Trimble Outdoors HV Laser, HV301 Handleiding

  • Hallo! Ik ben een AI-chatbot die speciaal is getraind om je te helpen met de Trimble Outdoors HV Laser Handleiding. Ik heb het document al doorgenomen en kan je duidelijke en eenvoudige antwoorden geven.
40
De waarschuwingsbordjes op het apparaat niet verwijderen!
Dit product komt overeen met de laserklasse 3R (max. 5mW, 600..680 nm; DIN EN 60825-1:2001-11).
Vanwege de gebundelde straal dient ook de lichtbaan op grotere afstand in acht te worden genomen en
beveiligd!
Nooit in de laserstraal kijken of andere personen ermee in de ogen schijnen! Dit geldt ook op grotere afstanden
van het apparaat!
Het apparaat altijd zodanig opstellen dat personen niet op ooghoogte worden geraakt (attentie bij trappen
en bij reflecties).
Beslist in acht nemen
Steeds in het midden van het laserpunt markeren (richtmerk)
Apparaat in het midden van het werkgebied opstellen.
Voor afstanden vanaf 20 m zoveel mogelijk vanaf statief werken
Regelmatig nauwkeurigheidscontroles uitvoeren
Een stabiel standpunt is de basis voor veilig werken
Glasoppervlakken op het apparaat en het afbuigprisma schoon houden
Verticale stand op de verticale statiefaansluiting of 3 verticale rubbervoetjes realiseren
INHOUDSOPGAVE
VOOR UW VEILIGHEID 40
Beslist in acht nemen 40
ONDERDELEN 41
INBEDRIJFSTELLLING 41
Rotatiemodus 41
Puntmodus 41
Lijnmodus 42
Waterpasautomaat en slipbeveiliging 42
WATERPASNAUWKEURIGHEID 42
Nauwkeurigheidsinvloeden 42
Nauwkeurigheidscontrole 43
WERKVOORBEELDEN 43
Meterpeil / hoogtepunt overbrengen 43
Parallel justeren 44
Rechte hoek aangeven / verticale modus 44
Bodempunt op plafond overbrengen / lood 44
STROOMVOORZIENING 45
Batterijen / accu’s gebruiken 45
Gebruiksduur 45
Accu’s opladen 45
APPARAATBEVEILIGING 45
REINIGING EN ONDERHOUD 45
MILIEUBESCHERMING 45
GARANTIE 46
TECHNISCHE GEGEVEVENS 46
VOOR UW VEILIGHEID
NL
LASER STRALING
VERMIJD BLOOTSTELLING AAN
HET ONBESCHERMDE OOG
KLASSE 3R LASERPRODUCT
031266_06_apollo_nl_40-46.p65 29.08.2003, 10:37 Uhr40
41
ONDERDELEN
Bedieningspaneeltoetsen
1 Aan-Uit-toets
2 Lijntoets
3 Snelheids- en rotatietoets
4 Pijltjestoets Omlaag
5 Pijltjestoets Omhoog
Controle-indicatoren
6 Status- / waterpasindicator
7 Manuele indicator / waarschuwingsindicator
8 Batterij-indicator
9 Infraroodontvanger voor afstandsbediening
Onderdelen
10 Straaluittrede
11 Beweegbare rubberbalg
12 Handgreep
13 Centreermarkeringen
14 Batterijdeksel
15 Statiefaansluitingen
16 Rubbervoetjes
INBEDRIJFSTELLLING
Wanneer dat nog niet in de fabriek is gebeurd, dienen vóór de eerste inbedrijfstelling de (oplaadbare) batterijen
(accu’s) te worden aangebracht. Wanneer u accu’s gebruikt deze eerst opladen. Zie desbetreffend hoofdstuk.
Positioneer het apparaat horizontaal of verticaal op een stabiele ondergrond of d.m.v. de statiefaansluiting op
een statief of wandklem op de juiste hoogte. Naargelang de positie bij het inschakelen herkent het apparaat
het automatisch de horizontale of verticale modus.
