Boss MD-500 de handleiding

Type
de handleiding
Aan de slag . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2
De batterijen plaatsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2
De apparatuur aansluiten . . . . . . . . . . . . . . . . 2
Basisbediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
Het eect wijzigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
Het eect in-/uitschakelen . . . . . . . . . . . . . . . 5
Schakelen tussen banken/patches. . . . . . . . . . 6
De [TAP/CTL]-schakelaar gebruiken om het
eect te bedienen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
Een patch bewerken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
Een patch opslaan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
Lijst met parameters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
PATCH . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Parameters die in alle modi worden
gebruikt
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Parameters voor elke modus . . . . . . . . 10
CONTROL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
ASSIGN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
BANK . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
SYSTEM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
MIDI . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
MIDI PC MAP . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Handige functies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
De functies van de schakelaars [A], [B] en [TAP/
CTL] toewijzen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Twee patches tegelijk gebruiken
(Simul Mode)
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Een extern eectapparaat toevoegen . . . . . . . . 24
De Insert Loop-functie instellen . . . . . . . . . . . 24
Een functie toewijzen aan een extern pedaal . . 25
Synchroniseren met een DAW of extern MIDI-
apparaat
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
Aansluitvoorbeeld . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
MIDI-berichten die kunnen worden verzonden
of ontvangen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
MIDI-routing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
De standaardfabrieksinstellingen herstellen . . 28
Gegevens verzenden naar een extern MIDI-
apparaat
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
Problemen oplossen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Belangrijkste specicaties . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
HET APPARAAT VEILIG GEBRUIKEN . . . . . . . . . . 30
BELANGRIJKE OPMERKINGEN . . . . . . . . . . . . . . 30
Lees zorgvuldig “HET APPARAAT VEILIG GEBRUIKEN” en “BELANGRIJKE OPMERKINGEN” (infoblad “HET APPARAAT VEILIG GEBRUIKEN en de
Gebruikershandleiding (p. 30)), voordat u het apparaat gaat gebruiken. Na het lezen bewaart u de documenten, inclusief deze hoofdstukken,
zorgvuldig zodat u deze later nog eens kunt nalezen.
5 Dankzij de 32-bits hoge-precisieverwerking met een samplefrequentie van 96 kHz van invoer tot
uitvoer biedt de MD-500 u een modulatie-eect van een zeer hoge kwaliteit.
5 Een gemakkelijk leesbaar scherm en een onafhankelijke [TAP/SWITCH]-schakelaar zorgen voor
een geavanceerde functionaliteit en gebruiksgemak tijdens liveoptredens.
5 Standaardeecten zoals chorus, anger en phaser zijn verbeterd met behulp van geavanceerde
Boss-technologie. De MD-500 heeft in totaal een collectie van 12 modulatie-eecten, inclusief
modellen van de Boss CE-1 en Scanner Vibrato.
5 Dankzij de geheugenfunctie kunt u 297 verschillende instellingen voor het interne geheugen
opslaan en oproepen.
5 De MD-500 biedt een “simultaanmodus waarmee u twee eecten tegelijk kunt gebruiken, en
een “Insert Loop”-functie waarmee u uw geluid kunt vormgeven in combinatie met een extern
eectapparaat.
5 Door de MD-500 via een USB-kabel of MIDI-kabels aan te sluiten, kunt u geluiden verwisselen
en parameters bedienen in synchronisatie met de DAW van uw computer of een extern MIDI-
apparaat.
© 2017 Roland Corporation
Gebruikershandleiding
2
Aan de slag
De batterijen plaatsen
Plaats vier alkalinebatterijen (AA, LR6) in de batterijhouder aan de onderkant van het apparaat.
* Wees voorzichtig als u het apparaat ondersteboven houdt om te voorkomen dat de knoppen
en regelaars worden beschadigd. Ga voorzichtig om met het apparaat, laat het niet vallen.
* Bij verkeerd gebruik kunnen de batterijen ontploen of beginnen te lekken. Lees zorgvuldig
alle informatie door met betrekking tot de batterijen in “HET APPARAAT VEILIG GEBRUIKEN”
en “BELANGRIJKE OPMERKINGEN“ (apart blad “HET APPARAAT VEILIG GEBRUIKEN” en
Gebruikershandleiding (p. 30)).
* Wij raden u aan de batterijen in het apparaat te laten, ook als u de netstroomadapter gebruikt.
Zo kunt u blijven spelen, zelfs wanneer het snoer van de netstroomadapter per ongeluk
losraakt van het apparaat.
* Op het display wordt “BATTERY LOW” weergegeven als de batterijen bijna leeg zijn. Vervang
deze door nieuwe batterijen.
De rubberen voetjes bevestigen
U kunt indien nodig de rubberen voetjes bevestigen.
Bevestig deze op de plaatsen zoals weergegeven in de afbeelding.
De apparatuur aansluiten
* Zet het volume altijd op nul en schakel alle apparaten uit alvorens deze aan te sluiten om
defecten of storingen aan de apparatuur te voorkomen.
DC IN-aansluiting
Hierop kunt u een netstroomadapter (PSA-S-reeks, apart
verkrijgbaar) aansluiten. Door een netstroomadapter te
gebruiken, kunt u spelen zonder dat u zich zorgen hoeft te
maken over het resterende batterijvermogen.
* Gebruik alleen de opgegeven netstroomadapter (PSA-
S-reeks, apart verkrijgbaar) en sluit deze aan op een
stopcontact met de juiste spanning. Gebruik geen andere
netstroomadapter. Dit kan tot storingen leiden.
* Als de netstroomadapter is aangesloten terwijl het apparaat
is ingeschakeld, gebruikt het apparaat de voeding van de
netstroomadapter.
USB (
O
)-poort
Gebruik een in de handel
verkrijgbare USB 2.0-kabel
om deze poort aan te sluiten
op uw computer.
U kunt synchroniseren met
een DAW via MIDI.
MIDI IN, OUT-connectors
Sluit hier een extern MIDI-
apparaat aan.
U kunt synchroniseren met
een extern MIDI-apparaat
via MIDI.
MIDI-apparaat
3
Aan de slag
CTL 1, 2/EXP-aansluiting
U kunt verschillende parameters bedienen door een voetschakelaar (FS-5U, FS-5L, FS-6, FS-7: apart verkrijgbaar) of een expressiepedaal
(zoals EV-30, Roland EV-5: apart verkrijgbaar) aan te sluiten op de CTL 1, 2/EXP-aansluiting (p. 25).
Bij het aansluiten van een
expressiepedaal
EXP
* Gebruik alleen het in deze
handleiding beschreven
expressiepedaal (EV-
30, Roland EV-5, apart
verkrijgbaar). Als u andere
expressiepedalen aansluit,
kunt u defecten en/of schade
aan het apparaat veroorzaken.
Bij het aansluiten van een FS-7Bij het aansluiten van een FS-6
MODE/POLARITY-schakelaar
CTL 2 CTL 1
Stereo 1/4”-jack
,
Stereo 1/4”-jack
MODE/POLARITY-schakelaar
Bij het aansluiten van een
FS-5U (of FS-5L)
Bij het aansluiten van twee
FS-5U's (of FS-5L's)
1/4”-jack
,
1/4”-jack
CTL 1 CTL 2 CTL 1
POLARITY-schakelaar
Stereo 1/4”-jack
,
1/4”- jack x 2
Stereo 1/4”-jack
,
Stereo 1/4”-jack
OUTPUT A/MONO,
B-aansluitingen
Verbind deze aansluitingen
met de luidsprekers van uw
versterker of monitor.
Als uw systeem een
monosysteem is, gebruikt u
alleen de OUTPUT A/MONO-
aansluiting.
* Sluit geen koptelefoon
aan op de OUTPUT A/
MONO, B-aansluitingen.
Hierdoor kan
de koptelefoon
beschadigd
raken.
INPUT A/MONO, B-aansluitingen
Sluit uw elektrische gitaar, een ander instrument of een
eectapparaat aan op deze aansluitingen.
* Gebruik de INPUT A/MONO-aansluiting en de B-aansluiting voor
het aansluiten van een eectapparaat met stereo-uitgang. Gebruik
alleen de INPUT A/MONO-aansluiting als u een monobron gebruikt.
Het apparaat in- en uitschakelen
De INPUT A/MONO-aansluiting dient ook als stroomschakelaar. Dit
apparaat wordt ingeschakeld wanneer u een stekker in de INPUT A/
MONO-aansluiting steekt en het wordt uitgeschakeld
wanneer u de kabel loskoppelt.
Bij het inschakelen:
Schakel de stroom naar de
versterker als laatste in.
Bij het uitschakelen:
Schakel de stroom naar de
versterker als eerste uit.
OPMERKING:
U kunt een extern
eectapparaat
aansluiten en dit
gebruiken in combinatie
met de eecten van de
MD-500 (p. 24)
INPUTOUTPUT
4
Basisbediening
Het eect wijzigen
[E. LEVEL]-regelaar
Wijzigt het volume van het
eectgeluid.
[TAP/CTL]-schakelaar
U kunt op deze schakelaar
drukken om de manier
waarop het eect wordt
toegepast, te wijzigen
(p. 7).
Als u op deze schakelaar
drukt op het tempo
van het liedje dat u
speelt (tap input), kunt
u de modulatiesnelheid
gemakkelijk instellen
zodat deze overeenkomt
met uw liedje.
In de simultaanmodus
(p. 23)
[
H
] [
I
]
[
H
]
[
I
]
[
H
] [
I
]
Tempo
Note
Nootlengte ten opzichte
van het tempo
[
H
]
[
I
]
Bovenste scherm
[
I
] [
H
]-knoppen
Schakel tussen schermen.
Draai de [RATE/VALUE]-regelaar
om de waarde aan te passen.
