Toro 62" Side Discharge Mower Handleiding

Type
Handleiding
GEBRUIKERS-
HANDLEIDING
FORM NR. 3318-416 NL Rev A
MODEL NR. 30564—60001 & HOGER
62" MAAIMACHINE MET ZIJWAARTSE UITSTOOT
®
© The TORO Company 1995
2
VOORWOORD
De 62" maaimachine maakt gebruik van geavanceerde concepten op het gebied van techniek, ontwerp
en veiligheid, en zal u uitstekend van dienst zijn mits correct onderhouden.
Bepaalde informatie in deze handleiding is benadrukt. GEVAAR, WAARSCHUWING en LET OP
duiden op persoonlijke veiligheidsinformatie. BELANGRIJK duidt op mechanische informatie waarvoor
uw speciale aandacht gevraagd wordt. Lees deze richtlijnen door omdat ze betrekking hebben op het
mogelijk defect raken van een onderdeel of onderdelen van de machine. N.B. duidt op algemene
informatie waarvoor uw speciale aandacht nodig is.
Pagina
VEILIGHEID 3
OVERZICHT VAN GEBRUIKTE SYMBOLEN 6
SPECIFICATIES 9
VOOR HET GEBRUIK 9
Het afstellen van de maaihoogte 9
Het afstellen van de rollers 9
Het afstellen van de ski 10
Het controleren van het smeeroliepeil in de tandwielkast 10
GEBRUIKSAANWIJZING 11
Grasdeflector 11
Afstellen van de veerspanning 12
ONDERHOUD 12-24
SMERING 12
Het smeren van lagers en lagerbussen 12
Het oplossen van problemen 13
Het loskoppelen van de maai-eenheid van de tractie-eenheid 14
Het verwijderen van de aftakas 14
Het onderhouden van de lagerbussen in de zwenkwielarmen 15
Het onderhouden van zwenkwiel en lagers 16
Controle op verbogen messen 17
Het vervangen van een mes 17
Het controleren van de opstaande rand en het scherpen van het mes 18
Het corrigeren van niet op elkaar ingestelde afstellingen van de maaier 20
Het vervangen van de grasdeflector 21
Het afstellen van de vrijlopende poelie 22
Het afstellen van de vergrendelingen van de afdekplaat 23
Het vervangen van de aandrijfsnaar 23
MODEL- EN SERIENUMMERS 24
Inhoudsopgave
3
Training
1. Lees de voorschriften aandachtig door. Maak uzelf
vertrouwd met de bedieningsorganen en het juiste
gebruik van de machine.
2. Sta nooit toe dat de grasmaaier gebruikt wordt door
kinderen of personen die niet vertrouwd zijn met
deze voorschriften. De bediening van de machine
kan gebonden zijn aan een plaatselijk wettelijk
bepaalde leeftijdsgrens.
3. Maai nooit terwijl er zich personen, in het bijzonder
kinderen, of huisdieren in de buurt van de machine
bevinden.
4. Denk eraan dat de bestuurder of gebruiker
verantwoordelijk is voor persoonlijke ongelukken of
schade toegebracht aan andermans eigendom.
5. Vervoer geen passagiers.
6. Alle bestuurders dienen professionele praktische
training te volgen. Bij zo’n instructie zou de nadruk
moeten liggen op:
de noodzaak tot zorg en oplettendheid tijdens
het werken met zit-maaimachines.
indien een zit-maaimachine gaat schuiven op
een helling, kan deze niet terug onder controle
gebracht worden door te remmen. De
belangrijkste oorzaken voor het verliezen van
de controle over de besturing zijn:
onvoldoende grip van de wielen;
rijden met te hoge snelheid;
verkeerd remmen;
het type machine is niet geschikt voor dit
soort werk;
onvoldoende aandacht voor de gevolgen
van een bepaalde bodemgesteldheid,
vooral bij hellingen.
Voorbereiding
1. Draag altijd geschikt schoeisel en een lange broek
tijdens het maaien. Bedien de apparatuur niet indien
u blootsvoets bent of sandalen draagt.
2. Inspecteer het terrein waar de apparatuur gebruikt
gaat worden grondig, en verwijder alle voorwerpen
die door de machine weggeworpen zouden kunnen
worden.
3. WAARSCHUWING—Benzine is licht ontvlambaar.
Bewaar brandstof in speciaal hiervoor bedoelde
tanks.
Vul uitsluitend brandstof in de open lucht en
rook niet tijdens het tanken.
Vul de brandstof bij voordat u de machine start.
Nooit de dop van de brandstoftank verwijderen
of brandstof toevoegen terwijl de machine
draait of heet is.
Probeer niet de machine te starten indien er
benzine gemorst is, maar verwijder de machine
uit de buurt van de plek waar gemorst is en
voorkom ontbranding van wat dan ook totdat de
brandstofdampen volledig verdwenen zijn.
Zorg dat alle brandstoftanks en afsluitdoppen
weer veilig teruggeplaatst worden.
4. Vervang alle defecte geluiddempers.
5. Controleer voor het gebruik altijd of de messen, de
bevestigingsbouten van de messen en de messenkooi
niet beschadigd of versleten zijn. Vervang versleten
of beschadigde messen of bouten steeds per set om
de balans te bewaren.
6. Ben extra voorzichtig met machines met meerdere
messen omdat door het bewegen van één van de
messen, andere messen mee kunnen draaien.
Gebruik
1. Gebruik de machine niet in een afgesloten ruimte
waar zich koolmonoxyde-dampen kunnen
verzamelen.
Veiligheid
4
2. Maai alleen bij daglicht of goed kunstlicht.
3. Zet alle hendels van de messenaandrijving in de
neutraalstand voordat u de machine gaat starten.
4. Maaien op hellingen:
Maai nooit zijwaarts op hellingen van meer dan
5°,
Maai nooit klimmend op hellingen van meer
dan 10°,
Maai nooit dalend op hellingen van meer dan
15°.
5. Denk eraan dat er niet zoiets bestaat als een
“veilige” helling. U moet bijzonder goed opletten als
u op met gras begroeide hellingen rijdt. Om te
voorkomen dat u omkiept:
niet plotseling stoppen of wegrijden als u daalt
of klimt;
schakel langzaam de versnelling in, houd de
machine altijd in de versnelling, vooral tijdens
het dalen;
de snelheid van de machine moet laag
gehouden worden op hellingen en tijdens het
maken van scherpe bochten;
blijf uitkijken voor bobbels en kuilen en andere
verborgen gevaren;
maai nooit dwars over het hellingoppervlak
tenzij de grasmaaier speciaal hiervoor
ontworpen is.