Door op de Aan-Uit-toets 1 te drukken wordt het apparaat ingeschakeld, terwijl alle LED’s 6, 7, 8 3 sec.
oplichten. Het waterpas stellen begint onmiddellijk. Voor het uitschakelen van het apparaat opnieuw de toets
indrukken. Tijdens het waterpas stellen staat de rotor stil, de waterpasindicator 6 knippert ( 1 x per sec.). Het
apparaat is waterpas gesteld, wanneer de laserstraal verschijnt en de waterpasindicator 6 niet meer knippert.
De waterpasindicator brandt dan 5 min. ononderbroken en gaat vervolgens opnieuw knipperen (om de 4
sec.), ten teken dat de laser automatisch werkt.
Na het inschakelen van de laser en het automatische waterpas stellen start de laser in de laatst gebruikte
modus.
Wanneer het apparaat meer dan 8 % scheef staat (automatisch waterpasstelbereik), knipperen laser en
waterpasindicatoren in een frequentie van eenmaal per seconde. Het apparaat moet dan opnieuw worden
gejusteerd.
Rotatiemodus
Door op de rotatie- / snelheidstoets 3 te drukken komt het apparaat in de rotatiemodus, resp. stopt eerst de
lijnmodus.
Door opnieuw op de rotatietoets te drukken doorloopt de laser achtereenvolgens de snelheden 600, 200, 80
en 10 min
-1
, waarbij met 10 min
-1
voor de betere zichtbaarheid een kleine laserlijn wordt weergegeven.
Door op de bedieningstoetsen te drukken kan het apparaat door de hoge meetnauwkeurigheid niet
meer waterpas staan, zodat de rotor pas na het opnieuw waterpas stellen start.
Bij het werken met een ontvanger wordt de hoogste rotatiesnelheid aanbevolen.
Puntmodus
In deze modus wordt de grootste zichtbaarheid over grote afstanden bereikt. De laserstraal kan na het stoppen
van de rotatie handmatig resp. d.m.v. de toetsen 4 en 5 door het draaien van de prismakap direct op de
gewenste positie worden gejusteerd.
In de horizontale modus wordt het laserpunt door op de pijltjestoetsen te drukken stapsgewijs naar rechts
resp. links rondgedraaid (360°).
031266_06_apollo_nl_40-46.p65 29.08.2003, 10:37 Uhr41
42
In de verticale modus daarentegen kan het laserpunt voor het gemakkelijker in één rechte lijn brengen of voor
het parallel justeren rechts 5 resp. links 4 in een bereik van ± 8% fijn worden afgesteld.
Door de toetsen langer ingedrukt te houden wordt de puntbeweging versneld.
Lijnmodus
Door eenmaal op de lijntoets 2 te drukken komt het apparaat in de lijnmodus, resp. stopt eerst de rotatie.
De laser start met een openingshoek van 8°. Door opnieuw op de toets te drukken verandert de lengte van de
lijn via 45°, 90° tot 180°. Wanneer toets 2 langer wordt ingedrukt, is het mogelijk om door het draaien van het
afbuigprisma van een begin- naar een eindpunt een programmeerbare lijn te definiëren. Nadat toets 2 is
losgelaten, wordt deze lijn in de laagste snelheid weergegeven.
Met de pijltjestoetsen 4 en 5 kan de lijn naar rechts of links worden bewogen. Wanneer de toetsen langer
worden ingedrukt, wordt de positioneerbeweging van de lijn versneld.
Door op de bedieningstoetsen te drukken kan het apparaat door de hoge meetnauwkeurigheid niet
meer waterpas staan, zodat de rotor pas na het opnieuw waterpas stellen start.
Handmatig instellen / éénas-hellingmodus
Door eenmaal kort te drukken op de manuele toets van het automatisch waterpas stellen kan het apparaat
met behulp van de afstandsbediening resp. de ontvanger-afstandsbedieningscombinatie naar de manuele
modus worden omgeschakeld, hetgeen de rode LED 7 met een knipperfrequentie van eenmaal per seconde
aangeeft. In deze modus kan de Y-as worden gekanteld door op de pijltjestoetsen „Omhoog / Omlaag“ op het
apparaat resp. van de afstandbediening te drukken en bovendien de X-as van de laser door op de pijltjestoetsen
„Rechts/Links“ op de afstandsbediening te drukken.
