B),
(C) of (D) geactiveerd werd (opdracht
171).
28
Aan UG3
Deze uitgang wordt voor een instelbare
periode (opdracht 170) geactiveerd als
de centrale compleet (A) of intern (B),
(C) of (D) geactiveerd werd (opdracht
171).
29
Aan UG4
Deze uitgang wordt voor een instelbare
periode (opdracht 170) geactiveerd als
de centrale compleet (A) of intern (B),
(C) of (D) geactiveerd werd (opdracht
171).
De uitgang wordt ook geactiveerd als
een vuur- of overvalalarm werd
geactiveerd.
30
Uit UG1
Deze uitgang wordt voor een instelbare
periode (opdracht 172) geactiveerd als
de centrale compleet (A) of intern (B),
(C) of (D) gedeactiveerd werd (opdracht
173).
31
Uit UG2
Deze uitgang wordt voor een instelbare
periode (opdracht 172) geactiveerd als
de centrale compleet (A) of intern (B),
(C) of (D) gedeactiveerd werd (opdracht
173).
32
Uit UG3
Deze uitgang wordt voor een instelbare
periode (opdracht 172) geactiveerd als
de centrale compleet (A) of intern (B),
(C) of (D) gedeactiveerd werd (opdracht
173).
33
Uit UG4
Deze uitgang wordt voor een instelbare
periode (opdracht 172) geactiveerd als
de centrale compleet (A) of intern (B),
(C) of (D) gedeactiveerd werd (opdracht
173).
34
Brand
Deze uitgang wordt geactiveerd als een
vuuralarm werd geactiveerd. De uitgang
blijft zo lang actief tot het alarm
gedeactiveerd werd.
35
OV
Deze uitgang wordt geactiveerd als een
vuuralarm werd geactiveerd. De uitgang
blijft zo lang actief tot het alarm
gedeactiveerd werd.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
082 Transistoruitgang OP2
Voor het wijzigen van het gedrag van de transitoruitgang
OP2 op de printplaat van de alarmcentrale gaat u als volgt
te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 082
2. In het LCD- display staat: 082: Flitser
3. Gebruik het toetsenbord om uit de hierboven
beschreven punten te kiezen en voer de functie
overeenkomstig in:
60
NL
083 Transistoruitgang OP3
Voor het wijzigen van het gedrag van de transitoruitgang
OP3 op de printplaat van de alarmcentrale gaat u als volgt
te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 083
2. In het LCD- display staat: 083: Flitser
3. Gebruik het toetsenbord om uit de hierboven
beschreven punten te kiezen en voer de functie
overeenkomstig in:
085 Inbraakuitgang
Voor het wijzigen van het gedrag van de transitoruitgang
bij inbraakalarm gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 085
2. In het LCD- display staat: 085: Inbr=Contin.
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
00
Contin.
De uitgang blijft geactiveerd tot de
gebruiker of programmeur de
alarmcentrale reset.
01
Her-in
De uitgang wordt na het verstrijken van
de ingestelde sireneduur gereset. Deze
kan bij een herhaald alarm weer
geactiveerd worden.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
086 Aanvullend ingangsvertraging
Voor het wijzigen van het gedrag van de tijd van de
ingangsvertraging gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 086
2. In het LCD- display staat: 086:2e Kans UIT
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
UIT
Na het verstrijken van de
ingangsvertragingstijd wordt er een
extern alarm geactiveerd.
1
AAN
Na het verstrijken van de vertragingstijd
wordt er een intern alarm geactiveerd.
De gebruiker heeft nu nog eens 30
seconden tijd om zijn gebruikerscode in
te voeren en de alarmcentrale te
deactiveren.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
087 Bedieningselementalarm
Voor het wijzigen van de eigenschap van de aangesloten
bedieningselementen gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 087
2. In het LCD- display staat: 087:2 Toets UIT
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
UIT
Is de functie gedeactiveerd, dan kan er
geen alarm via het bedieningselement
worden afgegeven.
1
AAN
Is de functie geactiveerd, dan kan er
geen alarm via het bedieningselement
worden afgegeven. Voor het activeren
van een alarm drukt u op de toetsen:
1 & 3 voor overval
4 & 6 voor med. noodroep
7 & 9 voor vuuralarm
Nadere informatie daarover vindt u in
de gebruiksaanwijzing van dit product.