6. Voorzichtigheid is geboden wanneer zware lasten
getrokken worden of wanneer zwaar materiaal
gebruikt wordt.
Gebruik uitsluitend koppelingspunten die
goedgekeurd zijn voor trekstangen.
Beperk uw ladingen tot wat u veilig onder
controle kunt houden.
Maak geen scherpe bochten. Let op bij
achteruitrijden.
Gebruik contragewicht(en) of wielgewichten
indien nodig volgens het handboek.
7. Let op voor het verkeer wanneer u in de buurt van
wegen bent of wegen oversteekt.
8. Zorg dat de messen stilstaan voordat u oppervlakken
oversteekt die niet met gras begroeid zijn.
9. Stoot geen materiaal uit in de richting van
omstanders en laat personen nooit in de buurt van de
machine komen als u met accessoires werkt.
10. Gebruik de grasmaaier nooit met defecte bescherm-
of afdekplaten of zonder dat de beveiligingen op hun
juiste plaats zitten.
11. Verander de regulateurinstelling niet en laat de
motor niet te snel draaien. Door de machine met te
hoge snelheid te laten werken neemt het risico op
lichamelijk letsel toe.
12. Voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
zet de aftakas in de neutraalstand en laat de
hulpstukken zakken;
zet de machine in de neutraalstand en zet hem
op de parkeerrem;
stop de motor en verwijder de sleutel uit het
contact.
13. Ontkoppel de aandrijving naar de hulpstukken, stop
de motor en maak de bougie-kabel(s) los of
verwijder de sleutel uit het contact...
voordat blokkages weggehaald worden of de
afvoer ontstopt wordt;
voordat de grasmaaier nagekeken, gereinigd of
gerepareerd wordt;
nadat de machine een vreemd voorwerp geraakt
heeft. Controleer de grasmaaier op schade en
repareer indien nodig voordat opnieuw gestart
wordt en de apparatuur weer bediend wordt.
als de machine abnormaal begint te vibreren
(onmiddellijk nakijken).
14. Ontkoppel de aandrijving naar de hulpstukken
wanneer de machine vervoerd wordt of niet in
gebruik is.
15. Stop de motor en ontkoppel de aandrijving naar de
hulpstukken...
vóór het bijtanken;
5
voordat u de grasopvangbak verwijdert;
voordat de hoogte-instelling veranderd wordt,
behalve wanneer de instelling vanuit de
bestuurdersstoel veranderd kan worden.
16. Neem gas terug terwijl de motor uitloopt en als de
motor is uitgerust met een benzinekraantje zet dan
de brandstoftoevoer dicht nadat u klaar bent met
maaien.
Onderhoud en Opslag
1. Zorg dat alle moeren, bouten en schroeven goed
vastgedraaid zijn zodat er veilig met de apparatuur
gewerkt kan worden.
2. Parkeer de apparatuur nooit in een gebouw terwijl er
nog brandstof in de tank zit en waar de dampen in
contact kunnen komen met open vuur of vonken.
3. Laat de machine eerst afkoelen voordat u deze
parkeert in een afgesloten ruimte.
4. Houd de machine, demper, accu-behuizing en de
brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en
bladeren om brandgevaar te voorkomen.
5. Controleer regelmatig de grasopvangbak op slijtage
of beschadigingen.
6. Vervang, veiligheidshalve, beschadigde of versleten
onderdelen.
7. Het legen van de brandstoftank, indien nodig, moet
gebeuren in de open lucht.
8. Ben voorzichtig met machines met meerdere messen
omdat door het bewegen van één van de messen,
andere messen mee kunnen draaien.
9. Indien de machine geparkeerd, opgeslagen of alleen
gelaten wordt moeten de messen neergelaten worden
behalve als er een stevige mechanische
vergrendeling gebruikt wordt.
6
Bijtende vloei-
stoffen, chemische 
brandwonden aan 
vingers of hand
Giftige dampen 
of gassen, 
verstikking
Elektrische 
schokken, 
elektrokutie
Vloeistof onder 
hoge druk, kan 
lichaam 
binnendringen
Hogedruk-stralen, 
beschadiging van 
weefsel
Hogedruk-stralen,
beschadiging 
van weefsel
Bekneld raken 
vingers of hand, 
druk van bovenaf
Bekneld raken 
tenen of voet, druk 
van bovenaf
Bekneld raken 
gehele lichaam 
van bovenaf
Zijwaardse 
beknelling 
bovenlichaam
Zijwaardse 
beknelling vingers 
of hand
Bekneld raken 
gehele lichaam
Bekneld raken 
hoofd, bovenlich-
aam en armen
Afsnijden vingers 
of hand
Afsnijden voet
Zijwaardse 
beknelling been
Afsnijden vingers 
of hand, 
messenkooi
Afsnijden tenen 
of voet, 
messenkooi
Afsnijden tenen 
of vingers, mes 
cirkelmaaier
Afsnijden, ge-
grepen worden 
voet, ronddraai-
ende vijzel
Afsnijden voet, 
ronddraaiende 
messen
Afsnijden vingers 
of hand, 
schoepenrad
Afsnijden lede-
maten, maai-
machine in voor-
waartse rijrichting
(motor voor)
Afsnijden lede-
maten, maai-
machine in achter-
waartse rijrichting 
(motor voor)
Afsnijden 
vingers of hand, 
motorventilator
Gehele lichaam kan gegrepen 
worden door aandrijflijn
Vingers of hand-
en kunnen ge-
grepen worden, 
kettingaan-
drijving
Hand & arm 
kunnen gegrepen 
worden, riemaan-
drijving
Weggeworpen of 
rondvliegende 
voorwerpen, 
blootstelling 
gehele lichaam
Weggeworpen of 
rondvliegende 