Door opnieuw kort op de manuele toets bij de horizontale modus te drukken, wordt het apparaat in de éénas-
hellingmodus omgeschakeld, hetgeen wordt aangegeven door het gelijktijdige knipperen van de groene en
rode LED 6/7 in een frequentie van eenmaal per seconde (in de verticale modus schakelt men van manueel
direct terug naar het automatische waterpas stellen). In deze modus kan de Y-as m.b.v. de pijltjestoetsen
„Omhoog / Omlaag“ op het apparaat of op de afstandsbediening worden gekanteld, terwijl de X-as verder in
de horizontale modus functioneert( z.B. bij de inbouw van hellende, verlaagde plafonds of opritten). Werkt het
apparaat met 600 min
-1
, dan is ook de slipbeveiliging actief, d.w.z. dat de apparaatopbouw verder wordt
gecontroleerd, hoewel de Y-as handmatig is gekanteld.
Door opnieuw kort op de manuele toets te drukken gaat het apparaat terug naar het automatisch waterpas
stellen, hetgeen door de groene LED 6 wordt weergegeven.
Waterpasautomaat, slipbeveiliging
Na het inschakelen van het apparaat justeert het automatisch oneffenheden in zijn automatisch
waterpasstelbereik van ca. 8 % (± 0,8 m/10 m), waarbij de rotor nog stilstaat.
Na het waterpas stellen controleert de laser de positie. De slipbeveiliging wordt elke keer, nadat voor de eerste
keer waterpas is gesteld, ca. 5 min. na het waterpas stellen geactiveerd, wanneer de laser met 600 min
-1
in de
horizontale modus werkt.
Bij een positieverandering > 30 mm / 10 m activeert deze storing de zogen. slipbeveiliging om te verhinderen
dat grotere kantelingen tot hoogteafwijkingen leiden. Hier stopt de rotor, de laserstraal wordt uitgeschakeld, de
manuele LED / waarschwings-LED 7 knippert (2x per sec.). Het apparaat uit- en opnieuw inschakelen en
vervolgens de oorspronkelijke hoogte controleren resp. opnieuw instellen.
WATERPASNAUWKEURIGHEID
Nauwkeurigheidsinvloeden
De mogelijke waterpasnauwkeurigheid wordt door vele factoren beïnvloed:
de door de fabriek ingestelde nauwkeurigheid;
de temperatuur van het apparaat;
omgevingsinvloeden zoals regen, wind en temperatuur.
De grootste invloed op de meetnauwkeurigheid heeft de omgevingstemperatuur. Met name verticale
temperatuurverschillen (luchtlagen) in de buurt van de bodem doen zoals het trillen van de lucht boven warme
asfaltwegen de laserstraal afbuigen.
Dit geldt eveneens voor optische meetapparaten, zoals theodolieten of waterpasinstrumenten!
031266_06_apollo_nl_40-46.p65 29.08.2003, 10:37 Uhr42
43
Nauwkeurigheidscontrole
Daarvoor is een vrije afstand van 20 m lengte tussen twee muren nodig (A en B) en wordt een omslagmeting
over beide assen X en Y in de horizontale modus uitgevoerd (4 metingen).
Plaats de laser horizontaal op een vlakke ondergrond of op een waterpas gesteld statief vlak bij een muur (A)
en richt het laserpunt in de X-asrichting naar de dichtstbijzijnde muur (A). Na het waterpas stellen wordt de
hoogte (midden van de straal) op de muur aangebracht. Dan het apparaat 180° laten draaien, waterpas
stellen en het midden van de straal op de andere muur (B) markeren.