61
NL
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
090 - 097 Testfunctie zie 15.4
098 Fabrieksinstellingen herstellen
Om de fabrieksinstellingen weer te herstellen, gaat u als
volgt te werk:
1. U moet zich in de programmeermodus bevinden.
2. Voer op het bedieningselement in: 098
3. In het LCD- display staat: 098: Stdrd Waarde
4. Voer op het bedieningselement in: 1
5. Voor het weer herstellen van de
fabrieksinstellingen drukt u op de toets:
.
6. Voor het annuleren drukt u op de toets: .
7. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
099 Programmeermodus verlaten
Om de programmeermodus te verlaten, gaat u als volgt te
werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 099
2. In het LCD- display staat: 099: Uit Prog ?
3. Voer op het bedieningselement in:
4. Het bedieningselement toont: Controle
5. Als er geen storing optreedt en zones met de
eigenschap 24 uur, vuur, overval of techniek
geopend gesloten zijn, wordt het
programmeermenu verlaten.
6. Treedt er een storing op, dan geeft de
alarmcentrale deze aan. Verhelp de storing en
voer de stappen 1 – 4 opnieuw uit.
126 Taal instellen
Om de taalinstelling voor de weergave in het
bedieningselement te wijzigen, gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 126
2. In het LCD- display staat: 126:Lang=Nederl
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
00
ENGL.
01
ITAL.
02
SPAN.
03
PORT.
04
NED.
05
FRAN.
06
DUIT.
07
NOORW.
08
ZWEE.
09
DEEN.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
6. PROGRAMMEER MODE.
62
NL
151 Aanvullende uitgangen
Via de bijgevoegde kabel of met behulp van de optionele
relaisprintplaat beschikt u over nog eens acht
transistoruitgangen. Om de instelling van de uitgang 1 te
wijzigen, gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 151
2. In het LCD- display staat: 151:Brand
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
00
Niet Gbr
01
Brand
02
OV
03
Inbr
04
In/Uit
05
Afbr
06
Technisch
11
220 Ft
12
Sab Alarm
13
Uit
14
Aan
15
Zn Overbr
16
Medisch
17
Key Box
18
AntiMAsk
19
Rook Det
30
Aan UG1
31
Aan UG 2
32
Aan UG 3
33
Aan UG 4
34
Uit UG1
35
Uit UG2
36
Uit UG3
37
Uit UG4
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
152 Aanvullende uitgangen
Aanvullende uitgang 2
153 Aanvullende uitgangen
Aanvullende uitgang 3
154 Aanvullende uitgangen
Aanvullende uitgang 4
155 Aanvullende uitgangen
Aanvullende uitgang 5
156 Aanvullende uitgangen
Aanvullende uitgang 6
157 Aanvullende uitgangen
Aanvullende uitgang 7
158 Aanvullende uitgangen
Aanvullende uitgang 8
159 Aanvullende uitgangen inverteren
Het is mogelijk de aanvullende transistoruitgangen voor
verschillende toepassingen ook te inverteren. In
geïnverteerde toestand wordt de spanning van + 12V in
de actieve toestand aangesloten, bijv.: voor het aansturen
van een visueel signaal.
1. Voer op het bedieningselement in: 159
2. In het LCD- display staat: 159: INVComOutUIT
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
00
UIT
+12V spanning wordt voor het activeren
van de uitgang verwijderd. In
gedeactiveerde toestand is de uitgang
op + 12V geregeld.
01
AAN
+12V spanning wordt voor het activeren
van de uitgang aangesloten. In
gedeactiveerde toestand is de uitgang
op massa geregeld.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
63
NL
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
170 Prog. van de impulsuitgangen (tijd
actief)
De als uitgangstype geprogrammeerde uitgangen Actief
1-4 worden met een impuls gedurende een vooraf
gedefinieerde tijd bij het activeren van de centrale en bij
vuur- of overvalalarm aangestuurd. Leg eerst de tijd vast
waarbinnen deze uitgangen actief moeten zijn.
1. Voer op het bedieningselement in: 170
2. In het LCD- display staat: 170: Aan UG1 01
3. Gebruik het toetsenbord om de duur in te voeren.
Mogelijke waarden zijn 00 voor stabiel en een
duur tussen 00 en 12 seconden.
4. Druk ter bevestiging op de toets:
5. In het LCD- display staat: 170: Aan UG2 01
6. Gebruik het toetsenbord om op dezelfde manier
de impulstijd 2 in te voeren.
