HP Compaq 420 Notebook PC Handleiding

Type
Handleiding
Notebookcomputer
Gebruikershandleiding
© Copyright 2010 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
Bluetooth is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Intel is een handelsmerk van Intel
Corporation in de Verenigde Staten en
andere landen of regio’s. Java is een in de
Verenigde Staten gedeponeerd
handelsmerk van Sun Microsystems, Inc.
Microsoft en Windows zijn in de Verenigde
Staten gedeponeerde handelsmerken van
Microsoft Corporation. Het SD-logo is een
handelsmerk van de desbetreffende
eigenaar.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP producten en
diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Tweede editie, oktober 2010
Eerste editie, maart 2010
Artikelnummer: 601865-332
Kennisgeving over het product
In deze handleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de
meeste modellen beschikbaar zijn. Mogelijk
zijn niet alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! U kunt het risico van letsel door verbranding of van oververhitting van de
computer beperken door de computer niet op uw schoot te nemen en de ventilatieopeningen van de
computer niet te blokkeren. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat
de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele
printer naast de computer) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of
kleding). Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen
met de huid of een voorwerp van zacht materiaal, zoals een kussen, een kleed of kleding. De
computer en de netvoedingsadapter voldoen aan de temperatuurlimieten voor oppervlakken die voor
de gebruiker toegankelijk zijn, zoals gedefinieerd door de International Standard for Safety of
Information Technology Equipment (IEC 60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Voorzieningen ................................................................................................................................................. 1
Hardware herkennen ............................................................................................................................ 1
Onderdelen aan de bovenkant ............................................................................................ 1
Touchpad ............................................................................................................ 1
Lampjes ............................................................................................................... 3
Knoppen, schakelaar en luidspreker ................................................................... 4
Toetsen ............................................................................................................... 6
Onderdelen aan de voorkant ............................................................................................... 7
Onderdelen aan de rechterkant ........................................................................................... 8
Onderdelen aan de linkerkant .............................................................................................. 9
Onderdelen aan de onderkant ........................................................................................... 10
Multimediacomponenten .................................................................................................... 11
Antennes voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen) ............................... 12
Aanvullende hardwareonderdelen ..................................................................................... 13
Labels herkennen ............................................................................................................................... 13
2 Netwerk .......................................................................................................................................................... 15
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............................. 15
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerk herkennen ............................... 16
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 16
Toets voor draadloze communicatie gebruiken ................................................................. 16
Wireless Assistant software gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................. 17
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................................... 17
Draadloos netwerk gebruiken ............................................................................................................. 19
Draadloos netwerk installeren ........................................................................................... 19
Draadloos netwerk beveiligen ............................................................................................ 19
Verbinding maken met een draadloos netwerk ................................................................. 21
Naar een ander netwerk roamen ....................................................................................... 21
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............. 22
Bluetooth en Internetverbinding delen (ICS) ...................................................................... 22
Problemen met draadloze verbinding oplossen ................................................................................. 23
Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk .................................................. 23
v
Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk ................................................... 24
Netwerkpictogram wordt niet weergegeven ....................................................................... 24
Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar ................................................... 24
Verbinding met een draadloos netwerk is zeer zwak ........................................................ 25
Kan geen verbinding maken met de draadloze router ....................................................... 25
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................................. 26
Een modemkabel aansluiten (apart verkrijgbaar) .............................................................. 26
Modemkabeladapter voor specifieke landen/regio's aansluiten (apart verkrijgbaar) ......... 27
Locatie-instelling selecteren .............................................................................................. 27
Huidige locatieselectie weergeven .................................................................... 27
Nieuwe locaties toevoegen tijdens het reizen ................................................... 28
Problemen met de reisverbinding oplossen ...................................................... 30
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) .............................................................................. 32
3 Cursorbesturing en toetsenbord ................................................................................................................. 33
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 33
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen ..................................................................... 33
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 33
Externe muis aansluiten .................................................................................................... 33
Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 33
Hotkeys gebruiken ............................................................................................................. 33
Systeeminformatie weergeven .......................................................................... 35
Help en ondersteuning openen ......................................................................... 36
Helderheid van het scherm verlagen ................................................................ 36
Helderheid van het scherm verhogen ............................................................... 36
Schakelen tussen beeldschermen .................................................................... 36
Slaapstand activeren (fn+f5) ............................................................................. 37
QuickLock activeren (fn+f6) (alleen bepaalde modellen) .................................. 37
Webbrowser starten (fn+f7) (alleen bepaalde modellen) .................................. 37
Printer starten (fn+f8) (alleen bepaalde modellen) ............................................ 37
Geluid in- en uitschakelen (fn+f7) (alleen bepaalde modellen) ......................... 38
Geluidsvolume verlagen (fn+f8) (alleen bepaalde modellen) ............................ 38
Geluidsvolume verhogen (fn+f9) (alleen bepaalde modellen) ........................... 38
Vorige muziekstuk of hoofdstuk op een audio-cd of een dvd of (fn+f10)
(alleen bepaalde modellen) ............................................................................... 38
Audio-cd of dvd afspelen, onderbreken of hervatten (fn+f11) (alleen
bepaalde modellen) ........................................................................................... 38
Volgende muziekstuk of hoofdstuk op een audio-cd of een dvd (fn+f12)
(alleen bepaalde modellen) ............................................................................... 38
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken .................................................................................. 39
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen ................................................... 39
vi
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde toetsenblok ........................ 39
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ............................................................................. 40
4 Multimedia ..................................................................................................................................................... 41
Multimediavoorzieningen .................................................................................................................... 41
Multimediacomponenten herkennen .................................................................................. 41
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 43
Multimediasoftware ............................................................................................................................ 44
Toegang tot vooraf geïnstalleerde multimediasoftware ..................................................... 44
Multimediasoftware gebruiken ........................................................................................... 45
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren ................................................................ 45
Audio .................................................................................................................................................. 46
Externe audioapparatuur aansluiten .................................................................................. 46
Audiofuncties controleren .................................................................................................. 47
Video .................................................................................................................................................. 48
Externe monitor of projector aansluiten ............................................................................. 48
Externemonitorpoort gebruiken ......................................................................... 48
HDMI-poort gebruiken ....................................................................................................... 48
Audio configureren voor HDMI .......................................................................................... 49
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) ............................................................................ 50
Geïnstalleerde optischeschijfeenheid herkennen .............................................................. 50
Optische schijven (cd's, dvd's en bd's) gebruiken ............................................................. 50
Juiste type schijf kiezen (cd's, dvd's en bd's) ..................................................................... 51
Cd-r-schijven ..................................................................................................... 51
Cd-rw-schijven .................................................................................................. 51
Dvd±r-schijven .................................................................................................. 51
Dvd±rw-schijven ................................................................................................ 51
LightScribe dvd+r-schijven ................................................................................ 52
Blu-ray Discs (bd’s) ........................................................................................... 52
Cd, dvd of bd afspelen ....................................................................................................... 52
Automatisch afspelen configureren ................................................................................... 53
Regio-instelling van dvd's wijzigen .................................................................................... 53
Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht ................................................................. 54
Cd of dvd kopiëren ............................................................................................................. 54
Cd of dvd maken ('branden') .............................................................................................. 55
Optische schijf (cd, dvd of bd) verwijderen ........................................................................ 55
Problemen oplossen .......................................................................................................... 56
De lade van de optische-schijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen
van een cd, dvd of bd ........................................................................................ 56
De computer herkent de optische-schijfeenheid niet ........................................ 57
Onderbrekingen tijdens het afspelen voorkomen .............................................. 58
vii
Een schijf wordt niet afgespeeld ....................................................................... 58
Een schijf wordt niet automatisch afgespeeld ................................................... 59
Een film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren afgespeeld ........ 59
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm ....................................... 60
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het gereed is .............. 60
Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd ................ 60
Recentste apparaatstuurprogramma’s van HP verkrijgen ................ 61
Apparaatstuurprogramma’s van Microsoft verkrijgen ....................... 61
Webcam ............................................................................................................................................. 62
Tips voor de webcam ......................................................................................................... 62
Webcameigenschappen aanpassen .................................................................................. 62
5 Energiebeheer ............................................................................................................................................... 64
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 64
Energiebesparende standen gebruiken ............................................................................. 64
Slaapstand activeren of beëindigen .................................................................. 64
Hibernationstand activeren of beëindigen ......................................................... 65
Accumeter gebruiken ......................................................................................................... 65
Energiebeheerschema's gebruiken ................................................................................... 66
Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 66
Ander energiebeheerschema selecteren .......................................................... 66
Energiebeheerschema’s aanpassen ................................................................. 66
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand ........................................... 66
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 67
Netvoedingsadapter aansluiten ......................................................................................... 67
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 68
Accucontrole gebruiken ..................................................................................................... 68
Acculading weergeven ....................................................................................................... 69
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................. 69
Accu opladen ..................................................................................................................... 70
Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................................. 71
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 71
Lage acculading herkennen .............................................................................. 71
Lage acculading verhelpen ............................................................................... 72
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 72
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu
beschikbaar is ................................................................................... 72
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 72
viii
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de
hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 72
Accu kalibreren .................................................................................................................. 72
Stap 1: laad de accu volledig op ....................................................................... 72
Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit ................................ 73
Stap 3: ontlaad de accu .................................................................................... 74
Stap 4: laad de accu volledig op ....................................................................... 74
Stap 5: schakel de energiebesparende voorzieningen weer in ......................... 74
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 75
Accu opbergen ................................................................................................................... 75
Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 75
Accu vervangen ................................................................................................................. 75
Netvoedingsadapter testen ................................................................................................................ 77
Computer afsluiten ............................................................................................................................. 77
6 Schijfeenheden ............................................................................................................................................. 79
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen ......................................................................................... 79
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 79
Prestaties van vaste schijf verbeteren ................................................................................................ 81
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................................... 81
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................................. 81
Externe schijfeenheden gebruiken ..................................................................................................... 82
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................ 82
Vaste schijf vervangen ....................................................................................................................... 83
7 Externe apparatuur ....................................................................................................................................... 87
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 87
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 87
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................. 88
Ondersteuning voor oudere USB-systemen ...................................................................... 88
Externe schijfeenheden gebruiken ..................................................................................................... 89
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................ 89
8 Externemediakaarten .................................................................................................................................... 90
Mediakaartlezer-kaarten gebruiken .................................................................................................... 90
Digitale kaart plaatsen ....................................................................................................... 90
Digitale kaart verwijderen .................................................................................................. 91
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................................ 92
ExpressCard configureren ................................................................................................. 92
ExpressCard plaatsen ....................................................................................................... 92
ix
ExpressCard verwijderen ................................................................................................... 93
9 Geheugenmodules ........................................................................................................................................ 95
Geheugenmodule in het geheugenuitbreidingsslot toevoegen of terugplaatsen ............................... 96
Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden .................................... 100
10 Beveiliging ................................................................................................................................................. 105
Computer beveiligen ........................................................................................................................ 105
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................. 106
Wachtwoorden instellen in Windows ............................................................................... 106
Wachtwoorden instellen in Computer Setup (Computerinstellingen) .............................. 107
BIOS-beheerderswachtwoord .......................................................................................... 107
BIOS-beheerderswachtwoord beheren ........................................................... 107
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren .......................................................... 108
DriveLock gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen) .................................... 109
DriveLock-wachtwoord instellen ...................................................................... 109
DriveLock-wachtwoord invoeren ..................................................................... 110
DriveLock-wachtwoord wijzigen ...................................................................... 110
DriveLock-beveiliging verwijderen ................................................................... 111
Auto DriveLock gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen) ........................... 111
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren ...................................... 111
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen ..................................... 112
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken ............................................................. 113
Systeemapparaten beveiligen ......................................................................................... 113
Systeeminformatie weergeven in Computer Setup (Computerinstellingen) .................... 114
Systeem-id’s gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen) ............................... 114
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................. 115
Firewallsoftware gebruiken ............................................................................................................... 116
Essentiële updates installeren .......................................................................................................... 117
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ..................................... 118
Beveiligingskabel aanbrengen ......................................................................................................... 119
11 Software-updates ...................................................................................................................................... 120
Software-update uitvoeren ............................................................................................................... 120
BIOS bijwerken ................................................................................................................................. 122
BIOS-versie bepalen ........................................................................................................ 122
BIOS-update downloaden ................................................................................................ 123
Applicaties en stuurprogramma's bijwerken ..................................................................................... 125
SoftPaq Download Manager gebruiken ............................................................................................ 126
x
12 Back-up en herstel .................................................................................................................................... 127
Backup maken van gegevens .......................................................................................................... 128
Herstelactie uitvoeren ....................................................................................................................... 130
Windows-herstelprogramma's gebruiken ......................................................................... 130
F11 gebruiken .................................................................................................................. 131
Een dvd met het Windows 7-besturingssysteem gebruiken (apart verkrijgbaar) ............. 131
13 Computer Setup ........................................................................................................................................ 133
Computer Setup starten ................................................................................................................... 133
Computer Setup gebruiken .............................................................................................................. 133
Navigeren en selecteren in Computer Setup ................................................................... 133
Fabrieksinstellingen in Computer Setup (Computerinstellingen) herstellen .................... 134
Menu’s van Computer Setup ............................................................................................................ 135
Menu File (Bestand) ........................................................................................................ 135
Menu Security (Beveiliging) ............................................................................................. 136
Menu System Configuration (Geavanceerd) ................................................................... 137
14 MultiBoot ................................................................................................................................................... 142
Opstartvolgorde van apparaten ........................................................................................................ 142
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup (Computerinstellingen) ..................................... 144
Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen .................................................................................. 145
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen ............................................................................................ 146
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computerinstellingen .............................................. 146
Dynamisch een opstartapparaat kiezen via F9 ................................................................ 147
MultiBoot Express instellen .............................................................................................. 147
Voorkeuren MultiBoot Express invoeren ......................................................................... 148
15 Beheer en afdrukken ................................................................................................................................ 149
Client Management Solutions gebruiken .......................................................................................... 149
Software-images configureren en distribueren ................................................................ 149
Software beheren en updaten ......................................................................................... 150
HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen) ............................ 150
HP Client Configuration Manager (CCM) (alleen bepaalde modellen) ........... 151
HP System Software Manager (SSM) ............................................................. 152
16 Reinigingsrichtlijnen ................................................................................................................................ 153
Reinigingsproducten ......................................................................................................................... 153
Reinigingsprocedures ....................................................................................................................... 154
Beeldscherm reinigen ...................................................................................................... 154
Zijkanten en deksel reinigen ............................................................................................ 154
xi
Touchpad en toetsenbord reinigen .................................................................................. 154
Tablet-pc-pen en penhouder reinigen .............................................................................. 154
Index ................................................................................................................................................................. 156
xii
1 Voorzieningen
Hardware herkennen
Ga als volgt te werk om een lijst van in de computer geïnstalleerde hardware weer te geven:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging. Klik vervolgens in het veld
Systeem op Apparaatbeheer.
Met Apparaatbeheer kunt u ook hardware toevoegen of apparaatconfiguraties wijzigen.
OPMERKING: Windows® bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van uw
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie.
Onderdelen aan de bovenkant
Touchpad
Onderdeel Beschrijving
(1) Touchpad* Hiermee kunt u de aanwijzer (cursor) verplaatsen en onderdelen
op het scherm selecteren of activeren.
(2) Touchpad-knop* De linker- en rechterkant van de enkelvoudige knopfunctie zoals
de linker- en rechterknoppen op een externe muis.
Hardware herkennen 1
Onderdeel Beschrijving
(3) Schuifzone van het touchpad Hiermee schuift u de weergave in het actieve venster op het
beeldscherm omhoog of omlaag.
*In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven. Als u de voorkeuren voor cursorbesturing wilt weergeven of
wijzigen, selecteert u Start > Apparaten en printers. Klik vervolgens met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw
computer weergeeft en selecteer Muisinstellingen.
2 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Lampjes
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld.
Hardware herkennen 3
Onderdeel Beschrijving
(2) Aan/uit-lampje
Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand.
(3) Lampje voor draadloze communicatie
Wit: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een draadloosnetwerkmodule en/of
een Bluetooth®-apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparatuur voor draadloze communicatie is
uitgeschakeld.
Knoppen, schakelaar en luidspreker
Onderdeel Beschrijving
(1) Luidspreker Hiermee wordt geluid weergegeven.
4 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(2) Interne beeldschermschakelaar Wanneer u de computer sluit terwijl de computer is ingeschakeld,
wordt deze schakelaar ingedrukt. Daardoor wordt het
beeldscherm uitgeschakeld.
(3) Aan/uit-knop Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/uit-
knop om de computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u op de aan/uit-knop
om de computer uit te schakelen.
Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort op de
aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen.
Als de computer in de hibernationstand staat, drukt u kort
op de aan/uit-knop om de hibernationstand te beëindigen.
Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures van
Windows geen resultaat hebben, houdt u de aan/uit-knop
minstens vijf seconden ingedrukt om de computer uit te
schakelen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en
beveiliging > Energiebeheer voor meer informatie over
energiebeheer.
Hardware herkennen 5
Toetsen
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding en de tabel die het meest overeenkomt met uw computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets of de esc-
toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(3) Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarop de aanwijzer
zich bevindt.
(5) Toetsen van geïntegreerde numerieke
toetsenblok
Als u op deze toetsen drukt in combinatie met de fn-toets (terwijl
num lk is geactiveerd), kunt u ze op dezelfde manier gebruiken
als de toetsen op een extern numeriek toetsenblok.
(6) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets om
veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(7) Toets voor draadloze communicatie Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard
zijn geactiveerd, kunt u met de sleutel voor draadloze
communicatie alle apparaten voor draadloze communicatie
tegelijk in- of uitschakelen.
6 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets of de esc-
toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(3) Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarop de aanwijzer
zich bevindt.
(5) Toetsen van geïntegreerde numerieke
toetsenblok
Deze toetsen kunt u laten werken als de toetsen op een extern
numeriek toetsenblok, als u erop drukt in combinatie met de fn-
en num lk- toetsen.
(6) Toets voor draadloze communicatie Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard
zijn geactiveerd, kunt u met de sleutel voor draadloze
communicatie alle apparaten voor draadloze communicatie
tegelijk in- of uitschakelen.
(7) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets om
veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
Onderdelen aan de voorkant
Hardware herkennen 7
Onderdeel Beschrijving
(1) SD-kaartlezer Dit slot ondersteunt de volgende typen optionele digitale kaarten:
MultiMediaCard (MMC)
MultiMediaCard 4.2 (MMC Plus, inclusief MMC Plus HC)
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
Secure Digital High Capacity-geheugenkaart (SDHC)
Secure Digital High Speed-geheugenkaart (SDHS)
(2) Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele
stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een
oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het
computergeluid via dat apparaat weer te geven.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit
op de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers
uitgeschakeld.
(3) Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten.
Onderdelen aan de rechterkant
Onderdeel Beschrijving
(1) USB-poorten (2) Hierop kunt u optionele USB-apparatuur aansluiten.
(2) RJ-11-connector (modem) (alleen bepaalde
modellen)
Hierop kunt u een modemkabel aansluiten.
(3) Optische-schijfeenheid (alleen bepaalde
modellen)
Leest optische schijven en schrijft (alleen bij bepaalde modellen)
naar optische schijven.
(4) Lampje van de optische-schijfeenheid (alleen
bepaalde modellen)
Knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen van de
optische-schijfeenheid.
(5) Knop van de optische-schijfeenheid (alleen
bepaalde modellen)
Hiermee kunt u de lade van de optische-schijfeenheid openen.
8 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdelen aan de linkerkant
Onderdeel Beschrijving
(1) ExpressCard-slot Hierin kunt u optionele ExpressCards plaatsen.
(2) Bevestigingspunt voor beveiligingskabel Hiermee bevestigt u een als optie verkrijgbare beveiligingskabel
aan de computer.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste
plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze voorziening kan
echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt
of wordt gestolen.
(3) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch
om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen.
Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en
uitgaat terwijl u met de computer werkt.
(4) Poort voor externe monitor Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector aansluiten.
(5) Acculampje
Oranje: er wordt een accu opgeladen.
Turkoois: de accu is bijna geheel opgeladen.
Knipperend oranje: een accu die de enige beschikbare
voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu een kritiek
laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te
knipperen.
Uit: als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle accu's in de
computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is
aangesloten op een externe voedingsbron, blijft het lampje
uit tot de accu in de computer bijna leeg is.
(6) Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
(7) RJ-45-netwerkconnector Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
(8) HDMI-poort Hierop kunt u een optioneel HDMI-apparaat aansluiten.
(9) USB-poort (1) Hierop kunt u optionele USB-apparatuur aansluiten.
Hardware herkennen 9
Onderdelen aan de onderkant
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Accuvergrendelingen (2) Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte.
10 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(2) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(3) Ventilatieopeningen (3) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch
om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen.
Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en
uitgaat terwijl u met de computer werkt.
(4) Compartiment voor geheugenmodule Hierin bevinden zich de geheugenmoduleslots.
WLAN-module, compartiment Bevat het slot voor de draadloosnetwerkmodule.
VOORZICHTIG: Vervang de WLAN-module alleen door een
module die is goedgekeurd voor gebruik in de computer door de
overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de regelgeving
met betrekking tot apparatuur voor draadloze communicatie in
uw land/regio. Als er na het vervangen van de module een
waarschuwing verschijnt, verwijdert u de module om de
functionaliteit van de computer te herstellen. Neem vervolgens
via Help en ondersteuning contact op met de technische
ondersteuningsdienst.
Vasteschijfruimte Hierin bevinden zich de vaste schijf en een Bluetooth-apparaat.
Multimediacomponenten
Hardware herkennen 11
Onderdeel Beschrijving
(1) Webcamlampje (alleen bepaalde modellen) Aan: de webcam is in gebruik.
(2) Webcam (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken.
(3) Geïntegreerde microfoon Hiermee kunt u geluid opnemen.
(4) Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele
stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een
oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het
computergeluid via dat apparaat weer te geven.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit
op de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers
uitgeschakeld.
(5) Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten.
(6) Luidspreker Hiermee wordt geluid weergegeven.
Antennes voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen)
Bepaalde computermodellen zijn voorzien van minimaal 2 antennes die signalen verzenden naar en
ontvangen van een of meer apparaten voor draadloze communicatie. Deze antennes zijn niet
zichtbaar aan de buitenkant van de computer.
OPMERKING: Voor een optimale signaaloverdracht houdt u de directe omgeving van de antennes
vrij.
Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u het gedeelte van
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
dat van toepassing is op uw land/regio. Deze
voorschriften vindt u in Help en ondersteuning.
12 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Aanvullende hardwareonderdelen
Onderdeel Beschrijving
(1) Netsnoer* Hiermee kunt u een netvoedingsadapter aansluiten op een
stopcontact.
(2) netvoedingsadapter Hiermee wordt netvoeding omgezet in gelijkstroom.
(3) Accu* Hiermee kunt u de computer op accuvoeding laten werken als de
computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
*Het uiterlijk van modemkabels, accu's, modemkabeladapters en netsnoeren verschilt per land/regio.
Labels herkennen
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland
gebruikt:
Servicelabel: biedt belangrijke informatie, waaronder:
Productnaam (1). Dit is de productnaam die is aangebracht op de voorkant van de
notebookcomputer.
Serienummer (s/n) (2). Dit is een alfanumerieke identificatiecode die uniek is voor elk
product.
Labels herkennen 13
Artikelnummer/productnummer (p/n) (3). Dit nummer geeft specifieke informatie over de
hardwarecomponenten van het product. Het artikelnummer helpt een onderhoudstechnicus
bij het bepalen van de vereiste componenten en onderdelen.