Plaats het apparaat nu dicht bij muur B. Richt de laserstraal van het waterpas gestelde apparaat in de X-
asrichting van muur B, zodat de eerder gemarkeerde hoogte (vanuit de meting van muur A) exact gerealiseerd
is. Draai het apparaat 180°, het waterpas laten stellen en het midden van de straal op muur A markeren. Het
verschil (h) tussen beide hier gemarkeerde punten levert nu de werkelijke apparaatafwijking op.
Wanneer het apparaat bij de grens van de fabrieksnauwkeurigheid (± 1,5 mm op 10 m) ligt, bedraagt bij 20 +
20 = 40 m de maximale afwijking van de nulstand 6 mm.
Dit op dezelfde wijze voor de negatieve X-as en voor de positieve Y-as herhalen, zodat de hoogte over alle 4
richtingen op hetzelfde muurpunt werd gemeten.
WERKVOORBEELDEN
Meterpeil / hoogtepunt overbrengen
Het apparaat in de horizontale modus zodanig opstellen (bijv. d.m.v. statief), dat de laserstraal zich op de
gewenste hoogte bevindt.
Dan het prisma óf handmatig naar de gewenste locatie draaien óf een van de rotatiemodi gebruiken.
2
2.2
1.1
h
A
B
2.1=1.2
A
B
20m
1
1.1
1.2
031266_06_apollo_nl_40-46.p65 29.08.2003, 10:37 Uhr43
44
Wanneer zonder statief wordt gewerkt, het apparaat op een stabiele ondergrond plaatsen en het hoogteverschil
tussen laserstraal en gewenst hoogtepunt m.b.v. een meetlint opmeten. Na het draaien van het prisma naar
de locatie het ervoor gemeten hoogteverschil aangeven.
Parallel justeren
Voor het meten van oneffenheden, het slaan van rechte hoeken, rechthoekig justeren van tussenwanden of
aangeven van het voegenpatroon moet de directe straal uit het apparaat (loodstraal) parallel, d.w.z. op dezelfde
afstand t.o.v. de referentielijn (muur, dilatatievoeg) worden gejusteerd.
Daarvoor het apparaat zodanig in de verticale mode plaatsen en justeren dat de loodstraal ongeveer vóór de
referentielijn (bijv. muur) verloopt en dan de afstand van de straal t.o.v. de referentie op het apparaat en op
enige afstand meten.
Om de parallelliteit in te stellen de straal d.m.v. beide pijltjestoetsen op de desbetreffende gelijke maat op het
apparaat en op enige afstand verplaatsen.
Bij het justeren op een dilatatievoeg wordt het apparaat zodanig geplaatst, dat de straal direct over de voeg
loopt.
De lengte van de referentieafstand is bepalend voor de nauwkeurigheid en dient daarom steeds zo
lang mogelijk te zijn.
Rechte hoek aangeven / verticale werking
Loodstraal in de verticale modus parallel t.o.v. de referentielijn justeren. De rechte hoek wordt door de in de
90°-straalverdeelprisma afgebogen straal aangegeven. Deze staat nu als verticaal vlak ter beschikking, waarop
tussenwanden, kozijnen, e.d. kunnen worden gejusteerd. De beste zichtbaarheid wordt bereikt door de lijnmodus
(bijv. als verticale lijn).
Bodempunt op plafond overbrengen / lood
De laseroorsprong van het apparaat bevindt zich direct boven de horizontale en ter hoogte van de verticale
statiefaansluiting. Bij gebruik van een statief kan een peillood op de statiefbevestigingsschroef worden
aangebracht, waarbij de laser dan dit peillood naar boven verlengt, mits de statiefkop horizontaal werd gejusteerd.
Voor het justeren op de grond bevinden zich aan de onderrand van de behuizing speciale centreermarkering
13 met behulp waarvan het apparaat met de laseras direct bijv. via het snijpunt van twee tegelvoegen kan
worden gejusteerd.
Om het apparaat boven een bodempunt beter te kunnen justeren twee haakse hulplijnen (dradenkruis)
door het punt aftekenen.