voorwerpen, 
blootstelling 
gezicht
Weggeworpen of 
rondvliegende 
voorwerpen, 
cirkelmaaier
Overrijden 
voertuig
Omkiepen 
machine, zitmaai-
machine
Omkiepen 
machine, ROPS 
(maaier met 
motor achter)
Opgeslagen 
energie, terugslag 
of opwaartse 
beweging
Hete opperv-
lakken, ver-
branden vingers 
of handen
Ontploffing Vuur of open 
vlammen
Liftcilinder vastzetten 
met borgstang 
alvorens gevaarlijk 
terrein te betreden
Betreedt de 
laadvloer niet 
indien de aftakas 
aan de tractor 
gekoppeld is en 
de motor loopt
Niet betreden Wacht totdat alle 
machine-
onderdelen 
volledig stil 
staan voordat u 
ze aanraakt
Motor afzetten en 
sleutel verwijder-
en alvorens 
onderhoud of 
reparaties uit te 
voeren
Blijf op veilige 
afstand van de 
machine
Blijf op veilige 
afstand van de 
aankoppeling als 
de motor loopt
Veiligheids-
schermen niet 
openen of 
verwijderen terwijl 
de motor loopt
Meerijden op deze 
machine is uitsluit-
end toegestaan op 
de passagiersstoel 
en uitsluitend indien 
het uitzicht van de 
chauffeur niet 
belemmerd wordt
Overzicht van gebruikte symbolen
7
Veiligheidsgordels 
vastmaken
Waarschuwings-
driehoek
Waarschuwings-
driehoek met 
waarschuwings-
symbool
Lees gebruikers-
handleiding
Vuur, open licht 
en roken 
verboden
Oogbescherming 
verplicht
Raadpleeg 
technische hand-
leiding voor 
de juiste onder
houdsprocedures
Gehoorbescherm-
ing verplicht
Gevaar, giftige 
stoffen
Veiligheidshelm 
verplicht
Spoelen met 
water
Motor Overbrenging Hydraulisch 
systeem
Eerste hulp
Olie Koelvloeistof
(water)
Luchtinlaat Uitlaatgassen Druk Peilindicator Vloeistofpeil
Remsysteem
Uitschakelen
Filter Temperatuur Defect Startschakelaar/
mechanisme
Aan/starten Af/stoppen Inschakelen
Plus/toename/
positieve pool
Min/afname/
negatieve pool
Claxon
Batterijlaad-
conditie
Urenteller/
verstreken 
bedrijfsuren
Snel Langzaam Traploos regelbaar, 
lineair
Volume leeg Volume vol Rijrichting 
machine, vooruit/
achteruit
Besturings
hendel rijrichting, 
twee richtingen
Besturingshend-
el rijrichting, 
meerdere 
richtingen
Met wijzers van 
de klok meedraai-
end
Tegen wijzers van 
de klok indraaiend
Smeernippel
Olie-smeerpunt Hefpunt Krik/steunpunt
Aftappen/legen Motor(smeer)olie
Motor(smeer)
oliedruk
Motor(smeer)
oliepeil
Motor(smeer)
oliefilter
Motor(smeer)
olietemperatuur
Motorkoelvloeistof Motorkoelvloei-
stofdruk
Motorkoelvloei-
stoffilter
Motorkoelvloei-
stoftemperatuur
Motorinlaat/
verbrandings-
lucht
Motorinlaat/
verbrandings-
luchtdruk
Motorinlaat/
luchtfilter
8
Starten motor Stoppen motor Motorisch defect Motortoerental/
frequentie
Choke Injectiepompje 
(starthulpmiddel)
Elektrisch voorglo-
eien (hulpmiddel
starten bij lage 
temperaturen)
n/min
Transmissieolie
Transmissieolie-
druk
Transmissieolie-
temperatuur
Defect transmissie
Koppeling
Neutraalstand Hoog Laag Vooruit
NHLF
Achteruit Parkeerstand Eerste 
versnelling
Tweede 
versnelling
Derde versnelling (er 
kunnen andere 
nummers worden ge-
bruikt totdat het maxim
ale aantal voorwaartse 
versnellingen bereikt is)
Hydraulische 
olie
Hydraulische 
oliedruk
Hydraulisch 
oliepeil
RP 231
Hydraulisch 
oliefilter
Hydraulische 
olietemperatuur
Defect 
hydraulische 
oliedruk
Brandstofpeil
Parkeerrem Brandstof
Brandstoffilter Defect brandstof-
systeem
Vergrendelen/
vergrendeld
Ontgrendelen/
ontgrendeld
Differentieel-
grendel
4-wielaandrijving Aftakas
Dieselbrandstof Ongelode 
brandstof
Koplampen
Neerlaten 
maai-eenheid
Vastzetten 
maai-eenheid
Vrijhangen 
maai-eenheid
Maai-eenheid Ophalen 
maai-eenheid
Toerental aftakas Messenkooi Messenkooi-
hoogteafstelling
Transportpositie 
maai-eenheid
Ophalen maai-
eenheid in 
transportpositie
Neerlaten maai-
eenheid in 
transportpositie
Neerlaten 
appendages
Ophalen 
appendages
Afstand Sneeuwruimer, 
verzamelvijzel
Voortbeweging
Boven werk-
temperatuur-
bereik
Boren Handmatig 
metaal-boog-
lassen
Handmatig
Waterpomp Droog houden Gewicht Niet in het afval 
werpen
CE logo
Afbeelding 1
1. 25 mm 6 89 mm
2. 38 mm 7. 102 mm
3. 51 mm 8. Ski
4. 64 mm 9. Flensmoeren
5. 76 mm
Afbeelding 2
1. Externe roller
Maaihoogte: Instelbaar van 25 tot 102 mm (1" tot 4") in stappen
van 13 mm (1/2").
Snelheid van het uiteinde van het mes: 264 voet/sec. bij een
motortoerental van 3250 tpm.
Messen: Drie messen van thermisch behandeld staal, elk 3/16 inch
(4,8 mm) dik en 55 mm (21-1/2") lang.
Luchtbanden: 203 mm diameter (8 inch) met smeerbare
kogellagers. (Spanning 20–30 P.S.I.).
Aandrijving van het systeem: Tandwielkast, aangedreven door
aftakas, brengt het vermogen over op alle messenassen via een
AA”-snaar.
HET AFSTELLEN VAN DE MAAIHOOGTE
De maaihoogte is instelbaar van 25 mm tot 102 mm in stappen van
13 mm door de vier borgpennen in verschillende gaten te plaatsen.
Hierdoor voorkomt u om problemen tijdens het maaien.