[PARAM 2]-regelaar
Regelt een parameter die aan elke
modus is toegewezen.
[DEPTH]-regelaar
Regelt de diepte waarop het
eectgeluid wordt gemoduleerd.
[A] [B]-schakelaars
Schakel tussen banken/patches (p. 6).
[MODE]-regelaar
Selecteert het soort eect.
CHORUS
Een chorusapparaat dat alles kan nabootsen
van een vintage chorusapparaat tot
een choruseect aangedreven door de
geavanceerde technologie van BOSS.
FLANGER
Genereert een angereect. Zet TURBO SW op
“ON” om een nog intenser geluid te creëren.
PHASER
Genereert een phasereect. Hiermee krijgt u
ook het lichte geluid van een vintage phaser.
CLASSIC-VIBE Bootst een Uni-Vibe na.
VIBRATO
Een vibrato met een uniek eect. Hiermee
kunt u ook de scanner vibrato van een
toonwielorgel nabootsen.
TREMOLO
Een eect dat het volume cyclisch laat
veranderen. Hiermee kunt u ook de tremolo
van een vintage gitaarversterker nabootsen.
DIMENSION Bootst de Roland DIMENSION D (SDD-320) na.
RING MOD
Produceert een geluid zonder een bepaalde
toonhoogte met een metaalachtig karakter.
ROTARY
Een realistische simulatie van het geluid van
een roterende luidspreker.
FILTER
Hiermee kunt u de invoer gebruiken om het
lter te bedienen of de modulatiecyclus van
het lter programmeren.
SLICER
Snijdt het geluid herhaaldelijk af om
verschillende slicerpatronen te produceren.
OVERTONE
Voegt nieuwe boventonen toe om resonantie
en diepte toe te voegen die niet aanwezig
waren in het oorspronkelijke geluid.
[RATE/VALUE]-regelaar
Regelt de frequentie waarmee het
eectgeluid wordt gemoduleerd.
Om grotere wijzigingen in de waarde
te maken, draait u de regelaar terwijl
u deze ingedrukt houdt.
[PARAM 1]-regelaar
Regelt een parameter die aan elke modus
is toegewezen.
5
Basisbediening
Het eect in-/uitschakelen
Eect van patch A
Elke keer wanneer u op de [A]-schakelaar drukt, wordt het eect in- (blauw opgelicht) of
uitgeschakeld (brandt niet).
Eect van patch B
Elke keer wanneer u op de [B]-schakelaar drukt, wordt het eect in- (blauw opgelicht) of
uitgeschakeld (brandt niet).
Eenmaal drukken
Blauw: ingeschakeld Brandt niet: uitgeschakeld
OPMERKING:
U kunt ook instellingen maken zodat patches A en B tegelijkertijd worden gebruikt (p. 22).
Patches en banken
Instellingen voor MODE, DEPTH en EFFECT LEVEL worden samen een “patch genoemd. U kunt
patches selecteren met behulp van de schakelaars [A], [B] en [TAP/CTL] (p. 22). Een combinatie
van patches A, B en C wordt een bank” genoemd.
Bank down
Bank up
BANK 02
BANK 99
BANK 01
Patch 01A Patch 01B Patch 01C
* Als u de [TAP/CTL]-schakelaar wilt gebruiken om patch C te selecteren, raadpleegt u “De functies van de schakelaars [A], [B] en
[TAP/CTL] toewijzen (p. 22).
6
Basisbediening
Schakelen tussen banken/patches
1. Schakel tussen banken (01–99).
Bank down (druk tegelijk op de schakelaars [A] en [B])
Bank up (druk tegelijk op de schakelaars [B] en [TAP/CTL])
2. Druk op een knipperende schakelaar ([A] of [B]) om te schakelen tussen patches.
Knippert blauw
OPMERKING:
U kunt een andere patch oproepen door de [RATE/VALUE]-
regelaar te draaien terwijl u de [EXIT]-knop ingedrukt houdt.
OPMERKING:
U kunt de functies wijzigendie worden bediend door de [A]-, [B]- en [TAP/CTL]-schakelaars.
U kunt bijvoorbeeld instellen dat de [A]-schakelaar het eect in- en uitschakelt.
7
Basisbediening
De [TAP/CTL]-schakelaar gebruiken om het eect te bedienen
Standaard wordt de [TAP/CTL]-schakelaar gebruikt voor tap input, maar u kunt de instelling
wijzigen en deze schakelaar gebruiken om de manier waarop het eect wordt toegepast,
te wijzigen.
1. Druk op de [EDIT]-knop.
2. Gebruik de [
H
] [
I
]-knoppen om “CONTROL te selecteren en druk
op de [EDIT]-knop.
3. Gebruik de [
H
] [
I
]-knoppen om een parameter te selecteren en
gebruik de [RATE/VALUE]-regelaar om de waarde te bewerken.
Parameter Waarde Beschrijving
TAP/CTL Geeft de functie van de [TAP/CTL]-schakelaar aan.
TAP/CTL PREF
PATCH U kunt verschillende instellingen maken voor elke patch.
SYSTEM Dezelfde instellingen worden gedeeld door alle patches.
TAP/CTL-instellingen
Waarde Beschrijving
OFF Geen toewijzing.
TAP Hiermee kunt u de modulatiesnelheid opgeven door het ritme te tikken (tap input).
RESET Wanneer u op het pedaal drukt, keert de LFO-fase terug naar de waarde van INIT PHASE (p. 10).
MOMENT Stuurt het eectgeluid alleen uit wanneer u de schakelaar ingedrukt houdt.
BANK UP
Wijzigt de bank.
BANK DOWN
4. Druk op de [EXIT]-knop om terug te keren naar het bovenste scherm.
8
Een patch bewerken
U kunt verschillende patch-gerelateerde parameters bewerken.
1. Druk op de [EDIT]-knop.
2. Gebruik de [
H
] [
I
]-knoppen om “PATCH” te selecteren en druk op
de [EDIT]-knop.
3. Gebruik de [
H
] [
I
]-knoppen om een parameter te selecteren en
gebruik de [RATE/VALUE]-regelaar om de waarde te bewerken.
4. Druk op de [EXIT]-knop om terug te keren naar het bovenste
scherm.
* Sla de bewerkte patch op zoals beschreven in de procedure in “Een patch opslaan” (p. 9).
[EDIT]-basisbedieningen
Gebruik de [
H
] [
I
]-knoppen om de cursor te verplaatsen
Gebruik de [RATE/VALUE]-regelaar om de waarde te bewerken
[EDIT]-knop
Gebruik de [
H
] [
I
]-
knoppen om de cursor
te verplaatsen
[EDIT]-knop
[EXIT]-knop
9
Een patch opslaan
Hier leest u hoe u een patch die u hebt bewerkt, kunt opslaan.
1. Druk tegelijkertijd op de [EXIT]-knop en de [EDIT]-knop.
2. Gebruik de [RATE/VALUE]-regelaar om het nummer van de
opslagbestemming te selecteren.
Bank [A]-schakelaar [B]-schakelaar [TAP/CTL]-schakelaar
Bank 01 01A 01B 01C
Bank 02 02A 02B 02C
: : : :
Bank 99 99A 99B 99C
* Patch C kan alleen worden geselecteerd als FSW MODE (p. 22) is ingesteld op A/B/C”.
3. Druk op de [
H
]-knop om de patchnaam te selecteren.
4. Bewerk de patchnaam.
[
H
] [
I
]-knoppen
De cursor verplaatsen
[RATE/VALUE]-regelaar Het teken bewerken
5. Druk op de [EDIT]-knop om de patch op te slaan.
Als u wilt annuleren, drukt u op de [EXIT]-knop.
Door de cursor te verplaatsen naar WRITE TO” en de [RATE/VALUE]-regelaar te draaien, kunt u
een patch initialiseren (INIT) of patches verwisselen (EXCHANGE).
10
Lijst met parameters
PATCH
Parameters die in alle modi worden gebruikt
Parameter Waarde Beschrijving
MODE Selecteert het type eect (p. 4). Dezelfde functie als de [MODE]-regelaar.
EFFECT LEVEL (*1) 0–100 Wijzigt het volume van het eectgeluid.
DIRECT LEVEL 0–100 Wijzigt het volume van het directe geluid.
INIT PHASE (*2) 0–345 deg Regelt de LFO-fase.
TEMPO HOLD (*3) OFF, ON
Geeft aan of het tempo (BPM) verandert of behouden blijft wanneer u patches
wisselt. Als het tempo behouden blijft, kunt u de RATE-instelling ook behouden.
Als echter de NOTE-instelling (zoals
¸
of
˙
) van de nieuw geselecteerde patch
verschillend is, wordt de RATE-instelling ook gewijzigd.
INSERT SW
Geeft de invoegpositie aan wanneer de Insert Loop-functie wordt gebruikt met een extern eectapparaat
(p. 24).
OFF De Insert Loop-functie wordt niet gebruikt.
PRE De Insert Loop wordt aangesloten vóór de patch.
POST De Insert Loop wordt aangesloten na de patch.
OUTPUT GAIN -6–+6 dB Regelt het uitvoerniveau.
*1: Behalve wanneer MODE “OVERTONE” is
*2: Behalve wanneer MODE “DIMENSION”, “FILTER (T-WAH G/B, PATTERN FILTER)”, “SLICER” of “OVERTONE” is
*3: Behalve wanneer MODE “DIMENSION”, “RING MOD”, “FILTER (T-WAH G/B)” of “OVERTONE” is
Parameters voor elke modus
CHORUS
Parameter Waarde Beschrijving
TYPE
Selecteert het type chorus.
PRIME Een chorusgeluid dat uniek is voor de MD-500.
CE-1 CHORUS Het chorusgeluid van de CE-1.
CE-1 VIBRATO Het vibratogeluid van de CE-1.