7. Ga door tot alle tijden ingevoerd zijn.
8. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
171 Prog. van de impulsuitgangen (niveaus
actief)
Leg vast wanneer de uitgangen geactiveerd moeten
worden door te bepalen bij welke manier van (de-)
activeren (A, B, C, D) de uitgangen actief moeten
schakelen.
1. Voer op het bedieningselement in: 171
2. In het LCD- display staat: 171: Aan UG1 ABCD
3. Gebruik het toetsenbord om het activeringsniveau
in te voeren. A = geheel actief, B, C en D voor
intern actief B, C of D.
4. Druk ter bevestiging op de toets:
5. In het LCD- display staat: 170: Aan UG2 ABCD
6. Gebruik het toetsenbord om op dezelfde manier
het activeringsniveau 2 in te voeren.
7. Ga door tot alle niveaus ingevoerd zijn.
8. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
172 Prog. van de impulsuitgangen (tijd
uitgeschakeld)
De als uitgangstype geprogrammeerde uitgangen
Uitgeschakeld 1-4 worden met een impuls voor de vooraf
gedefinieerde tijd bij het deactiveren van de centrale
aangestuurd. Leg eerst de tijd vast waarbinnen deze
uitgangen actief moeten zijn.
1. Voer op het bedieningselement in: 172
2. In het LCD- display staat: 172: Uit UG1 01
3. Gebruik het toetsenbord om de duur in te voeren.
Mogelijke waarden zijn 00 voor stabiel en een
duur tussen 00 en 12 seconden.
4. Druk ter bevestiging op de toets:
5. In het LCD- display staat: 172: Uit UG2 01
6. Gebruik het toetsenbord om op dezelfde manier
de impulstijd 2 in te voeren.
7. Ga door tot alle tijden ingevoerd zijn.
8. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
64
NL
173 Prog. van de impulsuitgangen (niveaus
uitgeschakeld)
Leg vast wanneer de uitgangen geactiveerd moeten
worden door te bepalen bij welke manier van (de-)
activeren (A, B, C, D) de uitgangen actief moeten
schakelen.
1. Voer op het bedieningselement in: 173
2. In het LCD- display staat: 173: Uit UG1 ABCD
3. Gebruik het toetsenbord om het activeringsniveau
in te voeren. A = geheel actief, B, C en D voor
intern actief B, C of D.
4. Druk ter bevestiging op de toets:
5. In het LCD- display staat: 173: Uit UG2 ABCD
6. Gebruik het toetsenbord om op dezelfde manier
het activeringsniveau 2 in te voeren.
7. Ga door tot alle niveaus ingevoerd zijn.
8. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
174 Prog. van de impulsuitgangen
(vuuroptie)
Leg vast of de uitgangen ook aanvullend bij vuuralarm
geactiveerd moeten worden door de optie Vuur op AAN te
zetten. Let op: Alleen uitgangen die bij het deactiveren
van de centrale geactiveerd worden, kunnen aanvullend
ook bij vuur geactiveerd worden.
1. Voer op het bedieningselement in: 174
2. In het LCD- display staat: 174: Brand 1 AAN
3. Gebruik het toetsenbord om te bepalen:
00=UIT 01=AAN
4. Druk ter bevestiging op de toets:
5. In het LCD- display staat: 174: Brand 2 AAN
6. Gebruik het toetsenbord om op dezelfde manier
de optie Vuur 2 in te voeren.
7. Ga door tot alle uitgangen ingevoerd zijn.
8. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
175 Prog. van de impulsuitgangen
(overvaloptie)
Leg vast of de uitgangen ook aanvullend bij overvalalarm
geactiveerd moeten worden door de optie Overval op
AAN te zetten. Let op: Alleen uitgangen die bij het
deactiveren van de centrale geactiveerd worden, kunnen
aanvullend ook bij overval geactiveerd worden.
1. Voer op het bedieningselement in: 175
2. In het LCD- display staat: 175: OV 1 AAN
3. Gebruik het toetsenbord om te bepalen:
00=UIT 01=AAN
4. Druk ter bevestiging op de toets:
5. In het LCD- display staat: 175: OV 2 AN
6. Gebruik het toetsenbord om op dezelfde manier
de optie Vuur 2 in te voeren.