Wandhouder M300 (optioneel)
1. Spijkergat - maakt het ophangen van de wandhouder aan een spijker of schroef mogelijk.
2. Spanhefboom - voor het open / sluiten van de kleminrichting.
3. Stuitschroef - stopt de glijconsole aan een instelpunt van de wandhouder. De schroef kan worden omgezet
om de straal op de muurhoek (0,0 cm) of 3,1 cm daarboven te justeren.
4. 5/8"-11 laserschroefdraad - voor de bevestiging van de laser aan de universele houder en voor het
vastzetten van de glijconsole, nadat deze op de hoogteschaal werd gepositioneerd.
5. Afleeszijde - maakt het justeren van de laser op de voor uw toepassing noodzakelijke schaalpositie
mogelijk.
6. 5/8"-11 statiefschroefdraad - voor het aanbrengen van de wandhouder op een standaardstatief bij het
lasergebruik in de verticale modus.
7. Hoogteschaal - schaalmarkeringen die de positie van de laser relatief ten opzichte van de hoogte van
de muurhoek weergeven. Het instelbereik van de schaal reikt van 3,1cm boven tot 5 cm onder de
muurhoek. (De „-2“ markering is gejusteerd op de horizontale middellijn van het plafondrichtmerk.)
8. Borgmoer - van de instelling van de klemkracht.
9. Kleminrichting - voor het bevestigen van de wandhouder aan muurhoeken of bodemrails.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
031266_06_apollo_nl_40-46.p65 29.08.2003, 10:37 Uhr44
45
STROOMVOORZIENING
Batterijen / accu’s gebruiken
Deksel van het batterijenvakje afnemen door de centrale afsluitinrichting 90° te draaien. Batterijen / accu’s
zodanig is het batterijenvak plaatsen, dat het minuscontact op de spiraalveren van de batterijen ligt. Deksel
aanbrengen en met centrale afsluitinrichting vastzetten.
Bij gebruik van alkalibatterijen wordt het opladen door een mechanische beveiliging verhinderd. Het
opladen kan uitsluitend plaatsvinden m.b.v. het originele accupakket. Accu’s van een ander merk
dienen extern te worden opgeladen.
Gebruiksduur
Bij gebruik van alkalibatterijen (AlMn) (Mono LR 20) bedraagt de gebruiksduur ca. 40 h in de rotatiemodus.
NiCd-accu’s maken een gebruiksduur van ca. 30 h in de rotatiemodus mogelijk.
Onderstaande factoren reduceren de werktijd:
frequent bijstellen van de stand (wind, trillingen);
extreme temperaturen;
oudere accu’s; frequent opladen van bijna volle accu’s (memory-effect).
gebruik van batterijen met een verschillende laadstatus.
Batterijen / accu’s altijd compleet vervangen. Gebruik nooit batterijen / accu’s met een verschillende
capaciteit; zoveel mogelijk nieuwe / opnieuw opgeladen batterijen / accu’s van één fabrikant gebruiken.
Door langzaam knipperen van de batterij-indicator 8 wordt eerst aangegeven dat de batterijen moeten worden
opgeladen resp. vervangen. Worden de batterijen / accu’s verder ontladen, dan gaat de LED permanent branden,
voordat het apparaat volledig wordt uitgeschakeld.
Accu’s opladen
De meegeleverde netoplaadinrichting heeft ca. 10 uur nodig om lege accu’s op te laden. Steek daarvoor de
stekker van de oplaadinrichting in de laadbus van het apparaat. De oplaadfunctie wordt door een rood
indicatielampje op het stekkeroplaadapparaat weergegeven. Nieuwe resp. accu’s die vrij lange tijd niet zijn
gebruikt, hebben pas na vijf oplaad- en ontlaadcycli hun volle vermogen.
Accu’s uitsluitend opladen, wanneer de temperatuur van het apparaat zich tussen 10°C en 40°C
bevindt. Opladen bij hogere temperaturen kunnen de accu’s beschadigen. Opladen bij lagere
temperaturen verlengt de oplaadtijd en reduceert de capaciteit, hetgeen tot een gereduceerd vermogen
en een kortere levensduur van de accu leidt.
