Renault Nieuwe Clio & Clio E-Tech Handleiding

Type
Handleiding
instructieboekje
CLIO
Benefit from cutting-edge technology born out of competition to ensure the performance and longevity of your Renault
thanks to wide range of engine lubricants developed specially by Renault and Castrol.
Castrol,
exclusive
Renault
partner
renault.frRenault recommends
bienvenue à bord de votre véhicule ..........
(page courante)
information et conseils généraux ...............
(page courante)
bienvenue à bord de votre véhicule
introduction générale ..........................
(page courante)
0.1
NLD_UD80829_1
Bienvenue (BJA - Renault)
Vertaald uit het Frans. Gehele of gedeeltelijke nadruk of vertaling is verboden zonder schriftelijke toestemming van de constructeur van de auto.
Welkom aan boord van uw auto
Dit instructieboekje is tot stand gekomen aan de hand van de gegevens die op het moment van samenstelling van dit boekje bekend waren. In
dit boekje staan alle mogelijke uitrustingen (standaard of optioneel) van dit model beschreven. De aanwezigheid ervan in de auto is af-
hankelijk van de uitvoering, de gekozen opties en het land van aflevering.
Ook kunnen er uitrustingen zijn opgenomen die pas op een later tijdstip in de auto zullen worden toegepast.
De schema’s in de gebruikershandleiding zijn voorzien van voorbeelden.
Wij wensen u een goede reis in uw auto.
In dit instructieboekje worden aanwijzingen gegeven voor de bediening en het onderhoud, zodat u:
uw auto goed leert kennen waardoor u al zijn kwaliteiten, functies en zijn vele mogelijkheden ten volle kunt benutten.
de werking optimaal kunt houden door eenvoudige maar stipt op te volgen onderhoudsvoorschriften.
zonder overbodig tijdverlies zelf kleine storingen kunt verhelpen, waarvoor geen specialist nodig is.
Door dit instructieboekje zorgvuldig te bestuderen, wordt u geïnformeerd over de mogelijkheden en de nieuwe technieken die erin zijn toegepast.
Als sommige punten nog onduidelijk zijn, willen de technici van onze dealers u graag alle verdere informatie geven.
De volgende symbolen kunnen u helpen:
en Deze verschijnen in de auto en geven aan dat u de handleiding moet raadplegen voor informatie over en/of beperkingen voor
handelingen met betrekking tot de uitrusting van uw auto.
Overal in de handleiding verwijst een overdracht naar een pagina.
dit duidt overal in het instructieboekje op een risico, een gevaar of een veiligheidsadvies.
accès
véhicule ................................................
(page courante)
éclairage :
extérieur ...............................................
(page courante)
vitres ..........................................................
(page courante)
pneumatiques ............................................
(page courante)
trappe à carburant .....................................
(page courante)
rétroviseurs ................................................
(page courante)
0.2
NLD_UD80830_1
Exterieur (BJA - Renault)
BUITENKANT
Elektrische ruiten 3.20
Ruitenwissers 1.120 en 1.125
Ontwasemen 3.6 en 3.12
Verlichting: werking 1.112
Verlichting: vervangen 5.16
L Tanken van brandstof 1.127
De banden 5.13
Onderhoud van de carrosserie 4.17
Spiegels 1.110
Sleutel/afstandsbediening 1.11
card 1.15
portieren vergrendelen, ontgren-
delen 1.27
position de conduite
réglages ...............................................
(page courante)
sièges ........................................................
(page courante)
rangements/aménagements ......................
(page courante)
sécurité enfants .........................................
(page courante)
enfants .......................................................
(page courante)
0.3
NLD_UD80831_1
Habitacle (BJA - Renault)
INTERIEUR
De juiste zithouding 1.37
Op de voorplaats(en) 1.34
Hoofdsteunen voor 1.36
Voor de veiligheid van de kinde-
ren 1.51
Opbergruimte, indeling interieur 3.27
Bagageruimte opbergruimte/inde-
ling 3.37
Achterbank 3.34
Hoofdsteun achter 3.33
poste de conduite ......................................
(page courante)
planche de bord .........................................
(page courante)
tableau de bord..........................................
(page courante)
commandes ...............................................
(page courante)
0.4
NLD_UD80832_1
Poste de conduite (BJA - Renault)
BESTUURDERSPOSITIE
Instrumentenpaneel 1.78
Knop voor het starten/stoppen van de motor 2.7
Knoppen boordcomputer 1.91
Snelheidsregelaar 2.98
Adaptieve snelheidsregelaar Stop
and Go 2.103
Snelheidsbegrenzer 2.94
Ontgrendelen van de motor-
kap 4.2
Verlichting buitenkant 1.112
Afstellen van het stuurwiel
1.108
Startschakelaar met sleutel 2.3
Verwarming-/
Airconditioningsysteem
3.6
Multimediascherm 3.18
Versnellingshendel. 2.23
Parkeerrem 2.24
Verwarmde stoel(en) 1.34
Laadzone telefoon 3.27
aides à la conduite.....................................
(page courante)
assistance à la conduite ............................
(page courante)
conduite .....................................................
(page courante)
0.5
NLD_UD80833_1
Aides à la conduite (BJA - Renault)
RIJHULPSYSTEMEN
ABS (antiblokkeersysteem)
ESC (elektronische stabiliteitscontrole)
Rembekrachtiging
Hulp bij wegrijden op een helling 2.46
Stoppen en Starten 2.11 Waarschuwing bij verlies van ban-
denspanning 2.40
Snelheidsbegrenzer 2.94
Lane departure warning 000
Dodehoekwaarschuwing 2.62
Detectie van verkeersborden 2.90
Snelheidsregelaar 2.98
Parkeerhulp 2.133
Achteruitrijcamera 2.140
Parkeerhulp 2.143
Waarschuwing veiligheidsafstand 2.69
360° camera 2.73
Rijstrookassistent 2.56
Actieve noodrem 2.82
Adaptieve snelheidsregelaar Stop
and Go 2.103
ceintures de sécurité .................................
(page courante)
airbag.........................................................
(page courante)
0.6
NLD_UD80834_1
Sécurité à bord (BJA - Renault)
VEILIGHEID IN DE AUTO
Voorste Airbags 1.42
Deactiveren van de passagiersairbag
voorin 1.71
Zijdelingse Airbags 1.49
Autogordels 1.37
ZijruitAirbags 1.49
identification du véhicule ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
plaques d’identification véhicule ................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pression des pneumatiques.......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
identification du moteur .............................
(page courante)
QR Code ...................................................
(page courante)
0.7
NLD_UD80835_1
Identification (BJA - Renault)
EEN AUTO IDENTIFICEREN - ETIKETTEN
Identificatie van de motor
6.4
Beoordeling van een voertuigidentifica-
tienummer 6.2
Bandenspanningsetiketten 2.40
4.12
Identificatieplaatje 6.2
Technische informatie voor de
hulpdiensten 6.3
niveaux ......................................................
(page courante)
batterie.......................................................
(page courante)
0.8
NLD_UD80836_1
Compartiment moteur (BJA - Renault)
DE MOTORRUIMTE (periodiek onderhoud)
Motorkap openen 4.2
Koelvloeistof 4.8
Dop motoroliereservoir 4.5
Peilstaaf motorolie 4.4
Ruitensproeiervloeistof 4.8
remvloeistof 4.8
Accu: 4.14
dépannage ................................................
(page courante)
crevaison ...................................................
(page courante)
fusibles ......................................................
(page courante)
remorquage ...............................................
(page courante)
essuie-vitres/lave-vitre ...............................
(page courante)
0.9
NLD_UD80837_1
Dépannage (BJA - Renault)
PECHHULP
Vervangen van een/de ruiten-
wisserblad(en) voorruit 5.38
Vervangen van de
lampen van de koplam-
pen 5.16
Sleeppunt voor 5.40
Vervangen van het ruiten-
wisserblad achter 5.38
Vervangen van de
lampen van de achter-
lichten 5.17
Sleeppunt achter 5.40
Zekeringen 5.34
Lekke band:
De gereedschappen
5.9
Reservewiel 5.2
Verwisselen van een wiel
5.11
0.10
NLD_UD81339_1
Le véhicule GPL (BJA - Renault)
DE AUTO MET LPG
Vullen van LPG 1.127
GPL-commando 2.19
Boordcomputer 2.19
Starten, stoppen van de motor: auto met sleutel 2.4
De motor starten en stoppen: auto met kaart 2.7
0.11
NLD_UD81074_1
Le véhicule E-tech hybride (BJA - Renault)
E-TECH HYBRIDE VOERTUIG
Slepen, pech 5.40
Controleen waarschuwingslampjes
1.78
Koelvloeistof 4.8
Accu’s 1.2, 4.14, 5.27
E-Tech hybride voertuig: inleiding 1.2
E-Tech hybride voertuig: belangrijke adviezen 1.10
Displays en meters 1.84
Econometer 2.29
Automatisch parkeren 2.143
E-Tech hybride voertuig: werking 1.6
0.12
NLD_UD80839_1
Sommaire Général (BJA - Renault)
Ken uw auto  .................................................................
Rijden  ...........................................................................
Comfort  ........................................................................
Onderhoud  ...................................................................
Praktische tips .............................................................
Technische gegevens  .................................................
Alfabetische inhoudsopgave  .....................................
Hoofdstuk
1
INHOUD
2
3
4
5
6
7
1.1
NLD_UD80841_1
Sommaire 1 (BJA - Renault)
Hoofdstuk 1: Kennismaken met uw voertuig
E-Tech hybride voertuigsysteem: inleiding, werking, belangrijke adviezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.2
Sleutel, afstandsbediening radio: algemene informatie, gebruik, extra portiervergrendeling . . . . . . . . . . . . . . 1.11
Kaart: algemene informatie, gebruik, extra portiervergrendeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.15
Digitale sleutel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.23
Portieren vergrendelen, ontgrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.27
Portieren openen en sluiten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.31
Voorstoelen - hoofdsteunen voor. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.34
Autogordels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.37
Aanvullende veiligheidsvoorzieningen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.42
bij de autogordels voorin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.42
bij de autogordels achterin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.48
aan de zijkant . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.49
Kinderveiligheid: algemene informatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.51
keuze van de bevestiging van het kinderzitje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.54
installatie van het kinderzitje, algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.57
Kinderzitjes: bevestiging met de autogordel of met het Isofix-systeem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.59
uitschakelen, inschakelen van de passagiersairbag voorin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.71
Bedieningsorganen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.74
Controleen waarschuwingslampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.78
Displays en meters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.90
boordcomputer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.91
menu voor het personaliseren van de auto-instellingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.103
Stuurwiel, stuurbekrachtiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.108
Spiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.110
Verlichting en signalen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.112
Claxon en lichtsignalen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.118
Afstellen van de koplampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.119
Ruitenwissers, ruitensproeiers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.120
Brandstoftank . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.127
Reagenstank . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.132
1.2
NLD_UD81015_1
Système véhicule hybride : présentation (BJA - Renault)
Système véhicule E-Tech hybride : présentation, fonctionnement, recommandations importantes
E-TECH HYBRIDE VOERTUIG: inleiding (1/4)
1 12 V-hulpaccu
2 230V-tractiebatterij
3 Oranje elektrische bedrading
4 Elektrische motor
5 Verbrandingsmotor
1
4
2
5
3
1.3
NLD_UD81015_1
Système véhicule hybride : présentation (BJA - Renault)
Het E-Tech hybride systeem gebruikt een
elektromotor om de prestaties van de ver-
brandingsmotor te verbeteren (versnelling,
starten enzovoort).
Er is meer versnellingskoppel beschikbaar
voor de auto terwijl er minder brandstof
wordt verbruikt.
Het voertuig kan ook in volledig elektrische
bedrijfsmodus rijden zonder hulp van de ver-
brandingsmotor.
Het voertuig gebruikt de energie die is opge-
slagen in de 230V-tractiebatterij.
Accu’s
Het E-Tech hybride voertuig is uitgerust met
twee soorten accu’s:
een 230 V-tractiebatterij;
een 12 V-hulpaccu.
230V-tractiebatterij
Deze accu zit onder de vloer achterin en
bevat de benodigde energie om de elektro-
motor correct te laten werken.
E-TECH HYBRIDE VOERTUIG: inleiding (2/4)
Deze batterij ontlaadt bij gebruik, zoals elke
andere batterij.
De tractiebatterij wordt opgeladen:
tijdens de remfasen van het voertuig;
wanneer de verbrandingsmotor automa-
tisch start om als generator te fungeren.
Het voertuigbereik in de elektrische bedrijfs-
modus is afhankelijk van het laadniveau van
de tractiebatterij, en ook van uw rijstijl en van
de energieverbuikende onderdelen (aircon-
ditioning, verwarming, enz).
Als de tractiebatterij leegraakt, neemt de ver-
brandingsmotor de aandrijving over totdat
de tractiebatterij voldoende is opgeladen.
12 V-hulpaccu
De 12 V-hulpaccu in de bagageruimte levert
de energie die nodig is om het voertuig te
openen en te sluiten en om de apparatuur
te bedienen.
Het elektrische systeem van
het E-Tech hybride voertuig
gebruikt ongeveer 230 volt ge-
lijkstroom.
Dit systeem kan tijdens en na het uit-
zetten van het contact onder spanning
staan.
Let op de waarschuwingen op de stic-
kers in de auto.
Elke ingreep op of wijziging van het
elektrische systeem van 230 volt (com-
ponenten, kabels, stekkers, tractiebatte-
rij) is strikt verboden vanwege de risico’s
voor uw veiligheid.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Risico op ernstige brandwonden of
mogelijk dodelijke elektrische schok-
ken.
Opm.: de 12V-hulpaccu doet niet mee als
de motor wordt gestart. Dit wordt verzorgd
door het E-Tech hybride systeem.
1.4
NLD_UD81015_1
Système véhicule hybride : présentation (BJA - Renault)
A
Het symbool A lokaliseert de elektrische ele-
menten van uw auto die risico’s voor uw vei-
ligheid met zich kunnen meebrengen.
Elektrisch 230V-circuit
Het elektrisch 230V-circuit is te herkennen
aan de oranje bedrading 9 en aan de onder-
delen aangeduid met het symbool .
9
E-TECH HYBRIDE VOERTUIG: inleiding (3/4)
1.5
NLD_UD81015_1
Système véhicule hybride : présentation (BJA - Renault)
E-TECH HYBRIDE VOERTUIG: inleiding (4/4)
Voetgangersclaxon
Met de voetgangersclaxon kunt u andere
weggebruikers waarschuwen, met name
voetgangers en fietsers.
In de elektrische bedrijfsmodus wordt dit
systeem automatisch geactiveerd.
Het geluidssignaal klinkt als de auto rijdt met
een snelheid van ongeveer 1 tot 30 km/u.
Raadpleeg de multimedia-instructies voor
meer informatie over de voetgangersclaxon.
Bij een storing aan de voetgangersclaxon
wordt het controlelampje weergege-
ven op het instrumentenpaneel, samen met
het bericht Storing geluid exterieur.
Ga naar een merkdealer.
Geluid
E-Tech hybride voertuigen zijn bijzonder stil
in de elektrische bedrijfsmodus.
U bent er nog niet aan gewend, en de andere
weggebruikers zijn dat evenmin.
Ze kunnen uw auto moeilijk horen als deze
rijdt.
Omdat de elektromotor zo stil is, kunt u
andere, ongewone geluiden horen (aerody-
namisch geruis, banden enz.), evenals ge-
luiden van het E-Tech hybride systeem (bijv.
de koeling van de tractiebatterij).
Uw E-Tech hybride voertuig is
erg stil. Controleer bij het uit-
stappen altijd of de versnelling-
shendel in stand P zit; zet de
parkeerrem aan en het contact uit.
RISICO OP ERNSTIG LETSEL
1.6
NLD_UD81016_1
Système véhicule hybride : fonctionnement (BJA - Renault)
E-TECH HYBRIDE VOERTUIG: werking (1/4)
1
Energie-indicator 1
Afhankelijk van de geselecteerde rijmo-
dus duidt de indicator 1 de gebruikte ener-
giestromen aan:
de elektrische groep (tractiebat-
terij en elektromotor);
Ä de verbrandingsmotor.
A B
De kleur van de stromen varieert:
blauw: elektrische energie;
– wit: energie geproduceerd door de ver-
brandingsmotor.
Stroom A “Elektrische tractie”
De elektrische groep levert het vermogen
om het voertuig aan te drijven.
Stroom B “Verbrandingsmotortractie”
De verbrandingsmotor levert het vermogen
om het voertuig aan te drijven.
Het E-Tech hybride systeem selecteert de
verbrandingsmotor en/of de elektromotor
op basis van de rijstijl (soepel, sportief enz),
de verkeerssituatie en de gekozen rijmo-
dus (zie de informatie op “MULTI-SENSE” in
hoofdstuk 3 van de instructieboekje.
Diepe plassen, overstromingen:
Rijd niet verder als het water op
de weg hoger staat dan de on-
derrand van de velgen.
1.7
NLD_UD81016_1
Système véhicule hybride : fonctionnement (BJA - Renault)
Stroom C “Energieterugwinning”
Wanneer u het gaspedaal loslaat of het rem-
pedaal indrukt, zet de elektromotor en/of het
regeneratieve remsysteem de energie die
wordt geproduceerd door de vertraging van
het voertuig om in elektrische energie.
Deze wordt gebruikt om het voertuig af te
remmen en de tractiebatterij op te laden.
Stroom D “Energieproductie”
De verbrandingsmotor laadt de tractiebatte-
rij op.
CD
De motorrem mag onder geen
beding gebruik van het rempe-
daal vervangen.
E-TECH HYBRIDE VOERTUIG: werking (2/4)
Bijzonderheid
Wanneer de tractiebatterij een maximaal
laadniveau bereikt, wordt regeneratief
remmen (motorrem) tijdelijk verminderd.
Pas uw rijstijl hierop aan.
Opmerking: een combinatie van verschil-
lende stromen is mogelijk (bijv. een combi-
natie van stroom A en stroom B betekent dat
zowel de verbrandingsmotor als de elektro-
motor het voertuig aandrijven).
1.8
NLD_UD81016_1
Système véhicule hybride : fonctionnement (BJA - Renault)
Druk op de schakelaar 3.
Het controlelampje van schakelaar 3 ver-
schijnt en het controlelampje 2 ver-
schijnt op het instrumentenpaneel.
Anders verschijnt het bericht “EV niet be-
schikbaar” op het instrumentenpaneel.
Druk nogmaals op de schakelaar 3 om de
volledig elektrische modus uit te schakelen.
Het 3 waarschuwingslampje in de schake-
laar dooft.
Het controlelampje 2 verdwijnt van
het instrumentenpaneel wanneer het voer-
tuig overschakelt naar de hybride modus en
de verbrandingsmotor start.
Opmerking: als het laadniveau van de trac-
tiebatterij laag is, schakelt het voertuig auto-
matisch over naar de hybride modus en start
de verbrandingsmotor: het controlelampje 2
verdwijnt van het instrumentenpa-
neel en het controlelampje van schakelaar 3
verdwijnt om dit te bevestigen.
E-TECH HYBRIDE VOERTUIG: werking (3/4)
Wanneer het E-Tech hybride systeem de
verbrandingsmotor en/of de elektromotor
gebruikt om het voertuig aan te drijven, kunt
u handmatig overschakelen naar de volledig
elektrische modus.
Deze modus is toegankelijk als:
de accu onvoldoende geladen is;
– als de auto minder hard rijdt dan onge-
veer 50 km/u.
3
Volledig elektrische rijmodus
De indicator 2 verschijnt op het in-
strumentenpaneel om aan te geven dat het
E-Tech hybride systeem alleen de elektri-
sche groep gebruikt om het voertuig aan te
drijven.
2
1.9
NLD_UD81016_1
Système véhicule hybride : fonctionnement (BJA - Renault)
Ventilatierooster 4
Zorg dat er geen objecten of vloeistoffen te-
recht komen in de ventilatieopening 4.
Neem contact op met een erkende dealer
als er een object in de ventilatieopening zit
of als er vloeistof lekt.
Opmerking: vanaf de achterbank hoort u
mogelijk het ventilatorgeluid van het koel-
systeem van de tractiebatterij.
4
E-TECH HYBRIDE VOERTUIG: werking (4/4)
Uw E-Tech hybride voertuig is
erg stil. Controleer bij het uit-
stappen altijd of de versnelling-
shendel in stand P zit; zet de
parkeerrem aan en het contact uit.
RISICO OP ERNSTIG LETSEL
Zorg dat u de luchtopening niet blok-
keert 4.
Als de ventilatieopening wordt geblok-
keerd (bijv. door een object dat erop
wordt geplaatst), kan de tractiebatterij
oververhit raken en de werking van de
elektromotor belemmeren.
1.10
NLD_UD81017_1
Recommandations importantes (BJA - Renault)
Lees deze adviezen aandachtig door. Als deze adviezen niet worden opgevolgd, kan dat leiden tot brand, ernstig letsel of elektri-
sche schokken die de dood tot gevolg kunnen hebben.
Bij een ongeluk of elektrische schok
Bij een ongeval of botsing tegen de onderkant van de auto (bijv. contact met een paaltje, stoeprand of ander straatmeubilair) kan het elektri-
sche circuit of de tractiebatterij beschadigd raken.
Laat uw auto door een merkdealer controleren.
Raak nooit 230V-onderdelen of oranje kabels aan die blootliggen en zichtbaar zijn aan de binnen- of buitenkant van de auto.
Bij ernstige beschadiging van de tractiebatterij zouden er eventuele lekken kunnen ontstaan:
raak nooit de vloeistoffen (gassen ...) uit de tractiebatterij aan;
bij lichamelijk contact met veel water spoelen en zo snel mogelijk een arts raadplegen.
Bij brand
Verlaat bij brand onmiddellijk de auto, laat iedereen uitstappen, en neem contact op met de hulpdiensten. Geef daarbij aan dat het een hy-
bride auto betreft.
Als u moet blussen, maak dan alleen gebruik van blusmiddelen van het type ABC of BC die aangewezen zijn bij brand in elektrische installa-
ties. Gebruik geen water of andere blusmiddelen.
Neem bij elke beschadiging aan het elektrische circuit contact op met een merkdealer.
Voor elke vorm van slepen
Zie het punt “Slepen, pechhulp” 5.40.
Wassen van de auto
Reinig het motorcompartiment en de 230V-accu nooit met een hogedrukspuit.
Risico van schade aan het elektrische circuit.
Risico van mogelijk dodelijke elektrische schokken.
E-TECH HYBRIDE VOERTUIG: belangrijke adviezen
clés ............................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
condamnation des portes ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
télécommande de verrouillage ..................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clé/télécommande à radiofréquence
utilisation ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
porte de coffre ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux de jour ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.11
NLD_UD80842_1
Clé, télécommandes à radiofréquence : généralités (BJA - Renault)
Clé, télécommande à radiofréquence : généralités, utilisation, supercondamnation
SLEUTEL, FM-AFSTANDSBEDIENING: algemeen (1/2)
Gebruik de sleutel alleen waarvoor deze
bedoeld is (en niet bijvoorbeeld als fles-
opener, enz.).
Advies
Stel de afstandsbediening niet bloot aan
warmte, koude of vocht.
Verantwoordelijkheid van
de bestuurder tijdens het
parkeren of stoppen van de
auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind,
een afhankelijke volwassene of een dier
in de auto achter als u deze verlaat.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, door organen te bedienen zoals
de ruitbediening, of de portieren te ver-
grendelen, enz..
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
4
1
2
3
5
1
2
3
5
1 Vergrendelen van alle portieren
2 Ontgrendelen van alle portieren
3 Contactsleutel en sleutel van het bestuur-
dersportier.
5 Alleen de achterklep ontvergrendelen
Afstandsbediening met inklapbaar inzet-
stuk:
4 Vergrendelen/ontgrendelen van het in-
zetstuk van de sleutel. Om het inzetstuk
vrij te maken van zijn houder, drukt u op
de knop 4, het komt vanzelf naar buiten.
Druk op de knop 4 en begeleid het in-
zetstuk tot in zijn houder.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
1.12
NLD_UD80842_1
Clé, télécommandes à radiofréquence : généralités (BJA - Renault)
SLEUTEL, FM-AFSTANDSBEDIENING: algemeen (2/2)
Bereik van de FM-
afstandsbediening
Dit wordt beïnvloed door de omgeving: let
er bij het vasthouden van de afstandsbe-
diening op dat de portieren niet per ongeluk
worden vergrendeld of ontgrendeld.
Opmerking: als een portier of de kofferbak
open is of niet goed is gesloten, wordt de
vergrendeling niet uitgevoerd. Er klinkt een
geluidssignaal en de alarm- en zijknipper-
lichten knipperen niet.
Radiostoringen
De werking van de afstandsbediening kan
gestoord worden in de omgeving van een
zendinstallatie of bij gebruik van apparatuur
die werkt op dezelfde frequentie als de af-
standsbediening.
Vervangen, extra sleutel of afstands-
bediening nodig
Ga uitsluitend naar een merkdealer:
het vervangen van een sleutel moet
altijd bij een merkdealer gebeu-
ren, want het systeem moet daarbij
worden gereset met alle sleutels;
afhankelijk van de auto kunt u maxi-
maal vier afstandsbedieningen ge-
bruiken.
Als de afstandsbediening niet werkt:
Controleer of de batterij goed en van het
juiste model is en correct is geplaatst.
De batterijen hebben een levensduur
van ongeveer twee jaar.
De accu vervangen 5.23.
portes/porte de coffre ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
verrouillage des portes ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clés ............................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
télécommande de verrouillage ..................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clé/télécommande à radiofréquence
utilisation ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
accès
véhicule ................................................
(page courante)
type de carburant.......................................
(page courante)
fermeture/ouverture :
des portes ............................................
(page courante)
ouvrants ....................................................
(page courante)
1.13
NLD_UD80843_1
Clé, télécommandes à radiofréquence : utilisation (BJA - Renault)
FM-AFSTANDSBEDIENING gebruik
De auto kan met de afstandsbediening A
worden vergrendeld of ontgrendeld.
Deze wordt gevoed door een batterij die kan
worden vervangen. 5.23.
Portieren vergrendelen
Druk op de vergrendelknop 1.
De zijknipperlichten en de alarmknipperlich-
ten knipperen twee keer om aan te geven
dat de portieren vergrendeld zijn.
Door twee keer op de 1-knop te drukken
wordt de auto vergrendeld en kunnen de
voor- en achterruiten (afhankelijk van de
auto) worden gesloten.
Opmerking: als een portier of de kofferbak
open is of niet goed is gesloten, wordt de
vergrendeling niet uitgevoerd. Er klinkt een
geluidssignaal en de alarm- en zijknipper-
lichten knipperen niet.
AOntgrendelen van de portieren
Met een druk op knop 2 kunnen de portieren
ontgrendeld worden.
Het ontgrendelen wordt aangeduid met
één keer knipperen van de alarmknipper-
lichten en de knipperlichten.
Opmerking: met contact aan en draaiende
motor 2.3, de knoppen van de afstands-
bediening zijn niet geactiveerd.
Enkel de achterklep
vergrendelen
Druk op de knop 3 en houd deze ingedrukt.
De achterklep gaat een klein stukje open.
Verantwoordelijkheid van de bestuurder tijdens het parkeren of stoppen
van de auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind, een afhankelijke volwassene of een dier
in de auto achter als u deze verlaat.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar brengen door bijvoorbeeld de motor te starten, door
organen te bedienen zoals de ruitbediening, of de portieren te vergrendelen, enz..
Bovendien kan bij warm en/of zonnig weer de temperatuur in het interieur heel erg snel
oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN ERNSTIG LETSEL.
1
2
3
1
2
3
Afhankelijk van de auto worden de bui-
tenspiegels automatisch in-/uitgeklapt
bij het ver-/ontgrendelen van de auto.
1.110.
clés ............................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
super condamnation des portes ................
(jusqu’à la fin de l’UD)
condamnation des portes ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
accès
véhicule ................................................
(page courante)
clé /télécommande
supercondamnation .............................
(page courante)
télécommande
supercondamnation .............................
(page courante)
verrouillage/déverrouillage des ouvrants ...
(page courante)
1.14
NLD_UD80844_1
Télécommande à radio fréquence : super condamnation (BJA - Renault)
FM-AFSTANDSBEDIENING: extra portiervergrendeling
Gebruik nooit de extra por-
tiervergrendeling als er nog
iemand in de auto zit.
Om de extra
portiervergrendeling in te
schakelen
Drukt u twee keer snel achter elkaar op
knop 1.
Het vergrendelen wordt bevestigd doordat
de alarmknipperlichten en de zijknipperlich-
ten twee keer traag en drie keer snel knip-
peren.
Afhankelijk van de auto worden de buiten-
spiegels automatisch ingeklapt bij het ver-
grendelen van de auto. 1.110.
Deactiveren van de extra
portiervergrendeling
Druk op knop 2.
Het ontgrendelen van de portieren ziet u aan
het één keer knipperen van de knipperlich-
ten.
1
2
1
2
portes/porte de coffre ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
verrouillage des portes ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clé de secours ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte : utilisation.........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
porte de coffre ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
coffre à bagages ........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
décondamnation des portes ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
condamnation des portes ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fermeture des portes .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux de jour ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
accès
véhicule ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
verrouillage/déverrouillage des ouvrants ...
(jusqu’à la fin de l’UD)
télécommande
badge ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
télécommande
carte .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
badge ........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
trappe à carburant .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
1.15
NLD_UD80845_1
Carte : généralités (BJA - Renault)
Carte : généralités, utilisation, supercondamnation
KAART: algemeen (1/3)
Met de kaart kunt u:
de portieren, de achterklep en de tan-
kdopklep vergrendelen/ontgrendelen
(raadpleeg de volgende bladzijdes);
de verlichting inschakelen op afstand van
de auto (raadpleeg de volgende bladzij-
des);
Automatisch op afstand sluiten van de
elektrisch bediende ruiten 3.20;
motor starten 2.7.
Actieradius
Controleer of de batterij goed en van het
juiste model is, en plaats het correct. De
levensduur is ongeveer twee jaar: moet
worden vervangen als het bericht “Batterij
kaart bijna leeg” op het instrumentenpaneel
wordt weergegeven 5.25.
Bereik van de card
Het bereik van de afstandsbediening wordt
beïnvloed door de omgeving. Let er op dat
de portieren niet per ongeluk worden ver-
grendeld of ontgrendeld doordat u onopzet-
telijk op een knop op de kaart drukt.
Opmerking: als een portier of de kofferbak
open is of niet goed is gesloten, wordt de
vergrendeling niet uitgevoerd. Er klinkt een
geluidssignaal en de alarm- en zijknipper-
lichten knipperen niet.
Radiostoringen
De werking van de kaart kan gestoord
worden in de omgeving van een zendinstal-
latie of bij gebruik van apparatuur die werkt
op dezelfde frequentie als de kaart.
Bij lege batterij, kunt u de auto altijd
vergrendelen/ontgrendelen en starten.
1.27 2.7.
1
2
3
4
1 Ontgrendelen van alle portieren.
2 Vergrendelen van alle portieren.
3 Alleen de achterklep ontgrendelen
4 Op afstand inschakelen van de ver-
lichting.
Afhankelijk van de auto hebt u wellicht een digitale sleutel met alle kaartfuncties.
Als er echter een kaart in het voertuig is achtergebleven en de portieren zijn vergrendeld
met de digitale sleutel, zijn alle kaartfuncties geblokkeerd.
Voor meer informatie 1.23.
sécurité enfants .........................................
(page courante)
1.16
NLD_UD80845_1
Carte : généralités (BJA - Renault)
KAART: algemeen (2/3)
Advies
Stel de kaart niet bloot aan warmte,
koude of vocht.
Bewaar de kaart niet op een plek waar
deze verbogen of beschadigd kan raken,
bijvoorbeeld als u op de kaart gaat zitten
als deze in uw achterzak zit.
Vervangen: extra kaart nodig
Als u de kaart verliest of een extra kaart
nodig hebt, kunt u deze bestellen bij een
merkdealer.
Als u een kaart vervangt, moet u met de
auto en alle kaarten naar een merkdea-
ler gaan om het systeem te resetten.
U kunt maximaal vier kaarten per auto
gebruiken.
Functie “verlichting op afstand”
Als u op de knop 4 drukt, gaan de dimlich-
ten en de buitenverlichting gedurende onge-
veer 20 seconden aan. Hiermee kan de auto
op afstand herkend worden, bijvoorbeeld op
een parkeerterrein.
Als u op de knop 4 drukt en deze ingedrukt
houdt gedurende ongeveer twee seconden,
wordt de buitenverlichting ingeschakeld en
klinkt een geluidssignaal.
NB: nog een druk op knop 4 dooft de ver-
lichting.
4
Verantwoordelijkheid van
de bestuurder tijdens het
parkeren of stoppen van de
auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind,
een afhankelijke volwassene of een dier
in de auto achter als u deze verlaat.
Ze kunnen zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, organen te bedienen zoals bij-
voorbeeld de ruitbediening, of de portie-
ren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
1.17
NLD_UD80845_1
Carte : généralités (BJA - Renault)
KAART: algemeen (3/3)
Steek de riem in het onderdeel 8 en steek
het uiteinde van de riem door de gesp.
Plaats de riem bij de opening 6 en sluit het
patroon.
Opmerking: controleer of de diameter van
het riemkoordje 7 past in de opening 6.
Riem aanbrengen 7
Schuif de behuizing achter 5 omlaag terwijl u
op de zone A drukt.
A
5
7
6
8
portes / porte de coffre ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
verrouillage des portes ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte : utilisation.........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
condamnation des portes ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sécurité enfants .........................................
(page courante)
décondamnation des portes ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fermeture des portes .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
accès
véhicule ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
badge ........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte « mains libres » : utilisation ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
télécommande ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ouvrants ....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
commandes
des portes/ouvrants .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.18
NLD_UD80846_1
Carte en mode mains libres : utilisation (BJA - Renault)
Afhankelijk van het voertuig zijn er twee of
drie manieren om het voertuig te ont-/ver-
grendelen:
– handsfree, terwijl men naar de auto toe
loopt of ervan wegloopt;
de kaart gebruiken in de afstandsbedie-
ningsmodus.
HANDSFREE KAART: gebruik (1/4)
Bewaar de kaart niet op een plaats waar
andere elektronische apparaten (com-
puter, telefoon, enz.) de werking ervan
kunnen verstoren.
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes,
een kind, een afhankelijke volwassene
of een dier in de auto achter als u deze
verlaat.
Ze kunnen zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, organen te bedienen zoals bij-
voorbeeld de ruitbediening, of de portie-
ren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
De handsfree-functie uit- of
inschakelen
Afhankelijk van de auto kunt u de ontgren-
deling bij het naderen van de auto en ver-
grendeling bij het weglopen van de auto uit-/
inschakelen.
Ook het geluidssignaal dat klinkt als de
auto wordt vergrendeld terwijl men ervan
wegloopt, kan worden uit- of ingeschakeld
1.103.
Laat nooit een kaart in de auto
liggen als u de auto verlaat.
1.19
NLD_UD80846_1
Carte en mode mains libres : utilisation (BJA - Renault)
HANDSFREE KAART: gebruik (2/4)
Indien de kaart ongeveer 15 minuten binnen
de toegangszone 1 blijft, wordt de vergren-
deling op afstand uitgeschakeld. Om de auto
te ontgrendelen, drukt u op de knop 3.
De auto kan alleen worden vergrendeld als
de kaart binnen de zone 2 is.
Handsfree vergrendelen terwijl
men van de auto wegloopt
Als u van de auto wegloopt met de kaart bij
u en met de portieren en achterklep geslo-
ten, wordt de auto automatisch vergrendeld
zodra u de toegangszone 1 verlaat.
N.B.: de afstand waarop de auto vergren-
deld wordt, hangt af van de omgeving.
U kunt zien dat de auto wordt vergrendeld
doordat de alarmknipperlichten tweemaal
knipperen en vervolgens gedurende onge-
veer vier seconden branden; ook hoort u
een geluidssignaal.
12
3
Handsfree ontgrendeling bij het
naderen van de auto;
Als de kaart in de toegangszone 1 is, wordt
de auto ontgrendeld. Het ontgrendelen ziet u
aan het één keer oplichten van de knipper-
lichten en de zijknipperlichten.
Afhankelijk van de auto worden de bui-
tenspiegels automatisch in-/uitgeklapt
bij het ver-/ontgrendelen van de auto.
1.110.
1.20
NLD_UD80846_1
Carte en mode mains libres : utilisation (BJA - Renault)
HANDSFREE KAART: gebruik (3/4)
Bijzonderheden met betrekking
tot het ontgrendelen
In bepaalde omstandigheden wordt ontgren-
deling bij benadering van het voertuig uitge-
schakeld:
na acht dagen zonder gebruik van het
voertuig;
als de kaart dicht bij het gebied 1 van het
voertuig blijft gedurende ongeveer vijf mi-
nuten nadat het voertuig is vergren-
deld ;
na verschillende keren in de buurt van het
gebied 1 van het voertuig te zijn geweest
zonder dat de deur werd ontgrendeld.
Gebruik de kaart als afstandsbediening om
het voertuig te ontgrendelen en de modus
opnieuw te activeren. Bijzonderheden met betrekking
tot handsfree vergrendelen
Nadat de auto is vergrendeld met de hands-
free-functie, moet u ongeveer drie secon-
den wachten voordat u de auto weer kunt
ontgrendelen. Tijdens deze drie seconden
kunt u nagaan of de auto goed vergrendeld
is door aan de handgrepen van de deuren
te trekken.
Opmerking: als een portier of de kofferbak
open is of niet goed is gesloten, wordt de
vergrendeling niet uitgevoerd. Er klinkt een
geluidssignaal en de alarm- en zijknipper-
lichten knipperen niet.
2
1.21
NLD_UD80846_1
Carte en mode mains libres : utilisation (BJA - Renault)
Vergrendelen met de kaart
Druk, met de portieren en de bagageruimte
gesloten, op de knop 3: de auto wordt ver-
grendeld.
U kunt zien dat de auto is vergrendeld door-
dat de alarmknipperlichten tweemaal knip-
peren en vervolgens gedurende ongeveer
vier seconden branden; ook hoort u een ge-
luidssignaal.
Druk twee keer op de knop 3 om de auto
te vergrendelen en de voor- en achterruiten
(afhankelijk van de auto) te sluiten.
Opmerking:
de maximale afstand waarop de auto ver-
grendeld wordt, hangt af van de omge-
ving;
als een portier of de achterklep open is of
niet goed is gesloten, wordt de vergren-
deling niet uitgevoerd. Er klinkt een ge-
luidssignaal en de alarm- en zijknipper-
lichten knipperen niet.
Als de motor draait werken de knoppen
van de card niet.
Gebruik van de card met
afstandsbediening
Ontgrendelen met behulp van de kaart
Druk op de knop 5.
Het ontgrendelen ziet u aan het één keer
oplichten van de knipperlichten en de
zijknipperlichten.
5
HANDSFREE KAART: gebruik (4/4)
Wanneer de card zich bij een gestarte
motor en na het openen en sluiten van een
deur niet langer binnen de zone 2bevindt,
waarschuwt de boodschap “Kaart niet ge-
detecteerd” u dat de card zich niet langer in
de auto bevindt. Dit helpt om bijvoorbeeld te
voorkomen dat u wegrijdt nadat een passa-
gier is uitgestapt met de kaart bij zich.
De waarschuwing verdwijnt zodra de card
weer gedetecteerd is.
Enkel de achterklep
vergrendelen
Druk op de knop 4 en houd deze ingedrukt.
De achterklep wordt lichtjes geopend.
2
3
4
supercondamnation des portes .................
(page courante)
carte
supercondamnation .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
verrouillage/déverrouillage des ouvrants ...
(jusqu’à la fin de l’UD)
condamnation des portes ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.22
NLD_UD80847_1
Carte "mains libres" : supercondamnation (BJA - Renault)
HANDSFREE KAART: VERGRENDELING
Gebruik nooit de extra por-
tiervergrendeling als er nog
iemand in de auto zit.
Als de auto extra portiervergrendeling heeft,
kunnen hiermee de portieren worden ver-
grendeld en niet met de handgrepen aan
de binnenkant van de portieren worden ont-
grendeld (na het inslaan van een ruit om het
portier van binnenuit te openen).
Om de extra
portiervergrendeling in te
schakelen
Drukt u twee keer snel achter elkaar op
knop 2.
Het vergrendelen wordt bevestigd doordat
de alarmknipperlichten en de zijknipperlich-
ten twee keer traag en drie keer snel knip-
peren.
Afhankelijk van de auto worden de buiten-
spiegels automatisch ingeklapt bij het ver-
grendelen van de auto 1.110.
Deactiveren van de extra
portiervergrendeling
Druk op de 1-knop.
Het ontgrendelen van de portieren ziet u aan
het één keer knipperen van de knipperlich-
ten.
21
1.23
NLD_UD81064_1
Clé digitale (BJA - Renault)
Clé digitale
Afhankelijk van het land en het abonnement
kunt u een digitale sleutel voor uw auto in-
stalleren op uw smartphone.
De digitale sleutel bevat de vereiste rechten
om uw voertuig te ver-/ontgrendelen en te
starten met behulp van een smartphone.
Uw smartphone vervangt dus uw kaart.
Algemeen
De installatie, het beheer en de verzending
van de digitale sleutels worden uitgevoerd
met behulp van de app van de fabrikant.
Zodra de app van de fabrikant is geïnstal-
leerd op uw smartphone en het abonne-
ment is geactiveerd, moet de digitale sleutel
worden geactiveerd vanuit de app.
DIGITALE SLEUTEL (1/4)
Werkingsomstandigheden
Activeer Bluetooth® op uw smartphone en
open vervolgens de app om toegang te krij-
gen tot de verschillende digitale sleutelfunc-
ties (zie volgende pagina’s).
Opmerking: de smartphone moet voldoende
opgeladen zijn om een digitale sleutel te
kunnen gebruiken. Bij een laag laadniveau
verschijnt de melding “Smartphone-accu
bijna leeg” op het instrumentenpaneel.
Het operationele bereik van de digitale
sleutel hangt af van het bereik van de
Bluetooth®-verbinding van uw smartp-
hone.
Een digitale sleutel uitlenen
Ga vanuit de app van de fabrikant naar het
menu “Share Virtual Key” en vul de gege-
vens in voor de gelegenheidsgebruiker. Na
validatie ontvangt de gebruiker een beves-
tigingsmail.
Opmerking: een incidentele gebruiker moet
vooraf de app van de fabrikant hebben ge-
download en geïnstalleerd.
Een digitale sleutel annuleren
De gebruiker kan een digitale sleutel annu-
leren. Nadat een digitale sleutel is geannu-
leerd, kan de gebruiker een nieuwe sleutel
activeren.
Zie de app van de fabrikant voor meer in-
formatie.
1.24
NLD_UD81064_1
Clé digitale (BJA - Renault)
DIGITALE SLEUTEL (2/4)
In-/uitschakelen via het
multimediascherm
De functie “Digitale sleutel” kan worden ge-
deactiveerd en weer geactiveerd zodat het
voertuig niet communiceert met een digitale
sleutel.
Raadpleeg de multimedia-instructies.
De portieren, bagageruimte,
extra portiervergrendeling
of afstandsbediening van de
verlichting ver-/ontgrendelen
De eerste keer dat de auto wordt ontgren-
deld of gestart met een nieuwe digitale sleu-
tel of een nieuwe smartphone, duurt het
enkele seconden voordat de auto de digitale
sleutel herkent die op uw smartphone is ge-
ïnstalleerd.
Open vanaf uw smartphone, met Bluetooth®
geactiveerd, de app van de fabrikant en
ontdek de verschillende functies die be-
schikbaar zijn voor uw digitale sleutel. Deze
zijn identiek aan die van uw kaart.
Deze functies zijn:
vergrendelen/ontgrendelen van alle klep-
pen en portieren: zie “Handsfree kaart:
gebruiken” 1.18;
bagageruimte vergrendelen/ontgren-
delen (afhankelijk van de auto): zie
“Handsfree kaart: gebruiken” 1.18;
extra portiervergrendeling (afhankelijk
van het voertuig): zie “Handsfree kaart:
extra portiervergrendeling” 1.22;
afstandsbediening van verlichting: zie
“Afstandsbediening van verlichting”
1.15;
afstandsbediening van claxon (hiermee
kunt u het voertuig zoeken, bijvoorbeeld
van veraf of geparkeerd op een drukke
parkeerplaats);
de motor aan-/uitzetten: zie “Starten/
stoppen van de motor” 2.7.
1.25
NLD_UD81064_1
Clé digitale (BJA - Renault)
Bij starten/stoppen van de motor, controleert
het systeem eerst of de smartphone aanwe-
zig is in de plaatsingszone 1.
Zie voor meer informatie “Starten en stop-
pen van de motor” 2.7.
De smartphone moet gedurende de hele rit
in de auto blijven.
DIGITALE SLEUTEL (3/4)
Starten, Stoppen van de motor
Bij het eerste gebruik en elke keer dat een
nieuwe smartphone wordt gebruikt, moet uw
digitale sleutel worden gekalibreerd met uw
voertuig.
Om dit te doen, activeert u Bluetooth® op
uw smartphone en voert u de procedure uit
volgens de app van de fabrikant.
Bij het kalibreren moet de smartphone in de
plaatsingszone 1 zijn.
U moet de smartphone in de plaatsings-
zone plaatsen om de motor te kunnen
starten en stoppen en bij het kalibreren.
Als de smartphone niet meer aanwezig is in
de cabine als u de motor wilt stoppen, ver-
schijnt er een bericht op het instrumentenpa-
neel: druk langer dan twee seconden op de
start/stop-knop van de motor 2.
Als de smartphone niet meer in de cabine is,
haalt u deze eerst op voordat u de knop in-
gedrukt houdt. Zonder smartphone of kaart
kunt u het voertuig niet meer starten.
1
2
1.26
NLD_UD81064_1
Clé digitale (BJA - Renault)
DIGITALE SLEUTEL (4/4)
Bij het starten of stoppen van de motor
moet de smartphone altijd voldoende
opgeladen zijn om de digitale sleutel te
kunnen gebruiken.
Speciale functies van de digitale
sleutel
Om de digitale sleutel actief te houden,
moet de betreffende smartphone ten
minste eenmaal per 48 uur verbonden
zijn met het internet (via WI-FI of mobiel
netwerk). Verbind uw smartphone anders
een paar minuten met internet, zodat de
digitale sleutel opnieuw kan worden ge-
activeerd.
Als een kaart in het voertuig is achterge-
laten en de portieren zijn vergrendeld met
de digitale sleutel, zijn alle kaartfuncties
geblokkeerd. De kaartfuncties blijven in-
actief totdat de motor opnieuw wordt ge-
start.
In dit geval moet u de motor starten met
de digitale sleutel of met een andere
kaart dan die in het voertuig.
condamnation des portes ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
portes / porte de coffre ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
verrouillage des portes ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
décondamnation des portes ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fermeture des portes .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ouverture des portes..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
accès
véhicule ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte
clé de secours carte .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte
anomalies de fonctionnement ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte
non démarrage du moteur en mode
mains libres ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
badge ........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte
verrouillage/déverrouillage des
ouvrants ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ouverture/fermeture
ouvrants ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.27
NLD_UD80848_1
Verrouillage / Déverrouillage des portes (BJA - Renault)
Verrouillage, déverrouillage des ouvrants
VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN VAN DE PORTIEREN (1/4)
Als de afstandsbediening of,
afhankelijk van de auto, de kaart
niet werkt
In bepaalde gevallen werken de FM-
afstandsbediening of de kaart niet:
batterij van de FM-afstandsbediening of
kaart leeg, accu van de auto ontladen,
enz;
gebruik van apparaten die op dezelfde
frequentie als de card werken (mobiele
telefoon, enz.);
De auto bevindt zich in een sterk elektro-
magnetisch veld;
voertuig vergrendeld met een digitale
sleutel 1.23. In de card geïntegreerde sleutel
De 2 geïntegreerde sleutel kunt u gebrui-
ken om het bestuurdersportier te vergren-
delen of te ontgrendelen wanneer de card
niet werkt.
Toegang tot sleutel 2
Schuif de behuizing achter 1 omlaag terwijl
u op de zone A drukt.
1
A
2
In dat geval is het mogelijk:
de FM-afstandsbediening of de noods-
leutel die in de kaart is geïntegreerd (af-
hankelijk van de auto) gebruiken om het
bestuurdersportier te ontgrendelen;
de schakelaar voor het van binnenuit ver-
grendelen/ontgrendelen van de portieren
gebruiken (raadpleeg de volgende blad-
zijden);
om de digitale sleutel te gebruiken, af-
hankelijk van de auto 1.23.
1.28
NLD_UD80848_1
Verrouillage / Déverrouillage des portes (BJA - Renault)
VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN VAN DE PORTIEREN (2/4)
Gebruik van de sleutel die in de
kaart is ingebouwd
Steek het uiteinde van de sleutel 2 in de
uitsparing 3 onder aan het afdekkapje B
van het portier van de bestuurder.
– beweeg het omhoog om het afdekplaa-
tje B te verwijderen;
steek de sleutel 2 in het slot van het por-
tier van de bestuurder, vergrendel dit en
ontgrendel dit.
Zodra u zich in de auto bevindt, steekt u de
geïntegreerde sleutel terug in de uitsparing
van de kaart.
Auto’s met sleutel,
afstandsbediening
Gebruik van de sleutel
Steek het uiteinde van de sleutel 4 in de
uitsparing 3 onder aan het afdekkapje B
van het portier van de bestuurder;
– beweeg het omhoog om het afdekplaa-
tje B te verwijderen;
steek de sleutel 4 in het slot van het por-
tier van de bestuurder, vergrendel dit en
ontgrendel dit.
B
3
2
B
3
4
porte de coffre ...........................................
(page courante)
coffre à bagages ........................................
(page courante)
1.29
NLD_UD80848_1
Verrouillage / Déverrouillage des portes (BJA - Renault)
Schakelaar voor het
vergrendelen/ontgrendelen van
de portieren van binnenuit
De schakelaar 6 bedient gelijktijdig de por-
tieren, de achterklep en de tankdopklep.
Als een portier (of de achterklep) open of
niet goed gesloten is, vergrendelen/ontgren-
delen de portieren snel.
Als u een voorwerp met geopende achter-
klep vervoert, kunt u toch de portieren ver-
grendelen. Zet hiervoor de motor uit, druk op
de schakelaar 6 en houd deze ingedrukt om
de overige portieren te vergrendelen.
VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN VAN DE PORTIEREN (3/4)
Handmatig vergrendelen van de
portieren
Verdraai, met open portier, de schroef 5
(met behulp van het uiteinde van de sleutel)
en sluit het portier.
Nu is het portier van buitenaf vergrendeld.
Het openen kan alleen van binnenuit gebeu-
ren of met de noodsleutel voor het portier
van de bestuurder.
6
5
1.30
NLD_UD80848_1
Verrouillage / Déverrouillage des portes (BJA - Renault)
Controlelampje van de
portiervergrendeling
Wanneer het contact aan is, geeft het 6
waarschuwingslampje in de schakelaar de
staat van de portiervergrendeling aan:
lampje brandt, de portieren zijn vergren-
deld;
lampje uit, de portieren zijn ontgrendeld.
Als u de portieren vergrendelt, blijft het con-
trolelampje branden en dooft daarna.
Vergrendelen van de portieren
zonder kaart of sleutel
Bijvoorbeeld bij een lege batterij of als de
kaart of de sleutel tijdelijk niet werkt, enz.
Druk met de motor uit en een portier of de
achterklep geopend, langer dan vijf secon-
den op de schakelaar 6.
Bij het sluiten van het portier worden alle
portieren en kleppen vergrendeld.
Opmerking: De auto kan van buitenaf
alleen worden ontgrendeld als de kaart zich
in de toegangszone van de auto bevindt of
met behulp van de sleutel.
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder
Bedenk dat het rijden met ver-
grendelde portieren een be-
lemmering kan zijn voor hulpverleners in
geval van nood. Laat nooit een sleutel of kaart
in de auto liggen als u de auto
verlaat.
VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN VAN DE PORTIEREN (4/4)
verrouillage des portes ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fermeture des portes .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ouverture des portes..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
portes.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
accès
véhicule ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
verrouillage/déverrouillage des ouvrants ...
(jusqu’à la fin de l’UD)
ouverture/fermeture
ouvrants ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
badge ........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.31
NLD_UD80849_1
Ouverture et fermeture des portes (BJA - Renault)
Ouverture et fermeture des portes
Openen van binnenuit
Trek aan de handgreep 3.
Openen van buitenaf
Voorportieren
Als de portieren ontgrendeld zijn of u de
kaart bij u draagt, houd de handgreep 1 vast
en trek deze naar u toe.
PORTIEREN OPENEN EN SLUITEN (1/2)
13
Uit veiligheidsoverwegingen,
mag u de deur alleen openen
en sluiten als de auto stilstaat.
Achterdeuren
Trek met de portieren ontgrendeld aan de
handgreep 2.
2
sécurité enfants .........................................
(page courante)
enfants (sécurité) .......................................
(page courante)
coffre à bagages ........................................
(page courante)
porte de coffre ...........................................
(page courante)
pour la sécurité des enfants ......................
(page courante)
alarme sonore
oubli de fermeture d’un ouvrant ...........
(page courante)
alarme sonore d’oubli d’éclairage ..............
(page courante)
1.32
NLD_UD80849_1
Ouverture et fermeture des portes (BJA - Renault)
Kinderveiligheid
Een achterportier kan niet van binnenuit
worden geopend als u het knopje 4 omzet.
Controleer of het portier inderdaad niet van
binnenuit geopend kan worden. Herhaal dit
bij het andere achterportier.
PORTIEREN OPENEN EN SLUITEN (2/2)
Verantwoordelijkheid van
de bestuurder tijdens het
parkeren of stoppen van de
auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind,
een afhankelijke volwassene of een dier
in de auto achter als u deze verlaat.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, door organen te bedienen zoals
de ruitbediening, of de portieren te ver-
grendelen, enz..
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
Waarschuwingssignaal
verlichting brandt nog
Als bij het openen van een voorportier de
lichten nog branden terwijl het contact is af-
gezet dan klinkt er een signaal om u te waar-
schuwen.
Waarschuwing portier vergeten
te sluiten
Als de auto stilstaat, verschijnt het waar-
schuwingslampje op het instrumen-
tenpaneel tezamen met een controlelampje
dat aangeeft welk van de portieren en klep-
pen (portieren, achterklep) open of niet goed
gesloten is.
Zodra de auto ongeveer 10 km/u rijdt, geeft
een waarschuwingslampje aan of een of
meer portieren of de achterklep geopend
zijn of niet correct gesloten zijn. Bovendien
wordt het bericht “Achterklep open” of
Portier open” weergegeven en is een ge-
luidssignaal te horen gedurende 40 secon-
den of tot het portier/de achterklep wordt ge-
sloten.
4
condamnation des portes ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
portes / porte de coffre ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
verrouillage des portes ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
condamnation automatique des ouvrants
en roulage..................................................
(page courante)
fermeture des portes .................................
(page courante)
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
ouverture des portes..................................
(page courante)
décondamnation des portes ......................
(page courante)
1.33
NLD_UD80850_1
Condamnation automatique des ouvrants en roulage (BJA - Renault)
storingen
Als u een storing constateert (geen automa-
tische vergrendeling, het 1 lampje in waar-
schuwingsschakelaar licht niet op wanneer
de portieren en de achterklep zijn vergren-
deld, enz.), controleert u of de automatische
vergrendeling niet per ongeluk is uitgescha-
keld. Ook controleert u of alle portieren en
de achterklep goed gesloten zijn.
Als deze goed gesloten zijn, moet u een
merkdealer raadplegen.
De werking van het systeem
Na het wegrijden van de auto, vergrende-
len de portieren automatisch als de auto
een snelheid van ongeveer 10 km/u heeft
bereikt.
De portieren ontgrendelen automatisch:
door te drukken op de schakelaar van de
portiervergrendeling 1;
bij stilstaande auto, door een voorportier
te openen van in de auto.
NB: na het openen/sluiten van een portier,
vergrendelt dit weer automatisch zodra de
auto 10 km/u rijdt;
Inschakelen/Uitschakelen van
de functie
Om te activeren: druk bij stilstaande auto
met draaiende motor op de schakelaar 1.
Het schakelaarlampje 1 verschijnt.
Om te deactiveren: druk bij stilstaande auto
met draaiende motor op de schakelaar 1.
Het 1 waarschuwingslampje in de schake-
laar dooft.
De functie kan ook worden ingeschakeld en
uitgeschakeld via het multimediascherm (af-
hankelijk van de auto). 1.103.
AUTOMATISCHE PORTIERVERGRENDELING TIJDENS HET RIJDEN
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder
Bedenk dat het rijden met ver-
grendelde portieren een be-
lemmering kan zijn voor hulpverleners in
geval van nood.
1
réglage de la position de conduite .............
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglage des sièges avant...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges avant
réglage .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
accoudoir
avant ....................................................
(page courante)
dossier .......................................................
(page courante)
1.34
NLD_UD80851_1
Sièges avant (BJA - Renault)
Rugleuning verstellen
Trek de handgreep 2 of 4 omhoog en zet de
rugleuning in de gewenste stand.
Laat dan de handgreep los en controleer de
vergrendeling.
Armsteun in het midden 5
(afhankelijk van de auto)
Als u de stand van de armsteun wilt aanpas-
sen, schuift u deze naar voren of naar ach-
teren totdat deze niet verder kan.
Vooruit of achteruit schuiven
van de stoel
Til de handgreep 1 op en houd deze vast om
de stoel te ontgrendelen.
In de gewenste stand laat u hem los.
Controleer of de stoel vergrendeld is.
Zitting hoger of lager zetten
Beweeg de hendel 3 zo vaak als nodig is
omhoog of omlaag tot de gewenste positie
is bereikt.
Sièges avant – Appui-tête avant
VOORSTOELEN (1/2)
2
1
Voer deze verstellingen uit-
sluitend uit als de auto stil-
staat.
Voor een optimale werking van
de autogordels moet u de rugleuningen
niet te veel achterover zetten.
Laat geen spullen op de vloer (bij de be-
stuurder) liggen. In geval van plotseling
remmen zouden deze onder de pedalen
terecht kunnen komen, waardoor de be-
stuurder deze niet meer goed kan bedie-
nen.
3
5
4
Controleer na het afstellen of
de rugleuningen goed zijn ver-
grendeld.
sièges chauffants .......................................
(page courante)
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
1.35
NLD_UD80851_1
Sièges avant (BJA - Renault)
VOORSTOELEN (2/2)
Stoelverwarming
Contact aan:
Als u de eerste keer op de schakelaar 6
op de gewenste stoel drukt, wordt de
hoge stand van het verwarmingssysteem
geactiveerd. Beide geïntegreerde waar-
schuwingslichtjes op de schakelaar gaan
branden;
druk een tweede keer op de schake-
laar om de verwarming in de stand laag
te zetten. Een geïntegreerd waarschu-
wingslampje gaat branden;
druk een derde keer om de verwarming
uit te schakelen.
storingen
Wanneer er een storing wordt gedetecteerd,
gaan de waarschuwingslampjes van de
schakelaar 6 voor de betreffende stoel na
ongeveer vijf seconden uit.
Ga naar een merkdealer.
6
appuis-tête .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglage de la position de conduite .............
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges avant
réglage .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.36
NLD_UD80877_1
Appuis-tête avant (BJA - Renault)
HOOFDSTEUNEN VOOR
Hoofdsteun hoger zetten
Druk op de knop 2 en trek de hoofdsteun
omhoog tot de gewenste hoogte. Controleer
de vergrendeling.
Hoofdsteun lager zetten
Druk op de knop 2 en duw de hoofdsteun tot
de gewenste stand omlaag. Controleer de
vergrendeling.
A
2
Verwijderen van de hoofdsteun
Zet deze in de hoogste stand (zet de rug-
leuning indien nodig schuin naar achteren).
Wanneer de hoofdsteun in de hoogste stand
staat, drukt u op de knop 2 en trekt u de
hoofdsteun omhoog tot deze vrij komt.
Hoofdsteun terugplaatsen
Controleer of de poten van de hoofdsteun 3
schoon zijn.
Steek de poten van de hoofdsteun in de
houders 1 (zet de rugleuning indien nodig
schuin naar achteren). Schuif de hoofdsteun
naar binnen tot hij blokkeert en druk daarna
op de knop 2 om deze op de gewenste
hoogte af te stellen. Controleer de vergren-
deling van elke poot 3 in de rugleuning.
De hoofdsteun is een veilig-
heidsorgaan, dat altijd op zijn
plaats moet zitten en goed
moet zijn afgesteld. Hij geeft
een maximale beveiliging als de boven-
kant van de hoofdsteun op gelijke hoogte
is met de kruin en de afstand tussen het
achterhoofd en de hoofdsteun bij A zo
klein mogelijk is.
3
1
ceintures de sécurité .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglage de la position de conduite .............
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges avant
réglage .................................................
(page courante)
position de conduite
réglages ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.37
NLD_UD80852_1
Ceintures de sécurité (BJA - Renault)
Gebruik tijdens het rijden altijd de autogor-
del. Het niet dragen van de gordel is ge-
vaarlijk en strafbaar. Bovendien dient u zich
te houden aan de wetgeving van het land
waarin u zich bevindt
Stel, voordat u start de juiste zithouding
af, en daarna voor alle inzittenden de au-
togordel om de beste bescherming te
krijgen.
Ceintures de sécurité
AUTOGORDELS (1/5)
Een verkeerd afgestelde of ge-
draaide autogordel kan bij een
ongeval letsel veroorzaken.
Gebruik één autogordel per
persoon, kind of volwassene.
Zwangere vrouwen moeten ook hun
gordel dragen. Let in dat geval op dat de
heupgordel niet te veel op de onderbuik
drukt, zonder de gordel te los te dragen.
De juiste zithouding
Ga goed diep in uw stoel zitten (na uw
mantel, jas, enz. uitgetrokken te hebben).
Dit is belangrijk voor een goede onder-
steuning van de rug;
verschuif de stoel zodat u makkelijk
bij de pedalen kunt komen. Plaats de
stoel zo ver naar achteren dat u de peda-
len nog net geheel kunt indrukken. Stel
de rugleuning zo af dat u de armen moet
strekken om bij de bovenkant van het
stuurwiel te kunnen komen;
stel de hoofdsteun af. De afstand
tussen de hoofdsteun en uw achterhoofd
moet zo klein mogelijk zijn;
stel de hoogte van het zitkussen af.
Met deze afstelling kunt u de stoelpositie
selecteren die u zo goed mogelijk zicht
biedt op het verkeer;
stel de stand van het stuurwiel af.
Zorg ervoor dat de achterbank goed is
vergrendeld zodat de autogordels achter
correct werken. 3.34.
verrouillage ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.38
NLD_UD80852_1
Ceintures de sécurité (BJA - Renault)
AUTOGORDELS (2/5)
Vergrendelen
Trek de riem langzaam en rustig over u
heen en druk de gesp 3 in de sluiting 5 (con-
troleer de vergrendeling door aan de gesp 3
te trekken).
Als de gordel blokkeert, laat hem dan een
stuk teruggaan en rol hem opnieuw af.
Als de autogordel compleet is geblokkeerd,
trek dan langzaam, maar krachtig, aan de
gordel om deze ongeveer 3 cm naar buiten
te trekken. Laat hem zichzelf oprollen en rol
hem opnieuw af.
Als het probleem aanhoudt, dient u een
merkdealer te raadplegen.
Ontgrendelen
Druk op de knop 4, de gordel wordt door het
oprolmechanisme teruggetrokken. Begeleid
hem.
Afstellen van de autogordel
Voor juiste afstelling en plaatsing van de vei-
ligheidsgordels op alle stoelen:
verstel de stoelen (zitpositie en rugleu-
ninghoek indien beschikbaar);
ga goed tegen de rugleuning aan zitten;
1
5
3
4
5
2
plaats de schouderriem 1 zo dicht mo-
gelijk bij de basis van de nek zonder dat
deze er daadwerkelijk tegenaan rust (pas
eventueel de hoogte van de veiligheids-
gordel aan, indien aanwezig) en zorg
ervoor dat de borstriem 1 in contact met
de schouder;
plaats de heupgordel 2 zo dat deze plat
op de dijen en tegen het bekken ligt.
De autogordel moet zo direct mogelijk tegen
het lichaam gedragen worden. Bijv.: niet
over te dikke kleding of over ertussen gesto-
ken voorwerpen, enz.
1.39
NLD_UD80852_1
Ceintures de sécurité (BJA - Renault)
ßWaarschuwingslampje autogor-
del van de bestuurder vergeten
en, afhankelijk van de auto, van de voor-
passagier
Dit verschijnt op het centrale display wan-
neer het contact wordt ingeschakeld terwijl
de veiligheidsgordel van de bestuurder en/of
de passagier voorin (als de passagiersstoel
bezet is) niet is vastgemaakt. Als er, afhan-
kelijk van de auto. iemand op de stoel zit en
een van deze twee veiligheidsgordels niet is
vastgemaakt of wordt losgemaakt terwijl de
auto harder dan circa 20 km/u rijdt, knippert
het waarschuwingslampje en klinkt
er gedurende circa 120 seconden een piep-
toon.
Opmerking: een voorwerp op de zitting van
de passagiersstoel voor kan soms het waar-
schuwingslampje activeren, afhankelijk van
het voertuig.
Waarschuwing achtergordel niet vastge-
maakt (afhankelijk van de auto)
Het 6 pictogram verschijnt op het instrumen-
tenpaneel wanneer het contact wordt inge-
schakeld. Dit informeert de bestuurder elke
keer over de bevestigingsstatus van elk van
de veiligheidsgordels achterin:
het contact wordt aangezet;
er een portier wordt geopend;
vast- of losmaken van een veiligheidsgor-
del achter.
6
afspelen van 6 afbeelding:
groen lampje: autogordel vastgemaakt;
rode indicator: de stoel is bezet en de vei-
ligheidsgordel is niet vastgemaakt;
grijs lampje: plaats niet bezet.
Afhankelijk van het voertuig kan het waar-
schuwingslampje op het centrale
display ook verschijnen bij inschakelen van
het contact, als er een achterstoel is bezet
en de veiligheidsgordel niet is vastgemaakt.
Wanneer de voertuigsnelheid lager is dan
ongeveer 20 km/u, verschijnt het waarschu-
wingslampje op het centrale dis-
play wanneer een veiligheidsgordel achterin
wordt losgemaakt.
Ook het pictogram 6 verschijnt gedurende
ongeveer 60 seconden telkens wanneer een
van de veiligheidsgordels achter wordt vast-
of losgemaakt.
Wanneer de voertuigsnelheid 20 km/u be-
reikt of overschrijdt en een van de veilig-
heidsgordels achter tijdens de rit wordt los-
gemaakt:
– knippert het controlelampje op het
centrale display;
en
– klinkt er een pieptoon gedurende 30 tot
120 seconden (afhankelijk van de versie);
en
– verschijnt het pictogram 6 circa minstens
60 seconden en wordt de indicator van
de desbetreffende stoel rood.
Controleer altijd of de passagiers achterin
hun gordel hebben vastgemaakt en of het
aangegeven aantal vastgemaakte gordels
overeenkomt met het aantal bezette zitplaat-
sen achterin.
Opmerking: soms kan een voorwerp op
de zitting van een van de achterstoelen de
waarschuwingen activeren, afhankelijk van
de auto.
AUTOGORDELS (3/5)
sièges arrière .............................................
(page courante)
1.40
NLD_UD80852_1
Ceintures de sécurité (BJA - Renault)
AUTOGORDELS (4/5)
Controleer de plaats en wer-
king van de autogordel achterin
na het kantelen van de achter-
bank.
Autogordels achter 8
Het vergrendelen, ontgrendelen en afstellen
gebeuren op dezelfde manier als bij de voor-
ste gordels.
Hoogteverstelling van de gordel
van de voorstoelen
Verplaats de knop 7 om de hoogte van de
gordel zo af te stellen dat de riem van de
borstkas loopt zoals hiervoor is aangege-
ven. Druk op de knop 7 en zet de hoofd-
steun omhoog of omlaag. Controleer na het
afstellen of de knop weer goed is vergren-
deld.
88
7
1.41
NLD_UD80852_1
Ceintures de sécurité (BJA - Renault)
AUTOGORDELS (5/5)
Verander niets aan de oorspronkelijke onderdelen van het veiligheidsmechanisme: gordels, stoelen en de bevestigingen ervan.
Raadpleeg voor speciale gevallen (bv. installatie van een kinderzitje) een merkdealer.
Zorg dat er geen voorwerpen tussen de riemen worden gestoken die speling kunnen veroorzaken (wasknijpers, klemmetjes, enz.):
een autogordel die te los zit, kan verwondingen veroorzaken in geval van een ongeluk.
Draag nooit de schoudergordel achter de rug of onder de arm langs aan de kant van het portier.
Een autogordel mag nooit door meer personen tegelijk gebruikt worden; sla uw gordel nooit om een baby of een kind heen dat op uw schoot
zit.
De gordel mag niet gedraaid zijn.
Na een botsing moet u de gordels laten controleren en indien nodig vervangen. Gordels die beschadigingen vertonen moeten ook worden
vervangen.
Let er bij het terugplaatsen van de achterbank op dat de autogordels en sluitingen goed zitten, zodat deze weer op de juiste wijze kunnen
worden gebruikt.
Let op dat de gesp van de gordel in de juiste sluiting vastzit.
Zorg dat er geen voorwerp in de sluiting van de gordel kan komen waardoor de werking belemmerd wordt.
Zorg dat u de sluiting goed plaatst (deze mag niet verborgen of bedekt worden door of blijven haken achter personen of voorwerpen).
De volgende raadgevingen gelden voor de autogordels voor en achter.
dispositifs de retenue complémentaires
aux ceintures avant ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
prétensionneurs de ceintures
de sécurité avant .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue complémentaire aux ceintures .....
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
coussin gonflable
airbag ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ceintures de sécurité .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
prétensionneurs .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.42
NLD_UD80853_1
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (BJA - Renault)
Dispositifs de retenue complémentaires
aux ceintures avant
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (1/6)
1
Laat al deze veiligheidsvoor-
zieningen controleren na een
aanrijding.
Het is streng verboden zelf
werkzaamheden uit te voeren aan
het gehele systeem (gordelspanners,
airbags, rekeneenheden, bedrading)
of deze in een andere auto over te
zetten.
Om te voorkomen dat het systeem
onopzettelijk wordt geactiveerd en
verwondingen veroorzaakt, mag uit-
sluitend deskundig personeel van de
merkdealer aan de airbags werken.
Het elektrische ontstekingsmecha-
nisme van de gordelspanners mag
uitsluitend door speciaal opgeleid
personeel met speciaal gereedschap
worden gecontroleerd.
Laat de gaspatronen van de gor-
delspanners en de airbags door een
merkdealer verwijderen voordat de
auto wordt gesloopt.
Afhankelijk van de auto, kunnen deze be-
staan uit:
– gordelspanners van het oprolmecha-
nisme van de autogordel;
gordelspanners van de heupgordel;
krachtbegrenzers voor de bescher-
ming van de borstkas;
airbags bestuurder en passagier
voorin.
Deze voorzieningen worden gelijktijdig of
af-zonderlijk, afhankelijk van de ernst van de
aanrijding, geactiveerd bij een frontale bot-
sing.
Afhankelijk van de ernst van de aanrijding,
kan het systeem de volgende middelen ac-
tiveren:
de blokkering van de autogordel;
de gordelspanner van het oprolmecha-
nisme van de autogordel (die in werking
komt om de speling van de autogordel op
te heffen);
gordelspanners van de heupgordel zodat
degene die op de stoel zit er niet vanaf
glijdt;
voorin airbag.
Gordelspanners
De gordelspanners dienen ervoor om de
autogordel strak tegen het lichaam te trek-
ken en daardoor de inzittende in zijn stoel
te drukken wat de effectiviteit van de gordel
verhoogt.
Bij contact aan, kan tijdens een ernstige
frontale aanrijding, afhankelijk van de ernst
van de schok, het systeem de volgende on-
derdelen activeren:
de gordelspanner van het oprolmecha-
nisme van de autogordel 1 die de gordel
direct strak trekt;
– De gordelspanner van het oprolmecha-
nisme van de heupgordel 2 van de voor-
stoelen.
2
1.43
NLD_UD80853_1
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (BJA - Renault)
Krachtbegrenzer
Vanaf een bepaalde hevigheid van de schok
van de aanrijding komt dit mechanisme in
werking om de kracht die de gordel op het li-
chaam uitoefent te begrenzen tot een draag-
lijk niveau.
Airbags van bestuurder en
passagier voorin
Deze bevinden zich bij de linker en rechter
voorstoel.
Een symbool onder op de voorruit geeft aan
of dit systeem aanwezig is (afhankelijk van
de auto).
Elk airbagsysteem bestaat uit:
een airbag en een gaspatroon in het
stuurwiel voor de bestuurder en in het
dashboard voor de passagier voorin;
een rekeneenheid voor bewaken van het
die de elektrische ontsteking van de gas-
patroon regelt;
aparte opname-elementen;
een controlelampje å op het instru-
mentenpaneel.
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (2/6)
Bij het afgaan van de airbag
vindt een explosie plaats.
Daarom komen bij het ont-
plooien van de airbag warmte
en rook vrij zonder enig brandgevaar en
klinkt er een luide knal. De airbag die on-
middellijk naar buiten komt, kan onge-
vaarlijke, lichte schaafwonden of ander
ongemak veroorzaken.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
1.44
NLD_UD80853_1
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (BJA - Renault)
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (3/6)
Werking
Het systeem werkt alleen als het contact
aanstaat.
Bij een zware frontale aanrijding, worden
de airbags snel opgeblazen om de klap van
het hoofd en de borstkas van de bestuur-
der tegen het stuurwiel en van de passagier
tegen het dashboard op te vangen. Daarna
lopen de airbags direct weer leeg om het
verlaten van de auto niet te bemoeilijken.
Storingen
å Dit controlelampje verschijnt als de
motor wordt gestart; het verdwijnt weer na
ongeveer drie seconden.
Als het niet oplicht bij het aanzetten van het
contact of als blijft branden, wijst dit op een
storing in het systeem.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merk-
dealer.
Wacht u hier te lang mee dan betekent dat,
dat de bescherming in de tussenliggende
periode misschien niet optimaal is.
1.45
NLD_UD80853_1
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (BJA - Renault)
De volgende gevallen activeren de gor-
delspanners of airbags.
Bij een frontale botsing tegen een star
(niet-vervormbaar) oppervlak, met een snel-
heid van 25 km/u of hoger.
Bij een frontale botsing met een ander, ge-
lijkaardig of zwaarder voertuig, met een con-
tactzone van meer dan 40% en een snelheid
van 40 km/u of hoger voor de twee voertui-
gen.
Bij een botsing tegen de zijkant door een
ander, gelijkaardig of zwaarder voertuig, met
een snelheid van 50 km/u of hoger.
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (4/6)
1.46
NLD_UD80853_1
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (BJA - Renault)
In de volgende voorbeelden kunnen de
gordelspanners of de airbags in werking
treden:
Botsing onder de auto, zoals een stoep-
rand;
gaten in het wegdek;
een val of harde landing;
– stenen.
– ...
In de volgende voorbeelden bestaat het
gevaar dat de gordelspanners ofairbags
niet geactiveerd worden:
botsing van achteren, zelfs een zware;
als de auto omslaat;
– ...
aanrijding tegen de zijkant, aan de voor-
of achterkant van de auto;
– frontale aanrijding, onder de achterkant
van een vrachtwagen;
frontale botsing tegen een obstakel met
een scherpe hoek;
– ...
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (5/6)
sécurité enfants .........................................
(page courante)
1.47
NLD_UD80853_1
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (BJA - Renault)
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (6/6)
Waarschuwingen met betrekking tot de bestuurdersairbag
Verander niets aan het stuurwiel of de naafdop.
Dek de naafdop niet af.
Bevestig geen voorwerpen (speldjes, logo, klokje, telefoonsteun, enz.) op het stuurwiel.
Het stuurwiel mag niet worden gedemonteerd. Uitsluitend speciaal opgeleide monteurs van de merkdealer mogen deze werkzaamheden
uitvoeren.
Ga niet te dicht op het stuurwiel zitten tijdens het rijden: zit met uw armen licht gebogen (zie “De juiste zithouding” 1.37). Zo blijft er vol-
doende ruimte over voor een goede en effectieve bescherming door de werking van de airbag.
Waarschuwingen inzake de passagiers airbag
Plak of bevestig niets op het dashboard (speldjes, logo’s, klokjes, telefoonhouder enz.) in de airbagzone.
Houd de ruimte tussen het dashboard en de voorpassagier vrij (geen dier of pakjes op schoot, geen paraplu of wandelstok tegen het dash-
board zetten).
Laat de passagier nooit zijn voeten op het dashboard leggen. Dit kan zeer gevaarlijk zijn. Kom niet te dicht (met knieën, hoofd of handen)
bij het dashboard.
Schakel de aanvullende veiligheidsvoorzieningen van de autogordel van de passagier voorin direct weer in na het verwijderen van een
kinderzitje, om de bescherming van de passagier te garanderen in geval van een botsing.
HET IS VERBODEN EEN KINDERZITJE ACHTERSTEVOREN OP DE PASSAGIERSSTOEL VOOR TE PLAATSEN TENZIJ DE
AANVULLENDE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VAN DE AUTOGORDEL VAN DE VOORPASSAGIER UITGESCHAKELD ZIJN 1.71.
Hier volgt een aantal aanwijzingen om elke belemmering bij het opblazen van de airbag of verwonding door rondvliegende voorwerpen
te voorkomen.
dispositifs de retenue complémentaires
aux ceintures arrière ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue complémentaire aux ceintures .....
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de protection latérale ................
(page courante)
prétensionneurs de ceintures de sécurité..
(page courante)
1.48
NLD_UD80854_1
Dispositifs complémentaires aux ceintures arrière latérales (BJA - Renault)
aux ceintures arrière
AANVULLENDE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN ACHTERIN
Afhankelijk van de auto, kunnen deze be-
staan uit:
Gordelspanners in het oprolmecha-
nisme (gordels aan de zijkant);
Krachtbegrenzers voor bescherming
van de borstkas.
Deze voorzieningen worden gelijktijdig of
af-zonderlijk, afhankelijk van de ernst van de
aanrijding, geactiveerd bij een frontale bot-
sing.
Afhankelijk van de ernst van de aanrijding,
kan het systeem de volgende middelen ac-
tiveren:
de blokkering van de autogordel;
– De gordelspanner van het oprolmecha-
nisme van de autogordel (die in werking
treedt om de speling van de autogordel
op te heffen).
Krachtbegrenzer
Vanaf een bepaalde hevigheid van de schok
van de aanrijding komt dit mechanisme in
werking om de kracht die de gordel op het li-
chaam uitoefent te begrenzen tot een draag-
lijk niveau.
1
Gordelspanners zijkant
De gordelspanners dienen ervoor om de
autogordel strak tegen het lichaam te trek-
ken en daardoor de inzittende in zijn stoel
te drukken wat de effectiviteit van de gordel
verhoogt.
Bij contact aan, kan tijdens een ernstige
frontale aanrijding, afhankelijk van de ernst
van de schok, het systeem de gordelspan-
ner 1 activeren die onmiddellijk de gordel
strak trekt.
Laat al deze veiligheidsvoor-
zieningen controleren na een
aanrijding.
Het is streng verboden zelf
werkzaamheden uit te voeren aan
het gehele systeem (gordelspanners,
airbags, rekeneenheden, bedrading)
of deze in een andere auto over te
zetten.
Om te voorkomen dat het systeem
onopzettelijk wordt geactiveerd en
verwondingen veroorzaakt, mag uit-
sluitend deskundig personeel van de
merkdealer aan de airbags werken.
Het elektrische ontstekingsmecha-
nisme van de gordelspanners mag
uitsluitend door speciaal opgeleid
personeel met speciaal gereedschap
worden gecontroleerd.
Laat de gaspatronen van de gor-
delspanners en de airbags door een
merkdealer verwijderen voordat de
auto wordt gesloopt.
dispositifs de retenue complémentaires
latéraux ................................................
(page courante)
retenue complémentaire aux ceintures .....
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
coussin gonflable
airbag ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de protection latérale ................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.49
NLD_UD80855_1
Dispositifs de protection latérale (BJA - Renault)
Zij Airbag
Dit is een airbag die aan de kant van het por-
tier ondergebracht is in de rugleuning van
elk van de voorstoelen en komt in werking
om de inzittenden te beschermen bij een
zware aanrijding tegen de zijkant.