TRI-CHO
Bootst de SONGBIRD TSC-1380S na, een chorusapparaat met drie fasen dat de
wereld veroverde in de jaren '80.
PRIME
RATE 0,01–20,00 Hz Regelt de frequentie van de chorus.
BPM 6,0–600,0
Geeft het tempo aan.
Het bereik van deze instelling is afhankelijk van de waarde voor RATE of NOTE.
NOTE
`
Œ
Regelt de frequentie van de chorus, aangegeven als een nootwaarde in
verhouding tot BPM.
DEPTH 0–100 Regelt de diepte van de chorus.
PRE-DELAY 0,0–40,0 ms
Regelt de tijd vanaf het moment dat het directe geluid wordt uitgestuurd totdat
het eectgeluid wordt uitgestuurd.
WAVEFORM 1–10 Regelt het gevoel van modulatie voor de chorus.
SWEETNESS 0–100 Hogere waarden produceren een voller geluid.
BELL 0–100 Hogere waarden produceren een helderder geluid.
LOW LEVEL -50–+50 Hiermee regelt u de lage tonen.
LOW FREQ 20,0–800 Hz Geeft de frequentie aan die is aangepast door de LOW LEVEL-instelling.
HIGH LEVEL -50–+50 Hiermee regelt u de hoge tonen.
HIGH FREQ 630–16,0 kHz Geeft de frequentie aan die is aangepast door de HIGH LEVEL-instelling.
LOW CUT FLAT, 20–800 Hz
Hiermee stelt u de frequentie in waarop de low-cut-lter van kracht wordt. Als
FLAT is geselecteerd, heeft de low-cut-lter geen eect.
HIGH CUT 630 Hz–16,0 kHz, FLAT
Hiermee stelt u de frequentie in waarop de high-cut-lter van kracht wordt. Als
FLAT is geselecteerd, heeft de high-cut-lter geen eect.
OUTPUT MODE MONO, STEREO Geeft aan of de uitvoer mono (MONO) of stereo (STEREO) is.
11
Lijst met parameters
Parameter Waarde Beschrijving
CE-1 CHORUS, CE-1 VIBRATO
RATE 0,01–20,00 Hz Regelt de frequentie van de chorus.
BPM 6,0–600,0
Geeft het tempo aan.
Het bereik van deze instelling is afhankelijk van de waarde voor RATE of NOTE.
NOTE
`
Œ
Regelt de frequentie van de chorus, aangegeven als een nootwaarde in
verhouding tot BPM.
DEPTH 0–100 Regelt de diepte van de chorus.
LOW LEVEL -50–+50 Hiermee regelt u de lage tonen.
LOW FREQ 20,0–800 Hz Geeft de frequentie aan die is aangepast door de LOW LEVEL-instelling.
HIGH LEVEL -50–+50 Hiermee regelt u de hoge tonen.
HIGH FREQ 630–16,0 kHz Geeft de frequentie aan die is aangepast door de HIGH LEVEL-instelling.
PREAMP SW OFF, ON
Geeft aan of de voorversterker van de CE-1 wordt nagebootst (ON) of niet wordt
nagebootst (OFF).
PREAMP GAIN 1–100
Regelt de invoergevoeligheid van de voorversterker. Hogere waarden
produceren vervorming.
PREAMP LEVEL 0–100 Regelt het volume van de voorversterker.
OUTPUT MODE
Geeft de uitvoer aan van de chorus.
MONO Mono-uitvoer.
STEREO
Het directe geluid wordt uitgestuurd vanaf de OUTPUT A/MONO-aansluiting en
het eectgeluid wordt uitgestuurd vanaf de B-aansluiting.
TRI-CHO
RATE (*1) 0,01–20,00 Hz Regelt de frequentie van de chorus.
BPM (*1) 6,0–600,0
Geeft het tempo aan.
Het bereik van deze instelling is afhankelijk van de waarde voor RATE of NOTE.
NOTE (*1)
`
Œ
Regelt de frequentie van de chorus, aangegeven als een nootwaarde in
verhouding tot BPM.
LFO MODE
Selecteert de LFO-modus.
PRESET De RATE is vastgelegd (4,98 Hz).
MANUAL RATE regelt de frequentie van de chorus.
P+M De LFO-waarden van PRESET en MANUAL worden opgeteld.
INTENSITY1 (*2) 0–100
Regelt de diepte van de chorus met drie fasen.INTENSITY2 (*2) 0–100
INTENSITY3 (*2) 0–100
BRIGHT OFF, ON
Geeft aan of de hoge tonen van het eectgeluid worden versterkt (ON) of niet
worden versterkt (OFF).
LOW LEVEL -50–+50 Hiermee regelt u de lage tonen.
LOW FREQ 20,0–800 Hz Geeft de frequentie aan die is aangepast door de LOW LEVEL-instelling.
HIGH LEVEL -50–+50 Hiermee regelt u de hoge tonen.
HIGH FREQ 630–16,0 kHz Geeft de frequentie aan die is aangepast door de HIGH LEVEL-instelling.
OUTPUT MODE MONO, STEREO Geeft aan of de uitvoer mono (MONO) of stereo (STEREO) is.
*1: Niet beschikbaar als LFO MODE “PRESET” is
*2: Wordt weergegeven als LFO MODE “MANUAL of “P+M” is
FLANGER
Parameter Waarde Beschrijving
TYPE
Selecteert het type anger.
PRIME G Voor gitaar
PRIME B Voor bas
RATE 0,01–20,00 Hz Regelt de snelheid van de modulatie.
BPM 6,0–600,0
Geeft het tempo aan.
Het bereik van deze instelling is afhankelijk van de waarde voor RATE of NOTE.
NOTE
`
Œ
Regelt de snelheid van de modulatie, aangegeven als een nootwaarde in
verhouding tot BPM.
DEPTH 0–100 Regelt de diepte van de modulatie.
RESONANCE 0–100 Regelt de hoeveelheid resonantie (feedback).
MANUAL 0–100 Regelt de middenfrequentie waarop het eect wordt toegepast.
TURBO OFF, ON Als dit op “ON” staat, wordt een intenser eect geproduceerd.
LOW DAMP -100–0 Regelt de hoeveelheid feedback voor de lage tonen.
12
Lijst met parameters
Parameter Waarde Beschrijving
HIGH DAMP -100–0 Regelt de hoeveelheid feedback voor de hoge tonen.
LOW CUT FLAT, 20–800 Hz
Hiermee stelt u de frequentie in waarop de low-cut-lter van kracht wordt. Als
FLAT is geselecteerd, heeft de low-cut-lter geen eect.
HIGH CUT 630 Hz–16,0 kHz, FLAT
Hiermee stelt u de frequentie in waarop de high-cut-lter van kracht wordt. Als
FLAT is geselecteerd, heeft de high-cut-lter geen eect.
SEPARATION (*1) 0–180 deg
Regelt de spreiding. Hogere instellingen vergroten de spreiding naar links en
rechts.
STEP RATE
OFF,
ª
`
Regelt de snelheid van de toonhoogteveranderingsfunctie die de rotatie op een
stapsgewijze manier verandert. Hogere instellingen zorgen voor een verandering
in kleinere stappen. Zet dit op “OFF” als u deze functie niet wilt gebruiken.
WAVEFORM 1–10 Selecteert het type golf.
INPUT SENS 0–100
De breedte van de “sweep (toonhoogteverschuiving) verandert afhankelijk van
de invoer. Hogere instellingen zorgen voor een bredere “sweep”.
POLARITY UP, DOWN
Geeft aan of de “sweep” omhoog (UP) of omlaag verschuift (DOWN) wanneer
INPUT SENS wordt verhoogd.
OUTPUT MODE MONO, STEREO Geeft aan of de uitvoer mono (MONO) of stereo (STEREO) is.
*1: Niet beschikbaar als OUTPUT MODE “MONO” is
PHASER
Parameter Waarde Beschrijving
TYPE
Selecteert het type phaser.
PRIME G Voor gitaar
PRIME B Voor bas
SCRIPT Bootst de MXR Phase 90 na die werd geproduceerd in de jaren '70.
PRIME G, PRIME B
RATE 0,01–20,00 Hz Regelt de snelheid van de rotatie.
BPM 6,0–600,0
Geeft het tempo aan.
Het bereik van deze instelling is afhankelijk van de waarde voor RATE of NOTE.
NOTE
`
Œ
Regelt de snelheid van de rotatie, aangegeven als een nootwaarde in
verhouding tot BPM.
DEPTH 0–100 Regelt de diepte van het rotatie-eect.
RESONANCE 0–100 Regelt de hoeveelheid resonantie (feedback).
MANUAL 0–100 Regelt de middenfrequentie waarop het rotatie-eect wordt toegepast.
LOW DAMP -100–0 Regelt de hoeveelheid feedback voor de lage tonen.
HIGH DAMP -100–0 Regelt de hoeveelheid feedback voor de hoge tonen.
LOW CUT FLAT, 20–800 Hz
Hiermee stelt u de frequentie in waarop de low-cut-lter van kracht wordt. Als
FLAT is geselecteerd, heeft de low-cut-lter geen eect.
HIGH CUT 630 Hz–16,0 kHz, FLAT
Hiermee stelt u de frequentie in waarop de high-cut-lter van kracht wordt. Als
FLAT is geselecteerd, heeft de high-cut-lter geen eect.
SEPARATION 0–180 deg
Regelt de spreiding. Hogere instellingen vergroten de spreiding naar links en
rechts.
WAVEFORM 1–10 Selecteert het type golf.
INPUT SENS 0–100
De breedte van de “sweep (toonhoogteverschuiving) verandert afhankelijk van
de invoer. Hogere instellingen zorgen voor een bredere “sweep”.
POLARITY UP, DOWN
Geeft aan of de “sweep” omhoog (UP) of omlaag verschuift (DOWN) wanneer
INPUT SENS wordt verhoogd.