Modelbeschrijving (4). Dit is het nummer dat u gebruikt om documenten, stuurprogramma's
en ondersteuning voor uw notebookcomputer op te zoeken.
Garantieperiode (5). Beschrijft de duur van de garantieperiode voor deze computer.
Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de technische ondersteuning.
Het servicelabel bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Certificaat van echtheid van Microsoft®: bevat de Windows-productcode. U kunt de productcode
nodig hebben wanneer u het besturingssysteem wilt updaten of problemen met het systeem wilt
oplossen. Dit certificaat bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Label met kennisgevingen: Bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer. Het
label met kennisgevingen bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Label met goedkeuringen voor het modem: Bevat voorschriften en goedkeuringen van instanties
die zijn vereist voor een aantal landen/regio's waarin het modem kan worden gebruikt. U kunt
deze informatie nodig hebben als u de computer in het buitenland wilt gebruiken. Het label met
keurmerken voor het modem bevindt zich aan de onderzijde van de computer.
Labels met keurmerken voor draadloze communicatie (uitsluitend voor bepaalde modellen):
bevatten informatie over optionele draadloze apparatuur en de keurmerken van diverse landen/
regio's waar de apparatuur is goedgekeurd voor gebruik. Een optioneel apparaat kan een
draadloosnetwerkadapter (WLAN-adapter) of een Bluetooth-apparaat zijn. Als het model van uw
computer is uitgerust met een of meer draadloze apparaten, is de computer voorzien van een of
meer van deze certificeringslabels. U kunt deze informatie nodig hebben als u de computer in
het buitenland wilt gebruiken. De certificaatlabels voor draadloze communicatie bevinden zich
aan de onderkant van de computer.
14 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
2Netwerk
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken
(alleen bepaalde modellen)
Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven
doorgegeven. Uw computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor
draadloze communicatie:
WLAN-apparaat (wireless local area network): hiermee kan de computer verbinding maken met
draadloze lokale netwerken (ook wel Wi-Fi-netwerk, draadloos LAN of WLAN genoemd) in
bedrijfsruimtes, bij u thuis en in openbare ruimtes, zoals vliegvelden, restaurants, café's, hotels
en universiteiten. In een WLAN communiceert elk mobiel apparaat voor draadloze communicatie
met een draadloze router of een draadloos toegangspunt.
Bluetooth-apparaat: Hiermee kunt u een persoonlijk netwerk (Personal Area Network, PAN)
opzetten om verbinding te maken met andere voor Bluetooth geschikte apparaten zoals
computers, telefoons, printers, headsets, luidsprekers en camera's. Binnen een PAN
communiceert elk apparaat direct met andere apparaten en moeten apparaten zich op relatief
korte afstand (doorgaans 10 meter) van elkaar bevinden.
Computers met WLAN-apparaten ondersteunen een of meer van de volgende IEEE-industrienormen:
802.11b, de eerste populaire standaard, ondersteunt overdrachtssnelheden tot 11 Mbps en
werkt met een frequentie van 2,4 GHz.
802.11g ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 2,4
GHz. Een 802.11g WLAN-apparaat is achterwaarts compatibel met 802.11b-apparaten,
waardoor ze in hetzelfde netwerk kunnen functioneren.
802.11a ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 5 GHz.
OPMERKING: 802.11a is niet compatibel met 802.11b en 802.11g.
802.11n ondersteunt een gegevenssnelheid van maximaal 450 Mbps en kan werken op 2,4 GHz
of 5 GHz, waardoor deze norm terugwaarts compatibel is met 802.11a, b en g.
OPMERKING: De specificaties voor 802.11n WLAN zijn conceptspecificaties die nog niet
definitief zijn. Als de uiteindelijke specificaties afwijken van de conceptspecificaties, kan dit van
invloed zijn op het vermogen van de computer om met andere 802.11n WLAN-apparaten te
communiceren.
Raadpleeg de informatie en de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt
weten over draadloze technologie.
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 15
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerk herkennen
Pictogram Naam Beschrijving
Draadloze
communicatie
(ingeschakeld)
Geeft de locatie van de lampjes en knoppen voor draadloze
communicatie op de computer aan. Wordt ook weergegeven bij de
Wireless Assistant-software (Assistent voor draadloze communicatie) op
de computer en geeft aan dat een of meer apparaten voor draadloze
communicatie zijn ingeschakeld.
Draadloze
communicatie
(uitgeschakeld)
Wordt weergegeven bij de Wireless Assistant-software op de computer
en geeft aan dat alle apparaten voor draadloze communicatie zijn
uitgeschakeld.
Bekabeld netwerk
(aangesloten)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd
en dat een of meer netwerkapparaten verbinding hebben met het
netwerk.
Bekabeld netwerk
(gedeactiveerd/
losgekoppeld)
Hiermee wordt aangegeven dat een of meer van uw
netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd, dat alle netwerkapparaten of
alle apparaten voor draadloze communicatie zijn gedeactiveerd in het
Configuratiescherm van Windows en dat er geen netwerkapparaten zijn
aangesloten op een bekabeld netwerk.
Netwerk
(aangesloten)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd,
dat een of meer netwerkapparaten verbinding hebben met een draadloos
netwerk en dat mogelijk een of meer netwerkapparaten verbinding
hebben met een bekabeld netwerk.
Netwerk
(losgekoppeld)
Hiermee wordt aangegeven dat een of meer van uw
netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd en dat draadloze
verbindingen beschikbaar zijn, maar dat er geen netwerkapparaten zijn
aangesloten op een bekabeld of draadloos netwerk.
Netwerk
(gedeactiveerd/
losgekoppeld)
Hiermee wordt aangegeven dat een of meer van uw
netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd, dat er geen draadloze
verbindingen beschikbaar zijn of dat alle apparaten voor draadloze
communicatie zijn gedeactiveerd via de knop voor draadloze
communicatie of via de Wireless Assistant, en dat er geen
netwerkapparaten zijn aangesloten op een bekabeld netwerk.
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
U kunt de apparaten voor draadloze communicatie op uw computer met een van deze voorzieningen
in- of uitschakelen:
Sleutel voor draadloze communicatie of knop voor draadloze communicatie (in deze handleiding
sleutel voor draadloze communicatie genoemd)
Wireless Assistant software (alleen bepaalde modellen).
Voorzieningen van het besturingssysteem.
Toets voor draadloze communicatie gebruiken
De computer is voorzien van een sleutel voor draadloze communicatie, een of meer draadloze
apparaten en een lampje voor draadloze communicatie. Standaard zijn alle apparaten voor draadloze
communicatie geactiveerd en brandt het lampje voor draadloze communicatie wit wanneer u de
computer aanzet.
16 Hoofdstuk 2 Netwerk
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor
draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje
voor draadloze communicatie wit brandt, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie
ingeschakeld. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie oranje is, zijn alle apparaten voor
draadloze communicatie uitgeschakeld.
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn geactiveerd, kunt u de toets voor
draadloze communicatie gebruiken om alle draadloze apparatuur tegelijk in of uit te schakelen. Een
afzonderlijk apparaat voor draadloze communicatie kan worden bestuurd via Wireless Assistant
(alleen bepaalde modellen) of via het hulpprogramma Computer Setup (Computerinstellingen).
OPMERKING: Als de apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld in Computer
Setup (Computerinstellingen), kunt u ze niet besturen met de sleutel voor draadloze communicatie
totdat u ze weer inschakelt.
Wireless Assistant software gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een apparaat voor draadloze communicatie kan worden in- of uitgeschakeld via Wireless Assistant.
Wanneer een apparaat voor draadloze communicatie is gedeactiveerd in Computer Setup, moet het
eerst opnieuw worden geactiveerd in Computer Setup voordat het kan worden in- of uitgeschakeld
via Wireless Assistant.
OPMERKING: Als u een draadloos apparaat activeert of inschakelt betekent dit niet dat de
computer automatisch verbinding maakt met een netwerk of Bluetooth-apparaat.
Om de status van de apparaten voor draadloze communicatie te bekijken, klikt u op het pictogram
Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant van het systeemvak) en plaatst u
de aanwijzer op het pictogram voor draadloze communicatie.
Als het pictogram voor draadloze communicatie niet wordt weergegeven in het systeemvak, wijzigt u
als volgt de eigenschappen voor Wireless Assistant:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Windows
Mobiliteitscentrum.
2. Klik op het pictogram voor draadloze communicatie op de tegel Wireless Assistant. Deze bevindt
zich in de onderste rij van het Windows Mobiliteitscentrum.
3. Klik op Eigenschappen.
4. Schakel het selectievakje HP Wireless Assistant icon in notification area (Pictogram voor HP
Wireless Assistant in systeemvak) in.
5. Klik op Toepassen.
6. Klik op Sluiten.
Raadpleeg de online Help van de Wireless Assistant software voor meer informatie.
1. Open Wireless Assistant door te klikken op het pictogram voor draadloze communicatie in
Windows Mobiliteitscentrum.
2. Klik op de knop Help.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Sommige besturingssystemen bieden ook de mogelijkheid om geïntegreerde apparaten voor
draadloze communicatie en de draadloze verbinding te beheren. Zo biedt Windows het
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 17
Netwerkcentrum waarmee u een verbinding of netwerk tot stand kunt brengen, verbinding kunt
maken met een netwerk, draadloze netwerken kunt beheren en netwerkproblemen kunt
diagnosticeren en verhelpen.
U opent het Netwerkcentrum door te klikken op Start > Configuratiescherm > Netwerk en
internet > Netwerkcentrum.
Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
18 Hoofdstuk 2 Netwerk
Draadloos netwerk gebruiken
Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos netwerk (WLAN), dat bestaat uit
andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden door een draadloze router of een
draadloos toegangspunt.
OPMERKING: De termen
draadloze router
en
draadloos toegangspunt
worden vaak door elkaar
gebruikt.
Grote draadloze netwerken, zoals draadloze bedrijfsnetwerken en openbare draadloze
netwerken, werken meestal met draadloze toegangspunten, die een groot aantal computers en
accessoires ondersteunen en kritieke netwerkfuncties kunnen afschermen.
Een draadloos thuisnetwerk of een klein draadloos kantoornetwerk werkt meestal met een
draadloze router, die ervoor zorgt dat meerdere draadloze en bekabelde computers een
internetverbinding, een printer en bestanden kunnen delen zonder dat daar extra hardware of
software aan te pas komt.
Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met een WLAN-
infrastructuur (aangeboden door een aanbieder van netwerkdiensten of een openbaar netwerk of
bedrijfsnetwerk).
Draadloos netwerk installeren
Als u een draadloos netwerk wilt installeren en verbinding wilt maken met internet, heeft u de
volgende apparatuur nodig:
een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een internetservice met hoge snelheid via
een abonnement bij een internetprovider;
een draadloze router (afzonderlijk aan te schaffen) (2);
de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3).
De volgende afbeelding laat een voorbeeld zien van een installatie van een draadloos netwerk dat is
verbonden met internet.
Naarmate uw netwerk groter wordt, kunnen extra draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten voor toegang tot internet.
Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleeg dan de informatie die
de routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
Draadloos netwerk beveiligen
Aangezien de WLAN-standaard is ontwikkeld met slechts beperkte beveiligingsfuncties die niet zijn
opgewassen tegen krachtige aanvallen, is het van cruciaal belang dat u begrijpt dat draadloze
netwerken gevoelig zijn voor de welbekende veiligheidsrisico’s.
Draadloos netwerk gebruiken 19
Draadloze netwerken in openbare zones, of "hotspots", zoals café's en luchthavens, zijn mogelijk
helemaal niet beveiligd. Door fabrikanten van producten voor draadloze communicatie en aanbieders
van hotspotservices worden nieuwe technologieën ontwikkeld om de openbare ruimte veiliger en
anoniemer te maken. Als u zich zorgen maakt om de beveiliging van uw computer op een hotspot,
kunt u uw netwerkactiviteiten het beste beperken tot niet-kritieke e-mailactiviteiten en oppervlakkig
surfen op internet.
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos
netwerk, is het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te
beveiligen tegen onbevoegde toegang. De gangbare beveiligingsniveaus zijn Wi-Fi Protected Access
(WPA) en Wired Equivalent Privacy (WEP). Aangezien draadloze radiosignalen tot buiten het netwerk
reiken, kunnen andere WLAN-apparaten onbeschermde signalen opvangen en verbinding maken
met uw netwerk (onuitgenodigd) of informatie opvangen die via het netwerk wordt verzonden. U kunt
echter de volgende voorzorgsmaatregelen nemen om uw draadloze netwerk hiertegen te
beschermen:
Gebruik een zender met ingebouwde beveiliging
Veel basisstations, gateways en routers hebben ingebouwde beveiligingsvoorzieningen, zoals
protocollen voor beveiliging van draadloze communicatie en firewalls. Met behulp van de juiste
draadloze zender kunt u uw netwerk beschermen tegen de meest voorkomende
beveiligingsrisico’s van draadloze communicatie.
Gebruik een firewall
Een firewall is een barrière die gegevens en verzoeken om gegevens controleert die naar uw
netwerk worden gestuurd, en vervolgens alle verdachte items verwijdert. Firewalls zijn
verkrijgbaar in vele soorten, zowel softwarematig als hardwarematig. In sommige netwerken
wordt een combinatie van beide typen gebruikt.
Gebruik codering voor draadloze communicatie
Voor draadloze netwerken zijn verschillende geavanceerde coderingsprotocollen beschikbaar.
Zoek de oplossing die voor uw netwerkbeveiliging het beste resultaat biedt:
WEP (Wired Equivalent Privacy) is een protocol ter beveiliging van draadloze
communicatie dat gebruikmaakt van een WEP-sleutel om alle netwerkgegevens te coderen
voordat ze worden verzonden. In de meeste gevallen kunt u de WEP-sleutel laten
toewijzen door het netwerk. Maar u kunt ook uw eigen sleutel instellen, een andere sleutel
genereren of andere geavanceerde opties kiezen. Zonder de juiste sleutel kunnen anderen
niet gebruikmaken van het draadloze netwerk.
WPA (Wi-Fi Protected Access) maakt, net zoals WEP, gebruik van
beveiligingsinstellingen om gegevens te coderen en te decoderen die via het netwerk
worden verzonden. In plaats van één statische beveiligingssleutel te gebruiken voor
coderingen, zoals bij WEP, gebruikt WPA
TKIP
(temporal key integrity protocol) om op
dynamische wijze een nieuwe sleutel te genereren voor elk pakket. Bovendien wordt voor
elke computer in het netwerk een afzonderlijke sleutelset gegenereerd.
20 Hoofdstuk 2 Netwerk
Verbinding maken met een draadloos netwerk
Ga als volgt te werk om verbinding met het WLAN te maken:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat is ingeschakeld, brandt het
lampje voor draadloze communicatie wit. Als het lampje voor draadloze communicatie oranje
brandt, drukt u op de knop voor draadloze communicatie.
2. Klik op het netwerkpictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
3. Selecteer uw WLAN in de lijst.
4. Klik op Verbinding maken.
Als het netwerk een beveiligd WLAN is, wordt u gevraagd een netwerkbeveiligingssleutel in te
voeren. Dit is een beveiligingscode. Typ de code en klik vervolgens op OK om de verbinding te
voltooien.
OPMERKING: Als er geen WLAN's worden weergegeven, betekent dit dat u zich buiten het
bereik van een draadloze router of toegangspunt bevindt.
OPMERKING: Als het gewenste netwerk niet wordt weergegeven, klikt u op Netwerkcentrum
openen en vervolgens op Een nieuwe verbinding of een nieuw netwerk instellen. Een lijst
met opties wordt weergegeven. U kunt ervoor kiezen om handmatig een netwerk te zoeken en
daarmee verbinding te maken, of om een nieuwe netwerkverbinding in te stellen.
Nadat de verbinding is gemaakt, beweegt u de muisaanwijzer over het netwerkpictogram in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk om de naam en status van de verbinding te
controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naar
gelang de WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische apparaten
of verschillende typen wanden en vloeren.
Meer informatie over het gebruik van een draadloss netwerk is beschikbaar via de volgende
hulpbronnen:
Informatie van uw internetprovider en de instructies van de fabrikant die bij de router en andere
apparatuur voor draadloze netwerken zijn geleverd
Help en ondersteuning, waar u informatie vindt en koppelingen naar websites.
Neem voor een lijst met openbare draadloze netwerken bij u in de buurt contact op met uw
internetprovider of zoek op het web. Ga naar de website van uw internetprovider of zoek op internet
met de zoekterm "hotspot". Informeer bij elke locatie met een openbaar draadloos netwerk naar de
kosten en de vereisten voor een verbinding.
Neem contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling voor aanvullende informatie over de
manier waarop u met de computer verbinding kunt maken met een bedrijfsnetwerk.
Naar een ander netwerk roamen
Wanneer u uw computer binnen het bereik van een ander draadloos netwerk plaatst, probeert
Windows verbinding te maken met dat netwerk. Als de poging slaagt, wordt uw computer automatisch
verbonden met het nieuwe netwerk. Als het nieuwe netwerk niet door Windows wordt herkend, volgt
u dezelfde procedure die u eerder gebruikte om verbinding te maken met uw draadloze netwerk.
Draadloos netwerk gebruiken 21
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie
gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een Bluetooth-apparaat verzorgt draadloze communicatie over korte afstanden en vervangt hierdoor
de fysieke kabelverbindingen waarmee elektronische apparaten traditioneel gekoppeld zijn, zoals de
volgende:
computers (desktop- en notebookcomputers, PDA's)
telefoons (mobiele telefoons, draadloze telefoons, gecombineerde GSM/PDA's (smart phones))
beeldverwerkingsapparatuur (printers, camera's)
geluidsapparatuur (headsets, luidsprekers)
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal
Area Network – persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de Help-
functie van Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-
apparaten.
Bluetooth en Internetverbinding delen (ICS)
HP adviseert om een computer met Bluetooth niet te gebruiken als host en te gebruiken als gateway
die door andere computers kan worden gebruikt om verbinding met internet te maken. Wanneer twee
of meer computers met elkaar zijn verbonden via Bluetooth en ICS is geactiveerd op een van de
computers, kunnen de andere computers mogelijk geen verbinding maken met internet via het
Bluetooth-netwerk.
De kracht van Bluetooth ligt in het synchroniseren van informatietransfers tussen uw computer en
draadloze apparaten zoals mobiele telefoons, printers, camera’s en PDA’s. Het is een beperking van
Bluetooth en het Windows-besturingssysteem dat geen consistente verbinding gemaakt kan worden
tussen twee of meer computers om internet te delen via Bluetooth.
22 Hoofdstuk 2 Netwerk
Problemen met draadloze verbinding oplossen
Enkele mogelijke oorzaken van problemen met draadloze verbindingen zijn:
De netwerkconfiguratie (SSID of beveiliging) is gewijzigd.
Een apparaat voor draadloze communicatie is niet correct geïnstalleerd of is uitgeschakeld.
Er is een storing opgetreden in een apparaat voor draadloze communicatie of router.
Signalen van het apparaat voor draadloze communicatie worden verstoord door andere
apparaten.
OPMERKING: Apparaten voor draadloze netwerken worden alleen met bepaalde
computermodellen geleverd. Als draadloos netwerken niet voorkomt in de lijst met voorzieningen op
de oorspronkelijke computerverpakking, kunt u de computer van deze mogelijkheid voorzien door een
apparaat voor draadloze communicatie aan te schaffen.
Voordat u de reeks mogelijke oplossingen voor uw netwerkverbindingsprobleem doorloopt,
controleert u eerst of voor elk apparaat voor draadloze communicatie een stuurprogramma is
geïnstalleerd.
Als een computer niet op de gewenste manier verbinding maakt met het netwerk, volgt u de
procedures in dit hoofdstuk om een diagnose te stellen en het probleem op te lossen.
Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk
Als het niet lukt verbinding te maken met een draadloos netwerk, controleert u of het geïntegreerde
WLAN-apparaat correct is geïnstalleerd op uw computer.
OPMERKING: Windows kent de voorziening Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt u om toestemming of om uw wachtwoord gevraagd voor
taken zoals het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie.
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging.
2. Klik in het veld Systeem op Apparaatbeheer.
3. Klik op de pijl naast Netwerkadapters om de lijst uit te vouwen en alle adapters weer te geven.
4. Zoek het WLAN-apparaat in de lijst met netwerkadapters. De vermelding van een WLAN-
apparaat bevat de term
draadloos
,
draadloos LAN
,
WLAN
,
Wi-Fi
of
802.11
.
Als geen WLAN-apparaat wordt weergegeven, is uw computer niet voorzien van een
geïntegreerd WLAN-apparaat of is het bijbehorende stuurprogramma niet correct geïnstalleerd.
Raadpleeg de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt weten over het
oplossen van problemen met draadloze netwerken.
Problemen met draadloze verbinding oplossen 23
Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk
Windows kan automatisch een beschadigde verbinding met een draadloos netwerk herstellen.
Als een netwerkpictogram wordt weergegeven in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram en klikt u vervolgens op Problemen
oplossen.
Windows reset uw netwerkapparaat en probeert opnieuw verbinding te maken met een van de
voorkeursnetwerken.
Ga als volgt te wrk als er geen netwerkpictogram wordt weergegeven in het systeemvak:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
2. Klik op Problemen oplossen en selecteer vervolgens het netwerk dat u wilt herstellen.
Netwerkpictogram wordt niet weergegeven
Als het netwerkpictogram niet wordt weergegeven in het systeemvak nadat u het WLAN heeft
geconfigureerd, betekent dit dat het softwarestuurprogramma ontbreekt of beschadigd is. Mogelijk
wordt ook een Windows-foutbericht weergegeven dat een apparaat niet gevonden is. Installeer het
stuurprogramma opnieuw.
Ga als volgt te werk om de nieuwste versie van de software voor het WLAN-apparaat in de computer
op te halen:
1. Open een internetbrowser en ga naar
http://www.hp.com/support.
2. Selecteer uw land of regio.
3. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ het
modelnummer van uw computer in het zoekvak.
4. Druk op enter en volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Als u het WLAN-apparaat dat u gebruikt afzonderlijk heeft aangeschaft, raadpleegt u
de website van de leverancier voor de nieuwste versie.
Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar
Als u wordt gevraagd om een netwerksleutel of netwerknaam (SSID) wanneer u verbinding wilt
maken met een WLAN, is het netwerk beveiligd. U hebt de huidige codes nodig om verbinding te
kunnen maken met een beveiligd netwerk. De SSID en de netwerksleutel zijn alfanumerieke codes
waarmee de computer door het netwerk wordt herkend. U geeft deze codes in de computer op.
Voor een netwerk dat is verbonden met uw persoonlijke draadloze router, raadpleegt u de
gebruikershandleiding bij de router voor instructies aangaande het instellen van dezelfde codes
op de router en het WLAN-apparaat.
Voor een particulier netwerk, zoals een netwerk in een kantoor of in een openbare internet-
chatruimte, neemt u contact op met de netwerkbeheerder voor de juiste codes, en voert u de
codes in wanneer hierom wordt gevraagd.
Sommige netwerken wijzigen de SSID of netwerksleutels voor hun routers of toegangspunten
periodiek om de veiligheid te verbeteren. Als dat het geval is, wijzigt u de corresponderende
codes in uw computer dienovereenkomstig.