Zijruit Airbag
Dit type airbag wordt (afhankelijk van de
auto) boven langs de zijkant van de auto ge-
monteerd. Ze worden geactiveerd langs de
zijruiten bij de voor- en achterportieren om
de inzittenden te beschermen bij een hevige
botsing tegen de zijkant.
latéraux
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN BESCHERMING ZIJKANT
Waarschuwing betreffende de zijairbag
Stoelhoezen plaatsen: voor stoelen met een airbag zijn stoelhoezen nodig die
speciaal voor uw auto zijn ontworpen. Raadpleeg een merkdealer om te weten of
dergelijke hoezen leverbaar zijn. Het gebruik van andere hoezen (of hoezen die
bestemd zijn voor een ander model) kan de goede werking van deze airbag belemmeren
en daardoor de veiligheid van de inzittenden in gevaar brengen.
Plaats geen accessoires, voorwerpen of dieren tussen de rugleuning, het portier en de
interieurbekleding. Dek de rugleuning van de stoel ook nooit af met bijvoorbeeld kleding
of accessoires. De werking van de airbag kan hierdoor belemmerd worden en verwon-
dingen veroorzaken als de airbag wordt geactiveerd.
Demontage of wijziging van de stoel en de interieurbekleding is verboden, tenzij dit ge-
beurt door deskundig personeel van de merkdealer.
De spleten in de rugleuningen voor (aan de kant van het portier) komen overeen met
de zone waarbinnen de airbag zich kan opblazen: het is verboden hier voorwerpen in te
stoppen.
dispositifs de retenue complémentaires ....
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue complémentaire aux ceintures .....
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
coussin gonflable
airbag ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ceintures de sécurité .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.50
NLD_UD80856_1
Dispositifs de retenue complémentaires (BJA - Renault)
AANVULLENDE BEVESTIGINGSMIDDELEN
De airbag is bedoeld als aanvulling op de werking van de autogordel. De airbag en de autogordel vormen één veiligheidssysteem.
De gordel moet altijd worden gedragen. Het niet-dragen kan bij een ongeval de inzittenden blootstellen aan zware verwondingen. Dit
kan ook het risico op lichte oppervlakkige wonden bij het opblazen van de airbag verergeren, hoewel dergelijke kleine verwondingen
nooit zijn uitgesloten bij gebruik van een airbag.
Bij een botsing, zelfs een zware, tegen de achterkant of bij het over de kop gaan van de auto worden de airbags of de gordelspan-
ners niet altijd geactiveerd. Zware stoten onder de auto veroorzaakt door stoepen, gaten in het wegdek, stenen, kunnen de airbagsystemen
activeren.
Het is streng verboden zelf werkzaamheden uit te voeren aan airbags, gordelspanners rekeneenheid, bedrading, enz. Deze mogen uit-
sluitend door speciaal opgeleide monteurs van de merkdealer worden gecontroleerd en gerepareerd.
Om te voorkomen dat de airbag(s) ten onrechte wordt/worden opgeblazen of juist niet als dat wel nodig zou zijn, mag uitsluitend deskundig
personeel van de merkdealer aan het systeem werken.
Laat het airbagsysteem controleren na een aanrijding of (een poging tot) diefstal van de auto.
Als u de auto uitleent of verkoopt, breng de nieuwe berijder/eigenaar dan op de hoogte van deze bijzonderheden door hem dit instructie-
boekje bij de auto te leveren.
Laat de gaspatro(o)n(en) door een merkdealer verwijderen voordat de auto wordt gesloopt.
Hier volgt een aantal aanwijzingen om elke belemmering bij het opblazen van de airbag of verwonding door rondvliegende voorwerpen
te voorkomen.
sécurité enfants .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue enfants..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
système de retenue enfants ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges enfants ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
transport d’enfants .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
enfants .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.51
NLD_UD80857_1
Sécurité enfants : généralités (BJA - Renault)
Vervoer van kinderen
U dient zich te houden aan de wetgeving
van het land waarin u zich bevindt.
Het kind moet, net als een volwassene, altijd
correct zitten en zijn vastgemaakt, ongeacht
het traject. U bent verantwoordelijk voor de
kinderen die u vervoert.
Een kind is geen volwassene in miniatuur-
formaat. Het staat bloot aan specifieke let-
selrisico’s doordat de spieren en botten nog
in de groei zijn. De autogordel alleen is niet
geschikt voor het vervoer. Gebruik het juiste
kinderzitje en gebruik het correct.
Sécurité enfants : généralités
KINDERVEILIGHEID: algemeen (1/2)
Een botsing met 50 km/u
komt overeen met een val van
10 meter hoogte.
Het niet vastmaken van een
kind is hetzelfde als het laten spelen
op een balkon zonder balustrade op de
vierde verdieping!
Houd een kind nooit in uw armen.
Bij een ongeluk zal u het niet kunnen
tegenhouden, zelfs niet als u zelf in uw
gordel vastzit.
Als uw auto betrokken is geweest bij een
verkeersongeluk, moet u het kinderzitje
vervangen en de gordels en de ISOFIX
verankeringen laten controleren.
Als u wilt voorkomen dat de
portieren worden geopend, ge-
bruikt u de functie “Kinderslot”.
1.31.
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes,
een kind, een afhankelijke volwassene
of een dier in de auto achter als u deze
verlaat.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, door organen te bedienen zoals
bijvoorbeeld de ruitbediening, of de por-
tieren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
1.52
NLD_UD80857_1
Sécurité enfants : généralités (BJA - Renault)
KINDERVEILIGHEID: algemeen (2/2)
Gebruik van een kinderzitje
De bescherming die het kinderzitje biedt is
afhankelijk van zijn capaciteit om het kind
vast te houden en van de installatie ervan.
Door een verkeerde installatie komt de bes-
cherming van het kind in gevaar bij krachtig
remmen of een botsing.
Controleer voordat u een kinderzitje koopt,
of het voldoet aan de wettelijke eisen van
het land waar u zich bevindt en of het ge-
monteerd kan worden in uw auto. Raadpleeg
een merkdealer om te weten welke zitje ge-
adviseerd worden voor uw auto.
De voorschriften voor het vervoer van kinde-
ren zijn specifiek voor elk land. Het gebruik
van een kinderzitje tijdens het vervoer is af-
hankelijk van de leeftijd en/of de grootte en/
of het gewicht van het kind.
Voor kinderen die geen kinderzitje nodig
hebben: zorg ervoor dat de veiligheidsgor-
del correct is afgesteld en vastgemaakt.
Houd u in elk geval aan de voorschriften van
het land waarin u zich bevindt.
Lees, vóór het monteren van een kinderzitje,
de gebruiksaanwijzing en houd u aan de in-
structies. Neem, bij problemen met het in-
stalleren, contact op met de fabrikant van de
uitrusting. Bewaar de gebruiksaanwijzing bij
het zitje.
Geef het goede voorbeeld door uw
gordel vast te maken en leer uw kind:
zich correct vast te maken,
in en uit te stappen aan de andere
kant van het verkeer.
Gebruik geen tweedehands kinderzitje
of zonder gebruiksaanwijzing.
Let op dat niets in de buurt van het kin-
derzitje de installatie ervan belemmert.
Laat een kind nooit onbewaakt
achter in de auto.
Controleer of uw kind altijd
vastzit en het harnas of de
gordel correct is afgesteld en aangepast.
Vermijd te dikke kleding waardoor ruimte
tussen de riemen kan ontstaan 1.37.
Zorg ervoor dat uw kind zijn hoofd of
armen niet uit het raam kan steken.
Controleer regelmatig de juiste houding
van het kind, met name als het slaapt.
1.53
NLD_UD80858_1
Sécurité enfants : choix du siège enfant (BJA - Renault)
KINDERVEILIGHEID: keuze van het kinderzitje
Kinderzitje “achterstevoren”
Het hoofd van een baby is, naar verhouding,
zwaarder dan dat van een volwassene en de
nek is zeer kwetsbaar. Vervoer het kind zo
lang mogelijk in deze stand (minstens tot het
2 jaar is). Zo worden het hoofd en de nek
ondersteund.
Kies een omhullend zitje voor een betere
bescherming opzij en vervang het zodra het
hoofd van het kind boven het kuipzitje uit-
steekt.
Kinderzitje “vooruit”
Maximaal 18 kg of 4 jaar, het kind mag in
een voorwaarts gerichte zitje reizen.
Kies het juiste zitje voor het kind: hoofd en
buik zijn de meest kwetsbare lichaamsdelen.
Een vooruit geplaatst kinderzitje dat stevig
in de auto is vastgezet, vermindert het risico
dat het kind zijn hoofd stoot. Vervoer uw kind
in een vooruit geplaatst zitje met een harnas
als de lengte van het kind dat toelaat.
Kies voor een kuipzitje voor een betere zij-
delingse bescherming.
Zittingverhogers
Vanaf 15 kg of 4 jaar kan een kind reizen op
een zittingverhoger waarmee de autogordel
kan worden aangepast aan zijn lichaams-
bouw. De zitting van de verhoger moet ge-
leiders hebben die de gordel over de heupen
van het kind en niet over de buik laten lopen.
Een in hoogte verstelbare rugleuning met
een gordelgeleider wordt geadviseerd om
de gordel op het midden van de schouder
te plaatsen. Deze mag nooit over de hals of
over de armen lopen.
Kies een omhullend zitje voor een betere be-
scherming opzij.
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue enfants..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
système de retenue enfants ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sécurité enfants .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges enfants ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
transport d’enfants .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
Isofix ..........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ceintures de sécurité .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.54
NLD_UD80859_1
Sécurité enfants : choix de la fixation du siège enfant (BJA - Renault)
Bevestiging met de autogordel
De autogordel moet worden afgesteld om
goed te kunnen werken bij krachtig remmen
of bij een botsing.
Laat de gordel lopen zoals de fabrikant van
het kinderzitje voorschrijft.
Controleer altijd de vergrendeling van de au-
togordel door eraan te trekken en zet hem
daarna zo strak mogelijk door op het kinder-
zitje te drukken.
Controleer of het zitje goed vastzit door het
zitje naar links/rechts en naar voren/achte-
ren te bewegen: het zitje moet stevig vast
blijven zitten.
Controleer of het kinderzitje niet dwars is ge-
ïnstalleerd en niet tegen een ruit rust.
choix de la fixation du siège enfant
KINDERVEILIGHEID: keuze van de bevestiging van het kinderzitje (1/3)
Er zijn twee bevestigingssystemen voor
kinderzitjes: met de autogordel of met het
ISOFIX systeem.
Gebruik geen kinderzitje dat de
gordel waarmee het vastzit zou
kunnen losmaken: het onder-
stel van het zitje mag niet op
de gesp en/of de sluiting van de gordel
rusten.
De autogordel mag nooit los-
gemaakt of verdraaid worden.
Laat de gordel nooit onder de
armen of achter de rug lopen.
Controleer of de gordel niet beschadigd
is door scherpe randen.
Als de autogordel niet normaal werkt,
kan deze het kind niet beschermen.
Raadpleeg een merkdealer. Gebruik
deze zitplaats niet zolang de gordel niet
is gerepareerd.
1.55
NLD_UD80859_1
Sécurité enfants : choix de la fixation du siège enfant (BJA - Renault)
Bevestig het kinderzitje met de ISOFIX gren-
dels als het deze heeft. Het ISOFIX systeem
garandeert een gemakkelijke, snelle en vei-
lige montage.
Het ISOFIX systeem bestaat uit 2 ringen en,
in sommige gevallen, een derde ring.
Voordat u een ISOFIX kinderzitje installeert dat u hebt gekocht voor een andere
auto, moet u nagaan of het geïnstalleerd mag worden. Raadpleeg de lijst van
de fabrikant van het zitje waarop de auto's staan waarin het zitje gebruikt mag
worden .
KINDERVEILIGHEID: keuze van de bevestiging van het kinderzitje (2/3)
Bevestiging met ISOFIX systeem
Goedgekeurde kinderzitjes ISOFIX zijn ge-
standaardiseerd volgens de huidige regel-
geving als één van de vier onderstaande ge-
vallen van toepassing is:
universeel ISOFIX 3-punts vooruit;
semi-universeel ISOFIX 2-punts;
– Specifiek;
i-Size voorzien van een van de volgende
onderdelen:
een riem die aan de derde ring van de
betreffende stoel wordt vastgemaakt;
of een steun die op de vloer van de
auto rust, geschikt voor de goedge-
keurde stoel i-Size, met als bedoeling
te voorkomen dat het kinderzitje be-
weegt bij een botsing.
Controleer in het laatste geval of uw kinder-
zitje geïnstalleerd kan worden door de lijst
van geschikte auto’s te raadplegen.
Verander niets aan de onder-
delen van het oorspronkelijk
gemonteerde systeem: gor-
dels, ISOFIX, stoelen en de be-
vestigingen ervan.
De ISOFIX verankeringen
mogen alleen gebruikt worden
voor kinderzitjes met het
ISOFIX systeem. Bevestig
nooit andere kinderzitjes, noch de gordel
of andere voorwerpen op deze veranke-
ringspunten.
Controleer of niets in de weg zit bij de
verankeringspunten.
Als uw auto betrokken is geweest bij een
verkeersongeluk, moet u de ISOFIX ver-
ankeringen laten controleren en het kin-
derzitje vervangen.
De twee ringen 1 bevinden zich tussen de
rugleuning en de zitting van de stoel en zijn
te herkennen aan een symbool .
1
banquette arrière .......................................
(page courante)
siège arrière...............................................
(page courante)
1.56
NLD_UD80859_1
Sécurité enfants : choix de la fixation du siège enfant (BJA - Renault)
KINDERVEILIGHEID: keuze van de bevestiging van het kinderzitje (3/3)
2
Controleer of de rugleuning
van het vooruit geplaatste kin-
derzitje goed tegen de rugleu-
ning van de stoel in de auto is
geplaatst. In dit geval rust het kinderzitje
niet altijd op de zitting van de stoel in de
auto.
De ISOFIX verankeringen
mogen alleen gebruikt worden
voor kinderzitjes met het
ISOFIX systeem. Bevestig
nooit andere kinderzitjes, noch de gordel
of andere voorwerpen op deze veranke-
ringspunten.
Controleer of niets in de weg zit bij de
verankeringspunten.
Als uw auto betrokken is geweest bij een
verkeersongeluk, moet u de ISOFIX ver-
ankeringen laten controleren en het kin-
derzitje vervangen.
3
2
3
Bevestiging met het ISOFIX systeem
(vervolg)
De derde ring 4 wordt gebruikt voor het vast-
maken van de bovenste riem 2 bij bepaalde
kinderzitjes.
Plaatsen achter
De bovenste riem 2 moet tussen de rug-
leuning en de hoedenplank worden geleid.
Hiervoor verwijdert u de hoedenplank
3.36.
Bevestig de haak 3 aan een van de ringen 4
die gemarkeerd zijn met het symbool .
Zitplaats voorin passagier
Bevestig de haak 3 van de bovenste riem 2
aan de ring 4 die is gemarkeerd met het
symbool .
Alle zitplaatsen
Trek aan de bovenste riem 2 zodat de rug-
leuning van het kinderzitje strak tegen de
rugleuning van de autostoel aanligt.
4
4
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue enfants..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
système de retenue enfants ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sécurité enfants .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges enfants ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
transport d’enfants .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag.........................................................
(page courante)
enfants .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.57
NLD_UD80860_1
Sécurité enfants : installation du siège enfant, généralité (BJA - Renault)
installation du siège enfant, généralités
KINDERVEILIGHEID: installatie van het kinderzitje, algemeen (1/2)
Op bepaalde zitplaatsen mogen geen kin-
derzitjes bevestigd worden Op het schema
op de volgende bladzijde ziet u waar u een
kinderzitje mag bevestigen.
Monteer het kinderzitje bij voor-
keur op een zitplaats achterin.
Controleer of het kinderzitje
of de voeten van het kind het
goed vergrendelen van de voorstoel niet
belemmeren. 1.34.
Controleer of het kinderzitje, door het in-
stalleren ervan in de auto, niet loskomt
van het onderstel.
Als u de hoofdsteun moet verwijde-
ren, berg deze dan goed op zodat deze
niet in een projectiel kan veranderen bij
krachtig remmen of een botsing.
Maak het kinderzitje altijd goed vast aan
de auto, ook als het niet in gebruik is,
zodat het niet in een projectiel kan ver-
anderen bij krachtig remmen of een bot-
sing.
LEVENSGEVAAR OF
GEVAAR VAN ERNSTIG
LETSEL: voordat u een kinder-
zitje achterstevoren op deze
stoel plaatst, moet u controleren of de
passagiersairbag voor is uitgeschakeld.
1.71.
De genoemde types kinderzitjes zijn niet
overal leverbaar. Controleer, voordat u een
ander kinderzitje gebruikt, bij de fabrikant of
het gemonteerd kan worden.
Aan de voorkant
Het vervoer van een kind op de plaats van
de voorpassagier is niet in alle landen toe-
gestaan. Raadpleeg de geldende wetgeving
en volg de aanwijzingen van het schema op
de volgende bladzijde.
Voordat u een kinderzitje op deze plaats in-
stalleert (indien dit toegestaan is):
zet de autogordel zo ver mogelijk naar
beneden;
schuif de stoel zo ver mogelijk naar ach-
teren;
– zet de rugleuning enigszins schuin (on-
geveer 25°);
zet de zitting, indien mogelijk, zo ver mo-
gelijk omhoog.
Zet de hoofdsteun van de stoel steeds goed
omhoog zodat deze het kinderzitje niet hin-
dert 1.36.
Als het kinderzitje is geïnstalleerd en als dit
mogelijk is, verplaatst u de autostoel indien
nodig naar voren (voor de nodige ruimte op
de achterste zitplaatsen voor de passagiers
of andere kinderzitjes). Een kinderzitje dat
achterstevoren staat, mag het dashboard
niet raken of niet in maximale naar voren ge-
schoven positie staan.
Wijzig de andere afstellingen niet meer na
het installeren van het kinderzitje.
Isofix ..........................................................
(page courante)
banquette arrière .......................................
(page courante)
plage arrière ..............................................
(page courante)
1.58
NLD_UD80860_1
Sécurité enfants : installation du siège enfant, généralité (BJA - Renault)
Verwijder altijd de hoofdsteun van de achter-
stoel waarop het kinderzitje wordt geplaatst.
3.33. Zet de achterstoel indien nodig zo
ver mogelijk naar achteren. Dit moet ge-
beuren voordat u het kinderzitje plaatst.
Controleer of het kinderzitje goed tegen de
rugleuning van de achterstoel rust.
Op middelste zitplaats achter
Controleer of de gordel geschikt is voor de
bevestiging van uw kinderzitje. Raadpleeg
een merkdealer.
Op zitplaats achter aan de zijkant
Een reiswieg wordt dwars in de auto geïn-
stalleerd en neemt ten minste twee zitplaat-
sen in beslag. Plaats het hoofd van het kind
aan de tegenover het portier gelegen kant.
Zet de voorstoel van de auto zo ver moge-
lijk naar voren om een kinderzitje achterste-
voren te installeren, en zet daarna de stoel
ervoor zo ver mogelijk terug zonder dat deze
tegen het kinderzitje komt.
Voor de veiligheid van het vooruit geplaatste
kind:
zet de desbetreffende stoel zo ver moge-
lijk naar achteren;
zet de stoel vóór het kind naar voren en
stel de positie van de rugleuning in om
contact tussen de stoel en de benen van
het kind te vermijden.
KINDERVEILIGHEID: installatie van het kinderzitje, algemeen (2/2)
Een kinderzitje met vloersteu-
nen mag nooit worden geïn-
stalleerd op de middelste zit-
plaats achterin.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
Installatie van de zittingver-
hoger (groep 2 of 3)
Controleer de werking van de
veiligheidsgordel (rol de gordel
op) 1.37.
Stel de veiligheidsgordel als volgt af:
plaats de schouderriem op de schou-
der van het kind zonder de nek te
raken;
plaats de heupgordel zo dat deze plat
op de dijen en tegen het bekken ligt.
Pas, indien nodig de stand van de auto-
stoel aan.
Controleer of het kinderzitje
of de voeten van het kind een
goede vergrendeling van de
voorstoel niet belemmeren.
1.34 of 3.34.
Monteer het kinderzitje bij voor-
keur op een zitplaats achterin.
Om op deze zitplaats een
ISOFIX-kinderzitje te installe-
ren, moet de middelste autogordel eerst
manueel worden losgemaakt voordat u
de grendels vastmaakt.
retenue enfants..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sécurité enfants .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges enfants ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
système de retenue enfants ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
transport d’enfants .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag
activation airbags passager avant .......
(page courante)
ceintures de sécurité .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
enfants .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.59
NLD_UD80861_1
sieges enfant : installation par ceinture de securité (BJA - Renault)
Siège enfant : fixation par ceinture de sécurité ou par système isofix
KINDERZITJES: bevestiging met autogordel (1/6)
³ Controleer de staat van de airbag
voordat u een passagier laat plaatsnemen of
een kinderzitje installeert.
²Plaats verboden voor het installe-
ren van een kinderzitje.
Kinderzitje bevestigd met behulp van de
gordel
¬ Plaats toegelaten voor de bevesti-
ging met de gordel van een als “Universeel”
goedgekeurd zitje.
B2: stoel waarop een kinderzitje met “B2”
goedkeuring mag worden bevestigd via de
autogordel.
Door het gebruik van een niet
bij de auto passend kinder-
veiligheidssysteem wordt de
baby of het kind niet correct be-
schermd. Het kan ernstig of zelfs dode-
lijk letsel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF
GEVAAR VAN ERNSTIG
LETSEL: voordat u een kinder-
zitje achterstevoren op deze
stoel plaatst, moet u controleren of de
passagiersairbag voor is uitgeschakeld.
1.71.
Overzicht van de installatie vijfdeursuitvoering
Controleer of uw kind altijd
vastzit en het harnas of de
gordel correct is afgesteld en
aangepast 1.37.
Pas indien nodig de zitpositie aan.
1.60
NLD_UD80861_1
sieges enfant : installation par ceinture de securité (BJA - Renault)
KINDERZITJES: bevestiging met autogordel (2/6)
Uitvoering vijf zitplaatsen
Type kinderzitje Gewicht van het kind
Zitplaats voorin passagier
Zitplaatsen
achter aan de
zijkanten
Achterplaats
midden
Zonder airbag of met
uitgeschakelde airbag
Met ingeschakelde
airbag
Reiswieg dwars
Groep 0 < tot 10 kg X X U (2) X
Kuipzitje achterstevo-
ren geplaatst
Groepen 0 of 0 +
< tot 10 kg en tot < 13 kg U (1) (5) X U (3) U (3) (6)
Kuipzitje/kinderzitje
achterstevoren
Groepen 0 + en 1
< tot 13 kg en 9 tot 18 kg U (1) (5) X U (3) U (3) (6)
Kinderzitje vooruit ge-
plaatst
Groep 1
9 tot 18 kg X U (5) U (4) U (4) (6)
Zittingverhoger
Groepen 2 en 3 15 tot 25 kg en 22 tot 36 kg X U / B2 (5) U / B2 (4) U (4)
In de tabel hieronder staat dezelfde informatie als op het overzicht van de vorige bladzijde, overeenkomstig de wettelijke voorschriften.
(1) LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN ERNSTIG LETSEL: voordat u een kinderzitje achterstevoren op deze stoel plaatst, moet u
controleren of de passagiersairbag voor is uitgeschakeld. 1.71.
1.61
NLD_UD80861_1
sieges enfant : installation par ceinture de securité (BJA - Renault)
KINDERZITJES: bevestiging met autogordel (3/6)
X = Plaats niet toegestaan voor het installeren van dit type kinderzitje.
U = Plaats toegestaan voor de bevestiging met de gordel van een in de handel verkrijgbaar als “Universeel” goedgekeurd zitje; controleer of het
gemonteerd kan worden.
B2 = Zittingverhogers in groep 2 en 3 (15 tot 25 kg en 22 tot 36 kg).
(2) Een reiswieg wordt dwars in de auto geïnstalleerd en neemt ten minste twee zitplaatsen in beslag. Plaats het hoofd van het kind richting de
binnenkant van de auto.
(3) Zet de stoel van de auto indien nodig zo ver mogelijk naar achteren. Om een kinderzitje achterstevoren te installeren, zet u de voorstoel van
de auto zo ver mogelijk naar voren. Zet daarna de voorstoel zo ver mogelijk terug zonder dat deze tegen het kinderzitje komt.
(4) Verwijder in ieder geval de hoofdsteun van de stoel achteraan waarop het kinderzitje is geplaatst. Dit moet gebeuren voordat u het kinderzitje
plaatst. 3.33. Schuif de stoel vóór het kind naar voren, zet de rugleuning naar voren om contact tussen de stoel en de benen van het kind
te voorkomen.
(5) Zet de stoel van de auto zo ver mogelijk naar achteren en zo hoog mogelijk en zet de rugleuning licht schuin (ongeveer 25°).
(6) LEVENSGEVAAR OF RISICO OP ERNSTIG LETSEL: een kinderzitje met een vloersteun mag nooit worden geplaatst.
1.62
NLD_UD80861_1
sieges enfant : installation par ceinture de securité (BJA - Renault)
KINDERZITJES: bevestiging met autogordel (4/6)
In de tabel hieronder staat dezelfde informatie als op het overzicht van de vorige bladzijde, overeenkomstig de wettelijke voorschriften.
Société-uitvoeringen
Type kinderzitje Gewicht van het kind
Zitplaats voorin passagier
Zonder airbag of met
uitgeschakelde airbag Met ingeschakelde airbag
Reiswieg dwars
Groep 0 < tot 10 kg X X
Kuipzitje achterstevoren geplaatst
Groepen 0 of 0 + < tot 10 kg en tot < 13 kg U (1) (5) X
Kuipzitje/kinderzitje achterstevoren
Groepen 0 + en 1 < tot 13 kg en 9 tot 18 kg U (1) (5) X
Kinderzitje vooruit geplaatst
Groep 1 9 tot 18 kg X U (5)
Zittingverhoger
Groepen 2 en 3 15 tot 25 kg en 22 tot 36 kg X U / B2 (5)
(1) LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN ERNSTIG LETSEL: voordat u een kinderzitje achterstevoren op deze stoel plaatst, moet u
controleren of de passagiersairbag voor is uitgeschakeld. 1.71.
1.63
NLD_UD80861_1
sieges enfant : installation par ceinture de securité (BJA - Renault)
X = Plaats niet toegestaan voor het installeren van dit type kinderzitje.
U = Plaats toegestaan voor de bevestiging met de gordel van een in de handel verkrijgbaar als “Universeel” goedgekeurd zitje; controleer of het
gemonteerd kan worden.
B2 = Zittingverhogers in groep 2 en 3 (15 tot 25 kg en 22 tot 36 kg).
(5) Zet de stoel van de auto zo ver mogelijk naar achteren en zo hoog mogelijk en zet de rugleuning licht schuin (ongeveer 25°).
KINDERZITJES: bevestiging met autogordel (5/6)
1.64
NLD_UD80861_1
sieges enfant : installation par ceinture de securité (BJA - Renault)
³ Controleer de staat van de airbag
voordat u een passagier laat plaatsnemen of
een kinderzitje installeert.
²Plaats verboden voor het installe-
ren van een kinderzitje.
Kinderzitje bevestigd met behulp van de
gordel
¬ Plaats toegelaten voor de bevesti-
ging met de gordel van een als “Universeel”
goedgekeurd zitje.
B2: stoel waarop een kinderzitje met “B2”
goedkeuring mag worden bevestigd via de
autogordel.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL: voordat u een kin-
derzitje achterstevoren op deze stoel
plaatst, moet u controleren of de pas-
sagiersairbag voor is uitgeschakeld.
1.71.
Door het gebruik van een niet
bij de auto passend kinder-
veiligheidssysteem wordt de
baby of het kind niet correct be-
schermd. Het kan ernstig of zelfs dode-
lijk letsel oplopen.
KINDERZITJES: bevestiging met autogordel (6/6)
Overzicht van de installatie in de Société-uitvoering
Controleer of uw kind altijd
vastzit en het harnas of de
gordel correct is afgesteld en
aangepast 1.37.
Pas indien nodig de zitpositie aan.
1.65
NLD_UD80862_1
sieges enfant : fixation par système isofix (BJA - Renault)
KINDERZITJES: aangebracht met behulp van het ISOFIX-SYSTEEM (1/6)
²Plaats verboden voor het installe-
ren van dit type kinderzitje.
Door het gebruik van een niet
bij de auto passend kinder-
veiligheidssysteem wordt de
baby of het kind niet correct be-
schermd. Het kan ernstig of zelfs dode-
lijk letsel oplopen.
Overzicht van de installatie vijfdeursuitvoering
LEVENSGEVAAR OF
GEVAAR VAN ERNSTIGE
VERWONDINGEN:
voordat u een achterstevoren
geplaatst kinderzitje op de passagiers-
stoel voor plaatst, controleert u of de
passagiersairbag voor is gedeactiveerd
1.71.
Monteer het kinderzitje bij voor-
keur op een zitplaats achterin.
Om op deze zitplaats een
ISOFIX-kinderzitje te installe-
ren, moet de middelste autogordel eerst
manueel worden losgemaakt voordat u
de grendels vastmaakt.
Kinderzitje bevestigd met behulp van de
ISOFIX bevestiging
Plaats waar een ISOFIX kinderzitje
is toegelaten.
± De zitplaatsen achterin zijn voorzien
van een verankering voor de bevestiging
van een universeel ISOFIX-kinderzitje voor-
uit. De verankeringspunten bevinden zich in
de rugleuning van de passagiersstoel voor
en in de rugleuning van de achterbank.
Isofix ..........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue enfants..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sécurité enfants .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges enfants ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
système de retenue enfants ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag
activation airbags passager avant .......
(page courante)
transport d’enfants .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ceintures de sécurité .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
enfants .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag.........................................................
(page courante)
1.66
NLD_UD80862_1
sieges enfant : fixation par système isofix (BJA - Renault)
KINDERZITJES: aangebracht met behulp van het ISOFIX-SYSTEEM (2/6)
Type kinderzitje Gewicht van
het kind
Grootte van
het ISOFIX
zitje
Passagiersstoel voorin
Zitplaatsen
achter aan de
zijkanten
Zitplaats
midden achter
Zonder
airbag of met
uitgeschakelde
airbag
Met
ingeschakelde
airbag
Reiswieg dwars
Groep 0 < tot 10 kg L1 [F]
L2 [G] X X X X
Kuipzitje achterstevo-
ren geplaatst
Groepen 0 of 0 +
< tot 13 kg R1 [E] IL (1) (4) X IL (2) X
Kuipzitje/kinderzitje
achterstevoren
Groepen 0 + en 1
< tot 13 kg en 9 tot
18 kg
R3 [C]
R2 [D] IL (1) (4) X IL (2) X
Kinderzitje vooruit ge-
plaatst
Groep 1
9 tot 18 kg
F3 [A]
F2 [B]
F2X [B1]
X IUF - IL (1) IUF - IL (2) (3) X
Zittingverhoger
Groepen 2 en 3
15 tot 25 kg en 25
tot 36 kg B2 X IUF - IL (1) IUF - IL (2) (3) X
Stoel i-Size i-U (1) (4) i-UF i-U X
In de tabel hieronder staat dezelfde informatie als op het overzicht op de vorige bladzijden, overeenkomstig de wettelijke voorschriften.
airbag.........................................................
(page courante)
airbag
désactivation airbag passager avant ...
(page courante)
1.67
NLD_UD80862_1
sieges enfant : fixation par système isofix (BJA - Renault)
KINDERZITJES: aangebracht met behulp van het ISOFIX-SYSTEEM (3/6)
X = Plaats niet toegestaan voor het installeren van dit type kinderzitje.
IUF/IL = Plaats toegestaan voor bevestiging door middel van ISOFIX-bevestigingen, indien aanwezig, van een kinderzitje dat goedgekeurd is als
“Universeel/semi-universeel of specifiek voor een auto”; controleer of het gemonteerd kan worden.
i-U = Geschikt voor “universele” i-Size -bevestigingsmiddelen, voorwaarts en achterwaarts gericht.
i-UF = Alleen geschikt voor “universele” i-Size-bevestigingsmiddelen, voorwaarts en achterwaarts gericht.
(1) Zet de stoel van de auto zo ver mogelijk naar achteren en zo hoog mogelijk en zet de rugleuning licht schuin (ongeveer 25°).
(2) Zet de stoel van de auto indien nodig zo ver mogelijk naar achteren. Om een kinderzitje achterstevoren te installeren, zet u de voorstoel van
de auto zo ver mogelijk naar voren. Zet daarna de voorstoel zo ver mogelijk terug zonder dat deze tegen het kinderzitje komt.
(3) Verwijder in ieder geval de hoofdsteun van de stoel achteraan waarop het kinderzitje is geplaatst. Dit moet gebeuren voordat u het kinderzitje
plaatst. 3.33. Schuif de stoel vóór het kind naar voren, zet de rugleuning naar voren om contact tussen de stoel en de benen van het kind
te voorkomen.
De grootte van een ISOFIX kinderzitje wordt aangegeven door een letter:
A, B, B1 [F3, F2, F2X]: voor naar voren gerichte zitjes in groep 1 (9 tot 18 kg);
C en D [R3, R2]: naar achteren gerichte zitjes of kuipzitjes in groep 0+ (minder dan 13 kg) of groep 1 (9 tot 18 kg);
E [R1]: naar achteren gerichte zitjes in groep 0 (minder dan 10 kg) of 0+ (minder dan 13 kg);
F, G [L1, L2]: reiswiegen in groep 0 (minder dan 10 kg);
[B2]: stoelverhogers van groep 2 en 3 (15 tot 25 kg en 22 tot 36 kg).
(4) LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN ERNSTIG LETSEL: voordat u een kinderzitje achterstevoren op deze stoel plaatst, moet u
controleren of de passagiersairbag voor is uitgeschakeld. 1.71.
1.68
NLD_UD80862_1
sieges enfant : fixation par système isofix (BJA - Renault)
KINDERZITJES: aangebracht met behulp van het ISOFIX-SYSTEEM (4/6)
Société-uitvoeringen
Type kinderzitje Gewicht van het kind Grootte van het
ISOFIX zitje
Passagiersstoel voorin
Zonder airbag of met
uitgeschakelde airbag Met ingeschakelde airbag
Reiswieg dwars
Groep 0 < tot 10 kg L1 [F]
L2 [G] X X
Kuipzitje achterstevo-
ren geplaatst
Groepen 0 of 0 +
< tot 13 kg R1 [E] IL (1) (4) X
Kuipzitje/kinderzitje ach-
terstevoren
Groepen 0 + en 1
< tot 13 kg en 9 tot 18 kg
R3 [C] X X
R2 [D] IL (1) (4) X
Kinderzitje vooruit ge-
plaatst
Groep 1
9 tot 18 kg
F3 [A]
F2 [B]
F2X [B1]
X IUF - IL (1)
Zittingverhoger
Groepen 2 en 3
15 tot 25 kg en 25 tot
36 kg B2 X IUF - IL (1)
Stoel i-Size i-U (1) (4) i-UF
In de tabel hieronder staat dezelfde informatie als op het overzicht op de volgende bladzijden, overeenkomstig de wettelijke voorschrif-
ten.
1.69
NLD_UD80862_1
sieges enfant : fixation par système isofix (BJA - Renault)
X = Plaats niet toegestaan voor het installeren van dit type kinderzitje.
IUF/IL = Plaats toegestaan voor bevestiging door middel van ISOFIX-bevestigingen, indien aanwezig, van een kinderzitje dat goedgekeurd is als
“Universeel/semi-universeel of specifiek voor een auto”; controleer of het gemonteerd kan worden.
i-U = Geschikt voor “universele” i-Size -bevestigingsmiddelen, voorwaarts en achterwaarts gericht.
i-UF = Alleen geschikt voor “universele” i-Size-bevestigingsmiddelen, voorwaarts en achterwaarts gericht.
(1) Zet de stoel van de auto zo ver mogelijk naar achteren en zet de rugleuning licht schuin (ongeveer 25°).
De grootte van een ISOFIX kinderzitje wordt aangegeven door een letter:
A, B, B1 [F3, F2, F2X]: voor naar voren gerichte zitjes in groep 1 (9 tot 18 kg);
C en D [R3, R2]: naar achteren gerichte zitjes of kuipzitjes in groep 0+ (minder dan 13 kg) of groep 1 (9 tot 18 kg);
E [R1]: naar achteren gerichte zitjes in groep 0 (minder dan 10 kg) of 0+ (minder dan 13 kg);
F, G [L1, L2]: reiswiegen in groep 0 (minder dan 10 kg);
[B2]: stoelverhogers van groep 2 en 3 (15 tot 25 kg en 22 tot 36 kg).
KINDERZITJES: aangebracht met behulp van het ISOFIX-SYSTEEM (5/6)
(4) LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN ERNSTIG LETSEL: voordat u een kinderzitje achterstevoren op deze stoel plaatst, moet u
controleren of de passagiersairbag voor is uitgeschakeld. 1.71.
1.70
NLD_UD80862_1
sieges enfant : fixation par système isofix (BJA - Renault)
Overzicht van de installatie in de Société-uitvoering Kinderzitje bevestigd met behulp van de
ISOFIX bevestiging
Plaats waar een ISOFIX kinderzitje
is toegelaten.
± De zitplaatsen achterin zijn voorzien
van een verankering voor de bevestiging
van een universeel ISOFIX-kinderzitje voor-
uit. De verankeringspunten bevinden zich in
de rugleuning van de passagiersstoel voor
en in de rugleuning van de achterbank.
²Plaats verboden voor het installe-
ren van dit type kinderzitje.
LEVENSGEVAAR OF
GEVAAR VAN ERNSTIGE
VERWONDINGEN:
voordat u een achterstevoren
geplaatst kinderzitje op de passagiers-
stoel voor plaatst, controleert u of de
passagiersairbag voor is gedeactiveerd
1.71
Door het gebruik van een niet
bij de auto passend kinder-
veiligheidssysteem wordt de
baby of het kind niet correct be-
schermd. Het kan ernstig of zelfs dode-
lijk letsel oplopen.
KINDERZITJES: aangebracht met behulp van het ISOFIX-SYSTEEM (6/6)
sécurité enfants .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
enfants .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag
désactivation airbag passager avant ...
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag
activation airbags passager avant .......
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.71
NLD_UD80863_1
Sécurité enfants : désactivation/activation airbag passager avant (BJA - Renault)
désactivation, activation airbag passager avant
KINDERVEILIGHEID: uitschakelen, inschakelen van de AIRBAG van de passagier voorin (1/3)
Uitschakelen van de
passagiersairbag voorin
Voordat u een kinderzitje op de passagiers-
stoel voorin installeert:
controleer of het kinderzitje op deze stoel
kan worden geïnstalleerd;
het volgende is van essentieel belang:
deactivering van de airbagvoor een kin-
derzitje waarin het kind achterstevoren in
de auto zit.
De airbag uitschakelen: met stilstaande
auto en contact uit de grendel 1 indrukken
en in stand OFF plaatsen.
Nadat u het contact weer aangezet hebt,
moet u controleren of het controlelampje
¹ verschijnt op het display 2.
Dit lampje blijft constant branden om u
eraan te herinneren dat u een kinderzitje
kunt gebruiken.
12
De passagiersairbag voorin
mag alleen worden geacti-
veerd of gedeactiveerd wan-
neer de auto stilstaat met het
contact uit.
Als dit bij rijdende auto gebeurt, lichten
de controlelampjes å en ©
op.
Om de staat van de airbag weer in over-
eenstemming te brengen met de stand
van de grendel, zet u het contact uit en
weer aan.
GEVAAR
Omdat het gevaarlijk is als
de passagiersairbag voorin
wordt geactiveerd als er een
kinderzitje achterstevoren op de stoel
is geplaatst, mag u NOOIT een beves-
tigingssysteem voor kinderen achter-
stevoren installeren op een stoel met
een ACTIEVE frontale airbag . Dit kan
de DOOD van het KIND of ERNSTIG
LETSEL tot gevolg hebben.
1.72
NLD_UD80863_1
Sécurité enfants : désactivation/activation airbag passager avant (BJA - Renault)
3
GEVAAR
Omdat het gevaarlijk is als
de passagiersairbag voorin
wordt geactiveerd als er een
kinderzitje achterstevoren op de stoel
is geplaatst, mag u NOOIT een beves-
tigingssysteem voor kinderen achter-
stevoren installeren op een stoel met
een ACTIEVE frontale airbag. Dit kan
de DOOD van het KIND of ERNSTIG
LETSEL tot gevolg hebben.
De merktekens op het dashboard en de stic-
kers A aan elke kant van de zonneklep van
de passagier 3 (bijvoorbeeld de sticker hier-
boven), herinneren u aan deze instructies.
A
A
KINDERVEILIGHEID: uitschakelen, inschakelen van de AIRBAG van de passagier voorin (2/3)
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
1.73
NLD_UD80863_1
Sécurité enfants : désactivation/activation airbag passager avant (BJA - Renault)
KINDERVEILIGHEID: uitschakelen, inschakelen van de AIRBAG van de passagier voorin (3/3)
Inschakelen van de
passagiersairbag voorin
Zodra het kinderzitje van de passagiersstoel
verwijderd is, moet u de airbag weer inscha-
kelen om de voorpassagier bij een botsing
te beschermen.
De passagiersairbag voorin
mag alleen worden geacti-
veerd of gedeactiveerd wan-
neer de auto stilstaat met het
contact uit.
Als dit bij rijdende auto ge-
beurt, lichten de controlelampjes å
en © op.
Om de staat van de airbag weer in over-
eenstemming te brengen met de stand
van de grendel, zet u het contact uit en
weer aan.
12
Storingen
In geval van een storing aan het systeem
voor het in- en uitschakelen van de passa-
giersairbag, is het verboden een achterste-
voren geplaatst kinderzitje op de voorstoel
te gebruiken.
Het gebruik van de voorstoel door een pas-
sagier wordt ook afgeraden.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merk-
dealer.
Opnieuw starten van de airbag: auto ge-
stopt, contact uit, druk op en draai de gren-
del naar de stand 1 ON.
Als het contact is ingeschakeld, moet u con-
troleren of het controlelampje ¹ uit is
en of het controlelampje op het dis-
play 2 na elke start gedurende ongeveer 1
minuut brandt.
De passagiersairbag voor is ingeschakeld.
commandes ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
poste de conduite ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
planche de bord .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.74
NLD_UD80864_1
Poste de conduite direction à gauche (BJA - Renault)
Poste de conduite
BEDIENINGSORGANEN LINKS STUUR (1/2)
1 2 3 10 1
1213
18
22
16
11
21
9
864 7
15
19
17
7
14
5
20
24
23
1.75
NLD_UD80864_1
Poste de conduite direction à gauche (BJA - Renault)
BEDIENINGSORGANEN LINKS STUUR (2/2)
1 Ventilatieroosters links en rechts.
2 Schakelaar voor:
– richtingaanwijzer;
– verlichting;
– Mistachterlicht.
3 Instrumentenpaneel.
4 Plaats bestuurdersairbag en claxon.
5 Schakelaars voor:
functiekeuze van de boordcomputer
en van het menu voor het personali-
seren van de auto-instellingen;
afstandsbediening van de radio,
van het navigatiesysteem
6 Schakelaar voor de ruitenwissers en
-sproeiers voor en achter.
7 Centrale ventilatieroosters.
8 Multimediascherm.
De aanwezigheid van de hierna beschreven uitrusting IS AFHANKELIJK VAN DE UITVOERING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
9 Schakelaars voor:
stoelverwarming voor;
inschakelen/uitschakelen van de
functie Stop and Start;
inschakelen/uitschakelen, afhan-
kelijk van de auto, van de ECO- of
MULTI-SENSE -modus;
– alarmknipperlichten;
Portiervergrendeling;
inschakelen/uitschakelen van de
parkeerhulp;
Inschakelen/uitschakelen van de
360°-camera.
– ...
10 Bediening van de verwarming of de air-
conditioning.
11 Plaats passagiersairbag.
12 Dashboardkastje.
13 Laadzone/opbergruimte voor telefoon.
14 Versnellingshendel.
15 Schakelaars voor:
Inschakelen/uitschakelen van de
automatische parkeerrem;
inschakelen/uitschakelen van de
functie AUTOHOLD.
16 Handrem.
17 Houder voor handsfree kaart
18 Accessoireaansluiting.
19 Knop voor het starten/stoppen van de
motor.
20 Hoogte- en diepteverstelling van het
stuurwiel.
21 Hoofdschakelaar en knoppen van de
functies snelheidsregelaar/-begren-
zer, adaptieve snelheidsregelaar en rij-
strookcentrering.
22 Knop voor het ontgrendelen van de
motorkap.
23 LPG-schakelaar.
24 Schakelaars voor:
regelweerstand instrumentenver-
lichting;
verstellen van de koplampen;
Inschakelen/uitschakelen van de
stuurwielverwarming;
Inschakelen/uitschakelen van de
Rijstrookassistent en Waarschuwing
bij verlaten rijstrook.
commandes ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
poste de conduite ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
planche de bord .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.76
NLD_UD80865_1
Poste de conduite direction à droite (BJA - Renault)
BEDIENINGSORGANEN RECHTS STUUR (1/2)
1311 1
2
152224
18
19
20
23
95 68
4
1617
4
21
12
10
7
13
14
1.77
NLD_UD80865_1
Poste de conduite direction à droite (BJA - Renault)
BEDIENINGSORGANEN RECHTS STUUR (2/2)
De aanwezigheid van de hierna beschreven uitrusting IS AFHANKELIJK VAN DE UITVOERING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
1 Ventilatieroosters links en rechts.
2 Plaats passagiersairbag.
3 Bediening van de verwarming of de air-
conditioning.
4 Centrale ventilatieroosters.
5 Multimediascherm.
6 Schakelaars voor:
stoelverwarming voor;
inschakelen/uitschakelen van de
functie Stop and Start;
inschakelen/uitschakelen, afhan-
kelijk van de auto, van de ECO- of
MULTI-SENSE -modus;
– alarmknipperlichten;
Portiervergrendeling;
inschakelen/uitschakelen van de
parkeerhulp;
Inschakelen/uitschakelen van de
360°-camera.
– ...
7 Schakelaar voor:
– richtingaanwijzer;
– verlichting;
– Mistachterlicht.
8 Hoofdschakelaar en knoppen van de
functies snelheidsregelaar/-begren-
zer, adaptieve snelheidsregelaar en rij-
strookcentrering.
9 Instrumentenpaneel.
10 Plaats bestuurdersairbag en claxon.
11 Schakelaars voor:
functiekeuze van de boordcomputer
en van het menu voor het personali-
seren van de auto-instellingen;
afstandsbediening van de radio,
van het navigatiesysteem
12 Schakelaar voor de ruitenwissers en
-sproeiers voor en achter.
13 Schakelaars voor:
regelweerstand instrumentenver-
lichting;
verstellen van de koplampen;
Inschakelen/uitschakelen van de
stuurwielverwarming;
Inschakelen/uitschakelen van de
Rijstrookassistent en Waarschuwing
bij verlaten rijstrook.
14 LPG-schakelaar.
15 Hoogte- en diepteverstelling van het
stuurwiel.
16 Knop voor het starten/stoppen van de
motor.
17 Versnellingshendel.
18 Schakelaars voor:
Inschakelen/uitschakelen van de
automatische parkeerrem;
inschakelen/uitschakelen van de
functie AUTOHOLD.
19 Houder voor handsfree kaart.
20 Handrem.
21 Laadzone/opbergruimte voor telefoon.
22 Accessoireaansluiting.
23 Dashboardkastje.
24 Knop voor het ontgrendelen van de
motorkap.
appareils de contrôle .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
poste de conduite ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ordinateur de bord .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
afficheur .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anomalies de fonctionnement....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de brouillard .........................................
(page courante)
feux :
de croisement ......................................
(page courante)
feux :
de direction ..........................................
(page courante)
feux :
de route ................................................
(page courante)
airbag.........................................................
(page courante)
1.78
NLD_UD80866_1
Témoins lumineux (BJA - Renault)
In sommige gevallen wordt het verschijnen
van het waarschuwingslampje vergezeld
door een bericht op het instrumentenpaneel.
Instrumentenpaneel A of B: gaat branden
wanneer het contact wordt ingeschakeld.
Pas de intensiteit aan door zo vaak als nodig
op de schakelaar 1 te drukken of eraan te
trekken.
Témoins lumineux
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (1/6)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
B
Het controlelampje © geeft aan dat
u meteen voorzichtig naar een merk-
dealer moet rijden.
Als u dit advies negeert, loopt u het risico
dat uw auto beschadigd wordt.
Als er geen visueel of geluids-
signaal terug komt, geeft het
een storing van het instrumen-
tenpaneel weer.
U moet direct stoppen zonder het ove-
rige verkeer in gevaar te brengen.
Zorg dat de auto inderdaad goed gestopt
is en neem contact op met een merkdea-
ler.
Voor uw eigen veiligheid
dwingt het waarschuwings-
lampje ® u onmiddellijk te
stoppen zonder het verkeer in
gevaar te brengen.
Stop de motor en start deze niet op-
nieuw.
Roep de hulp in van een merkdealer.
1
A
1
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
poste de conduite ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de brouillard .........................................
(page courante)
feux :
de croisement ......................................
(page courante)
feux :
de direction ..........................................
(page courante)
feux :
de route ................................................
(page courante)
airbag.........................................................
(page courante)
batterie.......................................................
(page courante)
1.79
NLD_UD80866_1
Témoins lumineux (BJA - Renault)
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (2/6)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
åRichtingaanwijzerairbag
Het licht op bij het aanzetten van
het contact of het starten van de motor en
dooft binnen enkele seconden.
Als het niet oplicht bij het aanzetten van het
contact of als het oplicht bij draaiende motor,
wijst dit op een storing in het systeem.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merk-
dealer.
®Waarschuwingslampje stop on-
middellijk
Dit gaat branden wanneer het contact wordt
aangezet of de motor wordt gestart en dooft
zodra de motor draait.
Het gaat tegelijk met andere waarschu-
wingslampjes en/of boodschappen branden
en gaat vergezeld van een geluidssignaal.
Voor uw veiligheid dwingt dit u direct te stop-
pen zodra dit op veilige wijze kan.
Stop de motor en start deze niet opnieuw.
Roep de hulp in van een merkdealer.
šControlelampje markeringslicht
áControlelampje grootlicht
kControlelampje dimlicht
gControlelampje mistlichten
voor
Controlelampje mistachterlicht
Controlelampje automatisch
grootlicht 1.112
Controlelampje richtingaanwij-
zers links
˜
Controlelampje richtingaanwij-
zers rechts
DWaarschuwingslampje storing
remsysteem
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden.
Als het tijdens het remmen gaat branden
met het waarschuwingslampje ® en
er een geluidssignaal klinkt, dan wijst het op
een daling van de hoeveelheid remvloeistof
of een storing aan het remsysteem.
Stop onmiddellijk en raadpleeg een merk-
dealer.
ÚWaarschuwingslampje laad-
stroom
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden.
Als het tijdens het rijden gaat branden samen
met het waarschuwingslampje ® en er
een geluidssignaal klinkt, betekent dit dat
het elektrische circuit onvoldoende of te veel
geladen wordt.
Stop en roep de hulp in van een merkdea-
ler.
frein de parking assisté..............................
(page courante)
changement de vitesses ............................
(page courante)
portes.........................................................
(page courante)
antipatinage ...............................................
(page courante)
contrôle dynamique de conduite : ESC .....
(page courante)
niveaux
huile moteur .........................................
(page courante)
1.80
NLD_UD80866_1
Témoins lumineux (BJA - Renault)
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (3/6)
ÀWaarschuwingslampje oliedruk
Het licht op bij het aanzetten van
het contact of het starten van de motor en
dooft binnen enkele seconden.
Als het tijdens het rijden gaat branden samen
met het waarschuwingslampje ® en er
een geluidssignaal klinkt, moet u direct stop-
pen en het contact uitzetten.
Controleer het oliepeil.
Als het peil normaal is, betreft het controle-
lampje iets anders.
Roep de hulp in van een merkdealer.
UWaarschuwingslampje snel-
heidsafhankelijke stuurbekrach-
tiging
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden.
Als het tijdens het rijden oplicht samen met
het waarschuwingslampje ®, duidt dit
op een storing in het systeem.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Waarschuwingslampje geopend
portier
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
©Waarschuwingslampje
Dit gaat branden wanneer het con-
tact wordt aangezet of de motor wordt ge-
start en dooft zodra de motor draait.
Het kan tegelijk met andere controlelampjes
en/of berichten verschijnen.
Dit betekent dat u zo snel mogelijk, maar
wel voorzichtig, naar een merkdealer moet
rijden.
Als u dit advies negeert, loopt u het risico dat
uw auto beschadigd wordt.
Controlelampje voor het elektro-
nisch stabiliteitsprogramma
(ESC) en tractiecontrole
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden.
Er zijn verschillende redenen waarom het
waarschuwingslampje verschijnt: 2.46.
Waarschuwingslampje om aan
te geven dat het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC) en de trac-
tiecontrole niet beschikbaar zijn
Waarschuwingslampje
Als dit tijdens het rijden rood wordt
en het controlelampje ® verschijnt,
moet u voor de veiligheid stoppen zodra de
verkeersomstandigheden het toelaten.
Stop de motor en start deze niet opnieuw.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Als dit tijdens het rijden geel wordt en het
controlelampje © verschijnt, moet u zo
snel mogelijk een merkdealer raadplegen.
Rijd ondertussen voorzichtig .
Als u dit advies negeert, loopt u het risico dat
uw auto beschadigd wordt.
}Waarschuwingslampje handrem
of elektronische parkeerrem
vastgezet 2.23 2.24
“AUTOHOLD” systeemwaar-
schuwing 2.28
filtre :
à particules ..........................................
(page courante)
remplissage réservoir additionnel ..............
(page courante)
carburant autonomie..................................
(page courante)
ECO conduite ............................................
(page courante)
énergie
mode « ECO » .....................................
(page courante)
fonction mode « ECO » .............................
(page courante)
liquide de refroidissement moteur .............
(page courante)
ABS ...........................................................
(page courante)
niveaux :
carburant ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
avertisseur de perte de pression des pneu-
matiques ....................................................
(page courante)
1.81
NLD_UD80866_1
Témoins lumineux (BJA - Renault)
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (4/6)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
xWaarschuwingslampje antiblok-
keersysteem
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden.
Als dit lampje tijdens het rijden oplicht, wijst
dit op een storing in het ABS-systeem.
Er kan dan met de auto worden geremd als
bij een auto zonder ABS.
Raadpleeg snel een merkdealer.
Waarschuwingslampje roetfilter
2.15 2.17
Waarschuwingslampje voor het
reagenspeil en storingen in het
EGR-systeem. 1.127
Controlelampje bij te lage ban-
denspanning
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden 2.40.
ÉControlelampje voorverwar-
ming (dieselmotor)
Met contact aan, moet het oplichten.
Het geeft aan dat voorverwarmingsstiften
werken.
Het dooft als de voorverwarming klaar is.
De motor kan starten.
ÄWaarschuwingslampje luchtver-
ontreiniging
Bij auto's die hiermee zijn uitgerust, gaat dit
lampje branden wanneer de motor wordt
gestart en, afhankelijk van de auto, wan-
neer het contact wordt uitgeschakeld ter-
wijl de motor zich in stand-by bevindt 2.11
Daarna dooft het.
Als het continu brandt, moet u zo snel
mogelijk een merkdealer raadplegen;
Als het knippert, moet u vaart verminde-
ren tot het knipperen ophoudt. Neem zo
snel mogelijk contact op met een merk-
dealer 2.38.
LWaarschuwingslampje brand-
stofpeil
Het licht oranje op bij het aanzetten van het
contact of bij het starten van de motor en
dooft binnen enkele seconden.
Als het lampje oranje oplicht tijdens het
rijden en er een geluidssignaal klinkt, moet
u zo snel mogelijk tanken.
Er is dan nog voldoende brandstof over om
nog ongeveer 50 km te rijden.
Controlelampje ECO-modus.
Het lampje gaat branden als de
modus ECO actief is 2.29.
Controlelampje vrijloop
2.29
 Indicatielampjes voor
overschakelen naar de vol-
gende versnelling
Dit verschijnt om u te adviseren naar een
hogere versnelling (pijl omhoog) of naar een
lagere versnelling (pijl omlaag) te schakelen
2.29.
limiteur de vitesse ......................................
(page courante)
régulateur de vitesse .................................
(page courante)
mise en veille du moteur............................
(page courante)
stationnement assisté ................................
(page courante)
alerte de survitesse ...................................
(page courante)
alerte de sortie de voie ..............................
(page courante)
freinage actif d’urgence .............................
(page courante)
assistance au freinage d’urgence ..............
(page courante)
freinage d’urgence .....................................
(page courante)
régulateur - limiteur de vitesse ..................
(page courante)
aides à la conduite.....................................
(page courante)
1.82
NLD_UD80866_1
Témoins lumineux (BJA - Renault)
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (5/6)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
Controlelampje van de snel-
heidsbegrenzer 2.94
Waarschuwingslampje snel-
heidsregelaar 2.98
Waarschuwingslampje adap-
tieve snelheidsregelaar Stop and
Go 2.103
Waarschuwingslampje parkeer-
hulp 2.143
Controlelampje snelheidswaar-
schuwing 1.84
Controlelampje waarschuwing
bij verlaten van rijstrook 2.51
Waarschuwingslampje rij-
strookassistentsysteem 2.56
Controlelampje
Rijstrookcentrering 2.117

(Afhankelijk van de auto)
Controlelampje ABS-
storing of ABS niet beschikbaar 2.82
Controlelampje detectie handen
op stuurwiel 2.56
ÔWaarschuwingslampje koel-
vloeistoftemperatuur
Dit licht blauw op wanneer u het contact
aanzet of de motor start.
Als het rood wordt, moet u stoppen en de
motor een tot twee minuten stationair laten
draaien.
De temperatuur moet omlaag gaan en het
controlelampje moet opnieuw blauw worden.
Als dit niet zo is moet u de motor stoppen.
Laat deze afkoelen voordat u de koelvloei-
stof controleert.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Waarschuwingslampje motor
op stand-by 2.11
Waarschuwingslampje motor
kan niet op stand-by worden
gezet 2.11
ÓWaarschuwingslampje voet op
het rempedaal
Dit lampje verschijnt wanneer u het rempe-
daal moet intrappen 2.148.
Op het display C
PassagiersAirbag ON
1.71
¹PassagiersAirbag OFF
1.71
ßWaarschuwingslampje herinne-
ring veiligheidsgordel voor en
achter (afhankelijk van de auto) 1.37
C
airbag.........................................................
(page courante)
ceintures de sécurité .................................
(page courante)
1.83
NLD_UD80866_1
Témoins lumineux (BJA - Renault)
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (6/6)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
Waarschuwingslampjes
specifiek voor de E-Tech hybride
versie
Controlelampje elektronisch
systeem
Dit verschijnt als de temperatuur van de
elektrische eenheid te hoog is.
Stop het voertuig zonder het contact uit te
schakelen.
De temperatuur moet zakken en het contro-
lelampje moet verdwijnen.
Raadpleeg anders een merkdealer.
Het branden van het waarschuwings-
lampje kan gepaard gaan met een ver-
mindering van de prestaties van de auto.
ÚWaarschuwingslampje laad-
stroom 12 V-hulpaccu
Als het lampje gepaard gaat met het contro-
lelampje ® en een geluidssignaal, is de
lading in het elektrische circuit te laag of te
hoog 5.27.
Controlelampje storing tractie-
batterij
Als dit lampje samen met het controlelampje
© verschijnt, duidt dit op een storing in
de werking van de tractiebatterij.
Raadpleeg snel een merkdealer.
Controlelampje tractiebatterij-
peil
Het gele lampje verschijnt als het laadniveau
van de tractiebatterij de reservedrempel be-
reikt 1.84.
Controlelampje elektrische be-
drijfsmodus
Dit verschijnt wanneer het voertuig alleen
wordt aangedreven door de elektromotor en
de tractiebatterij 1.6.
Controlelampje ‘storing in elek-
tronisch systeem’
Dit lampje duidt op een elektrotechnische
storing (tractiebatterij en elektromotor).
Raadpleeg snel een merkdealer.
Controlelampje elektromotor
Dit lampje duidt op een storing in
het elektrotechnische systeem van de elek-
tromotor.
Raadpleeg snel een merkdealer.
Controlelampje storing voet-
gangersclaxon
Als er geen visueel of geluids-
signaal terug komt, geeft het
een storing van het instrumen-
tenpaneel weer.
U moet direct stoppen zonder het ove-
rige verkeer in gevaar te brengen.
Zorg dat de auto inderdaad goed gestopt
is en neem contact op met een merkdea-
ler.
afficheur .....................................................
(page courante)
alerte de survitesse ...................................
(page courante)
carburant autonomie..................................
(page courante)
niveaux :
carburant ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.84
NLD_UD80867_1
Afficheurs et indicateurs (BJA - Renault)
DISPLAYS EN METERS (1/7)
Instrumentenpaneel A
Dit gaat branden wanneer het contact wordt
ingeschakeld. Het oplichten van sommige
controlelampjes gaat vergezeld van een
boodschap.
Afhankelijk van de auto kunt u de inhoud en
de kleuren van uw instrumentenpaneel naar
eigen keuze instellen.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing bij auto's
met een multimediascherm.
Bij auto's zonder multimediascherm
1.103.
Snelheidsmeter 1
Afhankelijk van de geselecteerde rijstijl vari-
eert het display.
Toerenteller 2
(schaalverdeling × 1000)
Deze wordt op een andere manier weerge-
geven volgens de gekozen instelling op het
instrumentenpaneel. Afhankelijk van de ge-
selecteerde rijstijl wordt deze mogelijk niet
weergegeven.
Geluidssignaal snelheidsverklikker
Afhankelijk van de auto en het land wordt
het waarschuwingslampje weerge-
geven en is een geluidssignaal te horen.
Dit geluidssignaal is te horen zodra de auto
sneller rijdt dan 120 km/u. Het waarschu-
wingslampje blijft branden zolang de snel-
heid hoger is dan 120 km/u.
Indicatielampje rijstijl 3 2.29
Totaalteller 4 1.95
Boordcomputer 5 1.91
Geschat bereik met resterende
brandstof 6
Deze waarde wordt aangegeven na 400
meter gereden te hebben. 1.95.
Boordcomputer en multimedia-
informatie 7
Afhankelijk van de auto kunt u informa-
tie weergeven van het multimediascherm
(kompas, telefoon, navigatie enz.) OF infor-
matie van de boordcomputer.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
A
12
54
7
6
3
1.85
NLD_UD80867_1
Afficheurs et indicateurs (BJA - Renault)
10
9
8
Koelvloeistoftemperatuurmeter 9
Bij normaal gebruik, moet de meter 9 voor
de zone 8 blijven.
Bij intensief gebruik kan de indicator in de
buurt van de zone komen.
Dit is alleen ernstig als het controlelampje
® verschijnt, samen met een bericht op
het instrumentenpaneel en een piepsignaal.
Brandstofpeilmeter 10
Als het minimumpeil is bereikt, licht het
waarschuwingslampje M in de meter
oranje op en klinkt een geluidssignaal.
Ga zo snel mogelijk tanken.
DISPLAYS EN METERS (2/7)
appareils de contrôle .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
afficheur .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ordinateur de bord .....................................
(page courante)
alarme sonore de survitesse .....................
(page courante)
carburant autonomie..................................
(page courante)
1.86
NLD_UD80867_1
Afficheurs et indicateurs (BJA - Renault)
DISPLAYS EN METERS (3/7)
Instrumentenpaneel B
Dit gaat branden wanneer het contact wordt
ingeschakeld.
Het oplichten van sommige controlelampjes
gaat vergezeld van een boodschap.
Afhankelijk van de auto kunt u de inhoud en
de kleuren van uw instrumentenpaneel naar
eigen keuze instellen.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing bij auto's
met een multimediascherm.
Bij auto's zonder multimediascherm
1.103.
B
1 2
5
3
6
Geluidssignaal snelheidsverklikker
Afhankelijk van de auto en het land wordt
het waarschuwingslampje weerge-
geven en is een geluidssignaal te horen.
Dit geluidssignaal is te horen zodra de auto
sneller rijdt dan 120 km/u. Het waarschu-
wingslampje blijft branden zolang de snel-
heid hoger is dan 120 km/u.
Snelheidsmeter 11
Afhankelijk van de geselecteerde rijstijl vari-
eert het display.
Indicatielampje rijstijl 12 2.29.
Koelvloeistoftemperatuurmeter 14
Bij normaal gebruik, moet de meter 14 voor
de zone 13 blijven.
11 12
14
13
Bij intensief gebruik kan de indicator in de
buurt van de zone komen.
Dit is alleen ernstig als het controlelampje
® verschijnt, samen met een bericht op
het instrumentenpaneel en een piepsignaal.
Toerenteller 15
(schaalverdeling × 1000)
Deze wordt op een andere manier weerge-
geven volgens de gekozen instelling op het
instrumentenpaneel. Afhankelijk van de ge-
selecteerde rijstijl wordt deze mogelijk niet
weergegeven.
Geselecteerde rijmodus 16 3.2
Totaalteller 17 1.95
Boordcomputerzone 18 1.91
17
18
16
15
liquide de refroidissement moteur .............
(page courante)
1.87
NLD_UD80867_1
Afficheurs et indicateurs (BJA - Renault)
DISPLAYS EN METERS (4/7)
Brandstofpeilmeter 21
Als het minimumpeil is bereikt, wordt het
waarschuwingslampje M dat is opgeno-
men in de meter oranje en klinkt er een ge-
luidssignaal.
Ga zo snel mogelijk tanken.
Richtingaanwijzers 22
Waarschuwingslampje 23 1.78
Controlelampje bij te lage
bandenspanning 24 2.40
Waarschuwingslampje airbag 25 1.42
Multimedia-informatie 19
Afhankelijk van de auto kunt u informatie van
het multimediascherm weergeven (kompas,
telefoon, navigatie, enz.).
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
Geschat bereik met resterende
brandstof 20
Deze waarde wordt aangegeven na
400 meter gereden te hebben 1.95.
22 22
25 24 23 26 27 28
Waarschuwingslampje stop on-
middellijk 26 1.78
Controlelampje detectie handen op
stuurwiel 27 2.56 2.117
Waarschuwingslampje parkeerrem of
elektronische parkeerrem 28 2.23
2.24
19
21 20
1.88
NLD_UD80867_1
Afficheurs et indicateurs (BJA - Renault)
DISPLAYS EN METERS (5/7)
32 33
2930
Stop indien mogelijk het voertuig, als de ver-
keersomstandigheden het toelaten.
Laat de verbrandingsmotor draaien totdat de
waarschuwingslampjes verdwijnen.
Dit is nodig om de tractiebatterij op te laden.
Controlelampje elektrische bedrijfsmo-
dus 31
Dit verschijnt als het voertuig enkel wordt
aangedreven door de tractiebatterij.
Weergave “klaar om te rijden 32
Het bericht READY verschijnt als het contact
wordt ingeschakeld en verdwijnt als de auto
sneller rijdt dan 5 km/u.
Snelheidsmeter 33
Afhankelijk van de geselecteerde rijstijl vari-
eert het display.
E-Tech hybride versie
Instrumentenpaneel B
Dit gaat branden wanneer het contact wordt
ingeschakeld.
Het oplichten van sommige controlelampjes
gaat vergezeld van een boodschap.
Restniveau 230V-accu29
Batterij bijna leeg
Bij extreem gebruik op lage snelheid kan het
laadniveau van de accu zakken tot een laag
niveau.
Het 30 controlelampje brandt geel om u te
waarschuwen.
Het vermogen van de elektromotor wordt
beperkt om te zorgen dat het E-Tech hybride
systeem correct werkt, totdat het laadniveau
van de accu voldoende is.
Kies voor een soepeler rijstijl of stop de
auto, indien mogelijk, zonder het contact uit
te schakelen tot het 30 controlelampje weer
blauw wordt.
Drempels van onmiddellijke stilstand
Bij extreem en langdurig gebruik van het
voertuig (bijv. slepen of rijden op steile hel-
lingen of ruig terrein) met snelheden lager
dan 10 km/u), kan het laadniveau de drem-
pelwaarde voor onmiddellijke blokkering be-
reiken.
Er klinkt een pieptoon en het rode controle-
lampje verschijnt.
Als het laadniveau blijft dalen, wordt het
elektrische bereik niet meer getoond.
31
1.89
NLD_UD80867_1
Afficheurs et indicateurs (BJA - Renault)
Brandstofpeilmeter 39
Als het minimumpeil is bereikt, licht het
waarschuwingslampje M in de meter
oranje op en klinkt een geluidssignaal.
Vul de tank zo snel mogelijk, ongeacht het
resterende laadniveau.
Als het voertuig geen brandstof meer bevat,
tankt u minimaal 8 liter brandstof.
Anders blijft de hybride modus onbeschik-
baar.
39
3734
35
Energie-indicator 34 1.6
Verbruiksmeter 35 2.29
Geselecteerde rijmodus 36 3.2
Tripcomputerzone of multimedia-infor-
matiezone 37
Geschat bereik met resterende
brandstof 38
Deze waarde wordt aangegeven na
400 meter gereden te hebben 1.95.
38
36
DISPLAYS EN METERS (6/7)
Temperatuurweergave
verbrandingsmotor 41
Druk op de 43 schakelaar voor toegang
tot de wereld “Voertuig” 40 en druk vervol-
gens op de schakelaar 3 of 4 totdat 41 wordt
weergegeven.
41
40
niveaux
huile moteur .........................................
(page courante)
équipements multimédia............................
(page courante)
1.90
NLD_UD80867_1
Afficheurs et indicateurs (BJA - Renault)
Afficheurs et indicateurs
DISPLAYS EN METERS (7/7)
Waarschuwing minimumpeil
motorolie
Als de motor wordt gestart, verschijnt een
waarschuwing op het instrumentenpaneel
als het minimum oliepeil is bereikt. 4.4.
Bij de eerste waarschuwing kunt u deze
laten verdwijnen door te drukken op de
schakelaar 42OK”.
De volgende waarschuwingen verdwijnen
automatisch na ongeveer 30 seconden.
Instrumentenpaneel in mijlen
(mogelijkheid om over te gaan op km/u)
Auto's zonder een multimediascherm
Schakel het contact uit en druk zo vaak
als nodig op de schakelaar 43 om de
wereld het tabblad “Instellingen” 47 weer
te geven;
Druk op 44 of 45 tot u bij “Voertuig instel-
lingen” bent en druk dan op de schake-
laar 42OK”;
Druk op 44 of 45 tot u bij “INSTRUM.
PANEEL” bent en druk dan op de scha-
kelaar 42OK”;
– druk herhaaldelijk op 44 of 45 om naar
Eenheid: km/h” (of “Eenheid: mph”,
indien nodig) te gaan en druk vervolgens
op de schakelaar 42OK”;
druk op de schakelaar46 om terug te
keren naar het vorige menu.
Auto's uitgerust met een multimedia-
scherm.
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem om de eenheid te selecteren.
Opmerking: in beide gevallen gaat de
boordcomputer na een onderbreking van
accuvoeding automatisch terug naar de oor-
spronkelijke eenheid.
Om terug te gaan naar de vorige eenheid,
gaat u op dezelfde manier te werk.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
47
42 44
4546
43
appareils de contrôle .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ordinateur de bord .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
menu de personnalisation des réglages du
véhicule .....................................................
(page courante)
1.91
NLD_UD80868_1
Ordinateur de bord : généralités (BJA - Renault)
ordinateur de bord
BOORDCOMPUTER: algemene informatie (1/4)
Boordcomputer A of B
Afhankelijk van de auto, beschikt hij over de
volgende functies:
afgelegde afstand;
gegevens van de reis;
– informatieboodschappen;
storingsboodschappen (in combinatie
met het controlelampje ©);
– alarmboodschappen (in combinatie met
het lampje ®);
menu voor het personaliseren van de
auto-instellingen. 1.103.
Alle functies zijn beschreven op de volgende
bladzijden.
AB
1.92
NLD_UD80868_1
Ordinateur de bord : généralités (BJA - Renault)
BOORDCOMPUTER: algemene informatie (2/4)
3
1
A
Auto uitgerust met boordcomputer A
De functies worden verdeeld over zones 1, 2
en 3.
De positie van de zones varieert afhankelijk
van de rijstijl geselecteerd.
Zone 3 betreft rijhulpmiddelen en kan niet
worden aangepast.
Druk op de schakelaar 4 om te wisselen
tussen de zones 1 en 2, en selecteer de
functies door herhaaldelijk te drukken op 5
of 6.
2
A
45
6
7
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
heure
réglage .................................................
(page courante)
consommation de carburant ......................
(page courante)
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
autonomie de vidange ...............................
(page courante)
entretien :
autonomie de vidange .........................
(page courante)
capacité réservoir additionnel ....................
(page courante)
1.93
NLD_UD80868_1
Ordinateur de bord : généralités (BJA - Renault)
BOORDCOMPUTER: algemene informatie (3/4)
Auto uitgerust met boordcomputer B
U ziet de functies in de menu’s 8 en 9.
Druk op de schakelaar 4 om tussen de
zones te bladeren en de functies te selec-
teren door herhaaldelijk op de schakelaar 5
of 6 te drukken.
Druk op de schakelaar 10 om terug te keren
naar het vorige menu.
8
9
7 5
610
4
B
Gaz de Pétrole Liquéfié : GPL ...................
(page courante)
1.94
NLD_UD80868_1
Ordinateur de bord : généralités (BJA - Renault)
BOORDCOMPUTER: algemene informatie (4/4)
Resetten van de dagteller en
ritinstellingen (resetknop)
Selecteer een van de reisgegevens en houd
vervolgens 7 OK ingedrukt totdat het dis-
play weer op nul staat.
Automatische nulinstelling van
de gegevens van de reis
De nulinstelling gebeurt automatisch als één
van de gegevens zijn maximale waarde be-
reikt.
Betekenis van de waarden
gedurende de eerste paar
kilometer na een nulinstelling
De waarden van gemiddeld verbruik, bereik
en gemiddelde snelheid worden stabieler
en nauwkeuriger naarmate de afgelegde
afstand vanaf de laatste nulinstelling groter
wordt.
De eerste kilometers na een nulinstelling
kunt u constateren dat de actieradius toe-
neemt tijdens het rijden.
Dit komt doordat rekening wordt gehouden
met het gemiddeld verbruik sinds de laatste
nulinstelling.
Maar het gemiddeld verbruik kan afnemen
als:
de auto met een constante snelheid rijdt;
de motor zijn bedrijfstemperatuur bereikt
(nulinstelling bij koude motor);
u vanuit druk stadsverkeer op de buiten-
weg komt.
Selecties
(het display hangt af van de uitvoering van
de auto en het land)
a) Functieoverzicht, storings- en informatie-
berichten;
b) Ritinstellingen:
gemiddeld verbruik;
huidig verbruik;
geschat bereik met resterende brandstof;
afgelegde afstand;
gemiddelde snelheid;
Gemiddeld verbruik van LPG;
geschatte actieradius met de overgeble-
ven LPG;
– LPG-actieradius;
c) dagteller en gemiddelde snelheid;
d) De bandenspanning resetten.
e) instelling van de tijd.
f) Onderhoudsinterval:
– Onderhoudsinterval
resterende afstand tot olieverversing.
g) Actieradius met resterende reagens.
7
ordinateur de bord .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.95
NLD_UD80869_1
Ordinateur de bord : paramètres de voyage (BJA - Renault)
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (1/5)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
Voorbeelden van de selectie Betekenis van de gekozen aanduiding
Geen bericht in geheugen
a) Functieoverzicht.
Aanduiding achtereenvolgens:
informatieboodschappen (passagiersairbag OFF enz.);
storingsberichten (Controleer inspuitsysteem enz.).
b) Actueel verbruik.
De waarde wordt aangegeven zodra de auto sneller rijdt dan 30 km/u.
7.4 L/100
Gemiddeld verbruik sinds de laatste nulinstelling.
De waarde wordt aangegeven na minstens 400 meter gereden te hebben sinds de laatste
nulinstelling.
5.8 L/100
c) Dagteller: afgelegde afstand sinds de laatste reset.
112,4 km
Gemiddelde snelheid sinds de laatste nulinstelling.
Deze waarde wordt aangegeven na 400 meter gereden te hebben.
123.4 km/h
Gaz de Pétrole Liquéfié : GPL ...................
(page courante)
1.96
NLD_UD80869_1
Ordinateur de bord : paramètres de voyage (BJA - Renault)
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (2/5)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
Voorbeelden van de selectie Betekenis van de gekozen aanduiding
Gemiddeld LPG
d) Gemiddeld LPG-verbruik
–-.- L/100
Autonomie LPG
Geschat bereik met de resterende LPG.
–-- km
Afstand LPG
Afgelegde afstand met LPG sinds de laatste reset.
–-- km
90 km/h e) Actuele snelheid (afhankelijk van de auto).
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
heure
réglage .................................................
(page courante)
1.97
NLD_UD80869_1
Ordinateur de bord : paramètres de voyage (BJA - Renault)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (3/5)
Voorbeelden van de selectie Betekenis van de gekozen aanduiding
Bandendruk init.
lang drukken
f) reset van de bandenspanning
2.40
16:30 g) Tijd instellen.
1.106
entretien :
autonomie de vidange .........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
autonomie de vidange ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.98
NLD_UD80869_1
Ordinateur de bord : paramètres de voyage (BJA - Renault)
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (4/5)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
Voorbeelden van de selectie
Betekenis van de gekozen aanduiding
Boordcomputer met de ingebouwde
onderhoudsboodschap
f) Overgebleven afstand tot de volgende onderhoudsbeurt of olieverversing.
Afstand tot de volgende onderhoudsbeurt
Met het contact aan en een stilstaande motor, toegang tot de informatie
“Aantal km tot volgende onderhoudsbeurt”. Als de afstand dichtbij de termijn is,
zijn verschillende gevallen mogelijk:
als het resterende aantal km minder is dan 1500 km of één maand: wordt het
bericht “Onderhoudsbeurt over” weergegeven samen met de eerstvolgende
mogelijkheid (afstand of tijd);
bereik gelijk aan 0 km of datum van onderhoudsbeurt bereikt: bericht
“Onderhoud uitvoeren” verschijnt samen met waarschuwingslampje ©.
Laat zo snel mogelijk een onderhoudsbeurt uitvoeren.
Onderhoudsbeurt binnen
30 000 km / 12 maanden
Onderhoudsbeurt over
300 km / 24 dagen
Onderhoud uitvoeren
Resetten: om de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt te resetten, houdt u toets OK ongeveer 10 seconden ingedrukt, totdat de rijafstand
tot de volgende onderhoudsbeurt permanent wordt weergegeven.
Opmerking: als een onderhoudsbeurt wordt uitgevoerd zonder de olie te verversen, moet alleen de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt
worden gereset. Bij olie verversen moet zowel de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt als tot de volgende olieverversing worden gereset.
capacité réservoir additionnel ....................
(page courante)
1.99
NLD_UD80869_1
Ordinateur de bord : paramètres de voyage (BJA - Renault)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (5/5)
Voorbeelden van de selectie
Betekenis van de gekozen aanduiding
Boordcomputer met de boodschap afstand
tot de volgende onderhoudsbeurt (vervolg)
f) Overgebleven afstand tot de volgende onderhoudsbeurt of olieverversing.
Afstand olieverversing
Met het contact aan en een niet-draaiende motor, toegang tot de km-stand om
het aantal km tot de volgende olieverversing weer te geven.
Olie verversen binnen
30 000 km / 24 maanden
afhankelijk van de auto past de afstand tot olieverversing zich aan de rijstijl aan (veel langzaam rijden, huis-aan-huis bezorgen, lang rijden met
stationair toerental, trekken van een aanhangwagen enz.). De resterende afstand tot de volgende olieverversing kan dus in sommige gevallen
sneller afnemen dan de werkelijk afgelegde afstand.
Resetten: om de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt te resetten, houdt u toets OK ongeveer 10 seconden ingedrukt, totdat het aantal km
tot de volgende olieverversing permanent wordt weergegeven.
Opmerking: als een onderhoudsbeurt wordt uitgevoerd zonder de olie te verversen, moet alleen de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt
worden gereset. Bij olie verversen moet zowel de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt als tot de volgende olieverversing worden gereset.
Vul AdBlue bij voor 2400 km g) Geschat bereik met de resterende reagens.
ordinateur de bord .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
frein de parking ..........................................
(page courante)
démarrage .................................................
(page courante)
1.100
NLD_UD80870_1
Ordinateur de bord : messages d’information (BJA - Renault)
BOORDCOMPUTER: informatieboodschappen
Voorbeelden van boodschappen Betekenis van de gekozen aanduiding
“Parkeerrem aangetrokken” Geeft aan dat de parkeerrem is vastgezet.
