Renault Nieuwe Espace Handleiding

Type
Handleiding
ESPACE
instructieboekje
Profiteer van de geavanceerde technologie uit de autosport dankzij het speciaal door Renault en
Castrol ontwikkelde assortiment motoroliën dat garant staat voor optimale prestaties en een lange
levensduur van uw Renault.
renault.comAanbevolen door Renault
Castrol,
exclusieve
partner van
Renault
bienvenue à bord de votre véhicule ..........
(page courante)
information et conseils généraux
bienvenue à bord de votre véhicule .....
(page courante)
0.1
NLD_UD82084_1
Bienvenue (RHN - Renault)
Vertaald uit het Frans. Gehele of gedeeltelijke nadruk of vertaling is verboden zonder schriftelijke toestemming van de constructeur van de auto.
Welkom aan boord van uw auto
Dit instructieboekje is tot stand gekomen aan de hand van de gegevens die op het moment van samenstelling van dit boekje bekend waren. In
dit boekje staan alle mogelijke uitrustingen (standaard of optioneel) van dit model beschreven. De aanwezigheid ervan in de auto is af-
hankelijk van de uitvoering, de gekozen opties en het land van aflevering.
Ook kunnen er uitrustingen zijn opgenomen die pas op een later tijdstip in de auto zullen worden toegepast.
De schema’s in de gebruikershandleiding zijn voorzien van voorbeelden.
Wij wensen u een goede reis in uw auto.
In dit instructieboekje worden aanwijzingen gegeven voor de bediening en het onderhoud, zodat u:
uw auto goed leert kennen waardoor u al zijn kwaliteiten, functies en zijn vele mogelijkheden ten volle kunt benutten.
de werking optimaal kunt houden door eenvoudige maar stipt op te volgen onderhoudsvoorschriften.
zonder overbodig tijdverlies zelf kleine storingen kunt verhelpen, waarvoor geen specialist nodig is.
Door dit instructieboekje zorgvuldig te bestuderen, wordt u geïnformeerd over de mogelijkheden en de nieuwe technieken die erin zijn toegepast.
Als sommige punten nog onduidelijk zijn, willen de technici van onze dealers u graag alle verdere informatie geven.
De volgende symbolen kunnen u helpen:
en Deze verschijnen in de auto en geven aan dat u de handleiding moet raadplegen voor informatie over en/of beperkingen voor
handelingen met betrekking tot de uitrusting van uw auto.
Overal in de handleiding verwijst een overdracht naar een pagina.
dit duidt overal in het instructieboekje op een risico, een gevaar of een veiligheidsadvies.
accès
véhicule ................................................
(page courante)
éclairage
extérieur ...............................................
(page courante)
vitres ..........................................................
(page courante)
pneumatiques ............................................
(page courante)
trappe
à carburant ...........................................
(page courante)
rétroviseurs ................................................
(page courante)
0.2
NLD_UD82085_1
Exterieur (RHN - Renault)
BUITENKANT
Elektrische ruiten 3.18
Wissen voorruit 1.106 en 1.111
Ontwasemen 3.7
Verlichting: werking 1.94
Verlichting: vervangen 5.13
L Tanken van brandstof 1.113
De banden 5.10
Onderhoud van de carrosserie 4.17
Spiegels 1.91
card 1.9
portieren vergrendelen, ontgren-
delen 1.23
sièges ........................................................
(page courante)
rangements/aménagements ......................
(page courante)
sécurité enfants .........................................
(page courante)
position de conduite
réglages ...............................................
(page courante)
enfants .......................................................
(page courante)
0.3
NLD_UD82086_1
Habitacle (RHN - Renault)
INTERIEUR
De juiste zithouding 1.32
Op de voorplaats(en) 1.27
Hoofdsteunen voor 1.90
Voor de veiligheid van de kinde-
ren 1.47
Opbergruimtes, indeling interieur 3.23
Bagageruimte opbergruimte/inde-
ling 3.43
Achterbank 3.32
Hoofdsteun achter 3.30
Achterstoelen derde rij (afhanke-
lijk van de auto) 3.32
poste de conduite ......................................
(page courante)
planche de bord .........................................
(page courante)
tableau de bord..........................................
(page courante)
commandes ...............................................
(page courante)
0.4
NLD_UD82087_1
Poste de conduite (RHN - Renault)
BESTUURDERSPOSITIE
Instrumentenpaneel 1.66
Knop voor het starten/stop-
pen van de motor 2.3
Knoppen boordcomputer
1.77
Snelheidsregelaar 2.90
Stop and Go adaptieve snelheidsre-
gelaar 2.95
Snelheidsbegrenzer 2.86
Ontgrendelen van de
motorkap 4.2
Buitenverlichting 1.94
Afstellen van het stuurwiel
1.88
Verwarming-/
Airconditioningsysteem
3.7
Multimediascherm 3.16
Versnellingshendel. 2.9
Parkeerrem
bekrachtigd 2.16
Verwarmde stoel(en)
1.27
Laadzone telefoon 3.23
aides à la conduite.....................................
(page courante)
assistance à la conduite ............................
(page courante)
conduite .....................................................
(page courante)
0.5
NLD_UD82088_1
Aides à la conduite (RHN - Renault)
RIJHULPSYSTEMEN
ABS (antiblokkeersysteem)
ESC (elektronische stabiliteitscontrole)
Rembekrachtiging
Hulp bij wegrijden op een helling 2.36
Waarschuwing bij verlies van ban-
denspanning 2.31
Snelheidsbegrenzer 2.86
Lane departure warning 2.44
Dodehoekwaarschuwing 2.55
Detectie van verkeersborden 2.83
Snelheidsregelaar 2.90
Actief rijhulpsysteem 2.95
Parkeerhulp 2.133
Achteruitrijcamera 2.142
Parkeerhulp 2.160
Waarschuwing veiligheidsafstand 2.61
360° camera 2.145
Preventie verlaten rijstrook 2.49
Actieve noodrem 2.64
AUTOHOLD 2.20
Uitparkeerwaarschuwing 2.156
Noodpreventie verlaten rijstrook
2.64
Actieve noodstop bij achteruitrijden
2.139
ceintures de sécurité .................................
(page courante)
airbag.........................................................
(page courante)
0.6
NLD_UD82089_1
Sécurité à bord (RHN - Renault)
VEILIGHEID IN DE AUTO
Voorste Airbags 1.38
Zijdelingse Airbags 1.45
Autogordels 1.32
ZijruitAirbags 1.45
Middelste Airbag 1.45
identification du véhicule ...........................
(page courante)
plaques d’identification véhicule ................
(page courante)
plaques d’identification moteur ..................
(page courante)
numéro d’identification véhicule (VIN) .......
(page courante)
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
QR Code ...................................................
(page courante)
0.7
NLD_UD82090_1
Identification (RHN - Renault)
EEN AUTO IDENTIFICEREN - ETIKETTEN
Identificatieplaatje motor
6.4
Beoordeling van een voertuigidentifica-
tienummer 6.2
Bandenspanningsetiketten 2.31
4.13
Identificatieplaatje 6.2
Technische informatie voor de
hulpdiensten 6.3
niveaux ......................................................
(page courante)
batterie.......................................................
(page courante)
0.8
NLD_UD82091_1
Compartiment moteur (RHN - Renault)
DE MOTORRUIMTE (periodiek onderhoud)
Koelvloeistof 4.9
Dop motoroliereservoir 4.6
Ruitensproeiervloeistof 4.9
remvloeistof 4.9
Peilstaaf motorolie 4.4
Motorkap openen 4.2
dépannage ................................................
(page courante)
crevaison ...................................................
(page courante)
fusibles ......................................................
(page courante)
remorquage ...............................................
(page courante)
balais d’essuie-vitres .................................
(page courante)
0.9
NLD_UD82092_1
Dépannage (RHN - Renault)
PECHHULP
Vervangen van een/de ruiten-
wisserblad(en) voorruit 1.106
Sleeppunt voor 5.30
Vervangen van het ruitenwis-
serblad achter 1.111
Sleeppunt achter 5.30
Zekeringen 5.25
Lekke band:
De gereedschappen
5.7
Reservewiel 5.2
Verwisselen van een wiel
5.8
Pompset voor de banden
5.4
Vervangen van de richtingaan-
wijzerlampen 5.14
0.10
NLD_UD82093_1
Le véhicule E-Tech full hybrid (RHN - Renault)
HET E-TECH FULL HYBRID VOERTUIG
Slepen, pech 5.30
Controleen waarschuwingslampjes
1.66
Peddels voor regeneratief
remmen 2.14
Koelvloeistof 4.9
Accu’s 1.2, 4.15, 5.20
E-Tech full hybrid voertuigsysteem: inleiding 1.2
E-Tech full hybrid voertuigsysteem: belangrijke adviezen 1.8
Displays en meters 1.72
Energiemeter 2.23
0.11
NLD_UD82094_1
Sommaire Général (RHN - Renault)
Ken uw auto  .................................................................
Rijden  ...........................................................................
Comfort  ........................................................................
Onderhoud  ...................................................................
Praktische tips .............................................................
Technische gegevens  .................................................
Alfabetische inhoudsopgave  .....................................
Hoofdstuk
1
INHOUD
2
3
4
5
6
7
0.12
NLD_UD82095_1
Filler NU (RHN - Renault)
1.1
NLD_UD82096_1
Sommaire 1 (RHN - Renault)
Hoofdstuk 1: Ken uw auto
E-Tech Full Hybrid voertuig . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.2
Kaart: algemene informatie, gebruik, extra portiervergrendeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.9
Digitale sleutel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.17
Portieren openen en sluiten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.21
Portieren vergrendelen, ontgrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.23
Automatische portiervergrendeling tijdens het rijden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.26
Autogordels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.32
Aanvullende veiligheidsvoorzieningen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.38
bij de autogordels voorin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.38
bij de autogordels achterin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.44
aan de zijkant . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.45
Kinderveiligheid: algemene informatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.47
keuze van de bevestiging van het kinderzitje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.50
installatie van het kinderzitje, algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.53
Kinderveiligheid: uit- en inschakelen van de passagiersairbag voorin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.61
Bedieningsorganen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.64
Instrumentenpaneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.66
displays en meters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.72
boordcomputer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.77
menu voor het personaliseren van de instellingen van de auto . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.85
Klok en buitentemperatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.87
Stuurwiel, stuurbekrachtiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.88
Hoofdsteunen voor, voorstoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.90
Spiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.91
Claxon en lichtsignalen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.93
Verlichting en signaallampen buitenzijde, hoogteafstelling van koplampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.94
Ruitenwissers, ruitensproeiers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.106
Brandstoftank (brandstof tanken) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.113
1.2
NLD_UD82097_1
Système véhicule E-Tech full hybrid : présentation, recommandations importantes (RHN - Renault)
Véhicule E-Tech full hybrid
E-TECH FULL HYBRID VOERTUIGSYSTEEM: inleiding (1/6)
1 “12 volt” accu
2 Oranje elektrische bedrading
3 Tractiebatterij “400 volt”
4 Elektrische motor
5 Verbrandingsmotor
2
5
3
1
4
1.3
NLD_UD82097_1
Système véhicule E-Tech full hybrid : présentation, recommandations importantes (RHN - Renault)
Opmerking: de “12 Volt”-accu helpt niet bij
het starten van de verbrandingsmotor. Dit
wordt verzorgd door het E-Tech full hybrid
systeem.
Het E-Tech full hybrid systeem gebruikt een
elektromotor om de prestaties van de ver-
brandingsmotor te verbeteren (versnelling,
starten, enz.).
Er is meer versnellingskoppel beschikbaar
voor de auto terwijl er minder brandstof
wordt verbruikt.
Het voertuig kan ook in volledig elektrische
bedrijfsmodus rijden zonder hulp van de ver-
brandingsmotor. Het voertuig gebruikt de
energie die is opgeslagen in de “400 V” trac-
tiebatterij.
Accu’s
Het E-Tech full hybrid voertuig is uitgerust
met twee soorten accu’s:
een 400 V-tractiebatterij;
een 12 V-hulpaccu.
Tractiebatterij “400 volt”.
Deze accu zit onder de vloer achterin en
bevat de benodigde energie om de elektro-
motor correct te laten werken.
E-TECH FULL HYBRID VOERTUIGSYSTEEM: inleiding (2/6)
Deze batterij ontlaadt bij gebruik, zoals elke
andere batterij. De tractiebatterij wordt op-
geladen:
tijdens de remfasen van het voertuig;
wanneer de verbrandingsmotor automa-
tisch start om als generator te fungeren.
Het voertuigbereik in de elektrische bedrijfs-
modus is afhankelijk van het laadniveau van
de tractiebatterij, en ook van uw rijstijl en van
de energieverbuikende onderdelen (aircon-
ditioning, verwarming, enz).
Als de tractiebatterij leegraakt, neemt de ver-
brandingsmotor de aandrijving over totdat
de tractiebatterij voldoende is opgeladen.
“12 volt” accu
De “12 V”-accu in de bagageruimte levert
de energie die nodig is om het voertuig te
openen en te sluiten en om de apparatuur
te bedienen.
Het elektrische systeem van
het E-Tech full hybrid voertuig
gebruikt ongeveer “400 volt”
gelijkstroom.
Dit systeem kan tijdens en na
het uitzetten van het contact onder span-
ning staan. Let op de waarschuwingen
op de stickers in de auto.
Elke ingreep op of wijziging van het
elektrische systeem van 400 volt (com-
ponenten, kabels, stekkers, tractiebatte-
rij) is strikt verboden vanwege de risico’s
voor uw veiligheid. Roep de hulp in van
een merkdealer.
Risico op ernstige brandwonden of
mogelijk dodelijke elektrische schok-
ken.
1.4
NLD_UD82097_1
Système véhicule E-Tech full hybrid : présentation, recommandations importantes (RHN - Renault)
Het symbool A lokaliseert de elektrische ele-
menten van uw auto die risico’s voor uw vei-
ligheid met zich kunnen meebrengen.
“400 V”-circuit
Het elektrische circuit van 400 V is te her-
kennen aan de oranje bedrading 6 en aan
de onderdelen aangeduid met het symbool
.
6
E-TECH FULL HYBRID VOERTUIGSYSTEEM: inleiding (3/6)
A
1.5
NLD_UD82097_1
Système véhicule E-Tech full hybrid : présentation, recommandations importantes (RHN - Renault)
Voetgangersclaxon
Met de voetgangersclaxon kunt u andere
weggebruikers waarschuwen, met name
voetgangers en fietsers. In de elektrische
bedrijfsmodus wordt dit systeem automa-
tisch geactiveerd. Het geluidssignaal klinkt
als de auto rijdt met een snelheid van onge-
veer 1 tot 30 km/u.
Raadpleeg de multimedia-instructies voor
meer informatie over de voetgangersclaxon.
Bij een storing aan de voetgangersclaxon
wordt het controlelampje weergege-
ven op het instrumentenpaneel, samen met
het bericht Storing geluid exterieur.
Ga naar een merkdealer.
Geluid
De E-Tech full hybrid voertuigen zijn bijzon-
der stil in de elektrische bedrijfsmodus. U
bent er nog niet aan gewend, en de andere
weggebruikers zijn dat evenmin. Ze kunnen
uw auto moeilijk horen als deze rijdt.
Aangezien de elektromotor stil is, zult u on-
gebruikelijke geluiden horen (aerodyna-
misch geruis, banden, enz.), evenals gelui-
den van het E-Tech full hybrid systeem (bijv.
de koeling van de tractiebatterij).
Uw E-Tech full hybrid voertuig
is erg stil. Controleer bij het uit-
stappen altijd of de versnelling-
shendel in stand P zit; zet de
parkeerrem aan en het contact uit.
RISICO OP ERNSTIG LETSEL
E-TECH FULL HYBRID VOERTUIGSYSTEEM: inleiding (4/6)
Werkzaamheden
Het E-Tech full hybrid systeem selecteert
de verbrandingsmotor en/of de elektromo-
tor op basis van de rijstijl (soepel, sportief,
enz), de verkeerssituatie en de gekozen
rijmodus (zie de informatie over “MULTI-
SENSE” 3.2).
Diepe plassen, overstromingen:
Rijd niet verder als het water
op de weg hoger staat dan de
onderrand van de velgen.
1.6
NLD_UD82097_1
Système véhicule E-Tech full hybrid : présentation, recommandations importantes (RHN - Renault)
E-TECH FULL HYBRID VOERTUIGSYSTEEM: inleiding (5/6)
Energiestroom
Afhankelijk van de gekozen rijmodus worden
de verschillende energiestromen op het in-
strumentenpaneel weergegeven.
Dit zijn energiestromen tussen:
B: de verbrandingsmotor;
C: de wielen;
D: de elektrische groep (met de tractie-
batterij en de elektromotor).
De kleur van de stromen varieert:
blauw: elektrische energie;
– wit: energie geproduceerd door de ver-
brandingsmotor.
Stroom E Verbrandingsmotortractie
De verbrandingsmotor wordt gebruikt om
het voertuig te verplaatsen.
Stroom F Energieproductie
De verbrandingsmotor laadt de tractiebatte-
rij op.
Stroom G Elektrische tractie
De elektrische groep wordt gebruikt om het
voertuig te verplaatsen. De stroom G gaat
van de tractiebatterij naar de wielen (tractie),
maar ook van de wielen naar de tractiebat-
terij (regeneratief remmen).
D
B
CG G
EE
F
Opmerking: een combinatie van verschil-
lende stromen is mogelijk (bijv. een combi-
natie van stroom E en stroom G betekent dat
zowel de verbrandingsmotor als de elektro-
motor het voertuig aandrijven).
De kleur van de wielen C varieert afhankelijk
van de motor die wordt gebruikt om het voer-
tuig aan te drijven:
blauw: elektromotor;
wit: verbrandingsmotor;
blauw en wit: elektromotor en verbran-
dingsmotor.
1.7
NLD_UD82097_1
Système véhicule E-Tech full hybrid : présentation, recommandations importantes (RHN - Renault)
E-TECH FULL HYBRID VOERTUIGSYSTEEM: inleiding (6/6)
Waarschuwingslampje regeneratief rem-
niveau H
Wanneer u het gaspedaal loslaat of het rem-
pedaal indrukt, zet de elektromotor en/of het
regeneratieve remsysteem de energie die
wordt geproduceerd door de vertraging van
het voertuig om in elektrische energie. Voor
meer informatie 2.14.
Deze wordt gebruikt om het voertuig af te
remmen en de tractiebatterij op te laden.
De motorrem mag onder geen
beding gebruik van het rempe-
daal vervangen.
H
Opmerking: als het laadniveau van de trac-
tiebatterij laag is, schakelt het voertuig auto-
matisch over naar de hybride modus en start
de verbrandingsmotor: het controlelampje 7
verdwijnt van het instrumentenpa-
neel om dit te bevestigen.
Volledig elektrische rijmodus
Het controlelampje 7 verschijnt op
het instrumentenpaneel om aan te geven
dat het E-Tech full hybrid systeem alleen de
elektrische groep gebruikt om het voertuig
aan te drijven.
7
1.8
NLD_UD82098_1
Système véhicule E-Tech full hybrid : recommandations importantes (RHN - Renault)
E-TECH FULL HYBRID VOERTUIGSYSTEEM: belangrijke adviezen
Lees deze adviezen aandachtig door. Als deze adviezen niet worden opgevolgd, kan dat leiden tot brand, ernstig letsel of elektri-
sche schokken die de dood tot gevolg kunnen hebben.
Bij een ongeluk of elektrische schok
Bij een ongeval of botsing tegen de onderkant van de auto (bijv. contact met een paaltje, stoeprand of ander straatmeubilair) kan het
elektrische circuit of de tractiebatterij beschadigd raken.
Laat uw auto door een merkdealer controleren.
Raak NOOIT 400 V-onderdelen aan, of blootliggende oranje kabels die vanuit het interieur of vanaf de buitenkant van de auto zichtbaar zijn.
Bij ernstige beschadiging van de tractiebatterij zouden er eventuele lekken kunnen ontstaan:
raak nooit de vloeistoffen (gassen ...) uit de tractiebatterij aan;
bij lichamelijk contact met veel water spoelen en zo snel mogelijk een arts raadplegen.
Bij brand
Verlaat bij brand onmiddellijk de auto, laat iedereen uitstappen, en neem contact op met de hulpdiensten. Geef daarbij aan dat het een hy-
bride auto betreft.
Als u moet blussen, maak dan alleen gebruik van blusmiddelen van het type ABC of BC die aangewezen zijn bij brand in elektrische installa-
ties. Gebruik geen water of andere blusmiddelen.
Neem bij elke beschadiging aan het elektrische circuit contact op met een merkdealer.
Voor elke vorm van slepen
Zie het punt “Slepen, pechhulp”. 5.30.
Wassen van de auto
Reinig het motorcompartiment en de 400 V-accu nooit met een hogedrukspuit.
Risico van schade aan het elektrische circuit.
Risico van mogelijk dodelijke elektrische schokken.
portes/porte de coffre ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
verrouillage des portes ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clé de secours ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte : utilisation.........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
porte de coffre ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
coffre à bagages ........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
décondamnation des portes ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
condamnation des portes ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fermeture des portes .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux de jour ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
accès
véhicule ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
verrouillage/déverrouillage des ouvrants
carte .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
télécommande
badge ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
télécommande
carte .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
badge ........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.9
NLD_UD82102_1
Carte : généralités (RHN - Renault)
Carte : généralités, utilisation, supercondamnation
KAART: algemeen (1/3)
Met de kaart kunt u:
de portieren, de achterklep en de
tankdopklep vergrendelen/ontgrendelen
(raadpleeg de volgende bladzijdes);
de verlichting inschakelen op afstand van
de auto (raadpleeg de volgende bladzij-
des);
automatisch op afstand openen/sluiten
van de elektrisch bediende ruiten 3.18.
Actieradius
Controleer of de batterij goed en van het
juiste model is, en plaats het correct. De
levensduur is ongeveer twee jaar: moet
worden vervangen als het bericht “Batterij
kaart bijna leeg” op het instrumentenpaneel
wordt weergegeven 5.18.
Bereik van de card
Het bereik van de afstandsbediening wordt
beïnvloed door de omgeving. Let er op dat
de portieren niet per ongeluk worden ver-
grendeld of ontgrendeld doordat u onopzet-
telijk op een knop op de kaart drukt.
Opmerking: als een portier of de kofferbak
open is of niet goed is gesloten, wordt de
vergrendeling niet uitgevoerd. Er klinkt een
geluidssignaal en de alarm- en zijknipper-
lichten knipperen niet.
Bij lege batterij, kunt u de auto altijd
vergrendelen/ontgrendelen en starten.
1.23 2.3.
1
2
3
4
1 Ontgrendelen van alle portieren.
2 Vergrendelen van alle portieren.
3 Vergrendelen/ontgrendelen van de baga-
geruimte en, afhankelijk van de auto, au-
tomatisch openen/sluiten van de achter-
klep.
4 Op afstand inschakelen van de verlich-
ting. Afhankelijk van de auto hebt u wellicht
een digitale sleutel met alle kaartfunc-
ties. Als er echter een kaart in het voer-
tuig is achtergebleven en de portieren
zijn vergrendeld met de digitale sleutel,
zijn alle kaartfuncties geblokkeerd.
Raadpleeg voor meer informatie hoofd-
stuk “Digitale sleutel” 1.17.
sécurité enfants .........................................
(page courante)
1.10
NLD_UD82102_1
Carte : généralités (RHN - Renault)
Radiostoringen
De werking van de kaart kan gestoord
worden in de omgeving van een zendinstal-
latie of bij gebruik van apparatuur die werkt
op dezelfde frequentie als de kaart.
KAART: algemeen (2/3)
Advies
Stel de kaart niet bloot aan warmte,
koude of vocht.
Bewaar de kaart niet op een plek waar
deze verbogen of beschadigd kan raken,
bijvoorbeeld als u op de kaart gaat zitten
als deze in uw achterzak zit.
Vervangen: extra kaart nodig
Als u de kaart verliest of een extra kaart
nodig hebt, kunt u deze bestellen bij een
merkdealer.
Als u een kaart vervangt, moet u met de
auto en alle kaarten naar een merkdea-
ler gaan om het systeem te resetten.
U kunt maximaal vier kaarten per auto
gebruiken.
Functie “verlichting op afstand”
Als u op de knop 4 drukt, gaan de dimlich-
ten en de buitenverlichting gedurende onge-
veer 20 seconden aan. Hiermee kan de auto
op afstand herkend worden, bijvoorbeeld op
een parkeerterrein.
Als u op de knop 4 drukt en deze ingedrukt
houdt gedurende ongeveer twee seconden,
wordt de buitenverlichting ingeschakeld en
klinkt een geluidssignaal.
NB: nog een druk op knop 4 dooft de ver-
lichting.
4
Verantwoordelijkheid van
de bestuurder tijdens het
parkeren of stoppen van de
auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind,
een afhankelijke volwassene of een dier
in de auto achter als u deze verlaat.
Ze kunnen zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, organen te bedienen zoals bij-
voorbeeld de ruitbediening, of de portie-
ren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
1.11
NLD_UD82102_1
Carte : généralités (RHN - Renault)
KAART: algemeen (3/3)
Steek de riem in het onderdeel 8 en steek
het uiteinde van de riem door de gesp.
Plaats de riem bij de opening 6 en sluit het
patroon.
Opmerking: controleer of de diameter van
het riemkoordje 7 past in de opening 6.
Riem aanbrengen 7
Schuif de behuizing achter 5 omlaag terwijl u
op de zone A drukt.
A
5
7
6
8
portes / porte de coffre ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
verrouillage des portes ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte : utilisation.........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
condamnation des portes ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sécurité enfants .........................................
(page courante)
décondamnation des portes ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fermeture des portes .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
accès
véhicule ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
badge ........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte
mains libres ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
télécommande ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ouvrants ....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.12
NLD_UD82103_1
Carte en mode mains libres : utilisation (RHN - Renault)
KAART: gebruik (1/4)
Bewaar de kaart niet op een plaats waar
andere elektronische apparaten (com-
puter, telefoon, enz.) de werking ervan
kunnen verstoren.
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes,
een kind, een afhankelijke volwassene
of een dier in de auto achter als u deze
verlaat.
Ze kunnen zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, organen te bedienen zoals bij-
voorbeeld de ruitbediening, of de portie-
ren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
Er zijn drie manieren voor het vergrendelen/
ontgrendelen van de auto:
– handsfree, terwijl men naar de auto toe
loopt of ervan wegloopt;
de kaart gebruiken in de afstandsbedie-
ningsmodus;
door de digitale sleutel als afstandsbe-
diening te gebruiken (afhankelijk van de
auto). Raadpleeg voor meer informatie
hoofdstuk “Digitale sleutel” 1.17.
De handsfree-functie uit- of
inschakelen
Afhankelijk van de auto kunt u de ontgren-
deling bij het naderen en vergrendeling bij
het weglopen van de auto uit-/inschakelen.
Ook het geluidssignaal dat klinkt als de
auto wordt vergrendeld terwijl men ervan
wegloopt, kan worden uit- of ingeschakeld
1.85.
Laat nooit een kaart in de auto
liggen als u de auto verlaat.
1.13
NLD_UD82103_1
Carte en mode mains libres : utilisation (RHN - Renault)
KAART: gebruik (2/4)
Indien de kaart ongeveer 15 minuten binnen
de toegangszone 1 blijft, wordt de vergren-
deling op afstand uitgeschakeld. Als u de
auto wilt ontgrendelen, drukt u op de knop 3
op de kaart.
De auto kan alleen worden vergrendeld als
de kaart binnen de zone 2 is.
Handsfree vergrendelen terwijl
men van de auto wegloopt
Als u van de auto wegloopt met de kaart bij
u en met de portieren en achterklep geslo-
ten, wordt de auto automatisch vergrendeld
zodra u de toegangszone 1 verlaat.
N.B.: de afstand waarop de auto vergren-
deld wordt, hangt af van de omgeving.
U kunt zien dat de auto wordt vergrendeld
doordat de alarmknipperlichten tweemaal
knipperen en vervolgens gedurende onge-
veer vier seconden branden; ook hoort u
een geluidssignaal.
12
3
Handsfree ontgrendeling bij het
naderen van de auto;
Als de kaart in de toegangszone 1 is, wordt
de auto ontgrendeld. Het ontgrendelen ziet u
aan het één keer oplichten van de knipper-
lichten en de zijknipperlichten.
Afhankelijk van de auto worden de bui-
tenspiegels automatisch in-/uitgeklapt
bij het ver-/ontgrendelen van de auto
1.91.
1.14
NLD_UD82103_1
Carte en mode mains libres : utilisation (RHN - Renault)
KAART: gebruik (3/4)
4
Bijzonderheden met betrekking
tot het ontgrendelen
In bepaalde omstandigheden wordt ontgren-
deling bij benadering van de auto uitgescha-
keld:
na acht dagen zonder gebruik van het
voertuig;
als de kaart dicht bij het gebied 2 van het
voertuig blijft gedurende ongeveer vijf mi-
nuten nadat het voertuig is vergren-
deld ;
na verschillende keren in de buurt van
het gebied 2 van het voertuig te zijn ge-
weest zonder dat de deur werd ont-
grendeld.
Druk op de knop 4 voor het openen van de
bagageruimte of gebruik de kaart als af-
standsbediening (zie volgende pagina’s) om
de auto te ontgrendelen en de “handsfree”
modus opnieuw te activeren.
“Handsfree” ontgrendeling door
de bagageruimte te openen
Druk, met de kaart in de zone 1 en de auto
vergrendeld, op de knop 4 om het hele voer-
tuig te ontgrendelen.
De alarmknipperlichten knipperen twee-
maal om aan te geven dat de auto ontgren-
deld is, en afhankelijk van de auto worden
de buitenspiegels automatisch uitgeklapt.
Bijzonderheden met betrekking
tot vergrendelen in handsfree
modus
Nadat de auto is vergrendeld met de hands-
free-functie, moet u ongeveer drie secon-
den wachten voordat u de auto weer kunt
ontgrendelen. Tijdens deze drie seconden
kunt u nagaan of de auto goed vergrendeld
is door aan de handgrepen van de deuren
te trekken.
Opmerking: als een portier of de kofferbak
open is of niet goed is gesloten, wordt de
vergrendeling niet uitgevoerd. Er klinkt een
geluidssignaal en de alarm- en zijknipper-
lichten knipperen niet.
1.15
NLD_UD82103_1
Carte en mode mains libres : utilisation (RHN - Renault)
Gebruik van de card met
afstandsbediening
Ontgrendelen met behulp van de kaart
Druk op de knop 6. De alarmlichten en zij-
knipperlichten knipperen eenmaal om aan
te geven dat de portieren zijn ontgrendeld.
Bij sommige voertuigen worden de buiten-
spiegels automatisch uitgeklapt.
Door de knop 6 ingedrukt te houden, wordt
de auto ontgrendeld en kunnen de zijrui-
ten voor en achter (afhankelijk van de auto)
worden geopend. Bij een voertuig met een
gemotoriseerde achterklep drukt u één keer
op de knop 5 om het voertuig te ontgrende-
len en de achterklep te openen.
Druk nogmaals op de knop 5 om de gemo-
toriseerde achterklep te sluiten maar niet te
vergrendelen. Om de auto te ontgrendelen,
drukt u op de knop 3.
Vergrendelen met de kaart
Druk, met de portieren en de bagageruimte
gesloten, op de knop 3: de auto wordt ver-
grendeld.
De alarmknipperlichten knipperen twee-
maal om aan te geven dat het voertuig ver-
grendeld is. Afhankelijk van het voertuig
worden de buitenspiegels automatisch in-
geklapt.
Houd de knop 3 ingedrukt om de auto te ver-
grendelen en de voor- en achterruiten (af-
hankelijk van de auto) te sluiten.
Opmerking:
de maximale afstand waarop de auto ver-
grendeld wordt, hangt af van de omge-
ving;
als een portier of de achterklep open is of
niet goed is gesloten, wordt de vergren-
deling niet uitgevoerd. Er klinkt een ge-
luidssignaal en de alarm- en zijknipper-
lichten knipperen niet.
Als de motor draait werken de knoppen
van de card niet.
KAART: gebruik (4/4)
Wanneer de card zich bij een gestarte
motor en na het openen en sluiten van een
deur niet langer binnen de zone 2bevindt,
waarschuwt de boodschap “Kaart niet ge-
detecteerd” u dat de card zich niet langer in
de auto bevindt. Dit helpt om bijvoorbeeld te
voorkomen dat u wegrijdt nadat een passa-
gier is uitgestapt met de kaart bij zich.
De waarschuwing verdwijnt zodra de card
weer gedetecteerd is.
Vergrendelen/ontgrendelen van
alleen de achterklep
Bij een voertuig met een handmatige
(niet-gemotoriseerde) achterklep, drukt u
op de knop 5 om alleen de bagageruimte te
ver-/ontgrendelen.
2
3
5
6
sécurité enfants .........................................
(page courante)
supercondamnation des portes .................
(page courante)
1.16
NLD_UD82104_1
Carte "mains libres" : supercondamnation (RHN - Renault)
HANDSFREE KAART: extra portiervergrendeling
Om de extra
portiervergrendeling in te
schakelen
Drukt u twee keer snel achter elkaar op
knop 2.
Het vergrendelen wordt bevestigd doordat
de alarmknipperlichten en de zijknipperlich-
ten twee keer traag en drie keer snel knip-
peren.
Afhankelijk van de auto worden de buiten-
spiegels automatisch ingeklapt bij het ver-
grendelen van de auto 1.91.
Deactiveren van de extra
portiervergrendeling
Druk eenmaal op de knop 1.
Het ontgrendelen van de portieren ziet u aan
het één keer knipperen van de knipperlich-
ten.
Gebruik nooit de extra por-
tiervergrendeling als er nog
iemand in de auto zit.
Als de auto extra portiervergrendeling heeft,
kunnen hiermee de portieren worden ver-
grendeld en niet met de handgrepen aan
de binnenkant van de portieren worden ont-
grendeld (na het inslaan van een ruit om het
portier van binnenuit te openen).
Afhankelijk van de auto hebt u wellicht
een digitale sleutel met alle kaartfunc-
ties. Als er echter een kaart in het voer-
tuig is achtergebleven en de portieren
zijn vergrendeld met de digitale sleutel,
zijn alle kaartfuncties geblokkeerd.
Raadpleeg voor meer informatie hoofd-
stuk “Digitale sleutel” 1.17.
1
2
1.17
NLD_UD82105_1
Clé digitale (RHN - Renault)
Clé digitale
DIGITALE SLEUTEL (1/4)
Afhankelijk van het land en het abonnement
kunt u een digitale sleutel voor uw auto in-
stalleren op uw smartphone.
De digitale sleutel bevat de vereiste rechten
om uw voertuig te ver-/ontgrendelen en te
starten met behulp van een smartphone. Uw
smartphone vervangt dus uw kaart.
Algemeen
De installatie, het beheer en de verzending
van de digitale sleutels worden uitgevoerd
met behulp van de app van de fabrikant.
Zodra de app van de fabrikant is geïnstal-
leerd op uw smartphone en het abonne-
ment is geactiveerd, moet de digitale sleutel
worden geactiveerd vanuit de app.
Werkingsomstandigheden
Activeer Bluetooth® op uw smartphone en
open vervolgens de app om toegang te krij-
gen tot de verschillende digitale sleutelfunc-
ties (zie volgende pagina’s).
Opmerking: de smartphone moet voldoende
opgeladen zijn om een digitale sleutel te
kunnen gebruiken. Bij een laag laadniveau
verschijnt de melding “Smartphone-accu
bijna leeg” op het instrumentenpaneel.
Een digitale sleutel uitlenen
Ga vanuit de app van de fabrikant naar het
menu “Share Virtual Key” en vul de gege-
vens in voor de gelegenheidsgebruiker. Na
validatie ontvangt de gebruiker een beves-
tigingsmail.
Opmerking: een incidentele gebruiker moet
vooraf de app van de fabrikant hebben ge-
download en geïnstalleerd.
Een digitale sleutel annuleren
De gebruiker kan een digitale sleutel annu-
leren. Nadat een digitale sleutel is geannu-
leerd, kan de gebruiker een nieuwe sleutel
activeren.
Zie de app van de fabrikant voor meer in-
formatie.
Het operationele bereik van de digitale
sleutel hangt af van het bereik van de
Bluetooth®-verbinding van uw smartp-
hone.
1.18
NLD_UD82105_1
Clé digitale (RHN - Renault)
DIGITALE SLEUTEL (2/4)
De portieren, bagageruimte,
extra portiervergrendeling
of afstandsbediening van de
verlichting ver-/ontgrendelen
De eerste keer dat de auto wordt ontgren-
deld of gestart met een nieuwe digitale sleu-
tel of een nieuwe smartphone, duurt het
enkele seconden voordat de auto de digitale
sleutel herkent die op uw smartphone is ge-
ïnstalleerd.
Open vanaf uw smartphone, met Bluetooth®
geactiveerd, de app van de fabrikant en
ontdek de verschillende functies die be-
schikbaar zijn voor uw digitale sleutel. Deze
zijn identiek aan die van uw kaart.
Deze functies zijn:
vergrendelen/ontgrendelen van alle klep-
pen en portieren: zie “Handsfree kaart:
gebruiken” 1.12;
bagageruimte vergrendelen/ontgren-
delen (afhankelijk van de auto): zie
“Handsfree kaart: gebruiken” 1.12;
extra portiervergrendeling (afhankelijk
van het voertuig): zie “Handsfree kaart:
extra portiervergrendeling” 1.16;
afstandsbediening van verlichting: zie
“Afstandsbediening van verlichting”
1.9;
afstandsbediening van claxon (hiermee
kunt u het voertuig zoeken, bijvoorbeeld
van veraf of geparkeerd op een drukke
parkeerplaats);
de motor aan-/uitzetten: zie “Starten/
stoppen van de motor” 2.3.
In-/uitschakelen via het
multimediascherm
De functie “Digitale sleutel” kan worden ge-
deactiveerd en weer geactiveerd zodat het
voertuig niet communiceert met een digitale
sleutel. Raadpleeg het instructieboekje van
het multimediasysteem.
1.19
NLD_UD82105_1
Clé digitale (RHN - Renault)
DIGITALE SLEUTEL (3/4)
Starten, Stoppen van de motor
Bij het eerste gebruik en elke keer dat een
nieuwe smartphone wordt gebruikt, moet uw
digitale sleutel worden gekalibreerd met uw
voertuig.
Om dit te doen, activeert u Bluetooth® op
uw smartphone en voert u de procedure uit
volgens de app van de fabrikant.
Bij het kalibreren moet de smartphone in de
plaatsingszone 1 zijn.
Bij starten/stoppen van de motor, controleert
het systeem eerst of de smartphone aanwe-
zig is in de plaatsingszone 1.
Zie voor meer informatie “Starten en stop-
pen van de motor” 2.3.
De smartphone moet gedurende de hele rit
in de auto blijven.
2
U moet de smartphone in de plaatsings-
zone plaatsen om de motor te kunnen
starten en stoppen en bij het kalibreren.
Als de smartphone niet meer aanwezig is in
de cabine als u de motor wilt stoppen, ver-
schijnt er een bericht op het instrumentenpa-
neel: druk langer dan twee seconden op de
start/stop-knop van de motor 2.
Als de smartphone niet meer in de cabine is,
haalt u deze eerst op voordat u de knop in-
gedrukt houdt. Zonder smartphone of kaart
kunt u het voertuig niet meer starten.
1
1
1.20
NLD_UD82105_1
Clé digitale (RHN - Renault)
DIGITALE SLEUTEL (4/4)
Speciale functies van de digitale
sleutel
Om de digitale sleutel actief te houden,
moet de betreffende smartphone ten
minste eenmaal per 48 uur verbonden
zijn met het internet (via WI-FI of mobiel
netwerk). Verbind uw smartphone anders
een paar minuten met internet, zodat de
digitale sleutel opnieuw kan worden ge-
activeerd.
Als een kaart in het voertuig is achterge-
laten en de portieren zijn vergrendeld met
de digitale sleutel, zijn alle kaartfuncties
geblokkeerd. De kaartfuncties blijven in-
actief totdat de motor opnieuw wordt ge-
start.
In dit geval moet u de motor starten met
de digitale sleutel of met een andere
kaart dan die in het voertuig.
Bij het starten of stoppen van de motor
moet de smartphone altijd voldoende
opgeladen zijn om de digitale sleutel te
kunnen gebruiken.
verrouillage des portes ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fermeture des portes .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ouverture des portes..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
portes.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.21
NLD_UD82106_1
Ouverture et fermeture des portes (RHN - Renault)
Ouverture et fermeture des portes
Openen van binnenuit
Trek aan de handgreep 3.
Afhankelijk van de auto moet u wellicht twee
keer aan de handgreep 3 trekken: de eerste
keer om het portier te ontgrendelen, de
tweede keer om het te openen.
Openen van buitenaf
Voorportieren
Als de portieren ontgrendeld zijn of u de
kaart bij u draagt, houd de handgreep 1 vast
en trek deze naar u toe.
PORTIEREN OPENEN EN SLUITEN (1/2)
1
3
Uit veiligheidsoverwegingen,
mag u de deur alleen openen
en sluiten als de auto stilstaat.
Achterdeuren
Als de portieren ontgrendeld zijn of u de
kaart bij u draagt, houd de handgreep 2 vast
en trek deze naar u toe.
2
sécurité enfants .........................................
(page courante)
enfants (sécurité) .......................................
(page courante)
coffre à bagages ........................................
(page courante)
porte de coffre ...........................................
(page courante)
pour la sécurité des enfants ......................
(page courante)
1.22
NLD_UD82106_1
Ouverture et fermeture des portes (RHN - Renault)
Kinderveiligheid
Een achterportier kan niet van binnenuit
worden geopend als u het knopje 4 omzet.
Controleer of het portier inderdaad niet van
binnenuit geopend kan worden. Herhaal dit
bij het andere achterportier.
PORTIEREN OPENEN EN SLUITEN (2/2)
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes,
een kind, een afhankelijke volwassene
of een dier in de auto achter als u deze
verlaat.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, door organen te bedienen zoals
de ruitbediening, of de portieren te ver-
grendelen, enz..
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
Waarschuwingssignaal
verlichting brandt nog
Als bij het openen van een voorportier de
lichten nog branden terwijl het contact is af-
gezet dan klinkt er een signaal om u te waar-
schuwen.
Waarschuwing portier vergeten
te sluiten
Als de auto stilstaat, verschijnt het waar-
schuwingslampje op het instrumen-
tenpaneel tezamen met een controlelampje
dat aangeeft welk van de portieren en klep-
pen (portieren, achterklep) open of niet goed
gesloten is.
Zodra de auto ongeveer 10 km/u rijdt, geeft
een waarschuwingslampje aan of een of
meer portieren of de achterklep geopend
zijn of niet correct gesloten zijn. Bovendien
wordt het bericht “Achterklep open” of
Portier open” weergegeven en is een ge-
luidssignaal te horen gedurende 40 secon-
den of tot het portier/de achterklep wordt ge-
sloten.
4
condamnation des portes ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
portes / porte de coffre ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
verrouillage des portes ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
décondamnation des portes ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fermeture des portes .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ouverture des portes..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.23
NLD_UD82107_1
Verrouillage / Déverrouillage des portes (RHN - Renault)
Verrouillage, déverrouillage des ouvrants
VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN VAN DE PORTIEREN (1/3)
Als de afstandsbediening of,
afhankelijk van de auto, de kaart
niet werkt
In bepaalde gevallen werken de FM-
afstandsbediening of de kaart niet:
batterij van de FM-afstandsbediening of
kaart leeg, accu van de auto ontladen,
enz;
gebruik van apparaten die op dezelfde
frequentie als de card werken (mobiele
telefoon, enz.);
de auto bevindt zich in een sterk elektro-
magnetisch veld;
voertuig vergrendeld met een digitale
sleutel 1.17. In de card geïntegreerde sleutel
De 2 geïntegreerde sleutel kunt u gebrui-
ken om het bestuurdersportier te vergren-
delen of te ontgrendelen wanneer de card
niet werkt.
Toegang tot sleutel 2
Schuif de behuizing achter 1 omlaag terwijl
u op de zone A drukt.
1
A
2
In dat geval is het mogelijk:
de FM-afstandsbediening of de noods-
leutel die in de kaart is geïntegreerd (af-
hankelijk van de auto) gebruiken om het
bestuurdersportier te ontgrendelen;
de schakelaar voor het van binnenuit ver-
grendelen/ontgrendelen van de portieren
gebruiken (raadpleeg de volgende blad-
zijden);
– gebruik afhankelijk van het voertuig, de
digitale sleutel of een andere kaart dan
die in het voertuig is achtergebleven.
Raadpleeg voor meer informatie hoofd-
stuk “Digitale sleutel” 1.17.
1.24
NLD_UD82107_1
Verrouillage / Déverrouillage des portes (RHN - Renault)
VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN VAN DE PORTIEREN (2/3)
Gebruik van de sleutel die in de
kaart is ingebouwd
Trek aan de hendel 3.
Druk het klepje B op het bestuurderspor-
tier omlaag.
Steek het uiteinde van de sleutel 2 in de
inkeping 4 onderaan het klepje B.
Draai deze omhoog om het klepje B te
verwijderen.
Steek de sleutel 2 in het slot van het be-
stuurdersportier en vergrendel of ont-
grendel dit.
Zodra u zich in de auto bevindt, steekt u de
geïntegreerde sleutel terug in de uitsparing
van de kaart.
B
4
2
3
Handmatig vergrendelen van de
portieren
Verdraai, met open portier, de schroef 5
(met behulp van het uiteinde van de sleutel)
en sluit het portier.
Nu is het portier van buitenaf vergrendeld.
Het openen kan alleen van binnenuit gebeu-
ren of met de noodsleutel voor het portier
van de bestuurder.
5
Schakelaar voor het
vergrendelen/ontgrendelen van
de portieren van binnenuit
De schakelaar 6 bedient gelijktijdig de por-
tieren, de achterklep en de tankdopklep.
Als een portier (of de achterklep) open of
niet goed gesloten is, vergrendelen/ontgren-
delen de portieren snel.
Als u een voorwerp met geopende achter-
klep vervoert, kunt u toch de portieren ver-
grendelen. Zet hiervoor de motor uit, druk op
de schakelaar 6 en houd deze ingedrukt om
de overige portieren te vergrendelen.
5
6
1.25
NLD_UD82107_1
Verrouillage / Déverrouillage des portes (RHN - Renault)
Vergrendelen van de portieren
zonder kaart of sleutel
Bijvoorbeeld bij een lege batterij of als de
kaart of de sleutel tijdelijk niet werkt, enz.
Houd met afgezet contact en een portier
of de achterklep geopend de schakelaar 6
meer dan vijf seconden ingedrukt.
Bij het sluiten van het portier worden alle
portieren en kleppen vergrendeld.
Opmerking: De auto kan van buitenaf
alleen worden ontgrendeld als de kaart zich
in de toegangszone van de auto bevindt of
met behulp van de sleutel.
Laat nooit een sleutel of kaart
in de auto liggen als u de auto
verlaat.
Controlelampje van de
portiervergrendeling
Wanneer het contact aan is, geeft het 6
waarschuwingslampje in de schakelaar de
staat van de portiervergrendeling aan:
lampje brandt, de portieren zijn vergren-
deld;
lampje uit, de portieren zijn ontgrendeld.
Als u de portieren vergrendelt, blijft het con-
trolelampje branden en dooft daarna.
VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN VAN DE PORTIEREN (3/3)
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder
Bedenk dat het rijden met ver-
grendelde portieren een be-
lemmering kan zijn voor hulpverleners in
geval van nood.
condamnation des portes ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
portes / porte de coffre ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
verrouillage des portes ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
condamnation automatique des ouvrants
en roulage..................................................
(page courante)
fermeture des portes .................................
(page courante)
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
ouverture des portes..................................
(page courante)
décondamnation des portes ......................
(page courante)
1.26
NLD_UD82108_1
Condamnation automatique des ouvrants en roulage (RHN - Renault)
De werking van het systeem
Na het wegrijden van de auto, vergrende-
len de portieren automatisch als de auto
een snelheid van ongeveer 10 km/u heeft
bereikt.
De portieren ontgrendelen automatisch:
door te drukken op de schakelaar van de
portiervergrendeling 1;
bij stilstaande auto, door een voorportier
te openen van in de auto.
NB: na het openen/sluiten van een portier,
vergrendelt dit weer automatisch zodra de
auto 10 km/u rijdt;
Inschakelen/Uitschakelen van
de functie
Activeren: druk, bij stilstaande auto met
draaiende motor, ongeveer vijf seconden op
de schakelaar 1 tot u een piepsignaal hoort.
Deactiveren: druk, bij stilstaande auto met
draaiende motor, ongeveer vijf seconden
op de schakelaar 1 tot u twee piepsignalen
hoort.
De functie kan ook worden ingeschakeld en
uitgeschakeld via het multimediascherm (af-
hankelijk van de auto). 1.85.
Condamnation automatique des ouvrants en roulage
AUTOMATISCHE PORTIERVERGRENDELING TIJDENS HET RIJDEN
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder
Bedenk dat het rijden met ver-
grendelde portieren een be-
lemmering kan zijn voor hulpverleners in
geval van nood.
storingen
Als u een storing constateert (geen centrale
vergrendeling, het lampje in schakelaar 1
licht niet op wanneer u probeert de portie-
ren en de achterklep te vergrendelen enz.),
controleert u of de centrale vergrendeling
niet per ongeluk is uitgeschakeld. Ook con-
troleert u of alle portieren en de achterklep
goed gesloten zijn. Als deze goed gesloten
zijn, moet u een merkdealer raadplegen.
1
sièges
avant à commandes manuelles ...........
(page courante)
sièges
chauffant ..............................................
(page courante)
1.27
NLD_UD82109_1
Sièges avant à commandes manuelles (RHN - Renault)
Zitting hoger of lager zetten
(afhankelijk van de auto)
Beweeg de hendel 2 zo vaak als nodig is
omhoog of omlaag.
Rugleuning verstellen
Trek de handgreep 3 omhoog en kantel de
rugleuning tot de gewenste stand. Laat dan
de handgreep los en controleer de vergren-
deling.
VOORSTOELEN ZONDER ELEKTRISCHE VERSTELLING
Stoel vooruit of achteruit
schuiven
Trek de handgreep 1 omhoog om te ont-
grendelen. In de gewenste stand laat u de
handgreep los. Controleer of de zitting ver-
grendeld is.
Controleer na het afstellen of
de rugleuningen goed zijn ver-
grendeld.
Voer deze aanpassingen uit-
sluitend uit als de auto stilstaat.
Voor een optimale wer-
king van de auto-
gordels moet u de rugleuningen niet te
veel achterover zetten.
Laat geen voorwerpen op de vloer (voor
de bestuurder) liggen. In geval van plot-
seling remmen zouden deze onder de
pedalen terecht kunnen komen, waar-
door de bestuurder deze niet meer goed
kan bedienen.
Stoelverwarming
(afhankelijk van de auto)
Afhankelijk van de auto kunt u met het con-
tact aan de stoelverwarming activeren via
het multimediascherm.
door één keer drukken op het pictogram
ð van de gewenste stoel schakelt
de stoelverwarming op de hoogste stand
in. U ziet drie lichtjes op het pictogram;
door een tweede keer te drukken gaat
de stoelverwarming naar de middelste
stand. U ziet twee lichtjes op het picto-
gram;
door een derde keer te drukken gaat de
stoelverwarming naar de laagste stand.
U ziet één lichtje op het pictogram;
door een vierde keer te drukken gaat de
stoelverwarming uit.
Om onnodig energieverbruik te voorkomen,
kan de verwarmde passagiersstoel automa-
tisch worden uitgeschakeld als er geen in-
zittende is.
Storingen
Wanneer een storing wordt gedetecteerd,
knipperen de lichtjes op het pictogram van
de betrokken stoel.
Ga naar een merkdealer.
13
2
réglage de la position de conduite .............
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglage des sièges avant...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges avant
réglage .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
accoudoir
avant ....................................................
(page courante)
dossier .......................................................
(page courante)
sièges
avant à commandes électriques ..........
(page courante)
réglage des sièges avant
commandes électriques .......................
(page courante)
1.28
NLD_UD82110_1
Sièges avant à commandes électriques (RHN - Renault)
VOORSTOELEN MET ELEKTRISCHE BEDIENING (1/2)
Voer deze aanpassingen uit-
sluitend uit als de auto stilstaat.
Voor een optimale werking van
de autogor-
dels moet u de rugleuningen
niet te veel achterover zetten.
Laat geen spullen op de vloer (bij de be-
stuurder) liggen. In geval van plotseling
remmen zouden deze onder de pedalen
terecht kunnen komen, waardoor de be-
stuurder deze niet meer goed kan bedie-
nen.
12
3
4
Bij auto’s die hiermee zijn uitgerust, kan de
schakelaar 1 worden gebruikt om het menu
Zitplaatsen” op het multimediascherm te
openen (zie de volgende pagina’s).
Rugleuning verstellen
Om de helling van de rugleuning te ver-
stellen, beweegt u de bovenkant van de
schakelaar 2 naar voren of naar achteren.
Lendensteun van de
bestuurdersstoel verstellen
Beweeg de schakelaar 3 naar voren, naar
achteren, naar boven of naar beneden.
Zitting verstellen
Zitting vooruit of achteruit schuiven
Beweeg de schakelaar 4 naar voren of naar
achteren.
Zitting hoger of lager zetten
Beweeg de achterkant van de schakelaar 4
omhoog of omlaag.
sièges chauffants .......................................
(page courante)
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
1.29
NLD_UD82110_1
Sièges avant à commandes électriques (RHN - Renault)
VOORSTOELEN MET ELEKTRISCHE BEDIENING (2/2)
Stoelverwarming
Afhankelijk van de auto kunt u met het con-
tact aan de stoelverwarming activeren via
het multimediascherm 5:
met één druk op het pictogram ð
van de gewenste stoel schakelt u de
stoelverwarming in op de hoogste stand.
Er verschijnen drie waarschuwingslicht-
jes in het pictogram,
– met een tweede druk gaat de stoelver-
warming naar de middelste stand. U ziet
twee lichtjes in het pictogram.
Door een derde keer te drukken gaat de
stoelverwarming naar de laagste stand.
U ziet één lichtje op het pictogram.
Door een vierde keer te drukken gaat de
stoelverwarming uit.
Om onnodig energieverbruik te voorkomen,
kan de verwarmde passagiersstoel automa-
tisch worden uitgeschakeld als er geen in-
zittende is.
5
“Favorieten”-functie
Afhankelijk van de auto kunt u, door te druk-
ken op de stuurbediening 6, de stoelver-
warmingen activeren volgens de eerder ge-
maakte gebruiksinstellingen.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie
over de instelling van deze functie.
Storingen
Wanneer een storing wordt gedetecteerd,
knipperen de lichtjes in het pictogram van de
betrokken stoel op het multimediascherm 5.
Ga naar een merkdealer.
6
massage : siège massant ..........................
(page courante)
siège de massage .....................................
(page courante)
sièges
avant massant .....................................
(page courante)
sièges
avant à commandes électriques ..........
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges
réglages sièges avant ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglage des sièges avant...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.30
NLD_UD82111_1
Siège avant : fonctionnalités (RHN - Renault)
VOORSTOELEN: functies (1/2)
1
Het bedieningsscherm biedt u afhanke-
lijk van de auto toegang tot een aantal
stoelfuncties.
Voor auto’s die hiermee zijn uitgerust, kunt
u met de schakelaar 1 rechtstreeks naar
het menu “Zitplaatsen” op het multimedia-
scherm gaan.
Stoelen met massagefunctie
(afhankelijk van de auto)
U kunt de functie “Massage” inschakelen op
de bestuurdersstoel of de passagiersstoel.
Zitplaatsen
Bestuurder
Massage
Lumbaal
Relax
Dynamisch
Intensiteit
Gemakkelijke Stoeltoegang
Visuele feedback
2
Selecteer met het contact aan, vanaf het
multimediascherm “Voertuig” 7, “Zitplaatsen”
wereld, en dan “Massage”.
Blader door het menu Bestuurder voor deze
items:
het soort massage kiezen (“Lumbaal”,
“Relax” of “Dynamisch”);
de intensiteit aanpassen;
de stoelmassage in- of uitschakelen.
Houd de 1 schakelaar ingedrukt van de stoel
waarop u de functie “Massage” wilt active-
ren, volgens de gedefinieerde parameters.
Afstellen
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem voor informatie over de instellin-
gen.
U kunt de volgende elementen in- of uitscha-
kelen:
gemakkelijke toegang voor bestuurder/
passagier;
– visuele feedback van de huidige bewe-
ging.
Opmerking: bij gebruikersprofiel “Gast“ zijn
de automatische afstelfuncties niet beschik-
baar.
Gemakkelijke toegang voor bestuurder/
passagier
Als deze functie geactiveerd is, gaat de
stoel automatisch achteruit als de bestuur-
der en/of de passagier uitstapt en gaat hij
weer terug in de oorspronkelijke stand als de
motor weer wordt gestart.
Opmerking:
schakel deze functie uit als u een kinder-
zitje op de plaats van de bijrijder wilt in-
stalleren;
de functie wordt gedeactiveerd als een
van de afstelknoppen wordt ingedrukt ter-
wijl de stoel beweegt.
siège avant
conducteur à mémorisation .................
(page courante)
1.31
NLD_UD82111_1
Siège avant : fonctionnalités (RHN - Renault)
VOORSTOELEN: functies (2/2)
Stand
De zitpositie van de bestuurders- en/of pas-
sagiersstoel kan worden opgeslagen:
De zitpositie bevat de afstellingen van de
stoel en de rugleuning van de bestuurders-
stoel, de buitenspiegels en het head-up dis-
play (afhankelijk van de auto).
De zitpositie kan worden opgeslagen in het
geheugen en daaruit worden opgeroepen,
door op de knoppen te drukken:
door het gebruikersprofiel te wijzigen;
door te drukken op de knop “Oproepen
voor de bestuurdersstoel;
door te drukken op de knoppen 6 voor de
passagiersstoel.
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
3
4
5
Opslaan van de zitpositie
Stel de bestuurdersstoel af met de scha-
kelaars 3, 4 en 5 (zie vorige bladzijde);
Stel de buitenspiegels af.
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem voor informatie over de toegang
tot de opgeslagen zitpositie.
De stand van de buitenspiegels bij vooruit
en achteruit rijden en de positie van de be-
stuurdersstoel worden opgeslagen.
Oproepen van de zitpositie
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem voor meer informatie over het
opslaan van de zitpositie.
N.B.: het oproepen van de opgeslagen zit-
positie wordt onderbroken als u op één van
de knoppen van de afstelling van de stoel
drukt.
Zitplaatsen
Bestuurder Passagier
Massage
Lumbaal
Relax
Dynamisch
Intensiteit
Gemakkelijke
Stoeltoegang
Visuele feedback
Zitpositie
Opslaan Oproepen
6
3 4
5
ceintures de sécurité .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglage de la position de conduite .............
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges avant
réglage .................................................
(page courante)
position de conduite
réglages ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.32
NLD_UD82112_1
Ceintures de sécurité (RHN - Renault)
Gebruik tijdens het rijden altijd de autogor-
del. Het niet dragen van de gordel is ge-
vaarlijk en strafbaar. Bovendien dient u zich
te houden aan de wetgeving van het land
waarin u zich bevindt
Stel, voordat u start de juiste zithouding
af, en daarna voor alle inzittenden de au-
togordel om de beste bescherming te
krijgen.
Ceintures de sécurité
AUTOGORDELS (1/6)
Een verkeerd afgestelde of ge-
draaide autogordel kan bij een
ongeval letsel veroorzaken.
Gebruik één autogordel per
persoon, kind of volwassene.
Zwangere vrouwen moeten ook hun
gordel dragen. Let in dat geval op dat de
heupgordel niet te veel op de onderbuik
drukt, zonder de gordel te los te dragen.
De juiste zithouding
Ga goed diep in uw stoel zitten (na uw
mantel, jas, enz. uitgetrokken te hebben).
Dit is belangrijk voor een goede onder-
steuning van de rug;
verschuif de stoel zodat u makkelijk
bij de pedalen kunt komen. Plaats de
stoel zo ver naar achteren dat u de peda-
len nog net geheel kunt indrukken. Stel
de rugleuning zo af dat u de armen moet
strekken om bij de bovenkant van het
stuurwiel te kunnen komen;
stel de hoofdsteun af. De afstand
tussen de hoofdsteun en uw achterhoofd
moet zo klein mogelijk zijn;
stel de hoogte van het zitkussen af.
Met deze afstelling kunt u de stoelpositie
selecteren die u zo goed mogelijk zicht
biedt op het verkeer;
stel de stand van het stuurwiel af.
Zorg ervoor dat de achterbank goed is
vergrendeld zodat de autogordels achter
correct werken. 3.32.
verrouillage ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.33
NLD_UD82112_1
Ceintures de sécurité (RHN - Renault)
AUTOGORDELS (2/6)
plaats de borstriem 1 zo dicht mogelijk bij
de basis van de nek zonder dat deze er
daadwerkelijk tegenaan rust (pas indien
nodig en indien mogelijk de hoogte van
de veiligheidsgordel aan) en zorg ervoor
dat de borstriem 1 in contact is met de
schouder;
plaats de heupgordel 2 zo dat deze plat
op de dijen en tegen het bekken ligt.
De autogordel moet zo direct mogelijk tegen
het lichaam gedragen worden. Bijv.: niet
over te dikke kleding of over ertussen gesto-
ken voorwerpen, enz.
1
5
3
4
5
Afstellen van de autogordel
Voor juiste afstelling en plaatsing van de vei-
ligheidsgordels op alle stoelen:
verstel de stoelen (zitpositie en rugleu-
ning, indien beschikbaar);
ga goed tegen de rugleuning aan zitten;
2
Vergrendelen
Trek de riem langzaam en rustig over u
heen en druk de gesp 3 in de sluiting 5 (con-
troleer de vergrendeling door aan de gesp 3
te trekken).
Als de gordel blokkeert, laat hem dan een
stuk teruggaan en rol hem opnieuw af.
Als de autogordel compleet is geblokkeerd,
trek dan langzaam, maar krachtig, aan de
gordel om deze ongeveer 3 cm naar buiten
te trekken. Laat hem zichzelf oprollen en rol
hem opnieuw af.
Als het probleem aanhoudt, dient u een
merkdealer te raadplegen.
Ontgrendelen
Druk op de knop 4, de gordel wordt door het
oprolmechanisme teruggetrokken. Begeleid
hem.
1.34
NLD_UD82112_1
Ceintures de sécurité (RHN - Renault)
ßWaarschuwingslampje autogor-
del van de bestuurder vergeten en, af-
hankelijk van de auto, van de voorpas-
sagier
Dit verschijnt op het centrale display wan-
neer het contact wordt ingeschakeld terwijl
de veiligheidsgordel van de bestuurder en/
of de passagier voorin (als de passagiers-
stoel bezet is) niet is vastgemaakt. Als er, af-
hankelijk van de auto. iemand op de stoel
zit en een van deze twee veiligheidsgordels
niet is vastgemaakt of wordt losgemaakt ter-
wijl de auto harder dan circa 20 km/u rijdt,
knippert het waarschuwingslampje ß
en klinkt er gedurende circa 120 seconden
een pieptoon.
Opmerking: een voorwerp op de zitting van
de passagiersstoel voor kan soms het waar-
schuwingslampje activeren, afhankelijk van
het voertuig.
Waarschuwing achtergordel niet vastge-
maakt (afhankelijk van de auto)
Het pictogram 6 verschijnt op het instru-
mentenpaneel wanneer het contact wordt
ingeschakeld. Dit informeert de bestuurder
steeds over de bevestigingsstatus van alle
autogordels achter, op de tweede rij en, af-
hankelijk van de auto, op de derde rij:
het contact wordt aangezet;
er een portier wordt geopend;
vast- of losmaken van een veiligheidsgor-
del achter.
Ook het pictogram 6 verschijnt gedurende
ongeveer 60 seconden telkens wanneer een
van de veiligheidsgordels achter wordt vast-
of losgemaakt.
Wanneer de voertuigsnelheid 20 km/u be-
reikt of overschrijdt en een van de veilig-
heidsgordels achter tijdens de rit wordt los-
gemaakt:
knippert het controlelampje ß op
het centrale display;
en
– klinkt er een pieptoon gedurende 30 tot
120 seconden (afhankelijk van de versie);
en
verschijnt het pictogram 6 minstens
60 seconden en wordt de indicator van
de betreffende stoel rood.
Controleer altijd of de passagiers achterin
hun gordel hebben vastgemaakt en of het
aangegeven aantal vastgemaakte gordels
overeenkomt met het aantal bezette zitplaat-
sen achterin.
Opmerking: een voorwerp op de zitting van
de passagiersstoel voor kan soms het waar-
schuwingslampje activeren, afhankelijk van
het voertuig.
De afbeelding 6 begrijpen:
groen lampje: autogordel vastgemaakt;
rode indicator: de stoel is bezet en de vei-
ligheidsgordel is niet vastgemaakt;
grijs lampje: plaats niet bezet.
Afhankelijk van het voertuig kan het waar-
schuwingslampje ß op het centrale
display ook verschijnen bij inschakelen van
het contact, als er een achterstoel is bezet
en de veiligheidsgordel niet is vastgemaakt.
Wanneer de voertuigsnelheid lager is dan
ongeveer 20 km/u, verschijnt het waarschu-
wingslampje ß op het centrale dis-
play wanneer een veiligheidsgordel achterin
wordt losgemaakt.
AUTOGORDELS (3/6)
6
sièges arrière .............................................
(page courante)
1.35
NLD_UD82112_1
Ceintures de sécurité (RHN - Renault)
AUTOGORDELS (4/6)
Controleer de plaats en wer-
king van de autogordel achterin
na het kantelen van de achter-
bank.
Gordels aan de zijkanten
achter 8
(Stoelen op tweede rij)
Het vergrendelen, ontgrendelen en afstellen
gebeuren op dezelfde manier als bij de voor-
ste gordels.
Hoogteverstelling van de gordel
van de voorstoelen
Verplaats de knop 7 om de hoogte van de
gordel zo af te stellen dat de riem van de
borstkas loopt zoals hiervoor is aangege-
ven. Druk op de knop 7 en zet de hoofd-
steun omhoog of omlaag. Controleer na het
afstellen of de knop weer goed is vergren-
deld.
8
7
9
1.36
NLD_UD82112_1
Ceintures de sécurité (RHN - Renault)
AUTOGORDELS (5/6)
Autogordel midden achter 9
(Stoelen op tweede rij)
Rol de gordel 9 langzaam af.
Plaats de stift 10 in de rode gesp 11.
11
Zorg ervoor dat u de stift 10 altijd in de
gesp 11 laat zitten, zelfs als er niemand
op de middelste stoel zit.
9
10
Controleer de plaats en wer-
king van de autogordel achterin
na het kantelen van de achter-
bank.
Gordels aan de zijkanten
achter 12
(stoelen op derde rij, afhankelijk van de auto)
Het vergrendelen, ontgrendelen en afstellen
gebeuren op dezelfde manier als bij de voor-
ste gordels.
12
1.37
NLD_UD82112_1
Ceintures de sécurité (RHN - Renault)
AUTOGORDELS (6/6)
Verander niets aan de oorspronkelijke onderdelen van het veiligheidsmechanisme: gordels, stoelen en de bevestigingen ervan.
Raadpleeg voor speciale gevallen (bv. installatie van een kinderzitje) een merkdealer.
Zorg dat er geen voorwerpen tussen de riemen worden gestoken die speling kunnen veroorzaken (wasknijpers, klemmetjes, enz.):
een autogordel die te los zit, kan verwondingen veroorzaken in geval van een ongeluk.
Draag nooit de schoudergordel achter de rug of onder de arm langs aan de kant van het portier.
Een autogordel mag nooit door meer personen tegelijk gebruikt worden; sla uw gordel nooit om een baby of een kind heen dat op uw schoot
zit.
De gordel mag niet gedraaid zijn.
Na een botsing moet u de gordels laten controleren en indien nodig vervangen. Gordels die beschadigingen vertonen moeten ook worden
vervangen.
Let er bij het terugplaatsen van de achterbank op dat de autogordels en sluitingen goed zitten, zodat deze weer op de juiste wijze kunnen
worden gebruikt.
Let op dat de gesp van de gordel in de juiste sluiting vastzit.
Zorg dat er geen voorwerp in de sluiting van de gordel kan komen waardoor de werking belemmerd wordt.
Zorg dat u de sluiting goed plaatst (deze mag niet verborgen of bedekt worden door of blijven haken achter personen of voorwerpen).
De volgende raadgevingen gelden voor de autogordels voor en achter.
dispositifs de retenue complémentaires
aux ceintures avant ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
prétensionneurs de ceintures
de sécurité avant .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue complémentaire aux ceintures .....
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
coussin gonflable
airbag ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ceintures de sécurité .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
prétensionneurs .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.38
NLD_UD82113_1
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (RHN - Renault)
Dispositifs de retenue complémentaires
aux ceintures avant
AANVULLENDE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOORIN (1/6)
1
Laat al deze veiligheidsvoor-
zieningen controleren na een
aanrijding.
Het is streng verboden zelf
werkzaamheden uit te voeren aan
het gehele systeem (gordelspanners,
airbags, rekeneenheden, bedrading)
of deze in een andere auto over te
zetten.
Om te voorkomen dat het systeem
onopzettelijk wordt geactiveerd en
verwondingen veroorzaakt, mag uit-
sluitend deskundig personeel van de
merkdealer aan de airbags werken.
Het elektrische ontstekingsmecha-
nisme van de gordelspanners mag
uitsluitend door speciaal opgeleid
personeel met speciaal gereedschap
worden gecontroleerd.
Laat de gaspatronen van de gor-
delspanners en de airbags door een
merkdealer verwijderen voordat de
auto wordt gesloopt.
Afhankelijk van de auto, kunnen deze be-
staan uit:
– gordelspanners van het oprolmecha-
nisme van de autogordel;
gordelspanners van de heupgordel;
krachtbegrenzers voor de bescher-
ming van de borstkas;
airbags bestuurder en passagier
voorin
Deze voorzieningen worden gelijktijdig of
af-zonderlijk, afhankelijk van de ernst van de
aanrijding, geactiveerd bij een frontale bot-
sing.
Afhankelijk van de ernst van de aanrijding,
kan het systeem de volgende middelen ac-
tiveren:
de blokkering van de autogordel;
de gordelspanner van het oprolmecha-
nisme van de autogordel (die in werking
komt om de speling van de autogordel op
te heffen);
gordelspanners van de heupgordel zodat
degene die op de stoel zit er niet vanaf
glijdt;
voorin airbag.
Gordelspanners
De gordelspanners dienen ervoor om de
autogordel strak tegen het lichaam te trek-
ken en daardoor de inzittende in zijn stoel
te drukken wat de effectiviteit van de gordel
verhoogt.
Bij contact aan, kan tijdens een ernstige
frontale aanrijding, afhankelijk van de ernst
van de schok, het systeem de volgende on-
derdelen activeren:
de gordelspanner van het oprolmecha-
nisme van de autogordel 1 die de gordel
direct strak trekt;
– De gordelspanner van het oprolmecha-
nisme van de heupgordel 2 van de voor-
stoelen.
2
1.39
NLD_UD82113_1
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (RHN - Renault)
Krachtbegrenzer
Vanaf een bepaalde hevigheid van de schok
van de aanrijding komt dit mechanisme in
werking om de kracht die de gordel op het li-
chaam uitoefent te begrenzen tot een draag-
lijk niveau.
Airbags van bestuurder en
passagier voorin
Deze bevinden zich bij de linker en rechter
voorstoel.
Een symbool onder op de voorruit geeft aan
of dit systeem aanwezig is (afhankelijk van
de auto).
Elk airbagsysteem bestaat uit:
een airbag en een gaspatroon in het
stuurwiel voor de bestuurder en in het
dashboard voor de passagier voorin;
een rekeneenheid die het systeem be-
waakt en de elektrische ontsteking van
de gaspatroon bestuurt;
aparte opname-elementen;
een controlelampje å op het instru-
mentenpaneel.
AANVULLENDE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOORIN (2/6)
Bij het afgaan van de airbag
vindt een explosie plaats.
Daarom komen bij het ont-
plooien van de airbag warmte
en rook vrij zonder enig brandgevaar en
klinkt er een luide knal. De airbag die on-
middellijk naar buiten komt, kan onge-
vaarlijke, lichte schaafwonden of ander
ongemak veroorzaken.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
1.40
NLD_UD82113_1
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (RHN - Renault)
AANVULLENDE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOORIN (3/6)
Werking
Het systeem werkt alleen als het contact
aanstaat.
Bij een zware frontale aanrijding, worden
de airbags snel opgeblazen om de klap van
het hoofd en de borstkas van de bestuur-
der tegen het stuurwiel en van de passagier
tegen het dashboard op te vangen. Daarna
lopen de airbags direct weer leeg om het
verlaten van de auto niet te bemoeilijken.
Storingen
å Dit controlelampje licht op bij het
starten van de motor en dooft na ongeveer
drie secondes.
Als het niet oplicht bij het aanzetten van het
contact of als blijft branden, wijst dit op een
storing in het systeem.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merk-
dealer.
Wacht u hier te lang mee dan betekent dat,
dat de bescherming in de tussenliggende
periode misschien niet optimaal is.
1.41
NLD_UD82113_1
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (RHN - Renault)
AANVULLENDE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOORIN (4/6)
In de volgende situaties werken de gor-
delspanners of airbags.
Bij een frontale botsing tegen een star
(niet-vervormbaar) oppervlak, met een snel-
heid van 25 km/u of hoger.
Bij een frontale botsing met een ander, ge-
lijkaardig of zwaarder voertuig, met een con-
tactzone van meer dan 40% en een snelheid
van 40 km/u of hoger voor de twee voertui-
gen.
Bij een botsing tegen de zijkant door een
ander, gelijkaardig of zwaarder voertuig, met
een snelheid van 50 km/u of hoger.
1.42
NLD_UD82113_1
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (RHN - Renault)
AANVULLENDE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOORIN (5/6)
In de volgende voorbeelden kunnen de
gordelspanners of de airbags in werking
treden:
Botsing onder de auto, zoals een stoep-
rand;
gaten in het wegdek;
een val of harde landing;
– stenen.
– ...
In de volgende voorbeelden bestaat het
gevaar dat de gordelspanners ofairbags
niet geactiveerd worden:
botsing van achteren, zelfs een zware;
als de auto omslaat;
aanrijding tegen de zijkant, aan de voor-
of achterkant van de auto;
– frontale aanrijding, onder de achterkant
van een vrachtwagen;
frontale botsing tegen een obstakel met
een scherpe hoek;
– ...
sécurité enfants .........................................
(page courante)
1.43
NLD_UD82113_1
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (RHN - Renault)
AANVULLENDE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOORIN (6/6)
Waarschuwingen met betrekking tot de bestuurdersairbag
Verander niets aan het stuurwiel of de naafdop.
Dek de naafdop niet af.
Bevestig geen voorwerpen (speldjes, logo, klokje, telefoonsteun, enz.) op het stuurwiel.
Het stuurwiel mag niet worden gedemonteerd. Uitsluitend speciaal opgeleide monteurs van de merkdealer mogen deze werkzaamheden
uitvoeren.
Ga niet te dicht op het stuurwiel zitten tijdens het rijden: zit met uw armen licht gebogen (zie “De juiste zithouding” 1.32). Zo blijft er vol-
doende ruimte over voor een goede en effectieve bescherming door de werking van de airbag.
Waarschuwingen inzake de passagiers airbag
Plak of bevestig niets op het dashboard (speldjes, logo’s, klokjes, telefoonhouder enz.) in de airbagzone.
Houd de ruimte tussen het dashboard en de voorpassagier vrij (geen dier of pakjes op schoot, geen paraplu of wandelstok tegen het dash-
board zetten).
Laat de passagier nooit zijn voeten op het dashboard leggen. Dit kan zeer gevaarlijk zijn. Kom niet te dicht (met knieën, hoofd of handen)
bij het dashboard.
Schakel de aanvullende veiligheidsvoorzieningen van de autogordel van de passagier voorin direct weer in na het verwijderen van een
kinderzitje, om de bescherming van de passagier te garanderen in geval van een botsing.
HET IS VERBODEN EEN KINDERZITJE ACHTERSTEVOREN OP DE PASSAGIERSSTOEL VOOR TE PLAATSEN TENZIJ DE
AANVULLENDE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VAN DE AUTOGORDEL VAN DE VOORPASSAGIER UITGESCHAKELD ZIJN. 1.61.
Hier volgt een aantal aanwijzingen om elke belemmering bij het opblazen van de airbag of verwonding door rondvliegende voorwerpen
te voorkomen.
dispositifs de retenue complémentaires
aux ceintures arrière ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue complémentaire aux ceintures .....
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de protection latérale ................
(page courante)
prétensionneurs de ceintures de sécurité..
(page courante)
1.44
NLD_UD82114_1
Dispositifs complémentaires aux ceintures arrière latérales (RHN - Renault)
aux ceintures arrière
AANVULLENDE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN ACHTERIN
Afhankelijk van de auto, kunnen deze be-
staan uit:
Gordelspanners in het oprolmecha-
nisme (gordels aan de zijkant);
Krachtbegrenzers voor bescherming
van de borstkas.
Deze voorzieningen worden gelijktijdig of
af-zonderlijk, afhankelijk van de ernst van de
aanrijding, geactiveerd bij een frontale bot-
sing.
Afhankelijk van de ernst van de aanrijding,
kan het systeem de volgende middelen ac-
tiveren:
de blokkering van de autogordel;
– De gordelspanner van het oprolmecha-
nisme van de autogordel (die in werking
treedt om de speling van de autogordel
op te heffen).