24 Hoofdstuk 2 Netwerk
Als u nieuwe sleutels en een nieuwe SSID heeft ontvangen voor een netwerk en u eerder was
verbonden met dat netwerk, gaat u als volgt te werk om verbinding te maken met het netwerk:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
2. Klik op Draadloze netwerken beheren in het linkerdeelvenster.
Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare WLAN's. Als u zich in een hotspot bevindt
waar meerdere WLAN's actief zijn, worden er meerdere netwerken weergegeven.
3. Selecteer het netwerk in de lijst, klik met de rechtermuisknop op het netwerk en klik vervolgens
op Eigenschappen.
OPMERKING: Indien het gewenste netwerk niet vermeld wordt, overlegt u met uw
netwerkbeheerder om zeker te stellen dat de router of het toegangspunt werkt.
4. Klik op het tabblad Beveiliging en voer vervolgens de correcte codering voor draadloze
communicatie in in het veld Netwerkbeveiligingssleutel.
5. Klik op OK om deze instellingen op te slaan.
Verbinding met een draadloos netwerk is zeer zwak
Als de verbinding zeer zwak is, of als uw computer geen verbinding met een draadloos netwerk kan
maken, kunt u als volgt de interferentie (storende signalen) van andere apparatuur minimaliseren:
Verplaats uw computer dichter naar de draadloze router of het toegangspunt.
Schakel tijdelijk apparaten zoals een magnetron, draadloze telefoon of mobiele telefoon uit, om
storing door andere apparaten te voorkomen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een magnetron,
draadloze telefoon of mobiele telefoon.
Als de verbinding niet beter wordt, probeert u het apparaat te dwingen om alle verbindingswaarden
opnieuw in te stellen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
2. Klik op Draadloze netwerken beheren in het linkerdeelvenster.
Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare WLAN's. Als u zich in een hotspot bevindt
waar meerdere WLAN's actief zijn, worden er meerdere netwerken weergegeven.
3. Klik op een netwerk en klik vervolgens op Verwijderen.
Kan geen verbinding maken met de draadloze router
Als uw pogingen om verbinding te maken met de draadloze router niet lukken, stelt u de draadloze
router opnieuw in door te zorgen dat de router gedurende 10 tot 15 seconden geen elektrische
voeding krijgt.
Als de computer nog geen verbinding maakt met het draadloze netwerk, start u de draadloze router
opnieuw op. Raadpleeg de instructies van de routerfabrikant voor nadere informatie.
Problemen met draadloze verbinding oplossen 25
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Het modem moet zijn aangesloten op een analoge telefoonlijn via een 6-pins RJ-11-modemkabel
(niet meegeleverd). In sommige landen is ook een modemkabeladapter (apart verkrijgbaar) voor
specifieke landen vereist. Connectoren voor digitale PBX-systemen lijken mogelijk op analoge
telefoonconnectoren maar zijn niet compatibel met het modem.
WAARSCHUWING! Wanneer u het interne analoge modem aansluit op een digitale lijn kan dit het
modem permanent beschadigen. Koppel de modemkabel onmiddellijk los als u deze per ongeluk op
een digitale lijn hebt aangesloten.
Als de modemkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, waarmee storing van de ontvangst van
tv- en radiosignalen wordt voorkomen, sluit u de kabel aan op de computer met het uiteinde waar zich
het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
Een modemkabel aansluiten (apart verkrijgbaar)
WAARSCHUWING! Sluit geen modemkabel (apart verkrijgbaar) of telefoonkabel aan op de RJ-45-
netwerkconnector om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te
beperken.
Ga als volgt te werk om een modemkabel aan te sluiten:
1. Steek de modemkabel in de modemconnector (1) van de computer.
2. Steek de modemkabel in de RJ-11-telefoonaansluiting in de muur (2).
26 Hoofdstuk 2 Netwerk
Modemkabeladapter voor specifieke landen/regio's aansluiten (apart
verkrijgbaar)
Telefoonconnectoren verschillen per land. Als u het modem en de modemkabel (apart verkrijgbaar)
wilt gebruiken buiten het land of de regio waarin u de computer hebt aangeschaft, moet u een
modemkabeladapter (apart verkrijgbaar) aanschaffen voor specifieke landen/regio's.
Volg deze stappen om het modem aan te sluiten op een analoge telefoonlijn die geen RJ-11-
telefoonconnector heeft:
1. Steek de modemkabel in de modemconnector (1) van de computer.
2. Steek de modemkabel in de modemkabeladapter voor specifieke landen (2).
3. Steek de landspecifieke modemkabel (3) in de telefoonaansluiting in de muur.
Locatie-instelling selecteren
Huidige locatieselectie weergeven
Ga als volgt te werk om de huidige locatie-instelling voor het modem weer te geven:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Klik op Klok, taal en regio.
3. Klik op Landinstelling.
4. Klik op het tabblad Locatie om uw locatie weer te geven.
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 27
Nieuwe locaties toevoegen tijdens het reizen
Een locatie-instelling voor het land waarin u de computer hebt aangeschaft, is standaard de enige
beschikbare locatie-instelling voor het modem. Als u naar verschillende landen reist, stelt u het
interne modem in op een locatie-instelling die voldoet aan de gebruiksnormen van het land waarin u
het modem gebruikt.
Wanneer u nieuwe locatie-instellingen toevoegt, worden deze opgeslagen door de computer zodat u
op elk moment kunt schakelen tussen de instellingen. U kunt meerdere locatie-instellingen toevoegen
voor elk land.
VOORZICHTIG: Wis de huidige landinstellingen voor het modem niet, om te voorkomen dat u de
instellingen voor uw eigen land verliest. Voeg een nieuwe configuratie toe voor elke locatie waar u het
modem gebruikt. Op die manier kunt u het modem in andere landen gebruiken, terwijl de configuratie
voor uw eigen land behouden blijft.
VOORZICHTIG: Selecteer het land waarin de computer zich bevindt, om te voorkomen dat u het
modem configureert op een manier die in strijd is met de lokale wet- en regelgeving voor
telecommunicatie. Mogelijk functioneert het modem niet correct als het verkeerde land is
geselecteerd.
Ga als volgt te werk om een locatie-instelling voor het modem toe te voegen:
1. Selecteer Start > Apparaten en printers.
2. Klik vervolgens met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer weergeeft en klik op
Modeminstellingen.
OPMERKING: U moet een initieel (actueel) locatie-netnummer instellen voordat u het tabblad
Kiesregels kunt zien. Als u nog niet eerder een locatie hebt ingesteld, wordt u gevraagd om de
locatie op te geven wanneer u op Modeminstellingen klikt.
3. Klik vervolgens op het tabblad Kiesregels.
4. Klik op Nieuw. (Het venster Nieuwe locatie wordt weergegeven.)
5. In het vak Locatienaam typt u een naam (zoals “thuis” of “werk”) voor de nieuwe locatie-
instelling.
6. Selecteer een land of regio in de keuzelijst Land/regio. (Indien u een land of regio selecteert die
niet ondersteund wordt door het modem, wordt de land/regio-selectie voor
VS
or
VK
standaard
weergegeven.)
7. Voer het netnummer, een telecombedrijfcode (indien nodig) en het nummer om een externe lijn
te openen in (indien nodig).
8. Naast Kiezen met, klikt u op Toon of Puls.
9. Klik op OK om uw nieuwe locatie-instelling op te slaan. (Het venster Telefoon- en modemopties
wordt weergegeven.)
10. Ga als volgt te werk:
Klik op OK om uw nieuwe locatie-instelling als de huidige locatie op te slaan.
Selecteer uw voorkeur in de instellingen in de lijst Locatie en klik vervolgens op OK om
een andere locatie-instelling als de huidige locatie-instelling te selecteren.
28 Hoofdstuk 2 Netwerk
OPMERKING: U kunt de voorgaande procedure gebruiken om locatie-instellingen toe te
voegen voor locaties binnen uw eigen land en in andere landen. U kunt bijvoorbeeld een
instelling 'Werk' toevoegen met kiesregels voor het bereiken van een externe lijn.
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 29
Problemen met de reisverbinding oplossen
Als u problemen ondervindt met de modemverbinding bij gebruik van de computer buiten het land
waarin u de computer hebt aangeschaft, probeert u de volgende suggesties:
Controleer het type telefoonlijn.
Het modem vereist een analoge en geen digitale telefoonlijn. Een lijn die omschreven wordt als
een PBX-lijn is gewoonlijk een digitale lijn. Een telefoonlijn die omschreven wordt als een
datalijn, faxapparaatlijn, modemlijn of standaard telefoonlijn is gewoonlijk een analoge lijn.
Controleer op puls- of toonkeuze.
Een analoge telefoonlijn ondersteunt een van twee kiesmodi: puls- of toonkeuze. Deze opties
voor de kiesmodus worden geselecteerd in de instellingen Telefoon- en modemopties. De
geselecteerde optie voor de kiesmodus moet overeenkomen met de kiesmodus die ondersteund
wordt door de telefoonlijn in uw locatie.
Doe het volgende om de kiesmodus te bepalen die ondersteund wordt door een telefoonlijn: kies
enkele cijfers op de telefoon en luister vervolgens naar kliktonen (pulsen) of pieptonen. Kliktonen
wijzen erop dat de telefoonlijn pulskeuze ondersteunt. Pieptonen wijzen erop dat de telefoonlijn
toonkeuze ondersteunt.
Ga als volgt te werk om de kiesmodus in uw huidige modemlocatie-instelling te wijzigen:
1. Selecteer Start > Apparaten en printers.
2. Klik vervolgens met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer weergeeft en klik
op Modeminstellingen.
3. Klik vervolgens op het tabblad Kiesregels.
4. Selecteer uw modemlocatie-instelling.
5. Klik op Bewerken.
6. Klik op Toon of Puls.
7. Klik twee keer op OK.
Controleer het telefoonnummer dat u kiest en de respons van het externe modem.
Kies een telefoonnummer, controleer of er een respons is van het externe modem en haak
vervolgens in.
Stel het modem zodanig in dat kiestonen genegeerd worden.
Indien het modem een kiestoon ontvangt die het niet kan herkennen, kiest het modem niet en
verschijnt een foutbericht “Geen kiestoon”.
Ga als volgt te werk om het modem zodanig in te stellen dat alle kiestonen worden genegeerd
alvorens te kiezen:
1. Selecteer Start > Apparaten en printers.
2. Klik vervolgens met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer weergeeft en klik
op Modeminstellingen.
3. Klik vervolgens op het tabblad Modems.
30 Hoofdstuk 2 Netwerk
4. Klik op de vermelding van het modem in de lijst.
5. Klik op Eigenschappen.
6. Klik op Modem.
7. Schakel het selectievakje uit voor Op kiestoon wachten voordat het nummer wordt
gekozen.
8. Klik twee keer op OK.
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 31
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN)
Als u verbinding wilt maken met een lokaal netwerk (LAN), hebt u een 8-pins RJ-45-netwerkkabel
nodig (niet meegeleverd). Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, waarmee
storing van de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt voorkomen, sluit u de kabel aan op de
computer met het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
U sluit de netwerkkabel als volgt aan:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector van de computer (1).
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2).
WAARSCHUWING! Sluit geen modem- of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector,
om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
32 Hoofdstuk 2 Netwerk
3 Cursorbesturing en toetsenbord
Cursorbesturing gebruiken
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen
Via de eigenschappen voor de muis in Windows kunt u de instellingen voor aanwijsapparaten
aanpassen aan uw wensen. U kunt bijvoorbeeld de knopconfiguratie, kliksnelheid en opties voor de
aanwijzer instellen.
Als u de eigenschappen van de muis wilt weergeven, selecteert u Start > Apparaten en printers.
Klik vervolgens met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer weergeeft en selecteer
Muisinstellingen.
Touchpad gebruiken
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u uw vinger over het oppervlak van het touchpad in de
richting waarin u de aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de knoppen van het touchpad zoals u de
knoppen op een externe muis zou gebruiken. Als u omhoog en omlaag wilt schuiven met de verticale
schuifzone van het touchpad, schuift u met uw vinger omhoog en omlaag over de lijnen.
OPMERKING: Als u het touchpad gebruikt om de aanwijzer te verplaatsen, haalt u eerst uw vinger
van het touchpad voordat u uw vinger op de schuifzone plaatst. Als u uw vinger doorschuift van het
touchpad naar de schuifzone, wordt de schuiffunctie niet geactiveerd.
Externe muis aansluiten
U kunt een externe USB-muis aansluiten op de computer via een van de USB-poorten op de
computer. Een draadloze Bluetooth-muis kan alleen worden gebruikt op computers die draadloze
communicatie via Bluetooth ondersteunen (alleen bepaalde modellen); volg de instructies die zijn
meegeleverd met het apparaat.
Toetsenbord gebruiken
Hotkeys gebruiken
Sneltoetsen zijn combinaties van de fn-toets (1) met de esc-toets (2) of met een van de
functietoetsen (3).
De pictogrammen op de toetsen f1 tot en met f12 vertegenwoordigen de sneltoetsfuncties.
Sneltoetsfuncties en procedures voor sneltoetsen worden beschreven in de volgende gedeelten.
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Cursorbesturing gebruiken 33
Functie Hotkey
Systeeminformatie weergeven fn+esc
Help en ondersteuning openen. fn+f1
Helderheid van het beeldscherm verlagen. fn+f2
Helderheid van het beeldscherm verhogen. fn+f3
Schakelen tussen diverse beeldschermen en andere
weergaveapparaten.
fn+f4
Slaapstand activeren. fn+f5
QuickLock activeren. fn+f6
Geluid uit- en weer inschakelen. fn+f7
Geluidsvolume verlagen. fn+f8
Geluidsvolume verhogen. fn+f9
Het vorige muziekstuk afspelen. fn+f10
Cd, dvd of bd afspelen, onderbreken of hervatten. fn+f11
Het volgende muziekstuk afspelen. fn+f12
34 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Functie Hotkey
Systeeminformatie weergeven. fn+esc
Help en ondersteuning openen. fn+f1
Helderheid van het beeldscherm verlagen. fn+f2
Helderheid van het beeldscherm verhogen. fn+f3
Schakelen tussen diverse beeldschermen en andere
weergaveapparaten.
fn+f4
Slaapstand activeren. fn+f5
QuickLock activeren. fn+f6
Webbrowser starten. fn+f7
Printer starten. fn+f8
U voert als volgt een hotkeyopdracht uit met het toetsenbord van de computer:
Druk kort op de fn-toets en druk vervolgens kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht.
– of –
Houd de fn-toets ingedrukt, druk kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht en laat
vervolgens beide toetsen tegelijk los.
Systeeminformatie weergeven
Druk op fn+esc om informatie weer te geven over de hardwareonderdelen en het versienummer van
het BIOS van het systeem.
In de Windows-weergave van fn+esc wordt de versie van het BIOS (Basic Input-Output System) van
het systeem weergegeven als de BIOS-datum. Bij sommige computermodellen wordt de BIOS-datum
weergegeven in decimale notatie. De BIOS-datum wordt ook wel het versienummer van het systeem-
ROM genoemd.
Toetsenbord gebruiken 35
Help en ondersteuning openen
Druk op fn+f1 om Help en ondersteuning te openen.
Help en ondersteuning geeft informatie over het besturingssysteem Windows. Daarnaast biedt het de
volgende informatie en hulpmiddelen:
informatie over uw computer, zoals het model en het serienummer, geïnstalleerde software,
hardwareonderdelen en specificaties
antwoorden op vragen over het gebruik van de computer
zelfstudieprogramma's, aan de hand waarvan u leert onderdelen en functies van de computer
en Windows te gebruiken
updates voor het besturingssysteem Windows, stuurprogramma's en de software die bij de
computer is geleverd
controles van de functionaliteit van de computer
geautomatiseerde en interactieve probleemoplossing, oplossingen voor herstel en procedures
voor systeemherstel
koppelingen naar ondersteuningsspecialisten
Helderheid van het scherm verlagen
Druk op fn+f2 om de helderheid van het scherm te verlagen. Houd beide toetsen ingedrukt om de
helderheid steeds verder te verlagen.
Helderheid van het scherm verhogen
Druk op fn+f3 om de helderheid van het scherm te verhogen. Houd beide toetsen ingedrukt om de
helderheid steeds verder te verhogen.
Schakelen tussen beeldschermen
Druk op fn+f4 om te schakelen tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten.
Als bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op
fn+f4 drukt, overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor, en zowel het
computerscherm als de monitor tegelijk.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om
videogegevens van de computer te ontvangen. De hotkey fn+f4 kan ook de weergave overschakelen
van en naar tussen andere apparaten die van de computer weergavegegevens ontvangen.
De volgende video-overdrachtstypen (inclusief voorbeelden van de apparaten die deze gebruiken)
worden ondersteund door de hotkey fn+f4:
LCD (beeldscherm van de computer)
externe VGA (de meeste externe monitoren)
HDMI (televisies, camcorders, dvd-spelers, videorecorders en video-opnamekaarten met een
HDMI-poort)
Samengestelde video (televisies, camcorders, dvd-spelers, videorecorders en video-
opnamekaarten met een samengestelde-video-ingang)
36 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
OPMERKING: Samengestelde videoapparaten kunnen alleen op het systeem worden
aangesloten via een optioneel dockingapparaat of optioneel uitbreidingsproduct.
Slaapstand activeren (fn+f5)
VOORZICHTIG: Sla uw werk op voordat u de slaapstand activeert, om het risico van
gegevensverlies te beperken.
Druk op fn+f5 om de slaapstand te activeren.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, worden de gegevens in het systeemgeheugen
opgeslagen, wordt het scherm leeggemaakt en energie bespaard. Wanneer de computer in de
slaapstand staat, knipperen de aan/uit-lampjes.
De computer moet zijn ingeschakeld om de slaapstand te kunnen activeren.
OPMERKING: Als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de computer in de
slaapstand staat, wordt automatisch de hibernationstand geactiveerd en worden de gegevens die
zich in het geheugen bevinden op de vaste schijf opgeslagen. Standaard is ingesteld dat de
hibernationstand wordt geactiveerd als de acculading kritiek laag is, maar u kunt deze instelling
wijzigen met behulp van de optie Energiebeheer in het Configuratiescherm van Windows.
Druk kort op de aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen.
De functie van de hotkey fn+f5 kan worden gewijzigd. U kunt bijvoorbeeld de hotkey fn+f5 zodanig
instellen dat u hiermee de hibernationstand activeert in plaats van de slaapstand.
OPMERKING: In alle vensters in het besturingssysteem Windows verwijst de term
slaapstandknop
naar de hotkey fn+f5.
QuickLock activeren (fn+f6) (alleen bepaalde modellen)
Druk op fn+f6 om de beveiligingsvoorziening QuickLock te activeren.
QuickLock beschermt uw gegevens door het aanmeldvenster van het besturingssysteem weer te
geven. Als het aanmeldingsvenster wordt weergegeven, kan de computer pas worden gebruikt nadat
een gebruikerswachtwoord of beheerderswachtwoord voor Windows is ingevoerd.
OPMERKING: Het is noodzakelijk dat u een gebruikerswachtwoord of een beheerderswachtwoord
voor Windows instelt voordat u QuickLock gaat gebruiken. Raadpleeg Help en ondersteuning voor
instructies.
Als u QuickLock wilt activeren, drukt u op fn+f6. Het aanmeldingsvenster wordt weergegeven en de
computer wordt vergrendeld. Volg vervolgens de aanwijzingen op het scherm om uw Windows-
gebruikerswachtwoord of Windows-beheerderswachtwoord in te voeren en toegang te krijgen tot de
computer.
Webbrowser starten (fn+f7) (alleen bepaalde modellen)
Druk op fn+f7 om uw standaardwebbrowser te starten.
Printer starten (fn+f8) (alleen bepaalde modellen)
Om het weergegeven item af te drukken, drukt u op fn+f8 om uw printer te activeren.
Toetsenbord gebruiken 37
Geluid in- en uitschakelen (fn+f7) (alleen bepaalde modellen)
Druk op fn+f7 om het geluid uit te schakelen. Druk nogmaals op de hotkey om het geluidsvolume te
herstellen.
Geluidsvolume verlagen (fn+f8) (alleen bepaalde modellen)
Druk op fn+f8 om het geluidsvolume te verlagen. Houd beide toetsen ingedrukt om het geluidsvolume
steeds verder te verlagen.
Geluidsvolume verhogen (fn+f9) (alleen bepaalde modellen)
Druk op fn+f9 om het geluidsvolume te verhogen. Houd beide toetsen ingedrukt om het
geluidsvolume steeds verder te verhogen.
Vorige muziekstuk of hoofdstuk op een audio-cd of een dvd of (fn+f10) (alleen
bepaalde modellen)
Als een audio-cd of dvd wordt afgespeeld, drukt u op fn+f10 om het vorige muziekstuk van de cd of
het vorige gedeelte van de dvd af te spelen.
Audio-cd of dvd afspelen, onderbreken of hervatten (fn+f11) (alleen bepaalde
modellen)
De sneltoets fn+f11 werkt alleen als er een audio-cd of een dvd is geplaatst.
Als de audio-cd of dvd niet wordt afgespeeld, drukt u op fn+f11 om het afspelen te starten of te
hervatten.
Als de audio-cd of dvd wordt afgespeeld, drukt u op fn+f11 om het afspelen te onderbreken.
Volgende muziekstuk of hoofdstuk op een audio-cd of een dvd (fn+f12) (alleen
bepaalde modellen)
Als een audio-cd of dvd wordt afgespeeld, drukt u op fn+f12 om het volgende muziekstuk van de cd
of het volgende gedeelte van de dvd af te spelen.
38 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken
U kunt de vijftien toetsen van het geïntegreerde numerieke toetsenblok op dezelfde manier gebruiken
als de toetsen van een extern toetsenblok. Wanneer het geïntegreerde numerieke toetsenblok is
ingeschakeld, voert u met elke toets van dit toetsenblok de functie uit die wordt aangegeven door het
pictogram in de rechterbovenhoek van de toets.
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen
Druk op fn+num lk om het geïntegreerde numerieke toetsenblok in te schakelen. Druk nogmaals op
fn+num lk om de toetsen weer in hun standaardwerking te gebruiken.
OPMERKING: Het geïntegreerde numerieke toetsenblok functioneert niet wanneer een extern
toetsenbord of een extern numeriek toetsenblok is aangesloten op de computer.
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde toetsenblok
U kunt tijdelijk schakelen tussen de standaardwerking van de toetsen van het geïntegreerde
numerieke toetsenblok en de numerieke functie. Gebruik hiervoor de toets fn of de toetsencombinatie
fn+shift.
Als u de toetsenblokfunctie van een toetsenbloktoets wilt activeren wanneer het toetsenblok is
uitgeschakeld, houdt u de fn-toets ingedrukt terwijl u op de toetsenbloktoets drukt.
Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, gebruikt u de toetsenbloktoetsen als volgt tijdelijk als
standaardtoetsen:
Houd de fn-toets ingedrukt en druk op de toetsenbloktoets om kleine letters te typen.
Houd de toetsen fn+shift ingedrukt om hoofdletters te typen.
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken 39
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken
Bij de meeste externe numerieke toetsenblokken is de werking van de toetsen afhankelijk van het wel
of niet ingeschakeld zijn van num lock. (Num lock is standaard uitgeschakeld.) Bijvoorbeeld:
Wanneer num lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen.
Wanneer num lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, page
up-toets of page down-toets.
Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het num lock-lampje op de
computer branden. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het num
lock-lampje op de computer uit.
U schakelt als volgt num lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok:
Druk op de toets num lock op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer.