STAGE 2, 4, 8, 16, 24 Selecteert de structuur van de phaser.
STEP RATE
OFF,
ª
`
Regelt de snelheid van de toonhoogteveranderingsfunctie die de rotatie op een
stapsgewijze manier verandert. Hogere instellingen zorgen voor een verandering
in kleinere stappen. Zet dit op “OFF” als u deze functie niet wilt gebruiken.
Bi-PHASE OFF, ON Geeft aan of de twee gefaseerde circuits in serie zijn verbonden (ON) of niet (OFF).
OUTPUT MODE MONO, STEREO Geeft aan of de uitvoer mono (MONO) of stereo (STEREO) is.
SCRIPT
RATE 0,01–20,00 Hz Regelt de snelheid van de rotatie.
BPM 6,0–600,0
Geeft het tempo aan.
Het bereik van deze instelling is afhankelijk van de waarde voor RATE of NOTE.
NOTE
`
Œ
Regelt de snelheid van de rotatie, aangegeven als een nootwaarde in
verhouding tot BPM.
DEPTH 0–100 Regelt de diepte van het rotatie-eect.
13
Lijst met parameters
CLASSIC-VIBE
Parameter Waarde Beschrijving
TYPE
Selecteert het type uitvoer.
CHORUS Het directe geluid en het eectgeluid worden gemengd en uitgevoerd.
VIBRATO Alleen het eectgeluid wordt uitgevoerd.
RATE 0,01–20,00 Hz Regelt de frequentie waarop het eect wordt toegepast.
BPM 6,0–600,0
Geeft het tempo aan.
Het bereik van deze instelling is afhankelijk van de waarde voor RATE of NOTE.
NOTE
`
Œ
Regelt de frequentie waarop het eect wordt toegepast, aangegeven als een
nootwaarde in verhouding tot BPM.
DEPTH 0–100 Regelt de diepte waarop het eect wordt toegepast.
VIBRATO
Parameter Waarde Beschrijving
TYPE
Selecteert het type vibrato.
PRIME
Een vibrato die uniek is voor de MD-500. U beschikt over een breed scala aan
mogelijke instellingen.
SCANNER Bootst de scanner vibrato van een toonwielorgel na.
PRIME
RATE 0,01–20,00 Hz Regelt de frequentie van de vibrato.
BPM 6,0–600,0
Geeft het tempo aan.
Het bereik van deze instelling is afhankelijk van de waarde voor RATE of NOTE.
NOTE
`
Œ
Regelt de frequentie van de vibrato, aangegeven als een nootwaarde in
verhouding tot BPM.
DEPTH 0–100 Regelt de diepte waarop de vibrato wordt toegepast.
COLOR 0–100 Hogere waarden produceren een meer complexe modulatie.
TRIGGER OFF, ON Schakelt de vibrato in en uit.
RISE TIME 0–100
Geeft de tijd aan vanaf wanneer de trigger wordt ingeschakeld totdat het
aangegeven vibrato-eect wordt verkregen.
ENVELOPE SENS 0–100
Regelt hoelang het duurt voordat de vibratodiepte het maximum heeft bereikt
volgens de invoer.
WAVEFORM 1–10 Selecteert het type golf.
INPUT SENS 0–100
De vibratodiepte verandert afhankelijk van de invoer. Als dit is ingesteld op “0”,
wordt vibrato toegepast op een vastgelegde diepte, ongeacht de invoer. Bij
hogere waarden wordt er minder vibrato toegepast voor een luidere invoer.
SCANNER
SCAN SPEED 0,01–20,00 Hz Regelt de snelheid van de vibrato.
BPM 6,0–600,0
Geeft het tempo aan.
Het bereik van deze instelling is afhankelijk van de waarde voor SCAN SPEED of
NOTE.
NOTE
`
Œ
Regelt de snelheid van de vibrato, aangegeven als een nootwaarde in
verhouding tot BPM.
MODE
Selecteert de SCANNER-modus.
V1–V3 Past vibrato toe. Hogere waarden produceren een dieper eect.
C1–C3
Past chorus toe. Hogere waarden produceren een dieper eect.
Mengt het eectgeluid met het directe geluid en voegt diepte toe aan het geluid.
14
Lijst met parameters
TREMOLO
Parameter Waarde Beschrijving
TYPE
Selecteert het type tremolo.
PRIME T
Een tremolo die uniek is voor de MD-500. U beschikt over een breed scala aan
mogelijke instellingen.
PRIME P
Wisselt het volume van het rechter- en het linkerkanaal af wanneer in stereo
wordt afgespeeld. Hierdoor lijkt het geluid heen en weer te springen tussen de
rechter- en de linkerluidspreker (Pan).
* Dit geeft pas het gewenste eect wanneer u stereo-uitvoer gebruikt.
TWIN Bootst de tremolo van de Fender Twin Reverb na.
DELUXE Bootst de tremolo van de Fender Deluxe Reverb na.
PRIME T, PRIME P
RATE 0,01–20,00 Hz Regelt de frequentie van de tremolo.
BPM 6,0–600,0
Geeft het tempo aan.
Het bereik van deze instelling is afhankelijk van de waarde voor RATE of NOTE.
NOTE
`
Œ
Regelt de snelheid van de tremolo, aangegeven als een nootwaarde in
verhouding tot BPM.
DEPTH 0–100 Regelt de tremolodiepte.
TRIGGER OFF, ON Schakelt de tremolo in en uit.
RISE TIME 0–100
Geeft de tijd aan vanaf wanneer de trigger wordt ingeschakeld totdat het
aangegeven tremolo-eect wordt verkregen.
ENVELOPE SENS 0–100
Regelt hoelang het duurt voordat de tremolodiepte het maximum heeft bereikt
volgens de invoer.
WAVEFORM 1–100 Selecteert het type golf.
INPUT SENS 0–100
De tremolodiepte verandert afhankelijk van de invoer. Als dit is ingesteld op “0”,
wordt tremolo toegepast op een vastgelegde diepte, ongeacht de invoer. Bij
hogere waarden wordt er minder tremolo toegepast voor een luidere invoer.
TWIN, DELUXE
SPEED 0,01–20,00 Hz Regelt de snelheid van de tremolo.
BPM 6,0–600,0
Geeft het tempo aan.
Het bereik van deze instelling is afhankelijk van de waarde voor SPEED of NOTE.
NOTE
`
Œ
Regelt de snelheid van de tremolo, aangegeven als een nootwaarde in
verhouding tot BPM.
INTENSITY 0–100 Regelt de tremolodiepte.
DIMENSION
Parameter Waarde Beschrijving
DIMENSION MODE
Selecteert de modus van de Roland DIMENSION D (SDD-320).
1–4, USER
Bootst de modusschakelaars van de Roland DIMENSION D (SDD-320) na. Als dit is
ingesteld op “USER”, kunt u de verschillende modusschakelaars vrij combineren.
MODE 1–4 SW OFF, ON
Schakelt elke modusschakelaar in en uit.
Elke schakelaar kan tegelijkertijd worden ingeschakeld.
MODE 5 SW OFF, ON Een modus die uniek is voor de MD-500 en niet op de SDD-320 staat.
OUTPUT MODE MONO, STEREO Geeft aan of de uitvoer mono (MONO) of stereo (STEREO) is.
RING MOD
Parameter Waarde Beschrijving
FREQUENCY 82,4–3136,0 Hz Stelt de oscillatiefrequentie van de interne oscillator in.
FREQUENCY MOD RATE 0,01–20,00 Hz Regelt de frequentie waarmee de interne oscillator wordt gemoduleerd.
FREQUENCY MOD DEPTH 0–100 Regelt de diepte waarop de interne oscillator wordt gemoduleerd.
INTELLIGENT OFF, GUITAR, BASS
Varieert de oscillatorfrequentie volgens de toonhoogte van het invoergeluid
waardoor een geluid met een ander toonhoogtegevoel dan normaal wordt
geproduceerd.
“GUITAR” is voor gitaar en “BASS” is voor bas.
* Dit eect produceert pas het verwachte resultaat als de toonhoogte van het
gitaargeluid cjuist wordt gedetecteerd. We raden u aan deze parameter met
losse noten te gebruiken.
15
Lijst met parameters
ROTARY
Parameter Waarde Beschrijving
SPEED SELECT SLOW, FAST
Wijzigt de rotatiesnelheid van de luidspreker tussen langzaam (SLOW) en snel
(FAST).
SLOW RATE 0,01–20,00 Hz Regelt de rotatiesnelheid wanneer SPEED SELECT is ingesteld op SLOW.
FAST RATE 0,01–20,00 Hz Regelt de rotatiesnelheid wanneer SPEED SELECT is ingesteld op FAST.
RISE TIME 1–100
Regelt de overgangstijd waarbinnen de rotatiesnelheid wordt gewijzigd
wanneer SPEED SELECT wordt veranderd van SLOW naar FAST.
FALL TIME 1–100
Regelt de overgangstijd waarbinnen de rotatiesnelheid wordt gewijzigd
wanneer SPEED SELECT wordt veranderd van FAST naar SLOW.
MIC DISTANCE 0–100 Regelt de afstand tussen de hoorn/rotor en de microfoon.
ROTOR/HORN 100:0–0:100 Regelt de volumebalans tussen de hoorn en de rotor.
DRIVE 0–100 Regelt de hoeveelheid vervorming in de voorversterker.
FILTER
Parameter Waarde Beschrijving
TYPE
Selecteert het type wah-eect en -lter.
A-WAH G
Produceert automatisch een wah-eect door het lter cyclisch te moduleren
(voor gitaar).
A-WAH B
Produceert automatisch een wah-eect door het lter cyclisch te moduleren
(voor bas).
T-WAH G
Produceert een wah-eect door het lter te moduleren volgens het volume van
het invoersignaal (voor gitaar).