“Draai stuurwiel + START” Draai het stuurwiel licht terwijl u op de startknop van de auto druk om de stuurkolom te ontgrendelen.
“Test systemen” Wordt weergegeven, contact aan, als de auto zichzelf controleert.
Zij kunnen u helpen bij het starten van de auto of u informeren over een keuze of een omstandigheid.
Voorbeelden van informatieboodschappen worden hierna gegeven.
ordinateur de bord .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
filtre
à gazole ...............................................
(page courante)
airbag.........................................................
(page courante)
conseils antipollution .................................
(page courante)
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
1.101
NLD_UD80871_1
Ordinateur de bord : messages d’anomalies de fonctionnement (BJA - Renault)
BOORDCOMPUTER: storingsboodschappen
Zij verschijnen bij het waarschuwingslampje © en het is noodzakelijk direct voorzichtig naar een merkdealer te rijden. Als u dit
voorschrift negeert, loopt u het risico dat uw auto beschadigd wordt.
Zij verdwijnen door een druk op de keuzetoets van de aanduiding of na enkele secondes en worden opgeslagen in het functieoverzicht. Het
lampje © blijft branden. Voorbeelden van storingsboodschappen worden hieronder gegeven.
Voorbeelden van boodschappen Betekenis van de gekozen aanduiding
“Brandstoffilter aftappen” Geeft aan dat er water in het brandstoffilter is, raadpleeg zo snel mogelijk een merkdealer.
“Controleer voertuig” Geeft een storing aan van een van de opname-elementen van de pedalen, van het beheer-
systeem van de accu of van een opname-element van het oliepeil.
“Controleer airbag” Geeft een storing aan van de aanvullende veiligheidsvoorzieningen. In geval van een onge-
luk, bestaat het risico dat ze niet geactiveerd worden.
“Controleer lucht verontreiniging” Geeft een storing aan van het roetfiltersysteem van de auto.
Geeft een storing aan in het systeem voor emissiebeperking als dit gepaard gaat met
het controlelampje . 1.132.
“Elektrische syst controleren” Geeft een storing aan van het tractiesysteem.
ordinateur de bord .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
crevaison ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
bip sonore ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anomalies de fonctionnement....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.102
NLD_UD80872_1
Ordinateur de bord : messages d’alerte (BJA - Renault)
BOORDCOMPUTER: alarmboodschappen
Zij verschijnen met het controlelampje ® en dwingen u, voor uw veiligheid, direct te stoppen zonder het verkeer in gevaar te bren-
gen. Stop de motor en start deze niet opnieuw. Roep de hulp in van een merkdealer.
Hierna krijgt u voorbeelden van waarschuwingen.
Opmerking: de berichten verschijnen afzonderlijk of afwisselend (als er meerdere berichten zijn), eventueel samen met een controlelampje en/
of een geluidssignaal.
Voorbeelden van boodschappen Betekenis van de gekozen aanduiding
Risico op motorschadeGeeft een storing van het inspuitsysteem, een oververhitting van de motor van de auto of
een ernstig probleem met de motor van de auto aan.
Storing remsysteemGeeft een probleem in het remsysteem aan.
Elektr. storing GEVAARGeeft een probleem in het laadstroomcircuit van de accu aan (dynamo, enz.).
“Lekke band” Dit betekent dat minstens een van de banden lek is of veel te lage spanning heeft.
Storing stuurbekracht.Geeft een probleem met de stuurinrichting aan.
Elektr. storing motorGeeft vermogensverlies van de auto aan.
Elektr. storing GEVAARGeeft een storing van het elektrische systeem aan.
menu de personnalisation des réglages du
véhicule .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
personnalisation des réglages du véhicule
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglages personnalisés du véhicule .........
(jusqu’à la fin de l’UD)
menu de configuration ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(page courante)
équipements multimédia............................
(page courante)
réglages .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglages
menu de configuration .........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
essuie-vitres/lave-vitre ...............................
(page courante)
verrouillage des portes ..............................
(page courante)
condamnation des portes ..........................
(page courante)
portes.........................................................
(page courante)
éclairage :
extérieur d’accompagnement ..............
(page courante)
1.103
NLD_UD80873_1
Menu de personnalisation des réglages du véhicule (BJA - Renault)
d) “Welkom”:
Welkom buitenkant;
Automatische uitklappen van de spie-
gels;
Welkom interieur;
Automatische modus binnenlicht.
Afhankelijk van de functie, selecteer:
“ON” of “OFF” om het volgende in of uit te
schakelen,
of
een periode om de tijd dat de lichten
aan zijn aan te passen (d.w.z. de functie
“Uitschakelvertraging”).
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
menu de personnalisation des réglages du véhicule
MENU VOOR HET PERSONALISEREN VAN DE AUTO-INSTELLINGEN (1/3)
Deze functie zorgt, afhankelijk van de uitrus-
ting van de auto, voor het in-/uitschakelen
en de afstelling van sommige functies van
de auto.
Auto’s met een
multimediascherm 1
Toegang tot het instelmenu
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem voor informatie over de diverse
instellingen.
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
Selecteer een menu en vervolgens de func-
tie die moet worden gewijzigd (de weergave
hangt af van de uitrusting en het land van
de auto):
a) “Rijden”:
indicator volume;
– Vrijloop;
– ...
b) “Toegang”:
Ontgrendeling van het bestuur-
dersportier;
Portieren vergrendelen tijdens het
rijden;
Openen/sluiten van de handsfree-mo-
dus;
Afstandsbediening vergrendelen/ont-
grendelen bij naderen;
Geluid vergrendeling op afstand;
Modus stil;
Automatische vergrendeling;
c) “Verl. / wissers”:
– Uitschakelvertraging;
Wissen in zijn achteruit;
Automatisch wissen voorruit;
Wissen na ruitensproeien;
1
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux de jour ................................................
(page courante)
ordinateur de bord .....................................
(page courante)
essuie-vitres/lave-vitre ...............................
(page courante)
verrouillage des portes ..............................
(page courante)
condamnation des portes ..........................
(page courante)
portes.........................................................
(page courante)
conduite .....................................................
(page courante)
éclairage :
extérieur d’accompagnement ..............
(page courante)
aide au parking ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.104
NLD_UD80873_1
Menu de personnalisation des réglages du véhicule (BJA - Renault)
MENU VOOR HET PERSONALISEREN VAN DE AUTO-INSTELLINGEN (2/3)
Auto’s zonder een
multimediascherm
Toegang tot het menu met de
instellingen op het display 2
Druk zo vaak als nodig is op de schakelaar 3
om naar de wereld “Instellingen “ te gaan en
druk vervolgens op 7OK” om te bevesti-
gen.
Druk herhaaldelijk op 4 of 5 om naar het
menu “Voertuig instellingen” te gaan en druk
vervolgens op “OK” om te bevestigen.
Selecteer met 4 of 5 de te wijzigen functie
en bevestig vervolgens door te drukken op
OK” (het display kan afwijken afhankelijk
van de uitrusting en het land):
“INSTRUM.PANEEL”:
– Taal;
– Eenheid;
– Stijl;
– Kleur.
“VOERTUIG”:
Wissen van de achterruit bij achteruit-
rijden;
Automatische wissen van de voorruit;
Wissen na ruitensproeien;
Vrijloop in de ECO-modus;
indicator volume;
Welkom buitenkant.
PARKEER ASSIST.”:
– Voor;
– Achter;
– Zijkant;
– Pieptoonvolume.
“RIJHULPSYSTEMEN”:
Volume waarschuwingsgeluid bij ver-
laten rijstrook;
Waarschuwingsgevoeligheid bij verla-
ten rijstrook;
Waarschuwingstrilling bij verlaten rij-
strook;
Gevoeligheid rijstrookassistent;
– Dodehoekwaarschuwing;
Actief remmen;
2 – Snelheidswaarschuwing;
– vermoeidheidswaarschuwing;
– Afstandwaarschuwing
“VERLICHTING”:
Automatische modus binnenlicht;
Automatische uitschakelvertraging;
Uitschakelvertraging: XX seconden;
– ...
“TOEGANG”:
Portieren vergrendelen tijdens het
rijden;
Handsfree openen/sluiten;
Alleen ontgrendeling van bestuur-
dersportier;
Automatisch opnieuw vergrendelen;
Ontgrendelen bij naderen;
Vergrendelen bij weglopen;
Stil vergrendelen;
Automatisch openen/sluiten;
Automatisch uitklappen van buiten-
spiegels;
– ...
“RESET”.
= functie ingeschakeld;
< functie uitgeschakeld.
Druk op de schakelaar 6 om terug te keren
naar het vorige menu.
7 4
56
3
1.105
NLD_UD80873_1
Menu de personnalisation des réglages du véhicule (BJA - Renault)
Als u een van de keuzes “PARKEER
ASSIST.” of “INSTRUM.PANEEL” selec-
teert, krijgt u opnieuw een selectie (geluids-
volume van de parkeerhulp of taal van het
instrumentenpaneel).
Bepaal in dat geval uw keuze en bevestig
deze door op de schakelaar “7 OK” te druk-
ken, de geselecteerde waarde wordt weer-
gegeven met een = vóór de regel.
Druk op de schakelaar 6 om het menu te
verlaten.
Het kan nodig zijn dit een aantal keren te
herhalen. Het menu voor het personaliseren van
de instellingen van de auto kan niet ge-
bruikt worden tijdens het rijden.
Boven 20 km/u schakelt het display van
het instrumentenpaneel automatisch
terug naar de boordcomputer.
MENU VOOR HET PERSONALISEREN VAN DE AUTO-INSTELLINGEN (3/3)
7 4
56
3
montre .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
appareils de contrôle .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
température extérieure ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
équipements multimédia............................
(page courante)
heure .........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.106
NLD_UD80874_1
Heure et température extérieure (BJA - Renault)
Auto’s uitgerust met een multimedia-
scherm.
De tijd en/of buitentemperatuur verschijnen
op het multimediascherm 1.
Raadpleeg de multimedia-instructies.
KLOKJE EN BUITENTEMPERATUUR (1/2)
Auto’s zonder een multimediascherm
Druk zo vaak als nodig op de schakelaar 2
om naar de wereld “Instellingen” te gaan.
Druk herhaaldelijk op 3 of 4 om naar het
menu “Tijd instellingen” te gaan en druk ver-
volgens op 6OK”.
Houd de schakelaar 6OK” ingedrukt totdat
de tijd knippert.
Stel de tijd in met 3 of 4, druk op 6OK” om
te bevestigen en stel vervolgens de minuten
in met 3 of 4 en druk vervolgens op 6OK
om te bevestigen.
Druk op de schakelaar 5 om terug te keren
naar het vorige menu.
1
6 3
45
2
montre .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.107
NLD_UD80874_1
Heure et température extérieure (BJA - Renault)
Buitentemperatuurmeter
Bijzonderheid:
Als de buitentemperatuur tussen -3 °C en
+3 °C ligt, knipperen de symbolen °C (waar-
schuwing voor kans op gladheid).
KLOKJE EN BUITENTEMPERATUUR (2/2)
Buitentemperatuurmeter
De buitenthermometer is be-
slist geen gladheidsdetector.
Gladheid is niet alleen van de
temperatuur afhankelijk, maar van meer
factoren zoals de ligging van de weg en
de vochtigheid van de lucht.
Afhankelijk van de auto, als de elektri-
sche voeding onderbroken is geweest
(losgenomen accukabel, zekering door-
gebrand enz.) wordt de klok automatisch
weer gelijk gezet na enkele minuten,
zodra het systeem weer informatie kan
ontvangen GPS.
volant de direction chauffant ......................
(page courante)
volant de direction
réglage .................................................
(page courante)
position de conduite
réglages ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.108
NLD_UD80875_1
Volant de direction (BJA - Renault)
Stuurwielverwarming
(Afhankelijk van de auto)
Met deze functie wordt het stuurwiel ver-
warmd 2.
De werking van de startvergrendeling
Wanneer de temperatuur is bereikt, worden
de zones ongeveer 30 minuten verwarmd,
waarna de functie automatisch wordt uitge-
schakeld.
Volant de direction, Direction assistée
Voer, om veiligheidsredenen,
deze afstellingen uitsluitend uit
als de auto stilstaat.
Hoogte- en diepteverstelling van
het stuurwiel
Laat de hendel 1 zakken en zet het stuurwiel
in de gewenste stand.
Til daarna de hendel geheel terug omhoog
en voorbij het zware punt om het stuurwiel
te blokkeren.
Controleer of het stuurwiel goed is vergren-
deld.
Schakel de functie in
Druk met het contact aan op de schake-
laar 3: het waarschuwingslampje in de scha-
kelaar licht op.
Uitschakelen van de functie
– Automatisch:
De functie wordt ongeveer 30 minuten na
de verwarmingsfase automatisch uitgescha-
keld.
Het 3 waarschuwingslampje in de schake-
laar blijft aan.
Opmerking: als de functie automatisch is
uitgeschakeld, drukt u twee keer op de scha-
kelaar 3 om deze opnieuw te activeren.
Als de schakelaar 3 niet opnieuw wordt in-
gedrukt, wordt de functie weer ingeschakeld
wanneer het contact wordt aangezet.
– Handmatig:
Als u de functie wilt uitschakelen tijdens de
verwarmingsfase, drukt u op de schake-
laar 3.
Het 3 waarschuwingslampje in de schake-
laar dooft.
1
3
2
STUURWIEL, MET STUURBEKRACHTIGING (1/2)
direction assistée .......................................
(page courante)
direction à assistance variable ..................
(page courante)
assistance de direction ..............................
(page courante)
Stop and Start............................................
(page courante)
Multi-Sense................................................
(page courante)
rétroviseurs ................................................
(page courante)
1.109
NLD_UD80875_1
Volant de direction (BJA - Renault)
Opmerking: de stuurbekrachtiging hangt af
van de geselecteerde modus in het menu
“MULTI-SENSE” 3.2.
Stuurbekrachtiging
Rijd nooit met een accu die niet genoeg ge-
laden is.
Snelheidsafhankelijke
stuurbekrachtiging
De snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging
past de mate van bekrachtiging automatisch
aan de snelheid waarmee u rijdt aan.
Bij het parkeren is er veel bekrachtiging
(voor meer comfort) en met het toenemen
van de snelheid vermindert de bekrachtiging
(voor een grotere veiligheid bij snel rijden).
Bijzonderheid van Stop and Start
Wanneer de motor op stand-by wordt gezet,
werkt de stuurbekrachtiging niet.
In dit geval wordt de stuurbekrachtiging op-
nieuw ingeschakeld wanneer de motor op-
nieuw wordt gestart of de snelheid hoger
wordt dan 1 km/u (afdaling, helling enz.).
STUURWIEL, MET STUURBEKRACHTIGING (2/2)
Zet nooit de motor af tijdens het
rijden: bij uitgeschakelde motor
is er geen bekrachtiging.
Bij stilstaande motor of bij een storing in
het systeem blijft het mogelijk het stuur-
wiel te draaien.
Er moet meer kracht gezet worden.
Laat het stuurwiel niet in een uiterste
stand gedraaid staan als de auto stil
staat. Draai nooit aan het stuurwiel wanneer
de accu is ontkoppeld.
rétroviseurs ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.110
NLD_UD80876_1
Rétroviseurs (BJA - Renault)
Elektrisch inklapbare spiegels
De buitenspiegels klappen automatisch uit
als de auto wordt ontgrendeld.
De spiegels klappen automatisch in bij het
vergrendelen van de auto.
Opmerking: u kunt het automatisch in- of
uitklappen van de buitenspiegels uit-/inscha-
kelen 1.103.
U kunt het systeem uitzetten met de scha-
kelaar 3.
In deze situatie blijven de buitenspiegels in-
geklapt totdat de knop 3 opnieuw wordt in-
gedrukt, zonder automatisch inklappen.
Rétroviseurs
SPIEGELS (1/2)
1
Spiegels
Afstellen
Wanneer u de buitenspiegel selecteert met
behulp van de 2 schakelaar, verschijnt het
ingebouwde controlelampje op de schake-
laar.
Gebruik vervolgens de 1-knop om de ge-
wenste stand in te stellen.
Verwarmde buitenspiegels
Het ontdooien gebeurt tegelijk met het ver-
warmen van de achterruit 3.6 3.12.
Voorwerpen die worden waar-
genomen in de achteruitkijk-
spiegel zijn in werkelijkheid
dichterbij dan ze lijken.
Voor uw eigen veiligheid dient u hiermee
rekening te houden bij het bepalen van
de afstand, voordat u een manoeuvre
uitvoert.
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
bijzonderheid
Wanneer de achteruitkijkspiegel handmatig
is in- of uitgeklapt, kan hij worden teruggezet
naar een bepaalde gebruiksstand.
Dit kan door op de schakelaar 3 te drukken.
U hoort een mechanische klik vanuit het
spiegelblok.
Als u geen klikgeluid hoort, drukt u opnieuw
op de 3-schakelaar totdat u het klikgeluid
van de buitenspiegels hoort.
2
3
1.111
NLD_UD80876_1
Rétroviseurs (BJA - Renault)
SPIEGELS (2/2)
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
4
Binnenspiegel
De binnenspiegel is verstelbaar.
Spiegel met knopje 4
Om te voorkomen dat u in het donker ver-
blind wordt door achter u rijdende voertui-
gen, kan het spiegelglas in de nachtstand
gekanteld worden met het knopje 4 achter
de spiegel.
Spiegel zonder knopje 4
De achteruitkijkspiegel wordt automatisch
donkerder wanneer er een auto achter u rijdt
met groot licht of zeer fel licht.
Voorwerpen die worden waar-
genomen in de achteruitkijk-
spiegel zijn in werkelijkheid
dichterbij dan ze lijken.
Voor uw eigen veiligheid dient u hiermee
rekening te houden bij het bepalen van
de afstand, voordat u een manoeuvre
uitvoert.
éclairage :
extérieur ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de position ...........................................
(page courante)
signalisation éclairage ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de route ................................................
(page courante)
feux :
de croisement ......................................
(page courante)
feux :
de brouillard .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
mode AUTO ...............................................
(page courante)
feux de jour ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
éclairage :
tableau de bord ....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.112
NLD_UD80878_1
Éclairages et signalisations extérieures (BJA - Renault)
Éclairages et signalisations extérieurs
VERLICHTING EN SIGNALEN (1/6)
šMarkeringslichten
Draai de ring 2 tot het symbool bij
het merkteken 3 staat:
Dit controlelampje op het in-strumentenpa-
neel licht op.
Functie verlichting overdag
De dagrijverlichting schakelt overdag au-
tomatisch in zonder dat u de schakelaar 1
hoeft te bedienen bij het starten van de
motor, en gaat uit bij het stoppen van de
motor.
1
kDimlicht
Handbediend
Draai de ring 2 tot het symbool bij het merk-
teken 3 staat: Dit controlelampje op het in-
strumentenpaneel licht op.
Automatische werking
(afhankelijk van de auto)
Draai de ring 2 tot het symbool AUTO bij
het merkteken 3 staat: draaiende motor, de
dimlichten schakelen automatisch in en uit,
naargelang de helderheid buiten, zonder dat
u de schakelaar 1 hoeft te bedienen.
Controleer, voordat u in het
donker wegrijdt, de werking
van de verlichting en stel indien
nodig de stand van de kop-
lampen af op de belasting van de auto
1.119.
Zorg ervoor dat de lichten niet bedekt
zijn (vuil, modder, sneeuw, vervoer van
voorwerpen, enz.).
Afhankelijk van de auto gaan de dimlichten
automatisch aan na enkele wisbewegingen
van de ruitenwisserbladen.
2
13
mode AUTO ...............................................
(page courante)
feux :
de route ................................................
(page courante)
feux :
de croisement ......................................
(page courante)
réglage position de conduite......................
(page courante)
1.113
NLD_UD80878_1
Éclairages et signalisations extérieures (BJA - Renault)
Tijdens het uitschakelen van het grootlicht
keren de dimlichten automatisch terug in
hun oorspronkelijke stand.
Automatisch grootlicht
Afhankelijk van de auto ontsteekt
en dooft dit systeem automatisch het groot-
licht.
Het gebruikt een camera geplaatst achter de
binnenspiegel om voorliggers en tegenlig-
gers te detecteren.
Het grootlicht wordt automatisch ontstoken
wanneer:
er weinig licht buiten is;
er geen andere auto of verlichting wordt
gedetecteerd;
als de auto sneller dan ongeveer 40 km/u
rijdt.
Als niet aan een van de voorwaarden hier-
onder wordt voldaan, wordt overgeschakeld
naar dimlicht.
Opmerking: zorg ervoor dat de voorruit niet
is bedekt (door vuil, modder, damp enzo-
voort).
Om automatisch grootlicht in te
schakelen:
Draai de ring 2 tot het symbool AUTO bij de
markering 3 staat en duw tegen de schake-
laar 1.
Het controlelampje verschijnt op het
instrumentenpaneel.
VERLICHTING EN SIGNALEN (2/6)
Het systeem kan onder bepaalde om-
standigheden niet goed werken, met
name:
extreme weersomstandigheden
(regen, sneeuw, mist enz.);
als er iets achter de voorruit of voor
de camera zit;
als een achterligger of tegenligger
weinig verlichting voert of afgedekte
lampen heeft;
– verkeerde afstelling van de koplam-
pen;
reflecterende systemen;
– ...
áGrootlicht
Met draaiende motor, duw met de
dimlichten aan tegen de lichtschakelaar 1.
Dit controlelampje op het in-strumentenpa-
neel licht op.
Om het grootlicht uit en het dimlicht weer in
te schakelen, trekt u de lichtschakelaar 1 op-
nieuw naar u toe.
Functie “Zet lichten omhoog
tijdens het rijden”
Als het grootlicht is ingeschakeld, verbetert
de functie “Zet lichten omhoog tijdens het
rijden” het zicht van de bestuurder door het
dimlicht en grootlicht automatisch omhoog
te zetten.
2
13
mode AUTO ...............................................
(page courante)
feux :
de route ................................................
(page courante)
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
1.114
NLD_UD80878_1
Éclairages et signalisations extérieures (BJA - Renault)
storingen
Wanneer het bericht “Controleer autom ver-
lichting” op het instrumentenpaneel ver-
schijnt, wordt het systeem uitgeschakeld.
Raadpleeg een merkdealer.
VERLICHTING EN SIGNALEN (3/6)
Het gebruik ‘s nachts van een
draagbaar navigatiesysteem
op het gedeelte van de voorruit
onder de camera, kan de wer-
king van het automatische grootlichtsys-
teem verstoren (risico van reflecties op
de voorruit).
Het systeem voor het auto-
matisch inschakelen van het
grootlicht is in geen geval een
vervanging voor de oplettend-
heid en verantwoordelijkheid van de be-
stuurder inzake de verlichting van het
voertuig en de aanpassing daarvan aan
de licht-, zicht- en verkeersomstandig-
heden.
Automatisch grootlicht
(vervolg)
Om automatisch grootlicht uit te
schakelen:
draai de ring 2 in een andere stand dan
AUTO;
of
Trek aan de schakelaar 1.
Het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat uit..
Opmerking: het grootlicht wordt geacti-
veerd bij het uitschakelen van de functie
voor automatisch grootlicht.
2
13
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
équipements multimédia............................
(page courante)
alarme sonore d’oubli d’éclairage ..............
(page courante)
feux :
de croisement ......................................
(page courante)
1.115
NLD_UD80878_1
Éclairages et signalisations extérieures (BJA - Renault)
VERLICHTING EN SIGNALEN (4/6)
Geluidssignaal vergeten
verlichting
Indien de lichten nog branden nadat de
motor is uitgeschakeld, klinkt er een sig-
naal bij het openen van het bestuurderspor-
tier om u te waarschuwen dat de lichten
nog branden (om ontlading van de accu of
andere problemen te voorkomen).
storingen
Als het bericht “Controleer verlichting”
verschijnt in combinatie met het ©
waarschuwingslampje en het k
waarschuwingslampje knippert op het in-
strumentenpaneel, is er een storing in de
verlichting.
Raadpleeg een merkdealer.
Uitschakelen van de lichten
De lichten gaan automatisch uit na stop-
pen van de motor, openen van het bestuur-
dersportier of vergrendelen van de auto.
In dat geval schake-len, bij de volgende keer
starten van de motor, de lichten opnieuw in,
overeen-komstig de stand van ring 2.
N.B.: als de mistlichten branden, dooft de
verlichting niet automatisch.
Functie welkomst en afscheid
(afhankelijk van de auto)
Wanneer de functie is ingeschakeld, gaan
de dagrijverlichting en de markeringslichten
achter automatisch aan wanneer card wordt
gedetecteerd of de auto wordt ontgrendeld.
Ze gaan automatisch uit:
ongeveer één minuut nadat ze zijn aan-
gegaan;
wanneer de motor wordt gestart, naarge-
lang van de stand van de schakelaar voor
de verlichting;
of
wanneer de auto wordt vergrendeld.
Inschakelen/Uitschakelen van
de functie
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem om de externe welkomstfunctie
in of uit te schakelen.
Selecteer “ON” of “OFF”.
2
éclairage :
extérieur d’accompagnement ..............
(page courante)
feux :
de position ...........................................
(page courante)
feux :
de croisement ......................................
(page courante)
1.116
NLD_UD80878_1
Éclairages et signalisations extérieures (BJA - Renault)
Functie “uitschakelvertraging”
Met deze functie kunt u de markeringslich-
ten en dimlichten korte tijd inschakelen (bijv.
voor het bijlichten bij het openen van een
hek).
Met de motor gestopt, de lichten uit-
geschakeld en de ring 2 in stand AUTO,
trekt u de hendel 1 naar u toe: de marke-
ringslichten en dimlichten schakelen onge-
veer 30 seconden in en de controlelampjes
š en k verschijnen op het instru-
mentenpaneel.
Om deze tijd te verlengen, kunt u de schake-
laar tot vier keer naar u toe trekken (de maxi-
male tijd is ongeveer twee minuten).
Het bericht “verlichting op _ _ _” gevolgd
door de resterende tijd worden ter bevesti-
ging op het instrumentenpaneel weergege-
ven.
Daarna kunt u uw auto vergrendelen.
Om de verlichting uit te schakelen voordat
deze automatisch uitschakelt, verdraait u de
ring 2 (de stand is onbelangrijk) en draait u
deze daarna terug in de stand AUTO.
VERLICHTING EN SIGNALEN (5/6)
2
1
feux :
de brouillard .........................................
(page courante)
feux additionnels de virage ........................
(page courante)
1.117
NLD_UD80878_1
Éclairages et signalisations extérieures (BJA - Renault)
Mistachterlicht
Draai de middelste ring 4 van de
schakelaar zo dat het symbool bij het merk-
teken 3 staat en laat dan los.
De werking is afhankelijk van de gevoerde
verlichting; het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat branden.
Zodra de weersomstandigheden dit toelaten
moet u de mistachterlichten uitschakelen om
de achter u rijdende weggebruikers niet te
hinderen.
VERLICHTING EN SIGNALEN (6/6)
Bij mist, sneeuw of bij het vervoer van
voorwerpen die voorbij de voorkant van
het dak uitsteken, werkt de automati-
sche verlichting niet altijd.
Het inschakelen van de mistlichten blijft
onder controle van de bestuurder: de
controlelampjes op het instrumentenpa-
neel informeren u over het inschakelen
(controlelampje brandt) of uitschakelen
(controlelampje uit).
Lichten uit
Draai de middelste ring 4 opnieuw tot het
merkteken 3 tegenover het symbool van de
mistlampen staat die u wilt uitschakelen.
Het bijbehorende controlelampje op het in-
strumentenpaneel dooft.
Bij het uitschakelen van de verlichting, gaan
ook de mistlichten voor en achter uit.
2
134
avertisseurs sonore et lumineux ................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clignotants .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
éclairage :
extérieur ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de détresse ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de direction ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
signal danger .............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
signalisation éclairage ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
warning ......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de direction ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
klaxon ........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
appel
lumineux ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.118
NLD_UD80879_1
Avertisseurs sonores et lumineux (BJA - Renault)
Avertisseurs sonores et lumineux
éAlarmknipperlichten
(waarschuwingssignaal)
Gebruik schakelaar 2.
Hierdoor komen de vier knipperlichten en de
zijknipperlichten tegelijk in werking.
Gebruik deze alleen als gevaar dreigt om
andere weggebruikers te waarschuwen dat
u gedwongen bent te stoppen op een abnor-
male plaats of zelfs waar dit verboden is, of
bij bijzondere rij- of verkeersomstandighe-
den.
Richtingaanwijzers
Zet de schakelaar 1 in dezelfde richting als
waarin u het stuurwiel wilt bewegen.
Werking van de sneltoets
Verschuif de hendel 1 even omhoog of
omlaag, waarbij u het weerstandspunt niet
overschrijdt, en laat hem dan weer los: de
hendel keert terug naar zijn oorspronkelijke
stand en het betreffende richtingaanwijzer-
lampje knippert drie keer.
Claxon
Druk op het midden van het stuurwiel A om
de claxon te laten klinken.
Lichtsignaal
Trek schakelaar 1 naar u toe en laat deze
los om met de koplampen te knipperen.
CLAXON EN LICHTSIGNALEN
A
2
1
2
éclairage :
extérieur ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
réglage .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
projecteurs
réglage .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglage des projecteurs .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
signalisation éclairage ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglage électrique de la hauteur des
faisceaux ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
réglage de la hauteur des faisceaux ....
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.119
NLD_UD80880_1
Réglage des faisceaux (BJA - Renault)
Schakelaar A wordt gebruikt om de hoogte
van de koplampen aan te passen aan de be-
lasting van de auto.
Als de dimlichten branden, drukt u op of trekt
u aan schakelaar A zo vaak als nodig is voor
het selecteren van de gewenste stand op
het instrumentenpaneel.
De geselecteerde positie wordt gedurende
ongeveer 30 seconden weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Opmerking: Afhankelijk van de auto wordt
elke keer als de motor wordt gestart, de ge-
selecteerde stand gedurende ongeveer 30
seconden getoond op het instrumentenpa-
neel, en gedurende ongeveer 5 seconden
elke keer als er op de schakelaar A wordt
gedrukt.
Réglage des projecteurs
KOPLAMPEN AFSTELLEN
Voorbeelden van de stand van
knop A
, afhankelijk van de belasting
Bestuurder alleen of met een passagier
voorin 0
Alle stoelen bezet 1 of 2
Bestuurder met passagiers en bagage (of
belading) tot de maximaal toegelaten totale
massa
2 of 3
Bestuurder zonder passagiers of bagage (of
belading) tot de maximaal toegelaten totale
massa
4
In de volgende tabel ziet u enkele voorbeelden. Stel in alle gevallen bediening A in vol-
gens de belading van de auto, zodat de weg goed zichtbaar is en andere weggebruikers
niet verblind worden.
A
essuie-vitres ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
lave-vitres ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
précautions d’utilisation .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.120
NLD_UD80881_1
Essuie-vitre / lave-vitre avant (BJA - Renault)
Essuie-vitres, lave-vitres
Bijzonderheid
Tijdens het rijden, gaat de wisser langza-
mer werken als de auto stopt.
Van snel continu wissen naar langzaam con-
tinu wissen.
Zodra de auto weer gaat rijden, beginnen
de wissers weer met de oorspronkelijk inge-
stelde snelheid te werken.
Als u de schakelaar 1 in een andere stand
zet, schakelt u hiermee bovengenoemd au-
tomatisme uit.
Auto voorzien van ruitenwisser
voor met interval
A een keer wissen
Door kort te drukken maakt de ruiten-
wisser één wisbeweging.
B stoppen
C wissen met intervallen
De wissers vegen met tussenpozen
van enkele secondes. De duur van het
interval is te regelen door de ring 2 te
verdraaien;
D langzaam continu wissen
E snel continu wissen
1A
B
C
D
E
RUITENWISSER, -SPROEIER VOOR (1/5)
2
1
1.121
NLD_UD80881_1
Essuie-vitre / lave-vitre avant (BJA - Renault)
Auto voorzien van ruitenwisser
voor met regensensor
De regensensor bevindt zich op de voorruit,
voor de binnenspiegel.
A een keer wissen
Door kort te drukken maakt de ruiten-
wisser één wisbeweging.
B stoppen
Wanneer automatisch wissen is inge-
schakeld of de gevoeligheid wordt ver-
hoogd, wordt één wisbeweging uitge-
voerd.
Opmerking:
de regensensor heeft enkel een onder-
steunende functie. Bij beperkte zicht-
baarheid moet de bestuurder zijn ruiten-
wisser handmatig inschakelen. Bij mist
of sneeuwval werkt de ruitenwisser niet
altijd automatisch en blijft deze onder uw
controle.
Bij temperaturen onder nul wordt auto-
matisch wissen niet ingeschakeld wan-
neer de auto wordt gestart. Deze functie
wordt automatisch ingeschakeld wan-
neer de auto sneller rijdt dan een be-
paalde snelheid (ongeveer 8 km/uur).
schakel automatisch wissen niet in bij
droog weer;
ontdooi de voorruit volledig voordat u het
automatisch wissen inschakelt;
wanneer u de auto door een wasstraat
rijdt, moet u de ring 1 in stand B zetten
om het automatisch wissen uit te zetten.
2F
1
C automatisch wissen
In deze stand signaleert het systeem
water op de voorruit en schakelt het
wissen in met een aangepaste wis-
snelheid. De inschakeldrempel van het
wissen en de duur van het interval is
te regelen door de ring 2 te verdraaien:
F: minimale gevoeligheid;
G: maximale gevoeligheid.
Hoe hoger de gevoeligheid, des te
sneller reageren de ruitenwissers en
wordt de frequentie van het wissen
verhoogd.
G
RUITENWISSER, -SPROEIER VOOR (2/5)
1A
B
C
D
E
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
1.122
NLD_UD80881_1
Essuie-vitre / lave-vitre avant (BJA - Renault)
D langzaam continu wissen
E snel continu wissen
storingen
Bij een storing van het automatisch wissen,
schakelt de ruitenwisser over op wissen met
intervallen.
Roep de hulp in van een merkdealer.
De werking van de regensensor kan worden
verstoord bij:
beschadigde ruitenwissers; een wa-
terlaagje of watersporen achterla-
ten in de detectiezone van de sensor
kunnen de reactiesnelheid van het
automatisch wissen vergroten of de
frequentie van het wissen verhogen;
een voorruit met een chip of barst ter
hoogte van de sensor, of een voorruit
die is bedekt met stof, vuil, insecten,
ijs, het gebruik van was en wateraf-
stotend stoffen; de ruitenwisser zal
minder gevoelig zijn of reageert mo-
gelijke helemaal niet.
Bijzonderheid
Tijdens het rijden, gaat de wisser langza-
mer werken als de auto stopt.
Van snel continu wissen naar langzaam con-
tinu wissen.
Zodra de auto weer gaat rijden, beginnen
de wissers weer met de oorspronkelijk inge-
stelde snelheid te werken.
Als u de schakelaar 1 in een andere stand
zet, schakelt u hiermee bovengenoemd au-
tomatisme uit.
Voorzorgsmaatregelen
Controleer bij vorst voordat u de rui-
tenwisser inschakelt of de ruitenwisser-
bladen niet zijn vastgevroren. Als u de
ruitenwisser inschakelt terwijl de bladen
zijn vastgevroren, kunt u zowel de bladen
als de motor van de ruitenwisser bescha-
digen.
Activeer de ruitenwissers niet op een
droge ruit. Dit kan leiden tot vroegtijdige
slijtage of beschadiging van de wisser-
bladen.
RUITENWISSER, -SPROEIER VOOR (3/5)
1A
B
C
D
E
essuie-vitre/lave-vitre
remplacement des balais .....................
(page courante)
1.123
NLD_UD80881_1
Essuie-vitre / lave-vitre avant (BJA - Renault)
Voordat u iets aan de voorruit
doet (wassen, ontdooien, rei-
nigen, enz.), zet u de schake-
laar 1 in stand B (uit).
Risico van verwonding en/of bescha-
digingen.
Wanneer er zich obstakels op de voor-
ruit bevinden (vuil, sneeuw, ijs ...), maakt
u de voorruit (inclusief de centrale zone
achter de binnenspiegel) schoon voor-
dat u de ruitenwissers inschakelt (risico
op oververhitting van de motor).
Als een obstakel de beweging van een
blad verhindert, kan dat blad stoppen
met wissen.
Verwijder het obstakel en schakel de rui-
tenwisser opnieuw in met de ruitenwis-
serschakelaar.
Bijzondere stand van
de ruitenwisser voor
(onderhoudsstand)
In deze stand kunnen de bladen worden op-
getild om ze van de voorruit te verwijderen.
Dit kan nuttig zijn:
om de bladen te reinigen;
om de bladen van de voorruit los te
maken in winterse weersomstandighe-
den;
vervang de bladen 5.38.
Zet, met het contact aan of draaiende motor,
de hendel twee keer 1 in de stand A (één
wisbeweging).
De wisserbladen stoppen iets boven de mo-
torkap.
Om de bladen terug te zetten in de laagste
stand, met het contact aan, moet u ervoor
zorgen dat de ruitenwissers zijn neergeklapt
op de voorruit. Zet daarna de schakelaar 1 in
stand A (één wisbeweging).
Voordat u het contact inschakelt, moet u
de ruitenwisser neerklappen op de voorruit.
Anders loopt u kans dat de motorkap of de
ruitenwisser beschadigd raakt wanneer u de
ruitenwisser inschakelt.
RUITENWISSER, -SPROEIER VOOR (4/5)
1A
B
C
D
E
1.124
NLD_UD80881_1
Essuie-vitre / lave-vitre avant (BJA - Renault)
Opmerking: Bij temperaturen onder nul kan
de ruitenwisservloeistof aanvriezen op de
voorruit en het zicht verminderen. Verwarm
de voorruit met behulp van de ontwase-
mingsschakelaar voordat u ze reinigt.
Ruitensproeier
Contact aan: trek de schakelaar 1 naar u
toe en laat deze weer los.
Door langer te drukken wordt de ruiten-
sproeier geactiveerd en maken de ruitenwis-
sers twee wisbewegingen, een paar secon-
den later gevolgd door een derde.
Voor auto’s uitgerust met een multimedia-
scherm, kunt u ervoor kiezen de derde wis-
beweging van de ruitenwisserbladen in of uit
te schakelen. 1.103.
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap, of de scha-
kelaar van de ruiten- wisser in
stand B (uit) staat.
Verwondingsgevaar.
De werking van een
ruitenwisserblad
Let op de staat van de ruitenwisserbla-
den. Hun levensduur hangt van u af:
houd de bladen schoon: reinig de
bladen en de ruit regelmatig met
water en zeep;
gebruik ze niet op een droge ruit;
maak ze los van de ruit als ze lange
tijd niet zijn gebruikt.
Vervang ze in elk geval, zodra hun wer-
king afneemt, ongeveer eens per jaar.
5.38.
Voorzorgen bij het gebruik
van de wissers
Maak, als het vriest of sneeuwt, de
achterruit schoon voordat u de ruiten-
wisser aanzet (de motor kan overver-
hitten).
zorg dat niets de beweging van de
wisser hindert.
RUITENWISSER, -SPROEIER VOOR (5/5)
1
essuie-vitres ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
lave-vitres ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.125
NLD_UD80882_1
Essuie-vitre / Lave-vitre arrière (BJA - Renault)
ACHTERRUITSPROEIER, -WISSER (1/2)
1
3
YAchterruitwisser
Draai met ingeschakeld contact
aan de ring 3 op de hendel 1 totdat het sym-
bool tegenover het referentiepunt 2 staat.
stoppen
wissen met intervallen
De ruitenwisserbladen vegen met tus-
senpozen van enkele seconden. De
frequentie van het wissen varieert
naargelang de rijsnelheid van de auto;
langzaam continu wissen
Om de werking te stoppen, laat u opnieuw
de ring 3 draaien.
Opmerking
Wanneer u de auto door een wasstraat rijdt,
moet u de ring 3 van de schakelaar 1 in rust-
stand zetten om het automatisch wissen uit
te zetten.
Houd u aan de gebruiksvoorschriften.
Voordat u iets aan de achter-
ruit doet (wassen van de auto,
ontdooien, reinigen enz.) moet
u de schakelaar 1 in ruststand
zetten.
Risico van verwonding en/of bescha-
digingen.
2
Gebruik de ruitenwisserarm niet om de
achterklep te openen of te sluiten.
De werking van een
ruitenwisserblad
Let op de staat van de ruitenwisserbla-
den. Hun levensduur hangt van u af:
houd de bladen schoon: reinig de
bladen en de ruit regelmatig met
water en zeep;
gebruik ze niet op een droge ruit;
maak ze los van de ruit als ze lange
tijd niet zijn gebruikt.
Vervang ze in elk geval, zodra hun wer-
king afneemt, ongeveer eens per jaar.
5.38.
Voorzorgen bij het gebruik
van de wissers
Maak, als het vriest of sneeuwt, de
achterruit schoon voordat u de ruiten-
wisser aanzet (de motor kan overver-
hitten).
zorg dat niets de beweging van de
wisser hindert.
1.126
NLD_UD80882_1
Essuie-vitre / Lave-vitre arrière (BJA - Renault)
ACHTERRUITSPROEIER, -WISSER (2/2)
Inschakelen/uitschakelen van de
achterruitwisser
Wanneer de achteruitversnelling wordt inge-
schakeld, wordt het wissen met intervallen
van de achterruit ingeschakeld (als de rui-
tenwissers van de voorruit werken). Als uw
auto is uitgerust met een menu om de auto-
instellingen te personaliseren, kunt u deze
functie in- of uitschakelen. 1.103.
Voor auto’s die niet zijn uitgerust met een
menu om de instellingen te personaliseren,
kunt u de functie laten deactiveren door een
merkdealer.
pRuitenwissers/
ruitensproeiers achter
Duw met het contact aan lang tegen de
schakelaar 1 en laat vervolgens los.
Als de schakelaar langer ingedrukt ge-
houden wordt, zullen (behalve de ruiten-
sproeier) de ruitenwisser twee wisbewegin-
gen maken, enkele seconden later gevolgd
door een derde (druppel-wisfunctie).
Als u de schakelaar loslaat, blijft de achter-
ruitwisser werken.
Wanneer er zich obstakels op de achterruit
bevinden (vuil, sneeuw ...), probeert de rui-
tenwisser alle obstakels weg te wissen. Als
een obstakel de beweging van het blad ver-
hindert, kan het blad stoppen. Verwijder het
obstakel, wacht ongeveer 30 seconden en
schakel de ruitenwisser opnieuw in met de
schakelaar voor het wissen.
Voorzorgsmaatregelen
Controleer bij vorst voordat u de ruiten-
wisser inschakelt of de ruitenwisserbla-
den niet zijn vastgevroren op de ruit. Als
u de ruitenwisser bedient terwijl het blad
geblokkeerd is door vorst, bestaat het
risico dat zowel het blad als de motor van
de ruitenwisser beschadigd raken.
Activeer de ruitenwissers niet op een
droge ruit. Dit kan leiden tot vroegtijdige
slijtage of beschadiging van de wisser-
bladen.
1
capacité du réservoir carburant .................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carburant
qualité ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carburant
remplissage .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réservoir carburant
capacité ...............................................
(page courante)
bouchon de réservoir carburant.................
(jusqu’à la fin de l’UD)
niveaux :
carburant ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.127
NLD_UD80883_1
Réservoir carburant (BJA - Renault)
Soort brandstof
Gebruik brandstof van goede kwaliteit
die overeenkomt met de normen die in elk
land zijn vastgelegd en beslist overeenkomt
met de indicaties op de sticker op klepje 1
6.7.
Réservoir carburant
BRANDSTOFTANK (1/5)
De tankdop is van een speci-
aal type.
Vraag naar ditzelfde type als u
een andere dop koopt.
Ga naar een merkdealer.
Rook niet tijdens het tanken en ontsteek
geen open vuur in de nabijheid van de
brandstoftank of de tankdop.
Maak de omgeving van het vulsysteem
niet schoon met een hogedrukreiniger.
Vermeng de dieselbrandstof
nooit met benzine (loodvrij of
E85), zelfs niet een kleine hoe-
veelheid.
Gebruik geen ethanol als uw auto hier
niet voor aangepast is.
Voeg geen reagens toe aan de brand-
stof, anders kan de motor beschadigd
raken 0.8.
Als u een additief wilt toevoegen aan de
brandstof, gebruik dan een product dat
is goedgekeurd door onze technische
dienst.
Ga naar een merkdealer.
Bruikbare inhoud van de tank:
– Ongeveer 42 liter voor de uitvoering met
benzinemotor;
– Ongeveer 39 liter voor de uitvoeringen
met dieselmotor;
– Ongeveer 48 liter voor de hybride versie.
Om bij ontgrendelde auto het klepje 1 te
openen, drukt u op de zone A en laat u ver-
volgens los. Het klepje 1 gaat een beetje
open. Tijdens het tanken gebruikt u de
houder 2 op het klepje 1 om de dop 3 aan
op te hangen.
Meer informatie over het tanken vindt u bij
“Tanken van brandstof”. Sluiten: druk het
klepje met de hand tegen de aanslag.
1
A3
2
Brandstofsoorten die voldoen aan de
Europese normen die ook gelden voor
de motoren van auto’s die in Europa zijn
verkocht: zie tabel 6.7.
1
1.128
NLD_UD80883_1
Réservoir carburant (BJA - Renault)
Dieselmotor
Gebruik uitsluitend dieselbrandstof die
overeenkomt met de indicaties op de sticker
aan de binnenkant van het klepje 1.
Benzinemotor
Gebruik uitsluitend ongelode benzine.
Het octaangetal (RON) moet conform de ge-
gevens zijn die op de sticker van het klepje 1
staan 6.7.
Als het niet mogelijk om ten minste 5 liter
brandstof toe te voegen vanwege het brand-
stofpeil in de tank, rijd dan door tot de tank
de gewenste capaciteit heeft.
Benzinemotor
Schade die ontstaan is als gevolg van het
tanken van loodhoudende benzine wordt
niet door de fabrieksgarantie gedekt.
Om te voorkomen dat er per ongeluk lood-
houdende benzine wordt getankt, heeft de
vulhals een nauwe doorlaat met een veilig-
heidssysteem waarin alleen een vulpistool
met loodvrije benzine past.
Tanken van brandstof
Wanneer het contact uit is, steekt u het vul-
pistool zo ver mogelijk naar binnen voor-
dat u met tanken begint (spatgevaar). Houd
hem in deze stand tijdens het tanken.
Als het vulpistool automatisch is afgeslagen,
mag u nog maximaal twee liter brandstof bij-
vullen.
Let er op dat bij het tanken geen water bij de
brandstof komt. Het klepje 1 en zijn omge-
ving moeten schoon blijven.
bijzonderheid
Bij het stoppen van de auto gedurende on-
geveer 3 maanden moet u brandstof toe-
voegen om te voorkomen dat de brand-
stofpomp beschadigt.
Om dit te doen, met het contact uit, vult u
ten minste 5 liter bij. Start vervolgens de
motor om de pomp in werking te zetten en
de brandstof in het brandstofcircuit te ver-
versen.
BRANDSTOFTANK (2/5)
1
Controleer na het tanken, of de dop en
het klepje gesloten zijn.
Als u brandstof wilt tanken,
zet u de motor uit (dus NIET
stand-by bij voertuigen met
de STOP and START-functie):
u moet het contact UIT zetten. 2.4,
2.7.
Risico van brand.
Stop and Start............................................
(page courante)
1.129
NLD_UD80883_1
Réservoir carburant (BJA - Renault)
Wijzig of repareer niet zelf het
brandstofsysteem (rekeneen-
heden, bedrading, brandstof-
circuit, inspuitstukken of ver-
stuivers, beschermkappen) vanwege de
grote gevaren voor de veiligheid die hier-
door kunnen ontstaan. Laat deze werk-
zaamheden uitsluitend door uw merk-
dealer uitvoeren.
Aanhoudende stank
van brandstof
In geval van een aanhoudende
stank van brandstof, moet u:
onmiddellijk stoppen, rekening hou-
dend met het overige verkeer en het
contact afzetten;
de alarmknipperlichten aanzetten en
alle passagiers uit laten stappen en
ze ver van het verkeer houden;
roep de hulp in van een merkdealer.
BRANDSTOFTANK (3/5)
Auto’s met kaart
Druk met de kaart in het interieur op de start-
knop 4 zonder de pedalen aan te raken.
Wacht een paar minuten voordat u de auto
start.
Het brandstofcircuit wordt dan ontlucht.
Als de motor niet start, herhaalt u de pro-
cedure.
Neem als de motor na verschillende pogin-
gen niet start, contact op met een merkdea-
ler.
4
Tank leeggereden bij
dieselmotor
Auto’s met sleutel/afstandsbediening
Zet de contactsleutel in de stand “Aan” M
2.3 en wacht een paar minuten voor-
dat u start zodat het brandstofcircuit kan
ontluchten;
draai de sleutel in de stand D. Als de
motor niet start, herhaalt u de procedure.
Als de motor na verschillende pogingen
niet start: raadpleeg een merkdealer.
Gaz de Pétrole Liquéfié : GPL ...................
(page courante)
1.130
NLD_UD80883_1
Réservoir carburant (BJA - Renault)
BRANDSTOFTANK (4/5)
Bruikbare inhoud van de LPG-tank: on-
geveer 32 liter.
Tanken van LPG
Zet de handrem vast, leg de motor stil, zet
het contact uit en doof de lichten.
Houd u in ieder geval aan de veiligheids-
voorschriften in de tankstations.
Afhankelijk van het land moet u voor het
tanken de vuladapter 5 op de LPG-vulpijp
vastschroeven.
Het is raadzaam de tank steeds volledig te
vullen.
Het maximumpeil is bereikt wanneer de
pomp niet langer LPG afgeeft of wanneer
het pompdebiet aanzienlijk afneemt.
Probeer in dat geval niet verder te tanken.
Tankstations zonder
zelfbediening
Als een medewerker van het tankstation de
LPG tankt, moet u hem of haar de adapter
geven 5.
BELANGRIJK: LPG-vuladapter 5
Afhankelijk van het land is het gebruik
van een specifieke adapter vereist voor
het vullen van LPG.
De vuladapter 5 wordt geleverd in
een zakje in het handschoenenkastje.
Afhankelijk van het land waarin de auto
is verkocht, is de vuladapter wel of niet
aanwezig in de auto.
Voordat u met de auto naar een ander
land gaat rijden, moet u een erkende
merkdealer raadplegen om erachter te
komen welk type adapter in dat land
wordt gebruikt.
5
5
5
1.131
NLD_UD80883_1
Réservoir carburant (BJA - Renault)
BRANDSTOFTANK (5/5)
Tankstations met zelfbediening
Wij raden u aan handschoenen te dragen
om het LPG-vulpistool vast te houden.
Open de tankklep van uw auto en schroef de
dop 6 van de LPG-vulpijp 7.
Volg de instructies op de LPG-pomp.
Deze geven aan hoe u correct moet tanken.
Afhankelijk van het type station, kan het
nodig zijn om de stationknop ingedrukt te
houden voordat het tanken begint.
Het maximum tankpeil is bereikt wanneer de
pomp niet langer LPG afgeeft of wanneer
het pompdebiet aanzienlijk afneemt.
Zodra u de knop loslaat, stopt de automaat.
Maak de vergrendeling los (er kan een
beetje gas ontsnappen), haal het vulpistool
uit de vulpijp en plaats het op de automaat.
Plaats na het vullen de dop 6 terug zodat er
geen water of vuil in het systeem terecht-
komt.
6
7
Als u brandstof wilt tanken,
zet u de motor uit (dus NIET
stand-by bij voertuigen met
de STOP and START-functie):
u moet het contact UIT zetten. 2.4,
2.7.
Risico van brand.
réactif (réservoir) .......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réservoir réactif ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réservoir réactif capacité ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
SCR : réduction catalytique sélective ........
(jusqu’à la fin de l’UD)
capacité du réservoir réactif ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
qualité réactif .............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réactif remplissage ....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
bouchon de réservoir réactif ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
Stop and Start............................................
(page courante)
AdBlue .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.132
NLD_UD80884_1
Réservoir réactif (BJA - Renault)
Vullen
Bruikbare inhoud van de tank: ongeveer
11 liter.
Open, met het contact uit, het deksel A en
draai de dop 1 los.
Let op:: er kan ammoniumhydroxidedamp
ontsnappen uit de opening als de tempera-
tuur van de tank hoog is.
Réservoir réactif
REAGENSTANK (1/4)
A
1
De vuldop is van een speci-
aal type.
Vraag naar ditzelfde type als u
een andere dop koopt.
Ga naar een merkdealer.
Maak de omgeving van het vulsysteem
niet schoon met een hogedrukreiniger.
Om reagens bij te vullen, moet de motor
worden gestopt (en dus niet stand-by
voor auto’s met de STOP and Start-
functie).
U moet het contact UIT zetten 2.4
2.7.
Als het bericht “XXX KM stop
AdBlue bijvullen” verschijnt,
vult u de reagenstank bij. Volg
de instructies voor bijvullen.
Risico op stilstand van de auto.
De reagens mag niet in contact komen met ogen of huid. Bij onverhoopt contact
spoelen met veel water. Indien nodig een arts raadplegen.
U dient zich te houden aan de wetgeving van
het land waarin u zich bevindt. Overtreding
van de geldende regelgeving is strafbaar.
De werking van de
startvergrendeling
De reagens bestemd is voor dieselmotoren
voorzien van het SCR (selectieve katalysa-
tor)-systeem.
Gebruik van een reagens vermindert de
hoeveelheid stikstofoxide in uitlaatgassen.
Het werkelijke reagensverbruik is afhanke-
lijk van de gebruiksomstandigheden, de uit-
rusting van de auto en de rijstijl van de be-
stuurder.
Reagenskwaliteit
Gebruik alleen reagentia die voldoen aan
standaard ISO 22241 en in overeenstem-
ming met de markering op de vuldop.
1.133
NLD_UD80884_1
Réservoir réactif (BJA - Renault)
Als er reagens overstroomt of op het lakwerk
terechtkomt, moet het betroffen gebied snel
met veel water en een zachte doek worden
gereinigd.
Opmerking: als de reagens kristalliseert,
gebruikt u een zachte spons.
Bij extreem koud weer
Als het vriest moet de reagenstank
worden bijgevuld als de -indicator
en het bericht “Vul AdBlue bij voor 1200 km
verschijnen op het instrumentenpaneel.
Bijzondere gevallen
De reagensvloeistof bevriest bij temperatu-
ren lager dan ongeveer -10°C.
Probeer in deze omstandigheden niet om de
vloeistof bij te vullen als deze bevroren is.
Indien u het reservoir moet vullen of bijvul-
len met reagens ( aan), zet u de auto
indien mogelijk op een warmere plek zodat
de reagens weer vloeibaar wordt. Anders
vraagt u een vakman om reagensvloeistof
bij te vullen.
Vullen (vervolg)
U kunt de tank bijvullen bij de pomp.
Wanneer het contact uit is, steekt u het vul-
pistool zo ver mogelijk naar binnen voordat
u met tanken begint (spatgevaar).
Houd hem in deze stand tijdens het tanken.
Als het vulpistool automatisch is afgeslagen,
mag u nog maximaal twee liter brandstof bij-
vullen.
In andere vulsituaties is het belangrijk dat u
de informatie op de reagenscontainer (blik
of fles) leest.
Voorzorgsmaatregelen
Bij het vullen:
behandel de reagens voorzichtig. Het
kan kleding, schoenen, onderdelen
van de carrosserie enz. beschadigen;
let erop dat bij het vullen geen water in de
brandstoftank komt.
REAGENSTANK (2/4)
Er mogen geen werkzaamhe-
den worden uitgevoerd aan on-
derdelen van het systeem.
Om schade te voorkomen mag
uitsluitend deskundig personeel van de
merkdealer werkzaamheden aan het
systeem uitvoeren.
Nadat u de reagenstank hebt bijgevuld,
controleert u of de dop en het klepje zijn
gesloten. Start dan de motor en WACHT
10 seconden terwijl de auto stilstaat
met draaiende motor voordat u weer
wegrijdt.
Als u dit niet doet, wordt het bijvullen van
de tank pas geregistreerd nadat de auto
tientallen minuten heeft gereden.
De boodschap “--- Vul AdBlue” en/of de
controlelampjes kunnen zichtbaar blij-
ven totdat het bijvullen is geregistreerd
door het systeem.
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anomalies de fonctionnement....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
entretien.....................................................
(page courante)
autonomie du véhicule...............................
(page courante)
1.134
NLD_UD80884_1
Réservoir réactif (BJA - Renault)
REAGENSTANK (3/4)
Onderhoud/actieradius
De informatie op het instrumentenpaneel kan worden vergezeld door een geluidssignaal.
Controleen
waarschuwingslampjes Boodschap Wat te doen?
“Vul AdBlue bij voor 2400 km” Wanneer het bericht verschijnt als het contact wordt aangezet, hebt u
een actieradius van minder dan 2400 km.
Vul de tank bij, of laat een merkdealer de tank met reagens bijvullen.
gaat branden.
“Vul AdBlue bij voor 1200 km” Wanneer het bericht verschijnt als het contact wordt aangezet, hebt u
een actieradius tussen 1200 km en 800 km.
Vul de tank bij, of laat een merkdealer de tank met reagens bijvullen.
gaat branden.
“XXX KM stop AdBlue bijvullenHet bericht verschijnt als het contact wordt aangezet en wordt her-
haald:
Ongeveer elke 100 km: u hebt een actieradius tussen ongeveer
800 km en 200 km;
– Ongeveer elke 50 km: u hebt een actieradius van minder dan
200 km.
In alle gevallen moet de tank met reagens zo spoedig mogelijk
door u of een geautoriseerde dealer worden gevuld.
knippert.
“0 KM stop AdBlue bijvullenDe motor wil niet starten.
Voor een herstart moet u zelf de reagenstank bijvullen.
1.135
NLD_UD80884_1
Réservoir réactif (BJA - Renault)
REAGENSTANK (4/4)
Systeemstoringen
Als het controlelampje gaat branden, kan ook een pieptoon te horen zijn.
Controleen
waarschuwingslampjes Boodschap Interpretatie
en © gaan bran-
den.
“Controleer lucht verontreiniging”
“Contoleer kwaliteit AdBlue”
Controleer AdBlue injectie”
Geeft een storing in het systeem aan. Raadpleeg zo spoe-
dig mogelijk uw merkdealer.
en © gaan bran-
den.
“XXX KM stop antiluchtveront.”
Geeft aan dat er een systeemfout is en dat binnen 800 km
de auto niet meer opnieuw kan worden gestart.
Deze waarschuwingen worden herhaald:
Elke 100 km totdat er tussen 800 km en 200 km over is
voordat de auto niet opnieuw kan worden gestart;
– Elke 50 km wanneer er minder dan 200 km resteert
voordat de auto niet meer kan worden gestart.
Raadpleeg zo snel mogelijk de merkdealer.
en © gaan bran-
den.
“0 KM stop antiluchtveront.”
Geeft aan dat de auto niet opnieuw zal starten nadat het
contact is uitgeschakeld. Roep de hulp in van een merk-
dealer.
1.136
NLD_UD81075_2
Filler NU (BJA - Renault)
2.1
NLD_UD80885_1
Sommaire 2 (BJA - Renault)
Hoofdstuk 2: Het rijden
Inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.2
Startschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.3
Starten, Stoppen van de motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.4
Functie Stop & Start . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.11
Bijzonderheden van versies met benzine- en dieselmotor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.15
Bijzonderheden van uitvoeringen met LPG-motor. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.19
Versnellingshendel, handrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.23
Elektronische parkeerrem.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.24
Functie “AUTOHOLD” . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.28
Zuinig rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.29
Tips voor onderhoud en minder luchtverontreiniging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.38
Milieu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.39
Waarschuwing bij verlies van bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.40
Hulpen correctiesystemen tijdens het rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.46
Lane departure warning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.51
Rijstrookassistent . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.56
Dodehoekwaarschuwing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.62
Waarschuwing veiligheidsafstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.69
360° camera . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.73
Actieve noodrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.82
Detectie van verkeersborden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.90
Snelheidsbegrenzer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.94
Snelheidsregelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.98
Stop & Go adaptieve snelheidsregelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.103
Assistent voor snelwegen en files . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.117
Parkeerhulp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.133
Achteruitrijcamera . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.140
Automatisch parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.143
Automatische transmissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.148
Noodoproep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.153
rodage .......................................................
(page courante)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.2
NLD_UD80886_1
Rodage (BJA - Renault)
Rodage
INRIJDEN
Benzinemotor
Rijd de eerste 1 000 km niet sneller dan 130
km/uur in de hoogste versnelling en laat de
motor met niet meer dan 3 000 tot 3 500 tr/
min draaien.
Pas na ongeveer 3 000 km zult u over het
volle vermogen van de motor kunnen be-
schikken.
Opmerking: bij een nieuwe auto in de inrijf-
ase: het koelvloeistofpeil kan hoger zijn dan
de markering “MAXI” op de tank, en vervol-
gens dalen tot tussen de niveaus “MINI” en
MAXI”. Dit levert geen risico op.
Onderhoudsbeurten: zie het onderhouds-
document van uw auto.
Dieselmotor
Rijd de eerste 1.500 km niet sneller dan
130 km/uur in de hoogste versnelling en
houd het toerental onder 2.500 tr/min.
Daarna kunt u sneller rijden maar pas na
6 000 km zult u over het volle vermogen van
de motor kunnen beschikken.
Trek tijdens het inrijden nooit snel op. Als de
motor nog koud is mag u hem in de lagere
versnellingen nooit met een hoog toerental
laten draaien.
Opmerking: bij een nieuwe auto in de inrijf-
ase: het koelvloeistofpeil kan hoger zijn dan
de markering “MAXI” op de tank, en vervol-
gens dalen tot tussen de niveaus “MINI” en
MAXI”. Dit levert geen risico op.
Onderhoudsbeurten: zie het onderhouds-
document van uw auto.
contacteur de démarrage ..........................
(page courante)
mise en route du moteur............................
(page courante)
démarrage moteur .....................................
(page courante)
mise sous contact du véhicule...................
(page courante)
2.3
NLD_UD80887_1
Contacteur de démarrage : véhicule avec clé (BJA - Renault)
Contacteur de démarrage
CONTACTSLOT: auto met sleutel
Stand “Contact aan” ON 2
Het contact staat aan.
Alle accessoires (radio enzovoort) kunnen
worden gebruikt.
Stand START 3: "Starten"
Indien de motor niet aanslaat, moet u de
contactsleutel terug draaien tot de controle-
lampjes uit gaan voor u opnieuw kunt star-
ten.
Laat de contactsleutel los zodra de motor is
aangeslagen.
N.B.: bij een dieselmotor kunnen enkele se-
condes verstrijken tussen het draaien van
de sleutel en het starten van de motor om de
motor voor te verwarmen.
Startschakelaar
Stand LOCK 0: “Stop en stuurslot”
Als u de sleutel uit het slot trekt en het stuur
draait, hoort u een klik: de stuurinrichting is
nu vergrendeld.
Bij het vrijzetten van het stuurslot draait
u het stuur iets heen en weer bij het ver-
draaien van de sleutel.
arrêt du moteur ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
démarrage moteur .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
mise en route du moteur............................
(page courante)
mise sous contact du véhicule...................
(page courante)
2.4
NLD_UD80888_1
Démarrage, arrêt moteur : véhicule avec clé (BJA - Renault)
Benzinemotor
Geef bij het starten geen gas;
laat de contactsleutel los zodra de motor
is aangeslagen.
ÉDieselmotor
Draai de contactsleutel in de stand “ON
2 en houd de sleutel in die stand totdat
het controlelampje voorverwarming ge-
doofd is;
draai de sleutel naar de startpositie
START3 zonder gas te geven;
laat de sleutel los zodra de motor aan-
slaat.
Bijzonderheid: als de motor wordt gestart
bij een zeer lage buitentemperatuur (minder
dan -10°C): houd het koppelingspedaal in-
gedrukt tot de motor draait.
Stoppen van de motor
Laat de motor stationair draaien en draai de
sleutel terug in de stand “LOCK0.
Démarrage, arrêt moteur
DE MOTOR STARTEN, STOPPEN: auto met sleutel (1/3)
Starten van de motor
Om te starten:
Bij auto’s uitgerust met een automatische
versnellingsbak, plaatst u de hendel in
stand P.
Start uw auto nooit in vrij-
loop op een helling. De stuur-
bekrachtiging kan hierdoor
worden uitgeschakeld. Kans
op ongevallen.
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes,
een kind, een afhankelijke volwassene
of een dier in de auto achter als u deze
verlaat.
Ze kunnen zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, organen te bedienen zoals bij-
voorbeeld de ruitbediening, of de portie-
ren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
Zet het contact nooit uit
voordat de auto compleet
stilstaat. Als de motor niet
meer draait, werken de stuur-
en rembekrachtiging enz. niet meer. Ook
werken veiligheidsvoorzieningen zoals
airbags en gordelspanners niet meer.
Let op: als bij auto’s uitgerust met een hand-
geschakelde versnellingsbak de motor af-
slaat, verschijnt het bericht “Ontkoppelen
op het instrumentenpaneel. Druk het kop-
pelingspedaal helemaal in om de motor op-
nieuw te starten.
2.5
NLD_UD80888_1
Démarrage, arrêt moteur : véhicule avec clé (BJA - Renault)
DE MOTOR STARTEN, STOPPEN: auto met sleutel (2/3)
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit, ook niet heel even,
een kind, een afhankelijke volwassene
of een dier in de auto achter als u deze
verlaat.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, door organen te bedienen zoals
de ruitbediening, of de portieren te ver-
grendelen, enz..
Bovendien kan bij warm, zonnig weer de
temperatuur in het interieur heel erg snel
oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
Parkeer de auto niet of blijf niet
met draaiende motor staan op
een plaats waar de uitlaat zich
boven brandbaar materiaal
bevindt. Onder ongunstige omstandig-
heden (droogte, harde wind) kan brand
ontstaan als de hete uitlaat in contact
komt met gras of bladeren.
Zet het contact nooit uit
voordat de auto compleet
stilstaat. Als de motor niet
meer draait, zijn er geen stuur-
en rembekrachtiging meer. Ook werken
veiligheidsvoorzieningen, zoals airbags
en gordelspanners, niet meer.
LPG-uitvoering
De motor start altijd op benzine.
Zolang de brandstoftank leeg is, kan
het voertuig niet starten of alleen in
LPG-modus rijden.
Gebruik van de twee brandstoffen LPG/
benzine vereist de aanwezigheid van
benzine (voor starten, hoge acceleratie,
lage temperaturen, enz.).
Wanneer het oranje waarschuwings-
lampje verschijnt op het instru-
mentenpaneel en er is een pieptoon te
horen, vul de tank dan zo snel mogelijk
met brandstof.
Voor meer informatie over de LPG-
uitvoering 2.19.
2.6
NLD_UD80888_1
Démarrage, arrêt moteur : véhicule avec clé (BJA - Renault)
DE MOTOR STARTEN, STOPPEN: auto met sleutel (3/3)
E-Tech hybride versie
Inschakelen
Zet het contact aan:
zet de versnellingshendel in stand P;
druk op het rempedaal;
draai de sleutel naar de startpositie
3STARTzonder gas te geven;
laat de sleutel los zodra het bericht
READY verschijnt op het instrumenten-
paneel en u een geluidssignaal hoort.
Het bericht verdwijnt als de snelheid boven
ongeveer 5 km/u komt.
Het E-Tech hybride systeem stoppen
Met stilstaande auto: draai de contactsleutel
naar de stand 0LOCK”.
Het contact wordt uitgeschakeld en het be-
richt READY verdwijnt van het instrumen-
tenpaneel. Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes,
een kind, een afhankelijke volwassene
of een dier in de auto achter als u deze
verlaat.
Ze kunnen zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, organen te bedienen zoals bij-
voorbeeld de ruitbediening, of de portie-
ren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
Zet het contact nooit uit
voordat de auto compleet
stilstaat. Als de motor niet
meer draait, werken de stuur-
en rembekrachtiging enz. niet meer. Ook
werken veiligheidsvoorzieningen zoals
airbags en gordelspanners niet meer.
Controleer voordat u het voer-
tuig verlaat, of het contact is
uitgeschakeld.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u altijd het con-
tact uitzetten.
démarrage moteur .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
bouton de démarrage/arrêt moteur............
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
mise sous contact du véhicule...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.7
NLD_UD80889_1
Démarrage, arrêt moteur : véhicule avec carte (BJA - Renault)
DE MOTOR STARTEN, STOPPEN: auto met kaart (1/4)
De kaart moet worden ingevoerd binnen de
detectiezone 1.
Om te starten:
trap bij auto’s met een automatische
transmissie in de stand P het rempedaal
in en druk op de knop 2.
In geval van de E-Tech hybride versie
wordt de melding READY op het instru-
mentenpaneel weergegeven en klinkt er
een pieptoon.
Het bericht verdwijnt als de snelheid
boven ongeveer 5 km/u komt.
Laat het rempedaal los zodra de motor is
gestart;
Bijzonderheden
Als er niet is voldaan aan een van de
startvoorwaarden, verschijnt het bericht
Druk op rem + START” of “Ontkoppelen
+ START” of “Selecteer stand P” op het
instrumentenpaneel.
in sommige gevallen moet het stuurwiel
worden bewogen bij het indrukken van
de startknop 2 om het ontgrendelen van
de stuurkolom mogelijk te maken, het
bericht “Draai stuurwiel + START” waar-
schuwt u daarvoor.
Let op: als bij auto’s met een handgescha-
kelde versnellingsbak de motor afslaat, ver-
schijnt het bericht “Ontkoppelen” op het
instrumentenpaneel. Druk het koppelings-
pedaal helemaal in om de motor opnieuw te
starten.
1
voertuigen met een handgeschakelde
versnellingsbak, trapt het rempedaal in,
druk op knop 2 en laat het rempedaal los
zodra de motor is gestart.
Als een versnelling is ingeschakeld, moet
u ook het koppelingspedaal indrukken.
2
Afhankelijk van de auto hebt u wellicht een digitale sleutel met alle kaartfuncties.
Als er echter een kaart in het voertuig is achtergebleven en de portieren zijn vergrendeld
met de digitale sleutel, zijn alle kaartfuncties geblokkeerd.
Voor meer informatie 1.23.
2.8
NLD_UD80889_1
Démarrage, arrêt moteur : véhicule avec carte (BJA - Renault)
DE MOTOR STARTEN, STOPPEN: auto met kaart (2/4)
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit, ook niet heel even,
een kind, een afhankelijke volwassene
of een dier in de auto achter als u deze
verlaat.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, door organen te bedienen zoals
de ruitbediening, of de portieren te ver-
grendelen, enz..
Bovendien kan bij warm, zonnig weer de
temperatuur in het interieur heel erg snel
oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
Parkeer de auto niet of blijf niet
met draaiende motor staan op
een plaats waar de uitlaat zich
boven brandbaar materiaal
bevindt. Onder ongunstige omstandig-
heden (droogte, harde wind) kan brand
ontstaan als de hete uitlaat in contact
komt met gras of bladeren.
Zet het contact nooit uit
voordat de auto compleet
stilstaat. Als de motor niet
meer draait, zijn er geen stuur-
en rembekrachtiging meer. Ook werken
veiligheidsvoorzieningen, zoals airbags
en gordelspanners, niet meer.
LPG-uitvoering
De motor start altijd op benzine.
Zolang de brandstoftank leeg is, kan
het voertuig niet starten of alleen in
LPG-modus rijden.
Gebruik van de twee brandstoffen LPG/
benzine vereist de aanwezigheid van
benzine (voor starten, hoge acceleratie,
lage temperaturen, enz.).
Wanneer het oranje waarschuwings-
lampje verschijnt op het instru-
mentenpaneel en er is een pieptoon te
horen, vul de tank dan zo snel mogelijk
met brandstof.
Voor meer informatie over de LPG-
uitvoering 2.19.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u altijd het con-
tact uitzetten.
accessoires................................................
(page courante)
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
2.9
NLD_UD80889_1
Démarrage, arrêt moteur : véhicule avec carte (BJA - Renault)
DE MOTOR STARTEN, STOPPEN: auto met kaart (3/4)
De boodschap “Plaats de kaart in zone +
START” verschijnt op het instrumentenpa-
neel.
Druk op het rempedaal of koppelingspedaal
en leg de card 5 (knop aan de zijkant) op de
daarvoor bedoelde plaats 4.
Druk op de knop 2 om de auto te starten.
Het bericht verdwijnt.
4
storingen
In sommige gevallen werkt de handsfree-
card niet:
wanneer de kaartbatterij leeg is, accu
ontladen enz.;
nabijheid van een apparaat dat de de-
zelfde frequentie gebruik (scherm, mo-
biele telefoon, computerspel, enz.);
de auto bevindt zich in een sterk elektro-
magnetisch veld.
“Handsfree” starten met
achterklep open
In dat geval mag de kaart zich niet in de ba-
gageruimte bevinden, om te vermijden dat u
ze kwijtraakt.
Functie accessoires
(Contact aanzetten)
Zodra u bent ingestapt, hebt u een aantal
functies van de auto (radio, navigatiesys-
teem ruitenwisser, enz.) ter beschikking.
Om de andere functies te gebruiken, drukt u
met de kaart in de auto op de knop 2 zonder
de pedalen in te drukken.
4
5
2
arrêt du moteur ..........................................
(page courante)
2.10
NLD_UD80889_1
Démarrage, arrêt moteur : véhicule avec carte (BJA - Renault)
DE MOTOR STARTEN, STOPPEN: auto met kaart (4/4)
Voorwaarden voor het stoppen
van de motor
De auto moet stilstaan, met de hendel in
stand P bij een auto met een automatische
transmissie.
Op de E-Tech hybride versie wordt de mel-
ding READY op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Druk met de kaart in de auto op de knop 2:
de motor stopt.
Op de E-Tech hybride versie wordt de mel-
ding READY op het instrumentenpaneel uit-
geschakeld. Controleer, als u de auto ver-
laat en vooral als u de kaart bij
u hebt, of de motor volledig is
uitgeschakeld.
De stuurkolom vergrendelt bij het openen
van één van de portieren of bij het vergren-
delen van de auto.
Als de kaart niet in het interieur aanwezig is
of als de kaartaccu leeg is als de auto stil-
staat en u de motor wilt uitzetten, verschijnt
het bericht “Kaart afwezig druk lang START
op het instrumentenpaneel: druk langer dan
drie seconden op de knop 2.
Als de kaart niet meer in de auto aanwezig
is, moet u eerst zeker weten dat u ze kunt
terugvinden voordat u lang op de knop drukt,
want zonder de kaart kunt u de auto niet
meer starten.
Als de motor is gestopt, blijven de op dat
moment ingeschakelde accessoires (radio,
enz.) ongeveer 10 minuten werken.
Als het bestuurdersportier geopend wordt,
schakelen de accessoires uit.
Zet het contact nooit uit
voordat de auto compleet
stilstaat. Als de motor niet
meer draait, werken de stuur-
en rembekrachtiging enz. niet meer. Ook
werken veiligheidsvoorzieningen zoals
airbags en gordelspanners niet meer.
2
Speciaal geval bij de E-Tech
hybride versie
Met stilstaande auto, in de elektrische be-
drijfsmodus, verschijnt het bericht “MOTOR
ACTIEF ZET CONTACT UIT” op het instru-
mentenpaneel en klinkt er een pieptoon
indien:
– de autogordel van de bestuurder niet is
vastgemaakt;
de motorkap open is;
het bestuurdersportier open is.
démarrage moteur .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
mise en veille du moteur............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fonction Stop and Start ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.11
NLD_UD80890_1
Fonction Stop and Start (BJA - Renault)
Fonction stop and start
FUNCTIE STOP AND START (1/4)
Dit systeem zorgt voor een lager brandstof-
verbruik en vermindert de uitstoot van broei-
kasgassen. Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de auto begint te
rijden. Tijdens het rijden stopt het systeem
de motor (stand-by) wanneer het voertuig tot
stilstand komt of langzaam rijdt (verkeersop-
stopping, verkeerslichten enz.), afhankelijk
van het voertuig.
Omstandigheden waarbij de
motor op stand-by wordt gezet
De auto heeft na de laatste stilstand gere-
den.
Voor auto’s met automatische versnel-
lingsbak:
de versnellingsbak staat in stand D, M of
N;
en
het rempedaal wordt (voldoende hard) in-
gedrukt;
Als het controlelampje knip-
pert, de auto stilstaat en het bericht
Rempedaal indrukken” op het instru-
mentenpaneel verschijnt, geeft dit aan
dat het rempedaal onvoldoende is inge-
trapt;
en
het gaspedaal wordt niet ingedrukt;
en
Wanneer de voertuigsnelheid gedurende
circa een seconde nul is of, afhankelijk
van het voertuig, lager dan circa 5 km/u.
De motor blijft op stand-by staan wanneer
stand P inschakelt, of wanneer stand N in-
schakelt terwijl de parkeerrem is aangetrok-
ken en het rempedaal wordt losgelaten.
Voor auto’s met een handgeschakelde
versnellingsbak:
de versnellingshendel in de neutrale
stand staat (neutraal);
Als het waarschuwingslampje
knippert, de auto stilstaat, en het be-
richt “Selecteer neutraall” op het instru-
mentenpaneel verschijnt, geeft dit aan
dat u de versnellingshendel in de stand
Neutraal moet zetten;
en
het koppelingspedaal wordt losgelaten;
en
de auto rijdt trager dan ongeveer 5 km/u.
Voor alle auto’s:
Het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat vast branden om u te
waarschuwen dat de motor op stand-by
staat.
Rijd niet met de auto wanneer
de motor op stand-by staat (het
waarschuwingslampje
wordt op het instrumentenpa-
neel weergegeven).
De uitrustingen van de auto blijven in wer-
king terwijl de motor stilstaat.
De stuurbekrachtiging werkt mogelijk niet
meer als de motor naar stand-by gaat.
In dat geval werkt deze pas weer als de
motor niet meer in stand-by is of als de snel-
heid hoger is dan ongeveer 1 km/u (bij af-
dalen, enz.).
Voordat de auto wordt verlaten,
MOET de motor worden afge-
zet (en niet op stand-by worden
gezet). 2.4 2.7.
Wanneer de motor op stand-by
wordt gezet, wordt de automa-
tische parkeerrem (afhankelijk
van de auto) niet automatisch
vastgezet.
2.12
NLD_UD80890_1
Fonction Stop and Start (BJA - Renault)
of
de versnelling staat in de stand R;
of
het gaspedaal is ingedrukt;
of
Afhankelijk van het voertuig zijn in de
handmatige modus (M) de versnellings-
hendels ingeschakeld 2.148.
Verhinderen dat de motor op
stand-by wordt gezet
In bepaalde omstandigheden, zoals bij in-
voegen op een kruispunt, is het mogelijk om
bij geactiveerd systeem de motor draaiende
te houden om snel te kunnen starten.
Voor voertuigen met een automatische
versnellingsbak, wanneer de motor
alleen in stand-by wordt gezet wanneer
het voertuig stopt:
Laat de auto stilstaan en oefen slechts een
lichte druk uit op het rempedaal.
Voor auto’s met een handgeschakelde
versnellingsbak:
Houd het koppelingspedaal ingedrukt.
FUNCTIE STOP AND START (2/4)
Stand-by uitschakelen
Voor auto’s met automatische versnel-
lingsbak:
bij openen van het bestuurdersportier;
of
als de bestuurdersgordel niet is vastge-
maakt;
of
het rempedaal is niet ingedrukt en stand
D of M (afhankelijk van de auto) is inge-
schakeld;
of
het rempedaal wordt losgelaten en de
versnelling staat in de stand N met de
handrem uit;
of
– het rempedaal wordt opnieuw ingedrukt
en de versnelling staat in de stand P of N
terwijl de handrem is ingeschakeld;
functie “AUTOHOLD” ingeschakeld
2.28, het rempedaal is mogelijk los-
gelaten en de motor op stand-by blijven
staan.
Druk op het gaspedaal om het voertuig
uit stand-by te halen.
Als u brandstof wilt tanken,
zet u de motor uit (dus NIET
stand-by bij voertuigen met
de STOP and START-functie):
u moet het contact UIT zetten 2.4
2.7.
Risico van brand.
2.13
NLD_UD80890_1
Fonction Stop and Start (BJA - Renault)
Voor auto’s met een handgeschakelde
versnellingsbak:
als het bestuurdersportier wordt ge-
opend, zonder dat daarbij een versnelling
is ingeschakeld en het koppelingspedaal
niet is ingedrukt;
of
als de bestuurdersgordel wordt losge-
maakt zonder dat een versnelling inge-
schakeld en het koppelingspedaal niet is
ingedrukt;
of
de versnellingsbak staat in neutraal en
het koppelingspedaal wordt lichtjes inge-
drukt;
of
de versnelling is ingeschakeld en het
koppelingspedaal is volledig ingedrukt.