N.B.: Alle vier de pinnen moeten in dezelfde gaten geplaatst
worden ter voorkoming van problemen tijdens het gebruik van de
machine.
HET AFSTELLEN VAN DE ROLLERS
N.B.: Als de maai-eenheid gebruikt gaat worden met een maai-
hoogte-instelling van 25 of 38 mm dan moeten de achterste interne
en externe rollers van de maai-eenheid verplaatst worden naar de
bovenste gaten.
Om de achterste externe rollers af te stellen:
1. Verwijder de moeren waarmee de achterste rollers aan de
buitenkant van de maai-eenheid gemonteerd zijn (Afb. 2).
Om de achterste interne rollers at te stellen:
1. Verwijder de splitpennen waarmee de rollerassen aan de
onderkant van de maai-eenheid bevestigd zijn (Afb. 3).
9
Specificaties
Voor het gebruik
Afbeelding 3
1. Binnenste roller
Afbeelding 4
1. Vuldop
2. Controleplug
3. Aftapplug
10
2. Schuif de assen uit de onderste bevestigingspunten, lijn de
rollers uit met de bovenste gaten en installeer de assen.
3. Zet het geheel vast met de splitpennen.
HET AFSTELLEN VAN DE SKI
1. Nadat de maai-eenheid voor het eerst in elkaar gezet is of bij
het wijzigen van de maaihoogte moet de ski van de maai-
eenheid ook aangepast worden.
maaihoogte 25 mm—Ski in hoogste stand
maaihoogte 38 mm—Ski 6–9,5 mm van de grond
63 mm en hoger—Ski in laagste stand
2. Stel de ski goed af door de flensmoeren los te draaien, de ski in
de gewenste stand te zetten en de flensmoeren weer vast te
draaien (Afb. 1).
3. Plaats de rollerbeugel in de onderste bevestigingspunten en zet
de moeren weer vast.
N.B.: Zorg ervoor dat de L-vormige pin in de rolleras in het
bevestigingspunt valt.
HET CONTROLEREN VAN HET
SMEEROLIEPEIL IN DE TANDWIELKAST
In de tandwielkast moet SAE 80-90 w tandwielolie gebruikt
worden. Hoewel de tandwielkast vanuit de fabriek geleverd wordt
met tandwielolie moet u het peil controleren voordat u de maai-
eenheid in gebruik neemt.
1. Plaats de machine en de maai-eenheid op een horizontaal
oppervlak
2. Verwijder de controleplug uit de zijkant van de tandwielkast en
controleer of het tandwielolie tot onder aan het gat zit (Afb. 4).
Indien het smeeroliepeil te laag staat verwijdert u de vuldop
boven op de tandwielkast en vult u voldoende smeer bij totdat
dit aan de bodem van het gat in de zijkant staat.
Afbeelding 5
1. Grasdeflector
2. Veren
GRASDEFLECTOR
AFSTELLEN VAN DE VEERSPANNING
Voor het beste resultaat moet u de veerspanning zodanig afstellen
dat de maaimachine zo min mogelijk omhoog veert op een ongelijk
gazon en dat de eenheid niet zwaar op vlak terrein drukt. Indien het
terrein afgeschaafd wordt of het maairesultaat van links naar rechts
ongelijk is dan kan er teveel druk op de maai-eenheid staan en moet
het gewicht misschien naar de tractie-eenheid worden overgeheveld;
m.a.w. grotere veerspanning.
Als daarentegen teveel gewicht overgeheveld is naar de tractie-
eenheid dan zal de maai-eenheid teveel opveren en het maairesultaat
ongelijk zijn. Indien de maai-eenheid geen goede resultaten
oplevert, dan moet u deze als volgt afstellen:
1. Stop de machine op een horizontaal vlak, activeer de parkeerrem,
haal de maai-eenheid volledig op, draai de contactsleutel naar de
AF-positie [OFF] en verwijder de sleutel uit het contact.
2. Verwijder de splitpen uit de borgpen waarmee het uiteinde van
de veer aan de afdekplaat van de veer bevestigd is en verwijder
de borgpen. Lijn het bovenste gat voor de veerbevestiging uit
met het nieuwe gat dat gekozen is in de afdekplaat van de veer,
steek de borgpen erin en zet deze vast met de splitpen.
11
Gebruiksaanwijzing
De grasdeflector is een beveiliging waardoor gras en andere
vreemde voorwerpen die uitgeworpen worden naar beneden
afgebogen worden. WIJ ADVISEREN NADRUKKELIJK DE
DEFLECTOR IN ZIJN NORMALE POSITIE TE HOUDEN, ALS
DE MAAI-EENHEID INGESCHAKELD IS. GEBRUIK DE
MAAI-EENHEID NOOIT ALS DE GRASDEFLECTOR VAN DE
MAAI-EENHEID VERWIJDERD IS OF ALS DEZE IN EEN
OPGEHAALDE STAND VAST/GEBLOKKEERD STAAT.
DOET U DIT WEL DAN KUNNEN DE MESSEN HET AFVAL
EEN AANZIENLIJKE AFSTAND WEGWERPEN MET
VOLDOENDE KRACHT OM PERSOONLIJK LETSEL, OF
SCHADE AAN VOORWERPEN TE VEROORZAKEN. Indien de
grasdeflector beschadigd is moet u de beschadigde onderdelen
repareren of vervangen.
N.B.: De deflector wordt door een veer naar beneden gehouden,
maar kan door de bestuurder tijdelijk opzij gedraaid worden om de
machine op een aanhanger te kunnen laden of om andere
manoeuvres uit te voeren.
WAARSCHUWING
Afbeelding 7
Afbeelding 8
3. Ga verder met uw werkzaamheden. Indien er nog verdere
afstellingen nodig zijn, moet de procedure herhaald worden.
SMERING
HET SMEREN VAN LAGERS EN LAGERBUSSEN
De maai-eenheid moet regelmatig gesmeerd worden. Indien de
machine onder normale omstandigheden gebruikt wordt moeten de
zwenkwiellagers en lagerbussen na iedere 8 bedrijfsuren of
dagelijks, afhankelijk van hetgeen zich het eerst voordoet, met Nr. 2
smeer voor algemene doeleinden op lithium- of molybdeenbasis
gesmeerd worden. Alle andere lagers, lagerbussen en de
tandwielkast moeten na iedere 50 bedrijfsuren gesmeerd worden.