T-WAH B
Produceert een wah-eect door het lter te moduleren volgens het volume van
het invoersignaal (voor bas).
PATTERN FILTER Hiermee kunt u vrij programmeren hoe het lter wordt gewijzigd.
A-WAH G, A-WAH B
RATE 0,01–20,00 Hz Regelt de frequentie van de wah.
BPM 6,0–600,0
Geeft het tempo aan.
Het bereik van deze instelling is afhankelijk van de waarde voor RATE of NOTE.
NOTE
`
Œ
Regelt de frequentie van de wah, aangegeven als een nootwaarde in verhouding
tot BPM.
FILTER MODE
Selecteert de wah-modus.
LPF Low Pass Filter. Laat alleen de lage tonen door.
HPF High Pass Filter. Laat alleen de hoge tonen door.
BPF Band Pass Filter. Laat alleen de tonen van een bepaald frequentiebereik door.
DEPTH 0–100 Regelt de wah-diepte.
FREQUENCY 0–100 Regelt de middenfrequentie van het wah-eect.
RESONANCE 0–100
Regelt hoe het wah-eect wordt toegepast op de middentonen.
Hogere waarden versterken het ltereect en produceren een zeer uitgesproken
karakter. Een waarde van “50” produceert een typisch wah-geluid.
WAVEFORM
SIN, TRI, SQR, SAW-UP,
SAW-DOWN, RAMP
Selecteert het type golf.
T-WAH G, T-WAH B
FILTER MODE
Selecteert de ltermodus.
LPF Low Pass Filter. Laat alleen de lage tonen door.
HPF High Pass Filter. Laat alleen de hoge tonen door.
BPF Band Pass Filter. Laat alleen de tonen van een bepaald frequentiebereik door.
POLARITY
Selecteert de richting waarin het lter wordt gewijzigd volgens de invoer.
DOWN Het lter verandert in de richting van de lagere tonen.
UP Het lter verandert in de richting van de hogere tonen.
SENS 0–100
Geeft de gevoeligheid aan waarmee het lter verandert in de richting die is
opgegeven door de POLARITY-instelling. Hogere waarden verhogen de respons.
Met een instelling van “0” reageert het wah-eect niet op uw aanslagen.
FREQUENCY 0–100 Regelt de middenfrequentie van het wah-eect.
RESONANCE 0–100 Regelt hoe het wah-eect wordt toegepast op de middentonen.
DECAY 0–100 Bepaalt de snelheid waarop de lter wordt verplaatst.
16
Lijst met parameters
Parameter Waarde Beschrijving
PATTERN FILTER
RATE 0,01–20,00 Hz Regelt de frequentie van het lter.
BPM 6,0–600,0
Geeft het tempo aan.
Het bereik van deze instelling is afhankelijk van de waarde voor RATE of NOTE.
NOTE
`
Œ
Regelt de frequentie van het lter, aangegeven als een nootwaarde in
verhouding tot BPM.
PATTERN PAT1–PAT10, USER
Selecteert het patroon.
PAT1–10: Selecteert een vooraf ingesteld patroon.
USER: Hiermee kunt u een origineel patroon maken.
STEP NUMBER 8, 12, 16, 24 Selecteert het aantal stappen waarin het geluid wordt verdeeld.
FILTER MODE
Selecteert de ltermodus.
LPF Low Pass Filter. Laat alleen de lage tonen door.
HPF High Pass Filter. Laat alleen de hoge tonen door.
BPF Band Pass Filter. Laat alleen de tonen van een bepaald frequentiebereik door.
RESONANCE 0–100 Regelt de resonantie.
TRANSITION 0–100 Regelt de tijd (vloeiendheid) van de overgang tussen stappen.
STEP1–STEP24 FREQ (*1) 0–100 Regelt de frequentie van elke stap.
*1: Wordt weergegeven als PATTERN “USER” is
SLICER
Parameter Waarde Beschrijving
RATE 0,01–20,00 Hz Regelt de frequentie waarmee het geluid wordt afgekapt.
BPM 6,0–600,0
Geeft het tempo aan.
Het bereik van deze instelling is afhankelijk van de waarde voor RATE of NOTE.
NOTE
`
Œ
Regelt de frequentie waarop het geluid wordt afgekapt, aangegeven als een
nootwaarde in verhouding tot BPM.
PATTERN P1–30, H1–H20, USER
Selecteert het slicerpatroon waarop het geluid wordt afgekapt.
P1–30, H1–H20: Selecteert een vooraf ingesteld patroon.
USER: Hiermee kunt u een origineel patroon maken.
FX TYPE (*1)
Selecteert het type eect.
OFF Eect uitgeschakeld
PITCH Toonhoogtewijziging
FLANGER Flanger
PHASER Phaser
SWEEP Sweep-lter
FILTER Filter
RING Ringmodulator
STEP NUMBER (*1) 8, 12, 16, 24
Selecteert het aantal stappen dat als een patroon wordt afgespeeld.
Als dit bijvoorbeeld op “8” staat, wordt één maat gelijk verdeeld in acht
afspeelstappen.
STEP1STEP24 LENGTH (*1) 0–100
Regelt de lengte (duur) van elke stap.
0: U hoort geen geluid.
1–99: U hoort het geluid gedurende de hier aangegeven duur.
100: Het geluid wordt verbonden met de volgende stap.
STEP1STEP24 LEVEL (*1) 0–100 Regelt het volume van elke stap.
STEP1STEP24 BAND (*1) THRU, BAND1–BAND6
Geeft aan hoe de bandbreedte van elke stap wordt beperkt.
THRU: De bandbreedte wordt niet beperkt.
BAND1–BAND6: Hoe smaller de waarde, hoe groter de bandbreedte die kan
passeren.
STEP1STEP24 EFFECT (*1) 0–100
Regelt het volume van het eectgeluid voor elke stap.
Als FX TYPE is ingesteld op “PITCH”, wordt hiermee de toonhoogte geregeld
(-12–+12).
ATTACK 0–100 Regelt het volume van de aanslagen voor het slicerpatroon.
DUTY (*2) 1–99 Regelt de duur van het geluid voor het slicerpatroon.
OUTPUT MODE
MONO, FIXED, RANDOM,
PngPong, AUTO
Selecteert hoe de uitvoer gebeurt.
*1: Wordt weergegeven als PATTERN “USER” is
*2: Niet beschikbaar als PATTERN is ingesteld op “USER.
17
Lijst met parameters
OVERTONE
Parameter Waarde Beschrijving
TYPE
Selecteert het type boventonen.
OVERTONE Maakt het geluid dikker door boventonen toe te voegen.
DETUNE
Maakt het geluid dikker door geluid met een lichte toonhoogteverschuiving toe
te voegen.
OVERTONE
LOWER LEVEL 0–100 Regelt het volume van de boventonen één octaaf lager.
UPPER LEVEL 0–100 Regelt het volume van de boventonen één octaaf hoger.
UNISON LEVEL 0–100
Regelt het volume van toegevoegd geluid met een lichte
toonhoogteverschuiving ten opzichte van het directe geluid.
DETUNE 0–100 Regelt de diepte waarop het volledige eectgeluid wordt gemoduleerd.
LOW -50–+50 Hiermee regelt u de lage tonen.
HIGH -50–+50 Hiermee regelt u de hoge tonen.
DETUNE
PITCH 1
PITCH 2
-50–+50 Regelt de toonhoogte (in eenheden van 1 cent).
EFFECT LEVEL 1
EFFECT LEVEL 2
0–100 Wijzigt het volume van het eectgeluid.
18
Lijst met parameters
CONTROL
U kunt de functies aangeven van de [TAP/CTL]-schakelaar en van een voetschakelaar die of
expressiepedaal dat is aangesloten op de CTL 1, 2/EXP-aansluiting.
5 “De [TAP/CTL]-schakelaar gebruiken om het eect te bedienen (p. 7)
5 “Een functie toewijzen aan een extern pedaal” (p. 25)
ASSIGN
ASSIGN INPUT SENS
Parameter Waarde Beschrijving
ASGN INPUT SENS 0–100 Regelt de invoergevoeligheid wanneer “INPUT wordt geselecteerd voor SRC.
ASSIGN 1–8
Parameter Waarde Beschrijving
SW OFF, ON Schakelt ASSIGN 1–8 in/uit.
SRC (SOURCE)
Geeft de controller (bron) aan.
TAP/CTL [TAP/CTL]-schakelaar.
EXP PDL
(EXP PEDAL)
Extern expressiepedaal (EV-30, EV-5 enzovoort, apart verkrijgbaar) dat is
aangesloten op de CTL 1, 2/EXP-aansluiting.
CTL1, 2 PDL Externe voetschakelaar die is aangesloten op de CTL 1, 2/EXP-aansluiting.
INT PDL
Intern pedaal
Het virtuele expressiepedaal begint te werken als dit wordt
geactiveerd door de trigger die u hebt ingesteld (TRIGGER) en
wijzigt zo de parameter die is aangegeven door TARGET”.
Voor meer informatie over de parameters die kunnen worden
toegewezen aan het interne pedaal, raadpleegt u TIME” en “CURVE” (p. 19).
WAVE PDL
Wave-pedaal
Het virtuele expressiepedaal zal de parameter die is aangegeven door TARGET
binnen een bepaalde cyclus wijzigen in een vaste golfvorm.
INPUT
(INPUT LEVEL)
De toegewezen doelparameter wijzigt volgens het ingangsniveau.
* Als u de invoergevoeligheid wilt wijzigen, stelt u SENS (INPUT SENS) in.
CC#1–31, CC#64–95 Controllernummer vanaf een extern MIDI-apparaat
MODE (SOURCE MODE)
Geeft de bediening van de controller aan.
MOMENT
De waarde staat normaal op OFF (minimumwaarde) en zal alleen op ON
(maximumwaarde) staan wanneer de bediening wordt gebruikt.