7. Ga door tot alle uitgangen ingevoerd zijn.
8. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
65
NL
182 Laatste uitgang settling-tijd
Deze tijd plaatst een vertraging van de alarmmelding bij
de melders in het uitgangsbereik. Tijdens deze tijd zijn de
sirenes uitgeschakeld en de centrale negeert de alarmen.
Voor het wijzigen van de instellingen gaat u als volgt te
werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 182
2. In het LCD- display staat: 182:Setteling 07
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
07-12
Setteling 07-12
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
183 Display weergave veranderen
Deze tijd plaatst een vertraging van de alarmmelding bij
de melders in het uitgangsbereik. Tijdens deze tijd zijn de
sirenes uitgeschakeld en de centrale negeert de alarmen.
Voor het wijzigen van de instellingen gaat u als volgt te
werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 183
2. In het LCD- display staat: 183: 9752
3. Gebruik het toetsenbord om de weergave op het
display te veranderen. Gebruik het toetsenbord
zoals bij het geven van de naam van de zone.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in: .
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
184 Vuur signaalgever
Voor het wijzigen van de instellingen gaat u als volgt te
werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 184
2. In het LCD- display staat: 184:PulsBrandUIT
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
PulsBrandUIT
Normmaal 2-tonig vuuralarm
1
PulseBrandAAN
Zendt een pulssignaal aan als “Sirene”
geschakelde uitgangen (81-83=00)
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
185 Sleuelschakelaar auto reset
Voor het wijzigen van de instellingen gaat u als volgt te
werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 185
2. In het LCD- display staat: 185:KsAutoRstUIT
3. Gebruik het toetsenbord om uit de volgende
punten te kiezen en druk op:
0
KsAutoRstUIT
De gebruiker moet geactiveerde zones
handmatig terugzetten.
1
KsAutoRstAAN
Met de wacht code kann een gebruiker
na een alarm de centrale op niet-op-
scherp schakelen. Er wordt een item in
het gebeurtenisgeheugen geplaatst.
4. Bevestig uw invoer. Voer daarvoor op het
bedieningselement in:
.
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
66
NL
201 Prog. ingangsvertragingstijd 1
Leg de ingangsvertragingstijd 1 in seconden vast. Ga
daarbij als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 201
2. In het LCD- display staat: 201: Inloop 1=45
3. Gebruik het toetsenbord om de
ingangsvertragingstijd in te voeren.
4. Bevestig uw invoer met de toets. .
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
202 Prog. ingangsvertragingstijd 2
Leg de ingangsvertragingstijd 2 in seconden vast. Ga
daarbij als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 202
2. In het LCD- display staat: 202: Inloop. 2=45
3. Gebruik het toetsenbord om de
ingangsvertragingstijd in te voeren.
4. Bevestig uw invoer met de toets. .
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
203/204 Prog. ingangsvertragingstijd 3/4
Leg de ingangsvertragingstijd 3/4 in seconden vast. Ga
daarbij als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 203/204
2. In het LCD- display staat:
203/204: Inloop. 3/4=45
3. Gebruik het toetsenbord om de
ingangsvertragingstijd in te voeren.
4. Bevestig uw invoer met de toets. .
5. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een dubbel signaal “beep” “beep” en toont
PROGRAMMEER MODE.
67
NL
15.4 Testfunctie
090
Gebeurtenisgeheugen
De centrale slaat de laatste 250 gebeurtenissen op. Elke
gebeurtenis wordt met datum en tijd opgeslagen. Het
gebeurtenisgeheugen kan via het programmeermenu
worden bekeken.
1. Voer op het bedieningselement in: 090
2. Het LCD-display toont de jongste gebeurtenissen
als eerste.
3. Om binnen het gebeurtenisgeheugen vooruit en
achteruit te bladeren, gebruikt u toets 1 om
vooruit te bladeren of toets 3 om achteruit te
bladeren.
4. Druk op de toets om tussen de gebeurtenis
en datum/tijd te wisselen.
5. Druk op de toets om het
gebeurtenisgeheugen te verlaten.
6. Het gebeurtenisgeheugen kan niet door de
programmeur en niet door de gebruiker gewist
worden.