1. De smeerpunten van de maai-eenheid zijn: lagers en lagerbussen
van de zwenkwielarmen en de lagers van de messenassen.
2. Laat de maai-eenheid zakken zodat de zwenkwielen op een
horizontaal oppervlak staan. Zorg ervoor dat alle maaihoogte-
pinnen in dezelfde positie in de gaten zitten. Verwijder de
controleplug (Afb. 8) uit de zijkant van de tandwielkast en
controleer het smeeroliepeil. Indien het smeeroliepeil laag is
verwijdert u de vuldop bovenop de tandwielkast en vult u
SAE 80-90 wt. tandwielolie bij totdat het peil tot aan de bodem
van het peilgat staat.
Afbeelding 6
12
Onderhoud
De veren voor de tegenbalans staan onder spanning als de maai-
eenheid in de neergelaten positie staat. Haal altijd de maai-eenheid
op voordat u de veren gaat bijstellen of verwijderen.
LET OP
13
HET OPLOSSEN VAN PROBLEMEN
MACHINE MAAIT NIET OF SLECHT
Inspecteer
messen
Inspecteer
asbouten
OK
OK
OK OK
OK
OK
Los of
gebroken
Los of
gebroken
Los of
gebroken
Gebroken
Gebroken
Los
Bot of
scheef
Los of
gebroken
Los of
gebroken
OK
OK
Inspecteer
snaren van de
messenkooi
Inspecteer
poelie van de
tandwielkast
Inspecteer
assen van de
tandwielkast
Slijpen of
vervangen
Vast draaien
115-149 Nm
Vastdraaien of
vervangen
Vastdraaien of
vervangen
Vervangen
Inspecteer
poelie van
motor output-as
Inspecteer
aftakas
Inspecteer
aftakas poelie
Inspecteer
snaar aftakas
Vervangen
Vervangen
Vastdraaien of
vervangen
Vastdraaien of
vervangen
HET LOSKOPPELEN VAN DE MAAI-
EENHEID VAN DE TRACTIE-EENHEID
1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, haal de maai-
eenheid op, activeer de parkeerrem, zorg ervoor dat het
tractiepedaal in de neutraalstand staat, de aftakas in de AF
[OFF]-positie staat, zet de motor AF [OFF] en verwijder de
sleutel uit het contact.
2. Maak de tegenbalans van de tractie-eenheid los, verwijder de
borgpen uit de steunen, haal de veerspanners los van de
steunen en leg deze op de maai-eenheid. Steek de borgpennen
losjes in de steunen zodat u ze niet kwijtraakt (Afb. 9).
3. Laat de maai-eenheid zakken, verwijder de (4) pinnen uit gaten
van de maaihoogte-instelling (Afb. 9).
4. Start de motor en haal het frame van de maai-eenheid op.
5. Stop de motor en verwijder de maai-eenheid van de tractie-
eenheid en het draagframe, waarbij het mannelijke en
vrouwelijke deel van de aftakas gescheiden worden (Afb. 10).
6. Het draagframe van de maai-eenheid moet verwijderd worden
als de maai-eenheid met welk ander onderdeel dan ook
gebruikt wordt.
HET VERWIJDEREN VAN DE AFTAKAS
1. Krik het linkerwiel op. Ondersteun de as met een bok om te
voorkomen dat de machine per ongeluk omvalt.
14
Afbeelding 9
1. Borgpen
2. Bevestigingspunt
3. Veerspanner
4. Borgpen maaihoogte-instelling
Afbeelding 10
1. Mannelijk deel aftakas
2. Vrouwelijk deel aftakas
Afbeelding 11
1. Plug aftakas
2. Uitgaande as
Als de aftakas niet met de tandwielkast van de maai-eenheid
verbonden is mogen de motor en de hendel van de aftakas
niet ingeschakeld worden. Indien de motor gestart wordt en
men de aftakas laat draaien dan kan dit ernstig letsel
veroorzaken.
LET OP
De veren voor de tegenbalans staan onder druk als de maai-
eenheid neergelaten is. Haal altijd de maai-eenheid op
voordat u de veerspanning gaat veranderen of de veren
verwijdert.
LET OP
2. Verwijder de (5) wielmoeren en schuif het wiel van de as om
toegang te krijgen tot de zijkant van het chassis (Afb. 11).
3. Draai de aftakas rond om het gat in de aftakas uit te lijnen met
het gat in het chassis (Afb. 11).
4. Sla de pin met behulp van een drevel en een hameruit de
aftakas en de uitgaande as door het toegangsgat in het chassis
(Afb. 11).
5. Draai de bouten en borgmoeren los of verwijder deze en
verwijder de aftakas.
6. Zet het wiel weer terug met de (5) wielmoeren die u eerder
verwijderd hebt. Haal de moeren aan met een moment van
80–109 kPa.
7. Laat de machine zakken en verwijder de krik.
HET ONDERHOUDEN VAN DE
LAGERBUSSEN IN DE
ZWENKWIELARMEN
In het bovenste en onderste gedeelte van de zwenkwielarmen zitten
lagerbussen gedrukt die, na vele bedrijfsuren, slijten. Om de lager-
bussen te controleren beweegt u de zwenkwielvork van voor naar
achter en van links naar rechts. Als de zwenkwielas los in de lager-
bus zit, dan zijn de lagerbussen versleten en moeten deze vervangen
worden.
1. Haal de maai-eenheid omhoog zodat de wielen vrijkomen van
de vloer en blokkeer deze zodat hij niet per ongeluk om kan
vallen.
2. Verwijder de borgpen en de drukringen van de bovenkant van
de zwenkwielas.
3. Druk de zwenkwielas uit de buis waarin deze bevestigd zit.
Laat de drukringen onder op de as zitten.
4. Steek de drevel in de boven- of onderkant van de montagebuis
en sla de lagerbus uit de buis (Afb. 12). Sla ook de andere
lagerbus uit de buis. Reinig de binnenkant van de buis.
5. Bedek de binnen- en buitenkanten van de nieuwe lagerbussen
met een laag vet. Gebruik een hamer en een vlakke plaat om
de lagerbussen in de montagebuis te slaan.
15
Afbeelding 12
1. Borgpen
2. Drukringen
6. Controleer de zwenkwielas op slijtage en vervang deze indien
nodig.