APPARAATBEVEILIGING
Het apparaat niet blootstellen aan extreme temperaturen en temperatuurschommelingen ( niet in de auto laten liggen).
Het apparaat is zeer stevig gebouwd. Desondanks dient men met meetapparatuur zorgvuldig om te gaan.
Nadat het apparaat zwaar is belast, altijd de waterpasnauwkeurigheid controleren voordat de werkzaamheden
worden voortgezet.
Het apparaat kan zowel binnen als buiten worden gebruikt.
REINIGING EN ONDERHOUD
Verontreinigingen van de glasoppervlakken bij uittreedopening 10 hebben een zeer ongunstige invloed op de
kwaliteit en de reikwijdte van de straal. Voor het reinigen wattenstaafjes gebruiken. Opletten dat geen pluisjes
achterblijven.
Met name rubberbalg 11 schoon houden. Verontreinigingen met een vochtige, zachte doek verwijderen. Gebruik
geen scherpe reinigings- en oplosmiddelen. Vochtig apparaat buiten laten drogen.
MILIEUBESCHERMING
Apparaat, accessoires en verpakking zijn recyclebaar.
Deze handleiding is vervaardigd van chloorvrij recyclingpapier. Alle kunststoffen onderdelen zijn gekenmerkt
om voor de recycling gescheiden te worden aangeboden.
Verbruikte batterijen / accu’s niet weggooien, niet in vuur of water werpen, maar inleveren als
KCA.
031266_06_apollo_nl_40-46.p65 29.08.2003, 10:37 Uhr45
46
GARANTIE
Op materiaal en fabricagefouten van het apparaat wordt in overeenstemming met de wettelijke bepalingen 12
maanden garantie verleend.
Voor schade als gevolg van gebruik van een niet gejusteerd apparaat stelt de fabrikant zich niet aansprakelijk.
Vóór begin van alle werkzaamheden altijd een nauwkeurigheidscontrole in overeenstemming met
het gelijknamige hoofdstuk uitvoeren.
De garantie vervalt met het openen van het apparaat of het verwijderen van de typeplaatjes.
TECHNISCHE GEGEVEVENS
Meetnauwkeurigheid
1,3
: ± 1 mm/10m
Rotatie: 4 snelheden;
typ. 10/80/200/600 1/min.
Reikwijdte
1,2
: ca. 100 m radius met detector
Lasertype: rode diodelaser 635 mm
Laservermogen: <5 mW, laserklasse 3R
Automatisch waterpasstelbereik): typ. ± 5°
Waterpassteltijd: typ. 30 sec.
Waterpasindicator: LED; laser knippert
Straaldiameter1: ca. 5mm bij het apparaat
Stroomvoorziening: 4 x 1,5 V monocellen type D (LR 20)
Bedrijfstemperatuur: - 5° C ... + 50° C
Opslagtemperatuur: - 20° C ... + 70 ° C
Statiefaansluitingen: 5/8" horizontaal en verticaal
Gewicht: 2,7 kg
Laagspanningsindicator: batterij-indicator knippert / brandt
Laagspanningsuitschakeling: het apparaat wordt volledig uitgeschakeld
1) bij 21
°
C
2) bij optimale atmosferische omstandigheden
3) langs de assen
Overeenstemmingsverklaring
Hiermee verklaren wij,
Trimble Kaiserslautern GmbH
dat onderstaand apparaat
HV301
door zijn ontwerp en constructie alsmede door de door ons in omloop gebrachte uitvoering beantwoordt aan
de normen
EN 61000-4-2, 1994; EN 55022, 1994; EN 61000-4-3, 1997
overeenkomstig de bepalingen van de richtlijn
Electromagnetic compatibility 89/336/EEC.
Kaiserslautern, 06-06-2003 Bernd Brieger
directeur
031266_06_apollo_nl_40-46.p65 29.08.2003, 10:37 Uhr46
/