S 21 ME fr + nl
12-05
3
ainsi qu’on appelle le bois jeune immé-
diatement sous l’écorce − peut contenir
jusqu’à 75% d’eau. De plus, le bois
mouillé dégage beaucoup de fumée
et peu de flammes et il provoque l’en-
crassement du foyer, de sa vitre et de
la cheminée. Pour favoriser le séchage,
il est important que les gros rondins
soient fendus ; le bois sera couvert ou
abrité de la pluie, mais bien ventilé.
En général, il faut compter deux
années de séchage. Avec l’expérience,
vous apprécierez le séchage en soupe-
sant les bûches : plus elles sont sèches,
plus elles sont légères et plus elles
produisent un son clair quand on les
cogne l’une contre l’autre.
à proscrire
Les bois qui ont subi des traitements
chimiques, traverses de chemin de fer,
agglomérés qui encrassent rapidement
l’appareil et la cheminée et peuvent
produire des émanations toxiques.
Le hêtre
Un bois de chauffage à recomman-
der : il a un pouvoir calorifique élevé, il
sèche vite et on en trouve facilement.
Il doit être stocké sous abri immédiate-
ment après avoir été débité et refendu,
sinon il pourrit très vite et perd rapi-
dement de son pouvoir calorifique
(photo 3).
Le chêne
C’est un excellent combustible, mais il
doit − contrairement aux autres bois −
rester non couvert pendant deux ans
pour que la pluie le débarrasse des
tanins qu’il contient ; ensuite, on l’en-
treposera sous abri encore un an ou
deux avant de le brûler. Dans les peti-
tes branches, la proportion d’aubier
(qui brûle trop vite) est importante
(photo 4).
Le charme (photo 5), le frêne,
les fruitiers
Excellents combustibles, mais rares.
photo 6 : merisier.
Le bouleau
C’est un feuillu à bois tendre. Il a un
pouvoir calorifique très élevé mais
brûle vite : on l’utilisera pour lancer
(ou relancer le feu) : photo 7.
Les autres feuillus tendres : le tilleul,
le saule, le marronnier, le peuplier brû-
lent mal et chauffent peu.
3
4
5
hout − zo noemt men het jonge hout
onmiddellijk onder de schors − kan tot
75% water bevatten. Bovendien geeft
vochtig hout veel rook af en weinig
vlammen en veroorzaakt het sterke
vervuiling van haard, ruit en schoor-
steen. Om het drogen te bevorderen,
moet groot rondhout worden gekliefd ;
het hout moet worden bewaard op een
afgedekte of tegen de regen beschutte,
maar goed verluchte plaats.
Meestal duurt het drogen twee jaar.
Met wat ervaring kunt u het droogsta-
dium beoordelen door de houtblokken
op de hand te wegen : hoe droger ze
zijn, hoe lichter ze zijn en hoe helder-
der het geluid als u ze tegen elkaar
stoot.
Onbruikbaar hout
Hout dat een chemische behandeling
onderging, telefoonpalen, spaanplaat.
Al dit hout veroorzaakt een snelle ver-
vuiling van toestellen en schoorstenen
en kan giftige uitwasemingen doen
ontstaan.
Beuk
Aanbevolen brandhout : het heeft een
hoog warmtegevend vermogen, droogt
snel en komt courant voor.
Het moet onmiddellijk na het zagen en
klieven op een beschutte plaats wor-
den opgeslagen, anders rot het snel
en verliest het vlug zijn warmtegevend
vermogen (foto 3).
Eik
Uitstekend brandhout, maar het moet
− in tegenstelling tot andere houtsoor-
ten − twee jaar op een onafgedekte
plaats worden bewaard zodat de regen
de tannines kan verwijderen ; vervol-
gens moet het nog een of twee jaar op
een beschutte plaats worden bewaard
voordat het in de haard mag. In de
kleinere takken is het aandeel spint-
hout (dat te snel verbrandt) vrij groot
(foto 4).
Haagbeuk (foto 5), es, fruitbomen-
hout
Uitstekend brandhout, maar zeldzaam.
Foto 6 : weichselhout.
Berk
Een loofboom met zacht hout, heeft
een zeer hoog warmtegevend ver-
mogen, maar verbrandt snel : wordt
gebruikt om het vuur aan te maken (of
opnieuw aan te wakkeren) – foto 7.
Andere zachte loofbomen : linde, wilg,
kastanjeboom en populier branden
slecht en geven weinig warmte.
6