Bijzonderheid: afhankelijk van de auto,
brandt het controlelampje Ä gedu-
rende enkele seconden op het instrumen-
tenpaneel als u het contact uitzet wanneer
de motor op stand-by staat.
FUNCTIE STOP AND START (3/4)
Voor auto’s uitgerust met een hand-
geschakelde versnellingsbak:
Het herstarten kan worden onderbroken
als het koppelingspedaal te snel wordt
losgelaten terwijl een versnelling wordt
ingeschakeld.
Omstandigheden waarbij de
motor niet op stand-by wordt
gezet
Onder bepaalde omstandigheden kan het
systeem de motor niet op stand-by zetten.
Dit is het geval als:
het bestuurdersportier niet is gesloten;
– de autogordel van de bestuurder niet is
vastgemaakt;
de achteruitversnelling is ingeschakeld;
de motorkap niet is vergrendeld;
de buitentemperatuur is te hoog of te
laag;
de accu onvoldoende geladen is;
het verschil tussen de temperatuur in de
auto en de ingestelde temperatuur van
de thermostatische airconditioning te
groot is;
de parkeerhulp is ingeschakeld;
de hoogte is te groot;
de helling is te steil voor auto’s met auto-
matische transmissie;
de functie “Helder zicht” is ingeschakeld
3.12 ;
de motortemperatuur is te laag;
de luchtzuiveringscyclus wordt ver-
nieuwd;
– ...
Het waarschuwingslampje verschijnt
op het instrumentenpaneel en geeft aan dat
de motor niet in stand-by kan gaan.
Het waarschuwingslampje op het in-
strumentenpaneel licht mogelijk op met het
bericht:
– “Optimaliseren laden accu” batterij opla-
den prioriteren;
– “Prioriteit thermisch comf” airconditio-
ning prioriteren;
– “Prioriteit draaiende motor” werkzaamhe-
den van de motor prioriteren.
Schakel altijd de functie Stop
and Start uit voordat u werk-
zaamheden in de motorruimte
uitvoert.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
2.14
NLD_UD80890_1
Fonction Stop and Start (BJA - Renault)
Inschakelen, uitschakelen van
de functie
Druk de schakelaar 1 in om de functie uit te
schakelen.
Het bericht “Stop & Start uitgeschakeld” ver-
schijnt op het instrumentenpaneel en het
contactwaarschuwingslampje 1 verschijnt.
Met nog een keer indrukken schakelt het
systeem weer in.
Het bericht “Stop & Start actief” verschijnt op
het instrumentenpaneel en de schakelaar 1
verdwijnt.
Het systeem wordt automatisch weer in-
geschakeld bij elke vrijwillige start van het
voertuig door het indrukken van de start-
knop. 2.4 2.7.
Storingen
Het bericht “Stop & Start controleren” ver-
schijnt op het instrumentenpaneel en het
schakelaarlampje 1 verschijnt als het sys-
teem wordt uitgeschakeld.
Raadpleeg een merkdealer.
FUNCTIE STOP AND START (4/4)
1
Bijzonderheid van het automatisch weer
starten van de motor
Onder bepaalde omstandigheden kan de
motor vanzelf weer starten om uw veiligheid
en uw comfort te waarborgen.
Dat kan zich met name voordoen wanneer:
de buitentemperatuur is te hoog of te
laag;
de functie “Helder zicht” is ingeschakeld
3.12;
de accu onvoldoende geladen is;
– de rijsnelheid van de auto hoger is dan
5 km/u (bij afdalen);
– het rempedaal herhaaldelijk wordt inge-
drukt of er vaak wordt geremd;
– ...
Het waarschuwingslampje op het in-
strumentenpaneel licht op om u te melden
dat de motor automatisch opnieuw wordt ge-
start.
Het waarschuwingslampje op het in-
strumentenpaneel licht mogelijk op met het
bericht:
– “Optimaliseren laden accu” batterij opla-
den prioriteren;
– “Prioriteit thermisch comf” airconditio-
ning prioriteren;
– “Prioriteit draaiende motor” werkzaamhe-
den van de motor prioriteren.
Let op: als de motor op stand-by staat,
drukt u op de schakelaar 1 om de motor
automatisch opnieuw te starten.
Voordat de auto wordt verlaten,
MOET de motor worden afge-
zet (en niet op stand-by worden
gezet). 2.4 2.7.
particularité des véhicules essence ...........
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
catalyseur ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anomalies de fonctionnement....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.15
NLD_UD80891_1
Particularités des versions essence (BJA - Renault)
Particularités des versions essence et diesel
Parkeer de auto niet of blijf niet
met draaiende motor staan op
een plaats waar de uitlaat zich
boven brandbaar materiaal
bevindt. Onder ongunstige omstandig-
heden (droogte, harde wind) kan brand
ontstaan als de hete uitlaat in contact
komt met gras of bladeren.
Onder bepaalde omstandigheden, zoals:
te lang doorrijden als het waarschuwings-
lampje brandstofreserve brandt;
het gebruik van loodhoudende benzine;
het gebruik van niet goedgekeurde
smeermiddelen of brandstofadditieven.
Of bij het optreden van storingen zoals:
een defect ontstekingssysteem, brand-
stofgebrek of losse bougiekabel waar-
door de ontsteking overslaat en de auto
met horten en stoten rijdt;
– Vermogensverlies.
kan de katalysator oververhit raken waar-
door hij minder effectief wordt en ook
andere delen van de auto te heet kunnen
worden.
Indien u één van de hiervoor genoemde sto-
ringen constateert, dient u uw auto zo spoe-
dig mogelijk door een merkdealer te laten
herstellen.
Door de in het garantie- en onderhoudsdo-
cument voorgeschreven onderhoudsbeur-
ten uit te laten voeren door een merkdealer
kunt u dergelijke storingen voorkomen.
Bij startmoeilijkheden
Blijf niet proberen om te motor te starten
(door op de startknop te drukken of de auto
te duwen of te slepen) zonder dat u de oor-
zaak van de storing vaststelt en verhelpt,
om schade aan de katalysator of de start-
motor en voortijdige slijtage van de accu te
voorkomen.
Ga niet door met starten maar roep de hulp
in van een merkdealer en laat de storing ver-
helpen.
BIJZONDERE KENMERKEN VAN BENZINE-UITVOERINGEN, ROETFILTER (1/2)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(page courante)
messages au tableau de bord ...................
(page courante)
filtre :
à particules ..........................................
(page courante)
2.16
NLD_UD80891_1
Particularités des versions essence (BJA - Renault)
Opmerking: het controlelampje kan na
20 minuten uitgaan als niet volledig is vol-
daan aan de rijcondities voor het reinigen
van het filter.
Als de auto stopgezet is voordat het contro-
lelampje gedoofd is, moet u de handeling
opnieuw uitvoeren vanaf het begin.
Roetfilter
Het roetfilter wordt gebruikt bij de behande-
ling van uitlaatgassen van de benzinemotor.
Het waarschuwingslampje op het in-
strumentenpaneel geeft, afhankelijk van de
auto, aan dat het filter is verstopt en moet
worden schoongemaakt. Om het reinigen
nadat het waarschuwingslampje is
gaan branden, rij tussen ongeveer 50 en
110 km/u, rekening houdend met de ver-
keersomstandigheden en de snelheidsbe-
perkingen, totdat het lampje dooft.
Na ongeveer 5 tot 20 minuten zou het waar-
schuwingslampje moeten doven.
Het waarschuwingslampje
® dwingt u, voor uw
veiligheid, direct te stoppen
zonder het verkeer in gevaar
te brengen. Stop de motor en start deze
niet opnieuw. Roep de hulp in van een
merkdealer.
Als het filter verzadigd is geraakt, gaat het
© waarschuwingslampje branden en
afhankelijk van de auto, het waar-
schuwingslampje branden op het instru-
mentenpaneel, samen met het bericht
“Controleerinspuitsysteem”. Raadpleeg in
dat geval een merkdealer.
Als het ® waarschuwingslampje op-
licht en, afhankelijk van de auto, het
waarschuwingslampje oplicht, samen met
het bericht “Risico op motorschade”, stop de
auto, zet de motor uit en neem contact op
met een merkdealer.
BIJZONDERE KENMERKEN VAN BENZINE-UITVOERINGEN, ROETFILTER (2/2)
catalyseur ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
particularité des véhicules diesel ...............
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anomalies de fonctionnement....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réamorçage carburant ...............................
(page courante)
2.17
NLD_UD80892_1
Particularités des versions diesel (BJA - Renault)
Toerental van de dieselmotor
Dieselmotoren hebben een inspuitpomp die
ervoor zorgt dat het afgestelde motor-
toerental in geen van de versnellingen kan
worden overschreden.
Als het bericht “Controleer lucht verontrei-
niging” verschijnt en de controlelampjes
Ä en © oplichten, moet u meteen
een merkdealer raadplegen.
Afhankelijk van de gebruikte brandstofsoort,
kan er soms witte rook ontstaan tijdens het
rijden.
Dit wordt veroorzaakt door het automatisch
reinigen van het roetfilter en heeft geen ge-
volgen voor het rijgedrag van de auto.
Als de tank is leeg gereden
Wanneer de tank is gevuld nadat de brand-
stof volledig is afgetapt, moet het brand-
stofcircuit worden ontlucht: 1.127 voordat
de motor opnieuw wordt gestart.
Parkeer de auto niet of blijf niet
met draaiende motor staan op
een plaats waar de uitlaat zich
boven brandbaar materiaal
bevindt. Onder ongunstige omstandig-
heden (droogte, harde wind) kan brand
ontstaan als de hete uitlaat in contact
komt met gras of bladeren.
Voorzorgen in de winter
Om problemen bij vorst te voorkomen:
zorg dat de accu steeds goed geladen is;
laat het brandstofpeil in de tank niet on-
nodig laag komen om condensatie van
waterdamp tegen te gaan.
Label met de opaciteit van motorgassen
U vindt de informatie 1 op het etiket A in de
motorruimte of, afhankelijk van het voertuig,
op het identificatieplaatje van het voertuig
6.2.
1 Dieseluitstoot.
A
1
BIJZONDERE KENMERKEN VAN DIESELUITVOERINGEN, ROETFILTER (1/2)
2.18
NLD_UD80892_1
Particularités des versions diesel (BJA - Renault)
Opmerking: Het waarschuwingslampje ver-
schijnt mogelijk weer als de verkeersom-
standigheden met betrekking tot het reini-
gen van het filter zich niet volledig voordoen.
Als de auto stilstaat of als het motortoerental
zakt tot onder 2000 tr/min voordat het con-
trolelampje verdwijnt, moet de handeling
wellicht worden herhaald.
Roetfilter
Het roetfilter wordt gebruikt bij de behande-
ling van uitlaatgassen van dieselmotoren.
Het waarschuwingslampje op het in-
strumentenpaneel geeft, afhankelijk van de
auto, aan dat het filter is verstopt en moet
worden schoongemaakt.
Doe dit zo: blijf rijden wanneer het waar-
schuwingslampje verschijnt, afhan-
kelijk van de verkeersomstandigheden en
de maximumsnelheid, totdat het dooft. Laat
het motortoerental indien mogelijk niet lager
zakken dan 2000 tpm.
Het controlelampje gaat uit na 10 tot 20 mi-
nuten. 1.84.
De weergave van op het instrumen-
tenpaneel kan gecombineerd zijn met een
hoger motortoerental en een hogere wer-
king van het koelcircuit om het roetfilter te
reinigen.
Het waarschuwingslampje
® dwingt u, voor uw
veiligheid, direct te stoppen
zonder het verkeer in gevaar
te brengen. Stop de motor en start deze
niet opnieuw. Roep de hulp in van een
merkdealer.
Als het filter verzadigd is geraakt, gaat het
© waarschuwingslampje branden en
afhankelijk van de auto, het waar-
schuwingslampje branden op het instru-
mentenpaneel, samen met het bericht
“Controleerinspuitsysteem”. Raadpleeg in
dat geval een merkdealer.
Als het ® waarschuwingslampje op-
licht en, afhankelijk van de auto, het
waarschuwingslampje oplicht, samen met
het bericht “Risico op motorschade”, stop de
auto, zet de motor uit en neem contact op
met een merkdealer.
BIJZONDERE KENMERKEN VAN DIESELUITVOERINGEN: ROETFILTER (2/2)
Voor regeneratie van het roetfilter is om
de 200 km een lange autorit nodig van
minstens 20 minuten, op een hoofdweg.
Gaz de Pétrole Liquéfié : GPL ...................
(page courante)
GPL ...........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
particularité des versions GPL ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.19
NLD_UD80893_1
Particularités des versions GPL (BJA - Renault)
Particularités des versions GPL
BIJZONDERHEDEN VAN UITVOERINGEN MET LPG-MOTOR (1/4)
Deze voertuigen gebruiken twee soorten
brandstof: LPG en benzine.
Ze zijn uitgerust met twee aparte reservoirs
1.127.
Wat is LPG
LPG die voldoet aan de
norm EN 589, of de over-
eenkomstige nationale
wetgeving.
Het is herkenbaar aan zijn typische geur.
Als het gele controlelampje B
brandt terwijl het groene con-
trolelampje C traag knippert
en er een geluidssignaal weer-
klinkt, moet u zich voor een controle bij
uw merkdealer melden.
1
A
CB
1
Keuzeschakelaar voor LPG-
modus/benzinemodus 1
Hiermee schakelt u handmatig van de ene
brandstofmodus over op de andere.
Groen controlelampje C
Wanneer het controlelampje C snel knippert,
wacht het systeem op de juiste omstandig-
heden om op lpg-modus over te schakelen.
Het constante waarschuwingslampje C
geeft aan dat de lpg-modus is geactiveerd.
Geel controlelampje B
Een constant brandend controlelampje geeft
aan dat de benzinemodus actief is.
Controlelampjes voor brandstofpeil A
De controlelampjes A (4 groene lampjes en
1 rood lampje) duiden het peil van de LPG-
tank aan.
Het rode controlelampje geeft de brand-
stofreserve weer.
De weergegeven hoeveelheid LPG is indi-
catief.
Bij overschakelen naar het rode controle-
lampje klinkt er een pieptoon.
Dit geeft aan dat de tank bijna leeg is en
dat de motor de LPG-reservetank gebruikt
(max. bereik van 80 km).
2.20
NLD_UD80893_1
Particularités des versions GPL (BJA - Renault)
het gele controlelampje B verdwijnt;
het groene controlelampje C knippert
snel om te bevestigen dat de LPG-modus
is geselecteerd en stopt vervolgens met
knipperen wanneer de LPG-modus is ge-
activeerd.
Handmatig overschakelen van LPG-
modus naar benzinemodus
Laat het gaspedaal los en druk op de scha-
kelaar 1.
De benzinemodus wordt weergegeven met
het gele controlelampje B.
BIJZONDERHEDEN VAN UITVOERINGEN MET LPG-MOTOR (2/4)
A
CB
1
Starten van de motor
De motor start altijd op benzine.
Voor voertuigen met een sleutel 2.4.
Voor voertuigen met een card 2.7.
Opmerking: als de LPG-modus actief is
bij het starten van de motor, schakelt het
systeem tijdelijk terug naar de benzine-
modus: het groene controlelampje C ver-
dwijnt zonder pieptoon en het gele controle-
lampje B verschijnt, om aan te geven dat de
benzinemodus actief is.
Zodra aan de omgevingsvoorwaarden is vol-
daan (motortemperatuur enz.), schakelt het
systeem automatisch over op LPG-modus:
het groene controlelampje C verschijnt en
blijft branden.
Brandstofmodus wijzigen
tijdens het rijden
Handmatig overschakelen van benzine-
modus naar LPG-modus
druk op de knop 1.
De overgang naar LPG gebeurt tijdens de
eerste versnelling:
de LPG-peilmeter A wordt geactiveerd;
Om toegang te krijgen tot de informa-
tie en de LPG-ritparameters te resetten
1.95.
Zolang de brandstoftank leeg is, kan
het voertuig niet starten of alleen in
LPG-modus rijden.
Gebruik van de twee brandstoffen LPG/
benzine vereist de aanwezigheid van
benzine (voor starten, hoge acceleratie,
lage temperaturen, enz.).
Wanneer het oranje controlelampje
verschijnt op het instrumenten-
paneel en er een pieptoon klinkt, vult u
de benzinetank zo snel mogelijk bij.
2.21
NLD_UD80893_1
Particularités des versions GPL (BJA - Renault)
BIJZONDERHEDEN VAN UITVOERINGEN MET LPG-MOTOR (3/4)
A
CB
1
Brandstofmodus wijzigen
tijdens het rijden (vervolg)
Automatisch overschakelen van LPG-
modus naar benzinemodus
Afhankelijk van de auto kan het systeem
in bepaalde gebruiksomstandigheden (bv.
bij sterke versnelling) beslissen om tijdelijk
naar benzinemodus te schakelen zonder dat
er een geluidssignaal weerklinkt.
Het groene controlelampje C knippert
zonder geluidssignaal.
Als de omstandigheden het opnieuw toela-
ten, schakelt het systeem automatisch terug
over op lpg-modus.
NB: na verschillende mislukte pogingen kan
het systeem beslissen in benzinemodus te
blijven gedurende de huidige route.
Nadat de motor gedurende ongeveer een
minuut helemaal is gestopt, kan een nieuwe
poging worden gedaan.
LPG-tank leeg
Wanneer er geen LPG meer in de tank zit,
schakelt het systeem automatisch over op
de benzinemodus.
U wordt hiervan op de hoogte gebracht door:
– de groene C en gele B controlelampjes
verschijnen;
er klinkt een piep.
Als u drukt op de schakelaar 1, stopt het
piepsignaal en blijft enkel het constante gele
controlelampje B branden.
LPG tanken 1.127.
Storingen
Bij een storing die de normale werking van
de motor verhindert, schakelt het systeem
automatisch van de LPG-modus op de ben-
zinemodus over.
Dit wordt bevestigd door:
het oplichten van het gele controle-
lampje B;
het langzaam knipperen van het groene
controlelampje C;
er klinkt een piep.
Als u drukt op de schakelaar 1, stopt het ge-
luidssignaal en blijft enkel het gele controle-
lampje B branden.
Raadpleeg zo snel mogelijk een merkdealer.
2.22
NLD_UD80893_1
Particularités des versions GPL (BJA - Renault)
BIJZONDERHEDEN VAN UITVOERINGEN MET LPG-MOTOR (4/4)
Bij rijden in moeilijke
omstandigheden
Bij zeer koud weer (temperatuur onder on-
geveer 10°C) en afhankelijk van de kwaliteit
van het gebruikte gas, kan het systeem au-
tomatisch de voorwaarden regelen voor het
schakelen tussen LPG-modus en benzine-
modus.
Opmerking: voor voertuigen die zijn uitge-
rust, wordt het gebruik aanbevolen van de
ECO modus onder deze omstandigheden
(vooral onder 0°C) om het gebruik van de
LPG-modus te maximaliseren 2.29.
Bij ongeval
De belangrijkste voorzorgsmaatregelen zijn
dezelfde als voor een auto met benzinemo-
tor:
vastzetten van de parkeerrem;
leg de motor stil (een veiligheidsinrich-
ting die verhindert dat er LPG in de motor
komt, schakelt automatisch in);
zet het contact uit;
houd u aan de ter plaatse geldende wet-
geving.
LPG heeft een zeer specifieke
geur zodat u eventuele lekken
gemakkelijk kunt vaststellen.
Indien u een gasgeur in of
rondom uw auto opmerkt:
moet u onmiddellijk op benzinemo-
dus overschakelen en controleren of
er zich in de nabijheid van de auto
geen ontstekingsbron bevindt;
moet u naar een merkdealer gaan.
U mag geen enkel onderdeel
van het LPG-systeem aanra-
ken, bekloppen of demonteren.
LPG-
brandstofpeilmeterweergave op
het instrumentenpaneel
Het LPG-brandstofpeil 2 wordt op het instru-
mentenpaneel weergegeven.
2
levier de vitesses .......................................
(page courante)
frein à main ................................................
(page courante)
boîte de vitesses automatique (utilisation)
(page courante)
tableau de bord..........................................
(page courante)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(page courante)
marche arrière
passage ...............................................
(page courante)
changement de vitesses ............................
(page courante)
2.23
NLD_UD80894_1
Levier de vitesses/frein à main (BJA - Renault)
Handrem
Vrijzetten
Trek de handgreep 3 iets omhoog waarna u
de knop 2 indrukt en de handgreep omlaag
duwt.
Het waarschuwingslampje } op het in-
strumentenpaneel gaat uit.
Indien u de handgreep niet voldoende terug
duwt, blijft op het instrumentenpaneel een
rood waarschuwingslampje branden.
Vastzetten
Trek de handgreep 3 omhoog.
Controleer of de auto blijft stilstaan.
Het controlelampje } op het instru-
mentenpaneel licht op.
Levier de vitesses, frein à main
Versnellingshendel
Auto’s met handgeschakelde versnel-
lingsbak: volg de tekening op knop 1.
Auto’s met automatische versnellings-
bak: 2.148.
Inschakelen achteruitversnelling
De achteruitrijlichten gaan branden, zodra
de achteruitversnelling is ingeschakeld en
het contact aanstaat.
1
VERSNELLINGSHENDEL, HANDREM
3
2
Bij stilstaande auto kan het
nodig zijn, afhankelijk van de
helling en de belasting van
de auto, om de handrem min-
stens twee extra tanden vaster te zetten
en een versnelling in te schakelen (1e
of achteruitversnelling) voor auto’s met
handgeschakelde versnellingsbak of
stand P voor auto’s met automatische
transmissie.
Tijdens het rijden moet de
handrem helemaal vrij gezet
zijn (rood waarschuwings-
lampje uit), risico van overver-
hitting of beschadiging.
Bij het manoeuvreren kan de
auto aan de onderkant ergens
tegenaan rijden (bijvoorbeeld:
contact met een paaltje, een
trottoir of ander stadsmeubilair) en daar-
door beschadigen (bijvoorbeeld: vervor-
ming van een as, enz.).
Om ieder risico van een ongeluk te voor-
komen, moet u uw auto door een merk-
dealer laten controleren.
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
frein de parking assisté..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
frein à main ................................................
(page courante)
frein de parking ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
arrêt du moteur ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fonction Stop and Start ..............................
(page courante)
contacteur de démarrage ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.24
NLD_UD80895_1
Frein de parking assisté (BJA - Renault)
of
bij auto’s met een automatische trans-
missie, wanneer stand P wordt inge-
schakeld.
Frein de parking assisté
AUTOMATISCHE PARKEERREM (1/4)
Automatische werking
Vastzetten van de automatische
parkeerrem
Bij stilstaande auto kunt u de auto blok-
keren met behulp van de automatische par-
keerrem:
door te drukken op de knop voor star-
ten/stoppen van de motor 1 of door de
contactsleutel naar de stand 2 “ON”
(2) te draaien;
of
– als de bestuurdersgordel niet is vast-
gemaakt;
of
bij het openen van het bestuurderspor-
tier;
In alle andere gevallen, bijvoorbeeld de
motor is afgeslagen of staat in de modus
stand-by als gevolg van de Stop and
Start 2.11, de automatische parkeerrem
wordt niet automatisch toegepast. De hand-
bediening moet dan gebruikt worden.
Voor bepaalde modellen in sommige landen
wordt de rem niet automatisch vastgezet.
Zie “Handbediening”.
Het inschakelen van de automatische par-
keerrem wordt bevestigd door het bericht
Parkeerrem aangetrokken”, het controle-
lampje } op het instrumentenpaneel
en het controlelampje 3 op de schakelaar 4.
Na het stilzetten van de motor, dooft het con-
trolelampje 3 enkele minuten na het vastzet-
ten van de automatische parkeerrem en het
controlelampje } gaat uit bij het ver-
grendelen van de auto.
De elektronische parkeerrem kan worden gebruikt om de auto stil te zetten.
Controleer, voordat u de auto verlaat, of de automatische parkeerrem inderdaad
is vastgezet.
Controlelampje 3 op schakelaar 4 en controlelampje } op het instrumenten-
paneel verschijnen om aan te geven dat de parkeerrem is ingeschakeld. De lampjes gaan
uit als de portieren worden vergrendeld. Afhankelijk van de auto bevindt zich een sticker op
het bovenste deel van de voorruit om u hieraan te herinneren.
1
3
4
2
2.25
NLD_UD80895_1
Frein de parking assisté (BJA - Renault)
AUTOMATISCHE PARKEERREM (2/4)
Handmatig vastzetten van de
automatische parkeerrem
Trek aan schakelaar 4. Het controlelampje 3
en het controlelampje } verschijnen op
het instrumentenpaneel.
Handmatig loszetten van de
automatische parkeerrem
Druk op de schakelaar 1 zonder op de rem-
pedaal te trappen of zet de sleutel 2 in de
stand ON 2 om het contact aan te zetten.
Druk op het rempedaal los en druk dan op
de schakelaar 4: controlelampje 3 op de
schakelaar en controlelampje } op het
instrumentenpaneel gaan uit.
Automatische werking (vervolg)
Opmerking: in sommige situaties (automa-
tische parkeerrem defect, handmatig ont-
grendelen van de automatische parkeerrem,
enz.), klinkt er een geluidssignaal en ver-
schijnt het bericht “Parkeerrem aantrekken
op het instrumentenpaneel om u te waar-
schuwen dat de automatische parkeerrem
is losgezet:
met draaiende motor: bij het openen van
het bestuurdersportier;
met motor uit (bijvoorbeeld als de motor
afslaat): bij het openen van een voorpor-
tier.
In dit geval, trekt u en laat u de schakelaar 4
weer los om de automatische parkeerrem
aan te trekken.
De parkeerrem automatisch vrij zetten
Het loszetten gebeurt zodra u gas geeft om
weg te rijden.
Handbediend
U kunt de elektronische parkeerrem met de
hand bedienen.
3
4
1
2
De elektronische parkeerrem
kan worden gebruikt om de
auto stil te zetten. Controleer,
voordat u de auto verlaat, of de
automatische parkeerrem inderdaad is
vastgezet.
Controlelampje 3 op schakelaar 4 en
controlelampje } op het instrumen-
tenpaneel verschijnen om aan te geven
dat de parkeerrem is ingeschakeld. De
lampjes gaan uit als de portieren worden
vergrendeld.
Afhankelijk van de auto bevindt zich
een sticker op het bovenste deel van de
voorruit om u hieraan te herinneren.
2.26
NLD_UD80895_1
Frein de parking assisté (BJA - Renault)
AUTOMATISCHE PARKEERREM (3/4)
Kortstondige stop
Om de elektronische parkeerrem handma-
tig te activeren (als u moet stoppen voor
een verkeerslicht of bij stilstaande auto met
draaiende motor enzovoort): trek aan de
schakelaar 4 en laat los.
Het loszetten is automatisch zodra de auto
weer gaat rijden.
Bijzondere gevallen
Als u op een helling wilt stoppen of als u
met een caravan of een aanhangwagen par-
keert, moet u de handgreep 4 enkele secon-
des uitgetrokken houden om een maximale
remwerking te krijgen.
Parkeren met vrijgezette automatische par-
keerrem (bijvoorbeeld als het vriest):
Schakel een versnelling of stand P in: de
aandrijfwielen worden mechanisch ver-
grendeld door de aandrijfas.
Stop de motor door te drukken op de
start/stopknop 1 of door de contactsleu-
tel 2 te draaien.
maak de veiligheidsgordel van de be-
stuurder los;
open het bestuurdersportier;
3
4
1
2
zet de elektronische parkeerrem hand-
matig los (lees “Elektronische parkeer-
rem handmatig loszetten” op de vorige
pagina);
afhankelijk van de auto wordt de elektro-
nische parkeerrem automatisch geacti-
veerd. U moet deze handmatig loszetten.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
boîte de vitesses automatique (utilisation)
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.27
NLD_UD80895_1
Frein de parking assisté (BJA - Renault)
storingen
– Bij een storing verschijnt het waarschu-
wingslampje © op het instru-
mentenpaneel, samen met het bericht
Controleer parkeerrem” en soms het
waarschuwingslampje }.
Raadpleeg snel een merkdealer.
Bij een storing van de automatische par-
keerrem verschijnt het waarschuwings-
lampje ®, samen met het bericht
Storing remsysteem”, een geluidssig-
naal en soms het waarschuwingslampje
}.
U moet direct stoppen zonder het overige
verkeer in gevaar te brengen.
Uitvoering met automatische
transmissie
Bij bestuurdersportier open of slecht geslo-
ten en draaiende motor, wordt het automa-
tisch loszetten uit veiligheidsoverwegingen
gedeactiveerd, (dit om te voorkomen dat de
auto alleen zonder bestuurder weg rolt).
Het bericht “Ontgrendel parkeerrem hand-
matig” verschijnt op het instrumentenpaneel
als de bestuurder het gaspedaal indrukt.
Verlaat uw auto voordat u de
versnellingshendel in stand P
hebt gezet en de motor hebt
afgezet.
Als u namelijk gas geeft terwijl een ver-
snelling is ingeschakeld, kan de stil-
staande auto gaan rijden.
Kans op ongevallen.
Als er geen visueel of geluids-
signaal terug komt, geeft het
een storing van het instrumen-
tenpaneel weer.
U moet direct stoppen zonder het ove-
rige verkeer in gevaar te brengen.
Zorg dat de auto inderdaad goed gestopt
is en neem contact op met een merkdea-
ler.
AUTOMATISCHE PARKEERREM (4/4)
Als het bericht “Elektr. sto-
ring GEVAAR” of “Controleer
accu” of “Storing remsysteem
verschijnt, blokkeert u de auto
door (bij een handgeschakelde versnel-
lingsbak) de eerste versnelling te selec-
teren, of (bij een automatische versnel-
lingsbak) de stand P te selecteren, of
door gedurende ongeveer 10 seconden
te trekken aan de schakelaar 4.
Blokkeer de wielen van het voertuig als
de helling en de omstandigheden dit ver-
eisen.
Risico dat de auto wegrolt.
Raadpleeg de merkdealer.
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
frein de parking assisté..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
frein............................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(page courante)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(page courante)
frein de parking ..........................................
(page courante)
fonction Stop and Start ..............................
(page courante)
Stop and Start............................................
(page courante)
Autohold ....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.28
NLD_UD80896_1
Autohold (BJA - Renault)
Voorwaarden voor het onderbreken van
de remkracht
Aan de volgende voorwaarden moet worden
voldaan:
de bestuurder accelereert voldoende
met een ingeschakelde versnelling;
of
de bestuurder schakelt de functie uit.
Het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat uit.
Fonction « AUTOHOLD »
DE AUTOHOLD-FUNCTIE
De auto is gestopt (bijvoorbeeld bij een rood
verkeerslicht, een kruispunt, een file, enz.),
de functie waarborgt de remkracht zelfs
wanneer de bestuurder het rempedaal los-
laat.
De remkracht wordt opgeheven zodra de
bestuurder voldoende accelereert met een
ingeschakelde versnelling.
Inschakelen
Gebruik schakelaar 2.
Het 1 waarschuwingslampje van de schake-
laar 2 licht op om te bevestigen dat de func-
tie ingeschakeld is.
Uitschakelen
Trap het rempedaal in en druk tegelijkertijd
op de schakelaar 2.
Het 1 waarschuwingslampje van de schake-
laar 2 dooft om te bevestigen dat de functie
uitgeschakeld is.
Als de remkracht in stand wordt gehouden,
wordt de parkeerrem automatisch ingescha-
keld wanneer:
De bestuurder de auto verlaat;
of
De auto langer dan ongeveer drie minu-
ten stilstaat.
1
Voorwaarden voor het in stand houden
van de remkracht
Aan de volgende voorwaarden moet worden
voldaan:
de autogordel van de bestuurder is vast-
gemaakt;
en
de elektronische parkeerrem is vrijgezet;
en
de auto staat niet stil op een zeer steile
helling.
De in stand gehouden remkracht wordt be-
vestigd door het waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel.
Telkens als de motor wordt gestart, heeft
de functie de modus die is ingesteld op
het moment dat de motor voor het laatst
werd uitgeschakeld.
De elektronische parkeerrem
kan worden gebruikt om de
auto stil te zetten. Controleer,
voordat u de auto verlaat, of de
automatische parkeerrem inderdaad is
vastgezet.
Het controlelampje op schakelaar 2 en
het waarschuwingslampje } op het
instrumentenpaneel lichten op om aan
te geven dat de parkeerrem is aange-
trokken en doven wanneer de portieren
vergrendeld zijn. Afhankelijk van de auto
bevindt zich een sticker op het bovenste
deel van de voorruit om u hieraan te her-
inneren.
2
ECO conduite ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
économies de carburant ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carburant
conseils d’économie ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carburant
consommation .....................................
(page courante)
conseils de conduite ..................................
(page courante)
changement de vitesses ............................
(page courante)
fonction Stop and Start ..............................
(page courante)
Stop and Start............................................
(page courante)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
mode ECO .................................................
(page courante)
consommation de carburant ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.29
NLD_UD80897_1
Conseils de conduite, éco conduite (BJA - Renault)
Eco conduite
TIPS VOOR HET RIJDEN, ECO-MODUS (1/9)
Het brandstofverbruik, samen met het ener-
gieverbruik voor de E-Tech hybride versie,
is goedgekeurd in overeenstemming met de
voorgeschreven standaardmethoden.
Deze methoden zijn voor alle autofabrikan-
ten hetzelfde en maken het mogelijk om
auto’s met elkaar te vergelijken.
Het werkelijke verbruik is afhankelijk van de
gebruiksomstandigheden, de uitrusting en
de rijstijl.
Raadpleeg voor een optimaal brandstofver-
bruik onderstaande aanbevelingen.
Afhankelijk van het voertuig zijn er verschil-
lende functies beschikbaar om u te helpen
het brandstof- of energieverbruik te vermin-
deren:
de toerenteller;
Indicatielampje voor overschakelen naar
de volgende versnelling;
het indicatielampje rijstijl;
de trajectbalans en tips voor zuinig rijden
via het bedieningsscherm;
indicator Eco-acceleratie;
stand ECO;
de vrijloopfunctie;
de functie Stop and Start 2.11.
Voor de E-Tech hybride versie is ook een
verbruiksmeter beschikbaar.
Deze informatie wordt aangevuld door het
navigatiesysteem, als de auto hiermee is uit-
gerust.
2.30
NLD_UD80897_1
Conseils de conduite, éco conduite (BJA - Renault)
Waarschuwingslampje voor
overschakelen naar de volgende
versnelling 1
Afhankelijk van de auto geeft een waar-
schuwingslampje op het instrumentenpa-
neel het beste moment aan om naar een
hogere of lagere versnelling te schakelen
om het brandstofverbruik zo laag mogelijk
te houden:
schakel een hogere versnelling in;
schakel een lagere versnelling in.
Als u deze indicator regelmatig volgt, daalt
het brandstofverbruik van uw auto.
Op het instrumentenpaneel A
of B
Afhankelijk van de auto, kan de informatie-
weergave worden ingedeeld en geperso-
naliseerd aan de hand van de personalise-
ringsstijl van het instrumentenpaneel die is
gekozen met het multimediascherm.
TIPS VOOR HET RIJDEN, ECO-MODUS (2/9)
B 1A
1
conseils de conduite ..................................
(page courante)
2.31
NLD_UD80897_1
Conseils de conduite, éco conduite (BJA - Renault)
TIPS VOOR HET RIJDEN, ECO-MODUS (3/9)
22
Indicatielampje rijstijl 2
Dit lampje informeert u in real time over uw
rijstijl. De indicator 2 waarschuwt u.
Hoe meer blaadjes op 2 worden weergege-
ven, hoe soepeler en zuiniger u rijdt.
Als u deze indicator regelmatig volgt, daalt
het brandstofverbruik van uw auto.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
BA
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.32
NLD_UD80897_1
Conseils de conduite, éco conduite (BJA - Renault)
TIPS VOOR HET RIJDEN, ECO-MODUS (4/9)
Acceleratie-indicator Eco 3
Deze informeert u in real time of er sprake is
van een matige of sterke acceleratie.
Dit wordt weergegeven met de waarschu-
wingslampje 3:
groen: acceleratie is matig en correct;
wit: acceleratie is te groot;
grijs: acceleratie is te groot.
Opmerking: Het is niet mogelijk om tege-
lijkertijd de rijstijlindicator 2 en de indicator
Eco-acceleratie 3 weer te geven.
33 BA
2.33
NLD_UD80897_1
Conseils de conduite, éco conduite (BJA - Renault)
Een algemene melding van 0 tot 100 geeft u
de mogelijkheid om uw prestaties als zuinige
bestuurder in te schatten.
Hoe hoger het cijfer, hoe lager het brandstof-
verbruik.
De tips voor zuinig rijden worden u gegeven
om uw prestaties te verbeteren.
Het opslaan van uw voorkeurstrajecten
geeft u de mogelijkheid om uw prestaties
onderling te vergelijken en ze te vergelijken
met de prestaties van andere gebruikers van
de auto.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
Op het multimediascherm
Trajectbalans
Nadat de motor is uitgezet, wordt
“Trajectbalans” op het multimediascherm 4
weergegeven zodat u informatie over uw
laatste traject kunt bekijken.
Het geeft aan:
de algemene score;
– score-evolutie;
afstand zonder brandstofverbruik.
TIPS VOOR HET RIJDEN, ECO-MODUS (5/9)
4
mode ECO .................................................
(page courante)
conseils de conduite ..................................
(page courante)
2.34
NLD_UD80897_1
Conseils de conduite, éco conduite (BJA - Renault)
TIPS VOOR HET RIJDEN, ECO-MODUS (6/9)
stand ECO
De ECO-modus is een functie die het brand-
stofverbruik zo laag mogelijk houdt.
Dit heeft invloed op bepaalde rijwerkingen
(acceleratie, schakelen, snelheidsregelaar,
deceleratie, enz).
Doordat de versnelling wordt beperkt, wordt
gezorgd voor een rijstijl die geschikt is voor
in de stad of de periferie waarbij weinig
brandstof wordt verbruikt.
Activeren van de functie
Afhankelijk van de auto kan de functie
worden ingeschakeld:
door op de schakelaar 5 te drukken;
door op de schakelaar 6 te drukken
3.2;
– op het multimediascherm (zie de multi-
media-instructies).
Het controlelampje verschijnt op het
instrumentenpaneel om de inschakeling te
bevestigen.
Tijdens het rijden kan de ECO-modus tijde-
lijk worden verlaten om de motor weer op
volle kracht te laten werken.
6
5
Druk daartoe het gaspedaal diep in.
De ECO-modus wordt weer ingeschakeld
zodra u de druk op het gaspedaal vermin-
dert.
Uitschakelen van de functie
Afhankelijk van de auto kan de functie
worden uitgeschakeld:
door op de schakelaar 5 te drukken;
door op de schakelaar 6 te drukken
3.2.
Het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat uit om de uitschakeling
te bevestigen.
Vrijloopfunctie
Afhankelijk van de auto wordt, bij auto’s met
een automatische transmissie, in de rem-
fasen (met de voet volledig van het gaspe-
daal), de vrijloop ingeschakeld (automatisch
neutraal) om afremmen op de motor te ver-
minderen zodat u verder komt zonder gas te
geven, om brandstof te besparen.
Het controlelampje verschijnt in de
ECO-modus als de parameter “ECO-modus
vrijloop” is geactiveerd (ON) in de gebrui-
kersinstellingen 1.103.
Het controlelampje brandt zwak als de auto
niet in vrijloop is.
Dit lampje brandt helder als de auto in vrij-
loop is (automatisch neutraal).
2.35
NLD_UD80897_1
Conseils de conduite, éco conduite (BJA - Renault)
TIPS VOOR HET RIJDEN, ECO-MODUS (7/9)
Energieverbruik, gebruiksgebied B
De kleur van de laadmeter varieert:
Groen: de volledig elektrische modus; de
tractiebatterij levert de energie waarmee
de elektromotor het voertuig aandrijft.
Wit: de hybride modus; de tractiebatte-
rij en/of de verbrandingsmotor leveren de
energie om het voertuig aan te drijven.
Verbruiksmeter
(op het instrumentenpaneel)
Aan de verbruiksmeter kunt u meteen het
energieverbruik van uw auto zien.
Blauwe gebruikszone A “terugwinning
van energie”
Wanneer u tijdens het rijden het gaspedaal
loslaat of het rempedaal indrukt, genereert
de elektromotor tijdens het afremmen elek-
triciteit die wordt gebruikt om af te remmen
en de tractiebatterij op te laden.
De aanwezigheid en weergave van deze
informatie is afhankelijk van de gekozen
sfeerinstelling.
A
B
conseils de conduite ..................................
(page courante)
2.36
NLD_UD80897_1
Conseils de conduite, éco conduite (BJA - Renault)
– Geef op een helling geen gas bij: houd
het gaspedaal bij voorkeur in dezelfde
stand.
Bij een moderne auto is het niet nodig bij
het schakelen tweemaal te ontkoppelen
of voor het stilzetten van de motor nog
even gas te geven.
Diepe plassen, overstromingen:
Rijd niet door als het water
op de weg hoger staat dan
de onderrand van de velgen.
TIPS VOOR HET RIJDEN, ECO-MODUS (8/9)
Rijden met hoge snelheid stimuleert
het brandstofverbruik van het voertuig
enorm.
Voorbeelden (bij constante snelheid):
vertragen van 130 km/u naar 110 km/u
bespaart ongeveer tot 20% brandstof;
vertragen van 90 km/u naar 80 km/u
bespaart ongeveer tot 10% brandstof.
– Dynamisch rijden met veel en vaak op-
trekken en afremmen kost veel brandstof
in verhouding tot de bespaarde tijd.
Laat het toerental van de motor in de
lagere versnellingen niet te ver oplopen.
Kies indien mogelijk altijd de hoogste ver-
snelling.
Rijd bij een stoplicht kalm weg.
Rem zo weinig mogelijk. Regel de snel-
heid van de auto met het gaspedaal door
voor een obstakel of een bocht tijdig gas
terug te nemen.
Tips voor het rijden en ECO-
rijden
Het thermische comfort
Het is normaal dat het brandstofverbruik
van de auto stijgt bij gebruik van de verwar-
ming (vooral wanneer de buitentemperatuur
onder nul daalt) of airconditioning.
Rijgedrag
Rijd kalm tot de motor zijn bedrijfstem-
peratuur heeft bereikt; dit is beter dan
warmdraaien bij stilstaande auto.
Hinder bij het rijden
Gebruik aan de bestuurders-
kant matten die geschikt zijn
voor de auto en zet deze vast
aan de vooraf geïnstalleerde onderde-
len. Controleer regelmatig of ze goed
vastzitten.
Stapel niet meerdere matten op elkaar.
Gevaar van hakende pedalen.
pneumatiques ............................................
(page courante)
conseils de conduite ..................................
(page courante)
mode ECO .................................................
(page courante)
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
2.37
NLD_UD80897_1
Conseils de conduite, éco conduite (BJA - Renault)
TIPS VOOR HET RIJDEN, ECO-MODUS (9/9)
Tips voor het gebruik
Gebruik bij voorkeur de ECO-modus.
– Ook het opwekken van elektriciteit kost
brandstof. Schakel alleen die verbruikers
in die u nodig hebt. Maar veiligheid voor
alles: Rijd met dimlicht zodra het zicht
minder wordt (zien en gezien worden).
Gebruik de ventilatie-openingen. Bij
100 km/u verhogen opestaande ruiten
het verbruik met 4%.
Vul de tank niet tot aan de rand, dit voor-
komt overstromen.
Bij auto’s die zijn uitgerust met een
niet-automatische airconditioning,
schakelt u de airconditioning uit als deze
niet nodig is.
Tips voor zuinig rijden en minder
luchtverontreiniging:
Open bij zeer warm weer of als de auto in
de zon heeft gestaan enkele minuten de
portieren voordat u start, zodat de hete
lucht uit de auto kan ontsnappen.
– Rijd niet met een leeg imperiaal op uw
auto.
Gebruik een aanhangwagen voor het
vervoer van grote voorwerpen.
Gebruik een goedgekeurde dakspoiler
als u met een caravan op reis gaat en stel
de spoiler in de juiste stand af.
– Gebruik uw auto zo weinig mogelijk op
korte afstanden. De motor komt dan niet
op temperatuur.
Banden
Door een te lage bandenspanning neemt
het verbruik toe.
– Om het brandstofverbruik te optimalise-
ren, stelt u de hoogste bandenspanning
in of de aanbevolen spanning die op de
rand van het bestuurdersportier wordt
weergegeven 4.12.
Indien banden worden gemonteerd die
niet zijn voorgeschreven, kan het ver-
bruik stijgen.
conseils antipollution .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
antipollution
conseils ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
entretien.....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(page courante)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(page courante)
2.38
NLD_UD80898_1
Conseils entretien et antipollution (BJA - Renault)
Conseils entretien et antipollution
TIPS VOOR ONDERHOUD EN MINDER LUCHTVERONTREINIGING
Uw auto voldoet aan de eisen voor recycling
aan het einde van de gebruiksduur, die van
kracht werden in 2015.
Bepaalde onderdelen van uw auto zijn
daarom ontwikkeld met het oog op hun later
recycling.
Deze onderdelen zijn gemakkelijk te demon-
teren om opgehaald en behandeld te worden
door gespecialiseerde recyclingbedrijven.
Door zijn ontwerp, door de fabrieksafstellin-
gen en door zijn matig verbruik is uw auto
in overeenstemming met de wettelijke bepa-
lingen over luchtverontreiniging in ons land.
Hij produceert zo weinig mogelijk schade-
lijke uitlaatgassen en rijdt zo zuinig mogelijk.
Maar de luchtverontreiniging en het verbruik
van uw auto hangen ook van u af. Let op dat
hij goed wordt onderhouden en goed wordt
gebruikt.
Onderhoud
Overtreding van de bepalingen inzake lucht-
verontreiniging is strafbaar.
Voor een goede werking van het uitlaatsys-
teem en het handhaven van de emissie-
waarden mogen er alleen originele door de
fabrikant voorgeschreven onderdelen ge-
bruikt worden voor het brandstof- en uitlaat-
systeem van uw auto.
Laat uw auto controleren en afstellen door
een merkdealer, in overeenstemming met
de instructies in het onderhoudsprogramma
van uw auto: de merkdealer beschikt over
alle gereedschappen om de oorspronkelijke
afstellingen van uw auto te garanderen.
Afstelling van de motor
Bougies: voor het verkrijgen van de
optimale omstandigheden waarbij een
laag verbruik, een hoog rendement en
goede prestaties samengaan, is het be-
slist noodzakelijk dat de door ons voor-
geschreven bougies worden gebruikt.
Laat steeds bougies van het juiste merk
en type met de juiste elektrodenafstand
monteren. Raadpleeg hiervoor een merk-
dealer.
Oplichten en stationair toerental: geen
afstelling nodig.
Luchtfilter, brandstoffilter: een vervuild
filterelement vermindert het rendement.
Laat het vervangen.
Controle van de uitlaatgassen
Het controlesysteem van de uitlaatgassen
waarschuwt bij een storing in de werking van
de katalysator.
Een dergelijke storing kan leiden tot een ver-
hoogde uitstoot van schadelijke uitlaatgas-
sen en schade aan mechanische organen.
ÄDit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel geeft eventu-
ele storingen van het systeem aan:
Dit gaat branden bij het aanzetten van het
contact, en dooft bij het starten van de motor.
Als het continu brandt, moet u zo snel
mogelijk een merkdealer raadplegen;
als het knippert, moet u vaart verminde-
ren tot het knipperen ophoudt. Raadpleeg
zo spoedig mogelijk een merkdealer.
1.132
environnement ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.39
NLD_UD80899_1
Environnement (sans marque) (BJA - Renault)
Environnement
MILIEU
Emissies
Voor de gebruiksfase van de auto, is hij zo
ontworpen dat hij minder broeikasgassen
(CO2) uitstoot, en dus minder verbruikt (bijv.:
140 g/km komt overeen met 5,3 l/100 km
voor een dieselmotor).
Bovendien zijn de auto’s uitgerust met sys-
temen, zoals een katalysator, een lambda
sonde om de uitlaatgassen te reinigen. Een
filter met actieve koolstof voorkomt dat de uit
de tank afkomstige benzinedamp in de at-
mosfeer terecht komt.
Bij sommige auto’s met een dieselmotor is
dit systeem aangevuld met een roetfilter
waardoor de uitstoot van roetdeeltjes ver-
minderd wordt.
Denk zelf ook aan het milieu
– Gebruikte en vervangen onderdelen na
een door u zelf uitgevoerde onderhouds-
beurt aan uw auto (accu, oliefilter, lucht-
filter, batterijen, enz.) en olieblikken (leeg
of gevuld met oude olie) moeten bij daar-
voor bestemde depots voor klein che-
misch afval ingeleverd worden.
De auto moet aan het eind van zijn be-
staan door een gespecialiseerd bedrijf
worden gesloopt om te worden gerecy-
cleerd.
Houd u aan de lokale voorschriften.
Kringloop
Uw auto is voor 85% recycleerbaar en voor
95% herbruikbaar.
Om deze doelstellingen te behalen, is een
groot aantal onderdelen van de auto ontwor-
pen om gerecycled te worden. De construc-
tie en de materialen zijn zodanig ontworpen
dat de demontage van deze componenten
en hun herverwerking in specifieke bedrijven
wordt vergemakkelijkt.
Om het gebruik van grondstoffen terug te
dringen, bevat de auto met name veel on-
derdelen van gerecycleerde kunststoffen en
duurzame materialen (materialen van plan-
ten of dieren, zoals katoen en wol).
Uw auto is ontwikkeld met een zo groot
mogelijke aandacht voor het milieu gedu-
rende zijn gehele bestaan: bij zijn fabrica-
ge, tijdens zijn gebruik en ten slotte als hij
gesloopt wordt.
Fabricage
De fabricage van uw auto vindt plaats in een
fabriek die stappen onderneemt tot vermin-
dering van de milieueffecten op de leefo-
mgeving en de natuur (vermindering van
wateren energieverbruik, lichten geluidso-
verlast, wateren luchtverontreiniging, schei-
den van afval en terugwinnen van materia-
len uit afvalstoffen).
pneumatiques ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pression des pneumatiques.......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
avertisseur de perte de pression des pneu-
matiques ....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
gonflage des pneumatiques ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.40
NLD_UD80900_1
Avertisseur de perte de pression des pneumatiques (BJA - Renault)
Avertisseur de perte de pression des pneumatiques
WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING (1/6)
Wanneer de auto ermee is uitgerust, waar-
schuwt dit systeem voor verlies van span-
ning in een of meerdere banden.
Het systeem kan worden geïdentificeerd
door het label 1 in de auto.
1
De werking van het systeem
Dit systeem detecteert een verlies van span-
ning in een van de banden door tijdens het
rijden de snelheid van de banden te meten.
Het controlelampje 2 op het dash-
board licht op om de bestuurder te waar-
schuwen dat de druk te laag is (lage ban-
denspanning, lekke band enz.).
1
2
2.41
NLD_UD80900_1
Avertisseur de perte de pression des pneumatiques (BJA - Renault)
aanzienlijke wijziging van de belading of
verdeling van de belading aan één kant
van de auto;
sportief rijden en aanzienlijk versnellen;
rijden op een besneeuwd of glad wegdek;
rijden met sneeuwkettingen;
monteren van maar één nieuwe band;
gebruik van banden die niet door de
merkdealer goedgekeurd zijn.
Werkingsomstandigheden
Het systeem moet worden gereset met de
bandenspanning die op het bandenspan-
ningsetiket wordt vermeld 4.12.
Zo niet dan geeft het systeem mogelijk geen
correcte waarschuwing bij een grote daling
van de bandenspanning.
Resetten moet altijd gebeuren na con-
trole van de bandenspanning in de vier
banden als deze koud zijn.
In de volgende situaties bestaat het risico
dat het systeem te traag of niet correct werkt:
– systeem niet gereset na het oppompen
van de banden of na elke andere verrich-
ting aan de wielen;
onjuiste reset van systeem: andere ban-
denspanning dan de aanbevolen span-
ning;
WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING (2/6)
Reset van de referentiewaarde
voor bandenspanning
Deze gebeurt:
na elke keer opnieuw op spanning bren-
gen of resetten van de bandenspanning;
na het verwisselen van een wiel
na het wisselen van de wielen.
De bandenspanning moet afgestemd zijn op
het huidige gebruik van de auto (onbelast,
belast, rijden op de autosnelweg ...).
Een plots verlies van bandenspanning
(klapband ...) wordt mogelijk niet door
het systeem worden opgespoord.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze functie
neemt niet de taak van de be-
stuurder over.
De bestuurder moet altijd opletten en
blijft verantwoordelijk.
Controleer de bandenspanning, inclusief
het reservewiel, één keer per maand.
2.42
NLD_UD80900_1
Avertisseur de perte de pression des pneumatiques (BJA - Renault)
druk op de schakelaar 6OK” en houd
deze ingedrukt om de reset te starten.
Houd de schakelaar 6 ingedrukt totdat het
bericht “Operatie uitgevoerd” verschijnt.
U kunt nu rijden.
WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING (3/6)
Resetprocedure
Contact aan, auto staat stil:
voor voertuigen met een instrumentenpa-
neel type A of B 1.91, druk de scha-
kelaar 3 zo vaak als nodig is kort in om
naar de wereld “Voertuig” te gaan;
druk de schakelaar 4 of 5 kort in om naar
de pagina “Bandendruk init. lang druk-
ken” te gaan 7;
Als de auto is uitgerust met een naviga-
tiesysteem, kan de resetprocedure ook
worden uitgevoerd via het multimedia-
scherm: raadpleeg de instructies van de
apparatuur.
B
7
6 4
5
3
2.43
NLD_UD80900_1
Avertisseur de perte de pression des pneumatiques (BJA - Renault)
WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING (4/6)
Treeplank Boodschappen Interpretatie
Bandendruk init. bij stilstand Het bericht verschijnt onderweg. Als u de spanning van de vier banden wilt resetten, stop
dan de auto.
1 Bandendruk init. lang drukken Houd de schakelaar 6OK” ingedrukt om de spanning van de vier banden te resetten terwijl
de auto stilstaat, schakel over naar resetten totdat het bericht “Als druk OK is ingedrukt
houden” verschijnt.
2 Als druk OK is ingedrukt houden Het bericht knippert om aan te geven dat het systeem de resetprocedure heeft geregis-
treerd. Als alle vier de banden correct zijn afgesteld, conform de bandenspanningswaar-
den op het bandenspanningsetiket 4.12, druk op de schakelaar 6OK” en houd deze
ingedrukt totdat de melding “Operatie uitgevoerd” wordt weergegeven.
3 Operatie uigevoerd De resetprocedure is succesvol afgerond. U kunt nu rijden.
De onderstaande tabel toont de mogelijke berichten voor de bandenresetprocedure.
2.44
NLD_UD80900_1
Avertisseur de perte de pression des pneumatiques (BJA - Renault)
Corrigeren van de
bandenspanning
De spanningen van de vier banden
moeten koud worden ingesteld (raad-
pleeg het label op de zijkant van het bestuur-
dersportier).
Indien u de bandenspanning niet bij koude
banden kunt controleren, moet u de opge-
geven waarden met 0,2 tot 0,3 bar (3 PSI)
verhogen.
Verlaag nooit de spanning van een
warme band.
Elke keer dat de banden worden opgepompt
of de bandenspanning wordt gecorrigeerd,
moet de referentiewaarde voor de banden-
spanning worden gereset.
Vervangen van wielen/banden
Gebruik alleen apparatuur die is goedge-
keurd door het netwerk.
Zo niet dan treedt het systeem mogelijk te
laat of niet correct in werking 5.13.
Elke keer dat een wiel/band wordt verwis-
seld, moet de bandenspanning worden ge-
corrigeerd en moet de referentiewaarde
voor de bandenspanning worden gereset.
Reservewiel
Zodra het aanwezige reservewiel op de auto
is gemonteerd, moet de bandenspanning
worden gecorrigeerd en moet de referen-
tiewaarde voor de bandenspanning worden
gereset.
Spuitbussen voor
bandenreparatie en pompset
Gebruik alleen apparatuur die is goedge-
keurd door het netwerk.
Zo niet dan treedt het systeem mogelijk te
laat of niet correct in werking 5.6.
Nadat de pompset voor de banden is ge-
bruikt, corrigeert u de bandenspanning en
reset u de referentiewaarde voor de ban-
denspanning.
WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING (5/6)
Bandenspanningsstoringen
De tabel op de volgende pagina vermeldt de
waarschuwingsberichten die op het instru-
mentenpaneel 8 verschijnen wanneer het
systeem een bandenspanningsstoring de-
tecteert.
8
2.45
NLD_UD80900_1
Avertisseur de perte de pression des pneumatiques (BJA - Renault)
WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING (6/6)
Controleen
waarschuwingslampjes Boodschappen Interpretatie
Banden oppompen en initialiseren
Dit geeft aan dat er een te lage bandenspanning of lekke band is gedetecteerd.
Controleer en stel de spanning van de vier banden in koude toestand in en
reset het systeem.
Bandendruk aan- passen en init. Dit geeft aan dat de reset niet is gelukt. Controleer de bandenspanning en stel
deze opnieuw af voordat u de resetprocedure opnieuw start.
Bandendruk aan- passen en init.
Dit geeft aan dat de laatste systeemreset meer dan 6 maanden of ongeveer
10.000 km geleden is uitgevoerd. Controleer de bandenspanning en stel deze
opnieuw af voordat u opnieuw een resetprocedure start.
+ ©Controleer TPW Dit duidt op een storing in het systeem. Ga naar een merkdealer.
TPW niet beschikbaar
Dit geeft aan dat een reservewiel voor noodgevallen met een andere maat dan
de andere vier wielen op het voertuig is gemonteerd. Het systeem blijft niet
beschikbaar totdat een wiel van dezelfde maat als de andere wielen is gemon-
teerd en de resetprocedure is uitgevoerd.
De informatie op het instrumentenpaneel duidt op mogelijke bandenspanningsstoringen (bijv. een leeggelopen of lekke band).
ABS ...........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
système antiblocage des roues : ABS .......
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance au freinage d’urgence ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
freinage d’urgence .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
contrôle dynamique de conduite : ESC .....
(jusqu’à la fin de l’UD)
ESC : Contrôle dynamique de conduite ....
(jusqu’à la fin de l’UD)
aide au démarrage en côte........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
antipatinage ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(page courante)
système antipatinage : ASR .....................
(page courante)
2.46
NLD_UD80901_1
Dispositifs de correction et d’assistance à la conduite (BJA - Renault)
Dispositifs de correction et d’assistance à la conduite
Antiblokkeersysteem van de
wielen (ABS)
Bij krachtig remmen voorkomt ABS het blok-
keren van de wielen, zodat de remweg be-
heersbaar en de auto bestuurbaar blijft.
In deze situatie zijn uitwijkmanoeuvres tij-
dens het remmen mogelijk. Bovendien ver-
betert dit systeem de remweg, met name op
een weg met weinig grip (natte weg, enz.).
Als het systeem de remdruk voor u regelt,
voelt u een lichte trilling in het rempedaal.
Het ABS kan echter nooit de natuurkun-
dige eigenschappen van de grip tussen
de banden en het wegdek verbeteren. Blijf
altijd de gebruikelijke voorzichtigheid in acht
houden (afstand bewaren enz.).
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (1/5)
Deze functies zijn extra hulp-
middelen in kritieke situaties
waarbij het rijgedrag van de
auto aangepast wordt.
Deze functies kunnen de taak van de
bestuurder niet overnemen. De limieten
van de auto blijven onveranderd; ga
daarom dus niet harder rijden. Deze
functies kunnen dus in geen geval de
oplettendheid of de verantwoordelijkheid
van de bestuurder overnemen - de be-
stuurder moet altijd alert zijn op plotse-
linge gebeurtenissen die zich tijdens het
rijden kunnen voordoen.
Bij krachtig remmen kunt u het rempe-
daal diep ingedrukt houden. Het is niet
nodig “pompend” te remmen. Het ABS
regelt de kracht in het remsysteem.
Afhankelijk van de auto, kunnen deze be-
staan uit:
het antiblokkeersysteem van de
wielen (ABS);
elektronisch stabiliteitsprogramma
(ESC) met onderstuurcontrole en trac-
tiecontrole;
de noodstopbekrachtiging;
hulp bij het wegrijden op een helling.
Op de volgende bladzijden zijn andere rijhul-
psystemen beschreven.
anomalies de fonctionnement....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.47
NLD_UD80901_1
Dispositifs de correction et d’assistance à la conduite (BJA - Renault)
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (2/5)
Storingen
© en x worden verlicht op
het instrumentenpaneel en de berich-
ten “Controleer ABS”, “Controleer rem-
systeem” en “Controleer ESC” worden
getoond: dit geeft aan dat ABS, ESC en
de noodstopbekrachtiging zijn uitgescha-
keld. Het remmen blijft mogelijk;
x, D, © en ®
verschijnen op het instrumentenpaneel,
samen met het bericht “Storing remsys-
teem”: dit wijst op een storing in het
remsysteem.
Raadpleeg in beide gevallen een merkdea-
ler.
Het remsysteem werkt nog ge-
deeltelijk. Maar het is gevaar-
lijk om krachtig te remmen. U
moet direct stoppen zonder het
overige verkeer in gevaar te brengen.
Roep de hulp in van een merkdealer.
système antipatinage : ASR .....................
(page courante)
2.48
NLD_UD80901_1
Dispositifs de correction et d’assistance à la conduite (BJA - Renault)
Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC)
met onderstuurcontrole en
tractiecontrole
Elektronisch stabiliteitsprogramma ESC
Dit systeem helpt u de controle over de auto
te behouden in kritieke rijsituaties (uitwijken
voor een obstakel, verlies van grip op de
weg in een bocht, enz.).
De werking van het systeem
Een opname-element in het stuurwiel regis-
treert de richting waarin de bestuurder de
auto wil laten rijden.
Andere opname-elementen in de auto regis-
treren de werkelijke verplaatsingsrichting.
Het systeem vergelijkt de door de bestuur-
der gegeven bevelen en gekozen richting
met de werkelijke verplaatsingsrichting van
de auto en corrigeert deze laatste door,
indien nodig, op bepaalde wielen te remmen
en/of het motorvermogen aan te passen. Als
het systeem wordt geactiveerd, knippert het
waarschuwingslampje op het instru-
mentenpaneel.
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (3/5)
Onderstuurcontrole
Dit verbetert de werking van het ESC bij
sterk onderstuur van de auto (als de voor-
wielen hun grip verliezen).
Tractiecontrole
Dit systeem helpt het slippen van de aan-
gedreven wielen te beperken en de auto bij
het wegrijden, accelereren of decelereren te
controleren.
De werking van het systeem
Met behulp van opname-elementen bij
de wielen, meet en vergelijkt het systeem
constant de snelheid van de aangedreven
wielen en remt het deze af als ze doorslip-
pen. Als een wiel neigt naar doorslippen,
zorgt het systeem voor het afremmen van
het betreffende wiel, totdat de snelheid van
het wiel overeenkomt met de grip op de weg.
Het systeem reageert ook door het toeren-
tal van de motor aan te passen aan de hoe-
veelheid grip onder de wielen, onafhankelijk
van de mate waarin het gaspedaal wordt in-
gedrukt.
In sommige situaties (rijden op een heel
zachte ondergrond: bv. sneeuw, modder of
rijden met sneeuwkettingen), kan het sys-
teem de kracht van de motor verminderen
om het doorslippen te beperken.
storingen
Als het systeem een storing detecteert, ver-
schijnt het bericht “Controleer ESC” op het
instrumentenpaneel en lichten de waarschu-
wingslampjes © en op. In dit
geval zijn het ESC en de tractiecontrole uit-
geschakeld.
Ga naar een merkdealer.
2.49
NLD_UD80901_1
Dispositifs de correction et d’assistance à la conduite (BJA - Renault)
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (4/5)
Noodstopbekrachtiging
Dit systeem is een aanvulling op het ABS dat
zorgt voor het verminderen van de remweg
van de auto.
De werking van het systeem
Het systeem herkent wanneer een nood-
stop wordt uitgevoerd. In dit geval ontwikkelt
het remsysteem onmiddellijk de maximale
kracht en kan het ABS-systeem in werking
treden.
Het ABS-remsysteem blijft werken zolang
het rempedaal ingedrukt is.
Remlichten gaan aan
Afhankelijk van de auto kunnen deze knip-
peren bij krachtig afremmen.
Remanticipatie
Afhankelijk van de auto anticipeert het sys-
teem, als u snel het gaspedaal loslaat, op
het remmen om de remweg te verminderen.
Bijzondere gevallen
Tijdens het gebruik van de snelheidsrege-
laar:
als u het gaspedaal gebruikt, kan het sys-
teem in werking komen als u het pedaal
loslaat;
als u het gaspedaal niet gebruikt, wordt
het systeem niet geactiveerd.
storingen
Als het systeem een storing signaleert, ver-
schijnt het bericht “Controleer remsysteem
op het instrumentenpaneel, in combinatie
met het waarschuwingslampje ©.
Ga naar een merkdealer.
Deze functies zijn extra hulp-
middelen in kritieke situaties
waarbij het rijgedrag van de
auto aangepast wordt.
Deze functies kunnen de taak van de
bestuurder niet overnemen. De limieten
van de auto blijven onveranderd; ga
daarom dus niet harder rijden. Deze
functies kunnen dus in geen geval de
oplettendheid of de verantwoordelijkheid
van de bestuurder overnemen - de be-
stuurder moet altijd alert zijn op plotse-
linge gebeurtenissen die zich tijdens het
rijden kunnen voordoen.
2.50
NLD_UD80901_1
Dispositifs de correction et d’assistance à la conduite (BJA - Renault)
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (5/5)
Hulp bij wegrijden op een helling
Afhankelijk van de helling van de weg helpt
dit systeem de bestuurder bij het wegrijden
op een helling. Het voorkomt dat de auto
achteruit rolt, door automatisch de remmen
vast te zetten als de bestuurder het rempe-
daal loslaat om het gaspedaal te bedienen.
Werking van het systeem
Het werkt alleen als de versnellingshendel
niet in de neutrale stand staat (niet in N of P
voor een automatische transmissie) en als
de auto geheel stil staat (rempedaal inge-
drukt).
Het systeem houdt de auto ongeveer 2 se-
conden stil. Daarna komen de remmen ge-
leidelijk vrij (de auto rolt naargelang de hel-
ling).
Het systeem van de hulp bij het
wegrijden op een helling kan
niet in alle gevallen totaal ver-
hinderen dat de achteruit rijdt
(zeer steile helling, enz.).
De bestuurder kan altijd het rempedaal
bedienen om het achteruitrijden van de
auto te verhinderen.
De hulp bij het wegrijden op een helling
mag niet gebruikt worden om de auto
langdurig stil te houden: gebruik het
rempedaal.
Deze functie is niet bedoeld om de auto
permanent te laten stilstaan.
Gebruik indien nodig het rempedaal om
de auto te stoppen.
De bestuurder moet bijzonder voorzich-
tig rijden op een glad oppervlak of bij
weinig grip.
Gevaar van ernstige verwondingen.
alerte de sortie de voie ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.51
NLD_UD80902_1
Alerte de sortie de voie (BJA - Renault)
Alerte de sortie de voie
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (1/5)
Op basis van informatie van de camera 1
waarschuwt de functie de bestuurder wan-
neer een doorgetrokken of onderbroken
streep wordt overschreden of als de auto de
berm nadert (bermplank, vangrail, stoep, op-
hoging, enz.) zonder dat de richtingaanwij-
zers zijn ingeschakeld.
1
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze func-
tie kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen; deze
moet altijd de controle over zijn auto be-
houden.
Met de waarschuwingsfunctie bij het
overschrijden van de wegmarkering
wordt de verplaatsingsrichting van
de auto niet gecorrigeerd.
Plaats van de camera 1
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, condens enzovoort).
2.52
NLD_UD80902_1
Alerte de sortie de voie (BJA - Renault)
3
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (2/5)
Inschakelen/uitschakelen
Als u de functie wilt activeren, drukt u zo
vaak als nodig op de schakelaar 2 om
“Waarschuwing bij verlaten rijstrook” op het
instrumentenpaneel te selecteren. Het be-
richt “Lane departure geactiveerd” en het
waarschuwingslampje verschijnen
op het instrumentenpaneel.
Als u de functie wilt uitschakelen, drukt u zo
vaak als nodig op de schakelaar 2 om “Lane
departure gedeactiveerd” (of, afhankelijk
van de auto “Lane Keeping gedeactiveerd”)
op het instrumentenpaneel te selecteren.
Het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat uit.
Werking
Wanneer de functie is geactiveerd, worden
het waarschuwingslampje en de
linker- en rechterstreep 3 op het instrumen-
tenpaneel grijs weergegeven.
De functie is gereed om te waarschuwen
als:
snelheid ligt tussen ongeveer 70 km/u en
180 km/u;
en
het waarschuwingslampje en
de indicatoren voor de linker-/rechter-
streep 3 worden wit weergegeven.
De waarschuwingsfunctie wordt geacti-
veerd als de auto een streep overschrijdt
of als de auto een berm nadert (bermplank,
vangrail, stoep, ophoging, enz.) zonder dat
de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
2
De bestuurder wordt gewaarschuwd:
door een trilling in het stuurwiel;
en
het waarschuwingslampje en de
indicator 3 voor de overschreden streep
worden rood.
Telkens wanneer de auto wordt gestart,
blijft de functie in de modus die is op-
geslagen toen de motor voor het laatst
werd uitgeschakeld.
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.53
NLD_UD80902_1
Alerte de sortie de voie (BJA - Renault)
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (3/5)
Tijdelijk niet beschikbaar
De streep wordt zeer snel overschreden;
er wordt continu over een streep gere-
den;
ongeveer vier seconden na het wisselen
van baan;
scherpe bochten;
slecht zicht;
activering van één van de richtingaanwij-
zers;
sterke acceleratie;
– ...
Als de functie niet beschikbaar is, zijn het
waarschuwingslampje en de indica-
toren linker-/rechterstreep op het instrumen-
tenpaneel grijs.
– “Waarschuwing”: pas het gevoelig-
heidsniveau van de streepdetectie aan.
Selecteer hiervoor:
Late”: streep gedetecteerd bij over-
schrijding;
Standaard”: streep gedetecteerd bij
naderen;
Early” streep in de buurt gedetec-
teerd.
4
Omstandigheden waarin
het systeem niet wordt
ingeschakeld
Het systeem kan niet worden ingeschakeld
wanneer:
de achteruitversnelling is ingeschakeld;
het gezichtsveld van de camera is belem-
merd;
het controlelampje û wordt weerge-
geven.
Het waarschuwingslampje en de in-
dicatoren linker-/rechterstreep op het instru-
mentenpaneel worden grijs.
Afstellen
Auto’s uitgerust met een
multimediascherm.
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem om de instellingen van het multi-
mediascherm 4 te bekijken:
– “Trilintensiteit”: pas het trillingniveau van
het stuurwiel aan;
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
2.54
NLD_UD80902_1
Alerte de sortie de voie (BJA - Renault)
storingen
In geval van een storing worden de indicato-
ren linker- en rechterstreep (en, afhankelijk
van de weergavestijl, het waarschuwings-
lampje ) niet meer weergegeven of
blijven deze grijs op het instrumentenpaneel.
In sommige gevallen wordt het bericht
Controleer camera voor” of het waarschu-
wingslampje © weergegeven op het in-
strumentenpaneel.
Ga naar een merkdealer.
Afstellingen (vervolg)
Auto’s zonder een multimediascherm
Druk met stilstaande auto zo vaak als
nodig op de schakelaar 5 om naar de
wereld “Instellingen” te gaan;
druk herhaaldelijk op 6 of 7 om het menu
Voertuig instellingen” weer te geven.
Druk op de schakelaar 9 OK;
druk herhaaldelijk op 6 of 7 om het menu
“RIJHULPSYSTEMEN” weer te geven.
Druk op de schakelaar 9 OK;
– druk herhaaldelijk op 6 of7 om naar de
verschillende niveaus van de instellingen
“Volume waarschuwingsgeluid bij verla-
ten rijstrook”, “Trillingen bij verlaten van
rijstrook” of “Gevoeligheid bij verlaten
van rijstrook” te gaan. Druk op de scha-
kelaar 9 OK om de gewenste niveaus te
bevestigen;
druk op de schakelaar 8 om terug te keren
naar het vorige menu.
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (4/5)
9 6
78
5
2.55
NLD_UD80902_1
Alerte de sortie de voie (BJA - Renault)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing kan de uitlijning van de camera worden gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking. Schakel de
functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de camera (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit) moeten worden uitgevoerd door
een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
bedekte voorruit (vuil, ijs, sneeuw, condensatie enzovoort).
een complexe omgeving (tunnel enzovoort);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, zware regen, hagel, ijzel, enz.).
slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
de wegmarkeringen zijn onregelmatig of moeilijk te onderscheiden (bijv. gedeeltelijk gewist, grote onderlinge afstand, vervormd wegdek);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto’s enzovoort);
de weg is smal, bochtig of golvend (scherpe bochten enzovoort);
u rijdt dicht achter een andere auto op dezelfde rijstrook.
Risico van vals alarm of afwezigheid van waarschuwingen
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (5/5)
alerte de sortie de voie ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
maintien de voie : aide...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aide au maintien de voie............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.56
NLD_UD80903_1
Aide au maintien de voie (BJA - Renault)
Met behulp van de informatie van de
camera 1 activeert de functie een corrige-
rende actie op het besturingssysteem van
de auto wanneer een doorgetrokken of on-
derbroken streep wordt overschreden of als
de auto de berm nadert (bermplank, vang-
rail, stoep, ophoging, enz.) zonder dat de
richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
Aide au maintien de voie
RIJSTROOKASSISTENT (1/6)
1
Plaats van de camera 1
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, condens enzovoort).
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie kan in geen geval
de waakzaamheid en verant-
woordelijkheid van de bestuurder ver-
vangen; deze moet altijd de controle
over zijn auto behouden.
U kunt op elk moment de controle over
de auto weer overnemen door aan het
stuurwiel te draaien.
2.57
NLD_UD80903_1
Aide au maintien de voie (BJA - Renault)
Inschakelen/uitschakelen
Als u de functie wilt activeren, drukt u zo
vaak als nodig op de schakelaar 2 om
“Rijstrookassistent” op het instrumentenpa-
neel te selecteren.
Het bericht “Lane Keeping geactiveerd” en
het waarschuwingslampje ver-
schijnen op het instrumentenpaneel.
Wanneer Rijstrookassistent is geactiveerd,
is de functie “Waarschuwing bij verlaten van
rijstrook” automatisch geactiveerd. 2.51.
RIJSTROOKASSISTENT (2/6)
Telkens wanneer de auto wordt gestart,
blijft de functie in de modus die is op-
geslagen toen de motor voor het laatst
werd uitgeschakeld.
2
Als u de functie wilt uitschakelen, drukt u zo
vaak als nodig op de schakelaar 2 om “Lane
Keeping gedeactiveerd” op het instrumen-
tenpaneel te selecteren.
Het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat uit..
Opmerking: Als u de functie
“Rijstrookassistent” uitschakelt, wordt ook
de functie “Waarschuwen bij verlaten van rij-
strook” uitgeschakeld.
2.58
NLD_UD80903_1
Aide au maintien de voie (BJA - Renault)
RIJSTROOKASSISTENT (3/6)
Werking
Wanneer de functie is geactiveerd, worden
het waarschuwingslampje en de
linker- en rechterstreep 3 op het instrumen-
tenpaneel grijs weergegeven.
De functie is actief als de snelheid van de
auto tussen ongeveer 70 en 180 km/u ligt en
als het controlelampje en de indica-
toren voor de linker-/rechterstreep 3 wit zijn.
De functie werkt als de auto een streep
overschrijdt of als de auto de berm nadert
(bermplank, vangrail, stoep, ophoging, enz.)
zonder dat de richtingaanwijzers zijn inge-
schakeld.
U kunt de correctie van de verplaat-
singsrichting op elk moment onderbre-
ken door het stuurwiel te bewegen.
Bijzondere gevallen
Bij het gebruik van de functie:
als het systeem geen actie van de be-
stuurder op het stuurwiel detecteert, ver-
schijnt het oranje controlelampje
op het instrumentenpaneel, met het be-
richt “Handen aan het stuur houden”.
Ook hoort u een geluidssignaal.
Het geluidssignaal, het controlelampje en
het bericht blijven totdat de bestuurder de
controle overneemt;
Als het systeem te lang actief blijft, klinkt
er een geluidssignaal en knippert het
lampje 3 naast de betreffende streep,
totdat de bestuurder de controle over-
neemt.
In deze gevallen:
activeert de functie een actie op de stuur-
inrichting van de auto om de verplaat-
singsrichting van de auto te corrigeren;
gaat het lampje 3 aan de kant van de
overschreden streep geel branden op het
instrumentenpaneel.
Opmerking: bochten kunnen enigszins
worden afgesneden zonder dat de functie
wordt geactiveerd.
Als de corrigerende actie op de stuurinrich-
ting onvoldoende is, gaan het waarschu-
wingslampje en de indicator 3 aan
de kant van de overschreden streep rood
branden op het instrumentenpaneel en gaat
het stuurwiel trillen.
3
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.59
NLD_UD80903_1
Aide au maintien de voie (BJA - Renault)
RIJSTROOKASSISTENT (4/6)
– “Waarschuwing”: pas het gevoelig-
heidsniveau van de streepdetectie aan.
Selecteer hiervoor:
Late”: streep gedetecteerd bij over-
schrijding;
Standaard”: streep gedetecteerd bij
naderen;
Early” streep in de buurt gedetec-
teerd.
Omstandigheden waarin
het systeem niet wordt
ingeschakeld
Het systeem kan niet worden ingeschakeld
wanneer:
de achteruitversnelling is ingeschakeld;
het gezichtsveld van de camera is belem-
merd;
het controlelampje û wordt weerge-
geven.
Het waarschuwingslampje en de
waarschuwingslampjes linker-/rechterstreep
worden op het instrumentenpaneel grijs
weergegeven.
Afstellen
Auto’s uitgerust met een
multimediascherm.
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem om de instellingen van het multi-
mediascherm 4 te bekijken:
– “Trilintensiteit”: pas het trillingniveau van
het stuurwiel aan;
Tijdelijk niet beschikbaar
De streep wordt zeer snel overschreden;
er wordt continu over een streep gere-
den;
ongeveer vier seconden na het wisselen
van baan;
scherpe bochten;
slecht zicht;
activering van één van de richtingaanwij-
zers;
sterke acceleratie;
– noodstop;
– ...
Als de functie niet beschikbaar is, worden
het waarschuwingslampje en de
waarschuwingslampjes correctie links/
rechts 3 op het instrumentenpaneel grijs
weergegeven.
4
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
2.60
NLD_UD80903_1
Aide au maintien de voie (BJA - Renault)
RIJSTROOKASSISTENT (5/6)
storingen
Wanneer het systeem een storing signaleert,
verschijnt het bericht “Controleer camera
voor” op het instrumentenpaneel.
Afhankelijk van het voertuig kan samen met
het bericht het controlelampje © ver-
schijnen op het instrumentenpaneel.
Ga naar een merkdealer.
Afstellingen (vervolg)
Auto’s zonder een multimediascherm
Druk met stilstaande auto zo vaak als
nodig op de schakelaar 5 om naar de
wereld “Instellingen” te gaan;
Druk herhaaldelijk op 6 of 7 om het menu
Voertuig instellingen” weer te geven.
Druk op de schakelaar 9 OK;
Druk herhaaldelijk op 6 of 7 om het menu
“RIJHULPSYSTEMEN” weer te geven.
Druk op de schakelaar 9 OK;
druk herhaaldelijk op 6 of 7 om naar de ni-
veau-instelling “Gevoeligheid bij verlaten
van rijstrook” te gaan. Druk op de scha-
kelaar 9 OK om het gewenste niveau te
bevestigen;
druk op de schakelaar 8 om terug te
keren naar het vorige menu.
9 6
78
5
2.61
NLD_UD80903_1
Aide au maintien de voie (BJA - Renault)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing kan de uitlijning van de camera worden gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking. Schakel de
functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de camera (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit) moeten worden uitgevoerd door
een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
bedekte voorruit (vuil, ijs, sneeuw, condensatie enzovoort).
een complexe omgeving (tunnel enzovoort);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, zware regen, hagel, ijzel, enz.);
slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
de wegmarkeringen zijn onregelmatig of moeilijk te onderscheiden (bijv. gedeeltelijk gewist, grote onderlinge afstand, vervormd wegdek);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto’s enzovoort);
de weg is smal, bochtig of golvend (scherpe bochten enzovoort);
u rijdt dicht achter een andere auto op dezelfde rijstrook.