* Als u het interne pedaal of het wave-pedaal wilt gebruiken, stelt u
“MOMENT” in.
TOGGLE
De waarde wisselt tussen OFF (minimum) en ON (maximum) telkens wanneer de
bediening wordt gebruikt.
TRG (TARGET) Hiermee selecteert u de parameter die moet worden gewijzigd.
MIN (TARGET MIN)
MAX (TARGET MAX)
Geeft het wijzigingsbereik voor de parameter aan. De waarden zijn afhankelijk van de parameter die is
toegewezen door “TARGET”.
19
Lijst met parameters
Parameter Waarde Beschrijving
ACT LOW 0–126
Binnen het bedieningsbereik van de bron geeft dit het bereik aan dat wordt
bediend door de doelparameter.
De doelparameter wordt bediend binnen het aangegeven bereik. Normaal
gezien laat u ACT LOW op “0” staan en ACT HIGH op “127”.
ACT HIGH 0–127
WAVE RATE (*1)
0–100,
Geeft de tijd aan voor één cyclus van het wave-pedaal.
* Als omwille van het tempo de tijd langer is dan het bereik met toegestane instellingen, wordt de tijd
gesynchroniseerd tot een periode van 1/2 of 1/4 van die tijd.
WAVE FORM (*1) SAW, TRI, SIN
Selecteer een van de volgende opties om de wijziging aan te geven die door het
wave-pedaal wordt geproduceerd.
SAW
TRI
SIN
TRIGGER
(INT PEDAL TRIGGER)
(*2)
Geeft aan hoe de beweging van het interne pedaal zal worden getriggerd.
PAT CNG
(PATCH CHANGE)
Dit wordt geactiveerd wanneer een patch wordt geselecteerd.
EXP LOW
Dit wordt geactiveerd wanneer een extern expressiepedaal dat is aangesloten
op de CTL 1, 2/EXP-aansluiting, wordt ingesteld op de minimumpositie.
EXP MID
Dit wordt geactiveerd wanneer het externe expressiepedaal dat is aangesloten
op de CTL 1, 2/EXP-aansluiting, wordt verplaatst via de middenpositie.
EXP HIGH
Dit wordt geactiveerd wanneer het externe expressiepedaal dat is aangesloten
op de CTL 1, 2/EXP-aansluiting, wordt ingesteld op de maximumpositie.
CTL1, 2 PDL
Dit wordt geactiveerd wanneer een externe voetschakelaar die is aangesloten
op de CTL 1, 2/EXP-aansluiting, wordt bediend.
CC#1–#31
CC#64–#95
Dit wordt geactiveerd wanneer een bedieningswijziging wordt ontvangen.
TIME
(INT PEDAL TIME)
(*2)
0–100
Dit geeft de tijd aan waarbinnen het interne pedaal wordt verplaatst van de
positie waarbij de teen omhoog staat naar de positie waarbij de teen naar
beneden is gedrukt.
CURVE
(INT PEDAL CURVE)
(*2)
LINEAR,
SLOW (SLOW RISE),
FAST (FAST RISE)
Selecteer een van de volgende curven om de wijziging aan te geven die door
het interne pedaal wordt geproduceerd.
LINEAR SLOW FAST
*1: Alleen SRC = WAVE PDL
*2: Alleen SRC = INT PDL
20
Lijst met parameters
BANK
U kunt aangeven hoe patches A en B worden verbonden en uitgestuurd wanneer de
simultaanmodus wordt gebruikt.
5 Twee patches tegelijk gebruiken (Simul Mode)” (p. 23)
SYSTEM
Parameter Waarde Beschrijving
CONTRAST 1–16 Regelt het contrast van het display.
INSERT LOOP OFF, ON
Geeft aan of de Insert Loop-functie (p. 24) wordt gebruikt (ON) of niet gebruikt
(OFF).
BANK MODE
Geeft de timing aan waarop de patch wordt gewijzigd wanneer u een andere bank kiest.
WAIT
Door de bank te wisselen, wordt alleen de indicatie op het scherm gewijzigd.
De patch wordt op dat moment niet gewisseld. Wanneer u op de [A]- of [B]-
schakelaar drukt, worden de bank en het nummer bevestigd en schakelt de
bediening om naar de volgende patch.
IMMEDIATE
De bewerking schakelt onmiddellijk om naar de volgende patch wanneer
u banken wisselt.
BANK EXTENT MIN 01–99 Stelt de ondergrens in voor de banken.
BANK EXTENT MAX 01–99 Stelt de bovengrens in voor de banken.
KNOB LOCK OFF, ON
Geeft aan of bediening van de regelaars is uitgeschakeld (ON) of niet
uitgeschakeld (OFF).
KNOB MODE IMMEDIATE, HOOK
Wanneer u een regelaar verplaatst, geeft deze instelling aan of
controlegegevens voor die regelaarpositie altijd worden uitgevoerd
(IMMEDIATE) of alleen worden uitgevoerd nadat de regelaarpositie de huidige
waarde van de parameter (HOOK) heeft doorlopen.
BYPASS BUFFERED, TRUE
Geeft aan hoe het bypassgeluid wordt uitgevoerd (Gebuerde Bypass of True
Bypass)
PEDAL ACT PUSH, RELEASE
Geeft aan of de bewerking wordt uitgevoerd wanneer u op de [A]-, [B]- of [TAP/
CTL]-schakelaar drukt of wanneer u de schakelaar loslaat.
FSW MODE Geeft aan hoe de voetschakelaar wordt gebruikt (p. 22).
USB MODE Geeft de USB-bedieningsmodus aan (p. 27).
MIDI
Parameter Waarde Beschrijving
Rx CHANNEL Ch.1–16, OFF
Geeft het ontvangstkanaal aan.
Als deze op “OFF” staat, worden geen MIDI-berichten ontvangen.
Tx CHANNEL Ch.1–16, Rx, OFF
Geeft het verzendkanaal aan.
Als deze op “OFF” staat, worden geen MIDI-berichten doorgestuurd.
PC IN OFF, ON Geeft aan of programmawijzigingen worden ontvangen.
PC OUT OFF, ON Geeft aan of programmawijzigingen worden verzonden.
BANK SEL OUT MSB, M+L
Geeft het bankselectiebericht aan dat tegelijkertijd met de programmawijziging
wordt doorgestuurd.
Als u MSB selecteert, wordt alleen MSB (CC#0) doorgestuurd. Als u M+L
selecteert, worden zowel MSB als LSB (CC#32) doorgestuurd.
CC IN OFF, ON Geeft aan of bedieningswijzigingen worden ontvangen.
CC OUT OFF, ON Geeft aan of bedieningswijzigingen worden verzonden.
21
Lijst met parameters
Parameter Waarde Beschrijving
RATE CC
OFF, CC#1–31, 64–95
[RATE]-regelaar
Geeft het controllernummer aan van de
overeenkomstige regelaars of schakelaars.
De parameters die kunnen worden bediend
verschillen afhankelijk van de modus.
OPMERKING:
Raadpleeg “MIDI Implementation” (PDF) voor
meer informatie over MIDI.
http://www.boss.info/manuals/
DEPTH CC [DEPTH]-regelaar
E.LEVEL CC [E. LEVEL]-regelaar
PARAM 1 CC [PARAM 1]-regelaar
PARAM 2 CC [PARAM 2]-regelaar
EFFECT SW
EFFECT A SW
EFFECT B SW
Geeft het controllernummer
aan dat wisselt tussen het
ingeschakelde eect en
bypass.
CTL1 CC Externe CTL1-schakelaar
CTL2 CC Externe CTL2-schakelaar
EXP CC Extern EXP-pedaal
SYNC
Selecteert de invoer van de tempoklok die wordt gebruikt voor synchronisatie.
INTERNAL Synchroniseert met het interne tempo.
EXT (USB) Synchroniseert met het tempo van de USB-poort.
EXT (MIDI) Synchroniseert met het tempo van de MIDI IN-connector.
AUTO
Synchroniseert doorgaans met het interne tempo, maar als de MIDI-klok wordt
ingevoerd vanaf de MIDI IN-connector of de USB-poort, wordt het tempo
gesynchroniseerd met de MIDI-klok (AUTO).
Als de MD-500 een slaveapparaat is, kiest u de instelling AUTO”.
REALTIME SRC
Selecteert de bron van de realtimeberichten die worden verzonden van de MIDI OUT-connector of de
USB-poort.
INT Interne realtimeberichten zijn de bron.
USB Realtimeberichten van de USB-poort zijn de bron.
MIDI Realtimeberichten van de MIDI IN-connector zijn de bron.
MIDI IN->OUT
USB IN->OUT
Geeft de connector aan waarnaar MIDI-berichten die worden ontvangen van de MIDI IN-connector en de
USB-poort, worden uitgestuurd.
OFF MIDI-berichten worden niet uitgestuurd.
USB MIDI-berichten worden uitgestuurd naar de USB-poort.
MIDI MIDI-berichten worden uitgestuurd naar de MIDI OUT-connector.
U+M MIDI-berichten worden uitgestuurd naar de USB-poort en de MIDI OUT-connector.
DEVICE ID 1–32
Stelt de MIDI-apparaat-ID in die wordt gebruikt voor het verzenden en
ontvangen van systeemexclusieve berichten.
MIDI PC MAP
Parameter Waarde Beschrijving
BNK-PC# 1:001–3:128 01A–99C Geeft het programmanummer aan dat overeenkomt met elk patchnummer.
22
Handige functies
De functies van de schakelaars [A], [B] en [TAP/CTL] toewijzen
1. Druk op de [EDIT]-knop.
2. Gebruik de [
H
] [
I
]-knoppen om “SYSTEM” te selecteren en druk
op de [EDIT]-knop.