7. Druk de zwenkwielas door de lagerbussen en de montagebuis.
Schuif de afstandsringen op de as en zet deze vast met een
borgpen.
BELANGRIJK: Als de lagerbussen op hun plaats zitten kan de
binnendiameter enigszins verkleind zijn, waardoor de zwenk-
wielas er niet doorheen past. Indien de as niet door de nieuwe
lagerbussen en de montagebuis past, dan moeten beide lager-
bussen opgeboord worden tot een binnendiameter van 28,6 mm.
HET ONDERHOUDEN VAN ZWENKWIEL
EN LAGERS
Het zwenkwiel draait op een kogellager van hoge kwaliteit en wordt
ondersteund door een holle as. Zelfs na vele bedrijfsuren zal de
slijtage aan het lager, mits deze goed gesmeerd is geweest,
minimaal zijn. Als het lager echter niet goed of niet regelmatig
gesmeerd is geweest dan zal het lager versneld verslijten. Een
zwenkwiel dat uit balans is duidt normaliter op een versleten lager.
1. Verwijder de borgmoer van de tapbout waarmee de zwenkwiel-
unit tussen de zwenkwielvork gehouden wordt. Pak het
zwenkwiel vast en schuif de tapbout uit de vork.
N.B.: Denk aan de (2) drukringen.
2. Houd het wiel op zijn zijkant en laat het holle asje eruit vallen.
3. Verwijder een lagerbus uit de wielnaaf en laat het lager eruit
vallen. Verwijder de lagerbus van de andere kant van de
wielnaaf.
4. Inspecteer het lager, het holle asje en het wiel op slijtage.
Vervang versleten en beschadigde onderdelen.
5. Om de delen weer te assembleren schuift u de holle as door de
naaf-unit.
6. Bevestig de zwenkwiel-unit en de ringen in de vork, steek de
tapbout erdoor en bevestig de borgmoer totdat het holle asje en
de ringen tegen de binnenkant van de zwenkwielvork aan
zitten.
7. Pomp smeer in de smeernippel op het wiel totdat het lager
grondig gesmeerd is.
16
Afbeelding 13
1. Lagerring
2. Smeernippel
3. Kogellager
4. Hol asje
5. Borgmoer
6. Tapbout
7. Drukring
17
Afbeelding 14
Afbeelding 15
1. Mesbout
2. Volgring
3. Bescherming tegen afschaven
CONTROLE OP VERBOGEN MESSEN
1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, haal de maai-
eenheid op, activeer de parkeerrem, zorg ervoor dat het
tractiepedaal in de neutraalstand staat en dat de aftakas in de
AF [OFF]-positie staat, zet de motor uit, verwijder de sleutel
uit het contact en haal de bougiekabels los. Zet de maai-
eenheid vast zodat deze niet per ongeluk om kan vallen.
2. Draai het mes totdat de uiteinden naar voor en achter gericht
zijn. Meet de afstand van de binnenkant van de maai-eenheid
naar de snijkant aan de voorkant van het mes (Afb. 14), en
onthoud deze maat.
3. Draai het achtereinde van het mes naar voren. Meet de afstand
tussen de maai-eenheid en de snijkant van het mes zoals bij
stap 2. Het verschil tussen de meetresultaten van stappen 2 en 3
mag niet groter zijn dan 32 mm. Indien de afwijking groter is
dan 32 mm dan moet het mes vervangen worden omdat het
verbogen is: zie Het verwijderen van het mes.
HET VERVANGEN VAN HET MES
Het mes moet worden vervangen als een vast voorwerp geraakt is,
het mes uit balans is of indien het mes verbogen is. Gebruik altijd
originele TORO messen ter vervanging zodat u verzekerd bent van
veiligheid en optimale prestaties. Gebruik nooit messen van andere
producenten omdat deze gevaar op kunnen leveren.
1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, haal de maai-
eenheid op, activeer de parkeerrem, zorg ervoor dat het
tractiepedaal in de neutraalstand staat, de hendel van de aftakas
AF[OFF] staat, zet de motor uit, verwijder de sleutel uit het
contact en haal de bougiekabels los. Zet de machine vast zodat
deze niet per ongeluk om kan vallen.
2. Pak het uiteinde van het mes vast met behulp van een doek of
een dikke gevoerde handschoen. Verwijder de bevestigingsbout
van het mes, de volgring en de bescherming tegen het
afschaven van de as.
Probeer verbogen messen niet te richten, en las nooit aan een
gebroken of gescheurd mes. Gebruik altijd een nieuw TORO mes
uit veiligheidsoverwegingen.
WAARSCHUWING
18
Afbeelding 16
1. Vlak deel
2. Opstaande rand
3. Verbinding vlak deel/opstaande rand
4. Slijtage
5. Gleufvorming
6. Stuk afgebroken
Afbeelding 17
1. Uitsluitend deze zijde aanscherpen.
3. Installeer het mes—met het opstaande randje naar de maai-
eenheid gericht—met de bescherming tegen het afschaven, de
volgring en de mesbout. Haal de mesbout aan met een
moment van 115–149 Nm.
HET CONTROLEREN VAN DE
OPSTAANDE RAND EN HET SCHERPEN
VAN HET MES
Bij het controleren en onderhouden van het mes moet er op twee
dingen gelet worden: het ene is het opstaande randje, het andere is
de snijrand. Zowel de snijranden als het opstaande randje
tegenover de snijrand dragen bij aan een goede maaikwaliteit. Het
opstaande randje is belangrijk omdat dit het gras omhoog haalt,
waardoor gelijke maairesultaten verkregen worden. Het opstaande
randje zal echter geleidelijk afslijten door het gebruik, hetgeen
normaal is. Met het afslijten van het opstaande randje zal ook de
maaikwaliteit enigszins afnemen, ook als de snijranden nog scherp
zijn. De snijrand van het mes moet scherp zijn zodat het gras
afgesneden in plaats van afgerukt wordt. Als een mes bot is wordt
dit duidelijk doordat de uiteinden van de grassprietjes er bruin en
“gerafeld” uitzien. Scherp de snijranden om dit te verhelpen.
1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, haal de maai-
eenheid op, activeer de parkeerrem, zorg ervoor dat het
tractiepedaal in de neutraalstand staat, dat de hendel van de
aftakas uitgeschakeld [OFF] is, zet de motor AF [OFF],
verwijder de sleutel uit het contact en haal de bougiekabels
los. Zet de maai-eenheid vast zodat deze niet per ongeluk om
kan vallen.