Krachtbegrenzer
Vanaf een bepaalde hevigheid van de schok
van de aanrijding komt dit mechanisme in
werking om de kracht die de gordel op het li-
chaam uitoefent te begrenzen tot een draag-
lijk niveau.
1
Gordelspanners zijkant
De gordelspanners dienen ervoor om de
autogordel strak tegen het lichaam te trek-
ken en daardoor de inzittende in zijn stoel
te drukken wat de effectiviteit van de gordel
verhoogt.
Bij contact aan, kan tijdens een ernstige
frontale aanrijding, afhankelijk van de ernst
van de schok, het systeem de gordelspan-
ner 1 activeren die onmiddellijk de gordel
strak trekt.
Laat al deze veiligheidsvoor-
zieningen controleren na een
aanrijding.
Het is streng verboden zelf
werkzaamheden uit te voeren aan
het gehele systeem (gordelspanners,
airbags, rekeneenheden, bedrading)
of deze in een andere auto over te
zetten.
Om te voorkomen dat het systeem
onopzettelijk wordt geactiveerd en
verwondingen veroorzaakt, mag uit-
sluitend deskundig personeel van de
merkdealer aan de airbags werken.
Het elektrische ontstekingsmecha-
nisme van de gordelspanners mag
uitsluitend door speciaal opgeleid
personeel met speciaal gereedschap
worden gecontroleerd.
Laat de gaspatronen van de gor-
delspanners en de airbags door een
merkdealer verwijderen voordat de
auto wordt gesloopt.
dispositifs de retenue complémentaires
latéraux ................................................
(page courante)
retenue complémentaire aux ceintures .....
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
coussin gonflable
airbag ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de protection latérale ................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.45
NLD_UD82115_1
Dispositifs de protection latérale (RHN - Renault)
latéraux
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN BESCHERMING ZIJKANT
Zij Airbag
Dit is een airbag die aan de kant van het por-
tier ondergebracht is in de rugleuning van
elk van de voorstoelen en komt in werking
om de inzittenden te beschermen bij een
zware aanrijding tegen de zijkant.
Zijruit Airbag
Dit type airbag wordt (afhankelijk van de
auto) boven langs de zijkant van de auto ge-
monteerd. Ze worden geactiveerd langs de
zijruiten bij de voor- en achterportieren om
de inzittenden te beschermen bij een hevige
botsing tegen de zijkant.
Middelste Airbag
Deze airbag is op de bestuurdersstoel be-
vestigd en tussen de bestuurdersstoel en de
passagiersstoel geplaatst om de bestuurder
en passagier te beschermen bij een zware
aanrijding van opzij.
Hij ontvouwt zich ook uit om de bestuurder,
als hij de enige voorin is, te beschermen bij
een zware zijdelingse botsing.
Waarschuwing met betrekking tot de zij-airbag en middelste airbag
Stoelhoezen plaatsen: voor stoelen met een airbag zijn stoelhoezen nodig die
speciaal voor uw auto zijn ontworpen. Raadpleeg een merkdealer om te weten of
dergelijke hoezen leverbaar zijn. Het gebruik van andere hoezen (of hoezen die
bestemd zijn voor een ander model) kan de goede werking van deze airbag belemmeren
en daardoor de veiligheid van de inzittenden in gevaar brengen.
Plaats geen accessoires, voorwerpen of dieren tussen de rugleuning, het portier en de
interieurbekleding. Dek de rugleuning van de stoel ook nooit af met bijvoorbeeld kleding
of accessoires. De werking van de airbag kan hierdoor belemmerd worden en verwon-
dingen veroorzaken als de airbag wordt geactiveerd.
Plaats geen voorwerpen op de afdekking van het opbergvak in de middelste armsteun ;
dit kan de goede werking van de centrale airbag verstoren en/of letsel veroorzaken wan-
neer deze wordt geactiveerd.
Plaats geen voorwerpen op het opbergvak in de middelste armsteun; dit kan de goede
werking van de centrale airbag verstoren en/of letsel veroorzaken wanneer deze wordt
geactiveerd.
Demontage of wijziging van de stoel en de interieurbekleding is verboden, tenzij dit ge-
beurt door deskundig personeel van de merkdealer.
De airbags ontvouwt zich via de sleuven in de rugleuningen van de voorstoelen (portier-
zijde en middenconsolezijde): steek nooit voorwerpen in deze sleuven.
dispositifs de retenue complémentaires ....
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue complémentaire aux ceintures .....
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
coussin gonflable
airbag ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ceintures de sécurité .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.46
NLD_UD82116_1
Dispositifs de retenue complémentaires (RHN - Renault)
AANVULLENDE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN
De airbag is bedoeld als aanvulling op de werking van de autogordel. De airbag en de autogordel vormen één veiligheidssysteem.
De gordel moet altijd worden gedragen. Het niet-dragen kan bij een ongeval de inzittenden blootstellen aan zware verwondingen. Dit
kan ook het risico op lichte oppervlakkige wonden bij het opblazen van de airbag verergeren, hoewel dergelijke kleine verwondingen
nooit zijn uitgesloten bij gebruik van een airbag.
Bij een botsing, zelfs een zware, tegen de achterkant of bij het over de kop gaan van de auto worden de airbags of de gordelspan-
ners niet altijd geactiveerd. Zware stoten onder de auto veroorzaakt door stoepen, gaten in het wegdek, stenen, kunnen de airbagsystemen
activeren.
Het is streng verboden zelf werkzaamheden uit te voeren aan airbags, gordelspanners rekeneenheid, bedrading, enz. Deze mogen uit-
sluitend door speciaal opgeleide monteurs van de merkdealer worden gecontroleerd en gerepareerd.
Om te voorkomen dat de airbag(s) ten onrechte wordt/worden opgeblazen of juist niet als dat wel nodig zou zijn, mag uitsluitend deskundig
personeel van de merkdealer aan het systeem werken.
Laat het airbagsysteem controleren na een aanrijding of (een poging tot) diefstal van de auto.
Als u de auto uitleent of verkoopt, breng de nieuwe berijder/eigenaar dan op de hoogte van deze bijzonderheden door hem dit instructie-
boekje bij de auto te leveren.
Laat de gaspatro(o)n(en) door een merkdealer verwijderen voordat de auto wordt gesloopt.
Hier volgt een aantal aanwijzingen om elke belemmering bij het opblazen van de airbag of verwonding door rondvliegende voorwerpen
te voorkomen.
sécurité enfants .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue enfants..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
système de retenue enfants ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges enfants ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
transport d’enfants .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
enfants .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.47
NLD_UD82117_1
Sécurité enfants : généralités (RHN - Renault)
Sécurité enfants : généralités
KINDERVEILIGHEID: algemene informatie (1/2)
Vervoer van kinderen
U dient zich te houden aan de wetgeving
van het land waarin u zich bevindt.
Het kind moet, net als een volwassene, altijd
correct zitten en zijn vastgemaakt, ongeacht
het traject. U bent verantwoordelijk voor de
kinderen die u vervoert.
Een kind is geen volwassene in miniatuur-
formaat. Het staat bloot aan specifieke let-
selrisico’s doordat de spieren en botten nog
in de groei zijn. De autogordel alleen is niet
geschikt voor het vervoer. Gebruik het juiste
kinderzitje en gebruik het correct.
Een botsing met 50 km/u
komt overeen met een val van
10 meter hoogte. Het niet vast-
maken van een kind is het-
zelfde als het laten spelen op een balkon
zonder balustrade op de vierde verdie-
ping!
Houd een kind nooit in uw armen. Bij
een ongeluk zal u het niet kunnen tegen-
houden, zelfs niet als u zelf in uw gordel
vastzit.
Als uw auto betrokken is geweest bij een
verkeersongeluk, moet u het kinderzitje
vervangen en de gordels en de ISOFIX
verankeringen laten controleren.
Als u wilt voorkomen dat de
portieren worden geopend, ge-
bruikt u de functie “Kinderslot”.
1.21.
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes,
een kind, een afhankelijke volwassene
of een dier in de auto achter als u deze
verlaat.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, door organen te bedienen zoals
bijvoorbeeld de ruitbediening, of de por-
tieren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
1.48
NLD_UD82117_1
Sécurité enfants : généralités (RHN - Renault)
KINDERVEILIGHEID: algemene informatie (2/2)
Gebruik van een kinderzitje
De bescherming die het kinderzitje biedt is
afhankelijk van zijn capaciteit om het kind
vast te houden en van de installatie ervan.
Door een verkeerde installatie komt de bes-
cherming van het kind in gevaar bij krachtig
remmen of een botsing.
Controleer voordat u een kinderzitje koopt,
of het voldoet aan de wettelijke eisen van
het land waar u zich bevindt en of het ge-
monteerd kan worden in uw auto. Raadpleeg
een merkdealer om te weten welke zitje ge-
adviseerd worden voor uw auto.
De voorschriften voor het vervoer van kin-
deren zijn specifiek voor elk land. Het ge-
bruik van een kinderzitje is afhankelijk van
de leeftijd en/of de grootte en/of het gewicht
van het kind.
Voor kinderen die geen kinderzitje nodig
hebben: zorg ervoor dat de veiligheidsgor-
del correct is afgesteld en vastgemaakt.
Houd u in elk geval aan de voorschriften van
het land waarin u zich bevindt.
Lees, vóór het monteren van een kinderzitje,
de gebruiksaanwijzing en houd u aan de in-
structies. Neem, bij problemen met het in-
stalleren, contact op met de fabrikant van de
uitrusting. Bewaar de gebruiksaanwijzing bij
het zitje.
Geef het goede voorbeeld door uw
gordel vast te maken en leer uw kind:
zich correct vast te maken,
in en uit te stappen aan de andere
kant van het verkeer.
Gebruik geen tweedehands kinderzitje
of zonder gebruiksaanwijzing.
Let op dat niets in de buurt van het kin-
derzitje de installatie ervan belemmert.
Laat een kind nooit onbewaakt
achter in de auto.
Controleer of uw kind altijd
vastzit en het harnas of de
gordel correct is afgesteld en aangepast.
Vermijd te dikke kleding waardoor ruimte
tussen de riemen kan ontstaan 1.32.
Zorg ervoor dat uw kind zijn hoofd of
armen niet uit het raam kan steken.
Controleer regelmatig de juiste houding
van het kind, met name als het slaapt.
sécurité enfants .........................................
(page courante)
sièges enfants ...........................................
(page courante)
1.49
NLD_UD82118_1
Sécurité enfants : choix du siège enfant (RHN - Renault)
KINDERVEILIGHEID: keuze van het kinderzitje
Kinderzitje “achterstevoren”
Het hoofd van een baby is, naar verhouding,
zwaarder dan dat van een volwassene en de
nek is zeer kwetsbaar. Vervoer het kind zo
lang mogelijk in deze stand (minstens tot het
2 jaar is). Zo worden het hoofd en de nek
ondersteund.
Kies een omhullend zitje voor een betere
bescherming opzij en vervang het zodra het
hoofd van het kind boven het kuipzitje uit-
steekt.
Kinderzitje “vooruit”
Maximaal 18 kg of 4 jaar, het kind mag in
een voorwaarts gerichte zitje reizen. Kies
het juiste zitje voor het kind: hoofd en buik
zijn de meest kwetsbare lichaamsdelen. Een
vooruit geplaatst kinderzitje dat stevig in de
auto is vastgezet, vermindert het risico dat
het kind zijn hoofd stoot. Vervoer uw kind in
een vooruit geplaatst zitje met een harnas
als de lengte van het kind dat toelaat.
Kies voor een kuipzitje voor een betere zij-
delingse bescherming.
Zittingverhogers
Vanaf 15 kg of 4 jaar kan een kind reizen op
een zittingverhoger waarmee de autogordel
kan worden aangepast aan zijn lichaams-
bouw. De zitting van de verhoger moet ge-
leiders hebben die de gordel over de heupen
van het kind en niet over de buik laten lopen.
Een in hoogte verstelbare rugleuning met
een gordelgeleider wordt geadviseerd om
de gordel op het midden van de schouder
te plaatsen. Deze mag nooit over de hals of
over de armen lopen.
Kies een omhullend zitje voor een betere be-
scherming opzij.
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue enfants..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
système de retenue enfants ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sécurité enfants .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges enfants ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
transport d’enfants .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
Isofix ..........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ceintures de sécurité .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.50
NLD_UD82119_1
Sécurité enfants : choix de la fixation du siège enfant (RHN - Renault)
Bevestiging met de autogordel
De autogordel moet worden afgesteld om
goed te kunnen werken bij krachtig remmen
of bij een botsing.
Laat de gordel lopen zoals de fabrikant van
het kinderzitje voorschrijft.
Controleer altijd de vergrendeling van de au-
togordel door eraan te trekken en zet hem
daarna zo strak mogelijk door op het kinder-
zitje te drukken.
Controleer of het zitje goed vastzit door het
zitje naar links/rechts en naar voren/achte-
ren te bewegen: het zitje moet stevig vast
blijven zitten.
Controleer of het kinderzitje niet dwars is ge-
ïnstalleerd en niet tegen een ruit rust.
choix de la fixation du siège enfant
KINDERVEILIGHEID: keuze van de bevestiging van het kinderzitje (1/3)
Er zijn twee bevestigingssystemen voor
kinderzitjes: met de autogordel of met het
ISOFIX systeem.
Gebruik geen kinderzitje dat de
gordel waarmee het vastzit zou
kunnen losmaken: het onder-
stel van het zitje mag niet op
de gesp en/of de sluiting van de gordel
rusten.
De autogordel mag nooit los-
gemaakt of verdraaid worden.
Laat de gordel nooit onder de
armen of achter de rug lopen.
Controleer of de gordel niet beschadigd
is door scherpe randen.
Als de autogordel niet normaal werkt,
kan deze het kind niet beschermen.
Raadpleeg een merkdealer. Gebruik
deze zitplaats niet zolang de gordel niet
is gerepareerd.
1.51
NLD_UD82119_1
Sécurité enfants : choix de la fixation du siège enfant (RHN - Renault)
Bevestig het kinderzitje met de ISOFIX gren-
dels als het deze heeft. Het ISOFIX systeem
garandeert een gemakkelijke, snelle en vei-
lige montage.
Het ISOFIX-systeem bestaat uit twee ringen
en, in sommige gevallen, een derde ring.
Voordat u een ISOFIX kinderzitje installeert dat u hebt gekocht voor een andere
auto, moet u nagaan of het geïnstalleerd mag worden. Raadpleeg de lijst van
de fabrikant van het zitje waarop de auto's staan waarin het zitje gebruikt mag
worden .
KINDERVEILIGHEID: keuze van de bevestiging van het kinderzitje (2/3)
Bevestiging met ISOFIX systeem
Goedgekeurde kinderzitjes ISOFIX zijn ge-
standaardiseerd volgens de huidige regel-
geving als één van de vier onderstaande ge-
vallen van toepassing is:
universeel ISOFIX 3-punts vooruit;
semi-universeel ISOFIX 2-punts;
– Specifiek;
i-Size voorzien van een van de volgende
onderdelen:
een riem die aan de derde ring van de
betreffende stoel wordt vastgemaakt;
of een steun die op de vloer van de
auto rust, geschikt voor de goedge-
keurde stoel i-Size, met als bedoeling
te voorkomen dat het kinderzitje be-
weegt bij een botsing.
Controleer in het laatste geval of uw kinder-
zitje geïnstalleerd kan worden door de lijst
van geschikte auto’s te raadplegen.
Verander niets aan de onder-
delen van het oorspronkelijk
gemonteerde systeem: gor-
dels, ISOFIX, stoelen en de be-
vestigingen ervan.
De ISOFIX verankeringen
mogen alleen gebruikt worden
voor kinderzitjes met het
ISOFIX systeem. Bevestig
nooit andere kinderzitjes, noch de gordel
of andere voorwerpen op deze veranke-
ringspunten.
Controleer of niets in de weg zit bij de
verankeringspunten.
Als uw auto betrokken is geweest bij een
verkeersongeluk, moet u de ISOFIX ver-
ankeringen laten controleren en het kin-
derzitje vervangen.
De twee ringen 1 bevinden zich tussen de
rugleuning en de zitting van de stoel en zijn
te herkennen aan een symbool .
1
banquette arrière .......................................
(page courante)
siège arrière...............................................
(page courante)
1.52
NLD_UD82119_1
Sécurité enfants : choix de la fixation du siège enfant (RHN - Renault)
KINDERVEILIGHEID: keuze van de bevestiging van het kinderzitje (3/3)
2
Controleer of de rugleuning
van het vooruit geplaatste kin-
derzitje goed tegen de rugleu-
ning van de stoel in de auto is
geplaatst. In dit geval rust het kinderzitje
niet altijd op de zitting van de stoel in de
auto.
De ISOFIX verankeringen
mogen alleen gebruikt worden
voor kinderzitjes met het
ISOFIX systeem. Bevestig
nooit andere kinderzitjes, noch de gordel
of andere voorwerpen op deze veranke-
ringspunten.
Controleer of niets in de weg zit bij de
verankeringspunten.
Als uw auto betrokken is geweest bij een
verkeersongeluk, moet u de ISOFIX ver-
ankeringen laten controleren en het kin-
derzitje vervangen.
2
Bevestiging met het ISOFIX systeem
(vervolg)
De derde ring 4 wordt gebruikt voor het vast-
maken van de bovenste riem 2 bij bepaalde
kinderzitjes.
Plaatsen achter
De bovenste riem 2 moet tussen de rug-
leuning en de hoedenplank worden geleid.
Hiervoor verwijdert u de hoedenplank
3.35.
Bevestig de haak 3 aan een van de ringen 4
die gemarkeerd zijn met het symbool .
Zitplaats voorin passagier
Bevestig de haak 3 van de bovenste riem 2
aan de ring 4 die is gemarkeerd met het
symbool .
Alle zitplaatsen
Trek aan de bovenste riem 2 zodat de rug-
leuning van het kinderzitje strak tegen de
rugleuning van de autostoel aanligt.
3
4
3
4
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue enfants..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
système de retenue enfants ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sécurité enfants .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges enfants ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
transport d’enfants .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag.........................................................
(page courante)
enfants .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.53
NLD_UD82120_1
Sécurité enfants : installation du siège enfant, généralité (RHN - Renault)
Installation du siège enfant, généralités
KINDERVEILIGHEID: installatie van kinderzitje, algemeen (1/2)
Op bepaalde zitplaatsen mogen geen kin-
derzitjes bevestigd worden Op het schema
op de volgende bladzijde ziet u waar u een
kinderzitje mag bevestigen.
Monteer het kinderzitje bij voor-
keur op een zitplaats achterin.
Controleer of het kinderzitje
of de voeten van het kind het
goed vergrendelen van de voorstoel niet
belemmeren. 1.27.
Controleer of het kinderzitje, door het in-
stalleren ervan in de auto, niet loskomt
van het onderstel.
Als u de hoofdsteun moet verwijde-
ren, berg deze dan goed op zodat deze
niet in een projectiel kan veranderen bij
krachtig remmen of een botsing.
Maak het kinderzitje altijd goed vast aan
de auto, ook als het niet in gebruik is,
zodat het niet in een projectiel kan ver-
anderen bij krachtig remmen of een bot-
sing.
LEVENSGEVAAR OF
GEVAAR VAN ERNSTIG
LETSEL: voordat u een kinder-
zitje achterstevoren op deze
stoel plaatst, moet u controleren of de
passagiersairbag voor is uitgeschakeld.
1.61.
De genoemde types kinderzitjes zijn niet
overal leverbaar. Controleer, voordat u een
ander kinderzitje gebruikt, bij de fabrikant of
het gemonteerd kan worden.
Aan de voorkant
Het vervoer van een kind op de plaats van
de voorpassagier is niet in alle landen toe-
gestaan. Raadpleeg de geldende wetgeving
en volg de aanwijzingen van het schema op
de volgende bladzijde.
Voordat u een kinderzitje op deze plaats in-
stalleert (indien dit toegestaan is):
zet de autogordel zo ver mogelijk naar
beneden;
schuif de stoel zo ver mogelijk naar ach-
teren;
– zet de rugleuning enigszins schuin (on-
geveer 25°);
zet de zitting, indien mogelijk, zo ver mo-
gelijk omhoog.
Zet de hoofdsteun van de stoel steeds goed
omhoog zodat deze het kinderzitje niet hin-
dert 1.90.
Als het kinderzitje is geïnstalleerd en als dit
mogelijk is, verplaatst u de autostoel indien
nodig naar voren (voor de nodige ruimte op
de achterste zitplaatsen voor de passagiers
of andere kinderzitjes). Een kinderzitje dat
achterstevoren staat, mag het dashboard
niet raken of niet in maximale naar voren ge-
schoven positie staan.
Wijzig de andere afstellingen niet meer na
het installeren van het kinderzitje.
Isofix ..........................................................
(page courante)
banquette arrière .......................................
(page courante)
plage arrière ..............................................
(page courante)
1.54
NLD_UD82120_1
Sécurité enfants : installation du siège enfant, généralité (RHN - Renault)
Verwijder altijd de hoofdsteun van de achter-
stoel waarop het kinderzitje wordt geplaatst.
3.30. Zet de achterstoel indien nodig zo
ver mogelijk naar achteren. Dit moet ge-
beuren voordat u het kinderzitje plaatst.
Controleer of het kinderzitje goed tegen de
rugleuning van de achterstoel rust.
Op zitplaats achter aan de zijkant
Een reiswieg wordt dwars in de auto geïn-
stalleerd en neemt ten minste twee zitplaat-
sen in beslag. Plaats het hoofd van het kind
aan de tegenover het portier gelegen kant.
Zet de voorstoel van de auto zo ver moge-
lijk naar voren om een kinderzitje achterste-
voren te installeren, en zet daarna de stoel
ervoor zo ver mogelijk terug zonder dat deze
tegen het kinderzitje komt.
Voor de veiligheid van het vooruit geplaatste
kind:
zet de desbetreffende stoel zo ver moge-
lijk naar achteren;
zet de stoel vóór het kind naar voren en
stel de positie van de rugleuning in om
contact tussen de stoel en de benen van
het kind te vermijden.
KINDERVEILIGHEID: installatie van kinderzitje, algemeen (2/2)
Controleer of het kinderzitje
of de voeten van het kind een
goede vergrendeling van de
voorstoel niet belemmeren.
3.32 of 1.27.
Monteer het kinderzitje bij voor-
keur op een zitplaats achterin.
Om op deze zitplaats een
ISOFIX-kinderzitje te instal-
leren, maakt u eerst de autogordel los
voordat u de bouten vastzet.
Wanneer een ISOFIX-
kinderzitje op de zitplaats aan
de linkerkant achterin wordt
geïnstalleerd, kan de middel-
ste zitplaats niet meer worden gebruikt.
De middelste autogordel is immers niet
meer toegankelijk of bruikbaar.
Een kinderzitje met vloersteu-
nen mag nooit worden geïn-
stalleerd op de middelste zit-
plaats achterin.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
Installatie van de zittingverhoger (groep
2 of 3)
Controleer de werking van de veiligheids-
gordel (rol de gordel op) 1.32.
Stel de veiligheidsgordel als volgt af:
plaats de borstriem op de schouder van
het kind zonder de nek te raken;
– plaats de heupriem zo dat deze plat op
de dijen en tegen het bekken ligt.
Pas indien nodig de stand van de autostoel
aan.
1.55
NLD_UD82121_1
sieges enfant : installation par ceinture de securité (RHN - Renault)
KINDERZITJES: bevestiging met autogordel (1/3)
³ Controleer de staat van de airbag
voordat u een passagier laat plaatsnemen of
een kinderzitje installeert.
²Plaats verboden voor het installe-
ren van een kinderzitje.
Kinderzitje bevestigd met behulp van de
gordel
¬ Plaats toegelaten voor de bevesti-
ging met de gordel van een als “Universeel”
goedgekeurd zitje.
B2: stoel geschikt voor installatie van een
kinderzitje met goedkeuring “B2”.
Kinderzitje bevestigd met behulp van de
gordel
B3: stoel geschikt voor installatie van een
kinderzitje met goedkeuring “B3”.
Kinderzitje bevestigd met behulp van de
gordel
Door het gebruik van een niet
bij de auto passend kinder-
veiligheidssysteem wordt de
baby of het kind niet correct be-
schermd. Het kan ernstig of zelfs dode-
lijk letsel oplopen.
Overzicht van de installatie
LEVENSGEVAAR OF
GEVAAR VAN ERNSTIG
LETSEL: voordat u een kinder-
zitje achterstevoren op deze
stoel plaatst, moet u controleren of de
passagiersairbag voor is uitgeschakeld.
1.61.
Controleer of uw kind altijd
vastzit en het harnas of de
gordel correct is afgesteld en
aangepast 1.32.
Pas indien nodig de zitpositie aan.
1.56
NLD_UD82121_1
sieges enfant : installation par ceinture de securité (RHN - Renault)
KINDERZITJES: bevestiging met autogordel (2/3)
Type kinderzitje Gewicht van het kind
Zitplaats voorin passagier
Zitplaatsen
zijkant achter
van rij 2
Zitplaats
midden achter
van rij 2
Zitplaats rij 3
(afhankelijk
van de auto)
Met airbag
uitgeschakeld
Met
ingeschakelde
airbag
Reiswieg dwars
Groep 0 < tot 10 kg X X U (2) X X
Kuipzitje achterstevo-
ren geplaatst
Groepen 0 of 0 +
< tot 10 kg en tot < 13 kg U (1) (6) X U (3) U (3) U (5)
Kuipzitje/kinderzitje
achterstevoren
Groepen 0 + en 1
< tot 13 kg en 9 tot 18 kg U (1) (6) X U (3) U (3) U (5)
Kinderzitje vooruit ge-
plaatst
Groep 1
9 tot 18 kg X U (6) U (3) (4) U (3) (4) U (5)
Zittingverhoger
Groepen 2 en 3
15 tot 25 kg en 22 tot
36 kg X U, B2, B3 (6) U, B2 (3) (4) U (3) (4) U (5)
In de tabel hieronder staat dezelfde informatie als op het overzicht van de vorige bladzijde, overeenkomstig de wettelijke voorschriften.
(1) LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN ERNSTIG LETSEL: voordat u een kinderzitje achterstevoren op deze stoel plaatst, moet u
controleren of de passagiersairbag voor is uitgeschakeld. 1.61.
1.57
NLD_UD82121_1
sieges enfant : installation par ceinture de securité (RHN - Renault)
KINDERZITJES: bevestiging met autogordel (3/3)
X = Stoel niet geschikt voor het installeren van dit type kinderzitje.
U = Plaats toegestaan voor bevestiging met autogordel van een kinderzitje dat goedgekeurd is als “Universeel” voor deze leeftijdscategorie; con-
troleer of het gemonteerd kan worden.
B2 = Autostoel geschikt voor bevestiging met autogordel van een kinderzitje met goedkeuring “B2”; controleer of dit kan worden gemonteerd.
B3 = Autostoel geschikt voor bevestiging met autogordel van een kinderzitje met goedkeuring “B3”; controleer of dit kan worden gemonteerd.
(2) Een reiswieg wordt dwars in de auto geïnstalleerd en neemt ten minste twee zitplaatsen in beslag. Plaats het hoofd van het kind richting de
binnenkant van de auto.
(3) Zet indien nodig de stoel van de auto zo ver mogelijk naar achteren en zet de rugleuning omhoog (ongeveer 25°). Om een kinderzitje achter-
stevoren te installeren, zet u de voorstoel van de auto zo ver mogelijk naar voren. Zet daarna de voorstoel zo ver mogelijk terug zonder dat
deze tegen het kinderzitje komt.
(4) Verwijder in ieder geval de hoofdsteun van de stoel achteraan waarop het kinderzitje is geplaatst. Dit moet gebeuren voordat u het kinderzitje
plaatst 3.30. Schuif de stoel vóór het kind naar voren, zet de rugleuning naar voren om contact tussen de stoel en de benen van het kind
te voorkomen.
(5) Zet de stoel van de auto zo ver mogelijk naar achteren en zo hoog mogelijk en zet de rugleuning licht schuin (ongeveer 25°).
(6) LEVENSGEVAAR OF RISICO OP ERNSTIG LETSEL: een kinderzitje met een vloersteun mag nooit worden bevestigd.
1.58
NLD_UD82122_1
sieges enfant : fixation par système ISOFIX (RHN - Renault)
KINDERZITJES: bevestiging via het ISOFIX-SYSTEEM (1/3)
Type kinderzitje Gewicht van
het kind
Grootte
van zitje
[bevestiging]
Passagiersstoel voorin
Zitplaatsen
zijkant achter
van rij 2
Zitplaats
midden
achter
van rij 2
Zitplaats
midden
achter
van rij 3
(afhankelijk
van de auto)
airbag
uitgeschakeld
airbag
geactiveerd
Reiswieg dwars
Goedgekeurd voor groep 0 < tot 10 kg L1 [F], L2 [G] X X X X X
Kuipzitje achterstevoren ge-
plaatst
Goedgekeurd voor groep 0 of
0 +
< tot 13 kg R1 [E] IL (2) (5) X IL (1) X X
Kinderzitje achterstevoren
geplaatst
Goedgekeurd voor groep 0+
of 1
< tot 13 kg en
9 tot 18 kg R3 [C], R2 [D] IL (2) (5) X IL (1) X X
Kinderzitje vooruit geplaatst
Goedgekeurd voor groep 1 9 tot 18 kg F3 [A], F2 [B],
F2X [B1] X IUF - IL (2) IUF - IL (1) (2) X X
Zittingverhoger
Goedgekeurd voor groep 2 of 3
15 tot 25 kg en
22 tot 36 kg
[B2] X IUF - IL (2) IUF - IL (1) (2) X X
[B3] X IUF - IL (2) X X X
Stoel i-Size i-U (2) (5) i-U X X
In de tabel hieronder staat dezelfde informatie als op het overzicht op de volgende bladzijden, overeenkomstig de wettelijke voorschrif-
ten.
1.59
NLD_UD82122_1
sieges enfant : fixation par système ISOFIX (RHN - Renault)
X = Stoel niet geschikt voor het installeren van dit type kinderzitje.
IUF/IL = Plaats waar een kinderzitje is toegestaan met de goedkeuring “Universeel/semi-universeel of voertuigspecifiek” voor auto's die zijn uitge-
rust met het ISOFIX-systeem; controleer of het kan worden gemonteerd.
i-U = Geschikt voor “universele” i-Size -bevestigingsmiddelen, voorwaarts en achterwaarts gericht.
i-UF = Alleen geschikt voor “universele” i-Size-bevestigingsmiddelen, voorwaarts en achterwaarts gericht.
(1) Een reiswieg wordt dwars in de auto geïnstalleerd en neemt ten minste twee zitplaatsen in beslag. Plaats het hoofd van het kind richting de
binnenkant van de auto.
(2) Zet de stoel van de auto zo ver mogelijk naar achteren en zo hoog mogelijk en zet de rugleuning licht schuin (ongeveer 25°).
(3) Zet indien nodig de stoel van de auto zo ver mogelijk naar achteren en zet de rugleuning omhoog (ongeveer 25°). Om een kinderzitje achter-
stevoren te installeren, zet u de voorstoel van de auto zo ver mogelijk naar voren. Zet daarna de voorstoel zo ver mogelijk terug zonder dat
deze tegen het kinderzitje komt.
(4) Verwijder in ieder geval de hoofdsteun van de stoel achteraan waarop het kinderzitje is geplaatst. Dit moet gebeuren voordat u het kinderzitje
plaatst 3.30. Schuif de stoel vóór het kind naar voren, zet de rugleuning naar voren om contact tussen de stoel en de benen van het kind
te voorkomen.
De grootte van een ISOFIX kinderzitje wordt aangegeven door een letter:
[B2, B3]: stoelverhogers van groep 2 en 3 (15 - 25 kg en 22 - 36 kg);
F3, F2, F2X [A, B, B1]: voor naar voren gerichte zitjes in groep 1 (9 tot 18 kg);
R3, R2, R2X [C, D]: achterwaarts gerichte zitjes of kuipzitjes van groep 0+ (minder dan 13 kg) of groep 1 (9 tot 18 kg);
R1 [E]: naar achteren gerichte zitjes in groep 0 (minder dan 10 kg) of 0+ (minder dan 13 kg);
L1, L2 [F, G]: reiswiegen in groep 0 (minder dan 10 kg).
(5) LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN ERNSTIG LETSEL: voordat u een kinderzitje achterstevoren op deze stoel plaatst, moet u
controleren of de passagiersairbag voor is uitgeschakeld 1.61.
KINDERZITJES: bevestiging via het ISOFIX-SYSTEEM (2/3)
1.60
NLD_UD82122_1
sieges enfant : fixation par système ISOFIX (RHN - Renault)
Overzicht van de installatie Kinderzitje bevestigd met behulp van de
ISOFIX bevestiging
Plaats waar een ISOFIX kinderzitje
is toegelaten.
± De zitplaatsen achterin zijn voorzien
van een verankering voor de bevestiging
van een universeel ISOFIX kinderzitje voor-
uit. De verankeringen bevinden zich op de
rugleuningen van de achterstoelen.
De grootte van een ISOFIX kinderzitje wordt
aangegeven door een letter:
[B2, B3]: stoelverhogers van groep 2 en 3
(15 - 25 kg en 22 - 36 kg);
F3, F2, F2X [A, B, B1]: voor naar voren
gerichte zitjes in groep 1 (9 tot 18 kg);
R3, R2, R2X [C, D]: achterwaarts gerichte
zitjes of kuipzitjes van groep 0+ (minder
dan 13 kg) of groep 1 (9 tot 18 kg);
R1 [E]: naar achteren gerichte zitjes in
groep 0 (minder dan 10 kg) of 0+ (minder
dan 13 kg);
L1, L2 [F, G]: reiswiegen in groep 0
(minder dan 10 kg).
Door het gebruik van een niet
bij de auto passend kinder-
veiligheidssysteem wordt de
baby of het kind niet correct be-
schermd. Het kan ernstig of zelfs dode-
lijk letsel oplopen.
²Plaats verboden voor het installe-
ren van dit type kinderzitje.
KINDERZITJES: bevestiging via het ISOFIX-SYSTEEM (3/3)
airbag.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbags
sécurité enfants ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag
activation airbags passager avant .......
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag
désactivation airbag passager avant ...
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.61
NLD_UD82123_1
Sécurité enfants : désactivation, activation AIRBAG passager avant (RHN - Renault)
Sécurité enfants : désactivation, activation AIRBAG passager avant
KINDERVEILIGHEID: uitschakelen, inschakelen passagier voorin AIRBAG (1/3)
Uitschakelen van de
passagiersairbag voorin
Voordat u een kinderzitje op de passagiers-
stoel voorin installeert:
controleer of het kinderzitje op deze stoel
kan worden geïnstalleerd;
het volgende is van essentieel belang:
deactivering van de airbagvoor een kin-
derzitje waarin het kind achterstevoren in
de auto zit.
De airbag uitschakelen: met stilstaande
auto en contact uit de grendel 1 indrukken
en in stand OFF plaatsen.
Nadat u het contact weer aangezet hebt,
moet u controleren of het controlelampje
¹ verschijnt op het display 2.
Dit lampje blijft constant branden om u
eraan te herinneren dat u een kinderzitje
kunt gebruiken.
2
De passagiersairbag voorin
mag alleen worden geacti-
veerd of gedeactiveerd wan-
neer de auto stilstaat met het
contact uit.
Als dit bij rijdende auto gebeurt, lichten
de controlelampjes å en ©
op.
Om de staat van de airbag weer in over-
eenstemming te brengen met de stand
van de grendel, zet u het contact uit en
weer aan.
GEVAAR
Omdat het gevaarlijk is als de
passagiersairbag voorin wordt
geactiveerd als er een kin-
derzitje achterstevoren op de stoel is
geplaatst, mag u NOOIT een bevesti-
gingssysteem voor kinderen achterste-
voren installeren op een stoel met een
ACTIEVE frontale AIRBAG. Dit kan
de DOOD van het KIND of ERNSTIG
LETSEL tot gevolg hebben.
1
1.62
NLD_UD82123_1
Sécurité enfants : désactivation, activation AIRBAG passager avant (RHN - Renault)
KINDERVEILIGHEID: uitschakelen, inschakelen passagier voorin AIRBAG (2/3)
3
GEVAAR
Omdat het gevaarlijk is als de
passagiersairbag voorin wordt
geactiveerd als er een kin-
derzitje achterstevoren op de stoel is
geplaatst, mag u NOOIT een bevesti-
gingssysteem voor kinderen achterste-
voren installeren op een stoel met een
ACTIEVE frontale AIRBAG. Dit kan
de DOOD van het KIND of ERNSTIG
LETSEL tot gevolg hebben.
De merktekens op het dashboard en de stic-
kers A aan elke kant van de zonneklep van
de passagier 3 (bijvoorbeeld de sticker hier-
boven), herinneren u aan deze instructies.
A
A
1.63
NLD_UD82123_1
Sécurité enfants : désactivation, activation AIRBAG passager avant (RHN - Renault)
KINDERVEILIGHEID: uitschakelen, inschakelen passagier voorin AIRBAG (3/3)
Inschakelen van de
passagiersairbag voorin
Zodra het kinderzitje van de passagiersstoel
verwijderd is, moet u de airbag weer inscha-
kelen om de voorpassagier bij een botsing
te beschermen.
De passagiersairbag voorin
mag alleen worden geacti-
veerd of gedeactiveerd wan-
neer de auto stilstaat met het
contact uit.
Als dit bij rijdende auto ge-
beurt, lichten de controlelampjes å
en © op.
Om de staat van de airbag weer in over-
eenstemming te brengen met de stand
van de grendel, zet u het contact uit en
weer aan.
2
Storingen
In geval van een storing aan het systeem
voor het in- en uitschakelen van de passa-
giersairbag, is het verboden een achterste-
voren geplaatst kinderzitje op de voorstoel
te gebruiken.
Het gebruik van de voorstoel door een pas-
sagier wordt ook afgeraden.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merk-
dealer.
Opnieuw starten van de airbag: auto ge-
stopt, contact uit, druk op en draai de gren-
del naar de stand 1 ON.
Als het contact is ingeschakeld, moet u con-
troleren of het controlelampje ¹ uit is
en of het controlelampje op het dis-
play 2 na elke start gedurende ongeveer
1 minuut brandt.
De passagiersairbag voorin is ingeschakeld.
1
commandes ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
poste de conduite ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
planche de bord .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.64
NLD_UD82124_1
Poste de conduite direction à gauche (RHN - Renault)
Poste de conduite
BESTUURDERSSTOEL (1/2)
1 2 3 6 87
19
22
24
26
27
4
12
9
13
8110
15
25
11
11
5
20
21
23
14
16
17
18
1.65
NLD_UD82124_1
Poste de conduite direction à gauche (RHN - Renault)
BESTUURDERSSTOEL (2/2)
16 Laadzone/opbergruimte voor telefoon.
17 USB-C-aansluitingen.
18 Knop voor het starten/stoppen van de
motor.
19 Bedieningssatelliet radio.
20 Bediening MULTI-SENSE.
21 Schakelaars voor:
weergave van informatie op de
boordcomputer;
afstandsbediening van de radio,
van het navigatiesysteem
22 Hoogte- en diepteverstelling van het
stuurwiel.
23 Hoofdschakelaar en knoppen voor
snelheidsregelaar/-begrenzer en Stop
and Go adaptieve snelheidsregelaar.
24 Knop voor het ontgrendelen van de
motorkap.
De aanwezigheid van de hierna beschreven uitrusting IS AFHANKELIJK VAN DE UITVOERING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
25 Vaste opbergruimte en zekeringenkast.
26 Schakelaars voor:
Inschakelen/uitschakelen van de
automatische parkeerrem;
In-/uitschakelen van de AUTOHOLD
-functie;
– ...
27 Schakelaars voor:
regelweerstand instrumentenver-
lichting;
activering/deactivering van
de functie Rijstrookassistent
(Waarschuwing bij verlaten rij-
strook, Preventie verlaten rijstrook,
Rijstrookcentrering);
knop voor ontgrendelen bagage-
ruimte;
...
1 Ventilatieroosters links en rechts.
2 Schakelaar voor:
– richtingaanwijzer;
– verlichting;
– Mistachterlicht.
3 Instrumentenpaneel.
4 Plaats bestuurdersairbag en claxon.
5 head-up display.
6 Versnellingshendel.
7 Schakelaar voor de ruitenwissers en
-sproeiers voor en achter.
8 Centrale ventilatieroosters.
9 Multimediascherm.
10 Plaats passagiersairbag.
11 Ventilator opening.
12 Dashboardkastje.
13 Schakelaars voor:
stoelverwarming voor;
verwarming of airconditioning;
– alarmknipperlichten;
Portiervergrendeling;
– ...
14 Accessoireaansluiting.
15 Middelste armsteun/opbergruimte.
appareils de contrôle .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
niveau de carburant ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
poste de conduite ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ordinateur de bord .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
afficheur .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anomalies de fonctionnement....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.66
NLD_UD82126_1
Témoins lumineux (RHN - Renault)
Instrumentenpaneel A: licht op zodra het
bestuurdersportier wordt geopend. Druk zo
vaak als nodig op de schakelaar 1 om de
helderheid aan te passen.
In sommige gevallen wordt het verschijnen
van het waarschuwingslampje vergezeld
door een bericht op het instrumentenpaneel.
šControlelampje markeringslicht
áControlelampje grootlicht
kControlelampje dimlicht
Controlelampje mistachterlicht
Controlelampje automatisch
grootlicht 1.94
Controlelampje richtingaanwij-
zers links
Tableau de bord
CONTROLELAMPJES (1/6)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
Het controlelampje © geeft aan dat
u meteen voorzichtig naar een merk-
dealer moet rijden. Als u dit advies ne-
geert, loopt u het risico dat uw auto be-
schadigd wordt.
Als er geen visueel of geluids-
signaal terug komt, geeft het
een storing van het instrumen-
tenpaneel weer. U moet direct
stoppen zonder het overige verkeer in
gevaar te brengen. Zorg dat de auto in-
derdaad goed gestopt is en neem con-
tact op met een merkdealer.
Waarschuwingslampje ®
dwingt u, voor uw veiligheid,
direct te stoppen zonder het
verkeer in gevaar te brengen.
Stop de motor en start deze niet op-
nieuw. Roep de hulp in van een merk-
dealer.
A
˜
Controlelampje richtingaanwij-
zers rechts
Controlelampje slecht weer
1.94
Waarschuwingslampje storing
koplamp Adaptive vision
Waarschuwingslampje automa-
tische parkeerrem vastgezet
2.16
Controlelampje “AUTOHOLD”-
systeem 2.20
Controlelampje automatische
wisfunctie
1
feux :
de brouillard .........................................
(page courante)
feux :
de croisement ......................................
(page courante)
feux :
de direction ..........................................
(page courante)
feux :
de route ................................................
(page courante)
airbag.........................................................
(page courante)
batterie.......................................................
(page courante)
1.67
NLD_UD82126_1
Témoins lumineux (RHN - Renault)
CONTROLELAMPJES (2/6)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
åRichtingaanwijzer airbag
Het licht op bij het aanzetten van
het contact of het starten van de motor en
dooft binnen enkele seconden.
Als het niet oplicht bij het aanzetten van het
contact of als het oplicht bij draaiende motor,
wijst dit op een storing in het systeem.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merk-
dealer.
®Waarschuwingslampje stop on-
middellijk
Dit gaat branden wanneer het contact wordt
aangezet of de motor wordt gestart en dooft
zodra de motor draait. Het gaat tegelijk met
andere waarschuwingslampjes en/of bood-
schappen branden en gaat vergezeld van
een geluidssignaal.
Het dwingt u, voor uw veiligheid, direct te
stoppen zonder het verkeer in gevaar te
brengen. Stop de motor en start deze niet
opnieuw.
Roep de hulp in van een merkdealer.
DWaarschuwingslampje storing
remsysteem
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden.
Als het tijdens het remmen gaat branden
met het waarschuwingslampje ® en
er een geluidssignaal klinkt, dan wijst het op
een daling van de hoeveelheid remvloeistof
of een storing aan het remsysteem.
Stop onmiddellijk en raadpleeg een merk-
dealer.
ÚWaarschuwingslampje laad-
stroom
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden.
Als het tijdens het rijden gaat branden samen
met het waarschuwingslampje ® en er
een geluidssignaal klinkt, betekent dit dat
het elektrische circuit onvoldoende of te veel
geladen wordt.
Stop en roep de hulp in van een merkdea-
ler.
ÀWaarschuwingslampje oliedruk
Het licht op bij het aanzetten van
het contact of het starten van de motor en
dooft binnen enkele seconden.
Als het tijdens het rijden gaat branden samen
met het waarschuwingslampje ® en er
een geluidssignaal klinkt, moet u direct stop-
pen en het contact uitzetten.
Controleer het oliepeil. Als het peil normaal
is, betreft het controlelampje iets anders.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Waarschuwingslampje snel-
heidsafhankelijke stuurbekrach-
tiging
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden.
Als het tijdens het rijden oplicht samen met
het waarschuwingslampje ®, duidt dit
op een storing in het systeem.
Roep de hulp in van een merkdealer.
niveau d’huile moteur ................................
(page courante)
frein de parking assisté..............................
(page courante)
changement de vitesses ............................
(page courante)
ESC : Contrôle dynamique de conduite ....
(page courante)
portes.........................................................
(page courante)
ABS ...........................................................
(page courante)
antipatinage ...............................................
(page courante)
1.68
NLD_UD82126_1
Témoins lumineux (RHN - Renault)
CONTROLELAMPJES (3/6)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
©Waarschuwingslampje
Dit gaat branden wanneer het con-
tact wordt aangezet of de motor wordt ge-
start en dooft zodra de motor draait. Het kan
tegelijk met andere controlelampjes en/of
berichten verschijnen. Dit betekent dat u zo
snel mogelijk, maar wel voorzichtig, naar
een merkdealer moet rijden. Als u dit advies
negeert, loopt u het risico dat uw auto be-
schadigd wordt.
Controlelampje elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC) en
tractiecontrole
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden.
Er zijn verschillende redenen waarom het
waarschuwingslampje verschijnt: 2.36.
Waarschuwingslampje om aan
te geven dat het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC) en de trac-
tiecontrole niet beschikbaar zijn
Waarschuwingslampje geopend
portier
xWaarschuwingslampje antiblok-
keersysteem
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden.
Als dit lampje tijdens het rijden oplicht, wijst
dit op een storing in het ABS-systeem.
Er kan dan met de auto worden geremd als
bij een auto zonder ABS. Raadpleeg snel
een merkdealer.
Waarschuwingslampje roetfilter
2.7
Controlelampje bij te lage ban-
denspanning
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden 2.31.
filtre :
à particules ..........................................
(page courante)
remplissage réservoir additionnel ..............
(page courante)
système de surveillance de pression des
pneumatiques ............................................
(page courante)
carburant autonomie..................................
(page courante)
niveau de carburant ...................................
(page courante)
liquide de refroidissement moteur .............
(page courante)
1.69
NLD_UD82126_1
Témoins lumineux (RHN - Renault)
CONTROLELAMPJES (4/6)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
ÄWaarschuwingslampje luchtver-
ontreiniging
Als de auto hiermee is uitgerust, verschijnt
dit lampje bij het starten van de motor;
daarna verdwijnt het.
Als het continu brandt, moet u zo snel
mogelijk een merkdealer raadplegen;
Als het knippert, moet u vaart verminde-
ren tot het knipperen ophoudt. Neem zo
snel mogelijk contact op met een merk-
dealer 2.30.
LWaarschuwingslampje brand-
stofpeil
Het licht oranje op bij het aanzetten van het
contact of bij het starten van de motor en
dooft binnen enkele seconden.
Als het lampje oranje oplicht tijdens het
rijden en er een geluidssignaal klinkt, moet
u zo snel mogelijk tanken. Er is dan nog vol-
doende brandstof over om nog ongeveer
50 km te rijden.
ÔWaarschuwingslampje koel-
vloeistoftemperatuur
Dit licht blauw op wanneer u het contact
aanzet of de motor start.
Als het rood wordt, moet u stoppen en de
motor een tot twee minuten stationair laten
draaien.
Als de temperatuur niet daalt, zet dan de
motor af. Laat deze afkoelen voordat u de
koelvloeistof controleert.
Roep de hulp in van een merkdealer.
limiteur de vitesse ......................................
(page courante)
régulateur de vitesse .................................
(page courante)
mise en veille du moteur............................
(page courante)
stationnement assisté ................................
(page courante)
alerte de survitesse ...................................
(page courante)
alerte de sortie de voie ..............................
(page courante)
freinage actif d’urgence .............................
(page courante)
assistance au freinage d’urgence ..............
(page courante)
freinage d’urgence .....................................
(page courante)
régulateur - limiteur de vitesse ..................
(page courante)
aides à la conduite.....................................
(page courante)
1.70
NLD_UD82126_1
Témoins lumineux (RHN - Renault)
CONTROLELAMPJES (5/6)
Controlelampje van de snel-
heidsbegrenzer 2.86
Waarschuwingslampje snel-
heidsregelaar 2.90
Waarschuwingslampje adap-
tieve snelheidsregelaar Stop
and Go 2.95
ÓWaarschuwingslampje voet op
het rempedaal
Dit lampje verschijnt wanneer u het rempe-
daal moet intrappen 2.9.
Storingslampje elektronische
parkeerrem
Controlelampje snelheidswaar-
schuwing 1.72
Controlelampje
Rijstrookcentrering 2.117
Controlelampje waarschuwing
bij verlaten van rijstrook 2.44
Controlelampje preventie verla-
ten van rijstrook 2.49
Waarschuwingslampje
‘Geavanceerde veiligheid’-func-
tie 2.64
Controlelampje geavanceerde
veiligheidsfunctie werkt niet/
niet beschikbaar 2.64
Controlelampje detectie handen
op stuurwiel 2.49
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
Controlelampje elektronisch
systeem
Dit verschijnt als de temperatuur van de
elektrische eenheid te hoog is. Stop het
voertuig zonder het contact uit te schake-
len. De temperatuur moet zakken en het
controlelampje moet verdwijnen. Raadpleeg
anders een merkdealer.
Het branden van het waarschuwings-
lampje kan gepaard gaan met een ver-
mindering van de prestaties van de auto.
ÚWaarschuwingslampje laad-
stroom 12 V-hulpaccu
Als het lampje gepaard gaat met het contro-
lelampje ® en een geluidssignaal, is de
lading in het elektrische circuit te laag of te
hoog. 5.20.
Controlelampje storing voet-
gangersclaxon
1.71
NLD_UD82126_1
Témoins lumineux (RHN - Renault)
Controlelampje elektrische be-
drijfsmodus
Dit verschijnt wanneer het voertuig alleen
wordt aangedreven door de elektromotor en
de tractiebatterij. 1.2.
Controlelampje elektromotor
Dit lampje duidt op een storing in
het elektrotechnische systeem van de elek-
tromotor. Raadpleeg snel een merkdealer.
CONTROLELAMPJES (6/6)
Controlelampje storing tractie-
batterij
Als dit lampje samen met het controlelampje
© verschijnt, duidt dit op een storing in
de werking van de tractiebatterij. Raadpleeg
snel een merkdealer.
Controlelampje tractiebatterij-
peil
Het gele lampje verschijnt als het laadniveau
van de tractiebatterij de reservedrempel be-
reikt. 1.72.
De aanwezigheid en de werking van de lampjes ZIJN AFHANKELIJK VAN HET UITRUSTINGSNIVEAU EN HET LAND.
Het controlelampje © geeft aan dat
u meteen voorzichtig naar een merk-
dealer moet rijden. Als u deze aanbe-
veling niet opvolgt, kan dit leiden tot
schade aan uw auto.
Het waarschuwingslampje
® dwingt u, voor uw
veiligheid, direct te stoppen
zonder het verkeer in gevaar
te brengen. Stop de motor en start deze
niet opnieuw. Roep de hulp in van een
merkdealer.
Op het display B
PassagiersAirbag ON
1.61
¹PassagiersAirbag OFF
1.61
ßWaarschuwingslampjes van het
niet dragen van de autogordels
1.32
B
équipements multimédia............................
(page courante)
niveau d’huile moteur ................................
(page courante)
1.72
NLD_UD82127_1
Afficheurs et indicateurs (RHN - Renault)
Afficheurs et indicateurs
Instrumentenpaneel
verschijnt zodra het bestuurdersportier
wordt geopend. Bij sommige controlelamp-
jes verschijnt ook een bericht.
Afhankelijk van de auto kunt u de inhoud en
de kleuren van uw instrumentenpaneel naar
eigen keuze instellen.
DISPLAYS EN METERS (1/5)
Weergave kiezen
Blader, afhankelijk van het voertuig, met de
knop 1 door de diverse weergave-opties
voor het instrumentenpaneel A.
U kunt kiezen uit deze weergaven:
– klassiek;
– navigatie;
realistische scène;
– minimaal.
1
A
1.73
NLD_UD82127_1
Afficheurs et indicateurs (RHN - Renault)
Snelheidsmeter 2
Informatie over de actieve navigatie 3
Koelvloeistoftemperatuurmeter 5
Bij normaal gebruik zit de indicator 5 links
van de zone 4. Bij intensief gebruik kan de
indicator in de buurt van de zone komen.
Dit is alleen ernstig als het waarschuwings-
lampje û verschijnt, samen met een
bericht op het instrumentenpaneel en een
piepsignaal.
3
Informatiezone 6
Blader, afhankelijk van het voertuig, met de
knop 11 door de diverse weergave-widgets
voor het instrumentenpaneel A:
boordcomputerinformatie (kilometerteller,
waarschuwingsberichten, enz.);
multimedia-informatie (kompas, audio-
bron die momenteel wordt afgespeeld,
enz.);
– ...
Informatie over rijhulpmiddelen 7
Geschat bereik met resterende
brandstof 8
84
5
9
10
DISPLAYS EN METERS (2/5)
A
11
67
2
Brandstofpeilmeter 9
Als het minimumpeil is bereikt, verschijnt het
ingebouwde waarschuwingslampje
in het oranje en klinkt er een piepsignaal. Ga
zo snel mogelijk tanken.
Geluidssignaal te hoge snelheid 10
Afhankelijk van de auto en het land ver-
schijnt het controlelampje en hoort
u een geluidssignaal. Dit geluidssignaal is
te horen zodra de auto sneller rijdt dan
120 km/u.
Het waarschuwingslampje blijft branden
zolang de snelheid hoger is dan 120 km/u.
1.74
NLD_UD82127_1
Afficheurs et indicateurs (RHN - Renault)
Controlelampje elektrische bedrijfsmo-
dus 12
Dit verschijnt als het voertuig enkel wordt
aangedreven door de tractiebatterij.
Energiemeter 13
Aan de energiemeter kunt u meteen het
energieverbruik van uw auto zien 2.23.
Indicator voor huidige stroom 14
Waarschuwingslampje regeneratief
remniveau 15 2.14
Oplaadniveau tractiebatterij 16
DISPLAYS EN METERS (3/5)
12 13
14
15
16
appareils de contrôle .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
niveau de carburant ...................................
(page courante)
afficheur .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ordinateur de bord .....................................
(page courante)
alarme sonore de survitesse .....................
(page courante)
carburant autonomie..................................
(page courante)
niveau de carburant ...................................
(page courante)
1.75
NLD_UD82127_1
Afficheurs et indicateurs (RHN - Renault)
Head-up display 18
Dit display neemt de rij- en navigatie-infor-
matie over van het instrumentenpaneel en
het multimediascherm. De informatie wordt
op de voorruit geprojecteerd.
Als de auto hiermee is uitgerust, wordt de
functie ingeschakeld bij het starten van de
motor en uitgeschakeld wanneer de motor
wordt uitgezet.
DISPLAYS EN METERS (4/5)
Zie de gebruiksaanwijzing van het multi-
mediasysteem voor de instellingen van het
head-up display.
De hoogte van de informatie op het
display afstellen
Naargelang van uw rijhouding kunt u de in-
formatie op het display naar boven of naar
beneden verplaatsen. U kunt het geprojec-
teerde beeld ook iets draaien.
Helderheid van het display instellen
De helderheid wordt automatisch aangepast
aan het lichtniveau buiten de auto. Zodra de
lampen zijn ingeschakeld, kan de helderheid
handmatig worden aangepast. De goede zichtbaarheid van de informa-
tie kan worden beïnvloed door:
– de stand van de stoel
– de aanwezigheid van voorwerpen in
de dashboardopening;
– de polarisatie van bepaalde brillengla-
zen
– extreme weersomstandigheden
(regen, sneeuw, felle zon ...)
Raadpleeg bij tegenstrijdige in-
formatie tussen het instrumen-
tenpaneel en het head-up dis-
play / multimediascherm, de
informatie op het instrumentenpaneel.
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
18
Gebruik geen oplosmiddelen, afwas-
middelen of schuurdoeken om de be-
schermlaag te reinigen.
Gebruik alleen microvezeldoekjes.
1.76
NLD_UD82127_1
Afficheurs et indicateurs (RHN - Renault)
Instrumentenpaneel in mijlen
(mogelijkheid om over te gaan op km/u)
Als het voertuig stilstaat met draaiende
motor, selecteert u in het multimedia-
scherm 19 de modus “Voertuig”. Druk op het
menu “Instellingen”, op “Eenheden” en ver-
volgens op “Snelheid”.
Kies kilometers of mijlen.
19 Opmerking:
in beide gevallen gaat de boordcomputer,
als de accu is uitgeschakeld, automatisch
terug naar de oorspronkelijke eenheid;
de wijziging van kilometers naar mijlen
geldt alleen voor de huidige snelheid.
DISPLAYS EN METERS (5/5)
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
Om bepaalde rijhulpsystemen te kunnen
gebruiken, dient u de meeteenheid op
het instrumentenpaneel te wijzigen om
de juiste informatie te verkrijgen als u
rijdt in een land waar de snelheidseen-
heden verschillen van die welke stan-
daard zijn ingesteld op uw auto.
appareils de contrôle .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ordinateur de bord .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
menu de personnalisation des réglages du
véhicule .....................................................
(page courante)
1.77
NLD_UD82128_1
Ordinateur de bord : généralités (RHN - Renault)
Ordinateur de bord
BOORDCOMPUTER: algemene informatie (1/2)
Boordcomputer A
Afhankelijk van de auto, beschikt hij over de
volgende functies:
gegevens van de reis;
– informatieboodschappen;
storingsboodschappen (in combinatie
met het controlelampje ©);
waarschuwingen (in combinatie met het
lampje ®).
Alle functies zijn beschreven op de volgende
bladzijden.
A
1
Druk de schakelaar 1 herhaaldelijk omhoog/
omlaag om door de functies te bladeren.
Op het instrumentenpaneel A:
a) ritinstellingen;
Verbruik sinds de laatste reset en
huidig brandstofverbruik;
afgelegde afstand sinds de laatste nu-
linstelling;
b) interval voor onderhoudsbeurten;
c) functieoverzicht, informatieboodschap-
pen en storingsboodschappen.
1.78
NLD_UD82128_1
Ordinateur de bord : généralités (RHN - Renault)
BOORDCOMPUTER: algemene informatie (2/2)
Resetten van de dagteller en
ritinstellingen (resetknop)
Zorg ervoor dat een van de ritparameters
wordt weergegeven en druk op de schake-
laar 1 totdat de weergave naar nul wordt ge-
reset.
Automatische nulinstelling van
de gegevens van de reis
De nulinstelling gebeurt automatisch als één
van de gegevens zijn maximale waarde be-
reikt.
Betekenis van de waarden
gedurende de eerste paar
kilometer na een nulinstelling
De waarden van gemiddeld verbruik, bereik
en gemiddelde snelheid worden stabieler
en nauwkeuriger naarmate de afgelegde
afstand vanaf de laatste nulinstelling groter
wordt.
De eerste kilometers na een nulinstelling
kunt u constateren dat de actieradius toe-
neemt tijdens het rijden. Dit komt doordat re-
kening wordt gehouden met het gemiddeld
verbruik sinds de laatste nulinstelling. Maar
het gemiddeld verbruik kan afnemen als:
de auto met een constante snelheid rijdt;
de motor zijn bedrijfstemperatuur bereikt
(nulinstelling bij koude motor);
u vanuit druk stadsverkeer op de buiten-
weg komt.
Bepaalde informatie van de boordcom-
puter verschijnt op het display van het
navigatiesysteem.
De kilometerteller van de ritinstellingen
wordt gereset, zowel op de boordcom-
puter als in het navigatiesysteem.
1
ordinateur de bord .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.79
NLD_UD82129_1
Ordinateur de bord : paramètres de voyage (RHN - Renault)
BOORDCOMPUTER: reisgegevens (1/3)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
Voorbeelden van de selectie Betekenis van de gekozen aanduiding
a) Functieoverzicht.
Aanduiding achtereenvolgens:
informatieboodschappen (passagiersairbag OFF enz.);
van storingsboodschappen.
7.4 L/100
b) Actueel verbruik.
De waarde wordt getoond zodra de auto een snelheid van 10 km/u bereikt.
5.8 L/100
c) Gemiddeld energieverbruik sinds de laatste reset.
De waarde wordt getoond nadat de auto minstens 400 meter heeft gereden sinds de laatste
reset.
123.4 km/h
d) Dagteller: de afgelegde afstand sinds de laatste reset.
entretien :
autonomie de vidange .........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
autonomie de vidange ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.80
NLD_UD82129_1
Ordinateur de bord : paramètres de voyage (RHN - Renault)
BOORDCOMPUTER: reisgegevens (2/3)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
Voorbeelden van de selectie
Betekenis van de gekozen aanduiding
Boordcomputer met de ingebouwde
onderhoudsboodschap
Onderhoudsbeurt binnen
30 000 km / 12 maanden
e) De afstand tot de volgende onderhoudsbeurt en olieverversing.
Afstand tot de volgende onderhoudsbeurt
Met het contact aan en een stilstaande motor, toegang tot de informatie
“Aantal km tot volgende onderhoudsbeurt”. Als de afstand dichtbij de termijn is,
zijn verschillende gevallen mogelijk:
Als het resterende aantal km minder is dan 1500 km of één maand: wordt het
bericht “Onderhoudsbeurt over” weergegeven samen met de eerstvolgende
mogelijkheid (afstand of tijd);
bereik gelijk aan 0 km of datum van onderhoudsbeurt bereikt: bericht
“Onderhoud uitvoeren” verschijnt samen met waarschuwingslampje ©.
Laat zo snel mogelijk een onderhoudsbeurt uitvoeren.
Onderhoudsbeurt over
300 km / 24 dagen
Onderhoud uitvoeren
Reset: om de afstand tot de service te resetten, drukt u op de knoppen omhoog/omlaag om door de boordcomputerinformatie (stuurwielbedie-
ning) te bladeren totdat de kilometerstand vóór olieverversing permanent wordt weergegeven.
Opmerking: als een onderhoudsbeurt wordt uitgevoerd zonder de olie te verversen, moet alleen de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt
worden gereset. Bij olie verversen moet zowel de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt als tot de volgende olieverversing worden gereset.
capacité réservoir additionnel ....................
(page courante)
1.81
NLD_UD82129_1
Ordinateur de bord : paramètres de voyage (RHN - Renault)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
BOORDCOMPUTER: reisgegevens (3/3)
Voorbeelden van de selectie
Betekenis van de gekozen aanduiding
Boordcomputer met de melding
Olie verversen binnen
30 000 km / 24 maanden
f) De afstand tot de volgende onderhoudsbeurt of olieverversing.
Afstand olieverversing
Met het contact aan en een niet-draaiende motor, toegang tot de km-stand om
het aantal km tot de volgende olieverversing weer te geven.
afhankelijk van de auto past de afstand tot olieverversing zich aan de rijstijl aan (veel langzaam rijden, huis-aan-huis bezorgen, lang rijden met
stationair toerental, trekken van een aanhangwagen enz.). De resterende afstand tot de volgende olieverversing kan dus in sommige gevallen
sneller afnemen dan de werkelijk afgelegde afstand.
Reset: om de afstand tot de service te resetten, drukt u op de knoppen omhoog/omlaag om door de boordcomputerinformatie (stuurwielbedie-
ning) te bladeren totdat de kilometerstand vóór olieverversing permanent wordt weergegeven.
Opmerking: als een onderhoudsbeurt wordt uitgevoerd zonder de olie te verversen, moet alleen de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt
worden gereset. Bij olie verversen moet zowel de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt als tot de volgende olieverversing worden gereset.
ordinateur de bord .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
frein de parking ..........................................
(page courante)
démarrage .................................................
(page courante)
1.82
NLD_UD82130_1
Ordinateur de bord : messages d’information (RHN - Renault)
BOORDCOMPUTER: berichten
Voorbeelden van boodschappen Betekenis van de gekozen aanduiding
“Draai stuurwiel + START” Draai het stuurwiel licht terwijl u op de startknop van de auto druk om de stuurkolom te ontgrendelen.
“Test systemen” Wordt weergegeven, contact aan, als de auto zichzelf controleert.
Zij kunnen u helpen bij het starten van de auto of u informeren over een keuze of een omstandigheid.
Voorbeelden van informatieboodschappen worden hierna gegeven.
ordinateur de bord .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
filtre
à gazole ...............................................
(page courante)
airbag.........................................................
(page courante)
conseils antipollution .................................
(page courante)
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
1.83
NLD_UD82131_1
Ordinateur de bord : messages d’anomalies de fonctionnement (RHN - Renault)
BOORDCOMPUTER: storingsmeldingen
Zij verschijnen bij het waarschuwingslampje © en het is noodzakelijk direct voorzichtig naar een merkdealer te rijden. Als u dit
voorschrift negeert, loopt u het risico dat uw auto beschadigd wordt.
Zij verdwijnen door een druk op de keuzetoets van de aanduiding of na enkele secondes en worden opgeslagen in het functieoverzicht. Het
lampje © blijft branden. Voorbeelden van storingsboodschappen worden hieronder gegeven.
Voorbeelden van boodschappen Betekenis van de gekozen aanduiding
“Controleer voertuig” Geeft een storing aan van een van de opname-elementen van de pedalen, van het be-
heersysteem van de accu of van een opname-element van het oliepeil.
“Controleer airbag” Geeft een storing aan van de aanvullende veiligheidsvoorzieningen. In geval van een on-
geluk, bestaat het risico dat ze niet geactiveerd worden.
“Controleer lucht verontreiniging” Geeft een storing aan van het roetfiltersysteem van de auto.
Geeft een storing aan in het systeem voor emissiebeperking als dit gepaard gaat met
het controlelampje .
“Elektrische syst controleren” Geeft een storing aan van het tractiesysteem.
ordinateur de bord .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
crevaison ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
bip sonore ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anomalies de fonctionnement....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.84
NLD_UD82132_1
Ordinateur de bord : messages d’alerte (RHN - Renault)
BOORDCOMPUTER: waarschuwingen
Zij verschijnen met het controlelampje ® en dwingen u, voor uw veiligheid, direct te stoppen zonder het verkeer in gevaar te bren-
gen. Stop de motor en start deze niet opnieuw. Roep de hulp in van een merkdealer.
Voorbeelden van alarmboodschappen worden hierna gegeven. N.B.: de boodschappen verschijnen op het display alleen of afwisselend (als
er meer boodschappen zijn), zij kunnen gecombineerd zijn met een waarschuwingslampje en/of een geluidssignaal.
Voorbeelden van boodschappen Betekenis van de gekozen aanduiding
“Risico op motorschade” Geeft een storing van het inspuitsysteem, een oververhitting van de motor van de auto of
een ernstig probleem met de motor van de auto aan.
“Storing remsysteem” Geeft een probleem in het remsysteem aan.
“Lekke band” Dit betekent dat minstens een van de banden lek is of veel te lage spanning heeft.
“Storing stuurbekracht.” Geeft een probleem met de stuurinrichting aan.
“Elektrische storing” Duidt op een storing in het accu-laadcircuit (dynamo, enz.) of een storing in het elektrische
systeem.
Elektr. storing motorGeeft vermogensverlies van de auto aan.
menu de personnalisation des réglages du
véhicule .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
personnalisation des réglages du véhicule
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglages personnalisés du véhicule .........
(jusqu’à la fin de l’UD)
menu de configuration ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(page courante)
équipements multimédia............................
(page courante)
réglages .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglages
menu de configuration .........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
essuie-vitres/lave-vitre ...............................
(page courante)
verrouillage des portes ..............................
(page courante)
condamnation des portes ..........................
(page courante)
portes.........................................................
(page courante)
éclairage :
extérieur d’accompagnement ..............
(page courante)
1.85
NLD_UD82133_1
Menu de personnalisation des réglages du véhicule (RHN - Renault)
Menu de personnalisation des réglages du véhicule
MENU VOOR HET PERSONALISEREN VAN DE AUTO-INSTELLINGEN (1/2)
1
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
Deze functie zorgt, afhankelijk van de uitrus-
ting van de auto, voor het in-/uitschakelen
en de afstelling van sommige functies van
de auto.
Toegang tot het menu met
instellingen
Selecteer op het multimediascherm 1, met
stilstaande auto en draaiende motor, de
“Voertuigmodus”, kies het menu “Voertuig” en
daarna het tabblad “Buiten” om naar de di-
verse instellingen te gaan.
Selectie van de instellingen
Selecteer een tabblad en vervolgens de
functie die moet worden gewijzigd (de weer-
gave hangt af van de uitrusting en het land
van de auto):
a) “Toegang”:
“Automatische portiervergrendeling tij-
dens het rijden”;
“Hands-free vergrendelen/ontgrende-
len”;
toegang en start via telefoon”;
– ...
b) “Welkom”:
Animatie buitenverlichting”;
“Welkomstgeluid bij openen van por-
tier”;
“Automatische uitklappen van de spie-
gels”;
“Binnenverlichtingsfunctie”;
– ...
c) “Rijverlichting”:
– “Adaptief zicht”;
– “Selectie rijzijde”;
– ...
d) “Afvegen”:
Achterruitwisser aan bij achteruit”;
– “Automatische voorruitwissers”;
– ...
Afhankelijk van de functie, selecteer:
“ON” of “OFF” om in of uit te schakelen;
of
een instelling voor het tijdstip dat de lich-
ten worden ingeschakeld (de uitschakel-
vertraging).
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
1.86
NLD_UD82133_1
Menu de personnalisation des réglages du véhicule (RHN - Renault)
Functie “Favorieten”
Afhankelijk van de auto kunt u, door te druk-
ken op de stuurbediening 2, de volgende
functies activeren volgens de eerder ge-
maakte gebruiksinstellingen:
– stoelverwarming;
verwarmd stuurwiel;
2
instelling selectie (toegang, welkom, ver-
lichting, wisser, etc.);
functie “Geautomatiseerde park assist”;
stand ECO;
360° camera;
– HDC;
– ...
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie
over de instelling van deze functie.
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
MENU VOOR HET PERSONALISEREN VAN DE AUTO-INSTELLINGEN (2/2)
heure .........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
montre .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
appareils de contrôle .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
température extérieure ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
équipements multimédia............................
(page courante)
1.87
NLD_UD82134_1
Heure et température extérieure (RHN - Renault)
Heure et température extérieure
KLOK EN BUITENTEMPERATUUR
1
De tijd instellen
De tijd en/of buitentemperatuur verschijnen
op het multimediascherm 1.
Om de tijd in te stellen kiest u op het mul-
timediascherm 1 de modus “Voertuig”; kies
het menu “Instellingen” en daarna “Datum
en tijd”.
U hebt toegang tot diverse instellingen:
– “Datumnotatie”;
– “Tijdnotatie”;
“Selecteer een tijdzone”;
“Tijdzone instellen”;
– ...
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
Buitentemperatuurmeter
Bijzonderheid:
Als de buitentemperatuur tussen -3 °C en
+3 °C ligt, knipperen de tekens °C (waarschu-
wing voor kans op gladheid).
Als de elektrische voeding onderbroken
is geweest (losgenomen accukabel, ze-
kering doorgebrand, enz.) moet u het
klokje weer gelijk zetten.
Zet het alleen bij stilstaande auto gelijk.
Buitentemperatuurmeter
De buitenthermometer is be-
slist geen gladheidsdetector.
Gladheid is niet alleen van de
temperatuur afhankelijk, maar van meer
factoren zoals de ligging van de weg en
de vochtigheid van de lucht.
volant de direction chauffant ......................
(page courante)
volant de direction
réglage .................................................
(page courante)
position de conduite
réglages ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.88
NLD_UD82135_1
Volant de direction (RHN - Renault)
Hoogte- en diepteverstelling van
het stuurwiel
Laat de hendel 1 zakken en zet het stuurwiel
in de gewenste stand.
Til daarna de hendel geheel terug omhoog
en voorbij het zware punt om het stuurwiel
te blokkeren.
Controleer of het stuurwiel goed is vergren-
deld.
Stuurwielverwarming
(Afhankelijk van de auto)
Met deze functie wordt het stuurwiel ver-
warmd 4.
De werking van de startvergrendeling
Wanneer de temperatuur is bereikt, worden
de zones ongeveer 30 minuten verwarmd,
waarna de functie automatisch wordt uitge-
schakeld.
Inschakelen/Uitschakelen van de functie
Druk, met het contact aan, op de knop 5 op
het multimediasysteem 2.
Volant de direction, Direction assistée
Voer, om veiligheidsredenen,
deze afstellingen uitsluitend uit
als de auto stilstaat.
STUURWIEL, STUURBEKRACHTIGING (1/2)
Uitschakelen van de functie
– Automatisch:
De functie wordt ongeveer 30 minuten na
de verwarmingsfase automatisch uitgescha-
keld.
– Handmatig:
Als u de functie wilt uitschakelen tijdens de
verwarmingsfase, drukt u op de schake-
laar 5 op het multimediascherm 2.
Opmerking: de functie is ook toegankelijk
via knop Favorieten 3 op het stuurwiel 4.
14
2
3
5
direction assistée .......................................
(page courante)
direction à assistance variable ..................
(page courante)
assistance de direction ..............................
(page courante)
Stop and Start............................................
(page courante)
Multi-Sense................................................
(page courante)
rétroviseurs ................................................
(page courante)
1.89
NLD_UD82135_1
Volant de direction (RHN - Renault)
Opmerking: de stuurbekrachtiging hangt af
van de geselecteerde modus in het menu
“MULTI-SENSE” 3.2.
Stuurbekrachtiging
Rijd nooit met een accu die niet genoeg ge-
laden is.
Snelheidsafhankelijke
stuurbekrachtiging
De snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging
past de mate van bekrachtiging automatisch
aan de snelheid waarmee u rijdt aan.
Bij het parkeren is er veel bekrachtiging
(voor meer comfort) en met het toenemen
van de snelheid vermindert de bekrachtiging
(voor een grotere veiligheid bij snel rijden).
STUURWIEL, STUURBEKRACHTIGING (2/2)
Zet nooit de motor af tijdens het
rijden: bij uitgeschakelde motor
is er geen bekrachtiging.
Bij stilstaande motor of bij een storing in
het systeem blijft het mogelijk het stuur-
wiel te draaien. Er moet meer kracht
gezet worden.
Laat het stuurwiel niet in een uiterste
stand gedraaid staan als de auto stil
staat.
appuis-tête .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglage de la position de conduite .............
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges avant
réglage .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.90
NLD_UD82137_1
Appuis-tête avant (RHN - Renault)
Appuis-tête avant, sièges avant
HOOFDSTEUNEN VOOR
Hoofdsteun verwijderen
Trek de hoofdsteun tot de gewenste hoogte
omhoog. Controleer de vergrendeling.
Hoofdsteun lager zetten
Druk op de knop 1 en duw de hoofdsteun tot
de gewenste stand omlaag. Controleer de
vergrendeling.
De hoofdsteun naar voren of
achteren zetten
Trek, afhankelijk van de auto, de hoofdsteun
naar voren om deze naar voren te bewegen.
Om de hoofdsteun naar achteren te ver-
plaatsen, drukt u op de knop 1 en duwt u de
steun naar achteren.
Opmerking: het is niet mogelijk om de voor-
ste hoofdsteunen te verwijderen.
De hoofdsteun is een veilig-
heidsorgaan dat altijd op zijn
plaats moet zitten en goed
moet zijn afgesteld. De afstand
tussen uw hoofd en sectie A moet zo
klein mogelijk zijn. Hij geeft een maxi-
male beveiliging als de bovenkant van
de hoofdsteun op gelijke hoogte is met
de kruin.
1
A
rétroviseurs ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.91
NLD_UD82136_1
Rétroviseurs (RHN - Renault)
wanneer de motor stilstaat.
Vastleggen van de afstellingen
De buitenspiegels afstellen (zie vorige
paragrafen);
zie de gebruiksaanwijzing van het multi-
mediasysteem om de geheugeninstellin-
gen te openen. Sla de instellingen op.
De posities van de buitenspiegels in
vooruit- en achteruitversnelling en de po-
sitie van de bestuurdersstoel worden te-
gelijk opgeslagen.
Oproepen van de
geheugenpositie
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem om de opgeslagen stand op te
roepen.
Selecteer “Oproepen”.
De stand van de buitenspiegels bij het voor-
uit- en achteruitrijden en de stand van de
voorstoelen worden opgehaald.
Kantelende spiegels bij
achteruitrijden
Voor auto’s met een bestuurdersstoel met
geheugen kunt u de spiegels specifiek af-
stellen bij het achteruitrijden en de stand in
het geheugen opslaan.
Selecteer met stilstaande auto en ingescha-
kelde achteruitversnelling de buitenspiegel
met de schakelaar 2 (de LED gaat branden),
en gebruik daarna de knop 1 om deze in de
gewenste positie te zetten.