40 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
4 Multimedia
Multimediavoorzieningen
De computer bevat multimediavoorzieningen waarmee u muziek kunt beluisteren, naar films kunt
kijken en afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De computer beschikt mogelijk over de volgende
multimediacomponenten:
Optischeschijfeenheid voor het afspelen van audio- en videoschijven
Geïntegreerde luidsprekers om muziek te beluisteren
Geïntegreerde microfoon om zelf geluid op te nemen
Geïntegreerde webcam waarmee u video kunt opnemen en delen
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek, films, afbeeldingen en foto's kunt
weergeven en beheren
Hotkeys voor snelle toegang tot multimediataken
OPMERKING: De computer beschikt mogelijk niet over alle vermelde componenten.
In de volgende gedeelten wordt uitgelegd hoe u de multimediacomponenten van uw computer
herkent en gebruikt.
Multimediacomponenten herkennen
De volgende afbeelding en tabel geven informatie over de multimediavoorzieningen van de
computer.
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Multimediavoorzieningen 41
Onderdeel Beschrijving
(1) Webcamlampje (alleen bepaalde modellen) Aan: de webcam is in gebruik.
(2) Webcam Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken.
(3) Geïntegreerde microfoon Hiermee kunt u geluid opnemen.
(4) Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele
stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een
oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het
computergeluid via dat apparaat weer te geven.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit
op de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers
uitgeschakeld.
(5) Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten.
(6) Luidspreker Hiermee wordt het geluid van de computer weergegeven.
42 Hoofdstuk 4 Multimedia
Geluidsvolume aanpassen
U kunt het geluidsvolume regelen met de volgende voorzieningen:
Volumetoetsen van de computer (alleen bepaalde modellen):
Om het geluid te dempen of te herstellen houdt u de fn-toets (1) ingedrukt en drukt u
vervolgens op de f7-toets (2) Dempen.
Om het geluid zachter te zetten, houdt u de fn-toets (1) ingedrukt en tikt u vervolgens op de
f8-toets (3) Geluid zachter tot u het gewenste geluidsvolume bereikt.
Om het volume harder te zetten houdt u de fn-toets ingedrukt (1), en tikt u vervolgens op de
f9-toets (4) toets Geluid harder tot u het gewenste geluidsvolume bereikt.
Volumeregeling van Windows:
a. Klik op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
b. Zet het geluid harder of zachter door de schuifregelaar omhoog of omlaag te bewegen. Klik
op het pictogram Het luidsprekervolume dempen om het geluid te dempen.
– of –
a. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak en klik op
Volumemixer openen.
b. In de kolom Luidsprekers zet u het geluid harder of zachter door de schuifregelaar omhoog
of omlaag te bewegen. U kunt het geluid ook uitschakelen door op het pictogram Het
luidsprekervolume dempen te klikken.
Ga als volgt te werk om het pictogram Luidsprekers weer te geven in het systeemvak, als dat
niet het geval is:
a. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de
pijl aan de linkerkant van het systeemvak).
b. Klik op Meldingspictogrammen aanpassen.
Multimediavoorzieningen 43
c. Selecteer Pictogram en meldingen weergeven voor het pictogram Luidsprekers onder
Gedrag.
d. Klik op OK.
Volumeregeling van programma:
Het volume kan ook binnen bepaalde programma’s worden geregeld.
Multimediasoftware
Op de computer staat vooraf geïnstalleerde multimediasoftware. Sommige modellen worden geleverd
met aanvullende multimediasoftware op een optische schijf.
Afhankelijk van de hardware en software die bij de computer is geleverd, kunnen de volgende
multimediataken worden ondersteund:
Digitale media afspelen, waaronder audio- en video-cd's, dvd's en bd's en internetradio.
Gegevens-cd's samenstellen of kopiëren.
Audio-cd's samenstellen, bewerken en branden.
Video's of films maken, bewerken en branden op een dvd of video-cd.
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om het risico van verlies van gegevens of
schade aan een schijf te beperken:
Sluit de computer aan op een betrouwbare externe voedingsbron voordat u naar een schijf schrijft.
Schrijf niet naar een schijf als de computer op accuvoeding werkt.
Sluit alle programma's voordat u naar de schijf begint te schrijven, behalve de schrijfsoftware die u
gebruikt.
Kopieer niet rechtstreeks van een bronschijf naar een doelschijf of van een netwerkschijf naar een
doelschijf. Kopieer eerst van een bronschijf of netwerkschijf naar uw vaste schijf en kopieer
vervolgens van de vaste schijf naar de doelschijf.
Gebruik het toetsenbord van de computer niet en verplaats de computer niet terwijl de computer naar
een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Toegang tot vooraf geïnstalleerde multimediasoftware
U krijgt als volgt toegang tot vooraf geïnstalleerde software:
Selecteer Start > Alle programma's en open vervolgens het multimediaprogramma dat u wilt
gebruiken.
OPMERKING: Sommige programma’s bevinden zich mogelijk in submappen.
44 Hoofdstuk 4 Multimedia
Multimediasoftware gebruiken
1. Selecteer Start > Alle programma's en open vervolgens het multimediaprogramma dat u wilt
gebruiken. Als u bijvoorbeeld Windows Media Player wilt gebruiken voor het afspelen van een
audio-cd, klik dan op Windows Media Player.
OPMERKING: Sommige programma’s bevinden zich mogelijk in submappen.
2. Plaats de schijf, bijvoorbeeld een audio-cd, in de optischeschijfeenheid.
3. Volg de instructies op het scherm.
– of –
1. Plaats de schijf, bijvoorbeeld een audio-cd, in de optischeschijfeenheid.
Het dialoogvenster Automatisch afspelen wordt geopend.
2. Klik op een taak in de lijst met multimediataken.
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren
1. Plaats de schijf in de optischeschijfeenheid.
2. Volg de installatie-instructies die worden gegeven in de installatiewizard.
3. Start de computer opnieuw op als daarom wordt gevraagd.
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor informatie over de software
die bij de computer is geleverd. Deze instructies kunnen worden geleverd op schijf, als online Help-
bestanden, of op de website van de fabrikant.
Multimediasoftware 45
Audio
Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende audiovoorzieningen te gebruiken:
Muziek afspelen via de computerluidsprekers en/of aangesloten externe luidsprekers
Geluid opnemen met de interne microfoon of een externe microfoon aansluiten
Muziek downloaden van internet
Multimediapresentaties maken met beeld en geluid
Beeld en geluid overbrengen met expresberichtenprogramma's
Radioprogramma's als audiostream ontvangen (alleen bepaalde modellen) of FM-radiosignalen
ontvangen
Audio-cd's maken of ‘branden’ (alleen bepaalde modellen)
Externe audioapparatuur aansluiten
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg
Informatie over voorschriften, veiligheid
en milieu
voor aanvullende informatie over veiligheid.
Als u externe apparaten zoals externe luidsprekers, een hoofdtelefoon of een microfoon wilt
aansluiten, raadpleegt u de bij het apparaat verstrekte informatie. Voor optimale resultaten zijn de
volgende tips van belang:
Zorg dat de apparaatkabel correct is aangesloten op de juiste connector van de computer.
(Kabelconnectoren hebben normaliter een kleurcodering die overeenkomt met de
corresponderende connectoren op de computer.)
Installeer alle stuurprogramma's die zijn vereist voor het externe apparaat.
OPMERKING: Een stuurprogramma is een vereist programma dat fungeert als "vertaler"
tussen het apparaat en de programma's die gebruikmaken van het apparaat.
46 Hoofdstuk 4 Multimedia
Audiofuncties controleren
U controleert het systeemgeluid van de computer als volgt:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Volume op de taakbalk en selecteer vervolgens
Geluiden.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Geluid.
2. Wanneer het venster Geluid verschijnt, klikt u op het tabblad Geluiden. Selecteer onder
Programmagebeurtenissen het gewenste geluid, zoals een pieptoon of een alarmsignaal, en
klik op de knop Test.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Geluidsrecorder.
2. Klik op Begin met opnemen en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het bureaublad op.
3. Open Windows Media Player en speel het geluid af.
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
Als u de audio-instellingen van de computer wilt bevestigen of wijzigen, selecteert u Start >
Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Geluid.
Audio 47
Video
Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende videovoorzieningen te gebruiken:
Films bekijken
Spelletjes spelen via internet en offline
Afbeeldingen en video's bewerken voor presentaties
Externe videoapparatuur aansluiten
Externe monitor of projector aansluiten
Uw computer heeft een externe-monitorpoort waarmee u een externe monitor of projector kunt
aansluiten.
Externemonitorpoort gebruiken
Via de externemonitorpoort kunt u een extern weergaveapparaat aansluiten op de computer, zoals
een externe monitor of projector.
Als u een weergaveapparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de kabel van het apparaat
aan op de externemonitorpoort.
OPMERKING: Als een extern weergaveapparaat op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld
geeft, drukt u op fn+f4 om het beeld naar het apparaat te schakelen. Druk meerdere malen op fn+f4
om het beeld te schakelen van het computerbeeldscherm naar het apparaat en terug.
HDMI-poort gebruiken
Bepaalde computermodellen beschikken over een HDMI-poort (High Definition Multimedia Interface).
Hiermee kan de computer worden aangesloten op een optioneel video- of audioapparaat, zoals een
high-definitiontelevisie en andere compatibele digitale video- of audioapparatuur.
De computer kan gelijktijdig beelden weergeven op één op de HDMI-poort aangesloten HDMI-
apparaat, en op het beeldscherm van de computer of een ander ondersteund extern
weergaveapparaat.
48 Hoofdstuk 4 Multimedia
OPMERKING: Als u videosignalen wilt verzenden via de HDMI-poort, heeft u een HDMI-kabel
nodig. Deze kunt u aanschaffen bij een elektronicazaak.
U sluit als volgt een video- of audioapparaat aan op de HDMI-poort:
1. Sluit het ene uiteinde van de HDMI-kabel aan op de HDMI-poort van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het videoapparaat volgens de instructies van de
fabrikant.
3. Druk op fn+f4 om het beeld te schakelen tussen de weergaveapparaten die zijn aangesloten op
de computer.
Audio configureren voor HDMI
Als u HDMI-audio wilt configureren, sluit u eerst een audio- of videoapparaat, zoals een high-
definition televisie, aan op de HDMI-poort op de computer. Configureer vervolgens het
standaardapparaat voor audioweergave.
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidspreker in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk en klik vervolgens op Afspeelapparaten.
2. Klik op het tabblad Afspelen op Digitale uitvoer of Apparaat voor digitale uitvoer (HDMI).
3. Klik op Als standaard instellen en klik op OK.
Ga als volgt te werk om de audio weer via de luidsprekers van de computer weer te geven:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidspreker in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk en klik vervolgens op Afspeelapparaten.
2. Klik op het tabblad Afspelen op Luidsprekers.
3. Klik op Als standaard instellen en klik op OK.
Video 49
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen)
Met de optische-schijfeenheid kunt u cd's, dvd's of bd's afspelen, kopiëren en samenstellen,
afhankelijk van het type optische-schijfeenheid van de computer en de software die op uw computer
is geïnstalleerd.
Geïnstalleerde optischeschijfeenheid herkennen
Selecteer Start > Computer.
U ziet een lijst met alle apparaten die zijn geïnstalleerd op de computer, waaronder de
optischeschijfeenheid. U kunt een van de volgende typen schijfeenheden hebben:
Dvd-romstation
dvd±r SuperMulti DL LightScribe-station
OPMERKING: Beide hierboven vermelde schijfeenheden worden mogelijk niet ondersteund door
de computer.
Optische schijven (cd's, dvd's en bd's) gebruiken
Een optische-schijfeenheid, zoals een dvd-romstation, ondersteunt optische schijven (cd's en dvd's).
Deze schijven worden gebruikt voor het opslaan van gegevens, zoals muziek, foto’s en films. Dvd's
hebben een grotere opslagcapaciteit dan cd's.
De optischeschijfeenheid kan standaard cd- en dvd-schijven lezen. Als de optischeschijfeenheid een
Blu-ray Disc (BD)-drive is, kan deze ook bd's lezen.
OPMERKING: Sommige vermelde optischeschijfeenheden worden mogelijk niet ondersteund door
de computer. De vermelde schijfeenheden zijn niet per definitie alle optischeschijfeenheden die
worden ondersteund.
In de volgende tabel kunt u zien naar welke optische schijven de verschillende typen optische-
schijfeenheden kunnen schrijven.
Type optische
schijfeenheid
Schrijven
naar cd-rw
Schrijven
naar
dvd±rw/r
Schrijven naar
dubbellaags dvd+r
Etiket schrijven
naar LightScribe-cd
of dvd±rw/r
Schrijven naar
bd r/re
Dvd-romstation Nee Nee Nee Nee Nee
Dvd±r SuperMulti DL
LightScribe-station*
Ja Ja Ja Ja Nee
*Op schijven met dubbele laag kunnen meer gegevens worden opgeslagen dan op schijven met enkele laag. Schijven met
dubbele laag die zijn gebrand met deze schijfeenheid, zijn echter mogelijk niet compatibel met veel stuurprogramma's en
spelers voor dvd's met enkele laag.
LightScribe-schijven moeten apart worden aangeschaft. LightScribe maakt een afbeelding met grijstinten die lijkt op een
zwart-witfoto.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van een
cd, dvd of bd, of wordt geschreven naar een cd of dvd. Zo voorkomt u mogelijke audio- of
videoverslechtering, gegevensverlies of verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit.
50 Hoofdstuk 4 Multimedia
Juiste type schijf kiezen (cd's, dvd's en bd's)
Een optische-schijfeenheid ondersteunt optische schijven (cd's, dvd's en bd's). Cd's, die worden
gebruikt voor de opslag van digitale gegevens, worden ook gebruikt voor commerciële audio-
opnamen en zijn handig voor persoonlijke opslagbehoeften. Dvd's en bd's worden hoofdzakelijk
gebruikt voor films, software en back-ups van gegevens. Dvd's en bd's hebben hetzelfde formaat als
cd's, maar hebben een veel grotere opslagcapaciteit.
OPMERKING: Mogelijk ondersteunt de optischeschijfeenheid in uw computer niet alle typen
optische schijven die in dit gedeelte worden beschreven.
Cd-r-schijven
Gebruik cd-r-schijven (één keer schrijven) om permanente archieven aan te leggen en bestanden uit
te wisselen. Kenmerkende toepassingen zijn:
Distributie van grote presentaties
Uitwisseling van gescande en digitale foto's, videoclips en geschreven gegevens
Maken van eigen muziek-cd's
Permanente archieven aanleggen van computerbestanden en gescande privé-bestanden
Bestanden van de vaste schijf elders opslaan om schijfruimte vrij te maken
Nadat de gegevens naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of
overschreven.
Cd-rw-schijven
Gebruik een cd-rw-schijf (een herschrijfbare versie van een cd) om grote projecten op te slaan die
vaak moeten worden bijgewerkt. Kenmerkende toepassingen zijn:
Ontwikkeling en beheer van grote documenten en projectbestanden
Vervoer van werkbestanden
Maken van wekelijkse backups van bestanden op de vaste schijf
Continu bijwerken van foto's, video, audio en gegevens
Dvd±r-schijven
Gebruik lege dvd±r-schijven om grote hoeveelheden gegevens permanent op te slaan. Nadat de
gegevens naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of overschreven.
Dvd±rw-schijven
Met dvd±rw-schijven kunt u eerder opgeslagen gegevens wissen of overschrijven. Dit type schijf is
ideaal voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd brandt die niet kan
worden gewijzigd.
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 51
LightScribe dvd+r-schijven
Met LightScribe dvd+r-schijven kunt u gegevens, video’s en foto’s delen met anderen en opslaan.
Deze schijven kunnen worden gelezen door de meeste dvd-romstations en dvd-spelers. Met een dvd-
romstation dat LightScribe ondersteunt en LightScribe-software kunt u gegevens naar de schijf
schrijven en vervolgens een zelf ontworpen label aanbrengen op de buitenkant van de schijf.
Blu-ray Discs (bd’s)
Bd is een type high-density optische schijf voor de opslag van digitale informatie, waaronder high-
definition video. Op een Blu-ray-schijf met enkele laag kan 25 GB worden opgeslagen, meer dan vijf
keer zoveel als op een dvd met enkele laag (4,7 GB). Op een Blu-ray-schijf met dubbele laag kan
50 GB worden opgeslagen, bijna zes keer zoveel als op een dvd met dubbele laag (8,5 GB).
Kenmerkende toepassingen zijn:
Opslag van grote hoeveelheden gegevens
Weergave en opslag van high-definition video
Videospellen
OPMERKING: Aangezien Blu-ray een nieuwe indeling is met nieuwe technologieën, kunnen zich
bepaalde problemen voordoen met schijven, digitale aansluiting, compatibiliteit en/of prestaties. Het
gaat hierbij niet om gebreken in het product. Een perfecte weergave op alle systemen is niet
gegarandeerd.
Cd, dvd of bd afspelen
1. Zet de computer aan.
2. Druk op de ejectknop (1) op het voorpaneel van de schijfeenheid om de lade te openen.
3. Trek de lade uit (2).
4. Houd de cd of dvd bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats
de schijf op de as in de lade met het label naar boven.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins
schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen.
52 Hoofdstuk 4 Multimedia
5. Druk de schijf voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt (3).
6. Sluit de lade.
Als u Automatisch afspelen nog niet heeft geconfigureerd, wordt het dialoogvenster Automatisch
afspelen geopend. In dit venster kunt u selecteren hoe u de inhoud van het medium wilt gebruiken.
OPMERKING: Bij het afspelen van een bd bereikt u het beste resultaat als de netvoedingsadapter
is aangesloten op een externe voedingsbron.
Automatisch afspelen configureren
1. Selecteer Start > Standaardprogramma's > Instellingen voor Automatisch afspelen
wijzigen.
2. Controleer of de optie Automatisch afspelen voor alle media en apparaten gebruiken is
ingeschakeld.
3. Klik op Kies een standaardinstelling en selecteer daarna een van de beschikbare opties voor
elk weergegeven mediatype.
OPMERKING: Kies WinDVD voor het afspelen van dvd's.
4. Klik op Opslaan.
OPMERKING: Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie over Automatisch afspelen.
Regio-instelling van dvd's wijzigen
De meeste dvd's met auteursrechtelijk beschermde bestanden bevatten ook regiocodes. Regiocodes
zijn een hulpmiddel voor de internationale bescherming van auteursrechten.
U kunt een dvd met regiocode alleen afspelen als de regiocode op de dvd overeenkomt met de regio-
instelling van uw dvd-drive.
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 53
VOORZICHTIG: U kunt de regio-instelling van de dvd-drive slechts vijf keer wijzigen.
De vijfde regio-instelling die u selecteert, wordt de permanente regio-instelling van de dvd-drive.
Op het tabblad dvd-regio kunt u zien hoe vaak u de regio-instelling nog kunt wijzigen.
Ga als volgt te werk om de instelling te wijzigen met het besturingssysteem:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging. Klik vervolgens in het veld
Systeem op Apparaatbeheer.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken
als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie.
2. Klik op het plusteken (+) naast Dvd-/cd-romstations.
3. Klik met de rechtermuisknop op de dvd-drive waarvan u de regio-instelling wilt wijzigen en klik
vervolgens op Eigenschappen.
4. Klik op het tabblad Dvd-regio en wijzig de instellingen.
5. Klik op OK.
Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht
Het illegaal kopiëren van auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's,
films, uitzendingen en geluidsopnamen, vormt op grond van het van toepassing zijnde auteursrecht
een strafrechtelijke overtreding. Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor informatie over de software
die bij de computer is geleverd. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op
schijven, of kunnen op de website van de fabrikant staan.
Cd of dvd kopiëren
1. Selecteer Start > Alle programma's > Roxio > Creator Business.
OPMERKING: Als u Roxio voor het eerst gebruikt, moet u eerst de licentieovereenkomst voor
het programma accepteren voordat u dit proces kunt voltooien.
2. Klik in het rechterdeelvenster op Copy Disc (Schijf kopiëren).
3. Plaats de schijf die u wilt kopiëren in de optischeschijfeenheid.
4. Klik op Copy Disc (Schijf kopiëren) rechtsonder op het scherm.
Creator Business leest de bronschijf en kopieert de gegevens naar een tijdelijke map op de
vaste schijf.
5. Verwijder, wanneer u hier om wordt verzocht, de bronschijf uit de optischeschijfeenheid en
plaats een lege schijf in de schijfeenheid.
Nadat de informatie is gekopieerd, wordt de gemaakte schijf automatisch uitgeworpen.
54 Hoofdstuk 4 Multimedia
Cd of dvd maken ('branden')
VOORZICHTIG: Neem de auteursrechtwaarschuwing in acht. Het illegaal kopiëren van
auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's, films, uitzendingen en
geluidsopnamen, is een strafrechtelijke overtreding op grond van toepasselijk auteursrecht. Gebruik
deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
Als de optische-schijfeenheid van het type cd-rw, dvd-rw of dvd±-rw is, kunt u met behulp van
software zoals Windows Media Player gegevens- en audiobestanden branden, waaronder MP3- en
WAV-muziekbestanden.
Neem de volgende richtlijnen in acht bij het branden van een cd of dvd:
Sla open bestanden op en sluit alle programma's af voordat u een schijf brandt.
Een cd-r of dvd-r is gewoonlijk het meest geschikt voor het branden van audiobestanden, omdat
de informatie na het kopiëren niet meer kan worden gewijzigd.
Omdat sommige stereo-installaties in huis of in de auto geen cd-rw's kunnen afspelen, kunt u
het beste cd-r's gebruiken om muziek-cd's te branden.
Een cd-rw of dvd-rw is over het algemeen het meest geschikt voor het branden van
gegevensbestanden of voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of
dvd brandt die niet kan worden gewijzigd.
Dvd-spelers in huiskamersystemen ondersteunen gewoonlijk niet alle dvd-indelingen.
Raadpleeg de handleiding bij de dvd-speler voor een overzicht van ondersteunde indelingen.
Een MP3-bestand neemt minder ruimte in beslag dan muziekbestanden met andere indelingen,
en het proces voor het maken van een MP3-schijf is gelijk aan het proces voor het maken van
een gegevensbestand. MP3-bestanden kunnen alleen worden afgespeeld op MP3-spelers of op
computers waarop MP3-software is geïnstalleerd.
Ga als volgt te werk om een cd of dvd te branden:
1. Download of kopieer de bronbestanden naar een map op de vaste schijf.
2. Plaats een lege schijf in de optische-schijfeenheid.
3. Selecteer Start > Alle programma's en selecteer de software die u wilt gebruiken.
4. Selecteer het type schijf dat u wilt maken: gegevens, audio of video.
5. Klik met de rechtermuisknop op Start, klik op Open Windows Explorer (Windows Verkenner
openen) en ga naar de map waarin de bronbestanden zijn opgeslagen.
6. Open de map en sleep de bestanden naar de schijfeenheid die de lege schijf bevat.
7. Start het brandproces, zoals aangegeven door het programma dat u heeft gekozen.
Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor specifiekere instructies. Deze instructies
kunnen worden geleverd bij de software, op schijf of op de website van de fabrikant.
Optische schijf (cd, dvd of bd) verwijderen
1. Druk op de ejectknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen en trek de lade
voorzichtig zo ver mogelijk uit (2).
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 55
2. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
3. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Problemen oplossen
In de volgende gedeelten worden enkele veelvoorkomende problemen en mogelijke oplossingen
beschreven.
De lade van de optische-schijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van een cd,
dvd of bd
1. Steek het uiteinde van een paperclip (1) in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de
schijfeenheid.
2. Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens zo ver
mogelijk uit (2).