In dit geval reageert de “Rijstrookassistent” mogelijk onjuist of helemaal niet.
Risico van ongewenste, onjuiste correctie of geen correctie van de verplaatsingsrichting.
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
het gebied van de camera is beschadigd (aan de kant van de voorruit of de binnenspiegel);
de weg is glad (sneeuw, ijzel, aquaplaning, kiezelsteentjes enz.);
slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
de voorruit is gebarsten of vervormd (voer geen reparaties uit aan dit gedeelte van de voorruit; laat deze vervangen door een merkdealer);
de auto trekt een aanhangwagen of een caravan;
de auto rijdt een gebied binnen met verschillende wegmarkeringen (zoals bij wegwerkzaamheden enz.).
RIJSTROOKASSISTENT (6/6)
avertisseur d’angle mort ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.62
NLD_UD80904_1
Avertisseur d’angle mort (BJA - Renault)
Avertisseur d’angle mort
Bijzonderheid
Zorg ervoor dat de radarzone C niet bedekt
is (stickers, modder, sneeuw, enz.).
Als een radar bedekt is, verschijnt het be-
richt “Zijsensoren geen zicht” op het instru-
mentenpaneel. Reinig het gebied waar de
sensoren zich bevinden.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie kan in geen geval
de waakzaamheid en verant-
woordelijkheid van de bestuurder ver-
vangen; deze moet altijd de controle
over zijn auto behouden.
DODEHOEKWAARSCHUWING (1/7)
C
Op basis van de informatie van de senso-
ren aan elke kant van de achterbumper
(zone C), wordt de bestuurder gewaar-
schuwd:
als een andere auto in het detectiege-
bied A verschijnt;
en/of
als er een risico bestaat op een botsing
met een auto in het gebied B, die sneller
rijdt dan u.
De functie waarschuwt als de auto een snel-
heid heeft van meer dan ongeveer 15 km/u.
A
AB
BC
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.63
NLD_UD80904_1
Avertisseur d’angle mort (BJA - Renault)
Inschakelen/uitschakelen
Auto’s met een multimediascherm 1
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie.
Selecteer “ON” of “OFF”.
Auto’s zonder een multimediascherm
Druk met stilstaande auto zo vaak als
nodig op de schakelaar 2 om naar de
wereld “Instellingen” te gaan;
druk herhaaldelijk op 3 of 4 om het menu
Voertuig instellingen” weer te geven.
Druk op de schakelaar 6 OK;
druk herhaaldelijk op 3 of 4 om het menu
“RIJHULPSYSTEMEN” weer te geven.
Druk op de schakelaar 6 OK;
druk herhaaldelijk op 3 of 4 om naar de
instelling “Dode hoek” te gaan;
De detectiecapaciteit van het systeem
volgt een standaardrijvakbreedte.
Tijdens het rijden op een smalle rijstrook
kan de functie u waarschuwen als er
voorbij de dichtstbijzijnde rijstrook een
auto wordt gedetecteerd.
DODEHOEKWAARSCHUWING (2/7)
druk op de schakelaar 6 OK om de func-
tie te activeren of te deactiveren:
= functie ingeschakeld
< functie uitgeschakeld.
Druk op de schakelaar 5 om terug te keren
naar het vorige menu.
1
6 3
45
2
indicateurs .................................................
(page courante)
2.64
NLD_UD80904_1
Avertisseur d’angle mort (BJA - Renault)
Indicator 7
Op elke binnenspiegel 8 bevindt zich een in-
dicator 7.
Opmerking: reinig de binnenspiegels 8 re-
gelmatig zodat de indicatoren 7 zichtbaar
blijven.
DODEHOEKWAARSCHUWING (3/7)
8
7
Werking
De functie waarschuwt als de snelheid van
de auto hoger is dan circa 15 km/u en:
als zich een auto in de dode hoek A be-
vindt en deze in dezelfde richting rijdt als
uw auto;
– als een auto snel van achteren op een
aangrenzende rijstrook binnen het bereik
van het detectiegebied B nadert.
De functie waarschuwt niet als de
andere voertuigen niet bewegen.
A
AB
B
Als u een andere auto inhaalt, verschijnt het
controlelampje 7 alleen als die auto lang
genoeg aanwezig is in de dode hoek van uw
auto A.
2.65
NLD_UD80904_1
Avertisseur d’angle mort (BJA - Renault)
Omstandigheden waarin de
dodehoekwaarschuwing niet
werkt
Tijdens het rijden op een weg met
scherpe bochten;
in omgekeerde volgorde.
Als de auto is uitgerust met een trekhaak die
door het systeem wordt herkend, verschijnt
het bericht “Aanhanger: dodehoekwaar-
schuwing uit” op het instrumentenpaneel om
te melden dat de functie niet operationeel is.
Raadpleeg uw merkdealer voor het kiezen
van de uitrusting die aangepast is aan uw
auto.
Display D
Eerste waarschuwing: richtingaanwijzer
niet actief, het controlelampje 7 geeft aan
dat een auto in het gebied van de dode hoek
wordt gedetecteerd en/of dat een auto snel
van achteren op een aangrenzende rijstrook
nadert.
DODEHOEKWAARSCHUWING (4/7)
7
D
E
Display E
Richtingaanwijzer ingeschakeld, het
waarschuwingslampje 7 knippert als de
functie een auto in het waarschuwingsge-
bied van de dode hoek detecteert en/of een
auto snel van achteren nadert aan de kant
waarnaar u het stuurwiel gaat draaien.
Als u de richtingaanwijzer uitschakelt, scha-
kelt de indicator terug naar de eerste waar-
schuwing (display D).
Bij het starten van de motor gaat het sys-
teem terug naar de laatst opgeslagen
status voordat het contact werd uitgezet
(zie de vorige pagina’s).
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.66
NLD_UD80904_1
Avertisseur d’angle mort (BJA - Renault)
storingen
Als het systeem een storing detecteert, ver-
schijnt het bericht “Controleer zijsensoren
op het instrumentenpaneel.
Ga naar een merkdealer.
Vanwege de sensoren achter de bumper
is het raadzaam om werkzaamheden
aan de bumper (reparatie, vervangen,
lakwerk, enz.) te laten uitvoeren door
een vakman.
De detectiecapaciteit van
het systeem volgt een stan-
daardrijvakbreedte. Als u op
een breed rijvak rijdt, kan het
systeem geen auto’s detecteren in de
dode hoek.
In geval van blootstelling aan sterke
elektromagnetische golven (zoals
onder hoogspanningslijnen) of in
erg slechte weersomstandigheden
(hevige regen, sneeuw, enz.) kan het
systeem tijdelijk niet goed werken.
Let op de rijomstandigheden.
Kans op ongevallen.
DODEHOEKWAARSCHUWING (5/7)
2.67
NLD_UD80904_1
Avertisseur d’angle mort (BJA - Renault)
DODEHOEKWAARSCHUWING (6/7)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
De bestuurder moet zijn snelheid altijd aanpassen aan het verkeer, ongeacht de aanwijzingen van het systeem.
Het systeem mag in geen geval worden vergeleken met een hindernissensensor of een antibotsingssysteem.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
In geval van een botsing kan de uitlijning van de radar worden gewijzigd, waardoor deze niet meer naar behoren werkt. Schakel de functie
uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de radars (reparaties, vervangingen, enz.) moeten door een vakman/vakvrouw worden uitgevoerd.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
Complexe omgeving (metalen bruggen, tunnels, wegen met obstakels aan de zijkant, enz.);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel ...).
Risico van vals alarm of afwezigheid van waarschuwingen
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
2.68
NLD_UD80904_1
Avertisseur d’angle mort (BJA - Renault)
DODEHOEKWAARSCHUWING (7/7)
Beperkingen voor de werking van het systeem
De radarzone moet schoon blijven en mag niet worden gewijzigd, om de goede werking van het systeem te waarborgen.
Kleine voorwerpen die dichtbij de auto bewegen (motoren, fietsen, voetgangers, enz.) worden mogelijk niet door het systeem her-
kend.
In een bocht kunnen de radars soms tijdelijk geen auto’s detecteren in de aangrenzende rijstroken.
De waarschuwing komt wellicht laat, als twee andere voertuigen in de aangrenzende rijstroken u naast elkaar van achteren naderen, met
een veel hogere snelheid dan uw auto (op een weg met drie rijstroken).
Het systeem geeft wellicht geen waarschuwing als de andere auto’s rijden met een snelheid die aanzienlijk verschilt van de uwe.
Als de auto door een lang voertuig wordt ingehaald (bijv. een vrachtwagen die inhaalt met een soortgelijke snelheid als de auto) onder-
breekt het systeem mogelijk de waarschuwing vóór het einde van het manoeuvre.
De auto rijdt op een bochtige weg.
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
Het radargebied is beschadigd (achterbumper);
De auto is uitgerust met een trekhaak die niet door het systeem wordt herkend.
alerte distances de sécurité .......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
distances de sécurité .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.69
NLD_UD80905_1
Alerte distance de sécurité (BJA - Renault)
Alerte distances de sécurité
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (1/4)
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie kan in geen geval
de waakzaamheid en verant-
woordelijkheid van de bestuurder ver-
vangen; deze moet altijd de controle
over zijn auto behouden.
1
2
Gebaseerd op de informatie van de radar 2
en de camera 1 informeert deze functie de
bestuurder over het tijdsinterval tussen de
eigen auto en de voorligger zodat een vei-
lige afstand tussen de twee auto’s kan
worden aangehouden.
Deze functie wordt ingeschakeld als de auto
rijdt met een snelheid van ongeveer 30 tot
200 km/u.
Plaats van de camera 1
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, condens enz.).
Plaats van de radar 2
Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt
geblokkeerd (door vuil, modder, sneeuw of
een slecht gemonteerde nummerplaat voor)
of wordt geraakt, gewijzigd (bijv. met auto-
lak) of afgedekt door accessoires aan de
voorzijde van het voertuig (bijv. op de grille
of het logo, enz.).
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.70
NLD_UD80905_1
Alerte distance de sécurité (BJA - Renault)
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (2/4)
druk herhaaldelijk op 5 of 6 om naar de
instelling “Afstand waarsch.” te gaan;
druk op de schakelaar 8 OK om de func-
tie te activeren of te deactiveren:
= functie ingeschakeld
< functie uitgeschakeld
Druk op de schakelaar 7 om terug te keren
naar het vorige menu.
Auto’s zonder een multimediascherm
Druk met stilstaande auto zo vaak als
nodig op de schakelaar 4 om naar de
wereld “Instellingen” te gaan;
druk herhaaldelijk op 5 of 6 om het menu
Voertuig instellingen” weer te geven.
Druk op de schakelaar 8 OK;
druk herhaaldelijk op 5 of 6 om het menu
“RIJHULPSYSTEMEN” weer te geven.
Druk op de schakelaar 8 OK;
Inschakelen/Uitschakelen van
de functie
Auto’s met een multimediascherm 3
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie.
Selecteer “ON” of “OFF”.
Telkens wanneer de auto wordt gestart,
blijft de functie in de modus die is op-
geslagen toen de motor voor het laatst
werd uitgeschakeld.
3
8 5
67
4
2.71
NLD_UD80905_1
Alerte distance de sécurité (BJA - Renault)
Werking
Als deze functie actief is, wordt de indica-
tor 9 op het instrumentenpaneel weergege-
ven. Deze informeert de bestuurder over de
afstand tussen de eigen auto en de voorlig-
ger.
A (grijs): de functie is niet actief;
A (groen): geen auto gedetecteerd;
B (groen): het tijdsinterval is groter dan of
gelijk aan ongeveer 2 seconden (de af-
stand tussen de twee voertuigen, aange-
past aan uw snelheid);
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (3/4)
Het interval wordt alleen ge-
toond ter informatie: het sys-
teem kan niet ingrijpen op de
auto.
De functie is niet bestemd om gebruikt
te worden in de stad of in dynamische
rijomstandigheden (bochten, versnel-
lingen, bruusk remmen ...), maar wel in
stabiele rijomstandigheden.
De functie heeft geen invloed op het
remsysteem.
Het gebied rond de radar en camera
moet schoon worden gehouden en in
dit gebied mogen geen manipulaties
worden uitgevoerd om de goede werking
van het systeem te waarborgen.
Alle werkzaamheden die worden uit-
gevoerd in het gebied waar de radar of
camera zich bevindt (reparaties, vervan-
gingen, aanpassingen aan de voorruit
en/of bumper, enz.) moeten door een
vakman of vakvrouw worden uitgevoerd.
C (oranje): het tijdsinterval is ongeveer
1 tot 2 seconden (onvoldoende afstand
tussen de twee voertuigen);
D (rood): het tijdsinterval is ongeveer 1
seconde of minder (de afstand tussen de
twee voertuigen is veel te kort).
Als de afstand tussen de twee auto’s minder
is dan ongeveer 0,5 seconde, worden de in-
dicator 9 en D rood op het instrumentenpa-
neel weergegeven, tezamen met “-.- s”.
In bepaalde omstandigheden wordt het tijds-
interval mogelijk niet getoond:
in een bocht;
bij het veranderen van rijstrook;
als de voorligger ver genoeg verwijderd
is of buiten bereik is van de radar of
camera.
9
A
B
C
D
2.72
NLD_UD80905_1
Alerte distance de sécurité (BJA - Renault)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing wordt de uitlijning van de radar en/of camera mogelijk gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking ervan.
Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden die worden uitgevoerd in het gebied waar de radar en/of camera zich bevinden/bevindt (reparaties, vervangingen,
aanpassingen aan de voorruit en/of bumper, enz.) moeten door een vakman of vakvrouw worden uitgevoerd.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Bij verstoring van de radarzone
Obstructie van de voorruit of de radarzone (vuil, ijs, sneeuw, condens, enz.);
een complexe omgeving (metalen brug, tunnel enzovoort);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel enzovoort);
slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
slechte contrast tussen de voorligger en de omgeving (bijvoorbeeld witte auto in een sneeuwgebied, enz.);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto’s enzovoort);
De weg is smal, bochtig of golvend (scherpe bochten enz.).
Risico van onjuiste vals alarm.
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (4/4)
caméra multivues ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.73
NLD_UD80906_1
Caméra 360° (BJA - Renault)
Caméra 360°
360°-CAMERA (1/9)
Met behulp van de informatie van de
camera´s 1, 2 en 3 in de voorbumper, bui-
tenspiegels en op de achterklep, alsook met
de ultrasone detectoren 4 in de bumpers,
helpt de functie bij moeilijke manoeuvres
(bijv. parkeren) door de omgeving van de
auto weer te geven.
1
2 2
beeld zijkant voorzijde (afhankelijk van
de auto): met behulp van de camera 2
(passagierskant).
De ultrasone detectoren detecteren obsta-
kels aan de voorkant, achterkant en (afhan-
kelijk van de auto) zijkant van de auto.
Let op: zorg ervoor dat de camera´s niet zijn
afgedekt (door vuil, modder, sneeuw enz.).
Werkzaamheden
De camera´s sturen vier afzonderlijke beel-
den naar het multimediascherm 5.
Hiermee kunt u de omgeving van de auto
bekijken:
beeld camera: met behulp van de
camera 1;
beeld achterkant: met behulp van de
camera 3;
beeld van bovenaf: met behulp van de
camera 1, 2 en 3;
3
Deze functie is een extra hulpmiddel. De bestuurder moet altijd opletten en blijft verantwoordelijk.
De bestuurder moet altijd op zijn hoede blijven voor plotselinge gebeurtenissen tijdens het rijden: let dus altijd op of er zich bij het ma-
noeuvreren geen kleine, smalle obstakels (zoals een kind, dier, kinderwagen, fiets, steen, paaltje, enz.) in uw blinde hoek bevinden.
4
5
2.74
NLD_UD80906_1
Caméra 360° (BJA - Renault)
360°-CAMERA (2/9)
Beeld voorkant 1
Het beeld van de camera aan de voorkant
wordt weergegeven op het multimedia-
scherm 5.
Beeld achterkant 3
Het beeld van de camera aan de achter-
kant wordt weergegeven op het multimedia-
scherm 5.
Het 5 multimediascherm geeft een om-
gekeerd beeld van de achterkant 3 net
als in een achteruitkijkspiegel.
Bij beeld voorkant of ach-
terkant: als u op een helling
manoeuvreert, kunnen voor-
werpen die op het multimedia-
scherm worden weergegeven dichterbij
of verderaf zijn dan het lijkt.
Houd hier rekening mee om de juiste
afstand te bepalen voordat u een ma-
noeuvre uitvoert.
1
3
5
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.75
NLD_UD80906_1
Caméra 360° (BJA - Renault)
360°-CAMERA (3/9)
6
C
B
A
7
De richtlijnen voor de beelden voor,
achter en opzij zijn een op een horizon-
tale ondergrond geprojecteerde weer-
gave; deze informatie geldt niet bij een
verticaal of op de grond geplaatst voor-
werp.
Voorwerpen die op de rand van het mul-
timediascherm worden weergegeven,
kunnen vervormd lijken.
In geval van te veel licht (sneeuw, auto
in de zon, enz.) kan het zicht van de
camera gestoord zijn.
Vaste tekening 6
Het beeld “voor” of “achter dat wordt ver-
zonden naar het multimediascherm 5 wordt
weergegeven met één of twee richtlijnen 6
en 7.
Dit systeem wordt eerst gebruikt met behulp
van een of meer tekeningen (bewegend
voor de verplaatsingsrichting en vast voor
de afstand).
In de gecombineerde weer-
gave van de camera´s:
staande voorwerpen (stoe-
pen, auto enz.) kunnen ver-
vormd worden weergegeven bij het
beeld van bovenaf;
alle voorwerpen bovenop de auto
worden niet weergegeven.
De vaste tekening bestaat uit gekleurde
merktekens A, B en C die de afstand achter
de auto aangeven:
A (rood) op ongeveer 30 centimeter van
de auto;
B (geel) op ongeveer 70 centimeter van
de auto;
C (groen) op ongeveer 150 centimeter
van de auto.
Bewegende tekening 7 (afhankelijk van
de auto).
Deze wordt in het blauw getoond op het mul-
timediascherm 5.
Het geeft de verplaatsingsrichting van de
auto aan afhankelijk van de stand van het
stuurwiel in het beeld voor en het beeld
achter.
5
2.76
NLD_UD80906_1
Caméra 360° (BJA - Renault)
360°-CAMERA (4/9)
Beeld van bovenaf
Het beeld van bovenaf is een gecombi-
neerde weergave van camera 1, 2 en 3.
Het geeft de bovenkant van de auto en de
omgeving weer.
Dit beeld kan worden gebruikt om een beeld
van de positie van de auto in relatie tot zijn
directe omgeving (voorkant, achterkant en
zijkant) te bevestigen.
Het beeld 8 geeft de positie van de auto
aan. 9-gebieden die niet door de camera´s
worden gedetecteerd worden in het zwart
weergegeven.
82
Beeld zijkant aan de
passagierszijde voor 2
(afhankelijk van de auto)
De camera, gemonteerd op de buitenspie-
gel, verzendt een beeld van de zijkant naar
het multimediascherm 5.
Afhankelijk van de auto, kunt u het multi-
mediascherm gebruiken om het beeld van
bovenaf te veranderen in een beeld zijkant
voor.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
99
Bij de modus “Beeld van bovenaf” zijn de
voorwerpen die worden weergegeven in
werkelijkheid verder weg dan ze lijken.
Houd hier rekening mee om de juiste
afstand te bepalen voordat u een ma-
noeuvre uitvoert.
2.77
NLD_UD80906_1
Caméra 360° (BJA - Renault)
11
10
12
Het “Beeld zijkant aan de passagierszijde
voor” wordt verzonden naar het multimedia-
scherm met vaste richtlijnen om de afstan-
den te meten.
Vaste richtlijnen 10, 11 en 12
Vaste richtlijn 10 toont het voorste deel van
de auto.
Vaste richtlijn 12 toont de breedte van de
auto inclusief de buitenspiegels.
Vaste richtlijnen 11 worden weergegevens
als groene stippellijnen.
Dit zijn uitbreidingen van de vaste richtlij-
nen 10 en 12.
Afhankelijk van de auto, kunt u het multi-
mediascherm gebruiken om het beeld van
bovenaf te veranderen in een beeld zijkant
voor.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
Waarneming van obstakels
Als het systeem ingeschakeld is, als de func-
tie “Parkeerhulp” één of meerdere obstakels
in de auto detecteert, geven de 13-indicator-
lijnen het volgende weer:
op het beeld van bovenaf;
op het beeld zijkant aan de passagiers-
zijde voor (afhankelijk van de auto).
Naast de geluidswaarschuwing geven deze
indicatorlijnen de nabijheid van obstakels in
verschillende kleuren weer:
Groen: obstakel tussen ongeveer 50 en
70 cm;
Geel: obstakel tussen ongeveer 30 en
50 cm;
Rood: obstakel binnen ongeveer 30 cm.
Deze indicatorlijnen tonen ook de plaats
waar de obstakels worden gedetecteerd,
zoals aangegeven door hun posities met be-
trekking tot het symbool “auto”.
Voor meer informatie 2.133.
360°-CAMERA (5/9)
13
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.78
NLD_UD80906_1
Caméra 360° (BJA - Renault)
360°-CAMERA (6/9)
Inschakelen/uitschakelen
Automatische modus
Met het contact aan wordt de automatische
modus ingeschakeld als de auto in zijn ach-
teruit staat.
Het beeld achterkant en het beeld van bo-
venaf verschijnen op het 5 multimedia-
scherm.
Als er snel vanuit zijn achteruit naar zijn
vooruit wordt geschakeld, worden het beeld
achterkant en het beeld van bovenaf op
het 5 multimediascherm vervangen door het
beeld voorkant en het beeld van bovenaf.
14
De automatische modus wordt uitgescha-
keld:
als de versnellingshendel in Neutraal
(handgeschakelde versnellingsbak) staat
of in stand N of P (automatische trans-
missie) gedurende ongeveer drie secon-
den;
bij een rijsnelheid van meer dan 10 km/u.
Handmatige modus
Voor het activeren van de handmatige
modus wanneer de auto stilstaat en de
motor loopt drukt u op de 14-schakelaar. Het
beeld voorkant en beeld van bovenaf ver-
schijnen op het multimediascherm.
De handmatige modus wordt uitgeschakeld:
wanneer de rijsnelheid 10 km/u bereikt;
wanneer de versnellingshendel ongeveer
drie minuten niet is gebruikt;
als u drukt op de 14-knop.
– Gebruik deze functie niet als
de buitenspiegels zijn inge-
klapt.
Controleer of de achterklep goed
gesloten is voordat u de functie ge-
bruikt.
Plaats geen voorwerpen op of voor
de camera´s.
5
2.79
NLD_UD80906_1
Caméra 360° (BJA - Renault)
15
360°-CAMERA (7/9)
Het verschil tussen de geschatte
afstand en de werkelijke afstand
Een steile heling oprijden of in zijn
achteruit richting een steile helling rijden
De vaste richtlijnen 15 tonen de afstanden
dichterbij dan ze werkelijk zijn.
De voorwerpen die op het scherm worden
getoond, zijn in werkelijkheid verder weg op
de helling.
Als er op het scherm bijvoorbeeld een voor-
werp op D wordt weergegeven is de werke-
lijk afstand van het voorwerp E.
Rijden of achteruitrijden richting een
uitstekend voorwerp.
Positie H lijkt verder weg dan de positie J op
het scherm.
Maar positie H is op dezelfde afstand als po-
sitie K.
De verplaatsingsrichting die wordt aange-
geven door de vaste en mobiele richtlijnen
houden geen rekening met de hoogte van
het voorwerp.
Dus het risico bestaat dat de auto tegen het
voorwerp botst als deze er in zijn achteruit
naartoe rijdt K.
Een steile heling afrijden of in zijn
achteruit richting een steile neerwaartse
helling rijden
De vaste richtlijnen 15 tonen de afstanden
verder weg dan ze werkelijk zijn.
Daarom zijn de voorwerpen die op het
scherm worden getoond in werkelijkheid
dichterbij op de helling.
Als er op het scherm bijvoorbeeld een voor-
werp op G wordt weergegeven is de werke-
lijk afstand van het voorwerp F.
15
H J
J
K
K
DE
H
FG
F
G
D E
2.80
NLD_UD80906_1
Caméra 360° (BJA - Renault)
360°-CAMERA (8/9)
Beperkingen van de werking van het
systeem
Het systeem kan geen voorwerpen weerge-
ven die zich in bepaalde zones bevinden.
In de modi beeld voorkant of beeld achter-
kant kan het systeem niet worden gebruikt
om een voorwerp in zone L te bekijken.
In de modus beeld van bovenaf kan het sys-
teem niet worden gebruikt om een groot
voorwerp in zone M (in de buurt van de rand
van de weergegeven zone) te bekijken.
J
Afstellen van de weergave
Met het contact aan, drukt u op de 14-scha-
kelaar of zet u de selecteurhendel in stand R
(bij een automatische versnellingsbak) of in
zijn achteruit (bij een handgeschakelde ver-
snellingsbak) om de functie te kunnen ge-
bruiken.
De functie geeft verschillende beelden weer
op het scherm, afhankelijk van de stand van
de versnellingshendel.
Afhankelijk van de auto, kunt u “beeld van
bovenaf” of “beeld zijkant aan passagiers-
zijde” voor selecteren.
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
L L
M
14
2.81
NLD_UD80906_1
Caméra 360° (BJA - Renault)
Als de versnellingshendel in stand R staat
(bij een automatische versnellingsbak) of in
zijn achteruit (bij een handgeschakelde ver-
snellingsbak), zijn de volgende weergaven
beschikbaar:
Scherm verdeeld tussen beeld achter-
kant/beeld van bovenaf;
of
Scherm verdeeld tussen beeld achter-
kant/beeld voorkant (afhankelijk van de
auto).
Bij het schakelen van zijn achteruit naar P
(bij een automatische transmissie) of naar
Neutraal (bij een handgeschakelde versnel-
lingsbak) zijn de volgende weergaven be-
schikbaar:
Scherm verdeeld tussen beeld achter-
kant/beeld van bovenaf;
of
Scherm verdeeld tussen beeld achter-
kant/beeld voorkant (afhankelijk van de
auto).
Bij het schakelen van zijn achteruit naar D
(bij een automatische transmissie) of naar
een versnelling (bij een handgeschakelde
versnellingsbak) zijn de volgende weerga-
ven beschikbaar:
Scherm verdeeld tussen beeld voorkant/
beeld van bovenaf;
of
Scherm verdeeld tussen beeld voorkant/
beeld zijkant voor (afhankelijk van de
auto).
360°-CAMERA (9/9)
De camera-instellingen
aanpassen.
U kunt de volgende instellingen wijzigen:
de helderheid;
– kleuren;
het contrast.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
Opmerking: om veiligheidsredenen worden
de beelden onderweg niet weergegeven in
het menu “Instellingen”.
freinage actif d’urgence .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
freinage d’urgence .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
détection de piétons ..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
détection de véhicules ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.82
NLD_UD80907_1
Freinage actif d’urgence (BJA - Renault)
Afhankelijk van het reactievermogen van de
bestuurder kan het systeem helpen bij het
remmen om schade te beperken of een bot-
sing te voorkomen.
Let op: zorg ervoor dat de voorruit en de
voorbumper vrij zijn (van vuil, modder,
sneeuw, condens, kentekenplaat enz.).
Plaats van de camera 1
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, condens enz.).
Plaats van de radar 2
Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt
geblokkeerd (door vuil, modder, sneeuw of
een slecht gemonteerde nummerplaat voor)
of wordt geraakt, gewijzigd (bijv. met auto-
lak) of afgedekt door accessoires aan de
voorzijde van het voertuig (bijv. op de grille
of het logo, enz.).
Freinage actif d’urgence
Het systeem gebruikt informatie van de
radar 2 en de camera 1 om de afstand te
bepalen vanaf uw auto:
de voorligger op dezelfde rijstrook;
of
voetgangers en fietsers in de nabijheid.
Het systeem informeert de bestuurder als
er een risico bestaat op een frontale botsing
om de juiste noodmanoeuvres mogelijk te
maken (het rempedaal indrukken en/of het
stuurwiel draaien).
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie kan in geen geval
de waakzaamheid en verant-
woordelijkheid van de bestuurder ver-
vangen; deze moet altijd de controle
over zijn auto behouden.
Met dit systeem wordt de auto maxi-
maal afgeremd totdat deze zo nodig
volledig stilstaat.
Gebruik om veiligheidsredenen altijd de
autogordel tijdens het rijden en contro-
leer of alles goed vastzit, zodat de inzit-
tenden niet kunnen worden geraakt door
loszittende voorwerpen.
ACTIEVE NOODSTOP (1/8)
1
2
2.83
NLD_UD80907_1
Freinage actif d’urgence (BJA - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (2/8)
In geval van noodmanoeuvre kunt u op
elk moment stoppen met remmen door:
door het gaspedaal kort in te drukken;
of
– aan het stuur te draaien als uitwijk-
manoeuvre bij een botsing.
Speciale waarschuwingsfuncties
Afhankelijk van de snelheid kunnen de
waarschuwing en het remmen gelijktijdig ge-
activeerd worden.
Speciale functies van stilstaande auto´s
Stilstaande auto´s worden gedetecteerd als
uw auto met een snelheid van ongeveer
tussen de 7 km/u en 80 km/u rijdt.
Het systeem is niet ingeschakeld en geeft
geen waarschuwing af als u harder dan on-
geveer 80 km/u rijdt.
Als het voertuig tot stilstand is gekomen
door een actieve noodstop, blijft het voertuig
korte tijd stilstaan.
Na deze tijdslimiet moet de bestuurder het
voertuig stationair houden door het rempe-
daal in te drukken.
Let op: als de bestuurder gebruikmaakt van
bedieningselementen van de auto (stuur-
wiel, pedalen enz.) kan het systeem som-
mige operaties vertragen of niet activeren.
3
Werkzaamheden
Detectie van auto’s
Tijdens het rijden zal het systeem in geval
van een botsing met het voorliggende voer-
tuig:
u wordt gewaarschuwd voor het risico
op een botsing:
bij een voertuigsnelheid tussen ongeveer
7 km/u en 170 km/u verschijnt de melding
“Remmen” in het rood op het instrumen-
tenpaneel 3, en klinkt er een piepgeluid.
Als de bestuurder het rempedaal indrukt
en het systeem nog altijd een risico op
een botsing detecteert, wordt sterker af-
geremd.
kan remmen activeren:
als de voertuigsnelheid lager is dan circa
120 km/u en de bestuurder niet reageert
op de waarschuwing terwijl er een bot-
sing dreigt.
2.84
NLD_UD80907_1
Freinage actif d’urgence (BJA - Renault)
Detectie van voetgangers en fietsers
(afhankelijk van de auto)
Als u met een snelheid rijdt van circa 7 tot
80 km/u en er kans is op een botsing met
een fietser of een voetganger, gebeurt het
volgende:
u wordt gewaarschuwd voor het risico
op een botsing:
het rode waarschuwingslampje
verschijnt of, afhankelijk van het voertuig,
het symbool 3 en het bericht Remmen,
en er klinkt een piepsignaal.
Als de bestuurder het rempedaal intrapt
en het systeem nog steeds botsingsge-
vaar detecteert, kan de remkracht worden
verhoogd als deze niet voldoende is om
de botsing te voorkomen.
kan remmen activeren:
als de bestuurder niet reageert op de
waarschuwing en een botsing onvermij-
delijk wordt.
ACTIEVE NOODSTOP (3/8)
Als het voertuig tot stilstand is gekomen
door een actieve noodstop, blijft het voertuig
korte tijd stilstaan.
Na deze tijdslimiet moet de bestuurder het
voertuig stationair houden door het rempe-
daal in te drukken.
Let op: als de bestuurder gebruikmaakt van
bedieningselementen van de auto (stuur-
wiel, pedalen enz.) kan het systeem som-
mige operaties vertragen of niet activeren.
Speciale waarschuwingsfuncties
Afhankelijk van de snelheid kunnen de
waarschuwing en het remmen gelijktijdig ge-
activeerd worden.
In geval van noodmanoeuvre kunt u op
elk moment stoppen met remmen door:
door het gaspedaal kort in te drukken;
of
– aan het stuur te draaien als uitwijk-
manoeuvre bij een botsing.
3
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.85
NLD_UD80907_1
Freinage actif d’urgence (BJA - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (4/8)
Inschakelen, uitschakelen van
het systeem
Auto's met een multimediascherm 4
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie.
Selecteer “ON” of “OFF”.
druk herhaaldelijk op 6 of 7 om naar de
instelling “Actief remmen” te gaan en
druk op de schakelaar 9 OK;
druk op de schakelaar 9 OK om de func-
tie te activeren of te deactiveren:
= functie ingeschakeld;
< functie uitgeschakeld.
Bij het uitschakelen van het systeem ver-
schijnt het controlelampje of, af-
hankelijk van de auto, het controlelampje
.
Druk op de schakelaar 8 om terug te keren
naar het vorige menu.
Bij auto's zonder multimediascherm
Druk met stilstaande auto zo vaak als
nodig op de schakelaar 5 om naar de
wereld “Instellingen” te gaan;
druk herhaaldelijk op 6 of 7 om het menu
Voertuig instellingen” weer te geven.
Druk op de schakelaar 9 OK;
druk herhaaldelijk op 6 of 7 om het menu
“RIJHULPSYSTEMEN” weer te geven.
Druk op de schakelaar 9 OK;
Het systeem wordt opnieuw ingescha-
keld telkens het contact wordt aangezet.
4
9 6
78
5
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.86
NLD_UD80907_1
Freinage actif d’urgence (BJA - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (5/8)
Tijdelijk niet beschikbaar
Als het systeem een tijdelijke fout detecteert,
verschijnt het controlelampje of, af-
hankelijk van de auto, het controlelampje
.
De mogelijke oorzaken zijn:
het systeem is tijdelijk inactief (door ver-
blindende zon, dimlichten, slechte weers-
omstandigheden enzovoort). Het sys-
teem werkt weer als het zicht verbetert;
het systeem is tijdelijk onderbroken (bijv.
de voorruit, de grille of het logo op de
voorbumper is bedekt met vuil, modder,
sneeuw, condens, enz.). Parkeer in dit
geval de auto en zet de motor af. Reinig
de voorruit, de voorbumper of het logo.
De volgende keer dat de motor wordt ge-
start, verdwijnen het controlelampje en
het bericht na vijf of tien minuten rijden.
Als dit niet het geval is, heeft dit mogelijk een
andere oorzaak. Neem contact op met een
merkdealer.
storingen
Als er een storing optreedt, verschijnen
de controlelampjes © en of
(afhankelijk van het voertuig) in het
geel op het instrumentenpaneel samen met
een van de berichten “Controleer camera
voor”, “Controleer radar voor” of “Controleer
camera/radar”.
Ga naar een merkdealer.
2.87
NLD_UD80907_1
Freinage actif d’urgence (BJA - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (6/8)
Actieve noodstop
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden.
Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle
over zijn auto behouden.
De activering van deze functie wordt mogelijk vertraagd of niet uitgevoerd als de bestuurder een actie uitvoert (op het stuurwiel, de pedalen,
enz.).
Het systeem wordt mogelijk niet ingeschakeld:
wanneer de hendel van de versnellingsbak in de stand Neutraal staat of het koppelingspedaal gedurende ongeveer 10 seconden wordt
ingedrukt;
wanneer de handrem is ingeschakeld;
Als het elektronische stabiliteitsprogramma (ESC) is gestart.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing wordt de uitlijning van de radar en/of camera mogelijk gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking ervan.
Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de radar en/of camera (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit enz.) moeten worden
uitgevoerd door een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
2.88
NLD_UD80907_1
Freinage actif d’urgence (BJA - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (7/8)
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
een complexe omgeving (metalen brug, tunnel enzovoort);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel enzovoort);
slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
– slecht contrast tussen het object (auto, voetganger enzovoort) en de omgeving (bijvoorbeeld een voetganger met witte kleding in de
sneeuw enzovoort);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto's enzovoort);
Obstructie van de voorruit of de radarzone (vuil, ijs, sneeuw, condens, enz.);
– ...
In deze omstandigheden kan het zijn dat het systeem niet reageert of per ongeluk remt.
Beperkingen voor de werking van het systeem
Elke keer dat de auto wordt gestart, voert het systeem een kalibratie uit overeenkomstig de omgeving van de auto en kan het worden uit-
geschakeld voor de duur van ongeveer twee tot vijf minuten;
Voor een voertuig dat in tegengestelde richting rijdt, wordt geen waarschuwing gegeven en treedt het systeem niet in werking;
Het gebied rond de radar en camera moet schoon worden gehouden en vrij van elke vorm van interventie om de goede werking van het
systeem te waarborgen;
Het systeem reageert mogelijk niet zo goed op kleine voertuigen zoals motorfietsen als op andere voertuigen;
Het systeem werkt mogelijk niet goed bij een glad wegdek (regen, sneeuw, ijzel enz.);
Om een juiste werking te kunnen garanderen moeten de volledige contouren van de voetganger worden gedetecteerd. Wat niet door het
systeem kan worden gedetecteerd:
voetgangers in het donker of bij weinig licht;
gedeeltelijk zichtbare voetgangers;
voetgangers die kleiner zijn dan ongeveer 80 cm;
voetgangers die grote voorwerpen dragen;
– ...
In deze omstandigheden kan het zijn dat het systeem niet reageert of per ongeluk remt.
2.89
NLD_UD80907_1
Freinage actif d’urgence (BJA - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (8/8)
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
de camerazone beschadigd is (bijv. de binnen- of buitenkant van de voorruit);
De voorkant van de auto is beschadigd (impact, krassen op de radar enz.);
de auto wordt gesleept (bij pech);
de voorruit is gebarsten of vervormd (voer geen reparaties uit aan dit gedeelte van de voorruit maar laat deze vervangen door een merk-
dealer).
U rijdt niet op een geasfalteerde weg.
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
Onderbreking van de functie
U kunt het actief noodremmen op elk moment onderbreken door kort het gaspedaal in te drukken of aan het stuur te draaien om uit te wijken.
alerte de survitesse ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
détection de panneaux : alerte de survites-
se ...............................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.90
NLD_UD80908_1
Détection de panneaux de signalisation routière (BJA - Renault)
Opmerking: zorg ervoor dat de voorruit niet
is bedekt (door vuil, modder, damp enzo-
voort).
Voor auto’s die hiermee zijn uitgerust, wordt
ook de informatie van het navigatiesysteem
gebruikt.
Als de snelheidsbegrenzer is ingeschakeld,
kunt u de ingestelde snelheid aanpassen
aan de snelheid aangegeven door het sys-
teem.
Als de maximumsnelheid wordt overschre-
den, wordt de bestuurder op het instrumen-
tenpaneel gewaarschuwd.
Détection de panneaux de signalisation routière
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN (1/4)
Als een auto met een navigatiesysteem in
een land rijdt met andere snelheidseenhe-
den dan die van de auto, wordt de snel-
heidslimiet weergegeven in de eenheid van
het desbetreffende land, samen met de om-
gerekende snelheidslimiet in de eenheid van
het instrumentenpaneel van de auto.
In landen waarin op bepaalde typen wegen
langzamer moet worden gereden als het
regent, kan de maximumsnelheid automa-
tisch worden aangepast nadat de ruitenwis-
sers enkele seconden zijn gebruikt in auto’s
met een navigatiesysteem.
Bijzondere omstandigheden
Het systeem houdt geen rekening met uit-
zonderlijke snelheidsbeperkingen, bijvoor-
beeld op dagen waarop de luchtverontreini-
ging piekt.
Het systeem detecteert aan de kant van de
weg verkeersborden die de maximumsnel-
heid aangeven en geeft de maximumsnel-
heid op het instrumentenpaneel weer.
Deze functie gebruikt vooral de informatie
van de camera 1 op de voorruit, achter de
achteruitkijkspiegel.
1
2.91
NLD_UD80908_1
Détection de panneaux de signalisation routière (BJA - Renault)
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN (2/4)
Inschakelen/uitschakelen van
het systeem
Auto’s met een multimediascherm 2
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie.
Selecteer “ON” of “OFF”.
Als de functie actief is, kunt u afhanke-
lijk van de landelijke wetgeving de optie
“Risicozones tonen” activeren.
Het systeem vertelt u hoe ver u van deze
zone bent verwijderd en zodra u deze zone
inrijdt.
Auto’s zonder een multimediascherm
Druk met stilstaande auto zo vaak als
nodig op de schakelaar 3 om naar de
wereld “Instellingen” te gaan;
druk herhaaldelijk op 4 of 5 tot u het
menu Voertuig instellingen bereikt; druk
dan op 7 OK;
druk herhaaldelijk op 4 of 5 tot u het
menu RIJHULPSYSTEMEN bereikt; druk
dan op 7 OK;
druk herhaaldelijk op 4 of 5 om naar de
instelling “Waarsch. snel.” te gaan;
druk op de schakelaar 7 OK om de func-
tie te activeren of te deactiveren:
= functie ingeschakeld
< functie uitgeschakeld
Druk op de schakelaar 6 om terug te keren
naar het vorige menu.
2
7 4
56
3
2.92
NLD_UD80908_1
Détection de panneaux de signalisation routière (BJA - Renault)
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN (3/4)
Werkzaamheden
Controleen waarschuwingslampjes
De functie geeft de volgende waarschu-
wingslampjes weer:
8 Verkeersborden met een maximumsnel-
heid.
9 Extra verkeersborden (begin of einde van
zone “Niet inhalen”, maximumsnelheid
op- of afrit, snelheid voor rijden met een
caravan, maximumsnelheid geldend voor
een bepaalde afstand, enz.).
8
9
Als de maximumsnelheid wordt overschre-
den, knippert de cirkel rond het paneel
(waarschuwingslampje 7) en is een geluids-
signaal te horen om de bestuurder te waar-
schuwen.
Verandering van de ingestelde
maximumsnelheid
Als de melding over de maximumsnelheid
afwijkt van de gedetecteerde snelheids-
waarde, drukt u op de volgende schakelaars
en houdt u deze ingedrukt:
10 (RES/+) om de snelheid van de mel-
ding tot de gedetecteerde snelheid te ver-
hogen;
11 (SET/-) om de snelheid van de mel-
ding tot de gedetecteerde snelheid te ver-
lagen.
10
11
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.93
NLD_UD80908_1
Détection de panneaux de signalisation routière (BJA - Renault)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden.
Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van
de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
De bestuurder moet zijn snelheid altijd aanpassen aan het verkeer, ongeacht de
aanwijzingen van het systeem.
Het systeem detecteert verkeersborden die de maximumsnelheid aangeven, maar geen
andere borden (bijv. op- en afritten naar of vanuit stedelijke gebieden, enz.).
Het systeem detecteert mogelijk niet alle snelheidsborden of interpreteert ze mogelijk ver-
keerd.
De bestuurder mag deze borden die niet door het systeem worden gedetecteerd, niet nege-
ren en moet zich altijd aan de verkeersborden en het verkeersreglement houden.
Bij slecht zicht (mist, sneeuw, vorst ...) geeft het systeem wellicht niet de juiste maximum-
snelheid aan.
De bestuurder moet zijn snelheid altijd aanpassen aan het verkeer, ongeacht de aanwijzin-
gen van het systeem.
storingen
Het systeem kan de snelheidsbeperking niet
detecteren:
de voorruit niet schoon is;
de camera verblind wordt door de zon;
bij onvoldoende zicht (‘s nachts, bij mist,
enz.);
als de verkeersborden onleesbaar (door
sneeuw, enz.) of verborgen zijn (achter
een andere auto of bomen);
als de informatie van het navigatiesys-
teem niet actueel is.
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN (4/4)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
limiteur de vitesse ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulateur - limiteur de vitesse ..................
(jusqu’à la fin de l’UD)
commandes ...............................................
(page courante)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.94
NLD_UD80909_1
Limiteur de vitesse (BJA - Renault)
Limiteur de vitesse
Bediening
1 Start/stop-schakelaar van snelheidsbe-
grenzer .
2 Aan/uit-schakelaar snelheidsregelaar
.
3 Activering van snelheidsbegrenzer en
snelheidsreductie (SET/-).
4 Activering van snelheidsbegrenzer en
verhoging van de snelheid of oproepen
van vastgelegde snelheidslimiet (RES/+).
5 Uitschakelen van de functie (de inge-
stelde maximumsnelheid blijft in het ge-
heugen) (O).
De snelheidsbegrenzer is een functie die u
helpt om een door u gekozen maximum-
snelheid niet te overschrijden.
SNELHEIDSBEGRENZER (1/4)
U kunt de snelheidsbegrenzer koppelen
aan de functie “Detectie van verkeers-
borden”. 2.90.
2
1
5
4
3
2.95
NLD_UD80909_1
Limiteur de vitesse (BJA - Renault)
Het rijden
Wanneer een maximumsnelheid is ingesteld
maar nog niet is bereikt, gaat het rijden zoals
bij een auto zonder de functie snelheidsbe-
grenzer.
Zodra u de ingestelde snelheid bereikt, over-
schrijdt de auto de ingestelde snelheid niet,
ook niet als u het gaspedaal verder indrukt,
behalve indien nodig (raadpleeg de para-
graaf “Overschrijding van de maximumsnel-
heid”).
SNELHEIDSBEGRENZER (2/4)
Als u de huidige snelheid wilt opslaan, drukt
u op de schakelaar 4 (RES/+) of de schake-
laar 3 (SET/-): de streepjes worden door de
maximumsnelheid vervangen. Afhankelijk
van de auto brandt het waarschuwings-
lampje 6 wit.
De minimum te registreren snelheid is
30 km/u.
Inschakelen
Druk op de schakelaar 1.
Het waarschuwingslampje 6 wordt grijs
weergegeven.
Het bericht “Begrenzer Ingeschakeld” ver-
schijnt op het instrumentenpaneel, tezamen
met streepjes om aan te geven dat de func-
tie snelheidsbegrenzer werkt en wacht tot
een maximumsnelheid wordt opgeslagen.
6
14
3
2.96
NLD_UD80909_1
Limiteur de vitesse (BJA - Renault)
Onmogelijkheid om de ingestelde
maximum snelheid vast te houden
Tijdens een steile afdaling kan het zijn dat
het systeem de maximumsnelheid niet kan
aanhouden; in dat geval knippert de inge-
stelde snelheid op het instrumentenpaneel
en hoort u een regelmatig een geluidssig-
naal.
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Het blijft altijd mogelijk de ingestelde maxi-
mumsnelheid te overschrijden.
Ga als volgt te werk: druk het gaspedaal
stevig en volledig in (tot voorbij het kick-
downpunt).
Tijdens het overschrijden van de snelheid
knippert de snelheid in het rood op het in-
strumentenpaneel.
Laat vervolgens het gaspedaal los: de func-
tie snelheidsbegrenzer treedt weer in wer-
king zodra u langzamer rijdt dan de in het
geheugen opgeslagen snelheid.
Als de functie snelheidsbe-
grenzer (na verschillende po-
gingen om deze in te schake-
len) niet beschikbaar is, neemt
u contact op met een merkdealer.
SNELHEIDSBEGRENZER (3/4)
Verandering van de ingestelde
maximumsnelheid
U kunt de ingestelde maximum snelheid ver-
anderen door (het achter elkaar indrukken of
het lang ingedrukt houden) van:
de schakelaar 4 (RES/+) om de snelheid
te verhogen;
de schakelaar 3 (SET/-) om de snelheid
te verlagen.
4
3
2.97
NLD_UD80909_1
Limiteur de vitesse (BJA - Renault)
SNELHEIDSBEGRENZER (4/4)
Onderbreken van de functie
De werking van de snelheidsbegrenzer
wordt opgeschort als u drukt op de schake-
laar 5 (O).
De maximumsnelheid wordt opgeslagen en
op het instrumentenpaneel grijs weergege-
ven.
Opnieuw inschakelen van de
maximumsnelheid
Als een snelheid is opgeslagen, kunt u deze
oproepen door op de schakelaar 4 te druk-
ken.
Uitschakelen van de functie
De functie snelheidsbegrenzer wordt onder-
broken:
als u op de schakelaar 1 drukt. In dit
geval wordt er geen snelheid meer in het
geheugen opgeslagen;
als u op de schakelaar 2 drukt. In dat
geval wordt de snelheidsregelaar gese-
lecteerd en er is geen opgeslagen snel-
heid.
Het controlelampje 6 verdwijnt om te beves-
tigen dat de functie niet langer actief is.
Als de functie snelheidsbegrenzer in de
modus stand-by is gezet, drukt u op de
schakelaar 3 om de functie weer te ac-
tiveren zonder de opgeslagen snelheid
te gebruiken: de actuele snelheid van de
auto wordt gebruikt.
6
2
1
5
4
3
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulateur de vitesse .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulateur - limiteur de vitesse ..................
(jusqu’à la fin de l’UD)
commandes ...............................................
(page courante)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.98
NLD_UD80910_1
Régulateur de vitesse (BJA - Renault)
De snelheidsregelaar is een functie die u
helpt de door u gekozen rijsnelheid op een
constante waarde vast te houden, dit wordt
de ingestelde snelheid genoemd.
Vanaf 30 km/u kunt u de snelheid traploos
instellen.
Régulateur de vitesse
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Ook met deze extra rijhulp is de
bestuurder altijd verplicht om
zich aan de snelheidslimieten te houden
en alert te blijven.
De bestuurder moet altijd controle
houden over de auto.
De snelheidsregelaar moet niet gebruikt
worden in druk verkeer, op een bochtige
of gladde weg (ijzel, aquaplaning, kiezel-
steentjes) en als de weersomstandighe-
den ongunstig zijn (mist, regen, zijwind,
enz.).
Kans op ongevallen.
Bediening
1 Aan/uit-schakelaar snelheidsregelaar
.
2 Schakelaar om de ingestelde snelheid
(SET/-) te activeren en te verlagen.
3 Schakelaar om de kruissnelheid te ac-
tiveren en te verhogen of om de kruis-
snelheid (RES/+) uit het geheugen op te
roepen.
4 Uitschakelen van de functie (de inge-
stelde snelheid blijft in het geheugen)
(O).
5 Start/stop-schakelaar van snelheidsbe-
grenzer .
SNELHEIDSREGELAAR (1/5)
1
5
4
3
2
2.99
NLD_UD80910_1
Régulateur de vitesse (BJA - Renault)
Het rijden
Als een snelheid in het geheugen is vastge-
legd en de functie snelheidsregelaar is inge-
schakeld, kunt u uw voet van het gaspedaal
nemen.
Let op: u moet de voeten dicht
bij de pedalen te houden om te
kunnen ingrijpen bij noodsitua-
ties.
Instellen van de snelheid
Druk, terwijl de auto rijdt met een constante
snelheid hoger dan ongeveer 30 km/u,
op de schakelaar 2 (SET/-) of de schake-
laar 3 (RES/+): de functie wordt ingescha-
keld en de huidige snelheid wordt gebruikt.
De streepjes worden vervangen door de in-
gestelde snelheid. De ingestelde snelheid is
bevestigd wanneer de opgeslagen snelheid
en het waarschuwingslampje groen worden
weergegeven 6.
Als u de functie probeert in te schakelen
wanneer u minder dan 30 km/u rijdt, ver-
schijnt het bericht “Snelh. ongeldig” en blijft
de functie uitgeschakeld.
Inschakelen
Gebruik schakelaar 1.
Het waarschuwingslampje 6 wordt grijs
weergegeven.
Het bericht “Regelaar Ingeschakeld” ver-
schijnt op het instrumentenpaneel, tezamen
met streepjes om aan te geven dat de snel-
heidsregelaar actief is en klaar is voor het
opslaan van een ingestelde snelheid.
SNELHEIDSREGELAAR (2/5)
6
1
3
2
2.100
NLD_UD80910_1
Régulateur de vitesse (BJA - Renault)
SNELHEIDSREGELAAR (3/5)
Sneller rijden dan de gekozen
snelheid
U kunt de snelheid van de auto altijd verho-
gen door het gaspedaal in te drukken.
Zo lang u te snel rijdt, knippert de ingestelde
snelheid rood op het instrumentenpaneel.
Laat daarna het gaspedaal los: na enkele
secondes gaat uw auto automatisch weer
met de oorspronkelijk ingestelde snelheid
rijden.
Onmogelijkheid om de ingestelde
snelheid vast te houden
Tijdens een steile afdaling kan het zijn dat
het systeem de ingestelde snelheid niet kan
aanhouden: in dat geval knippert de inge-
stelde snelheid rood op het instrumentenpa-
neel en hoort u regelmatig een geluidssig-
naal.
Veranderen van de ingestelde
snelheid
U kunt de ingestelde snelheid veranderen
door een aantal keren te drukken op:
de schakelaar 2 (SET/-) om de snelheid
te verlagen;
de schakelaar 3 (RES/+) om de snelheid
te verhogen.
Opmerking: Druk op een van de schake-
laars en houd deze ingedrukt om de snel-
heid trapsgewijs te wijzigen.
Als de functie snelheidsrege-
laar niet meer beschikbaar is
(na verschillende pogingen om
deze te activeren), neemt u
contact op met een erkende dealer.
3
2
2.101
NLD_UD80910_1
Régulateur de vitesse (BJA - Renault)
Oproepen van de ingestelde snelheid
Als een snelheid in het geheugen is opge-
slagen, kan deze in de juiste omstandighe-
den (verkeersdrukte, staat van het wegdek,
weersomstandigheden, enz.) worden opge-
roepen.
Druk op de schakelaar 3 (RES/+) als de
snelheid van de auto hoger is dan 30 km/u.
Als de snelheid is opgeslagen, verschijnt de
kruissnelheid groen op het display om de ac-
tivering van de snelheidsregelaar te beves-
tigen. Afhankelijk van de auto verschijnt het
controlelampje 6.
Onderbreken van de functie
De functie wordt uitgeschakeld als u drukt
op:
de schakelaar 4 (O);
het rempedaal;
– het koppelingspedaal of het in neutraal
schakelen voor de auto’s met automati-
sche transmissie;
– afhankelijk van het voertuig, het koppe-
lingspedaal gedurende langere tijd of bij
langdurige neutraalstand.
De ingestelde snelheid wordt opgeslagen en
op het instrumentenpaneel grijs weergege-
ven.
SNELHEIDSREGELAAR (4/5)
NB: als de eerder opgeslagen snelheid veel
hoger is dan de actuele snelheid, trekt de
auto snel op naar deze hogere snelheid.
Als de regelaar stand-by is, komt de rege-
laarfunctie weer in werking door een druk op
de schakelaar 2 (SET/-), ongeacht de snel-
heid die in het geheugen is opgeslagen; de
actuele snelheid van de auto wordt gebruikt.
6
4
3
2
2.102
NLD_UD80910_1
Régulateur de vitesse (BJA - Renault)
SNELHEIDSREGELAAR (5/5)
Het onderbreken of uitschake-
len van de snelheidsregelaar
brengt geen snelle snelheids-
vermindering met zich mee: u
moet remmen door het rempedaal in te
drukken.
Uitschakelen van de functie
De functie snelheidsregelaar wordt onder-
broken:
als u op de schakelaar 1 drukt. In dit
geval wordt er geen snelheid meer in het
geheugen opgeslagen;
als u op de schakelaar 5 drukt. In dat
geval wordt de snelheidsbegrenzer gese-
lecteerd en is er geen opgeslagen snel-
heid.
Het controlelampje 6 verdwijnt om te beves-
tigen dat de functie niet langer actief is.
6
1
5
régulateur de vitesse adaptatif ..................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite
régulateur de vitesse adaptatif .............
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.103
NLD_UD80911_1
Régulateur de vitesse adaptatif (BJA - Renault)
Régulateur de vitesse adaptatif Stop and Go
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (1/14)
Met de adaptieve snelheidsregelaar (of de
Stop and Go adaptieve snelheidsregelaar bij
voertuigen met een automatische versnel-
lingsbak) kunt u op basis van informatie van
een radar of camera, de geselecteerde snel-
heid (ook bekend als kruissnelheid) hand-
haven terwijl u op volgafstand blijft van het
voertuig voor u in dezelfde rijstrook.
Bij voertuigen met een automatische ver-
snellingsbak kan de Stop and Go adaptieve
snelheidsregelaar, als uw voorligger stopt,
de auto wellicht volledig afremmen en tot
stilstand brengen voordat u weer verder kunt
rijden.
Het systeem laat uw auto versnellen en ver-
tragen met behulp van de motor en het rem-
systeem.
Het maximumbereik van het systeem is on-
geveer 150 meter. Dit kan variëren afhanke-
lijk van de wegomstandigheden (hoogtever-
schillen, weersomstandigheden, enz.).
De adaptieve snelheidsregelaar kan, afhan-
kelijk van de rijomstandigheden (verkeer,
weer, enz.), als volgt worden ingeschakeld:
van 0 tot 170 km/u voor voertuigen met
een automatische versnellingsbak;
van 30 km/u tot 170 km/u voor voertuigen
met een handgeschakelde versnellings-
bak.
De functie wordt aangeduid met het symbool
.
NB:
de bestuurder moet zich houden aan de
maximumsnelheden en veilige afstanden
die gelden in het land waar hij rijdt;
– de adaptieve snelheidsregelaar kan het
voertuig afremmen tot een derde van het
remvermogen. Naargelang van de si-
tuatie moet de bestuurder mogelijk zelf
harder remmen.
De adaptieve snelheidsregelaar kan
geen noodstop activeren en heeft
slechts een beperkte remcapaciteit.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Ook met deze extra rijhulp is de
bestuurder altijd verplicht om
zich aan de snelheidslimieten en veilige
afstanden te houden en alert te blijven.
De bestuurder moet altijd controle
houden over de auto.
De bestuurder moet altijd zijn snelheid
aanpassen aan de omgeving en aan de
verkeersomstandigheden.
De adaptieve snelheidsregelaar mag
alleen worden gebruikt op een autosnel-
weg of een autoweg met meerdere rij-
stroken en gescheiden rijrichtingen.
De snelheidsregelaar mag niet gebruikt
worden in druk verkeer, op een bochtige
of gladde weg (ijzel, aquaplaning, kiezel-
steentjes) en bij slechte weersomstan-
digheden (mist, regen, zijwind, enz.).
Kans op ongevallen.
2.104
NLD_UD80911_1
Régulateur de vitesse adaptatif (BJA - Renault)
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (2/14)
Bedieningsknoppen
3 Uitschakelen van de functie (de inge-
stelde snelheid blijft in het geheugen) (0).
4 Veilige afstand instellen.
5 Adaptieve snelheidsregelaar - hoofdknop
voor stoppen/starten .
6 Inschakelen, opslaan en verlagen van de
kruissnelheid (SET/-).
7 Schakelaar om de kruissnelheid te ac-
tiveren en te verhogen of om de kruis-
snelheid (RES/+) uit het geheugen op te
roepen.
Plaats van de camera 1
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, condens enz.).
Plaats van de radar 2
Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt
geblokkeerd (door vuil, modder, sneeuw of
een slecht gemonteerde nummerplaat voor)
of wordt geraakt, gewijzigd (bijv. met auto-
lak) of afgedekt door accessoires aan de
voorzijde van het voertuig (bijv. op de grille
of het logo, enz.).
8
11
10
9
Het gebied rond de radar en
camera moet schoon worden
gehouden en in dit gebied
mogen geen manipulaties
worden uitgevoerd om de goede werking
van het systeem te waarborgen.
1
2
Weergaven
8 Controlelampje van de adaptieve
snelheidsregelaar.
9 Opgeslagen kruissnelheid.
10 Opgeslagen veilige afstand.
11 Voorligger.
5
4
3
7
6
2.105
NLD_UD80911_1
Régulateur de vitesse adaptatif (BJA - Renault)
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (3/14)
Inschakelen
Gebruik schakelaar 5.
Het controlelampje 8 wordt grijs en
de melding “Adaptieve regelaar klaar voor
herstart” wordt in combinatie met streep-
jes op het instrumentenpaneel weergege-
ven om aan te geven dat de functie werkt
en wacht op een kruissnelheid op te slaan.
Deze functie kan niet worden ingeschakeld
als:
de parkeerrem is ingeschakeld;
de functie Parkeerhulp is al ingescha-
keld 2.143.
Het bericht “Adaptieve regel. niet beschik-
baar” verschijnt op het instrumentenpaneel.
Instellen van de snelheid
Wanneer het voertuig stilstaat (voertui-
gen uitgerust met een automatische ver-
snellingsbak) of wanneer het voertuig met
een constante snelheid rijdt (alle voertui-
gen), drukt u op de schakelaar 6 (SET/-)
of 7 (RES/+) om de functie te activeren en
de huidige snelheid op te slaan.
Belangrijk: houd uw voeten
altijd vlakbij de pedalen om
voorbereid te zijn op alle moge-
lijke situaties.
De kruissnelheid moet minstens 30 km/u
zijn.
De kruissnelheid 9 vervangt de streepjes en
het controlelampje 8 en de kruis-
snelheid worden groen weergegeven om te
bevestigen dat de functie snelheidsregelaar
werkt.
Als u de functie probeert te activeren wan-
neer de voertuigsnelheid hoger is dan
170 km/u of lager dan 30 km/u voor voertui-
gen met een handgeschakelde versnellings-
bak, verschijnt het bericht “Snelh. ongeldig
en wordt de functie niet geactiveerd.
Als er een kruissnelheid is opgeslagen en de
regeling ingeschakeld is, kunt u uw voet van
het gaspedaal nemen.
Speciale functie op voertuigen met een
automatische versnellingsbak: Als de
voertuigsnelheid lager is dan ongeveer
30 km/u, wordt de kruissnelheid automatisch
ingesteld op 30 km/u. De auto trekt op totdat
de ingestelde kruissnelheid is bereikt.
2.106
NLD_UD80911_1
Régulateur de vitesse adaptatif (BJA - Renault)
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (4/14)
De volgafstand instellen
U kunt op elk moment de veilige afstand ten
opzichte van uw voorligger wijzigen door
herhaaldelijk op de schakelaar 4 te drukken.
De horizontale afstandsmeter op het instru-
mentenpaneel duidt de beschikbare veilige
afstanden aan:
– afstandsmeter A: grote afstand (komt
overeen met ongeveer 2,4 seconden);
De kruissnelheid instellen
U kunt de snelheid wijzigen door een aantal
keren te drukken op de schakelaar 6 of 7
(voor een kleine wijziging) of de schakelaar
ingedrukt te houden (voor een grotere wij-
ziging).
– gebruik de (SET/-) schakelaar 6 om de
snelheid te verlagen;
gebruik de (RES/+) schakelaar 7 om de
snelheid te verhogen.
Bewaking veilige afstand
inschakelen
Zodra de snelheidsregelaar is ingeschakeld,
verschijnt de standaard veilige afstand 10 in
het groen op het instrumentenpaneel.
De standaard veilige afstand komt overeen
met ongeveer twee seconden (zie de vol-
gende pagina’s).
Als het systeem een voertuig detecteert in
uw rijstrook, verschijnt de omtrek van een
voertuig 11 boven de afstandsmeter 10 op
het instrumentenpaneel.
De snelheid van uw auto wordt continu aan-
gepast aan de snelheid van uw voorligger.
Indien nodig remt uw auto (de remlichten
gaan branden) om de afstand die het instru-
mentenpaneel aangeeft, te bewaren.
Opmerking: de grootte van de omtrek 11
varieert afhankelijk van de afstand tussen u
en uw voorligger. Hoe groter de omtrek, hoe
dichterbij uw voorligger.
A
B
C
D
4
2.107
NLD_UD80911_1
Régulateur de vitesse adaptatif (BJA - Renault)
Sneller rijden dan de gekozen
snelheid
U kunt de kruissnelheid van de auto altijd
verhogen door het gaspedaal in te drukken.
Als de kruissnelheid wordt overschreden,
wordt deze 9 rood.
De afstandsmeter knippert als de afstand
tussen uw auto en uw voorligger kleiner is
dan de ingestelde veilige afstand: de functie
“Veilige afstand” is niet langer actief.
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (5/14)
De veilige afstand aanpassen
(vervolg)
– afstandsmeter B: middelgrote afstand 2
(komt overeen met ongeveer 2 secon-
den);
– afstandsmeter C: middelgrote afstand 1
(komt overeen met ongeveer 1,6 secon-
den);
– afstandsmeter D: kleine afstand (komt
overeen met ongeveer 1,2 seconden).
De geselecteerde afstandsmeter wordt
groen.
De andere meters blijven grijs.
Opmerking: u moet de ingestelde afstand
afstemmen op de verkeersdrukte, de lokale
regelgeving en de weersomstandigheden.
De veilige afstand wordt standaard aan-
gepast via de afstandsmeter B.
Laat het gaspedaal los: de snelheidsrege-
laar en veilige afstand gaan automatisch
terug naar de eerder gekozen instellingen.
Inhaalmanoeuvre
Als u uw voorligger wilt inhalen, activeert
u de indicator om de regeling veilige af-
stand tijdelijk te annuleren zodat de auto
voldoende kan versnellen om de auto in te
halen.
9
2.108
NLD_UD80911_1
Régulateur de vitesse adaptatif (BJA - Renault)
Als het koppelingspedaal langdurig wordt
ingedrukt of langdurig in neutrale stand
blijft, op voertuigen met een handgescha-
kelde versnellingsbak.
In alle gevallen wordt stand-by bevestigd
doordat de controlelampjes grijs worden en
het bericht “Adaptieve regelaar uitgescha-
keld” verschijnt.
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (6/14)
Als u de adaptieve snelheidsregelaar in stand-by zet of uitschakelt, leidt dit niet
tot een snelle vertraging van de auto: als u wilt remmen, moet u het rempedaal
indrukken.
Onderbreken van de functie
U kunt de functie als volgt in stand-by zetten:
druk op de schakelaar 3 (0);
druk tijdens het rijden op het rempedaal.
De functie wordt uitgeschakeld door het sys-
teem als:
U zet de automatische versnellingsbak
op P of N;
U schakelt de achteruitversnelling in.
– de autogordel van de bestuurder wordt
losgemaakt;
een van de portieren of kleppen wordt ge-
opend;
op de start/stop-knop van de motor wordt
gedrukt;
de helling te steil is;
de auto harder rijdt dan 180 km/u;
Bepaalde rijhulpmiddelen en correctie-
systemen worden ingeschakeld (actieve
noodstop, ABS, ESC enz.);
Stoppen en Starten
Bij voertuigen met een automatische ver-
snellingsbak past het systeem, als de voor-
ligger vertraagt, de snelheid aan en komt
indien nodig tot volledige stilstand (bijv. in
een file). De auto stopt op een paar meter
van de voorligger. De Stop and Start-functie
kan de motor op stand-by zetten 2.11. Als
de voorligger weer optrekt:
als de auto niet langer dan ongeveer drie
seconden stilstond, trekt deze automa-
tisch weer op zonder actie van de be-
stuurder;
als de auto langer dan ongeveer drie se-
conden stilstond, moet u drukken op het
gaspedaal of op de knop 7 (RES/+) om
de auto te laten vertrekken. Het bericht
Druk op RES of geef gas om de rege-
laar te heractiveren” verschijnt ter beves-
tiging.
Als de auto langer dan ongeveer drie mi-
nuten stilstond, wordt de automatische par-
keerrem ingeschakeld en de Stop and Go
snelheidsregelaar uitgeschakeld. Het con-
trolelampje 8 gaat uit als de functie
niet meer werkt.
3
7
2.109
NLD_UD80911_1
Régulateur de vitesse adaptatif (BJA - Renault)
Afhankelijk van de situatie geeft het systeem
een geluidssignaal in combinatie met:
de oranje waarschuwing E als de aan-
dacht van de bestuurder vereist is;
of
de rode waarschuwing F samen met het
bericht “Remmen”, als onmiddellijke actie
van de bestuurder vereist is.
Reageer altijd gepast op alle waarschu-
wingen en voer de nodige manoeuvres
uit.
E
F
Waarschuwingen “Neem de
controle over”
In sommige situaties (u nadert een veel
langzamer voertuig, er is een voorligger die
snel van rijstrook wisselt, enz.) heeft het
systeem wellicht geen tijd om te reage-
ren.
Stand-by afsluiten
Op basis van de opgeslagen
kruissnelheid
Als een snelheid in het geheugen is opge-
slagen, kan deze in de juiste omstandighe-
den (verkeersdrukte, staat van het wegdek,
weersomstandigheden, enz.) worden opge-
roepen.
Druk op de schakelaar 7 (RES/+) in het
bereik van bevestigde snelheden.
Als u de opgeslagen snelheid oproept, wordt
het inschakelen van de regelaar bevestigd
doordat de ingestelde snelheid groen op-
licht.
Opmerking: als de opgeslagen snelheid
veel hoger is dan de huidige snelheid, trekt
de auto op naar deze hogere snelheid.
Op basis van de huidige snelheid
Als de regelaar stand-by is, komt de rege-
laarfunctie weer in werking door een druk op
de schakelaar 6 (SET/-), ongeacht de snel-
heid die in het geheugen is opgeslagen; de
actuele snelheid van de auto wordt gebruikt.
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (7/14)
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
2.110
NLD_UD80911_1
Régulateur de vitesse adaptatif (BJA - Renault)
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (8/14)
Uitschakelen van de functie
De werking van de adaptieve snelheidsre-
gelaar wordt onderbroken als u drukt op de
schakelaar 5.
Het waarschuwingslampje 8 ver-
dwijnt van het instrumentenpaneel om te be-
vestigen dat de functie gestopt is.
Tijdelijk niet beschikbaar
De radar kan voertuigen detecteren die vóór
uw auto rijden. Het systeem werkt niet goed
als de radardetectiezone door iets wordt
bedekt of als het signaal wordt gestoord.
Als de radardetectiezone door iets wordt
bedekt of als het signaal wordt gestoord,
verschijnt het bericht “Radar voor geen
zicht” en wordt de werking van de adaptieve
snelheidsregelaar onderbroken. Het groene
controlelampje 8 verdwijnt om te
bevestigen dat de functie automatisch is ge-
stopt.
Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt
geblokkeerd (door vuil, modder, sneeuw of
een slecht gemonteerde nummerplaat voor)
of wordt geraakt, gewijzigd (bijv. met auto-
lak) of afgedekt door accessoires aan de
voorzijde van het voertuig (bijv. op de grille
of het logo, enz.).
In bepaalde geografische omstandigheden
kan de functie worden gestoord, zoals:
– droge zones, tunnels, lange bruggen of
weinig gebruikte wegen zonder wegmar-
keringen, borden of bomen in de buurt;
een militaire zone of een luchthaven.
Als u deze gebieden verlaat, zal de functie
weer werken.
Als het bericht niet verdwijnt nadat de motor
opnieuw wordt gestart, moet u altijd een
merkdealer raadplegen.
storingen
Als er een storing is in de werking van de
adaptieve snelheidsregelaar, verschijnt het
bericht “Controleer regelaar” op het instru-
mentenpaneel en wordt de functie uitge-
schakeld.
Als er een storing is in één of meer onder-
delen van het systeem, wordt de adaptieve
snelheidsregelaar onderbroken.
Het controlelampje © verschijnt samen
met, afhankelijk van de storing, een van de
volgende berichten:
– “Controleer camera voor”;
– “Controleer radar voor”;
– “Controleer camera/radar”;
– “Controleer voertuig”.
Ga naar een merkdealer.
5
2.111
NLD_UD80911_1
Régulateur de vitesse adaptatif (BJA - Renault)
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (9/14)
Beperkingen van de werking van
het systeem
Autodetectie
Het systeem detecteert alleen voertuigen
(auto’s, trucks, motoren) die in dezelfde rich-
ting rijden als uw auto.
Een auto die invoegt in uw rijstrook (bijv. G)
wordt pas door het systeem herkend als
deze in de detectiezones van de camera en
radar komt.
Het systeem kan de auto abrupt of gelei-
delijk laten afremmen.
Wat niet door het systeem wordt gedetec-
teerd:
voertuigen die op kruispunten aankomen:
afritten (bijv. H), enz.;
auto’s die aan de verkeerde kant van
de weg rijden of die achteruit naar u toe
rijden.
Detectie in een bocht
Als u een bocht inrijdt, kan de radar en/of
camera wellicht tijdelijk niet in staat zijn om
een voorligger te detecteren (bijv. J).
Het systeem kan de auto laten versnel-
len.
Als u een bocht uitrijdt, kan de detectie van
voorliggers verstoord of vertraagd worden.
Het systeem kan de auto abrupt of gelei-
delijk laten afremmen.
G
De adaptieve snelheidsregelaar mag
alleen worden gebruikt op een autosnel-
weg of een autoweg met meerdere rij-
stroken en gescheiden rijrichtingen.
J
H
2.112
NLD_UD80911_1
Régulateur de vitesse adaptatif (BJA - Renault)
Detectie van voertuigen in aangrenzende
rijstroken
Het systeem kan voertuigen detecteren die
op een aangrenzende rijstrook rijden als:
u in een bocht rijdt (bijv. K);
u rijdt op een weg met smalle rijstroken;
de snelheid van de auto’s op de aan-
grenzende rijstrook lager is en als één
van deze auto’s te dicht bij een andere
rijstrook rijdt.
Het systeem kan de auto ten onrechte
laten vertragen of afremmen.
Auto’s die verborgen zijn door
hoogteverschillen in de weg
Het systeem kan geen voertuigen detecte-
ren die verborgen zijn door hoogteverschil-
len in de weg of die zich buiten de detec-
tiezones van de camera en radar bevinden
doordat u een helling op- of afrijdt.
Auto’s buiten de detectiezones van
camera en radar
Het systeem reageert laat of helemaal
niet als de auto’s zich buiten de detectiezo-
nes van de camera en radar bevinden, met
name in deze gevallen:
voertuigen die voorwerpen transporteren
die langer zijn dan de lijn;
het gedeelte van een lang voertuig
(bijv. L) dat buiten de radardetectiezone
valt (bouwmachines, sleepwagens die
landbouwmachines verslepen, enz.);
voertuigen die niet in het midden van de
rijstrook rijden;
smalle voertuigen die zeer dichtbij zijn
(bijv. M).
KLM
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (10/14)
2.113
NLD_UD80911_1
Régulateur de vitesse adaptatif (BJA - Renault)
Stilstaande en langzaam rijdende
voertuigen
Als uw snelheid hoger is dan ongeveer
50 km/u, detecteert het systeem geen:
stilstaande voertuigen (bijv. N);
zeer langzaam rijdende voertuigen.
Als uw snelheid lager is dan ongeveer 50
km/u, reageert het systeem wellicht niet
of zeer laat op:
stilstaande voertuigen (bijv. N);
zeer langzaam rijdende voertuigen;
N
– voorliggers 12 die wisselen van rijstrook
en zo een stilstaande auto onthullen 13
(bijv. P);
wanneer het voertuig stilstaat 14, wan-
neer u van rijstrook wisselt (bijv. Q).
12
13
Wees altijd klaar om de bediening van
de auto over te nemen bij stilstaande
of zeer langzaam rijdende voertuigen
(bijv. N).
De adaptieve snelheidsregelaar kan
geen noodstop activeren en heeft
slechts een beperkte remcapaciteit.
P
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (11/14)
Q14
2.114
NLD_UD80911_1
Régulateur de vitesse adaptatif (BJA - Renault)
Geen detectie van vaste obstakels en
kleine objecten
Wat niet door het systeem wordt gedetec-
teerd:
voetgangers, fietsers, scooters, enz.;
– dieren;
vaste obstakels (tolpoorten, muren,
enz.). (bijv. R).
Deze worden niet herkend door het sys-
teem.
Ze kunnen geen alarm of reactie van het
systeem activeren.
R
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (12/14)
Detectie van voertuigen die met hoge
snelheid in de rijstrook komen
Als uw voertuig wordt ingehaald door een
ander voertuig dat met hoge snelheid rijdt 15
(motor, auto, etc.) en dit voertuig komt tijde-
lijk tussen u en uw voorligger 16, kan dit
leiden tot overmatig accelereren, vertra-
gen of remmen.
S
15
16
2.115
NLD_UD80911_1
Régulateur de vitesse adaptatif (BJA - Renault)
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (13/14)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Dit is een extra hulp tijdens het rijden, die nooit de bestuurder kan ontslaan van de
verantwoordelijkheid om zich aan de snelheidslimieten en veilige afstanden te houden en alert te blijven.
De bestuurder moet altijd controle houden over de auto.
De bestuurder moet altijd zijn snelheid aanpassen aan de omgeving en aan de verkeersomstandigheden, ongeacht de aanwijzingen
van het systeem. Met uitzondering van lijnen die rijstroken aanduiden, worden verkeersaanduidingen (verkeerslichten, borden, zebrapaden,
enz.) niet herkend door het systeem. Deze kunnen geen alarm of reactie van het systeem activeren.
Het systeem mag in geen geval worden vergeleken met een hindernissensensor of een antibotsingssysteem.
De adaptieve snelheidsregelaar mag alleen worden gebruikt op een autosnelweg of een autoweg met meerdere rijstroken en ge-
scheiden rijrichtingen.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing wordt de uitlijning van de radar en/of camera mogelijk gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking ervan.
Schakel het systeem uit en neem contact op met een merkdealer.
– Alle werkzaamheden in de buurt van de radar en/of camera (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit, lakwerk, enz.)
moeten worden uitgevoerd door een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
de auto op een bochtige weg rijdt;
de auto wordt gesleept (bij pech);
de auto een aanhangwagen of caravan trekt;
de auto rijdt in een tunnel of in de buurt van een metalen structuur;
de auto bij een tolwegpoort, een gebied met wegwerkzaamheden of in een smalle rijstrook komt;
de auto een zeer steile helling op- of afrijdt;
het zicht slecht is (verblindend zonlicht, mist, enz.);
de auto rijdt op een glad wegdek (regen, sneeuw, grind, enz.);
de weersomstandigheden slecht zijn (regen, sneeuw, zijwind, enz.);
de radarzone is beschadigd (schokken, inslagen, enz.);
de camerazone is beschadigd (bijv. de binnen- of buitenkant van de voorruit);
de voorruit is gebarsten of vervormd.
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
2.116
NLD_UD80911_1
Régulateur de vitesse adaptatif (BJA - Renault)
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
de voorruit of de radarzone is bedekt (vuil, ijs, sneeuw, condensatie, kentekenplaat, enz.);
een complexe omgeving (tunnel, enz.);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, zware regen, hagel, ijzel, enz.);
slecht zicht (nacht, mist enz.);
slechte contrast tussen de voorligger en de omgeving (bijvoorbeeld witte auto in een sneeuwgebied, enz.);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto’s, enz.);
een smalle, bochtige of heuvelige weg (scherpe bochten, enz.);
een langzame auto met een groot verschil van snelheid;
gebruik van matten die niet geschikt zijn voor de auto. Aan de bestuurderskant mogen alleen voor de auto geschikte matten worden ge-
bruikt, die moeten worden vastgezet aan de vooraf geïnstalleerde onderdelen. Controleer regelmatig of ze goed vastzitten. Stapel niet
meerdere matten op elkaar. Gevaar van hakende pedalen.
In deze gevallen kan het systeem ten onrechte grijpen.
Risico van onbedoeld remmen of versnelling.
Onvoorziene situaties kunnen gevolgen hebben voor de werking van het systeem. Bepaalde objecten of auto’s die in de herkenningszone
van de camera of de radar verschijnen, kunnen verkeerd worden geïnterpreteerd door het systeem. Dit kan leiden tot onterecht versnellen of
vertragen.
U moet altijd uitkijken voor plotselinge gebeurtenissen die zich tijdens het rijden kunnen voordoen. Houd altijd de auto onder con-
trole door uw voeten vlakbij de pedalen te houden, zodat u voorbereid bent op elke situatie.
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (14/14)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistant Autoroute et Trafic ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.117
NLD_UD80912_1
Assistant autoroute et trafic (BJA - Renault)
Assistant Autoroute et Trafic
De werking van de Stop and Go
adaptieve snelheidsregelaar
De Stop and Go snelheidsregelaar gebruikt
informatie van een radar of camera om de
auto op een bepaalde ingestelde snelheid -
de kruissnelheid - te houden, op een veilige
afstand van uw voorligger.
Als uw voorligger afremt, kan de Stop and
Go snelheidsregelaar uw auto afremmen tot
volledige stilstand en vervolgens weer laten
vertrekken.
Het systeem laat uw auto versnellen en ver-
tragen met behulp van de motor en het rem-
systeem.
De Stop and Go snelheidsregelaar kan
worden ingeschakeld van 0 tot 170 km/u,
afhankelijk van de rijomstandigheden (ver-
keer, weer, enz.).
De functie wordt aangeduid met het picto-
gram 2.103.
