gewenste afwijking blijven.
BELANGRIJK: Gebruik niet meer dan drie
opvulstukken voor één gat. Gebruik (steeds)
minder opvulstukken in naastgelegen gaten
indien er meer dan één opvulstuk voor één gat
is gebruikt.
8. Stel de vrijlopende poelie opnieuw af. Monteer de
afdekplaten van de snaar weer op hun plaats.
IDENTIFICATIE EN BESTELLING
MODEL- EN SERIENUMMERS
De maaimachine heeft twee identificatienummers: een
modelnummer en een serienummer. Deze twee
nummers zijn in een typeplaatje geponst dat zich
bevindt op de links achter aan de sleephaak van de
maai-eenheid. Vermeldt in alle correspondentie
betreffende de maaimachine de model- en
serienummers om ervoor te zorgen dat u de juiste
informatie en (reserve-)onderdelen krijgt.
Bij het bestellen van reserve-onderdelen bij een
geautoriseerde TORO Dealer moet u de volgende
informatie geven:
1. Model- en serienummers van de machine.
2. Het nummer van het onderdeel, de omschrijving en
het aantal artikelen dat u wenst.
N.B.: Indien er catalogus gebruikt wordt, moet u
niet het referentienummer maar het
onderdeelnummer gebruiken.
AFGESTEMDE INSTELLINGEN
VAN DE MAAI-EENHEID
Indien de messen niet op gelijke hoogte afgesteld zijn,
zullen er na het maaien strepen te zien zijn op het
gazon. Dit probleem kan gecorrigeerd worden door de
messen recht te zetten en ervoor te zorgen dat alle
messen op hetzelfde niveau maaien.
1. Gebruik een waterpas van ongeveer een meter lang
en zoek een horizontaal oppervlak op de vloer van
de werkplaats.
2. Stel de maaihoogte in op de hoogste positie: zie
Het afstellen van de maaihoogte.
3. Laat de maai-eenheid zakken op een horizontaal
oppervlak. Verwijder de afdekplaten die bovenop
de maai-eenheid zitten.
4. Draai de flensmoer los waarmee de vrijlopende
poelie vastgezet is, waardoor u de snaarspanning te
vermindert.
5. Draai de messen totdat de uiteinden naar voor en
achter gericht zijn. Meet van de vloer tot het
voorste uiteinde van de snijkant en onthoud deze
afstand. Verdraai vervolgens hetzelfde mes zodat
het andere uiteinde voor komt en meet opnieuw. De
twee metingen mogen niet meer dan
1
/8 inch van
elkaar afwijken. Indien dit wel het geval is, is het
mes krom en moet het vervangen worden. Zorg
ervoor dat u alle messen meet.
6. Vergelijk de metingen van de buitenste messen met
het middelste mes. Het middelste mes mag niet
meer dan
3
/8 inch lager zijn dan de buitenste
messen. Indien het middelste mes meer dan
3
/8
inch lager is dan de buitenste messen, ga dan
verder met stap 7 en plaats opvulstukken tussen het
ashuis en de onderkant van de maai-eenheid.
7. Verwijder de tapbouten, volgringen en moeren van
de buitenste as waar de opvulstukken geplaatst
moeten worden. Om het mes hoger of lager te
zetten moet een opvulstuk, Onderdeel Nr. 3256-24
tussen het ashuis en de onderkant van de maai-
eenheid geplaatst worden. Ga verder en controleer
de uitlijning van de messen en plaats opvulstukken
totdat de uiteinden van de messen binnen de
20