Terugzetten in de rijstand
Er wordt overgeschakeld van de stand bij
achteruitrijden naar de stand bij vooruitrij-
den:
– ongeveer 9 seconden nadat uit de ach-
teruitversnelling is geschakeld, wanneer
de snelheid minder dan 10 km/u be-
draagt;
wanneer in vooruit wordt geschakeld en
de snelheid meer dan 10 km/u bedraagt;
Rétroviseurs
SPIEGELS (1/2)
1
Spiegels
Afstellen
Wanneer u de buitenspiegel selecteert met
behulp van de 2 schakelaar, verschijnt het
ingebouwde controlelampje op de schake-
laar. Gebruik vervolgens de 1-knop om de
gewenste stand in te stellen.
Verwarmde buitenspiegels
Het ontdooien gebeurt tegelijk met het ver-
warmen van de achterruit 3.7.
Voorwerpen die worden waargenomen in de achteruitkijkspiegel zijn in werkelijk-
heid dichterbij dan ze lijken. Voor uw eigen veiligheid dient u hiermee rekening te
houden bij het bepalen van de afstand, voordat u een manoeuvre uitvoert.
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
2
3
1.92
NLD_UD82136_1
Rétroviseurs (RHN - Renault)
SPIEGELS (2/2)
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
Binnenspiegel
De binnenspiegel is verstelbaar.
Spiegel 4
De achteruitkijkspiegel wordt automatisch
donkerder wanneer er een auto achter u rijdt
met groot licht of zeer fel licht.
Voorwerpen die worden waar-
genomen in de achteruitkijk-
spiegel zijn in werkelijkheid
dichterbij dan ze lijken. Voor
uw eigen veiligheid dient u hiermee re-
kening te houden bij het bepalen van de
afstand, voordat u een manoeuvre uit-
voert.
Elektrisch inklapbare spiegels
De buitenspiegels klappen automatisch uit
als de auto wordt ontgrendeld. De spiegels
klappen automatisch in bij het vergrendelen
van de auto.
U kunt het automatisch in- of uitklappen
van de buitenspiegels uit- en inschakelen
1.85.
U kunt het systeem uitzetten met de scha-
kelaar 3. In deze situatie blijven de buiten-
spiegels ingeklapt totdat de knop 3 opnieuw
wordt ingedrukt, zonder automatisch inklap-
pen.
bijzonderheid
Wanneer de achteruitkijkspiegel handmatig
is in- of uitgeklapt, kan hij worden teruggezet
naar een bepaalde gebruiksstand.
Dit kan door op de schakelaar 3 te drukken.
U kunt de buitenspiegel mechanisch horen
klikken.
Als u geen klikgeluid hoort, drukt u opnieuw
op de 3-schakelaar totdat u het klikgeluid
van de buitenspiegels hoort.
4
avertisseurs sonore et lumineux ................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clignotants .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
éclairage :
extérieur ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de détresse ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de direction ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
signal danger .............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
signalisation éclairage ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
warning ......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de direction ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
klaxon ........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
appel
lumineux ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.93
NLD_UD82138_1
Avertisseurs sonores et lumineux (RHN - Renault)
Avertisseurs sonores et lumineux
éAlarmknipperlichten
(waarschuwingssignaal)
Druk op de schakelaar 2.
Deze schakelaar schakelt gelijktijdig de vier
knipperlichten en de zijknipperlichten in.
Gebruik deze alleen als gevaar dreigt om
andere weggebruikers te waarschuwen dat
u gedwongen bent te stoppen op een abnor-
male plaats of zelfs waar dit verboden is, of
bij bijzondere rij- of verkeersomstandighe-
den.
Richtingaanwijzers
Zet de schakelaar 1 in dezelfde richting als
waarin u het stuurwiel wilt bewegen.
Werking van de sneltoets
Verschuif de hendel 1 even omhoog of
omlaag, waarbij u het weerstandspunt niet
overschrijdt, en laat hem dan weer los: de
hendel keert terug naar zijn oorspronkelijke
stand en het betreffende richtingaanwijzer-
lampje knippert drie keer.
Claxon
Druk op het midden van het stuurwiel A om
de claxon te laten klinken.
Lichtsignaal
Trek schakelaar 1 naar u toe en laat deze
los om met de koplampen te knipperen.
CLAXON EN LICHTSIGNALEN
A
2
1
2
éclairage :
extérieur ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de position ...........................................
(page courante)
signalisation éclairage ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de route ................................................
(page courante)
feux :
de croisement ......................................
(page courante)
feux :
de brouillard .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
mode AUTO ...............................................
(page courante)
feux de jour ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
éclairage :
tableau de bord ....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.94
NLD_UD82139_1
Éclairages et signalisations extérieures (RHN - Renault)
Éclairages et signalisations extérieurs, réglage des faisceaux
VERLICHTING EN SIGNALEN (1/10)
1
Rijverlichting
Draai de ring 3 tot het symbool “AUTO” te-
genover de markering 2 staat.
De dagrijverlichting schakelt overdag au-
tomatisch in zonder dat u de schakelaar 1
hoeft te bedienen bij het starten van de
motor, en gaat uit bij het stoppen van de
motor.
zijlichten
Draai de ring 3 tot het symbool bij
het merkteken 2 staat: Dit controlelampje op
het in-strumentenpaneel licht op.
kDimlicht
Handbediend
Draai de ring 3 tot het symbool bij het merk-
teken 2 staat: Dit controlelampje op het
in-strumentenpaneel licht op.
Controleer, voordat u in het donker wegrijdt, de werking van de verlichting en stel
indien nodig de stand van de koplampen af op de belasting van de auto. Zorg
ervoor dat de lichten niet bedekt zijn (vuil, modder, sneeuw, vervoer van voorwer-
pen, enz.).
Automatische werking
Draai de ring 3 tot het symbool “AUTO
tegenover het merkteken 2 staat: met
draaiende motor schakelen de dimlichten
automatisch in en uit afhankelijk van de hel-
derheid van het licht buiten, zonder dat u de
schakelaar 1 hoeft te bedienen.
Afhankelijk van de auto verschijnen de dim-
lichten automatisch na enkele wisbewegin-
gen van de ruitenwisserbladen.
1
2
3
Wanneer u links rijdt met een auto met
de bestuurdersstoel aan de linkerkant
(of andersom), bent u verplicht om tij-
dens uw verblijf de lichten tijdelijk af te
stellen 1.104.
1.95
NLD_UD82139_1
Éclairages et signalisations extérieures (RHN - Renault)
VERLICHTING EN SIGNALEN (2/10)
Adaptieve verlichting voor
(afhankelijk van de auto)
Deze functie past automatisch de breedte en
het bereik van de dimlichtkoplampen aan de
snelheid en de weersomstandigheden aan.
Draai de ring 3 tot het symbool “AUTO” te-
genover de markering 2 staat: met draai-
ende motor.
Zie de multimedia-instructies voor het uit-
schakelen van de functie.
Storingen
Wanneer het bericht “Controleer autom ver-
lichting” op het instrumentenpaneel ver-
schijnt, wordt het systeem uitgeschakeld.
Ga naar een merkdealer.
Functie bij slechte
weersomstandigheden
(afhankelijk van de auto)
Deze functie maakt deel uit van de adap-
tieve verlichting voor. Het vervangt het ge-
bruik van de mistlampen voor. Het kan
worden geactiveerd bij mistig of sneeuw-
weer of in elk ander geval van slecht zicht.
Om deze functie te activeren, draait u aan
de ring 3 tot het symbool “AUTO” verschijnt
tegenover de 2-markering. Vervolgens drukt
u op de draaischakelaar om de 4-markering
in lijn te brengen met het 5-symbool.
32
45
Het controlelampje verschijnt op het
instrumentenpaneel.
Lichten uit
Om de functie uit te schakelen, drukt u nog-
maals op de draaischakelaar om de 4-mar-
kering in lijn met het 5-symbool te brengen.
Het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat uit..
Bij het uitschakelen van de verlichting gaat
de slechtweerverlichting ook uit.
Bochtverlichting
(afhankelijk van de auto)
In de vooruitversnelling, als het dimlicht of
grootlicht is ingeschakeld en afhankelijk van
de hoek van het stuurwiel, past deze functie
de breedte van de lichtbundel aan om het
zicht in een bocht of op een kruispunt te ver-
beteren.
1.96
NLD_UD82139_1
Éclairages et signalisations extérieures (RHN - Renault)
VERLICHTING EN SIGNALEN (3/10)
áGrootlicht
Duw met draaiende motor en met
de dimlichten aan tegen de lichtschakelaar 1
(beweging A).
Dit controlelampje op het in-strumentenpa-
neel licht op.
Om terug te keren naar dimlicht drukt u op-
nieuw op de lichtschakelaar 1.
1
A
Automatisch grootlicht
Afhankelijk van de auto ontsteekt
en dooft dit systeem automatisch het groot-
licht.
Het gebruikt een camera geplaatst achter de
binnenspiegel om voorliggers en tegenlig-
gers te detecteren.
Opmerking: ‘s nachts, in stedelijke gebie-
den met straatverlichting, wordt het automa-
tische grootlicht automatisch uitgeschakeld.
632
1
Het grootlicht wordt automatisch ontstoken
wanneer:
er weinig licht buiten is;
er geen andere auto of verlichting wordt
gedetecteerd;
als de auto sneller dan ongeveer 40 km/u
rijdt.
Als niet aan een van de voorwaarden hier-
onder wordt voldaan, wordt overgeschakeld
naar dimlicht.
Opmerking: zorg ervoor dat de voorruit niet
is bedekt (door vuil, modder, sneeuw, con-
densatie, enzovoort).
Inschakelen/uitschakelen
Automatisch grootlicht inschakelen
Draai aan de ring 3 tot het symbool “AUTO
tegenover de markering 2 staat en druk ver-
volgens op de schakelaar 6.
Het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat branden als het dimlicht
is ingeschakeld.
Om automatisch grootlicht uit te
schakelen:
Druk op de schakelaar 6, het controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat uit.
mode AUTO ...............................................
(page courante)
feux :
de route ................................................
(page courante)
feux :
de croisement ......................................
(page courante)
réglage position de conduite......................
(page courante)
1.97
NLD_UD82139_1
Éclairages et signalisations extérieures (RHN - Renault)
VERLICHTING EN SIGNALEN (4/10)
Automatisch grootlicht (vervolg)
Opmerking: door op de schakelaar 1 te
drukken, wordt de functie voor automatisch
grootlicht uitgeschakeld, het controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat uit
en de auto zet het grootlicht aan.
storingen
Wanneer het bericht “Controleer autom ver-
lichting” op het instrumentenpaneel ver-
schijnt, wordt het systeem uitgeschakeld.
Raadpleeg een merkdealer.
Het systeem kan onder bepaalde om-
standigheden niet goed werken, met
name:
extreme weersomstandigheden
(regen, sneeuw, mist enz.);
als er iets achter de voorruit of voor
de camera zit;
als een achterligger of tegenligger
weinig verlichting voert of afgedekte
lampen heeft;
– verkeerde afstelling van de koplam-
pen;
reflecterende systemen;
– ...
Het gebruik ‘s nachts van een
draagbaar navigatiesysteem
op het gedeelte van de voorruit
onder de camera, kan de wer-
king van het automatische grootlichtsys-
teem verstoren (risico van reflecties op
de voorruit).
Het systeem voor het auto-
matisch inschakelen van het
grootlicht is in geen geval een
vervanging voor de oplettend-
heid en verantwoordelijkheid van de be-
stuurder inzake de verlichting van het
voertuig en de aanpassing daarvan aan
de licht-, zicht- en verkeersomstandig-
heden.
1.98
NLD_UD82139_1
Éclairages et signalisations extérieures (RHN - Renault)
Adaptief grootlicht
Afhankelijk van de auto, is het adaptieve
grootlicht verdeeld in diverse onafhankelijke
verticale segmenten. Deze functie gebruikt
een camera 7 achter de achteruitkijkspiegel
om achterliggers en tegenliggers te detec-
teren.
Opmerking: zorg ervoor dat de voorruit niet
is bedekt (door vuil, modder, damp enzo-
voort).
Wanneer er een auto wordt gedetecteerd,
worden de segmenten die deze zone ver-
lichten automatisch uitgeschakeld om niet te
verblinden.
Inschakelen
Selecteer op het multimediascherm 8, in de
“Voertuig” wereld, het “Voertuig” menu, dan
“Buiten” gevolgd door “Rijverlichting”.
Schakel “Adaptief zicht” in of uit.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
8
7
VERLICHTING EN SIGNALEN (5/10)
Onder bepaalde omstandigheden wordt de
helderheid van de adaptieve grootlichtkop-
lampen aangepast om de verlichting te op-
timaliseren:
bij het naderen van reflecterende borden
wordt het verlichtingsvermogen plaatse-
lijk verminderd om verblinding te beper-
ken;
op een autosnelweg wordt de lichtbun-
del gereduceerd om de hinder voor weg-
gebruikers die in tegengestelde richting
rijden tot een minimum te beperken.
1.99
NLD_UD82139_1
Éclairages et signalisations extérieures (RHN - Renault)
VERLICHTING EN SIGNALEN (6/10)
Adaptief grootlicht uitschakelen:
Druk op de schakelaar 6, het controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat uit.
Inschakelen/uitschakelen
Adaptief grootlicht inschakelen:
Draai aan de ring 3 tot het symbool “AUTO
tegenover de markering 2 staat en druk ver-
volgens op de schakelaar 6.
Het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat branden als het dimlicht
is ingeschakeld.
Het systeem kan onder bepaalde om-
standigheden niet goed werken, met
name:
extreme weersomstandigheden
(regen, sneeuw, mist enz.);
als er iets achter de voorruit of voor
de camera zit;
als een achterligger of tegenligger
weinig verlichting voert of afgedekte
lampen heeft;
– verkeerde afstelling van de koplam-
pen;
reflecterende systemen;
– ...
1
2
3
6
Adaptieve grootlichtkoplampen
(vervolg)
Het grootlicht wordt automatisch ontstoken
wanneer:
er weinig licht buiten is;
– de rijsnelheid is hoger dan de drempel-
waarde.
Als niet aan een van de voorwaarden hier-
onder wordt voldaan, wordt overgeschakeld
naar dimlicht.
Opmerking: s nachts, in stedelijke gebie-
den met straatverlichting, wordt het adap-
tieve grootlicht automatisch uitgeschakeld.
Het systeem “adaptief groot-
licht” is in geen geval een ver-
vanging voor de oplettendheid
en verantwoordelijkheid van de
bestuurder inzake de verlichting van het
voertuig en de aanpassing daarvan aan
de licht-, zicht- en verkeersomstandig-
heden.
1.100
NLD_UD82139_1
Éclairages et signalisations extérieures (RHN - Renault)
Adaptieve grootlichtkoplampen
(vervolg)
Bijzonderheid
De adaptieve verlichting van het grootlicht
past zich aan de geselecteerde My Sense/
ECO/Comfort/Sport) rijmodus aan. De snel-
heidsdrempels voor inschakelen en uitscha-
kelen zijn verschillend:
In de modus My Sense, ECO of Comfort
wordt het adaptieve grootlicht ingescha-
keld als de snelheid van de auto hoger
is dan ongeveer 40 km/u en uitgescha-
keld als de snelheid lager is dan onge-
veer 20 km/u.
De sterkte van het grootlicht past zich
aan de snelheid van de auto in deze modi
en tussen deze drempelwaarden aan.
– In de modus Sport wordt het adaptieve
grootlicht ingeschakeld als de rijsnelheid
hoger is dan ongeveer 40 km/u en uitge-
schakeld bij een snelheid van minder dan
30 km/u.
VERLICHTING EN SIGNALEN (7/10)
1
3
Uitschakelen van de lichten
De lichten gaan automatisch uit bij het
openen van het bestuurdersportier of bij
het vergrendelen van de auto of één minuut
nadat de motor is uitgeschakeld.
In dat geval schake-len, bij de volgende keer
starten van de motor, de lichten opnieuw in,
overeen-komstig de stand van ring 3.
Geluidssignaal vergeten
verlichting
In het geval dat de lichten zijn ingescha-
keld na het stilzetten van de motor, klinkt er
een signaal bij het openen van het bestuur-
dersportier om u te waarschuwen dat de
lichten nog branden.
storingen
Afhankelijk van de auto, als het bericht
Controleer verlichting” verschijnt in combi-
natie met het controlelampje © en/of
het controlelampje k knippert op het
instrumentenpaneel, is er een storing in de
verlichting.
Raadpleeg een merkdealer.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
équipements multimédia............................
(page courante)
alarme sonore d’oubli d’éclairage ..............
(page courante)
feux :
de croisement ......................................
(page courante)
1.101
NLD_UD82139_1
Éclairages et signalisations extérieures (RHN - Renault)
VERLICHTING EN SIGNALEN (8/10)
Functie Welkom en afscheid
(afhankelijk van de auto)
Wanneer de functie is ingeschakeld, gaan
de dagrijverlichting en de markeringslichten
achter automatisch aan wanneer card wordt
gedetecteerd of de auto wordt ontgrendeld.
Ze gaan automatisch uit:
ongeveer 15 seconden nadat ze zijn in-
geschakeld;
wanneer de motor wordt gestart, naarge-
lang van de stand van de schakelaar voor
de verlichting;
of
wanneer de auto wordt vergrendeld.
Inschakelen/uitschakelen van de functie
Raadpleeg voor in- of uitschakelen van de
externe ontvangst de handleiding van het
multimediasysteem.
éclairage :
extérieur d’accompagnement ..............
(page courante)
feux :
de position ...........................................
(page courante)
feux :
de croisement ......................................
(page courante)
1.102
NLD_UD82139_1
Éclairages et signalisations extérieures (RHN - Renault)
“Functie uitschakelvertraging”
Met deze functie kunt u de markeringslich-
ten en dimlichten korte tijd inschakelen (bijv.
voor het bijlichten bij het openen van een
hek).
Met de motor gestopt, trekt u na openen
van de bestuurdersdeur en met de ring 3
in de stand “AUTO” de schakelaar 1 naar
u toe: de markeringslichten en dimlichten
gaan ongeveer 30 seconden aan samen
met de waarschuwingslampjes š en
k op het instrumentenpaneel.
Om deze tijd te verlengen, kunt u de schake-
laar tot vier keer naar u toe trekken (de maxi-
male tijd is ongeveer twee minuten).
De boodschap “ _ _ _” met de oplichttijd ver-
schijnt op het instrumentenpaneel om deze
handeling te bevestigen. Daarna kunt u uw
auto vergrendelen.
VERLICHTING EN SIGNALEN (9/10)
De functie
“uitschakelvertraging” deactiveren
Om de verlichting uit te schakelen voordat
deze automatisch uitschakelt, draait u de
ring 3 naar een willekeurige stand en draait
u deze daarna terug naar de stand “AUTO”.
Opmerking: als de functie Welkom en af-
scheid is geactiveerd, moet na het uitscha-
kelen van de motor de procedure voor het
deactiveren van de functie “uitschakelver-
traging” worden uitgevoerd voordat aan de
schakelaar wordt getrokken (anders blijven
de lichten branden door de functie Welkom
en afscheid).
1
3
feux :
de brouillard .........................................
(page courante)
1.103
NLD_UD82139_1
Éclairages et signalisations extérieures (RHN - Renault)
De werking is afhankelijk van de gevoerde
verlichting; het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat branden.
Zodra de weersomstandigheden dit toelaten
moet u het mistachterlicht uitschakelen om
de achter u rijdende weggebruikers niet te
hinderen.
Lichten uit
Om de functie uit te schakelen, drukt u nog-
maals op de draaischakelaar om de 4-mar-
kering in lijn met het 7-symbool te brengen.
Het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat uit..
Bij het uitschakelen van de verlichting gaan
ook de mistlichten achter uit.
VERLICHTING EN SIGNALEN (10/10)
Mistachterlicht
Om deze functie te activeren,
draait u aan de ring 3 tot het symbool
AUTO” verschijnt tegenover de 2-marke-
ring. Vervolgens drukt u op de draaischa-
kelaar om de 4-markering in lijn te brengen
met het 7-symbool.
Het controlelampje verschijnt op het
instrumentenpaneel. Bij mist, sneeuw of bij het vervoer van
voorwerpen die voorbij de voorkant van
het dak uitsteken, werkt de automati-
sche verlichting niet altijd.
De mistlampen worden bediend door
de bestuurder: controlelampjes op het
instrumentenpaneel geven aan of deze
zijn ingeschakeld (controlelampje aan)
of uitgeschakeld (controlelampje uit).
7
42
3
éclairage :
extérieur ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
réglage .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
projecteurs
réglage .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglage des projecteurs .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
signalisation éclairage ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglage électrique de la hauteur des
faisceaux ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
réglage de la hauteur des faisceaux ....
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.104
NLD_UD82140_1
Réglage des faisceaux (RHN - Renault)
Afhankelijk van het voertuig kunt u met de
schakelaar A de hoogte van de koplamp-
stralen aanpassen aan de belading.
Als de dimlichten branden, drukt u op of trekt
u aan schakelaar A zo vaak als nodig is voor
het selecteren van de gewenste stand op
het instrumentenpaneel.
Opmerking: als de lampen zijn ingescha-
keld, wordt elke keer dat de motor start de
geselecteerde stand gedurende ongeveer
15 seconden weergegeven op het instru-
mentenpaneel.
KOPLAMPVERSTELLING (1/2)
Voorbeelden van de stand
van de schakelaar A ,
afhankelijk van de belading
Bestuurder alleen of met een passagier
voorin 0
Alle stoelen bezet 1
Bestuurder met passagiers en bagage (of
belading) tot de maximaal toegelaten totale
massa
3
Bestuurder zonder passagiers of bagage (of
belading) tot de maximaal toegelaten totale
massa
4
In de volgende tabel ziet u enkele voorbeelden. Stel in alle gevallen bediening A in vol-
gens de belading van de auto, zodat de weg goed zichtbaar is en andere weggebruikers
niet verblind worden.
A
1.105
NLD_UD82140_1
Réglage des faisceaux (RHN - Renault)
KOPLAMPVERSTELLING (2/2)
Wanneer u links rijdt met een auto met
de bestuurdersstoel aan de linkerkant
(of andersom), bent u verplicht om tij-
dens uw verblijf de koplampen opnieuw
af te stellen.
Tijdelijke afstelling
Dit kan worden aangepast via het multimedi-
ascherm 1.85.
Open, afhankelijk van het voertuig, de mo-
torkap en zoek de markering B bij een van
de koplampen.
Draai met een schroevendraaier of iets der-
gelijks de bout 1 driekwart slag naar het
symbool - om de lichtbundel omlaag te rich-
ten.
Na de rit de oorspronkelijke stand herstellen:
draai de bout 1 driekwart slag naar het sym-
bool + om de lichtbundel omhoog te richten.
1
B
essuie-vitres ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
lave-vitres ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
précautions d’utilisation .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.106
NLD_UD82141_1
Essuie-vitre / lave-vitre avant (RHN - Renault)
Essuie-vitres, lave-vitres
Bijzonderheid
Tijdens het rijden, gaat de wisser langza-
mer werken als de auto stopt.
Van snel continu wissen naar langzaam con-
tinu wissen.
Zodra de auto weer gaat rijden, beginnen
de wissers weer met de oorspronkelijk inge-
stelde snelheid te werken.
Als u de schakelaar 1 in een andere stand
zet, schakelt u hiermee bovengenoemd au-
tomatisme uit.
Auto voorzien van ruitenwisser
voor met interval
A een keer wissen
Door kort te drukken maakt de ruiten-
wisser één wisbeweging.
B stoppen
C wissen met intervallen
De wissers vegen met tussenpozen
van enkele seconden. Het is mogelijk
de tijdsduur tussen wisbewegingen te
wijzigen door eenmaal op draaiknop 2
te drukken.
D langzaam continu wissen
E snel continu wissen
1
A
B
C
D
E
RUITENWISSER, -SPROEIER (1/5)
1 2
balais d’essuie-vitres .................................
(page courante)
1.107
NLD_UD82141_1
Essuie-vitre / lave-vitre avant (RHN - Renault)
Auto voorzien van ruitenwisser
voor met regensensor
De regensensor bevindt zich op de voorruit,
voor de binnenspiegel.
A een keer wissen
Door kort te drukken maakt de ruiten-
wisser één wisbeweging.
B stoppen
C automatisch wissen
In deze stand signaleert het systeem
water op de voorruit en schakelt het
wissen in met een aangepaste wis-
snelheid.
Wanneer automatisch wissen is ingescha-
keld of de gevoeligheid wordt verhoogd,
wordt één wisbeweging uitgevoerd.
Het controlelampje brandt op het in-
strumentenpaneel om te bevestigen dat de
functie geactiveerd is.
Opmerking:
de regensensor heeft enkel een onder-
steunende functie. Bij beperkte zicht-
baarheid moet de bestuurder zijn ruiten-
wisser handmatig inschakelen. Bij mist
of sneeuwval werkt de ruitenwisser niet
altijd automatisch en blijft deze onder uw
controle;
Bij temperaturen onder nul wordt automa-
tisch wissen niet ingeschakeld wanneer
de auto wordt gestart. Deze functie wordt
automatisch ingeschakeld wanneer de
auto sneller rijdt dan een bepaalde snel-
heid (ongeveer 8 km/uur);
schakel automatisch wissen niet in bij
droog weer;
ontdooi de voorruit volledig voordat u het
automatisch wissen inschakelt;
wanneer u de auto door een wasstraat
rijdt, moet u de ring 1 in stand B zetten
om het automatisch wissen uit te zetten.
Het is mogelijk de inschakeldrempel en
de tijdsduur tussen wisbewegingen te
wijzigen door eenmaal op draaiknop 2
te drukken:
G: minimale gevoeligheid;
F: maximale gevoeligheid.
Hoe hoger de gevoeligheid, des te sneller
reageren de ruitenwissers en wordt de fre-
quentie van het wissen verhoogd.
RUITENWISSER, -SPROEIER (2/5)
1
A
B
C
D
E
1 F 2
G
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
1.108
NLD_UD82141_1
Essuie-vitre / lave-vitre avant (RHN - Renault)
D langzaam continu wissen
E snel continu wissen
storingen
Bij een storing van het automatisch wissen,
schakelt de ruitenwisser over op wissen met
intervallen. Roep de hulp in van een merk-
dealer.
De werking van de regensensor kan worden
verstoord bij:
beschadigde ruitenwissers: door een
waterlaagje of sporen van de rui-
tenwisser in de detectiezone van de
sensor kan de reactiesnelheid van het
automatisch wissen vertragen of de
frequentie van het wissen verhogen;
bij een voorruit met een scheur of
barst ter hoogte van de sensor, of een
voorruit die is bedekt met stof, vuil,
insecten, ijs, was of waterafstotende
stoffen, is de ruitenwisser minder ge-
voelig of reageert deze mogelijk hele-
maal niet.
Bijzonderheid
Tijdens het rijden gaat de wisser lang-
zamer werken als de auto stopt. Van snel
continu wissen naar langzaam continu
wissen. Zodra de auto weer gaat rijden, be-
ginnen de wissers weer met de oorspronke-
lijk ingestelde snelheid te werken.
Als u de schakelaar 1 in een andere stand
zet, schakelt u hiermee bovengenoemd au-
tomatisme uit.
Voorzorgsmaatregelen
Controleer bij vorst voordat u de rui-
tenwisser inschakelt of de ruitenwisser-
bladen niet zijn vastgevroren. Als u de
ruitenwisser inschakelt terwijl de bladen
zijn vastgevroren, kunt u zowel de bladen
als de motor van de ruitenwisser bescha-
digen.
Activeer de ruitenwissers niet op een
droge ruit. Dit kan leiden tot vroegtijdige
slijtage of beschadiging van de wisser-
bladen.
RUITENWISSER, -SPROEIER (3/5)
1
A
B
C
D
E
essuie-vitre/lave-vitre
remplacement des balais .....................
(page courante)
1.109
NLD_UD82141_1
Essuie-vitre / lave-vitre avant (RHN - Renault)
Voordat u iets aan de voorruit
doet (wassen van de auto, on-
tdooien, reinigen van de voor-
ruit enz.) moet u de schake-
laar 1 in stand B (uit) zetten.
Risico van verwonding en/of bescha-
digingen.
Wanneer er zich obstakels op de voor-
ruit bevinden (vuil, sneeuw, ijs ...), maakt
u de voorruit (inclusief de centrale zone
achter de binnenspiegel) schoon voor-
dat u de ruitenwissers inschakelt (risico
op oververhitting van de motor).
Als een obstakel de beweging van een
blad verhindert, kan dat blad stoppen
met wissen. Verwijder het obstakel en
schakel de ruitenwisser opnieuw in met
de ruitenwisserschakelaar.
Bijzondere stand van
de ruitenwisser voor
(onderhoudsstand)
In deze stand kunnen de bladen worden op-
getild om ze van de voorruit te verwijderen.
Dit kan helpen:
om de bladen te reinigen;
om de bladen van de voorruit los te
maken in winterse weersomstandighe-
den;
vervang de bladen. 5.28.
Zet, met het contact aan of draaiende motor,
de hendel twee keer 1 in de stand A (één
wisbeweging). De bladen stoppen in een
stand waarbij de motorkap vrij is.
Om de bladen terug te zetten in de laagste
stand, met het contact aan, moet u ervoor
zorgen dat de ruitenwissers zijn neergeklapt
op de voorruit. Zet daarna de schakelaar 1 in
stand A (één wisbeweging).
Voordat u het contact aanzet, moet u de
ruitenwissers op de voorruit zetten. Anders
kunnen de motorkap of de wissers bescha-
digd raken wanneer deze worden ingescha-
keld.
RUITENWISSER, -SPROEIER (4/5)
1
A
B
C
D
E
lave-vitre ....................................................
(page courante)
balais d’essuie-vitres .................................
(page courante)
essuie-vitre/lave-vitre.................................
(page courante)
1.110
NLD_UD82141_1
Essuie-vitre / lave-vitre avant (RHN - Renault)
Opmerking: Bij temperaturen onder nul kan
de ruitenwisservloeistof aanvriezen op de
voorruit en het zicht verminderen. Verwarm
de voorruit met behulp van de ontwase-
mingsschakelaar voordat u ze reinigt.
Ruitensproeier
Contact aan: trek de schakelaar 1 naar u
toe en laat deze weer los.
Door langer te drukken wordt de ruiten-
sproeier geactiveerd en maken de ruitenwis-
sers twee wisbewegingen, een paar secon-
den later gevolgd door een derde.
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
stand B (uit) staat.
Verwondingsgevaar.
De werking van een
ruitenwisserblad
Let op de staat van de ruitenwisserbla-
den. Hun levensduur hangt van u af:
houd de bladen schoon: reinig de
bladen en de ruit regelmatig met
water en zeep;
gebruik ze niet op een droge ruit;
maak ze los van de ruit als ze lange
tijd niet zijn gebruikt.
Vervang ze in elk geval, zodra hun wer-
king afneemt, ongeveer eens per jaar.
5.28.
Voorzorgen bij het gebruik
van de wissers
Maak, als het vriest of sneeuwt, de
achterruit schoon voordat u de ruiten-
wisser aanzet (de motor kan overver-
hitten).
zorg dat niets de beweging van de
wisser hindert.
RUITENWISSER, -SPROEIER (5/5)
1
A
B
C
D
E
essuie-vitres ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
lave-vitres ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.111
NLD_UD82142_1
Essuie-vitre / Lave-vitre arrière (RHN - Renault)
RUITENWISSER, -SPROEIER VAN DE ACHTERRUIT (1/2)
YAchterruitwisser
Draai met contact aan de ring 3
van de schakelaar 1 tot het merkteken 2 te-
genover het symbool staat.
stoppen;
wissen met intervallen;
De wissers vegen met tussenpozen van
enkele seconden. De frequentie van het
wissen varieert naargelang de rijsnelheid
van de auto;
langzaam continu wissen.
Om de werking te stoppen, laat u opnieuw
de ring 3 draaien.
Opmerking: als u de auto door een was-
straat rijdt, moet u de ring 3 van de scha-
kelaar 1 in ruststand zetten om het automa-
tisch wissen uit te zetten.
Houd u aan de gebruiksvoorschriften.
Vergeet niet om het einde van het gebruik de
knop van de achterruitenwisser terug in rust-
stand te zetten, zodat het wissen niet per on-
geluk wordt geactiveerd tijdens het volgende
gebruik.
Voordat u iets aan de achter-
ruit doet (wassen van de auto,
ontdooien, reinigen enz.) moet
u de schakelaar 1 in ruststand
zetten.
Risico van verwonding en/of bescha-
digingen.
Gebruik de ruitenwisserarm niet om de
achterklep te openen of te sluiten.
De werking van een
ruitenwisserblad
Let op de staat van de ruitenwisserbla-
den. Hun levensduur hangt van u af:
houd de bladen schoon: reinig de
bladen en de ruit regelmatig met
water en zeep;
gebruik ze niet op een droge ruit;
maak ze los van de ruit als ze lange
tijd niet zijn gebruikt.
Vervang ze in elk geval, zodra hun wer-
king afneemt, ongeveer eens per jaar.
5.28.
Voorzorgen bij het gebruik
van de wissers
Maak, als het vriest of sneeuwt, de
achterruit schoon voordat u de ruiten-
wisser aanzet (de motor kan overver-
hitten).
zorg dat niets de beweging van de
wisser hindert.
31 2
essuie-vitres ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
lave-vitres ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.112
NLD_UD82142_1
Essuie-vitre / Lave-vitre arrière (RHN - Renault)
RUITENWISSER, -SPROEIER VAN DE ACHTERRUIT (2/2)
Inschakelen/uitschakelen van de
achterruitwisser
Wanneer de achteruitversnelling wordt inge-
schakeld, wordt het wissen met intervallen
van de achterruit ingeschakeld (als de rui-
tenwissers van de voorruit werken). Als uw
auto is uitgerust met een menu om de auto-
instellingen te personaliseren, kunt u deze
functie in- of uitschakelen. 1.85.
Voor auto’s die niet zijn uitgerust met een
menu om de instellingen te personaliseren,
kunt u de functie laten deactiveren door een
merkdealer.
pAchterruitsproeier
Duw met het contact aan lang
tegen de schakelaar 1 en laat vervolgens
los.
Als de schakelaar langer wordt ingedrukt,
maakt, naast de voorruitsproeier, ook de
achterruitwisser twee wisbewegingen,
enkele seconden later gevolgd door een
derde (druppel-wisfunctie).
Als u de schakelaar loslaat, blijft de achter-
ruitwisser werken.
Wanneer er zich obstakels op de achterruit
bevinden (vuil, sneeuw ...), probeert de rui-
tenwisser alle obstakels weg te wissen. Als
een obstakel de beweging van het blad ver-
hindert, kan het blad stoppen. Verwijder het
obstakel, wacht ongeveer 30 seconden en
schakel de ruitenwisser opnieuw in met de
schakelaar voor het wissen.
Voorzorgsmaatregelen
Controleer bij vorst voordat u de ruiten-
wisser inschakelt of de ruitenwisserbla-
den niet zijn vastgevroren op de ruit. Als
u de ruitenwisser bedient terwijl het blad
geblokkeerd is door vorst, bestaat het
risico dat zowel het blad als de motor van
de ruitenwisser beschadigd raken.
Activeer de ruitenwissers niet op een
droge ruit. Dit kan leiden tot vroegtijdige
slijtage of beschadiging van de wisser-
bladen.
1
capacité du réservoir carburant .................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carburant
qualité ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carburant
remplissage .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réservoir carburant
capacité ...............................................
(page courante)
bouchon de réservoir carburant.................
(jusqu’à la fin de l’UD)
niveau de carburant ...................................
(page courante)
1.113
NLD_UD82143_1
Réservoir carburant (RHN - Renault)
Soort brandstof
Gebruik brandstof van goede kwaliteit
die overeenkomt met de normen die in elk
land zijn vastgelegd en beslist overeenkomt
met de indicaties op de sticker op klepje 1.
6.6.
Controleer na het tanken of het klepje
gesloten is.
Réservoir carburant (remplissage carburant)
BRANDSTOFTANK (1/3)
Druk nooit met de vingers op
de klep 2.
Maak de omgeving van het vul-
systeem niet schoon met een
hogedrukreiniger.
Bruikbare inhoud van de LPG-tank:
ongeveer 55 liter.
Om bij ontgrendelde auto het klepje 1 te
openen, drukt u op de zone A en laat u ver-
volgens los. Het klepje 1 gaat een beetje
open.
1
A2
1
Gebruik geen ethanol als uw
auto hier niet voor aangepast
is.
Voeg geen additief toe aan
de brandstof (additief, reagens enz.),
anders kan de motor beschadigd raken
0.8. Als u een toevoegmiddel aan de
brandstof wilt toevoegen, gebruik dan
een product dat is goedgekeurd door
onze technische dienst.
Ga naar een merkdealer.
De klep 2 is in de vulopening ingebouwd.
Zie “Tanken van brandstof” voor info over
het vullen van de brandstoftank.
Sluiten: druk het klepje met de hand tegen
de aanslag.
1.114
NLD_UD82143_1
Réservoir carburant (RHN - Renault)
Bijzonderheid
Bij het stoppen van de auto gedurende on-
geveer 3 maanden moet u brandstof toe-
voegen om te voorkomen dat de brand-
stofpomp beschadigt.
Om dit te doen, met het contact uit, vult u
ten minste 5 liter bij. Start vervolgens de
motor om de pomp in werking te zetten en
de brandstof in het brandstofcircuit te ver-
versen.
Als het niet mogelijk om ten minste 5 liter
brandstof toe te voegen vanwege het brand-
stofpeil in de tank, rijd dan door tot de tank
de gewenste capaciteit heeft.
Tanken van brandstof
Druk, met het contact uitgeschakeld, met het
vulpistool de klep 2 open en steek het vul-
pistool zo ver mogelijk naar binnen voordat
u met tanken begint (spatgevaar).
Houd tijdens het tanken het vulpistool in
deze stand tot u klaar bent met tanken.
Als het vulpistool automatisch is afgeslagen,
mag u het nog maximaal twee keer gebrui-
ken, om voldoende ruimte in de tank over te
houden voor het uitzetten van de brandstof.
Let er op dat bij het tanken geen water bij de
brandstof komt. Het klepje 1 en zijn omge-
ving moeten schoon blijven.
BRANDSTOFTANK (2/3)
1
Gebruik uitsluitend ongelode benzine. Het
octaangetal (RON) moet conform de gege-
vens zijn die op de sticker van het klepje 1
staan 6.6.
2
Bij het tanken van brandstof
moet de motor zijn uitgescha-
keld: zet het contact uit 2.3.
Als de klep 1 na het vergrendelen van
de auto nog open is, kunt u deze sluiten,
maar hij is dan niet vergrendeld.
Om de klep 1 te vergrendelen, ontgren-
delt u de auto en vergrendelt u deze
weer.
Stop and Start............................................
(page courante)
1.115
NLD_UD82143_1
Réservoir carburant (RHN - Renault)
Wijzig of repareer niet zelf het
brandstofsysteem (rekeneen-
heden, bedrading, brandstof-
circuit, inspuitstukken of ver-
stuivers, beschermkappen) vanwege de
grote gevaren voor de veiligheid die hier-
door kunnen ontstaan. Laat deze werk-
zaamheden uitsluitend door uw merk-
dealer uitvoeren.
Aanhoudende stank
van brandstof
In geval van een aanhoudende
stank van brandstof, moet u:
onmiddellijk stoppen, rekening hou-
dend met het overige verkeer en het
contact afzetten;
de alarmknipperlichten aanzetten en
alle passagiers uit laten stappen en
ze ver van het verkeer houden;
roep de hulp in van een merkdealer.
BRANDSTOFTANK (3/3)
Schade die ontstaan is als gevolg van het
tanken van loodhoudende benzine wordt
niet door de fabrieksgarantie gedekt.
Om te voorkomen dat er abusievelijk lood-
houdende benzine wordt getankt, heeft de
vulhals een nauwe doorlaat met een veilig-
heidssysteem waarin alleen een vulpistool
met ongelode benzine past.
Brandstofsoorten die voldoen aan de
Europese normen die ook gelden voor
de motoren van auto’s die in Europa zijn
verkocht: zie tabel 6.6.
1.116
NLD_UD82095_1
Filler NU (RHN - Renault)
2.1
NLD_UD82145_1
Sommaire 2 (RHN - Renault)
Hoofdstuk 2: Het rijden
Inrijden, starten/stoppen van de motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.2
Bijzonderheden versies met benzinemotor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.7
Automatische transmissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.9
E-Tech Full Hybrid voertuigsysteem: regeneratief remsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.14
Tips voor zuinig rijden, onderhoud en minder luchtverontreiniging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.22
Waarschuwings- en controlesysteem voor bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.31
Hulpen correctiesystemen tijdens het rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.36
Lane departure warning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.44
Preventie verlaten rijstrook . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.49
Dodehoekwaarschuwing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.55
Waarschuwing veiligheidsafstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.61
Geavanceerde veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.64
Detectie bestuurdersalertheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.81
Detectie van verkeersborden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.83
Snelheidsregelaar/-begrenzer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.86
Adaptieve snelheidsregelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.95
Actief rijhulpsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.117
Parkeerhulp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.133
Actieve noodstop bij achteruitrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.139
Achteruitrijcamera, 360° camera . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.142
Uitparkeerwaarschuwing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.156
Handsfree parkeren, automatisch parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.160
Veilig uitstappen voor passagier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.166
Noodoproep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.169
rodage .......................................................
(page courante)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.2
NLD_UD82146_1
Rodage (RHN - Renault)
Rodage, démarrage, arrêt du moteur
INRIJDEN
Rijd de eerste 1 000 km niet sneller dan 130
km/uur in de hoogste versnelling en laat de
motor met niet meer dan 3 000 tot 3 500 tr/
min draaien.
Pas na ongeveer 3 000 km zult u over het
volle vermogen van de motor kunnen be-
schikken.
Opmerking: bij een nieuwe auto in de inrijf-
ase kan het koelvloeistofpeil hoger zijn dan
de markering “MAXI” op de tank, en vervol-
gens dalen tot tussen “MINI” en “MAXI”. Dit
levert geen risico op.
Onderhoudsbeurten: zie het onderhouds-
document van uw auto.
démarrage moteur .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
bouton de démarrage/arrêt moteur............
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
mise sous contact du véhicule...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.3
NLD_UD82147_1
Démarrage, arrêt moteur (RHN - Renault)
STARTEN, STOPPEN VAN DE MOTOR (1/4)
Wegrijden
De kaart moet worden ingevoerd binnen de
detectiezone 1.
Druk om te starten in stand P op het rem-
pedaal, druk op de knop 2 en laat het rem-
pedaal los zodra de motor is gestart. De
melding READY brandt op het instrumen-
tenpaneel in combinatie met een geluidssig-
naal. Het bericht verdwijnt als de snelheid
boven ongeveer 5 km/u komt;
2
1
Bijzonderheden
Als niet is voldaan aan één van de start-
voorwaarden, verschijnt het bericht “Druk
het rempedaal in + START” of “Zet ver-
snellingshendel op P” op het instrumen-
tenpaneel.
in sommige gevallen moet het stuurwiel
worden bewogen bij het indrukken van
de startknop 2 om het ontgrendelen van
de stuurkolom mogelijk te maken, het
bericht “Draai stuurwiel + START” waar-
schuwt u daarvoor.
Zet altijd het contact uit als u
iets gaat doen onder de mo-
torkap.
Afhankelijk van de auto hebt u wellicht
een digitale sleutel met alle kaartfunc-
ties. Als er echter een kaart in het voer-
tuig is achtergebleven en de portieren
zijn vergrendeld met de digitale sleutel,
zijn alle kaartfuncties geblokkeerd.
Raadpleeg voor meer informatie hoofd-
stuk “Digitale sleutel” 1.17.
2.4
NLD_UD82147_1
Démarrage, arrêt moteur (RHN - Renault)
Starten (vervolg)
Let op: de motorunit wordt automatisch na
ongeveer 15 minuten uitgeschakeld als de
auto heeft stilgestaan en de veiligheidsgor-
del van de bestuurder niet is vastgemaakt.
Indien nodig kunt u de motor opnieuw star-
ten door éénmaal te drukken op de knop 2.
Tijdens een systeemupdate via het mul-
timediasysteem is het niet mogelijk om
de auto te starten.
Wacht tot de update is voltooid voordat
u de auto start.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van
het multimediasysteem voor meer infor-
matie over systeemupdates.
STARTEN, STOPPEN VAN DE MOTOR (2/4)
De boodschap “Plaats de kaart in zone +
START” verschijnt op het instrumentenpa-
neel.
Druk op het rempedaal en plaats de kaart 4
met de knopzijde op de kaartzone 3. Druk
op de knop 2 om de auto te starten. Het be-
richt verdwijnt.
2
“Handsfree” starten met
achterklep open
In dat geval mag de kaart zich niet in de ba-
gageruimte bevinden, om te vermijden dat u
ze kwijtraakt.
Functie accessoires
(Contact aanzetten)
Zodra u bent ingestapt, hebt u een aantal
functies van de auto (radio, navigatiesys-
teem ruitenwisser, enz.) ter beschikking.
Om de andere functies te gebruiken, drukt u
met de kaart in de auto op de knop 2 zonder
de pedalen in te drukken.
4
3
accessoires................................................
(page courante)
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
2.5
NLD_UD82147_1
Démarrage, arrêt moteur (RHN - Renault)
STARTEN, STOPPEN VAN DE MOTOR (3/4)
storingen
In sommige gevallen werkt de handsfree-
card niet:
batterij van de kaart is leeg enz.;
nabijheid van een apparaat dat dezelfde
frequentie gebruikt (monitor, mobiele te-
lefoon, computerspel, telefoonoplader,
enz.);
de auto bevindt zich in een sterk elektro-
magnetisch veld.
Voorwaarden voor het stoppen
van de motor
Het voertuig moet stilstaan met de versnel-
lingshendel in stand P. Het bericht “READY”
verschijnt op het instrumentenpaneel.
Druk met de kaart in de auto op de knop 2:
de motor stopt. De melding READY op het
instrumentenpaneel gaat uit.
De stuurkolom vergrendelt bij het openen
van één van de portieren of bij het vergren-
delen van de auto.
2
Als de kaart niet in het interieur aanwezig is
als u de motor wilt stoppen, verschijnt het
bericht “Kaart ontbreekt: START ingedrukt
houden” op het instrumentenpaneel: druk
ten minste twee seconden op de toets 2. Als
de card zich niet meer in het interieur be-
vindt, controleert u of u deze kunt ophalen
voordat u de knop ingedrukt houdt. Zonder
de card kunt u de auto niet starten.
Als de motor is gestopt, blijven de op dat
moment ingeschakelde accessoires (radio,
enz.) ongeveer 10 minuten werken.
Als het bestuurdersportier geopend wordt,
schakelen de accessoires uit.
arrêt du moteur ..........................................
(page courante)
2.6
NLD_UD82147_1
Démarrage, arrêt moteur (RHN - Renault)
STARTEN, STOPPEN VAN DE MOTOR (4/4)
Controleer, als u de auto ver-
laat en vooral als u de kaart bij
u hebt, of de motor volledig is
uitgeschakeld.
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes,
een kind, een afhankelijke volwassene
of een dier in de auto achter als u deze
verlaat.
Ze kunnen zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, organen te bedienen zoals bij-
voorbeeld de ruitbediening, of de portie-
ren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
Zet nooit het contact uit voor-
dat de auto compleet stilstaat.
Door het stilzetten van de
motor is er geen bekrachtiging
meer van Als de motor niet meer draait,
is er geen stuur- en rembekrachtiging
meer. Ook werken veiligheidsvoorzie-
ningen zoals airbags en gordelspanners
niet meer.
Let op: met stilstaande auto in de elektri-
sche bedrijfsmodus verschijnt het bericht
MOTOR ACTIEF ZET CONTACT UIT” op
het instrumentenpaneel en klinkt er een
pieptoon indien:
– de autogordel van de bestuurder niet is
vastgemaakt;
de motorkap open is;
het bestuurdersportier open is.
particularité des véhicules essence ...........
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
catalyseur ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anomalies de fonctionnement....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.7
NLD_UD82149_1
Particularités des motorisations essence (RHN - Renault)
Particularités des motorisations essence
SPECIALE FUNCTIES VAN BENZINEMOTOREN (1/2)
Parkeer de auto niet of blijf niet
met draaiende motor staan op
een plaats waar de uitlaat zich
boven brandbaar materiaal
bevindt. Onder ongunstige omstandig-
heden (droogte, harde wind) kan brand
ontstaan als de hete uitlaat in contact
komt met gras of bladeren.
Onder bepaalde omstandigheden, zoals:
te lang doorrijden als het waarschuwings-
lampje brandstofreserve brandt;
het gebruik van loodhoudende benzine;
het gebruik van niet goedgekeurde
smeermiddelen of brandstofadditieven.
Of bij het optreden van storingen zoals:
een defect ontstekingssysteem, brand-
stofgebrek of losse bougiekabel waar-
door de ontsteking overslaat en de auto
met horten en stoten rijdt;
– Vermogensverlies.
kan de katalysator oververhit raken waar-
door hij minder effectief wordt en ook
andere delen van de auto te heet kunnen
worden.
Indien u één van de hiervoor genoemde sto-
ringen constateert, dient u uw auto zo spoe-
dig mogelijk door een merkdealer te laten
herstellen.
Door de in het garantie- en onderhoudsdo-
cument voorgeschreven onderhoudsbeur-
ten uit te laten voeren door een merkdealer
kunt u dergelijke storingen voorkomen.
Bij startmoeilijkheden
Blijf niet proberen om te motor te starten
(door op de startknop te drukken of de auto
te duwen of te slepen) zonder dat u de oor-
zaak van de storing vaststelt en verhelpt,
om schade aan de katalysator of de start-
motor en voortijdige slijtage van de accu te
voorkomen.
Ga niet door met starten maar roep de hulp
in van een merkdealer en laat de storing ver-
helpen.
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(page courante)
messages au tableau de bord ...................
(page courante)
filtre :
à particules ..........................................
(page courante)
2.8
NLD_UD82149_1
Particularités des motorisations essence (RHN - Renault)
Opmerking: het controlelampje kan na
20 minuten uitgaan als niet volledig is vol-
daan aan de rijcondities voor het reinigen
van het filter.
Als de auto stopgezet is voordat het contro-
lelampje gedoofd is, moet u de handeling
opnieuw uitvoeren vanaf het begin.
Roetfilter
Het roetfilter wordt gebruikt bij de behande-
ling van uitlaatgassen van de benzinemotor.
Het waarschuwingslampje op het in-
strumentenpaneel geeft, afhankelijk van de
auto, aan dat het filter is verstopt en moet
worden schoongemaakt. Om het reinigen
nadat het waarschuwingslampje is
gaan branden, rij tussen ongeveer 50 en
110 km/u, rekening houdend met de ver-
keersomstandigheden en de snelheidsbe-
perkingen, totdat het lampje dooft.
Na ongeveer 5 tot 20 minuten zou het waar-
schuwingslampje moeten doven.
Het waarschuwingslampje
® dwingt u, voor uw
veiligheid, direct te stoppen
zonder het verkeer in gevaar
te brengen. Stop de motor en start deze
niet opnieuw. Roep de hulp in van een
merkdealer.
Als het filter verzadigd is geraakt, gaat het
© waarschuwingslampje branden en
afhankelijk van de auto, het waar-
schuwingslampje branden op het instru-
mentenpaneel, samen met het bericht
“Controleerinspuitsysteem”. Raadpleeg in
dat geval een merkdealer.
Als het ® waarschuwingslampje op-
licht en, afhankelijk van de auto, het
waarschuwingslampje oplicht, samen met
het bericht “Risico op motorschade”, stop de
auto, zet de motor uit en neem contact op
met een merkdealer.
SPECIALE FUNCTIES VAN BENZINEMOTOREN (2/2)
boîte de vitesses automatique (utilisation)
(jusqu’à la fin de l’UD)
levier de sélection de boîte automatique ...
(jusqu’à la fin de l’UD)
mise en route .............................................
(page courante)
palettes de changement de vitesse ...........
(page courante)
levier de vitesses .......................................
(page courante)
changement de vitesses ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.9
NLD_UD82150_1
Boîte de vitesses automatique (RHN - Renault)
Boîte de vitesses automatique
Elektronische keuzehendel 1
R: achteruit
N: neutraalstand
D: automatische modus
P : parkeren, knop 2
De ingeschakelde versnelling verschijnt op
het instrumentenpaneel.
1
Tip-keuzehendel
Zet de keuzehendel 1 een of twee klikken
omhoog of omlaag om de gewenste stand
(R, N of D) in te schakelen. Als u hendel lo-
slaat, gaat deze naar de stabiele stand.
De gekozen stand verschijnt op het instru-
mentenpaneel.
Als bepaalde omstandigheden het scha-
kelen in de weg staan, knippert de huidige
stand op het instrumentenpaneel.
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (1/5)
2
2.10
NLD_UD82150_1
Boîte de vitesses automatique (RHN - Renault)
Om de auto in neutraal te zetten
Met stilstaande auto en draaiende motor
stand N inschakelen: druk op het rempedaal
en zet daarna de keuzehendel 1 een klik
omhoog of omlaag.
Controleer of het controle-
lampje P verschijnt op het in-
strumentenpaneel, voordat u
de auto verlaat.
Risico dat de auto wegrolt.
Om stand P uit te schakelen
Druk met stilstaande auto en lopende motor
op het rempedaal en zet de keuzehendel 1
omhoog of omlaag in de gewenste stand.
Als het rempedaal niet wordt ingedrukt, ver-
schijnen het bericht “Rempedaal indrukken
en het waarschuwingslampje Ó op
het instrumentenpaneel.
Om stand P in te schakelen
Druk met stilstaande auto en draaiende
motor of ingeschakeld contact op de knop 2
om stand P in te schakelen.
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (2/5)
2
boîte de vitesses automatique (utilisation)
(jusqu’à la fin de l’UD)
levier de sélection de boîte automatique ...
(jusqu’à la fin de l’UD)
mise en route .............................................
(page courante)
palettes de changement de vitesse ...........
(page courante)
levier de vitesses .......................................
(page courante)
2.11
NLD_UD82150_1
Boîte de vitesses automatique (RHN - Renault)
Stand automatisch
Zet, met stilstaande auto en het rempedaal
ingedrukt, de keuzehendel 1 twee klikken
omlaag om stand D in te schakelen.
Er wordt automatisch op het juiste moment
geschakeld naar de juiste versnelling, in
overeenstemming met de belasting van de
auto, de wegsituatie en de rijstijl die u hebt
gekozen.
Opmerking: als de motor draait en de auto
0 tot 8 km/u rijdt in stand N of R, moet het
rempedaal worden ingedrukt om de auto in
stand D te zetten.
Zuinig rijden
Laat de selecteurhendel voor normaal ge-
bruik in stand D staan. Als het gaspedaal
iets wordt ingedrukt, schakelt de transmis-
sie bij een lage snelheid naar de volgende
versnelling.
Accelereren en inhalen
Druk het gaspedaal snel en diep in (voorbij
het zware punt van het pedaal).
Om de achteruitversnelling in te
schakelen
Zet, met stilstaande auto en lopende motor,
de keuzehendel 1 twee klikken omhoog om
stand R in te schakelen.
Als het rempedaal niet is ingetrapt, klinkt er
een geluidssignaal, knippert op het scherm-
pje de stand R gedurende ongeveer 5 se-
conden op het instrumentenpaneel en ver-
schijnt gedurende ongeveer 5 seconden het
bericht “Rempedaal indrukken”.
Opmerking: als de motor draait en de auto
0 tot 8 km/u rijdt in stand N of D, moet het
rempedaal worden ingedrukt om de auto in
stand R te zetten.
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (3/5)
2.12
NLD_UD82150_1
Boîte de vitesses automatique (RHN - Renault)
Druk met draaiende motor op de knop P,
zet de keuzehendel 1 een klik omhoog of
omlaag en stop de motor.
Schakel met de motor uit en het contact
aan de keuzehendel 1 een klik omhoog of
omlaag.
Bij de volgende keer starten van de motor
wordt de stand P automatisch ingeschakeld
aan de hand van de eerder beschreven ge-
vallen.
Om bij koud weer te voorkomen dat de
motor afslaat, raden wij u aan na het star-
ten van de motor even te wachten voor-
dat u de selecteurhendel verplaatst uit P
of N naar D of R.
Parkeren van de auto
Stand P wordt automatisch ingeschakeld
en, indien aanwezig, wordt de elektronische
parkeerrem ingeschakeld wanneer:
de motor wordt uitgeschakeld;
de veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt en de auto stilstaat;
en
het bestuurdersportier wordt geopend en
de auto stilstaat.
P verschijnt op het instrumentenpaneel.
Aangezien stand P automatisch wordt in-
geschakeld wanneer de motor stopt, moet
u in sommige gevallen (bijv. in sommige
wasstraten) stand N inschakelen: Laat om op een helling stil te blijven
staan uw voet niet op het gaspedaal
rusten.
Risico van oververhitting van de au-
tomatische versnellingsbak.
Om veiligheidsredenen mag u
nooit het contact uitzetten voor-
dat de auto compleet stilstaat.
Bijzondere gevallen
In sommige gevallen (zoals ter bescher-
ming van de motor, bij werking van het elek-
tronisch stabiliteitsprogramma: ESC, enz.)
wordt automatisch de juiste versnelling ge-
kozen.
Ook kan, om verkeerde manoeuvres te
voorkomen, het schakelen door het systeem
geweigerd worden. In dit geval knippert de
aanduiding van de versnelling enkele secon-
des om u te waarschuwen.
Bijzondere omstandigheden
Als het wegtype of de weersomstan-
digheden (steile helling omhoog of
omlaag, diepe sneeuw, zand of modder)
het moeilijk maken om in automati-
sche modus te blijven rijden: bij auto’s
met schakelpeddels is het raadzaam
om met behulp van de schakelpeddels
naar de handmatige modus te schake-
len. Hiermee voorkomt u het automatisch
achter elkaar schakelen door de versnel-
lingsbak bij stijgen en is het mogelijk op
de motor te remmen bij lange afdalingen.
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (4/5)
Stand P mag alleen worden ingescha-
keld als het voertuig stilstaat.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.13
NLD_UD82150_1
Boîte de vitesses automatique (RHN - Renault)
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (5/5)
Onderhoudsintervallen
Raadpleeg het onderhoudsdocument voor
uw auto of een geautoriseerde dealer om na
te gaan of periodiek onderhoud noodzakelijk
is voor de automatische transmissie.
Als de transmissie geen onderhoud nodig
heeft, hoeft geen olie te worden bijgevuld.
storingen
als tijdens het rijden het bericht
Controleer auto.transmissie” verschijnt
op het instrumentenpaneel, duidt dit op
een defect.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merk-
dealer;
als tijdens het rijden het bericht
Oververhitting auto.transmissie” of
Automaat koelen: Tijdelijke stop” ver-
schijnt op het instrumentenpaneel, stop
dan zo snel mogelijk om de versnellings-
bak te laten afkoelen en wacht totdat het
bericht verdwijnt;
Bij het manoeuvreren kan de
auto aan de onderkant ergens
tegenaan rijden (bijvoorbeeld:
contact met een paaltje, een
trottoir of ander stadsmeubilair) en daar-
door beschadigen (bijvoorbeeld: vervor-
ming van een as, enz.).
Om ieder risico van een ongeluk te voor-
komen, moet u uw auto door een merk-
dealer laten controleren.
als tijdens het rijden het bericht
Versnellingsbak risico op schade” ver-
schijnt op het instrumentenpaneel, wordt
het motorvermogen bewust beperkt om
de versnellingsbak te onderhouden.
Raadpleeg zo snel mogelijk een merk-
dealer;
Storingen oplossen bij een auto met
een automatische transmissie 5.30.
Zorg bij een motorstoring of een elektrische
storing (accustoring) die van invloed is op de
werking van de automatische versnellings-
bak dat de auto goed stil blijft staan.
Als het bericht “P stand automaat defect
verschijnt, kan de parkeerrem mogelijk niet
worden aangetrokken. Zet het voertuig vast
met de elektronische parkeerrem en raad-
pleeg een erkende dealer.
freinage régénératif ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.14
NLD_UD82151_1
Système véhicule E-Tech full hybrid : système de freinage régénératif (RHN - Renault)
Système véhicule E-Tech full hybrid : système de freinage régénératif
Bij loslaten van het gaspedaal gebruikt het
voertuig regeneratief remmen om het voer-
tuig af te remmen.
Een deel van deze energie wordt omgezet in
elektriciteit om de tractiebatterij op te laden.
Peddels voor regeneratief
remmen 1 en 2
U kunt de peddels 1 en 2 gebruiken om het
niveau van regeneratief remmen te wijzigen
als de hendel in stand D staat.
1: Regeneratief remmen versterken
(-).
2: Regeneratief remmen verminderen (+).
De peddels kunnen alleen in stand D worden
bediend.
1 2
E-TECH FULL HYBRID VOERTUIGSYSTEEM: regeneratief remsysteem (1/2)
3
Het remmen op de motor kan in
geen geval het indrukken van
het rempedaal vervangen.
2.15
NLD_UD82151_1
Système véhicule E-Tech full hybrid : système de freinage régénératif (RHN - Renault)
Niveaus van regeneratief remmen
Het waarschuwingslampje 3 informeert u
over het niveau van regeneratief remmen:
A: “vrijloop”-niveau, voor voorzichtig,
zuinig rijden. Vereist rijden met anticipa-
tie;
B: laag niveau van regeneratief remmen;
C: gemiddeld niveau van regeneratief
remmen;
D: maximaal niveau van regeneratief
remmen.
A
B
C
D
Als de tractiebatterij geen energie meer kan
opnemen (bijv. volledig opgeladen of koude
batterij), neemt het conventionele remsys-
teem het over van het regeneratieve rem-
systeem, met behoud van de werking.
Het pedaal kan echter meer ingedrukt lijken
en steviger aanvoelen. Dat is normaal.
Gebruik de regeneratieve remniveaus A
en B om dit effect te beperken.
E-TECH FULL HYBRID VOERTUIGSYSTEEM: regeneratief remsysteem (2/2)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
frein de parking assisté..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
frein à main ................................................
(page courante)
frein de parking ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
arrêt du moteur ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
contacteur de démarrage ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.16
NLD_UD82153_1
Frein de parking assisté (RHN - Renault)
of
bij openen van het bestuurdersportier;
of
als de stand P is ingeschakeld.
AUTOMATISCHE PARKEERREM (1/4)
Automatische werking
Vastzetten van de automatische
parkeerrem
Bij stilstaande auto kunt u de auto blok-
keren met behulp van de automatische par-
keerrem:
door te drukken op de start/stop-knop
van de motor 1;
of
als de bestuurdersgordel niet is vast-
gemaakt;
In alle andere gevallen, bijvoorbeeld als de
motor afslaat, wordt de automatische par-
keerrem niet automatisch aangetrokken. De
handbediening moet dan gebruikt worden.
Voor bepaalde modellen in sommige landen
wordt de rem niet automatisch vastgezet.
Zie “Handbediening”.
Het vastzetten van de elektronische par-
keerrem wordt bevestigd doordat het waar-
schuwingslampje } op het instrumen-
tenpaneel en het waarschuwingslampje 2
op de schakelaar 3 oplichten.
Na het stilzetten van de motor, dooft het con-
trolelampje 2 enkele minuten na het vastzet-
ten van de automatische parkeerrem en het
controlelampje } gaat uit bij het ver-
grendelen van de auto.
De elektronische parkeerrem kan worden gebruikt om de auto stil te zetten. Controleer, voordat u de auto verlaat, of de automatische
parkeerrem inderdaad is vastgezet. Het vastzetten is te zien aan het branden van het lampje 2 op schakelaar 3 en van het lampje
} op het instrumentenpaneel tot de portieren worden vergrendeld. Afhankelijk van de auto bevindt zich een sticker op het bo-
venste deel van de voorruit om u hieraan te herinneren.
1
2
3
2.17
NLD_UD82153_1
Frein de parking assisté (RHN - Renault)
AUTOMATISCHE PARKEERREM (2/4)
Handbediend
U kunt de elektronische parkeerrem met de
hand bedienen.
Handmatig vastzetten van de
automatische parkeerrem
Trek aan schakelaar 3. Het controlelampje 2
en het controlelampje } lichten op het
instrumentenpaneel op.
Automatische werking (vervolg)
Opmerking: in sommige situaties (automa-
tische parkeerrem defect, handmatig ont-
grendelen van de automatische parkeerrem,
enz.), klinkt er een geluidssignaal en ver-
schijnt het bericht “Parkeerrem aantrekken
op het instrumentenpaneel om u te waar-
schuwen dat de automatische parkeerrem
is losgezet.
met draaiende motor: bij het openen van
het bestuurdersportier;
met motor uit (bijvoorbeeld als de motor
afslaat): bij het openen van een voorpor-
tier.
In dit geval trekt u en laat u de schakelaar 3
weer los om de elektronische parkeerrem
aan te trekken.
De parkeerrem automatisch vrij zetten
De parkeerrem is vrijgezet:
zodra het voertuig begint te versnellen;
of
bij het verschuiven van positie P.
De elektronische parkeerrem
kan worden gebruikt om de
auto stil te zetten. Controleer,
voordat u de auto verlaat, of de
automatische parkeerrem inderdaad is
vastgezet. Het vastzetten is te zien aan
het branden van het lampje 2 op scha-
kelaar 3 en van het lampje } op
het instrumentenpaneel tot de portieren
worden vergrendeld.
Afhankelijk van de auto bevindt zich
een sticker op het bovenste deel van de
voorruit om u hieraan te herinneren.
2
3
2.18
NLD_UD82153_1
Frein de parking assisté (RHN - Renault)
AUTOMATISCHE PARKEERREM (3/4)
Kortstondige stop
Om de elektronische parkeerrem handma-
tig te activeren (als u moet stoppen voor
een verkeerslicht of bij stilstaande auto met
draaiende motor enzovoort): trek aan de
schakelaar 3 en laat los. Het loszetten is au-
tomatisch zodra de auto weer gaat rijden.
Bijzondere gevallen
Als u op een helling wilt stoppen of als u
met een caravan of een aanhangwagen par-
keert, moet u de handgreep 3 enkele secon-
des uitgetrokken houden om een maximale
remwerking te krijgen.
Parkeren met vrijgezette automatische par-
keerrem (bijvoorbeeld als het vriest):
schakel stand P in: de aandrijfwielen
worden mechanisch vergrendeld door de
aandrijfas.
Stop de motor door te drukken op de
start/stopknop van de motor 1.
maak de veiligheidsgordel van de be-
stuurder los;
open het bestuurdersportier;
zet de elektronische parkeerrem hand-
matig los (lees “Elektronische parkeer-
rem handmatig loszetten” op de vorige
pagina);
afhankelijk van de auto wordt de parkeer-
rem automatisch geactiveerd. U moet
deze handmatig loszetten.
1
2
3
Handmatig loszetten van de
automatische parkeerrem
Druk op de schakelaar 1 zonder te drukken
op de pedalen, om het contact in te schake-
len. Druk op het rempedaal los en druk dan
op de schakelaar 3: controlelampje 2 op de
schakelaar en controlelampje } op het
instrumentenpaneel gaan uit.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
boîte de vitesses automatique (utilisation)
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.19
NLD_UD82153_1
Frein de parking assisté (RHN - Renault)
storingen
Bij een storing verschijnt het waar-
schuwingslampje © op het in-
strumentenpaneel, samen met het be-
richt “Controleer parkeerrem” en soms
het waarschuwingslampje }.
Raadpleeg snel een merkdealer.
Bij een storing van de elektronische par-
keerrem gaat het controlelampje ®
branden, samen met de boodschap
Storing remsysteem”, een geluidssig-
naal en in sommige gevallen het contro-
lelampje }. U moet direct stoppen
zonder het overige verkeer in gevaar te
brengen.
Let op: uit veiligheidsoverwegingen wordt
het automatisch loszetten gedeactiveerd bij
bestuurdersportier open of niet goed geslo-
ten en draaiende motor (dit om te voorko-
men dat de auto zonder bestuurder wegrolt).
Het bericht “Parkeerrem hand- matig vrijge-
ven” verschijnt op het instrumentenpaneel
als de bestuurder het gaspedaal indrukt.
Verlaat nooit uw auto zonder
de stand P weer in te schake-
len en de motor uit te schake-
len. Als u namelijk gas geeft
terwijl een versnelling is ingeschakeld,
kan de stilstaande auto gaan rijden.
Kans op ongevallen.
Als er geen visueel of geluids-
signaal terug komt, geeft het
een storing van het instrumen-
tenpaneel weer. U moet direct
stoppen zonder het overige verkeer in
gevaar te brengen. Zorg dat de auto in-
derdaad goed gestopt is en neem con-
tact op met een merkdealer.
AUTOMATISCHE PARKEERREM (4/4)
Als het bericht “Elektrische sto-
ring” of “Controleer accu” of
Storing remsysteem” wordt
weergegeven, dient u de auto
stop te zetten door stand P in te schake-
len of gedurende ongeveer 10 seconden
aan de schakelaar 3 te trekken.
Blokkeer de wielen van het voertuig als
de helling en de omstandigheden dit ver-
eisen.
Risico dat de auto wegrolt.
Roep de hulp in van een merkdealer.
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
frein de parking assisté..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
frein............................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(page courante)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(page courante)
frein de parking ..........................................
(page courante)
Autohold ....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.20
NLD_UD82154_1
Fonction Autohold (RHN - Renault)
“AUTOHOLD FUNCTIE (1/2)
De auto is gestopt (bijvoorbeeld bij een rood
verkeerslicht, een kruispunt, een file, enz.),
de functie waarborgt de remkracht zelfs
wanneer de bestuurder het rempedaal los-
laat.
De remkracht wordt opgeheven zodra de
bestuurder voldoende accelereert met een
ingeschakelde versnelling.
Inschakelen
Druk op de schakelaar 1.
Het controlelampje 1 verschijnt in de scha-
kelaar om te bevestigen dat de functie is in-
geschakeld.
Uitschakelen
Druk op de schakelaar 1, als uw auto wordt
onderhouden door remkracht, druk dan ook
op het rempedaal.
Het controlelampje in de schakelaar 1 ver-
dwijnt, om te bevestigen dat de functie is uit-
geschakeld.
Als de remkracht in stand wordt gehouden,
wordt de parkeerrem automatisch ingescha-
keld wanneer:
de bestuurder opent het portier;
of
de bestuurder maakt zijn veiligheidsgor-
del los;
of
De auto langer dan ongeveer drie minu-
ten stilstaat.
1
2
Telkens als de motor wordt gestart, heeft
de functie de modus die is ingesteld op
het moment dat de motor voor het laatst
werd uitgeschakeld.
De elektronische parkeerrem
kan worden gebruikt om de
auto stil te zetten. Controleer,
voordat u de auto verlaat, of de
automatische parkeerrem inderdaad is
vastgezet. Het controlelampje op scha-
kelaar 2 en het waarschuwingslampje
} op het instrumentenpaneel lich-
ten op om aan te geven dat de parkeer-
rem is aangetrokken en doven wanneer
de portieren vergrendeld zijn. Afhankelijk
van de auto bevindt zich een sticker op
het bovenste deel van de voorruit om u
hieraan te herinneren.
2.21
NLD_UD82154_1
Fonction Autohold (RHN - Renault)
Voorwaarden voor het in stand houden
van de remkracht
Aan de volgende voorwaarden moet worden
voldaan:
Het bestuurdersportier is gesloten;
en
De autogordel van de bestuurder is vast-
gemaakt;
en
De elektronische parkeerrem is vrijgezet;
en
De auto staat niet stil op een zeer steile
helling.
De in stand gehouden remkracht wordt be-
vestigd door het waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel.
Voorwaarden voor het onderbreken van
de remkracht
Aan de volgende voorwaarden moet worden
voldaan:
De bestuurder accelereert voldoende
met een ingeschakelde versnelling;
of
De bestuurder schakelt de functie uit.
Het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat uit.
“AUTOHOLD FUNCTIE (2/2)
environnement ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.22
NLD_UD82155_1
Environnement (sans marque) (RHN - Renault)
Environnement, Conseils de conduite, Eco conduite, Conseil entretien et antipollution
MILIEU
Denk zelf ook aan het milieu
Onderdelen en voertuigen mogen aan
het einde van hun levensduur niet
worden weggegooid. Zij moeten worden
overgedragen aan een instantie die aan
de milieunormen voldoet.
– Gebruikte en vervangen onderdelen na
een door u zelf uitgevoerde onderhouds-
beurt aan uw auto (accu, oliefilter, lucht-
filter, batterijen, enz.) en olieblikken (leeg
of gevuld met oude olie) moeten bij daar-
voor bestemde verzamelpunten worden
ingeleverd.
Om de recycling van uw voertuig aan het
einde van zijn levensduur te optimalise-
ren, kunt u contact opnemen met een
erkende dealer of de website van de fa-
brikant bezoeken om doorverwezen te
worden naar inzamelpunten die respect
voor het milieu garanderen en voldoen
aan de lokale wetgeving.
Kringloop
Uw auto is voor 85% recycleerbaar en voor
95% herbruikbaar.
Om deze doelstellingen te behalen, is een
groot aantal onderdelen van de auto ontwor-
pen om gerecycled te worden. De materia-
len en constructies zijn zorgvuldig ontwor-
pen om:
deze componenten eenvoudig te verwij-
deren en opnieuw te verwerken door ge-
specialiseerde bedrijven;
een circulaire economie te bevorderen
(hergebruik, recycling, terugwinning,
enz.).
Dit geldt met name voor accu’s van elektri-
sche voertuigen.
Om grondstoffen te sparen, bevat uw voer-
tuig diverse onderdelen die zijn gemaakt van
gerecyclede kunststoffen of hernieuwbare
materialen.
Uw auto is ontwikkeld met een zo groot
mogelijke aandacht voor het milieu gedu-
rende zijn gehele bestaan: bij zijn fabricage,
tijdens zijn gebruik en ten slotte als hij ge-
sloopt wordt.
Fabricage
De fabricage van uw auto vindt plaats in een
fabriek die stappen onderneemt tot vermin-
dering van de milieueffecten op de leefo-
mgeving en de natuur (vermindering van
wateren energieverbruik, lichten geluidso-
verlast, wateren luchtverontreiniging, schei-
den van afval en terugwinnen van materia-
len uit afvalstoffen).
Emissies
De auto is zo ontworpen dat deze minder
broeikasgassen (CO2) uitstoot tijdens
het gebruik en dus minder brandstof ver-
bruikt (bijvoorbeeld 100 g/km komt overeen
met 4,2 l/100 km voor een benzinemotor).
Bovendien zijn de auto’s uitgerust met een
antiluchtverontreinigingssysteem, zoals een
katalysator, een lambdasonde om de uitlaat-
gassen te reinigen. Een filter met actieve
koolstof voorkomt dat de uit de tank afkom-
stige benzinedamp in de atmosfeer terecht
komt.
ECO conduite ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carburant
conseils d’économie ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carburant
consommation .....................................
(page courante)
consommation de carburant ......................
(page courante)
conseils de conduite ..................................
(page courante)
changement de vitesses ............................
(page courante)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
mode ECO .................................................
(page courante)
2.23
NLD_UD82156_1
Conseils de conduite, ECO conduite (RHN - Renault)
TIPS VOOR HET RIJDEN, ECO RIJDEN (1/7)
Het brandstofverbruik is goedgekeurd over-
eenkomstig een voorgeschreven standaard-
methode. Deze methode is voor alle auto-
fabrikanten hetzelfde en maakt het mogelijk
om auto’s met elkaar te vergelijken.
Het werkelijke verbruik is afhankelijk van de
gebruiksomstandigheden en de uitrustingen
van de auto en de rijstijl van de bestuurder.
Raadpleeg voor een optimaal brandstofver-
bruik onderstaande aanbevelingen.
Afhankelijk van de auto beschikt u over ver-
schillende functies die u kunnen helpen het
brandstofverbruik te verminderen.
Op het instrumentenpaneel:
het indicatielampje rijstijl;
stand ECO;
de energiemeter.
Op het multimediascherm (zie voor meer in-
formatie de gebruikershandleiding van het
multimediasysteem):
gegevens met betrekking tot uw energie-
verbruik;
een grafiek van het energieverbruik;
scores op basis van uw rijstijl;
ECO tips voor zuinig rijden;
de trajectbalans en tips voor zuinig rijden
via het bedieningsscherm;
een ECO-rijmodus.
carburant
consommation .....................................
(page courante)
consommation de carburant ......................
(page courante)
conseils de conduite ..................................
(page courante)
changement de vitesses ............................
(page courante)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
mode ECO .................................................
(page courante)
2.24
NLD_UD82156_1
Conseils de conduite, ECO conduite (RHN - Renault)
TIPS VOOR HET RIJDEN, ECO-MODUS (2/7)
Indicatielampje rijstijl 2
Dit lampje informeert u in real time over uw
rijstijl.
U kunt het indicatielampje rijstijl; weerge-
ven door herhaaldelijk op de schakelaar 1
omhoog/omlaag te drukken.
Op het instrumentenpaneel
Afhankelijk van de auto kunt u het instru-
mentenpaneel aanpassen met verschillende
soorten informatie.
Hoe groter de cirkel van de indicator 2 is,
hoe beter het beheer van snelheid, accele-
ratie en anticipatie.
Hoe kleiner de cirkel van de indicator 2 is,
hoe slechter het beheer van snelheid, acce-
leratie en anticipatie.
Als u deze indicator goed volgt, kunt u het
brandstofverbruik van de auto beperken.