Vermeldingen in het gebeurtenisgeheugen en hun
betekenis:
Vermelding Betekenis
220 Fout Uitval van de 230VAC
spanningsvoeding
220 Hrst 230VAC spanningsvoeding weer
hersteld
Alarm Afbr. Alarm handmatig door gebruiker
afgebroken
AUX DC Fout 12VDC voeding uitgevallen of AUX
zekering defect
AUX DC Fail
Hers
12VDC voeding weer hersteld
Checksum
fout
Fout in het geheugen van de
alarmcentrale geconstateerd
Accu Test
Fout
Uitval van de accuvoeding of
accuzekering defect
Lage Accu
Hrst
Accuvoeding weer hersteld
Inbr Znn
Alarm
Zone nn heeft een inbraakalarm
geactiveerd
Inbr Znn Hrst Zone nn OK
Standrd
geladen
Fabrieksinstellingen werden weer
hersteld
EEPROM
Fout
Geheugenfout in de alarmcentrale
Brand Znn
Alarm
Zone nn heeft een vuuralarm
geactiveerd
Brand Znn
Hrst
Zone nn werd gereset
Brand Reset Vuuralarm gereset
Cnn Toets
Alarm
Een gebruiker heeft te vaak geprobeerd
zijn code in het bedieningselement nn in
te voeren
Cnn Vermist Bedieningselement nn uitgevallen
Cnn Herstel Bedieningselement nn werd weer
aangesloten
Cnn Sab. Bedieningselement nn heeft
sabotagealarm geactiveerd
Cnn Herstel Bedieningselement nn sabotage werd
gereset
Br Knn Alarm Op het bedieningselement nn werd
vuuralarm geactiveerd
Md Knn
Alarm
Op bedieningselement nn werd een
med. noodoproep geactiveerd
Sleutel aan
Znn
Via de sleutelschakelaar van de zone nn
werd de alarmcentrale geactiveerd
Vermelding Betekenis
Sleutel uit
Znn
Via de sleutelschakelaar van de zone nn
werd de alarmcentrale gedeactiveerd
KeyBox Open
Znn
De zone nn met de eigenschap
sleutelkastje werd gesloten
KeyBox Dicht
Znn
De zone nn met de eigenschap
sleutelkastje werd geopend
Sab. Systeem Het dekselcontact van de centrale werd
geactiveerd
Herstel Sab.
Systeem
Het dekselcontact van de centrale is
weer gesloten
Accu vermist Accuvoeding onderbroken (kabel niet
aangesloten)
68
NL
Herstel Accu Accuvoeding weer hersteld (kabel
aangesloten)
OV Cnn
Alarm
BDT nn heeft een overvalalarm
geactiveerd
OV Znn
Alarm
Zone nn heeft een overvalalarm
geactiveerd
OV Znn Hrst Het overvalalarm van zone nn werd
gereset
Aan Fout Znn De alarmcentrale kon niet geactiveerd
worden omdat de ZN nn geactiveerd
was
Brand Al. Znn Zone nn heeft een vuuralarm
geactiveerd
Brand Rst.
Znn
Zone nn vuuralarm gereset
Zn in test Znn Zone nn meldertest mislukt
Herst. Sab.
Sirene
Sirenesabotage werd gereset
Sab. Sirene Sirenesabotage geactiveerd
Opnieuw aan Systeem werd automatisch
gereactiveerd
Opstart Syst. Systeem van spanning voorzien en
gestart
Sab. Znn Zone nn heeft een sabotagealarm
geactiveerd
Sab. Znn Hrst Zone nn sabotagealarm gereset
Tech Znn
Alarm
Zone nn heeft een technisch alarm
geactiveerd
Tech Znn
Hrst
Zone nn alarm gereset
Tel Lijn Fout Fout bij de transmissie (niet bij Terxon
SX)
Tel Lijn Hrst Fout bij de transmissie gereset
Gnn Wijzig
Gnn
Gebruiker nn heeft de gebruikerscode
van de gebruiker nn gewijzigd
Gnn Verw.
Gnn
Gebruiker nn heeft de gebruikerscode
van de gebruiker nn gewist
Gnn Uit prog Gebruiker nn heeft het
programmeermenu verlaten
Gnn
Aanwezig
Gebruiker nn heeft het
programmeermenu betreden
Gnn Systeem
Uit.