56 Hoofdstuk 4 Multimedia
3. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
De computer herkent de optische-schijfeenheid niet
Als Windows een aangesloten apparaat niet detecteert, kan het zijn dat het apparaatstuurprogramma
ontbreekt of is beschadigd. Als u vermoedt dat het dvd/cd-romstation niet wordt herkend, controleert
u of de optische-schijfeenheid wordt vermeld in Apparaatbeheer.
1. Verwijder eventuele schijven uit de optische-schijfeenheid.
2. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Apparaatbeheer. Klik op
Doorgaan als u door Gebruikersaccountbeheer wordt verzocht dat te doen.
3. Klik in het venster Apparaatbeheer op het plusteken (+) naast Schijfstations of dvd-/cd-
romstations, tenzij er al een minteken (-) voor staat. Zoek naar de vermelding van een
optische-schijfeenheid.
4. Klik met de rechtermuisknop op het optische apparaat om de volgende taken uit te voeren:
Het stuurprogramma bijwerken.
Het apparaat verwijderen.
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 57
Zoeken naar gewijzigde apparaten. Windows scant het systeem op geïnstalleerde
hardware en installeert vereiste standaardstuurprogramma's.
Klik op Eigenschappen om te controleren of het apparaat correct werkt.
In het venster Eigenschappen wordt gedetailleerde informatie over het apparaat
weergegeven, waarmee u problemen kunt oplossen.
Klik op het tabblad Stuurprogramma om de stuurprogramma's voor dit apparaat bij te
werken, uit te schakelen of te verwijderen.
Onderbrekingen tijdens het afspelen voorkomen
U voorkomt als volgt dat het afspelen wordt onderbroken:
Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af voordat u een cd, dvd of bd afspeelt.
Sluit geen hardware aan en koppel geen hardware los tijdens het afspelen van een schijf.
Activeer de hibernationstand of de slaapstand niet tijdens het afspelen van een schijf. Anders krijgt u
een waarschuwingsbericht te zien met de vraag of u wilt doorgaan. Als dit bericht wordt
weergegeven, klikt u op Nee. Zodra u op Nee heeft geklikt, reageert de computer op een van de
volgende manieren:
Het afspelen wordt hervat.
– of –
Mogelijk wordt het afspeelscherm van het multimediaprogramma gesloten. U kunt verdergaan
met het afspelen van de cd, dvd of bd door op de knop Afspelen te klikken in het
multimediaprogramma. In uitzonderlijke gevallen moet u het programma mogelijk afsluiten en
opnieuw starten.
Een schijf wordt niet afgespeeld
Sla uw werk op en sluit alle geopende programma’s af voordat u een cd, dvd of bd afspeelt.
Verbreek de verbinding met internet voordat u een cd, dvd of bd afspeelt.
Controleer of de schijf juist is geplaatst.
Controleer of de schijf schoon is. Maak de schijf zo nodig schoon met gefilterd water en een
pluisvrije doek. Veeg van het midden van de schijf naar de buitenrand.
Controleer de schijf op krassen. Als u krassen vindt, behandel de schijf dan met een reparatieset
voor optische schijven. Dergelijke sets zijn te koop in veel elektronicazaken.
Schakel de slaapstand uit alvorens de schijf af te spelen.
Activeer de hibernationstand of slaapstand niet tijdens het afspelen van een schijf. Als u dat wel
doet, verschijnt mogelijk een waarschuwing waarin u wordt gevraagd of u door wilt gaan. Als dit
bericht verschijnt, klikt u op Nee. Nadat u op Nee heeft geklikt, kan het volgende gebeuren:
Het afspelen wordt hervat.
58 Hoofdstuk 4 Multimedia
– of –
Mogelijk wordt het afspeelscherm van het multimediaprogramma gesloten. Klik op de knop
Afspelen in uw multimediaprogramma om de schijf weer af te spelen. Heel soms komt het
voor dat u het programma moet afsluiten en opnieuw moet starten.
Maak systeembronnen vrij:
Schakel externe apparaten zoals printers en scanners uit. Door deze apparaten los te koppelen,
maakt u systeembronnen vrij, waardoor de afspeelprestaties zullen verbeteren.
Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad. Omdat het menselijk oog nauwelijks verschil
waarneemt tussen 16-bits kleuren en kleuren boven 16-bits, ziet u als het goed is geen verschil bij
het bekijken van een film als u de kleureigenschappen van het systeem terugbrengt tot 16-bits
kleuren. Ga hiervoor als volgt te werk:
1. Klik met de rechtermuisknop op het bureaublad (maar niet op een pictogram) en selecteer
Schermresolutie.
2. Klik op Geavanceerde instellingen > tabblad Beeldscherm.
3. Klik op Hoge kleuren (16-bits) als deze instelling nog niet is geselecteerd.
4. Klik op OK.
Een schijf wordt niet automatisch afgespeeld
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Automatisch afspelen.
2. Controleer of het selectievakje Automatisch afspelen voor alle media en apparaten
gebruiken is ingeschakeld.
3. Klik op Opslaan.
Als u een cd, dvd of bd in de optischeschijfeenheid plaatst, moet die nu automatisch starten.
Een film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren afgespeeld
Maak de schijf schoon.
Maak systeembronnen vrij. Enkele suggesties hiervoor zijn:
Verbreek de verbinding met internet.
Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad:
1. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
vervolgens Aanpassen > Beeldscherminstellingen.
2. Stel Kleuren in op Normaal (16-bits), als deze instelling nog niet is geselecteerd.
Koppel externe apparaten los, zoals een printer, scanner, camera of draagbaar apparaat.
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 59
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm
1. Als zowel het beeldscherm van de computer als een extern beeldscherm zijn ingeschakeld,
drukt u een of meer keren op fn+f4 om te schakelen tussen de twee beeldschermen.
2. Configureer de monitorinstellingen zodanig dat het externe beeldscherm het primaire
beeldscherm wordt:
a. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
vervolgens Aanpassen > Beeldscherminstellingen.
b. Geef een primair en een secundair beeldscherm op.
OPMERKING: Als beide beeldschermen worden gebruikt, verschijnt het dvd-beeld niet op een
beeldscherm dat is ingesteld als secundair beeldscherm.
Als u informatie wilt over een multimediaonderwerp dat niet is behandeld in deze handleiding,
selecteert u Start > Help en ondersteuning.
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het gereed is
Controleer of alle programma's zijn afgesloten.
Schakel de slaapstand en de hibernationstand uit.
Controleer of u het juiste type schijf voor uw schijfeenheid gebruikt. Raadpleeg de
gebruikershandleidingen voor meer informatie over schijftypen.
Controleer of de schijf correct is geplaatst.
Selecteer een lagere schrijfsnelheid en probeer het opnieuw.
Als u een schijf kopieert, slaat u de informatie van de bronschijf op de vaste schijf op voordat u
probeert de inhoud te branden op een nieuwe schijf. Brand daarna de nieuwe schijf vanaf de
vaste schijf.
Installeer het stuurprogramma voor het apparaat waarmee u schijven brandt opnieuw. Dit
stuurprogramma bevindt zich in de categorie Dvd/cd-rom-stations in Apparaatbeheer.
Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd
1. Verwijder eventuele schijven uit de optischeschijfeenheid.
2. Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Apparaatbeheer.
3. Klik in het venster Apparaatbeheer op het plusteken (+) naast het type stuurprogramma dat u
wilt verwijderen en opnieuw installeren (bijvoorbeeld Dvd/cd-rom's of Modems), tenzij er al een
minteken (-) voor staat.
4. Klik met de rechtermuisknop op de vermelding van het apparaat en klik op Verwijderen.
Wanneer u hierom wordt gevraagd, bevestigt u dat u het stuurprogramma wilt verwijderen. Start
de computer echter niet opnieuw op.
Herhaal dit voor eventuele andere stuurprogramma's die u wilt verwijderen.
5. Klik in het venster Apparaatbeheer op Actie en klik vervolgens op Zoeken naar gewijzigde
apparaten. Windows scant het systeem op geïnstalleerde hardware en installeert
standaardstuurprogramma's voor alle apparaten waarvoor stuurprogramma’s zijn vereist.
60 Hoofdstuk 4 Multimedia
OPMERKING: Wanneer u wordt verzocht de computer opnieuw te starten, slaat u alle open
bestanden op en start u de computer opnieuw.
6. Open indien nodig Apparaatbeheer opnieuw en controleer of de stuurprogramma's nu wel staan
vermeld.
7. Probeer het apparaat te gebruiken.
Als het probleem niet is opgelost door het verwijderen en opnieuw installeren van de
apparaatstuurprogramma's, moet u mogelijk de stuurprogramma's bijwerken middels de procedures
die in het volgende gedeelte worden beschreven.
Recentste apparaatstuurprogramma’s van HP verkrijgen
Volg een van de onderstaande procedures om apparaatstuurprogramma's van HP te verkrijgen.
Ga als volgt te werk om HP Support Assistant te gebruiken:
1. Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP Support Assistant > Onderhoud: Software-
updates.
2. Klik op het HP welkomstscherm op Settings (Instellingen) en selecteer een tijdstip waarop het
hulpprogramma moet controleren op software-updates op internet.
3. Klik op Next (Volgende) om onmiddellijk te controleren op HP software-updates.
Ga als volgt te werk om HP apparaatstuurprogramma's van de HP website te verkrijgen:
1. Open een internetbrowser, ga naar
http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ het nummer van
uw computermodel in het productvak.
3. Druk op enter en volg de instructies op het scherm.
Apparaatstuurprogramma’s van Microsoft verkrijgen
U kunt de meest recente Windows-apparaatstuurprogramma's verkrijgen via Windows Update. U
kunt instellen dat deze Windows-voorziening automatisch moet controleren of er updates zijn voor uw
apparaatstuurprogramma's en voor het besturingssysteem Windows en andere producten van
Microsoft, en deze updates vervolgens moet installeren.
Ga als volgt te werk om Windows Update te gebruiken:
1. Klik op Start > Alle programma's > Windows Update.
OPMERKING: Als u Windows Update nog niet eerder heeft ingesteld, wordt u gevraagd om
een aantal instellingen op te geven voordat u kunt zoeken naar updates.
2. Klik op Naar updates zoeken.
3. Volg de instructies op het scherm.
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 61
Webcam
OPMERKING: In dit gedeelte worden de voorzieningen beschreven die op de meeste modellen
beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet alle voorzieningen op uw computer beschikbaar.
De computer heeft een geïntegreerde webcam, die zich boven aan het beeldscherm bevindt. In
combinatie met de vooraf geïnstalleerde software kunt u de webcam gebruiken om een foto te
maken, een video op te nemen of een geluidsopname te maken. U kunt de gemaakte foto, video-
opname of geluidsopname weergeven en op de vaste schijf van de computer opslaan.
Als u de webcam en de HP Webcam-software wilt gebruiken, selecteert u Start >
Alle programma's > HP > HP Webcam.
Met behulp van de webcamsoftware kunt u de volgende voorzieningen uitproberen:
Video: u kunt webcamvideobeelden opnemen en afspelen.
Audio: u kunt geluid opnemen en afspelen.
Streaming video: deze voorziening kunt u gebruiken in combinatie met expresberichtensoftware
die UVC-camera's (Universal Video Class) ondersteunt.
Snapshots: hiermee kunt u foto's maken.
Tips voor de webcam
Neem voor de beste resultaten de volgende richtlijnen in acht bij het gebruik van de webcam:
Zorg dat u de recentste versie van een expresberichtenprogramma heeft voordat u een
videogesprek begint.
De firewalls van sommige netwerken kunnen het functioneren van de webcam belemmeren.
OPMERKING: Als u problemen ondervindt bij het weergeven of verzenden van
multimediabestanden naar iemand in een ander lokaal netwerk of buiten uw netwerkfirewall,
schakelt u de firewall tijdelijk uit. Voer de gewenste taak uit en schakel daarna de firewall weer
in. Om het probleem definitief op te lossen, configureert u de firewall zo nodig opnieuw en past u
de regels en instellingen van andere systemen voor detectie van computeraanvallen aan. Neem
contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling voor verdere informatie.
Plaats heldere lichtbronnen zo mogelijk achter de webcam en buiten het beeldveld.
OPMERKING: Voor meer informatie over het gebruik van de webcam klikt u op het menu Help in
de helpfunctie van de webcamsoftware.
Webcameigenschappen aanpassen
U kunt eigenschappen van de webcam aanpassen in het dialoogvenster Eigenschappen, dat kan
worden geopend vanuit verschillende programma's die met de geïntegreerde webcam kunnen
62 Hoofdstuk 4 Multimedia
werken. Meestal kunt u dit dialoogvenster openen vanuit een configuratie-, instellingen- of
eigenschappenmenu.
Brightness (Helderheid): regelt de hoeveelheid licht in het beeld. Een hogere instelling voor
helderheid zorgt voor een lichter beeld. Een lagere instelling voor helderheid zorgt voor een
donkerder beeld.
Contrast: Hiermee stelt u het verschil tussen lichtere en donkerdere delen van het beeld in. Een
hogere instelling voor contrast zorgt voor een scherper beeld. Een lagere instelling voor contrast
behoudt het oorspronkelijke dynamische bereik, maar zorgt voor een vlakker beeld.
Hue (Kleurtint): regelt het aspect van een kleur dat de kleur onderscheidt van andere kleuren
(waardoor een kleur bijvoorbeeld als rood, groen of blauw wordt waargenomen). Kleurtint is niet
hetzelfde als verzadiging. Verzadiging is de intensiteit van de kleurtint.
Saturation (Verzadiging): regelt de kracht van een kleur in het uiteindelijke beeld. Een hogere
instelling voor verzadiging zorgt voor een meer uitgesproken beeld. Een lagere instelling voor
verzadiging zorgt voor een subtieler beeld.
Sharpness (Scherpte): regelt de definitie van randen in een beeld. Een hogere instelling voor
scherpte zorgt voor een sterker gedefinieerd beeld. Een lagere instelling voor scherpte zorgt
voor een zachter beeld.
Gamma (Kleurgamma): regelt het contrast dat van invloed is op de middelste grijswaarden of
middentonen van het beeld. Met deze optie kunt u de helderheid van de middelste grijswaarden
en middentonen instellen, zonder de donkere en lichte plekken drastisch aan te passen. Een
lagere instelling voor gamma zorgt ervoor dat grijstinten in de richting van zwart gaan en
donkere kleuren nog donkerder worden.
Selecteer Start > Help en ondersteuning voor informatie over het gebruik van de webcam.
Webcam 63
5 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen
Energiebesparende standen gebruiken
Standaard zijn twee energiebesparende voorzieningen ingeschakeld: de slaapstand en de
hibernationstand.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm
leeggemaakt. Uw werk wordt in het geheugen opgeslagen. Het beëindigen van de slaapstand gaat
sneller dan het beëindigen van de hibernationstand. Als de slaapstand gedurende lange tijd
geactiveerd is of als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de slaapstand is geactiveerd,
wordt de hibernationstand geactiveerd.
Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een
hibernationbestand op de vaste schijf en wordt de computer afgesloten.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externe mediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van
de audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Wanneer de computer in de slaapstand of de hibernationstand staat, is het niet
mogelijk om netwerkverbindingen te maken of de computer te gebruiken.
Slaapstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de slaapstand wordt geactiveerd als de computer 15
minuten inactief is geweest en op accuvoeding werkt, of als de computer 30 minuten inactief is
geweest als en op een externe voedingsbron werkt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows®.
Wanneer de computer is ingeschakeld, kunt u op een van de volgende manieren de slaapstand
activeren:
Druk op fn+f5.
Klik op Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Slaapstand.
U beëindigt als volgt de slaapstand:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en verschijnt uw
werk op het punt waar u was gestopt met werken en de slaapstand werd geactiveerd.
64 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de slaapstand te beëindigen,
moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Hibernationstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de hibernationstand wordt geactiveerd als de computer
1.080 minuten (18 uur) inactief is geweest en op accuvoeding of netvoeding werkt, of wanneer de
acculading een kritiek laag niveau bereikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows.
U activeert als volgt de hibernationstand:
1. Klik op Start en klik op de pijl naast de knop Afsluiten.
2. Klik op Sluimerstand.
U beëindigt als volgt de hibernationstand:
Druk kort op de aan/uit-knop.
De aan/uit-lampjes gaan branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was
gestopt met werken en de hibernationstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de hibernationstand te
beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm
verschijnt.
Accumeter gebruiken
De accumeter bevindt zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Met de accumeter
heeft u snel toegang tot Energiebeheer, kunt u de acculading bekijken en een ander
energiebeheerschema selecteren.
Beweeg de cursor over het pictogram van de Accumeter om de acculading en het huidige
energiebeheerschema weer te geven.
Klik op het pictogram van de Accumeter en selecteer een item in de lijst om toegang te krijgen
tot Energiebeheer.
Verschillende accumeters geven aan of de computer op accuvoeding of netvoeding werkt. Het
pictogram geeft ook een bericht weer wanneer de accu bijna leeg is, de acculading een kritiek laag
niveau bereikt of overschakelt op reservevoeding.
Ga als volgt te werk om het pictogram van de Accumeter te verbergen of weer te geven:
1. Klik op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant van het
systeemvak).
2. Klik op Meldingspictogrammen aanpassen.
3. Selecteer Pictogrammen en meldingen weergeven naast het pictogram Energiebeheer onder
Gedrag.
4. Klik op OK.
Opties voor energiebeheer instellen 65
Energiebeheerschema's gebruiken
Een energiebeheerschema bestaat uit een reeks systeeminstellingen waarmee het energieverbruik
van de computer wordt beheerd. U kunt energiebeheerschema's gebruiken om energie te besparen
of de prestaties van de computer te maximaliseren.
U kunt de instellingen van energiebeheerschema's aanpassen of uw eigen energiebeheerschema
maken.
Huidig energiebeheerschema weergeven
Klik op het accupictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
Ander energiebeheerschema selecteren
Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en selecteer een energiebeheerschema in
de lijst.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer en
selecteer een energiebeheerschema in de lijst.
Energiebeheerschema’s aanpassen
1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Selecteer een energiebeheerschema en klik vervolgens op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Breng de gewenste wijzigingen aan.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen om meer instellingen te wijzigen.
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand
Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen
van de slaapstand of de hibernationstand:
1. Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
OPMERKING: Als u een wachtwoord voor uw gebruikersaccount wilt maken of het bestaande
wachtwoord wilt wijzigen, klikt u op Het wachtwoord voor uw gebruikersaccount instellen of
wijzigen en volgt u de instructies op het scherm. Anders gaat u verder met stap 5.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
66 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Externe netvoeding gebruiken
Externe netvoeding wordt geleverd door een van de volgende apparaten:
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter, of een compatibele adapter die
als accessoire is aangeschaft bij HP.
Goedgekeurde netvoedingsadapter
Optioneel dockingapparaat of optioneel uitbreidingsproduct
Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast
Wanneer u informatie naar een cd of dvd schrijft.
Als u de computer aansluit op externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De accu laadt op.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het accupictogram in de taakbalk van vorm.
Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen.
Als u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, drukt op de hotkey fn+f3 of sluit u de
netvoedingsadapter opnieuw aan.
Netvoedingsadapter aansluiten
WAARSCHUWING! Ga als volgt te werk om het risico van een elektrische schok en schade aan de
apparatuur te beperken:
Sluit het netsnoer aan op een geaard stopcontact dat altijd gemakkelijk te bereiken is.
Ontkoppel de netvoeding van de computer door de stekker uit het stopcontact te halen (niet door het
netsnoer los te koppelen van de computer).
Als bij het product een geaard netsnoer met een geaarde stekker is geleverd, sluit u het netsnoer aan
op een geaard stopcontact. Probeer niet de aarding te omzeilen door bijvoorbeeld adapters of
stekkerdozen zonder aarding te gebruiken. De aarding is een belangrijke veiligheidsvoorziening.
Ga als volgt te werk om de computer aan te sluiten op een externe netvoedingsbron:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de voedingsconnector van de computer (1).
2. Sluit het ene uiteinde van het netsnoer aan op de netvoedingsadapter (2).
Externe netvoeding gebruiken 67
3. Steek het andere uiteinde van het netsnoer in een stopcontact (3).
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde
computer.
Accuvoeding gebruiken
Wanneer er zich een opgeladen accu in de computer bevindt en de computer niet is aangesloten op
een externe voedingsbron, werkt de computer op accuvoeding. Wanneer de computer is aangesloten
op een externe netvoedingsbron, werkt de computer op netvoeding.
Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe voeding werkt via
de netvoedingsadapter, schakelt de computer over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter
wordt losgekoppeld van de computer.
OPMERKING: De helderheid van het beeldscherm wordt verlaagd om accuvoeding te besparen
wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding. Als u de helderheid van het beeldscherm wilt
verhogen, drukt op de hotkey fn+f3 of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan.
U kunt een accu in de computer laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk
van de manier waarop u de computer gebruikt. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de
computer is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw
werk beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in de computer wordt echter langzaam
ontladen wanneer de computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde accu, een
door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als accessoire is aangeschaft bij
HP.
De accuwerktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma's, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
Accucontrole gebruiken
Accucontrole biedt informatie over de status van de in de computer geïnstalleerde accu.
68 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Ga als volgt te werk om Accucontrole uit te voeren:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
OPMERKING: Accucontrole werkt alleen goed als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron.
2. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Problemen oplossen: Diagnostics
(Diagnostische gegevens)> Power, Thermal and Mechanical (Voeding, thermisch en
mechanisch)> Power (Voeding)> Battery Check (Accucontrole).
Accucontrole onderzoekt de accu en de cellen ervan om te kijken of ze goed functioneren, en
rapporteert vervolgens de resultaten van het onderzoek.
Acculading weergeven
Beweeg de cursor over het pictogram Accumeter in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk.
Accu plaatsen of verwijderen
VOORZICHTIG: Als u een accu verwijdert die de enige voedingsbron is, kunnen er gegevens
verloren gaan. Sla uw werk op en activeer de hibernationstand of schakel de computer uit voordat u
een accu verwijdert die de enige voedingsbron is. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
U plaatst de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
2. Schuif de accu in de accuruimte (1) totdat de accu goed op zijn plaats zit.
De accuvergrendeling (2) vergrendelt de accu automatisch.
Accuvoeding gebruiken 69
U verwijdert de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
2. Verschuif de accuvergrendeling (1) om de accu los te koppelen.
3. Verwijder de accu (2).
Accu opladen
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
De accu wordt opgeladen wanneer de computer is aangesloten op een externe voedingsbron via een
netvoedingsadapter, een optionele voedingsadapter of een optioneel dockingapparaat.
De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het opladen
verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of
veel warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur.
Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de
acculading te optimaliseren:
Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u de computer
inschakelt.
Laad de accu op tot het acculampje van de computer uit gaat.
OPMERKING: Als de computer is ingeschakeld wanneer de accu wordt opgeladen, is het
mogelijk dat de Energiemeter in de taakbalk aangeeft dat de accu voor 100 procent is
opgeladen, terwijl dit nog niet het geval is.
70 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is ontladen tot ongeveer 5 procent
van de volledige lading.
Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in
plaats van op te laden.
Het acculampje geeft als volgt de status van de acculading aan:
Aan: de accu wordt opgeladen.
Knipperend: de accu heeft een lage of kritiek lage acculading bereikt en wordt niet opgeladen.
Uit: de accu is volledig opgeladen, is in gebruik, of is niet geïnstalleerd.
Accuwerktijd maximaliseren
De accuwerktijd varieert, afhankelijk van de functies die u gebruikt terwijl de computer op de accu
werkt. De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af omdat de capaciteit van de accu afneemt ten
gevolge van bepaalde natuurlijke processen.