2
1
2.25
NLD_UD82156_1
Conseils de conduite, ECO conduite (RHN - Renault)
TIPS VOOR HET RIJDEN, ECO-MODUS (3/7)
4
Op het multimediascherm
Trajectbalans
Als de motor is uitgeschakeld, biedt een be-
richt op het multimediascherm 3 informatie
over uw rijgedrag tijdens de afgelopen rit.
3
4
Dit bericht biedt direct toegang tot het menu
“ECO-rijden”. Dit menu geeft meer informa-
tie over uw rijstijl en het effect ervan op uw
brandstofverbruik.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.26
NLD_UD82156_1
Conseils de conduite, ECO conduite (RHN - Renault)
TIPS VOOR HET RIJDEN, ECO-MODUS (4/7)
stand ECO
De ECO-modus is een functie die het brand-
stofverbruik zo laag mogelijk houdt. Dit be-
ïnvloedt het voertuiggedrag (accelereren,
schakelen, snelheidsregelaar, vertraging,
enz.).
Doordat de versnelling wordt beperkt, wordt
gezorgd voor een rijstijl die geschikt is voor
in de stad of de periferie waarbij weinig
brandstof wordt verbruikt.
Druk daartoe het gaspedaal diep in.
De ECO-modus wordt weer ingeschakeld
zodra u de druk op het gaspedaal vermin-
dert.
Uitschakelen van de functie
Raadpleeg de gebruikershandleiding van
het multimediasysteem voor uitschakelen
van de ECO-modus.
5
4
Activeren van de functie
U krijgt toegang tot de ECO-modus:
via het multimediascherm 3.
via de stuurkolomschakelaar 4.
Het controlelampje “ECO” 5 verschijnt op
het instrumentenpaneel om de activering te
bevestigen.
3
2.27
NLD_UD82156_1
Conseils de conduite, ECO conduite (RHN - Renault)
Energiemeter
Aan de energiemeter kunt u het actuele elek-
trische energieverbruik van uw auto zien.
Gebruikszone A “energieterugwinning”
Wanneer u tijdens het rijden uw voet optilt
van het gaspedaal of wanneer u op het rem-
pedaal drukt, genereert de motor tijdens het
afremmen elektriciteit die wordt gebruikt om
te remmen en de tractiebatterij op te laden
2.14.
Optimaal gebruik zone 6
Geef nul verbruik aan.
Groene gebruikszone B “aanbevolen
verbruik”
In de geheel-elektrische of de E-Tech full
hybrid modus, leveren de tractiebatterij en/
of de verbrandingsmotor de energie om het
voertuig aan te drijven. Dit is de ECO zone.
Witte gebruikszone C “verbruik niet
aanbevolen”
Geeft een hoog energieverbruik aan.
Navigatiesysteem
Met behulp van de beschikbare informatie
op uw navigatiesysteem (verkeersinforma-
tie, dichtstbijzijnde oplaadpunt, enz.) kunt u
uw route beter plannen.
TIPS VOOR HET RIJDEN, ECO-MODUS (5/7)
A
B
C
6
Tips voor het rijden en ECO-
rijden
Rijgedrag
Rijd kalm tot de motor zijn bedrijfstem-
peratuur heeft bereikt; dit is beter dan
warmdraaien bij stilstaande auto.
conseils de conduite ..................................
(page courante)
consommation de carburant ......................
(page courante)
2.28
NLD_UD82156_1
Conseils de conduite, ECO conduite (RHN - Renault)
Hinder bij het rijden
Gebruik aan de bestuurders-
kant matten die geschikt zijn
voor de auto en zet deze vast
aan de vooraf geïnstalleerde onderde-
len. Controleer regelmatig of ze goed
vastzitten. Stapel niet meerdere matten
op elkaar.
Gevaar van hakende pedalen
TIPS VOOR HET RIJDEN, ECO-MODUS (6/7)
Rijd bij een stoplicht kalm weg.
Rem zo weinig mogelijk. Regel de snel-
heid van de auto met het gaspedaal door
voor een obstakel of een bocht tijdig gas
terug te nemen.
Geef op een helling geen gas bij maar
houd het gaspedaal bij voorkeur in de-
zelfde stand.
Bij een moderne auto is het niet nodig bij
het schakelen tweemaal te ontkoppelen
of voor het stilzetten van de motor nog
even gas te geven.
Diepe plassen, overstromingen:
Rijd niet door als het water
op de weg hoger staat
dan de onderrand van de
velgen.
Tips voor het rijden en ECO-
rijden
(vervolg)
Rijden met hoge snelheid stimuleert
het brandstofverbruik van het voertuig
enorm.
Voorbeelden (bij constante snelheid):
vertragen van 130 km/u naar 110 km/u
bespaart ongeveer tot 20% brandstof;
vertragen van 90 km/u naar 80 km/u
bespaart ongeveer tot 10% brandstof.
Bij een dynamische rijstijl waarbij u vaak
en krachtig versnelt en vertraagt, zal de
tijdswinst niet opwegen tegen de ge-
maakte brandstofkosten.
Laat het toerental van de motor in de
lagere versnellingen niet te ver oplopen.
Kies indien mogelijk altijd de hoogste ver-
snelling.
Het thermische comfort
Het is normaal dat het brandstofverbruik
van de auto stijgt bij gebruik van de verwar-
ming (vooral wanneer de buitentemperatuur
onder nul daalt) of airconditioning.
pneumatiques ............................................
(page courante)
conseils de conduite ..................................
(page courante)
carburant
consommation .....................................
(page courante)
mode ECO .................................................
(page courante)
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
carburant
consommation .....................................
(page courante)
2.29
NLD_UD82156_1
Conseils de conduite, ECO conduite (RHN - Renault)
TIPS VOOR HET RIJDEN, ECO-MODUS (7/7)
Tips voor het gebruik
Gebruik bij voorkeur de ECO-modus.
– Ook het opwekken van elektriciteit kost
brandstof. Schakel alleen die verbruikers
in die u nodig hebt. Maar veiligheid voor
alles: Rijd met dimlicht zodra het zicht
minder wordt (zien en gezien worden).
Gebruik de ventilatie-openingen. Bij
100 km/u verhogen opestaande ruiten
het verbruik met 4%.
Vul de tank niet tot aan de rand, dit voor-
komt overstromen.
Bij auto’s die zijn uitgerust met een
niet-automatische airconditioning,
schakelt u de airconditioning uit als deze
niet nodig is.
Tips voor zuinig rijden en minder lucht-
verontreiniging:
Open bij zeer warm weer of als de auto in de
zon heeft gestaan enkele minuten de portie-
ren voordat u start, zodat de hete lucht uit de
auto kan ontsnappen.
– Rijd niet met een leeg imperiaal op uw
auto.
Gebruik een aanhangwagen voor het
vervoer van grote voorwerpen.
Gebruik een goedgekeurde dakspoiler
als u met een caravan op reis gaat en stel
de spoiler in de juiste stand af.
– Gebruik uw auto zo weinig mogelijk op
korte afstanden. De motor komt dan niet
op temperatuur.
Banden
Door een te lage bandenspanning neemt
het verbruik toe.
– Om het brandstofverbruik te optimalise-
ren, stelt u de hoogste bandenspanning
in of de aanbevolen spanning die op de
rand van het bestuurdersportier wordt
weergegeven. 4.13.
Indien banden worden gemonteerd die
niet zijn voorgeschreven, kan het ver-
bruik stijgen.
conseils antipollution .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
antipollution
conseils ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
entretien.....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(page courante)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(page courante)
2.30
NLD_UD82157_1
Conseils entretien et antipollution (RHN - Renault)
TIPS VOOR ONDERHOUD EN MINDER LUCHTVERONTREINIGING
Uw auto voldoet aan de eisen voor recycling
aan het einde van de gebruiksduur, die van
kracht werden in 2015.
Bepaalde onderdelen van uw auto zijn
daarom ontwikkeld met het oog op hun later
recycling.
Deze onderdelen zijn gemakkelijk te demon-
teren om opgehaald en behandeld te worden
door gespecialiseerde recyclingbedrijven.
Door zijn ontwerp, door de fabrieksafstellin-
gen en door zijn matig verbruik is uw auto
in overeenstemming met de wettelijke bepa-
lingen over luchtverontreiniging in ons land.
Hij produceert zo weinig mogelijk schade-
lijke uitlaatgassen en rijdt zo zuinig mogelijk.
Maar de luchtverontreiniging en het verbruik
van uw auto hangen ook van u af. Let op dat
hij goed wordt onderhouden en goed wordt
gebruikt.
Onderhoud
Overtreding van de bepalingen inzake lucht-
verontreiniging is strafbaar.
Voor een goede werking van het uitlaatsys-
teem en het handhaven van de emissie-
waarden mogen er alleen originele door de
fabrikant voorgeschreven onderdelen ge-
bruikt worden voor het brandstof- en uitlaat-
systeem van uw auto.
Laat uw auto controleren en afstellen door
een merkdealer, in overeenstemming met
de instructies in het onderhoudsprogramma
van uw auto: de merkdealer beschikt over
alle gereedschappen om de oorspronkelijke
afstellingen van uw auto te garanderen.
Afstelling van de motor
Bougies: voor het verkrijgen van de
optimale omstandigheden waarbij een
laag verbruik, een hoog rendement en
goede prestaties samengaan, is het be-
slist noodzakelijk dat de door ons voor-
geschreven bougies worden gebruikt.
Laat steeds bougies van het juiste merk
en type met de juiste elektrodenafstand
monteren. Raadpleeg hiervoor een merk-
dealer.
Oplichten en stationair toerental: geen
afstelling nodig.
Luchtfilter, brandstoffilter: een vervuild
filterelement vermindert het rendement.
Laat het vervangen.
Controle van de uitlaatgassen
Het controlesysteem van de uitlaatgassen
waarschuwt bij een storing in de werking van
de katalysator.
Een dergelijke storing kan leiden tot een ver-
hoogde uitstoot van schadelijke uitlaatgas-
sen en schade aan mechanische organen.
ÄDit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel geeft moge-
lijke storingen in het systeem aan.
Dit gaat branden bij het aanzetten van het
contact, en dooft bij het starten van de motor.
Als het continu brandt, moet u zo snel
mogelijk een merkdealer raadplegen;
als het knippert, moet u vaart verminde-
ren tot het knipperen ophoudt. Raadpleeg
zo spoedig mogelijk een merkdealer.
pneumatiques ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pression des pneumatiques.......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
avertisseur de perte de pression des pneu-
matiques ....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
gonflage des pneumatiques ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.31
NLD_UD82159_1
Avertisseur de perte de pression des pneumatiques (RHN - Renault)
Avertisseur et système de surveillance de pression des pneumatiques
WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING (1/5)
Wanneer de auto ermee is uitgerust, waar-
schuwt dit systeem voor verlies van span-
ning in een of meerdere banden.
Het systeem kan worden geïdentificeerd
door het label 1 in de auto.
De werking van het systeem
Dit systeem detecteert een verlies van span-
ning in een van de banden door tijdens het
rijden de snelheid van de banden te meten.
Bij onvoldoende bandenspanning (leeglo-
pen, lekke band enz.) wordt het waarschu-
wingslampje 2 continu weergegeven
om de bestuurder te waarschuwen.
1
1
2
2.32
NLD_UD82159_1
Avertisseur de perte de pression des pneumatiques (RHN - Renault)
De referentiewaarde voor de
bandenspanning opnieuw
instellen
Deze gebeurt:
na elke keer opnieuw op spanning bren-
gen of resetten van de bandenspanning;
na het verwisselen van een wiel
na het wisselen van de wielen.
De bandenspanning moet afgestemd zijn op
het huidige gebruik van de auto (onbelast,
belast, rijden op de autosnelweg ...).
Raadpleeg de volgende pagina om de refe-
rentiewaarde van de bandenspanning te re-
setten.
aanzienlijke wijziging van de belading of
verdeling van de belading aan één kant
van de auto
sportief rijden en aanzienlijk versnellen
rijden op een besneeuwd of glad wegdek
rijden met sneeuwkettingen;
monteren van maar één nieuwe band;
gebruik van banden die niet door de
merkdealer goedgekeurd zijn
Werkingsvoorwaarden
Het systeem moet worden gereset met
een spanning zoals vermeld op het ban-
denspanningslabel (zie de informatie over
“Bandenspanning” in hoofdstuk 4), anders
geeft het mogelijk geen betrouwbare waar-
schuwing in geval van aanzienlijk span-
ningsverlies.
Resetten moet altijd gebeuren na con-
trole van de bandenspanning in de vier
banden als deze koud zijn.
In de volgende situaties bestaat het risico
dat het systeem te traag of niet correct werkt:
– systeem niet gereset na het oppompen
van de banden of na elke andere verrich-
ting aan de wielen
systeem slecht gereset: andere banden-
spanning dan de aanbevolen banden-
spanning
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie neemt niet de taak
van de bestuurder over. De be-
stuurder moet altijd opletten en blijft ver-
antwoordelijk. Controleer de banden-
spanning, inclusief het reservewiel, één
keer per maand.
WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING (2/5)
Een plots verlies van bandenspanning
(klapband ...) kan mogelijk niet door het
systeem worden opgespoord.
2.33
NLD_UD82159_1
Avertisseur de perte de pression des pneumatiques (RHN - Renault)
Resetprocedure via het
multimediascherm 3
De resetprocedure moet worden uitgevoerd
terwijl de auto stilstaat en het contact is in-
geschakeld. Raadpleeg de gebruiksaanwij-
zing van het multimediasysteem voor meer
informatie.
Waarschuwingslampje ®
dwingt u, voor uw veiligheid,
direct te stoppen zonder het
verkeer in gevaar te brengen.
3
WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING (3/5)
2.34
NLD_UD82159_1
Avertisseur de perte de pression des pneumatiques (RHN - Renault)
WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING (4/5)
Corrigeren van de
bandenspanning
De spanningen van de vier banden
moeten koud worden ingesteld (raad-
pleeg het label op de zijkant van het bestuur-
dersportier).
Indien u de bandenspanning niet bij koude
banden kunt controleren, moet u de opge-
geven waarden met 0,2 tot 0,3 bar (3 PSI)
verhogen.
Verlaag nooit de spanning van een
warme band.
Elke keer dat de banden worden opgepompt
of de bandenspanning wordt gecorrigeerd,
moet de referentiewaarde voor de banden-
spanning opnieuw worden ingesteld.
Vervangen van wielen/banden
Gebruik alleen apparatuur die door het net-
werk is goedgekeurd, anders loopt u het
risico dat het systeem met vertraging wordt
ingeschakeld of slecht werkt. 5.10.
Elke keer dat een wiel/band wordt verwis-
seld, moet de bandenspanning worden ge-
corrigeerd en moet de referentiewaarde
voor de bandenspanning worden gereset.
Reservewiel
Zodra het aanwezige reservewiel op de auto
is gemonteerd, moet de bandenspanning
worden gecorrigeerd en moet de referentie-
waarde voor de bandenspanning opnieuw
worden ingesteld.
Spuitbussen voor
bandenreparatie en pompset
Gebruik alleen apparatuur die door het net-
werk is goedgekeurd, anders loopt u het
risico dat het systeem met vertraging wordt
ingeschakeld of slecht werkt. 5.4. Nadat
de pompset voor de banden is gebruikt,
corrigeert u de bandenspanning en reset u
de referentiewaarde voor de bandenspan-
ning.
Bandenspanningsstoringen
De tabel op de volgende pagina vermeldt de
waarschuwingsberichten die op het instru-
mentenpaneel 4 verschijnen wanneer het
systeem een bandenspanningsstoring de-
tecteert.
4
2.35
NLD_UD82159_1
Avertisseur de perte de pression des pneumatiques (RHN - Renault)
WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING (5/5)
Controleen
waarschuwingslampjes
Boodschappen Interpretatie
Banden oppompen en initialiseren
Dit geeft aan dat er een te lage bandenspanning of lekke band is gedetec-
teerd. Controleer en stel de spanning van de vier banden in koude toestand
in en reset het systeem.
+ ©Controleer TPW Dit duidt op een storing in het systeem. Ga naar een merkdealer.
TPW niet beschikbaar
Dit geeft aan dat een reservewiel voor noodgevallen met een andere maat
dan de andere vier wielen op het voertuig is gemonteerd. Het systeem blijft
niet beschikbaar totdat een wiel van dezelfde maat als de andere wielen is
gemonteerd en de resetprocedure is uitgevoerd.
De informatie op het instrumentenpaneel duidt op mogelijke bandenspanningsstoringen (bijv. een leeggelopen of lekke band).
ABS ...........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
système antiblocage des roues : ABS .......
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance au freinage d’urgence ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
freinage d’urgence .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
contrôle dynamique de conduite : ESC .....
(jusqu’à la fin de l’UD)
ESC : Contrôle dynamique de conduite ....
(jusqu’à la fin de l’UD)
aide au démarrage en côte........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
antipatinage ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(page courante)
système antipatinage : ASR .....................
(page courante)
2.36
NLD_UD82161_1
Dispositifs de correction et d’assistance à la conduite (RHN - Renault)
Dispositifs de correction et d’assistance à la conduite
Antiblokkeersysteem van de
wielen (ABS)
Bij krachtig remmen voorkomt ABS het blok-
keren van de wielen, zodat de remweg be-
heersbaar en de auto bestuurbaar blijft.
In deze situaties zijn uitwijkmanoeuvres tij-
dens het remmen mogelijk. Bovendien ver-
betert dit systeem de remweg, met name op
een weg met weinig grip (natte weg, enz.).
Als het systeem de remdruk voor u regelt,
voelt u een lichte trilling in het rempedaal.
Het ABS kan echter nooit de natuurkun-
dige eigenschappen van de grip tussen
de banden en het wegdek verbeteren. Blijf
altijd de gebruikelijke voorzichtigheid in acht
houden (afstand bewaren enz.).
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (1/8)
Deze functies zijn extra hulp-
middelen in kritieke situaties
waarbij het rijgedrag van de
auto aangepast wordt.
Deze functies kunnen de taak van de
bestuurder niet overnemen. De limieten
van de auto blijven onveranderd; ga
daarom dus niet harder rijden. Deze
functies kunnen dus in geen geval de
oplettendheid of de verantwoordelijkheid
van de bestuurder overnemen; de be-
stuurder moet altijd alert zijn op plotse-
linge gebeurtenissen die zich tijdens het
rijden kunnen voordoen.
Bij krachtig remmen kunt u het rempe-
daal diep ingedrukt houden. Het is niet
nodig “pompend” te remmen. Het ABS
regelt de kracht in het remsysteem.
Afhankelijk van de auto, kunnen deze be-
staan uit:
het antiblokkeersysteem van de
wielen (ABS);
elektronisch stabiliteitsprogramma
(ESC) met onderstuurcontrole en trac-
tiecontrole;
de noodstopbekrachtiging;
hulp bij het rijden met aanhangwagen;
hulp bij wegrijden op een helling;
– achterwielbesturing;
van het regeneratief remsysteem.
Op de volgende bladzijden zijn andere rijhul-
psystemen beschreven.
anomalies de fonctionnement....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.37
NLD_UD82161_1
Dispositifs de correction et d’assistance à la conduite (RHN - Renault)
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (2/8)
Storingen
© en x worden verlicht op
het instrumentenpaneel en de berich-
ten “Controleer ABS”, “Controleer rem-
systeem” en “Controleer ESC” worden
getoond: dit geeft aan dat ABS, ESC en
de noodstopbekrachtiging zijn uitgescha-
keld. Het remmen blijft mogelijk;
x, D, © en ®
verschijnen op het instrumentenpaneel,
samen met het bericht “Storing remsys-
teem”: dit wijst op een storing in het
remsysteem.
Raadpleeg in beide gevallen een merkdea-
ler.
Uw remsysteem werkt nog ge-
deeltelijk. Maar het is gevaar-
lijk om krachtig te remmen. U
moet direct stoppen zonder het
overige verkeer in gevaar te brengen.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC)
met onderstuurcontrole en
tractiecontrole
Elektronisch stabiliteitsprogramma ESC
Dit systeem helpt u de controle over de auto
te behouden in kritieke rijsituaties (uitwijken
voor een obstakel, verlies van grip op de
weg in een bocht, enz.).
De werking van het systeem
Een opname-element in het stuurwiel regis-
treert de richting waarin de bestuurder de
auto wil laten rijden.
Andere opname-elementen in de auto regis-
treren de werkelijke verplaatsingsrichting.
Het systeem vergelijkt de door de bestuur-
der gegeven bevelen en gekozen richting
met de werkelijke verplaatsingsrichting van
de auto en corrigeert deze laatste door,
indien nodig, op bepaalde wielen te remmen
en/of het motorvermogen aan te passen. Als
het systeem wordt geactiveerd, knippert het
waarschuwingslampje op het instru-
mentenpaneel.
Onderstuurcontrole
Dit verbetert de werking van het ESC bij
sterk onderstuur van de auto (als de voor-
wielen hun grip verliezen).
Tractiecontrole
Dit systeem helpt het slippen van de aan-
gedreven wielen te beperken en de auto bij
het wegrijden, accelereren of decelereren te
controleren.
De werking van het systeem
Met behulp van opname-elementen bij
de wielen, meet en vergelijkt het systeem
constant de snelheid van de aangedreven
wielen en remt het deze af als ze doorslip-
pen. Als een wiel neigt naar doorslippen,
zorgt het systeem voor het afremmen van
het betreffende wiel, totdat de snelheid van
het wiel overeenkomt met de grip op de weg.
Het systeem reageert ook door het toeren-
tal van de motor aan te passen aan de hoe-
veelheid grip onder de wielen, onafhankelijk
van de mate waarin het gaspedaal wordt in-
gedrukt.
In sommige situaties (rijden op een heel
zachte ondergrond: bv. sneeuw, modder of
rijden met sneeuwkettingen), kan het sys-
teem de kracht van de motor verminderen
om het doorslippen te beperken.
système antipatinage : ASR .....................
(page courante)
2.38
NLD_UD82161_1
Dispositifs de correction et d’assistance à la conduite (RHN - Renault)
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (3/8)
storingen
Wanneer het systeem een storing detec-
teert, verschijnt het bericht “Controleer ESC
op het instrumentenpaneel en lichten de
waarschuwingslampjes © en
op. In dit geval zijn het ESC en de tractie-
controle uitgeschakeld.
Ga naar een merkdealer.
De tractiecontrolefunctie in- en
uitschakelen
Druk op de schakelaar 1 om de functie in te
schakelen.
Als u dit niet wenst, kan de functie uitge-
schakeld worden door de schakelaar 1 in te
drukken.
In dit geval brandt het waarschuwingslampje
continu op het instrumentenpaneel,
met het bericht “ESC uitgeschakeld”.
Omdat de tractiecontrole extra veiligheid
geeft, raden wij u af te rijden met deze func-
tie uitgeschakeld. Herstel de werking van
deze functie zo snel mogelijk door weer op
schakelaar 1 te drukken.
1
2.39
NLD_UD82161_1
Dispositifs de correction et d’assistance à la conduite (RHN - Renault)
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (4/8)
Noodstopbekrachtiging
Dit systeem is een aanvulling op het ABS dat
zorgt voor het verminderen van de remweg
van de auto.
De werking van het systeem
Het systeem herkent wanneer er een nood-
stop wordt uitgevoerd. In dit geval ontwikkelt
het remsysteem onmiddellijk de maximale
kracht en kan het ABS-systeem in werking
treden.
Het ABS-remsysteem blijft werken zolang
het rempedaal ingedrukt is.
Remlichten gaan aan
Afhankelijk van de auto kunnen deze knip-
peren bij krachtig afremmen.
Remanticipatie
Afhankelijk van de auto anticipeert het sys-
teem, als u snel het gaspedaal loslaat, op
het remmen om de remweg te verminderen.
Bijzondere gevallen
Tijdens het gebruik van de snelheidsrege-
laar:
als u het gaspedaal gebruikt, kan het sys-
teem in werking komen als u het pedaal
loslaat;
als u het gaspedaal niet gebruikt, wordt
het systeem niet geactiveerd.
storingen
Als het systeem een storing signaleert, ver-
schijnt het bericht “Controleer remsysteem
op het instrumentenpaneel, in combinatie
met het waarschuwingslampje ©.
Ga naar een merkdealer.
Deze functies zijn extra hulp-
middelen in kritieke situaties
waarbij het rijgedrag van de
auto aangepast wordt.
Deze functies kunnen de taak van de
bestuurder niet overnemen. De limieten
van de auto blijven onveranderd; ga
daarom dus niet harder rijden. Deze
functies kunnen dus in geen geval de
oplettendheid of de verantwoordelijkheid
van de bestuurder overnemen; de be-
stuurder moet altijd alert zijn op plotse-
linge gebeurtenissen die zich tijdens het
rijden kunnen voordoen.
2.40
NLD_UD82161_1
Dispositifs de correction et d’assistance à la conduite (RHN - Renault)
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (5/8)
De werking van het systeem
De functie stabiliseert de auto door:
de voorwielen asymmetrisch af te
remmen om de trillingen die door de aan-
hangwagen worden veroorzaakt af te
zwakken;
de vier wielen af te remmen en het mo-
torkoppel te verminderen om de snelheid
van de auto te verlagen totdat de trillin-
gen stoppen.
Het controlelampje knippert op het
instrumentenpaneel om u te informeren.
Hulp bij het rijden met
aanhangwagen
Het systeem helpt de auto onder controle
te houden bij gebruik met een aanhangwa-
gen. Het detecteert trillingen die veroorzaakt
worden door het trekken van een aanhang-
wagen in bijzondere rijomstandigheden.
Werkingsvoorwaarden
De functie moet worden ingeschakeld
door een merkdealer;
– de trekhaak moet door een merkdealer
erkend zijn;
de bedrading moet erkend zijn door een
merkdealer;
de trekhaak moet op de auto aangesloten
zijn.
Als de bedrading van de trek-
haak in gebruik is maar er geen
aanhangwagen wordt gesleept
(fietsendrager, bagagedrager
met verlichting ...) kan de functie in be-
paalde rijomstandigheden tussenbeide
komen, bijvoorbeeld bij spoorvorming.
Risico op vertraging van de auto.
2.41
NLD_UD82161_1
Dispositifs de correction et d’assistance à la conduite (RHN - Renault)
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (6/8)
Hulp bij wegrijden op een helling
Afhankelijk van de helling van de weg helpt
dit systeem de bestuurder bij het wegrijden
op een helling. Het voorkomt dat de auto
achteruit rolt, door automatisch de remmen
vast te zetten als de bestuurder het rempe-
daal loslaat om het gaspedaal te bedienen.
Werking van het systeem
Het werkt alleen als de versnellingshendel
niet in de N of P staat en als de auto geheel
stil staat (rempedaal ingedrukt).
Het systeem houdt de auto ongeveer 2 se-
conden stil. Daarna komen de remmen ge-
leidelijk vrij (de auto rolt naargelang de hel-
ling).
Het systeem van de hulp bij het
wegrijden op een helling kan
niet in alle gevallen totaal ver-
hinderen dat de achteruit rijdt
(zeer steile helling, enz.).
De bestuurder kan altijd het rempedaal
bedienen om het achteruitrijden van de
auto te verhinderen.
De hulp bij het wegrijden op een helling
mag niet gebruikt worden om de auto
langdurig stil te houden: gebruik het
rempedaal.
Deze functie is niet bedoeld om de auto
permanent te laten stilstaan.
Gebruik indien nodig het rempedaal om
de auto te stoppen.
De bestuurder moet bijzonder voorzich-
tig rijden op een glad oppervlak of bij
weinig grip.
Gevaar van ernstige verwondingen.
2.42
NLD_UD82161_1
Dispositifs de correction et d’assistance à la conduite (RHN - Renault)
Regeneratief remsysteem
Tijdens het remmen kan het regeneratief
remsysteem de door de vertraging van de
auto geproduceerde energie omzetten in
elektrische energie.
Dit zal de tractiebatterij opladen en de actie-
radius van de auto vergroten.
Storingen
© verschijnt op het instrumen-
tenpaneel, samen met het bericht
Controleer remsysteem”: rembekrach-
tiging is nog steeds in werking.
In deze omstandigheden kan het indruk-
ken van het rempedaal anders aanvoe-
len.
Wij raden aan het rempedaal diep inge-
drukt te houden.
Raadpleeg een merkdealer.
® verschijnt op het instrumenten-
paneel, samen met het bericht “Storing
remsysteem”: dit wijst op een storing in
het remsysteem.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Het waarschuwingslampje
® dwingt u, voor uw
veiligheid, direct te stoppen
zonder het verkeer in gevaar
te brengen. Stop de motor en start deze
niet opnieuw. Roep de hulp in van een
merkdealer.
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (7/8)
2.43
NLD_UD82161_1
Dispositifs de correction et d’assistance à la conduite (RHN - Renault)
Achterwielbesturing
Voor de auto’s die hiermee uitgerust zijn,
maakt dit systeem het mogelijk, als de auto
rijdt, de achterwielen te sturen afhankelijk
van de rijomstandigheden: bij lage snelheid
verbetert dit systeem de wendbaarheid, bij
hoge snelheid de stabiliteit.
Bij het rijden met lage snelheid sturen de
achterwielen tegengesteld aan de voorwie-
len (figuur A) om de wendbaarheid van de
auto te verbeteren. Dit is handig in stadsver-
keer, op een bochtige weg, bij het inparke-
ren, enz.
Bij hogere snelheden sturen de achterwie-
len in dezelfde richting als de voorwielen
(figuur B) om de stabiliteit van de auto te
vergroten. Dit is handig bij het wisselen van
rijstrook, bij het nemen van een bocht enz.
Opmerking: de systeemconfiguratie (reac-
tiesnelheid enz.) is afhankelijk van de ge-
kozen modus in het menu “MULTI-SENSE”
3.2.
Storingen
Als het waarschuwingslampje ©
in combinatie met de boodschap
Controleer stuurbekracht.” op het instru-
mentenpaneel verschijnt: raadpleeg een
merkdealer.
Als het waarschuwingslampje ® in
combinatie met de boodschap “Storing
stuurbekracht.” op het instrumentenpa-
neel verschijnt, duidt dit op een storing
in het systeem.
A B
® betekent dat u direct
moet stoppen zonder het ove-
rige verkeer in gevaar te bren-
gen. Roep de hulp in van een
merkdealer.
Bij een botsing tegen de onderkant van
de auto (bijvoorbeeld: contact met een
paaltje, een stoeprand of ander stads-
meubilair) kunt u de auto beschadigen
(bijvoorbeeld: vervorming van een as).
Om ieder risico van een ongeluk te voor-
komen, moet u uw auto door een merk-
dealer laten controleren.
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (8/8)
alerte de sortie de voie ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.44
NLD_UD82162_1
Alerte de sortie de voie (RHN - Renault)
Alerte de sortie de voie
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (1/5)
Op basis van de informatie van de camera 1
waarschuwt de functie de bestuurder als
deze een doorgetrokken of onderbroken
streep kruist zonder de richtingaanwijzers te
activeren.
1
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze func-
tie kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen; deze
moet altijd de controle over zijn auto be-
houden.
Met de waarschuwingsfunctie bij het
overschrijden van de wegmarkering
wordt de verplaatsingsrichting van
de auto niet gecorrigeerd.
Plaats van de camera 1
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, condens enzovoort).
2.45
NLD_UD82162_1
Alerte de sortie de voie (RHN - Renault)
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (2/5)
Telkens wanneer de auto wordt gestart,
blijft de functie in de modus die is op-
geslagen toen de motor voor het laatst
werd uitgeschakeld.
3
2
Inschakelen/uitschakelen
Voordat u de functie activeert, kiest u in
de modus “Voertuig” op het multimedia-
scherm 2 het menu “Rijondersteuning” en
daarna het menu “Lane Keeping-systeem”;
kies “Waarschuwing bij het verlaten van de
rijstrook”.
Druk op de schakelaar 3 om de functie in te
schakelen.
Het bericht “Lane keeping assist geac-
tiveerd” en het waarschuwingslampje
” verschijnen op het instrumenten-
paneel en het lampje op de schakelaar 3
licht op.
Als er geen zijfunctie is geselecteerd in het
menu “Lane Keeping-systeem” en de scha-
kelaar 3 wordt ingedrukt, verschijnt het be-
richt “Lane keeping assist niet geconfigu-
reerd” op het instrumentenpaneel.
Om de functie uit te schakelen, drukt u
op de schakelaar 3 of schakelt u de optie
Waarschuwing bij het verlaten van de rij-
strook” in het menu “Lane Keeping-systeem
uit.
Het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat uit..
Als de waarschuwing voor het verlaten van
de rijstrook de enige functie is die is gese-
lecteerd, gaat het waarschuwingslampje
van de schakelaar 3 uit en het bericht “Lane
keeping assist gedeactiveerd “ wordt weer-
gegeven.
Als de functie “Voorkomen van het verlaten
van de rijstrook” is geactiveerd, heeft het uit-
schakelen van de waarschuwing bij verlaten
van rijstrook geen invloed op de werking van
het systeem.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.46
NLD_UD82162_1
Alerte de sortie de voie (RHN - Renault)
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (3/5)
4
Werking
Wanneer de functie is geactiveerd, worden
het waarschuwingslampje en de
linker- en rechterstreep 4 op het instrumen-
tenpaneel grijs weergegeven.
De functie is gereed om te waarschuwen
als:
de snelheid is tussen ongeveer 65 km/u
en 180 km/u;
en
– het controlelampje en de stree-
paanduidingen links of rechts 4 verschij-
nen in het wit.
De functie geeft een waarschuwing als
een streep wordt overschreden zonder dat
de richtingaanwijzers worden aangezet.
De bestuurder wordt gewaarschuwd:
door een trilling in het stuurwiel;
en
het waarschuwingslampje en de
indicator 4 voor de overschreden streep
worden rood.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.47
NLD_UD82162_1
Alerte de sortie de voie (RHN - Renault)
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (4/5)
Tijdelijk niet beschikbaar
Streep zeer snel overschreden;
er wordt continu over een streep gere-
den;
ongeveer vier seconden na het wisselen
van baan;
scherpe bochten;
slecht zicht;
activering van één van de richtingaanwij-
zers;
sterke acceleratie;
de rijstrookbreedte verandert;
het actieve noodremsysteem wordt geac-
tiveerd.
Als de functie niet beschikbaar is, zijn het
waarschuwingslampje en de indica-
toren linker-/rechterstreep op het instrumen-
tenpaneel grijs.
Omstandigheden waarin
het systeem niet wordt
ingeschakeld
Het systeem kan niet worden ingeschakeld
wanneer:
de achteruitversnelling is ingeschakeld;
het gezichtsveld van de camera is belem-
merd;
het controlelampje û wordt weerge-
geven.
Het waarschuwingslampje en de in-
dicatoren linker-/rechterstreep op het instru-
mentenpaneel worden grijs.
Afstellen
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem om de functie-instellin-
gen van het multimediascherm 2 te bekijken:
– “Waarschuwingstrillingen”: trillingniveau
van het stuurwiel aanpassen;
2
– “Verandering van rijstrook anticipatie”:
gevoeligheidsniveau van de streepdetec-
tie aanpassen. Selecteer hiervoor:
Laat”: streep gedetecteerd bij over-
schrijding;
Standaard”: streep gedetecteerd bij
naderen;
Vroeg” streep in de buurt gedetec-
teerd.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
2.48
NLD_UD82162_1
Alerte de sortie de voie (RHN - Renault)
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (5/5)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de
waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet
altijd de controle over zijn auto behouden.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing kan de uitlijning van de camera worden gewijzigd, wat gevolgen kan
hebben voor de correcte werking. Schakel de functie uit en neem contact op met een
merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de camera (reparaties, vervangingen, aanpassin-
gen aan de voorruit) moeten worden uitgevoerd door een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan ver-
hinderen, zoals:
bedekte voorruit (vuil, ijs, sneeuw, condensatie enzovoort).
een complexe omgeving (tunnel enzovoort);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, zware regen, hagel, ijzel, enz.).
slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
– de wegmarkeringen zijn onregelmatig of moeilijk te onderscheiden (bijv. gedeeltelijk
gewist, grote onderlinge afstand, oneffen wegdek, enz.);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto’s enzovoort);
de weg is smal, bochtig of golvend (scherpe bochten enzovoort);
u rijdt dicht achter een andere auto op dezelfde rijstrook.
Risico van vals alarm of afwezigheid van waarschuwingen
storingen
Wanneer het systeem een werkingsfout
detecteert, blijven de streepaanduidingen
links en rechts en het waarschuwingslampje
grijs op het instrumentenpaneel.
In sommige gevallen verschijnt ook het vol-
gende bericht:
– “Rijhulpsystemen niet beschikbaar”;
of
– “Controleer camera voor”;
of
– “Rijhulpsystemen niet beschikbaar”.
Afhankelijk van het voertuig kan samen met
het bericht het controlelampje © ver-
schijnen op het instrumentenpaneel.
Ga naar een merkdealer.
alerte de sortie de voie ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
maintien de voie : aide...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aide au maintien de voie............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.49
NLD_UD82163_1
Prévention sortie de voie (RHN - Renault)
Met behulp van de informatie van de
camera 1 wordt een correctie uitgevoerd op
het stuursysteem van de auto, als een door-
lopende of onderbroken streep wordt over-
schreden zonder dat de richtingaanwijzers
zijn ingeschakeld.
Prévention sortie de voie
PREVENTIE VERLATEN RIJSTROOK (1/6)
1Plaats van de camera 1
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, condens enzovoort).
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze func-
tie kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen;
deze moet altijd de controle over zijn
auto behouden.
U kunt op elk moment de controle over
de auto weer overnemen door aan het
stuurwiel te draaien.
2.50
NLD_UD82163_1
Prévention sortie de voie (RHN - Renault)
Druk op de schakelaar 3 om de functie in te
schakelen.
Het bericht “Lane keeping assist geac-
tiveerd” en het waarschuwingslampje
” verschijnen op het instrumenten-
paneel en het lampje op de schakelaar 3
licht op.
Als Preventie verlaten rijstrook is geacti-
veerd, bevat het de functie “Waarschuwing
bij het verlaten van de rijstrook”, zelfs als
het niet is geselecteerd op het multimedia-
scherm 2.44.
PREVENTIE VERLATEN RIJSTROOK (2/6)
Telkens wanneer de auto wordt gestart,
blijft de functie in de modus die is op-
geslagen toen de motor voor het laatst
werd uitgeschakeld.
3
2
Inschakelen/uitschakelen
Voordat u de functie activeert, kiest u in
de modus “Voertuig” op het multimedia-
scherm 2 het menu “Rijondersteuning” en
daarna het menu “Lane Keeping-systeem”;
kies “Voorkomen van het verlaten van de rij-
strook”.
Als er geen zijfunctie is geselecteerd in het
menu “Lane Keeping-systeem” en de scha-
kelaar 3 wordt ingedrukt, verschijnt het be-
richt “Lane keeping assist niet geconfi-
gureerd” op het instrumentenpaneel. Het
lampje op de 3 blijft uit.
Om de functie uit te schakelen, drukt u
op de schakelaar 3 of schakelt u de optie
Voorkomen van het verlaten van de rij-
strook” in het menu “Lane Keeping-systeem
uit.
Het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat uit..
Het lampje op de schakelaar 3 gaat uit en
het bericht “Lane keeping assist gedeacti-
veerd” verschijnt op het instrumentenpaneel
wanneer de schakelaar 3 wordt ingedrukt of
wanneer alle zijfuncties zijn uitgeschakeld in
het menu “Lane Keeping-systeem”.
2.51
NLD_UD82163_1
Prévention sortie de voie (RHN - Renault)
PREVENTIE VERLATEN RIJSTROOK (3/6)
Werking
Wanneer de functie is geactiveerd, worden
het waarschuwingslampje en de
linker- en rechterstreep 4 op het instrumen-
tenpaneel grijs weergegeven.
De functie is actief als de snelheid van de
auto tussen ongeveer 65 en 180 km/u ligt en
als het waarschuwingslampje en de
indicatoren voor de linker-/rechterstreep 3
wit zijn.
De functie reageert als de auto een lijn
nadert of overschrijdt zonder dat de richting-
aanwijzers worden ingeschakeld.
U kunt de correctie van de verplaat-
singsrichting op elk moment onderbre-
ken door het stuurwiel te bewegen.
4
Bijzondere gevallen
Bij het gebruik van de functie:
als het systeem geen actie van de be-
stuurder op het stuurwiel detecteert, ver-
schijnt het gele controlelampje
op het instrumentenpaneel, met het be-
richt “Houd controle”. Ook hoort u een ge-
luidssignaal.
Het geluidssignaal, het controlelampje en
het bericht blijven totdat de bestuurder de
controle overneemt;
als het systeem te lang actief is, klinkt
er een waarschuwingsgeluid, het contro-
lelampje 4 knippert aan de kant van de
betrokken streep en het waarschuwings-
lampje is geel totdat de auto
weer onder controle is.
In deze gevallen:
activeert de functie een actie op de stuur-
inrichting van de auto om de verplaat-
singsrichting van de auto te corrigeren;
het waarschuwingslampje en het
lampje 4 aan de kant van de overschre-
den streep gaat geel branden op het in-
strumentenpaneel.
Opmerking: bochten kunnen enigszins
worden afgesneden zonder dat de functie
wordt geactiveerd.
Als de corrigerende actie op de stuurinrich-
ting onvoldoende is, gaan het waarschu-
wingslampje en de indicator 4 aan
de kant van de overschreden streep rood
branden op het instrumentenpaneel en gaat
het stuurwiel trillen.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
écrans
écran multimédia .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.52
NLD_UD82163_1
Prévention sortie de voie (RHN - Renault)
PREVENTIE VERLATEN RIJSTROOK (4/6)
Omstandigheden waarin
het systeem niet wordt
ingeschakeld
Het systeem kan niet worden ingeschakeld
wanneer:
de achteruitversnelling is ingeschakeld;
het gezichtsveld van de camera is belem-
merd;
het controlelampje û wordt weerge-
geven.
Het waarschuwingslampje en de
waarschuwingslampjes linker-/rechterstreep
worden op het instrumentenpaneel grijs
weergegeven.
Tijdelijk niet beschikbaar
De streep wordt zeer snel overschreden;
er wordt continu over een streep gere-
den;
ongeveer vier seconden na het wisselen
van baan;
scherpe bochten;
slecht zicht;
activering van één van de richtingaanwij-
zers;
sterke acceleratie;
– noodstop;
de rijstrookbreedte verandert;
het actieve noodremsysteem wordt geac-
tiveerd.
Als de functie niet beschikbaar is, worden
het waarschuwingslampje en de
waarschuwingslampjes correctie links/
rechts 3 op het instrumentenpaneel grijs
weergegeven.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.53
NLD_UD82163_1
Prévention sortie de voie (RHN - Renault)
PREVENTIE VERLATEN RIJSTROOK (5/6)
storingen
Wanneer het systeem een werkingsfout
detecteert, blijven de streepaanduidingen
links en rechts en het waarschuwingslampje
grijs op het instrumentenpaneel.
In sommige gevallen verschijnt ook het vol-
gende bericht:
– “Rijhulpsystemen niet beschikbaar”;
of
– “Controleer camera voor”;
of
– “Rijhulpsystemen niet beschikbaar”.
Afhankelijk van het voertuig kan samen met
het bericht het controlelampje © ver-
schijnen op het instrumentenpaneel.
Ga naar een merkdealer.
2
Afstellen
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem om de functie-instellin-
gen van het multimediascherm 2 te bekijken:
– “Trilintensiteit”: pas trilling van het stuur-
wiel aan voor de functie “Waarschuwing
bij verlaten rijstrook”;
“Gevoeligheid”: het gevoeligheidsni-
veau voor de streepdetectie aanpassen.
Selecteer hiervoor:
Laat”: streep gedetecteerd bij over-
schrijding;
Standaard”: streep gedetecteerd bij
naderen;
Vroeg” streep in de buurt gedetec-
teerd.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
2.54
NLD_UD82163_1
Prévention sortie de voie (RHN - Renault)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing kan de uitlijning van de camera worden gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking. Schakel de
functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de camera (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit) moeten worden uitgevoerd door
een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
bedekte voorruit (vuil, ijs, sneeuw, condensatie enzovoort).
een complexe omgeving (tunnel enzovoort);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, zware regen, hagel, ijzel, enz.).
slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
de wegmarkeringen zijn onregelmatig of moeilijk te onderscheiden (bijv. gedeeltelijk gewist, grote onderlinge afstand, oneffen wegdek,
enz.);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto’s enzovoort);
de weg is smal, bochtig of golvend (scherpe bochten enzovoort);
u rijdt dicht achter een andere auto op dezelfde rijstrook.
In dit geval kan de functie “Preventie verlaten rijstrook” niet correct of helemaal niet worden geactiveerd.
Risico van ongewenste, onjuiste correctie of geen correctie van de verplaatsingsrichting.
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
het gebied van de camera is beschadigd (aan de kant van de voorruit of de binnenspiegel);
de weg is glad (sneeuw, ijzel, aquaplaning, kiezelsteentjes enz.);
slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
de voorruit is gebarsten of vervormd (voer geen reparaties uit aan dit gedeelte van de voorruit; laat deze vervangen door een merkdealer);
de auto trekt een aanhangwagen of een caravan;
de auto rijdt een gebied binnen met verschillende wegmarkeringen (zoals bij wegwerkzaamheden enz.).
PREVENTIE VERLATEN RIJSTROOK (6/6)
avertisseur d’angle mort ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
angle mort : avertisseur .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.55
NLD_UD82164_1
Avertisseur d’angle mort (RHN - Renault)
Avertisseur d’angle mort
Bijzonderheid
Let op dat de zone C rondom de radars
aan elke kant van de achterbumper niet zijn
bedekt (door vuil, modder, sneeuw enz.)
Als een radar bedekt is, verschijnt het be-
richt “Zijsensoren geen zicht” op het instru-
mentenpaneel. Reinig het gebied waar de
sensoren zich bevinden.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze func-
tie kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen; deze
moet altijd de controle over zijn auto be-
houden.
DODEHOEKWAARSCHUWING (1/6)
Op basis van de informatie van de senso-
ren aan elke kant van de achterbumper
(zone C), wordt de bestuurder gewaar-
schuwd:
als zich een auto in de dode hoek A be-
vindt en deze in dezelfde richting rijdt als
uw auto;
en/of
wanneer er een risico bestaat op een
botsing met een voertuig dat zich in de
buurt B bevindt en sneller rijdt dan u op
een aangrenzende rijstrook.
De functie waarschuwt als uw auto een snel-
heid heeft van meer dan ongeveer 15 km/u.
A
AB
B
De functie waarschuwt niet als de
andere voertuigen niet bewegen.
C
Het systeem wordt opnieuw ingescha-
keld telkens het contact wordt aangezet.
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.56
NLD_UD82164_1
Avertisseur d’angle mort (RHN - Renault)
Inschakelen/uitschakelen
Druk via de “Voertuig” Wereld van
uw1 multimediascherm op het menu
“Rijondersteuning”.
Inschakelen of uitschakelen van de functie
“Dodehoekwaarschuwing”.
1
De detectiecapaciteit van het sys-
teem volgt een standaardrijvakbreedte.
Tijdens het rijden op een smalle rijstrook
kan de functie u waarschuwen als er
voorbij de dichtstbijzijnde rijstrook een
auto wordt gedetecteerd.
DODEHOEKWAARSCHUWING (2/6)
Indicator 2
Op elke binnenspiegel 3 bevindt zich een in-
dicator 2.
NB:
reinig de buitenspiegels 3 regelmatig
zodat de richtingaanwijzers 2 zichtbaar
blijven;
als u een andere auto inhaalt, verschijnt
het controlelampje 2 alleen als die auto
lang genoeg aanwezig is in de dode hoek
van uw auto A.
3
2
2.57
NLD_UD82164_1
Avertisseur d’angle mort (RHN - Renault)
Omstandigheden waarin de
dodehoekwaarschuwing niet
werkt
Tijdens het rijden op een weg met
scherpe bochten;
in omgekeerde volgorde.
Als de auto is uitgerust met een trekhaak die
door het systeem wordt herkend, wordt het
bericht “Aanhanger: dode hoek assist uit
op het instrumentenpaneel weergegeven.
Hiermee wordt u geïnformeerd dat de func-
tie niet operationeel is. Raadpleeg uw merk-
dealer voor het kiezen van de uitrusting die
aangepast is aan uw auto.
Display D
Eerste waarschuwing: richtingaanwijzer
niet actief, het controlelampje 2 geeft aan
dat een auto in het gebied van de dode hoek
wordt gedetecteerd en/of dat een auto snel
van achteren op een aangrenzende rijstrook
nadert.
DODEHOEKWAARSCHUWING (3/6)
2
D
E
Display E
Richtingaanwijzer ingeschakeld, het
waarschuwingslampje 2 knippert als de
functie een auto in het waarschuwingsge-
bied van de dode hoek detecteert en/of een
auto snel van achteren nadert aan de kant
waarnaar u het stuurwiel gaat draaien. Als u
de richtingaanwijzer uitschakelt, schakelt de
indicator terug naar de eerste waarschuwing
(display D).
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.58
NLD_UD82164_1
Avertisseur d’angle mort (RHN - Renault)
storingen
Als het systeem een storing detecteert, ver-
schijnt het bericht “Controleer zijsensoren
op het instrumentenpaneel. Ga naar een
merkdealer.
Vanwege de sensoren achter de bumper
is het raadzaam om werkzaamheden
aan de bumper (reparatie, vervangen,
lakwerk, enz.) te laten uitvoeren door
een vakman.
De detectiecapaciteit van het
systeem volgt een standaardrij-
vakbreedte. Als u op een breed
rijvak rijdt, kan het systeem
geen auto’s detecteren in de dode
hoek.
In geval van blootstelling aan sterke
elektromagnetische golven (zoals
onder hoogspanningslijnen) of in
erg slechte weersomstandigheden
(hevige regen, sneeuw, enz.) kan het
systeem tijdelijk niet goed werken.
Let op de rijomstandigheden.
Kans op ongevallen.
DODEHOEKWAARSCHUWING (4/6)
2.59
NLD_UD82164_1
Avertisseur d’angle mort (RHN - Renault)
DODEHOEKWAARSCHUWING (5/6)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
De bestuurder moet zijn snelheid altijd aanpassen aan het verkeer, ongeacht de aanwijzingen van het systeem.
Het systeem mag in geen geval worden vergeleken met een hindernissensensor of een antibotsingssysteem.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
In geval van een botsing kan de uitlijning van de radar worden gewijzigd, waardoor deze niet meer naar behoren werkt. Schakel de functie
uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de radars (reparaties, vervangingen, enz.) moeten door een vakman/vakvrouw worden uitgevoerd.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
Complexe omgeving (metalen bruggen, tunnels, wegen met obstakels aan de zijkant, enz.);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel ...).
Risico van vals alarm of afwezigheid van waarschuwingen
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
2.60
NLD_UD82164_1
Avertisseur d’angle mort (RHN - Renault)
DODEHOEKWAARSCHUWING (6/6)
Beperkingen voor de werking van het systeem
De radarzone moet schoon blijven en mag niet worden gewijzigd, om de goede werking van het systeem te waarborgen.
Kleine voorwerpen die dichtbij de auto bewegen (motoren, fietsen, voetgangers, enz.) worden mogelijk niet door het systeem her-
kend.
In een bocht kunnen de radars soms tijdelijk geen auto’s detecteren in de aangrenzende rijstroken.
De waarschuwing komt wellicht laat, als twee andere voertuigen in de aangrenzende rijstroken u naast elkaar van achteren naderen, met
een veel hogere snelheid dan uw auto (op een weg met drie rijstroken).
Het systeem geeft wellicht geen waarschuwing als de andere auto’s rijden met een snelheid die aanzienlijk verschilt van de uwe.
Als de auto door een lang voertuig wordt ingehaald (bijv. een vrachtwagen die inhaalt met een soortgelijke snelheid als de auto) onder-
breekt het systeem mogelijk de waarschuwing vóór het einde van het manoeuvre.
De auto rijdt op een bochtige weg.
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
Het radargebied is beschadigd (achterbumper);
De auto is uitgerust met een trekhaak die niet door het systeem wordt herkend.
alerte distances de sécurité .......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
distances de sécurité .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.61
NLD_UD82165_1
Alerte distance de sécurité (RHN - Renault)
Alerte distances de sécurité
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (1/3)
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze func-
tie kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen; deze
moet altijd de controle over zijn auto be-
houden.
1
2
Gebaseerd op de informatie van de radar 2
en de camera 1 informeert deze functie de
bestuurder over het tijdsinterval tussen de
eigen auto en de voorligger zodat een vei-
lige afstand tussen de twee auto’s kan
worden aangehouden.
Deze functie wordt ingeschakeld bij een rijs-
nelheid van ongeveer 30 tot 180 km/u, af-
hankelijk van de auto.
Plaats van de camera 1
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, condens enz.).
Plaats van de radar 2
Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt
geblokkeerd (door vuil, modder, sneeuw of
een slecht gemonteerde nummerplaat voor)
of wordt geraakt, gewijzigd (bijv. met auto-
lak) of afgedekt door accessoires aan de
voorzijde van het voertuig (bijv. op de grille
of het logo, enz.).
Telkens wanneer de auto wordt gestart,
blijft de functie in de modus die is op-
geslagen toen de motor voor het laatst
werd uitgeschakeld.
In-/uitschakelen via het
multimediascherm 3
Druk via de “Voertuig” Wereld van
uw3 multimediascherm op het menu
“Rijondersteuning”.
Schakel de instelling “Afstand volgen” in of
uit.
3
2.62
NLD_UD82165_1
Alerte distance de sécurité (RHN - Renault)
Werking
Als deze functie actief is, wordt de indica-
tor 8 op het instrumentenpaneel weergege-
ven. Deze informeert de bestuurder over de
afstand tussen de eigen auto en de voorlig-
ger:
A (grijs): de functie is niet actief;
A (groen): geen auto gedetecteerd;
B (groen): het tijdsinterval is groter dan of
gelijk aan ongeveer 2 seconden (de af-
stand tussen de twee voertuigen, aange-
past aan uw snelheid);
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (2/3)
Het interval wordt alleen ge-
toond ter informatie: het sys-
teem kan niet ingrijpen op de
auto.
De functie is niet bestemd om gebruikt
te worden in de stad of in dynamische
rijomstandigheden (bochten, versnel-
lingen, bruusk remmen ...), maar wel in
stabiele rijomstandigheden.
De functie heeft geen invloed op het
remsysteem.
Het gebied rond de radar en camera
moet schoon worden gehouden en in
dit gebied mogen geen manipulaties
worden uitgevoerd om de goede werking
van het systeem te waarborgen.
Alle werkzaamheden die worden uit-
gevoerd in het gebied waar de radar of
camera zich bevindt (reparaties, vervan-
gingen, aanpassingen aan de voorruit
en/of bumper, enz.) moeten door een
vakman of vakvrouw worden uitgevoerd.
C (geel): het tijdsinterval is ongeveer 1 tot
2 seconden (onvoldoende afstand tussen
de twee voertuigen);
D (rood): het tijdsinterval is ongeveer 1
seconde of minder (de afstand tussen de
twee voertuigen is veel te kort).
Als het tijdsinterval tussen de twee voertui-
gen minder dan ongeveer 0,5 seconde be-
draagt, knippert de melding 8; display D op
het instrumentenpaneel blijft rood branden.
In bepaalde omstandigheden wordt het tijds-
interval mogelijk niet getoond:
in een bocht;
bij het veranderen van rijstrook;
als de voorligger ver genoeg verwijderd
is of buiten bereik is van de radar of
camera.
8
A
B
C
D
2.63
NLD_UD82165_1
Alerte distance de sécurité (RHN - Renault)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing wordt de uitlijning van de radar en/of camera mogelijk gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking ervan.
Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden die worden uitgevoerd in het gebied waar de radar en/of camera zich bevinden/bevindt (reparaties, vervangingen,
aanpassingen aan de voorruit en/of bumper, enz.) moeten door een vakman of vakvrouw worden uitgevoerd.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Als de vooruit of de bumper niet schoon is (belemmering door vuil, glas, sneeuw, condensatie, enz.);
een complexe omgeving (metalen brug, tunnel enzovoort);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel enzovoort);
slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
slechte contrast tussen de voorligger en de omgeving (bijvoorbeeld witte auto in een sneeuwgebied, enz.);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto’s enzovoort);
de weg is smal, bochtig en golvend (scherpe bochten enzovoort)
Risico van onjuiste vals alarm.
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (3/3)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
maintien de voie : aide...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sécurité avancée .......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
freinage actif d’urgence .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.64
NLD_UD82166_1
Sécurité avancée (RHN - Renault)
Sécurité avancée
GEAVANCEERDE VEILIGHEID (1/17)
Het geavanceerde veiligheidssysteem
omvat:
de actieve noodstop;
en
noodpreventie verlaten rijstrook.
Het Geavanceerde veiligheidssysteem ge-
bruikt informatie van de camera 1, de radar
voor 2 en, afhankelijk van de auto, de radars
aan de zijkant 3.
Plaats van de camera 1
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, condens enz.).
Plaats van de frontale radar 2
Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt
geblokkeerd (door vuil, modder, sneeuw of
een slecht gemonteerde nummerplaat voor)
of wordt geraakt, gewijzigd (bijv. met auto-
lak) of afgedekt door accessoires aan de
voorzijde van de auto (bijv. op de voorbum-
per of het logo, enz.).
Plaats van de radars aan de zijkant 3
Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt
afgedekt (door vuil, modder, sneeuw enz.),
aangetast of gewijzigd (inclusief lakwerk
enz.).
1
2
Dit systeem biedt een extra rij-
hulpmiddel.
Het kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen; deze
moet altijd de controle over zijn auto be-
houden.
Afhankelijk van de ingestelde gevoelig-
heid kan de functie “Voorkomen van het
verlaten van de rijstrook” actief zijn voor-
dat het geavanceerde veiligheidssys-
teem in werking treedt.
3
2.65
NLD_UD82166_1
Sécurité avancée (RHN - Renault)
Het systeem in-/uitschakelen via het
multimediascherm 4
Druk in de modus “Voertuig” op het multime-
diascherm 4 op het menu “Rijondersteuning”
en daarna op “Veiligheid” om de functie in of
uit te schakelen.
Als het systeem wordt uitgeschakeld, gaat
het waarschuwingslampje op het in-
strumentenpaneel geel branden.
Als het systeem actief is, verdwijnt het con-
trolelampje.
4
Het systeem wordt opnieuw ingescha-
keld telkens het contact wordt aangezet.
GEAVANCEERDE VEILIGHEID (2/17)
2.66
NLD_UD82166_1
Sécurité avancée (RHN - Renault)
Het systeem informeert de bestuurder als
er een risico bestaat op een frontale botsing
om de juiste noodmanoeuvres mogelijk te
maken (het rempedaal indrukken en/of het
stuurwiel draaien).
Afhankelijk van het reactievermogen van de
bestuurder kan het systeem helpen bij het
remmen om schade te beperken of een bot-
sing te voorkomen.
Actieve noodrem
Het systeem gebruikt informatie van de
radar 2 en de camera 1 om de afstand te
bepalen vanaf uw auto:
de voorligger op dezelfde rijstrook;
of
eventuele tegenliggers, in het kader van
een mogelijke verandering van richting;
of
voetgangers en fietsers in de nabijheid.
2
1
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie kan in geen geval
de waakzaamheid en verant-
woordelijkheid van de bestuurder ver-
vangen; deze moet altijd de controle
over zijn auto behouden.
Met dit systeem wordt de auto maxi-
maal afgeremd totdat deze zo nodig
volledig stilstaat.
Gebruik om veiligheidsredenen altijd de
autogordel tijdens het rijden en contro-
leer of alles goed vastzit, zodat de inzit-
tenden niet kunnen worden geraakt door
loszittende voorwerpen.
GEAVANCEERDE VEILIGHEID (3/17)
2.67
NLD_UD82166_1
Sécurité avancée (RHN - Renault)
Actieve noodrem
(vervolg)
Detectie van auto’s
Als er tijdens het rijden vanaf ongeveer
8 km/u een risico op een aanrijding bestaat
met een voorligger of met een voertuig dat
in de tegenovergestelde richting rijdt bij
het veranderen van richting of met een stil-
staand voertuig, waarschuwt het systeem u
voor een risico op een aanrijding of kan het
remmen activeren. In geval van noodmanoeuvre kunt u op
elk moment stoppen met remmen door:
door het gaspedaal kort in te drukken;
of
– aan het stuur te draaien als uitwijk-
manoeuvre bij een botsing.
Waarschuwing voor botsingsgevaar
Het rode waarschuwingslampje of,
afhankelijk van de auto, de weergave 5 en
het bericht “Remmen” verschijnt op het in-
strumentenpaneel, vergezeld van een piep-
toon en een waarschuwing (micro-remmen
volgens het gevoeligheidsniveau en de snel-
heid).
Als de bestuurder het rempedaal indrukt en
het systeem nog altijd een risico op een bot-
sing detecteert, kan de remkracht sterker
worden.
Activeren van remmen
Als de bestuurder niet reageert op de waar-
schuwing en een botsing onvermijdelijk
wordt.
Als het voertuig tot stilstand is gekomen
door een actieve noodstop, blijft het voertuig
korte tijd stilstaan. Na deze tijdslimiet moet
de bestuurder het voertuig stationair houden
door het rempedaal in te drukken.
5
Let op: als de bestuurder gebruikmaakt van
bedieningselementen van de auto (stuur-
wiel, pedalen enz.) kan het systeem som-
mige operaties vertragen of niet activeren.
GEAVANCEERDE VEILIGHEID (4/17)
2.68
NLD_UD82166_1
Sécurité avancée (RHN - Renault)
Speciale functies van stilstaande auto´s
Detectie van stilstaande auto’s terwijl uw
auto een snelheid heeft van ongeveer 8 tot
80 km/u. Het systeem is niet ingeschakeld
en geeft geen waarschuwing af als u harder
dan ongeveer 80 km/u rijdt.
Speciale waarschuwingsfuncties
Afhankelijk van de snelheid kunnen de
waarschuwing en het remmen gelijktijdig ge-
activeerd worden.
Actieve noodrem
(vervolg)
Bijzonderheden van tegenliggers bij een
mogelijke verandering van richting
Wanneer u van richting wilt veranderen
(bijv. A), worden tegenliggers met een snel-
heid van ongeveer 30 tot 55 km/u door het
systeem gedetecteerd wanneer:
uw voertuig een snelheid heeft van onge-
veer 8 tot 20 km/u;
uw richtingaanwijzer is ingeschakeld.
Het systeem is verder niet actief en geeft
geen waarschuwing.
A
GEAVANCEERDE VEILIGHEID (5/17)
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie kan in geen geval
de waakzaamheid en verant-
woordelijkheid van de bestuurder ver-
vangen; deze moet altijd de controle
over zijn auto behouden.
2.69
NLD_UD82166_1
Sécurité avancée (RHN - Renault)
Actieve noodrem
(vervolg)
Detectie van voetgangers en fietsers
Als het voertuig een snelheid heeft van on-
geveer 8 tot 85 km/u en er botsingsgevaar
is met een fietser of voetganger, gebeurt het
volgende:
u wordt gewaarschuwd voor het risico
op een botsing:
het rode waarschuwingslampje
verschijnt of, afhankelijk van het voertuig,
het symbool 5 en het bericht Remmen,
en er klinkt een piepsignaal.
kan remmen activeren:
als de bestuurder niet reageert op de
waarschuwing en een botsing onvermij-
delijk wordt.
Let op: als de bestuurder gebruikmaakt van
bedieningselementen van de auto (stuur-
wiel, pedalen enz.) kan het systeem som-
mige operaties vertragen of niet activeren.
In geval van noodmanoeuvre kunt u op
elk moment stoppen met remmen door:
door het gaspedaal kort in te drukken;
of
– aan het stuur te draaien als uitwijk-
manoeuvre bij een botsing.
5
Als het voertuig tot stilstand is gekomen
door een actieve noodstop, blijft het voertuig
korte tijd stilstaan. Na deze tijdslimiet moet
de bestuurder het voertuig stationair houden
door het rempedaal in te drukken.
GEAVANCEERDE VEILIGHEID (6/17)
2.70
NLD_UD82166_1
Sécurité avancée (RHN - Renault)
Actieve noodrem
(vervolg)
Instellingen
Druk in de modus “Voertuig” op het multimedi-
ascherm 4 op het menu “Rijondersteuning” en
vervolgens op “Veiligheid” voor toegang tot de
volgende instellingen:
– “Voorspellende waarschuwing”: pas het
gevoeligheidsniveau van de waarschu-
wing aan. Selecteer hiervoor:
Op zijn laatst;
“Standaard”;
Op zijn snelst.
4
GEAVANCEERDE VEILIGHEID (7/17)
Tijdelijk niet beschikbaar
Als het systeem een tijdelijke fout detec-
teert, verschijnt het controlelampje
of, afhankelijk van de auto, het gele contro-
lelampje .
De mogelijke oorzaken zijn:
Het systeem is tijdelijk inactief (door ver-
blindende zon, dimlichten, slechte weers-
omstandigheden enzovoort). Het sys-
teem werkt weer als het zicht verbetert.
het systeem is tijdelijk onderbroken (bijv.
de voorruit, de grille of het logo op de
voorbumper is bedekt met vuil, modder,
sneeuw, condens, enz.). Parkeer in dit
geval de auto en zet de motor af. Maak
de voorruit en de voorbumper schoon.
De volgende keer dat de motor wordt ge-
start, verdwijnen het controlelampje en
het bericht na vijf of tien minuten rijden.
Als dit niet het geval is, heeft dit mogelijk een
andere oorzaak. Neem contact op met een
merkdealer.
storingen
Wanneer de functie een storing detecteert,
verschijnt het controlelampje en, af-
hankelijk van het type storing, ook het vol-
gende bericht:
– “Controleer camera voor”;
of
– “Controleer radar voor”;
of
– “Rijhulpsystemen controleren”.
Afhankelijk van het voertuig kan samen met
het bericht het controlelampje © ver-
schijnen op het instrumentenpaneel.
Ga naar een merkdealer.
2.71
NLD_UD82166_1
Sécurité avancée (RHN - Renault)
Actieve noodstop
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. De activering van deze functie wordt mogelijk vertraagd
of niet uitgevoerd als de bestuurder een actie uitvoert (op het stuurwiel, de pedalen, enz.).
Het systeem wordt mogelijk niet ingeschakeld:
met de versnellingshendel in neutrale stand;
wanneer de handrem is ingeschakeld;
wanneer het elektronische stabiliteitsprogramma (ESC) is geactiveerd.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing wordt de uitlijning van de radar en/of camera mogelijk gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking ervan.
Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de radar en/of camera (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit enz.) moeten worden
uitgevoerd door een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
GEAVANCEERDE VEILIGHEID (8/17)
2.72
NLD_UD82166_1
Sécurité avancée (RHN - Renault)
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
een complexe omgeving (metalen brug, tunnel enzovoort);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel enzovoort);
slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
– slecht contrast tussen het object (auto, voetganger enzovoort) en de omgeving (bijvoorbeeld een voetganger met witte kleding in de
sneeuw enzovoort);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto's enzovoort);
bedekte voorruit (vuil, ijs, sneeuw, condensatie enzovoort);
– ...
In deze omstandigheden kan het zijn dat het systeem niet reageert of per ongeluk remt.
Beperkingen voor de werking van het systeem
Elke keer dat de auto wordt gestart, voert het systeem een kalibratie uit op basis van de omgeving van de auto. Het systeem kan daardoor
ongeveer twee tot vijf minuten inactief zijn.
Een tegenligger veroorzaakt geen waarschuwing of actie van het systeem als niet wordt voldaan aan de voorwaarden vermeld in
“Bijzonderheden van tegenliggers wanneer u van richting verandert” (zie vorige pagina’s);
Het gebied rond de radar en camera moet schoon worden gehouden en vrij van elke vorm van interventie om de goede werking van het
systeem te waarborgen;
Het systeem reageert mogelijk niet zo goed op kleine voertuigen zoals motorfietsen als op andere voertuigen;
Het systeem werkt mogelijk niet goed bij een glad wegdek (regen, sneeuw, ijzel enz.);
Om een juiste werking te kunnen garanderen moeten de volledige contouren van de voetganger worden gedetecteerd. Wat niet door het
systeem kan worden gedetecteerd:
voetgangers in het donker of bij weinig licht;
gedeeltelijk zichtbare voetgangers;
voetgangers die kleiner zijn dan ongeveer 80 cm;
voetgangers die grote voorwerpen dragen;
– ...
In deze omstandigheden kan het zijn dat het systeem niet reageert of per ongeluk remt.
GEAVANCEERDE VEILIGHEID (9/17)
2.73
NLD_UD82166_1
Sécurité avancée (RHN - Renault)
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
de camerazone beschadigd is (bijv. de binnen- of buitenkant van de voorruit);
De voorkant van de auto is beschadigd (botsing, vervorming, krassen op de radar, enz.);
de auto wordt gesleept (bij pech);
De voorruit is gebarsten of vervormd (voer geen reparaties uit aan dit gedeelte van de voorruit; laat deze vervangen door een merkdealer);
u rijdt niet op een geasfalteerde weg;
de auto staat op een rollenbank in een werkplaats.
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
Onderbreking van de functie
U kunt het actief remmen op elk moment onderbreken door het gaspedaal kort in te drukken of aan het stuur te draaien om uit te wijken om
een botsing te voorkomen.
GEAVANCEERDE VEILIGHEID (10/17)
aide au maintien de voie d’urgence ...........
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.74
NLD_UD82166_1
Sécurité avancée (RHN - Renault)
Noodpreventie verlaten rijstrook
Met behulp van de informatie van de
camera 1 wordt een corrigerende actie uitge-
voerd op het stuursysteem van de auto wan-
neer de auto de berm nadert (bermplank,
vangrail, stoep, ophoging, enz.) zonder dat
de richtingaanwijzer is ingeschakeld.
Afhankelijk van de auto wordt op basis van
informatie van de radars 3 en de camera 1
een corrigerende actie uitgevoerd op het
stuursysteem van de auto bij botsingsge-
vaar met een voertuig met dezelfde of een
hogere snelheid, indien dit gebeurt binnen
het detectiegebied van de radars achter.
U kunt op elk moment de controle over
de auto weer overnemen door aan het
stuurwiel te draaien.
1
2
Met behulp van informatie van de radar 2 en
de camera 1 wordt een corrigerende actie
uitgevoerd op het stuursysteem van de auto
bij botsingsgevaar met een tegenligger in de
aangrenzende rijstrook, wanneer de rich-
tingaanwijzer niet is geactiveerd.
Dit systeem biedt een extra rij-
hulpmiddel.
Het kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen; deze
moet altijd de controle over zijn auto be-
houden.
GEAVANCEERDE VEILIGHEID (11/17)
3
2.75
NLD_UD82166_1
Sécurité avancée (RHN - Renault)
Noodpreventie verlaten rijstrook
(vervolg)
Bermdetectie
Als het voertuig met een snelheid van on-
geveer 65 tot 180 km/u de kant van de weg
nadert (aarde, vangrail, stoep, ophoging
enz.) zonder dat de richtingaanwijzer is in-
geschakeld, gebeurt het volgende:
u wordt gewaarschuwd voor het risico
op een botsing:
de 6-display op het instrumentenpaneel
licht op samen met de melding “Vlak bij
de berm”;
en
Er wordt een corrigerende actie uitge-
voerd op het stuursysteem. Bijzonderheid
Als de functie herhaaldelijk wordt geacti-
veerd omdat het voertuig de wegkant nadert
en het systeem geen handen op het stuur
detecteert, verschijnt het gele controle-
lampje samen met het bericht “Houd
controle”.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie kan in geen geval
de waakzaamheid en verant-
woordelijkheid van de bestuurder ver-
vangen; deze moet altijd de controle
over zijn auto behouden.
GEAVANCEERDE VEILIGHEID (12/17)
6
2.76
NLD_UD82166_1
Sécurité avancée (RHN - Renault)
B
B
U kunt de correctie van de verplaat-
singsrichting op elk moment onderbre-
ken door het stuurwiel te bewegen.
Noodpreventie verlaten rijstrook
(vervolg)
Detectie van een tegenligger
Als het voertuig een snelheid heeft van on-
geveer 65 tot 110 km/u en er botsingsgevaar
is met een voertuig dat uit de tegenoverge-
stelde richting komt in een aangrenzende
rijstrook en binnen de detectiezone B is,
zonder dat de richtingaanwijzer is geacti-
veerd, gebeurt het volgende:
u wordt gewaarschuwd voor het risico
op een botsing:
het waarschuwingslampje gaat
rood branden samen met het bericht
“Risico van botsing”, het symbool 6 ver-
schijnt op het instrumentenpaneel en u
hoort een pieptoon;
en
er wordt een corrigerende actie uitge-
voerd op het stuursysteem.
GEAVANCEERDE VEILIGHEID (13/17)
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie kan in geen geval
de waakzaamheid en verant-
woordelijkheid van de bestuurder ver-
vangen; deze moet altijd de controle
over zijn auto behouden.
6
2.77
NLD_UD82166_1
Sécurité avancée (RHN - Renault)
C
D
Noodpreventie verlaten rijstrook
(vervolg)
In geval van inhalen
(afhankelijk van de auto)
Als u met een snelheid vanaf ongeveer
65 km/u tot 180 km/u rijdt en u nadert een
streep (doorlopend of onderbroken) terwijl er
botsingsgevaar bestaat met een voertuig in
de dode hoek C dat in dezelfde richting rijdt
als uw auto of met een voertuig dat snel van
achteren nadert in dezelfde of in een aan-
grenzende rijstrook en dat in het detectiege-
bied D komt, reageert het systeem als volgt:
u wordt gewaarschuwd voor bot-
singsgevaar: het controlelampje 7 knip-
pert en het rode controlelampje
en het symbool 6 verschijnen, samen met
het bericht “Zijdel. obstakel gededecteerd”;
u hoort een pieptoon.
en
er wordt een corrigerende actie uitge-
voerd op het stuursysteem.
GEAVANCEERDE VEILIGHEID (14/17)
7
6
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
écrans
écran multimédia .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.78
NLD_UD82166_1
Sécurité avancée (RHN - Renault)
Noodpreventie verlaten rijstrook
(vervolg)
Tijdelijk niet beschikbaar
Streep zeer snel overschreden;
er wordt continu over een streep gere-
den;
ongeveer vier seconden na het wisselen
van baan;
scherpe bochten;
slecht zicht;
activering van de richtingaanwijzer (in het
geval van bermdetectie en detectie van
een tegenligger);
sterke acceleratie;
– noodstop;
rijstrookbreedte wijzigen;
actief noodremsysteem bedienen;
– ...
GEAVANCEERDE VEILIGHEID (15/17)
Als een van de radars is afgedekt is, ver-
schijnt, afhankelijk van de auto, het bericht
“Controleer zijsensoren”.
Als de radar aan de voorkant is afgedekt,
verschijnt het bericht “Radar voor geen
zicht” op het instrumentenpaneel.
Als de camera aan de voorkant is afgedekt,
verschijnt het bericht “Camera voor geen
zicht” op het instrumentenpaneel.
2.79
NLD_UD82166_1
Sécurité avancée (RHN - Renault)
Als het voertuig is uitgerust met een trekhaak
die door het systeem wordt herkend, gaat
het waarschuwingslampje branden,
samen met het bericht “Aanhanger: zijradars
niet beschikbaar” om u te informeren over
de noodfunctie Preventie verlaten rijstrook.
Als het voertuig een aanhanger of caravan
trekt, kunnen onverwachte of onnodige cor-
recties optreden. In dat geval kunt u de ge-
avanceerde veiligheidsfunctie uitschakelen
om onverwachte of onnodige correcties te
vermijden.
Omstandigheden waarin
het systeem niet wordt
ingeschakeld
Het systeem kan niet worden ingeschakeld
wanneer:
de achteruitversnelling is ingeschakeld;
het gezichtsveld van de camera is belem-
merd;
De voorste radar is afgedekt;
afhankelijk van de auto, als een van de
radars aan de achterkant bedekt is;
het controlelampje û wordt weerge-
geven.
Als een van de snelheidscamera’s aan de
zijkant is afgedekt, verschijnt het waarschu-
wingslampje in geel samen met het
bericht “Zijsensoren geen zicht”.
Als de radar aan de voorkant is afgedekt,
verschijnt het waarschuwingslampje
in geel samen met het bericht “Radar voor
geen zicht”.
Als de camera aan de voorkant is afgedekt,
verschijnt het waarschuwingslampje
in geel samen met het bericht “Camera voor
geen zicht”.
Reinig het gebied waar de sensoren zich be-
vinden.
GEAVANCEERDE VEILIGHEID (16/17)
storingen
Wanneer de functie een storing detecteert,
verschijnt het controlelampje en, af-
hankelijk van het type storing, ook het vol-
gende bericht:
– “Controleer camera voor”;
of
– “Controleer radar voor”;
of
– “Rijhulpsystemen controleren”;
of, afhankelijk van de auto,
– “Controleer zijsensoren”.
Afhankelijk van het voertuig kan samen met
het bericht het controlelampje © ver-
schijnen op het instrumentenpaneel.
Ga naar een merkdealer.
2.80
NLD_UD82166_1
Sécurité avancée (RHN - Renault)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Een botsing kan de uitlijning van de camera of de radar(s) wijzigen, waardoor deze wellicht niet meer naar behoren werken.
Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de camera of de radars (vervangingen, reparaties, aanpassingen aan de voorruit, enz.) moeten
worden uitgevoerd door een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
bedekte voorruit (vuil, ijs, sneeuw, condensatie enzovoort).
een complexe omgeving (tunnel enzovoort);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, zware regen, hagel, ijzel, enz.).
slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
de wegmarkeringen zijn onregelmatig of moeilijk te onderscheiden (bijv. gedeeltelijk gewist, grote onderlinge afstand, vervormd wegdek);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto’s enzovoort);
de weg is smal, bochtig of golvend (scherpe bochten enzovoort);
u rijdt dicht achter een andere auto op dezelfde rijstrook.