NB:
de bestuurder moet zich houden aan de
maximumsnelheden en veilige afstanden
die gelden in het land waar hij rijdt;
de Stop and Go adaptieve snelheids-
regelaar kan de auto afremmen tot een
derde van het remvermogen. Naargelang
van de situatie moet de bestuurder mo-
gelijk zelf harder remmen.
SNELWEG- EN FILEHULP (1/16)
Snelweg- en filehulp is een rijhulpsysteem
voor gebruik op de snelweg, tijdens lange
ritten en in files.
Afhankelijk van het voertuig omvat dit sys-
teem de “Stop and Go adaptieve snel-
heidsregelaar 2.103 en de functie
Rijstrookcentrering”.
Wanneer de twee functies allebei zijn inge-
schakeld, kan de bestuurder:
een constante snelheid aanhouden op
basis van een eerder opgeslagen snel-
heid;
de afstand tussen deze auto en de voor-
ligger aanpassen;
de auto in het midden van de rijstrook
houden.
Belangrijk: houd altijd uw
voeten bij de pedalen en uw
handen op het stuurwiel, zodat
u op alles bent voorbereid. De Stop and Go snelheidsregelaar
kan geen noodstop activeren en heeft
slechts een beperkte remcapaciteit.
2.118
NLD_UD80912_1
Assistant autoroute et trafic (BJA - Renault)
SNELWEG- EN FILEHULP (2/16)
Rijstrookcentrering
De rijstrookcentrering houdt met behulp van
informatie van een camera de auto in het
midden van de rijstrook door de stuurinrich-
ting te bedienen.
Deze functie is alleen beschikbaar als de
Stop and Go adaptieve snelheidsregelaar
actief is 2.103.
Als de omstandigheden het toelaten, is de
functie beschikbaar tussen:
– van 0 km/u tot ongeveer 160 km/u met
een voorligger;
of
– ongeveer 60 km/u en 160 km/u zonder
voorligger.
De rijstrookcentrering is een comfortfunctie.
De functie wordt aangeduid met het picto-
gram .
Opmerking: in een scherpe bocht kan
de functie de auto niet goed in zijn baan
houden. De bestuurder moet dan onmiddel-
lijk het stuurwiel bedienen.
Aanvullende informatie
Afhankelijk van de auto kan de functie
“Snelweg- en filehulp” samen met andere rij-
hulpfuncties worden gebruikt:
Opmerkingen:
bij inschakeling van de snelheidsbegren-
zer wordt dit systeem uitgeschakeld;
Het systeem kan niet worden ingescha-
keld als de functie Parkeerhulp actief is.
Bij inschakeling van de functie
Rijstrookcentrering worden de functies
Rijstrookassistent en Waarschuwing bij
verlaten rijstrook uitgeschakeld. Deze
worden weer ingeschakeld als de be-
stuurder de Rijstrookcentrering uitscha-
kelt.
2.119
NLD_UD80912_1
Assistant autoroute et trafic (BJA - Renault)
SNELWEG- EN FILEHULP (3/16)
2
64
1
3
7
5
2.120
NLD_UD80912_1
Assistant autoroute et trafic (BJA - Renault)
Radar 6 (vervolg)
Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt
geblokkeerd (door vuil, modder, sneeuw of
een slecht gemonteerde nummerplaat voor)
of wordt geraakt of gewijzigd (bijv. met auto-
lak) of verborgen door accessoires aan de
voorkant van het voertuig (bijv. op de grille
of het logo).
Actieve voertuigcontrole 7
Dit systeem geeft informatie over de voer-
tuigdynamica door aan de computer 1 (snel-
heid, zijdelingse acceleratie, enz.) en be-
dient het remsysteem om gecontroleerd af
te remmen en de auto stationair te houden.
Computer 1
Ontvangt informatie van de radar en de
camera om de rijrichting en snelheid (ver-
snelling of vertraging) van de auto te bepa-
len.
Hiermee kunt u onder andere het systeem
in- of uitschakelen (portieren openen, enz.).
Camera 2
Detecteert markeringen op de grond en de
positie van voertuigen op de diverse rijstro-
ken.
Vormt een aanvulling op de informatie vanuit
de radar 6.
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, sneeuw, enz.).
Automatische parkeerrem 3
Zorgt dat de auto in bepaalde omstandighe-
den niet kan bewegen.
Stuurbekrachtiging 4
Bedient de voorwielen om de auto te ver-
plaatsen volgens de gegevens van compu-
ter 1.
Maakt ook detectie mogelijk van handen op
het stuurwiel.
Motorcomputer 5
Deze bestuurt de motor zodat deze de juiste
versnelling gebruikt.
Radar 6
Berekent de afstand tussen deze auto en de
voorligger.
Het maximumbereik van het systeem is on-
geveer 150 meter.
Dit kan variëren afhankelijk van de wegom-
standigheden (hoogteverschillen, weersom-
standigheden, enz.).
Het gebied rond de radar en
camera moet schoon worden
gehouden en in dit gebied
mogen geen manipulaties
worden uitgevoerd om de goede werking
van het systeem te waarborgen.
SNELWEG- EN FILEHULP (4/16)
2.121
NLD_UD80912_1
Assistant autoroute et trafic (BJA - Renault)
SNELWEG- EN FILEHULP (5/16)
8
10
11
12
13
1514
19
1717
16
18
9
21
20
2.122
NLD_UD80912_1
Assistant autoroute et trafic (BJA - Renault)
Bedieningsknoppen
8 Veilige afstand instellen
9 Actieve functies in stand-by zetten
(met opgeslagen kruissnelheid) (0).
10 Adaptieve snelheidsregelaar - hoofd-
knop voor stoppen/starten .
11 Knop voor in- of uitschakelen functie
“Rijstrookcentrering” .
12 Inschakelen, opslaan en verlagen van
de kruissnelheid (SET/-).
13 Schakelaar om de kruissnelheid te ac-
tiveren en te verhogen of om de kruis-
snelheid (RES/+) uit het geheugen op te
roepen.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
14 Waarschuwingslampje functie
“Rijstrookcentrering” .
15 Controlelampje Stop and Go adaptieve
snelheidsregelaar .
16 Opgeslagen kruissnelheid.
17 Indicatoren voor de linker- en rechter-
streep.
18 Opgeslagen veilige afstand.
19 Voorligger.
20 Controlelampje detectie handen op
stuurwiel
Stuurwiel 21
De bestuurder moet altijd zijn of haar handen
op het stuurwiel houden.
Als er te veel druk wordt uitgeoefend bij het
draaien aan het stuurwiel, gaat de func-
tie “Rijstrookcentrering” in stand-by zodat
de bestuurder weer controle krijgt over het
voertuig.
In bepaalde situaties (scherpe bochten,
enz.) kan het stuur gaan trillen om de be-
stuurder te waarschuwen dat hij/zij de con-
trole over het voertuig moet overnemen.
Als de bestuurder het stuurwiel niet bedient
(er worden geen handen gedetecteerd),
wordt de functie “Rijstrookcentrering” na di-
verse waarschuwingen uitgeschakeld.
SNELWEG- EN FILEHULP (6/16)
centrage voie .............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.123
NLD_UD80912_1
Assistant autoroute et trafic (BJA - Renault)
SNELWEG- EN FILEHULP (7/16)
Functie “Rijstrookcentrering”
inschakelen
Als de Stop and Go adaptieve snelheidsre-
gelaar is ingeschakeld, 2.103, drukt u op de
knop 11 om de functie “Rijstrookcentrering”
in te schakelen.
Het bericht “Lane keep assist actief”, het
controlelampje 14 en het pictogram
verschijnen om te bevestigen dat de
functie is ingeschakeld.
Opmerking: als u op knop 11 drukt wan-
neer de adaptieve snelheidsregelaar Stop
and Go niet is geactiveerd, verschijnt het
bericht Activeer eerst Adapt. regelaar op het
instrumentenpaneel.
14
1717
Opmerking: u moet uw handen op het
stuurwiel houden wanneer u de functie
“Rijstrookcentrering” gebruikt. Het pictogram
verschijnt om te bevestigen dat de
functie is ingeschakeld.
Het waarschuwingslampje 14 wordt
groen en de indicatoren voor de linker- en
rechterstreep 17 verschijnen om te bevesti-
gen dat de functie actief is en uw auto in het
midden van de rijstrook houdt.
11
2.124
NLD_UD80912_1
Assistant autoroute et trafic (BJA - Renault)
SNELWEG- EN FILEHULP (8/16)
Als aan de voorwaarden is voldaan, wordt
de auto weer naar het midden van de rij-
strook gestuurd.
Het controlelampje 14 en de indi-
catoren voor de linker- en rechterstreep 17
worden groen.
Ook bepaalde acties van de bestuurder
kunnen de functie “Rijstrookcentrering” on-
derbreken:
inschakelen van de knipperlichten;
er wordt te veel kracht gebruikt bij het
draaien aan het stuurwiel.
Het controlelampje 14 verschijnt en
de indicatoren voor de linker- en rechter-
streep 17 worden grijs om te bevestigen dat
de functie in stand-by is.
U kunt op elk moment verplaatsings-
richting van de auto wijzigen door het
stuurwiel te draaien.
Functie “Rijstrookcentrering” op
stand-by
De functie “Rijstrookcentrering” gaat auto-
matisch op stand-by wanneer:
De Stop and Go adaptieve snelheidsre-
gelaar gaat naar stand-by 2.103 ;
het systeem geen strepen meer detec-
teert, of slechts één streep detecteert in
uw rijstrook;
de rijstrook te smal of te breed is;
het systeem geen handen op het stuur-
wiel detecteert;
de bocht te scherp is;
de auto sneller rijdt dan ongeveer
160 km/u;
de rijsnelheid lager is dan ongeveer
60 km/u, zonder voorliggers;
de auto een streep raakt of overschrijdt;
het systeem tijdelijk is onderbroken (bij-
voorbeeld: camera afgedekt door vuil,
modder, sneeuw, condens, enz.).
Belangrijk: houd altijd uw
voeten bij de pedalen en uw
handen op het stuurwiel, zodat
u op alles bent voorbereid.
14
1717
2.125
NLD_UD80912_1
Assistant autoroute et trafic (BJA - Renault)
Opmerking: in sommige situaties detecteert
de functie “Rijstrookcentrering” uw handen
mogelijk niet meer op het stuurwiel en klinkt
er een signaal:
als de auto op een lange rechte baan rijdt
en de handen van de bestuurder onbe-
weeglijk op het stuur liggen;
als de bestuurder het stuur zeer licht
vasthoudt;
– ...
Als de functie Rijstrookcentrering” wordt
uitgeschakeld omdat het systeem geen
handen op het stuurwiel waarneemt, blijft de
Stop and Go adaptieve snelheidsregelaar
actief.
Waarschuwing “Handen op het
stuurwiel”
Wanneer de functie “Rijstrookcentrering”
uw handen niet meer op het stuurwiel de-
tecteert, worden er diverse waarschuwingen
geactiveerd:
na 15 seconden verschijnt het bericht
Handen aan het stuur houden” in het
geel op het instrumentenpaneel 22;
na ongeveer 30 seconden verschijnt
het bericht “Handen aan het stuur
houden” op het instrumentenpaneel 22
en verschijnt het rode waarschuwings-
lampje 20 , vergezeld van een ge-
luidssignaal dat steeds harder klinkt;
na ongeveer 45 seconden gaan de
audiobronnen op stand-by. Het ge-
luidssignaal blijft klinken, het waar-
schuwingslampje 20 gaat uit
en het bericht “Lane keep assist uit-
geschakeld” verschijnt in het rood op
het instrumentenpaneel 22: de functie
“Rijstrookcentrering” wordt uitge-
schakeld.
Als het systeem in de eerste twee waar-
schuwingsfases weer handen op het
stuurwiel waarneemt, stoppen de waar-
schuwingen.
De functie houdt de auto nog steeds in
het midden van de rijstrook.
SNELWEG- EN FILEHULP (9/16)
2022
2.126
NLD_UD80912_1
Assistant autoroute et trafic (BJA - Renault)
In een scherpe bocht
In een scherpe bocht en afhankelijk van de
snelheid van de auto, kan het systeem de
zijwaartse beweging van de auto minder
goed controleren. De bestuurder moet dan
onmiddellijk actie uitvoeren op het stuurwiel,
zodat de functie de auto in het midden van
de rijstrook kan houden.
Als de bestuurder niet ingrijpt, gaat het
stuurwiel trillen om aan te geven dat de auto
een streep gaat overschrijden en dat de be-
stuurder onmiddellijk actie moet nemen.
Het controlelampje 14 en de indi-
catoren voor de linker- en rechterstreep 17
worden rood.
Als het voertuig een streep helemaal
overschrijdt en de rijstrook verlaat, gaat
de functie “Rijstrookcentrering” op
stand-by.
Het controlelampje 14 verschijnt en
de indicatoren voor de linker- en rechter-
streep 17 worden grijs om te bevestigen dat
de functie in stand-by is.
SNELWEG- EN FILEHULP (10/16)
14
1717
2.127
NLD_UD80912_1
Assistant autoroute et trafic (BJA - Renault)
Functie “Rijstrookcentrering”
uitschakelen
De functie “Rijstrookcentrering” wordt uitge-
schakeld wanneer:
u drukt op 11. De functie wordt uitgescha-
keld en het bericht “Lane keep assist uit-
geschakeld” verschijnt ter bevestiging.
Opmerking: één druk op de scha-
kelaar 11 schakelt de functie
Rijstrookcentrering in, maar heeft geen
gevolgen voor de werking van de Stop
and Go adaptieve snelheidsregelaar.
De Stop and Go adaptieve snelheidsre-
gelaar is ingeschakeld. 2.103;
Opmerking: één druk op de knop 10
schakelt de functies Stop and
Go “adaptieve snelheidsregelaar” en “rij-
strookcentrering” allebei uit.
Het systeem detecteert langer dan onge-
veer 45 seconden geen handen op het
stuurwiel.
Het controlelampje 14 en de indica-
toren voor de linker- en rechterstreep 17 ver-
dwijnen van het instrumentenpaneel.
SNELWEG- EN FILEHULP (11/16)
1011
2.128
NLD_UD80912_1
Assistant autoroute et trafic (BJA - Renault)
SNELWEG- EN FILEHULP (12/16)
Tijdelijk niet beschikbaar
De radar kan voertuigen detecteren die vóór
uw auto rijden.
Het systeem werkt niet goed als de radarde-
tectiezone door iets wordt bedekt of als het
signaal wordt gestoord.
Als de radardetectiezone door iets wordt
bedekt of als het signaal wordt gestoord,
verschijnt het bericht “Radar voor geen
zicht” en wordt de werking van de Stop and
Go snelheidsregelaar onderbroken.
Het groene controlelampje ver-
dwijnt om te bevestigen dat de functie auto-
matisch is uitgeschakeld.
Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt
geblokkeerd (door vuil, modder, sneeuw of
een slecht gemonteerde nummerplaat voor)
of wordt geraakt of gewijzigd (bijv. met auto-
lak) of verborgen door accessoires aan de
voorkant van het voertuig (bijv. op de grille
of het logo).
In bepaalde geografische omstandigheden
kan de functie worden gestoord, zoals:
– droge zones, tunnels, lange bruggen of
weinig gebruikte wegen zonder wegmar-
keringen, borden of bomen in de buurt;
een militaire zone of een luchthaven.
Als u deze gebieden verlaat, zal de functie
weer werken.
Als het bericht niet verdwijnt nadat de motor
opnieuw wordt gestart, moet u altijd een
merkdealer raadplegen.
storingen
Als een storing wordt gedetecteerd in de
werking van de Rijstrookcentrering, ver-
schijnt het bericht “Lane keep assist contro-
leren” en wordt de functie uitgeschakeld.
De Stop and Go adaptieve snelheidsrege-
laar blijft in werking.
Ga naar een merkdealer.
Als een storing wordt gedetecteerd in de
werking van de Stop and Go adaptieve
snelheidsregelaar, verschijnt het bericht
Controleer regelaar” op het instrumenten-
paneel en worden de Stop and Go adaptieve
snelheidsregelaar en de rijstrookcentrering
allebei onderbroken.
Ga naar een merkdealer.
Als een storing wordt gedetecteerd in één of
meer onderdelen van de functie “Snelweg-
en filehulp”, verschijnt het controlelampje
© met, afhankelijk van de soort storing,
het bericht:
– “Controleer camera voor”;
– “Controleer radar voor”;
– “Controleer camera/radar”;
– “Controleer voertuig”.
De functies Stop and Go adaptieve snel-
heidsregelaar en rijstrookcentrering worden
allebei onderbroken.
Ga naar een merkdealer.
2.129
NLD_UD80912_1
Assistant autoroute et trafic (BJA - Renault)
De functie “Snelweg- en filehulp” is een extra hulp tijdens het rijden.
De bestuurder blijft echter altijd verantwoordelijk om zich aan de snelheidslimieten en veilige afstanden te houden en alert te blijven.
De bestuurder moet altijd controle houden over de auto.
De bestuurder moet altijd zijn rijweg en snelheid aanpassen aan de omgeving en aan de verkeersomstandigheden.
De “Snelweg- en filehulp” omvat de functies Stop and Go adaptieve snelheidsregelaar en rijstrookcentrering. Het systeem mag alleen worden
gebruikt op een snelweg of een weg met meerdere rijstroken, waarbij de twee rijrichtingen van elkaar zijn gescheiden.
Het systeem mag niet worden gebruikt in druk verkeer, op een bochtige of gladde weg (ijzel, aquaplaning, kiezelsteentjes) of bij slecht weer
(mist, regen, zijwind, enz.).
Kans op ongevallen.
SNELWEG- EN FILEHULP (13/16)
2.130
NLD_UD80912_1
Assistant autoroute et trafic (BJA - Renault)
De functie “Snelweg- en filehulp” is een extra hulp tijdens het rijden.
De bestuurder blijft echter altijd verantwoordelijk om zich aan de snelheidslimieten en veilige afstanden te houden en alert te blijven.
De bestuurder moet altijd controle houden over de auto.
De bestuurder moet altijd zijn rijweg en snelheid aanpassen aan de omgeving en aan de verkeersomstandigheden, ongeacht de
aanwijzingen van het systeem.
Met uitzondering van lijnen die rijstroken aanduiden, worden verkeersaanduidingen (verkeerslichten, borden, zebrapaden, enz.) niet herkend
door het systeem. Deze kunnen geen alarm of reactie van het systeem activeren.
Het systeem “Snelweg- en filehulp “ omvat de functie Stop and Go adaptieve snelheidsregelaar en de functie Rijstrookcentrering.
Het systeem mag in geen geval worden vergeleken met een hindernissensensor of een antibotsingssysteem.
De functie Snelweg- en filehulp mag alleen worden gebruikt op autosnelwegen of wegen met meerdere rijstroken en gescheiden rijrichtingen.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing wordt de uitlijning van de radar en/of camera mogelijk gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking ervan.
Schakel het systeem uit en neem contact op met een merkdealer.
– Alle werkzaamheden in de buurt van de radar en/of camera (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit, lakwerk, enz.)
moeten worden uitgevoerd door een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
SNELWEG- EN FILEHULP (14/16)
2.131
NLD_UD80912_1
Assistant autoroute et trafic (BJA - Renault)
Uitschakelen van het systeem
Schakel het systeem uit indien:
de auto op een bochtige weg rijdt;
de auto wordt gesleept (bij pech);
de auto rijdt met een reservewiel;
de auto een aanhangwagen of caravan trekt;
de auto rijdt in een tunnel of in de buurt van een metalen structuur;
de auto bij een tolwegpoort, een gebied met wegwerkzaamheden of in een smalle rijstrook komt;
de auto een zeer steile helling op- of afrijdt;
het zicht slecht is (verblindend zonlicht, mist, enz.);
de weersomstandigheden slecht zijn (regen, sneeuw, zijwind, enz.);
de auto rijdt op een glad wegdek (regen, sneeuw, grind, enz.);
de camerazone beschadigd is (bijv. de binnen- of buitenkant van de voorruit);
de voorruit is gebarsten of vervormd;
de radarzone is beschadigd (schokken, inslagen, enz.);
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
SNELWEG- EN FILEHULP (15/16)
2.132
NLD_UD80912_1
Assistant autoroute et trafic (BJA - Renault)
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem verstoren of de correcte werking ervan verhinderen, bijvoorbeeld:
voorruit of radargebied bedekt (met vuil, ijs, sneeuw, condens, enz.). Controleer regelmatig de reinheid en conditie van de voorruit,
de ruitenwisserbladen en de bumper;
een complexe omgeving (tunnel, enz.);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, zware regen, hagel, ijzel, enz.);
slecht zicht (nacht, mist enz.);
slechte contrast tussen de voorligger en de omgeving (bijvoorbeeld witte auto in een sneeuwgebied, enz.);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto’s, enz.);
een smalle, bochtige of heuvelige weg (scherpe bochten, enz.);
de teerstrepen die door het systeem als een lijn worden gedetecteerd;
rijstroken die breder of smaller worden;
wegmarkeringen die zijn versleten, geen contrast hebben of ver uit elkaar liggen (strepen gedeeltelijk afgesleten, enz.);
meerdere markeringen op de weg (wegwerkzaamheden, opritten die aansluiten op aangrenzende snelwegen, harde berm, etc.);
een langzame auto met een groot verschil van snelheid;
gebruik van matten die niet geschikt zijn voor de auto. Aan de bestuurderskant mogen alleen voor de auto geschikte matten worden ge-
bruikt, die moeten worden vastgezet aan de vooraf geïnstalleerde onderdelen. Controleer regelmatig of ze goed vastzitten. Stapel niet
meerdere matten op elkaar. Gevaar van hakende pedalen.
In deze gevallen kan het systeem ten onrechte grijpen.
Risico van onbedoeld remmen of versnelling.
Risico van ongewenste, onjuiste correctie of geen correctie van de verplaatsingsrichting.
Onvoorziene situaties kunnen gevolgen hebben voor de werking van het systeem. Bepaalde objecten of auto’s die in de herkenningszone
van de camera of de radar verschijnen, kunnen verkeerd worden geïnterpreteerd door het systeem. Dit kan leiden tot onterecht versnellen of
vertragen.
U moet altijd uitkijken voor plotselinge gebeurtenissen die zich tijdens het rijden kunnen voordoen. Houd altijd de controle over uw
auto; houd uw voeten bij de pedalen en uw handen op het stuurwiel, zodat u op alles bent voorbereid.
SNELWEG- EN FILEHULP (16/16)
aide au parking ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
radar de recul ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
stationnement assisté ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aide au parking : stationnement assisté ....
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.133
NLD_UD80913_1
Aide au parking (BJA - Renault)
Aide au parking
PARKEERHULP (1/7)
De werking van het systeem
Ultrasoon sensoren, die met pijlen 1 worden
aangegeven, zijn in de bumpers gemon-
teerd om de afstand tussen de auto en een
obstakel te meten.
Afhankelijk van de auto detecteert het sys-
teem obstakels voor, achter en aan de zij-
kanten van de auto.
Het systeem van de parkeerhulp wordt pas
ingeschakeld als de auto langzamer dan on-
geveer 10 km/uur rijdt.
Het systeem houdt geen rekening met
sleep- of draagsystemen die niet door het
systeem worden herkend.
Deze meting vertaalt zich in geluidssignalen
waarvan de frequentie toeneemt naarmate
het obstakel dichterbij komt, totdat het een
continu geluid wordt wanneer het obstakel
ongeveer 20 à 30 cm van de auto verwijderd
is.
1
Locatie van de
ultrasoonsensoren 1
Zorg ervoor dat de ultrasoonsensoren, aan-
geduid door de pijlen 1, niet worden afge-
dekt (door vuil, modder, sneeuw, een slecht
gemonteerde kentekenplaat), geraakt, aan-
gepast (inclusief lakwerk) of belemmerd
door een accessoire aan de voorkant of (af-
hankelijk van het voertuig) de achterkant of
zijkanten van uw voertuig.
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden.
Deze functie kan nooit de oplettendheid en verantwoordelijkheid van de bestuur-
der vervangen bij het achteruit manoeuvreren.
De bestuurder moet altijd op zijn hoede blijven voor plotselinge gebeurtenissen
tijdens het rijden: let dus altijd op of er zich bij het manoeuvreren geen kleine, smalle ob-
stakels (zoals een kind, dier, kinderwagen, fiets, steen, paaltje, enz.) in uw blinde hoek be-
vinden.
2.134
NLD_UD80913_1
Aide au parking (BJA - Renault)
PARKEERHULP (2/7)
C
A B
2
Opmerking: het display 2 toont de omge-
ving van de auto en geeft geluidssignalen.
U moet enkele meters rijden voordat de de-
tectie aan de zijkanten wordt ingeschakeld.
Als alle zones een grijze achtergrond
hebben, wordt de volledige omtrek van de
auto bewaakt:
A: de omgeving rondom de auto wordt
geanalyseerd;
B: de omgeving rond de auto is geanaly-
seerd.
Bij het manoeuvreren kan de
auto aan de onderkant ergens
tegenaan rijden (bijvoorbeeld
contact met een paaltje, een
trottoir of ander stadsmeubilair) en daar-
door beschadigd raken (bijvoorbeeld
vervorming van een as).
Om ieder risico van een ongeluk te voor-
komen, moet u uw auto door een merk-
dealer laten controleren.
Opmerking: Voor auto’s met de functie
“360º-camera” 2.73 wordt een analyse van
de omgeving van de auto (gebieden A en B)
niet weergegeven in de modus “Vogelvlucht”
of “Zijaanzicht”.
Werking
Het systeem detecteert de meeste obstakels
voor, achter en naast de auto.
Naargelang van de afstand van het obstakel
zal de frequentie van het geluidssignaal op-
lopen tot een continu signaal weerklinkt op
ongeveer 20 cm voor een obstakel aan de
zijkant en circa 30 cm voor obstakels aan de
voor- of achterkant.
De groene, oranje (of gele (afhankelijk van
de auto)) en rode zones verschijnen op het
display C.
Opmerking: als de rijrichting verandert tij-
dens een manoeuvre, wordt het risico op
een botsing met een obstakel mogelijk te
laat gesignaleerd.
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.135
NLD_UD80913_1
Aide au parking (BJA - Renault)
D
Detectie van obstakels aan de zijkant
Het systeem bepaalt de rijrichting aan de
hand van de richting van de wielen en waar-
schuwt u voor het risico op botsing met een
obstakel 3 aan de zijkant van de auto.
PARKEERHULP (3/7)
Als er een obstakel wordt gedetecteerd
naast de auto:
weerklinkt er bij het risico op een bot-
sing een geluidssignaal met een steeds
hogere frequentie naargelang u het ob-
stakel nadert, tot het geluidssignaal con-
tinu weerklinkt. De groene, oranje en
rode zones worden getoond op het dis-
play D;
als er geen risico op een botsing bestaat,
wordt er geen signaal afgegeven wan-
neer u het obstakel nadert. De groene,
oranje en rode zones worden gearceerd
weergegeven op het display D.
Opmerking: als de rijrichting verandert tij-
dens een manoeuvre, wordt het risico op
een botsing met een obstakel mogelijk te
laat gesignaleerd. Inschakelen/uitschakelen
Auto’s met een multimediascherm 4
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem voor het in- en uitschakelen van
de verschillende detectiezones van de ultra-
soondetectors via het multimediascherm.
Selecteer “ON” of “OFF”.
Bij het manoeuvreren kan de auto aan de onderkant ergens tegenaan rijden (bijvoorbeeld contact met een paaltje, een trottoir of
ander stadsmeubilair) en daardoor beschadigd raken (bijvoorbeeld vervorming van een as).
Om ieder risico van een ongeluk te voorkomen, moet u uw auto door een merkdealer laten controleren.
3
4
2.136
NLD_UD80913_1
Aide au parking (BJA - Renault)
Auto’s zonder multimediascherm
Zet de auto stil en druk zo vaak als
nodig op de schakelaar 7 om het tabblad
“Instellingen” weer te geven;
druk herhaaldelijk op de schakelaar 8
of 9 om naar het menu “Voertuig instellin-
gen” te gaan. Druk op de schakelaar 11
OK;
druk herhaaldelijk op de schakelaar 8 of 9
om naar het menu “PARKEER ASSIST.
te gaan. Druk op de schakelaar 11 OK;
druk herhaaldelijk op de schakelaar 8
of 9 om de verschillende zones te be-
reiken die door de ultrasone detectoren
Voor”, “Achter” of “Lateraal” worden
bestreken. Druk op de schakelaar 11 OK
om de zones naar behoefte te activeren/
deactiveren;
Druk, afhankelijk van de uitrusting, bij stil-
staande auto op de knop 6 om Park Assist
uit te schakelen. Het schakelaarlampje 5
verschijnt. Druk nogmaals op de schake-
laar 6 om de functie in te schakelen. Het
waarschuwingslampje 5 in de schakelaar
dooft.
PARKEERHULP (4/7)
Als de auto rijdt met een snelheid van
minder dan ongeveer 10 km/u, kunnen
sommige geluidsbronnen (motorfiets,
vrachtwagen, drilboor, enz.) het piepsig-
naal van de parkeerhulp opwekken.
6
Geluid van het systeem
Hiermee kunt u het geluid van het systeem
kiezen.
Het geluid van het systeem uitschakelen
Schakel het geluid van de parkeerhulp in of
uit.
Opmerking: als u het geluid uitschakelt,
wordt u niet meer gewaarschuwd met een
geluidssignaal wanneer u een obstakel
nadert.
5
Afstellen
Auto’s met een multimediascherm 4
Afhankelijk van de auto kunt u met draai-
ende motor sommige parameters instellen
via het multimediascherm 4.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
Geluidsvolume van de parkeerhulp
Regel het volume van de parkeerhulp door
op + of - te drukken.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
aide au parking ..........................................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.137
NLD_UD80913_1
Aide au parking (BJA - Renault)
druk herhaaldelijk op 8 of 9 om naar de
verschillende niveaus van de instelling
VOLUME TOON” te gaan. Druk op
de schakelaar 11 OK om het gewenste
niveau te bevestigen;
druk op de schakelaar10 om terug te
keren naar het vorige menu.
Parkeerhulp handmatig
uitschakelen
Schakel de functie uit in deze gevallen:
als er vóór de ultrasone sensoren een
trekhaak of een aanhanger- of laadsys-
teem zit dat niet door het systeem wordt
herkend;
bij schade aan de ultrasone sensoren.
PARKEERHULP (5/7)
Auto’s zonder een multimediascherm
Zet de auto stil en druk zo vaak als
nodig op de schakelaar 7 om het tabblad
“Instellingen” weer te geven;
Druk herhaaldelijk op 8 of 9 om het menu
Voertuig instellingen” weer te geven.
Druk op de schakelaar 11 OK;
Druk herhaaldelijk op 8 of 9 om het menu
PARKEER ASSIST.” weer te geven.
Druk op de schakelaar 11 OK;
11 8
910
7
Automatisch uitschakelen van
de parkeerhulp
Het systeem schakelt uit:
als de auto sneller rijdt dan ongeveer
10 km/u;
naargelang van de auto, als de auto
langer dan ongeveer vijf secondes stil-
staat en er een obstakel is gedetecteerd
(bijvoorbeeld in een file, enz.);
in de neutrale stand van een voertuig met
handgeschakelde versnellingsbak, of in
stand N of P van een automatische trans-
missie;
wanneer een bedieningsfout wordt gede-
tecteerd.
Opmerking: als het voertuig is uitgerust met
een trekhaak die door het systeem wordt
herkend, wordt alleen de parkeerhulp achter
uitgeschakeld.
2.138
NLD_UD80913_1
Aide au parking (BJA - Renault)
PARKEERHULP (6/7)
storingen
Als het systeem een storing in de werking
detecteert, klinkt telkens wanneer de achter-
uitversnelling wordt ingeschakeld gedurende
ongeveer drie seconden een geluidssignaal
en verschijnt het bericht “Parkeerhulp con-
troleren” op het instrumentenpaneel.
Ga naar een merkdealer.
Bij het manoeuvreren kan de
auto aan de onderkant ergens
tegenaan rijden (bijvoorbeeld
contact met een paaltje, een
trottoir of ander stadsmeubilair) en daar-
door beschadigd raken (bijvoorbeeld
vervorming van een as).
Om ieder risico van een ongeluk te voor-
komen, moet u uw auto door een merk-
dealer laten controleren.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
In geval van een botsing kan de uitlijning van de sensoren mogelijk worden gewijzigd,
waardoor deze wellicht niet meer naar behoren werken. Schakel de functie uit en neem
contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de opname-elementen (reparaties, vervangingen
enz.) moeten worden uitgevoerd door een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem verstoren of de correcte werking ervan
verhinderen, bijvoorbeeld:
slechte weersomstandigheden (regen, sneeuw, hagel, ijzel enz.);
bij blootstelling aan sterke elektromagnetische golven (onder hoogspanningsleidingen
enz.);
sommige soorten geluid (motorfiets, vrachtwagen, pneumatische boormachine enz.);
Montage van een ongeschikte trekhaak of trekhaak.
Risico van vals alarm of afwezigheid van waarschuwingen
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
2.139
NLD_UD80913_1
Aide au parking (BJA - Renault)
Beperkingen voor de werking van het systeem
De zone rond de opname-elementen moet schoon blijven en mag niet worden gewijzigd, om de goede werking van het systeem te waar-
borgen.
Kleine voorwerpen die dichtbij de auto bewegen (motoren, fietsen, voetgangers, enz.) worden mogelijk niet door het systeem her-
kend.
Het systeem detecteert mogelijk geen objecten die zich te dicht bij het voertuig bevinden.
Het systeem geeft wellicht geen waarschuwing als de andere auto’s of objecten een snelheid hebben die aanzienlijk verschilt van de uwe.
Tijdens een koerswijziging tijdens een manoeuvre kan het systeem obstakels met vertraging melden.
Als de auto een aanhanger trekt, moet het parkeerhulpsysteem achter worden uitgeschakeld.
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
de omgeving rond de sensoren is beschadigd (achterbumper);
het voertuig is uitgerust met een trekhaak die niet door het systeem wordt herkend (kogel, haak, adapter, enz.).
PARKEERHULP (7/7)
caméra de recul .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aide au parking ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
stationnement assisté ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aide au parking : stationnement assisté ....
(jusqu’à la fin de l’UD)
écrans
écran multimédia .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.140
NLD_UD80914_1
Caméra de recul (BJA - Renault)
Caméra de recul
ACHTERUITRIJCAMERA (1/3)
Werking
Als de auto achteruit rijdt, verzendt de
camera 1 op de achterklep beelden van de
omgeving achter de auto naar het multime-
diadisplay 2. Bovendien worden twee gelei-
delijnen 3 en 4 (vast en bewegend) weerge-
geven.
Dit systeem gebruikt verschillende geleide-
lijnen: bewegend voor de verplaatsingsrich-
ting en vast voor de afstand.
Als de rode zone bereikt is, gebruikt u de af-
beelding van de bumper om nauwkeurig te
stoppen.
Vaste tekening 3
De vaste tekening bestaat uit gekleurde
merktekens A, B en C die de afstand achter
de auto aangeven:
A (rood) op ongeveer 30 centimeter van
de auto;
B (geel) op ongeveer 70 centimeter van
de auto;
C (groen) op ongeveer 150 centimeter
van de auto.
De tekening blijft staan en geeft de verplaat-
singsrichting van de auto aan als de wielen
in lijn zijn met de auto.
Bewegende tekening 4
Deze wordt in het blauw getoond op het mul-
timediascherm 2.
Dit duidt de verplaatsingsrichting van de
auto aan, volgens de stand van het stuur-
wiel.
Bijzonderheid
Zorg ervoor dat de camera niet bedekt is
(vuil, modder, sneeuw, condens, enz.).
3
C
B
A
4
1
2
2.141
NLD_UD80914_1
Caméra de recul (BJA - Renault)
ACHTERUITRIJCAMERA (2/3)
Het scherm geeft een omgekeerd beeld,
zoals in een spiegel.
De tekeningen zijn weergaven die op
een vlakke ondergrond worden gepro-
jecteerd. Deze informatie is niet geldig
als deze wordt weergegeven op een ver-
ticaal object of een object op de grond.
De voorwerpen die op de rand van het
scherm verschijnen kunnen vervormd
zijn.
In geval van te veel licht (sneeuw, auto
in de zon, enz.) kan het zicht van de
camera gestoord zijn.
Als de achterklep open staat of niet
goed gesloten is, verschijnt het bericht
Achterklep open” en verdwijnt de came-
raweergave.
Inschakelen, uitschakelen van
de achteruitrijcamera
Om de functie in of uit te schakelen via het
multimediascherm 2: zie de gebruiksaanwij-
zing van het multimediasysteem.
Schakel de achteruitrijcamera in of uit en be-
vestig uw keuze.
U kunt eveneens de instellingen van het
beeld van de camera regelen (helderheid,
contrast...). Deze functie is een (extra) hulpmiddel.
De bestuurder moet altijd opletten en blijft verantwoordelijk.
De bestuurder moet altijd op zijn hoede blijven voor plotselinge gebeurtenissen
tijdens het rijden: let dus altijd op of er zich bij het manoeuvreren geen kleine,
smalle obstakels (zoals een kind, dier, kinderwagen, fiets, steen, paaltje, enz.) in uw blinde
hoek bevinden.
Storingen
Als de achteruitversnelling is ingeschakeld
en het systeem een bedieningsfout detec-
teert, wordt het multimediascherm tijdelijk
zwart 2.
Dit kan veroorzaakt zijn door een storing die
van invloed is op de camera of het scherm
(helderheid, vast beeld, vertraagde commu-
nicatie, enz.).
Als de tijdelijke weergave van het zwarte
scherm aanhoudt, neem dan contact op met
een erkende dealer.
2
2.142
NLD_UD80914_1
Caméra de recul (BJA - Renault)
ACHTERUITRIJCAMERA (3/3)
3DE
D E
3FG
F
G
H J K
K
H
Het verschil tussen de geschatte
afstand en de werkelijke afstand
Achteruit een steile helling oprijden
De vaste richtlijnen 3 tonen de afstanden
dichterbij dan ze werkelijk zijn.
De voorwerpen die op het scherm worden
getoond, zijn in werkelijkheid verder weg op
de helling.
Als er op het scherm bijvoorbeeld een voor-
werp op D wordt weergegeven is de werke-
lijk afstand van het voorwerp E.
Achteruitrijden richting een uitsteeksel
Positie H lijkt verder weg dan de positie J op
het scherm.
Maar positie H is op dezelfde afstand als po-
sitie K.
De verplaatsingsrichting die wordt aange-
geven door de vaste en mobiele richtlijnen
houden geen rekening met de hoogte van
het voorwerp.
Dus het risico bestaat dat de auto tegen het
voorwerp botst als deze er in zijn achteruit
naartoe rijdt K.
Achteruit een steile helling afrijden
De vaste richtlijnen 3 tonen de afstanden
verder weg dan ze werkelijk zijn.
Daarom zijn de voorwerpen die op het
scherm worden getoond in werkelijkheid
dichterbij op de helling.
Als er op het scherm bijvoorbeeld een voor-
werp op G wordt weergegeven is de werke-
lijk afstand van het voorwerp F.
J
aide au parking : stationnement assisté ....
(jusqu’à la fin de l’UD)
stationnement assisté ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.143
NLD_UD80915_1
Stationnement assisté (BJA - Renault)
Stationnement assisté
AUTOMATISCH PARKEREN (1/5)
Met behulp van ultrasoon sensoren, zoals
aangegeven met de pijlen 3, die in de bum-
pers van de auto zijn gemonteerd, vindt
deze functie toegankelijke parkeerplaatsen
en biedt deze functie ondersteuning bij het
parkeermanoeuvre.
Haal uw handen van het stuurwiel, u bedient
alleen:
het gaspedaal;
het rempedaal;
de versnellingshendel.
U kunt op elk moment de controle op-
nieuw overnemen door aan het stuurwiel te
draaien.
Inschakelen
Bij een stilstaande auto of wanneer u minder
dan ongeveer 30 km/u rijdt:
druk op de schakelaar 2. Het schake-
laarlampje 2 verschijnt en display A ver-
schijnt op het multimediascherm 1;
zet de richtingaanwijzer aan de kant van
de auto waar u wilt parkeren aan.
A
Bijzonderheden
Zorg ervoor dat de ultrasoonsensoren, aan-
geduid door de pijlen 3, niet worden verbor-
gen (door vuil, modder, sneeuw, een slecht
gemonteerde/bevestigde nummerplaat), ge-
raakt, aangepast (inclusief lakwerk) of be-
lemmerd door een accessoire aan de voor-
of achterzijde van uw voertuig.
3
2
1
2.144
NLD_UD80915_1
Stationnement assisté (BJA - Renault)
AUTOMATISCH PARKEREN (2/5)
Keuze van het manoeuvre
Het systeem kan vier soorten manoeuvres
uitvoeren:
de auto parallel parkeren;
de auto achteruit inparkeren;
de auto schuin inparkeren;
de parallel geparkeerde auto weer uitrij-
den.
Selecteer in het 1 multimediascherm het
manoeuvre dat u wilt uitvoeren.
Werking
Parkeren
Zolang de auto minder dan 30 km/u rijdt,
zoekt het systeem naar beschikbare par-
keerplaatsen aan de kant van de auto die de
bestuurder heeft gekozen.
Opmerking: Als er parkeerplaatsen aan de
andere kant van de auto beschikbaar zijn,
zet u de richtingaanwijzer voor de andere
kant aan zodat het systeem daar naar par-
keerplaatsen kan zoeken.
Wanneer een plaats is gevonden, verschijnt
deze op het multimediascherm, aangeduid
met een kleine letter “P”.
Rijd langzaam, met het knipperlicht inge-
schakeld aan de kant waar de parkeerplaats
beschikbaar is, totdat het bericht “Stop”
wordt weergegeven en een geluidssignaal
te horen is.
Opmerking: bij het starten van de auto of na
een geslaagde fileparkeermanoeuvre met
behulp van het systeem, stelt het systeem
standaard het manoeuvre om uit te rijden
voor. In andere gevallen kan het standaard-
manoeuvre worden ingesteld in het multime-
diascherm 1. Raadpleeg de gebruiksaanwij-
zing van het multimediasysteem voor meer
informatie.
Het opstarten van systeem gaat gepaard
met het inschakelen van de Parkeerhulp
en, bij auto’s die hiermee zijn uitgerust,
de achteruitrijcamera of de 360º-camera
zodat de bestuurder het manoeuvre
beter kan visualiseren. 2.133, 2.140
en 2.73.
1
2.145
NLD_UD80915_1
Stationnement assisté (BJA - Renault)
AUTOMATISCH PARKEREN (3/5)
Laat het stuurwiel los;
Voer manoeuvres voor en achter uit
door de instructies die op het multime-
diascherm 1 worden weergegeven te
volgen. Gebruik daarbij de systeemwaar-
schuwingen van de Parkeerhulp.
U mag niet sneller dan ongeveer 7 km/u
rijden.
Zodra de auto zich in een positie bevindt om
de parkeerplaats te verlaten, gaat het con-
trolelampje op het instrumenten-
paneel uit, klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een bericht op het multimedia-
scherm 1 om te bevestigen dat het manoeu-
vre voltooid is.
Een parallel geparkeerde auto uitrijden
Druk kort op de schakelaar 2;
selecteer de modus “Uitrijden”;
– schakel de richtingaanwijzer in voor de
richting waarin u wilt uitrijden;
houd schakelaar 2 ongeveer twee secon-
den ingedrukt.
Het controlelampje brandt op het
instrumentenpaneel in combinatie met een
geluidssignaal.
De parkeerplaats wordt vervolgens op het
multimediascherm aangeduid met een
hoofdletter “P”.
Stop de auto;
schakel de achteruitversnelling in.
Het controlelampje brandt op het
instrumentenpaneel in combinatie met een
geluidssignaal.
Laat het stuurwiel los;
volg de instructies die worden weergege-
ven op het multifunctionele scherm 1.
U mag niet sneller dan ongeveer 7 km/u
rijden.
Het controlelampje op het instru-
mentenpaneel dooft en er weerklinkt een
geluidssignaal zodra het manoeuvre is vol-
tooid.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie kan daarom tij-
dens manoeuvres in geen
enkele omstandigheid plaatsvervangend
zijn voor de waakzaamheid en de ver-
antwoordelijkheid van de bestuurder (de
bestuurder moet te allen tijde bereid zijn
om te remmen).
Tijdens het manoeuvreren kan
het stuurwiel snel draaien;
steek uw handen niet door de
spaken en let erop dat er niets
in vast komt te zitten.
2
1
2.146
NLD_UD80915_1
Stationnement assisté (BJA - Renault)
Het manoeuvre onderbreken/
hervatten
Het manoeuvre wordt onderbroken in de vol-
gende gevallen:
u neemt het stuur vast;
de auto staat te lang stil;
een obstakel op de route maakt het on-
mogelijk om het manoeuvre af te maken;
de motor stopt;
een portier of de bagageruimte wordt ge-
opend.
AUTOMATISCH PARKEREN (4/5)
Het controlelampje in de schakelaar 2 wordt
uitgeschakeld, het controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat uit en er
klinkt een geluidssignaal dat bevestigt dat
het manoeuvre is onderbroken.
De reden voor de onderbreking van het ma-
noeuvre wordt weergegeven op het multi-
mediascherm 1.
Zorg ervoor dat:
u het stuur loslaat;
en
alle deuren en de achterklep gesloten
zijn;
en
er zich geen obstakels op de route bevin-
den;
en
de motor gestart is.
Als het controlelampje in de schakelaar 2
knippert, geeft dit aan dat het systeem op-
nieuw beschikbaar is om het manoeuvre te
hervatten.
Als u het manoeuvre wilt hervatten, drukt u
op de schakelaar 2 en houdt u deze inge-
drukt.
Het controlelampje van de schakelaar 2
gaat branden en het controlelampje
wordt weergegeven op het instrumentenpa-
neel.
Volg de instructies die op het multimedia-
scherm 1 worden weergegeven.
Het manoeuvre annuleren
Het manoeuvre wordt in de volgende geval-
len geannuleerd:
als u sneller dan 7 km/u rijdt;
door op de schakelaar 2 te drukken;
u hebt meer dan tien bewegingen vooruit/
achteruit uitgevoerd tijdens één manoeu-
vre;
als de sensoren van de parkeerhulp vuil
zijn of bedekt zijn;
de wielen van de auto zijn geslipt;
het manoeuvre is gedurende een te
lange periode onderbroken.
Het waarschuwingslampje van de schake-
laar 2 wordt uitgeschakeld, het waarschu-
wingslampje op het instrumentenpa-
neel gaat uit en er klinkt een geluidssignaal
dat bevestigt dat het manoeuvre is geannu-
leerd.
De reden voor de annulering van het ma-
noeuvre wordt weergegeven op het multi-
mediascherm 1.
2
1
2.147
NLD_UD80915_1
Stationnement assisté (BJA - Renault)
AUTOMATISCH PARKEREN (5/5)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden.
Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle
over zijn auto behouden.
Zorg ervoor dat tijdens het manoeuvre de verkeersregels worden gevolgd die gelden in het land waarin u zich bevindt.
De bestuurder moet altijd op zijn/haar hoede zijn voor plotselinge gebeurtenissen tijdens het rijden: let er altijd op dat er zich bij het manoeuvre-
ren geen kleine, smalle bewegende obstakels in de blinde hoek bevinden, zoals een kind, dier, kinderwagen, fiets, kei, paaltje, trekhaak, enz.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
In geval van een botsing kan de uitlijning van de sensoren mogelijk worden gewijzigd, waardoor deze wellicht niet meer naar behoren
werken. Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de sensoren (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de buitenbekleding, enz.) moeten door een
vakman/vakvrouw worden uitgevoerd.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde condities kunnen de werking van het systeem verstoren of belemmeren, zoals slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijs,
enz.).
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
Risico van onjuiste vals alarm.
Beperkingen van de werking van het systeem
Het systeem kan geen voorwerpen detecteren in de dode hoeken van de sensoren.
Controleer altijd eerst of de parkeerplaats die het systeem voorstelt nog steeds vrij is en er geen obstakels in de weg staan.
Het systeem mag niet worden gebruikt bij het trekken van een aanhangwagen of als een aanhanger- of laadsysteem aan de auto of omrin-
gende auto’s is gemonteerd.
boîte de vitesses automatique (utilisation)
(jusqu’à la fin de l’UD)
changement de vitesses ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
levier de sélection de boîte automatique ...
(jusqu’à la fin de l’UD)
mise en route .............................................
(page courante)
palettes de changement de vitesse ...........
(page courante)
levier de vitesses .......................................
(page courante)
2.148
NLD_UD80916_1
Boîte de vitesses automatique (BJA - Renault)
Boîte de vitesses automatique
Starten
Start de stilstaande auto met draaiende
motor en de versnellingshendel 1 in stand P.
Op de E-Tech hybride versie worde de mel-
ding READY op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Om de selecteurhendel uit stand P te ver-
plaatsen, moet u het rempedaal indrukken
voordat u de ontgrendelknop 2 indrukt.
Met uw voet op het rempedaal (waarschu-
wingslampje 4 verdwijnt van het display): ga
uit stand P, laat de vergrendelknop 2 los en
kies stand D.
Schakel D of R alleen in als de auto stil-
staat, het rempedaal is ingedrukt en het
gaspedaal niet is ingedrukt.
Selecteurhendel 1
P: parkeren
R: achteruitrijden
N: neutraal
D: automatische werking
L: Low-modus (afhankelijk van de auto).
B: versnelling vooruit met meer regeneratief
remmen (afhankelijk van het voertuig)
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (1/5)
1
3
2
4
De weergave 3 op het instrumentenpaneel
geeft gekozen stand van de versnellings-
hendel 1 aan.
Opmerking: druk op de knop 2 voor:
verlaten van stand P;
schakelen van stand D, L, B of N naar R
of P;
schakelen van stand D naar L of B.
Het waarschuwingslampje READY wordt
op het instrumentenpaneel weergege-
ven om aan te geven dat het E-Tech hy-
bride systeem werkt en klaar is om te
rijden 2.4, 2.7.
2.149
NLD_UD80916_1
Boîte de vitesses automatique (BJA - Renault)
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (2/5)
Stand automatisch
Zet de hendel 1 in stand D.
U hoeft de selecteurhendel niet meer te ver-
plaatsen. Er wordt automatisch geschakeld
in overeenstemming met de belasting van
de auto, de hoeveelheid gas die u geeft en
de helling van de weg.
Zuinig rijden
Laat de selecteurhendel voor normaal ge-
bruik in stand D staan. Als het gaspedaal
iets wordt ingedrukt, schakelt de transmis-
sie bij een lage snelheid naar de volgende
versnelling.
Accelereren en inhalen
Druk het gaspedaal snel en diep in (voorbij
het zware punt van het pedaal).
Hierdoor wordt, binnen de mogelijkhe-
den van de motor, teruggeschakeld naar
de optimale versnelling.
Rijden in de modus B
Deze modus maakt rijden mogelijk met ster-
ker regeneratief remmen.
Bij loslaten van het gaspedaal gebruikt de
auto regeneratief remmen om de auto af te
remmen.
Zo genereert de elektromotor meer stroom
om de tractieaccu op te laden.
In de modus B werkt regeneratief remmen
minder als de accu koud of volledig opge-
laden is.
Het remmen op de motor kan in
geen geval het indrukken van
het rempedaal vervangen.
2.150
NLD_UD80916_1
Boîte de vitesses automatique (BJA - Renault)
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (3/5)
Stand handgeschakeld
Tijdens het rijden in stand D kunt u met hen-
dels 5 en 6 op het stuurwiel overschakelen
naar handgeschakelde modus.
Afhankelijk van de auto zijn twee handma-
tige rijstijlen beschikbaar:
een “tijdelijk” handgeschakelde
modus die kan worden gebruikt om het
overschakelen naar een andere versnel-
ling te forceren door kort op één van de
hendels te drukken. De gekozen rijstijl-
modus D en versnelling verschijnen op
het instrumentenpaneel.
Opmerking: de versnellingsbak keert
automatisch terug naar de automatische
modus D als de ingeschakelde versnel-
ling niet optimaal is of als de hendels ge-
durende een bepaalde periode niet zijn
gebruikt.
een permanente handgeschakelde
modus die wordt geactiveerd door
een van de hendels in te drukken en in-
gedrukt te houden. De rijmodus M en de
ingeschakelde versnelling verschijnen op
het display op het instrumentenpaneel.
Opmerking: u gaat terug naar de au-
tomatische modus door de rechterhen-
del ingedrukt te houden. Automatische
modus D wordt op het instrumentenpa-
neel weergegeven.
In alle gevallen:
Voor een lagere versnelling drukt u op de
linkerhendel;
– Voor een hogere versnelling drukt u op
de rechterhendel.
Opmerking: afhankelijk van de display
stellen de indicatoren + en - of en
voor om een hogere of lagere ver-
snelling te kiezen.
Selecteurhendels 5 en 6
Afhankelijk van de auto kunt u de hendels 5
en 6 gebruiken om de versnelling te wijzigen
als de hendel in stand D staat.
5: naar een lagere versnelling schakelen.
6: naar een hogere versnelling schakelen.
De standen P, N, L, R en B kunnen niet via
de hendels worden gekozen.
56
2.151
NLD_UD80916_1
Boîte de vitesses automatique (BJA - Renault)
Bijzondere gevallen
In sommige gevallen (zoals ter bescher-
ming van de motor, bij werking van het elek-
tronisch stabiliteitsprogramma: ESC, enz.)
wordt automatisch de juiste versnelling ge-
kozen.
Ook kan, om verkeerde manoeuvres te
voorkomen, het schakelen door het systeem
geweigerd worden. In dit geval knippert de
aanduiding van de versnelling enkele secon-
des om u te waarschuwen.
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (4/5)
Laat om op een helling stil te blijven
staan uw voet niet op het gaspedaal
rusten.
Risico van oververhitting van de au-
tomatische versnellingsbak.
Controleer of het controle-
lampje P op het instrumen-
tenpaneel wordt geactiveerd,
voordat u de auto verlaat.
Risico dat de auto wegrolt.
Bijzondere omstandigheden
Als het wegtype of de weersomstandig-
heden (steile hellingen omhoog, plotselinge
hellingen omlaag, diepe sneeuw, zand of
modder) het moeilijk maken om in automati-
sche modus te blijven rijden, wordt afhanke-
lijk van de auto aanbevolen:
Op wagens met hendels op het stuur:
schakel naar de handmatige modus met
behulp van de hendels. Hiermee voor-
komt u het automatisch achter elkaar
schakelen door de versnellingsbak bij
stijgen en is het mogelijk op de motor te
remmen bij lange afdalingen.
Op voertuigen zonder hendels op het
stuur: gebruik de Low-modus om met een
snelheid lager dan 50 km/u te rijden op
een oppervlak met weinig grip (sneeuw,
modder enz.), een helling op te rijden of
tijdens een afdaling af te remmen op de
motor. Daartoe zet u de hendel in stand
L.
Opmerking: in de modus Low varieert
het toerental van de motor continu en zijn
de acceleraties meer lineair.
Om te voorkomen dat de motor afslaat in
zeer koud weer, wacht u best enkele se-
conden voordat u stand P of N verlaat en de
hendel in stand D, R, L of B zet.
Bij het manoeuvreren kan de
auto aan de onderkant ergens
tegenaan rijden (bijvoorbeeld:
contact met een paaltje, een
trottoir of ander stadsmeubilair) en daar-
door schade eraan oplopen (bijvoor-
beeld: vervorming van een as enz.) of
aan het elektrische circuit of tractiebat-
terij.
Raak de onderdelen van het circuit of
eventuele lekken of vloeistoffen niet aan.
Om ieder risico van een ongeluk te voor-
komen, moet u uw auto zo snel mogelijk
door een merkdealer laten controleren.
Gevaar op ernstig letsel of een elek-
trische schok die de dood kan veroor-
zaken.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.152
NLD_UD80916_1
Boîte de vitesses automatique (BJA - Renault)
Parkeren van de auto
Als de auto stilstaat, houdt u het rempedaal
ingedrukt en zet u de selecteurhendel in
stand P (parkeren): de transmissie staat in
neutraal en de voorwielen zijn mechanisch
geblokkeerd.
Controleer of de elektronische parkeer-
rem is vastgezet.
Onderhoudsintervallen
Raadpleeg het onderhoudsdocument voor
uw auto of een geautoriseerde dealer om na
te gaan of periodiek onderhoud noodzakelijk
is voor de automatische transmissie.
Als de transmissie geen onderhoud nodig
heeft, hoeft geen olie te worden bijgevuld.
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (5/5)
Als bij het wegrijden de hendel vastzit in
de stand P wanneer u het rempedaal intrapt
(bijv. accustoring), kunt u de hendel hand-
matig ontgrendelen om de blokkering van de
aangedreven wielen ongedaan te maken.
Om dit te doen, maakt u de onderkant van
de stofhoes los en drukt u tegelijkertijd op
de druktoets 8 en op knop 7 op de hendel
om deze te ontgrendelen en naar stand N
te gaan.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merk-
dealer.
storingen
Als tijdens het rijden het bericht
Controleer auto.transmissie” verschijnt,
is er een storing.
Raadpleeg zo snel mogelijk een merk-
dealer.
als tijdens het rijden het bericht
Oververhitting auto.transmissie” ver-
schijnt op het instrumentenpaneel, stop
dan zo snel mogelijk om de versnellings-
bak te laten afkoelen en wacht totdat het
bericht verdwenen is;
pechhulp voor een auto met automati-
sche transmissie 5.40.
8
7
Om veiligheidsredenen mag u
nooit het contact uitzetten voor-
dat de auto compleet stilstaat.
Stand P mag alleen worden ingescha-
keld als het voertuig stilstaat.
appel d’urgence .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.153
NLD_UD80917_1
Appel d’urgence (BJA - Renault)
Appel d’urgence
NOODOPROEP (1/3)
Een oproep gebeurt altijd als volgt:
de noodoproep wordt ingesteld;
verstuurt gegevens over het incident
(constructeursplaatje van de auto, tijd
van het gesprek, laatste locaties, richting
van de auto);
gesproken communicatie met de hulp-
diensten;
indien nodig wordt een hulpdienst gebeld.
De noodoproep heeft twee modi:
automatische modus;
Handmatige modus.
1
2
3
45
1 Waarschuwingslampje werking systeem:
groen: in werking
(netwerk beschikbaar);
uit: niet in werking
(netwerk niet beschikbaar);
rood: in werking
storing;
groen knipperend: bellen.
2 Controlelampje automatische modus.
3 SOS-knop.
4 Microfoon.
5 Luidspreker
Als de auto hiermee is uitgerust, worden de
hulpdiensten via de noodoproepfunctie au-
tomatisch of handmatig verwittigd (koste-
loos) bij een ongeval of als u onwel wordt,
zodat ze zo snel mogelijk kunnen komen.
Opmerking: de noodoproep werkt:
– in landen die beschikken over de bijbe-
horende telefonische hulpdiensten en
een infrastructuur die geschikt is voor het
systeem;
afhankelijk van de netwerkdekking in
de geografische regio waar het voertuig
wordt bestuurd.
Als u de functie voor noodoproep gebruikt
om te melden dat u een ongeval hebt
gezien, houdt dit in dat u stopt zodra de ver-
keersomstandigheden dit toestaan, zodat
de hulpdiensten uw auto kunnen vinden en
daarmee de locatie van het gemelde onge-
val.
Houd u altijd aan de ter plaatse geldende
wetgeving.
Gebruik de noodoproep alleen in een
noodgeval, als u betrokken bent bij een
ongeval of als u getuige bent van een
ongeval of in fysieke nood bent.
2.154
NLD_UD80917_1
Appel d’urgence (BJA - Renault)
NOODOPROEP (2/3)
In geval van onbedoelde activering kunt u de
oproep annuleren door 2 seconden lang te
drukken op de 3-knop voordat de verbinding
met het callcenter tot stand komt.
Zodra de oproep is ingesteld, kan alleen het
callcenter de oproep beëindigen.
Testmodus
(afhankelijk van lokale wetgeving)
De testmodus is exclusief gereserveerd voor
goedgekeurde dealers, om te controleren of
de noodoproepfunctie goed werkt.
De testmodus activeren:
drie keer kort op de 3-knop te drukken;
ongeveer 15 seconden te wachten;
drie keer kort op de 3-knop te drukken.
De testmodus wordt automatisch afgeslo-
ten.
Automatische modus
Als de waarschuwingslampje automatische
modus 2 groen oplicht, bevestigt dit dat het
automatische systeem is ingeschakeld.
De noodoproep wordt automatisch gedaan
als de beschermende uitrusting (gor-
delspanners, airbag, enz.) werd geactiveerd
vanwege een ongeval.
Handmatige modus
De noodoproep wordt uitgevoerd door:
– de 3-knop in te drukken en ten minste
drie seconden ingedrukt te houden;
of
– de 3-knop vijf keer binnen tien seconden
in te drukken.
1
2
3
In geval van een ongeluk blijft
u, als de plaats en het verkeer
dit toestaan, dicht bij de auto
om eventuele oproepen van
het callcenter snel te kunnen beantwoor-
den.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.155
NLD_UD80917_1
Appel d’urgence (BJA - Renault)
NOODOPROEP (3/3)
Storingen
In sommige gevallen werkt de noodoproep
niet (bijvoorbeeld bij een zwakke accu).
Als het systeem een storing ontdekt, krijgt
u langer dan 30 minuten het rode controle-
lampje 1. Raadpleeg zo snel mogelijk een
merkdealer;
1
Het systeem werkt met een speciale
accu. De gebruiksduur van de accu is
ongeveer vier jaar (het waarschuwings-
lampje 1 wordt rood als deze vier jaar
bijna voorbij zijn).
Raadpleeg een merkdealer.
Voor uw veiligheid en een
goede werking van het sys-
teem, moeten alle werkzaam-
heden aan de accu (uitbouwen,
loskoppelen enz.) worden uitgevoerd
door een gespecialiseerd vakman.
Risico op brandwonden door elektri-
sche schokken.
U moet zich verplicht houden aan de ver-
vangingsintervallen die worden aange-
geven in het onderhoudsboekje zonder
deze te overschrijden.
De accu is van een speciaal type. Zorg
dat deze wordt vervangen door een van
hetzelfde type.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Zonder de functie noodoproep is het sys-
teem niet te volgen en zal niet constant
worden bewaakt. Gegevens worden
voortdurend en automatisch gewist en
het systeem slaat alleen de laatste drie
locaties van de auto op.
Op grond van de nationale wetgeving
worden gegevens alleen verzonden in
geval van een noodoproep. Gegevens
die worden verzonden naar het callcen-
ter worden behandeld overeenkomstig
de privacywetgeving die van toepassing
is in het land waarin u zich bevindt. Het
systeem slaat de activiteitengeschiede-
nis maar voor 13 uur op.
De eigenaar van de auto heeft het recht
zijn gegevens in te zien. Hij heeft het
recht de gegevens te laten corrigeren,
verwijderen of blokkeren.
2.156
NLD_UD81065_2
Filler NU (BJA - Renault)
3.1
NLD_UD80918_1
Sommaire 3 (BJA - Renault)
Hoofdstuk 3: Uw comfort
MULTI-SENSE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.2
Ventilatieroosters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.4
Verwarming, handbediende airconditioning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.6
Automatische airconditioning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.12
Airconditioning: informatie en tips voor het gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.16
Airconditioning: informatie en tips voor het gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.17
Multimedia-uitrusting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.18
Elektrische ruiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.20
Zonnekleppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.23
Binnenverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.24
Opbergruimte, indeling interieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.27
Accessoireaansluiting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.32
Hoofdsteun achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.33
Achterbank: gebruiksmogelijkheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.34
Bagageruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.35
Tafeltje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.36
Opbergkist . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.37
Vervoer van bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.38
Vervoer van voorwerpen: trekhaak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.39
Dakdragers, spoiler . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.40
Multi-Sense................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(page courante)
aides à la conduite.....................................
(page courante)
assistance à la conduite ............................
(page courante)
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
3.2
NLD_UD80919_1
Multi-Sense (BJA - Renault)
Werking “Eco”
modus “Eco” gericht op energiebesparing.
De besturing is soepel en de motor en ver-
snellingsbak zijn zo ingesteld dat er minder
brandstof wordt verbruikt 3.2.
MULTI-SENSE
MULTI-SENSE (1/2)
In alle modi is het mogelijk om de kleur
van de sfeerverlichting te wijzigen en de
standaardinstellingen te herstellen.
De stijl van het instrumentenpaneel kan
alleen worden gewijzigd via de modus
“My Sense”.
Met het systeem MULTI-SENSE kunt u
tussen drie rijstijlmodi kiezen die kunnen
worden gebruikt om het volgende in te stel-
len: rijstijl, sfeerverlichting, comfort en mo-
torgeluid (afhankelijk van de auto):
de modi Eco en Sport zijn vooraf geconfi-
gureerd en kunnen deels worden aange-
past (sfeerverlichting, enz.);
de modus My Sense kan worden aange-
past.
De rijstijlen zijn van invloed op:
de stuurbekrachtiging
ESC (elektronisch stabiliteitspro-
gramma);
de reactiviteit van de motor en de trans-
missie.
Zij zijn eveneens van invloed op:
de verlichting van het interieur en het in-
strumentenpaneel;
informatie weergegeven op het multime-
diascherm en, afhankelijk van de gese-
lecteerde modus, op het instrumentenpa-
neel;
afhankelijk van de auto, het motorgeluid.
Motorinstellingen zijn specifiek voor elk
van de rijstijlmodi en kunnen niet worden
aangepast.
MULTI-SENSE
Modus config.
3.3
NLD_UD80919_1
Multi-Sense (BJA - Renault)
1
2
Openen van het menu
Afhankelijk van de auto opent u MULTI-
SENSE als volgt:
via het multimediascherm 1;
met de schakelaar 2.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
Werking “Sport”
In deze werkingsstand reageren de motor
en de versnellingsbak beter.
De besturing is krachtiger.
Werking “My Sense”
Deze modus, met standaard auto-instellin-
gen, kan worden gebruikt om rijstijl, sfeer-
verlichting, comfort en motorgeluid handma-
tig in te stellen (afhankelijk van de auto).
Nadat de motor is uitgezet, wordt de auto
altijd gestart in de modus My Sense.
MULTI-SENSE (2/2)
aérateurs ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conditionnement d’air ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ventilation ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ventilation
aération ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.4
NLD_UD80920_1
Aérateurs (sorties air) (BJA - Renault)
Aérateurs
VENTILATIEROOSTERS (1/2)
8
56
1
7
1 Ventilatierooster links
2 Ontwasemingssleuf linkerruit
3 Ontwasemingssleuven voorruit
4 Centrale ventilatieroosters
5 Ontwasemingssleuf rechter zijruit
6 Ventilatierooster rechts
7 Ventilatierooster voetenruimte
8 Bedieningspaneel
9 Ventilatierooster voetenruimteruimte
voor passagiers achter (afhankelijk
van de auto)
7
4
3
2
9
3.5
NLD_UD80920_1
Aérateurs (sorties air) (BJA - Renault)
Ventilatieroosters midden 4 en
zijkant 1 en 6
Hoeveelheid lucht
Sluiten: draai de knop 10 naar de buitenkant
van de auto voorbij het zware punt.
Openen: draai de knop 10 naar de binnen-
kant van de auto.
Richting
Draai de knop 10 naar de gewenste stand.
VENTILATIEROOSTERS (2/2)
610
Stop niets in het ventilatiecir-
cuit van de auto (bijvoorbeeld
in geval van stank enz.).
Risico van explosie of brand.
49
Plaatsen achter
(afhankelijk van de auto)
Ventilatierooster voetenruimte 9.
Bevestig geen voorwerpen op de venti-
latieroosters (bijv. telefoonhouder).
Risico van beschadiging.
10
air conditionné ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
chauffage ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conditionnement d’air ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
désembuage
vitre arrière ...........................................
(page courante)
ventilation ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
climatisation ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.6
NLD_UD80921_1
Air conditionné manuel (BJA - Renault)
Chauffage et air conditionné manuel
Knoppen A
(afhankelijk van de auto)
1 Verdeling van de lucht in het interieur.
2 Ontdooien/ontwasemen van de achterruit en, afhankelijk van de auto, van de spiegels.
3 Regeling van de ventilatiesnelheid.
4 Luchtkringloop.
5 Regeling van de temperatuur van de lucht.
6 Airconditioning.
VERWARMING, HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING (1/6)
126
35
4
AVerdeling van de lucht in het
interieur
Er zijn vijf mogelijke luchtverdelingen. Draai
de schakelaar 1 om uw verdeling te kiezen.
WDe lucht wordt naar de ontwase-
mingsroosters onder de voorruit
en bij de voorportieren gevoerd.
De lucht wordt naar de roosters
van de zijruiten voorin, de ontwa-
semingssleuven onder de voorruit en naar
de voetenruimtes gevoerd.
De lucht wordt voornamelijk naar
de voetenruimtes gevoerd.
De luchtstroom wordt naar de ven-
tilatieroosters van het dashboard
gevoerd, naar de voeten van de inzittenden
voorin en afhankelijk van de auto, van de in-
zittenden op de stoelen van de tweede rij.
JDe lucht wordt hoofdzakelijk naar
de ontwasemingsroosters in het
dashboard geleid.
3.7
NLD_UD80921_1
Air conditionné manuel (BJA - Renault)
VERWARMING, HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING (2/6)
Knoppen B
(afhankelijk van de auto)
1 Verdeling van de lucht in het interieur.
2 Ontdooien/ontwasemen van de achterruit en, afhankelijk van de auto, van de spiegels.
3 Regeling van de ventilatiesnelheid.
4 Luchtkringloop.
5 Regeling van de temperatuur van de lucht.
6 Bediening van de airconditioning.
7 Functie “Helder zicht”.
24
761
3
B
5
In- en uitschakelen van de
airconditioning
Inschakelen is niet mogelijk als de knop 3 op
0” (knop A) of “OFF” (knop B) is gezet.
Druk op de knop 6 om de airconditioning uit
te schakelen. Het waarschuwingslampje van
de toets dooft.
Door het inschakelen van de
airconditioning:
gaat de temperatuur in het interieur
omlaag;
ontwasemen de ruiten snel.
3.8
NLD_UD80921_1
Air conditionné manuel (BJA - Renault)
Uitschakelen van het systeem
Draai de knop 3 naar “OFF” of “0” om het
systeem uit te schakelen of druk op de
toets 4. Draai de aan de knop 3 om het sys-
teem te starten en de ventilatiesnelheid te
regelen.
Functie “helder zicht”
Druk op de knop 7: het ingebouwde contro-
lelampje gaat branden.
Met deze functie worden de voorruit, de
zijruiten voor, de achterruit en de buiten-
spiegels snel ontdooid en ontwasemd (af-
hankelijk van de auto). Hierdoor worden
automatisch de airconditioning en de achter-
ruitverwarming ingeschakeld.
Druk op de toets 2 om de werking van de
achterruitverwarming te stoppen, het inge-
bouwde controlelampje dooft.
U schakelt deze functie uit met een druk
op de toets 7 of 5.
In- en uitschakelen van de
airconditioning
Normaal schakelt het systeem automatisch
de airconditioning in of uit, afhankelijk van
de weersomstandigheden.
Inschakelen is niet mogelijk als de knop 3 op
0” (knop A) of “OFF” (knop B) is gezet.
Druk op de knop 6 om de airconditioning uit
te schakelen. Het waarschuwingslampje van
de toets dooft.
Door het inschakelen van de
airconditioning:
gaat de temperatuur in het interieur
omlaag;
ontwasemen de ruiten snel.
Inschakelen van de
luchtkringloop (isolatie van het
interieur)
De kringloopstand kan gebruikt worden:
om het interieur af te sluiten van de bui-
tenlucht als het buiten stinkt ;
Om de temperatuur in het interieur snel-
ler te verlagen wanneer de airconditio-
ning is geactiveerd.
Deze functie wordt automatisch geregeld,
maar u kunt ze handmatig inschakelen.
In dat geval wordt de inschakeling beves-
tigd door het waarschuwingslampje van de
toets 4.
Handbediening
Druk op de toets 4, het waarschuwings-
lampje van de toets licht op.
Bij langdurig gebruik van deze stand kunnen
de ruiten aan de binnenkant beslaan of weer
aanvriezen. Ook zal het in de auto, door
gebrek aan frisse lucht, kunnen gaan stin-
ken. Om dit te voorkomen, wordt de lucht-
kringloopstand na een bepaalde tijd automa-
tisch uitgeschakeld.
VERWARMING, HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING (3/6)
Als u de ontwasemings-/ontdooifunctie
gebruikt, wordt de luchtkringloopstand
uitgeschakeld.
Door het gebruik van de airconditioning
neemt het brandstofverbruik toe (gebruik
de airconditioning daarom niet als het
niet nodig is).
désembuage
pare-brise .............................................
(page courante)
dégivrage/désembuage de pare-brise .......
(page courante)
3.9
NLD_UD80921_1
Air conditionné manuel (BJA - Renault)
Inschakelen van de
kringloopfunctie
Druk op de toets 4: het waarschuwings-
lampje van de toets licht op. In deze stand
wordt de lucht vanuit het interieur aangezo-
gen en zonder toevoeging van buitenlucht
teruggevoerd in de auto.
De kringloopstand kan gebruikt worden:
om het interieur af te sluiten van de bui-
tenlucht als het buiten stinkt ;
Om de temperatuur in het interieur snel-
ler te verlagen wanneer de airconditio-
ning is geactiveerd.
VERWARMING, HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING (4/6)
Als de airconditioning niet is ingescha-
keld (“A/C -waarschuwingslampje op de
toets 6 gaat uit), kan langdurig gebruik
van recirculatielucht condensvorming
op de zijruiten en de voorruit veroorza-
ken alsook andere problemen als gevolg
van de aanwezigheid van niet gerecir-
culeerde lucht in het interieur. Om dit
te voorkomen, wordt de luchtkringloop-
stand na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
6
1
4
3.10
NLD_UD80921_1
Air conditionné manuel (BJA - Renault)
Regeling van de
ventilateursnelheid
Verplaats de knop 3 om de hoeveelheid in-
geblazen lucht aan te passen. Als u de lucht-
toevoer wilt stoppen, zet de knop 3 dan op
0” (knop A) of “OFF” (knop B).
Het systeem is gestopt: de ventilatiesnel-
heid van de lucht in het interieur is nul (stil-
staande auto), als de auto rijdt kunt u echter
een geringe luchtstroom voelen.
VERWARMING, HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING (5/6)
Met stand W op de 1-bediening
wordt de luchtkringloopstand uitgescha-
keld om te voorkomen dat de voorruit
beslaat.
Regeling van de temperatuur
Draai knop 5 afhankelijk van de gewenste
temperatuur. Hoe verder de aanwijzer in het
rode gedeelte staat, hoe hoger de tempera-
tuur.
Bij langdurig gebruik van de airconditioning,
kan het te koud worden. Om de temperatuur
te verhogen, draait u de knop 5 naar rechts.
135
3.11
NLD_UD80921_1
Air conditionné manuel (BJA - Renault)
Achterruitverwarming
Draaiende motor, druk op de toets 2. Het
controlelampje licht op.
De achterruit wordt nu snel ontwasemd en
de buitenspiegels worden verwarmd (afhan-
kelijk van de uitvoering).
U schakelt deze functie uit door opnieuw
op de toets 2 te drukken. Het controlelampje
dooft.
De verwarming schakelt na enige tijd auto-
matisch uit.
VERWARMING, HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING (6/6)
Snel ontwaseming
Zet de knoppen 1, 3 en 5 in de stand voor:
W: ontwasemen;
de ventilatorsnelheid in stand 3 of 4;
– maximumtemperatuur.
Druk op knop 4 om de luchtkringloop uit te
schakelen (controlelampje uit).
1
235
4
air conditionné ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
chauffage ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conditionnement d’air ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pare-brise dégivrant...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulation de la température......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ventilation ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
climatisation ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
désembuage
vitre arrière ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
désembuage
pare-brise .............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dégivrage/désembuage de pare-brise .......
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.12
NLD_UD80922_1
Air conditionné automatique (BJA - Renault)
Air conditionné automatique
Bedieningsknoppen
(afhankelijk van de auto)
1 Regeling van de ventilatiesnelheid.
2 Functie “Helder zicht”.
3 Regeling van de temperatuur van de
lucht.
4 Inschakelen van de automatische wer-
king.
5 Bediening van de airconditioning.
6 Verdeling van de lucht in het interieur.
7 Luchtkringloop.
8 Ontdooien/ontwasemen van de achterruit
en, afhankelijk van de auto, van de spie-
gels.
THERMOSTATISCHE AIRCONDITIONING (1/4)
Regeling van de
ventilateursnelheid
Normaal zorgt het systeem automatisch
voor de juiste ventilateursnelheid om de
ingestelde temperatuur te bereiken en te
handhaven.
U kunt altijd de ventilatiesnelheid verhogen
of verlagen door aan de knop 1 te draaien.
Regeling van de temperatuur
Draai knop 3 afhankelijk van de gewenste
temperatuur.
Hoe verder u de knop rechtsom draait, hoe
warmer het wordt.
Automatische werking
De automatische airconditioning garan-
deert (met uitzondering van extreme geval-
len) een temperatuurcomfort in het interi-
eur en het helder houden van de ruiten, bij
een zo optimaal mogelijk brandstofverbruik.
Het systeem werkt op de ventilatiesnelheid,
de luchtverdeling, de luchtkringloop, het in-
schakelen of uitschakelen van de airconditi-
oning en de luchttemperatuur.
AUTO: optimaal bereiken van de gewenste
temperatuur afhankelijk van de omstandig-
heden buiten de auto. Druk op de knop 4.
12 3 4 5 6
7
8
Drukken op een andere knop dan de
knop AUTO zorgt ervoor dat de automa-
tische modus wordt uitgeschakeld.
3.13
NLD_UD80922_1
Air conditionné automatique (BJA - Renault)
Functie “helder zicht”
Druk op de knop 2: het ingebouwde contro-
lelampje gaat branden.
Met deze functie worden de voorruit, de
zijruiten voor, de achterruit en de buiten-
spiegels snel ontdooid en ontwasemd (af-
hankelijk van de auto). Hierdoor worden
automatisch de airconditioning en de achter-
ruitverwarming ingeschakeld.
Druk op de toets 8 om de werking van de
achterruitverwarming te stoppen, het inge-
bouwde controlelampje dooft.
U schakelt deze functie uit met een druk
op de toets 2 of 4.
THERMOSTATISCHE AIRCONDITIONING (2/4)
De luchtstroom wordt naar de ven-
tilatieroosters van het dashboard
gevoerd, naar de voeten van de inzittenden
voorin en afhankelijk van de auto, van de in-
zittenden op de stoelen van de tweede rij.
De lucht wordt hoofdzakelijk naar
de ontwasemingsroosters in het
dashboard geleid.
De lucht wordt voornamelijk naar
de voetenruimtes gevoerd.
Wijzigen van de verdeling van
de lucht in het interieur
Draai de knop 6. het controlelampje in de
toets waarop u hebt gedrukt, licht op.
WDe lucht wordt naar de uitstroom-
sleuven onder de voorruit en de
voorste zijruiten gevoerd.
De lucht wordt naar de roosters
van de zijruiten voorin, de ontwa-
semingssleuven onder de voorruit en naar
de voetenruimtes gevoerd.
24 6
8
mode ECO .................................................
(page courante)
équipements multimédia............................
(page courante)
3.14
NLD_UD80922_1
Air conditionné automatique (BJA - Renault)
Achterruitverwarming
Druk op de knop 8: het ingebouwde contro-
lelampje gaat branden. De achterruit wordt
nu snel ontwasemd en de elektrische buiten-
spiegels worden verwarmd (afhankelijk van
de uitvoering).
U schakelt deze functie uit door opnieuw
op de toets 8 te drukken. De verwarming
schakelt na enige tijd automatisch uit.
THERMOSTATISCHE AIRCONDITIONING (3/4)
In- en uitschakelen van de
airconditioning
Normaal schakelt het systeem automatisch
de airconditioning in of uit, afhankelijk van
de weersomstandigheden.
Druk op de knop 5 om de airconditioning
uit te schakelen. Het ingebouwde controle-
lampje dooft.
5
8
3.15
NLD_UD80922_1
Air conditionné automatique (BJA - Renault)
Inschakelen van de
luchtkringloop (isolatie van het
interieur)
Deze functie wordt automatisch geregeld,
maar u kunt ze handmatig inschakelen. In
dat geval wordt de inschakeling bevestigd
door het controlelampje in de toets 7.
THERMOSTATISCHE AIRCONDITIONING (4/4)
Uitschakelen van het systeem
Draai de knop 1 naar “OFF” om het systeem
te stoppen. U schakelt het systeem weer in
door de knop 1 te draaien en de ventilatie-
snelheid in te stellen of door op de toets 4
te drukken.