2. Controleer de snijranden van het mes nauwkeurig, vooral op
de plek waar het vlakke gedeelte van het mes overgaat in een
gebogen stuk (Afb. 16 A). Omdat zand en schuurmiddelen het
metaal waar het rechte deel van het mes overgaat in een
gebogen deel kan doen wegslijten, moet het mes worden
gecontroleerd voordat de maaimachine gebruikt wordt. Indien
er slijtage zichtbaar is (Afb. 16 B), moet het mes worden
vervangen.
3. Controleer de snijranden van alle messen. Scherp de
snijranden als deze bot of beschadigd zijn. Scherp uitsluitend
de bovenkant van de snijrand en houd de originele snijhoek
aan om een goede scherpte te ktijgen (Afb. 17). Het mes zal
in balans blijven als dezelfde hoeveelheid metaal van beide
snijranden verwijderd is.
B
A
C
1
2
3
5
4
6
N.B.: Verwijder de messen en scherp deze met behulp van een
slijpsteen: zie Het verwijderen van de messen, stappen 2 en 3. Nadat
de snijranden aangescherpt zijn, installeert u opnieuw het mes met
de bescherming tegen het afschaven, de volgring en de mesbout. De
opstaande randjes van het mes moeten naar boven gericht zijn. Haal
de mesbout aan met een moment van 115–149 Nm.
HET CORRIGEREN VAN NIET OP
ELKAAR INGESTELDE AFSTELLINGEN
VAN DE MAAIER
Als één mes lager maait dan de anderen dan moet dit als volgt
gecorrigeerd worden:
1. Laat de maai-eenheid zakken op een horizontaal oppervlak,
activeer de parkeerrem, zorg ervoor dat het tractiepedaal in de
neutraalstand staat en de hendel van de aftakas uitgeschakeld is
[OFF], zet de motor AF [OFF], verwijder de sleutel uit het
contact en haal de bougiekabels los. Zorg ervoor dat de
bandenspanning van alle banden gelijk is.
2. Zet de maaihoogte-instelling in de 4 inch-positie: zie Het
instellen van de maaihoogte.
3. Draai de messen totdat de uiteinden met elkaar uitgelijnd zijn.
De uiteinden moeten zich binnen 3 mm van elkaar bevinden.
Indien de uiteinden zich niet binnen 3 mm van elkaar bevinden
gaat u verder met stap 10 en voegt u opvulstukken toe tussen
het ashuis en de onderkant van de maai-eenheid.
4. Zorg ervoor dat de pinnen van de maaihoogte-instelling correct
op het frame steunen. Als de pinnen niet goed steunen, dan
moeten er één of meerdere opvulstukken toegevoegd worden
om tot een goede uitlijning te komen.
5. Plaats alle drie de messen in de “A”-positie (Afb. 18) en meet
de afstand tussen het horizontale vlak tot aan de onderkant van
het uiteinde van ieder mes (Afb. 19).
19
Afbeelding 18
Afbeelding 19
1. Meet vanaf het uiteinde van het mes tot aan de grond.
Indien het mes verder slijt, zal zich een gleuf vormen
tussen het opstaande randje en het platte gedeelte van
het mes (Afb. 16 C). Uiteindelijk kan er een stuk van
het mes afbreken en van onder de maaierbehuizing
vandaan geworpen worden, hetgeen mogelijk uzelf of
omstanders ernstig kan verwonden.
GEVAAR
6. Noteer de meetresultaten die verkregen werden in de
A”-positie, draai de messen naar de “B”-positie (Afb. 18),
meet de afstand van alle messen tot aan het horizontaal vlak en
noteer de meetresultaten (Afb. 19).
7. Draai de messen naar de “C”-positie, meet en noteer de
meetresultaten (Afb. 18, 19).
8. Vergelijk de meetresultaten van de verschillende posities. Alle
maten moeten gelijk zijn binnen 6 mm van twee willekeurige
messen. De afwijking tussen de maten van alle drie de messen
mag niet meer bedragen dan 9,5 mm. Indien de afwijking
groter is dan gaat u verder met stap 9.
9. Verwijder de tapbouten, volgringen en borgmoeren van de
buitenste as op de plek waar de opvulstukken toegevoegd
moeten worden. Om het mes omhoog of omlaag te zetten voegt
u een opvulstuk toe, Onderdeelnr. 3256-24, tussen het ashuis
en de onderkant van de maai-eenheid. Ga verder met het
controleren van de uitlijning van de messen en voeg
opvulstukken toe totdat de uiteinden van de messen binnen de
gewenste tolerantie vallen.
10. Stem de afstellingen van links naar rechts als volgt op elkaar af:
A. Maai-eenheden die normaliter gebruikt worden met een
maaihoogte tussen 25 mm en 50 mm moeten de lage kant
van de maai-eenheid verhoogd hebben. Verwijder de
borgpen waarmee het zwenkwiel bevestigd is aan de lage
kant (Afb. 19) en verwijder de zwenkwiel-unit.
B. Verplaats een drukring van de lage kant van de
zwenkwielas naar boven, installeer de unit en vergelijk de
meshoogte van alle messen: zie stappen 3 tot en met 7.
Voeg meer drukringen toe als de hoogte nog niet aan de
eisen voldoet.
C. Als de maai-eenheid gebruikt wordt met een maaihoogte-
instelling van 5–10 cm dan moet de hoge kant van de
maai-eenheid verlaagd worden. Verwijder de borgpen van
het zwenkwiel aan de hoge kant van de maai-eenheid en
verwijder de zwenkwiel-unit (Afb. 19).
D. Verplaats één drukring van de lage kant van de zwenk-
wielas naar boven, installeer de unit en vergelijk de hoogte
van alle messen; zie stappen 3 tot en met 7. Herhaal de
procedure indien de hoogte nog niet aan de eisen voldoet.
E. Indien de hoogte binnen de tolerantie is, installeert u
borgpen, stelt u de maaihoogte in en gaat u verder met uw
werkzaamheden.