In dit geval reageert de geavanceerde veiligheidsfunctie mogelijk onjuist of helemaal niet.
Risico van ongewenste, onjuiste correctie of geen correctie van de verplaatsingsrichting.
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
het cameragebied (aan de kant van de voorruit of de binnenspiegel) of de radargebieden zijn beschadigd;
de voorruit is gebarsten of vervormd (voer geen reparaties uit aan dit gedeelte van de voorruit; laat deze vervangen door een merkdealer);
de auto wordt gesleept (bij pech);
U rijdt niet op een geasfalteerde weg.
GEAVANCEERDE VEILIGHEID (17/17)
alerte vigilance conducteur ........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.81
NLD_UD82167_1
Alerte vigilance conducteur (RHN - Renault)
De detectie bestuurdersalertheid is een
functie die het gedrag van de bestuurder
analyseert (rijstijl, besturing van het voer-
tuig, enz.) en waarschuwt als er een risico is
op vermoeidheid of verminderde aandacht.
Het houdt rekening met aanwijzingen zoals:
– stuurwielbewegingen;
acties van de bestuurder op andere sys-
temen (richtingaanwijzers, ruitensproeier,
enz.).
Alerte vigilance conducteur
DETECTIE BESTUURDERSALERTHEID (1/2)
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden, in geval van
vermoeidheid of bij onoplet-
tendheid. Deze functie neemt
niet de taak van de bestuurder over.
In geen geval kan deze functie de oplet-
tendheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het rijden vervangen.
Werking
De functie waarschuwt u als de snelheid
boven 60 km/u komt.
Als er een signaal is van vermoeidheid of
verminderde aandacht, wordt 1Driver Alert
Pas op” weergegeven op het instrumenten-
paneel met een pieptoon.
Het is raadzaam om zo snel mogelijk te
stoppen voor een pauze.
De detectie bestuurdersalertheid be-
waakt voortdurend de aandacht van
de bestuurder en kan per rit meerdere
waarschuwingen geven.
Het systeem wordt elke keer dat de
motor wordt gestart gereset.
1
2.82
NLD_UD82167_1
Alerte vigilance conducteur (RHN - Renault)
In-/uitschakelen via het
multimediascherm 2
Druk via de “Voertuig” Wereld van
uw multimediascherm 2 op het menu
“Rijondersteuning”.
De functie “Waakzaamheidsdetectie” active-
ren of deactiveren.
DETECTIE BESTUURDERSALERTHEID (2/2)
2Opmerking:
het systeem wordt automatisch uit-
geschakeld als “Active Driver Assist”
wordt ingeschakeld. Bij uitschakelen van
“Active Driver Assist” wordt het systeem
weer ingeschakeld.
het systeem wordt standaard geactiveerd
telkens wanneer de auto wordt gestart.
storingen
Als het systeem een storing detecteert,
wordt de “Vermoeidh.detect controleren
weergegeven op het instrumentenpaneel
en wordt het systeem automatisch gedeac-
tiveerd.
Laat het systeem door een merkdealer con-
troleren.
De grenzen van de detectie
bestuurdersalertheid
De detectie bestuurdersalertheid reageert
mogelijk niet in de volgende omstandighe-
den:
weg in slechte staat;
sterke zijwind;
dynamische rijstijl met veel bochten of
hoge acceleratie;
– frequente rijstrookwisselingen of veran-
deringen van de voertuigsnelheid.
De detectie bestuurdersalertheid geeft mo-
gelijk geen waarschuwing in de volgende
omstandigheden:
korte onderbrekingen van aandacht;
plotselinge afleiding, zoals een vallend
voorwerp, enz.
alerte de survitesse ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
détection de panneaux : alerte de survites-
se ...............................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.83
NLD_UD82168_1
Détection de panneaux de signalisation routière (RHN - Renault)
Voor auto’s die hiermee zijn uitgerust, wordt
ook de informatie van het navigatiesysteem
gebruikt.
Als de snelheidsbegrenzer of snelheidsre-
gelaar is ingeschakeld, kunt u de ingestelde
snelheid aanpassen aan de snelheid aange-
geven door het systeem.
Als de maximumsnelheid wordt overschre-
den, wordt de bestuurder op het instrumen-
tenpaneel gewaarschuwd.
Als een auto met een abonnement in een
land rijdt met andere snelheidseenheden
dan die van de auto, wordt de snelheidsli-
miet weergegeven in de eenheid van het
desbetreffende land, samen met de omge-
rekende snelheidslimiet in de eenheid van
het instrumentenpaneel van de auto.
Détection de panneaux de signalisation routière
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN (1/3)
Opmerking: op auto’s zonder een abonne-
ment die rijden in een land waar de snelheid-
seenheden verschillen van die van uw auto,
kunt u handmatig de bijbehorende snelheid-
seenheid op het instrumentenpaneel selec-
teren (bijv. kilometers veranderen in mijlen)
om de passende informatie te verkrijgen
1.72.
In landen waarin op bepaalde typen wegen
langzamer moet worden gereden als het
regent, kan de maximumsnelheid automa-
tisch worden aangepast nadat de ruitenwis-
sers enkele seconden zijn gebruikt in auto’s
met een abonnement.
Bijzondere omstandigheden
Het systeem houdt geen rekening met uit-
zonderlijke snelheidsbeperkingen, bijvoor-
beeld op dagen waarop de luchtverontreini-
ging piekt.
Het systeem detecteert aan de kant van de
weg verkeersborden die de maximumsnel-
heid aangeven en geeft de maximumsnel-
heid op het instrumentenpaneel weer.
Deze functie gebruikt vooral de informatie
van de camera 1 op de voorruit, achter de
achteruitkijkspiegel.
Opmerking: zorg ervoor dat de voorruit niet
is bedekt (door vuil, modder, damp enzo-
voort).
1
Detectie van verkeersborden is gekoppeld aan een abonnement. Als er geen abonnement is, is het systeem beperkt tot het melden van de
verkeersborden die de maximumsnelheid aangeven wanneer deze door de camera worden gedetecteerd. Het systeem houdt geen rekening
met informatie over de kaart van het navigatiesysteem. De beschikbaarheid van de maximumsnelheid kan worden beïnvloed.
Raadpleeg de instructies bij het multimediasysteem om het abonnement te beheren.
2.84
NLD_UD82168_1
Détection de panneaux de signalisation routière (RHN - Renault)
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN (2/3)
Als de snelheidslimiet wordt overschreden,
knippert er een paar seconden een rode
cirkel rond het bord (controlelampje 3) om u
te waarschuwen. Het lampje blijft zichtbaar
op het instrumentenpaneel zolang het voer-
tuig de maximumsnelheid overschrijdt.
Werkzaamheden
Controleen waarschuwingslampjes
De functie geeft de volgende waarschu-
wingslampjes weer:
3 Verkeersborden met de maximumsnel-
heid en extra verkeersborden met de
maximumsnelheid (snelheid op afrit met
pijl, snelheid met een caravan, snelheids-
limiet met aangegeven duur, enz.).
4 Extra verkeersborden (begin inhaalver-
bod).
Verschil in maximumsnelheid of
kruissnelheid
Druk op de schakelaar 5 om de snelheids-
begrenzer, snelheidsregelaar of adaptieve
snelheidsregelaar in te stellen op de waar-
genomen snelheidslimiet.
3 4
5
Voer deze aanpassingen uit-
sluitend uit als de auto stilstaat.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.85
NLD_UD82168_1
Détection de panneaux de signalisation routière (RHN - Renault)
storingen
Het systeem kan de snelheidsbeperking niet
detecteren:
de voorruit niet schoon is;
de camera verblind wordt door de zon;
bij onvoldoende zicht (‘s nachts, bij mist,
enz.);
als de verkeersborden onleesbaar (door
sneeuw, enz.) of verborgen zijn (achter
een andere auto of bomen);
als de informatie van het navigatiesys-
teem niet actueel is.
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN (3/3)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de
waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet
altijd de controle over zijn auto behouden.
De bestuurder moet zijn snelheid altijd aanpassen aan het verkeer, ongeacht de
aanwijzingen van het systeem.
Het systeem detecteert verkeersborden die de maximumsnelheid aangeven, maar geen
andere borden (bijv. op- en afritten naar of vanuit stedelijke gebieden, enz.).
Het systeem detecteert mogelijk niet alle snelheidsborden of interpreteert ze mogelijk ver-
keerd.
De bestuurder mag deze niet door het systeem gedetecteerde borden echter niet negeren
en moet zich altijd aan de verkeersborden en het verkeersreglement houden.
Bij slecht zicht (mist, sneeuw, vorst ...) geeft het systeem wellicht niet de juiste maximum-
snelheid aan.
De bestuurder moet zijn snelheid altijd aanpassen aan het verkeer, ongeacht de aanwijzin-
gen van het systeem.
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
limiteur de vitesse ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulateur - limiteur de vitesse ..................
(jusqu’à la fin de l’UD)
alerte de survitesse ...................................
(page courante)
commandes ...............................................
(page courante)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.86
NLD_UD82169_1
Limiteur de vitesse (RHN - Renault)
Afhankelijk van uw auto kunt u de snel-
heidsbegrenzer koppelen aan de functie
“Detectie van verkeersborden”. 2.83.
Limiteur de vitesse, régulateur de vitesse
SNELHEIDSBEGRENZER (1/4)
2
1
4
5
3
De snelheidsbegrenzer bestuurt de motor
en het remsysteem om te zorgen dat een
door u gekozen rijsnelheid niet wordt over-
schreden; deze snelheid noemen we de li-
mietsnelheid.
De snelheidsbegrenzerfunctie kan worden
geactiveerd van 0 km/u tot 180 km/u.
Bediening
1 Start/stop-schakelaar van snelheidsbe-
grenzer .
2 Aan/uit-schakelaar snelheidsregelaar
.
3 Submenuknop (afhankelijk van het voer-
tuig): de ingestelde snelheid aanpassen
aan waargenomen snelheidsbeperkin-
gen 2.83.
4 Omhoog: kruissnelheid activeren en
verhogen of herinneren aan de opge-
slagen kruissnelheid (RES/+).
Omlaag: kruissnelheid activeren en
verlagen of huidige snelheid opslaan
(SET/-).
5 Uitschakelen van de functie (de inge-
stelde maximumsnelheid blijft in het ge-
heugen) (0).
Het rijden
Wanneer een maximumsnelheid is ingesteld
maar nog niet is bereikt, gaat het rijden zoals
bij een auto zonder de functie snelheidsbe-
grenzer.
Zodra u de ingestelde snelheid bereikt, over-
schrijdt de auto de ingestelde snelheid niet,
ook niet als u het gaspedaal verder indrukt,
behalve indien nodig (raadpleeg de para-
graaf “Overschrijding van de maximumsnel-
heid”).
2.87
NLD_UD82169_1
Limiteur de vitesse (RHN - Renault)
SNELHEIDSBEGRENZER (2/4)
1
4
Inschakelen
Druk op de schakelaar 1. Het waarschu-
wingslampje 6 wordt grijs weergegeven. Het
bericht “Begrenzer OK SET om activeren
verschijnt op het instrumentenpaneel, teza-
men met streepjes om aan te geven dat de
functie snelheidsbegrenzer werkt en wacht
tot een maximumsnelheid wordt opgesla-
gen.
Als u de huidige snelheid wilt opslaan, zet u
de schakelaar 4 omhoog (RES/+) of omlaag
(SET/-): de streepjes worden door de maxi-
mumsnelheid vervangen. Afhankelijk van de
auto brandt het waarschuwingslampje 6 wit.
De minimale opgeslagen snelheid is
30 km/u.
6
2.88
NLD_UD82169_1
Limiteur de vitesse (RHN - Renault)
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Het blijft altijd mogelijk de ingestelde maxi-
mum snelheid te overschrijden door: zo snel
en diep mogelijk het gaspedaal in te druk-
ken (voorbij het “zware punt”)
Zolang de snelheid wordt overschreden,
knippert de snelheidsbegrenzer in het geel
op het instrumentenpaneel. Laat vervolgens
het gaspedaal los: de functie snelheidsbe-
grenzer treedt weer in werking zodra u lang-
zamer rijdt dan de in het geheugen opgesla-
gen snelheid.
Let op: u moet de voeten
dicht bij de pedalen te
houden om te kunnen ingrij-
pen bij noodsituaties.
Als de functie snelheidsbe-
grenzer (na verschillende po-
gingen om deze in te schake-
len) niet beschikbaar is, neemt
u contact op met een merkdealer.
SNELHEIDSBEGRENZER (3/4)
4
Verandering van de ingestelde
maximumsnelheid
U kunt de maximumsnelheid variëren door
op de knop 4 te drukken:
omhoog op (RES/+) om de snelheid te
verhogen;
omlaag op (SET/-) om de snelheid te ver-
lagen.
2.89
NLD_UD82169_1
Limiteur de vitesse (RHN - Renault)
SNELHEIDSBEGRENZER (4/4)
2
1
4
5
Onderbreken van de functie
De werking van de snelheidsbegrenzer
wordt opgeschort als u drukt op de schake-
laar 5 (0). De maximumsnelheid wordt op-
geslagen en op het instrumentenpaneel grijs
weergegeven.
Opnieuw inschakelen van de
maximumsnelheid
Als een snelheid is opgeslagen, kunt u deze
oproepen door de schakelaar 4 omhoog te
drukken. Wanneer de snelheidsbegrenzer op
stand-by staat, wordt door het omlaag
drukken van de knop 4 de functie op-
nieuw geactiveerd zonder rekening te
houden met de opgeslagen snelheid: er
wordt rekening gehouden met de snel-
heid waarmee de auto rijdt.
Uitschakelen van de functie
De functie snelheidsbegrenzer wordt onder-
broken:
als u op de schakelaar 1 drukt. In dit
geval wordt er geen snelheid meer in het
geheugen opgeslagen;
als u op de schakelaar 2 drukt. In dat
geval wordt de snelheidsregelaar gese-
lecteerd en er is geen opgeslagen snel-
heid.
Het controlelampje 6 verdwijnt om te beves-
tigen dat de functie uitgeschakeld.
6
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulateur de vitesse .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulateur - limiteur de vitesse ..................
(jusqu’à la fin de l’UD)
commandes ...............................................
(page courante)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.90
NLD_UD82170_1
Régulateur de vitesse (RHN - Renault)
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze functie
neemt niet de taak van de be-
stuurder over.
U moet zich ten allen tijde houden aan
de voorgeschreven snelheid en blijven
opletten (u moet altijd klaar zijn om te
remmen in alle omstandigheden), de
snelheidsregelaar ontslaat de bestuur-
der niet van zijn verantwoordelijkheid.
De snelheidsregelaar moet niet gebruikt
worden in druk verkeer, op een bochtige
of gladde weg (ijzel, aquaplaning, kiezel-
steentjes) en als de weersomstandighe-
den ongunstig zijn (mist, regen, zijwind,
enz.).
Kans op ongevallen.
SNELHEIDSREGELAAR (1/5)
2
1
4
5
3
De snelheidsregelaar bestuurt de motor en
het remsysteem om te zorgen dat een door
u gekozen rijsnelheid wordt aangehouden;
deze snelheid noemen we de kruissnel-
heid.
Deze kruissnelheid kan worden ingesteld op
elke snelheid tussen 30 km/u en 180 km/u.
Afhankelijk van de auto geeft het symbool
op het 2-bedieningspaneel aan of u gebruik
kunt maken van de standaardsnelheidsre-
gelaar:
met adaptieve snelheidsregelaar
2.95;
met “Active Driver Assist”
2.117.
Bediening
1 Start/stop-schakelaar van snelheidsbe-
grenzer .
2 Aan/uit-schakelaar snelheidsregelaar
.
3 Submenuknop (afhankelijk van het voer-
tuig): de ingestelde snelheid aanpassen
aan waargenomen snelheidsbeperkin-
gen 2.83.
4 Omhoog: kruissnelheid activeren en
verhogen of herinneren aan de opge-
slagen kruissnelheid (RES/+).
Omlaag: kruissnelheid activeren en
verlagen of huidige snelheid opslaan
(SET/-).
5 Uitschakelen van de functie (de inge-
stelde maximumsnelheid blijft in het ge-
heugen) (0).
Afhankelijk van uw auto kunt u de snel-
heidsregelaar koppelen aan de functie
“Detectie van verkeersborden” 2.83
door op de schakelaar 3 te drukken.
2.91
NLD_UD82170_1
Régulateur de vitesse (RHN - Renault)
Het rijden
Als een snelheid in het geheugen is vastge-
legd en de functie snelheidsregelaar is inge-
schakeld, kunt u uw voet van het gaspedaal
nemen.
Let op: u moet de voeten dicht
bij de pedalen te houden om te
kunnen ingrijpen bij noodsitua-
ties.
SNELHEIDSREGELAAR (2/5)
2
4
Inschakelen
Gebruik schakelaar 2.
Het waarschuwingslampje 6 wordt grijs
weergegeven.
Het bericht “Regelaar OK SET om activeren
verschijnt op het instrumentenpaneel, teza-
men met streepjes om aan te geven dat de
snelheidsregelaar actief is en klaar is voor
het opslaan van een ingestelde snelheid.
Instellen van de snelheid
Druk bij een constante snelheid die hoger is
dan ongeveer 30 km/u op de knop 4 omhoog
op (RES/+) of omlaag op (SET/-): de functie
wordt ingeschakeld en de huidige snelheid
wordt gebruikt. De streepjes worden vervan-
gen door de ingestelde snelheid.
De ingestelde snelheid is bevestigd wan-
neer de opgeslagen snelheid en het waar-
schuwingslampje groen worden weergege-
ven 6.
Als u de functie probeert in te schakelen
wanneer u minder dan 30 km/u rijdt, ver-
schijnt het bericht “Snelh. ongeldig” en blijft
de functie uitgeschakeld.
6
2.92
NLD_UD82170_1
Régulateur de vitesse (RHN - Renault)
SNELHEIDSREGELAAR (3/5)
Sneller rijden dan de gekozen
snelheid
U kunt de snelheid van de auto altijd verho-
gen door het gaspedaal in te drukken.
Zo lang u te snel rijdt, knippert de ingestelde
snelheid geel op het instrumentenpaneel.
Laat daarna het gaspedaal los: na enkele
seconden gaat uw auto automatisch weer
met de oorspronkelijk ingestelde snelheid
rijden.
Als de functie snelheidsrege-
laar niet meer beschikbaar is
(na verschillende pogingen om
deze te activeren), neemt u
contact op met een erkende dealer.
4
Veranderen van de ingestelde
snelheid
U kunt de kruissnelheid variëren door op de
knop 4 te drukken:
omhoog op (RES/+) om de snelheid te
verhogen;
omlaag op (SET/-) om de snelheid te ver-
lagen.
Opmerking: door het omhoog of omlaag
ingedrukt houden van de 4-knop kunt u de
snelheid steeds met 10 km/u wijzigen.
Let op: u moet de voeten dicht
bij de pedalen te houden om te
kunnen ingrijpen bij noodsitua-
ties.
2.93
NLD_UD82170_1
Régulateur de vitesse (RHN - Renault)
SNELHEIDSREGELAAR (4/5)
4
5
Onderbreken van de functie
De functie wordt uitgeschakeld als u drukt
op:
de schakelaar 5 (0);
het rempedaal.
De ingestelde snelheid wordt opgeslagen en
op het instrumentenpaneel grijs weergege-
ven.
Oproepen van de ingestelde snelheid
Als een snelheid in het geheugen is opge-
slagen, kan deze in de juiste omstandighe-
den (verkeersdrukte, staat van het wegdek,
weersomstandigheden, enz.) worden op-
geroepen. Druk op de 4-knop omhoog op
(RES/+) als de rijsnelheid hoger is dan
30 km/h.
Als u een reminder van de opgeslagen snel-
heid ziet, verschijnt de kruissnelheid groen
op het display om de activering van de snel-
heidsregelaar te bevestigen. Afhankelijk van
de auto verschijnt het controlelampje 6.
NB: als de eerder opgeslagen snelheid veel
hoger is dan de actuele snelheid, trekt de
auto snel op naar deze hogere snelheid.
Als de regelaar stand-by is, komt de rege-
laarfunctie weer in werking door een druk
op de knop 4 omlaag (SET/-), ongeacht de
snelheid die in het geheugen is opgeslagen;
de actuele snelheid van de auto wordt ge-
bruikt.
6
2.94
NLD_UD82170_1
Régulateur de vitesse (RHN - Renault)
SNELHEIDSREGELAAR (5/5)
Het onderbreken of uitschake-
len van de snelheidsregelaar
brengt geen snelle snelheids-
vermindering met zich mee: u
moet remmen door het rempedaal in te
drukken.
Het controlelampje 6 verdwijnt om te beves-
tigen dat de functie niet langer actief is.
2
1
Uitschakelen van de functie
De functie snelheidsregelaar wordt onder-
broken:
als u op de schakelaar 2 drukt. In dit
geval is er geen ingestelde snelheid;
als u op de schakelaar 1 drukt. In dat
geval wordt de snelheidsbegrenzer gese-
lecteerd en is er geen opgeslagen snel-
heid.
6
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulateur de vitesse .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulateur de vitesse adaptatif ..................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.95
NLD_UD82171_1
Régulateur de vitesse adaptatif (RHN - Renault)
NB:
De bestuurder moet zich houden aan de
maximumsnelheden en veilige afstanden
die gelden in het land waar hij rijdt.
De Adaptieve Snelheidsregelaar Kan De
Auto afremmen tot een derde van het
remvermogen. Naargelang van de si-
tuatie moet de bestuurder mogelijk zelf
harder remmen.
Régulateur de vitesse adaptatif
STOP AND GO ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (1/22)
De adaptieve snelheidsregelaar kan
geen noodstop activeren en heeft
slechts een beperkte remcapaciteit.
De Stop and Go snelheidsregelaar gebruikt
informatie van een radar of camera om de
auto op een bepaalde ingestelde snelheid -
de kruissnelheid - te houden, op een veilige
afstand van uw voorligger.
Afhankelijk van de auto, wanneer de func-
tie “Detectie van verkeersborden” is geacti-
veerd 2.83, kan het systeem de snelheid
van uw auto aanpassen aan de verkeersbor-
den die de maximumsnelheid aangeven die
door de camera worden herkend.
Afhankelijk van het land en het abonnement
kan het systeem met behulp van de camera
en de kaart de voertuigsnelheid vooraf aan-
passen aan de context en wegsituaties (ro-
tondes, bochten, verkeersborden of zones
met maximumsnelheid).
Als uw voorligger afremt, kan de Stop and
Go snelheidsregelaar uw auto afremmen tot
volledige stilstand en vervolgens weer laten
vertrekken.
Het systeem laat uw auto versnellen en ver-
tragen met behulp van de motor en het rem-
systeem.
Het maximumbereik van het systeem is on-
geveer 130 meter. Dit kan variëren afhanke-
lijk van de wegomstandigheden (hoogtever-
schillen, weersomstandigheden, enz.).
Afhankelijk van de wegomstandigheden
(verkeer, weer, enz.) kan de adaptieve snel-
heidsregelaar worden geactiveerd binnen
een snelheidsbereik van 0 tot 180 km/u op
auto’s met een versnellingsbak. De functie
wordt aangeduid met het symbool .
2.96
NLD_UD82171_1
Régulateur de vitesse adaptatif (RHN - Renault)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Dit is een extra hulp tijdens het rijden, die nooit de bestuurder kan ontslaan van de
verantwoordelijkheid om zich aan de snelheidslimieten en veilige afstanden te houden en alert te blijven.
De bestuurder moet altijd controle houden over de auto.
De bestuurder moet altijd zijn snelheid aanpassen aan de omgeving en aan de verkeersomstandigheden.
Gebruik de adaptieve snelheidsregelaar buiten de bebouwde kom, op brede wegen met zichtbare lijnen.
De snelheidsregelaar kan een beperkte werking hebben op een zeer bochtige of gladde weg (ijzel, aquaplaning, kiezelsteentjes) en bij slechte
weersomstandigheden (mist, regen, zijwind, enz.).
Kans op ongevallen.
STOP AND GO ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (2/22)
2.97
NLD_UD82171_1
Régulateur de vitesse adaptatif (RHN - Renault)
Bedieningsknoppen
3 Omhoog: kruissnelheid activeren en
verhogen of herinneren aan de opge-
slagen kruissnelheid (RES/+);
Omlaag: kruissnelheid activeren en
verlagen of huidige snelheid opslaan
(SET/-).
4 Uitschakelen van de functie (de inge-
stelde snelheid blijft in het geheugen) (0).
5 De volgafstand instellen.
6 Adaptieve snelheidsregelaar, hoofdknop
voor stoppen/starten .
7 Submenuknop (afhankelijk van het voer-
tuig): de ingestelde snelheid aanpassen
aan waargenomen snelheidsbeperkin-
gen 2.83.
Afhankelijk van de auto geeft het
-symbool op het 6-bedieningspaneel
aan of u gebruik kunt maken van de “Active
Driver Assist” 2.117.
STOP AND GO ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (3/22)
Plaats van de camera 1
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, sneeuw, enz.).
Plaats van de radar 2
Zorg ervoor dat de beschermplaat van de
radar niet wordt geblokkeerd (vuil, modder,
sneeuw, een slecht gemonteerde nummer-
plaat) of wordt geraakt, gewijzigd (bijv. met
autolak) of verborgen door accessoires aan
de voorkant van het voertuig (bijv. op de
grille of het logo).
1
2
Het gebied rond de radar en
camera moet schoon worden
gehouden en in dit gebied
mogen geen manipulaties
worden uitgevoerd om de goede werking
van het systeem te waarborgen.
3
76
45
2.98
NLD_UD82171_1
Régulateur de vitesse adaptatif (RHN - Renault)
Inschakelen
Gebruik schakelaar 6.
Het controlelampje 8 wordt grijs en het be-
richt “Adaptieve regelaar actief” verschijnt
met streepjes die aangeven dat de functie is
ingeschakeld en klaar om een kruissnelheid
op te slaan.
Deze functie kan niet worden ingeschakeld
als:
de parkeerrem is ingeschakeld;
de functie Parkeerhulp al is ingescha-
keld. 2.160.
Het bericht “Adaptieve regel. niet beschik-
baar” verschijnt op het instrumentenpaneel.
STOP AND GO ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (4/22)
Opmerking: voor auto’s uitgerust met het
“Active Driver Assist”-systeem 2.117de
functie “Rijbaan centreren assistentie” eerder
was geselecteerd in het multimediasysteem
of door te drukken op de schakelaar 12
(controlelampje 12 ingeschakeld), wordt de
adaptieve snelheidsregelaar automatisch
geactiveerd als de functie “Rijbaan centreren
assistentie” wordt geactiveerd 2.117.
Belangrijk: houd uw voeten
altijd vlakbij de pedalen om
voorbereid te zijn op alle moge-
lijke situaties.
Weergaven
8 Controlelampje van de adaptieve
snelheidsregelaar.
9 Opgeslagen kruissnelheid.
10 Voorligger.
11 Opgeslagen veilige afstand
8 9
10 11
In de modi MULTI-SENSE “All-Terrain”
en “Snow” 3.2kan de functie niet
worden ingeschakeld; de functie scha-
kelt zichzelf automatisch uit als een van
deze modi wordt gekozen.
12
2.99
NLD_UD82171_1
Régulateur de vitesse adaptatif (RHN - Renault)
Instellen van de snelheid
Als u stilstaat of met een constante snelheid
rijdt, drukt u op de knop 3 omhoog (RES/+)
of omlaag (SET/-): de functie wordt geacti-
veerd en de huidige snelheid wordt opgesla-
gen.
De kruissnelheid moet minstens 30 km/u
zijn.
De streepjes worden vervangen door de
kruissnelheid 9 en de kruissnelheid en het
controlelampje 8 worden groen.
Als u probeert om de functie in te schake-
len bij een snelheid van meer dan 180 km/u,
verschijnt het bericht “Snelh. ongeldig” en
blijft de functie uitgeschakeld.
Als er een kruissnelheid is opgeslagen en de
regeling ingeschakeld is, kunt u uw voet van
het gaspedaal nemen.
STOP AND GO ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (5/22)
9
Opmerking: als de autosnelheid lager is
dan ongeveer 30 km/u, gebruikt de functie
een standaard kruissnelheid van ongeveer
30 km/u. De auto trekt op totdat de inge-
stelde kruissnelheid is bereikt.
8
2.100
NLD_UD82171_1
Régulateur de vitesse adaptatif (RHN - Renault)
Afstellen
U kunt bepalen dat de kruissnelheid 9 een
systematische snelheidsafwijking gebruikt
ten opzichte van de gedetecteerde snel-
heidslimieten 13.
Op het multimediascherm, in de wereld
“Voertuig” kiest u “Rijondersteuning”. Activeer
daarna in het menu “Snelheidsmanagement”
het veld “Pas snelheidsbeperkingen aan
en selecteer het gewenste verschil (van
-10 km/u tot +10 km/u, boven 50 km/u).
STOP AND GO ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (6/22)
Snelheidsregelaar
activeren met herkenning
snelheidsbeperkingen
(displayA)
(afhankelijk van de auto)
Als de auto is uitgerust met de functie
“Detectie van verkeersborden”, 2.83 drukt
u op de contextuele knop 7 om de rijsnelheid
aan te passen aan de snelheidslimieten 13
die door de camera worden gedetecteerd.
Na validatie wordt de kruissnelheid 9 bij het
passeren van een bord afgesteld op de ge-
detecteerde snelheid 13.
Snelheidsregelaar activeren
met herkenning vooraf van
verkeersborden met maximale
snelheid (display B)
(afhankelijk van abonnement)
Met behulp van de camera, de functie
“Detectie van verkeersborden” 2.83 en
de kaart die bij het abonnement hoort, an-
ticipeert het systeem op de automatische
aanpassing van de voertuigsnelheid tot het
volgende bord of geïdentificeerd gebied
met beperkte snelheid (stedelijk gebied,
enz.) 14.
9
14
B
13
9
A
2.101
NLD_UD82171_1
Régulateur de vitesse adaptatif (RHN - Renault)
Snelheidsregelaar activeren
met herkenning vooraf
van verkeersborden met
maximumsnelheid (display B)
(vervolg)
Inschakelen/uitschakelen
Op het multimediascherm, in de wereld
Voertuig” kiest u “Rijondersteuning”. Kies
daarna in het menu “Snelheidsmanagement”
de optie “Binnenkomende stroom” in het
veld “Adaptieve regelgeving”.
Als de letter “A 15 op het instrumenten-
paneel is weergegeven, bevestigt dit de
activering van de snelheidsregeling met
herkenning van de verkeersborden voor
maximumsnelheid. Opmerking: activeren/deactiveren is ook
mogelijk door de contextuele knop 7 inge-
drukt te houden.
Werkzaamheden
Met de functie ingeschakeld worden de vol-
gende snelheden getoond op het instrumen-
tenpaneel:
– kruissnelheid 9;
de door het systeem gedetecteerde hui-
dige snelheidslimiet op het weggedeelte
waarop de auto rijdt 13;
de door het systeem gedetecteerde snel-
heid op het volgende wegvak of de vol-
gende snelheidslimietzone 14.
Snelheidsregelaar met herkenning van
snelheidsbeperkingen is gekoppeld aan
een abonnement. Als er geen abonne-
ment is, kan deze functie niet worden
geactiveerd.
Raadpleeg de instructies bij het mul-
timediasysteem om het abonnement
te beheren.
STOP AND GO ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (7/22)
9
14
B
13
Het systeem houdt rekening met de gede-
tecteerde snelheid 14. De voertuigsnelheid
past zich geleidelijk aan tot de kruissnel-
heid 9 wordt bereikt zonder enige actie van
de bestuurder. De aangegeven snelheid
op 14 wordt weergegeven op 13 bij het pas-
seren van het aangegeven bord of de betref-
fende zone.
Wanneer de functie niet geactiveerd is of
het abonnement niet meer actief is, is de be-
diening gelijk aan het instellen van de kruis-
snelheid met herkenning van verkeersbor-
den met maximale snelheid (display A; zie
vorige pagina).
De bestuurder moet altijd alert blijven op
de door het systeem toegepaste snelheid
en blijft verantwoordelijk voor de voer-
tuigsnelheid.
Afstellen
U kunt bepalen dat de kruissnelheid 9 een
systematische snelheidsafwijking gebruikt
ten opzichte van de gedetecteerde snel-
heidslimieten 13.
Op het multimediascherm, in de wereld
Voertuig kiest u Rijondersteuning. Activeer
daarna in het menu Snelheidsmanagement
het veld Pas snelheidsbeperkingen aan
en selecteer het gewenste verschil (van
-10 km/u tot +10 km/u, boven 50 km/u).
15
2.102
NLD_UD82171_1
Régulateur de vitesse adaptatif (RHN - Renault)
(Als de functie niet geactiveerd is of het
abonnement niet meer actief is, is de be-
diening gelijk aan het instellen van de kruis-
snelheid met herkenning van verkeers-
borden met maximumsnelheid (display A;
zie vorige pagina’s) of, afhankelijk van het
abonnement, het instellen van de kruissnel-
heid met herkenning van verkeersborden
met maximumsnelheid (display B; zie vorige
pagina’s).
De volgende symbolen tonen de functies
waarmee het systeem rekening houdt:
rotonde;
bocht.
Als de auto een bocht of rotonde nadert, ver-
schijnt er een symbool 16 op het instrumen-
tenpaneel. De auto stelt zijn snelheid in op
een snelheid die past bij de gedetecteerde
functie.
De bestuurder moet altijd alert blijven op
de door het systeem toegepaste snelheid
en blijft verantwoordelijk voor de voer-
tuigsnelheid.
Inschakelen/uitschakelen
Op het multimediascherm, in de wereld
Voertuig” kiest u “Rijondersteuning”.
Kies vervolgens in het menu
“Snelheidsmanagement” “Beperkingen van
de weergavesnelheid”.
In het menu “Adaptieve regelgeving” selec-
teert u “Naar de context van de weg”.
Snelheidsregelaar activeren
met herkenning vooraf van de
wegindeling (display C)
(afhankelijk van abonnement)
Met behulp van de camera, de functie
“Detectie van verkeersborden” 2.83 en
een kaartabonnement kan het systeem,
als de auto een rotonde of bocht nadert, de
kruissnelheid 9 automatisch aanpassen en
regelen.
STOP AND GO ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (8/22)
Snelheidsregelaar met herkenning
vooraf van de wegindeling is gekoppeld
aan een abonnement.
Als er geen abonnement is, kan deze
functie niet worden geactiveerd.
Raadpleeg de instructies bij het mul-
timediasysteem om het abonnement
te beheren.
16
C
9
2.103
NLD_UD82171_1
Régulateur de vitesse adaptatif (RHN - Renault)
STOP AND GO ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (9/22)
Als het systeem een voertuig detecteert in
uw rijstrook, verschijnt de omtrek van een
voertuig 10 boven de afstandsmeter 11 op
het instrumentenpaneel.
De snelheid van uw auto wordt continu aan-
gepast aan de snelheid van uw voorligger.
Indien nodig remt uw auto (de remlichten
gaan branden) om de afstand die het instru-
mentenpaneel aangeeft, te bewaren.
Opmerking: de grootte van de omtrek 10
varieert afhankelijk van de afstand tussen u
en uw voorligger. Hoe groter de omtrek, hoe
dichterbij uw voorligger.
De kruissnelheid instellen
U kunt de snelheid wijzigen door de schake-
laar 3 een aantal keren in te drukken (voor
een kleine wijziging) of ingedrukt te houden
(voor een grote wijziging):
omhoog (RES/+) om de snelheid te ver-
hogen;
omlaag (SET/-) om de snelheid te verla-
gen.
kruissnelheid 9 regelen
U kunt op elk moment weer controle nemen
over de rijsnelheid door:
Onderbreken van de functie:
door het rempedaal in te drukken;
of
door op de schakelaar 4 (0) te druk-
ken;
de functie uitschakelen door te druk-
ken op de algemene Start/Stop-
schakelaar 6.
6
4
3
Bij het automatisch aanpassen van de snel-
heid aan verkeersborden en/of weginrichting
is het mogelijk deze gebeurtenissen te ne-
geren. Druk de knop 3:
omhoog (RES/+) om terug te keren naar
de opgeslagen kruissnelheid;
– omlaag (SET/-) om de huidige snelheid
op te slaan en te behouden.
Bewaking veilige afstand
inschakelen
Zodra de snelheidsregelaar is ingeschakeld,
verschijnt de standaard veilige afstand 11
in het groen op het instrumentenpaneel. De
standaard veilige afstand komt overeen met
ongeveer twee seconden (zie de volgende
pagina’s).
2.104
NLD_UD82171_1
Régulateur de vitesse adaptatif (RHN - Renault)
STOP AND GO ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (10/22)
D
E
F
D
De volgafstand instellen
U kunt op elk moment de veilige afstand ten
opzichte van uw voorligger wijzigen door
herhaaldelijk op de schakelaar 5 te drukken.
– afstandsmeter F: middelgrote afstand 1
(komt overeen met ongeveer 1.6 secon-
den);
– afstandsmeter G: kleine afstand (komt
overeen met ongeveer 1,2 seconden).
De geselecteerde afstandsmeter wordt
groen. De andere meters blijven grijs.
Opmerking: u moet de ingestelde afstand
afstemmen op de verkeersdrukte, de lokale
regelgeving en de weersomstandigheden.
De veilige afstand wordt standaard aan-
gepast via de afstandsmeter E.
5
De horizontale afstandsmeter op het instru-
mentenpaneel duidt de beschikbare veilige
afstanden aan:
– afstandsmeter D: grote afstand (komt
overeen met ongeveer 2,4 seconden);
– afstandsmeter E: middelgrote afstand 2
(komt overeen met ongeveer 2 secon-
den);
G
2.105
NLD_UD82171_1
Régulateur de vitesse adaptatif (RHN - Renault)
Sneller rijden dan de gekozen
snelheid
U kunt de kruissnelheid van de auto altijd
verhogen door het gaspedaal in te drukken.
Als de kruissnelheid wordt overschreden,
wordt 9 geel.
De afstandsmeter knippert als de afstand
tussen uw auto en uw voorligger kleiner is
dan de ingestelde veilige afstand: de functie
“Veilige afstand” is niet langer actief.
STOP AND GO ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (11/22)
Laat het gaspedaal los: de snelheidsrege-
laar en veilige afstand gaan automatisch
terug naar de eerder gekozen instellingen.
Inhaalmanoeuvre
Als u uw voorligger wilt inhalen, activeert
u de indicator om de regeling veilige af-
stand tijdelijk te annuleren zodat de auto
voldoende kan versnellen om de auto in te
halen.
Stoppen en optrekken van de
auto
Als uw voorligger vertraagt, wordt de snel-
heid van uw auto aangepast, indien nodig tot
volledige stilstand (bijv. in druk verkeer). De
auto stopt op een paar meter van de voor-
ligger.
9
Als de voorligger weer optrekt:
als de stop minder dan dertig seconden
duurt, start de auto opnieuw zonder enige
actie van de bestuurder.
Opmerking: de bestuurder moet tijdens
het rijden altijd voorbereid zijn op plotse-
linge incidenten en blijft verantwoordelijk
voor het besturen van het voertuig: als
het systeem een voetganger rondom het
voertuig detecteert, wordt het automa-
tisch herstarten geblokkeerd tot de vol-
gende stop.
als de auto langer dan ongeveer 30 se-
conden stilstond, drukt u het gaspedaal
in of zet u de knop 3 (RES/+) omhoog om
de auto te laten wegrijden. Het bericht
“Druk op RES/+ of accelereer” verschijnt
op het instrumentenpaneel om u te infor-
meren;
Als de auto langer dan ongeveer drie mi-
nuten stilstond, wordt de automatische par-
keerrem ingeschakeld en de snelheidsre-
gelaar uitgeschakeld. Het controlelampje 8
verdwijnt om te bevestigen dat de functie is
uitgeschakeld.
8
2.106
NLD_UD82171_1
Régulateur de vitesse adaptatif (RHN - Renault)
In alle gevallen wordt stand-by bevestigd
doordat de controlelampjes grijs worden en
het bericht “Adaptieve regel. niet beschik-
baar” verschijnt.
STOP AND GO ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (12/22)
Als u de adaptieve snelheids-
regelaar in stand-by zet of uit-
schakelt, leidt dit niet tot een
snelle vertraging van de auto:
als u wilt remmen, moet u het rempedaal
indrukken.
4
Opmerking: indien de ontvangst van de
aangesloten gegevens niet optimaal is,
schakelt het systeem, afhankelijk van het
voertuig, automatisch de functie voor her-
kenning van de snelheidslimiet en/of voor
herkenning van de weginrichting in stand-by.
De twee functies worden automatisch op-
nieuw geactiveerd zodra de ontvangst van
de kaartgegevens weer optimaal is.
Onderbreken van de functie
U kunt de functie als volgt in stand-by zetten:
druk op de schakelaar 4 (0);
druk tijdens het rijden op het rempedaal.
De functie wordt uitgeschakeld door het sys-
teem als:
u zet de automatische versnellingsbak
op P of N;
u schakelt de achteruitversnelling in;
– de autogordel van de bestuurder wordt
losgemaakt;
een van de portieren of kleppen wordt ge-
opend;
op de start/stop-knop van de motor wordt
gedrukt;
de helling te steil is;
bepaalde rijhulpmiddelen en correctie-
systemen worden ingeschakeld (actieve
noodstop, ABS, ESC, enz.)
2.107
NLD_UD82171_1
Régulateur de vitesse adaptatif (RHN - Renault)
Afhankelijk van de situatie geeft het systeem
een geluidssignaal in combinatie met:
de oranje waarschuwing H als de aan-
dacht van de bestuurder vereist is;
of
de rode waarschuwing J samen met het
bericht “Remmen”, als onmiddellijke
actie van de bestuurder vereist is.
Reageer altijd gepast op alle waarschu-
wingen en voer de nodige manoeuvres
uit.
STOP AND GO ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (13/22)
H
J
Waarschuwingen “Neem de
controle over”
In sommige situaties (u nadert een veel
langzamer voertuig, er is een voorligger die
snel van rijstrook wisselt, enz.) heeft het
systeem wellicht geen tijd om te reage-
ren.
Stand-by afsluiten
Op basis van de opgeslagen
kruissnelheid
Als een snelheid in het geheugen is opge-
slagen, kan deze in de juiste omstandighe-
den (verkeersdrukte, staat van het wegdek,
weersomstandigheden, enz.) worden opge-
roepen. Zet de schakelaar 3 (RES/+) naar
boven binnen het bereik van geldige snel-
heden.
Als u de opgeslagen snelheid oproept, wordt
het inschakelen van de regelaar bevestigd
doordat de ingestelde snelheid groen op-
licht.
Opmerking: als de opgeslagen snelheid
veel hoger is dan de huidige snelheid, trekt
de auto op naar deze hogere snelheid.
Op basis van de huidige snelheid
Als de snelheidsregelaar op stand-by staat,
activeert de regelaarfunctie weer door de
schakelaar 3 (SET/-) omlaag te zetten. De
snelheid die in het geheugen is opgeslagen
geldt dan niet meer maar de actuele snel-
heid van de auto wordt aangehouden.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
2.108
NLD_UD82171_1
Régulateur de vitesse adaptatif (RHN - Renault)
STOP AND GO ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (14/22)
Uitschakelen van de functie
De adaptieve snelheidsregelaar wordt uitge-
schakeld als u drukt op de algemene Start/
Stop-schakelaar 6.
Het controlelampje 8 verdwijnt om te beves-
tigen dat de functie niet langer actief is.
6
Zorg ervoor dat het radargebied schoon
blijft en niet wordt afgedekt door sneeuw,
modder, een slecht gemonteerde kenteken-
plaat of een accessoire op de voorkant van
het voertuig (de grille of het logo, enz.).
In bepaalde geografische omstandigheden
kan de functie worden gestoord, zoals:
– droge zones, tunnels, lange bruggen of
weinig gebruikte wegen zonder wegmar-
keringen, borden of bomen in de buurt;
een militaire zone of een luchthaven.
Als u deze gebieden verlaat, zal de functie
weer werken.
Als het bericht niet verdwijnt nadat de motor
opnieuw wordt gestart, moet u altijd een
merkdealer raadplegen.
Tijdelijk niet beschikbaar (radar)
De radar kan voertuigen detecteren die vóór
uw auto rijden. Het systeem werkt niet goed
als de radardetectiezone door iets wordt
bedekt of als het signaal wordt gestoord.
Als de radardetectiezone door iets wordt
bedekt of als het signaal wordt gestoord,
verschijnt het bericht “Radar voor geen
zicht” en wordt de adaptieve snelheidsre-
gelaar onderbroken. Het groene controle-
lampje 8 verdwijnt om te bevestigen dat de
functie automatisch is uitgeschakeld.
8
2.109
NLD_UD82171_1
Régulateur de vitesse adaptatif (RHN - Renault)
storingen
Als een storing wordt gedetecteerd in de
werking van de adaptieve snelheidsregelaar,
verschijnt het bericht “Adaptieve snelheids-
regelaar controleren” op het instrumenten-
paneel en wordt de adaptieve snelheidsre-
gelaar uitgeschakeld.
Als er een storing is in één of meer onder-
delen van het systeem, wordt de adaptieve
snelheidsregelaar onderbroken.
Het controlelampje © verschijnt samen
met, afhankelijk van de storing, een van de
volgende berichten:
– “Controleer camera voor”;
– “Controleer radar voor”;
– “Controleer camera/radar”;
– “Controleer voertuig”.
Ga naar een merkdealer.
Tijdelijk niet beschikbaar
(camera)
Het systeem kan niet werken als de camera
wordt afgedekt (door vuil, modder, sneeuw,
condensatie, enz.).
Slecht zicht van de camera vermindert de
werking van de adaptieve snelheidsrege-
laar. Blijf waakzaam.
STOP AND GO ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (15/22)
2.110
NLD_UD82171_1
Régulateur de vitesse adaptatif (RHN - Renault)
Wat niet door het systeem wordt gedetec-
teerd:
voertuigen die op kruispunten aanko-
men: afritten (bijv. L), enz.;
auto’s die aan de verkeerde kant van
de weg rijden of die achteruit naar u toe
rijden.
STOP AND GO ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (16/22)
Beperkingen van de werking van
het systeem
Autodetectie
Het systeem detecteert alleen voertuigen
(auto’s, trucks, motoren) die in dezelfde rich-
ting rijden als uw auto.
Een auto die invoegt in uw rijstrook (bijv. K)
wordt pas door het systeem herkend als
deze in de detectiezones van de camera en
radar komt.
Het systeem kan de auto ongepast of ver-
traagd laten afremmen.
Detectie in een bocht
Als u een bocht inrijdt, kan de radar en/of
camera wellicht tijdelijk niet in staat zijn om
een voorligger te detecteren (bijv. M).
Het systeem kan de auto laten versnel-
len.
Als u een bocht uitrijdt, kan de detectie van
voorliggers verstoord of vertraagd worden.
Het systeem kan de auto ongepast of ver-
traagd laten afremmen.
KLM
De adaptieve snelheidsregelaar moet
worden gebruikt buiten de bebouwde
kom, op brede wegen met zichtbare
lijnen.
2.111
NLD_UD82171_1
Régulateur de vitesse adaptatif (RHN - Renault)
Detectie van voertuigen in aangrenzende
rijstroken
Het systeem kan voertuigen detecteren die
op een aangrenzende rijstrook rijden als:
u in een bocht rijdt (bijv. N);
u rijdt op een weg met smalle rijstroken;
de snelheid van de auto’s op de aan-
grenzende rijstrook lager is en als één
van deze auto’s te dicht bij een andere
rijstrook rijdt.
Het systeem kan de auto ten onrechte
laten vertragen of afremmen.
STOP AND GO ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (17/22)
Auto’s die verborgen zijn door
hoogteverschillen in de weg
Het systeem kan geen voertuigen detecte-
ren die verborgen zijn door hoogteverschil-
len in de weg of die zich buiten de detec-
tiezones van de camera en radar bevinden
doordat u een helling op- of afrijdt.
Auto’s buiten de detectiezones van
camera en radar
Het systeem reageert laat of helemaal
niet als de auto's zich buiten de detectiezo-
nes van de camera en radar bevinden, met
name in deze gevallen:
voertuigen die voorwerpen transporteren
die langer zijn dan de lijn;
het gedeelte van een lang voertuig
(bijv. P) dat buiten de radardetectiezone
valt (bouwmachines, sleepwagens die
landbouwmachines verslepen, enz.);
voertuigen die niet in het midden van de
rijstrook rijden;
smalle voertuigen die zeer dichtbij zijn
(bijv. Q).
NPQ
2.112
NLD_UD82171_1
Régulateur de vitesse adaptatif (RHN - Renault)
Stilstaande en langzaam rijdende
voertuigen
Als uw snelheid hoger is dan ongeveer
50 km/u, is er geen detectie:
stilstaande voertuigen (bijv. R);
zeer langzaam rijdende voertuigen.
Als uw snelheid lager is dan ongeveer 50
km/u, reageert het systeem wellicht niet
of zeer laat op:
stilstaande voertuigen (bijv. R);
zeer langzaam rijdende voertuigen;
RT
– voorliggers 17 die wisselen van rijstrook
en zo een stilstaande auto onthullen 18
(bijv. S);
wanneer het voertuig stilstaat 19, wan-
neer u van rijstrook wisselt (bijv. T).
STOP AND GO ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (18/22)
17
18
Wees altijd gereed om onder alle om-
standigheden te reageren.
De bestuurder moet altijd controle
houden over de auto.
De adaptieve snelheidsregelaar kan
geen noodstop activeren en heeft
slechts een beperkte remcapaciteit.
S19
2.113
NLD_UD82171_1
Régulateur de vitesse adaptatif (RHN - Renault)
Geen detectie van vaste obstakels en
kleine objecten
Wat niet door het systeem wordt gedetec-
teerd:
voetgangers, fietsers, scooters, enz.;
– dieren;
vaste obstakels (tolpoorten, muren,
enz.). (bijv. U).
Deze worden niet herkend door het sys-
teem. Ze kunnen geen alarm of reactie van
het systeem activeren.
STOP AND GO ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (19/22)
U
Detectie van voertuigen die met hoge
snelheid in de rijstrook komen
Als uw voertuig wordt ingehaald door een
ander voertuig dat met hoge snelheid rijdt 20
(motor, auto, enz.) en dit voertuig komt tij-
delijk tussen u en uw voorligger 21, kan dit
leiden tot overmatig accelereren, vertra-
gen of remmen.
V
20
21
2.114
NLD_UD82171_1
Régulateur de vitesse adaptatif (RHN - Renault)
STOP AND GO ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (20/22)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Dit is een extra hulp tijdens het rijden, die nooit de bestuurder kan ontslaan van de
verantwoordelijkheid om zich aan de snelheidslimieten en veilige afstanden te houden en alert te blijven.
De bestuurder moet altijd controle houden over de auto.
Naast de snelheidsborden en wegenkaartinformatie van de kaarten (bij voertuigen uitgerust met de functie “Detectie van verkeers-
borden” en een abonnement), wordt er geen rekening gehouden met andere verkeersinformatie (verkeerslichten, zebrapaden, enz.).
De bestuurder moet altijd zijn snelheid aanpassen aan de omgeving en aan de verkeersomstandigheden, ongeacht de aanwijzingen
van het systeem.
Het systeem mag in geen geval worden vergeleken met een hindernissensensor of een antibotsingssysteem.
Gebruik de adaptieve snelheidsregelaar buiten de bebouwde kom, op brede wegen met zichtbare lijnen.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing wordt de uitlijning van de radar en/of camera mogelijk gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking ervan.
Schakel het systeem uit en neem contact op met een merkdealer.
– Alle werkzaamheden in de buurt van de radar en/of camera (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit, lakwerk, enz.)
moeten worden uitgevoerd door een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
2.115
NLD_UD82171_1
Régulateur de vitesse adaptatif (RHN - Renault)
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
de auto wordt gesleept (bij pech);
de auto een aanhangwagen of caravan trekt;
de auto rijdt in een tunnel of in de buurt van een metalen structuur;
de auto bij een tolwegpoort, een gebied met wegwerkzaamheden of in een smalle rijstrook komt;
de auto rijdt op een zeer bochtige weg (bergweg, enz.);
de auto een zeer steile helling op- of afrijdt;
het zicht slecht is (verblindend zonlicht, mist enz.);
de auto rijdt op een glad wegdek (regen, sneeuw, grind, enz.);
de weersomstandigheden slecht zijn (regen, sneeuw, zijwind, enz.);
de radarzone is beschadigd (schokken, inslagen, enz.);
de camerazone beschadigd is (bijv. de binnen- of buitenkant van de voorruit);
de voorruit is gebarsten of vervormd.
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
STOP AND GO ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (21/22)
2.116
NLD_UD82171_1
Régulateur de vitesse adaptatif (RHN - Renault)
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
de voorruit of de bumper is bedekt in de radarzone (door vuil, ijs, sneeuw, beslaan, kentekenplaatverlichting, enz.);
een complexe omgeving (tunnel, enz.);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, zware regen, hagel, ijzel, enz.);
slecht zicht (nacht, mist enz.);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto’s, enz.);
een smalle, bochtige of heuvelige weg (scherpe bochten, enz.);
een auto met zeer verschillende snelheid;
gebruik van matten die niet geschikt zijn voor de auto. Aan de bestuurderskant mogen alleen voor de auto geschikte matten worden ge-
bruikt, die moeten worden vastgezet aan de vooraf geïnstalleerde onderdelen. Controleer regelmatig of ze goed vastzitten. Stapel niet
meerdere matten op elkaar. Gevaar van hakende pedalen.
In dat geval kan het systeem onbedoeld remmen of versnellen.
Onvoorziene situaties kunnen gevolgen hebben voor de werking van het systeem. Bepaalde objecten of auto’s die in de herkenningszone
van de camera of de radar verschijnen, kunnen verkeerd worden geïnterpreteerd door het systeem. Dit kan leiden tot onterecht versnellen of
vertragen.
U moet altijd uitkijken voor plotselinge gebeurtenissen die zich tijdens het rijden kunnen voordoen. Houd altijd de auto onder con-
trole door uw voeten vlakbij de pedalen te houden, zodat u voorbereid bent op elke situatie.
STOP AND GO ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (22/22)
régulateur de vitesse adaptatif ..................
(page courante)
Active driver assist ....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.117
NLD_UD82172_1
Active Driver Assist (RHN - Renault)
De Stop and Go adaptieve
snelheidsregelaar.
Afhankelijk van het land en het abonne-
ment, en op basis van informatie van een
radar, camera of kaartgegevens die via een
GSM-verbinding worden verzonden, biedt
de adaptieve snelheidsregelaar Stop and
Go de mogelijkheid een geselecteerde snel-
heid, de zogeheten kruissnelheid, aan te
houden terwijl u een veilige afstand houdt
tot de voorligger op dezelfde rijstrook. De
kruissnelheid kan automatisch worden aan-
gepast aan een gewijzigde maximumsnel-
heid (afhankelijk van land en abonnement).
Als uw voorligger afremt, kan de Stop and
Go snelheidsregelaar uw auto afremmen tot
volledige stilstand en vervolgens weer laten
vertrekken.
Het systeem laat uw auto versnellen en ver-
tragen met behulp van de motor en het rem-
systeem.
De Stop and Go adaptieve snelheidsre-
gelaar kan worden ingeschakeld van 0 tot
180 km/u, afhankelijk van het voertuig, de ri-
jomstandigheden (verkeer, weer enz.).
De functie wordt aangeduid met het picto-
gram 2.95.
NB:
De bestuurder moet zich houden aan de
maximumsnelheden en veilige afstanden
die gelden in het land waar hij rijdt.
– de adaptieve snelheidsregelaar kan het
voertuig afremmen tot een derde van het
remvermogen. Naargelang van de si-
tuatie moet de bestuurder mogelijk zelf
harder remmen.
Active Driver Assist
ACTIVE DRIVER ASSIST (1/16)
De “Active Driver Assist” is een rijhulpsys-
teem voor gebruik buiten de bebouwde kom,
op brede wegen en met zichtbare lijnen.
Afhankelijk van het voertuig omvat dit sys-
teem de Stop and Go adaptieve snel-
heidsregelaar 2.95 en de functie “Rijbaan
centreren assistentie”.
Wanneer de twee functies allebei zijn inge-
schakeld, kan de bestuurder:
een constante snelheid aanhouden op
basis van een eerder opgeslagen snel-
heid;
de afstand tussen deze auto en de voor-
ligger aanpassen;
houd de auto in het midden van de rij-
strook;
pas de snelheid van de auto aan afhan-
kelijk van de snelheid die op de verkeers-
borden wordt aangegeven, automatisch
of na bevestiging door de bestuurder (af-
hankelijk van de auto).
Belangrijk: houd altijd uw
voeten bij de pedalen en uw
handen op het stuurwiel, zodat
u op alles bent voorbereid. De Stop and Go snelheidsregelaar
kan geen noodstop activeren en heeft
slechts een beperkte remcapaciteit.
centrage voie .............................................
(page courante)
2.118
NLD_UD82172_1
Active Driver Assist (RHN - Renault)
ACTIVE DRIVER ASSIST (2/16)
De functie “Rijbaan centreren
assistentie”
De functie “Rijbaan centreren assistentie
(rijstrookcentrering) gebruikt informatie van
een camera om de auto in het midden van
de rijstrook te houden met behulp van de
stuurinrichting. Deze functie is alleen be-
schikbaar als de Stop and Go adaptieve
snelheidsregelaar actief is 2.95.
Als de omstandigheden het toelaten, is de
functie beschikbaar tussen:
ongeveer 0 en 180 km/u met een voorlig-
ger;
of
– ongeveer 60 km/u en 180 km/u zonder
voorligger.
De rijstrookcentrering is een comfortfunctie.
De functie wordt aangeduid met het picto-
gram .
Opmerking: in een scherpe bocht kan
de functie de auto niet goed in zijn baan
houden. De bestuurder moet dan onmiddel-
lijk het stuurwiel bedienen.
Aanvullende informatie
Afhankelijk van de auto kan de functie
“Active Driver Assist” samen met andere rij-
hulpfuncties worden gebruikt.
Opmerkingen:
bij inschakeling van de snelheidsbegren-
zer wordt dit systeem uitgeschakeld;
– het systeem kan niet worden ingescha-
keld als de functie “Geautomatiseerde
park assist” (parkeerhulp) actief is;
Het activeren van de functie “Rijbaan
centreren assistentie” onderbreekt de
functie “Waarschuwing bij het verlaten
van de rijstrook” of “Voorkomen van het
verlaten van de rijstrook” als deze zijn ge-
activeerd. Deze worden weer ingescha-
keld als de bestuurder de “Rijbaan centre-
ren assistentie” uitschakelt.
2.119
NLD_UD82172_1
Active Driver Assist (RHN - Renault)
ACTIVE DRIVER ASSIST (3/16)
2
3
6
7
1
9
8
5
4
2.120
NLD_UD82172_1
Active Driver Assist (RHN - Renault)
Radar 8 vervolg
Het maximumbereik van het systeem is on-
geveer 150 meter. Dit kan variëren afhanke-
lijk van de wegomstandigheden (hoogtever-
schillen, weersomstandigheden, enz.).
Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt
geblokkeerd (door vuil, modder, sneeuw of
een slecht gemonteerde nummerplaat voor)
of wordt geraakt of gewijzigd (bijv. met auto-
lak) of verborgen door accessoires aan de
voorkant van het voertuig (bijv. op de grille
of het logo).
Actieve voertuigcontrole 9
Dit systeem geeft informatie over de voer-
tuigdynamica door aan de computer 1 (snel-
heid, zijdelingse acceleratie, enz.) en be-
dient het remsysteem om gecontroleerd af
te remmen en de auto stationair te houden.
Computer 1
Ontvangt informatie van de radar en de
camera om de rijrichting en snelheid (ver-
snelling of vertraging) van de auto te bepa-
len. Hiermee kunt u onder andere het sys-
teem in- of uitschakelen (portieren openen,
enz.).
Camera 2
Detecteert markeringen op de grond, ver-
keersborden en de positie van voertuigen op
de diverse rijstroken. Vormt een aanvulling
op de informatie vanuit de radar 8.
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, sneeuw, enz.).
Luchtfoto en kaarten 3
(afhankelijk van land en abonnement)
Wegenkaarten en bepaalde rijomstandighe-
den (rotondes en bochten) worden gedown-
load op basis van de door de auto afgelegde
reis. Het systeem kan dus anticiperen op
vertraging bij een gewijzigde maximumsnel-
heid op de verkeersborden, afhankelijk van
de parameters die door de bestuurder zijn
geselecteerd.
Luchtfoto en kaarten 3 vervolg
(afhankelijk van land en abonnement)
Het systeem kan ook de snelheid van de
auto aanpassen bij het naderen van een
bocht of rotonde.
Automatische parkeerrem 4
Het houdt de auto stil onder bepaalde om-
standigheden.
Capacitieve sensor 5
Afhankelijk van de auto detecteert het of
handen het stuur vasthouden
Stuurbekrachtiging 6
Bedient de voorwielen om de auto te ver-
plaatsen volgens de gegevens van compu-
ter 1.
Motorcomputer 7
Deze bestuurt de motor zodat deze de juiste
versnelling gebruikt.
Radar 8
Berekent de afstand tussen deze auto en de
voorligger.
Het gebied rond de radar en
camera moet schoon worden
gehouden en in dit gebied
mogen geen manipulaties
worden uitgevoerd om de goede werking
van het systeem te waarborgen.
ACTIVE DRIVER ASSIST (4/16)
2.121
NLD_UD82172_1
Active Driver Assist (RHN - Renault)
ACTIVE DRIVER ASSIST (5/16)
10
11
12
1415
23
16
22
17 18 19
13
20
21
2.122
NLD_UD82172_1
Active Driver Assist (RHN - Renault)
Bedieningsknoppen
10 Omhoog: kruissnelheid activeren en
verhogen of herinneren aan de opge-
slagen kruissnelheid (RES/+);
10 Omlaag: kruissnelheid activeren en
verlagen of huidige snelheid opslaan
(SET/-).
11 Actieve functies in stand-by zetten
(met opgeslagen kruissnelheid) (0).
12 Snelheidsbegrenzer activeren/deacti-
veren .
13 De volgafstand instellen.
14 Adaptieve snelheidsregelaar, hoofd-
knop voor stoppen/starten.
15 Contextuele knoppen.
16 Lane Keeping-systeem” functie
activerings-/deactiverings-
schakelaar.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
17 Waarschuwingslampje Stop and Go
adaptieve snelheidsregelaar .
18 Opgeslagen kruissnelheid.
19 Voorligger.
20 Opgeslagen veilige afstand.
21 Indicatoren voor de linker- en rechter-
streep
22 Rijbaan centreren assistentie” functie
controlelampje.
Stuurwiel 23
De bestuurder moet altijd zijn of haar handen
op het stuurwiel houden. Als de bestuurder
het stuur met voldoende kracht draait, wordt
de “Rijbaan centreren assistentie”-functie
onderbroken zodat de bestuurder de con-
trole over het voertuig kan overnemen.
In bepaalde situaties (scherpe bochten,
enz.) kan het stuur gaan trillen om de be-
stuurder te waarschuwen dat hij/zij de con-
trole over het voertuig moet overnemen.
Als de bestuurder het stuurwiel niet bedient
(er worden geen handen gedetecteerd),
wordt de functie “Rijbaan centreren assis-
tentie” (rijstrookcentrering) na diverse waar-
schuwingen uitgeschakeld.
ACTIVE DRIVER ASSIST (6/16)
2.123
NLD_UD82172_1
Active Driver Assist (RHN - Renault)
Activeren van de functie
“Rijbaan centreren assistentie”
De “Rijbaan centreren assistentie”-functie
moet vooraf worden geselecteerd via het
multimediascherm om te worden geacti-
veerd.
Selecteer in de “Voertuig” Wereld op het
tabblad “Rijondersteuning” het menu “Lane
Keeping-systeem”.
Selecteer “Rijbaan centreren assistentie”.
Deze selectie blijft opgeslagen als het
voertuig wordt gestopt. De “Lane Keeping-
systeem” moet zijn ingeschakeld. Als het
waarschuwingslampje van de 16-knop niet
brandt, druk dan op de knop 16.
Het bericht “Lane keeping assist geacti-
veerd” verschijnt op het instrumentenpaneel
om te bevestigen dat de functie geactiveerd
is.
Deze status blijft opgeslagen als het voer-
tuig wordt gestopt.
De adaptieve snelheidsregelaar Stop and
Go moet worden ingeschakeld. Druk daar-
voor op de 14-toets om deze functie te ac-
tiveren. De melding “Actief rijhulpsysteem
klaar: STEL IN om te activeren” (of, afhan-
kelijk van de auto, “Traffic jam companion
beschikb. SET om activeren”) verschijnt op
het instrumentenpaneel.
Het waarschuwingslampje 22 wordt
grijs weergegeven op het instrumentenpa-
neel.
Druk nu op de bediening aan het stuur-
wiel 10 naar beneden (SET/-).
De “Active Driver Assist” bestaande uit de
adaptieve snelheidsregelaar Stop and Go
en de functie “Rijbaan centreren assistentie
is dan geactiveerd.
16
ACTIVE DRIVER ASSIST (7/16)
In de modi MULTI-SENSE “All-Terrain”
en “Snow” 3.2 kan de functie niet
worden ingeschakeld; de functie scha-
kelt zichzelf automatisch uit als een van
deze modi wordt gekozen.
Het waarschuwingslampje 22 wordt
groen en de indicatoren voor de linker- en
rechterstreep 21 verschijnen om te bevesti-
gen dat de functie actief is en uw auto in het
midden van de rijstrook houdt.
U kunt de functie “Rijbaan centreren assis-
tentie” op elk moment onderbreken door het
stuurwiel te bewegen. Zodra u stopt met
draaien aan het stuur, wordt de “Rijbaan
centreren assistentie” functie weer geacti-
veerd.
Opmerking: u moet uw handen op het stuur-
wiel houden wanneer u de functie “Rijbaan
centreren assistentie” gebruikt.
22 21 21
2.124
NLD_UD82172_1
Active Driver Assist (RHN - Renault)
ACTIVE DRIVER ASSIST (8/16)
Rijbaanpositie aanpassen
(afhankelijk van de auto)
Wanneer de functie “Rijbaan centreren as-
sistentie” is geactiveerd, wordt het waar-
schuwingslampje 22 groen weergegeven op
het instrumentenpaneel. Draai het stuur iets
naar rechts of links. Het voertuig schakelt
naar de gekozen kant zonder dat de functie
Rijbaan centreren assistentie” wordt uitge-
schakeld.
Als aan bepaalde voorwaarden is voldaan
(matige snelheid, enz.), blijft het voertuig in
de verschoven positie wanneer u stopt met
proberen het stuur te draaien.
De 21-lijnen geven de toegepaste verschui-
ving aan.
Om terug te keren naar het midden van de
rijstrook, draait u het stuurwiel iets in de te-
genovergestelde richting en stopt u met pro-
beren te draaien zodra de auto het midden
heeft bereikt.
Afhankelijk van bepaalde omstandigheden
(bijv. bocht, snelheid) kan het voertuig auto-
matisch opnieuw worden gecentreerd.
22 21 21
2.125
NLD_UD82172_1
Active Driver Assist (RHN - Renault)
Als aan de voorwaarden is voldaan, wordt
de auto weer naar het midden van de rij-
strook gestuurd. Het controlelampje 22
en de indicatoren voor de linker- en
rechterstreep 21 worden groen.
het systeem tijdelijk is onderbroken (bij-
voorbeeld: camera afgedekt door vuil,
modder, sneeuw, condens, enz.).
Ook bepaalde acties van de bestuurder
kunnen de functie “Rijstrookcentrering” on-
derbreken:
inschakelen van de knipperlichten;
het stuurwiel draaien met voldoende
kracht.
Het controlelampje 22 verschijnt en
de indicatoren voor de linker- en rechter-
streep 21 worden grijs om te bevestigen dat
de functie in stand-by is.
U kunt op elk moment verplaatsings-
richting van de auto wijzigen door het
stuurwiel te draaien.
ACTIVE DRIVER ASSIST (9/16)
Functie “Rijstrookcentrering” op
stand-by
De functie “Rijstrookcentrering” gaat auto-
matisch op stand-by wanneer:
– de Stop and Go adaptieve snelheidsre-
gelaar gaat naar stand-by 2.95;
het systeem geen strepen meer detec-
teert, of slechts één streep detecteert in
uw rijstrook;
de rijstrook te smal of te breed is;
het systeem geen handen op het stuur-
wiel detecteert;
de bocht te scherp is;
onder sommige rijomstandigheden (ro-
tonde, kruising, enz.);
als de voertuigsnelheid hoger is dan on-
geveer 180 km/u, afhankelijk van de
auto;
de rijsnelheid lager is dan ongeveer
60 km/u, zonder voorliggers;
de auto een streep raakt of overschrijdt;
Belangrijk: houd altijd uw
voeten bij de pedalen en uw
handen op het stuurwiel, zodat
u op alles bent voorbereid.
22 21 21
2.126
NLD_UD82172_1
Active Driver Assist (RHN - Renault)
Als de bestuurder zijn handen niet op het
stuur legt nadat de waarschuwing is weer-
gegeven, klinkt er een pieptoon en het waar-
schuwingslampje 24 knippert op het
instrumentenpaneel.
De remmen worden vervolgens herhaalde-
lijk kort ingedrukt om de bestuurder te infor-
meren dat hij de controle over de auto moet
terugkrijgen door zijn handen op het stuur te
leggen.
Als de bestuurder niet reageert, activeert de
“Active Driver Assist” de alarmknipperlichten
en remt de auto af tot deze volledig tot stil-
stand komt.
De bestuurder kan de manoeuvre, evenals
“Active Driver Assist” op elk moment on-
derbreken door de handen op het stuur te
leggen, te remmen of door de rijstrookcen-
trering of de Stop and Go adaptieve snel-
heidsregelaar uit te schakelen.
Waarschuwing “Handen aan het
stuur houden”
Wanneer de functie “Rijbaan centreren as-
sistentie” uw handen niet meer op het stuur-
wiel detecteert, worden er diverse waar-
schuwingen geactiveerd:
na 15 seconden verschijnt het bericht
Handen aan het stuur houden in het
geel op het instrumentenpaneel;
na ongeveer 30 seconden verschij-
nen het bericht “Handen aan het stuur
houden” en het waarschuwingslampje 24
in rood op het instrumentenpa-
neel, vergezeld van een pieptoon die ge-
leidelijk luider wordt;
na ongeveer 45 seconden gaan de au-
diobronnen op stand-by. Het geluidssig-
naal blijft klinken, het waarschuwings-
lampje 24 gaat uit en het bericht
Lane keep assist uitgeschakeld” ver-
schijnt in het rood op het instrumentenpa-
neel: de functie “Rijstrookcentrering”
is uitgeschakeld.
Als het systeem in de eerste twee waar-
schuwingsfases weer handen op het
stuurwiel waarneemt, stoppen de waar-
schuwingen. De functie houdt de auto
nog steeds in het midden van de rij-
strook.
ACTIVE DRIVER ASSIST (10/16)
24
Handen aan het stuur
houden
2.127
NLD_UD82172_1
Active Driver Assist (RHN - Renault)
Waarschuwing “Handen aan het
stuur houden” (vervolg)
Soms detecteert de rijstrookcentrering wel-
licht geen handen op het stuurwiel; dan
hoort u een signaal.
als de bestuurder het stuur zeer licht
vasthoudt;
de bestuurder draagt handschoenen;
– ...
Als de functie Rijstrookcentrering”
wordt uitgeschakeld omdat het systeem
geen handen op het stuurwiel waar-
neemt, blijft de Stop and Go adaptieve
snelheidsregelaar actief.
ACTIVE DRIVER ASSIST (11/16)
Waarschuwing met be-
trekking tot de capacitieve
sensor: het is verboden om
accessoires op het stuur te
bevestigen (beschermhoes, enz.)
2.128
NLD_UD82172_1
Active Driver Assist (RHN - Renault)
In een scherpe bocht
In een scherpe bocht en afhankelijk van de
snelheid van de auto, kan het systeem de
zijwaartse beweging van de auto minder
goed controleren. De bestuurder moet dan
onmiddellijk actie uitvoeren op het stuurwiel,
zodat de auto in het midden van de rijstrook
blijft.
Als de bestuurder niet ingrijpt, gaat het
stuurwiel trillen om aan te geven dat de auto
een streep gaat overschrijden en dat de be-
stuurder onmiddellijk actie moet nemen.
Het controlelampje 22 en de indi-
catoren voor de linker- en rechterstreep 21
worden rood.
Als het voertuig een streep helemaal
overschrijdt en zijn rijstrook verlaat, of
als de bocht te scherp is, gaat de func-
tie “Rijbaan centreren assistentie” op
stand-by. Het controlelampje 22
verschijnt en de indicatoren voor de linker-
en rechterstreep 21 worden grijs om te be-
vestigen dat de functie in stand-by is.
ACTIVE DRIVER ASSIST (12/16)
22 21 21
De functie “Rijbaan centreren assisten-
tie” kan de bestuurder niet helpen bij het
nemen van een rotonde of een kruispunt
e.d. en kan automatisch overschakelen
naar stand-by (zie vorige pagina’s).
In alle gevallen moet de bestuurder altijd
aan het stuur draaien om het traject van
het voertuig onder deze rijomstandighe-
den te beheersen.
2.129
NLD_UD82172_1
Active Driver Assist (RHN - Renault)
De functie “Rijbaan centreren
assistentie” uitschakelen
De functie “Rijbaan centreren assistentie
wordt gedeactiveerd als:
u drukt op 16. De functie wordt uitgescha-
keld en het bericht “Lane keeping assist
gedeactiveerd” verschijnt ter bevestiging;
Opmerking: drukken op de schake-
laar 16 schakelt de functie “Rijbaan cen-
treren assistentie” uit, maar heeft geen
gevolgen voor de werking van de adap-
tieve snelheidsregelaar Stop and Go;
De Stop and Go adaptieve snelheidsre-
gelaar is ingeschakeld 2.95.
Opmerking: drukken op de knop 14
schakelt tegelijk de functie adap-
tieve snelheidsregelaar Stop and Go en
de functie “Rijbaan centreren assistentie
uit;
het systeem detecteert dan gedurende
een periode van ongeveer 45 seconden
geen handen meer op het stuurwiel;
de functie “Rijbaan centreren assistentie
kan worden uitgeschakeld via het mul-
timediascherm (selecteer in de Wereld
“Voertuig” het tabblad “Rijondersteuning”
en dan het menu “Lane Keeping-
systeem”).
Het controlelampje 22 en de indica-
toren voor de linker- en rechterstreep 21 ver-
dwijnen van het instrumentenpaneel.
storingen
Als er een storing wordt gedetecteerd in
de werking van de functie “Rijbaan cen-
treren assistentie”, verschijnt het bericht
Rijhulpsystemen niet beschikbaar” of
Rijhulpsystemen controleren” en wordt de
functie uitgeschakeld.
De Stop and Go adaptieve snelheidsrege-
laar blijft in werking.
Ga naar een merkdealer.
16 14
ACTIVE DRIVER ASSIST (13/16)
2.130
NLD_UD82172_1
Active Driver Assist (RHN - Renault)
De “Active Driver Assist” is een extra hulp tijdens het rijden, die nooit de bestuurder kan ontslaan van de verantwoordelijkheid om
zich aan de snelheidslimieten en veilige afstanden te houden en alert te blijven.
De bestuurder moet altijd controle houden over de auto.
De bestuurder moet altijd zijn rijweg en snelheid aanpassen aan de omgeving en aan de verkeersomstandigheden, ongeacht de
aanwijzingen van het systeem.
Met uitzondering van de rijstrookmarkeringen en de snelheidsborden binnen de grenzen van de detectiecapaciteit van het systeem, wordt de
informatie op verkeersborden (andere verkeerstekens, verkeerslichten, voetgangersoversteekplaatsen, enz.) niet door het systeem herkend.
Deze kunnen geen alarm of reactie van het systeem activeren.
“Active Driver Assist” gebruikt de “Stop and Go adaptieve snelheidsregelaar” en de functie “Rijstrookcentrering”. Het systeem mag in geen
geval worden vergeleken met een hindernissensensor of een antibotsingssysteem.
Gebruik de “Active Driver Assist” uitsluitend buiten de bebouwde kom, op brede wegen met zichtbare lijnen.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing wordt de uitlijning van de radar en/of camera mogelijk gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking ervan.
Schakel het systeem uit en neem contact op met een merkdealer.
– Alle werkzaamheden in de buurt van de radar en/of camera (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit, lakwerk, enz.)
moeten worden uitgevoerd door een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
ACTIVE DRIVER ASSIST (14/16)
2.131
NLD_UD82172_1
Active Driver Assist (RHN - Renault)
Uitschakelen van het systeem
Schakel het systeem uit indien:
de auto op een bochtige weg rijdt;
de auto wordt gesleept (bij pech);
de auto een aanhangwagen of caravan trekt;
de auto rijdt in een tunnel of in de buurt van een metalen structuur;
de auto bij een tolwegpoort, een gebied met wegwerkzaamheden of in een smalle rijstrook komt;
de auto een zeer steile helling op- of afrijdt;
het zicht slecht is (verblindend zonlicht, mist, enz.);
de weersomstandigheden slecht zijn (regen, sneeuw, zijwind, enz.);
de auto rijdt op een glad wegdek (regen, sneeuw, grind, enz.);
de camerazone is beschadigd (bijv. binnen- of buitenkant van de voorruitzone); de voorruit is gebarsten of vervormd;
de radarzone is beschadigd (schokken, inslagen, enz.);
het oppervlak van het stuurwiel is beschadigd of vochtig.