Als u de ontwasemings-/ontdooifunctie
gebruikt, wordt de luchtkringloopstand
uitgeschakeld.
Door het gebruik van de airconditioning
neemt het brandstofverbruik toe (gebruik
de airconditioning daarom niet als het
niet nodig is).
Handbediening
Druk op de knop 7: het ingebouwde contro-
lelampje gaat branden.
Bij langdurig gebruik van deze stand kunnen
de ruiten aan de binnenkant beslaan of weer
aanvriezen. Ook zal het in de auto, door
gebrek aan frisse lucht, kunnen gaan stin-
ken.
Om dit te voorkomen, wordt de luchtkring-
loopstand na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
14
7
air conditionné ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
climatisation ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.16
NLD_UD80923_1
Air conditionné : informations et conseils d’utilisation (BJA - Renault)
Air conditionné : informations et conseils d’utilisation
AIRCONDITIONING: informatie en bedieningsinstructies (1/2)
Stop niets in het ventilatiecir-
cuit van de auto (bijvoorbeeld
in geval van stank enz.).
Risico van explosie of brand.
Maak nooit de slangen van
de airconditioning los. Dit is
gevaarlijk voor de ogen en de
huid.
Verbruik
Het is normaal dat het brandstofverbruik
hoger is (vooral in stadsverkeer) als u de air-
conditioning gebruikt.
Voor auto’s met een airconditioning zonder
automatische werkstand, zet het systeem
uit, als u het niet meer nodig hebt.
Tips voor zuinig rijden en minder lucht-
verontreiniging
Rijd met open ventilatierooster en gesloten
ruiten. Open bij zeer warm weer of als de
auto in de zon heeft gestaan enkele minuten
de portieren voordat u start, zodat de hete
lucht uit de auto kan ontsnappen.
Onderhoud
Raadpleeg voor de controle-intervallen het
onderhoudsdocument van uw auto.
Storingen
Raadpleeg bij een storing altijd een merk-
dealer.
Minder goede werking van ontdooien,
ontwasemen of airconditioning.
Dit kan het gevolg zijn van een vervuild
patroon van het interieurfilter.
Geen gekoelde lucht.
Controleer of alle bedieningsorganen in
de juiste stand staan en de zekeringen
goed zijn. Als dit niet zo is moet u het sys-
teem stoppen.
Water onder de auto
Maak u zich niet ongerust als er condens-
water onder de auto druppelt, dit is normaal
na langdurig gebruik van de airconditioning.
Tips voor het gebruik
In sommige gevallen, (airconditioning uit,
luchtkringloop in werking, ventilatiesnelheid
nul of laag, enz.) kunnen de ruiten van de
auto beslaan.
Als de ruiten beslagen zijn, gebruikt u de
functie “helder zicht” om het doorzicht te
verbeteren; gebruik bij voorkeur de aircondi-
tioning in de automatische werkstand om het
beslaan te voorkomen.
Gebruik de airconditioning regelma-
tig, ook bij koud weer; laat de airco ten
minste eenmaal per maand gedurende
ongeveer 5 minuten draaien.
3.17
NLD_UD80923_1
Air conditionné : informations et conseils d’utilisation (BJA - Renault)
Air conditionné : informations et conseils d’utilisation
Het koelvloeistofcircuit (waarvan sommige
componenten hermetisch zijn afgesloten)
kan fluorhoudende broeikasgassen bevat-
ten.
Afhankelijk van het voertuig, u kunt de vol-
gende informatie vinden op sticker A in de
motorruimte.
De aanwezigheid en de plaats van de in-
formatie op sticker A zijn afhankelijk van de
auto.
AA
Maak het airconditionings-
systeem nooit open. Dit is
gevaarlijk voor de ogen en de
huid.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.4 of 2.4.
AIRCONDITIONING: informatie en bedieningsinstructies (2/2)
ÑType airconditioningsvloeistof
Type olie in de slangen van de
airconditioning
Ontvlambaar product
Raadpleeg het instructieboekje
Onderhoud
Hoeveelheid airconditio-
ningsvloeistof aanwezig
in de auto.
x,xxx kg
Global Warming Potential
oftewel aardopwar-
mingsvermogen (CO2-
equivalent).
GWP xxxxx
Hoeveelheid in gewicht
en CO2-equivalent.
CO2-
equivalent
x,xx t
A
équipements multimédia............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
téléphone ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
système de navigation ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
commande intégrée de téléphone mains-li-
bres............................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
navigation ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
radio...........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
afficheur .....................................................
(page courante)
multimédia (équipement) ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
écran
écran navigation ..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
écran
affichages de navigation ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
commande sous volant..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
écrans
écran multimédia .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
commandes
au volant ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
prise accessoires .......................................
(page courante)
prise USB ..................................................
(page courante)
3.18
NLD_UD80924_1
Equipement Multimédia (BJA - Renault)
De USB-aansluitingen kunnen ook worden
gebruikt om accessoires die door onze tech-
nische dienst zijn goedgekeurd op te laden
met een maximumvermogen van 12 watt
(spanning: 5 V) per aansluiting.
Met de JACK-aansluiting kunt u naar audio
luisteren met behulp van een aux-kabel.
Équipements multimédia
MULTIMEDIA-UITRUSTING (1/2)
Multimediasystemen A, B of
radio C
De locatie en werking van de uitrusting
kunnen verschillen, afhankelijk van de auto.
1 Multimediascherm.
2 Multimedia-aansluitingen.
3 Stuurkolombediening.
4 Bediening bij het stuurwiel.
1
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van
het multimediasysteem voor meer infor-
matie.
3
2
1
2
3
Multimedia-aansluitingen 2
U kunt de USB-aansluitingen gebruiken om
toegang te krijgen tot de multimedia-inhoud
van uw accessoires en om het systeem bij
te werken.
De verschillende bronnen kunnen worden
geselecteerd via het multimediascherm of
de radio en de stuurkolomschakelaars.
Afhankelijk van de auto is deze met een of
twee USB-aansluitingen uitgerust.
Sluit alleen accessoires aan
met een vermogen van maxi-
maal 12 watt.
Risico op brand.
4
4
A B
C
prise accessoires .......................................
(page courante)
chargeur sans fil ........................................
(page courante)
3.19
NLD_UD80924_1
Equipement Multimédia (BJA - Renault)
MULTIMEDIA-UITRUSTING (2/2)
5
6
Stuurkolomschakelaars 4
Bij auto’s die hiermee zijn uitgerust kunt u
de knoppen van de handsfree telefoon 5 en
spraakherkenning 6 gebruiken.
Gebruik van de telefoon
Houd u altijd aan de wettelijke
voorschriften met betrekking
tot het gebruik van dit appa-
raat.
4
Microfoon 7
7
Draadloze oplader 8
3.27
8
enfants .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sécurité enfants .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
lève-vitres ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.20
NLD_UD80925_1
Lève-vitres électriques (BJA - Renault)
Deze systemen werken met contact aan of
contact uit tot het openen van een voorpor-
tier (begrensd tot ongeveer 3 minuten).
Lève-vitres
RUITBEDIENING (1/3)
1
2
3
4
56
Leg nooit iets op de bovenkant van een
halfgeopende ruit: risico van beschadi-
ging van de ruitbediening.
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder
Laat uw voertuig nooit achter
met de card of sleutel erin en
laat nooit een kind, een afhankelijke vol-
wassene of een dier in de auto achter,
zelfs niet voor eventjes.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar
brengen door de motor te starten, door
organen te bedienen zoals bijvoorbeeld
de ruitbediening, of de portieren te ver-
grendelen.
In geval van beknelling van een li-
chaamsdeel draait u direct de bewe-
gingsrichting van de ruit om door te druk-
ken op de betreffende schakelaar.
Gevaar van ernstige verwondingen. Veiligheid inzittenden
De bestuurder kan de werking
van de ruitbediening achter uit-
schakelen door schakelaar 4 in
te drukken.
Op het instrumentenpaneel wordt een
bevestigingsboodschap weergegeven.
Elektrische ruitbediening met
sneltoets
Druk kort op of trek kort aan de schakelaar
van de ruit tot deze niet verder kan: het raam
gaat dan helemaal open of dicht. Een actie
op de schakelaar stopt de werking van de
ruit.
Let op: de achterruiten kunnen niet hele-
maal omlaag.
Gebruik vanaf de bestuurdersplaats scha-
kelaar:
1 voor de bestuurderskant;
2 voor de passagierskant voor;
3 en 5 voor de passagiers achter.
Druk vanaf de passagiersplaatsen op de
schakelaar 6.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
3.21
NLD_UD80925_1
Lève-vitres électriques (BJA - Renault)
De elektrische ruitbediening werkt niet.
De sneltoets van de elektrische ruitbedie-
ning is voorzien van hittebescherming: als
u de ruitschakelaar meer dan zestien keer
na elkaar indrukt, gaat deze in de beveiligde
modus (de ruit wordt vergrendeld).
Wat kunt u doen:
gebruik de elektrische ruitschakelaar
kort en met tussenpozen van ongeveer
30 seconden;
bij draaiende motor wordt de ruit ontgren-
deld nadat de schakelaar van de elektri-
sche ruitbediening circa 20 minuten niet
is gebruikt.
Opmerking: als de ruit tijdens het sluiten op
weerstand stuit (bijv. door een takje), stopt
de ruit en schuift deze daarna enkele centi-
meters terug.
RUITBEDIENING (2/3)
Op afstand sluiten van de ruiten
Als de portieren van buitenaf worden ver-
grendeld door twee keer op de vergrende-
lingsknop van het bestuurdersportier in
handsfreemodus, op de card of, afhanke-
lijk van de auto, op de sleutel te drukken,
sluiten alle ruiten uitgerust met een sneltoets
elektrische ruitbediening automatisch.
Het is raadzaam het systeem alleen in te
schakelen als de gebruiker de auto goed ziet
en er niemand in de auto zit.
Wanneer u de ruiten sluit, moet
u erop letten dat er geen enkel
lichaamsdeel (arm, hand, enz.)
uit het voertuig steekt.
Gevaar van ernstige verwondingen.
3.22
NLD_UD80925_1
Lève-vitres électriques (BJA - Renault)
RUITBEDIENING (3/3)
Handbediende ruiten
Draai de zwengel 7.
7
storingen
Als het sluiten van de ruit niet goed werkt,
schakelt het systeem over op de normale
werking: u kunt dan de betrokken ruitscha-
kelaar zo vaak als nodig bedienen tot de ruit
helemaal sluit (de ruit gaat stap voor stap
omhoog). Houd vervolgens de schakelaar
langer dan drie seconden ingedrukt (nog
steeds aan de sluitkant) en laat dan de ruit
helemaal openen en sluiten om het systeem
te resetten.
Indien nodig, raadpleeg uw merkdealer.
pare-soleil ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
miroirs de courtoisie ..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.23
NLD_UD80926_1
Pare-soleil (BJA - Renault)
Pare-soleil
ZONNEKLEP
Zonneklep voor
Laat de zonneklep 1 zakken.
Make-up spiegels
(afhankelijk van de auto)
Til het deksel 2 omhoog.
21
Tijdens het rijden moet het
klepje van de make-up spiegel
gesloten zijn.
Verwondingsgevaar.
éclairage :
intérieur ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
plafonnier ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
spots d’éclairage........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.24
NLD_UD80927_1
Eclairage intérieur (BJA - Renault)
Éclairage intérieur
BINNENVERLICHTING (1/3)
Binnenlicht A
Met de schakelaar 1, kunt u kiezen voor:
een constant brandende verlichting;
– een verlichting die gaat branden als de
auto wordt ontgrendeld of een van de
portieren wordt geopend. Deze dooft als
de betreffende portieren goed gesloten
zijn en na enige tijd;
het onmiddellijk uitgaan.
1
Binnenlicht B
Druk op de 2-schakelaar voor de bestuurder
en op 3 voor de voorpassagier voor inscha-
kelen:
een constant brandende verlichting;
– een verlichting die gaat branden als de
auto wordt ontgrendeld of een van de
portieren wordt geopend. Deze dooft als
de betreffende portieren goed gesloten
zijn en na enige tijd;
het onmiddellijk uitgaan.
23
A
B
3.25
NLD_UD80927_1
Eclairage intérieur (BJA - Renault)
6
BINNENVERLICHTING (2/3)
4
5
Kaartleeslampje
(afhankelijk van de auto)
Druk op de 4, 5 of 6-schakelaar voor inscha-
kelen:
een constant brandende verlichting;
het onmiddellijk uitgaan.
Let op: bij auto’s uitgerust met een multime-
diascherm kunt u dit gebruiken om de lees-
spots die aangaan bij het openen van de
deuren of de bagageruimte, in of uit te scha-
kelen. 1.103.
3.26
NLD_UD80927_1
Eclairage intérieur (BJA - Renault)
Het ontgrendelen en het openen van de
portieren en de achterklep zorgen voor
het tijdelijk branden van de binnenlich-
ten.
Bagageverlichting
Het lampje 8 gaat branden bij het openen
van de bagageruimte.
8
Verlichting dashboardkastje
Afhankelijk van de auto gaat het 7-lampje
branden als de achterklep wordt geopend.
7
BINNENVERLICHTING (3/3)
rangements................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
vide-poches ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aménagements ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.27
NLD_UD80928_1
Rangements / Aménagements habitacle (BJA - Renault)
Rangements, aménagements habitacle
Laat geen spullen op de vloer
(bij de bestuurder) liggen. In
geval van plotseling remmen
zouden deze onder de peda-
len terecht kunnen komen, waardoor de
bestuurder deze niet meer goed kan be-
dienen.
Opbergruimte in voorportieren 1
Hierin kunt u een fles van 1,5 liter plaatsen.
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (1/5)
1
Let op dat er geen harde,
zware of scherpe voorwerpen
in de “open” bergruimtes ge-
plaatst zijn, zodat zij tegen de
inzittenden geslingerd kunnen worden
bij het rijden door een bocht of bij plotse-
ling remmen.
Open de opbergruimte 2
2
3
Dashboardkastje 3
Open en verschuif het klepje om bij de op-
bergruimte te komen.
3.28
NLD_UD80928_1
Rangements / Aménagements habitacle (BJA - Renault)
Opbergruimte middenconsole/
inductielaadzone 5
Raadpleeg voor meer informatie over de in-
ductielaadzone de gebruiksaanwijzing van
het multimediasysteem.
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (2/5)
Let op dat er geen harde,
zware of scherpe voorwerpen
in de “open” bergruimtes ge-
plaatst zijn, zodat zij tegen de
inzittenden geslingerd kunnen worden
bij het rijden door een bocht of bij plotse-
ling remmen.
4
Opbergruimte zonneklep 4
Hierin kunt u kaartjes (bijvoorbeeld van een
tolweg) bevestigen.
5
Afhankelijk van het land en het abonne-
ment is de inductielaadzone 5 ook de
zone voor plaatsing van smartphones
die zijn uitgerust met een digitale sleu-
tel 1.23.
Zorg vooral dat er niets (startkaart, USB-
stick, SD-kaart, creditcard, juwelen,
sleutels, munten, enz.) in de inductieo-
plaadzone 5 ligt terwijl de telefoon wordt
opgeladen.
Verwijder alle magnetische kaarten of
creditcards uit het hoesje voordat u de
telefoon in de inductielaadzone plaatst 5.
Voorwerpen die achterblijven in de in-
ductieoplaadzone 5 kunnen oververhit
raken.
U wordt geadviseerd om deze in de
daarvoor bestemde zones te plaatsen
(opbergruimte, opbergruimte achter zon-
neklep enz.).
accoudoir
avant ....................................................
(page courante)
3.29
NLD_UD80928_1
Rangements / Aménagements habitacle (BJA - Renault)
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (3/5)
Opbergruimte in middelste
armsteun 7
Til het deksel van de armsteun 6 op.
6
7
3.30
NLD_UD80928_1
Rangements / Aménagements habitacle (BJA - Renault)
Dashboardkastje passagier
Om deze te openen, trekt u aan de hand-
greep 11.
In dit dashboardkastje passen documenten
op A4-formaat, een grote fles, enz.
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (4/5)
11
Bekerhouder 10
Hierin kunnen een losse asbak, blikjes enz.
worden geplaatst.
10
Let op bij het accelereren of
het rijden in een bocht, dat de
inhoud van de beker of het
blikje niet over de rand stroomt.
Risico van verwondingen als de vloei-
stof warm is en/of vlekken.
Let op dat er geen harde,
zware of scherpe voorwerpen
in de “open” bergruimtes ge-
plaatst zijn, zodat zij tegen de
inzittenden geslingerd kunnen worden
bij het rijden door een bocht of bij plotse-
ling remmen.
8
9
Bekerhouder 9
Schuif 8 om bij de bekerhouder te kunnen.
De bekerhouder is uitgeruste met haakjes
om de beker op zijn plaats te houden.
poignée de maintien ..................................
(page courante)
3.31
NLD_UD80928_1
Rangements / Aménagements habitacle (BJA - Renault)
Opbergzakken 13 in de
achterstoelen
Let op dat er geen harde,
zware of scherpe voorwerpen
in de “open” bergruimtes ge-
plaatst zijn, zodat zij tegen de
inzittenden geslingerd kunnen worden
bij het rijden door een bocht of bij plotse-
ling remmen.
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (5/5)
13
14
Handgreep 14
Hieraan kan men zich vasthouden tijdens
het rijden.
Gebruik deze niet om u aan vast te houden
bij het inof uitstappen.
12
Opbergruimte van het
achterportier 12
allume-cigares ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
cendrier......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
prise accessoires .......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.32
NLD_UD80929_1
Cendrier - Allume-cigares - Prise accessoires (BJA - Renault)
Prise accessoires
Accessoireaansluiting 1
U kunt aansluiting 1 gebruiken.
Deze is bedoeld voor aansluiting van acces-
soires die zijn goedgekeurd door onze tech-
nische dienst.
ACCESSOIREAANSLUITING
Sluit alleen accessoires aan
met een vermogen van maxi-
maal 120 watt (12 V).
Als verschillende accessoire-
aansluitingen tegelijk worden gebruikt,
mag het totale vermogen van de aan-
gesloten accessoires niet meer zijn dan
180 watt.
Risico van brand.
1
appuis-tête .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglage de la position de conduite .............
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.33
NLD_UD80930_1
Appuis-tête arrière (BJA - Renault)
De hoofdsteun in de onderste stand is
een opbergstand en alleen toegestaan
als de hoofdsteun niet gebruikt wordt.
Indien er een passagier op de stoel zit, mag
de hoofdsteun niet in de onderste stand ge-
bruikt worden.
Appuis-tête arrière
Gebruiksstand
Til de hoofdsteun helemaal omhoog tot deze
blokkeert.
Controleer de vergrendeling.
Hoofdsteun verwijderen
Zet de hoofdsteun geheel omhoog, druk
daarna op de knop 1 en verwijder de hoofd-
steun.
HOOFDSTEUN ACHTER
1
2
Hoofdsteun terugplaatsen
Steek de poten in de geleiders en druk de
hoofdsteun omlaag tot hij blokkeert om hem
in de hoogste stand te gebruiken.
Controleer de vergrendeling.
Horizontale standen 2 van de
hoofdsteun
Druk op de knop 1 in en laat de hoofdsteun
helemaal zakken.
De hoofdsteun is een veilig-
heidsorgaan, dat altijd op zijn
plaats moet zitten en goed
moet zijn afgesteld.
banquette arrière .......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges arrière
Fonctionnalités .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.34
NLD_UD80931_1
Banquette arrière : fonctionnalités (BJA - Renault)
Rugleuning neerklappen
Schuif de voorstoelen voldoende naar voren.
Zet de hoofdsteunen zo laag mogelijk.
Plaats de autogordels in hun houder A.
Druk op de knop 1 en kantel de rugleuning B
omlaag.
Banquette arrière : fonctionnalités
Voordat u iets aan de rugleuning doet,
plaats u de autogordel in de gordelgelei-
der A zodat de gordel niet kan bescha-
digen.
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
ACHTERBANK: gebruiksmogelijkheden
B
A1
Voor het terugplaatsen van de rugleu-
ning, gaat u in omgekeerde volgorde te
werk.
Zet de rugleuning weer omhoog en klik deze
vast tegen zijn steun.
Zorg dat tijdens het bewegen
van de achterstoelen, er niets
het verankeren kan hinderen
(lichaamsdeel, dier, steentje,
doek, speelgoed, enz.).
Controleer na het terugkan-
telen van de rugleuning of
deze weer goed is vergrendeld.
Als u stoelhoezen gebruikt,
moet u opletten dat deze de vergrende-
ling van de rugleuning niet belemmeren.
Let op de juiste stand van de autogor-
dels.
Plaats de hoofdsteunen terug.
coffre à bagages ........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.35
NLD_UD80932_1
Coffre à bagages (BJA - Renault)
Coffre à bagages
Het bevestigen van een drager
(fietsdrager, bagagekoffer,
enz.) die rust op de achterklep
is verboden.
Om een drager te installeren op uw auto,
neemt u contact op met een merkdealer.
Met de hand openen van
binnenuit
Bij een elektrische storing kunt u de achter-
klep met de hand van binnenuit openen:
kantel de rugleuningen van de achter-
bank naar voren, zodat u in de bagage-
ruimte kan komen.
steek een potlood of iets dergelijks in de
holte 3 en verschuif het geheel zoals op
de tekening aangegeven is;
duw tegen de achterklep om hem te
openen.
BAGAGERUIMTE
Openen
Druk op knop 1 om de achterklep te een
paar centimeter te openen.
Trek de achterklep omhoog.
Sluiten
Trek de achterklep omlaag, waarbij u eerst
gebruik kunt maken van de handgreep 2 in
de klep.
3
2
1
tablette arrière ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
plage arrière ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.36
NLD_UD80933_1
Tablette arrière (BJA - Renault)
Tablette arrière
Leg geen zware of harde voor-
werpen op de hoedenplank.
Bij plotseling remmen of in
geval van een ongeluk kunnen
rondslingerende spullen de inzittenden
in gevaar brengen.
HOEDENPLANK
Verwijderen
Til de klemmen 1 op met een beweging A
om de koorden los te maken van het kof-
ferdeksel;
til de hoedenplank 2 op om deze te
kunnen loswippen (beweging B);
trek de hoedenplank naar u toe.
Bij het terugplaatsen, gaat u in omgekeerde
volgorde te werk.
2
2
B
Société-uitvoeringen
Maak de bevestigingen 3 aan beide kanten
van de hoedenplank los en verwijder de
hoedenplank via de achterklep.
Bij het terugplaatsen gaat u in omgekeerde
volgorde te werk
3
A A
1
anneaux d’arrimage ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
coffre à bagages ........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
plancher mobile .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.37
NLD_UD80934_1
Aménagements coffre à bagages (BJA - Renault)
Tussenstand
In de geblokkeerde stand hebt u toegang tot
het gereedschap dat onder de mat van de
bagageruimte ligt.
Neem de losse bodemplaat 1 weg;
plaats deze in de bagageruimte, door
hem achter de rail 2 te schuiven.
Aménagements coffre à bagages
Losse bodemplaat 1
Stand vlakke vloer
Op deze manier kan de rugleuning van de
achterstoel naar voren worden gekanteld
om een vlakke vloer te krijgen en de baga-
geruimte in twee afzonderlijke ruimtes in te
delen.
De losse bodemplaat is geplaatst op de
rail 2.
INDELING BAGAGERUIMTE
Toegelaten belasting op de losse bo-
demplaat: 100 kg gelijkmatig verdeeld.
Opbergstand
Op deze manier wordt het volume van de
bagageruimte groter.
Neem de losse bodemplaat 1 weg;
plaats deze in de bagageruimte onder de
rail 2.
Tassenhaak 3
Maximum gewicht per haak: 5 kg.
1
3
2
2
1
coffre à bagages ........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
transport d’objets
dans le coffre .......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anneaux d’arrimage ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.38
NLD_UD80935_1
Transport d’objets dans le coffre (BJA - Renault)
Transport d’objets dans le coffre
De zwaarste voorwerpen
plaatst u zo laag mogelijk op de
laadvloer.
Zet de lading indien moge-
lijk vast aan de bevestigingspunten 1
(indien aanwezig) op de vloer van de
laadruimte.
De lading moet zo geplaatst zijn dat
niets naar voren geslingerd kan worden
in geval dat de bestuurder plotseling
moet remmen.
Maak de autogordels van de zitplaatsen
achter vast, ook als deze niet bezet zijn.
VERVOER VAN BAGAGE
Let er bij het vervoer op dat de voorwerpen
met hun langste zijde steunen tegen ofwel:
de rugleuning van de achterbank bij de
normale belading (voorbeeld A);
de rugleuningen van de voorstoelen met
de rugleuningen van de achterstoelen
neergeklapt als u grote voorwerpen moet
vervoeren (geval B).
Zorg ervoor dat de vervoerde voorwerpen ge-
lijkmatig over de laadruimte worden verdeeld.
Als u voorwerpen op de neergeklapte rug-
leuning wilt plaatsen, moet u eerst de hoofd-
steunen verwijderen voordat u de rugleuning
neerklapt, zodat de rugleuning zo dicht moge-
lijk tegen het zitkussen kan kantelen.
11
B
A
remorquage
attelage ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
attelage
montage ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
caravanage ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.39
NLD_UD80936_1
Transport d’objets : attelage (BJA - Renault)
Transport d’objets : attelage
Maximale kogeldruk op trekhaak,
max. aanhangermassa geremd en on-
geremd: 6.10.
Keuze en monteren van een trekhaak
Maximale massa van de trekhaak:
10 kg bij een auto met een trekhaak-
voorbereiding;
– 28 kg bij een auto zonder een trek-
haakvoorbereiding.
Het is niet toegestaan een mechani-
sche sleepuitrusting (kogel, haak, etc.)
te monteren die zonder gereedschap
kan worden verwijderd of intrekbaar is
als deze niet eenvoudig kan worden ver-
wijderd of verplaatst wanneer ze niet in
gebruik is.
Raadpleeg het montagevoorschrift van
de uitrusting voor de montage en de
voorwaarden voor het gebruik.
Het is raadzaam deze voorschriften bij
uw instructieboekje te bewaren.
VERVOER VAN VOORWERPEN: trekhaak
A
Maximale afstand A: 762 mm
De verlichting of de kentekenplaat
mogen niet worden geblokkeerd door
de sleepuitrusting als deze niet in ge-
bruik is. Mechanische sleepuitrustingen
(kogel, trekhaak, enz.) die zonder ge-
reedschap kunnen worden verwijderd
of intrekbaar zijn, moeten worden ver-
wijderd of verplaatst wanneer ze niet in
gebruik zijn.
Houd u in elk geval aan de voorschriften
van het land waarin u zich bevindt.
barres de toit..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
galerie
barres de toit ........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
becquet ......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.40
NLD_UD80937_1
Barres de toit / Becquet (BJA - Renault)
Raadpleeg een merkdealer voor het
kiezen van de uitrusting die aangepast
is aan uw auto.
Montage moet gebeuren volgens de
montagevoorschriften van de fabrikant.
Het is raadzaam deze voorschriften bij
uw instructieboekje te bewaren.
Max. dakbelasting 6.10.
Voorzorgsmaatregelen voor het
gebruik
Gebruik van de achterklep
Controleer voor het gebruik van de achter-
klep, de voorwerpen en/of accessoires (fiet-
sendrager, dakkoffer, enz.) op de dakdra-
gers: deze moeten op de juiste wijze zijn be-
vestigd en goed vastzitten en mogen de be-
weging van de achterklep niet hinderen.
Barres de toit, becquet
DAKDRAGERS, SPOILER
Spoiler ABevestigingspunten vrijmaken
Open de portieren om bij de inzetstukken
voor de bevestiging 1 te kunnen komen.
Als de originele dakdragers,
die goedgekeurd zijn door onze
technische dienst, geleverd
worden met bouten, gebruik
dan uitsluitend deze bouten voor het be-
vestigen van de dakdragers op de auto.
1
Het bevestigen van een drager
(fietsdrager, bagagekoffer,
enz.) die rust op de spoiler is
verboden.
Om een drager te installeren op uw auto,
neemt u contact op met een merkdealer.
A
4.1
NLD_UD80938_1
Sommaire 4 (BJA - Renault)
Hoofdstuk 4: Onderhoud
Motorkap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.2
Oliepeil van de motor: algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.4
Oliepeil van de motor: (bij)vullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.5
Motorolie verversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.6
Peilen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.8
koelvloeistof. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.8
remvloeistof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.10
ruitensproeierreservoir . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.11
Filters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.11
Uw bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.12
Accu. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.14
Onderhoud van de carrosserie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.17
Onderhoud van de bekleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.20
capot moteur..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.2
NLD_UD80939_1
Capot moteur (BJA - Renault)
Veiligheidshaak van de
motorkap
Om deze te ontgrendelen, duwt u tegen het
lipje 2 en tilt u tegelijkertijd de motorkap op.
Capot moteur
Om de motorkap te openen, opent u een
portier en trek u aan de 1-hendel aan de lin-
kerkant van het dashboard.
MOTORKAP (1/2)
1
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn.
Bovendien kan de ventilateur-
motor onverwacht gaan draaien. Het
waarschuwingslampje in de mo-
torruimte herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar.
2
Druk niet op de motorkap:
risico van ongewenst sluiten
van de motorkap.
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
de stand uit staat.
Verwondingsgevaar
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.4 2.7.
5
6
Motorkap openen
Til de motorkap op en maak de steun 5 los
uit zijn houder 6 met behulp van de hendel 4.
Voor uw eigen veiligheid is het heel belang-
rijk dat u de steun vastzet in de beugel 3 in
de motorkap.
3
4
4.3
NLD_UD80939_1
Capot moteur (BJA - Renault)
Sluiten van de motorkap
Controleer voordat u de motorkap sluit of er
geen gereedschap of andere voorwerpen in
de motorruimte zijn achtergebleven.
Voor het weer sluiten van de motorkap,
plaatst u de steun 5 in de bevestiging 6.
Pak de motorkap in het midden vast en laat
ze van een hoogte van 30 cm dichtvallen.
De kap sluit vanzelf door zijn eigen gewicht.
Zorg er na alle werkzaamhe-
den in de motorruimte voor dat
u niets vergeet (doeken, ge-
reedschap enz.).
Deze kunnen de motor beschadigen of
brand veroorzaken.
Controleer de vergrendeling
van de kap.
Controleer of niets de vergren-
deling belemmert (steentje,
doek, enz.).
Bij een botsing, zelfs een lichte,
tegen de grille of de motorkap
moet u zo snel mogelijk het
vergrendelingssysteem van
de motorkap laten controleren door een
merkdealer.
MOTORKAP (2/2)
6
5
entretien :
mécanique ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
niveau d’huile moteur ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
huile moteur ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
jauge d’huile moteur ..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.4
NLD_UD80940_1
Niveau huile moteur : généralités (BJA - Renault)
Niveau huile moteur : généralités
Iedere motor verbruikt wat olie voor het
smeren en koelen van de bewegende delen
in de motor. Het is daarom normaal dat u
tussen twee onderhoudsbeurten olie moet
bijvullen.
Indien u na de inrijperiode echter meer dan
0,5 liter olie per 1000 km moet bijvullen,
dient u dit aan een merkdealer te melden.
Controleer het oliepeil regelmatig en
in ieder geval voor elke grote reis: vul
indien nodig tijdig olie bij om ernstige
schade aan de motor te voorkomen.
Aflezen van het oliepeil
De auto moet horizontaal staan en de motor
mag geruime tijd niet hebben gedraaid.
Voor het exacte oliepeil en het controle-
ren of het maximumpeil niet overschre-
den is (risico op schade aan motor), moet
u de peilstaaf gebruiken.
Afhankelijk van de auto waarschuwt het dis-
play van het instrumentenpaneel uitsluitend
als het oliepeil minimaal is.
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: algemeen
A
B
A
BC
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.4 of 2.7.
Overschrijding van het
maximumpeil van de
motorolie
Het maximumpeil B mag nooit
worden overschreden: dit kan leiden tot
schade aan de motor en het antiveront-
reinigingssysteem.
Als het peil boven het maximum is, start
de motor dan niet en roep de hulp in
van een merkdealer.
A
B
Motorolie bijvullen
Gebruik een trechter of be-
scherm het gedeelte rond te
vulopening om te voorkomen
dat er motorolie op een warm gedeelte
van de motorruimte of een gevoelig on-
derdeel (d.z.w. elektrische onderdelen)
terechtkomt.
Risico van brand.
Haal de peilstaaf eruit en veeg hem af
met een droge en niet pluizende doek;
steek de peilstaaf weer zo diep mo-
gelijk in zijn houder, (als de motor een
“peildop” C heeft, draait u deze geheel
vast);
haal de peilstaaf weer uit de motor;
– lees het peil af; dit mag nooit lager zijn
dan de markering “MINIA en nooit hoger
dan de markering “MAXIB.
Als u het peil heeft gelezen, moet u de peil-
staaf tegen de aanslag terugplaatsen of de
peildop geheel vastdraaien.
huile moteur ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
vidange moteur ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
niveau d’huile moteur ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
capacités huile moteur...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
filtre :
à huile ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.5
NLD_UD80941_1
Niveau huile moteur : appoint, remplissage (BJA - Renault)
Niveau huile moteur : appoint, remplissage
(Bij)vullen
De auto moet horizontaal staan en de motor
moet koud zijn (bijvoorbeeld voordat u
‘s morgens wegrijdt).
Draai de dop 1 los;
– breng de olie op peil (capaciteit tussen
MINI” en “MAXI” op de peilstaaf 2 en
tussen 0,9 en 2 liter, afhankelijk van de
motor);
wacht 20 minuten om de olie naar bene-
den te laten zakken in de motor;
controleer het peil met de peilstaaf 2
zoals hiervoor is beschreven.
Als u het peil heeft gelezen, moet u de peil-
staaf tegen de aanslag terugplaatsen of de
peildop geheel vastdraaien.
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: (bij)vullen, aftappen (1/3)
2
Vul nooit bij tot boven het peil “MAXI” en
vergeet niet de dop 1 en de peilstaaf 2
weer terug te plaatsen.
121
2
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.4 of 2.7.
1
Bijvullen
motorolie
Gebruik een trechter of be-
scherm het gedeelte rond te
vulopening om te voorkomen dat er mo-
torolie op een warm gedeelte van de
motorruimte of een gevoelig onderdeel
(d.z.w. elektrische onderdelen) terecht-
komt.
Risico van brand.
4.6
NLD_UD80941_1
Niveau huile moteur : appoint, remplissage (BJA - Renault)
Soort motorolie
Raadpleeg het onderhoudsdocument van
uw auto.
Vidange moteur
Olie aftappen: let op bij het af-
tappen van hete olie dat u zich
er niet aan brandt.
Olie verversen
Interval: raadpleeg het onderhoudsdocu-
ment van uw auto.
Inhoud bij verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje van uw
auto of neem contact op met een merkdea-
ler.
Controleer het motoroliepeil altijd met
behulp van de peilstaaf zoals hiervoor is uit-
gelegd (het mag nooit lager dan het mini-
mumpeil of hoger dan het maximumpeil van
de peilstaaf zijn).
2
1
Overschrijding van het maxi-
mumpeil van de motorolie
Het maximumpeil mag nooit
worden overschreden: dit kan
leiden tot schade aan de motor en het
antiluchtverontreinigingssysteem.
Als het peil boven het maximum is, start
de motor dan niet en roep de hulp in
van een merkdealer.
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: (bij)vullen, aftappen (2/3)
2
1
Oliepeil bijvullen en/of con-
troleren: let er bij het bijvullen
of controleren van het oliepeil
op dat er geen olie op de mo-
toronderdelen lekt.
Vergeet niet de dop goed te sluiten en
de peilstok terug te plaatsen om te voor-
komen dat er olie op hete motoronder-
delen spat.
Risico van brand.
Als het peil abnormaal of herhaaldelijk
daalt, moet u een merkdealer raadple-
gen
4.7
NLD_UD80941_1
Niveau huile moteur : appoint, remplissage (BJA - Renault)
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: (bij)vullen, aftappen (3/3)
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
de stand uit staat.
Verwondingsgevaar
Laat de motor nooit in een af-
gesloten ruimte draaien: uit-
laatgassen zijn giftig.
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn.
Bovendien kan de ventilateur-
motor onverwacht gaan draaien.
Het waarschuwingslampje in de
motorruimte herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar
niveaux ......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
liquide de refroidissement moteur .............
(page courante)
réservoir
liquide de refroidissement ....................
(page courante)
niveaux :
liquide de refroidissement ....................
(page courante)
4.8
NLD_UD80942_1
Niveau / Filtres (BJA - Renault)
Interval voor het vervangen
Raadpleeg het onderhoudsdocument van
uw auto.
Regelmatige controle van het peil
Controleer regelmatig het koelvloeistof-
peil (een gebrek aan koelvloeistof kan de
verbrandingsmotor ernstig beschadigen).
Vul uitsluitend bij met door onze technische
dienst goedgekeurde producten die zorgen
voor:
een bescherming tegen bevriezen;
een bescherming tegen corrosie van het
koelcircuit.
Niveaux
liquide de refroidissement moteur
Als het peil abnormaal of herhaaldelijk
daalt, moet u een merkdealer raadple-
gen
Zolang de verbrandingsmotor
warm is, mag er niet worden
gewerkt aan de motor en het
koelsysteem.
Risico van brandwonden.
Koelvloeistof voor de
verbrandingsmotor
Met het contact uit en de auto koud en op
een vlakke ondergrond, moet het peil liggen
tussen de markeringen “MINI” en “MAXI” op
het koelvloeistofreservoir 1.
Vul bij koude motor bij, voordat het peil be-
neden het “MINI”-merkteken is gedaald.
1
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
de stand uit staat.
Verwondingsgevaar
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.4 of 2.7.
PEILEN, FILTERS (1/4)
4.9
NLD_UD80942_1
Niveau / Filtres (BJA - Renault)
Het peil aflezen
Draai de dop van het koelvloeistofreser-
voir 2, met het contact uitgeschakeld en het
voertuig op een vlakke ondergrond gepar-
keerd.
Bij koude motor moet het niveau tussen de
markeringen “MIN3 en “MAX4 in de vulhals
staan.
Regelmatige controle van het peil
Controleer regelmatig het koelvloeistof-
peil (het elektrisch systeem kan ernstig be-
schadigd worden door een gebrek aan koel-
vloeistof).
Als aanvulling nodig is, vraagt u een merk-
dealer om dit uit te voeren.
Koelmiddel elektrisch
tractiesysteem
Dit is een ander systeem dan bij de verbran-
dingsmotor.
Het dient voor het koelen van de elektromo-
tor.
Interval voor het vervangen
Raadpleeg het onderhoudsdocument van
uw auto.
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
de stand uit staat.
Verwondingsgevaar
Als het peil abnormaal of herhaaldelijk
daalt, moet u een merkdealer raadple-
gen
Zolang de verbrandingsmotor
warm is, mag er niet worden
gewerkt aan de motor en het
koelsysteem.
Risico van brandwonden.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten 2.4 of 2.7.
PEILEN, FILTERS (2/4)
2
3
4
liquide de freins .........................................
(page courante)
niveaux :
liquide de frein .....................................
(page courante)
réservoir
liquide de freins ....................................
(page courante)
4.10
NLD_UD80942_1
Niveau / Filtres (BJA - Renault)
liquide de freins
Peil 5
Het is normaal dat het remvloeistofpeil daalt
met het slijten van de remblokken, maar het
mag nooit beneden het “MINI"-merkteken
komen.
Als u zelf de slijtage van de remblokken en
schijven wilt controleren, vraag dan bij uw
dealer naar de brochure met de controleme-
thode of raadpleeg de website van de fabri-
kant.
Vullen
Na werkzaamheden aan het hydraulische
circuit moet de remvloeistof worden vervan-
gen door een deskundige.
Gebruik hiervoor uitsluitend door onze tech-
nische dienst goedgekeurde remvloeistof uit
een verzegelde verpakking.
Interval voor het vervangen
Raadpleeg het onderhoudsdocument van
uw auto.
Remvloeistof
Controleer regelmatig het peil van de rem-
vloeistof en zeker als u bij het remmen een
verschil, hoe gering ook, opmerkt.
Controleer het peil met het voertuig op een
vlakke ondergrond en het contact uitgescha-
keld.
5
PEILEN, FILTERS (3/4)
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de verbrandingsmotor;
deze kan nog warm zijn.
Bovendien kan de ventilateur-
motor onverwacht gaan draaien.
Het waarschuwingslampje in de
motorruimte herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar
Als het peil abnormaal of herhaaldelijk
daalt, moet u een merkdealer raadple-
gen
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
de stand uit staat.
Verwondingsgevaar
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten 2.4 of 2.7.
filtre :
à air ......................................................
(page courante)
réservoir
lave-vitres ............................................
(page courante)
niveaux :
réservoir lave-vitre ...............................
(page courante)
filtre :
habitacle ..............................................
(page courante)
4.11
NLD_UD80942_1
Niveau / Filtres (BJA - Renault)
réservoir lave-vitres
Filtres
Filters
Het vervangen van de filters (luchtfilter, inte-
rieurfilter, brandstoffilter) maakt deel uit van
het onderhoudsprogramma van uw auto.
Interval voor het vervangen van de fil-
ters: raadpleeg het onderhoudsdocument
van uw auto.
Voorruitsproeierreservoir
Vullen
Open met het contact uit de dop 6.
Vul bij tot u de vloeistof ziet en zet de dop
terug.
Opmerking: controleer regelmatig het peil
van het reservoir en vul dit bij voordat u
begint aan een rit.
PEILEN, FILTERS (4/4)
6
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
de stand uit staat.
Verwondingsgevaar
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.4 of 2.7.
Vloeistof
Product voor ruitensproeiers.
Gebruik ‘s winters een antivriesmiddel.
Gebruik producten die erkend zijn door een
merkdealer.
Opmerking: gebruik geen zuiver water
(risico op beschadiging van de aanzuig-
pomp, kalkafzetting op de pomp en de
sproeiers).
Sproeiers
Raadpleeg een merkdealer om de sproeiers
van de voorruit op de juiste hoogte te rich-
ten.
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de verbrandingsmotor;
deze kan nog warm zijn.
Bovendien kan de ventilateur-
motor onverwacht gaan draaien.
Het waarschuwingslampje in de
motorruimte herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar
pression des pneumatiques.......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
gonflage des pneumatiques ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pneumatiques ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.12
NLD_UD80943_1
Pressions de gonflage des pneumatiques (BJA - Renault)
Pressions de gonflage des pneumatiques
BANDENSPANNINGEN (1/2)
A
C
ED
F
B
C
D E
B: bandenmaat van uw auto.
C: voorziene rijsnelheid.
D: bandenspanning voor.
E: bandenspanning achter.
F: bandenspanning van het reservewiel.
Sticker A
Open het bestuurdersportier om het te lezen.
De bandenspanning dient bij koude banden
te worden gecontroleerd.
Indien u de bandenspanning niet bij koude
banden kunt controleren, moet u de opge-
geven waarden met 0,2 tot 0,3 bar (3 PSI)
verhogen. Verlaag nooit de spanning van
een warme band.
Auto met waarschuwing bij verlies van
bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning (lekken, te
lage bandenspanning enz.) verschijnt het
waarschuwingslampje op het instru-
mentenpaneel. 2.40.
A
4.13
NLD_UD80943_1
Pressions de gonflage des pneumatiques (BJA - Renault)
BANDENSPANNINGEN (2/2)
De veiligheid van de banden en de mon-
tagevoorschriften van de ketting: voor in-
formatie over het onderhoud en, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, het gebruik
van sneeuwkettingen. 5.13.
Voor uw veiligheid en voor de
naleving van de geldende we-
tgeving.
Als de banden moeten worden
vervangen, dan mag dit alleen gebeuren
met even grote banden van hetzelfde
merk, hetzelfde type en dezelfde struc-
tuur op eenzelfde profiel.
Deze moeten: ten minste hetzelfde
laadvermogen en dezelfde maxi-
mumsnelheid als de oorspronkelijke
banden hebben, ofwel voldoen aan de
door de merkdealer gestelde eisen.
Indien u deze instructies niet respec-
teert, kunt u uw veiligheid in gevaar
brengen en is uw auto mogelijk niet
conform de voorschriften.
Risico op verlies van de controle over
de auto.
Auto’s gebruikt bij maximale
belasting (maximaal toegela-
ten totaalmassa) en met een
aanhangwagen
De maximumsnelheid is beperkte tot
100 km/uur en de bandenspanning
moet worden verhoogd met 0,2 bar.
6.10.
Kans op klapband.
batterie.......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
entretien :
mécanique ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.14
NLD_UD80944_1
Batterie (BJA - Renault)
Batterie
ACCU (1/3)
1
De accu 1 is onderhoudsvrij. U mag de
accu niet openen of er vloeistof aan toe-
voegen.
De accu bevat zwavelzuur.
Vermijd daarom contact met de
ogen, de huid of kleding. Bij on-
verhoopt contact spoelen met
veel water. Indien nodig een arts raad-
plegen.
Houd open vuur, gloeiende voorwerpen
en vonken verwijderd van de accu: ex-
plosiegevaar.
Afhankelijk van de auto, controleert een
systeem continu de capaciteit van de accu.
Als deze afneemt, verschijnt het bericht
Spaarstand accu” op het instrumenten-
paneel, gevolgd door “Accu zwak start de
motor”. In dit geval start u de motor en ver-
dwijnt de boodschap op het instrumentenpa-
neel.
Let op: het bericht “Spaarstand accu” kan
worden weergegeven na 5 tot 30 minuten
gebruik van de auto met de motor uit om
de gebruiker te waarschuwen dat de ener-
gie gebruikende functies (binnenverlichting,
radio, navigatie, ventilatie, accessoires voe-
ding enz.) automatisch kunnen worden uit-
geschakeld.
De capaciteit van uw accu kan verminderen,
vooral als u uw auto gebruikt:
voor korte ritten;
in stadsverkeer;
als de temperatuur daalt;
bij langdurig gebruik van stroomverbrui-
kers (radio enz.) bij stilstaande auto.
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.4 2.7.
4.15
NLD_UD80944_1
Batterie (BJA - Renault)
ACCU (2/3)
2
Speciaal geval bij de E-Tech
hybride versie
De 12 V-hulpaccu 2 in de bagageruimte
levert de energie die nodig is om het E-Tech
hybride voertuig te openen en te sluiten en
om de apparatuur te bedienen.
U mag de accu niet openen of er vloeistof
aan toevoegen.
De capaciteit van uw 12 V-accu 1 kan ver-
minderen, vooral als u uw auto gebruikt:
bij een lage buitentemperatuur;
na langdurig gebruik van energieverbrui-
kende functies terwijl het contact is uitge-
schakeld;
na langdurig parkeren.
Voor uw veiligheid en voor
de goede werking van de
elektrische apparatuur in de
auto (lampen, ruitenwisser,
ABS, enz.), moet elke ingreep aan de
12 V-hulpaccu (demontage, loskoppe-
ling, enz.) ALTIJD worden uitgevoerd
door een gespecialiseerd vakman.
Risico op brandwonden door elektri-
sche schokken.
U moet zich verplicht houden aan
de vervangingsintervallen die worden
aangegeven in het onderhoudsboekje
zonder deze te overschrijden.
Omdat de accu van een speciaal type is,
moet u deze vervangen door een gelijk-
waardige accu.
Roep de hulp in van een merkdealer.
U mag de 12 V-hulpaccu niet
loskoppelen.
Risico op brandwonden door
elektrische schokken.
4.16
NLD_UD80944_1
Batterie (BJA - Renault)
Sticker A
Houd u aan de indicaties op de accu:
2 open vuur en roken verboden;
3 oogbescherming verplicht;
4 op afstand van kinderen houden;
5 explosieve stoffen;
6 raadpleeg het instructieboekje;
7 corrosieve stoffen.
2
Omdat de accu van een spe-
ciaal type is, moet u deze ver-
vangen door een gelijkwaar-
dige accu.
Ga naar een merkdealer.
567
A23 4
Voor uw eigen veiligheid en de
goede werking van de elektri-
sche uitrusting van het voertuig
(verlichting, ruitenwissers, rem-
bekrachtiging enz.), moeten alle werk-
zaamheden aan de accu (uitbouwen,
loskoppelen enz.) verplicht worden
uitgevoerd door een gespecialiseerde
vakman.
Risico op brandwonden door elektri-
sche schokken.
U moet zich verplicht houden aan
de vervangingsintervallen die worden
aangegeven in het onderhoudsboekje
zonder deze te overschrijden.
De accu is van een speciaal type. Zorg
dat deze wordt vervangen door een van
hetzelfde type.
Roep de hulp in van een merkdealer.
ACCU (3/3)
entretien :
carrosserie ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
lavage ........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
peinture
entretien ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
protection anticorrosion .............................
(page courante)
4.17
NLD_UD80945_1
Entretien de la carrosserie (peinture mate) (BJA - Renault)
Entretien de la carrosserie
ONDERHOUD VAN DE CARROSSERIE (1/3)
Wat u moet doen
Was uw auto regelmatig, met de motor uit,
met door onze technische diensten geselec-
teerde shampoos (nooit met schuurmidde-
len).
Sproei vooraf grondig schoon:
de aanslag door luchtverontreiniging,
bloeiende bomen (linden bijvoorbeeld);
modder uit de wielkuipen en onder de bo-
demplaat die anders lange tijd het vocht
kunnen vasthouden;
de uitwerpselen van vogels, die een
chemische reactie met de lak veroorza-
ken waardoor deze snel kan ontkleuren
en zelfs kan loslaten;
Deze vlekken moet u direct wegwassen,
want zij kunnen later niet meer door poet-
sen worden verwijderd;
zout, dat vooral in de wielkuipen en onder
de bodemplaat achterblijft na te hebben
gereden op wegen waar gestrooid is.
Ontdoe de auto regelmatig van plantenres-
ten (hars, bladeren enz.).
Een goed onderhouden auto gaat langer
mee.
Daarom wordt aangeraden de buitenkant
van de auto regelmatig te onderhouden.
Uw auto is op doelmatige wijze tegen roest-
vorming beschermd. Toch staat hij bloot aan
de invloed van verschillende parameters.
Agressieve stoffen in de lucht
Luchtverontreiniging (in steden en in in-
dustriegebieden);
zilte lucht langs de kust, vooral bij warm
weer;
wisselende klimaatinvloeden en verande-
ringen in de vochtigheidsgraad (wegen-
zout in de winter, water waarmee de weg
wordt schoongespoeld enz.).
Kleine beschadigingen in het dagelijks
gebruik
Schurende stoffen
Stof in de lucht, zand, modder, opspattende
steentjes, enz.
Er zijn een aantal maatregelen nodig om de
hierboven genoemde gevaren te bestrijden.
Houd rekening met lokale voorschriften
inzake het wassen van een auto (bv. niet op
de openbare weg).
Houd bij het rijden op pas geasfalteerde
wegen afstand van de andere auto’s om be-
schadiging van lak en ruiten door opspat-
tend grind te voorkomen.
Kleine beschadigingen van de lak moet
u snel herstellen of laten herstellen zodat
roest ook daar geen kans krijgt.
Laat uw merkdealer regelmatig de carrosse-
rie inspecteren als de auto een plaatwerkga-
rantie heeft.
Raadpleeg het onderhoudsboekje.
Bewegende delen of mechanische organen
moeten na reiniging altijd met een door onze
technische dienst goedgekeurd product op-
nieuw worden beschermd.
Bij de merkdealer vindt u een uitgebreid
gamma speciale onderhoudsproducten.
4.18
NLD_UD80945_1
Entretien de la carrosserie (peinture mate) (BJA - Renault)
ONDERHOUD VAN DE CARROSSERIE (2/3)
Ontvetten of reinigen met
behulp van een hoge-
drukreiniger of sproeipro-
ducten die niet door onze
technische dienst zijn goed-
gekeurd.
mechanische delen (bijv. de motor-
ruimte);
de wielen (bijv. remsysteemcomponen-
ten zoals remklauwen);
onderkant carrosserie;
scharnierende delen (bijv. aan de portie-
ren);
gelakte plastic delen aan de buitenkant
(bijv. bumpers).
Hierdoor kunnen oxidatie of storingen ont-
staan.
Wat u niet moet doen
De auto wassen in felle zon of als het vriest.
Vuil of insectenresten wegkrabben, zonder
ze eerst met water los te weken.
De auto verwaarlozen zodat vuil zich kan
ophopen.
Kleine beschadigingen niet (laten) bijwer-
ken.
Vlekken of aanslag verwijderen met op-
losmiddelen die niet door onze technische
diensten zijn geselecteerd. De lak kan hier-
door worden aangetast.
Vaak door sneeuw en modder rijden zonder
de auto te wassen, met name de wielkuipen
en de bodemplaat.
Bijzonderheid van auto’s met
matte lak
Voor dit type lak moeten bepaalde voor-
zorgsmaatregelen worden genomen.
Wat u moet doen
De auto overvloedig met de hand met water
wassen en daarbij een zachte doek, spons,
enz. gebruiken.
Wat u niet moet doen
Producten op basis van was gebruiken (op-
wrijven).
Te hard wrijven.
De auto wassen in een wasstraat.
Stickers op de lak plakken (risico op achter-
blijvende resten).
De auto reinigen met een
hogedrukreiniger.
4.19
NLD_UD80945_1
Entretien de la carrosserie (peinture mate) (BJA - Renault)
Rijden door een wasstraat
Zet de schakelaar van de ruitenwisser terug
in de ruststand 1.120.
Controleer de bevestiging van de uitrusting
aan de buitenkant, extra lampen, achteruit-
kijkspiegels; zet de ruitenwisserbladen vast
met tape.
Verwijder de spriet van de radioantenne
indien uw auto hiermee is uitgerust.
Denk eraan na het wassen het tape te ver-
wijderen en de antenne terug te plaatsen.
ONDERHOUD VAN DE CARROSSERIE (3/3)
Reinigen van de koplampen,
de opname-elementen en de
camera’s
Veeg deze schoon met een zachte doek of
poetskatoen.
Als dit onvoldoende is, bevochtig deze dan
met wat zeepsop en veeg deze af met een
zachte doek of poetskatoen.
Veeg de ruit tenslotte voorzichtig af met een
droge zachte doek.
Gebruik geen reinigingsmiddelen met al-
cohol of gereedschap zoals een ijskrab-
ber.
Reinigen van stickers,
decoratiefolie, enz.
Wat u moet doen
Veeg deze schoon met een zachte doek of
poetskatoen.
Bevochtig met een klein beetje zeepsop en
veeg schoon met een zachte doek of poets-
katoen.
Veeg de ruit tenslotte voorzichtig af met een
droge zachte doek.
Wat u niet moet doen
Producten op basis van alcohol gebruiken.
Gereedschap gebruiken (bijv. schraper).
Te hard wrijven.
Reinig het gebied met
een hogedrukreiniger.
entretien :
garnitures intérieures ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
garnitures intérieures
entretien ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
nettoyage :
intérieur véhicule ..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ceintures de sécurité .................................
(page courante)
4.20
NLD_UD80946_1
Entretien des garnitures intérieures (BJA - Renault)
Entretien des garnitures intérieures
Ruiten van instrumenten
(bijv. instrumentenpaneel, klok, buitenther-
mometer, enz.)
Veeg deze schoon met een zachte doek of
poetskatoen.
Als dat onvoldoende is, gebruik dan een
in zeepsop gedrenkte doek (of poetska-
toen) en veeg de ruit voorzichtig na met een
andere vochtige doek of poetskatoen.
Veeg de ruit tenslotte voorzichtig af met
een droge zachte doek.
Gebruik geen producten met alcohol en/
of spuit vloeistoffen in dit gebied.
Autogordels
Deze moeten goed schoon worden gehou-
den.
Gebruik producten die door de merkdealer
worden geleverd of lauw zeepsop en een
spons; veeg de gordels met een doek droog.
Gebruik geen wasmiddelen of kleurstof-
fen omdat deze de gordels kunnen aan-
tasten.
ONDERHOUD VAN DE BINNENBEKLEDING (1/2)
Textiel (stoelen,
deurbekleding ...)
Stofzuig het textiel regelmatig.
Vloeistofvlekken
Gebruik zeepsop.
Absorbeer de vlek of duw er lichtjes op (nooit
wrijven) met een zachte doek. Spoel daarna
het restant af en absorbeer dit.
Vlekken van vaste of halfvaste
substanties
Verwijder restanten van vaste of halfvaste
substanties onmiddellijk met behulp van
een spatel (ga daarbij vanaf de randen naar
het midden van de vlek om te voorkomen
dat deze wordt uitgesmeerd).
Reinig zoals aangegeven voor vloeistofvlek-
ken.
Snoep en kauwgom verwijderen
Leg een ijsblokje op de vlek om deze te laten
uitharden en ga daarna te werk zoals aange-
geven voor vaste vlekken.
Een goed onderhouden auto gaat langer
mee. Daarom wordt aangeraden de binnen-
kant van de auto regelmatig te onderhou-
den.
Een vlek moet altijd snel behandeld worden.
Reinig de bekleding (ongeacht het soort
vlek) met koud of lauwwarm zeepsop op
basis van natuurlijke zeep.
Gebruik geen detergenten (afwasmiddel,
producten in poedervorm, producten op
alcoholbasis enz.).
Gebruik een zachte doek.
Spoel en absorbeer het overschot.
Multimediascherm
Onderhoud van het scherm kan afhanke-
lijk zijn van het type multimedia-apparatuur.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
Raadpleeg de merkdealer voor advies
over het onderhoud van het interieur en/
of bij een onbevredigend resultaat.
4.21
NLD_UD80946_1
Entretien des garnitures intérieures (BJA - Renault)
Wat u niet moet doen
Plaats geen voorwerpen zoals deodorant,
parfum, enz. bij de ventilatieroosters; deze
kunnen de bekleding van het dashboard
aantasten.
Gebruik van een hogedruk-
reiniger of sproeiproducten
in het interieur van de auto:
als geen bijzondere voorzorgsmaatrege-
len worden genomen, bestaat het gevaar
dat elektrische en elektronische compo-
nenten in de auto defect raken.
ONDERHOUD VAN DE BINNENBEKLEDING (2/2)
Verwijderen/terugplaatsen
van oorspronkelijk in de auto
aangebrachte afneembare
uitrusting
Als u afneembare uitrusting moet verwijde-
ren om het interieur schoon te maken (bij-
voorbeeld matten), moet u altijd zorgen dat
u ze correct en aan de goede kant terug-
plaatst (de bestuursmat moet aan de kant
van de bestuurder worden teruggeplaatst)
en vastzet met de elementen die bij de uit-
rusting zijn geleverd (de bestuurdersmat bij-
voorbeeld, moet altijd worden vastgezet met
behulp van de voorgeïnstalleerde bevesti-
gingselementen).
Controleer altijd, terwijl de auto nog stilstaat,
of niets de besturing hindert (obstakel onder
de pedalen, een hak die achter de mat blijft
hangen, enzovoort).
4.22
NLD_UD80947_1
Filler NU (BJA - Renault)
5.1
NLD_UD80948_1
Sommaire 5 (BJA - Renault)
Hoofdstuk 5: Praktische tips
Lekke band, reservewiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.2
Pompset voor de banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.6
De gereedschappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.9
Velg, wiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.10
Verwisselen van een wiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.11
Banden (veiligheid, wielen, wintergebruik) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.13
Koplampen (vervangen van een lamp) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.16
Achterlichten en markeringslichten (lampen vervangen). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.17
Zijknipperlichten (vervangen van een lamp) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.19
Binnenverlichting: lampen vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.21
Sleutel met afstandsbediening: batterij . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.23
Kaart: batterij . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.25
Accu. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.27
Radio inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.32
Installatie en gebruik van accessoires: belangrijke adviezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.33
Zekeringen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.34
Ruitenwisserbladen: vervanging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.38
Aanhanger . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.40
Storingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.42
crevaison ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
roue de secours .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
kit de gonflage des pneumatiques .............
(page courante)
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
5.2
NLD_UD80949_1
Crevaison, roue de secours (BJA - Renault)
Crevaison, roue de secours
In geval van een lekke band
Afhankelijk van de auto, heeft u:
een bandenpompset 5.6;
een reservewiel of zelfreparerende
banden (zie de volgende pagina’s).
Auto met waarschuwing bij verlies van
bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning (lekken, te
lage bandenspanning enz.) verschijnt het
waarschuwingslampje op het instru-
mentenpaneel. 2.40.
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (1/4)
Laat het reservewiel regelmatig door uw dealer controleren. Na verloop van tijd
kan het door veroudering onbruikbaar worden.
Auto met een reservewiel dat afwijkt van de andere vier wielen:
Monteer nooit meer dan één reservewiel op een auto.
Vervang zo snel mogelijk het reservewiel door een wiel dat identiek is aan het originele
wiel.
Bij tijdelijke gebruik van dit reservewiel, mag de rijsnelheid niet hoger zijn dan de snel-
heid die op de sticker op het wiel aangegeven staat.
De montage van dit wiel kan het rijgedrag van uw auto veranderen. Voorkom snel op-
trekken en krachtig remmen en verminder uw snelheid in bochten.
Als u sneeuwkettingen moet gebruiken, monteer dan het reservewiel op de achteras en
controleer de bandenspanning.
Als u de auto stilzet in de berm van de weg, moet u de andere weggebruikers
waarschuwen door middel van de gevarendriehoek of op een andere wijze, vol-
gens de regels van het land waar u bent.
bloc-outils ..................................................
(page courante)
cric .............................................................
(page courante)
5.3
NLD_UD80949_1
Crevaison, roue de secours (BJA - Renault)
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (2/4)
Voertuigen met
verbrandingsmotor
Reservewiel A
Om erbij te kunnen komen:
open de bagageruimte;
til, afhankelijk van de auto, de losse bo-
demplaat en de mat van de bagage-
ruimte op 1;
verwijder, afhankelijk van het model, de
afdekplaat 2 van de gereedschapsset 4
door deze te schuiven (beweging B of C).
draai de centrale bevestiging 3 (deze zit,
afhankelijk van de auto, onder de krik)
linksom los;
1
A
Verwijder de gereedschapsset 4.
bouw het reserverwiel (A of D, afhanke-
lijk van de auto) uit.
D
1
2
Bij auto’s uitgerust met een reserve-
wiel D, kan de lekke band mogelijk niet
worden opgeslagen op de plaats van het
reservewiel D.
De 4-gereedschapsset moet worden
bevestigd met behulp van de centrale
bevestiging 3 en de lekke band moet
worden geplaatst in de bagageruimte.
C
B
4
1 1
3
5.4
NLD_UD80949_1
Crevaison, roue de secours (BJA - Renault)
E-Tech hybride versie
Gereedschapsset E
De aanwezigheid van de gereedschappen
in de gereedschapset is afhankelijk van de
auto.
Het gereedschap E bevindt zich in de bak
onder de mat van de bagageruimte.
Voor meer informatie 5.9.
draai de moer 8 los met behulp van een
inbussleutel 7 om de wieldrager los te
maken 9;
7
8
E
5
6
Reservewiel F
Om erbij te kunnen komen:
open de bagageruimte;
til de mat in de bagageruimte op 5 en
vouw ze tussen de achterbank en het op-
bergvak 6;
9
Als u de auto stilzet in de berm
van de weg, moet u de andere
weggebruikers waarschuwen
door middel van de gevaren-
driehoek of op een andere wijze, vol-
gens de regels van het land waar u bent.
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (3/4)
5.5
NLD_UD80949_1
Crevaison, roue de secours (BJA - Renault)
Opm: plaats het lekke wiel niet in de reser-
vewielhouder B.
houd de wieldrager 9 in verticale positie;
Plaats het lekke wiel in de bagageruimte
(positie H).
H
til de wieldrager 9 in verticale positie
(beweging G) voorbij het punt van weer-
stand, zodat deze vastklikt;
– verwijder het reservewiel B;
9
G
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (4/4)
F
9
kit de gonflage des pneumatiques .............
(jusqu’à la fin de l’UD)
crevaison ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
gonflage des pneumatiques ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.6
NLD_UD80950_1
Kit de gonflage des pneumatiques (BJA - Renault)
Kit de gonflage des pneumatiques
POMPSET VOOR DE BANDEN (1/3)
De set is uitsluitend bestemd
en goedgekeurd voor het op-
pompen van banden van een
auto die met deze set uitgerust
is.
In geen geval mag de set gebruikt
worden voor het oppompen van banden
van een andere auto of enig ander op-
pompbaar voorwerp (zwemband, boot,
enz.).
Voorkom dat de huid in contact komt met
de vloeistof tijdens de reparatiehandelin-
gen. Als toch druppeltjes ontsnappen,
moet u deze overvloedig afspoelen.
Houd de reparatieset uit de buurt van
kinderen.
Gooi het lege reservoir niet in de natuur.
Lever het in bij uw merkdealer of bij een
depot voor klein chemisch afval.
Het reservoir heeft een beperkte houd-
baarheid die is aangegeven op zijn
etiket. Controleer de houdbaarheidsda-
tum.
Ga bij een merkdealer langs om de
pompslang en het reservoir met het re-
paratieproduct te laten vervangen.
A
B
De set repareert beschadigde
banden waarvan het loopvlak A
beschadigd is door een voor-
werp van minder dan 4 millime-
ter. Hij repareert niet alle typen lekken,
zoals sneden van meer dan 4 millimeter,
sneden aan de zijkant B van de band,
enz.
Controleer ook of de velg in goede staat
is.
Verwijder niet het voorwerp dat de oor-
zaak is van de lekkage als dit nog in de
band zit.
Gebruik de pompset niet als de
band beschadigd is door het
rijden met een lekke band.
Controleer dus zorgvuldig de
zijkant van de banden voor het repare-
ren.
Bovendien kan het rijden met zachte of
zelfs platte (of lekke) banden de veilig-
heid in gevaar brengen en niet te repa-
reren blijken.
Deze reparatie is tijdelijk.
Een lekke band moet zo snel mogelijk
worden gerepareerd en vóór terugplaat-
sing door een deskundige worden on-
derzocht.
Voor het vervangen van een band die
met behulp van deze set gerepareerd is,
moet u de specialist op de hoogte bren-
gen.
Tijdens het rijden kan een trilling gevoeld
worden door de aanwezigheid van het
product in de band.
avertisseur de perte de pression des pneu-
matiques ....................................................
(page courante)
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
5.7
NLD_UD80950_1
Kit de gonflage des pneumatiques (BJA - Renault)
Als na 15 minuten de minimum spanning
van de band van 1,8 bar nog niet is be-
reikt, dan is reparatie niet mogelijk. Ga
niet rijden, maar neem contact op met
een merkdealer.
POMPSET VOOR DE BANDEN (2/3)
Gebruik bij een lekke band, de set die (af-
hankelijk van de auto) is opgeborgen in
de houder onder de mat van de bagage-
ruimte of in de opbergruimte van het portier
linksachter.
Auto met waarschuwing bij verlies van
bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning (lekken, te
lage bandenspanning enz.) verschijnt het
waarschuwingslampje op het instru-
mentenpaneel. 2.40.
Draaiende motor, parkeerrem vastgezet,
Ontkoppel alle accessoires die eerder
waren aangesloten op de accessoireaan-
sluitingen van het voertuig;
raadpleeg de informatie op de pomp-
setcompressor in de bagageruimte van
de auto en volg de instructies op.;
pomp de band op tot de voorgeschreven
spanning 4.12;
na maximaal 15 minuten stopt u het
pompen om de spanning af te lezen (op
de manometer 2).
Opmerking: terwijl de fles leegloopt (on-
geveer 30 seconden), geeft de manome-
ter 2 kort een drukwaarde aan van max.
6 bar waarna de druk zakt;
Corrigeer de spanning: voor meer span-
ning, ga door met oppompen met de
set. U verlaagt de spanning door op de
knop 1 te drukken.
2Voordat u de set gebruikt zet
u de auto aan de kant van de
weg, ver genoeg van het ver-
keer, schakelt u de alarmknip-
perlichten in, zet u de handrem vast, laat
u alle inzittenden uit de auto stappen en
zorgt u dat deze zich op veilige afstand
van het verkeer bevinden.
Als u de auto stilzet in de berm
van de weg, moet u de andere
weggebruikers waarschuwen
door middel van de gevaren-
driehoek of op een andere wijze, vol-
gens de regels van het land waar u bent.
1
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
5.8
NLD_UD80950_1
Kit de gonflage des pneumatiques (BJA - Renault)
De fles moet na het eerste gebruik worden
vervangen, ook al zit er nog vloeistof in.
POMPSET VOOR DE BANDEN (3/3)
Als de band correct is opgepompt, verwijdert
u de set: schroef de pompaansluiting los
van de fles 3 om spatten te voorkomen, en
bewaar de fles in een plastic verpakking om
te voorkomen dat het product gaat lekken.
Plak het etiket met de rijvoorschriften
(onderaan op de fles) op een voor de
bestuurder zichtbare plaats op het dash-
board.
Als de band na de eerste keer oppompen
nog steeds lek is, moet er worden gere-
den om het gat te vullen.
Berg de set op.
Start meteen en rijd met een snelheid van
tussen de 20 en 60 km/u om het product
gelijkmatig in de band te verdelen; stop
na een afstand van 3 kilometer en con-
troleer de spanning.
Als de spanning hoger is dan 1,3 bar
maar lager dan de voorgeschreven span-
ning (raadpleeg de sticker op de rand van
het bestuurdersportier), corrigeer deze
dan. Of neem contact op met een merk-
dealer: de band kan niet worden gerepa-
reerd.
Voorzorgsmaatregel bij het
gebruik van de set
De set mag niet langer dan 15 minuten aan-
eengesloten gebruikt worden.
In geval van plotseling remmen
zouden deze onder de pedalen
terecht kunnen komen, waar-
door de bestuurder deze niet
meer goed kan bedienen.
3
Let op, als een ventieldopje
ontbreekt of niet goed vast-
gezet is, kan er lucht uit de
banden ontsnappen en de ban-
denspanning afnemen.
Zorg altijd dat de ventieldopjes gelijk
zijn aan de originele en dat ze helemaal
vastgezet zijn.
Na een reparatie met behulp
van de set, mag u niet verder
dan 200 km rijden.
Verminder bovendien uw snel-
heid en rijd in elk geval niet sneller dan
80 km/u.
Het etiket dat u op een zichtbare plaats
op het dashboard moet plakken, herin-
nert u hieraan.
Afhankelijk van het land of de plaatse-
lijke voorschriften, moet een met de
pompset gerepareerde band worden
vervangen.
bloc outils...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clé d’enjoliveur ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
cric .............................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
manivelle ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anneaux de remorquage ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clé de roue .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
crevaison ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.9
NLD_UD80951_1
Outils (BJA - Renault)
Krik 2
Vouw hem correct in voordat u hem in zijn
houder plaatst (let op dat u de hendel goed
terugplaatst).
Wieldopsleutel 3
Hiermee kunt u de wieldoppen verwijderen.
Wielboutgeleider 4
Voor het loszetten van het laatste stuk of het
vastzetten van het eerste stuk van de wiel-
bouten.
Sleepoog 5
5.40
Wielmoersleutel 1
Hiermee draait u de wielbouten en het sleep-
oog 5 los en zet u deze weer vast.
De aanwezigheid van de gereedschappen
in de gereedschapset is afhankelijk van de
auto.
Het gereedschap A bevindt zich in de bak
onder de mat van de bagageruimte.
Verwijder, afhankelijk van het model, de af-
dekplaat B van de gereedschapsset A door
deze te schuiven (beweging C of D). Let op,
dat u na gebruik het gereedschap goed op-
bergt.
Zorg voor een correcte plaatsing en ver-
grendeling (beweging C of D) van de afdek-
plaat B.
GEREEDSCHAP
Outils
Laat nooit gereedschap in de auto rondslingeren. Dit is ge- vaarlijk als u plotseling
moet remmen. Plaats na gebruik de gereedschappen weer goed in hun steun en
berg deze correct op in zijn houder: risico van verwonding.
Als het reservewiel is geleverd met bouten, mag u deze bouten uitsluitend voor
het reservewiel gebruiken.
Gebruik de krik alleen voor het verwisselen van een wiel. De krik mag nooit als steun bij
werkzaamheden onder de auto worden gebruikt.
2
1
3
54
B
A
D
C
clé d’enjoliveur ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
enjoliveurs .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.10
NLD_UD80952_1
Enjoliveur - Roue (BJA - Renault)
Steek het haakje van de wieldopsleutel 1
(opgeborgen bij het gereedschap) in de
daarvoor bestemde opening dichtbij het ven-
tiel 2.
Om hem weer terug te plaatsen, richt u hem
ten opzichte van het ventiel 2.
Duw de haakjes er in, vanaf het ventiel A,
daarna B en C en tot slot tegenover het ven-
tiel D.
Enjoliveur, roue
VELG, WIEL
Laat nooit gereedschap in de
auto rondslingeren. Dit is ge-
vaarlijk als u plotseling moet
remmen.
Plaats na gebruik de gereedschappen
weer goed in hun steun en berg deze
correct op in zijn houder: risico van ver-
wonding.
1
2
A
B
D
C
changement de roue..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
levage du véhicule
Changement de roue ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
crevaison ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
cric .............................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clé de roue .................................................
(page courante)
5.11
NLD_UD80953_1
Changement de roue (BJA - Renault)
Starten de krik met de hand door de 4 steun-
plaats van de krik in de iets ingespron-
gen gleuf onder de auto, tussen de twee
tanden 5 en in de richting van de pijl 3 te
plaatsen.
Ga door met vastzetten om de onderkant
van de krik goed neer te zetten (hij moet
verticaal onder de auto staan en in één lijn
staan met de kop van de krik).
Draai de zwengel een paar slagen zodat het
wiel vrijkomt van de grond.
Changement de roue
Schakel de alarmknipperlich-
ten in.
Parkeer de auto op veilige afs-
tand van het verkeer op een
horizontale, stroeve en stevige onder-
grond.
Zet de parkeerrem vast en schakel een
versnelling in (eerste of achteruit, of P bij
een automatische transmissie).
Laat alle inzittenden uitstappen en houd
hen op veilige afstand van het verkeer.
VERWISSELEN VAN EEN WIEL (1/2)
2
1
Auto met krik en wielmoersleutel
Verwijder de wieldop (indien van toepas-
sing).
Draai de wielbouten iets los met de wiel-
moersleutel 1.
Plaats de sleutel zo dat u deze naar bene-
den moet drukken.
Houd de krik 2 horizontaal.
De kop van de krik moet in lijn liggen met de
dorpel die het dichtst bij het betrokken wiel
zit, zoals aangeduid met de pijl 3.
3
Als u de auto stilzet in de berm
van de weg, moet u de andere
weggebruikers waarschuwen
door middel van de gevaren-
driehoek of op een andere wijze, vol-
gens de regels van het land waar u bent.
5
4
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
5.12
NLD_UD80953_1
Changement de roue (BJA - Renault)
Auto met waarschuwing bij verlies van
bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning (lekken, te
lage bandenspanning enz.) verschijnt het
waarschuwingslampje op het instru-
mentenpaneel. 2.40.
Als u merkt dat een band lek is
moet u direct stoppen en het
reservewiel monteren.
Een lekke band moet zo snel
mogelijk worden gerepareerd en vóór
terugplaatsing door een deskundige
worden onderzocht.
VERWISSELEN VAN EEN WIEL (2/2)
Draai de wielbouten geheel los en neem het
wiel van de naaf.
Plaats het reservewiel op de naaf en draai
het wiel rond tot de gaten voor de wielbouten
samenvallen.
Controleer of het wiel goed tegen de naaf
is gedrukt.
Laat de krik zakken.
Als het wiel op de grond rust, zet u de bouten
goed vast, en moet u het vastzetten en de
bandenspanning van het reservewiel zo snel
mogelijk laten controleren. Laat nooit gereedschap in de
auto rondslingeren. Dit is ge-
vaarlijk als u plotseling moet
remmen.
Plaats na gebruik de gereedschappen
weer goed in hun steun en berg deze
correct op in zijn houder: risico van ver-
wonding.
Als het reservewiel is geleverd met
bouten, mag u deze bouten uitsluitend
voor het reservewiel gebruiken.
Gebruik de krik alleen voor het verwisse-
len van een wiel.
De krik mag nooit als steun bij werk-
zaamheden onder de auto worden ge-
bruikt.
pneumatiques ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
roues (sécurité)..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.13
NLD_UD80954_1
Pneumatiques (BJA - Renault)
Veiligheid van de banden - wielen
De banden vormen de enige verbinding
tussen de auto en het wegdek, het is daarom
van het grootste belang dat zij in goede staat
verkeren.
Houd u strikt aan de wettelijke voorschriften
op dit gebied.
Pneumatiques (sécurité pneumatiques, roues, utilisation hivernale)
Deze slijtagecontrolestiften zijn op regel-
matige afstanden over de omtrek van het
loopvlak verdeeld. Als het loopvlak van
een band tot aan deze stiften is wegge-
sleten, zoals bij 2, moet u deze band laten
vervangen omdat er dan nog slechts
1,6 mm profiel overblijft.
Ook door overbelasting, door het langdurig
snel rijden bij hoge buitentemperaturen en
door het regelmatig rijden op slechte wegen,
kunnen de banden worden beschadigd,
waardoor de veiligheid in gevaar komt.
BANDEN (1/3)
Bestuurdersfouten, zoals
“rijden tegen een stoeprand”,
kunnen de banden en de
velgen beschadigen, en de
voorwielen of achterwielen ontregelen.
Laat in dat geval hun staat door een
merkdealer controleren.
1
2
Onderhoud van de banden
De banden moeten in goede staat verkeren
en voldoende profiel hebben; de merken die
door onze technische dienst zijn goedge-
keurd, zijn voorzien van slijtagecontrolestif-
ten 1, die op regelmatige afstanden over
de omtrek van het loopvlak zijn verdeeld.
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
5.14
NLD_UD80954_1
Pneumatiques (BJA - Renault)
Auto met waarschuwing bij verlies van
bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning (lekken, te
lage bandenspanning enz.) verschijnt het
waarschuwingslampje op het instru-
mentenpaneel. 2.40.
Reservewiel
5.2, 5.11.
Het kruisen van de wielen
Wij raden u af de wielen onderling van plaats
te verwisselen.
Controleer de spanning bij koude banden,
houd geen rekening met een hogere waarde
bij warm weer of na een snel gereden rit.
Indien u de bandenspanning niet bij koude
banden kunt controleren, moet u de opge-
geven waarden met 0,2 tot 0,3 bar (of 3 PSI)
verhogen.
Verlaag nooit de spanning van een
warme band.
BANDEN (2/3)
Let op, als een ventieldopje
ontbreekt of niet goed vast-
gezet is, kan er lucht uit de
banden ontsnappen en de ban-
denspanning afnemen.
Zorg altijd dat de ventieldopjes gelijk
zijn aan de originele en dat ze helemaal
vastgezet zijn.
Door een te lage banden-
spanning ontstaat vroegtijdige
slijtage en worden de banden
abnormaal heet, met alle ge-
volgen van dien voor de veiligheid:
slechte wegligging;
risico van een klapband of het losla-
ten van het loopvlak.
De bandenspanning is afhankelijk van
de belasting en de snelheid. Pas de ban-
denspanning aan de gebruiksomstan-
digheden aan (raadpleeg de sticker op
de zijkant van het bestuurdersportier).
Bandenspanning
Houd u aan de bandenspanningen (inclusief
het reservewiel), controleer de bandenspan-
ningen ten minste eenmaal per maand en
zeker voor een lange rit (raadpleeg de stic-
ker op de zijkant van het bestuurderspor-
tier).
5.15
NLD_UD80954_1
Pneumatiques (BJA - Renault)
De banden in de winter
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen mogen uitsluitend rond
de voorwielen worden gelegd.
Als een te grote bandenmaat is gemonteerd,
kunnen er geen sneeuwkettingen worden
gemonteerd.
Eenrichtingsbanden
Een Eenrichtingsband moet maar in één
richting worden bevestigd. U moet zich
houden aan deze richting.
Als een Eenrichtingsband bevestigd moet
worden in richting tegenovergesteld aan zijn
rotatie na een lekke band, rijd dan met de
nodige voorzichtigheid, vooral op een natte
weg, omdat de specificatie van de band niet
aangepast zullen worden.
Vervangen van de banden
BANDEN (3/3)
Winterbanden
Voor een optimale grip van uw auto raden
wij u aan deze banden op alle vier wielen
te monteren.
Let op: deze banden hebben soms een pijl
met de draairichting en een indicatie van de
maximumsnelheid die lager kan liggen dan
de topsnelheid van uw auto.
Spijkerbanden
Het gebruik van spijkerbanden is slechts
onder bepaalde omstandigheden toege-
staan. Houd u aan de ter plaatse geldende
voorschriften, en rijd niet sneller dan de
daarmee toegelaten maximum snelheid.