Tips voor het maximaliseren van de accuwerktijd:
Verlaag de helderheid van het scherm.
Controleer de instelling van Energiebesparing in Energiebeheer.
Verwijder de accu uit de computer als deze niet wordt gebruikt of opgeladen.
Bewaar de accu op een koele, droge plaats.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn
ingesteld. Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem
daarop reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van
Windows (Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer). Voorkeuren
die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
Lage acculading herkennen
Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is bijna leeg is, gaat het acculampje
knipperen.
Als u niets onderneemt wanneer de accu bijna leeg is, wordt het niveau van de acculading kritiek en
gaat het acculampje snel knipperen.
Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende:
Als de hibernationvoorziening is ingeschakeld en de computer aanstaat of in de slaapstand
staat, wordt de hibernationstand geactiveerd.
Als de hibernationvoorziening is uitgeschakeld en de computer aanstaat of in de slaapstand
staat, blijft de computer nog even in de slaapstand staan. Vervolgens wordt de computer
uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Accuvoeding gebruiken 71
Lage acculading verhelpen
VOORZICHTIG: Wacht met het herstellen van de voeding totdat de aan/uit-lampjes uit zijn. Zo
beperkt u het risico van gegevensverlies wanneer de hibernationstand is geactiveerd doordat het
ladingsniveau van de accu in de computer kritiek laag is geworden.
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
netvoedingsadapter
Optioneel uitbreidingsproduct of optioneel dockingapparaat
optionele voedingsadapter
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is
1. Schakel de computer uit of activeer de hibernationstand.
2. Verwijder de lege accu en plaats vervolgens een volle accu.
3. Schakel de computer in.
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is
Activeer de hibernationstand.
– of –
Sla uw werk op en sluit de computer af.
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de hibernationstand niet kan beëindigen
Als de computer niet voldoende acculading heeft om de hibernationstand te beëindigen, gaat u als
volgt te werk:
1. Plaats een opgeladen accu of sluit de computer aan op een externe voedingsbron.
2. Beëindig de hibernationstand door kort op de aan/uit-knop te drukken.
Accu kalibreren
Kalibreer een accu in de volgende gevallen:
als de weergegeven acculading onjuist lijkt te zijn
als u constateert dat de werktijd van de accu duidelijk anders is dan tevoren
Zelfs als een accu intensief wordt gebruikt, is het niet nodig om de accu vaker dan eens per maand te
kalibreren. Het is ook niet nodig om een nieuwe accu te kalibreren.
Stap 1: laad de accu volledig op
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
OPMERKING: De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar
het opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
72 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
U laadt als volgt de accu volledig op:
1. Plaats de accu in de computer.
2. Sluit de computer aan op een netvoedingsadapter, optionele voedingsadapter of optioneel
dockingapparaat, en sluit de adapter of het apparaat aan op een externe netvoedingsbron.
Het acculampje van de computer gaat branden.
3. Zorg dat de computer op de externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen.
Het acculampje van de computer gaat uit.
Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit
1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Klik onder het huidige energiebeheerschema op De schema-instellingen wijzigen.
3. Noteer de instellingen in de kolommen Het beeldscherm uitschakelen na en De computer in
slaapstand zetten na, zodat u deze instellingen na de kalibratie weer kunt opgeven.
4. Selecteer voor zowel Het beeldscherm uitschakelen na als De computer in slaapstand
zetten na de instelling Nooit.
5. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
6. Klik op het plusje naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusje naast Hibernationstand
na.
7. Noteer de instelling voor Op accu onder Sluimerstand na, zodat u deze instelling na de
kalibratie weer kunt opgeven.
8. Wijzig de instelling voor Op accu naar Nooit.
9. Klik op OK.
10. Klik op Wijzigingen opslaan.
Accuvoeding gebruiken 73
Stap 3: ontlaad de accu
Tijdens het ontladen van de accu moet de computer ingeschakeld blijven. De accu wordt ontladen,
ongeacht of de computer in gebruik is. Wanneer u de computer gebruikt, verloopt het ontladen echter
sneller.
Als u de computer onbeheerd wilt achterlaten tijdens het ontladen, slaat u uw gegevens op
voordat u de ontladingsprocedure start.
Als u de computer incidenteel gebruikt tijdens de ontladingsprocedure en u wachttijden voor
energiebesparing heeft ingesteld, kunnen de volgende verschijnselen optreden tijdens het
ontladingsproces:
De monitor wordt niet automatisch uitgeschakeld.
De snelheid van de vaste schijf neemt niet automatisch af wanneer de computer inactief is.
De hibernationstand wordt niet automatisch geactiveerd.
Ga als volgt te werk om accu te ontladen:
1. Koppel de computer los van de externe voedingsbron, maar schakel de computer
niet
uit.
2. Laat de computer op accuvoeding werken totdat de accu volledig is ontladen. Het acculampje
gaat knipperen wanneer de accu bijna ontladen is. Wanneer de accu volledig is ontladen, gaat
het acculampje uit en wordt de computer afgesloten.
Stap 4: laad de accu volledig op
Ga als volgt te werk om de accu op te laden:
1. Zorg dat de computer op een externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen. Wanneer de accu volledig is opgeladen, gaat het acculampje op de computer uit.
U kunt de computer gewoon gebruiken terwijl de accu wordt opgeladen, maar het opladen gaat
sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
2. Als de computer is uitgeschakeld, schakelt u deze in wanneer de accu volledig is opgeladen en
het acculampje uit is.
Stap 5: schakel de energiebesparende voorzieningen weer in
VOORZICHTIG: Als u de hibernationvoorziening niet opnieuw inschakelt nadat u de accu heeft
gekalibreerd, kan de accu volledig worden ontladen. Hierdoor kunt u gegevens verliezen wanneer de
acculading van de computer een kritiek laag niveau bereikt.
1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Klik onder het huidige energiebeheerschema op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Voer de instellingen die u heeft genoteerd voor de items in de kolom Op accu opnieuw in.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
74 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
5. Klik op het plusje naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusje naast Hibernationstand
na.
6. Voer de instelling die u heeft genoteerd voor Op accu opnieuw in.
7. Klik op OK.
8. Klik op Wijzigingen opslaan.
Accuvoeding besparen
Selecteer het energiebeheerschema Energiebesparing via het onderdeel Energiebeheer onder
Systeem en beveiliging in het Configuratiescherm van Windows.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer
u deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externemediakaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder ze.
Gebruik de hotkeys fn+f2 en fn+f3 om de helderheid van het scherm aan te passen aan de
omstandigheden.
Activeer de slaap- of de hibernationstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
Accu opbergen
VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om
beschadiging van de accu te voorkomen.
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan 2 weken niet wordt
gebruikt en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: Een opgeborgen accu moet elke 6 maanden worden gecontroleerd. Wanneer de
capaciteit minder is dan 50 procent, laadt u de accu op voordat u deze weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
Afvoeren van afgedankte accu's
WAARSCHUWING! Probeer de accu niet uit elkaar te halen, te pletten of te doorboren, zorg dat u
geen kortsluiting veroorzaakt tussen de externe contactpunten en laat de accu niet in aanraking
komen met water of vuur.
Raadpleeg de bij de computer geleverde
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
voor
aanvullende veiligheidsinformatie.
Accu vervangen
De levensduur van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma’s, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
Accuvoeding gebruiken 75
Accucontrole waarschuwt dat de accu moet worden vervangen wanneer een interne cel niet correct
wordt opgeladen of wanneer de opslagcapaciteit van de accu de status 'Zwak' heeft bereikt. Er
verschijnt een bericht waarin u wordt verwezen naar de website van HP voor meer informatie over
het bestellen van een vervangende accu. Als de accu wordt gedekt door een HP garantie, wordt bij
de instructies een garantie-id geleverd.
OPMERKING: Om er zeker van te zijn dat u altijd over accuvoeding kunt beschikken als u die nodig
heeft, raadt HP u aan een nieuwe accu te kopen als de capaciteitsindicator groen-geel wordt.
76 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer een of meer van de volgende symptomen vertoont:
De computer start niet als deze is aangesloten op de netvoedingsadapter.
Het beeldscherm gaat niet aan terwijl de computer is aangesloten op de netvoedingsadapter en
externe voeding.
De aan/uit-knop brandt niet wanneer de computer wordt aangesloten op de netvoedingsadapter.
U test de netvoedingsadapter als volgt:
1. Verwijder de accu uit de computer.
2. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en een stopcontact.
3. Zet de computer aan.
Als de aan/uit-knop aan gaat, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als de aan/uit-knop uit gaat, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de technische ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een
vervangende netvoedingsadapter. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Hulp vragen.
Computer afsluiten
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet heeft
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten worden alle geopende programma's gesloten, inclusief het
besturingssysteem, en vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Sluit de computer af in de volgende gevallen:
Als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer
als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten
Als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron
Hoewel u de computer kunt uitschakelen met de aan/uit-knop, is het aan te raden om de opdracht
Afsluiten van Windows te gebruiken.
Ga als volgt te werk om de computer af te sluiten:
OPMERKING: Als de computer in de slaapstand of in de hibernationstand staat, moet u eerst de
slaapstand of de hibernationstand beëindigen voordat u de computer kunt afsluiten.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Klik op Start.
3. Klik op Afsluiten.
Netvoedingsadapter testen 77
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedures te
gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete en klik op de Aan/uit-knop.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
78 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
6 Schijfeenheden
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen
Selecteer Start > Computer om een overzicht weer te geven van de schijfeenheden die in de
computer zijn geïnstalleerd.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie.
Schijfeenheden hanteren
Schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten worden behandeld. Lees
de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert. Waarschuwingen die betrekking
hebben op specifieke procedures worden vermeld bij de desbetreffende procedures.
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen 79
VOORZICHTIG: Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van schade aan de
computer of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is of koppel de externe vaste schijf los voordat u
een computer verplaatst die op een externe vaste schijf is aangesloten.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de
schijfeenheid aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijf of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet of de
computer is afgesloten of in de hibernationstand staat, schakelt u de computer in en vervolgens via
het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord niet en verplaats de computer niet als de optischeschijfeenheid (alleen
bepaalde modellen) naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven wanneer de
accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te
verwijderen, of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie. Vermeld
op de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met
magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In de
beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, bijvoorbeeld op een lopende band,
worden röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur
brengt geen schade toe aan schijfeenheden.
80 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Prestaties van vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met
Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste
schijf zodat het systeem efficiënter werkt.
Nadat u Schijfdefragmentatie hebt gestart, werkt het zelfstandig verder. Al naargelang de grootte van
de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie meer dan een uur in
beslag nemen. U kunt instellen dat de schijfdefragmentatie ’s nachts wordt uitgevoerd, of op een
ander tijdstip waarop u de computer niet hoeft te gebruiken.
HP adviseert u om de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen
dat Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment
Schijfdefragmentatie handmatig starten.
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfdefragmentatie.
2. Klik op Schijf defragmenteren.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken
als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie.
Raadpleeg voor meer informatie de Help bij de Schijfdefragmentatie-software.
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfopruiming.
2. Volg de instructies op het scherm.
Prestaties van vaste schijf verbeteren 81
Externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden u meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken
van informatie.
Verwisselbare USB-schijfeenheden zijn er van de volgende typen:
1,44-MB diskettestation
Vasteschijfmodule (een vaste schijf met een adapter)
Dvd-romstation
Dvd+/-rw SuperMulti dubbellaagse LightScribe-station
Blu-ray ROM dvd+/-rw SuperMulti dubbellaags LightScribe-station
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor informatie over benodigde software,
stuurprogramma's en de te gebruiken poort op de computer.
Ga als volgt te werk om een extern apparaat op de computer aan te sluiten:
VOORZICHTIG: Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het
risico van schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat het apparaat is
uitgeschakeld en de stekker uit het stopcontact is gehaald.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het
apparaat in een geaard stopcontact.
3. Zet het apparaat aan.
Als u een apparaat zonder eigen netvoedingsaansluiting wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit
en verwijdert u het uit de computer. Als u een apparaat met eigen netvoedingsaansluiting wilt
verwijderen, schakelt u het apparaat uit, verwijdert u het uit de computer en haalt u vervolgens de
stekker uit het stopcontact.
82 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Vaste schijf vervangen
VOORZICHTIG: U voorkomt als volgt dat het systeem vastloopt en gegevens verloren gaan:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vasteschijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste
schijf niet wanneer de computer aanstaat of in de slaapstand of de hibernationstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer
aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
U verwijdert als volgt een vaste schijf:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle externe hardware die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond neer, met de vasteschijfruimte naar
u toe.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Draai de schroeven van de onderste klep (1) los.
8. Schuif de onderste klep naar voren (2) en til de klep vervolgens weg van de computer (3).
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Vaste schijf vervangen 83
9. Verwijder de 2 schroeven aan de achterkant van de vaste schijf (1).
10. Draai de schroef van de vaste schijf los (2).
11. Trek het lipje van de vaste schijf naar links (3) om de vaste schijf los te koppelen.
12. Til de vaste schijf (4) uit de vasteschijfruimte.
U installeert als volgt een vaste schijf:
1. Plaats de vaste schijf in de vasteschijfruimte (1).
2. Trek het lipje van de vaste schijf (2) naar rechts om de vaste schijf aan te sluiten.
3. Draai de schroef van de vaste schijf vast (3).
84 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
4. Plaats de 2 schroeven terug in de achterkant van de vaste schijf en draai ze vast.
5. Plaats de onderste klep (1) terug door deze voorzichtig op zijn plaats (2) te schuiven.
Vaste schijf vervangen 85
6. Draai de schroeven van de onderste klep (3) vast.
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
86 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
7 Externe apparatuur
USB-apparaat gebruiken
USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een
optioneel extern apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner
of -hub.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software.
Uw computermodel heeft 3 USB-poorten die ondersteuning bieden voor USB 1.0-, USB 1.1- en USB
2.0-apparaten. Een USB-hub biedt extra USB-poorten die met de computer kunnen worden gebruikt.
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een USB-apparaat, om
beschadiging van de USB-connector te voorkomen.
Als u een USB-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de USB-kabel van het apparaat
aan op de USB-poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het
systeemvak dat het apparaat door de computer wordt herkend.
USB-apparaat gebruiken 87
USB-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van een USB-apparaat,
om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging
van de USB-connector te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een USB-apparaat te verwijderen:
1. Klik op het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen in het systeemvak aan
de rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen
weergeven door te klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan
de linkerkant van het systeemvak).
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
Er verschijnt een melding dat de hardware veilig kan worden verwijderd.
3. Koppel het apparaat los.
Ondersteuning voor oudere USB-systemen
Ondersteuning voor oudere USB-systemen (standaard ingeschakeld) biedt de volgende
mogelijkheden:
Het gebruik van een USB-toetsenbord, -muis of -hub die is aangesloten op een USB-poort op de
computer, tijdens het opstarten of in een MS-DOS-programma.
Het starten of opnieuw opstarten van de computer vanaf een optioneel extern MultiBay apparaat
of een optioneel USB-apparaat met voorzieningen om als opstarteenheid te fungeren.
Ondersteuning voor oudere USB-systemen is standaard ingeschakeld. U schakelt als volgt
ondersteuning voor oudere USB-systemen in of uit:
1. Open Computer Setup (Computerinstellingen) door de computer in te schakelen of opnieuw op
te starten en vervolgens op f10 te drukken wanneer het HP-logo wordt weergegeven in de
linkerbenedenhoek van het scherm.
2. Gebruik de tabtoets om System Configuration (Systeemconfiguratie) > Device configurations
(Apparaatconfiguraties) te selecteren en druk vervolgens op enter.
3. Druk op enter en gebruik de pijltoetsen om USB-ondersteuning voor verouderde onderdelen in
of uit te schakelen en druk vervolgens op f10.
4. Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Afsluiten en wijzigingen
opslaan) om uw voorkeuren op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten.
Volg vervolgens de instructies op het scherm.
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
88 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur
Externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden u meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken
van informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een
USB-poort op de computer.
Er zijn een aantal typen USB-schijfeenheden:
1,44-MB diskettedrive
vasteschijfmodule (een vasteschijfeenheid met een gekoppelde adapter)
Dvd-romstation
Dvd±rw SuperMulti DL LightScribe-station
Blu-ray-rom dvd+/-rw met LightScribe SuperMulti DL-station
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor informatie over benodigde software,
stuurprogramma's en de te gebruiken poort op de computer.
Ga als volgt te werk om een extern apparaat op de computer aan te sluiten:
VOORZICHTIG: Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het
risico van schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat het apparaat is
uitgeschakeld en de stekker uit het stopcontact is gehaald.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het
apparaat in een geaard stopcontact.
3. Zet het apparaat aan.
Als u een apparaat zonder eigen netvoedingsaansluiting wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit
en verwijdert u het uit de computer. Als u een apparaat met eigen netvoedingsaansluiting wilt
verwijderen, schakelt u het apparaat uit, verwijdert u het uit de computer en haalt u vervolgens de
stekker uit het stopcontact.
Externe schijfeenheden gebruiken 89
8 Externemediakaarten
Mediakaartlezer-kaarten gebruiken
Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze
kaarten worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer
en apparatuur met digitale media, zoals camera's en PDA's.
Het digitalemediaslot ondersteunt de volgende typen digitale kaarten:
MultiMediaCard (MMC)
MultiMedia Card 4.2
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
Secure Digital High Capacity-geheugenkaart (SDHC)
Secure Digital High Speed-geheugenkaart (SDHS)
Digitale kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Voorkom beschadiging van de digitale kaart of de computer en plaats geen
adapter, van welk type dan ook, in de SD Card-lezer.
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om
beschadiging van de connectoren van de digitale kaart te voorkomen.
1. Houd de digitale kaart met het label naar boven, terwijl de connectoren naar de computer zijn
gericht.
90 Hoofdstuk 8 Externemediakaarten
2. Plaats de kaart in de mediakaartlezer en druk de kaart vervolgens aan totdat deze goed op zijn
plaats zit.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft de computer dit aan met een geluidssignaal.
Mogelijk wordt een menu met beschikbare opties weergegeven.
Digitale kaart verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van de digitale kaart,
om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties af die gebruikmaken van de digitale kaart.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het
kopieervenster van het besturingssysteem.
Ga als volgt te werk om een digitale kaart te verwijderen:
Als u de digitale kaart wilt uitwerpen, drukt u op de digitale kaart (1) en verwijdert u deze
vervolgens uit het slot (2).
Mediakaartlezer-kaarten gebruiken 91
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een ExpressCard is een hoogwaardige PC Card die in het ExpressCard-slot wordt geplaatst.
Net als bij standaard PC Cards voldoet de functionaliteit van ExpressCards aan de specificaties van
de Personal Computer Memory Card International Association (PCMCIA).
ExpressCard configureren
Installeer alleen de software die voor uw apparaat is vereist. Ga als volgt te werk als u volgens de
instructies van de fabrikant van de ExpressCard stuurprogramma's moet installeren:
Installeer alleen de stuurprogramma's voor uw besturingssysteem.
Installeer geen andere software zoals card services, socket services of enablers die door de
fabrikant van de ExpressCard zijn geleverd.
ExpressCard plaatsen
VOORZICHTIG: Plaats een PC Card niet in een ExpressCard-slot, om beschadiging van de
computer of externemediakaarten te voorkomen.
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om het risico van beschadiging van de
connectoren te beperken:
Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een ExpressCard.
Verplaats of vervoer de computer niet wanneer er een ExpressCard in gebruik is.
In het ExpressCard-slot kan een beschermplaatje zijn geplaatst. Ga als volgt te werk om het
beschermplaatje te verwijderen:
1. Druk het beschermplaatje (1) iets naar binnen om het te ontgrendelen.
2. Haal het plaatje uit het slot (2).
Ga als volgt te werk om een ExpressCard te plaatsen:
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
92 Hoofdstuk 8 Externemediakaarten
2. Plaats de kaart voorzichtig in het ExpressCard-slot en druk de kaart aan tot deze stevig op zijn
plaats zit.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft de computer dit aan met een geluidssignaal.
Mogelijk wordt een menu met beschikbare opties weergegeven.
OPMERKING: De eerste keer dat u een ExpressCard plaatst, verschijnt er een bericht in het
systeemvak dat het apparaat door de computer wordt herkend.
OPMERKING: Wanneer er een ExpressCard is geplaatst, verbruikt deze stroom, zelfs wanneer de
kaart niet wordt gebruikt. Wanneer een ExpressCard niet in gebruik is, kunt u energie besparen door
de kaart stop te zetten of te verwijderen.
ExpressCard verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van de ExpressCard,
om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de ExpressCard.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het
kopieervenster van het besturingssysteem.
Ga als volgt te werk om een ExpressCard te verwijderen:
1. Klik op het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen in het systeemvak aan
de rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen
weergeven door te klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan
de linkerkant van het systeemvak).
2. Klik in de lijst op de naam van de ExpressCard.
OPMERKING: Er verschijnt een melding dat de hardware veilig kan worden verwijderd.
3. Ga als volgt te werk om de ExpressCard te ontgrendelen en verwijderen:
a. Druk de ExpressCard (1) voorzichtig iets naar binnen om de kaart te ontgrendelen.
b. Haal de ExpressCard uit het slot (2).
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) 93
94 Hoofdstuk 8 Externemediakaarten
9 Geheugenmodules
De computer heeft één geheugenmodulecompartiment, dat zich aan de onderkant van de computer
bevindt.
U kunt de geheugencapaciteit van de computer vergroten door een geheugenmodule in het
beschikbare slot voor geheugenuitbreidingsmodules te plaatsen of door een upgrade van de
bestaande geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule uit te voeren.
Alle geheugenmodules die in de computer worden geïnstalleerd moeten van hetzelfde type zijn.
Wanneer u de geheugencapaciteit van de computer uitbreidt, moet u controleren of de
upgrademodules dezelfde zijn als de modules die al in de computer geïnstalleerd waren.
WAARSCHUWING! Haal vóór het installeren van een geheugenmodule de stekker uit het
stopcontact en verwijder alle accu’s om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de
apparatuur te beperken.
VOORZICHTIG: Door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd
raken. Zorg ervoor dat u vrij bent van statische elektriciteit door een goed geaard metalen voorwerp
aan te raken voordat u een procedure start.
95
Geheugenmodule in het geheugenuitbreidingsslot
toevoegen of terugplaatsen
Het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule bevindt zich boven het slot voor de primaire
geheugenmodule. Ga als volgt te werk om een geheugenmodule toe te voegen aan het slot voor de
geheugenuitbreidingsmodule of deze te vervangen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de
computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het
besturingssysteem.
3. Ontkoppel alle externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Draai de schroeven van de onderste klep (1) los.
8. Schuif de onderste klep naar voren (2) en til de klep vervolgens weg van de computer (3).
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
96 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
9. Verwijder de geheugenmodule uit het geheugenuitbreidingsslot.
a. Trek de borgklemmetjes (1) aan beide zijden van de geheugenmodule weg.
De geheugenmodule kantelt naar boven.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule bij de randen vast, om te voorkomen dat de
geheugenmodule wordt beschadigd. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet
aan.
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
Bewaar verwijderde geheugenmodules in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
10. Plaats een geheugenmodule in het geheugenuitbreidingsslot:
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het
geheugenmoduleslot.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule bij de randen vast, om te voorkomen dat de
geheugenmodule wordt beschadigd. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan
en buig de geheugenmodule niet.
b. Houd de geheugenmodule onder een hoek van 45 graden boven het oppervlak van het
geheugenmodulecompartment en druk de module (2) in het geheugenmoduleslot tot hij op
zijn plaats zit.