20
Afbeelding 20
1. Drukringen (zoveel als nodig is)
2. Borgpen
Afbeelding 21
1. Deflectorbevestigingspunten
2. Scharnierpunten
3. Scharnierveren
Afbeelding 22
1. Stelmoer vrijlopende poelie
2. Moeren (2)
3. Plaat vrijlopende poelie
HET VERVANGEN VAN DE
GRASDEFLECTOR
1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, haal de maai-
eenheid op, activeer de parkeerrem, zorg ervoor dat het
tractiepedaal in de neutraalstand staat en de aftakas
uitgeschakeld is [OFF], zet de motor AF [OFF] en verwijder de
sleutel uit het contact. Zet de maai-eenheid vast om te
voorkomen dat deze per ongeluk omvalt.
2. Verwijder twee tapbouten, borgmoeren en de veren waarmee de
deflector aan de scharnierpunten bevestigd is.
3. Verwijder de rijtuigbouten en de moeren om de
scharnierpunten te verwijderen.
4. Monteer de scharnierpunten bovenop de uitstootopening met de
rijtuigbouten en moeren. De kop van de rijtuigbouten moet aan
de binnenkant van de maai-eenheid zitten.
5. Plaats de deflectorbevestigingspunten op de scharnierpunten en
schroef deze aan elkaar vast met behulp van tapbouten,
borgmoeren en veren. Beide borgmoeren moeten naar elkaar
toe zitten. Haal de borgmoeren aan totdat deze gelijk zitten met
de scharnierpunten van de deflector.
6. Haal de deflector omhoog en laat hem vallen om de
veerspanning te controleren. De veerspanning moet de deflector
stevig omlaag gedrukt houden. Corrigeer dit indien nodig.
HET AFSTELLEN VAN DE VRIJLOPENDE
POELIE
De vrijlopende poelie oefent druk uit op de snaar zodat het
vermogen overgedragen kan worden naar de messenpoelie's. Indien
de vrijlopende poelie niet met voldoende kracht tegen de snaar
drukt dan zal het maximale vermogen niet aan de poelie's worden
doorgegeven. Voor de juiste spanning op de snaar moet de grote
moer aangehaald worden met een moment van 54 tot 68 Nm, die
druk uitoefent op de snaar. Indien de vrijlopende poelie niet volgens
deze specificaties afgesteld is, moet u deze afstellen.
1. Plaats de machine op een vlak oppervlak, laat de maai-eenheid
zakken, activeer de parkeerrem, zorg ervoor dat het tractie-
pedaal in de neutraalstand staat en de hendel van de aftakas
uitgeschakeld is [OFF], zet de motor AF [OFF] en verwijder de
sleutel uit het contact.
21
2. Haal de vergrendelingen los waarmee het middenpaneel op de
bovenkant van de maai-eenheid bevestigd is. Verwijder de
beschermplaat van de maai-eenheid.
3. Draai de twee moeren los waarmee de plaat van de vrijlopende
poelie op zijn plaats gemonteerd is. Gebruik een inbussleutel
om de afstelmoer van de vrijlopende poelie aan te halen met
47 Nm.
4. Houd het moment tegen de snaar en haal de twee moeren aan
zodat de plaat van de vrijlopende poelie goed vast komt te
zitten. Haal de moer van de afstelling van de vrijlopende poelie
los. Bevestig de afdekplaat en maak de vergrendelingen weer
vast.
HET AFSTELLEN VAN DE
VERGRENDELINGEN VAN DE
AFDEKPLAAT
Indien de afdekplaten van de maai-eenheid loszitten kan de
spanning van de vergrendelingen afgesteld worden door de
bevestigingsbouten van de vergrendelingen los te halen en de
vergrendelingen naar de gewenste positie te verplaatsen
(bevestigingsgaten met gleuven in de maai-eenheid).
HET VERVANGEN VAN DE
AANDRIJFSNAAR
De aandrijfsnaar voor de messen staat onder spanning door de
instelbare vrijlopende poelie en is erg duurzaam. Na vele
bedrijfsuren zal de snaar echter tekenen van slijtage gaan vertonen.
Tekenen van een versleten snaar zijn: gieren als de snaar draait,
slippende messen tijdens het maaien van het gras, uitgerafelde
randjes, brandplekken en scheuren. Vervang de snaar indien één van
deze kenmerken aanwezig zijn.
1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-
eenheid zakken, activeer de parkeerrem, zorg dat het tractie-
pedaal in de neutraalstand staat en dat de aftakas uitgeschakeld
is [OFF], zet de motor af en verwijder de sleutel uit het contact.
2. Haal de vergrendelingen los waarmee de afdekplaten bovenop
de maai-eenheid bevestigd zijn. Verwijder de afdekplaten.
3. Draai de twee moeren los waarmee de plaat van de vrijlopende
poelie op zijn plaats gemonteerd is en verwijder de oude snaar
van de poelie's.
22
4. Om een nieuwe snaar te kunnen installeren moet de basis van
de tandwielkast verwijderd worden. Hiervoor moet u de vier
rijtuigbouten en borgmoeren verwijderen waarmee de
tandwielkast vast zit.
5. Installeer de nieuwe snaar rondom de poelie van de
tandwielkast, spilpoelie's, de vaste vrijlopende poelie en de
verstelbare vrijlopende poelie.
6. Installeer de basis van de tandwielkast met behulp van
rijtuigbouten en borgmoeren.
7. Gebruik een inbussleutel, stel de spanning van de vrijlopende
poelie af aan de hand van de snaar: zie Het afstellen van de
vrijlopende poelie.
8. Monteer de afdekplaten weer op hun plaats en bevestig de
vergrendelingen weer.
MODEL- EN SERIENUMMERS
De maai-eenheid heeft twee identificatienummers: een model-
nummer en een serienummer. De twee nummers zijn in een
typeplaatje gestanst dat zich bevindt op het draagframe achter het
rechter zwenkwiel aan de voorkant. Geef de model- en serie-
nummers in alle correspondentie betreffende de maaimachine om er
zeker van te zijn dat u de juiste informatie en (reserve-) onderdelen
verkrijgt.
Bij het bestellen van reserve-onderdelen bij een officiële TORO
Dealer moet u de volgende informatie geven:
1. Model- en serienummers van de machine.
2. Het nummer van het onderdeel, de omschrijving en het aantal
artikelen dat u wenst.
N.B.: Indien er een catalogus gebruikt wordt, moet u niet het
referentienummer maar het onderdeelnummer gebruiken.
23
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24

Toro 62" Side Discharge Mower Handleiding

Type
Handleiding