Indien u voor deze banden kiest, moeten zij
in ieder geval links en rechts voor worden
gemonteerd.
Het gebruik van sneeuwkettin-
gen is alleen mogelijk in com-
binatie met banden die even
groot zijn als de oorspronke-
lijk op uw auto gemonteerde banden.
Wij raden u in ieder geval aan een merk-
dealer te raadplegen. Hij weet als geen
ander welke voorzieningen het beste bij
uw auto passen.
Voor uw veiligheid en voor de
naleving van de geldende we-
tgeving.
Als de banden vervangen
moeten worden, mag dit alleen gebeu-
ren door even grote banden van hetzel-
fde merk, met dezelfde eigenschappen
en met hetzelfde profiel.
Ze moeten ofwel ten minste hetzelfde
laadvermogen en dezelfde maximum-
snelheid hebben als de oorspronke-
lijke banden, ofwel zijn geadviseerd
door een merkdealer.
Indien u deze instructies niet respec-
teert, kunt u uw veiligheid in gevaar
brengen en is uw auto mogelijk niet
conform de voorschriften.
Risico op verlies van de controle over
de auto.
changement de lampes .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de croisement ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de direction ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de position ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de route ................................................
(page courante)
lampes
remplacement ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
projecteurs
avant ....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clignotants .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
projecteurs
remplacement des lampes ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.16
NLD_UD80955_1
Projecteurs avant : remplacement des lampes (BJA - Renault)
Projecteurs avant (remplacement des lampes)
KOPLAMPEN: de lampen vervangen
Richtingaanwijzers/dimlichten/
LED-koplampen grootlicht 1
Raadpleeg een merkdealer.
LED-dagrijverlichting en
markeringslichten 2
(afhankelijk van de auto)
Raadpleeg een merkdealer.
Wijzig niet zelf de bedrading
van de auto want door een ver-
keerde aansluiting kan de elek-
trische installatie worden be-
schadigd (bedrading, organen en in het
bijzonder de dynamo). Laat eventuele
veranderingen door een merkdealer uit-
voeren. Hij beschikt over de noodzake-
lijke onderdelen.
1
2
ampoules
remplacement ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
changement de lampes .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clignotants .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de direction ..........................................
(page courante)
feux :
de position ...........................................
(page courante)
feux :
de stop .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
lampes
remplacement ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.17
NLD_UD80956_1
Feux arrière et latéraux : remplacement des lampes (BJA - Renault)
Feux arrière et latéraux (remplacement des lampes)
De lampen staan onder druk
en kunnen openbarsten bij het
vervangen.
Verwondingsgevaar
ACHTERLICHTEN EN ZIJLICHTEN: de lampen vervangen (1/4)
Zorg dat u altijd een doos met reserve-
lampen en -zekeringen in de auto heeft,
deze is verkrijgbaar bij een merkdealer.
LED-markerings-/remlicht 1
Raadpleeg een merkdealer.
Richtingaanwijzers 5
Open de kofferbak;
verwijder de wieldop 2;
schroef de moer los 3;
Maak van buitenaf de lichten vrij door ze
naar achteren te trekken;
verwijder de lamphouder 4 door deze
een kwartslag te draaien, los te schroe-
ven en daarna de lamp er uit te halen.
Lamptype: WY16W.
Bij het monteren
Ga bij het monteren te werk in omgekeerde
volgorde en let op dat de bedrading niet
wordt beschadigd.
12
5
3
4
feux :
de brouillard .........................................
(page courante)
feux :
de plaque d’immatriculation .................
(page courante)
feux :
de recul ................................................
(page courante)
5.18
NLD_UD80956_1
Feux arrière et latéraux : remplacement des lampes (BJA - Renault)
De lampen staan onder druk
en kunnen openbarsten bij het
vervangen.
Verwondingsgevaar
ACHTERLICHTEN EN ZIJLICHTEN: de lampen vervangen (2/4)
Mistlichten en
achteruitrijlichten 6
Raadpleeg een merkdealer.
6
7
Derde remlicht 7
Raadpleeg een merkdealer.
Kentekenverlichting 8
Druk op het lipje 9 om het lamphuis los te
maken;
verwijder het kapje van het lamphuis om
bij de lamp te kunnen komen.
Lamptype: W5W.
9
8
9
feux :
de plaque d’immatriculation .................
(page courante)
répétiteurs latéraux ....................................
(page courante)
5.19
NLD_UD80956_1
Feux arrière et latéraux : remplacement des lampes (BJA - Renault)
Led-kentekenplaatverlichting 10
(Afhankelijk van de auto)
Raadpleeg een merkdealer.
De lampen staan onder druk
en kunnen openbarsten bij het
vervangen.
Verwondingsgevaar
Répétiteurs latéraux (remplacement des lampes)
ACHTERLICHTEN EN ZIJLICHTEN: de lampen vervangen (3/4)
11
10
LED-zijknipperlichten 11
(afhankelijk van de auto)
Raadpleeg een merkdealer.
5.20
NLD_UD80956_1
Feux arrière et latéraux : remplacement des lampes (BJA - Renault)
schroef de moer los 16;
Maak van buitenaf de lichten vrij door ze
naar achteren te trekken;
verwijder de lamphouder 17 door deze
een kwartslag te draaien, los te schroe-
ven en daarna de lamp er uit te halen.
Lamptype: WY16W.
ACHTERLICHTEN EN ZIJLICHTEN: de lampen vervangen (4/4)
Bij het monteren
Ga bij het monteren te werk in omgekeerde
volgorde en let op dat de bedrading niet
wordt beschadigd.
De lampen staan onder druk
en kunnen openbarsten bij het
vervangen.
Verwondingsgevaar
Zorg dat u altijd een doos met reserve-
lampen en -zekeringen in de auto heeft,
deze is verkrijgbaar bij een merkdealer.
Speciaal geval bij de E-Tech
hybride versie
LED-markerings-/remlicht 12
Raadpleeg een merkdealer.
Richtingaanwijzers 13
Open de kofferbak;
verwijder de wieldop 14;
voor het rechterlicht duwt u de leiding 15
opzij voor toegang tot de moer 16;
12
14
13
17
15
16
Als u het rechterlicht terugplaatst, moet
u de leiding 4 terugplaatsen in de oor-
spronkelijke positie.
ampoules
remplacement ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
éclairage :
intérieur ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
plafonnier ...................................................
(page courante)
spots d’éclairage........................................
(page courante)
éclairage intérieur :
remplacement des lampes ...................
(page courante)
5.21
NLD_UD80957_1
Eclairage intérieur : remplacement des lampes (BJA - Renault)
Éclairage intérieur (remplacement des lampes)
Binnenlicht
Binnenlicht uitgerust met verspreiders 1
Maak de lichtkap met een platte schroeven-
draaier los.
Maak de betreffende lamp vrij.
Lamptype: W5W.
BINNENVERLICHTING: vervangen van een lamp (1/2)
De lampen staan onder druk
en kunnen openbarsten bij het
vervangen.
Verwondingsgevaar.
Leesspots 2
Raadpleeg een merkdealer.
2
1
1
miroirs de courtoisie ..................................
(page courante)
éclairage de coffre
remplacement des lampes ...................
(page courante)
5.22
NLD_UD80957_1
Eclairage intérieur : remplacement des lampes (BJA - Renault)
BINNENVERLICHTING: vervangen van een lamp (2/2)
Verlichting dashboardkastje
Maak met een platte schroevendraaier het
lamphuis 4 los door het lipje aan de linker-
kant van het lamphuis in te drukken.
Maak de betreffende lamp vrij.
Lamptype: W5W.
Sfeerverlichting
Raadpleeg een merkdealer.
4
3
Verlichting bagageruimte
Maak met een platte schroevendraaier het
lamphuis 3 los door het lipje aan de linker-
kant van het lamphuis in te drukken.
Maak de betreffende lamp vrij.
Lamptype: W5W.
clé/télécommande à radiofréquence
pile .......................................................
(page courante)
배배배 ..........................................................
(current page)
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
clés
remplacement de la pile .......................
(page courante)
télécommande
piles .....................................................
(page courante)
pile (télécommande) ..................................
(page courante)
5.23
NLD_UD80958_1
Clé à télécommande : pile (BJA - Renault)
Clé à télécommande : pile
SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING: accu (1/2)
N.B.: raak bij het vervangen van het batte-
rijtje niet de elektronische printplaat in de
sleutel aan.
Controleer bij het monteren, of het deksel
goed vastzit en de schroef goed vastgezet
is.
De batterijtjes zijn verkrijgbaar bij een
merkdealer, de levensduur is ongeveer
twee jaar.
Let op dat er geen inkt op het batterijtje
zit: risico van slecht elektrisch contact.
1
2
Als deze vervangen moet
worden, moet u hetzelfde of
een gelijkwaardig batterijtype
gebruiken (raadpleeg een
merkdealer).
Vervangen van het batterijtje
Open de afstandsbediening via gleuf 1 met
behulp van een platte schroevendraaier en
vervang de batterij 2 en let daarbij op het
type batterij en de juiste polariteit (+ en -) die
op de onderkant van het deksel zijn aange-
geven.
5.24
NLD_UD80958_1
Clé à télécommande : pile (BJA - Renault)
storingen
Als de accu om een juiste werking te kunnen
garanderen, kunt u nog steeds de auto star-
ten en vergrendelen/ontgrendelen 1.27.
SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING: accu (2/2)
Gooi lege batterijen niet weg, maar lever
ze in bij een inzamelpunt voor lege bat-
terijen.
Voorzorgen met betrekking
tot batterijen:
Houd (nieuwe of oude) bat-
terijen buiten het bereik van
kinderen.
batterijen niet inslikken;
Risico van chemische brandwon-
den die dodelijk kunnen zijn.
Indien er batterijtjes zijn ingeslikt of in
het lichaam ingebracht, moet zo snel
mogelijk een arts worden geraad-
pleegd.
Bij het vervangen:
Controleer of de batterijtjes
goed zijn geplaatst.
Risico van explosie.
Als de klep niet goed sluit: niet ge-
bruiken en buiten bereik van kinderen
houden.
carte : pile ..................................................
(page courante)
piles ...........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte : pile ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
clés
remplacement de la pile .......................
(page courante)
5.25
NLD_UD80959_1
Carte : pile (BJA - Renault)
Carte : pile
KAART: batterij (1/2)
Vervangen van het batterijtje
Als het bericht “Batterij kaart bijna leeg” ver-
schijnt op het instrumentenpaneel, vervangt
u het batterijtje in de kaart:
schuif de behuizing achter 1 omlaag ter-
wijl u op de zone A drukt;
verwijder het afdekkapje 2 van het batte-
rijtje;
verwijder het batterijtje door op één kant
ervan te drukken en het aan de andere
kant op te tillen;
plaats dit terug volgens de richting en sja-
bloon aangegeven in het deksel.
Ga bij het monteren te werk in omgekeerde
volgorde, druk daarna vier keer, in de nabij-
heid van de auto, op één van de knoppen
van de card: de boodschap verdwijnt als
weer gestart wordt.
Zorg dat het deksel goed vastzit.
Opmerking: kom bij het vervangen van het
batterijtje niet aan het elektronische circuit
en de contacten in de kaart.
2
A
1
Als deze vervangen moet
worden, moet u hetzelfde of
een gelijkwaardig batterijtype
gebruiken (raadpleeg een
merkdealer).
Bij het vervangen:
Controleer of de batterijtjes
goed zijn geplaatst.
Risico van explosie.
Als de klep niet goed sluit: niet ge-
bruiken en buiten bereik van kinderen
houden.
De batterijtjes zijn verkrijgbaar bij een
merkdealer, de levensduur is ongeveer
twee jaar. Let op dat er geen inkt op het
batterijtje zit: risico van slecht elektrisch
contact.
5.26
NLD_UD80959_1
Carte : pile (BJA - Renault)
Gooi lege batterijen niet weg, maar lever
ze in bij een inzamelpunt voor lege bat-
terijen.
Voorzorgen met betrekking
tot batterijen:
Houd (nieuwe of oude) bat-
terijen buiten het bereik van
kinderen.
batterijen niet inslikken;
Risico van chemische brandwon-
den die dodelijk kunnen zijn.
Indien er batterijtjes zijn ingeslikt of in
het lichaam ingebracht, moet zo snel
mogelijk een arts worden geraad-
pleegd.
KAART: batterij (2/2)
storingen
Als de accu om een juiste werking te kunnen
garanderen, kunt u nog steeds de auto star-
ten en vergrendelen/ontgrendelen 1.27.
batterie.......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
batterie
dépannage ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.27
NLD_UD80960_1
Batterie : dépannage (BJA - Renault)
Batterie
ACCU: storing (1/5)
Om vonkvorming te voorkomen:
Controleer of alle stroomverbruikers (bin-
nenlichten enz.) zijn uitgeschakeld voor-
dat u de accuklemmen losmaakt of aan-
sluit;
schakel de acculader uit voordat u deze
op de accu aansluit of ervan losmaakt;
– plaats geen metalen voorwerpen op de
accu; dit kan kortsluiting veroorzaken
tussen de accupolen;
wacht minstens vijf minuten na het afzet-
ten van de motor voordat u de accuka-
bels losmaakt;
sluit de accukabels weer aan nadat u
alles terug hebt geplaatst.
Aansluiting van een acculader
De acculader moet geschikt zijn voor een
accu met een nominale spanning van
12 volt.
Maak de accukabels nooit los als de motor
draait. Houd u aan de voorschriften van
de fabrikant van de acculader.
Voor bepaalde accu’s gelden
speciale voorwaarden bij het
laden, raadpleeg uw merkdea-
ler.
Voorkom elk risico op een vonk die on-
middellijk een explosie tot gevolg zou
kunnen hebben. Zorg dat het opladen
in een goed geventileerde ruimte plaats-
vindt.
Gevaar van ernstige verwondingen.
De accu bevat zwavelzuur.
Vermijd daarom contact met de
ogen, de huid of kleding. Bij on-
verhoopt contact spoelen met
veel water. Indien nodig een arts raad-
plegen.
Houd open vuur, hete voorwerpen en
vonken weg van de batterij-onderdelen
vanwege explosiegevaar.
Let op bij werkzaamheden dicht bij
de motor, deze kan nog warm zijn.
Bovendien kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.4 2.7.
5.28
NLD_UD80960_1
Batterie : dépannage (BJA - Renault)
ACCU: storing (2/5)
3
2
1
Opmerking: bij de E-Tech hybride versie
is de accu niet rechtstreeks toegankelijk; u
moet de externe aansluitingen in de motor-
ruimte gebruiken. Raadpleeg de volgende
pagina’s.
Accu in de motorruimte
De accu is niet direct toegankelijk.
Gebruik de aansluiting 1 (+) en de aanslui-
ting 2 () in de motorruimte.
Til de afdekkap op 3 van de aanslui-
ting 1 (+).
Gebruik uw E-Techhybride auto niet om
de 12V-accu van een andere auto op te
laden.
Het elektrische vermogen in de
12V-hulpbatterij van een E-Tech hybride
voertuig is hiervoor ontoereikend.
Risico van beschadiging van de auto.
Starten met starthulpkabels
Als u voor het starten de accu van een
andere auto moet gebruiken, koop dan de
startkabels (met groot oppervlak) bij een
merkdealer of controleer, als u reeds start-
kabels heeft, of deze in goede staat verke-
ren.
Beide accu’s moeten dezelfde spanning
hebben: 12 Volt.
De hulpaccu moet minstens dezelfde capa-
citeit (ampère-uur, Ah) hebben als de ontla-
den accu.
Let erop dat de auto’s elkaar niet raken
(kortsluitingsgevaar als u de pluspolen met
elkaar verbindt) en dat de ontladen accu
goed aangesloten is. Zet het contact af van
uw auto.
Start de motor van de hulpauto en laat deze
met een middelmatig toerental draaien.
5.29
NLD_UD80960_1
Batterie : dépannage (BJA - Renault)
Controleer of de kabels A en B
elkaar nergens raken en of de
positieve kabel A geen me-
talen delen van de hulpauto
raakt.
Risico van letsel en/of beschadiging
van de auto.
1
2
5
A
B
4
Sluit de positieve kabel aan A op de aan-
sluiting 1 (+) en daarna op de aanslui-
ting 5 (+) van de hulpaccu.
Sluit de negatieve kabel B aan op de aan-
sluiting 4 () van de hulpaccu en daarna op
de aansluiting 2 ().
ACCU: storing (3/5)
Start de motor van de hulpauto en laat deze
met een middelmatig toerental draaien.
Als de motor van uw voertuig niet onmid-
dellijk start, zet u het contact af en wacht
u enkele seconden voordat u de handeling
herhaalt.
Ontkoppel bij draaiende motor de kabels A
en B in omgekeerde volgorde (2 - 4 - 5 - 1).
Plaats de afdekkap 3 terug op de aanslui-
ting 1 (+).
5.30
NLD_UD80960_1
Batterie : dépannage (BJA - Renault)
Externe aansluitingen
(E-Tech hybride versie)
Gebruik de aansluiting 6 (+) en de aan-
sluiting 7 () in de motorruimte.
Het is verboden om de posi-
tieve kabel in de motorruimte
los te koppelen.
Risico van onbedoeld star-
ten van de motor.
Risico van brandwonden door rond-
schietende vonken.
Opmerking: open het afdekkapje 8 van de
aansluiting 6 (+) door op de knop te druk-
ken 9 zoals aangegeven met de pijl.
7
6
8
9
ACCU: storing (4/5)
5.31
NLD_UD80960_1
Batterie : dépannage (BJA - Renault)
6
7
C
10 11
D
Sluit de positieve kabel aan C op de aan-
sluiting 6 (+) en daarna op aansluiting 10
(+) van de hulpaccu.
Sluit de negatieve kabel D aan op de
pool 11 (–) van de hulpaccu en daarna op
de terminal 7 (–).
Trap het rempedaal en druk op de Startknop,
of, afhankelijk van de auto, draai de contact-
sleutel om. Zodra het contact is ingescha-
keld, ontkoppelt u de kabels C en D in de
omgekeerde volgorde (6 - 10 - 11 - 7).
Controleer na elke handeling van het afdek-
kapje 3, of het lipje 13 op het aansluitblok
zit 12.
13
12
8
ACCU: storing (5/5)
Controleer of de kabels C en D
elkaar ner- gens raken en of de
positieve kabel C geen metalen
delen van de hulpauto raakt.
Risico van letsel en/of beschadiging
van de auto.
haut-parleurs
emplacement .......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
installation radio.........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pré-équipement radio ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
radio
pré-équipement .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)équipements multi-
média .........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.32
NLD_UD80961_1
Prééquipement radio (BJA - Renault)
Inbouwplaats voor de radio 1
Maak het afdekplaatje los. Hierachter bevin-
den zich de aansluitingen voor: de antenne,
de voedingen + en – en de luidsprekerbe-
drading.
Pré-équipement radio
Luidsprekers in de
voorportieren 2
Raadpleeg een merkdealer voor het instal-
leren van een uitrusting.
RADIOVOORBEREIDING
1
2
Volg altijd nauwgezet de inbouwvoor-
schriften van de uitrusting op.
De benodigde steunen en verbin-
dingskabels die de merkdealer u kan
leveren, verschillen per type auto en
per type radio.
Raadpleeg een merkdealer voor hun
onderdeelnummers.
Wijzig niet zelf de bedrading van de
auto want door een verkeerde aan-
sluiting kan de elektrische installatie
worden beschadigd (bedrading, orga-
nen en in het bijzonder de dynamo).
Laat eventuele veranderingen door
een merkdealer uitvoeren.
accessoires................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
installation accessoires..............................
(page courante)
5.33
NLD_UD80962_1
Accessoires (BJA - Renault)
Installation et utilisation d’accessoires : recommandations importantes
INSTALLATIE EN GEBRUIK VAN ACCESSOIRES: belangrijke adviezen
Elektrische en elektronische accessoires
Controleer vóór het installeren van een dergelijk accessoire (bij zenders/ontvangers vooral: frequentieband, vermogen, plaats van de
antenne enz.) of dat geschikt is voor uw auto. Vraag advies aan een merkdealer.
Voordat u een accessoire op een stopcontact aansluit, moet u controleren of u het maximaal toegestane vermogen voor het stopcon-
tact niet overschrijdt 3.18 3.32. Risico van brand.
Werkzaamheden aan het elektrische en/of elektronische circuit van het voertuig mogen alleen worden uitgevoerd door een gekwalificeerde
vakman. Een onjuiste aansluiting en/of installatie van elektrische/elektronische accessoires die niet door de fabrikant zijn goedgekeurd, kan
leiden tot:
schade aan de elektrische en/of elektronische apparatuur;
schade aan daarop aangesloten onderdelen;
het verzamelen en gebruiken van voertuiggegevens;
een inbreuk op uw privacy (wijziging of verwijdering van en/of ongeoorloofde toegang tot persoonsgegevens).
Risico van ernstige ongevallen. Risico van inbreuk op privacy.
Als u op een later tijdstip elektrische apparatuur wilt installeren, moet u het vermogen en de positie van de bijbehorende zekering controleren.
De diagnoseaansluiting gebruiken
Het aansluiten van elektronische accessoires op de diagnoseaansluiting kan de elektronische systemen van het voertuig ernstig verstoren
en/of inbreuk maken op uw privacy (wijziging of verwijdering van en/of ongeoorloofde toegang tot persoonsgegevens). Voor uw veiligheid is
het raadzaam alleen door de fabrikant goedgekeurde elektronische accessoires te gebruiken, raadpleeg een merkdealer. Risico van ernstig
ongeval. Risico van inbreuk op privacy.
Achteraf inbouwen van accessoires
Als u accessoires op de auto wilt installeren: raadpleeg een merkdealer. Om zeker te zijn dat uw auto goed werkt en om elk risico te vermij-
den dat uw veiligheid kan aantasten, raden wij u aan om door de constructeur goedgekeurde accessoires te gebruiken: deze zijn aan uw auto
aangepast en alleen deze worden door de constructeur gegarandeerd.
Als u een antidiefstalstang gebruikt, bevestig deze dan uitsluitend op het rempedaal.
Hinder bij het rijden
Aan de bestuurderskant mogen alleen voor de auto geschikte matten worden gebruikt, die moeten worden vastgezet aan de vooraf geïnstal-
leerde onderdelen. Controleer regelmatig of ze goed vastzitten. Stapel niet meerdere matten op elkaar. Gevaar van hakende pedalen.
fusibles ......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.34
NLD_UD80963_1
Fusibles (BJA - Renault)
Fusibles
Zekeringenkastjes
Controleer de staat van de zekeringen als
een elektrisch apparaat niet werkt.
Zekeringen in het interieur A
Maak het klepje 1 los.
ZEKERINGEN (1/4)
Zorg dat u altijd een doos met reserve-
lampen en -zekeringen in de auto heeft,
deze is verkrijgbaar bij een merkdealer.
Zekeringen bevinden zich in het interieur
achter een klep in het C dashboardkastje
Maak het klepje 3 los.
A
C
Zekeringen in het interieur B
Maak het klepje 2 los.
Open en kantel de 2 klep helemaal en trek
hem naar beneden om toegang te krijgen tot
de zekeringen.
2
B
Controleer de betreffende zekering en vervang hem, indien nodig, door een ze-
kering met hetzelfde amperage als de oorspronkelijke zekering.
Door een te sterke zekering kan de bedrading te heet worden en kan brand ont-
staan als een elektrisch orgaan door een storing te veel stroom verbruikt.
1
3
5.35
NLD_UD80963_1
Fusibles (BJA - Renault)
ZEKERINGEN (2/4)
Zorg dat u altijd een doos met reserve-
lampen en -zekeringen in de auto heeft,
deze is verkrijgbaar bij een merkdealer.
Controleer de betreffende ze-
kering en vervang hem, indien
nodig, door een zekering met
hetzelfde amperage als de
oorspronkelijke zekering.
Door een te sterke zekering kan de be-
drading te heet worden en kan brand
ontstaan als een elektrisch orgaan door
een storing te veel stroom verbruikt.
Tangetje 4
Trek de zekering los met behulp van het tan-
getje 4 aan de achterkant van de klep.
U kunt de zekering uit het tangetje schuiven.
Gebruik niet de ongebruikte plaatsen op de
zekeringplaat om reservezekeringen in te
steken.
4
5.36
NLD_UD80963_1
Fusibles (BJA - Renault)
ZEKERINGEN (3/4)
Bestemming van de zekeringen
(de aanwezigheid van de zekeringen hangt van het uitrustingsniveau van de auto af)
Symbool Bestemming
HRuitensproeier
îMultimedia-accessoireaansluiting, multimediascherm
ÆVoor en achter tweede rij accessoireaansluiting
ÌGeluidssignaal
ÝAansluiting trekhaak
Verwarmde achteruitkijkspiegels
×Remlichten, UCH
UCH, ruitenwisser achter, mistlamp achter
DRichtingaanwijzerlichten, alarmknipperlichten, derde
remlichten
Raadpleeg de sticker met de verklaring
van de zekeringen in de opbergruimte.
Bepaalde zekeringen mogen alleen
worden vervangen door een vakman.
Deze zekeringen staan niet aangegeven
op de sticker.
U mag enkel werkzaamheden uitvoeren
aan de zekeringen die zijn aangegeven
op de sticker.
5.37
NLD_UD80963_1
Fusibles (BJA - Renault)
ZEKERINGEN (4/4)
Zekeringen in de motorruimte D
Bepaalde functies worden beschermd door
zekeringen in de motorruimte in huis D.
Vanwege de moeilijke bereikbaarheid, advi-
seren wij het vervangen van deze zeke-
ringen over te laten aan een merkdealer.
D
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.4 of 2.7.
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar
5
LPG-zekeringen in het voorste
vak
5-zekering: stroomonderbreking LPG-motor.
essuie-vitres/lave-vitre
remplacement des balais .....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
essuie-vitres/lave-vitre ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.38
NLD_UD80964_1
Balais d essuie-vitres (BJA - Renault)
Balais d’essuie-vitres : remplacement
RUITENWISSERBLADEN: vervanging (1/2)
Ruitenwisserbladen voorruit 2
vervangen
Zet de ruitenwissers in de onderhouds-
stand B voordat u ze vervangt.
Met contact aan of draaiende motor:
stel de schakelaar in 1 op stand A twee
keer achter elkaar (één wisbeweging): de
ruitenwisserbladen stoppen in stand B
weg van de motorkap;
til de ruitenwisserarm 3 op;
zet de 4 tab lager en verwijder het blad 2.
3
2
4
Bij het monteren
Om het ruitenwisserblad 2 terug te plaats-
ten, klemt u deze in de houder in de arm 3
tot u een klik hoort.
Controleer of het blad goed is vergrendeld.
Om de ruitenwisserbladen terug te zetten in
de onderste stand terug moet u controleren
of de ruitenwisserbladen zijn neergeklapt op
de voorruit. Zet vervolgens de 1 schakelaar
in stand A (één wisbeweging): de ruitenwis-
serbladen klappen dan in de motorkap bij
het aanzetten van het contact.
B
Let op de staat van de ruitenwisserbla-
den.
Hun levensduur hangt van u af:
reinig de bladen, de voorruit en de
achterruit regelmatig met water met
zeep;
gebruik ze niet als de voorruit of ach-
terruit droog zijn;
maak ze los van de voorruit of achter-
ruit als ze lang niet gebruikt zijn.
1A
5.39
NLD_UD80964_1
Balais d essuie-vitres (BJA - Renault)
RUITENWISSERBLADEN: vervanging (2/2)
Let op de staat van de ruitenwisserbla-
den.
reinig de bladen, de voorruit en de
achterruit regelmatig met water met
zeep;
gebruik ze niet als de voorruit of ach-
terruit droog zijn;
maak ze los van de voorruit of achter-
ruit als ze lang niet gebruikt zijn.
B
Bij het monteren
Monteer het ruitenwisserblad in omgekeerde
volgorde van losmaken.
Controleer of het blad goed is vergrendeld.
Ruitenwisserblad achter 5
Met de schakelaar in ruststand (uitgescha-
keld):
til de ruitenwisserarm 6 op;
kantel het blad horizontaal 5 (bewe-
ging B) tot het losklikt;
verwijder het blad door er aan te trekken.
6
Voordat u het blad van de ach-
terste ruitenwisser vervangt,
moet u nagaan of de schake-
laar in ruststand staat (uitge-
schakeld is).
Verwondingsgevaar.
5
Controleer als het vriest,
voordat u wegrijdt, of de ruiten-
wisserbladen niet aan de ruit
zijn vastgevroren. De wisser-
motor kan hierdoor te warm worden.
Let op de staat van de ruitenwisser-
bladen. Zodra hun werking afneemt
moet u ze vervangen, ongeveer eens
per jaar.
Bij het vervangen van het blad, let bij het
verwijderen van het blad op, dat u hem
niet op de ruit laat vallen: u zou de ruit
kunnen breken.
anneaux de remorquage ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
remorquage
dépannage ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.40
NLD_UD80965_1
Remorquage : dépannage (BJA - Renault)
Remorquage
SLEPEN: pechhulp (1/2)
Zet vóór het slepen de hendel in de neu-
traalstand (N in voertuigen met een automa-
tische transmissie) en wacht vervolgens
ongeveer één minuut (in geval van de
E-Tech hybride versie), ontgrendel de stuur-
kolom en zet de parkeerrem los.
Stuurkolomontgrendeling
Afhankelijk van de auto steekt u de sleutel
in het contact en zet deze in de ON 2-stand,
of drukt u, met de kaart in het interieur, circa
twee seconden op de startknop.
Zet de hendel terug in neutraal (stand N voor
een auto met automatische transmissie)
Wacht in geval van de E-Tech hybride versie
ongeveer één minuut vóór het slepen.
De stuurkolom ontgrendelt en de accessoi-
res ontvangen voeding; u kunt de verlichting
gebruiken (remlichten, richtingaanwijzers
enzovoort).
In het donker moet de auto verlicht zijn.
Als u klaar bent met slepen, kunt u (afhanke-
lijk van de auto) twee keer op de startknop
van de motor drukken (risico op ontladen
van de accu).
Houd u altijd aan de wettelijke bepalingen
inzake het slepen.
Als u de sleepauto bestuurt, let dan op het
toegestane sleepgewicht voor uw auto
6.10.
Slepen van een auto met een
automatische transmissie
Vervoer de auto op een plateau of sleep
hem met beide voorwielen van de grond.
In uitzonderlijke omstandigheden kunt
u de auto verslepen met de vier wielen op
de grond, uitsluitend vooruit rijdend met de
versnellingshendel in neutrale stand N, over
een afstand van maximaal 80 km en met
een maximale snelheid van 25 km/u.
Als bij het wegrijden de hendel is vergren-
deld in stand P kan zelfs als u het rempe-
daal indrukt, de hendel handmatig worden
vrijgezet om de wielen die draaien te ont-
grendelen.
Om dit te doen, maakt u de onderkant van
de stofhoes los en drukt u tegelijkertijd op
de druktoets 2 en op knop 1 op de hendel
om deze te ontgrendelen en naar stand N
te gaan.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merk-
dealer.
2
Laat de kaart in de auto tijdens
het slepen.
Risico van blokkeren van de
stuurkolom.
1
5.41
NLD_UD80965_1
Remorquage : dépannage (BJA - Renault)
Toegang tot de sleeppunten
Sleeppunt voor
Druk op de zone A en houdt deze zone in-
gedrukt terwijl u aan de zone B trekt om de
klep 4 te openen.
Sleeppunt achter
Druk op de zone C en houdt deze zone in-
gedrukt terwijl u aan de zone D trekt om de
klep 6 te openen.
SLEPEN: pechhulp (2/2)
Gebruik uitsluitend de sleeppunten
voor 3 en achter 7 (en nooit de aandrijfas-
sen of enig ander deel van de auto).
Deze sleeppunten mogen alleen voor slepen
worden gebruikt.
Ze mogen nooit worden gebruikt om de auto
direct of indirect op te tillen.
Laat nooit gereedschap in de
auto rondslingeren. Dit is ge-
vaarlijk als u plotseling moet
remmen.
Zet het sleepoog 5 volledig vast: eerst
met de hand tot dit blokkeert, daarna door
het te vergrendelen met de wielmoersleutel
of, afhankelijk van de auto, de hendel.
Gebruik uitsluitend het sleepoog 5 en de
wielmoersleutel of de hendel geleverd bij het
gereedschap. 5.9.
B
A
C
D
Gebruik een starre sleep-
stang. Indien u een touw of
kabel gebruikt bij het slepen
(als dit wettelijk toegestaan is),
moet de auto die gesleept wordt nog
kunnen remmen.
De auto die gesleept wordt, moet te
allen tijde bestuurbaar zijn.
Accelereer en rem gelijkmatig en
zonder schokken om te voorkomen
dat de auto beschadigen.
In alle gevallen, is het raadzaam om
25 km/u niet te overschrijden.
37
5
6
5
4
Zorg ervoor dat het sleepoog
correct met bouten is beves-
tigd.
Risico om het gesleepte
object te verliezen.
Wanneer het contact is uitge-
schakeld, werken de stuur- en
remhulpfuncties niet meer.
anomalies de fonctionnement....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.42
NLD_UD80966_1
Anomalies de fonctionnement (BJA - Renault)
Anomalies de fonctionnement
STORINGEN (1/7)
Gebruik van de kaart MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
De kaart kan geen portieren ontgrendelen
of vergrendelen.
Batterij van de card leeg. Vervang de batterij. U kunt nog steeds uw auto
vergrendelen/ontgrendelen en starten. 1.27
en 2.3 of 2.7.
Gebruik van apparaten die op dezelfde
frequentie als de card werken (mobiele te-
lefoon, enz.).
Gebruik deze apparaten niet langer of gebruik
de sleutel. 1.27.
De auto bevindt zich in een sterk elektro-
magnetisch veld.
Accu van de auto ontladen.
Gebruik de sleutel die in de card is geïntegreerd
1.27.
De boodschap “Plaats de kaart in zone
+ START” verschijnt op het instrumenten-
paneel.
Plaats de card in de daarvoor bestemde posi-
tie 2.7 en druk vervolgens op de op START-
toets.
De motor van de auto is gestart. Als de motor draait, werkt het vergrendelen/ont-
grendelen van de card niet. Zet het contact uit.
Desynchronisatie van de kaart Ontgrendel het bestuurdersportier door de sleu-
tel die in de kaart zit, in het portierslot te steken
1.27, plaats de kaart in de daarvoor bestemde
positie 2.7 en druk op START om de kaart te
synchroniseren.
5.43
NLD_UD80966_1
Anomalies de fonctionnement (BJA - Renault)
Onderstaande aanwijzingen helpen u eventuele storingen snel, maar voorlopig, te verhelpen. Laat de auto echter wel zo spoedig mo-
gelijk door een merkdealer nakijken.
Gebruik van de afstandsbediening MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
De afstandsbediening werkt niet voor het
ontgrendelen of vergrendelen van de por-
tieren.
Batterij van de afstandsbediening leeg. Gebruik de sleutel.
Gebruik van apparaten die op dezelfde frequen-
tie als de afstandsbediening werken (mobiele te-
lefoon, enz.).
Gebruik deze apparaten niet of gebruik de sleu-
tel.
De auto bevindt zich in een sterk elektromagne-
tisch veld.
Accu ontladen.
Vervang de batterij. U kunt nog steeds uw auto
vergrendelen/ontgrendelen en starten. 1.27
en 2.3 of 2.7.
De motor van de auto is gestart. Als de motor draait, werkt het vergrendelen/
ontgrendelen met de sleutel niet. Zet het con-
tact uit.
Desynchronisatie van de afstandsbediening Ontgrendel het bestuurdersportier door de sleu-
tel in het portierslot te steken 1.27, en start
vervolgens de motor om de afstandsbediening
te synchroniseren 2.4 of 2.7.
STORINGEN (2/7)
5.44
NLD_UD80966_1
Anomalies de fonctionnement (BJA - Renault)
STORINGEN (3/7)
U schakelt de startmotor in MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
De controlelampjes op het instrumentenpa-
neel gaan zwakker of niet branden, de start-
motor draait niet.
Accuklemmen niet goed vastgezet,
los of geoxideerd.
Vastzetten, aansluiten of reinigen indien geoxideerd.
Accu ontladen of defect. Sluit een andere accu aan op de ontladen accu. 5.27 of
vervang de accu indien nodig.
Duw de auto niet aan als de stuurkolom is vergrendeld.
Circuit defect. Raadpleeg een merkdealer.
De motor wil niet starten. De voorwaarden voor het starten
zijn niet vervuld.
2.3 of 2.7.
De kaart werkt niet. Plaats de kaart in de hiervoor bestemde uitsparing in het
middenconsole.
2.3 of 2.7.
Met stilstaande auto, koude motor, is het sta-
tionair toerental hoog.
Bij een benzinemotor is dit is
meestal geen storing. Het kan
worden veroorzaakt door de stij-
gende temperatuur van de motor.
Het stationair toerental van de motor moet na ongeveer
een minuut zakken. Zo niet dan is er mogelijk een andere
oorzaak. Roep de hulp in van een merkdealer.
De motor weigert te stoppen. Card niet gedetecteerd. Plaats de kaart in de hiervoor bestemde uitsparing in het
middenconsole.
Druk lang op de startknop.
Elektronische storing. Druk 3 keer snel op de startknop of houd deze ingedrukt.
De stuurkolom blijft vergrendeld. Stuurwiel geblokkeerd. Beweeg het stuurwiel terwijl u de startknop van de motor
indrukt (of, afhankelijk van de auto, de contactsleutel ge-
bruikt) 2.3.
Elektrische installatie defect. Raadpleeg een merkdealer.
5.45
NLD_UD80966_1
Anomalies de fonctionnement (BJA - Renault)
STORINGEN (4/7)
Tijdens het rijden MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
Trillingen. Banden te zacht, beschadigd of uit balans. Controleer de bandenspanning, als deze goed
is, laat dan de banden door een merkdealer na-
kijken.
Witte rook uit de uitlaat. Bij een dieselmotor hoeft dit geen storing
te zijn. De rook ontstaat door de regenera-
tie van het roetfilter.
.
Bij een benzinemotor is dit is meestal geen
storing. Afhankelijk van de weersomstan-
digheden (koud, vochtig enz.), kan er bij
sterk accelereren rook ontstaan.
Laat het toerental zakken en vermijd plots ac-
celereren, zodat de rook geleidelijk verdwijnt. Zo
niet dan is er mogelijk een andere oorzaak. Ga
naar een merkdealer.
Rook onder de motorkap. Kortsluiting of lekkage van het koelcircuit. Stop, zet het contact uit, ga bij de auto vandaan
en roep de hulp in van een merkdealer.
Het waarschuwingslampje voor de olie-
druk gaat branden:
in een bocht of tijdens het remmen Het peil is te laag. Motorolie bijvullen 4.5.
dooft langzaam of blijft branden bij gas
geven
Te lage oliedruk. Stop en roep de hulp in van een merkdealer.
5.46
NLD_UD80966_1
Anomalies de fonctionnement (BJA - Renault)
STORINGEN (5/7)
Tijdens het rijden MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
Het sturen gaat zwaar. Oververhitting van de bekrachtiging. Rijd voorzichtig bij lage snelheid, let op de kracht
die u moet zetten op het stuurwiel om de wielen
te draaien.
Probleem met de elektrische bekrachti-
gingsmotor.
Storing in het hulpsysteem
Raadpleeg een merkdealer.
De motor wordt te warm. De koelvloei-
stoftemperatuurmeter staat in de geva-
renzone en het waarschuwingslampje
® brandt.
Koelventilateur defect. Stop de auto, stop de motor en roep de hulp in
van een merkdealer.
Koelvloeistoflekkage. Controleer het koelvloeistofreservoir: er moet
vloeistof in zitten. Als het leeg is, raadpleeg dan
zo snel mogelijk een merkdealer.
De vloeistof in het expansievat borrelt. Mechanische storing: koppakking opge-
blazen.
Zet de motor stil.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Radiateur: Als er veel te weinig koelvloeistof is, mag deze niet worden bijgevuld met koude koelvloeistof wanneer de motor nog erg
heet is. Na elke reparatie waarbij het koelsysteem geheel of gedeeltelijk is afgetapt, moet dit met nieuwe koelvloeistof worden bijge-
vuld. Gebruik hiervoor alleen door onze technische diensten goedgekeurde koelvloeistof.
5.47
NLD_UD80966_1
Anomalies de fonctionnement (BJA - Renault)
STORINGEN (6/7)
Elektrische organen MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
De ruitenwisser werkt niet. Ruitenwisserbladen kleven. Maak de wisserbladen los van de ruit.
Elektrische installatie defect. Raadpleeg een merkdealer.
Zekering beschadigd. Vervang de zekering of laat deze vervangen.
5.34.
De ruitenwisser stopt niet. Elektrische verstelling defect. Raadpleeg een merkdealer.
Knipperfrequentie te hoog. Lamp achter doorgebrand. 5.17
De knipperlichten werken niet. Elektrische installatie of schakelaar defect. Raadpleeg een merkdealer.
Zekering beschadigd. Vervang de zekering of laat deze vervangen.
5.34.
De koplampen schakelen niet in of niet uit. Elektrische installatie of schakelaar defect. Raadpleeg een merkdealer.
Zekering beschadigd. Vervang de zekering of laat deze vervangen.
5.34.
5.48
NLD_UD80966_1
Anomalies de fonctionnement (BJA - Renault)
STORINGEN (7/7)
Elektrische organen MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
Condens in de koplampen of achterlich-
ten.
Condens is een normaal verschijnsel dat
door variaties in temperatuur en vochtig-
heid kan worden veroorzaakt.
In dat geval verdwijnen de sporen geleide-
lijk aan als de lichten branden.
Het waarschuwingslampje van het niet
dragen van de autogordels vooraan brandt
niet in overeenstemming met het vastma-
ken van de autogordels.
Een voorwerp tussen de vloer en de stoel
hindert de werking van het opname-ele-
ment.
Verwijder elk voorwerp onder de stoelen voo-
raan.
6.1
NLD_UD80968_1
Sommaire 6 (BJA - Renault)
Hoofdstuk 6: Technische gegevens
Identificatieplaatje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.2
Technische informatie voor de hulpdiensten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.3
Identificatie van de motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.4
Afmetingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.6
Gegevens van de motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.7
Massa’s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.10
Aanhangwagengewichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.10
Onderdelen en reparaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.11
Onderhoudscoupons . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.12
Plaatwerkcontrole . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.18
plaques d’identification véhicule ................
(page courante)
6.2
NLD_UD80969_1
Plaques d’identification véhicule (BJA - Renault)
Plaque d’identification véhicule
IDENTIFICATIEPLAATJES AUTO
A
B
De gegevens op het constructeursplaatje
moeten bij eventuele klachten en bij het
bestellen van onderdelen altijd worden
vermeld.
De aanwezigheid en de plaats van de in-
formatie zijn afhankelijk van de auto.
Constructeursplaatje A
1 Naam van de fabrikant.
2 Nummer van communautair ontwerp of
registratienummer.
3 Identificatienummer.
Afhankelijk van de auto wordt deze
informatie herhaald op de marke-
ring B.
4 MMAC (Max. toegelaten totaalmassa).
5 MTR (Maximaal toegelaten trein-
massa: auto met aanhanger).
6 MMTA (Max. toegelaten massa) geme-
ten onder de vooras.
7 MMTA achteras.
8 Gereserveerd voor zakelijke of aanvul-
lende inschrijvingen.
9 Dieseluitstoot.
Afhankelijk van het voertuig vindt u
deze informatie niet op het plaatje
van de fabrikant, maar op het label
met de rookopaciteit van de motor
2.17.
10 Laknummer (kleurcode).
A
97
8
10
5
1
2
3
4
6
QR Code ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.3
NLD_UD80970_1
Informations techniques pour les secours (BJA - Renault)
Informations techniques pour les secours
TECHNISCHE INFORMATIE VOOR DE HULPDIENSTEN
De QR-code op het label A geeft hulpverle-
ners via een tablet of smartphone direct toe-
gang tot de technische voertuiginformatie
die ze nodig hebben bij een ongeval.
Zorg dat het label A altijd aanwezig en zicht-
baar is, zowel op de voorruit als de achter-
ruit.
Elke wijziging of beschadiging maakt
toegang tot de informatie onmogelijk.
A
A
caractéristiques moteurs ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
identification du moteur .............................
(page courante)
6.4
NLD_UD80971_1
Identification moteur (BJA - Renault)
Identification moteur
De motoridentificatiegegevens in zone A
moeten bij correspondentie en bij het be-
stellen van onderdelen altijd worden ver-
meld.
(de plaats is afhankelijk van het motortype)
1 Type van de motor.
2 Indicenummer van de motor.
3 Serienummer van de motor.
MOTORIDENTIFICATIE (1/2)
A
A
A
21
3
6.5
NLD_UD80971_1
Identification moteur (BJA - Renault)
MOTORIDENTIFICATIE (2/2)
A
E-Tech hybride versie
A
caractéristiques techniques .......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dimensions ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.6
NLD_UD80972_1
Dimensions (en mètres) (BJA - Renault)
Dimensions
1,440*
1 ,518
0,831 2,583 0,633
4,047
AFMETINGEN (in meters)
1,506
1,728**
* Onbelast
** 1,988 met achteruitkijkspiegels open
1,798 met achteruitkijkspiegels weggeklapt
caractéristiques techniques .......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
moteur
caractéristiques ....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
caractéristiques moteurs ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.7
NLD_UD80973_1
Caractéristiques moteurs (BJA - Renault)
Caractéristiques moteurs
MOTORGEGEVENS (1/3)
Uitvoering 1.0 SCe 1.0 TCe E-TECH hybrid 1.5 dCi
Type van de motor
(zie motorplaatje) B4D H4D Turbo H4M 5DH K9K Turbo
Cilinderinhoud (cm3) 999 999 1598 - 1461
Soort brandstof
Octaangetal
Benzine
U moet ongelode benzine gebruiken met het met oc-
taangehalte zoals staat aangegeven op het etiket aan de
binnenkant van tankklep 1.127.
- Diesel
De sticker in de tankdopklep geeft aan
welke brandstoffen toegestaan zijn.
6.8
NLD_UD80973_1
Caractéristiques moteurs (BJA - Renault)
MOTORGEGEVENS (2/3)
Uitvoering 1.0 SCe 1.0 TCe E-TECH hybrid 1.5 dCi
Type van de motor
(zie motorplaatje) B4D H4D Turbo H4M 5DH K9K Turbo
Cilinderinhoud (cm3) 999 999 1598 - 1461
Brandstof die voldoet
aan de Europese norm
en die compatibel is met
de motoren van auto´s
verkocht in Europa (neem
voor andere gevallen con-
tact op met een merkdea-
ler).
Loodvrije benzine die voldoet
aan de norm EN 228 bevat tot
5% ethanol.
-
Dieselbrandstof die voldoet aan
de norm EN 590 bevat tot 7%
methylesther vetzuur.
Loodvrije benzine die voldoet
aan de norm EN 228 bevat tot
10% ethanol.
Dieselbrandstof die voldoet aan
de norm EN 16734 bevat tot
10% methylesther vetzuur.
Dieselbrandstof die voldoet aan
de norm EN 15940 bevat tot 7%
methylester.
6.9
NLD_UD80973_1
Caractéristiques moteurs (BJA - Renault)
MOTORGEGEVENS (3/3)
Uitvoering 1.0 SCe 1.0 TCe E-TECH Hybrid 1.5 dCi
Type van de motor
(zie motorplaatje) B4D H4D Turbo H4M 5DH K9K Turbo
Cilinderinhoud (cm3) 999 999 1598 - 1461
Bougies Gebruik uitsluitend de voor uw motor voorgeschreven
bougietypen.
Het type staat aangegeven op een sticker in de motor-
ruimte, raadpleeg anders een merkdealer.
Montage van een niet voorgeschreven bougietype kan
tot ernstige motorschade leiden.
-
caractéristiques techniques .......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
caravanage ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
charges remorquables ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
masses ......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
transport d’objets
sur le toit ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
charge admise sur le toit ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.10
NLD_UD80974_1
Masses (en kg) (BJA - Renault)
Masses
Charge remorquable
MASSA’S (in kg)
De aangegeven massa’s zijn van de basisuitvoering zonder opties: zijn variëren naargelang de uitrusting van uw auto. Raadpleeg de
merkdealer.
Max. toegelaten totaalmassa (MMAC)
Max. toegelaten massa (MMTA)
Max. toegelaten treinmassa (MTR)
Massa’s aangegeven op het constructeursplaatje 6.2
Aanhangwagenmassa geremd* wordt verkregen door berekening: MTR - MMAC
Aanhangwagenmassa ongeremd* 550 kg
Maximale kogeldruk op trekhaak* 63 kg
Max. toegelaten dakbelasting 80 kg (met inbegrip van de drager)
* Aanhangwagengewicht (trekken van een caravan, boot enz.)
Het trekken van een aanhangwagen is verboden wanneer de berekening MTR - MMAC gelijk is aan nul of wanneer de op het constructeurs-
plaatje aangegeven maximaal toegelaten treinmassa (MTR) gelijk is aan nul (of niet wordt aangegeven).
Respecteer de in het land geldende voorwaarden voor het trekken en de toegelaten maximale massa’s. Laat uw merkdealer een trekhaak
monteren en de bedrading van de auto aanpassen.
In geval van een auto met aanhanger, mag de max. toegelaten treinmassa (auto + aanhanger) nooit overschreden worden. Toch is toe-
gestaan:
een overschrijding van de max. toegelaten massa (MMTA) gemeten onder de achteras tot 15 %;
een overschrijding van de max. toegelaten totaalmassa (MMAC) tot 10 % of 100 kg (tot de eerste van deze twee waarden is bereikt).
In beide gevallen is de maximumsnelheid van het geheel 100 km/u en moet de bandenspanning worden verhoogd met 0,2 bar (3 PSI).
Het motorvermogen neemt af naarmate u hoger in de bergen rijdt. Wij adviseren u de maximale belasting met 10% per 1000 meter stijging te
verminderen.
caractéristiques techniques .......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pièces de rechange ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.11
NLD_UD80975_1
Pièces de rechange et réparations (BJA - Renault)
Pièces de rechange et réparations
De originele onderdelen worden met de grootste zorg ontwikkeld en gecontroleerd. Zij voldoen dan ook aan dezelfde kwaliteitsnormen als de on-
derdelen die in de fabriek worden gebruikt.
Door het gebruik van de originele onderdelen houdt u de prestaties van uw auto optimaal. Bovendien zijn reparaties die uitgevoerd zijn door een
merkdealer met originele onderdelen gegarandeerd volgens de voorwaarden die achter op de reparatieopdracht staan.
ONDERDELEN EN REPARATIES
6.12
NLD_UD80976_1
Justificatif d’entretien (BJA - Renault)
Justificatifs d’entretien
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
VIN: ..................................................................................
ONDERHOUDSCOUPONS (1/6)
6.13
NLD_UD80976_1
Justificatif d’entretien (BJA - Renault)
ONDERHOUDSCOUPONS (2/6)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
6.14
NLD_UD80976_1
Justificatif d’entretien (BJA - Renault)
ONDERHOUDSCOUPONS (3/6)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
6.15
NLD_UD80976_1
Justificatif d’entretien (BJA - Renault)
ONDERHOUDSCOUPONS (4/6)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
6.16
NLD_UD80976_1
Justificatif d’entretien (BJA - Renault)
ONDERHOUDSCOUPONS (5/6)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
6.17
NLD_UD80976_1
Justificatif d’entretien (BJA - Renault)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
ONDERHOUDSCOUPONS (6/6)
contrôle anticorrosion ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.18
NLD_UD80977_1
Contrôle anticorrosion (1/6) (BJA - Renault)
Contrôle anticorrosion
PLAATWERKCONTROLE (1/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
6.19
NLD_UD80977_1
Contrôle anticorrosion (1/6) (BJA - Renault)
PLAATWERKCONTROLE (2/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
6.20
NLD_UD80977_1
Contrôle anticorrosion (1/6) (BJA - Renault)
PLAATWERKCONTROLE (3/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
6.21
NLD_UD80977_1
Contrôle anticorrosion (1/6) (BJA - Renault)
PLAATWERKCONTROLE (4/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
6.22
NLD_UD80977_1
Contrôle anticorrosion (1/6) (BJA - Renault)
PLAATWERKCONTROLE (5/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
7.1
FRA_UD80979_1
Index (BJA - Renault)
A
aan/uit knop van de motor ................................................... 2.7 → 2.10
aanhangwagen .............................................................................. 6.10
aansteker ....................................................................................... 3.32
aanvullende bevestigingsmiddelen
bij de autogordels achterin ...................................................... 1.48
bij de autogordels voorin ............................................. 1.42 → 1.47
zijkant ...................................................................................... 1.49
aanvullende bevestigingsmiddelen................................................ 1.50
aanvullende bevestigingsmiddelen bij de gordels .............1.42 → 1.50
aanwijzers:
richtingaanwijzers ...................................................................1.118
ABS ..........................................................................1.81, 2.46 → 2.50
accessoireaansluiting ................................................ 3.18 – 3.19, 3.32
accessoires............................................................................. 2.9, 5.33
accessoires inbouwen ................................................................... 5.33
accu ............................................. 0.8, 1.79, 4.14 → 4.16, 5.27 → 5.31
achterbank
gebruiksmogelijkheden ........................................................... 3.34
achterbank .......................................................... 1.40, 1.56, 1.58, 3.34
achterklep .................................... 1.11 – 1.12, 1.15 → 1.17, 1.29, 1.32
achterstoel ..................................................................................... 1.56
achteruitrijcamera .......................................................... 2.140 → 2.142
achteruitrijradar..............................................................2.133 → 2.139
achteruitversnelling
inschakelen ............................................................................. 2.23
actieradius ................................................................... 1.81, 1.84, 1.86
actieradius van de auto ............................................................... 1.134
actieve noodstop ......................................................1.82, 2.82 → 2.89
adaptieve snelheidsregeling .......................................... 2.103 → 2.116
AdBlue ........................................................................... 1.132 → 1.135
afstandsbediening
batterijtjes ................................................................................ 5.23
afstandsbediening
card .............................................................................1.15 → 1.17
extra portiervergrendeling ....................................................... 1.14
kaart ............................................................................1.15 → 1.17
afstandsbediening ............................................................1.18 → 1.21
afstandsbediening van de vergrendeling ........................... 1.11 → 1.13
afstandsregeling ................................................................2.69 → 2.72
Afstellen ......................................................................... 1.103 → 1.105
afstellen van de juiste zithouding..............................1.34 → 1.41, 3.33
afstellen zithouding ....................................................................... 1.113
airbag
activeren passagiersairbags voorin ...........1.59, 1.66, 1.71 → 1.73
uitschakeling passagiersairbag voor .................. 1.67, 1.71 → 1.73
airbag .................... 0.6, 1.42 → 1.50, 1.57, 1.59 → 1.64, 1.66 – 1.67,
1.71 → 1.73, 1.78 – 1.79, 1.83, 1.101
airconditioning .....................................................................3.4 → 3.17
alarmknipperlichten ......................................................................1.118
antiblokkeersysteem: ABS .................................................2.46 → 2.50
anticorrosiebescherming ............................................................... 4.17
antiluchtverontreiniging
tips ........................................................................................... 2.38
armsteun
voorin ............................................................................. 1.34, 3.29
asbak ............................................................................................. 3.32
autogordels ............0.6, 1.37 → 1.47, 1.50, 1.54 → 1.56, 1.59 → 1.64,
1.66 → 1.70, 1.83, 4.20
Autohold ........................................................................................ 2.28
automatische parkeerrem .........................................1.80, 2.24 → 2.28
automatische portiervergrendeling tijdens het rijden ..................... 1.33
automatische transmissie (gebruik) .............2.23, 2.27, 2.148 → 2.152
AUTO-modus ................................................................. 1.112 → 1.114
B
bagageruimte......................1.15 → 1.17, 1.29, 1.32, 3.35, 3.37 – 3.38
banden..................... 0.2, 2.37, 2.40 → 2.45, 4.12 – 4.13, 5.13 → 5.15
bandenspanning .. 0.7, 1.93, 1.97, 2.37, 2.40 → 2.45, 4.12 – 4.13, 5.2,
5.6 → 5.8, 5.7 – 5.8, 5.12, 5.14
batterij
pechhulp ......................................................................5.27 → 5.31
batterijtje (afstandsbediening) ....................................................... 5.23
batterijtjes ........................................................................... 5.25 – 5.26
bedieningselementen
portieren/kleppen ........................................................1.18 → 1.21
stuurwiel ....................................................................... 3.18 – 3.19
bedieningsorganen ............................... 0.4, 1.74 → 1.83, 1.79 → 1.83
bestuurdersondersteuning .....0.5, 2.46, 2.51 → 2.116, 2.133 → 2.147,
2.153 → 2.155, 3.2
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (1/7)
7.2
FRA_UD80979_1
Index (BJA - Renault)
bevestigingsmiddelen voor kinderen ............1.51 – 1.52, 1.54 → 1.64,
1.66 → 1.70
bevestigingssysteem voor kinderen .............1.51 – 1.52, 1.54 → 1.64,
1.66 → 1.70
biep .............................................................................................. 1.102
bijzonderheid van de benzinemotor.................................... 2.15 – 2.16
bijzonderheid van de dieselmotor ....................................... 2.17 – 2.18
bijzonderheid van de LPG-versies ....................................2.19 → 2.22
Binnen rijstrook blijven: hulpsysteem ................................2.56 → 2.61
binnenlicht ................................................................3.24 → 3.26, 5.21
binnenverlichting:
vervangen van een lamp ......................................................... 5.21
bochtlichten ..................................................................................1.117
boodschappen op het instrumentenpaneel ....................1.91 → 1.102,
1.134 – 1.135, 2.11 → 2.14, 2.16 – 2.18, 2.24 → 2.27
boordcomputer ...................... 1.78 → 1.83, 1.86, 1.91 → 1.102, 1.104
brandstof
kwaliteit ...................................................................1.127 → 1.131
tanken .....................................................................1.127 → 1.131
tips over brandstof .......................................................2.29 → 2.37
verbruik ................................................................................... 2.29
brandstof besparen............................................................2.29 → 2.37
brandstofsysteem ontluchten......................................................... 2.17
brandstoftank
inhoud ................................................................................... 1.127
brandstofverbruik ......................................................1.93, 2.29 → 2.37
buitentemperatuur .......................................................... 1.106 – 1.107
C
capaciteit extra tank.............................................................. 1.93, 1.99
caravan trekken .................................................................... 3.39, 6.10
card ............................................................. 1.15 → 1.21, 1.27 → 1.32
claxon ...........................................................................................1.118
claxon en lichtsignaal ...................................................................1.118
commando’s .............................................0.4, 1.74 → 1.77, 2.94, 2.98
configuratiemenu ........................................................... 1.103 → 1.105
contact aanzetten van de auto ............................2.3 – 2.4, 2.7 → 2.10
controlelampjes ....................1.78 → 1.83, 1.79 → 1.83, 1.86 → 1.102
D
dakdragers..................................................................................... 3.40
dashboard...................................................................0.4, 1.74 → 1.77
display ................................................ 1.78 → 1.84, 1.86 → 1.90, 3.18
dodehoekwaarschuwing .................................................... 2.62 → 2.68
dop van reagenstank ..................................................... 1.132 → 1.135
draadloze lader .............................................................................. 3.19
dynamische rijcontrole: ESC ....................................1.80, 2.46 → 2.50
E
ECO-modus ........................................................ 2.29, 2.34, 2.37, 3.14
ECO-rijden ................................................................ 1.81, 2.29 → 2.37
ECO-werkingsmodus..................................................................... 1.81
energie
ECO-modus ............................................................................ 1.81
ESC: dynamische rijcontrole .............................................2.46 → 2.50
extra portiervergrendeling..................................................... 1.14, 1.22
extra tank vullen ............................................................................ 1.81
F
filter
brandstof ............................................................................... 1.101
filter:
interieur ....................................................................................4.11
lucht ..........................................................................................4.11
olie ...................................................................................4.5 → 4.7
roet ................................................................................. 1.81, 2.16
functie Stop and Start ........................... 2.11 → 2.14, 2.24, 2.28 – 2.29
G
gegevens van de motor ......................................... 6.4 – 6.5, 6.7 → 6.9
geïntegreerde bediening van handsfree telefoon ............... 3.18 – 3.19
geluidssignaal snelheidsverklikker ................................................ 1.86
geluidssignaal verlichting brandt nog ..................................1.32, 1.115
gereedschap ............................................................................. 5.3, 5.9
gordelspanners
autogordels voorin .......................................................1.42 → 1.47
gordelspanners ..................................................................1.42 → 1.48
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (2/7)
7.3
FRA_UD80979_1
Index (BJA - Renault)
H
handgreep ..................................................................................... 3.31
handrem ............................................................................. 2.23 – 2.24
handsfree kaart: gebruik ....................................................1.18 → 1.21
hoedenplank ......................................................................... 1.58, 3.36
hoofdsteunen ........................................................................ 1.36, 3.33
hulp bij wegrijden op helling ..............................................2.46 → 2.50
I
identificatie van de auto ................................................................... 0.7
identificatieplaatjes auto ........................................................... 0.7, 6.2
imperiaal
dakdragers .............................................................................. 3.40
informatie en algemene tips ............................................................ 0.1
inhoud brandstoftank ..................................................... 1.127 → 1.131
inhoud motorolie .................................................................... 4.5 → 4.7
inhoud van reagenstank ................................................1.132 → 1.135
inrichting ............................................................................3.27 → 3.31
inrijden ............................................................................................. 2.2
instellingen
configuratiemenu .....................................................1.103 → 1.105
instrumentenpaneel ..0.4, 1.78 → 1.83, 1.86 → 1.102, 1.104 → 1.107,
2.11 → 2.14, 2.23 → 2.38
interieurbekleding
onderhoud .................................................................... 4.20 – 4.21
Isofix ................................................... 1.54 → 1.56, 1.58, 1.66 → 1.70
K
kaart
extra portiervergrendeling ....................................................... 1.22
motor start niet in hands-free stand ............................1.27 → 1.30
noodkaartsleutel .......................................................... 1.27 → 1.30
portieren vergrendelen/ontgrendelen .......................... 1.27 → 1.30
storingen .....................................................................1.27 → 1.30
kaart: batterij ....................................................................... 5.25 – 5.26
kaart: gebruik ..................................................................... 1.15 → 1.21
kaartleeslampje ........................................................3.24 → 3.26, 5.21
katalysator .........................................................................2.15 → 2.18
kinderen .......0.3, 1.51 – 1.52, 1.57 → 1.64, 1.66 → 1.73, 3.20 → 3.22
kinderen (veiligheid) ...................................................................... 1.32
kinderen vervoeren .................. 1.51 – 1.52, 1.54 → 1.64, 1.66 → 1.70
kinderveiligheid ..0.3, 1.16, 1.18, 1.32, 1.47, 1.51 – 1.52, 1.54 → 1.64,
1.66 → 1.73, 3.20 → 3.22
kinderzitjes............................... 1.51 – 1.52, 1.54 → 1.64, 1.66 → 1.70
klokje ................................................................... 1.106 – 1.107, 1.107
knipperlichten ......................................................... 1.118, 5.16 → 5.20
koelvloeistof ................................................................... 1.81, 1.87, 4.8
koplampen
verstellen ................................................................................ 1.119
vervangen van een lamp ......................................................... 5.16
voor ......................................................................................... 5.16
koplampen elektrisch verstellen ...................................................1.119
krik .........................................................................5.3, 5.9, 5.11 – 5.12
L
lak
onderhoud ................................................................... 4.17 → 4.19
lampen
vervangen ...................................................................5.16 → 5.22
lekke band ................................. 0.9, 1.102, 5.2 → 5.9, 5.11 – 5.12
lichten:
achteruitrijlichten ..................................................................... 5.18
alarmknipperlichten ................................................................1.118
dimlichten ..............1.78 – 1.79, 1.112 – 1.113, 1.115 – 1.116, 5.16
grootlicht ..................................... 1.78 – 1.79, 1.112 → 1.114, 5.16
kentekenverlichting ...................................................... 5.18 – 5.19
koplampen verstellen .............................................................1.119
markeringslichten .................................... 1.112, 1.116, 5.16 – 5.17
mistlichten .................................. 1.78 – 1.79, 1.112 → 1.117, 5.18
regeling ..................................................................................1.119
remlichten ....................................................................5.17 → 5.20
richtingaanwijzers ...........................1.78 – 1.79, 1.118, 5.16 – 5.17
Liquefied Petroleum Gas: LPG ......................... 1.94, 1.96, 1.130, 2.19
LPG ...................................................................................2.19 → 2.22
luidsprekers
plaats ....................................................................................... 5.32
M
make-up spiegels .......................................................................... 3.23
massa’s ......................................................................................... 6.10
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (3/7)
7.4
FRA_UD80979_1
Index (BJA - Renault)
maten............................................................................................... 6.6
menu persoonlijke instellingen van de auto..........1.91, 1.103 → 1.105
meters............................................................................................ 2.64
meters:
instrumentenpaneel. ........1.78 → 1.83, 1.79 → 1.83, 1.86 → 1.94,
1.134 – 1.135, 2.11 → 2.14, 2.16 – 2.18, 2.23 → 2.38
milieu ....................................................................................... 2.39
motor
gegevens .........................................................................6.7 → 6.9
motor op stand-by zetten .......................................... 1.82, 2.11 → 2.14
motoridentificatie ...................................................................... 0.7, 6.4
motorkap................................................................................. 4.2 – 4.3
motorolie ................................................................................ 4.4 → 4.7
motorolie verversen ............................................................... 4.5 → 4.7
multimedia (uitrusting) ........................................................ 3.18 – 3.19
multimedia uitrusting ......1.90, 1.103, 1.106, 1.115, 3.14, 3.18 – 3.19,
5.32
Multi-Sense.................................................................. 1.109, 3.2 – 3.3
multiview camera ............................................................... 2.73 → 2.81
N
navigatie ............................................................................. 3.18 – 3.19
navigatiesysteem ................................................................ 3.18 – 3.19
noodsignaal ...................................................................2.153 → 2.155
noodsleutel ........................................................................1.15 → 1.17
noodstopbekrachtiging .............................................1.82, 2.46 → 2.50
noodstopbekrachtiging: BAS .............. 1.82, 2.46 → 2.50, 2.82 → 2.89
O
oliepeil van de motor .............................................................4.4 → 4.7
onderdelen......................................................................................6.11
onderhoud .......................................................................... 1.134, 2.38
onderhoud:
carrosserie ..................................................................4.17 → 4.19
interieurbekleding ......................................................... 4.20 – 4.21
mechanisch .................................... 4.4, 4.14 → 4.16, 6.12 → 6.17
onderhoudsinterval .............................................. 1.93, 1.98 – 1.99
onderhoudscoupons .......................................................... 6.12 → 6.17
onderhoudsinterval .................................................... 1.93, 1.98 – 1.99
ontdooien/ontwasemen voorruit .................................3.9, 3.12 → 3.15
ontgrendelen van de portieren............ 1.15 → 1.21, 1.27 → 1.30, 1.33
ontwaseming
achterruit ..............................................................3.6, 3.12 → 3.15
voorruit .................................................................3.9, 3.12 → 3.15
opbergruimtes....................................................................3.27 → 3.31
openen van de portieren....................................................1.27 → 1.33
openen/sluiten
portieren .................................................................................. 1.13
openen/sluiten
portieren ...................................................................... 1.27 → 1.32
opkrikken van de auto
verwisselen van een wiel ..............................................5.11 – 5.12
opslag/organisatie ........................................................................... 0.3
P
Park Assist ............................................................ 1.82, 2.133 → 2.147
parkeerhulp....... 1.104 – 1.105, 2.133 → 2.139, 2.137, 2.140 → 2.142
parkeerhulp: Park Assist ............................................... 2.133 → 2.147
parkeerrem .............................................................1.100, 2.24 → 2.28
pechhulp ......................................................................................... 0.9
peilen
remvloeistof ............................................................................. 4.10
ruitensproeierreservoir .............................................................4.11
peilen ............................................................................ 0.8, 4.8 → 4.11
peilen:
brandstof ........................................... 1.81 → 1.90, 1.127 → 1.131
koelvloeistof .............................................................................. 4.8
peilinformatie
motorolie ........................................................................ 1.80, 1.90
peilstaaf motorolie ........................................................................... 4.4
persoonlijke instellingen van de auto ............................1.103 → 1.105
plaatwerkcontrole ..............................................................6.18 → 6.22
pompset voor de banden ................................................5.2, 5.6 → 5.8
portieren ............................................ 1.31 – 1.32, 1.80, 1.103 – 1.104
portieren ..................................................................1.13, 1.18 → 1.21
portieren / achterklep ................. 1.13, 1.15 → 1.21, 1.27 → 1.30, 1.33
portieren vergrendelen .................... 1.13, 1.15 → 1.21, 1.27 → 1.33,
1.103 – 1.104
portieren vergrendelen/ontgrendelen ...1.14 → 1.17, 1.22, 1.31 – 1.32
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (4/7)
7.5
FRA_UD80979_1
Index (BJA - Renault)
portiervergrendeling........1.11 – 1.12, 1.14 → 1.22, 1.27 → 1.30, 1.33,
1.103 – 1.104
Q
QR-code .................................................................................. 0.7, 6.3
R
radio.................................................................................... 3.18 – 3.19
radio inbouwen .............................................................................. 5.32
radiovoorbereiding ......................................................................... 5.32
reagens bijvullen............................................................1.132 → 1.135
reagens(tank) ................................................................1.132 → 1.135
reagenskwaliteit .............................................................1.132 → 1.135
reagenstank ................................................................... 1.132 → 1.135
rem ................................................................................................ 2.28
remvloeistof ................................................................................... 4.10
reservewiel ............................................................................5.2 → 5.5
reservoir
ruitensproeier ...........................................................................4.11
rijden ..0.5, 1.103 – 1.104, 2.2, 2.4 → 2.10, 2.15 → 2.18, 2.24 → 2.37,
2.40 → 2.89, 2.94 → 2.102, 2.133 → 2.155, 3.2
rijhulp .............0.5, 1.82, 1.104 – 1.105, 2.51 → 2.102, 2.117 → 2.147,
2.153 → 2.155, 3.2
rijhulpsystemen
adaptieve snelheidsregelaar ................................... 2.103 → 2.116
rijpositie
instellingen ...................................0.3, 1.37 → 1.41, 1.108 – 1.109
Rijstrookassistent ..............................................................2.56 → 2.61
rijstrookcentrering .......................................................... 2.123 → 2.132
rijtips ........................................................ 2.29, 2.31, 2.34, 2.36 – 2.37
rijverlichting................ 1.11 – 1.12, 1.15 → 1.17, 1.104, 1.112 → 1.117
rugleuning ...................................................................................... 1.34
ruitbediening. ..................................................................... 3.20 → 3.22
ruiten................................................................................................ 0.2
ruitensproeiers ............................................................... 1.120 → 1.126
ruitenwisser ...................................................................1.120 → 1.126
ruitenwisser/-sproeier
vervangen van de bladen .................................. 1.123, 5.38 – 5.39
ruitenwisser/-sproeier .......................... 0.9, 1.103 – 1.104, 5.38 – 5.39
S
schakelen ...........................................1.80, 2.23, 2.29, 2.148 → 2.152
schakelpeddel.............................................................................. 2.148
scherm
navigatiescherm ........................................................... 3.18 – 3.19
weergave van de navigatie ........................................ 3.18 – 3.19
schermen
multimediascherm ... 2.32, 2.53, 2.59, 2.63, 2.70, 2.73, 2.75, 2.78,
2.85, 2.135, 2.140 → 2.143, 3.2, 3.18 – 3.19
schoonmaken:
binnenkant auto ............................................................ 4.20 – 4.21
schuifvloer ..................................................................................... 3.37
SCR: selectieve katalysator...........................................1.132 → 1.135
selecteurhendel automatische transmissie....................2.148 → 2.152
signaal
licht ......................................................................................... 1.118
signaal afstandsregeling ....................................................2.69 → 2.72
signaal bij verlies van bandenspanning .............1.81, 2.40 → 2.45, 5.7
signalen verlichting ........................................................ 1.112 → 1.119
sjorringen ............................................................................ 3.37 – 3.38
sleepogen .................................................................... 5.9, 5.40 – 5.41
slepen
pechhulp ....................................................................... 5.40 – 5.41
slepen .............................................................................................. 0.9
sleutel/afstandsbediening
extra portiervergrendeling ....................................................... 1.14
sleutel/FM-afstandsbediening
batterijtje .................................................................................. 5.23
gebruik ........................................................................ 1.11 → 1.13
sleutels
vervangen van het batterijtje .......................................... 5.23, 5.25
sleutels .............................................................................. 1.11 → 1.14
sluiten van de portieren ............................... 1.15 → 1.21, 1.27 → 1.33
snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging .................................... 1.109
snelheidsalarm ................................................1.82, 1.84, 2.90 → 2.93
snelheidsbegrenzer ..................................................1.82, 2.94 → 2.97
snelheidsregelaar ...................................................1.82, 2.98 → 2.102
snelheidsregelaar/-begrenzer .................................1.82, 2.94 → 2.102
Snelweg- en filehulp ...................................................... 2.117 → 2.132
soort brandstof............................................................................... 1.13
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (5/7)
7.6
FRA_UD80979_1
Index (BJA - Renault)
spiegels .................................................................. 0.2, 1.109 → 1.111
spoiler ............................................................................................ 3.40
starten............................................................................... 1.100, 2.148
starten van de motor............................................................2.3 → 2.14
startschakelaar ...........................................................2.3, 2.24 → 2.27
stilzetten van de motor ........................... 2.4 → 2.6, 2.10, 2.24 → 2.27
stoelen ............................................................................................. 0.3
stoelverwarming ............................................................................ 1.35
Stop and Start.................................... 1.109, 1.129, 1.132, 2.28 – 2.29
storingen ... 1.12, 1.15, 1.33, 1.35, 1.44, 1.73, 1.78 → 1.83, 1.91, 1.93,
1.101 – 1.102, 1.114 – 1.115, 1.122, 1.134 – 1.135, 2.9, 2.14 → 2.18,
2.27, 2.47 → 2.50, 2.54, 2.60, 2.66, 2.86, 2.93, 2.110, 2.137, 2.152,
2.155, 3.21, 5.23, 5.25, 5.42 → 5.48
stuurbekrachtiging ....................................................................... 1.109
stuurwiel
verstellen ............................................................................... 1.108
stuurwielbediening .............................................................. 3.18 – 3.19
T
tank
koelvloeistof .............................................................................. 4.8
remvloeistof ............................................................................. 4.10
tankdop .......................................................................... 1.127 → 1.131
tankdopklep ................................................................0.2, 1.15 → 1.17
technische gegevens ........................................................... 6.6 → 6.11
telefoon ............................................................................... 3.18 – 3.19
temperatuurregeling ..........................................................3.12 → 3.15
tijd
regeling .......................................................................... 1.93, 1.97
tijd ................................................................................... 1.106 – 1.107
tips voor een schoner milieu ............................................... 1.101, 2.38
toegang
auto ................................................ 0.2, 1.13 → 1.21, 1.27 → 1.32
toegestane dakbelasting ......................................................... 6.10
tractiecontrole ........................................................... 1.80, 2.46 → 2.50
tractiecontrole: ASR .............................................................. 2.46, 2.48
trekhaak
plaatsen ................................................................................... 3.39
trekken
trekhaak .................................................................................. 3.39
U
usb-aansluiting .............................................................................. 3.18
V
van geluidssignaal
alarmwaarschuwing portier vergeten te sluiten ....................... 1.32
veiligheidsvoorzieningen zijkant ......................................... 1.48 – 1.49
ventilatie
ventileren .......................................................................... 3.4 – 3.5
ventilatie ..............................................................................3.4 → 3.15
ventilatieroosters .................................................................... 3.4 – 3.5
vergrendelen......................................................................1.38 → 1.41
verkeersbordherkenning: snelheidsalarm..........................2.90 → 2.93
verlichting
binnenkant ...............................................3.24 → 3.26, 5.21 – 5.22
buitenkant ......................................................... 0.2, 1.112 → 1.119
instrumentenpaneel ................................................. 1.112 → 1.117
verlichting bagageruimte
vervangen van een lamp ......................................................... 5.22
verlichting:
uitschakelvertraging .......................................1.103 – 1.104, 1.116
versnellingshendel .............................................................. 2.23, 2.148
verstellen van de koplampen ........................................................ 1.119
verstellen van de voorstoelen ............................................. 1.34 – 1.35
vervangen van een lamp ...................................................5.16 → 5.20
vervoer van voorwerpen
in de bagageruimte ................................................................. 3.38
op het dak ............................................................................... 6.10
verwarmd stuur ............................................................................ 1.108
verwarming .......................................................................... 3.6 → 3.17
verwisselen van een wiel ..................................................... 5.11 – 5.12
voor de veiligheid van de kinderen ................................................ 1.32
voorruitverwarming ............................................................ 3.12 → 3.15
voorstoelen
verstellen ..................................................................... 1.34 → 1.37
voorzorgsmaatregelen voor het gebruik ..................1.120 → 1.124
W
waarneming van voertuigen ..............................................2.82 → 2.89
waarneming van voetgangers ...........................................2.82 → 2.89
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (6/7)
7.7
FRA_UD80979_1
Index (BJA - Renault)
waarschuwing bij het verlaten van de rijstrook ......... 1.82, 2.51 → 2.61
wassen ..............................................................................4.17 → 4.19
welkom in uw auto
algemene inleiding ................................................................... 0.1
welkom in uw auto .......................................................................... 0.1
wieldoppen .................................................................................... 5.10
wieldopsleutel ....................................................................... 5.9 – 5.10
wielen (veiligheid) .............................................................. 5.13 → 5.15
wielmoersleutel ........................................................................ 5.9, 5.11
wielsleutel ........................................................................................ 5.9
Z
zekeringen .................................................................. 0.9, 5.34 → 5.37
zijknipperlichten ............................................................................. 5.19
zonneklep ...................................................................................... 3.23
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (7/7)
7.8
FRA_UD80979_1
Index (BJA - Renault)
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (7/7)
RENAULT S.A.S. SOCIÉTÉ PAR ACTIONS SIMPLIFIÉE AU CAPITAL DE 533 941 113 € / 122-122 BIS, AVENUE DU GENERAL LECLERC
92100 BOULOGNE-BILLANCOURT R.C.S. NANTERRE 780 129 987 — SIRET 780 129 987 03591 / renaultgroup.com
NU 1457-1 – 99 91 043 32S – 03/2023 – Edition néerlandaise
à999104332Síîíä 8H
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356
  • Page 357 357
  • Page 358 358
  • Page 359 359
  • Page 360 360
  • Page 361 361
  • Page 362 362
  • Page 363 363
  • Page 364 364
  • Page 365 365
  • Page 366 366
  • Page 367 367
  • Page 368 368
  • Page 369 369
  • Page 370 370
  • Page 371 371
  • Page 372 372
  • Page 373 373
  • Page 374 374
  • Page 375 375
  • Page 376 376
  • Page 377 377
  • Page 378 378
  • Page 379 379
  • Page 380 380
  • Page 381 381
  • Page 382 382
  • Page 383 383
  • Page 384 384
  • Page 385 385
  • Page 386 386
  • Page 387 387
  • Page 388 388
  • Page 389 389
  • Page 390 390
  • Page 391 391
  • Page 392 392
  • Page 393 393
  • Page 394 394
  • Page 395 395
  • Page 396 396
  • Page 397 397
  • Page 398 398
  • Page 399 399
  • Page 400 400
  • Page 401 401
  • Page 402 402
  • Page 403 403
  • Page 404 404
  • Page 405 405
  • Page 406 406
  • Page 407 407
  • Page 408 408
  • Page 409 409
  • Page 410 410
  • Page 411 411
  • Page 412 412
  • Page 413 413
  • Page 414 414
  • Page 415 415
  • Page 416 416
  • Page 417 417
  • Page 418 418
  • Page 419 419
  • Page 420 420
  • Page 421 421
  • Page 422 422
  • Page 423 423
  • Page 424 424
  • Page 425 425
  • Page 426 426
  • Page 427 427
  • Page 428 428
  • Page 429 429
  • Page 430 430
  • Page 431 431
  • Page 432 432
  • Page 433 433
  • Page 434 434
  • Page 435 435
  • Page 436 436
  • Page 437 437
  • Page 438 438
  • Page 439 439
  • Page 440 440
  • Page 441 441
  • Page 442 442
  • Page 443 443
  • Page 444 444
  • Page 445 445
  • Page 446 446
  • Page 447 447
  • Page 448 448

Renault Nieuwe Clio & Clio E-Tech Handleiding

Type
Handleiding