3. Gebruik de [
H
] [
I
]-knoppen om “FSW MODE” te selecteren en
gebruik de [RATE/VALUE]-regelaar om de modus te selecteren.
Modus Beschrijving
NORMAL
Gebruik de [A]- en [B]-schakelaars om patch A of patch B te selecteren en gebruik
de [TAP/CTL]-schakelaar voor Tap Input.
A/B/C
Gebruik de [TAP/CTL]-schakelaar om patch C te selecteren.
* In dit geval kunt u de [TAP/CTL]-schakelaar niet gebruiken om de toepassing
van het eect te wisselen.
A/B SIMUL
Patches A en B kunnen tegelijkertijd worden gebruikt (p. 23). Druk op de [A]-
of [B]-schakelaar die niet brandt om ze beide te laten oplichten.
SW DN/UP
Gebruik de [A]-schakelaar om de galm in of uit te schakelen en gebruik de [B]-
schakelaar en de [TAP/CTL]-schakelaar om een andere patch te kiezen.
4. Druk op de [EXIT]-knop om terug te keren naar het bovenste scherm.
23
Handige functies
Twee patches tegelijk gebruiken (Simul Mode)
Als FSW MODE is ingesteld op A/B SIMUL, kunt u twee patches A en B tegelijk gebruiken
(simultaanmodus).
1. Stel FSW MODE in op A/B SIMUL (p. 22).
2. Druk op de [A]- of [B]-schakelaar die niet brandt om ze beide te
laten oplichten.
Nu kunt u twee patches tegelijk gebruiken.
OPMERKING:
5 De patch die in het scherm is geselecteerd (door de [
I
] [
H
]-knoppen), is de patch waarop
uw bewerkingen worden toegepast.
5 De instelling TAP/CTL (p. 7) en de instelling van de externe voetschakelaar (p. 25) worden
toegepast op beide patches A en B.
De opgelichte/knipperende stand van de [TAP/CTL]-schakelaar volgt de instelling van de
patch die in het scherm is geselecteerd.
Instellingen voor simultaanmodus (BANK)
Hier kunt u aangeven hoe patches A en B worden verbonden en uitgestuurd wanneer de
simultaanmodus wordt gebruikt.
1. Druk op de [EDIT]-knop.
2. Gebruik de [
H
] [
I
]-knoppen om “BANK” te selecteren en druk
vervolgens op de [EDIT]-knop.
3. Gebruik de [
H
] [
I
]-knoppen om een parameter te selecteren en
gebruik de [RATE/VALUE]-regelaar om de waarde te bewerken.
Parameter Waarde Beschrijving
CONNECTION
Geeft aan hoe patches A en B worden verbonden.
SERIES
Patches A en B zijn in serie verbonden, in de volgorde van A
0
B.
PARALLEL Patches A en B zijn in parallel verbonden.
OUTPUT MODE (*1)
Geeft aan hoe geluid wordt uitgestuurd via de OUTPUT A/MONO- en B-aansluitingen.
MIX Patches A en B worden gemengd en uitgestuurd.
A/B
Geluid dat wordt ingevoerd naar de INPUT A/MONO-aansluiting,
loopt door patch A en wordt uitgestuurd naar de OUTPUT A/
MONO-aansluiting.
Geluid dat wordt ingevoerd naar de INPUT B/MONO-aansluiting,
loopt door patch B en wordt uitgestuurd naar de OUTPUT B/MONO-
aansluiting.
INSERT SW
Geeft de verbindingspositie aan waarop een extern eectapparaat wordt
toegevoegd door de Insert Loop-functie (p. 24).
OFF Niet verbonden.
PRE Verbonden vóór patches A en B.
POST Verbonden na patches A en B.
MIDDLE (*2) Verbonden tussen patches A en B.
SYNC (*3) OFF, ON
Selecteert of het tempo van patch B wordt gesynchroniseerd met het
tempo van patch A (ON) of niet wordt gesynchroniseerd (OFF).
NOTE kan worden aangepast voor elke patch.
*1: Wordt weergegeven als CONNECTION “PARALLEL is
*2: Wordt weergegeven als CONNECTION “SERIES” is
*3: Niet beschikbaar voor modi zonder RATE of BPM
4. Druk op de [EXIT]-knop om terug te keren naar het bovenste scherm.
Geselecteerde patch
24
Een extern eectapparaat toevoegen
U kunt een extern eectapparaat aansluiten tussen de OUTPUT A-aansluiting en de INPUT B-aansluiting en dit gebruiken in combinatie met
het eect van de MD-500 (Insert Loop-functie).
U kunt ook de aansluitingsvolgorde van de eecten wijzigen.
AMP
Gitaar
INPUTOUTPUT
MD-500
Gitaar
AMP
[MODE]
CHORUS
(Voorbeeld)
De Insert Loop-functie instellen
De Insert Loop-functie inschakelen
1. Druk op de [EDIT]-knop.
2. Gebruik de [
H
] [
I
]-knoppen om “SYSTEM” te selecteren en druk
vervolgens op de [EDIT]-knop.
3. Gebruik de [
H
] [
I
]-knoppen om “INSERT LOOP” te selecteren
en gebruik de [RATE/VALUE]-regelaar om de instelling op “ON
te zetten.
4. Druk op de [EXIT]-knop om terug te keren naar het bovenste scherm.
De verbindingspositie van het externe eectapparaat opgeven
1. Druk op de [EDIT]-knop.
2. Gebruik de [
H
] [
I
]-knoppen om “PATCH” te selecteren en druk op
de [EDIT]-knop.
3. Gebruik de [
H
] [
I
]-knoppen om “INSERT SW te selecteren en
gebruik de [RATE/VALUE]-regelaar om de waarde te bewerken.
Waarde Beschrijving
PRE Aansluiting vóór het eect van de MD-500.
POST Aansluiting na het eect van de MD-500.
4. Druk op de [EXIT]-knop om terug te keren naar het bovenste scherm.
* Sla de bewerkte patch op zoals beschreven in “Een patch opslaan (p. 9).
OPMERKING:
U kunt de Insert Loop-functie ook gebruiken in de simultaanmodus (p. 23).
25
Een functie toewijzen aan een extern pedaal
U kunt een functie toewijzen aan een voetschakelaar die (apart verkrijgbaar: FS-5U, FS-5L, FS-6,
FS-7) of een expressiepedaal dat (apart verkrijgbaar: EV-30, Roland EV-5 enzovoort) is aangesloten
op de CTL 1, 2/EXP-aansluiting.
1. Druk op de [EDIT]-knop.
2. Gebruik de [
H
] [
I
]-knoppen om “CONTROL te selecteren en druk
vervolgens op de [EDIT]-knop.
3. Gebruik de [
H
] [
I
]-knoppen om een parameter te selecteren en
gebruik de [RATE/VALUE]-regelaar om de waarde te bewerken.
Parameter Waarde Beschrijving
CTL 1/2 FUNC Geeft de functie aan van een voetschakelaar die is aangesloten op de CTL 1, 2/EXP-aansluiting.
EXP FUNC Geeft de functie aan van een expressiepedaal dat is aangesloten op de CTL 1, 2/EXP-aansluiting.
TRG MIN
Geeft de minimumwaarde (MIN) en de maximumwaarde (MAX) aan van de parameter die wordt bediend
door het expressiepedaal. De waarden zijn afhankelijk van de parameter die is toegewezen in EXP FUNC.
TRG MAX
CTL 1/2 PREF
EXP PREF
PATCH U kunt verschillende instellingen maken voor elke patch.
SYSTEM Dezelfde instellingen worden gedeeld door alle patches.
CTL1 FUNC- en CTL2 FUNC-instellingen
Waarde Beschrijving
OFF Geen toewijzing.
TAP Hiermee kunt u de modulatiesnelheid opgeven door het ritme te tikken (tap input).
RESET Door op het pedaal te drukken, keert de LFO-fase terug naar de INIT PHASE-waarde (p. 10).
MOMENT Stuurt het eectgeluid alleen uit wanneer u de schakelaar ingedrukt houdt.
BANK UP
Wijzigt de bank.
BANK DOWN
EXP FUNC-instellingen
Waarde Beschrijving
OFF Er is geen functie toegewezen. Selecteer dit als u de ASSIGN1–8-instelling gebruikt (p. 18).
RATE Regelt de frequentie waarmee het eectgeluid wordt gemoduleerd.
DEPTH Regelt de diepte waarop het eectgeluid wordt gemoduleerd.
E.LEVEL Wijzigt het volume van het eectgeluid.
PARAM1/2 Regelt de parameters die zijn toegewezen aan de [PARAM 1]-regelaar en de [PARAM 2]-regelaar.
4. Druk op de [EXIT]-knop om terug te keren naar het bovenste scherm.
26
Synchroniseren met een DAW of extern MIDI-apparaat
U kunt uw MD-500 -performance synchroniseren met een computer of een extern MIDI-apparaat
door MIDI-berichten te verzenden en te ontvangen.
Een extern MIDI-apparaat of DAW kan bijvoorbeeld patches op de MD-500 verwisselen of het
tempo van dit apparaat controleren.
Aansluitvoorbeeld
Extern MIDI-apparaat
DAW
MIDI-berichten die kunnen worden verzonden of ontvangen
Patchwijzigingen
Bankselectie (CC#0, #32) en programmawijziging
Synchronisatie
Tempoklok (F8)
Patchgegevens
Systeemexclusieve berichten
Overige berichten
Schakelaar, regelaar MIDI-bericht Waarde Opmerkingen
[RATE/VALUE]-regelaar Controllernummer 17
0–127
[DEPTH]-regelaar Controllernummer 18
[E. LEVEL]-regelaar Controllernummer 19
[PARAM 1]-regelaar Controllernummer 20
[PARAM 2]-regelaar Controllernummer 21
CTL 1-schakelaar Controllernummer 80
0, 127
Verzendt “127” wanneer u op de
schakelaar drukt en “0” wanneer u deze
loslaat
CTL 2-schakelaar Controllernummer 81
EXP-pedaal Controllernummer 16 0–127
Eect ingeschakeld, Bypass Controllernummer 27 ON, OFF
ON = Eect ingeschakeld, OFF = Bypass
In de simultaanmodus schakelt u hiermee
de geselecteerde patch in en uit.