Geheugenmodule in het geheugenuitbreidingsslot toevoegen of terugplaatsen 97
c. Druk de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden en oefen daarbij druk uit op zowel
de linker- als de rechterkant van de geheugenmodule totdat de borgklemmetjes
vastklikken.
11. Plaats de onderste klep (1) terug door deze voorzichtig op zijn plaats (2) te schuiven.
98 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
12. Draai de schroeven van de onderste klep (3) vast.
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
13. Plaats de accu terug.
14. Keer de computer weer om en sluit de externe voeding en de externe apparaten weer aan.
15. Schakel de computer in.
Geheugenmodule in het geheugenuitbreidingsslot toevoegen of terugplaatsen 99
Geheugenmodule in het slot voor de primaire
geheugenmodule upgraden
Het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule bevindt zich boven het slot voor de primaire
geheugenmodule. Ga als volgt te werk om een geheugenmodule in het slot voor de primaire
geheugenmodule te upgraden:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de
computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het
besturingssysteem.
3. Ontkoppel alle externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Draai de schroeven van de onderste klep (1) los.
100 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
8. Schuif de onderste klep naar voren (2) en til de klep vervolgens weg van de computer (3).
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
OPMERKING: Als een geheugenmodule is geïnstalleerd in het slot voor de
geheugenuitbreidingsmodule, verwijdert u eerst de geheugenuitbreidingsmodule.
9. Verwijder de geheugenmodule uit het primaire geheugenslot:
a. Trek de borgklemmetjes (1) aan beide zijden van de geheugenmodule weg.
De geheugenmodule kantelt naar boven.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule bij de randen vast, om te voorkomen dat de
geheugenmodule wordt beschadigd. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet
aan.
Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden 101
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
Bewaar verwijderde geheugenmodules in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
10. Plaats een geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule:
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het
geheugenmoduleslot.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule bij de randen vast, om te voorkomen dat de
geheugenmodule wordt beschadigd. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan
en buig de geheugenmodule niet.
b. Houd de geheugenmodule onder een hoek van 45 graden boven het oppervlak van het
geheugenmodulecompartment en druk de module (2) in het geheugenmoduleslot tot hij op
zijn plaats zit.
102 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
c. Druk de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden en oefen daarbij druk uit op zowel
de linker- als de rechterkant van de geheugenmodule totdat de borgklemmetjes
vastklikken.
OPMERKING: Als u een geheugenmodule heeft verwijderd uit het geheugenuitbreidingsslot
voordat u de primaire geheugenmodule heeft verwijderd, plaatst u de geheugenmodule terug in
het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule.
11. Plaats de onderste klep (1) terug door deze voorzichtig op zijn plaats (2) te schuiven.
Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden 103
12. Draai de schroeven van de onderste klep vast. (3).
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
13. Plaats de accu terug.
14. Keer de computer weer om en sluit de externe voeding en de externe apparaten weer aan.
15. Schakel de computer in.
104 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
10 Beveiliging
Computer beveiligen
OPMERKING: Van beveiligingsfuncties moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Dergelijke maatregelen kunnen echter niet altijd voorkomen dat een product verkeerd wordt gebruikt
of gestolen.
OPMERKING: Uw computer ondersteunt CompuTrace, een online service voor opsporing en
herstel in het kader van beveiliging die beschikbaar is in bepaalde landen en regio's. Als de computer
wordt gestolen, kan CompuTrace deze opsporen wanneer de onbevoegde gebruiker internet op gaat.
U kunt CompuTrace gebruiken door de software aan te schaffen en een abonnement op de service te
nemen. Informatie over het bestellen van de CompuTrace-software vindt u op de website van HP op
http://www.hpshopping.com.
De beveiligingsfuncties van uw computer beschermen uw computer, persoonlijke informatie en
gegevens tegen diverse gevaren. De manier waarop u de computer gebruikt, bepaalt welke
beveiligingsfuncties u nodig heeft.
Het Windows-besturingssysteem biedt bepaalde beveiligingsvoorzieningen. In de volgende tabel
vindt u extra beveiligingsvoorzieningen. De meeste van deze extra beveiligingsvoorzieningen kunnen
geconfigureerd worden in het hulpprogramma Computer Setup (Computerinstellingen) (dat hierna
vermeld wordt als Computer Setup (Computerinstellingen)).
Ter beveiliging tegen Deze beveiligingsfunctie gebruiken
Onbevoegd gebruik van de computer HP ProtectTools Security Manager, in combinatie met een
wachtwoord, Smart Card (alleen bepaalde modellen) en/of
vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen)
Onbevoegde toegang tot Computer Setup (f10) BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf DriveLock-wachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegd opstarten vanaf een optischeschijfeenheid,
diskettedrive of interne netwerkadapter
Functie voor opstartopties in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot Windows-gebruikersaccounts HP ProtectTools Security Manager
Onbevoegde toegang tot gegevens
Firewall-software
Windows-updates
Drive encryption for HP ProtectTools
Onbevoegde toegang tot de instellingen van Computer
Setup en andere identificatiegegevens van het systeem
BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Computer beveiligen 105
Ter beveiliging tegen Deze beveiligingsfunctie gebruiken
Onbevoegd meenemen van de computer Slot voor een beveiligingskabel (voor een optionele
beveiligingskabel)
*Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden gebruikt wanneer het
besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met
behulp van een aanwijsapparaat (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het toetsenbord.
Wachtwoorden gebruiken
De meeste beveiligingsfuncties maken gebruik van een wachtwoord. Noteer een wachtwoord nadat u
het heeft ingesteld en bewaar het op een veilige plaats uit de buurt van de computer. Op
wachtwoorden zijn onderstaande overwegingen van toepassing:
Het instelwachtwoord en het DriveLock-wachtwoord worden ingesteld in Computer Setup
(Computerinstellingen) en beheerd door het systeem-BIOS.
Het wachtwoord voor geïntegreerde beveiliging is een wachtwoord van HP ProtectTools
Security Manager. Het kan worden geactiveerd in Computer Setup om het BIOS te voorzien van
wachtwoordbeveiliging naast de gebruikelijke functies van HP ProtectTools. Het wachtwoord
voor geïntegreerde beveiliging wordt gebruikt in combinatie met de optionele geïntegreerde
beveiligingschip.
Wachtwoorden voor Windows kunnen uitsluitend worden ingesteld in het besturingssysteem
Windows.
Als u het in Computer Setup ingestelde BIOS-beheerderswachtwoord vergeet, kunt u HP
SpareKey gebruiken om toegang te krijgen tot het programma.
Als u zowel het gebruikerswachtwoord als het hoofdwachtwoord voor DriveLock vergeet, is de
vaste schijf die met die wachtwoorden is beveiligd permanent vergrendeld en kan deze niet
meer worden gebruikt.
U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor een functie van Computer Setup en een
beveiligingsvoorziening van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere
functies van Computer Setup.
Gebruik de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden:
Volg, bij het maken van wachtwoorden, de vereisten die zijn ingesteld door het programma.
Noteer uw wachtwoorden en bewaar deze op een veilige plaats uit de buurt van de computer.
Bewaar de wachtwoorden niet in een bestand op de computer.
In de volgende tabellen worden veelgebruikte Windows- en BIOS-beheerderswachtwoorden
beschreven in combinatie met de bijbehorende functies.
Wachtwoorden instellen in Windows
Windows-wachtwoorden Functie
Beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-account op
beheerdersniveau.
106 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Windows-wachtwoorden Functie
Gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
*Selecteer voor informatie over het instellen van een beheerders- of gebruikerswachtwoord voor Windows Start > Help en
ondersteuning.
Wachtwoorden instellen in Computer Setup (Computerinstellingen)
BIOS-beheerderswachtwoorden Functie
BIOS-beheerderswachtwoord Beveiligt de toegang tot Computer Setup.
DriveLock-hoofdwachtwoord Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock. Het wordt tevens gebruikt om de
DriveLock beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt
ingesteld onder DriveLock wachtwoorden tijdens het
inschakelproces.
DriveLock-gebruikerswachtwoord Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock en wordt ingesteld onder
DriveLock wachtwoorden tijdens het inschakelproces.
BIOS-beheerderswachtwoord
Met het BIOS-beheerderswachtwoord van Computer Setup (Computerinstellingen) beveiligt u de
configuratie-instellingen en systeemidentificatiegegevens in Computer Setup. Nadat dit wachtwoord
is ingesteld, moet u het elke keer opgeven als u Computer Setup opent en hier instellingen wijzigt.
Een BIOS-beheerderswachtwoord heeft de volgende kenmerken:
Het is niet hetzelfde als het beheerderswachtwoord dat in Windows is ingesteld, hoewel beide
wachtwoorden hetzelfde mogen zijn.
Het wordt niet weergegeven als het wordt ingesteld, opgegeven, gewijzigd of verwijderd.
Het moet met dezelfde toetsen worden opgegeven als waarmee het wachtwoord is ingesteld.
Als u bijvoorbeeld een BIOS-beheerderswachtwoord instelt met de cijfertoetsen boven aan het
toetsenbord, wordt het niet herkend wanneer u het daarna opgeeft met de cijfertoetsen van het
geïntegreerde numerieke toetsenblok.
Het kan bestaan uit een willekeurige combinatie van maximaal 32 letters en cijfers. Daarbij wordt
geen onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters tenzij dit door de beheerder is
ingesteld.
BIOS-beheerderswachtwoord beheren
Het BIOS-beheerderswachtwoord wordt ingesteld, gewijzigd en verwijderd in Computer Setup.
Ga als volgt te werk om dit wachtwoord in te stellen of te wijzigen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
Wachtwoorden gebruiken 107
3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) >
Change Password (Wachtwoord wijzigen) en druk vervolgens op enter.
4. Typ uw huidige wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd.
5. Typ uw nieuwe wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd.
6. Typ opnieuw uw nieuwe wachtwoord ter bevestiging wanneer u daarom wordt gevraagd.
7. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Ga als volgt te werk om dit wachtwoord te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) >
Change Password (Wachtwoord wijzigen) en druk vervolgens op enter.
4. Typ uw huidige wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd.
5. Wanneer u wordt gevraagd om het nieuwe wachtwoord, laat u het vak leeg en drukt u op enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
7. Wanneer u wordt gevraagd uw nieuwe wachtwoord opnieuw te typen, laat u het vak leeg en
drukt u op enter.
8. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren
Naast de prompt BIOS-beheerderswachtwoord typt u uw wachtwoord (met behulp van dezelfde
soort toetsen die u gebruikt hebt om het wachtwoord in te stellen), en druk daarna op enter. Na drie
mislukte pogingen om het BIOS-beheerderswachtwoord op te geven moet u de computer opnieuw
opstarten en het opnieuw proberen.
108 Hoofdstuk 10 Beveiliging
DriveLock gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen)
VOORZICHTIG: Noteer het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord voor DriveLock
zorgvuldig en bewaar dit uit de buurt van uw computer om te voorkomen dat de met DriveLock
beschermde vaste schijf permanent onbruikbaar wordt. Als u beide DriveLock-wachtwoorden vergeet,
is de vaste schijf permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.
Met DriveLock voorkomt u onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf. DriveLock kan
alleen worden toegepast op de interne vaste schijf of schijven van de computer. Als DriveLock-
beveiliging op een schijf wordt toegepast, moet een wachtwoord worden ingevoerd om toegang tot
deze schijf te krijgen. U krijgt alleen toegang tot de schijf met behulp van de DriveLock-wachtwoorden
als de schijf in de computer of een geavanceerde poortreplicator is geplaatst.
Om DriveLock-beveiliging toe te passen op een interne vaste schijf, moeten in Computer Setup een
gebruikerswachtwoord en een hoofdwachtwoord worden ingesteld. Op DriveLock-beveiliging zijn de
volgende overwegingen van toepassing:
Nadat DriveLock beveiliging is toegepast op een vaste schijf, kan deze alleen nog maar worden
gebruikt wanneer eerst het gebruikers- of hoofdwachtwoord wordt ingevoerd.
Het gebruikerswachtwoord is voor de dagelijkse gebruiker van de beveiligde vaste schijf. Het
hoofdwachtwoord is voor de systeembeheerder of gebruiker.
Het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord mogen hetzelfde zijn.
U kunt een gebruikers- of hoofdwachtwoord uitsluitend verwijderen door de DriveLock-
beveiliging van de vaste schijf te verwijderen. DriveLock-beveiliging kan alleen met het
hoofdwachtwoord van een schijf worden verwijderd.
DriveLock-wachtwoord instellen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in te stellen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock
Password (DriveLock-wachtwoord) en druk vervolgens op enter.
4. Klik met een aanwijsapparaat op de vaste schijf die u wilt beveiligen.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen de vaste schijf die u wilt beveiligen en druk vervolgens op enter.
5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
6. Typ het hoofdwachtwoord in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new
password (Nieuw wachtwoord bevestigen) en druk vervolgens op enter.
7. Typ het gebruikerswachtwoord in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new
password (Nieuw wachtwoord bevestigen) en druk vervolgens op enter.
8. Bevestig de DriveLock-beveiliging op de geselecteerde schijf door in het bevestigingsveld
DriveLock te typen en vervolgens op enter te drukken.
Wachtwoorden gebruiken 109
OPMERKING: De DriveLock-bevestiging maakt onderscheid tussen hoofdletters en kleine
letters.
9. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
DriveLock-wachtwoord invoeren
Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer zelf is ondergebracht (niet in een optioneel
dockingapparaat of externe MultiBay).
Wanneer u wordt gevraagd een DriveLock-wachtwoord op te geven, typt u het
gebruikerswachtwoord of het hoofdwachtwoord (met hetzelfde type toetsen als waarmee u het
wachtwoord heeft ingesteld). Druk daarna op enter.
Na twee verkeerde pogingen om het wachtwoord op te geven moet u de computer afsluiten en het
opnieuw proberen.
DriveLock-wachtwoord wijzigen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord te wijzigen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock
Password (DriveLock-wachtwoord) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat een interne vaste schijf.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen het wachtwoord dat u wilt wijzigen.
6. Typ uw huidige wachtwoord in het veld Old password (Oud wachtwoord), typ uw nieuwe
wachtwoord in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new password (Nieuw
wachtwoord bevestigen) en druk op enter.
7. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
110 Hoofdstuk 10 Beveiliging
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
DriveLock-beveiliging verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock
Password (DriveLock-wachtwoord) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens
op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
6. Typ uw hoofdwachtwoord en druk vervolgens op enter.
7. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Auto DriveLock gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen)
In een omgeving met meerdere gebruikers kunt u een wachtwoord voor Automatische DriveLock
instellen. Wanneer het wachtwoord voor Automatische DriveLock wordt geactiveerd, worden een
willekeurig gebruikerswachtwoord en een DriveLock-hoofdwachtwoord voor u aangemaakt. Wanneer
een gebruiker het juiste wachtwoord opgeeft, worden hetzelfde willekeurige gebruikerswachtwoord en
DriveLock-hoofdwachtwoord gebruikt om de schijf te ontgrendelen.
OPMERKING: U heeft een BIOS-beheerderswachtwoord nodig om toegang te krijgen tot de
voorzieningen van Automatische DriveLock.
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren
Ga als volgt te werk om een wachtwoord voor Automatische DriveLock in te schakelen in Computer
Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
Wachtwoorden gebruiken 111
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens
op enter.
5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
6. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens
op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
6. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
112 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup
gebruiken
Systeemapparaten beveiligen
U kunt systeemapparaten in- of uitschakelen vanuit de volgende menu’s in Computer Setup:
Boot Options (Opstartopties)
Device Configurations (Apparaatconfiguraties)
Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde apparaten)
Port Options (Poortopties)
U kunt als volgt systeemapparaten uit- en weer inschakelen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om System Configuration (Systeemconfiguratie)
> Boot Options (Opstartopties) of System Configuration (Systeemconfiguratie) > Device
Configurations (Apparaatconfiguraties) of System Configuration (Systeemconfiguratie) >
Built-in Device Options (Opties voor geïntegreerde apparaten) of System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Port Options (Poortopties) te selecteren.
4. Druk op enter.
5. Doe het volgende om een optie uit te schakelen: gebruik een aanwijsapparaat om het
selectievakje naast de optie uit te schakelen.
– of –
Schakel de optie met de pijltoetsen in en druk daarna op enter.
6. Doe het volgende om een optie opnieuw in te schakelen: gebruik een aanwijsapparaat om het
selectievakje naast de optie in te schakelen.
– of –
Schakel de optie met de pijltoetsen in en druk daarna op enter.
7. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken 113
Systeeminformatie weergeven in Computer Setup (Computerinstellingen)
De functie System Information (Systeeminformatie) in Computer Setyp (Computerinstellingen) biedt
twee soorten systeeminformatie:
Identificatiegegevens over het computermodel en de accu's
Specificaties van de processor, cache, het geheugen, het ROM, de revisie van de videokaart en
de revisie van de toetsenbordcontroller
Ga als volgt te werk om deze algemene systeeminformatie in Computer Setup weer te geven:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen File (Bestand) > System Information
(Systeeminformatie) en druk vervolgens op enter.
OPMERKING: Als u wilt voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot deze gegevens, stelt u in
Computer Setup een BIOS-beheerderswachtwoord in.
Systeem-id’s gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen)
Met de functie voor systeem-id's in Computer Setup kunt u labels invoeren voor de computer en de
eigenaar.
OPMERKING: Als u wilt voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot deze gegevens, stelt u in
Computer Setup een BIOS-beheerderswachtwoord in.
Ga als volgt te werk om deze voorziening te gebruiken in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > System IDs
(Systeemidentificatie) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Notebook Asset Tag (Inventarisnummer
notebookcomputer) of Notebook Ownership Tag (Eigendomslabel notebookcomputer) en voer
vervolgens de gegevens in.
5. Druk als u klaar bent op enter.
6. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
114 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Antivirussoftware gebruiken
Als u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, stelt u de
computer bloot aan computervirussen. Computervirussen kunnen het besturingssysteem,
programma’s en hulpprogramma’s onklaar maken of de werking hiervan verstoren.
Met antivirussoftware kunnen de meeste virussen worden opgespoord en vernietigd. In de meeste
gevallen kan ook schade die door virussen is aangericht, worden hersteld. Het is noodzakelijk om
antivirussoftware regelmatig bij te werken, zodat deze ook bescherming biedt tegen pas ontdekte
virussen.
Er is mogelijk vooraf antivirussoftware op uw computer geïnstalleerd. Dit betreft dan een
proefaanbieding. Wij raden u aan de proefaanbieding te upgraden of de door u gewenste
antivirussoftware aan te schaffen om uw computer volledig te beveiligen.
Voor meer informatie over computervirussen typt u virussen in het zoekvak in Help en
ondersteuning.
Antivirussoftware gebruiken 115
Firewallsoftware gebruiken
Firewalls zijn ontworpen om te voorkomen dat onbevoegden toegang tot een systeem of netwerk
krijgen. Een firewall kan een softwareprogramma zijn dat u op uw computer en/of netwerk installeert,
of een oplossing bestaande uit hardware en software.
Er zijn twee soorten firewalls waar u uit kunt kiezen:
Op host gebaseerde firewalls—software die alleen de computer beveiligt waarop de firewall
geïnstalleerd is.
Op netwerk gebaseerde firewalls—geïnstalleerd tussen uw DSL of kabelmodem en uw
thuisnetwerk om alle computers in het netwerk te beveiligen.
Als een firewall op een systeem geïnstalleerd is, worden alle gegevens die van en naar het systeem
verzonden worden, gecontroleerd en vergeleken met een set door de gebruiker gedefinieerde
beveiligingscriteria. Alle gegevens die niet aan deze criteria voldoen, worden geblokkeerd.
Alle gegevens die niet aan deze criteria voldoen, worden geblokkeerd. Als dat niet het geval is, dan
zijn er softwareoplossingen beschikbaar.
OPMERKING: In bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren,
het delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-
mailberichten blokkeren. U kunt dit probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de
gewenste taak uit te voeren en de firewall weer in te schakelen. Als u het probleem permanent wilt
oplossen, configureert u waar nodig de firewall opnieuw en past u het beleid en de instellingen van
andere inbraakdetectiesystemen aan. Neem voor meer informatie contact op met uw
netwerkbeheerder of IT-afdeling.
116 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Essentiële updates installeren
VOORZICHTIG: Microsoft verstuurt waarschuwingen over essentiële updates. Installeer alle
essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer te
beschermen tegen beveiligingsschendingen en computervirussen.
Wellicht zijn er,
nadat
de computer is geleverd, updates voor het besturingssysteem en andere
software beschikbaar gesteld. Neem de volgende richtlijnen in acht om te controleren of alle
beschikbare updates op de computer zijn geïnstalleerd:
Voer Windows Update maandelijks uit om de recentste software van Microsoft te downloaden.
Haal de updates zodra deze worden vrijgegeven op van de Microsoft-website en via de
koppeling voor updates in Help en ondersteuning.
Essentiële updates installeren 117
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
De HP ProtectTools Security Manager software is vooraf geïnstalleerd op bepaalde
computermodellen. U heeft toegang tot deze software via het Configuratiescherm van Windows. De
software is voorzien van beveiligingsfuncties die u beschermen tegen onbevoegde toegang tot de
computer, het netwerk en kritieke gegevens. Raadpleeg de online Help van HP ProtectTools voor
meer informatie.
118 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Beveiligingskabel aanbrengen
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt
gestolen.
1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen.
2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2).
3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het
kabelslot met de sleutel.
OPMERKING: De plaats van het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel verschilt per model
computer.
Beveiligingskabel aanbrengen 119
11 Software-updates
Software-update uitvoeren
Updates van de software die bij de computer is geleverd, zijn beschikbaar via het hulpprogramma HP
Assistant of op de website van HP.
HP Assistant zoekt automatisch naar software-updates van HP. Het hulpprogramma wordt met een
bepaald interval uitgevoerd en biedt een lijst met ondersteuningsmeldingen, zoals verbeteringen van
de beveiliging en optionele updates van software en stuurprogramma's.
U kunt op elk gewenst moment controleren op updates door Start > Help en ondersteuning >
Onderhoud te selecteren en daarna de instructies op het scherm te volgen.
De meeste software op de website van HP is verpakt in gecomprimeerde bestanden die
SoftPaqs
worden genoemd. Sommige BIOS-updates zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die
ROMPaq's
worden genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat
informatie over de installatie en het oplossen van problemen. (Readme.txt-bestanden die bij
ROMPaq's worden geleverd, zijn in het Engels.)
U kunt ook software-updates verkrijgen via de schijf met
Ondersteunende software
(apart
verkrijgbaar). Op deze schijf staan apparaatstuurprogramma’s, BIOS-updates en hulpprogramma’s.
Volg de onderstaande stappen om de huidige schijf met
Ondersteunende software
aan te schaffen
waarop u zowel de huidige versie als toekomstige versies van de schijf vindt:
1. Open uw internetbrowser en ga naar
http://www.hp.com/support.
2. Selecteer uw land/regio.
3. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ vervolgens het
nummer van uw computermodel in het productvak.
4. Druk op enter.
5. Volg de instructies op het scherm.
Ga als volgt te werk om de software bij te werken met een schijf met
Ondersteunende software
:
1. Plaats de schijf met
Ondersteunende software
in het optische schijfstation.