Gebruiker nn heeft de alarmcentrale
gereset
Gnn # Aan Gebruiker nn heeft de alarmcentrale
(bereik #) geactiveerd
Gnn # Uit Gebruiker nn heeft de alarmcentrale
(bereik #) gedeactiveerd
Gnn
Tijd/Datum
Gebruiker nn heeft de tijd en de datum
gewijzigd
Gnn Znn
Ovbr
Gebruiker nn heeft de ZN nn uit de
bewaking uitgesloten
Gnn Znn N-
ovbr
Gebruiker nn heeft de ZN nn in de
bewaking weer opgenomen
Global
Tamper
Alleen in geval van zone-eigenschap
NC + Sabo: Sabotagelijn (COM A/T)
geactiveerd
Gl Tamper
Tstr
Sabotagelijn (COM A/T) weer gereset
091 Uitgang 1 testen
De centrale activeert uitgang 1 op de printplaat van de
centrale tot deze handmatig weer beëindigd wordt. Om de
test te starten, moet u zich in het programmeermenu
bevinden. Dan gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 091 .
2. Om de test te beëindigen drukt u op de toets:
092 Uitgang 2 testen
De centrale activeert uitgang 2 op de printplaat van de
centrale tot deze handmatig weer beëindigd wordt. Om de
test te starten, moet u zich in het programmeermenu
bevinden. Dan gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 092 .
2. Om de test te beëindigen drukt u op de toets:
093 Uitgang 3 testen
De centrale activeert uitgang 3 op de printplaat van de
centrale tot deze handmatig weer beëindigd wordt. Om de
test te starten, moet u zich in het programmeermenu
bevinden. Dan gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 093 .
2. Om de test te beëindigen drukt u op de toets:
69
NL
094 Luidsprekeruitgang testen
De centrale activeert uitgang voor de optioneel
aangesloten luidspreker op de printplaat van de centrale
tot deze handmatig weer beëindigd wordt. Om de test te
starten, moet u zich in het programmeermenu bevinden.
Dan gaat u als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 094 .
2. Om de test te beëindigen drukt u op de toets:
095 Bedieningselementzoemer testen
De centrale activeert de zoemer van de
bedieningselementen tot deze handmatig weer beëindigd
wordt. Om de test te starten, moet u zich in het
programmeermenu bevinden. Dan gaat u als volgt te
werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 095 .
2. Om de test te beëindigen drukt u op de toets:
Werd de looptest geactiveerd, dan is het mogelijk alle
zones van de alarmcentrale te activeren om hun functie te
controleren. Activeer de looptest en activeer achter elkaar
alle zones. Test ook het sabotagecontact. Ga als volgt te
werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 097 .
2. In het LCD- display staat: 097: LoopTEST
3. Activeer een zone. De zoemer van het
bedieningselement geeft een tweetonig signaal af.
Bovendien staat in het LCD- display: A:ZONE nn
4. Heeft u een sabotagealarm geactiveerd, dan toont
het bedieningselement via het LDC-display:
S:ZONE nn
5. Om de looptest te beëindigen drukt u op de toets:
.
199 Weerstandswaarde meten
De centrale is in staat, de weerstandswaarden van de
afzonderlijke zones te meten en uit te voeren. Zo kan er
snel geconstateerd worden of een weerstand verkeerd
gebruikt werd. Ga als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 199 .
2. Het LCD-display toont de waarden.
3. Om van zone naar zone te wisselen, gebruikt u
het cijfer 1 en het cijfer 3.
Betekenis van de weergave
Vermelding Betekenis
NO Geen weerstand gebruikt, zone geopend
2K1 2,2KOhm weerstand gebruikt
4K7 4,7KOhm weerstand gebruikt
overeenkomstige waarde in kohm
991 Softwareversie
Met behulp van deze functie heeft de bouwer de
mogelijkheid, de softwareversie van de centrale af te
lezen en te controleren of de centrale gepartitioneerd is.
1. Voer op het bedieningselement in: 991 .
2. Het LCD-display geeft de softwareversie weer.
099 voor het verlaten van het
programmeermenu
Voor het verlaten van het programmeermenu gaat u
als volgt te werk:
1. Voer op het bedieningselement in: 099
.
2. Om het menu te verlaten, drukt u op de toets:
.
3. Het bedieningselement bevestigt uw invoer met
een signaal “beeeeep” en toont weer datum en
tijd.