Eect A ingeschakeld, Bypass Controllernummer 28 ON, OFF
ON = Eect (patch A) ingeschakeld, OFF =
Bypass
Eect B ingeschakeld, Bypass Controllernummer 29 ON, OFF
ON = Eect (patch B) ingeschakeld, OFF =
Bypass
Moet op ON
staan
27
Synchroniseren met een DAW of extern MIDI-apparaat
MIDI-routing
Raadpleeg “[EDIT]-basisbedieningen” (p. 8) voor informatie over hoe u de MIDI-parameters kunt
instellen.
Items van hoofdinstelling
Item Parameter Beschrijving
Synchronisatiebron SYNC
Geeft aan of de synchronisatiebron de MD-500
(INTERNAL), USB of een extern apparaat dat is
aangesloten via MIDI, is.
Realtimeberichten REALTIME SRC
Geeft aan of realtimeberichten die door de MD-500 worden gegenereerd, worden
verzonden en of realtimeberichten die via de MIDI IN-connector of de USB-poort worden
verzonden, worden ontvangen.
Uitvoerbestemming van
MIDI-berichten
MIDI IN->OUT
Geeft de MIDI-berichten aan die worden verzonden via
de MIDI OUT-connector.
USB IN->OUT
Geeft de MIDI-berichten aan die worden verzonden via
de USB-poort.
Als u problemen ondervindt bij het aansluiten van uw DAW
Normaal gezien hoeft u geen stuurprogramma te installeren om de MD-500 op uw computer
aan te sluiten. Als er echter problemen optreden of als de performance slecht klinkt, kunt u
het oorspronkelijke BOSS-stuurprogramma gebruiken om het probleem op te lossen.
In dit geval stelt u “USB MODE” in op VENDOR” op de MD-500 en
installeert u het stuurprogramma op uw computer.
Voor informatie over het downloaden en installeren van het
oorspronkelijke BOSS-stuurprogramma raadpleegt u de BOSS-website.
Raadpleeg voor meer informatie het bestand Readme.htm dat met de
download wordt meegeleverd.
&
http://www.boss.info/support/
Het programma dat u nodig hebt en de stappen voor het installeren van het USB-
stuurprogramma zijn afhankelijk van de instellingen van uw computer, dus lees eerst
zorgvuldig het bestand Readme.htm door dat met de download wordt meegeleverd.
28
De standaardfabrieksinstellingen herstellen
Hier leest u hoe u de fabrieksinstellingen herstelt. Indien gewenst, kunt u ook de
systeeminstellingen of een specieke reeks patches herstellen.
1. Druk op de [EDIT]-knop.
2. Gebruik de [
H
] [
I
]-knoppen om “FACTORY RESET” te selecteren
en druk op de [EDIT]-knop.
3. Gebruik “FROM” en TO” om het bereik aan te geven dat u wilt
herstellen.
Parameter Waarde Beschrijving
FROM
TO
SYSTEM Systeemparameterinstellingen.
01A–99C Instellingen voor patches.
BANK01–99 Instellingen voor banken (PATCH A–C, BANK parameters).
4. Druk op de [EDIT]-knop.
Er verschijnt een bevestigingsbericht.
5. Druk op de [EDIT]-knop om de instellingen te herstellen.
Als u besluit om te stoppen zonder te herstellen, drukt u op de [EXIT]-knop.
Gegevens verzenden naar een extern MIDI-apparaat
U kunt exclusieve berichten gebruiken om een andere MD-500 op dezelfde instellingen in te
stellen of om eectgeluidsinstellingen op te slaan op MIDI-sequencers en andere soortgelijke
apparaten. Deze verzending van gegevens wordt ook bulkgewijs dumpen genoemd.
1. Druk op de [EDIT]-knop.
2. Gebruik de [
H
] [
I
]-knoppen om “MIDI BULK DUMP” te selecteren
en druk op de [EDIT]-knop.
3. Gebruik “FROM” en TO” om het bereik aan te geven dat u wilt
herstellen.
Parameter Waarde Beschrijving
FROM
TO
SYSTEM Systeemparameterinstellingen.
01A–99C Instellingen voor patches.
BANK01–99 Instellingen voor banken (PATCH A–C, BANK parameters).
TEMP Huidige eectinstellingen in het paneeldisplay.
4. Druk op de [EDIT]-knop.
Het bulkgewijs dumpen wordt uitgevoerd.
29
Problemen oplossen
Probleem Controle Handeling
Apparaat wordt niet ingeschakeld
Is uw gitaar correct aangesloten op de
INPUT A/MONO-aansluiting?
Controleer de verbinding opnieuw.
Is de batterijspanning te laag? Installeer nieuwe batterijen.
Is de opgegeven netstroomadapter
(PSA-S-reeks) correct aangesloten?
Controleer de verbinding opnieuw.
Er wordt geen geluid uitgevoerd Is de Insert Loop-functie toegewezen?
Als de Insert Loop-functie is ingeschakeld,
hoort u geen geluid tenzij het externe
eectapparaat correct is aangesloten en
ingeschakeld (p. 24).
De voetschakelaar wijzigt de geluiden
niet zoals verwacht
Is de SYSTEM: FSW MODE-instelling (p. 22)
correct?
De FSW MODE-instelling (p. 22) bepaalt
wat er gebeurt wanneer u op de [A]-, [B]-
en [TAP/CTL]-schakelaars drukt. Controleer
de instelling.
Belangrijkste specicaties
BOSS MD-500: Modulation
Stroomtoevoer
Alkalinebatterij (AA, LR6) x 4
Netstroomadapter
Stroomverbruik 225 mA
Levensduur van de batterij bij
voortdurend gebruik
Alkalinebatterijen (AA, LR6): circa 4,5 uur
* Deze waarde varieert afhankelijk van de werkelijke gebruiksomstandigheden.
Afmetingen 170 (B) x 138 (D) x 62 (H) mm
Gewicht (inclusief batterijen) 1,0 kg
Accessoires
Gebruikershandleiding, infoblad "HET APPARAAT VEILIG GEBRUIKEN", alkalinebatterijen (AA, LR6)
x 4
Opties (apart verkrijgbaar)
Netstroomadapter: PSA-S-reeks
Voetschakelaar: FS-5U, FS-5L
Dubbele voetschakelaar: FS-6, FS-7
Expressiepedaal: FV-500H, FV-500L, EV-30, Roland EV-5
* 0 dBu = 0,775 Vrms
* In dit document worden de specicaties van het product uitgelegd op het moment dat het document werd vrijgegeven. Raadpleeg de
Roland-website voor de meest recente informatie.
30
HET APPARAAT VEILIG GEBRUIKEN
Houd kleine voorwerpen buiten het bereik van kinderen
Bewaar de onderstaande onderdelen altijd op een
veilige plaats buiten het bereik van kinderen, zodat
er geen risico bestaat dat ze per ongeluk worden
ingeslikt.
Bijgeleverde onderdelen
Rubberen voetjes (p. 2)
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Stroomtoevoer: gebruik van batterijen
Plaats of vervang batterijen altijd voor u andere apparaten
aansluit. Zo kunt u defecten en schade vermijden.
Als u het apparaat met batterijen gebruikt, raden wij u aan
alkalinebatterijen te gebruiken.
Reparaties en gegevens
Voordat u het apparaat ter reparatie verzendt, moet u een
back-up maken van de gegevens die op het apparaat zijn
opgeslagen. U kunt uw belangrijke gegevens ook op papier
noteren. Hoewel we tijdens een reparatie al het mogelijke
doen om de gegevens op uw apparaat te behouden, is het
in sommige gevallen, zoals wanneer het geheugen fysiek is
beschadigd, echter niet mogelijk om de opgeslagen inhoud te
herstellen. Roland kan niet aansprakelijk worden gesteld voor
het herstel van de opgeslagen inhoud die verloren is gegaan.
Extra voorzorgsmaatregelen
Gegevens die op het apparaat zijn opgeslagen, kunnen
verloren gaan als gevolg van storingen aan het apparaat,
onjuiste bediening van het apparaat enzovoort. Om uzelf te
beschermen tegen het onherstelbare verlies van gegevens,
zorgt u ervoor dat u regelmatig back-ups maakt van de
gegevens die op het apparaat zijn opgeslagen.
Roland kan niet aansprakelijk worden gesteld voor het herstel
van de opgeslagen inhoud die verloren is gegaan.
Voer nooit druk uit op het display en sla er nooit tegen.
Gebruik geen verbindingskabels met een ingebouwde
weerstand.
Intellectueel eigendomsrecht
Dit product bevat het met eParts geïntegreerde
softwareplatform van eSOL Co., Ltd. eParts is een handelsmerk
van eSOL Co., Ltd. in Japan.
Roland, BOSS en SLICER zijn geregistreerde handelsmerken
of handelsmerken van Roland Corporation in de Verenigde
Staten en/of andere landen.
De bedrijfsnamen en productnamen in dit document zijn
geregistreerde handelsmerken of handelsmerken van hun
respectievelijke eigenaars.
De productnamen die in dit document worden vermeld,
zijn handelsmerken of geregistreerde handelsmerken van
hun respectieve eigenaars In deze handleiding worden deze
namen gebruikt omdat het de meest praktische manier is
om de geluiden te beschrijven die gesimuleerd worden met
COSM-technologie.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30

Boss MD-500 de handleiding

Type
de handleiding