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
ACTIVE DRIVER ASSIST (15/16)
2.132
NLD_UD82172_1
Active Driver Assist (RHN - Renault)
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem verstoren of de correcte werking ervan verhinderen, bijvoorbeeld:
voorruit of radargebied bedekt (met vuil, ijs, sneeuw, condens, enz.). Controleer regelmatig de reinheid en conditie van de voorruit,
de ruitenwisserbladen en de bumper;
een complexe omgeving (tunnel, enz.);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, zware regen, hagel, ijzel, enz.);
slecht zicht (nacht, mist enz.);
slechte contrast tussen de voorligger en de omgeving (bijvoorbeeld witte auto in een sneeuwgebied, enz.);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto’s, enz.);
een smalle, bochtige of heuvelige weg (scherpe bochten, enz.);
de teerstrepen die door het systeem als een lijn worden gedetecteerd;
rijstroken die breder of smaller worden;
wegmarkeringen die zijn versleten, geen contrast hebben of ver uit elkaar liggen (strepen gedeeltelijk afgesleten, enz.);
meerdere markeringen op de weg (wegwerkzaamheden, opritten die aansluiten op aangrenzende snelwegen, harde berm, etc.);
verkeersborden zonder pijl, geplaatst bij een afrit van een snelweg;
een gebied met een slechte connectiviteit waardoor het onmogelijk is om de auto te geolokaliseren of kaarten die niet up-to-date zijn;
een auto met zeer verschillende snelheid;
gebruik van matten die niet geschikt zijn voor de auto. Aan de bestuurderskant mogen alleen voor de auto geschikte matten worden ge-
bruikt, die moeten worden vastgezet aan de vooraf geïnstalleerde onderdelen. Controleer regelmatig of ze goed vastzitten. Stapel niet
meerdere matten op elkaar. Gevaar van hakende pedalen.
In deze gevallen:
Risico op onbedoeld/onregelmatig remmen of accelereren;
Risico van ongewenste, onjuiste correctie of geen correctie van de verplaatsingsrichting.
Onvoorziene situaties kunnen gevolgen hebben voor de werking van het systeem. Bepaalde objecten of auto’s die in de herkenningszone
van de camera of de radar verschijnen, kunnen verkeerd worden geïnterpreteerd door het systeem. Dit kan leiden tot onterecht versnellen of
vertragen.
U moet altijd uitkijken voor plotselinge gebeurtenissen die zich tijdens het rijden kunnen voordoen. Houd altijd de controle over uw
auto; houd uw voeten bij de pedalen en uw handen op het stuurwiel, zodat u op alles bent voorbereid.
ACTIVE DRIVER ASSIST (16/16)
aide au parking ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
radar de recul ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
stationnement assisté ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aide au parking : stationnement assisté ....
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.133
NLD_UD82173_1
Aide au parking (RHN - Renault)
Aide au parking
PARKEERHULP (1/6)
De werking van het systeem
Ultrasoon sensoren, die met pijlen 1 worden
aangegeven, zijn in de bumpers gemon-
teerd om de afstand tussen de auto en een
obstakel te meten.
Deze meting vertaalt zich in geluidssignalen
waarvan de frequentie toeneemt naarmate
het obstakel dichterbij komt, totdat het een
continu geluid wordt wanneer het obstakel
ongeveer 20 à 30 cm van de auto verwijderd
is.
Afhankelijk van de configuratie van de auto
detecteert het systeem obstakels voor,
achter en aan de zijkanten van de auto.
Het systeem van de parkeerhulp wordt pas
ingeschakeld als de auto langzamer dan on-
geveer 10 km/uur rijdt.
Het systeem houdt geen rekening met
sleep- of draagsystemen die niet door het
systeem worden herkend.
1
Deze functie is een extra hulp
die door middel van geluids-
signalen de afstand tussen de
auto en een obstakel aangeeft
tijdens het achteruitrijden.
Deze functie kan nooit de oplettendheid
en verantwoordelijkheid van de bestuur-
der vervangen bij het achteruit manoeu-
vreren.
De bestuurder moet altijd op zijn hoede
blijven voor plotselinge gebeurtenissen
tijdens het rijden: let dus altijd op of er
zich bij het manoeuvreren geen kleine,
smalle obstakels (zoals een kind, dier,
kinderwagen, fiets, steen, paaltje, enz.)
in uw blinde hoek bevinden.
Locatie van de
ultrasoonsensoren 1
Zorg ervoor dat de ultrasoonsensoren, aan-
geduid door de pijlen 1, niet worden afge-
dekt (door vuil, modder, sneeuw, een slecht
gemonteerde kentekenplaat), geraakt, aan-
gepast (inclusief lakwerk) of belemmerd
door een accessoire aan de voorkant of (af-
hankelijk van het voertuig) de achterkant of
zijkanten van uw voertuig.
2.134
NLD_UD82173_1
Aide au parking (RHN - Renault)
Naargelang van de afstand van het obstakel
zal de frequentie van het geluidssignaal op-
lopen tot een continu signaal weerklinkt op
ongeveer 20 cm voor een obstakel aan de
zijkant en circa 30 cm voor obstakels aan
de voor- of achterkant. De groene, oranje
(of gele (afhankelijk van de auto)) en rode
zones verschijnen op het display C.
Opmerking: als de rijrichting verandert tij-
dens een manoeuvre, wordt het risico op
een botsing met een obstakel mogelijk te
laat gesignaleerd.
PARKEERHULP (2/6)
C
A B
2
Opmerking: het display 2 toont de omge-
ving van de auto en geeft geluidssignalen.
U moet enkele meters rijden voordat de de-
tectie aan de zijkanten wordt ingeschakeld.
Als alle zones een grijze achtergrond
hebben, wordt de volledige omtrek van de
auto bewaakt:
A: de omgeving rondom de auto wordt
geanalyseerd;
B: de omgeving rond de auto is geanaly-
seerd.
Bij het manoeuvreren kan de
auto aan de onderkant ergens
tegenaan rijden (bijvoorbeeld
contact met een paaltje, een
trottoir of ander stadsmeubilair) en daar-
door beschadigd raken (bijvoorbeeld
vervorming van een as).
Om ieder risico van een ongeluk te voor-
komen, moet u uw auto door een merk-
dealer laten controleren.
Opmerking: Voor auto’s met de functie
“360º-camera” 2.145wordt een analyse
van de omgeving van de auto (gebieden A
en B) niet weergegeven in de modus
“Vogelvlucht” of “Zijaanzicht”.
Werking
Het systeem detecteert de meeste obstakels
voor, achter en naast de auto.
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.135
NLD_UD82173_1
Aide au parking (RHN - Renault)
D
Detectie van obstakels aan de zijkant
Het systeem bepaalt de rijrichting aan de
hand van de richting van de wielen en waar-
schuwt u voor het risico op botsing met een
obstakel 3 aan de zijkant van de auto.
PARKEERHULP (3/6)
Als er een obstakel wordt gedetecteerd
naast de auto:
weerklinkt er bij het risico op een bot-
sing een geluidssignaal met een steeds
hogere frequentie naargelang u het ob-
stakel nadert, tot het geluidssignaal con-
tinu weerklinkt. De groene, oranje en
rode zones worden getoond op het dis-
play D;
als er geen risico op een botsing bestaat,
wordt er geen signaal afgegeven wan-
neer u het obstakel nadert. De groene,
oranje en rode zones worden gearceerd
weergegeven op het display D.
Opmerking: als de rijrichting verandert tij-
dens een manoeuvre, wordt het risico op
een botsing met een obstakel mogelijk te
laat gesignaleerd.
4
Inschakelen/uitschakelen
Druk via de “Voertuig” Wereld van uw4 mul-
timediascherm op het menu “Parkeerhulp”.
Activeer of deactiveer zones die door de ul-
trasone detectoren worden bestreken.
Bij het manoeuvreren kan de auto aan de onderkant ergens tegenaan rijden (bijvoorbeeld contact met een paaltje, een trottoir of
ander stadsmeubilair) en daardoor beschadigd raken (bijvoorbeeld vervorming van een as).
Om ieder risico van een ongeluk te voorkomen, moet u uw auto door een merkdealer laten controleren.
3
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.136
NLD_UD82173_1
Aide au parking (RHN - Renault)
Afstellen
Afhankelijk van de auto kunt u met draai-
ende motor en stilstaande auto sommige
parameters instellen via het multimedia-
scherm 4.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
Selecteer in de “Voertuig” wereld het
Parkeerhulp”-menu en selecteer vervol-
gens “Geluid”.
U kunt de volgende instellingen wijzigen:
– “Geluidstype”: selecteer het type hoor-
bare waarschuwing;
– “Volume”: regel het volume van de detec-
tie van obstakels met de volumebalk .
Het geluid van het systeem uitschakelen
Schakel het geluid van de parkeerhulp in of
uit.
Opmerking: als u het geluid uitschakelt,
wordt u niet meer gewaarschuwd met een
geluidssignaal wanneer u een obstakel
nadert.
PARKEERHULP (4/6)
Als de auto rijdt met een snelheid van
minder dan ongeveer 10 km/u, kunnen
sommige geluidsbronnen (motorfiets,
vrachtwagen, drilboor, enz.) het piepsig-
naal van de parkeerhulp opwekken.
Parkeerhulp handmatig
uitschakelen
Schakel de functie uit in deze gevallen:
als er vóór de ultrasone detectoren een
trekhaak of een aanhanger- of laadsys-
teem zit dat niet door het systeem wordt
herkend;
bij schade aan de ultrasone sensoren.
Automatisch uitschakelen van
de parkeerhulp
Het systeem schakelt uit:
als de auto sneller rijdt dan ongeveer
10 km/u;
naargelang van de auto, als de auto
langer dan ongeveer vijf secondes stil-
staat en er een obstakel is gedetecteerd
(bijvoorbeeld in een file, enz.);
wanneer u in positie N bent;
wanneer een bedieningsfout wordt gede-
tecteerd.
Opmerking: als het voertuig is uitgerust met
een trekhaak die door het systeem wordt
herkend, wordt alleen de parkeerhulp achter
uitgeschakeld.
storingen
Als het systeem een storing in de werking
detecteert, klinkt de eerste keer bij het in-
schakelen van de achteruitversnelling ge-
durende ongeveer drie seconden een piep-
geluid en verschijnt het bericht “Controleer
parkeersensoren” op het instrumentenpa-
neel. Controleer of uw ultrasoonsensoren
schoon zijn. Als de melding blijft, neemt u
contact op met een goedgekeurde dealer.
2.137
NLD_UD82173_1
Aide au parking (RHN - Renault)
PARKEERHULP (5/6)
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
In geval van een botsing kan de uitlijning van de sensoren mogelijk worden gewijzigd, waardoor deze wellicht niet meer naar behoren
werken. Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de opname-elementen (reparaties, vervangingen enz.) moeten worden uitgevoerd door een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem verstoren of de correcte werking ervan verhinderen, bijvoorbeeld:
slechte weersomstandigheden (regen, sneeuw, hagel, ijzel enz.);
bij blootstelling aan sterke elektromagnetische golven (onder hoogspanningsleidingen enz.);
sommige soorten geluid (motorfiets, vrachtwagen, pneumatische boormachine enz.);
Montage van een ongeschikte trekhaak of trekhaak.
Risico van vals alarm of afwezigheid van waarschuwingen
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
2.138
NLD_UD82173_1
Aide au parking (RHN - Renault)
PARKEERHULP (6/6)
Beperkingen voor de werking van het systeem
De zone rond de opname-elementen moet schoon blijven en mag niet worden gewijzigd, om de goede werking van het systeem te waar-
borgen.
Kleine voorwerpen die dichtbij de auto bewegen (motoren, fietsen, voetgangers, enz.) worden mogelijk niet door het systeem her-
kend.
Het systeem detecteert mogelijk geen objecten die zich te dicht bij het voertuig bevinden.
Het systeem geeft wellicht geen waarschuwing als de andere auto’s of objecten een snelheid hebben die aanzienlijk verschilt van de uwe.
Tijdens een koerswijziging tijdens een manoeuvre kan het systeem obstakels met vertraging melden.
Als de auto een aanhanger trekt, moet het parkeerhulpsysteem achter worden uitgeschakeld.
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
de omgeving rond de sensoren is beschadigd (achterbumper);
het voertuig is uitgerust met een trekhaak die niet door het systeem wordt herkend (kogel, haak, adapter, enz.).
freinage actif d’urgence en marche arrière
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.139
NLD_UD82174_1
Freinage actif d’urgence en marche arrière (RHN - Renault)
Freinage actif d’urgence en marche arrière
ACTIEVE NOODSTOP BIJ ACHTERUITRIJDEN (1/3)
Naast de functie “Parkeerhulp” 2.133 en
met behulp van informatie van de vier sen-
soren in het midden aan de achterkant van
de auto, detecteert het systeem vaste obsta-
kels achter uw auto. Bij een aanzienlijk bot-
singsgevaar zorgt het systeem er automa-
tisch voor dat de auto remt.
Opmerking: zorg ervoor dat de vier senso-
ren in het midden aan de achterkant van de
auto niet worden bedekt (door vuil, modder,
sneeuw, enz.).
Werkzaamheden
Vaste obstakeldetectie achterkant
In de achteruitversnelling (bij snelheden
tussen 3 km/u en 10 km/u, als er een risico
op een botsing met een vast obstakel be-
staat, zorgt het systeem er automatisch
voor dat de auto remt. Visuele feedback
2 wordt weergegeven op het multi-
mediascherm 1, vergezeld door een piep-
toon.
Zodra de auto stilstaat, moet de bestuurder
de auto stationair houden door het rempe-
daal in te drukken.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze func-
tie kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen; deze
moet altijd de controle over zijn auto be-
houden.
1
Bij het manoeuvreren kan de
auto aan de onderkant ergens
tegenaan rijden (bijvoorbeeld
contact met een paaltje, een
trottoir of ander stadsmeubilair) en daar-
door beschadigd raken (bijvoorbeeld
vervorming van een as).
Om ieder risico van een ongeluk te voor-
komen, moet u uw auto door een merk-
dealer laten controleren.
2.140
NLD_UD82174_1
Freinage actif d’urgence en marche arrière (RHN - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP BIJ ACHTERUITRIJDEN (2/3)
Inschakelen, uitschakelen van
het systeem
Kies om deze functie in of uit te schakelen
de modus “Voertuig” en daarna “Parkeerhulp”.
Selecteer “Actieve Noodrem achter”.
Als de functie is uitgeschakeld, wordt het 3
waarschuwingslampje weergege-
ven op het multimediascherm.
storingen
Wanneer het systeem een storing detec-
teert, wordt de actieve noodrem in de ach-
teruitversnelling automatisch gedeactiveerd.
Het controlelampje 3 verschijnt op
het multimediascherm en, afhankelijk van
het type storing, verschijnt het volgende be-
richt op het instrumentenpaneel:
“Parkeersensoren niet beschikbaar”;
of
– “Controleer parkeersensoren”;
of
– “Rijhulpsystemen niet beschikbaar”;
of
– “Rijhulpsystemen controleren”.
Afhankelijk van het voertuig kan samen met
het bericht het controlelampje © ver-
schijnen op het instrumentenpaneel.
Reinig de ultrasoonsensoren. Als het pro-
bleem aanhoudt, moet u een merkdealer
raadplegen.
Parkeerhulp
Voorzijde
Zijkant
Achterzijde
Geluid
Waarschuwing bij het achteruit
uitparkeren
Actieve Noodrem achter
Veilige uitstap voor inzittenden
3
2
Als de auto is uitgerust met een door het
systeem herkende trekhaak en er een aan-
hangwagen is aangekoppeld, wordt de ac-
tieve noodstop in de achteruitversnelling au-
tomatisch uitgeschakeld en wordt het bericht
“Aanhangwagen: parkeersensoren uit” op
het instrumentenpaneel weergegeven, ter-
wijl het waarschuwingslampje 3 op
het multimediascherm wordt weergegeven.
2.141
NLD_UD82174_1
Freinage actif d’urgence en marche arrière (RHN - Renault)
Actieve noodstop bij achteruitrijden
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen.
Sommige klimatologische en omgevingsomstandigheden kunnen het systeem verstoren of beschadigen. Dus moet de bestuurder altijd op
zijn/haar hoede zijn voor plotselinge gebeurtenissen tijdens het rijden: let er altijd op dat er zich bij het manoeuvreren geen kleine, smalle be-
wegende obstakels in de blinde hoek bevinden, zoals een kind, dier, kinderwagen, fiets, kei, paaltje, enz.).
De activering van deze functie wordt mogelijk vertraagd of niet uitgevoerd als de bestuurder een actie uitvoert (op het stuurwiel, de pedalen,
enz.).
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een aanrijding kunnen de sensoren aan de achterkant en hun werking worden beïnvloed. Schakel de functie uit en neem contact op met
een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de sensoren (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de bumpers, enz.) moeten door een
vakman/vakvrouw worden uitgevoerd.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Uitschakelen van de functie
U moet de functie deactiveren als de auto wordt gesleept (pechhulp) of als de auto is uitgerust met een trekhaak die niet door het systeem
wordt herkend.
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
ACTIEVE NOODSTOP BIJ ACHTERUITRIJDEN (3/3)
caméra de recul .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aide au parking ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
stationnement assisté ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aide au parking : stationnement assisté ....
(jusqu’à la fin de l’UD)
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.142
NLD_UD82175_1
Caméra de recul (RHN - Renault)
Caméra de recul, caméra 360°
ACHTERUITRIJCAMERA (1/3)
Werking
Als de auto achteruit rijdt, stuurt de camera 1
op de achterklep beelden van de omgeving
achter de auto naar het multimediadisplay 2,
samen met een tot drie geleidelijnen 3, 4
en 5 (vaste en bewegende geleidelijn en ge-
leidelijn aanhanger).
Dit systeem gebruikt verschillende geleide-
lijnen: bewegend voor de verplaatsingsrich-
ting en vast voor de afstand. Als de rode
zone bereikt is, gebruikt u de afbeelding van
de bumper om nauwkeurig te stoppen.
Vaste tekening 3
De vaste tekening bestaat uit gekleurde
merktekens A, B en C die de afstand achter
de auto aangeven:
A (rood) op ongeveer 30 centimeter van
de auto;
B (geel) op ongeveer 70 centimeter van
de auto;
C(groen) op ongeveer 150 centimeter
van de auto.
De tekening blijft staan en geeft de verplaat-
singsrichting van de auto aan als de wielen
in lijn zijn met de auto.
Bewegende geleidelijn 4
Deze wordt in het blauw getoond op het mul-
timediascherm 2. Hij geeft de verplaatsings-
richting van de auto aan afhankelijk van de
stand van het stuurwiel.
Aanhanger geleidelijn 5
Deze wordt in het blauw getoond op het
multimediascherm 2. Deze geeft de ver-
plaatsingsrichting van de dissel van de aan-
hanger aan afhankelijk van de stand van het
stuurwiel. Hiermee kan de bestuurder de
trekhaak zo dicht mogelijk bij de trekkop van
de aanhanger plaatsen.
Beeld van aanhanger
Als er in de vooruitversnelling een aanhan-
ger is aangekoppeld, drukt u in de modus
“Voertuig” op de knop “Aanhanger” op het
multimediascherm 2 om de camera 1 in te
schakelen voor een beeld van de omgeving
gedurende circa 30 seconden.
3
C
B
A
1
24
5
2.143
NLD_UD82175_1
Caméra de recul (RHN - Renault)
Instellingen
Druk met de achteruitversnelling ingescha-
keld, op het multimediascherm op de knop
“Instellingen” om de geleidelijnen toe te
voegen of te verwijderen en de instellingen
van het camerabeeld aan te passen (helder-
heid, contrast, enz.).
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
ACHTERUITRIJCAMERA (2/3)
Deze functie is een (extra)
hulpmiddel. De bestuurder
moet altijd opletten en blijft ver-
antwoordelijk.
De bestuurder moet altijd op zijn hoede
blijven voor plotselinge gebeurtenissen
tijdens het rijden: let dus altijd op of er
zich bij het manoeuvreren geen kleine,
smalle obstakels (zoals een kind, dier,
kinderwagen, fiets, steen, paaltje, enz.)
in uw blinde hoek bevinden.
Het scherm geeft een omgekeerd beeld,
zoals in een spiegel.
De tekeningen zijn weergaven die op
een vlakke ondergrond worden gepro-
jecteerd. Deze informatie is niet geldig
als deze wordt weergegeven op een ver-
ticaal object of een object op de grond.
De voorwerpen die op de rand van het
scherm verschijnen kunnen vervormd
zijn.
In geval van te veel licht (sneeuw, auto
in de zon, enz.) kan het zicht van de
camera gestoord zijn.
Als de bagageklep geopend of niet
goed gesloten is, verschijnt het bericht
“Achterklep is open”.
Zorg ervoor dat de camera niet bedekt
is (vuil, modder, sneeuw, condens, enz.).
2
“Zoom auto” functie
Als er achter het voertuig een obstakel wordt
gedetecteerd, schakelt de functie Zoom auto
van de huidige weergave naar een boven-
aanzicht van achteren.
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie Zoom auto.
2.144
NLD_UD82175_1
Caméra de recul (RHN - Renault)
ACHTERUITRIJCAMERA (3/3)
3
Het verschil tussen de geschatte
afstand en de werkelijke afstand
Een steile heling oprijden of in zijn
achteruit richting een steile helling rijden
De vaste richtlijnen 3 tonen de afstanden
dichterbij dan ze werkelijk zijn.
De voorwerpen die op het scherm worden
getoond, zijn in werkelijkheid verder weg op
de helling.
Als er op het scherm bijvoorbeeld een voor-
werp op D wordt weergegeven is de werke-
lijk afstand van het voorwerp E.
Rijden of achteruitrijden richting een
uitstekend voorwerp.
Positie H lijkt verder weg dan de positie J op
het scherm. Maar positie H is op dezelfde
afstand als positie K.
De verplaatsingsrichting die wordt aange-
geven door de vaste en mobiele richtlijnen
houden geen rekening met de hoogte van
het voorwerp. Dus het risico bestaat dat de
auto tegen het voorwerp botst als deze er in
zijn achteruit naartoe rijdt K.
Een steile heling afrijden of in zijn
achteruit richting een steile neerwaartse
helling rijden
De vaste richtlijnen 3 tonen de afstanden
verder weg dan ze werkelijk zijn.
Daarom zijn de voorwerpen die op het
scherm worden getoond in werkelijkheid
dichterbij op de helling.
Als er op het scherm bijvoorbeeld een voor-
werp op G wordt weergegeven is de werke-
lijk afstand van het voorwerp F.
3
H J
J
K
K
DE
H
FG
F
G
D E
caméra multivues ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
écrans
écran multimédia .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
caméra 360° ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.145
NLD_UD82176_1
Caméra 360° (RHN - Renault)
36-CAMERA (1/11)
Met behulp van de informatie van de
camera´s 1, 2 en 3 in de voorbumper, bui-
tenspiegels en op de achterklep, alsook met
de ultrasone detectoren 4 in de bumpers,
helpt de functie bij moeilijke manoeuvres
(bijv. parkeren) door de omgeving van de
auto weer te geven.
Let op: zorg ervoor dat de camera´s niet zijn
afgedekt (door vuil, modder, sneeuw enz.).
1
22
Werkzaamheden
De camera´s sturen meerdere afzonderlijke
beelden naar het multimediascherm 5.
Hiermee kunt u de omgeving van de auto
bekijken:
beeld voorkant (met behulp van de
camera 1): standaard beeld voorkant en
panoramisch beeld voorkant;
beeld achterkant (met behulp van de
camera 3): standaard beeld achterkant
en panoramisch beeld achterkant;
3
4
beeld van bovenaf (met behulp van
de 1,2 en 3 camera’s): standaard beeld
van bovenaf en pop-up beeld van bo-
venaf (wanneer een obstakel wordt ge-
detecteerd);
beeld zijkant (met behulp van de
camera)2): beeld voorkant en beeld ach-
terkant;
3D beeld;
beeld van aanhanger.
De ultrasone detectoren detecteren obsta-
kels aan de voorkant, achterkant en (afhan-
kelijk van de auto) zijkant van de auto.
5
2.146
NLD_UD82176_1
Caméra 360° (RHN - Renault)
36-CAMERA (2/11)
Camera voor1
Het beeld van de camera aan de voorkant
wordt weergegeven op het multimedia-
scherm 5.
Achteruitrijcamera 3
Het beeld van de camera aan de achter-
kant wordt weergegeven op het multimedia-
scherm 5.
Voor de beelden aan de achterkant geeft
het multimediascherm 5 geeft een om-
gekeerd beeld van de achterkant net als
in een achteruitkijkspiegel.
Bij beeld voorkant of ach-
terkant: als u op een helling
manoeuvreert, kunnen voor-
werpen die op het multimedia-
scherm worden weergegeven dichterbij
of verderaf zijn dan het lijkt.
Houd hier rekening mee om de juiste
afstand te bepalen voordat u een ma-
noeuvre uitvoert.
1
3
Deze functie is een extra hulpmiddel. De bestuurder moet altijd opletten en blijft
verantwoordelijk.
De bestuurder moet altijd op zijn hoede blijven voor plotselinge gebeurtenissen
tijdens het rijden: let dus altijd op of er zich bij het manoeuvreren geen kleine,
smalle obstakels (zoals een kind, dier, kinderwagen, fiets, steen, paaltje, enz.) in uw blinde
hoek bevinden.
5
2.147
NLD_UD82176_1
Caméra 360° (RHN - Renault)
36-CAMERA (3/11)
De richtlijnen voor de beelden voor,
achter en opzij zijn een op een horizon-
tale ondergrond geprojecteerde weer-
gave; deze informatie geldt niet bij een
verticaal of op de grond geplaatst voor-
werp.
Voorwerpen die op de rand van het mul-
timediascherm worden weergegeven,
kunnen vervormd lijken.
In geval van te veel licht (sneeuw, auto
in de zon, enz.) kan het zicht van de
camera gestoord zijn.
Het beeld “voor” of “achter” dat wordt ver-
zonden naar het multimediascherm 5 wordt
weergegeven met twee of drie geleidelij-
nen 6, 7 en 8.
Dit systeem wordt eerst gebruikt met behulp
van een of meer tekeningen (bewegend
voor de verplaatsingsrichting en vast voor
de afstand). In de gecombineerde weer-
gave van de camera´s:
staande voorwerpen (stoe-
pen, auto enz.) kunnen ver-
vormd worden weergegeven bij het
beeld van bovenaf;
alle voorwerpen bovenop de auto
worden niet weergegeven.
6
C
B
A
7
8
Vaste tekening 6
De vaste tekening bestaat uit gekleurde
merktekens A, B en C die de afstand achter
de auto aangeven:
A (rood) op ongeveer 30 centimeter van
de auto;
B (geel) op ongeveer 70 centimeter van
de auto;
C (groen) op ongeveer 150 centimeter
van de auto.
Bewegende geleidelijn 7
Deze wordt in het blauw getoond op het
multimediascherm 5. Het geeft de verplaat-
singsrichting van de auto aan afhankelijk
van de stand van het stuurwiel in het beeld
voor en het beeld achter.
Aanhanger geleidelijn 8
Deze wordt in het blauw getoond op het mul-
timediascherm 5. Deze geeft de verplaat-
singsrichting van de trekhaak van de aan-
hanger aan ten opzichte van de stand van
het stuurwiel.
Hiermee kan de bestuurder de trekhaak zo
dicht mogelijk bij de trekkop van de aanhan-
ger plaatsen.
2.148
NLD_UD82176_1
Caméra 360° (RHN - Renault)
36-CAMERA (4/11)
Beeld van bovenaf
Het beeld van bovenaf is een gecombi-
neerde weergave van camera 1, 2 en 3.
Het geeft de bovenkant van de auto en de
omgeving weer.
Dit beeld kan worden gebruikt om een beeld
van de positie van de auto in relatie tot zijn
directe omgeving (voorkant, achterkant en
zijkant) te bevestigen.
2
Camera aan de voorkant aan de
bestuurderskant2
De 2-camera, gemonteerd op de buitenspie-
gel, verzendt een beeld van de zijkant naar
het multimediascherm 5.
Afhankelijk van de auto, kunt u het multi-
mediascherm gebruiken om het beeld van
bovenaf te veranderen in een beeld zijkant
voor. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van
het multimediasysteem voor meer informa-
tie.
Bij de modus “Beeld van bovenaf” zijn de
voorwerpen die worden weergegeven in
werkelijkheid verder weg dan ze lijken.
Houd hier rekening mee om de juiste
afstand te bepalen voordat u een ma-
noeuvre uitvoert.
2.149
NLD_UD82176_1
Caméra 360° (RHN - Renault)
36-CAMERA (5/11)
Beelden zijkant
Door op het multimediascherm op de speci-
ale knop 9 te drukken, krijgt u een gecombi-
neerd beeld vanaf de boven- en zijkanten.
Panoramisch beeld voor of
panoramisch beeld achter
Door op het multimediascherm op de speci-
ale knop 10 te drukken, krijgt u een panora-
misch beeld van de voorkant.
Wanneer de achteruitversnelling wordt in-
geschakeld, wordt het panoramische beeld
van de voorkant vervangen door een pano-
ramisch beeld van de achterkant.
Opmerking: het beeld van de voorkant of
achterkant varieert afhankelijk van de stuur-
hoek, om het zicht van de bestuurder te ver-
beteren.
Beeld 3D
Door op het multimediascherm op de speci-
ale knop 11 te drukken, krijgt u een 3D weer-
gave waarmee u de auto en de omgeving in
drie dimensies kunt bekijken.
360° Camera 360° Camera 360° Camera
910 11
Kijk in alle richtingen Kijk in alle richtingen Kijk in alle richtingen
2.150
NLD_UD82176_1
Caméra 360° (RHN - Renault)
36-CAMERA (6/11)
Beeld van aanhanger
Als er in de vooruitversnelling een aanhan-
ger is aangekoppeld, drukt u in de modus
“Voertuig” op de knop “Aanhanger” op het
multimediascherm 5 om de camera 3 in te
schakelen voor een beeld van de omgeving
gedurende circa 30 seconden.
In het multimediascherm, wanneer het “360°
Camera”-systeem wordt weergegeven, kunt
u de beelden wijzigen (bijv. vervang het
beeld van de achterkant door het panorami-
sche beeld van de achterkant.
Waarneming van obstakels
Als het systeem ingeschakeld is, als de
functie “Parkeerhulp” één of meerdere ob-
stakels in de auto detecteert, wordt de 12-in-
dicatorlijn weergegeven in de verschillende
beelden.
Naast de geluidswaarschuwing geven deze
indicatorlijnen de nabijheid van obstakels in
verschillende kleuren weer:
– groen: obstakel tussen ongeveer 50 en
70 centimeter;
geel: obstakel tussen ongeveer 30 en
50 centimeter;
rood: obstakel binnen ongeveer 30 centi-
meter.
Deze indicatiestrepen tonen ook de locatie
van de obstakels ten opzichte van het sym-
bool “Voertuig”.
Voor meer informatie 2.133.
12
Kijk in alle richtingen
Achterklep
is open
Aanhangwagen weergave
2.151
NLD_UD82176_1
Caméra 360° (RHN - Renault)
“Zoom auto" functie
Als er een obstakel wordt gedetecteerd in
de buurt van de voor- of achterkant van de
auto, schakelt de “Zoom auto”-functie van de
huidige weergave naar een specifieke weer-
gave (beeld boven-, voor- of achterkant).
360° Camera
Kijk in alle richtingen
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de Zoom auto-functie.
36-CAMERA (7/11)
2.152
NLD_UD82176_1
Caméra 360° (RHN - Renault)
36-CAMERA (8/11)
Inschakelen/uitschakelen
Automatische modus
Bij stilstaande auto en lopende motor wordt
de automatische modus geactiveerd wan-
neer de achteruitversnelling wordt ingescha-
keld. Het beeld achterkant en het beeld van
bovenaf verschijnen op het 5 multimedia-
scherm.
Als er snel vanuit zijn achteruit naar zijn
vooruit wordt geschakeld, worden het beeld
achterkant en het beeld van bovenaf op
het 5 multimediascherm vervangen door het
beeld voorkant en het beeld van bovenaf.
De automatische modus wordt uitgescha-
keld:
na ongeveer drie seconden, bij het scha-
kelen van achteruit naar stand N of P;
na ongeveer drie minuten, als het voer-
tuig herhaaldelijk vooruit of achteruit be-
weegt (bijv. tijdens een manoeuvre) voor-
dat de hendel in stand N of P wordt gezet;
bij een rijsnelheid van meer dan 10 km/u.
– Gebruik deze functie niet als
de buitenspiegels zijn inge-
klapt.
Controleer of de achterklep
goed gesloten is voordat u de functie
gebruikt.
Plaats geen voorwerpen op of voor
de camera´s.
5
Handmatige modus
Om de handmatige modus te activeren drukt
u, met stilstaande auto en draaiende motor
en de Voertuigmodus op het multimedia-
scherm 5, op het menu “360° Camera”. De
beelden van de voorkant en van bovenaf
verschijnen op het multimediascherm.
De handmatige modus wordt uitgeschakeld:
wanneer de rijsnelheid 10 km/u bereikt;
wanneer de versnellingshendel ongeveer
drie minuten niet is gebruikt.
2.153
NLD_UD82176_1
Caméra 360° (RHN - Renault)
13
36-CAMERA (9/11)
Het verschil tussen de geschatte
afstand en de werkelijke afstand
Een steile heling oprijden of in zijn
achteruit richting een steile helling rijden
De vaste richtlijnen 13 tonen de afstanden
dichterbij dan ze werkelijk zijn.
De voorwerpen die op het scherm worden
getoond, zijn in werkelijkheid verder weg op
de helling.
Als er op het scherm bijvoorbeeld een voor-
werp op D wordt weergegeven is de werke-
lijk afstand van het voorwerp E.
Rijden of achteruitrijden richting een
uitstekend voorwerp.
Positie H lijkt verder weg dan de positie J op
het scherm. Maar positie H is op dezelfde
afstand als positie K.
De verplaatsingsrichting die wordt aange-
geven door de vaste en mobiele richtlijnen
houden geen rekening met de hoogte van
het voorwerp. Dus het risico bestaat dat de
auto tegen het voorwerp botst als deze er in
zijn achteruit naartoe rijdt K.
Een steile heling afrijden of in zijn
achteruit richting een steile neerwaartse
helling rijden
De vaste richtlijnen 13 tonen de afstanden
verder weg dan ze werkelijk zijn.
Daarom zijn de voorwerpen die op het
scherm worden getoond in werkelijkheid
dichterbij op de helling.
Als er op het scherm bijvoorbeeld een voor-
werp op G wordt weergegeven is de werke-
lijk afstand van het voorwerp F.
13
H J
J
K
K
DE
H
FG
F
G
D E
2.154
NLD_UD82176_1
Caméra 360° (RHN - Renault)
36-CAMERA (10/11)
Beperkingen voor de werking van het
systeem
Het systeem kan geen voorwerpen weerge-
ven die zich in bepaalde zones bevinden.
In de modi beeld voorkant of beeld achter-
kant kan het systeem niet worden gebruikt
om een voorwerp in zone L te bekijken.
In de modus beeld van bovenaf kan het sys-
teem niet worden gebruikt om een groot
voorwerp in zone M (in de buurt van de rand
van de weergegeven zone) te bekijken.
J
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
L L
M
5
Afstellen van de weergave
In het multimediascherm, wanneer het “360°
Camera”-systeem wordt weergegeven, kunt
u de beelden wijzigen (bijv. vervang het
beeld van de achterkant door het panorami-
sche beeld van de achterkant).
2.155
NLD_UD82176_1
Caméra 360° (RHN - Renault)
Als de versnellingshendel in de stand R
staat, zijn de volgende weergaven beschik-
baar:
Scherm verdeeld tussen beeld achter-
kant/beeld van bovenaf;
of
panoramisch beeld achterkant;
of
beelden zijkant/beeld van bovenaf (af-
hankelijk van de auto);
of
3D beeld (afhankelijk van auto).
Bij het overschakelen van de achteruitver-
snelling naar stand P zijn de volgende weer-
gaven beschikbaar:
Scherm verdeeld tussen beeld achter-
kant/beeld van bovenaf;
of
panoramisch beeld achterkant (afhanke-
lijk van de auto);
of
beelden zijkant/beeld van bovenaf (af-
hankelijk van de auto);
of
3D beeld (afhankelijk van auto).
Bij het overschakelen van de achteruitver-
snelling naar stand D zijn de volgende weer-
gaven beschikbaar:
Scherm verdeeld tussen beeld voorkant/
beeld van bovenaf;
of
panoramisch beeld voorkant;
of
beelden zijkant/beeld van bovenaf;
of
3D beeld.
36-CAMERA (11/11)
De camera-instellingen
aanpassen.
Druk met het “360° Camera”-systeem op het
multimediascherm, op de knop “Instellingen”
om de geleidelijnen toe te voegen of te ver-
wijderen en de instellingen van het camera-
beeld aan te passen (helderheid, contrast,
enz.).
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
Opmerking: om veiligheidsredenen worden
de beelden onderweg niet weergegeven in
het menu “Instellingen”.
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
stationnement : aide au parking ................
(jusqu’à la fin de l’UD)
avertisseur
sortie de stationnement .......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.156
NLD_UD82177_1
Avertisseur de sortie de stationnement (RHN - Renault)
Avertisseur de sortie de stationnement
UITPARKEERWAARSCHUWING (1/4)
Op basis van de informatie van de radars
aan elke kant van de achterbumper (zone A)
waarschuwt het systeem de bestuurder als
er een andere auto in de detectiezone ver-
schijnt B.
De functie wordt ingeschakeld als:
de achteruitversnelling is ingeschakeld;
en
– De auto staat stil of rijdt met lage snel-
heid. Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze func-
tie kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen; deze
moet altijd de controle over zijn auto be-
houden.
De detectiecapaciteit van het systeem
hangt af van de omgeving rond de auto
(vaste objecten, enz.) en de staat van de
bumper enz.
B
BB
B
Bijzonderheid
Zorg ervoor dat de radarzone A niet bedekt
is (stickers, modder, sneeuw, enz.).
Als een radar bedekt is, verschijnt het be-
richt “Zijsensoren geen zicht” op het instru-
mentenpaneel. Reinig het gebied waar de
sensoren zich bevinden.
A
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.157
NLD_UD82177_1
Avertisseur de sortie de stationnement (RHN - Renault)
UITPARKEERWAARSCHUWING (2/4)
In-/uitschakelen via het
multimediascherm 1
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie.
Selecteer “ON” of “OFF”.
Werking
De functie waarschuwt u als er in de zone B
een auto is die uw auto nadert.
Wanneer een voertuig wordt gedetecteerd,
lichten de indicatoren 2 op beide buitenspie-
gels 3 op.
Opmerking: reinig de binnenspiegels 3 re-
gelmatig zodat de indicatoren 2 zichtbaar
blijven.
De indicatoren 4 op het multimediascherm
tonen aan welke kant de naderende auto is
gedetecteerd.
Opmerking: reinig de camera regelmatig
zodat deze goed zicht heeft.
De indicatoren 2 en 4 worden gecombineerd
met een geluidssignaal als uw auto achter-
uit rijdt.
3
4
12
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
2.158
NLD_UD82177_1
Avertisseur de sortie de stationnement (RHN - Renault)
UITPARKEERWAARSCHUWING (3/4)
storingen
Als de auto is uitgerust met een door het
systeem herkende trekhaak en er is een
aanhanger bevestigd, dan wordt de uitpar-
keerwaarschuwing automatisch gedeacti-
veerd en verschijnt de volgende melding op
het instrumentenpaneel “Rijhulpsystemen
niet beschikbaar”.
Als het systeem een storing detecteert, ver-
schijnt het bericht “Controleer zijsensoren
op het instrumentenpaneel. Ga naar een
merkdealer.
Vanwege de sensoren achter de bumper
is het raadzaam om werkzaamheden
aan de bumper (reparatie, vervangen,
lakwerk, enz.) te laten uitvoeren door
een vakman.
Beperkingen voor de werking van het systeem
De radarzone moet schoon blijven en mag niet worden gewijzigd, om de goede
werking van het systeem te waarborgen.
Kleine objecten(motoren, fietsen, voetgangers, enz.) die naar de auto toe
komen, worden mogelijk niet herkend.
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
Het radargebied A is beschadigd (achterbumper).
De auto is uitgerust met een trekhaak die niet door het systeem wordt herkend.
2.159
NLD_UD82177_1
Avertisseur de sortie de stationnement (RHN - Renault)
UITPARKEERWAARSCHUWING (4/4)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
Het systeem mag in geen geval worden vergeleken met een hindernissensensor of een antibotsingssysteem.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Een botsing kan de positie (en dus de werking) van de radars verstoren. Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de radars (reparatie, vervanging, lakwerk, enz.) moeten door een vakman worden uitgevoerd.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem verstoren of de correcte werking ervan verhinderen, bijvoorbeeld:
Een complexe omgeving (ondergrondse parkeergarage, stalen structuur, enz.);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, zware regen, hagel, ijzel, enz.).
Risico van vals alarm of afwezigheid van waarschuwingen
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
stationnement assisté ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
parking mains libres...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.160
NLD_UD82178_1
Parking mains libres (RHN - Renault)
Parking mains libres, parking automatique
HANDSFREE PARKEREN (1/6)
Met behulp van ultrasone sensoren in de
bumpers van de auto, aangeduid met de
pijlen 1, zoekt deze functie naar toegan-
kelijke en beschikbare parkeerplaatsen.
Daarna ondersteunt de functie het parkeer-
manoeuvre.
Haal uw handen van het stuurwiel, u bedient
alleen:
het gaspedaal;
het rempedaal;
de versnellingshendel.
U kunt op elk moment de controle op-
nieuw overnemen door aan het stuurwiel te
draaien.
1
Bijzonderheden
Zorg ervoor dat de ultrasone detectoren die
door de pijlen 1 worden aangegeven, niet
bedekt zijn (door vuil, modder, sneeuw, een
slecht gemonteerde kentekenplaat enz.).
Inschakelen
Als de auto stilstaat of minder dan ongeveer
30 km/u rijdt, zijn er verschillende manieren
om toegang te krijgen tot de functie:
Druk op het multimediascherm 4 in
de modus “Voertuig” 2 op het menu
“Handsfree park assist” 3.
via de “Handsfree park assist”-widget
(indien geconfigureerd door de klant);
via de knop Favorieten op het stuur
(indien geconfigureerd door de klant);
afhankelijk van het voertuig via de snel-
koppeling “Handsfree park assist” in het
360°-camerabeeld.
4
2
360° Camera Parkeerhulp Handsfree park
assist
Rijondersteuning
InstellingenVoertuig
Configureren
Luchtkwaliteit Driving Eco
Zitplaatsen
Dynamisch
chassis
3
2.161
NLD_UD82178_1
Parking mains libres (RHN - Renault)
HANDSFREE PARKEREN (2/6)
Keuze van het manoeuvre
Het systeem kan vier drie soorten manoeu-
vre uitvoeren:
parallel parkeren 5;
auto achteruit inparkeren 6;
parallel geparkeerde auto weer uitrij-
den 7.
Selecteer in het 4 multimediascherm het
manoeuvre dat u wilt uitvoeren.
Handsfree park assist
Selecteer het type parkeerplaats en rijd vooruit.
Kijk in alle richtingen
5 6 7
Opmerking: bij het starten van de auto of
na een geslaagde fileparkeermanoeuvre
met behulp van het systeem, stelt het sys-
teem standaard het manoeuvre om uit te
rijden voor.
In andere gevallen kan het standaardma-
noeuvre worden ingesteld in het multimedi-
ascherm 4.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
Het opstarten van systeem gaat gepaard
met het inschakelen van de Parkeerhulp
en, bij auto’s die hiermee zijn uitgerust,
de achteruitrijcamera of de 360º-ca-
mera zodat de bestuurder het manoeu-
vre beter kan visualiseren. 2.133,
2.142, 2.145.
Handsfree park assist
Selecteer achteruitversnelling
Kijk in alle richtingen
Werking
Parkeren
Zolang de auto minder dan ongeveer 30
km/u rijdt, zoekt het systeem naar beschik-
bare parkeerplaatsen aan beide zijden van
de auto.
Wanneer een plaats is gevonden, verschijnt
deze op het multimediascherm 4, aangeduid
met de letter “P”. Rijd langzaam totdat het
bericht “STOP” verschijnt en een pieptoon
klinkt. Als er meer dan één parkeerplaats
wordt gedetecteerd, moet u de gewenste
plaats selecteren door het scherm aan te
raken.
2.162
NLD_UD82178_1
Parking mains libres (RHN - Renault)
HANDSFREE PARKEREN (3/6)
Tijdens het manoeuvreren kan
het stuurwiel snel draaien;
steek uw handen niet door de
spaken en let erop dat er niets
in vast komt te zitten.
De plaats wordt groen op het multimedia-
scherm 4 en wordt aangeduid met de letter
P”.
Stop de auto;
schakel de achteruitversnelling in.
Het controlelampje licht op het in-
strumentenpaneel op, samen met een ge-
luidssignaal.
Laat het stuurwiel los;
Volg de instructies op het multimedia-
scherm 4.
U mag niet sneller dan ongeveer 7 km/u
rijden.
Als het controlelampje verdwijnt en
u een piepsignaal hoort, is het manoeuvre
voltooid.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie kan daarom tij-
dens manoeuvres in geen
enkele omstandigheid plaatsvervangend
zijn voor de waakzaamheid en de ver-
antwoordelijkheid van de bestuurder (de
bestuurder moet te allen tijde bereid zijn
om te remmen).
Een parallel geparkeerde auto uitrijden
Activeer de functie “Handsfree park
assist”;
Selecteer de modus “Uitrijden”;
– Schakel de richtingaanwijzer in voor de
richting waarin u wilt uitrijden;
Als aan alle voorwaarden is voldaan, ver-
schijnt er een bericht op het multimedia-
scherm 4 om de manoeuvre te starten.
Druk op “OK” om te starten.
Het controlelampje licht op het in-
strumentenpaneel op, samen met een ge-
luidssignaal.
laat het stuur los;
Voer manoeuvres voor en achter uit
door de instructies die op het multime-
diascherm 4 worden weergegeven te
volgen. Gebruik daarbij de systeemwaar-
schuwingen van de Parkeerhulp.
U mag niet sneller dan ongeveer 7 km/u
rijden.
Zodra de auto zich in een positie bevindt om
de parkeerplaats te verlaten, gaat het con-
trolelampje op het instrumenten-
paneel uit, klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een bericht op het multimedia-
scherm 4 om te bevestigen dat het manoeu-
vre voltooid is.
2.163
NLD_UD82178_1
Parking mains libres (RHN - Renault)
Het manoeuvre onderbreken/
hervatten
Het manoeuvre wordt onderbroken in de vol-
gende gevallen:
u neemt het stuur vast;
de auto staat te lang stil;
een obstakel op de route maakt het on-
mogelijk om het manoeuvre af te maken;
de motor stopt;
een portier of de bagageruimte wordt ge-
opend.
Het waarschuwingslampje verdwijnt
en er klinkt een pieptoon om u te melden
dat de manoeuvre is onderbroken. De reden
voor de onderbreking van het manoeu-
vre wordt weergegeven op het multimedia-
scherm 4.
Zorg ervoor dat:
u het stuur loslaat;
en
alle deuren en de achterklep gesloten
zijn;
en
er zich geen obstakels op de route bevin-
den;
en
de motor gestart is.
Als het waarschuwingslampje knip-
pert, is het systeem opnieuw beschikbaar
om de manoeuvre te hervatten.
Om de manoeuvre te hervatten, drukt u op
het menu “Parkeerhulp”. Het controlelampje
verschijnt op het instrumentenpa-
neel.
Volg de instructies op het multifunctionele
scherm 4.
Het manoeuvre annuleren
Het manoeuvre wordt in de volgende geval-
len geannuleerd:
als u sneller dan 7 km/u rijdt;
door te drukken op de knop “STOP”;
u hebt meer dan tien bewegingen vooruit/
achteruit uitgevoerd tijdens één manoeu-
vre;
als de sensoren van de parkeerhulp vuil
zijn of bedekt zijn;
de wielen van de auto zijn geslipt;
het manoeuvre is gedurende een te
lange periode onderbroken.
Het waarschuwingslampje verdwijnt
en er klinkt een pieptoon om u te melden dat
de manoeuvre is afgebroken. De reden voor
de annulering van het manoeuvre wordt
weergegeven op het multimediascherm 4.
Functie niet beschikbaar
Wanneer u een van de methoden voor sys-
teemactivering selecteert en niet aan de
werkingsvoorwaarden is voldaan, verschijnt
het bericht “Handsfree parkeren niet be-
schikbaar” op het multimediascherm om u
te informeren dat de functie niet beschikbaar
is.
HANDSFREE PARKEREN (4/6)
2.164
NLD_UD82178_1
Parking mains libres (RHN - Renault)
storingen
Als de functie een storing signaleert, ver-
schijnen de volgende meldingen op het in-
strumentenpaneel:
– “Park Assist controleren” gevolgd door
het controlelampje ;
of
– “Controleer parkeersensoren” samen
met, afhankelijk van het voertuig, het
controlelampje ©;
of
– “Parkeerhulp controleren” samen met, af-
hankelijk van het voertuig, het controle-
lampje ©.
Reinig de ultrasoonsensoren. Als het pro-
bleem aanhoudt, moet u een merkdealer
raadplegen.
HANDSFREE PARKEREN (5/6)
Opmerking: als er een storing is in de func-
tie, wordt de auto niet stopgezet.
Neem onmiddellijk controle over de auto.
Om u te waarschuwen verschijnt de melding
Controle overnemen” op het instrumenten-
paneel samen met het waarschu-
wingslampje en een piep.
2.165
NLD_UD82178_1
Parking mains libres (RHN - Renault)
HANDSFREE PARKEREN (6/6)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. Zorg ervoor dat tijdens het manoeuvre de verkeersre-
gels worden gevolgd die gelden in het land waarin u zich bevindt.
De bestuurder moet altijd op zijn/haar hoede zijn voor plotselinge gebeurtenissen tijdens het rijden: let er altijd op dat er zich bij het
manoeuvreren geen kleine, smalle bewegende obstakels in de blinde hoek bevinden, zoals een kind, dier, kinderwagen, fiets, kei, paaltje,
trekhaak, enz.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
In geval van een botsing kan de uitlijning van de sensoren mogelijk worden gewijzigd, waardoor deze wellicht niet meer naar behoren
werken. Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de sensoren (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de buitenbekleding, enz.) moeten door een
vakman/vakvrouw worden uitgevoerd.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde condities kunnen de werking van het systeem verstoren of belemmeren, zoals slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijs,
enz.).
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
Risico van onjuiste vals alarm.
Beperkingen van de werking van het systeem
Het systeem kan geen voorwerpen detecteren in de dode hoeken van de sensoren.
Controleer altijd eerst of de parkeerplaats die het systeem voorstelt nog steeds vrij is en er geen obstakels in de weg staan.
Het systeem mag niet worden gebruikt bij het trekken van een aanhangwagen of als een aanhanger- of laadsysteem aan de auto of omrin-
gende auto’s is gemonteerd.
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sortie sécurisée du véhicule ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.166
NLD_UD82180_1
Sortie sécurisée des occupants (RHN - Renault)
Sortie sécurisée des occupants
VEILIG UITSTAPPEN VOOR PASSAGIER (1/3)
Beschrijving
Deze functie is een extra rijhulpmiddel voor
de veiligheid van de inzittenden van het
voertuig.
Het doel van de functie “veilig uitstap-
pen voor passagier” is de bestuurder en/of
passagiers te waarschuwen voor mogelijk
gevaar als ze de portieren openen als het
voertuig stilstaat.
Bijzonderheid
Let op dat de zone C rondom de radars
aan elke kant van de achterbumper niet zijn
bedekt (door vuil, modder, sneeuw enz.)
Als een radar bedekt is, verschijnt het be-
richt “Zijsensoren geen zicht” op het instru-
mentenpaneel. Reinig het gebied waar de
sensoren zich bevinden.
Schakel de functie uit in deze gevallen:
Het radargebied C is beschadigd (achter-
bumper);
De auto is uitgerust met een trekhaak die
niet door het systeem wordt herkend.
Op basis van de informatie van de senso-
ren aan elke kant van de achterbumper
(zone C), wordt de bestuurder gewaar-
schuwd:
wanneer een ander voertuig (of motor-
fiets, fiets, voetganger, enz.) zich binnen
het detectiegebied bevindt A;
en
als er een risico bestaat op een aanrijding
met een voertuig (of motor, fiets, voet-
ganger, enz.) in het gebied B.
AB
C
2.167
NLD_UD82180_1
Sortie sécurisée des occupants (RHN - Renault)
1
2
Werkzaamheden
Als een portier wordt geopend en een bewe-
gend object wordt gedetecteerd, wordt het
controlelampje 1 weergegeven op de buiten-
spiegel 2 en, afhankelijk van de auto, gaat
de omgevingsverlichting op het voorportier
branden.
Opmerking: maak de achteruitkijkspiegel 2
regelmatig schoon, zodat de weergave van
het waarschuwingslampje 1 altijd zichtbaar
is.
Wanneer het gedetecteerde object heel
dichtbij is, klinkt er een pieptoon, samen met
het waarschuwingsbericht 3 “Zijdel. obstakel
gededecteerd“ op het instrumentenpaneel.
Opmerking: het systeem blijft ongeveer
45 minuten actief nadat het contact is uitge-
schakeld.
VEILIG UITSTAPPEN VOOR PASSAGIER (2/3)
3
2.168
NLD_UD82180_1
Sortie sécurisée des occupants (RHN - Renault)
storingen
Als het systeem een storing detecteert, ver-
schijnt het bericht “Controleer zijsensoren
op het instrumentenpaneel. Ga naar een
merkdealer.
VEILIG UITSTAPPEN VOOR PASSAGIER (3/3)
Omstandigheden waarin de
dodehoekwaarschuwing niet
werkt
de auto rijdt en staat niet volledig stil;
de auto is van buitenaf vergrendeld;
er zijn bewegende objecten (motoren,
fietsen, voetgangers, voertuigen, enz.)
naar of in de buurt van uw auto met een
lage snelheid die door het systeem niet
als een risico worden beschouwd;
het bereik van de sensoren in de ach-
terbumper wordt bedekt door objecten,
zoals andere bijzonder breed gepar-
keerde voertuigen die zeer dicht bij uw
auto geparkeerd staan.
Als de auto is uitgerust met een trekhaak die
door het systeem wordt herkend, wordt het
bericht “Rijhulpsystemen niet beschikbaar
op het instrumentenpaneel weergegeven.
Hiermee wordt u geïnformeerd dat de func-
tie niet operationeel is.
Raadpleeg uw merkdealer voor het kiezen
van de uitrusting die aangepast is aan uw
auto.
De functie in-/uitschakelen via
het multimediascherm 4
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie.
4
Wanneer de auto wordt ontgrendeld,
keert de functie terug naar de laatst
opgeslagen status op het multimedia-
scherm.
Deze functie is een extra rij-
hulpmiddel en kan bepaalde
voertuigen of bewegende ob-
jecten in de buurt van uw voer-
tuig mogelijk niet detecteren. Deze func-
tie vervangt op geen enkele manier de
waakzaamheid en verantwoordelijkheid
van de bestuurder en de inzittenden van
het voertuig, die altijd verantwoordelijk
zijn om bijzondere aandacht te besteden
aan de verkeerssituatie en het gebied te
controleren voordat ze de auto verlaten.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden (complexe
omgeving, slechte weersomstandighe-
den, enz.) kunnen het systeem versto-
ren of de correcte werking ervan verhin-
deren, met het risico op valse alarmen.
appel d’urgence .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.169
NLD_UD82181_1
Appel d’urgence (RHN - Renault)
Appel d’urgence
NOODOPROEP (1/3)
1 Microfoon.
2 Waarschuwingslampje systeemwerking/
storing:
rood: storing.
3 Waarschuwingslampje werking systeem:
groen: in werking
(netwerk beschikbaar);
uit: niet in werking
(bijv. netwerk niet beschikbaar);
groen knipperend: bellen.
4 Schakelaar.
5 Luidspreker
Gebruik de noodoproep alleen in een
noodgeval, als u betrokken bent bij een
ongeval of als u getuige bent van een
ongeval of in fysieke nood bent.
1
23
4
Als de auto hiermee is uitgerust, worden de
hulpdiensten via de noodoproepfunctie au-
tomatisch of handmatig verwittigd (koste-
loos) bij een ongeval of als u onwel wordt,
zodat ze zo snel mogelijk kunnen komen.
Opmerking: de noodoproep werkt:
– in landen die beschikken over de bijbe-
horende telematica voor hulpdiensten en
een infrastructuur die geschikt is voor het
systeem;
afhankelijk van de netwerkdekking in
de geografische regio waar het voertuig
wordt bestuurd.
Als u de functie voor noodoproep gebruikt
om te melden dat u een ongeval hebt
gezien, houdt dit in dat u stopt zodra de ver-
keersomstandigheden dit toestaan, zodat
de hulpdiensten uw auto kunnen vinden en
daarmee de locatie van het gemelde onge-
val.
Houd u altijd aan de ter plaatse geldende
wetgeving.
5
Een oproep gebeurt altijd als volgt:
de noodoproep wordt ingesteld;
verstuurt gegevens over het incident
(constructeursplaatje van de auto, tijd
van het gesprek, laatste locaties, richting
van de auto);
gesproken communicatie met de hulp-
diensten;
indien nodig wordt een hulpdienst gebeld.
De noodoproep heeft twee modi:
automatische modus;
Handmatige modus.
2.170
NLD_UD82181_1
Appel d’urgence (RHN - Renault)
NOODOPROEP (2/3)
In geval van onbedoelde activering kunt u de
oproep annuleren door 2 seconden lang te
drukken op de 6-knop voordat de verbinding
met het callcenter tot stand komt.
Zodra de oproep is ingesteld, kan alleen het
callcenter de oproep beëindigen.
Testmodus
(afhankelijk van lokale wetgeving)
De testmodus is exclusief gereserveerd voor
goedgekeurde dealers, om te controleren of
de noodoproepfunctie goed werkt.
De testmodus activeren:
drie keer kort op de 6-knop te drukken;
ongeveer 15 seconden te wachten;
drie keer kort op de 6-knop te drukken.
De testmodus wordt automatisch afgeslo-
ten.
Handmatige modus
Handmatig een noodoproep doen:
druk kort op de schakelaar 4;
druk deze naar beneden;
druk op de knop 6 SOS”.
46
In geval van een ongeluk blijft
u, als de plaats en het verkeer
dit toestaan, dicht bij de auto
om eventuele oproepen van
het callcenter snel te kunnen beantwoor-
den.
Automatische modus
De noodoproep wordt automatisch gedaan
als de beschermende uitrusting (gor-
delspanners, airbag, enz.) werd geactiveerd
vanwege een ongeval.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.171
NLD_UD82181_1
Appel d’urgence (RHN - Renault)
NOODOPROEP (3/3)
Storingen
In sommige gevallen werkt de noodoproep
niet (bijvoorbeeld bij een zwakke accu).
Als het systeem een storing detecteert,
wordt het waarschuwingslampje 2 gedu-
rende meer dan 30 minuten rood; raadpleeg
zo snel mogelijk een merkdealer.
Het systeem werkt met een speciale
accu. De gebruiksduur van de accu is
ongeveer vier jaar (het waarschuwings-
lampje 2 wordt rood als deze vier jaar
bijna voorbij zijn).
Raadpleeg een merkdealer.
Voor uw veiligheid en een
goede werking van het sys-
teem, moeten alle werkzaam-
heden aan de accu (uitbouwen,
loskoppelen enz.) worden uitgevoerd
door een gespecialiseerd vakman.
Risico op brandwonden door elektri-
sche schokken.
U moet zich verplicht houden aan de ver-
vangingsintervallen die worden aange-
geven in het onderhoudsboekje zonder
deze te overschrijden.
De accu is van een speciaal type. Zorg
dat deze wordt vervangen door een van
hetzelfde type.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Zonder de functie noodoproep is het sys-
teem niet te volgen en zal niet constant
worden bewaakt. Gegevens worden
voortdurend en automatisch gewist en
het systeem slaat alleen de laatste drie
locaties van de auto op.
Volgens de lokale wetgeving worden ge-
gevens alleen verzonden in geval van
een noodoproep. Gegevens die worden
verzonden naar het callcenter worden
behandeld overeenkomstig de privacy-
wetgeving die van toepassing is in het
land waarin u zich bevindt. Het systeem
slaat de activiteitengeschiedenis maar
voor 13 uur op.
De eigenaar van de auto heeft het recht
zijn gegevens in te zien. Hij heeft het
recht de gegevens te laten corrigeren,
verwijderen of blokkeren.
2
2.172
NLD_UD82095_1
Filler NU (RHN - Renault)
3.1
NLD_UD82182_1
Sommaire 3 (RHN - Renault)
Hoofdstuk 3: Uw comfort
Multi-Sense . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.2
Ventilatieroosters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.4
Automatische airconditioning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.7
Airconditioning: informatie en tips voor het gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.13
Multimedia-uitrusting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.16
Elektrische ruiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.18
Zonnekleppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.20
Binnenverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.21
Opbergruimte, indeling interieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.23
Accessoireaansluiting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.29
Hoofdsteun achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.30
Bagageruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.35
Bagage-afdekplaat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.36
Opbergkist . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.43
Vervoer van bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.44
Vervoer van voorwerpen: trekhaak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.45
Bagagebevestigingsnet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.46
Dakdragers, spoiler . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.48
Multi-Sense................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(page courante)
aides à la conduite.....................................
(page courante)
assistance à la conduite ............................
(page courante)
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
3.2
NLD_UD82183_1
Multi-Sense (RHN - Renault)
Multi-Sense
MULTI-SENSE (1/2)
Afhankelijk van de auto kunt u met het Multi-
Sense systeem kiezen uit verschillende rij-
modi die van invloed zijn op rijden, omge-
vingsverlichting, comfort en rijpositie:
alle modi zijn voorgeconfigureerd en
kunnen worden aangepast (sfeerverlich-
ting, enz.);
de modus Perso kan worden aangepast.
De rijstijlmodi regelen:
– stuurkracht;
ESC (elektronisch stabiliteitspro-
gramma);
de reactiviteit van de motor en de trans-
missie.
Zij zijn eveneens van invloed op:
de verlichting van het interieur en het in-
strumentenpaneel
– de presentatie van het instrumentenpa-
neel en het multimediascherm;
afhankelijk van de auto, de rijpositie.
Motorinstellingen zijn specifiek voor elk
van de rijstijlmodi en kunnen niet worden
aangepast, behalve de Perso-modus.
Openen van het menu
Afhankelijk van de auto kunt u Multi-Sense
activeren:
via het multimediascherm 1;
met behulp van de stuurkolomschake-
laar 2.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
1
2
3.3
NLD_UD82183_1
Multi-Sense (RHN - Renault)
Stand Perso
(afhankelijk van de auto)
Deze modus maakt de volledige configuratie
van de rijelementen mogelijk, inclusief het
reactievermogen van de motor.
MULTI-SENSE (2/2)
Werkingsstand Eco
Eco modus gericht op energiebesparing.
Door goed beheer van de motor, versnel-
lingsbak en het verwarmingsniveau, kan het
verbruik worden verlaagd. 2.23.
stand Sport
In deze werkingsstand reageren de motor
en de versnellingsbak beter. De besturing is
krachtiger.
Stand Comfort
Bij het gebruik van standaard voertuiginstel-
lingen biedt deze modus u het beste com-
promis tussen comfort en dynamiek.
U kunt de modus resetten via modusin-
stellingen.
Nadat de motor is uitgezet, wordt de
auto altijd gestart in de modus Comfort.
aérateurs ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conditionnement d’air ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ventilation ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ventilation
aération ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.4
NLD_UD82184_1
Aérateurs (sorties air) (RHN - Renault)
Aérateurs, sorties d’air
1 Ventilatieroosters bestuurderskant.
2 Ontwasemingssleuven onder de
voorruit.
3 Ventilatieroosters passagierskant.
4 Ventilatieroosters zijruit.
5 Verwarmingsroosters bij de voetenruimtes voor.
6 Ventilatierooster voetenruimte passagiers achter
(afhankelijk van de auto).
7 Ventilatieroosters midden achterpassagiers.
8 Bedieningspaneel.
5
6
7
VENTILATIEROOSTERS, luchtuitgangen (1/3)
5
4
4
123
8
3.5
NLD_UD82184_1
Aérateurs (sorties air) (RHN - Renault)
Ventilatieroosters 3
passagierskant
Richting
Om de luchtstroom te richten, draait u de
ventilatieroosters met behulp van de knop-
pen 11.
Sluiten: draai de knop 11 naar de buiten-
kant voorbij het weerstandspunt.
Openen: draai de knop 11 naar de binnen-
kant.
Ventilatieroosters
bestuurderskant 1
Richting
Om de luchtstroom te richten, draait u de 1
ventilatieroosters met behulp van de knop-
pen 9.
Sluiten: beweeg de knop 10 weg van het
stuur voorbij het weerstandspunt.
Openen: beweeg de knop 10 naar het stuur
toe.
VENTILATIEROOSTERS, luchtuitgangen (2/3)
Bevestig geen voorwerpen op de venti-
latieroosters (bijv. telefoonhouder).
Risico van beschadiging.
9
10
10
3
10
10
11
Hoeveelheid lucht
Om de doorstroming van de ventilatieroos-
ters 1 en 3 te controleren, drukt u op de
knop 12 of tilt u deze omhoog naar de ge-
wenste opening.
Gebruik, in geval van stankoverlast in de
auto, alleen speciaal hiervoor bestemde
middelen. Raadpleeg een merkdealer.
Stop niets in het ventilatiecir-
cuit van de auto (bijvoorbeeld
in geval van stank enz.).
Risico van explosie of brand.
12
3
11 11
3.6
NLD_UD82184_1
Aérateurs (sorties air) (RHN - Renault)
VENTILATIEROOSTERS, luchtuitgangen (3/3)
Plaatsen achter
(afhankelijk van de auto)
Richting
Om de luchtstroom te richten, draait u de
ventilatieroosters 7 met behulp van de knop-
pen.
Luchtstroom
Om de doorstroming van de ventilatieroos-
ters 7 te controleren, draait u de knop 13
naar de gewenste opening:
naar rechts: maximale luchtstroom;
naar links: dicht.
7
13
Stop niets in het ventilatiecir-
cuit van de auto (bijvoorbeeld
in geval van stank enz.).
Risico van explosie of brand.
Bevestig geen voorwerpen op de venti-
latieroosters (bijv. telefoonhouder).
Risico van beschadiging.
air conditionné ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
chauffage ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conditionnement d’air ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pare-brise dégivrant...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulation de la température......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ventilation ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
climatisation ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
désembuage
vitre arrière ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
désembuage
pare-brise .............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dégivrage/désembuage de pare-brise .......
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.7
NLD_UD82185_1
Air conditionné automatique (RHN - Renault)
Air conditionné automatique
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING (1/6)
7 Activeringsknop stuurwielverwarming.
8 Indicator voor luchtverdeling in het interi-
eur.
9 Indicator voor temperatuur verwarming
passagier.
10 Afstellen van de luchttemperatuur voor
de passagier.
11 Regeling van de luchtverdeling in het in-
terieur.
12 Activeringsknop voor A/C MAX-functie.
13 Luchtkringloop.
14 Activeringsknop voor airconditioning in
AUTO-modus.
15 Ontdooien/ontwasemen van de achterruit
en, afhankelijk van de auto, van de spie-
gels.
16 Functie “Helder zicht”.
17 De ventilatiesnelheid aanpassen en het
systeem stopzetten.
18 Instelling luchttemperatuur bestuurder
en SYNC synchronisatieknop (configura-
tie B).
19 Knop voorruitverwarming (configura-
tie B).
Bedieningsknoppen
1 Indicator voor temperatuur verwarming
bestuurder.
2 Indicator ventilatiesnelheid.
3 SYNC knop voor in-/uitschakelen van de
synchronisatiemodus (configuratie A).
4 Activeringsknop stoelverwarming be-
stuurder.
5 Knop om de airconditioning in te schake-
len.
6 Activeringsknop voor stoelverwarming
passagier.
18 17 16 15 14 13 12 11 10
123 4 56 7 8 9
19
A
B
3.8
NLD_UD82185_1
Air conditionné automatique (RHN - Renault)
FAST: verhoogt de luchtstroom in het interi-
eur. Deze stand wordt in het bijzonder aan-
geraden voor meer comfort voor de passa-
giers achterin. Druk op de knop 14 en druk
deze naar boven om de modus FAST te ac-
tiveren.
Als de airconditioning start in de automati-
sche modus, keert het systeem terug naar
het laatst gebruikte programma.
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING (2/6)
Inschakelen van het systeem
Wanneer het voertuig wordt gestart, keert
het systeem terug naar het laatst gebruikte
programma.
Druk op de knop 14 om het systeem in te
schakelen of zet de knop 17 in de gewenste
ventilatiesnelheid.
Uitschakelen van het systeem
Druk op 17 totdat deze in de stand “OFF”
staat.
In- en uitschakelen van de
airconditioning
In de automatische modus wordt de aircon-
ditioning door het systeem geregeld. U kunt
het systeem altijd in- of uitschakelen door te
drukken op 5.
Automatische werking
De automatische klmaatregeling zorgt (be-
halve in extreme gevallen) voor een aange-
name temperatuur en goed zicht, bij een zo
optimaal mogelijk brandstofverbruik.
Het systeem regelt de ventilatiesnelheid,
luchtverdeling en luchtkringloop, en het in-
of uitschakelen van de airconditioning en
verwarming.
Hierbij kunt u kiezen uit drie programma’s:
AUTO: optimaal bereiken van de gewenste
temperatuur afhankelijk van de omstandig-
heden buiten de auto. Druk op de knop 14.
SOFT: bereikt de gewenste temperatuur rus-
tiger en stiller. Druk op de knop 14 en druk
deze naar beneden om de modus SOFT te
activeren.
Als u drukt op een andere knop dan
AUTO, wordt de automatische modus
uitgeschakeld.
17 14
5
mode ECO .................................................
(page courante)
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
3.9
NLD_UD82185_1
Air conditionné automatique (RHN - Renault)
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING (3/6)
Afzonderlijke afstelling voor het interieur
Druk op de knoppen 10 en 18 om de linker-
en rechterkant onafhankelijk af te stellen.
Instelling van de SYNC functie
Druk op SYNC3 op uw multimediascherm
of, afhankelijk van de auto, op de knop 10
of 18, en dan op SYNC om de passagier-
stemperatuur te synchroniseren met de be-
stuurderszijde.
Om deze functie te verlaten, drukt u nog-
maals op SYNC of stelt u de temperatuur
aan de passagierszijde af.
öDe lucht wordt naar de voeten-
ruimtes en de ventilatieroosters in
het dashboard gevoerd.
ó
De lucht wordt voornamelijk naar
de voetenruimtes gevoerd.
Regeling van de temperatuur
Er zijn twee typen instellingen:
afzonderlijke afstelling voor het interieur;
afstelling in modus SYNC om de passa-
gierszijde en de bestuurderszijde te syn-
chroniseren.
Wijzigen van de verdeling van
de lucht in het interieur
Druk eenmaal of meermaals op 11 om de
luchtverdeling te kiezen. De geselecteerde
luchtverdeling 8 verschijnt op het multimedi-
ascherm. De functie werkt in deze volgorde:
De lucht wordt naar de uitstroom-
sleuven onder de voorruit en de
voorste zijruiten gevoerd.
De lucht wordt naar de roosters
van de zijruiten voorin, de ontwa-
semingssleuven onder de voorruit en naar
de voetenruimtes gevoerd.
De lucht wordt verdeeld tussen de
ontwasemingsroosters bij de voor-
ste zijruiten en de voorruit, en de ventilatie-
roosters in het dashboard en in de voeten-
ruimtes.
ôDe lucht wordt hoofdzakelijk naar
de ontwasemingsroosters in het
dashboard geleid.
18 11 10
38
3.10
NLD_UD82185_1
Air conditionné automatique (RHN - Renault)
Regeling van de
ventilateursnelheid
Normaal zorgt het systeem automatisch
voor de juiste ventilateursnelheid om de
ingestelde temperatuur te bereiken en te
handhaven.
U kunt altijd de ventilatiesnelheid aanpassen
door te drukken op 17.
Functie “helder zicht”
Druk op de knop 16: het ingebouwde contro-
lelampje gaat branden.
Met deze functie worden de voorruit, de ach-
terruit, de zijruiten voor en de buitenspiegels
snel ontdooid en ontwasemd (afhankelijk
van de auto). Hierdoor worden automatisch
de airconditioning en de achterruitverwar-
ming ingeschakeld.
U schakelt deze functie uit met een druk
op de toets 14 of 16.
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING (4/6)
Functie “A/C MAX”
De functie A/C MAX biedt de gebruiker het
maximale vermogen van het airconditio-
ningsysteem, zonder beperking of compro-
mis met betrekking tot de akoestiek en het
gevoel van zeer koude lucht op handen en
gezicht.
Achterruitverwarming
Druk op de knop 15: het ingebouwde contro-
lelampje gaat branden. De achterruit wordt
nu snel ontwasemd en de elektrische buiten-
spiegels worden verwarmd (afhankelijk van
de uitvoering).
U schakelt deze functie uit door opnieuw
op de toets 15 te drukken. De verwarming
schakelt na enige tijd automatisch uit.
Sommige toetsen hebben een inge-
bouwd controlelampje dat de staat van
de functie aangeeft.
17 16 15 14 12
3.11
NLD_UD82185_1
Air conditionné automatique (RHN - Renault)
“A/C MAX"-functie (vervolg)
Deze functie omvat automatische wijzigin-
gen:
temperatuur ingesteld op maximaal koud;
luchtverdeling voor de inzittenden;
luchtstroom op maximaal vermogen;
inschakeling van de airconditioning;
– luchtkringloop.
Druk op de knop 12 om de functie te acti-
veren. Schakel de ECO-modus uit voor het
beste resultaat.
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING (5/6)
Het ontwasemen/ontdooien heeft altijd
voorrang boven de luchtkringloop.
Inschakelen van de
luchtkringloop (isolatie van het
interieur)
Deze functie wordt automatisch geregeld,
maar u kunt deze ook handmatig inschake-
len. In dat geval wordt de inschakeling be-
vestigd door het waarschuwingslampje in de
toets 13).
13
Handbediening
Druk op de knop 13: het ingebouwde contro-
lelampje gaat branden.
Bij langdurig gebruik van deze stand kunnen
de ruiten aan de binnenkant beslaan of weer
aanvriezen. Ook zal het in de auto, door
gebrek aan frisse lucht, kunnen gaan stin-
ken.
Het wordt daarom aangeraden om terug te
gaan naar de automatische werkingsstand
door op de toets 13 te drukken zodra de
luchtkringloop niet langer nodig is.
3.12
NLD_UD82185_1
Air conditionné automatique (RHN - Renault)
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING (6/6)
Functie “Favorieten”
Afhankelijk van de auto kunt u, door te druk-
ken op de stuurbediening 20, de volgende
functies activeren volgens de eerder ge-
maakte gebruiksinstellingen:
verwarmd stuurwiel;
– stoelverwarming.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie
over de instelling van deze functie.
20
stand ECO
Via het menu MULTI-SENSE, toegankelijk
vanaf het multimediascherm 21, of via de
knop 22, kunt u de ECO-modus activeren
om het verwarmingsniveau én het brand-
stofverbruik te beperken.
Het lampje ECO onder de temperatuurdis-
play op het multimediascherm 21 geeft aan
dat de ECO-modus is geactiveerd.
21
22
air conditionné ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
chauffage ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conditionnement d’air ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulation de la température......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ventilation ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
climatisation ...............................................
(page courante)
consommation de carburant ......................
(page courante)
3.13
NLD_UD82278_1
Air conditionné : informations et conseils utilisation (RHN - Renault)
Storingen
Raadpleeg bij een storing altijd een merk-
dealer.
Minder goede werking van ontdooien,
ontwasemen of airconditioning.
Dit kan het gevolg zijn van een vervuild
patroon van het interieurfilter.
Geen gekoelde lucht.
Controleer of alle bedieningsorganen in
de juiste stand staan en de zekeringen
goed zijn. Als dit niet zo is moet u het sys-
teem stoppen.
Water onder de auto
Maak u zich niet ongerust als er condens-
water onder de auto druppelt, dit is normaal
na langdurig gebruik van de airconditioning.
Air conditionné : informations et conseils d’utilisation
AIRCONDITIONING: informatie en bedieningsinstructies (1/3)
Stop niets in het ventilatiecir-
cuit van de auto (bijvoorbeeld
in geval van stank enz.).
Risico van explosie of brand.
Maak nooit de slangen van
de airconditioning los. Dit is
gevaarlijk voor de ogen en de
huid.
Verbruik
Het is normaal dat het brandstofverbruik
hoger is (vooral in stadsverkeer) als u de air-
conditioning gebruikt.
Voor auto’s met een airconditioning zonder
automatische werkstand, zet het systeem
uit, als u het niet meer nodig hebt.