70
NL
16 Technische gegevens
Spanningsvoeding
Externe spanningsvoeding: 230V AC +/-10% (omgevingstemperatuur 20°C)
Externe stroomopname: 200mA maximaal
Interne spanningsvoeding: 19V AC / -10%
Interne stroomvoorziening: 1.0A maximaal
CPU stroomopname: 150mA maximaal
Bedieningselement stroomopname: 35mA maximaal
Noodstroomvoorziening: 12V DC, 7.0Ah loodaccumulator
Uitgangen
Relaisuitgangen 1 / 2: 24VDC, 1A maximaal
Transistoruitgang 3: 12V DC, 500mA maximaal, negatief schakelend
Luidspreker: 2 x 16ohm luidspreker maximaal
AUX: 12V DC, 0.5A maximaal
Aanvullende transistoruitgangen: 12V DC, elk 0.05A maximaal
Ingangen
TR: Ingang van de sabotage van de sirene
Zekeringen
F1 12V AUX: 230V, 1A snel
F2 accu: 230V, 2A snel
Specificaties
Afmetingen: 243mm x 234mm x 95mm (HxBxD)
Gewicht: 2.45kg
Interne tijd: +/- 10min./jaar, afgestemd op de netfrequentie
Omgeving: -10°C tot +40°C max. 75% luchtvochtigheid
71
NL
17 Fouten verhelpen
De centrale toont geen reactie,
hoewel net- en accuspanning
aangesloten zijn
Controleer eventueel de aansluitingen van de net- en accuvoeding en de drie
miniatuurzekeringen. Vervang deze zekeringen door dezelfde soort zekeringen,
voor zover nodig.
Het display toont één/meerdere open
zones (hoewel waarschijnlijk alle
alarmcontacten in rust zijn) en de
alarmcentrale kan niet geactiveerd
worden of er volgt geen doorlopend
vertragingssignaal.
Verwijder eerst alle aansluitingen van de desbetreffende alarmzone en vervang
deze door een draadbrug tussen CCT. Mocht de zone nu als gesloten
weergegeven worden, dan ligt de oorzaak van de storing aan de aangesloten
alarmcontacten/kabels. Controleer deze met een doorgangsmeter. Eventueel
treedt er kortsluiting op tussen de alarm- en sabotagezone of de 0V-aansluiting.
De alarmcentrale meldt continu
sabotage.
Controleer de sabotagecontacten van de centrale en van de
bedieningselementen. De veren van deze contacten moeten helemaal ingedrukt
zijn. Controleer de aangesloten sabotagecontacten met een doorgangsmeter en
vergewist u zich ervan dat er geen kortsluiting optreedt. Let erop dat ook de
sabotagezone van de sirene met 0V afgesloten wordt.
Het activeren van een melder leidt
niet tot een alarm.
Heeft u meer dan één melder in een alarmlijn aangesloten, controleer dan of alle
NC-contacten in serie en niet parallel aangesloten werden, maak gelijktijdig alle
aangesloten melders los. Zorg ervoor dat u de standaard aanwezige
draadbruggen van de afzonderlijke zones verwijderd heeft. Werd de alarmzone
juist geprogrammeerd?
De externe alarmering start niet. Controleer met een multimeter de transistoruitgang waarop de sirene aangesloten
is om de juiste werking van de centrale te garanderen. Sluit dan de sirene op de
accu direct aan en controleer de werking ervan.
Sabotagealarm wordt niet
geactiveerd, hoewel een
sabotagecontact op een alarmmelder
geopend werd.
Controleer of alle sabotagecontacten in serie aangesloten zijn. Mochten ze
parallel aangesloten zijn, dan moeten eerst alle contacten geopend worden, zodat
een sabotagealarm geactiveerd wordt. Eventueel treedt er ook kortsluiting bij de
bedrading op.
Melders activeren vals alarm. Controleer of de melders overeenkomstig de gegevens van de fabrikant
gemonteerd en afgesteld werden. In geval van bewegingsmelders let u er met
name op dat deze altijd in de ruimte kijkend gemonteerd werden en dat ze niet op
warmtebronnen zijn gericht. In geval van openingscontacten let u erop dat de
schakelafstand tussen bladveercontact en magneet niet teveel beweging heeft.
Controleer ook de bedrading. Let met name op juiste soldeerpunten en klemmen.
Het aanleggen van leidingen in de buurt van 230 V/400V leidingen kan ook tot
storingen leiden.
Programmeer- en gebruikerscode
werden vergeten.
Verwijder de netspanning en de noodstroomvoorziening van de alarmcentrale.
Sluit de brug “NVM RST” onder het aansluitblok van de aanvullende
transistoruitgangen kort en sluit met een kortgesloten brug eerst de
noodstroomvoorziening en vervolgens de netspanning weer aan. Alle codes en
evt. dagsleutels werden gewist. De gebruikerscode 1 (mastercode) is weer 1234,
de bouwercode 7890. De programmering behalve datum/tijd blijft behouden.
U denkt dat de centrale een functie
heeft die niet goed werkt.
Voer een fabrieksreset uit (programmeermenu optie 98) en controleer de
gewenste functie opnieuw. Meestal ligt de fout aan de externe bedrading.
72
NL
18 Index
Aanvullend ingangsvertraging .................... 60
Aanvullende uitgangen ................................ 62
Aanvullende uitgangen inverteren .............. 62
Afbreken - reset ............................................ 51
Alarm bij een mislukte activering................ 45
Alarmgedrag bij intern (C)............................ 55
Alarmgedrag bij intern (D)............................ 57
Alarmgedrag bij intern op scherp (B).......... 53
Bedieningselementalarm ............................. 60
Bedieningselementzoemer testen............... 69
Datum en tijd................................................. 51
Display weergave veranderen ..................... 65
Eerste-alarmreactie ...................................... 47
Fabrieksinstellingen herstellen ................... 61
Gebeurtenisgeheugen.................................. 67
Gedrag I/U bij intern op scherp (B) ............. 52
Gedrag I/U bij intern op scherp (C) ............. 54
Gedrag ing. volg. bij intern op scherp (B) .. 52
Gedrag ing. volg. bij intern op scherp (C) .. 54
Gedrag uitgangsmodus intern (C)............... 55
Gedrag uitgangsmodus intern (D)............... 56
Gedrag uitgangsmodus intern op scherp (B)
..................................................................... 53
In-/uitgangsvertragingssignaal volume ...... 50
Inbraakuitgang .............................................. 60
Intern alarm ................................................... 44
Laatste uitgang settling-tijd......................... 65
Landinstellingen ........................................... 41
Luidsprekeruitgang testen........................... 69
Overval-reset................................................. 47
Prog. ingangsvertragingstijd....................... 66
Prog. van de impulsuitgangen (niveaus
actief) .......................................................... 63
Prog. van de impulsuitgangen (niveaus
uitgeschakeld)............................................ 64
Prog. van de impulsuitgangen (overvaloptie)
.....................................................................64
Prog. van de impulsuitgangen (tijd actief)..63
Prog. van de impulsuitgangen (tijd
uitgeschakeld) ............................................63
Prog. van de impulsuitgangen (vuuroptie) .64
Programmeermodus verlaten ......................61
Sabotage blokkeren ......................................51
Sabotagealarm ..............................................50
Sireneduur .....................................................49
Sirenevertraging............................................49
Sleuelschakelaar auto reset.........................65
Statusweergave.............................................45
Stille overval..................................................46
Systeem auto op scherp...............................48
Systeem-reset................................................46
Systeemsabotage-reset................................47
Taal instellen .................................................61
Testfunctie.....................................................67
Toegangsalarmvertraging ............................45
Transistoruitgang..........................................58
Uitgang testen ...............................................68
Uitgangsmodus voor geheel op scherp (A) 48
Uitgangsvertragingstijd A ............................50
Uitgangsvertragingstijd intern B .................53
Uitgangsvertragingstijd intern C .................56
Uitgangsvertragingstijd intern D .................57
Vuur signaalgever .........................................65
Weerstandswaarde meten............................69
Wijzigen van de programmeercode.............43
Wijzigen van de zoneafsluiting ....................44
Wijzigen van het volume bij een intern alarm
.....................................................................44
Zone-instelling...............................................41
Zonesabotage................................................46
73
NL
19 Systeemoverzicht
Dit systeemoverzicht geeft informatie over de in uw alarmsysteem geïnstalleerde componenten, hun standplaats en werking,
en evt. wijzigingen. Het systeemoverzicht is altijd ook onderdeel van het alarmsysteem en dient op een veilige plaats te
worden bewaard.
Zone Beschrijving Compleet
Actief A
Intern
Actief B
Intern
Actief C
Intern
Actief D
Blokkeren
mogelijk
Deurbel
Uitgangstijd A
Uitgangstijd B
Uitgangstijd C
Uitgangstijd D
Ingangstijd A
Ingangstijd B
Ingangstijd C
Ingangstijd D
Sireneduur
Flitsduur
1/294