Tips voor zuinig rijden en minder
luchtverontreiniging
Rijd met open ventilatierooster en gesloten
ruiten. Open bij zeer warm weer of als de
auto in de zon heeft gestaan enkele minuten
de portieren voordat u start, zodat de hete
lucht uit de auto kan ontsnappen.
Onderhoud
Raadpleeg voor de controle-intervallen het
onderhoudsdocument van uw auto.
Tips voor het gebruik
In sommige gevallen, (airconditioning uit,
luchtkringloop in werking, ventilatiesnelheid
nul of laag, enz.) kunnen de ruiten van de
auto beslaan.
Als de ruiten beslagen zijn, gebruikt u de
functie “helder zicht” om het doorzicht te
verbeteren; gebruik bij voorkeur de aircondi-
tioning in de automatische werkstand om het
beslaan te voorkomen.
Gebruik de airconditioning regelma-
tig, ook bij koud weer; laat de airco ten
minste eenmaal per maand gedurende
ongeveer 5 minuten draaien.
Auto’s uitgerust met de ECO-modus
Als de ECO-modus actief is, kan de wer-
king van de airconditioning verminderen
2.23.
3.14
NLD_UD82278_1
Air conditionné : informations et conseils utilisation (RHN - Renault)
AIRCONDITIONING: informatie en bedieningsinstructies (2/3)
ÑType airconditioningsvloeistof
(XXX) Type olie in het aircocir-
cuit
Ontvlambaar product
Raadpleeg het instructieboekje
Onderhoud
Hoeveelheid airconditio-
ningsvloeistof aanwezig
in de auto.
x,xxx kg
Global Warming Potential
oftewel aardopwar-
mingsvermogen (CO2-
equivalent).
GWP xxxxx
Hoeveelheid in gewicht
en CO2-equivalent.
CO2 eq x.xxt
Het koelvloeistofcircuit (waarvan sommige
componenten hermetisch zijn afgesloten)
bevat fluorhoudende broeikasgassen.
Koelvloeistof R-134a
Afhankelijk van het voertuig, u kunt de vol-
gende informatie vinden op sticker A in de
motorruimte.
De aanwezigheid en de plaats van de in-
formatie op sticker A zijn afhankelijk van de
auto.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.3.
Maak het airconditionings-
systeem nooit open. Dit is
gevaarlijk voor de ogen en de
huid.
A
A
3.15
NLD_UD82278_1
Air conditionné : informations et conseils utilisation (RHN - Renault)
AIRCONDITIONING: informatie en bedieningsinstructies (3/3)
ÑType airconditioningsvloeistof
(XXX) Type olie in het aircocir-
cuit
Ontvlambaar product
Raadpleeg het instructieboekje
Onderhoud
Hoeveelheid airconditio-
ningsvloeistof aanwezig in
de auto.
x,xxx kg
Global Warming Potential
oftewel aardopwar-
mingsvermogen (CO2-
equivalent).
GWP xxxxx
Hoeveelheid in gewicht
en CO2-equivalent.
CO2 eq
x.xxt
Koelvloeistof R-1234yf
Afhankelijk van het voertuig, u kunt de vol-
gende informatie vinden op sticker B in de
motorruimte.
De aanwezigheid en de plaats van de in-
formatie op sticker B zijn afhankelijk van de
auto.
B
B
équipements multimédia............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
téléphone ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
système de navigation ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
commande intégrée de téléphone mains-li-
bres............................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
navigation ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
radio...........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
afficheur .....................................................
(page courante)
multimédia (équipement) ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
écran
écran navigation ..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
écran
affichages de navigation ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
commande sous volant..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
écrans
écran multimédia .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
commandes
au volant ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
prise accessoires .......................................
(page courante)
prise USB ..................................................
(page courante)
3.16
NLD_UD82187_1
Equipement Multimédia (RHN - Renault)
Équipements multimédia
MULTIMEDIA-UITRUSTING (1/2)
Multimediascherm A, B
De locatie en werking van de uitrusting
kunnen verschillen, afhankelijk van de auto.
1 Multimediascherm.
2 Twee USB-C-multimediapoorten in de
middenconsole.
3 Bediening bij het stuurwiel.
4 Telefoonbediening.
5 Twee USB-C-multimediapoorten.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van
het multimediasysteem voor meer infor-
matie.
Sluit alleen accessoires aan
met een vermogen van maxi-
maal 15 watt.
Risico op brand.
AB
1 1
2 2 5
33
4 4
USB-C -multimediapoorten 2
en 5
Via de USB-C=-multimediapoorten 2 en 5
kunnen accessoires worden opgeladen die
zijn goedgekeurd door onze technische af-
deling, zo lang het vermogen niet hoger is
dan 15 watt (5 V) per aansluiting.
Opmerking: de USB-C2-multimediapoorten
bieden ook gegevensoverdracht.
prise accessoires .......................................
(page courante)
chargeur sans fil ........................................
(page courante)
3.17
NLD_UD82187_1
Equipement Multimédia (RHN - Renault)
Microfoon 7
(voor telefoon en spraakbediening)
MULTIMEDIA-UITRUSTING (2/2)
7
Gebruik van de telefoon
Houd u altijd aan de wettelijke
voorschriften met betrekking
tot het gebruik van dit appa-
raat.
Draadloze oplader 8
8
USB-C -multimediapoorten 6
(afhankelijk van de auto)
Via de USB-C 6-multimediapoorten kunnen
accessoires worden opgeladen die zijn
goedgekeurd door onze technische afdeling,
zo lang het vermogen niet hoger is dan 15
watt (5 V) per poort.
6
Sluit alleen accessoires aan
met een vermogen van maxi-
maal 15 watt.
Risico op brand.
enfants .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sécurité enfants .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
lève-vitres ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.18
NLD_UD82188_1
Lève-vitres électriques (RHN - Renault)
Deze systemen werken met contact aan of
contact uit tot het openen van een voorpor-
tier (begrensd tot ongeveer 3 minuten).
Lève-vitres
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING (1/2)
1
2
3
56
Leg nooit iets op de bovenkant van een
halfgeopende ruit: risico van beschadi-
ging van de ruitbediening.
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder
Laat uw voertuig nooit achter
met de card of sleutel erin en
laat nooit een kind, een afhankelijke vol-
wassene of een dier in de auto achter,
zelfs niet voor eventjes.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar
brengen door de motor te starten, door
organen te bedienen zoals bijvoorbeeld
de ruitbediening, of de portieren te ver-
grendelen.
In geval van beknelling van een li-
chaamsdeel draait u direct de bewe-
gingsrichting van de ruit om door te druk-
ken op de betreffende schakelaar.
Gevaar van ernstige verwondingen.
Elektrische ruitbediening met
sneltoets
Druk kort op of trek kort aan de schakelaar
van de ruit tot deze niet verder kan: het raam
gaat dan helemaal open of dicht. Een actie
op de schakelaar stopt de werking van de
ruit.
Let op: de achterruiten kunnen niet hele-
maal omlaag.
Gebruik vanaf de bestuurdersplaats scha-
kelaar:
1 voor de bestuurderskant;
2 voor de passagierskant voor;
3 en 5 voor de passagiers achter;
4 om de achterruiten te vergrendelen.
4
Opmerking: na het vergrendelen van de
achterruiten verschijnt de melding “Zijruiten
achter vergrendeld” op het instrumentenpa-
neel.
Druk vanaf de passagiersplaats op de scha-
kelaar 6.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
3.19
NLD_UD82188_1
Lève-vitres électriques (RHN - Renault)
Op afstand openen/sluiten van
de ruiten
Als u, terwijl u de deuren van buitenaf ont-
grendelt, de ontgrendelknop op de kaart
ingedrukt houdt, gaan alle ruiten met elek-
trische ruitbediening automatisch open.
Als u, terwijl u de deuren van buitenaf ver-
grendelt, de vergrendelknop op de kaart
ingedrukt houdt, gaan alle ruiten met elek-
trische ruitbediening automatisch dicht.
Het is raadzaam het systeem alleen in te
schakelen als de gebruiker de auto goed ziet
en er niemand in de auto zit.
Elektrische ruitbediening met
sneltoets (vervolg)
Opmerking: Als de ruit tijdens het sluiten
op weerstand stuit (bijv. een boomtak enz.),
stopt de ruit en schuift deze daarna enkele
centimeters terug.
De elektrische ruitbediening
werkt niet.
De sneltoets van de elektrische ruitbedie-
ning is voorzien van hittebescherming: als
u de ruitschakelaar meer dan 16 keer na
elkaar indrukt, gaat deze in de beveiligde
modus (de ruit wordt vergrendeld).
Wat kunt u doen:
Gebruik de elektrische ruitschakelaar
kort en met tussenpozen van ongeveer
30 seconden;
Bij draaiende motor wordt de ruit ontgren-
deld nadat de schakelaar van de elektri-
sche ruitbediening circa 20 minuten niet
is gebruikt.
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING (2/2)
Storingen
Als het sluiten van de ruit niet goed werkt,
schakelt het systeem over op de normale
werking: u kunt dan de betrokken ruitscha-
kelaar zo vaak als nodig bedienen tot de ruit
helemaal sluit (de ruit gaat stap voor stap
omhoog). Houd vervolgens de schakelaar
langer dan drie seconden ingedrukt (nog
steeds aan de sluitkant) en laat dan de ruit
helemaal openen en sluiten om het systeem
te resetten.
Indien nodig, raadpleeg uw merkdealer.
Wanneer u de ruiten sluit, moet
u erop letten dat er geen enkel
lichaamsdeel (arm, hand, enz.)
uit het voertuig steekt.
Gevaar van ernstige verwondingen.
Veiligheid inzittenden
De bestuurder kan de wer-
king van de ruitbediening van
de passagiers voor en achter
uitschakelen voor alle inzittenden, met
inbegrip van hemzelf, door op de scha-
kelaar 4 te drukken. Op het instrumen-
tenpaneel wordt een bevestigingsboods-
chap weergegeven.
pare-soleil ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
miroirs de courtoisie ..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.20
NLD_UD82190_1
Pare-soleil (RHN - Renault)
Pare-soleil
ZONNEKLEPPEN
Zonneklep voor
Laat de zonneklep 2 zakken.
Make-up spiegels
(afhankelijk van de auto)
Til het deksel 1 omhoog. De verlichting 3
werkt automatisch.
13
Tijdens het rijden moet het
klepje van de make-up spiegel
gesloten zijn.
Verwondingsgevaar.
2
éclairage :
intérieur ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
plafonnier ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
spots d’éclairage........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.21
NLD_UD82191_1
Eclairage intérieur (RHN - Renault)
Éclairage intérieur
BINNENVERLICHTING (1/2)
Leeslampjes
Aanraaklampen 1, 2, 3 of 4 om in te scha-
kelen:
een constant brandende verlichting;
het onmiddellijk uitgaan.
NB:
het is niet nodig om op de verlichting
te drukken om de verlichting in of uit te
schakelen. U hoeft alleen maar contact te
maken;
via het multimediascherm kunt u de lees-
lampjes laten in- of uitschakelen bij het
openen van de portieren 1.85.
123
Het ontgrendelen en het openen van de
portieren en de achterklep zorgen voor
het tijdelijk branden van de binnenlich-
ten.
33 4
3.22
NLD_UD82191_1
Eclairage intérieur (RHN - Renault)
BINNENVERLICHTING (2/2)
Bagageverlichting
Het lampje 5 gaat branden bij het openen
van de bagageruimte.
Het ontgrendelen en het openen van de
portieren en de achterklep zorgen voor
het tijdelijk branden van de binnenlich-
ten.
5
rangements................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
vide-poches ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aménagements ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.23
NLD_UD82192_1
Rangements / Aménagements habitacle (RHN - Renault)
Opbergruimte zonneklep 2
Hierin kunt u kaartjes (bijvoorbeeld van een
tolweg) bevestigen.
Opbergruimte in voorportieren 1
Hierin past een fles van 1,5 liter.
Rangements, aménagements habitacle
Laat geen spullen op de vloer
(bij de bestuurder) liggen. In
geval van plotseling remmen
zouden deze onder de peda-
len terecht kunnen komen, waardoor de
bestuurder deze niet meer goed kan be-
dienen.
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (1/6)
Let op dat er geen harde,
zware of scherpe voorwerpen
in de “open” bergruimtes zitten,
die tegen de inzittenden geslin-
gerd kunnen worden bij het rijden door
een bocht, bij plotseling remmen of als
de airbags worden ontplooid.
2
1
3.24
NLD_UD82192_1
Rangements / Aménagements habitacle (RHN - Renault)
Let op dat er geen harde,
zware of scherpe voorwerpen
in de “open” bergruimtes zitten,
die tegen de inzittenden geslin-
gerd kunnen worden bij het rijden door
een bocht, bij plotseling remmen of als
de airbags worden ontplooid.
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (2/6)
Communicatiespiegel 5
Voor toegang tot de communicatiespiegel
opent u de zonnebrilhouder 4 en sluit u deze
vervolgens tot de tussenpositie.
Brilhouder 4
Om de brilhouder te openen, drukt u op
zone 3.
345
chargeur sans fil
recharge à induction ............................
(page courante)
3.25
NLD_UD82192_1
Rangements / Aménagements habitacle (RHN - Renault)
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (3/6)
Opbergruimte middenconsole/
inductielaadzone 6
Raadpleeg voor meer informatie over de in-
ductielaadzone de gebruiksaanwijzing van
het multimediasysteem.
Voorwerpen die achterblijven in de in-
ductieoplaadzone 6 kunnen oververhit
raken. U wordt geadviseerd om deze in
de daarvoor bestemde zones te plaat-
sen (opbergruimte, opbergruimte achter
zonneklep enz.).
Zorg vooral dat er niets (startkaart, USB-
stick, SD-kaart, creditcard, juwelen,
sleutels, munten, enz.) in de inductieo-
plaadzone 6 ligt terwijl de telefoon wordt
opgeladen. Verwijder alle magnetische
kaarten of creditcards uit het hoesje
voordat u de telefoon in de inductielaad-
zone plaatst 6.
6
Afhankelijk van het land en het abonne-
ment is de inductielaadzone 6 ook de
zone voor plaatsing van smartphones
die zijn uitgerust met een digitale sleu-
tel 1.17.
accoudoir
avant ....................................................
(page courante)
3.26
NLD_UD82192_1
Rangements / Aménagements habitacle (RHN - Renault)
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (4/6)
Opberglade aan passagiersstoel
8
Druk om te openen op de knop 7.
7
8
7
poignée de maintien ..................................
(page courante)
3.27
NLD_UD82192_1
Rangements / Aménagements habitacle (RHN - Renault)
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (5/6)
Opbergruimte in middelste
armsteun
Open de kap 9 van de middelste armsteun
op door te drukken op de knop 10.
9
Bekerhouder 11
Afhankelijk van de auto is de bekerhouder
mogelijk voorzien van haakjes om de beker
op zijn plaats te houden.
Hierin kunnen een losse asbak, blikjes enz.
worden geplaatst.
Let op bij het accelereren of
het rijden in een bocht, dat de
inhoud van de beker of het
blikje niet over de rand stroomt.
Risico van verwondingen als de vloei-
stof warm is en/of vlekken.
10
Plaats geen voorwerpen op
het opbergvak in de middel-
ste armsteun; dit kan de goede
werking van de zij-airbag ver-
storen en/of letsel veroorzaken wanneer
deze wordt geactiveerd.
11
Rijd niet met de centrale arm-
steun geopend; dit kan de
goede werking van de centrale
airbag verstoren en/of letsel
veroorzaken wanneer deze wordt geac-
tiveerd.
3.28
NLD_UD82192_1
Rangements / Aménagements habitacle (RHN - Renault)
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (6/6)
Opbergnetten 13 in de
achterstoelen
(afhankelijk van de auto)
Let op dat er geen harde,
zware of scherpe voorwerpen
in de “open” bergruimtes ge-
plaatst zijn, zodat zij tegen de
inzittenden geslingerd kunnen worden
bij het rijden door een bocht of bij plotse-
ling remmen.
Handgreep 15
Hieraan kan men zich vasthouden tijdens
het rijden.
U kunt deze gebruiken bij het in- en uitstap-
pen.
Opbergruimte van het
achterportier 12
Hierin past een fles van 1 liter.
13
12 14
allume-cigares ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
cendrier......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
prise accessoires .......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.29
NLD_UD82193_1
Prise accessoires (RHN - Renault)
Prise accessoires
Accessoireaansluitingen 1
U kunt de accessoire-stekkers 1 gebruiken
om accessoires aan te sluiten die zijn goed-
gekeurd door onze technische afdeling.
ACCESSOIREAANSLUITING
Sluit alleen accessoires aan
met een vermogen van maxi-
maal 120 watt (12 V).
Als verschillende accessoire-
aansluitingen tegelijk worden gebruikt,
mag het totale vermogen van de aan-
gesloten accessoires niet meer zijn dan
180 watt.
Risico van brand.
1
1
appuis-tête .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglage de la position de conduite .............
(jusqu’à la fin de l’UD)
appuis-tête
arrière ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges arrière .............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.30
NLD_UD82194_1
Appuis-tête arrière (RHN - Renault)
De hoofdsteun in de onderste stand is
een opbergstand en alleen toegestaan
als de hoofdsteun niet gebruikt wordt.
Indien er een passagier op de stoel zit, mag
de hoofdsteun niet in de onderste stand ge-
bruikt worden.
Appui-têtes arrière
Gebruiksstand
Til de hoofdsteun helemaal omhoog tot deze
blokkeert. Controleer de vergrendeling.
Hoofdsteun verwijderen
Zet de hoofdsteun geheel omhoog, druk
daarna op de knop 1 en verwijder de hoofd-
steun.
HOOFDSTEUNEN ACHTER (1/2)
Hoofdsteun terugplaatsen
Monteer de poten in hun geleiders en druk
de hoofdsteun omlaag tot hij vergrendelt
om hem in de hoogste stand te zetten.
Controleer de vergrendeling.
Opbergstand 2 van de
hoofdsteun
Druk op de knop 1 in en laat de hoofdsteun
helemaal zakken.
2
1
De hoofdsteun is een veilig-
heidsorgaan, dat altijd op zijn
plaats moet zitten en goed
moet zijn afgesteld.
3.31
NLD_UD82194_1
Appuis-tête arrière (RHN - Renault)
HOOFDSTEUNEN ACHTER (2/2)
Afhankelijk van de auto moet de bagage-
afdekplaat 3 zo ver mogelijk naar achteren
worden gepositioneerd om de hoofdsteunen
achter omhoog/omlaag te zetten.
De hoofdsteun is een veilig-
heidsorgaan, dat altijd op zijn
plaats moet zitten en goed
moet zijn afgesteld.
3
siège arrière...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
banquette arrière .......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.32
NLD_UD82195_1
Banquette arrière : fonctionnalités (RHN - Renault)
Om de rugleuning te kantelen (drie moge-
lijke standen), trek aan hendel 1.
Om de rugleuning neer te klappen, trekt u
aan de band 3 of trekt u aan de handgreep 4
die zich in de bagageruimte bevindt. De rug-
leuning klapt vanzelf neer.
ACHTERBANK: gebruiksmogelijkheden (1/3)
Verschuifbare bank
Trek de hendel 2 omhoog om de stoel te
ontgrendelen.
Zet de bank naar voren of naar achteren in
de gewenste stand.
Laat de hendel 2 los en controleer of de zit-
bank goed is vergrendeld.
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
Zorg dat tijdens het bewegen
van de achterstoelen, er niets
het verankeren kan hinderen
(lichaamsdeel, dier, steentje,
doek, speelgoed, enz.).
4
3
2
1
3.33
NLD_UD82195_1
Banquette arrière : fonctionnalités (RHN - Renault)
Om toegang te krijgen tot de
achterstoelen van de derde rij
(afhankelijk van de auto)
Trek aan de handgreep 1;
kantel de rugleuning van de tweede zitrij
naar voren (beweging A);
duw de stoel naar voren (beweging B);
ga op de achterstoel van de derde rij
zitten;
houd de rugleuning van de tweede zitrij
vast en kantel deze naar achteren;
– controleer of de stoel goed vergrendeld
is.
Om een stoel van de derde zitrij uit te
klappen
(afhankelijk van de auto)
Krijg toegang tot de achterstoelen van de
derde rij;
duw de rugleuning van de derde zitrij en
kantel deze naar achteren (beweging C),
totdat u de gewenste hoek hebt bereikt
(drie mogelijke standen);
1
Zorg dat tijdens het bewegen
van de achterstoelen, er niets
het verankeren kan hinderen
(lichaamsdeel, dier, steentje,
doek, speelgoed, enz.).
A
B
ACHTERBANK: gebruiksmogelijkheden (2/3)
C
5
of
– vanuit de bagageruimte, trekt u aan de
band 5 en kantel u de rugleuning van de
derde zitrij naar achteren (beweging C)
totdat u de gewenste hoek hebt bereikt
(drie mogelijke standen);
– controleer of de stoel goed vergrendeld
is.
3.34
NLD_UD82195_1
Banquette arrière : fonctionnalités (RHN - Renault)
Armsteun in het midden achterin
(afhankelijk van de auto)
Verlaag de middelste armsteun achter 6 of,
afhankelijk van de auto, trek aan de riem 8.
De centrale armsteun achter 6 is voorzien
van twee bekerhouders 7.
678
ACHTERBANK: gebruiksmogelijkheden (3/3)
Zorg dat tijdens het bewegen
van de achterstoelen, er niets
het verankeren kan hinderen
(lichaamsdeel, dier, steentje,
doek, speelgoed, enz.).
Beperking voor het gebruik
Wanneer er een passagier op een achters-
toel van de derde rij zit, is het verboden te
rijden met een neergeklapte rugleuning of
stoel van de tweede rij.
Controleer na het terugkan-
telen van de rugleuning of
deze weer goed is vergrendeld.
Als u stoelhoezen gebruikt,
moet u opletten dat deze de vergrende-
ling van de rugleuning niet belemmeren.
Let op de juiste stand van de autogor-
dels.
Plaats de hoofdsteunen terug.
coffre à bagages ........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.35
NLD_UD82196_1
Coffre à bagages, tablette arrière (RHN - Renault)
Coffre à bagages
Het bevestigen van een drager
(fietsdrager, bagagekoffer,
enz.) die rust op de achterklep
is verboden. Om een drager te
installeren op uw auto, neemt u contact
op met een merkdealer.
Met de hand openen van
binnenuit
Bij een elektrische storing kunt u de achter-
klep met de hand van binnenuit openen:
kantel de rugleuningen van de achter-
bank naar voren, zodat u in de bagage-
ruimte kan komen.
steek een potlood of iets dergelijks in de
holte 3 en verschuif het geheel zoals op
de tekening aangegeven is;
duw tegen de achterklep om hem te
openen.
BAGAGERUIMTE
Openen
Druk op de knop 1 en til de klep op.
Sluiten
Laat de achterklep zakken met behulp van
de binnenhandgrepen 2.
3
1
2
Gebruik nooit de gasveren om de klep
van de bagageruimte te sluiten.
cache-bagages ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
plage arrière ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.36
NLD_UD82197_1
Cache-bagages (RHN - Renault)
Verwijderen van de bagage-
afdekplaat
Verdraai de uiteinden van de bagageafdek-
plaat 2 (beweging A) en neem de plaat weg.
Terugplaatsen van de
bagageafdekplaat
Plaats de bagageafdekplaat 2 in de sleu-
ven 3.
Oprollen van het soepele deel
van de bagage-afdekking
Plaats de autogordel in de haak 4 om te
voorkomen dat deze wordt beschadigd.
Trek lichtjes aan de handgreep 1 om de
pennen vrij te maken van hun bevestigings-
punten aan elke kant van de bagageruimte.
Begeleid de oprolbeweging van de bagage-
afdekplaat 2.
Cache-bagages
BAGAGE-AFDEKPLAAT
Leg geen zware of harde voor-
werpen op de bagage-afdek-
king. Bij plotseling remmen
of in geval van een ongeluk
kunnen rondslingerende spullen de inzit-
tenden in gevaar brengen.
12
A
3
4
Opbergruimte onder
de tussenvloer van de
bagageruimte
Om toegang te krijgen, tilt u de tussenvloer
van de bagageruimte op 5.
5
hayon motorisé ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.37
NLD_UD82198_1
Hayon motorisé (RHN - Renault)
Afhankelijk van de uitrusting wordt de ach-
terklep tegelijk met de portieren elektrisch
vergrendeld of ontgrendeld.
Om de achterklep te bedienen zijn de vol-
gende functies beschikbaar:
met de kaart voor afstandsbediening;
met de schakelaars op de achterklep
met de schakelaar op het dashboard
– afhankelijk van de auto, gebruik van de
“handsfree” functie.
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (1/6)
Gebruiksomstandigheden
Zet de auto stil.
– Indien de achterklep door ijs of sneeuw
niet kan openen, moet u beslist de ach-
terklep ijs- of sneeuwvrij maken.
Als de accu leeg is of is vervangen, moet
de achterklep gesloten worden (handma-
tig indien nodig) om de gemotoriseerde
bediening opnieuw in te schakelen.
Controleer bij het openen/slui-
ten van de achterklep of nie-
mand zich in de buurt van de
bewegende delen bevindt.
Verwondingsgevaar
Openen/sluiten
Als de functie voor het openen of sluiten van
de gemotoriseerde achterklep wordt geacti-
veerd via de dashboardbediening of met de
kaart (zie volgende pagina’s), klinken er drie
piepjes vlak voordat de achterklep begint te
bewegen.
Let erop dat tijdens het openen/sluiten
van de achterklep niets de beweging be-
lemmert.
Om beschadiging van de achterklep te
voorkomen, mag u ze niet handmatig
openen of sluiten terwijl ze in beweging
is.
3.38
NLD_UD82198_1
Hayon motorisé (RHN - Renault)
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (2/6)
Met de schakelaar in de auto om de
achterklep te sluiten
Druk op de schakelaar 3.
Met de externe schakelaar om de
achterklep te openen
Druk op de schakelaar 2.
1
met de kaart voor afstandsbediening
Houd bij uitgeschakelde motor de schake-
laar 1 op de kaart ingedrukt terwijl u zich in
de buurt van de bagageruimte bevindt.
Uit veiligheidsoverwegingen
mag u de deur alleen openen
of sluiten als de auto stilstaat.
Risico van verwonding.
Schakel de handsfree-functie uit als u het volgende wilt doen:
rijden door een wasstraat;
de auto met de hand wassen;
Bedien het reservewiel of de trekhaak.
– ...
Risico van onbedoeld openen of sluiten van de achterklep waardoor letsel kan
worden veroorzaakt.
2
3
3.39
NLD_UD82198_1
Hayon motorisé (RHN - Renault)
Met de “handsfree”-functie
(afhankelijk van de auto)
Met de handsfree-functie kunt u de baga-
geruimte openen wanneer u de handen vol
hebt. De kaart moet zich achter het voer-
tuig bevinden (gebied B). Sta op ongeveer
45 cm van de achterbumper van de auto en
beweeg uw voet naar voren en achteren in
zone A.
Met de schakelaar op het dashboard
Druk lang op de schakelaar 4.
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (3/6)
De sensor detecteert dat u uw voet dichter-
bij en vervolgens weer verderaf brengt en
schakelt het openen of sluiten van de ach-
terklep in.
Houd uw voet niet in de lucht. Voer de be-
weging uit zonder te stoppen en zonder de
achterbumper te raken.
Opmerking: nadat de opdracht tot sluiten
is gedetecteerd blijft de achterklep nog on-
geveer 3 seconden open voordat het sluiten
wordt ingezet (er weerklinkt elke seconde
een geluidssignaal).
De “handsfree”-functie in- en
uitschakelen
(afhankelijk van het multimediasysteem)
Selecteer op het multimediascherm in de
modus “Voertuig” het tabblad “Voertuig
en daarna het menu “Toegang”. Schakel
Handsfree vergrendelen/ontgrendelen” in
of uit.
A
B
4
3.40
NLD_UD82198_1
Hayon motorisé (RHN - Renault)
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (4/6)
Bijzonderheden van het gebruik van de
“handsfree”-functie
De handsfree functie is niet langer be-
schikbaar als de auto meerdere dagen
niet gebruikt is of na ongeveer 10 minu-
ten als de auto ontgrendeld is. U schakelt
de functie opnieuw in met de ontgrendel-
knop op de kaart.
De handsfree functie is uitsluitend be-
schikbaar als de auto stilstaat en de
motor is afgezet.
– De handsfree-functie werkt wellicht niet
als de auto is uitgerust met een trekhaak
of zich in een gebied met een sterk elek-
tromagnetisch veld bevindt.
De beweging van de achterklep
onderbreken
U kunt de beweging van de gemotoriseerde
achterklep op elk moment onderbreken door
kort op een van de schakelaars te drukken.
Als de achterklep stilstaat in een tussen-
stand, zal de achterklep bij de volgende druk
in de omgekeerde richting bewegen als toen
u de beweging van de achterklep stopte.
Handbediening
Nadat de achterklep is gestopt, kunt u ze
indien u dat wenst handmatig bewegen.
U kunt de automatische manoeuvre op elk
moment hervatten door op een van de scha-
kelaars te drukken.
Waarneming van obstakels
Als de achterklep tijdens het manoeuvreren
een obstakel detecteert, stopt de klep. De
klep maakt dan een kleine beweging in de
tegenovergestelde richting om los te komen
van het obstakel, en stopt dan volledig.
Druk op de bedieningsknop voor openen/
sluiten van de achterklep om de werking van
de achterklep te herstellen.
De detectie van het obstakel is een hulp bij het openen en sluiten van de achter-
klep, en vervangt in geen geval de oplettendheid en verantwoordelijkheid van de
gebruiker.
Bij het openen/sluiten van de achterklep worden kleine voorwerpen mogelijk niet
gedetecteerd.
Zorg dat er geen lichaamsdelen (armen, handen, vingers enz.) in de buurt van de bewe-
gende onderdelen van de achterklep komen.
Als er iets vast komt te zitten, stop dan onmiddellijk de manoeuvre en wissel van rijrichting
door tweemaal te drukken op knop 3.
Gevaar van ernstige verwondingen.
3
Opmerking: detectie is inactief in de laatste
centimeter voordat de achterklep volledig
wordt gesloten.
3.41
NLD_UD82198_1
Hayon motorisé (RHN - Renault)
Beperking van de openingshoek
van de achterklep.
U kunt de maximale opening van de achter-
klep instellen. De achterklep stopt systema-
tisch in de gekozen stand:
open de achterklep gedeeltelijk;
zet de achterklep handmatig in de ge-
wenste stand;
druk langer dan 3 seconden op de scha-
kelaar 3 van de gemotoriseerde achter-
klep om de stand op te slaan.
Er weerklinken twee geluidssignalen om
aan te geven dat de stand correct werd
opgeslagen.
3
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (5/6)
Voorzorgsmaatregelen voor het
gebruik
Controleer voor het openen/sluiten van
de achterklep dat er voldoende ruimte
is om het uitvouwen mogelijk te maken.
Stop anders de beweging van de achter-
klep.
Voorkom herhaaldelijk handmatig stilleg-
gen van de automatische beweging van
de achterklep (risico op beschadiging van
het systeem van de achterklep).
Het “handsfree” systeem kan tijdelijk
worden verstoord als de achterbumper
vuil is (vuil, modder, sneeuw, strooizout,
enz.). Reinig de achterbumper. Als het
probleem aanhoudt, raadpleegt u een
merkdealer.
Storingen
Als u de gemotoriseerde achterklep voort-
durend beweegt gedurende ongeveer een
minuut (herhaaldelijk openen en sluiten),
wordt ze geblokkeerd om oververhitting te
voorkomen en wordt de normale werking
hersteld na ongeveer een minuut.
De gemotoriseerde achterklep werkt niet als
de accu niet genoeg geladen is. In dat geval
dient u de gemotoriseerde achterklep te be-
dienen terwijl de motor draait.
Opmerking: bij zeer koud weer werkt het
automatisch openen mogelijk niet als de af-
dichtrubbers van de achterklep vastgevro-
ren zijn.
3.42
NLD_UD82198_1
Hayon motorisé (RHN - Renault)
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (6/6)
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit een kind, een niet-
autonome volwassene of een dier achter
de achterklep van de auto staan en laat
ze nooit alleen achter in de auto, zelfs
niet voor eventjes.
Zij kunnen zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, door apparatuur te bedienen,
zoals bijvoorbeeld de ruitbediening en
de gemotoriseerde achterklep of door de
portieren te vergrendelen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.Het aansluiten van een drager
(fietsdrager, bagagekoffer,
enz.) die rust op de achterklep
is verboden. Om een drager te
installeren op uw auto, neemt u contact
op met een merkdealer.
anneaux d’arrimage ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
coffre à bagages ........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
plancher mobile .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.43
NLD_UD82199_1
Aménagements coffre à bagages (RHN - Renault)
Aménagements coffre à bagages
Losse bodemplaat 1
(afhankelijk van de auto)
Hiermee kunt u de bagageruimte in twee af-
zonderlijke ruimten onderverdelen.
OPBERGKIST
Toegelaten belasting op de losse bo-
demplaat: 100 kg gelijkmatig verdeeld.
1
coffre à bagages ........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
transport d’objets
dans le coffre .......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anneaux d’arrimage ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.44
NLD_UD82200_1
Transport d’objets dans le coffre (RHN - Renault)
Transport d’objets dans le coffre
De zwaarste voorwerpen
plaatst u zo laag mogelijk op de
laadvloer. Zet de lading indien
mogelijk vast aan de bevesti-
gingspunten 1 (indien aanwezig) op de
vloer van de laadruimte. De lading moet
zo geplaatst zijn dat niets naar voren op
de passagiers geslingerd kan worden als
de bestuurder plotseling moet remmen.
Maak de autogordels van de zitplaatsen
achter vast, ook als deze niet bezet zijn.
VERVOER VAN BAGAGE
Let er bij het vervoer op dat de voorwerpen
met hun langste zijde steunen tegen ofwel:
de rugleuning van de achterbank bij de
normale belading (voorbeeld A);
– de rugleuningen van de voorstoelen met
de rugleuningen van de achterstoelen
neergeklapt als u grote voorwerpen moet
vervoeren (geval B).
Zorg ervoor dat de vervoerde voorwerpen ge-
lijkmatig over de laadruimte worden verdeeld.
Als u voorwerpen op de neergeklapte rug-
leuning wilt plaatsen, moet u eerst de hoofd-
steunen verwijderen voordat u de rugleuning
neerklapt, zodat de rugleuning zo dicht moge-
lijk tegen het zitkussen kan kantelen.
B
A
11
remorquage
attelage ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
attelage
montage ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
caravanage ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.45
NLD_UD82201_1
Transport d’objets : attelage (RHN - Renault)
Transport d’objets : attelage
Maximale kogeldruk op trekhaak,
max. aanhangermassa geremd en on-
geremd: 6.9.
Keuze en monteren van een trekhaak
Max. gewicht trekuitrusting: 32 kg bij een
voertuig zonder voorbereiding trekuitrus-
ting.
Het is niet toegestaan een mechani-
sche sleepuitrusting (kogel, haak, etc.)
te monteren die zonder gereedschap
kan worden verwijderd of intrekbaar is
als deze niet eenvoudig kan worden ver-
wijderd of verplaatst wanneer ze niet in
gebruik is.
Raadpleeg het montagevoorschrift van
de uitrusting voor de montage en de
voorwaarden voor het gebruik.
Het is raadzaam deze voorschriften bij
uw instructieboekje te bewaren.
VERVOER VAN VOORWERPEN: slepen
A
Maximale afstand A: 1,184 mm
De verlichting of de kentekenplaat
mogen niet worden geblokkeerd door
de sleepuitrusting als deze niet in ge-
bruik is. Mechanische sleepuitrustingen
(kogel, trekhaak, enz.) die zonder ge-
reedschap kunnen worden verwijderd
of intrekbaar zijn, moeten worden ver-
wijderd of verplaatst wanneer ze niet in
gebruik zijn.
Houd u in elk geval aan de voorschriften
van het land waarin u zich bevindt.
transport d’objets
filet de séparation ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
filet de séparation ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.46
NLD_UD82202_1
Filet de séparation (RHN - Renault)
3
Filet de séparation
SCHEIDINGSNET (1/2)
bevestig de twee haken 4 van de netban-
den 3 aan de ankerpunten 5.
stel de band 3 van het net zo af, dat het
goed strak staat.
Opmerking: de ankerpunten 5 zitten onder
de mat.
Aanbrengen van het
scheidingsnet achter de
voorstoelen
Aan beide kanten in de auto:
til het kapje 1 omhoog om bij de veranke-
ringspunten voor de bevestiging aan de
bovenkant van het net te komen;
steek het bovenste stangetje van het
net 2 in de verankeringspunten;
Afhankelijk van de auto, is het handig bij het
vervoer van dieren of bagage om deze af te
scheiden van het passagiersdeel.
Het net kan op twee manieren geplaatst
worden:
achter de achterbank A;
achter de voorstoelen B.
Het bagagescheidingsnet kan
een massa van maximaal
10 kg tegenhouden.
Verwondingsgevaar.
Installeer het bagageschei-
dingsnet net op deze plaats
als er iemand op een achters-
toel zit
A
B
2
1
5
4
anneaux d’arrimage ...................................
(page courante)
3.47
NLD_UD82202_1
Filet de séparation (RHN - Renault)
SCHEIDINGSNET (2/2)
6
bevestig de haak 8 van de netband aan
de verankeringen 9;
stel de netband 10 af zodat deze goed
gespannen is.
stel de stand van de stoelen van de
tweede rij af: zorg dat de rugleuningen
van de stoelen niet tegen het schei-
dingsnet aankomen.
Aanbrengen van het
scheidingsnet achter de
achterstoelen
Aan beide kanten in de auto:
zet de stoelen van de tweede rij zo veel
mogelijk naar voren;
til het kapje 6 omhoog om bij de rail voor
de bevestiging aan de bovenkant van het
net te komen;
steek het bovenste stangetje 7 van het
net in de rail;
6
79
8
10
barres de toit..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
galerie
barres de toit ........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.48
NLD_UD82203_1
Barres de toit / Becquet (RHN - Renault)
Barres de toit, Becquet
DAKDRAGERS, SPOILER (1/2)
Bevestigingspunten vrijmaken
Auto’s met dakdragers
De inzetstukken 2 bevinden zich op de dak-
dragers 1.
Auto’s zonder dakdragers
Open de portieren om bij de inzetstukken
voor de bevestiging 3 te kunnen komen.
1
Als de originele dakdragers,
die goedgekeurd zijn door onze
technische dienst, geleverd
worden met bouten, gebruik
dan uitsluitend deze bouten voor het be-
vestigen van de dakdragers op de auto.
Raadpleeg uw merkdealer voor het
kiezen van de uitrusting die aangepast
is aan uw auto.
Voor de montage en de gebruiksomstan-
digheden van de dragers raadpleegt u
de montagevoorschriften van de uitrus-
ting.
Het is raadzaam deze voorschriften bij
uw instructieboekje te bewaren.
Max. dakbelasting 6.9.
2
3
becquet ......................................................
(page courante)
3.49
NLD_UD82203_1
Barres de toit / Becquet (RHN - Renault)
Spoiler A
Het is bij het bevestigen van
dragende uitrusting (fietsen-
drager, bagagebox enz.) ver-
boden om deze tegen de spoi-
ler of de achterklep te laten rusten. Om
een drager te installeren op uw auto,
neemt u contact op met een merkdealer.
A
Voorzorgsmaatregelen voor het
gebruik
Gebruik van de achterklep
Controleer voor het gebruik van de achter-
klep, de voorwerpen en/of accessoires (fiet-
sendrager, dakkoffer, enz.) op de dakdra-
gers: deze moeten op de juiste wijze zijn be-
vestigd en goed vastzitten en mogen de be-
weging van de achterklep niet hinderen.
DAKDRAGERS, SPOILER (2/2)
3.50
NLD_UD82095_1
Filler NU (RHN - Renault)
4.1
NLD_UD82204_1
Sommaire 4 (RHN - Renault)
Hoofdstuk 4: Onderhoud
Motorkap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.2
Oliepeil van de motor: algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.4
Oliepeil van de motor: (bij)vullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.6
Motorolie verversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.7
Remvloeistof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.11
Ruitensproeierreservoir . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.12
Filters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.12
Uw bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.13
12 V-accu. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.15
Onderhoud van de carrosserie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.17
Onderhoud van de bekleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.20
capot moteur..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.2
NLD_UD82205_1
Capot moteur (RHN - Renault)
Veiligheidshaak van de
motorkap
Om te ontgrendelen drukt u de hendel 2
naar links terwijl u de motorkap opent.
Capot moteur
Om de motorkap te openen, opent u een
portier en trek u aan de 1-hendel aan de lin-
kerkant van het dashboard.
MOTORKAP (1/2)
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar.
2
Druk niet op de motorkap:
risico van ongewenst sluiten
van de motorkap.
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
de stand uit staat.
Verwondingsgevaar
Zet altijd het contact uit als u
iets gaat doen onder de mo-
torkap.
Motorkap openen
Zet de motorkap met de hand omhoog, deze
wordt ondersteund met behulp van twee
gasveren 3.
3
3
1
4.3
NLD_UD82205_1
Capot moteur (RHN - Renault)
Sluiten van de motorkap
Controleer voordat u de motorkap sluit of er
geen gereedschap of andere voorwerpen in
de motorruimte zijn achtergebleven.
Om de motorkap te sluiten, pakt u het
midden van de motorkap en laat u deze van
circa 30 cm hoogte dichtvallen.
Druk indien nodig op de motorkap om deze
volledig te vergrendelen.
Zorg er na alle werkzaamhe-
den in de motorruimte voor dat
u niets vergeet (doeken, ge-
reedschap enz.).
Deze kunnen de motor beschadigen of
brand veroorzaken.
Controleer de vergrendeling
van de kap.
Controleer of niets de vergren-
deling belemmert (steentje,
doek, enz.).
Bij een botsing, zelfs een lichte,
tegen de grille of de motorkap
moet u zo snel mogelijk het
vergrendelingssysteem van
de motorkap laten controleren door een
merkdealer.
MOTORKAP (2/2)
Pak nooit de gasveren vast bij het
sluiten van de motorkap.
entretien :
mécanique ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
niveau d’huile moteur ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
huile moteur ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
jauge d’huile moteur ..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.4
NLD_UD82206_1
Niveau huile moteur : généralités (RHN - Renault)
Niveau huile moteur : généralités
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: algemene informatie (1/2)
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.3.
Iedere motor verbruikt wat olie voor het
smeren en koelen van de bewegende delen
in de motor. Het is daarom normaal dat u
tussen twee onderhoudsbeurten olie moet
bijvullen.
Indien u na de inrijperiode echter meer dan
0,5 liter olie per 1000 km moet bijvullen,
dient u dit aan een merkdealer te melden.
Controleer het oliepeil regelmatig en
in ieder geval voor elke grote reis: vul
indien nodig tijdig olie bij om ernstige
schade aan de motor te voorkomen.
Motorolie bijvullen
Gebruik een trechter of be-
scherm het gedeelte rond te
vulopening om te voorkomen
dat er motorolie op een warm gedeelte
van de motorruimte of een gevoelig on-
derdeel (bijv. elektrische onderdelen) te-
rechtkomt.
Risico van brand.
Overschrijding van het
maximumpeil van de
motorolie
Het maximumpeil B mag nooit
worden overschreden: dit kan leiden tot
schade aan de motor en het antiveront-
reinigingssysteem. Als het peil boven het
maximum is, start de motor dan niet en
roep de hulp in van een merkdealer.
Aflezen van het oliepeil
De auto moet horizontaal staan en de motor
mag geruime tijd niet hebben gedraaid.
Voor het exacte oliepeil en het controle-
ren of het maximumpeil niet overschre-
den is (risico op schade aan motor), moet
u de peilstaaf gebruiken.
Afhankelijk van de auto waarschuwt het dis-
play van het instrumentenpaneel uitsluitend
als het oliepeil minimaal is.
Oliepeil bijvullen en/of con-
troleren: let er bij het bijvullen
of controleren van het oliepeil
op dat er geen olie op de mo-
toronderdelen lekt. Vergeet niet de dop
goed te sluiten en de peilstaaf terug te
plaatsen om te voorkomen dat er olie op
hete motoronderdelen spat.
Risico van brand.
4.5
NLD_UD82206_1
Niveau huile moteur : généralités (RHN - Renault)
Afhankelijk van het voertuig moet u de olie-
peilstaaf vergrendelen: duw de peilstaaf zo
ver mogelijk naar binnen en draai om te ver-
grendelen (beweging C).
Haal de peilstaaf eruit en veeg hem af
met een droge en niet pluizende doek;
duw de peilstaaf zo diep mogelijk terug in
de motor;
haal de peilstaaf weer uit de motor;
Lees het peil af; dit mag nooit lager zijn
dan de markering “MINIA en nooit
hoger dan de markering “MAXIB.
Druk na het aflezen de peilstaaf zo ver mo-
gelijk terug.
A
B
A
B
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: algemene informatie (2/2)
C
huile moteur ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
vidange moteur ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
niveau d’huile moteur ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
capacités huile moteur...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
filtre :
à huile ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.6
NLD_UD82207_1
Niveau huile moteur : appoint, remplissage (RHN - Renault)
Niveau huile moteur : appoint, remplissage
(Bij)vullen
De auto moet horizontaal staan en de motor
moet koud zijn (bijvoorbeeld voordat u
‘s morgens wegrijdt).
Draai de dop 1 los;
– Breng de olie op peil (capaciteit tussen
MINI” en “MAXI” op de peilstaaf 2 en
tussen 0,9 en 2 liter, afhankelijk van de
motor).
wacht 20 minuten om de olie naar bene-
den te laten zakken in de motor;
controleer het peil met de peilstaaf 2
zoals hiervoor is beschreven.
Vergeet niet om de peilstaaf zo ver mogelijk
terug te plaatsen nadat u het peil hebt gele-
zen. Afhankelijk van de auto draait u de peil-
staaf een kwartslag om deze te vergrende-
len. Draai de dop volledig vast 4.4.
MOTOROLIEPEIL: bijvullen, vullen, olie verversen (1/3)
2
Vul nooit bij tot boven het peil “MAXI” en
vergeet niet de dop 1 en de peilstaaf 2
weer terug te plaatsen.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten 2.3.
1
Motorolie bijvullen
Gebruik een trechter of be-
scherm het gedeelte rond te
vulopening om te voorkomen
dat er motorolie op een warm gedeelte
van de motorruimte of een gevoelig on-
derdeel (bijv. elektrische onderdelen) te-
rechtkomt.
Risico van brand.
4.7
NLD_UD82207_1
Niveau huile moteur : appoint, remplissage (RHN - Renault)
Vidange moteur
MOTOROLIEPEIL: bijvullen, vullen, olie verversen (2/3)
Olie aftappen: let op bij het af-
tappen van hete olie dat u zich
er niet aan brandt.
Oliepeil bijvullen en/of con-
troleren: let er bij het bijvullen
of controleren van het oliepeil
op dat er geen olie op de mo-
toronderdelen lekt. Vergeet niet de dop
goed te sluiten en de peilstaaf terug te
plaatsen om te voorkomen dat er olie op
hete motoronderdelen spat.
Risico van brand.
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
de stand uit staat.
Verwondingsgevaar
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar.
Olie verversen
Interval: raadpleeg het onderhoudsdocu-
ment van uw auto.
Inhoud bij verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje van uw
auto of neem contact op met een merkdea-
ler. Controleer het motoroliepeil altijd met
behulp van de peilstaaf zoals eerder uitge-
legd (dit mag nooit lager zijn dan “MINI” of
hoger dan “MAXI” op de peilstaaf).
Soort motorolie
Raadpleeg het onderhoudsdocument van
uw auto. Als het peil abnormaal of herhaaldelijk
daalt, moet u een merkdealer raadple-
gen
4.8
NLD_UD82207_1
Niveau huile moteur : appoint, remplissage (RHN - Renault)
MOTOROLIEPEIL: bijvullen, vullen, olie verversen (3/3)
Overschrijding van het
maximumpeil van de
motorolie
Het maximumpeil mag nooit
worden overschreden: dit kan leiden tot
schade aan de motor en het antilucht-
verontreinigingssysteem.
Als het peil boven het maximum is, start
de motor dan niet en roep de hulp in
van een merkdealer.
Laat de motor nooit in een af-
gesloten ruimte draaien: uit-
laatgassen zijn giftig.
4.9
NLD_UD82208_1
Niveau / Filtres (RHN - Renault)
Koelvloeistof voor de
verbrandingsmotor 1
Koelmiddel elektrisch
tractiesysteem 2
Dit is een ander systeem dan bij de verbran-
dingsmotor. Het dient voor het koelen van de
elektromotor.
1
32
Koelvloeistof
van turbocompressor
verbrandingsmotor 3
Controleer het koelvloeistofpeil 1, 2 en 3
Bij een uitgeschakelde en op een horizon-
tale ondergrond, moet het peil bij een koude
motor liggen tussen de merktekens “MINI
en “MAXI” op het koelvloeistofreservoir 1.
Vul bij koude motor bij, voordat het peil be-
neden het “MINI”-merkteken is gedaald.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.3.
Zolang de motor warm is,
mogen er geen werkzaamhe-
den aan de motor en het koel-
systeem worden uitgevoerd.
Risico van brandwonden.
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
de stand uit staat.
Verwondingsgevaar
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar
NIVEAUS, FILTERS (1/4)
Als het peil abnormaal of herhaaldelijk
daalt, moet u een merkdealer raadple-
gen
4.10
NLD_UD82208_1
Niveau / Filtres (RHN - Renault)
NIVEAUS, FILTERS (2/4)
Regelmatige controle van het peil
Controleer regelmatig het peil van de
koelvloeistof (de motor kan ernstig bescha-
digen door een gebrek aan koelvloeistof).
Vul uitsluitend bij met door onze technische
dienst goedgekeurde producten die zorgen
voor:
een bescherming tegen bevriezen;
een bescherming tegen corrosie van het
koelcircuit.
Interval voor het vervangen
Raadpleeg het onderhoudsdocument van
uw auto.
Als het peil abnormaal of herhaaldelijk
daalt, moet u een merkdealer raadple-
gen
Zolang de motor warm is,
mogen er geen werkzaamhe-
den aan de motor en het koel-
systeem worden uitgevoerd.
Risico van brandwonden.
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
de stand uit staat.
Verwondingsgevaar
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.3.
liquide de freins .........................................
(page courante)
niveaux :
liquide de frein .....................................
(page courante)
réservoir
liquide de freins ....................................
(page courante)
4.11
NLD_UD82208_1
Niveau / Filtres (RHN - Renault)
liquide de freins
Peil 4
Het is normaal dat het remvloeistofpeil daalt
met het slijten van de remblokken, maar het
mag nooit beneden het “MINI"-merkteken
komen.
Als u zelf de slijtage van de schijf en trom-
mel wilt controleren, vraagt u de brochure
met uitleg over de controlemethode op bij
het netwerk of de website van de fabrikant.
Vullen
Na werkzaamheden aan het hydraulische
circuit moet de remvloeistof worden vervan-
gen door een deskundige.
Gebruik hiervoor uitsluitend door onze tech-
nische dienst goedgekeurde remvloeistof uit
een verzegelde verpakking.
Interval voor het vervangen
Raadpleeg het onderhoudsdocument van
uw auto.
Remvloeistof
Controleer regelmatig het peil van de rem-
vloeistof en zeker als u bij het remmen een
verschil, hoe gering ook, opmerkt.
Controle van het peil moet bij stilstaande
motor en op horizontale ondergrond plaats-
vinden.
NIVEAUS, FILTERS (3/4)
4
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar
Als het peil abnormaal of herhaaldelijk
daalt, moet u een merkdealer raadple-
gen
filtre :
à air ......................................................
(page courante)
réservoir
lave-vitres ............................................
(page courante)
niveaux :
réservoir lave-vitre ...............................
(page courante)
filtre :
habitacle ..............................................
(page courante)
4.12
NLD_UD82208_1
Niveau / Filtres (RHN - Renault)
Vloeistof
Product voor ruitensproeiers. Gebruik ‘s win-
ters een antivriesmiddel. Gebruik producten
die erkend zijn door een merkdealer.
Opmerking: gebruik geen zuiver water
(risico op beschadiging van de aanzuig-
pomp, kalkafzetting op de pomp en de
sproeiers).
Sproeiers
Raadpleeg een merkdealer om de sproeiers
van de voorruit op de juiste hoogte te rich-
ten.
réservoir lave-vitres
Filtres
Filters
Het vervangen van de filters (luchtfilter, inte-
rieurfilter, brandstoffilter) maakt deel uit van
het onderhoudsprogramma van uw auto.
Interval voor het vervangen van de fil-
ters: raadpleeg het onderhoudsdocument
van uw auto.
Voorruitsproeierreservoir
Vullen
Stilstaande motor, open de dop 5. Vul bij tot
u de vloeistof ziet en zet de dop terug.
Opmerking: controleer regelmatig het peil
van het reservoir en vul dit bij voordat u
begint aan een rit.
NIVEAUS, FILTERS (4/4)
5
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
de stand uit staat.
Verwondingsgevaar
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.3.
pression des pneumatiques.......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
gonflage des pneumatiques ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pneumatiques ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.13
NLD_UD82209_1
Pressions de gonflage des pneumatiques (RHN - Renault)
Pressions de gonflage des pneumatiques
BANDENSPANNINGEN (1/2)
Sticker A
Open het portier om het te lezen.
De bandenspanning dient bij koude banden
te worden gecontroleerd.
Als de bandenspanning niet kan worden
gecontroleerd wanneer de banden koud
zijn, verhoogt u de spanningen met 0,2 tot
0,3 bar (of 3 PSI). Verlaag nooit de span-
ning van een warme band.
A
A
H
ED
F
B
H
D E
B: bandenmaat van uw auto.
H: voorziene rijsnelheid.
D: bandenspanning voor.
E: bandenspanning achter.
F : bandenspanning van het reservewiel.
A
C
G
B
C E
F
ED
D
B: bandenmaat van de auto.
C: lading waarvoor de auto is ontworpen om
te rijden (bestuurder met of zonder pas-
sagiers, bagage, enz.)
D: bandenspanning voor.
E: bandenspanning achter.
F: bandenspanning van het reservewiel.
G: bandenmaat van het reservewiel.
F
4.14
NLD_UD82209_1
Pressions de gonflage des pneumatiques (RHN - Renault)
BANDENSPANNINGEN (2/2)
Voor uw veiligheid en voor de
naleving van de geldende we-
tgeving.
Als de banden moeten worden
vervangen, dan mag dit alleen gebeuren
met even grote banden van hetzelfde
merk, hetzelfde type en dezelfde struc-
tuur op eenzelfde profiel.
Deze moeten: ten minste hetzelfde
laadvermogen en dezelfde maxi-
mumsnelheid als de oorspronkelijke
banden hebben, ofwel voldoen aan de
door de merkdealer gestelde eisen.
Indien u deze instructies niet respec-
teert, kunt u uw veiligheid in gevaar
brengen en is uw auto mogelijk niet
conform de voorschriften.
Risico op verlies van de controle over
de auto.
Auto’s gebruikt bij maximale
belasting (maximaal toegela-
ten totaalmassa) en met een
aanhangwagen
De maximumsnelheid is beperkte tot
100 km/uur en de bandenspanning
moet worden verhoogd met 0,2 bar.
6.9.
Kans op klapband.
De veiligheid van de banden en de mon-
tagevoorschriften van de ketting: voor in-
formatie over het onderhoud en, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, het gebruik
van sneeuwkettingen. 5.10.
Auto met waarschuwing bij verlies van
bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning (lekken, te
lage bandenspanning enz.) verschijnt het
waarschuwingslampje op het instru-
mentenpaneel. 2.31.
batterie.......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
entretien :
mécanique ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.15
NLD_UD82210_1
Batterie 12 volts (RHN - Renault)
Batterie 12 volts
12 V-ACCU (1/2)
De accu1 in de bagageruimte 0.10 is on-
derhoudsvrij. U mag de accu niet openen
of er vloeistof aan toevoegen.
Afhankelijk van de auto, controleert een
systeem continu de capaciteit van de accu.
Als deze afneemt, verschijnt het bericht
Spaarstand accu” op het instrumenten-
paneel, gevolgd door “Accu zwak start de
motor”. In dit geval start u de motor en ver-
dwijnt de boodschap op het instrumentenpa-
neel.
De accu 1 bevat zwavelzuur;
vermijd contact met ogen, huid
of kleding. Bij onverhoopt con-
tact spoelen met veel water.
Indien nodig een arts raadplegen.
Houd open vuur, gloeiende voorwerpen
en vonken verwijderd van de accu: ex-
plosiegevaar.
Let op: het bericht “Spaarstand accu” kan
verschijnen na 5 tot 30 minuten gebruik van
de auto met de motor uit, om de gebruiker
te waarschuwen dat de stroomverbruikende
functies (binnenverlichting, radio, navigatie,
ventilatie, accessoirevoeding, enz.) automa-
tisch kunnen worden uitgeschakeld.
De capaciteit van uw accu kan verminderen,
vooral als u uw auto gebruikt:
voor korte ritten;
in stadsverkeer;
als de temperatuur daalt;
bij langdurig gebruik van stroomverbrui-
kers (radio enz.) bij stilstaande auto.
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.3.
2
567
1
4.16
NLD_UD82210_1
Batterie 12 volts (RHN - Renault)
Sticker A
Houd u aan de indicaties op de accu:
2 open vuur en roken verboden;
3 oogbescherming verplicht;
4 op afstand van kinderen houden;
5 explosieve stoffen;
6 raadpleeg het instructieboekje;
7 corrosieve stoffen.
A23 4
12 V-ACCU (2/2)
Teneinde uw veiligheid en een
goede werking van de elektri-
sche uitrustingen van de auto
te waarborgen (lampen, ruiten-
wisser, rembekrachtiging), moet elk on-
derhoud aan de accu (demontering, los-
koppeling...) verplicht worden uitgevoerd
door een gespecialiseerd vakman.
Risico op brandwonden door elektrische
schokken.
Houd u aan de vervangingsintervallen in
het onderhoudsboekje. U mag deze niet
overschrijden.
De accu is van een speciaal type. Zorg
dat deze wordt vervangen door een van
hetzelfde type.
Roep de hulp in van een merkdealer.
entretien :
carrosserie ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
lavage ........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
peinture
entretien ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
protection anticorrosion .............................
(page courante)
4.17
NLD_UD82213_1
Entretien de la carrosserie (RHN - Renault)
Entretien de la carrosserie
ONDERHOUD VAN DE CARROSSERIE (1/3)
Wat u moet doen
Was uw auto regelmatig, met de motor uit,
met door onze technische diensten gese-
lecteerde shampoos (nooit met schuurmid-
delen). Spuit vooraf rijkelijk met een water-
straal het volgende af:
de aanslag door luchtverontreiniging,
bloeiende bomen (linden bijvoorbeeld);
modder uit de wielkuipen en onder de bo-
demplaat die anders lange tijd het vocht
kunnen vasthouden;
de uitwerpselen van vogels, die een
chemische reactie met de lak veroorza-
ken waardoor deze snel kan ontkleuren
en zelfs kan loslaten;
Deze vlekken moet u direct wegwassen,
want zij kunnen later niet meer door poet-
sen worden verwijderd;
zout, dat vooral in de wielkuipen en onder
de bodemplaat achterblijft na te hebben
gereden op wegen waar gestrooid is.
Ontdoe de auto regelmatig van plantenres-
ten (hars, bladeren enz.).
Een goed onderhouden auto gaat langer
mee. Daarom wordt aangeraden de buiten-
kant van de auto regelmatig te onderhou-
den.
Uw auto is op doelmatige wijze tegen roest-
vorming beschermd. Toch staat hij bloot aan
de invloed van verschillende parameters.
Agressieve stoffen in de lucht
luchtverontreiniging in steden en in in-
dustriegebieden;
zilte lucht langs de kust, vooral bij warm
weer;
wisselende klimaatinvloeden en verande-
ringen in de vochtigheidsgraad (wegen-
zout in de winter, water waarmee de weg
wordt schoongespoeld enz.).
Kleine beschadigingen in het dagelijks
gebruik
Schurende stoffen
Stof in de lucht, zand, modder, opspattende
steentjes, enz.
Er zijn een aantal maatregelen nodig om de
hierboven genoemde gevaren te bestrijden.
Houd rekening met lokale voorschriften
inzake het wassen van een auto (bv. niet op
de openbare weg).
Houd bij het rijden op pas geasfalteerde
wegen afstand van de andere auto’s om be-
schadiging van lak en ruiten door opspat-
tend grind te voorkomen.
Kleine beschadigingen van de lak moet
u snel herstellen of laten herstellen zodat
roest ook daar geen kans krijgt.
Laat uw merkdealer regelmatig de carrosse-
rie inspecteren als de auto een plaatwerk-
garantie heeft. Raadpleeg het onderhouds-
document.
Bewegende delen of mechanische organen
moeten na reiniging altijd met een door onze
technische dienst goedgekeurd product op-
nieuw worden beschermd.
Bij de merkdealer vindt u een uitgebreid
gamma speciale onderhoudsproducten.
4.18
NLD_UD82213_1
Entretien de la carrosserie (RHN - Renault)
ONDERHOUD VAN DE CARROSSERIE (2/3)
Ontvetten of reinigen met
behulp van een hoge-
drukreiniger of sproeipro-
ducten die niet door onze
technische dienst zijn goed-
gekeurd.
mechanische delen (bijv. de motor-
ruimte);
de wielen (bijv. remsysteemcomponen-
ten zoals remklauwen);
onderkant carrosserie;
scharnierende delen (bijv. aan de portie-
ren);
gelakte plastic delen aan de buitenkant
(bijv. bumpers).
Hierdoor kunnen oxidatie of storingen ont-
staan.
Wat u niet moet doen
De auto wassen in felle zon of als het vriest.
Vuil of insectenresten wegkrabben, zonder
ze eerst met water los te weken.
De auto verwaarlozen zodat vuil zich kan
ophopen.
Kleine beschadigingen niet (laten) bijwer-
ken.
Vlekken of aanslag verwijderen met op-
losmiddelen die niet door onze technische
diensten zijn geselecteerd. De lak kan hier-
door worden aangetast.
Vaak door sneeuw en modder rijden zonder
de auto te wassen, met name de wielkuipen
en de bodemplaat.
4.19
NLD_UD82213_1
Entretien de la carrosserie (RHN - Renault)
Rijden door een wasstraat
Zet de schakelaar van de ruitenwisser weer
in de ruststand 1.106. Controleer de be-
vestiging van de uitrusting aan de buiten-
kant, extra lampen, achteruitkijkspiegels; zet
de ruitenwisserbladen vast met tape.
Verwijder de spriet van de radioan-
tenne indien uw auto hiermee is uitgerust.
Controleer of de tankvulklep is gesloten en
vergrendel het voertuig.
Denk eraan na het wassen het tape te ver-
wijderen en de antenne terug te plaatsen.
Reinigen van de koplampen,
de opname-elementen en de
camera’s
Veeg deze schoon met een zachte doek of
poetskatoen. Als dit onvoldoende is, bevoch-
tig deze dan met wat zeepsop en veeg deze
af met een zachte doek of poetskatoen.
Veeg de ruit tenslotte voorzichtig af met een
droge zachte doek.
Gebruik geen reinigingsmiddelen met al-
cohol of gereedschap zoals een ijskrab-
ber.
ONDERHOUD VAN DE CARROSSERIE (3/3)
Reinigen van stickers,
decoratiefolie, enz.
Wat u moet doen
Veeg deze schoon met een zachte doek of
poetskatoen.
Bevochtig met zeepsop en veeg schoon met
een zachte doek of poetskatoen.
Veeg de ruit tenslotte voorzichtig af met een
droge zachte doek.
Wat u niet moet doen
Producten op basis van alcohol gebruiken.
Gereedschap gebruiken (bijv. schraper).
Te hard wrijven.
Reinig het gebied met
een hogedrukreiniger.
entretien :
garnitures intérieures ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
garnitures intérieures
entretien ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
nettoyage :
intérieur véhicule ..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ceintures de sécurité .................................
(page courante)
4.20
NLD_UD82214_1
Entretien des garnitures intérieures (RHN - Renault)
Entretien des garnitures intérieures
ONDERHOUD VAN DE BEKLEDING (1/2)
Raadpleeg de merkdealer voor advies
over het onderhoud van het interieur en/
of bij een onbevredigend resultaat.
Een goed onderhouden auto gaat langer
mee. Daarom wordt aangeraden de binnen-
kant van de auto regelmatig te onderhou-
den.
Een vlek moet altijd snel behandeld worden.
Reinig de bekleding (ongeacht het soort
vlek) met koud (of lauwwarm) zeepsop op
basis van natuurlijke zeep.
Gebruik geen detergenten (afwasmiddel,
producten in poedervorm, producten op
alcoholbasis enz.).
Gebruik een zachte doek.
Spoel en absorbeer het overschot.
Multimediascherm
Onderhoud van het scherm kan afhanke-
lijk zijn van het type multimedia-apparatuur.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
Ruiten van instrumenten
(bijv. instrumentenpaneel, klok, buitenther-
mometer, enz.)
Veeg deze schoon met een zachte doek of
poetskatoen.
Als dat onvoldoende is, gebruik dan een
in zeepsop gedrenkte doek (of poetska-
toen) en veeg de ruit voorzichtig na met een
andere vochtige doek of poetskatoen.
Veeg de ruit tenslotte voorzichtig af met
een droge zachte doek.
Gebruik geen producten met alcohol en/
of spuit vloeistoffen in dit gebied.
Autogordels
Deze moeten goed schoon worden gehou-
den.
Gebruik producten die door de merkdealer
worden geleverd of lauw zeepsop en een
spons; veeg de gordels met een doek droog.
Gebruik geen wasmiddelen of kleurstof-
fen omdat deze de gordels kunnen aan-
tasten.
Textiel (stoelen,
deurbekleding ...)
Stofzuig het textiel regelmatig.
Vloeistofvlekken
Gebruik zeepsop.
Absorbeer de vlek of duw er lichtjes op (nooit
wrijven) met een zachte doek. Spoel daarna
het restant af en absorbeer dit.
Vlekken van vaste of halfvaste
substanties
Verwijder restanten van vaste of halfvaste
substantiesonmiddellijk met behulp van
een spatel; werk daarbij vanaf de randen
naar het midden van de vlek om te voorko-
men dat deze wordt uitgesmeerd.
Reinig vloeibare vlekken zoals aangegeven.
Snoep en kauwgom verwijderen
Leg een ijsblokje op de vlek om deze te laten
uitharden en ga daarna te werk zoals aange-
geven voor vaste vlekken.
4.21
NLD_UD82214_1
Entretien des garnitures intérieures (RHN - Renault)
Wat u niet moet doen
Plaats geen voorwerpen zoals deodorant,
parfum, enz. bij de ventilatieroosters; deze
kunnen de bekleding van het dashboard
aantasten.
Gebruik van een hogedruk-
reiniger of sproeiproducten
in het interieur van de auto:
als geen bijzondere voorzorgsmaatrege-
len worden genomen, bestaat het gevaar
dat elektrische en elektronische compo-
nenten in de auto defect raken.
ONDERHOUD VAN DE BEKLEDING (2/2)
Verwijderen/terugplaatsen
van oorspronkelijk in de auto
aangebrachte afneembare
uitrusting
Als u afneembare uitrusting moet verwijde-
ren om het interieur schoon te maken (bij-
voorbeeld matten), moet u altijd zorgen dat
u ze correct en aan de goede kant terug-
plaatst (de bestuursmat moet aan de kant
van de bestuurder worden teruggeplaatst)
en vastzet met de elementen die bij de uit-
rusting zijn geleverd (de bestuurdersmat bij-
voorbeeld, moet altijd worden vastgezet met
behulp van de voorgeïnstalleerde bevesti-
gingselementen).
Controleer altijd, terwijl de auto nog stilstaat,
of niets de besturing hindert (obstakel onder
de pedalen, een hak die achter de mat blijft
hangen, enzovoort).
4.22
NLD_UD82215_1
Filler NU (RHN - Renault)
5.1
NLD_UD82216_1
Sommaire 5 (RHN - Renault)
Hoofdstuk 5: Praktische tips
Pompset voor de banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.4
De gereedschappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.7
Verwisselen van een wiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.8
Banden (veiligheid, wielen, wintergebruik) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.10
Koplampen: vervangen van een lamp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.13
Achterlichten en markeringslichten (lampen vervangen). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.14
Binnenverlichting (lampen vervangen) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.16
Handsfree kaart: batterij . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.18
12 V-accu: storing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.20
Installatie en gebruik van accessoires: belangrijke adviezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.24
Zekeringen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.25
Ruitenwisserbladen: vervanging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.28
Aanhanger . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.30
Storingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.33
5.2
NLD_UD82217_1
Crevaison, roue de secours (RHN - Renault)
Auto met waarschuwing bij verlies van
bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning (lekken, te
lage bandenspanning enz.) verschijnt het
waarschuwingslampje op het instru-
mentenpaneel 2.31.
In geval van een lekke band
Afhankelijk van het model bevat de auto:
een bandenpompset G 5.4 onder de
mat in de bagageruimte 1;
of
een gereedschapsset H en een reserve-
wiel dat zich onder de bagageruimte be-
vindt 1 (zie de volgende pagina’s).
G
1
H
1
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (1/2)
2
Trek, afhankelijk van de auto, aan de
banden 2 om de achterbank op de derde rij
naar voren te schuiven en toegang te krijgen
tot het reservewiel.
Als u de auto stilzet in de berm van de weg, moet u de andere weggebruikers waarschuwen door middel van de gevarendriehoek of
op een andere wijze, volgens de regels van het land waar u bent.
bloc-outils ..................................................
(page courante)
cric .............................................................
(page courante)
5.3
NLD_UD82217_1
Crevaison, roue de secours (RHN - Renault)
Opmerking: Belast bij afwezigheid van een
reservewiel of een oppompset de banden de
bodem van de bagageruimte niet.
Afhankelijk van het voertuig zit de gereed-
schapsset links van het noodreservewiel
onder de losse bodemplaat.
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (2/2)
Reservewiel
(configuraties I en J)
Om erbij te kunnen komen:
open de bagageruimte;
Til de losse bodemplaat op.
draai de centrale bevestiging 3 in het
midden van het reservewiel los;
verwijder het reservewiel.
3
Laat het reservewiel regelma-
tig door uw dealer controle-
ren. Na verloop van tijd kan het
door veroudering onbruikbaar
worden.
Auto met een reservewiel dat afwijkt
van de andere vier wielen:
Monteer nooit meer dan één reserve-
wiel op een auto.
Vervang zo snel mogelijk het reserve-
wiel door een wiel dat identiek is aan
het originele wiel.
– Bij tijdelijke gebruik van dit reserve-
wiel, mag de rijsnelheid niet hoger
zijn dan de snelheid die op de sticker
op het wiel aangegeven staat.
De montage van dit wiel kan het rij-
gedrag van uw auto veranderen.
Voorkom snel optrekken en krachtig
remmen en verminder uw snelheid in
bochten.
Als u sneeuwkettingen moet gebrui-
ken, monteer dan het reservewiel op
de achteras en controleer de banden-
spanning.
3
IJ
kit de gonflage des pneumatiques .............
(jusqu’à la fin de l’UD)
crevaison ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
gonflage des pneumatiques ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.4
NLD_UD82218_1
Kit de gonflage des pneumatiques (RHN - Renault)
Kit de gonflage des pneumatiques
POMPSET VOOR DE BANDEN (1/3)
De set is uitsluitend bestemd
en goedgekeurd voor het op-
pompen van banden van een
auto die met deze set uitgerust
is.
In geen geval mag de set gebruikt
worden voor het oppompen van banden
van een andere auto of enig ander op-
pompbaar voorwerp (zwemband, boot,
enz.).
Voorkom dat de huid in contact komt met
de vloeistof tijdens de reparatiehandelin-
gen. Als toch druppeltjes ontsnappen,
moet u deze overvloedig afspoelen.
Houd de reparatieset uit de buurt van
kinderen.
Gooi het lege reservoir niet in de natuur.
Lever het in bij uw merkdealer of bij een
depot voor klein chemisch afval.
Het reservoir heeft een beperkte houd-
baarheid die is aangegeven op zijn
etiket. Controleer de houdbaarheidsda-
tum.
Ga bij een merkdealer langs om de
pompslang en het reservoir met het re-
paratieproduct te laten vervangen.
A
B
De set repareert beschadigde
banden waarvan het loop-
vlak A beschadigd is door een
voorwerp van minder dan 6
millimeter. Hij repareert niet alle typen
lekken, zoals sneden van meer dan 6
millimeter, sneden aan de zijkant B van
de band, enz.
Controleer ook of de velg in goede staat
is.
Verwijder niet het voorwerp dat de oor-
zaak is van de lekkage als dit nog in de
band zit.
Gebruik de pompset niet als de
band beschadigd is door het
rijden met een lekke band.
Controleer dus zorgvuldig de
zijkant van de banden voor het repare-
ren.
Bovendien kan het rijden met zachte of
zelfs platte (of lekke) banden de veilig-
heid in gevaar brengen en niet te repa-
reren blijken.
Deze reparatie is tijdelijk.
Een lekke band moet zo snel mogelijk
worden gerepareerd en vóór terugplaat-
sing door een deskundige worden on-
derzocht.
Voor het vervangen van een band die
met behulp van deze set gerepareerd is,
moet u de specialist op de hoogte bren-
gen.
Tijdens het rijden kan een trilling gevoeld
worden door de aanwezigheid van het
product in de band.
avertisseur de perte de pression des pneu-
matiques ....................................................
(page courante)
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
5.5
NLD_UD82218_1
Kit de gonflage des pneumatiques (RHN - Renault)
POMPSET VOOR DE BANDEN (2/3)
Gebruik bij een lekke band, afhankelijk van
de auto, de set die is opgeborgen in de ba-
gageruimte of onder de losse bodemplaat.
Auto met waarschuwing bij verlies van
bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning (lekken, te
lage bandenspanning enz.) verschijnt het
waarschuwingslampje op het instru-
mentenpaneel. 2.31.
Draaiende motor, parkeerrem aangetrok-
ken:
– ontkoppel alle accessoires die zijn aan-
gesloten op de accessoireaansluitingen
van het voertuig;
ontkoppel bij voertuigen met een trek-
haak de trekhaakstekker, indien aanwe-
zig;
raadpleeg de informatie op de pomp-
setcompressor in de bagageruimte van
de auto en volg de instructies op.;
pomp de band op tot de voorgeschreven
spanning 4.13;
na maximaal 15 minuten stopt u het
pompen om de spanning af te lezen (op
de manometer 1).
Opmerking: terwijl de fles leegloopt (on-
geveer 30 seconden), geeft de mano-
meter 1 kort een spanning tot 6 bar aan,
daarna daalt de spanning.
corrigeer de spanning.
Voordat u de set gebruikt zet
u de auto aan de kant van de
weg, ver genoeg van het ver-
keer, schakelt u de alarmknip-
perlichten in, zet u de handrem vast, laat
u alle inzittenden uit de auto stappen en
zorgt u dat deze zich op veilige afstand
van het verkeer bevinden.
Als u de auto stilzet in de berm
van de weg, moet u de andere
weggebruikers waarschuwen
door middel van de gevaren-
driehoek of op een andere wijze, vol-
gens de regels van het land waar u bent.
Als na 15 minuten de minimum spanning
van de band van 1,8 bar nog niet is be-
reikt, dan is reparatie niet mogelijk. Ga
niet rijden, maar neem contact op met
een merkdealer.
1
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
5.6
NLD_UD82218_1
Kit de gonflage des pneumatiques (RHN - Renault)
POMPSET VOOR DE BANDEN (3/3)
Als de band correct is opgepompt, verwijdert
u de set: schroef de pompaansluiting los
van de fles 2 om spatten te voorkomen, en
bewaar de fles in een plastic verpakking om
te voorkomen dat het product gaat lekken.
Plak het etiket met de rijvoorschriften
(onderaan op de fles) op een voor de
bestuurder zichtbare plaats op het dash-
board.
Berg de set op.
Als de band na de eerste keer oppompen
nog steeds lek is, moet er worden gere-
den om het gat te vullen.
Start meteen en rijd met een snelheid van
tussen de 20 en 60 km/u om het product
gelijkmatig in de band te verdelen; stop
na een afstand van 3 kilometer en con-
troleer de spanning.
Als de spanning hoger is dan 1,3 bar
maar lager dan de voorgeschreven span-
ning (raadpleeg de sticker op de rand van
het bestuurdersportier), corrigeer deze
dan. Of neem contact op met een merk-
dealer: de band kan niet worden gerepa-
reerd.
Voorzorgsmaatregel bij het
gebruik van de set
de set mag niet langer dan 15 minuten aan-
eengesloten gebruikt worden.
De fles moet na het eerste gebruik worden
vervangen, ook al zit er nog vloeistof in.
In geval van plotseling remmen
zouden deze onder de pedalen
terecht kunnen komen, waar-
door de bestuurder deze niet
meer goed kan bedienen.
Let op, als een ventieldopje
ontbreekt of niet goed vast-
gezet is, kan er lucht uit de
banden ontsnappen en de ban-
denspanning afnemen.
Zorg altijd dat de ventieldopjes gelijk
zijn aan de originele en dat ze helemaal
vastgezet zijn.
Na een reparatie met behulp
van de set, mag u niet meer
dan 200 km rijden. Verminder
bovendien uw snelheid en rijd
in elk geval niet sneller dan 80 km/u. Het
etiket dat u op een zichtbare plaats op
het dashboard moet plakken, herinnert
u hieraan.
Afhankelijk van het land of de plaatse-
lijke voorschriften, moet een met de
pompset gerepareerde band worden
vervangen.
2
bloc outils...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clé d’enjoliveur ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
cric .............................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
manivelle ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anneaux de remorquage ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clé de roue .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
crevaison ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
outils ..........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.7
NLD_UD82219_1
Bloc outils (RHN - Renault)
Welke gereedschappen de gereedschaps-
set A bevat, is afhankelijk van de auto.
Let op, dat u na gebruik het gereedschap
goed opbergt.
DE GEREEDSCHAPPEN
Outils
Wielboutgeleider 2
Voor het loszetten van het laatste stuk of het
vastzetten van het eerste stuk van de wiel-
bouten.
Sleepoog 3
5.30
Wielmoersleutel 4
Hiermee kunt u de wielbouten en het
sleepoog ver-/ontgrendelen 3.
Hendel 5
Hiermee kunt u het sleepoog los- of vast-
draaien 4.
Krik 1
Vouw hem correct in voordat u hem in zijn
houder plaatst (let op dat u de hendel goed
terugplaatst).
1
43
Laat nooit gereedschap in de auto rondslingeren. Dit is ge- vaarlijk als u plotseling moet remmen. Plaats na gebruik de gereed-
schappen weer goed in hun steun en berg deze correct op in zijn houder: risico van verwonding.
Als het reservewiel is geleverd met bouten, mag u deze bouten uitsluitend voor het reservewiel gebruiken.
Gebruik de krik alleen voor het verwisselen van een wiel. De krik mag nooit als steun bij werkzaamheden onder de auto worden ge-
bruikt.
A
2
3
4
5
changement de roue..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
levage du véhicule
Changement de roue ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
crevaison ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
cric .............................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clé de roue .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.8
NLD_UD82221_1
Changement de roue (RHN - Renault)
Start het krikken handmatig, met de steun-
plaat van de krik 6 in de iets ingesprongen
gleuf onder de auto, tussen de twee inkepin-
gen 5 en in de richting van de pijl 3.
Ga door met vastzetten om de onderkant
van de krik goed neer te zetten (hij moet
verticaal onder de auto staan en in één lijn
staan met de kop van de krik).
Draai de zwengel een paar slagen zodat het
wiel vrijkomt van de grond.
Changement de roue
Schakel de alarmknipperlich-
ten in.
Parkeer de auto op veilige afs-
tand van het verkeer op een
horizontale, stroeve en stevige onder-
grond.
Zet de parkeerrem in stand P.
Laat alle inzittenden uitstappen en houd
hen op veilige afstand van het verkeer.
VERWISSELEN VAN EEN WIEL (1/2)
Auto met krik en wielmoersleutel
Draai de wielbouten iets los met de wiel-
moersleutel 1. Plaats deze zo dat u deze
naar beneden kan drukken.
Plaats de krik 2 horizontaal; de kop van de
krik moet in lijn liggen met de metalen ver-
sterkingsplaat die het dichtst bij het betrok-
ken wiel zit, tussen de inkepingen 4.
Als u een achterwiel verwisselt, verwijder
dan voordat u de krik plaatst de klep 3 door
deze naar beneden te trekken (vergeet niet
om de klep 3 terug te plaatsen als het wiel
is vervangen).
De klep 3 zit aan beide zijden van het voer-
tuig.
Als u de auto stilzet in de berm
van de weg, moet u de andere
weggebruikers waarschuwen
door middel van de gevaren-
driehoek of op een andere wijze, vol-
gens de regels van het land waar u bent.
1
2
5
3
4
6
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
avertisseur de perte de pression des pneu-
matiques ....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
gonflage des pneumatiques ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.9
NLD_UD82221_1
Changement de roue (RHN - Renault)
Auto met waarschuwing bij verlies van
bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning (lekken, te
lage bandenspanning enz.) verschijnt het
waarschuwingslampje op het instru-
mentenpaneel. 2.31.
Als u merkt dat een band lek is
moet u direct stoppen en het
reservewiel monteren.
Een lekke band moet zo snel
mogelijk worden gerepareerd en vóór
terugplaatsing door een deskundige
worden onderzocht.
VERWISSELEN VAN EEN WIEL (2/2)
Draai de wielbouten geheel los en neem het
wiel van de naaf.
Plaats het reservewiel op de naaf en draai
het wiel rond tot de gaten voor de wielbouten
samenvallen.
Controleer of het wiel goed tegen de naaf
is gedrukt.
Laat de krik zakken.
Als het wiel op de grond rust, zet u de bouten
goed vast, en moet u het vastzetten en de
bandenspanning van het reservewiel zo snel
mogelijk laten controleren. Laat nooit gereedschap in de
auto rondslingeren. Dit is ge-
vaarlijk als u plotseling moet
remmen. Plaats na gebruik
de gereedschappen weer goed in hun
steun en berg deze correct op in zijn
houder: risico van verwonding.
Als het reservewiel is geleverd met
bouten, mag u deze bouten uitsluitend
voor het reservewiel gebruiken.
Gebruik de krik alleen voor het verwis-
selen van een wiel. De krik mag nooit als
steun bij werkzaamheden onder de auto
worden gebruikt.
pneumatiques ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
roues (sécurité)..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.10
NLD_UD82222_1
Pneumatiques (RHN - Renault)
Veiligheid van de banden - wielen
De banden vormen de enige verbinding
tussen de auto en het wegdek, het is daarom
van het grootste belang dat zij in goede staat
verkeren.
Houd u strikt aan de wettelijke voorschriften
op dit gebied.
Onderhoud van de banden
De banden moeten in goede staat verkeren
en voldoende profiel hebben; de merken die
door onze technische dienst zijn goedge-
keurd, zijn voorzien van slijtagecontrolestif-
ten 1, die op regelmatige afstanden over
de omtrek van het loopvlak zijn verdeeld.
Pneumatiques (sécurité pneumatiques, roues, utilisation hivernale)
Deze slijtagecontrolestiften zijn op regel-
matige afstanden over de omtrek van het
loopvlak verdeeld. Als het loopvlak van
een band tot aan deze stiften is wegge-
sleten, zoals bij 2, moet u deze band laten
vervangen omdat er dan nog slechts
1,6 mm profiel overblijft.
Ook door overbelasting, door het langdurig
snel rijden bij hoge buitentemperaturen en
door het regelmatig rijden op slechte wegen,
kunnen de banden worden beschadigd,
waardoor de veiligheid in gevaar komt.
BANDEN (1/3)
Bestuurdersfouten, zoals
“rijden tegen een stoeprand”,
kunnen de banden en de
velgen beschadigen, en de
voorwielen of achterwielen ontregelen.
Laat in dat geval hun staat door een
merkdealer controleren.
1
2
Door een te lage banden-
spanning ontstaat vroegtijdige
slijtage en worden de banden
abnormaal heet, met alle ge-
volgen van dien voor de veiligheid:
slechte wegligging;
risico van een klapband of het losla-
ten van het loopvlak.
De bandenspanning is afhankelijk van
de belasting en de snelheid. Pas de ban-
denspanning aan de gebruiksomstan-
digheden aan (raadpleeg de sticker op
de zijkant van het bestuurdersportier).
Bandenspanning
Houd u aan de bandenspanningen (inclusief
het reservewiel), controleer de bandenspan-
ningen ten minste eenmaal per maand en
zeker voor een lange rit (raadpleeg de stic-
ker op de zijkant van het bestuurderspor-
tier).
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
gonflage des pneumatiques ......................
(page courante)
5.11
NLD_UD82222_1
Pneumatiques (RHN - Renault)
Vervangen van de banden
Auto met waarschuwing bij verlies van
bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning (lekken, te
lage bandenspanning enz.) verschijnt het
waarschuwingslampje op het instru-
mentenpaneel. 2.31.
Reservewiel
5.2, 5.8.
Het kruisen van de wielen
Wij raden u af de wielen onderling van plaats
te verwisselen.
Controleer de spanning bij koude banden,
houd geen rekening met een hogere waarde
bij warm weer of na een snel gereden rit.
Indien u de bandenspanning niet bij koude
banden kunt controleren, moet u de opge-
geven waarden met 0,2 tot 0,3 bar (of 3 PSI)
verhogen.
Verlaag nooit de spanning van een
warme band.
BANDEN (2/3)
Let op, als een ventieldopje
ontbreekt of niet goed vast-
gezet is, kan er lucht uit de
banden ontsnappen en de ban-
denspanning afnemen.
Zorg altijd dat de ventieldopjes gelijk
zijn aan de originele en dat ze helemaal
vastgezet zijn.
Voor uw veiligheid en voor de
naleving van de geldende we-
tgeving.
Als de banden vervangen
moeten worden, mag dit alleen gebeu-
ren door even grote banden van hetzel-
fde merk, met dezelfde eigenschappen
en met hetzelfde profiel.
Ze moeten ofwel ten minste hetzelfde
laadvermogen en dezelfde maximum-
snelheid hebben als de oorspronke-
lijke banden, ofwel zijn geadviseerd
door een merkdealer.
Indien u deze instructies niet respec-
teert, kunt u uw veiligheid in gevaar
brengen en is uw auto mogelijk niet
conform de voorschriften.
Risico op verlies van de controle over
de auto.
5.12
NLD_UD82222_1
Pneumatiques (RHN - Renault)
De banden in de winter
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen mogen uitsluitend rond
de voorwielen worden gelegd.
Als een te grote bandenmaat is gemonteerd,
kunnen er geen sneeuwkettingen worden
gemonteerd.
Eenrichtingsbanden
Een Eenrichtingsband moet maar in één
richting worden bevestigd. U moet zich
houden aan deze richting.
Als een Eenrichtingsband bevestigd moet
worden in richting tegenovergesteld aan zijn
rotatie na een lekke band, rijd dan met de
nodige voorzichtigheid, vooral op een natte
weg, omdat de specificatie van de band niet
aangepast zullen worden.
BANDEN (3/3)
Winterbanden
Voor een optimale grip van uw auto raden
wij u aan deze banden op alle vier wielen
te monteren.
Let op: deze banden hebben soms een pijl
met de draairichting en een indicatie van de
maximumsnelheid die lager kan liggen dan
de topsnelheid van uw auto.
Spijkerbanden
Het gebruik van spijkerbanden is slechts
onder bepaalde omstandigheden toege-
staan. Houd u aan de ter plaatse geldende
voorschriften, en rijd niet sneller dan de
daarmee toegelaten maximum snelheid.
Indien u voor deze banden kiest, moeten zij
in ieder geval links en rechts voor worden
gemonteerd.
Het gebruik van sneeuwkettin-
gen is alleen mogelijk in com-
binatie met banden die even
groot zijn als de oorspronke-
lijk op uw auto gemonteerde banden.
Wij raden u in ieder geval aan een merk-
dealer te raadplegen. Hij weet als geen
ander welke voorzieningen het beste bij
uw auto passen.
changement de lampes .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de croisement ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de direction ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de position ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de route ................................................
(page courante)
lampes
remplacement ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
projecteurs
avant ....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clignotants .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
projecteurs
remplacement des lampes ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.13
NLD_UD82223_1
Projecteurs avant : remplacement des lampes (RHN - Renault)
Projecteurs avant: remplacement des lampes
KOPLAMPEN: de lampen vervangen
Uw auto is uitgerust met LED-lampen.
Raadpleeg een erkende dealer voor het ver-
vangen ervan.
LED-markeringslichten/
rijverlichting/
richtingaanwijzers 1
Raadpleeg een merkdealer.
LED-dimlicht 2
Raadpleeg een merkdealer.
Wijzig niet zelf de bedrading
van de auto want door een ver-
keerde aansluiting kan de elek-
trische installatie worden be-
schadigd (bedrading, organen en in het
bijzonder de dynamo). Laat eventuele
veranderingen door een merkdealer uit-
voeren. Hij beschikt over de noodzake-
lijke onderdelen.
12
3
LED-grootlicht 3
Raadpleeg een merkdealer.
ampoules
remplacement ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
changement de lampes .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clignotants .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de direction ..........................................
(page courante)
feux :
de position ...........................................
(page courante)
feux :
de stop .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
lampes
remplacement ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.14
NLD_UD82224_1
Feux arrière et latéraux : remplacement des lampes (RHN - Renault)
LED-richtingaanwijzers 2
Raadpleeg een merkdealer.
Mistlampen en led-
achteruitrijlichten 3
Raadpleeg een merkdealer.
Feux arrière et latéraux (remplacement des lampes)
ACHTERLICHTEN EN MARKERINGSLICHTEN: lampen vervangen (1/2)
LED-markerings-/remlicht 1
Raadpleeg een merkdealer.
12
2
3
feux :
de brouillard .........................................
(page courante)
feux :
de plaque d’immatriculation .................
(page courante)
feux :
de recul ................................................
(page courante)
5.15
NLD_UD82224_1
Feux arrière et latéraux : remplacement des lampes (RHN - Renault)
ACHTERLICHTEN EN MARKERINGSLICHTEN: lampen vervangen (2/2)
Derde led-remlicht 4
Raadpleeg een merkdealer.
Led-kentekenplaatverlichting 5
Raadpleeg een merkdealer.
LED-zijknipperlichten 6
Raadpleeg een merkdealer.
4
5
6
ampoules
remplacement ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
éclairage :
intérieur ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
plafonnier ...................................................
(page courante)
spots d’éclairage........................................
(page courante)
éclairage intérieur :
remplacement des lampes ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.16
NLD_UD82225_1
Eclairage intérieur : remplacement des lampes (RHN - Renault)
Éclairage intérieur (remplacement des lampes)
BINNENVERLICHTING: lampen vervangen (1/2)
Leeslampjes 1, 2, 3 en 4
Raadpleeg een merkdealer.
1233 4
5.17
NLD_UD82225_1
Eclairage intérieur : remplacement des lampes (RHN - Renault)
BINNENVERLICHTING: lampen vervangen (2/2)
Verlichting bagageruimte 6
Maak de bagageruimteverlichting 6 los door
het lipje aan de linkerkant in te drukken (met
een platte schroevendraaier of iets derge-
lijks).
Maak de betreffende lamp vrij.
Lamptype: W5W.
Verlichting make-upspiegels 5
Raadpleeg een merkdealer.
5
6
carte : pile ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte « mains libres » : pile ........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
piles ...........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anomalies de fonctionnement
piles carte ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.18
NLD_UD82226_1
Carte mains libres : pile (RHN - Renault)
Carte « mains libres » : pile
HANDSFREE KAART: batterij (1/2)
A
1
Vervangen van het batterijtje
Als het bericht “Batterij kaart bijna leeg” ver-
schijnt op het instrumentenpaneel, vervangt
u het batterijtje in de kaart:
schuif de behuizing achter 1 omlaag ter-
wijl u op de zone A drukt;
verwijder het afdekkapje 2 van het batte-
rijtje;
verwijder het batterijtje door op één kant
ervan te drukken en het aan de andere
kant op te tillen;
plaats dit terug volgens de richting en sja-
bloon aangegeven in het deksel.
2
Ga bij het monteren te werk in omgekeerde
volgorde, druk daarna vier keer, in de nabij-
heid van de auto, op één van de knoppen
van de card: de boodschap verdwijnt als
weer gestart wordt.
Zorg dat het deksel goed vastzit.
Opmerking: kom bij het vervangen van het
batterijtje niet aan het elektronische circuit
en de contacten in de kaart.
De batterijtjes zijn verkrijgbaar bij een
merkdealer, de levensduur is ongeveer
twee jaar. Let op dat er geen inkt op het
batterijtje zit: risico van slecht elektrisch
contact.
Als deze vervangen moeten
worden, moet u hetzelfde of
een gelijkwaardig accutype ge-
bruiken (raadpleeg een merk-
dealer).
Bij het vervangen:
Controleer of de batterijtjes
goed zijn geplaatst.
Risico van explosie.
Als de klep niet goed sluit: niet ge-
bruiken en buiten bereik van kinderen
houden.
5.19
NLD_UD82226_1
Carte mains libres : pile (RHN - Renault)
Gooi lege batterijen niet weg, maar lever
ze in bij een inzamelpunt voor lege bat-
terijen.
Voorzorgen met betrekking
tot batterijen:
Houd (nieuwe of oude) bat-
terijen buiten het bereik van
kinderen.
batterijen niet inslikken;
Risico van chemische brandwon-
den die dodelijk kunnen zijn.
Indien er batterijtjes zijn ingeslikt of in
het lichaam ingebracht, moet zo snel
mogelijk een arts worden geraad-
pleegd.
HANDSFREE KAART: batterij (2/2)
storingen
Als de accu om een juiste werking te kunnen
garanderen, kunt u nog steeds de auto star-
ten en vergrendelen/ontgrendelen 1.23.
batterie.......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
batterie
dépannage ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.20
NLD_UD82227_1
Batterie 12 volts : dépannage (RHN - Renault)
Batterie 12 volts : dépannage
12 V-ACCU: pechhulp (1/4)
Om vonkvorming te voorkomen:
Controleer of alle stroomverbruikers (bin-
nenlichten enz.) zijn uitgeschakeld voor-
dat u de accuklemmen losmaakt of aan-
sluit;
schakel de acculader uit voordat u deze
op de accu aansluit of ervan losmaakt;
– plaats geen metalen voorwerpen op de
accu; dit kan kortsluiting veroorzaken
tussen de accupolen;
wacht minstens vijf minuten na het afzet-
ten van de motor voordat u de accuka-
bels losmaakt;
sluit de accukabels weer aan nadat u
alles terug hebt geplaatst.
Aansluiting van een acculader
De acculader moet geschikt zijn voor een
accu met een nominale spanning van
12 volt.
Maak de accukabels nooit los als de motor
draait. Houd u aan de voorschriften van
de fabrikant van de acculader.
Voor bepaalde accu’s gelden
speciale voorwaarden bij het
laden, raadpleeg uw merkdea-
ler.
Voorkom elk risico op een vonk die on-
middellijk een explosie tot gevolg zou
kunnen hebben. Zorg dat het opladen
in een goed geventileerde ruimte plaats-
vindt.
Gevaar van ernstige verwondingen.
De accu bevat zwavelzuur.
Vermijd daarom contact met de
ogen, de huid of kleding. Bij on-
verhoopt contact spoelen met
veel water. Indien nodig een arts raad-
plegen.
Houd open vuur, hete voorwerpen en
vonken weg van de batterij-onderdelen
vanwege explosiegevaar.
Let op bij werkzaamheden dicht bij
de motor, deze kan nog warm zijn.
Bovendien kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten 2.3.
5.21
NLD_UD82227_1
Batterie 12 volts : dépannage (RHN - Renault)
12 V-ACCU: pechhulp (2/4)
Starten met starthulpkabels
Als u voor het starten de accu van een
andere auto moet gebruiken, koop dan de
startkabels (met groot oppervlak) bij een
merkdealer of controleer, als u reeds start-
kabels heeft, of deze in goede staat verke-
ren.
Beide accu’s moeten dezelfde spanning
hebben: 12 Volt. De hulpaccu moet min-
stens de capaciteit (ampère-uur, Ah) hebben
van de ontladen accu.
Let erop dat de auto’s elkaar niet raken
(kortsluitingsgevaar als u de pluspolen met
elkaar verbindt) en dat de ontladen accu
goed aangesloten is. Zet het contact af van
uw auto.
Let op: de batterij is niet rechtstreeks toe-
gankelijk; u moet de externe aansluitingen in
de motorruimte gebruiken.
Raadpleeg de volgende pagina’s.
Gebruik uw elektrische E-Tech full hybrid
voertuig niet om de “12 V”-accu van een
andere auto op te laden. Het elektrische
vermogen in de “12V”-hulpbatterij van
een E-Tech full hybrid voertuig is hier-
voor ontoereikend.
Risico van beschadiging van de auto.
De accu bevat zwavelzuur.
Vermijd daarom contact met de
ogen, de huid of kleding. Bij on-
verhoopt contact spoelen met
veel water. Indien nodig een arts raad-
plegen.
Houd open vuur, hete voorwerpen en
vonken weg van de batterij-onderdelen
vanwege explosiegevaar.
Let op bij werkzaamheden dicht bij
de motor, deze kan nog warm zijn.
Bovendien kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar
5.22
NLD_UD82227_1
Batterie 12 volts : dépannage (RHN - Renault)
Gebruik de aansluiting 1 () en de aanslui-
ting 3 (+) in de motorruimte.
Til de afdekkap op 2 van de aansluiting 3
(+).
12 V-ACCU: pechhulp (3/4)
De accu is niet direct toegankelijk.
U moet de externe aansluitingen gebruiken.
Het is verboden om de posi-
tieve kabel in de motorruimte
los te koppelen.
Risico van onbedoeld star-
ten van de motor.
Risico van brandwonden door rond-
schietende vonken.
1
3
2
5.23
NLD_UD82227_1
Batterie 12 volts : dépannage (RHN - Renault)
3
1
A
54
B
Sluit de positieve kabel aan A op de aan-
sluiting 3 (+) en daarna op aansluiting 5
(+) van de hulpaccu.
Sluit de negatieve kabel B aan op de pool 4
() van de hulpaccu en daarna op de termi-
nal 1 ().
Start de motor van de hulpauto en laat deze
met een gemiddeld toerental draaien.
Als de motor van uw voertuig niet onmid-
dellijk start, zet u het contact af en wacht
u enkele seconden voordat u de handeling
herhaalt.
Ontkoppel bij draaiende motor de kabels A
en B in omgekeerde volgorde (1 - 4 - 5 - 3).
Plaats de afdekkap 2 terug op de aanslui-
ting 3 (+).
12 V-ACCU: pechhulp (4/4)
Controleer of de kabels A en B
elkaar nergens raken en of de
positieve kabel A geen me-
talen delen van de hulpauto
raakt.
Risico van letsel en/of beschadiging
van de auto.
accessoires................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
installation accessoires..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.24
NLD_UD82228_1
Installation et utilisation d’accessoires : recommandations importantes (RHN - Renault)
Installation et utilisation d’accessoires : recommandations importantes
INSTALLATIE EN GEBRUIK VAN ACCESSOIRES: belangrijke adviezen
Elektrische en elektronische accessoires
Controleer vóór het installeren van een dergelijk accessoire (bij zenders/ontvangers vooral: frequentieband, vermogen, plaats van de
antenne enz.) of dat geschikt is voor uw auto. Vraag advies aan een merkdealer.
Voordat u een accessoire op een stopcontact aansluit, moet u controleren of u het maximaal toegestane vermogen voor het stop-
contact niet overschrijdt 3.29, 3.16.
Risico van brand.
Werkzaamheden aan het elektrische en/of elektronische circuit van het voertuig mogen alleen worden uitgevoerd door een gekwalificeerde
vakman. Een onjuiste aansluiting en/of installatie van elektrische/elektronische accessoires die niet door de fabrikant zijn goedgekeurd, kan
leiden tot:
– schade aan de elektrische en/of elektronische apparatuur;
– schade aan daarop aangesloten onderdelen;
– het verzamelen en gebruiken van voertuiggegevens;
– een inbreuk op privacy (wijziging of verwijdering van en/of ongeoorloofde toegang tot persoonsgegevens).
Risico van ernstige ongevallen. Risico van inbreuk op privacy.
Als u op een later tijdstip elektrische apparatuur wilt installeren, moet u het vermogen en de positie van de bijbehorende zekering controleren.
De diagnoseaansluiting gebruiken
Het aansluiten van elektronische accessoires op de diagnoseaansluiting kan de elektronische systemen van het voertuig ernstig verstoren
en/of inbreuk maken op uw privacy (wijziging of verwijdering van en/of ongeoorloofde toegang tot persoonsgegevens). Voor uw veiligheid is
het raadzaam alleen door de fabrikant goedgekeurde elektronische accessoires te gebruiken: raadpleeg een merkdealer. Risico van ernstig
ongeval. Risico van inbreuk op privacy.
Achteraf inbouwen van accessoires
Als u accessoires op de auto wilt installeren: raadpleeg een merkdealer. Om zeker te zijn dat uw auto goed werkt en om elk risico te vermij-
den dat uw veiligheid kan aantasten, raden wij u aan om door de constructeur goedgekeurde accessoires te gebruiken: deze zijn aan uw auto
aangepast en alleen deze worden door de constructeur gegarandeerd.
Als u een antidiefstalstang gebruikt, bevestig deze dan uitsluitend op het rempedaal.
Hinder bij het rijden
Gebruik aan de bestuurderskant matten die geschikt zijn voor de auto en zet deze vast aan de vooraf geïnstalleerde onderdelen. Controleer
regelmatig of ze goed vastzitten. Stapel niet meerdere matten op elkaar.
Gevaar van hakende pedalen.
fusibles ......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anomalies de fonctionnement....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.25
NLD_UD82229_1
Fusibles (RHN - Renault)
Fusibles
Zekeringenkastjes
Controleer de staat van de zekeringen als
een elektrisch apparaat niet werkt.
Zekeringen in vak A
Maak het klepje 1 los.
ZEKERINGEN (1/3)
Zorg dat u altijd een doos met reserve-
lampen en -zekeringen in de auto heeft,
deze is verkrijgbaar bij een merkdealer.
A
C
Controleer de betreffende ze-
kering en vervang hem, indien
nodig, door een zekering met
hetzelfde amperage als de
oorspronkelijke zekering.
Door een te sterke zekering kan de be-
drading te heet worden en kan brand
ontstaan als een elektrisch orgaan door
een storing te veel stroom verbruikt.
1
Maak de zekering los met behulp van het
tangetje 2 op de zekeringenplaat.
Trek niet aan het onderdeel 3 (risico van de-
activering van bepaalde voertuiguitrusting).
Vervangende zekeringen zijn beschikbaar in
zone 4.
2 3 4
5.26
NLD_UD82229_1
Fusibles (RHN - Renault)
ZEKERINGEN (2/3)
Bestemming van de zekeringen
(de aanwezigheid van de zekeringen hangt van het uitrustingsniveau van de auto af)
Symbool Bestemming
HRuitensproeierpomp (afhankelijk van het voertuig)
EAchterruitwisser
îMultimedia-accessoireaansluiting
ÆAanstekeraansluiting
ÝAansluiting trekhaak
Elektrische ruitbediening met sneltoets
×Remlichten
Huis met hulporganen interieur
DRichtingaanwijzers (afhankelijk van het voertuig)
ëAccessoireaansluiting bagageruimte
Raadpleeg de sticker met de verklaring
van de zekeringen in de opbergruimte.
Het zekeringlabel zit achter op de klep 1.
Bepaalde zekeringen mogen alleen
worden vervangen door een vakman.
Deze zekeringen staan niet aangegeven
op de sticker.
U mag enkel werkzaamheden uitvoeren
aan de zekeringen die zijn aangegeven
op de sticker.
5.27
NLD_UD82229_1
Fusibles (RHN - Renault)
ZEKERINGEN (3/3)
Zekeringen in de motorruimte
Bepaalde functies worden beschermd door
zekeringen in de motorruimte in huis B.
Vanwege de moeilijke bereikbaarheid, advi-
seren wij het vervangen van deze zeke-
ringen over te laten aan een merkdealer.
B
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten 2.3.
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar
essuie-vitre/lave-vitre
remplacement des balais .....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
essuie-vitres/lave-vitre ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
balais d’essuie-vitres .................................
(page courante)
5.28
NLD_UD82230_1
Balais d essuie-vitres (RHN - Renault)
Balais d’essuie-vitres : remplacement
RUITENWISSERBLADEN: vervangen (1/2)
Ruitenwisserbladen voorruit 2
vervangen
Zet de ruitenwissers in de onderhouds-
standB voordat u ze vervangt.
Contact aan, motor afgezet:
stel de hendel in 1 op stand A twee keer
achter elkaar (één wisbeweging): de rui-
tenwisserbladen stoppen in onderhouds-
stand B weg van de motorkap;
til de ruitenwisserarm 3 op;
zet de 4 tab lager en verwijder het blad 2.
3
2
4
Bij het monteren
Om het ruitenwisserblad 2 terug te plaats-
ten, klemt u deze in de houder in de arm 3
tot u een klik hoort. Controleer of het blad
goed is vergrendeld.
Om de ruitenwisserbladen terug te zetten in
de onderste stand terug moet u controleren
of de ruitenwisserbladen zijn neergeklapt op
de voorruit. Zet vervolgens de 1 schakelaar
in stand A (één wisbeweging): de ruitenwis-
serbladen klappen dan in de motorkap bij
het aanzetten van het contact.
1AB
Let op de staat van de ruitenwisserbla-
den. Hun levensduur hangt van u af:
reinig de bladen, de voorruit en de
achterruit regelmatig met water met
zeep;
gebruik ze niet als de voorruit of ach-
terruit droog zijn;
maak ze los van de voorruit of achter-
ruit als ze lang niet gebruikt zijn.
G1A
B
C
D
E
1
A
5.29
NLD_UD82230_1
Balais d essuie-vitres (RHN - Renault)
RUITENWISSERBLADEN: vervangen (2/2)
Let op de staat van de ruitenwisserbla-
den.
reinig de bladen, de voorruit en de
achterruit regelmatig met water met
zeep;
gebruik ze niet als de voorruit of ach-
terruit droog zijn;
maak ze los van de voorruit of achter-
ruit als ze lang niet gebruikt zijn.
C
Bij het monteren
Monteer het ruitenwisserblad in omgekee-
rde volgorde van losmaken. Controleer of
het blad goed is vergrendeld.
Ruitenwisserblad achter 5
Met de schakelaar in ruststand (uitgescha-
keld):
til de ruitenwisserarm 6 op;
Kantel het blad horizontaal 5 (bewe-
ging C) tot het losklikt;
verwijder het blad door er aan te trekken.
6
Voordat u het blad van de ach-
terste ruitenwisser vervangt,
moet u nagaan of de schake-
laar in ruststand staat (uitge-
schakeld is).
Verwondingsgevaar.
5
Controleer als het vriest,
voordat u wegrijdt, of de ruiten-
wisserbladen niet aan de ruit
zijn vastgevroren. De wisser-
motor kan hierdoor te warm worden.
Let op de staat van de ruitenwisser-
bladen. Zodra hun werking afneemt
moet u ze vervangen, ongeveer eens
per jaar.
Bij het vervangen van het blad, let bij het
verwijderen van het blad op, dat u hem
niet op de ruit laat vallen: u zou de ruit
kunnen breken.
anneaux de remorquage ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
remorquage
dépannage ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
boîte automatique
dépannage ...........................................
(page courante)
5.30
NLD_UD82231_1
Remorquage : dépannage (RHN - Renault)
Remorquage
SLEPEN: pech (1/3)
Voordat u gaat slepen, moet u de versnel-
lingsbak in N zetten, de stuurkolom ontgren-
delen en de parkeerrem loszetten.
Houd u altijd aan de wettelijke bepalingen
inzake het slepen.
Als u de sleepauto bestuurt, let dan op
het toegestane sleepgewicht voor uw auto
6.9.
Bij transport van het voertuig op een die-
plader of slepen aan een sleepoog (zie de
volgende pagina’s), gelden de volgende in-
structies:
druk, met de kaart in het interieur, op de
startknop;
zet de versnellingshendel in stand
N 2.9: De stuurkolom wordt dan
ontgrendeld en de parkeerrem komt vrij.
– houd de startknop langer dan twee se-
conden ingedrukt. De accessoirefuncties
worden meegeleverd: u kunt de voer-
tuigverlichtingsfuncties gebruiken (rich-
tingaanwijzers, remlichten, enz.). In het
donker moet de auto verlicht zijn;
als u klaar bent met slepen, drukt u
langer dan twee seconden op de start-
knop (risico op ontlading van de accu).
Laat de kaart in de auto tijdens
het slepen.
Risico van blokkeren van de
stuurkolom.
Laat nooit gereedschap in de
auto rondslingeren. Dit is ge-
vaarlijk als u plotseling moet
remmen.
Slepen van de auto
Vervoer de auto op een plateau of sleep
hem met beide voorwielen van de grond.
5.31
NLD_UD82231_1
Remorquage : dépannage (RHN - Renault)
SLEPEN: pech (2/3)
Gebruik uitsluitend de sleepogen 4 (voor-
aan) en 8 (achteraan)
(nooit de aandrijfassen of enig ander deel
van de auto). Deze sleeppunten mogen
alleen voor slepen worden gebruikt. Ze
mogen nooit worden gebruikt om de auto
direct of indirect op te tillen.
Toegang tot de sleeppunten
Sleepoog voor A
Druk op de zone 1 en houdt deze zone in-
gedrukt terwijl u aan de zone 3 trekt om de
klep 2 te openen.
Sleepoog voor B
Afhankelijk van de auto opent u de klep 6
door de sleutel die in de handsfree kaart
zit, in de inkeping 6 te steken en te trekken
1.23.
Bij stilstaande motor werken de
stuur- en rembekrachtiging niet
meer.
4
2
5
3
12
64
5
AB
5.32
NLD_UD82231_1
Remorquage : dépannage (RHN - Renault)
SLEPEN: pech (3/3)
Gebruik een starre sleep-
stang. Indien u een touw of
kabel gebruikt bij het slepen
(als dit wettelijk toegestaan is),
moet de auto die gesleept wordt nog
kunnen remmen.
De auto die gesleept wordt, moet te
allen tijde bestuurbaar zijn.
Accelereer en rem gelijkmatig en
zonder schokken om te voorkomen
dat de auto beschadigen.
In alle gevallen, is het raadzaam om
25 km/u niet te overschrijden.
Laat nooit gereedschap in de
auto rondslingeren. Dit is ge-
vaarlijk als u plotseling moet
remmen.
Sleeppunt achter
Druk op de zone 10 en houdt deze zone in-
gedrukt terwijl u aan de zone 7 trekt om de
klep 11 te openen.
Zet het sleepoog 9 volledig vast: eerst zo
ver mogelijk met de hand, daarna verder
met de wielmoersleutel of, afhankelijk van
de auto, de hendel.
Gebruik uitsluitend het sleepoog 9 en de
wielmoersleutel of de hendel geleverd bij het
gereedschap 5.7.
Zorg ervoor dat het sleepoog
correct met bouten is beves-
tigd.
Risico om het gesleepte
object te verliezen.
7
10
8
9
11
anomalies de fonctionnement....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.33
NLD_UD82232_1
Anomalies de fonctionnement (RHN - Renault)
Anomalies de fonctionnement
STORINGEN (1/7)
Gebruik van de kaart MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
De kaart kan geen portieren ontgrendelen
of vergrendelen.
Batterij van de card leeg. Vervang de batterij. U kunt nog steeds uw auto
vergrendelen/ontgrendelen en starten 1.23
en/of 2.3.
Gebruik van apparaten die op dezelfde
frequentie als de card werken (mobiele te-
lefoon, enz.).
Gebruik deze apparaten niet langer of gebruik
de sleutel. 1.23.
De auto bevindt zich in een sterk elektro-
magnetisch veld.
Accu van de auto ontladen.
Gebruik de sleutel die in de card is geïntegreerd
1.23.
De motor van de auto is gestart. Als de motor draait, werkt het vergrendelen/ont-
grendelen van de card niet. Zet het contact uit.
De boodschap “Plaats de kaart in zone
+ START” verschijnt op het instrumenten-
paneel.
Desynchronisatie van de kaart Ontgrendel het bestuurdersportier door de sleu-
tel die in de kaart zit, in het portierslot te steken
1.23 plaats de kaart in de daarvoor bestemde
positie 2.3 en druk op START om de kaart te
synchroniseren.
5.34
NLD_UD82232_1
Anomalies de fonctionnement (RHN - Renault)
STORINGEN (2/7)
U schakelt de startmotor in MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
De controlelampjes op het instrumentenpa-
neel gaan zwakker of niet branden, de start-
motor draait niet.
Accuklemmen niet goed vastgezet,
los of geoxideerd.
Vastzetten, aansluiten of reinigen indien geoxideerd.
Accu ontladen of defect. Sluit een andere accu aan op de ontladen accu. 5.20 of
vervang de accu indien nodig.
Duw de auto niet aan als de stuurkolom is vergrendeld.
Circuit defect. Raadpleeg een merkdealer.
De motor wil niet starten. De voorwaarden voor het starten
zijn niet vervuld.
2.3.
De handsfree-kaart werkt niet. Plaats de kaart in de hiervoor bestemde uitsparing op de
middenconsole 2.3.
Hoog stationair toerental bij stilstaande auto
en koude motor.
Bij een benzinemotor is dit is
meestal geen storing. Het kan
worden veroorzaakt door de stij-
gende temperatuur van de motor.
Het stationair toerental van de motor moet na ongeveer een
minuut zakken. Zo niet dan is er mogelijk een andere oor-
zaak. Roep de hulp in van een merkdealer.
5.35
NLD_UD82232_1
Anomalies de fonctionnement (RHN - Renault)
U schakelt de startmotor in MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
De motor weigert te stoppen. Card niet gedetecteerd. Plaats de kaart in de hiervoor bestemde uitsparing in het
middenconsole.
Houd de startknop van de motor ingedrukt.
Elektronische storing. Druk drie keer snel achter elkaar op de startknop van de
motor in of houd deze ingedrukt.
Bijzonderheid van de E-Tech full hybrid-auto: als de automa-
tische versnellingsbak na afzetten van de motor niet auto-
matisch de P-stand inschakelt, verschijnen berichten op het
instrumentenpaneel om u hiervan op de hoogte te stellen.
U moet dan op de startknop van de motor drukken. Als de
berichten aanhouden, zet u de motor af door op de motor-
stopknop te drukken. Vergrendel de auto met de kaart, wacht
ongeveer vijf minuten, ontgrendel vervolgens de auto met
de kaart en druk tenslotte nogmaals op de startknop van de
motor.
Als het probleem aanhoudt, controleer dan of de automati-
sche parkeerrem is aangetrokken en neem contact op met
een erkende dealer.
De stuurkolom blijft vergrendeld. Stuurwiel geblokkeerd. Beweeg het stuurwiel terwijl u de startknop van de motor in-
drukt (of, afhankelijk van de auto, de contactsleutel gebruikt)
Elektrische installatie defect. Raadpleeg een merkdealer.
STORINGEN (3/7)
5.36
NLD_UD82232_1
Anomalies de fonctionnement (RHN - Renault)
STORINGEN (4/7)
Tijdens het rijden MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
Trillingen. Banden te zacht, beschadigd of uit balans. Controleer de bandenspanning, als deze goed
is, laat dan de banden door een merkdealer na-
kijken.
Witte rook uit de uitlaat. Dit is meestal geen defect. Afhankelijk van
de weersomstandigheden (koud, voch-
tig enz.), kan er bij sterk accelereren rook
ontstaan.
Laat het toerental zakken en vermijd plots ac-
celereren, zodat de rook geleidelijk verdwijnt. Zo
niet dan is er mogelijk een andere oorzaak. Ga
naar een merkdealer.
Rook onder de motorkap. Kortsluiting of lekkage van het koelcircuit. Stop, zet het contact uit, ga bij de auto vandaan
en roep de hulp in van een merkdealer.
Het waarschuwingslampje voor de olie-
druk gaat branden:
in een bocht of tijdens het remmen. Het peil is te laag. Motorolie bijvullen 4.6.
dooft langzaam of blijft branden bij gas
geven.
Te lage oliedruk. Stop en roep de hulp in van een merkdealer.
5.37
NLD_UD82232_1
Anomalies de fonctionnement (RHN - Renault)
STORINGEN (5/7)
Tijdens het rijden MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
Het sturen gaat zwaar. Oververhitting van de bekrachtiging. Rijd voorzichtig bij lage snelheid, let op de kracht
die u moet zetten op het stuurwiel om de wielen
te draaien.
Probleem met de elektrische bekrachti-
gingsmotor.
Storing in het hulpsysteem
Raadpleeg een merkdealer.
De motor wordt te warm. De koelvloei-
stoftemperatuurmeter staat in de geva-
renzone en het waarschuwingslampje
® brandt.
Koelventilateur defect. Stop de auto, stop de motor en roep de hulp in
van een merkdealer.
Koelvloeistoflekkage. Controleer het koelvloeistofreservoir: er moet
vloeistof in zitten. Als het leeg is, raadpleeg dan
zo snel mogelijk een merkdealer.
De vloeistof in het expansievat borrelt. Mechanische storing: koppakking opge-
blazen.
Zet de motor stil.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Radiateur: Als er veel te weinig koelvloeistof inzit, vergeet dan niet dat u nooit koude koelvloeistof mag bijvullen zolang de motor heet
is. Na elke reparatie waarbij het koelsysteem geheel of gedeeltelijk is afgetapt, moet dit met nieuwe koelvloeistof worden bijgevuld.
Gebruik hiervoor alleen door onze technische diensten goedgekeurde koelvloeistof.
5.38
NLD_UD82232_1
Anomalies de fonctionnement (RHN - Renault)
STORINGEN (6/7)
Elektrische organen MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
De ruitenwisser werkt niet. Ruitenwisserbladen kleven. Maak de wisserbladen los van de ruit.
Elektrische installatie defect. Raadpleeg een merkdealer.
Zekering beschadigd. Vervang de zekering of laat deze vervangen.
5.25.
De ruitenwisser stopt niet. Elektrische verstelling defect. Raadpleeg een merkdealer.
Knipperfrequentie te hoog. Defecte lamp. 5.14.
De knipperlichten werken niet. Elektrische installatie of schakelaar defect.
Defecte lamp.
Raadpleeg een merkdealer.
Zekering beschadigd. Vervang de zekering of laat deze vervangen
5.25.
De koplampen schakelen niet in of niet uit. Elektrische installatie of schakelaar defect.
Defecte lamp.
Raadpleeg een merkdealer.
Zekering beschadigd. Vervang de zekering of laat deze vervangen.
5.25.
5.39
NLD_UD82232_1
Anomalies de fonctionnement (RHN - Renault)
STORINGEN (7/7)
Elektrische organen MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
Condens in de koplampen of achterlich-
ten.
Condens is een normaal verschijnsel dat
door variaties in temperatuur en vochtig-
heid kan worden veroorzaakt.
In dat geval verdwijnen de sporen geleide-
lijk aan als de lichten branden.
Het waarschuwingslampje van het niet
dragen van de autogordels vooraan brandt
niet in overeenstemming met het vastma-
ken van de autogordels.
Een voorwerp tussen de vloer en de stoel
hindert de werking van het opname-ele-
ment.
Verwijder elk voorwerp onder de stoelen voo-
raan.
5.40
NLD_UD82233_1
Filler NU (RHN - Renault)
6.1
NLD_UD82234_1
Sommaire 6 (RHN - Renault)
Hoofdstuk 6: Technische gegevens
Identificatieplaatje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.2
Technische informatie voor de hulpdiensten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.3
Identificatie van de motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.4
Gegevens van de motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.6
Massa’s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.9
Aanhangwagengewichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.9
Onderdelen en reparaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.10
Onderhoudscoupons . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.11
Plaatwerkcontrole . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.17
plaques d’identification ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.2
NLD_UD82235_1
Plaques d’identification véhicule (RHN - Renault)
Plaque d’identification véhicule
IDENTIFICATIEPLAATJES AUTO
A
B
De gegevens op het constructeursplaatje
moeten bij eventuele klachten en bij het
bestellen van onderdelen altijd worden
vermeld.
De aanwezigheid en de plaats van de in-
formatie zijn afhankelijk van de auto.
Constructeursplaatje A
1 Naam van de fabrikant.
2 Nummer van communautair ontwerp of
registratienummer.
3 Identificatienummer.
Afhankelijk van de auto wordt deze
informatie herhaald op de marke-
ring B.
4 MMAC (Max. toegelaten totaalmassa).
5 MTR (Maximaal toegelaten trein-
massa: auto met aanhanger).
6 MMTA (Max. toegelaten massa) geme-
ten onder de vooras.
7 MMTA achteras.
8 Gereserveerd voor zakelijke of aanvul-
lende inschrijvingen.
9 Niet in gebruik.
10 Laknummer (kleurcode).
A
97
8
10
5
1
2
3
4
6
QR Code ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.3
NLD_UD82236_1
Informations techniques pour les secours (RHN - Renault)
Informations techniques pour les secours
TECHNISCHE INFORMATIE VOOR DE HULPDIENSTEN
De QR-code op het label A geeft hulpverle-
ners via een tablet of smartphone direct toe-
gang tot de technische voertuiginformatie
die ze nodig hebben bij een ongeval.
Zorg dat het label A altijd aanwezig en zicht-
baar is, zowel op de voorruit als de achter-
ruit.
Elke wijziging of beschadiging maakt
toegang tot de informatie onmogelijk.
A
A
caractéristiques moteurs ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
plaques d’identification ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.4
NLD_UD82237_1
Identification moteur (RHN - Renault)
Identification moteur
De motoridentificatiegegevens in zone A
moeten bij correspondentie en bij het be-
stellen van onderdelen altijd worden ver-
meld.
(de plaats is afhankelijk van het motortype)
1 Type van de motor.
2 Indicenummer van de motor.
3 Serienummer van de motor.
IDENTIFICATIE VAN DE MOTOR
A
A
21
3
6.5
NLD_UD82238_1
Dimensions (RHN - Renault)
AFMETINGEN (in meter)
* Onbelast
** 2,083 met achteruitkijkspiegels open
1,843 met achteruitkijkspiegels weggeklapt
0,925 2,740 1,055 1,580 à 1,590
 4,720
1,585
1,830**
1,645*
caractéristiques techniques .......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
moteur
caractéristiques ....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
caractéristiques moteurs ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.6
NLD_UD82277_1
Caractéristiques moteur (RHN - Renault)
Caractéristiques moteurs
MOTORSPECIFICATIES (1/3)
Uitvoeringen E-TECH full hybrid
Type van de motor
(zie motorplaatje) H5F Turbo 5DH
Cilinderinhoud (cm3) 1 199
Soort brandstof
Octaangetal
Benzine
U moet ongelode benzine gebruiken met het met octaangehalte zoals staat aangegeven op het etiket aan
de binnenkant van tankklep 1.113.
6.7
NLD_UD82277_1
Caractéristiques moteur (RHN - Renault)
MOTORSPECIFICATIES (2/3)
Uitvoeringen E-TECH full hybrid
Type van de motor
(zie motorplaatje) H5F Turbo 5DH
Cilinderinhoud (cm3) 1 199
Brandstof die voldoet aan de
Europese norm en die compati-
bel is met de motoren van auto´s
verkocht in Europa (neem voor
andere gevallen contact op met
een merkdealer).
Loodvrije benzine die voldoet aan de norm EN 228 bevat tot 5 volumeprocent ethanol.
Loodvrije benzine die voldoet aan de norm EN 228 bevat tot 10 volumeprocent ethanol.
6.8
NLD_UD82277_1
Caractéristiques moteur (RHN - Renault)
MOTORSPECIFICATIES (3/3)
Uitvoeringen E-TECH full hybrid
Type van de motor
(zie motorplaatje) H5F Turbo 5DH
Cilinderinhoud (cm3) 1 199
Bougies Gebruik uitsluitend de voor uw motor voorgeschreven bougietypen.
Het type staat aangegeven op een sticker in de motorruimte, raadpleeg anders een merkdealer.
Montage van een niet voorgeschreven bougietype kan tot ernstige motorschade leiden.
caractéristiques techniques .......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
caravanage ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
charges remorquables ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
masses ......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
transport d’objets
sur le toit ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
charge admise sur le toit ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.9
NLD_UD82240_1
Masses (en kg) (RHN - Renault)
Masses
Charge remorquable
MASSAS (in kg)
De aangegeven massa’s zijn van de basisuitvoering zonder opties: zijn variëren naargelang de uitrusting van uw auto. Raadpleeg de
merkdealer.
Max. toegelaten totaalmassa (MMAC)
Max. toegelaten massa (MMTA)
Max. toegelaten treinmassa (MTR)
Massa’s aangegeven op het constructeursplaatje 6.2
Aanhangwagenmassa geremd* wordt verkregen door berekening: MTR - MMAC
Aanhangwagenmassa ongeremd* 720
Maximale kogeldruk op trekhaak* 85
Max. toegelaten dakbelasting 80 (met inbegrip van de dragende delen)
* Aanhangwagengewicht (trekken van een caravan, boot enz.)
Het trekken van een aanhangwagen is verboden wanneer de berekening MTR - MMAC gelijk is aan nul of wanneer de op het constructeurs-
plaatje aangegeven maximaal toegelaten treinmassa (MTR) gelijk is aan nul (of niet wordt aangegeven).
Respecteer de in het land geldende wettelijke sleepvoorschriften. Laat uw merkdealer een trekhaak monteren en de bedrading van de auto
aanpassen.
In geval van een auto met aanhanger, mag de max. toegelaten treinmassa (auto + aanhanger) nooit overschreden worden. Toch is toe-
gestaan:
een overschrijding van de max. toegelaten massa (MMTA) gemeten onder de achteras tot 15 %,
een overschrijding van de max. toegelaten totaalmassa (MMAC) tot 10 % of 100 kg (tot de eerste van deze twee waarden is bereikt).
In beide gevallen is de maximumsnelheid van het geheel 100 km/u en moet de bandenspanning worden verhoogd met 0,2 bar (3 PSI).
Het motorvermogen neemt af naarmate u hoger in de bergen rijdt. Wij adviseren u de maximale belasting met 10% per 1000 meter stijging te
verminderen.
caractéristiques techniques .......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pièces de rechange ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.10
NLD_UD82241_1
Pièces de rechange et réparations (RHN - Renault)
Pièces de rechange et réparations
De originele onderdelen worden met de grootste zorg ontwikkeld en gecontroleerd. Zij voldoen dan ook aan dezelfde kwaliteitsnormen als de on-
derdelen die in de fabriek worden gebruikt.
Door het gebruik van de originele onderdelen houdt u de prestaties van uw auto optimaal. Bovendien zijn reparaties die uitgevoerd zijn door een
merkdealer met originele onderdelen gegarandeerd volgens de voorwaarden die achter op de reparatieopdracht staan.
ONDERDELEN EN REPARATIES
justificatifs d’entretien ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
entretien :
mécanique ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.11
NLD_UD82242_1
Justificatif d’entretien (RHN - Renault)
Justificatifs d’entretien
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
VIN: ..................................................................................
ONDERHOUDSCOUPONS (1/6)
6.12
NLD_UD82242_1
Justificatif d’entretien (RHN - Renault)
ONDERHOUDSCOUPONS (2/6)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
6.13
NLD_UD82242_1
Justificatif d’entretien (RHN - Renault)
ONDERHOUDSCOUPONS (3/6)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
6.14
NLD_UD82242_1
Justificatif d’entretien (RHN - Renault)
ONDERHOUDSCOUPONS (4/6)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
6.15
NLD_UD82242_1
Justificatif d’entretien (RHN - Renault)
ONDERHOUDSCOUPONS (5/6)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
6.16
NLD_UD82242_1
Justificatif d’entretien (RHN - Renault)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
ONDERHOUDSCOUPONS (6/6)
contrôle anticorrosion ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.17
NLD_UD82243_1
Contrôle anticorrosion (RHN - Renault)
Contrôle anticorrosion
PLAATWERKCONTROLE (1/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
6.18
NLD_UD82243_1
Contrôle anticorrosion (RHN - Renault)
PLAATWERKCONTROLE (2/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
6.19
NLD_UD82243_1
Contrôle anticorrosion (RHN - Renault)
PLAATWERKCONTROLE (3/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
6.20
NLD_UD82243_1
Contrôle anticorrosion (RHN - Renault)
PLAATWERKCONTROLE (4/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
6.21
NLD_UD82243_1
Contrôle anticorrosion (RHN - Renault)
PLAATWERKCONTROLE (5/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
6.22
NLD_UD82095_1
Filler NU (RHN - Renault)
7.1
FRA_UD82244_1
Index (RHN - Renault)
360
360° camera ..................................................................2.145 → 2.155
A
aan/uit knop van de motor ..................................................... 2.3 → 2.6
aanhangwagen ................................................................................ 6.9
aansteker ....................................................................................... 3.29
aanvullende bevestigingsmiddelen
bij de autogordels achterin ...................................................... 1.44
bij de autogordels voorin ............................................. 1.38 → 1.43
zijkant ...................................................................................... 1.45
aanvullende bevestigingsmiddelen................................................ 1.46
aanvullende bevestigingsmiddelen bij de gordels .............1.38 → 1.46
aanwijzers:
richtingaanwijzers .................................................................... 1.93
ABS ..........................................................................1.68, 2.36 → 2.43
accessoireaansluiting ................................................ 3.16 – 3.17, 3.29
accessoires............................................................................. 2.5, 5.24
accessoires inbouwen ................................................................... 5.24
accu ............................................... 0.8, 1.67, 4.15 – 4.16, 5.20 → 5.23
achterbank ..............................................1.35, 1.52, 1.54, 3.30 → 3.34
achterklep ................................................................... 1.9 → 1.11, 1.22
achterstoel ................................................................ 1.52, 3.32 → 3.34
achteruitrijcamera .......................................................... 2.142 → 2.144
achteruitrijradar..............................................................2.133 → 2.138
Actief rijhulpsysteem ..................................................... 2.117 → 2.132
actieradius ............................................................................ 1.69, 1.75
actieve noodstop ......................................................1.70, 2.64 → 2.80
actieve noodstop bij achteruitrijden ...............................2.139 → 2.141
adaptieve snelheidsregeling ............................................ 2.95 → 2.117
afstandsbediening
card ............................................................................... 1.9 → 1.11
kaart .............................................................................. 1.9 → 1.11
afstandsbediening ............................................................1.12 → 1.15
afstandsregeling ................................................................2.61 → 2.63
Afstellen .............................................................................. 1.85 – 1.86
afstellen van de juiste zithouding.........1.28 – 1.29, 1.32 → 1.37, 1.90,
3.30 – 3.31
afstellen zithouding ........................................................................ 1.97
airbag
activeren passagiersairbags voorin .............................1.61 → 1.63
uitschakeling passagiersairbag voor ........................... 1.61 → 1.63
airbag......................... 0.6, 1.38 → 1.46, 1.53, 1.61 → 1.63, 1.67, 1.83
airbags
kindveiligheid ...............................................................1.61 → 1.63
airconditioning .....................................................................3.4 → 3.15
alarmknipperlichten ....................................................................... 1.93
antiblokkeersysteem: ABS .................................................2.36 → 2.43
anticorrosiebescherming ............................................................... 4.17
antiluchtverontreiniging
tips ........................................................................................... 2.30
armsteun
voorin ............................................................................. 1.28, 3.26
asbak ............................................................................................. 3.29
autogordels ......................... 0.6, 1.32 → 1.43, 1.46, 1.50 → 1.52, 4.20
Autohold ............................................................................. 2.20 – 2.21
automatische parkeerrem .........................................1.68, 2.16 → 2.21
automatische portiervergrendeling tijdens het rijden ..................... 1.26
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
pechhulp .................................................................................. 5.30
automatische transmissie (gebruik) .......2.9 → 2.13, 2.11 → 2.13, 2.19
AUTO-modus ........................................................................ 1.94, 1.97
B
bagageafdekplaat .......................................................................... 3.36
bagageruimte................................. 1.9 → 1.11, 1.22, 3.35, 3.43 – 3.44
banden..................... 0.2, 2.29, 2.31 → 2.35, 4.13 – 4.14, 5.10 → 5.12
bandenspanning ......... 0.7, 2.29, 2.31 → 2.35, 4.13 – 4.14, 5.4 → 5.6,
5.5 – 5.6, 5.9, 5.11
bandenspanning-controlesysteem................................................. 1.69
batterij
pechhulp ......................................................................5.20 → 5.23
batterijtjes ........................................................................... 5.18 – 5.19
bedieningselementen
stuurwiel ....................................................................... 3.16 – 3.17
bedieningsorganen ..................................................... 0.4, 1.64 → 1.71
bestuurdersondersteuning .........0.5, 2.36, 2.44 → 2.80, 2.83 → 2.116,
2.133 → 2.138, 2.142 → 2.155, 2.160 → 2.165, 2.169 → 2.171, 3.2
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (1/6)
7.2
FRA_UD82244_1
Index (RHN - Renault)
bevestigingsmiddelen voor kinderen .............1.47 – 1.48, 1.50 → 1.54
bevestigingssysteem voor kinderen ..............1.47 – 1.48, 1.50 → 1.54
biep ................................................................................................ 1.84
bijzonderheid van de benzinemotor........................................ 2.7 – 2.8
Binnen rijstrook blijven: hulpsysteem .......... 2.49 → 2.54, 2.64 → 2.80
binnenlicht ................................................................. 3.21 – 3.22, 5.16
binnenverlichting:
vervangen van een lamp .............................................. 5.16 – 5.17
boodschappen op het instrumentenpaneel ...............1.77 → 1.84, 2.8,
2.16 → 2.19
boordcomputer ................................... 1.66 → 1.71, 1.75, 1.77 → 1.84
brandstof
kwaliteit ................................................................... 1.113 → 1.115
tanken ..................................................................... 1.113 → 1.115
tips over brandstof .......................................................2.23 → 2.29
verbruik ............................................................... 2.23 – 2.24, 2.29
brandstofpeil ......................................... 1.66 → 1.71, 1.69, 1.75, 1.113
brandstoftank
inhoud ....................................................................................1.113
brandstofverbruik .............................................. 2.23 – 2.24, 2.28, 3.13
buitentemperatuur ......................................................................... 1.87
C
capaciteit extra tank....................................................................... 1.81
caravan trekken ...................................................................... 3.45, 6.9
card .....................................................................................1.9 → 1.15
claxon ............................................................................................ 1.93
claxon en lichtsignaal .................................................................... 1.93
commando’s .............................................. 0.4, 1.64 – 1.65, 2.86, 2.90
configuratiemenu ................................................................ 1.85 – 1.86
contact aanzetten van de auto ..............................................2.3 → 2.6
controlelampjes ......................1.66 → 1.71, 1.75 → 1.84, 2.86 → 2.89
D
dakdragers.......................................................................... 3.48 – 3.49
dashboard.................................................................... 0.4, 1.64 – 1.65
detectie bestuurdersalertheid ............................................. 2.81 – 2.82
display ..................................................1.66 → 1.71, 1.75 – 1.76, 3.16
dode hoek: waarschuwing ................................................. 2.55 → 2.60
dodehoekwaarschuwing .................................................... 2.55 → 2.60
draadloze lader
Inductieladen ........................................................................... 3.25
draadloze lader .............................................................................. 3.17
dynamische rijcontrole: ESC .............................................2.36 → 2.43
E
ECO-modus ........................................................ 2.23 – 2.24, 2.29, 3.9
ECO-rijden ......................................................................... 2.23 → 2.29
elektrisch bediende achterklep .......................................... 3.37 → 3.42
ESC: dynamische rijcontrole ....................................1.68, 2.36 → 2.43
extra portiervergrendeling.............................................................. 1.16
extra tank vullen ............................................................................ 1.69
F
filter
brandstof ................................................................................. 1.83
filter:
interieur ................................................................................... 4.12
lucht ......................................................................................... 4.12
olie ...................................................................................4.6 → 4.8
roet ................................................................................... 1.69, 2.8
G
geavanceerde veiligheid ....................................................2.64 → 2.80
gegevens van de motor .................................................. 6.4, 6.6 → 6.8
geïntegreerde bediening van handsfree telefoon ............... 3.16 – 3.17
geluidssignaal snelheidsverklikker ................................................ 1.75
geluidssignaal verlichting brandt nog .......................................... 1.101
gereedschap ............................................................................. 5.3, 5.7
gordelspanners
autogordels voorin .......................................................1.38 → 1.43
gordelspanners ..................................................................1.38 → 1.44
H
handgreep ..................................................................................... 3.27
handrem ........................................................................................ 2.16
handsfree kaart: batterij ...................................................... 5.18 – 5.19
handsfree parkeren .......................................................2.160 → 2.165
hoedenplank ......................................................................... 1.54, 3.36
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (2/6)
7.3
FRA_UD82244_1
Index (RHN - Renault)
hoofdsteun
achterkant .................................................................... 3.30 – 3.31
hoofdsteunen ............................................................. 1.90, 3.30 – 3.31
hulp bij wegrijden op helling ..............................................2.36 → 2.43
I
identificatie van de auto ................................................................... 0.7
identificatieplaatjes ................................................................... 6.2, 6.4
identificatieplaatjes auto .................................................................. 0.7
identificatieplaatjes motor ................................................................ 0.7
imperiaal
dakdragers ................................................................... 3.48 – 3.49
informatie en algemene tips
welkom in uw auto ..................................................................... 0.1
inhoud brandstoftank ..................................................... 1.113 → 1.115
inhoud motorolie .................................................................... 4.6 → 4.8
inrichting ............................................................................3.23 → 3.28
inrijden ............................................................................................. 2.2
instellingen
configuratiemenu .......................................................... 1.85 – 1.86
instrumentenpaneel .................... 0.4, 1.66 → 1.71, 1.75 → 1.84, 1.87,
2.16 → 2.20, 2.30
interieurbekleding
onderhoud .................................................................... 4.20 – 4.21
Isofix .........................................................................1.50 → 1.52, 1.54
K
kaart
hands-free ................................................................... 1.12 → 1.15
kaart: batterij ....................................................................... 5.18 – 5.19
kaart: gebruik ....................................................................... 1.9 → 1.15
kaartleeslampje ......................................................... 3.21 – 3.22, 5.16
katalysator .............................................................................. 2.7 – 2.8
kinderen ............................... 0.3, 1.47 – 1.48, 1.53 – 1.54, 3.18 – 3.19
kinderen (veiligheid) ...................................................................... 1.22
kinderen vervoeren ........................................1.47 – 1.48, 1.50 → 1.54
kinderveiligheid .............0.3, 1.10, 1.12, 1.16, 1.22, 1.43, 1.47 → 1.54,
3.18 – 3.19
kinderzitjes.........................................................................1.47 → 1.54
klep
tankklep ..................................................................................... 0.2
klokje ............................................................................................. 1.87
knipperlichten ...........................................................1.93, 5.13 → 5.15
koelvloeistof ................................................................................... 1.69
koplampen
verstellen .................................................................. 1.104 – 1.105
vervangen van een lamp ......................................................... 5.13
voor ......................................................................................... 5.13
koplampen elektrisch verstellen ..................................... 1.104 – 1.105
krik .................................................................................. 5.3, 5.7 → 5.9
L
lak
onderhoud ................................................................... 4.17 → 4.19
lampen
vervangen ...................................................................5.13 → 5.17
lekke band ....................................................... 0.9, 1.84, 5.4 → 5.9
lichten:
achteruitrijlichten ..................................................................... 5.15
alarmknipperlichten ................................................................. 1.93
dimlichten ............................. 1.67, 1.94, 1.97, 1.101 – 1.102, 5.13
grootlicht ....................................................... 1.67, 1.94, 1.97, 5.13
kentekenverlichting ................................................................. 5.15
koplampen verstellen ............................................... 1.104 – 1.105
markeringslichten ..................................... 1.94, 1.102, 5.13 – 5.14
mistlichten ...............................................1.67, 1.94 → 1.103, 5.15
regeling .................................................................... 1.104 – 1.105
remlichten ..................................................................... 5.14 – 5.15
richtingaanwijzers ....................................... 1.67, 1.93, 5.13 – 5.14
M
make-up spiegels .......................................................................... 3.20
massa’s ........................................................................................... 6.9
massage: stoelmassage ................................................................ 1.30
massagestoel ................................................................................ 1.30
menu persoonlijke instellingen van de auto............... 1.77, 1.85 – 1.86
meters:
instrumentenpaneel. .1.66 → 1.71, 1.75 → 1.78, 2.8, 2.16 → 2.20,
2.23 → 2.29, 2.24 → 2.30
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (3/6)
7.4
FRA_UD82244_1
Index (RHN - Renault)
milieu ....................................................................................... 2.22
motor
gegevens .........................................................................6.6 → 6.8
motor op stand-by zetten ............................................................... 1.70
motorkap................................................................................. 4.2 – 4.3
motorolie ................................................................................ 4.4 → 4.8
motorolie verversen ............................................................... 4.6 → 4.8
multimedia (uitrusting) ........................................................ 3.16 – 3.17
multimedia uitrusting..................... 1.72, 1.85, 1.87, 1.101, 3.16 – 3.17
Multi-Sense.................................................................... 1.89, 3.2 – 3.3
multiview camera ........................................................... 2.145 → 2.155
N
navigatie ............................................................................. 3.16 – 3.17
navigatiesysteem ................................................................ 3.16 – 3.17
noodrijstrook assistent .......................................................2.74 → 2.80
noodsignaal ...................................................................2.169 → 2.171
noodsleutel .......................................................................... 1.9 → 1.11
noodstopbekrachtiging .............................................1.70, 2.36 → 2.43
noodstopbekrachtiging: BAS ....................................1.70, 2.36 → 2.43
O
oliepeil van de motor ...........................................1.68, 1.72, 4.4 → 4.8
onderdelen..................................................................................... 6.10
onderhoud ..................................................................................... 2.30
onderhoud:
carrosserie ..................................................................4.17 → 4.19
interieurbekleding ......................................................... 4.20 – 4.21
mechanisch ............................. 4.4 – 4.5, 4.15 – 4.16, 6.11 → 6.16
onderhoudsinterval ....................................................... 1.80 – 1.81
onderhoudscoupons .......................................................... 6.11 → 6.16
onderhoudsinterval ............................................................. 1.80 – 1.81
ontdooien/ontwasemen voorruit ..........................................3.7 → 3.12
ontgrendelen van de portieren....................... 1.9 → 1.15, 1.23 → 1.26
ontwaseming
achterruit .......................................................................3.7 → 3.12
voorruit ..........................................................................3.7 → 3.12
opbergruimtes....................................................................3.23 → 3.28
openen van de portieren....................................................1.21 → 1.26
opkrikken van de auto
verwisselen van een wiel ................................................. 5.8 – 5.9
opslag/organisatie ........................................................................... 0.3
P
Park Assist .........1.70, 2.133 → 2.138, 2.142 → 2.144, 2.160 → 2.165
parkeerhulp.......................................... 2.133 → 2.138, 2.142 → 2.144
parkeerhulp: Park Assist ..................... 2.133 → 2.138, 2.142 → 2.144
parkeerrem ...............................................................1.82, 2.16 → 2.20
parkeren: parkeerhulp ...................................................2.156 → 2.159
pechhulp ......................................................................................... 0.9
peilen
remvloeistof .............................................................................. 4.11
ruitensproeierreservoir ............................................................ 4.12
peilen ............................................................................................... 0.8
peilstaaf motorolie .................................................................. 4.4 – 4.5
persoonlijke instellingen van de auto ................................. 1.85 – 1.86
plaatwerkcontrole ..............................................................6.17 → 6.21
pompset voor de banden .......................................................5.4 → 5.6
portieren ........................................................... 1.21 – 1.22, 1.68, 1.85
portieren ...........................................................................1.12 → 1.15
portieren / achterklep ..................................... 1.9 → 1.15, 1.23 → 1.26
portieren vergrendelen ......................... 1.9 → 1.15, 1.21 → 1.26, 1.85
portieren vergrendelen/ontgrendelen
kaart .............................................................................. 1.9 → 1.11
portiervergrendeling.............................. 1.9 → 1.15, 1.23 → 1.26, 1.85
Q
QR-code .................................................................................. 0.7, 6.3
R
radio.................................................................................... 3.16 – 3.17
regeneratief remmen .......................................................... 2.14 – 2.15
rem ..................................................................................... 2.20 – 2.21
remvloeistof ....................................................................................4.11
reservoir
ruitensproeier .......................................................................... 4.12
rijden .. 0.5, 1.85, 2.2 → 2.8, 2.16 → 2.21, 2.31 → 2.80, 2.86 → 2.116,
2.133 → 2.138, 2.142 → 2.155, 2.160 → 2.165, 2.169 → 2.171, 3.2
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (4/6)
7.5
FRA_UD82244_1
Index (RHN - Renault)
rijhulp ............... 0.5, 1.70, 2.44 → 2.80, 2.83 → 2.116, 2.133 → 2.138,
2.142 → 2.171, 3.2
rijpositie
instellingen .......................................0.3, 1.32 → 1.37, 1.88 – 1.89
Rijstrookassistent ..............................................................2.49 → 2.54
rijstrookcentrering .........................................................................2.118
rijtips ............................................................... 2.23 – 2.24, 2.28 – 2.29
rijverlichting...................................................1.9 → 1.11, 1.94 → 1.103
rugleuning ...................................................................................... 1.28
ruitbediening. ...................................................................... 3.18 – 3.19
ruiten................................................................................................ 0.2
ruitensproeier................................................................................1.110
ruitensproeiers .................................................... 1.106 → 1.112, 1.112
ruitenwisser ........................................................ 1.106 → 1.112, 1.112
ruitenwisser/-sproeier
vervangen van de bladen .................................. 1.109, 5.28 – 5.29
ruitenwisser/-sproeier ......................................1.85, 1.110, 5.28 – 5.29
ruitenwisserbladen.............................................0.9, 1.107, 1.110, 5.28
S
schakelen ...............................................1.68, 2.9 → 2.13, 2.23 – 2.24
schakelpeddel..........................................................................2.9, 2.11
scheidingsnet...................................................................... 3.46 – 3.47
scherm
navigatiescherm ........................................................... 3.16 – 3.17
weergave van de navigatie ........................................ 3.16 – 3.17
schermen
multimediascherm .............. 2.26, 2.52 → 2.54, 2.56, 2.78 → 2.80,
2.135 – 2.136, 2.142, 2.145 → 2.155, 2.157, 3.2, 3.9, 3.16 – 3.17
schoonmaken:
binnenkant auto ............................................................ 4.20 – 4.21
schuifvloer ..................................................................................... 3.43
selecteurhendel automatische transmissie.....2.9 → 2.13, 2.11 → 2.13
signaal
licht .......................................................................................... 1.93
signaal afstandsregeling ....................................................2.61 → 2.63
signaal bij verlies van bandenspanning ...............2.31 → 2.35, 5.5, 5.9
signalen verlichting .......................................................... 1.93 → 1.105
sjorringen ................................................................... 3.43 – 3.44, 3.47
sleepogen ................................................................... 5.7, 5.30 → 5.32
slepen
pechhulp ......................................................................5.30 → 5.32
slepen .............................................................................................. 0.9
sluiten van de portieren ................................. 1.9 → 1.15, 1.21 → 1.26
snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging ...................................... 1.89
snelheidsalarm .........................................................1.70, 2.83 → 2.86
snelheidsbegrenzer ..................................................1.70, 2.86 → 2.89
snelheidsregelaar ................................................... 1.70, 2.90 → 2.116
snelheidsregelaar/-begrenzer ...................................1.70, 2.86 → 2.94
spiegels .............................................................. 0.2, 1.89, 1.91 – 1.92
spoiler ............................................................................................ 3.49
starten.............................................................................1.82, 2.9, 2.11
starten van de motor..............................................................2.3 → 2.6
startschakelaar ..................................................................2.16 → 2.19
stilzetten van de motor ...............................................2.6, 2.16 → 2.19
stoelen
instellingen van de voorstoelen .................................... 1.30 – 1.31
stoelverwarming ...................................................................... 1.27
voorstoel met elektrische verstelling ................... 1.28, 1.30 – 1.31
voorstoel met handmatige bediening ...................................... 1.27
voorstoel met massage ........................................................... 1.30
stoelen ............................................................................................. 0.3
stoelverwarming ............................................................................ 1.29
Stop and Start......................................................................1.89, 1.115
storingen
kaartbatterij .................................................................. 5.18 – 5.19
storingen ....................................... 1.26, 1.29, 1.40, 1.66 → 1.71, 1.77,
1.83 – 1.84, 1.101, 1.108, 2.5, 2.7 – 2.8, 2.13, 2.19, 2.37 → 2.43,
2.46 2.47, 2.52 2.53, 2.58, 2.78, 2.85, 2.108, 2.158, 2.171, 3.19,
5.25 → 5.27, 5.33 → 5.39
stuurbekrachtiging ......................................................................... 1.89
stuurwiel
verstellen ................................................................................. 1.88
stuurwielbediening .............................................................. 3.16 – 3.17
T
tank
remvloeistof .............................................................................. 4.11
tankdop .......................................................................... 1.113 → 1.115
technische gegevens ...........................................................6.6 → 6.10
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (5/6)
7.6
FRA_UD82244_1
Index (RHN - Renault)
telefoon ............................................................................... 3.16 – 3.17
temperatuurregeling ............................................................3.7 → 3.15
tijd .................................................................................................. 1.87
tips voor een schoner milieu ................................................. 1.83, 2.30
toegang
auto ........................................................................0.2, 1.9 → 1.15
toegestane dakbelasting ........................................................... 6.9
tractiecontrole ........................................................... 1.68, 2.36 → 2.43
tractiecontrole: ASR .............................................................. 2.36, 2.38
trekhaak
plaatsen ................................................................................... 3.45
trekken
trekhaak .................................................................................. 3.45
U
usb-aansluiting .............................................................................. 3.16
V
veilig wegrijden .............................................................. 2.166 → 2.168
veiligheidsvoorzieningen zijkant ......................................... 1.44 – 1.45
ventilatie
ventileren .........................................................................3.4 → 3.6
ventilatie ..............................................................................3.4 → 3.15
ventilatieroosters ...................................................................3.4 → 3.6
vergrendelen......................................................................1.33 → 1.37
verkeersbordherkenning: snelheidsalarm..........................2.83 → 2.85
verlichting
binnenkant ................................................ 3.21 – 3.22, 5.16 – 5.17
buitenkant ...........................................................0.2, 1.93 → 1.105
instrumentenpaneel ...................................................1.94 → 1.103
verlichting:
uitschakelvertraging ..................................................... 1.85, 1.102
versnellingshendel ................................................................... 2.9, 2.11
verstellen van de koplampen .......................................... 1.104 – 1.105
verstellen van de voorstoelen
elektrische bediening .............................................................. 1.28
verstellen van de voorstoelen ............................................1.28 → 1.31
vervangen van een lamp ...................................................5.13 → 5.15
vervoer van voorwerpen
in de bagageruimte ................................................................. 3.44
op het dak ................................................................................. 6.9
scheidingsnet ............................................................... 3.46 – 3.47
verwarmd stuur .............................................................................. 1.88
verwarming .......................................................................... 3.7 → 3.15
verwisselen van een wiel ........................................................ 5.8 – 5.9
voertuigidentificatienummer (VIN) ................................................... 0.7
voor de veiligheid van de kinderen ................................................ 1.22
voorruitverwarming .............................................................. 3.7 → 3.12
voorstoel
bestuurder met geheugen ....................................................... 1.31
voorstoelen
verstellen .................................................... 1.28 – 1.29, 1.32, 1.90
voorzorgsmaatregelen voor het gebruik ........................ 1.106 → 1.110
W
waarschuwing
uitparkeren ..............................................................2.156 → 2.159
waarschuwing bij het verlaten van de rijstrook ......... 1.70, 2.44 → 2.54
wassen ..............................................................................4.17 → 4.19
welkom in uw auto .......................................................................... 0.1
wieldopsleutel .................................................................................. 5.7
wielen (veiligheid) .............................................................. 5.10 → 5.12
wielmoersleutel ......................................................................5.7 → 5.9
wielsleutel ........................................................................................ 5.7
Z
zekeringen .................................................................. 0.9, 5.25 → 5.27
zonneklep ...................................................................................... 3.20
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (6/6)
FRA_UD82244_1
Index (RHN - Renault)
7.8
NLD_UD82095_1
Filler NU (RHN - Renault)
RENAULT S.A.S. SOCIÉTÉ PAR ACTIONS SIMPLIFIÉE AU CAPITAL DE 533 941 113 € / 122-122 BIS, AVENUE DU GENERAL LECLERC
92100 BOULOGNE-BILLANCOURT R.C.S. NANTERRE 780 129 987 — SIRET 780 129 987 03591 / renaultgroup.com
NU 1582-1 – 99 91 071 98S – 05/2023 – Edition néerlandaise
à999107198Sñêíä HC
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356
  • Page 357 357
  • Page 358 358
  • Page 359 359
  • Page 360 360
  • Page 361 361
  • Page 362 362
  • Page 363 363
  • Page 364 364
  • Page 365 365
  • Page 366 366
  • Page 367 367
  • Page 368 368
  • Page 369 369
  • Page 370 370
  • Page 371 371
  • Page 372 372
  • Page 373 373
  • Page 374 374
  • Page 375 375
  • Page 376 376
  • Page 377 377
  • Page 378 378
  • Page 379 379
  • Page 380 380
  • Page 381 381
  • Page 382 382
  • Page 383 383
  • Page 384 384
  • Page 385 385
  • Page 386 386
  • Page 387 387
  • Page 388 388
  • Page 389 389
  • Page 390 390
  • Page 391 391
  • Page 392 392
  • Page 393 393
  • Page 394 394
  • Page 395 395
  • Page 396 396
  • Page 397 397
  • Page 398 398
  • Page 399 399
  • Page 400 400
  • Page 401 401
  • Page 402 402
  • Page 403 403
  • Page 404 404
  • Page 405 405
  • Page 406 406
  • Page 407 407
  • Page 408 408
  • Page 409 409
  • Page 410 410
  • Page 411 411
  • Page 412 412
  • Page 413 413
  • Page 414 414
  • Page 415 415
  • Page 416 416
  • Page 417 417
  • Page 418 418
  • Page 419 419
  • Page 420 420
  • Page 421 421
  • Page 422 422
  • Page 423 423
  • Page 424 424
  • Page 425 425
  • Page 426 426
  • Page 427 427
  • Page 428 428
  • Page 429 429
  • Page 430 430
  • Page 431 431
  • Page 432 432
  • Page 433 433
  • Page 434 434
  • Page 435 435
  • Page 436 436
  • Page 437 437
  • Page 438 438
  • Page 439 439
  • Page 440 440
  • Page 441 441
  • Page 442 442
  • Page 443 443
  • Page 444 444
  • Page 445 445
  • Page 446 446

Renault Nieuwe Espace Handleiding

Type
Handleiding