2. Volg de instructies op het scherm.
120 Hoofdstuk 11 Software-updates
Ga als volgt te werk om een update van de software uit te voeren via de website van HP:
1. Ga na wat het model, de productcategorie en de serie of het type van uw computer is. Bereid
een update van het systeem-BIOS voor door na te gaan wat de versie is van het huidige BIOS
dat op de computer is geïnstalleerd. Raadpleeg het gedeelte "BIOS-versie bepalen" voor nadere
informatie.
Als de computer op een netwerk is aangesloten, raadpleegt u de netwerkbeheerder voordat u
software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
OPMERKING: In het systeem-ROM van de computer wordt het systeem-BIOS van de
computer opgeslagen. Het BIOS initialiseert het besturingssysteem, regelt de interactie tussen
de computer en de hardwareapparaten en voorziet in de overdracht van gegevens tussen
hardwareapparaten, waaronder de tijd en datum.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken
als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie.
2. Open uw internetbrowser en ga naar http://www.hp.com/support.
3. Selecteer uw land/regio.
4. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ vervolgens het
nummer van uw computermodel in het productvak.
5. Druk op enter.
6. Volg de instructies op het scherm.
Software-update uitvoeren 121
BIOS bijwerken
Als u het BIOS wilt bijwerken, bepaalt u eerst welke BIOS-versie u momenteel heeft. Download en
installeer vervolgens het nieuwe BIOS.
BIOS-versie bepalen
BIOS-versie-informatie (ook wel
ROM-datum
en
Systeem-BIOS
genoemd) kan worden weergegeven
door op fn+esc te drukken (als u zich al in Windows bevindt) of door Computer Setup
(Computerinstellingen) te openen.
Ga als volgt te werk om Computer Setup (Computerinstellingen) te gebruiken voor het weergeven
van BIOS-gegevens:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om BIOS Setup (BIOS-instellingen) te openen.
3. Selecteer met het aanwijsapparaat of met de pijltoetsen File (Bestand)> System Information
(Systeeminformatie).
4. Druk op esc om terug te keren naar het menu File (Bestand).
5. Klik op Exit (Afsluiten) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volg de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore changes and exit (Wijzigingen negeren en
afsluiten) en druk daarna op enter.
122 Hoofdstuk 11 Software-updates
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Om schade aan de computer of een mislukte installatie te voorkomen, downloadt
en installeert u een BIOS-update alleen terwijl de computer met de netvoedingsadapter is
aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet
wanneer de computer op accuvoeding werkt of wanneer het apparaat is aangesloten op een
optioneel dockingapparaat of een optionele voedingsbron. Volg de onderstaande richtlijnen tijdens
het downloaden en installeren:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het
stopcontact te halen.
Sluit de computer niet af en activeer de slaapstand of de hibernationstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
Ga als volgt te werk om een BIOS-update te downloaden:
OPMERKING: BIOS-updates worden beschikbaar gemaakt wanneer dat nodig is. Mogelijk is er
geen recentere BIOS-update voor uw computer beschikbaar. U wordt geadviseerd regelmatig op de
website van HP te controleren of er BIOS-updates zijn.
1. Open een internetbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma’s, typ het nummer van
uw computermodel in het productvak en druk vervolgens op enter.
3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product.
4. Klik op uw besturingssysteem.
5. Volg de instructies op het scherm om de BIOS-update te zoeken die u wilt downloaden. Noteer
de datum, naam of andere informatie waaraan u de download kunt herkennen. Aan de hand van
deze gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze naar de vaste schijf is gedownload.
6. Voer de volgende stappen uit in het downloadgebied:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geïnstalleerd.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie naar de vaste schijf te downloaden.
Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waar de BIOS-update wordt gedownload.
U heeft dit pad nodig wanneer u klaar bent om de update te installeren.
OPMERKING: Als uw computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de netwerkbeheerder
voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op
het scherm verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies worden
weergegeven, gaat u als volgt te werk:
1. Open Windows Verkenner door Start > Computer te selecteren.
2. Dubbelklik op de aanduiding van de vaste schijf. De vaste-schijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal
station (C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
BIOS bijwerken 123
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld
bestandsnaam
.exe).
De installatie van het BIOS begint.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken
als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: Nadat op het scherm wordt aangegeven dat de installatie is geslaagd, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
124 Hoofdstuk 11 Software-updates
Applicaties en stuurprogramma's bijwerken
1. Open een internetbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma’s, typ het nummer van
uw computermodel in het productvak en druk vervolgens op enter.
– of –
Als u een specifiek SoftPaq wilt, typt u het nummer van het SoftPaq in het vak Zoeken
rechtsboven op het scherm. Druk daarna op enter en volg de instructies op het scherm. Ga door
naar stap 6.
3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product.
4. Klik op uw besturingssysteem.
5. Wanneer de lijst met updates verschijnt, klikt u op een update om een venster met extra
informatie te openen.
6. Klik op Nu downloaden.
7. Klik op Run (Uitvoeren) om de bijgewerkte software te installeren zonder het bestand te
downloaden.
– of –
Klik op Opslaan om het bestand op te slaan op uw computer. Wanneer u hierom wordt
verzocht, selecteert u een opslaglocatie op de vaste schijf.
Nadat het bestand is gedownload, gaat u naar de map waarin het bestand is opgeslagen.
Dubbelklik vervolgens op het bestand om de update te installeren.
8. Start na de installatie de computer opnieuw op wanneer u daarom wordt gevraagd.
Applicaties en stuurprogramma's bijwerken 125
SoftPaq Download Manager gebruiken
HP SoftPaq Download Manager (SDM) is een hulpprogramma dat snel toegang verschaft tot
SoftPaq-informatie voor zakelijke computers van HP zonder dat het SoftPaq-nummer benodigd is.
Met dit hulpprogramma kunt u eenvoudig zoeken naar SoftPaqs en deze vervolgens downloaden en
uitpakken.
SoftPaq Download Manager leest en downloadt een op de FTP-site van HP gepubliceerd
databasebestand dat informatie bevat over het model computer en de SoftPaqs. SoftPaq Download
Manager biedt u de mogelijkheid een of meer computermodellen in te voeren, om vast te stellen
welke SoftPaqs beschikbaar zijn om te downloaden.
SoftPaq Download Manager zoekt op de FTP-site van HP naar updates voor de database en
software. Als er updates worden gevonden, worden deze automatisch gedownload en toegepast.
SoftPaq Download Manager is beschikbaar op de website van HP. Om SoftPaq Download Manager
te kunnen gebruiken voor het downloaden van SoftPaqs, moet u eerst het programma downloaden
en installeren. Ga naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/sdm, en volg de instructies voor
het downloaden en installeren van SoftPaq Download Manager.
Ga als volgt te werk om SoftPaqs te downloaden:
1. Selecteer Start > Alle programma's > HP Software Setup > HP SoftPaq Download Manager.
2. Wanneer SoftPaq Download Manager voor het eerst wordt geopend, verschijnt een venster
waarin u wordt gevraagd of u wilt dat alleen software wordt weergegeven voor de computer die
u gebruikt, of dat de software voor alle ondersteunde modellen wordt weergegeven. Selecteer
Show software for all supported models (Software voor alle ondersteunde modellen
weergeven) Als u HP SoftPaq Download Manager eerder hebt gebruikt, gaat u naar Stap 3.
a. Selecteer uw besturingssysteem en taalfilters in het venster Configuration Options
(Configuratieopties. De filters beperken het aantal opties dat wordt weergegeven in het
deelvenster Product Catalog (Productcatalogus). Als bijvoorbeeld alleen Windows 7
Professional wordt geselecteerd in het besturingssysteemfilter, wordt alleen Windows 7
Professional als besturingssysteem weergegeven in de productcatalogus.
b. Als u andere besturingssystemen wilt toevoegen, wijzigt u de filterinstellingen in het venster
Configuration Options (Configuratieopties). Raadpleeg de Help bij de HP SoftPaq
Download Manager-software voor meer informatie.
3. Klik in het linkerdeelvenster op het plusteken (+) om de lijst met modellen uit te vouwen en
selecteer een of meer modellen van de producten die u wilt updaten.
4. Klik op Find Available SoftPaqs (Beschikbare SoftPaqs zoeken) om een lijst met beschikbare
SoftPaqs te downloaden voor de geselecteerde computer.
5. Selecteer een SoftPaq in de lijst met beschikbare SoftPaqs en klik vervolgens op Download
Only (Alleen downloaden) als u veel SoftPaqs wilt downloaden, omdat de SoftPaq-selectie en
internetverbinding bepalen hoe lang het downloadproces duurt.
Als u slechts één of twee SoftPaqs wilt downloaden en een internetverbinding met hoge
snelheid hebt, klikt u op Download & Unpack (Downloaden en uitpakken).
6. Klik met de rechtermuisknop op Install SoftPaq (SoftPaq installeren) in de SoftPaq Download
Manager-software om de geselecteerde SoftPaqs op de computer te installeren.
126 Hoofdstuk 11 Software-updates
12 Back-up en herstel
Ga als volgt te werk om uw informatie te beschermen: gebruik Windows Back-up maken en
terugzetten om een back-up te maken van uw individuele bestanden en mappen en uw volledige
vaste schijf (alleen bepaalde modellen), systeemherstelschijven te creëren (alleen bepaalde
modellen), of systeemherstelpunten te creëren. U kunt de back-upbestanden gebruiken om de inhoud
van uw computer te herstellen als het systeem niet meer werkt.
Windows Back-up maken en terugzetten biedt de volgende opties:
Een systeemherstelschijf maken (alleen bepaalde modellen)
Het maken van een back-up van individuele bestanden en mappen
Een systeemimage maken (alleen bepaalde modellen)
Automatische back-ups plannen (alleen bepaalde modellen)
Systeemherstelpunten maken
Individuele bestanden herstellen
De computer in een vorige staat herstellen
Informatie herstellen met behulp van hulpprogramma’s voor herstel
OPMERKING: Zoek deze onderwerpen in Help en ondersteuning voor meer gedetailleerde
instructies.
OPMERKING: In het geval van een onstabiel systeem raadt HP aan om de herstelprocedures af te
drukken en deze te bewaren voor toekomstig gebruik.
127
Backup maken van gegevens
Het herstel na een systeemfout is zo volledig als uw recentste back-up. Maak onmiddellijk nadat u de
software hebt geïnstalleerd een set systeemherstelschijven (alleen bepaalde modellen) en uw initiële
back-up. Als u nieuwe software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups van het
systeem blijven maken om altijd een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben. Met de
systeemherstelschijven (alleen bepaalde modellen) kunt u de computer opstarten en de
fabrieksinstellingen van het besturingssysteem en de software herstellen wanneer het systeem
instabiel is geworden of niet meer werkt. Met uw initiële en navolgende back-ups kunt u uw gegevens
en instellingen herstellen in geval van een systeemstoring.
U kunt een backup maken van uw gegevens op een optionele externe vaste schijf, op een
netwerkschijfeenheid of op schijven.
Houd bij het maken van backups rekening met het volgende:
Sla persoonlijke bestanden op in de map Documenten en maak periodiek een back-up van deze
map.
Maak een backup van sjablonen die zijn opgeslagen bij de bijbehorende programma's.
Sla aangepaste instellingen in een venster, werkbalk of menubalk op door een schermopname
van uw instellingen te maken. Een schermopname kan veel tijd besparen als u voorkeuren
opnieuw moet instellen.
U maakt als volgt een schermopname:
1. Geef het scherm weer dat u wilt opslaan.
2. Kopieer de schermafbeelding:
Als u alleen het actieve venster wilt kopiëren, drukt u op alt+fn+prt sc
Als u het volledige scherm wilt kopiëren, drukt u op fn+prt sc.
3. Open een tekstverwerkingsdocument en selecteer Bewerken > Plakken.
De schermafbeelding wordt toegevoegd aan het document.
4. Sla het document op.
Gebruik bij het maken van backups schijven van een de volgende typen (afzonderlijk aan te
schaffen): cd-r, cd-rw, dvd+r, dubbellaags dvd+r, dvd-r, dubbellaags dvd-r of dvd±rw. Welk type
schijven u nodig heeft, hangt af van het type optische-schijfeenheid dat in de computer is
geïnstalleerd.
OPMERKING: Op dvd's of dubbellaags dvd's (DL) kunnen meer gegevens worden opgeslagen
dan op cd's, zodat u minder schijven nodig heeft voor het maken van backups.
Als u backups maakt op schijven, nummert u elke schijf voordat u de schijf in de optische-
schijfeenheid van de computer plaatst.
Ga als volgt te werk om een back-up te maken met het hulpprogramma Windows Back-up maken en
terugzetten:
OPMERKING: Zorg dat de computer is aangesloten op een netvoedingsbron voordat u het
backupproces start.
128 Hoofdstuk 12 Back-up en herstel
OPMERKING: Het backupproces kan meer dan een uur in beslag nemen, afhankelijk van de
bestandsgrootte en de snelheid van de computer.
1. Klik op Start > Alle programma's > Onderhoud > Back-up maken en terugzetten.
2. Volg de instructies op het scherm om uw back-up in te stellen, een systeemimage te maken
(alleen bepaalde modellen) of een systeemherstelschijf te maken (alleen bepaalde modellen).
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken
als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie.
Backup maken van gegevens 129
Herstelactie uitvoeren
Als het systeem niet meer werkt of instabiel is geworden, biedt de computer de volgende
hulpmiddelen om uw bestanden te herstellen:
Hulpprogramma’s voor herstel in Windows: U kunt ‘Back-up maken en terugzetten’ van
Windows gebruiken om informatie te herstellen waarvan u eerder een back-up heeft gemaakt. U
kunt ook Windows Opstartherstel gebruiken om problemen te herstellen die mogelijk
verhinderen dat Windows correct opstart.
f11-herstelprogramma's: u kunt de f11-herstelprogramma's gebruiken om de oorspronkelijke
image van de vaste schijf te herstellen. De image bevat het besturingssysteem Windows en
programma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd.
OPMERKING: Als u de computer niet kunt opstarten en de eerder gemaakte herstelschijven niet
kunt gebruiken (alleen bepaalde modellen), dient u een dvd met het Windows 7-besturingssysteem te
kopen om de computer opnieuw op te starten en het besturingssysteem te herstellen. Raadpleeg de
sectie “Een dvd met het Windows 7-besturingssysteem gebruiken (apart verkrijgbaar)” voor meer
informatie.
Windows-herstelprogramma's gebruiken
U herstelt als volgt informatie waarvan u een eerder een backup heeft gemaakt:
1. Klik op Start > Alle programma's > Onderhoud > Back-up maken en terugzetten.
2. Volg de instructies op het scherm om uw systeeminstellingen, uw computer (alleen bepaalde
modellen) of uw bestanden te herstellen.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie.
U herstelt als volgt informatie met Opstartherstel:
VOORZICHTIG: Met Opstartherstel wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de
vaste schijf geformatteerd. Alle bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft
geïnstalleerd op de computer, worden definitief verwijderd. Wanneer het formatteren gereed is,
worden het besturingssysteem, de stuurprogramma's, de software en de hulpprogramma's hersteld
middels de backup.
1. Maak indien mogelijk een backup van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de Windows-partitie en de HP Herstelpartitie aanwezig is.
Selecteer Start > Computer om de Windows-partitie te zoeken.
Selecteer Start, klik met de rechtermuisknop op Computer, klik op Beheren en klik vervolgens
op Schijfbeheer om te controleren of de HP Herstelpartitie aanwezig is.
OPMERKING: Indien de Windows-partitie en de HP Herstelpartitie niet in de lijst vermeld
staan, moet u uw besturingssysteem en programma’s herstellen met behulp van de dvd met het
Windows 7-besturingssysteem en de cd
Driver Recovery
(Stuurprogrammaherstel) (beide apart
verkrijgbaar). Raadpleeg de sectie “Een dvd met het Windows 7-besturingssysteem gebruiken
(apart verkrijgbaar)” voor meer informatie.
130 Hoofdstuk 12 Back-up en herstel
3. Start de computer opnieuw op en druk vervolgens op f8 voordat het Windows-
besturingssysteem wordt geladen indien de Windows-partitie en de HP Herstelpartitie in de lijst
vermeld worden.
4. Selecteer Opstartherstel.
5. Volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Voor aanvullende informatie over het herstellen van gegevens met de
hulpprogramma's van Windows, zoekt u deze onderwerpen op in Help en ondersteuning.
F11 gebruiken
VOORZICHTIG: Met f11 wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste
schijf geformatteerd. Alle bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft geïnstalleerd op
de computer, worden definitief verwijderd. Het f11-herstelprogramma installeert het
besturingssysteem en programma's en stuurprogramma's van HP die in de fabriek waren
geïnstalleerd opnieuw. Software die niet in de fabriek was geïnstalleerd, moet opnieuw worden
geïnstalleerd.
U herstelt als volgt de oorspronkelijke image van de vaste schijf met f11:
1. Maak indien mogelijk een backup van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de HP Herstelpartitie aanwezig is. Selecteer Start, klik met de
rechtermuisknop op Computer, klik op Beheren en klik vervolgens op Schijfbeheer.
OPMERKING: Indien de HP Herstelpartitie niet in de lijst vermeld staat, moet u uw
besturingssysteem en programma’s herstellen met behulp van de dvd met het Windows 7-
besturingssysteem en de cd
Driver Recovery
(Stuurprogrammaherstel) (beide apart
verkrijgbaar). Raadpleeg de sectie “Een dvd met het Windows 7-besturingssysteem gebruiken
(apart verkrijgbaar)” voor meer informatie.
3. Doe het volgende indien de HP Herstelpartitie in de lijst vermeld staat: schakel de computer in of
start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op
Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
4. Druk op f11 terwijl "Press <F11> for recovery" (Druk op <F11> voor herstel) op het scherm wordt
weergegeven.
5. Volg de instructies op het scherm.
Een dvd met het Windows 7-besturingssysteem gebruiken (apart
verkrijgbaar)
Als u de computer niet kunt opstarten en de eerder gemaakte herstelschijven niet kunt gebruiken
(alleen bepaalde modellen), dient u een dvd met het Windows 7-besturingssysteem te kopen om de
computer opnieuw op te starten en het besturingssysteem te herstellen. Controleer of uw recentste
back-up (opgeslagen op schijven of op een extern station) eenvoudig toegankelijk is. Ga naar
http://www.hp.com/support, selecteer uw land of regio en volg de instructies op het scherm om een
dvd met het Windows 7-besturingssysteem te bestellen. U kunt ook de dvd bestellen door de
technische ondersteuning te bellen. U kunt ook het boekje
Worldwide Telephone Numbers
(Wereldwijde telefoonnummers) raadplegen voor contactgegevens. Dit boekje is meegeleverd bij de
computer.
Herstelactie uitvoeren 131
VOORZICHTIG: Met een dvd met het Windows 7-besturingssysteem wordt de inhoud van de vaste
schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf opnieuw geformatteerd. Alle bestanden die u hebt
gemaakt en alle software die u hebt geïnstalleerd op de computer, worden definitief verwijderd.
Wanneer het herformatteren is voltooid, helpt de herstelprocedure u om het besturingssysteem en
ook stuurprogramma’s, software en hulpprogramma’s te herstellen.
U kunt als volgt een herstelactie starten met een dvd met het Windows 7-besturingssysteem:
OPMERKING: Dit proces neemt een paar minuten in beslag.
1. Maak indien mogelijk een backup van al uw persoonlijke bestanden.
2. Start de computer opnieuw op en plaats vervolgens de dvd met het Windows 7-
besturingssysteem in de optische schijfeenheid voordat het Windows-besturingssysteem wordt
geladen.
3. Druk op een willekeurige toets op het toetsenbord wanneer hierom wordt gevraagd.
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Klik op Volgende.
6. Selecteer Uw computer herstellen.
7. Volg de instructies op het scherm.
132 Hoofdstuk 12 Back-up en herstel
13 Computer Setup
Computer Setup starten
Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden
gebruikt wanneer het besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen.
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle in deze handleiding genoemde menuopties voor Computer
Setup door uw computer ondersteund.
OPMERKING: Een op een USB-poort aangesloten toetsenbord of muis kan in Computer Setup
uitsluitend worden gebruikt wanneer de ondersteuning voor oudere USB-systemen is ingeschakeld.
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
Computer Setup gebruiken
Navigeren en selecteren in Computer Setup
De informatie en instellingen in Computer Setup (Computerinstellingen) zijn toegankelijk via de
menu's File (Bestand), Security (Beveiliging) en System Configuration (Systeemconfiguratie).
Ga als volgt te werk om te navigeren in Computer Setup en items te selecteren:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
Doe het volgende om een menu of een menu-item te selecteren: gebruik de tabtoets en de
pijltoetsen en druk vervolgens op enter, of gebruik een aanwijsapparaat om op het item te
klikken.
Klik op de pijl-omhoog of pijl-omlaag in de rechterbovenhoek van het scherm of gebruik de
toetsen pijl-omhoog of pijl-omlaag om omhoog of omlaag te bladeren.
Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het
hoofdscherm van Computer Setup. Volg daarna de instructies op het scherm.
Computer Setup starten 133
OPMERKING: U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met behulp van
een aanwijsapparaat (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het
toetsenbord.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer het menu Bestand, Beveiliging, of Systeemconfiguratie
Ga als volgt te werk om de menu's van Computer Setup af te sluiten:
Klik op het pictogram Exit (Afsluiten) linksonder in het scherm en volg de instructies op het
scherm om de menu's van Computer Setup te sluiten zonder uw wijzigingen op te slaan.
– of –
Selecteer met de tabtoets en de pijltoetsen Bestand > Wijzigingen negeren en afsluiten en
druk vervolgens op enter
– of –
Klik op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het
scherm om de menu's van Computer Setup te sluiten en uw wijzigingen op te slaan.
– of –
Selecteer met de tabtoets en de pijltoetsen Bestand > Wijzigingen opslaan en afsluiten en
druk vervolgens op enter
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Fabrieksinstellingen in Computer Setup (Computerinstellingen) herstellen
OPMERKING: Het herstellen van de standaardwaarden is niet van invloed op de vasteschijfmodus.
Ga als volgt te werk om alle instellingen in Computer Setup terug te zetten op de fabriekswaarden:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Bestand > Standaardinstellingen
herstellen.
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan) in de
linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
OPMERKING: Uw wachtwoord- en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.
134 Hoofdstuk 13 Computer Setup
Menu’s van Computer Setup
De menutabellen in dit onderdeel geven een overzicht van de opties in Computer Setup.
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle menuopties voor Computer Setup die in dit hoofdstuk
worden genoemd door uw computer ondersteund.
Menu File (Bestand)
Optie Actie
System Information (Systeeminformatie)
Hiermee kunt u identificatie-informatie weergeven over
de computer en de accu's in het systeem.
Hiermee kunt u informatie weergeven over de
specificaties van de processor, de grootte van de cache
en het geheugen, het systeem-ROM, de revisie van de
videokaart en de versie van de toetsenbordcontroller.
Set System Date and Time (Systeemdatum en -tijd instellen) Hiermee kunt u de tijd en datum op de computer instellen of
wijzigen.
System Diagnostics (Systeemdiagnose) Hiermee geeft u de volgende informatie weer:
System Information (Systeeminformatie)
Identificatiegegevens over het computermodel en
de accu’s in het systeem.
Specificatie-informatie voor de processor, cache
en geheugengrootte, systeem-ROM, videorevisie
en toetsenbordcontrollerversie.
Start-up Test (Opstarttest): hiermee controleert u de
systeemonderdelen die nodig zijn voor het opstarten
van de computer.
Run-In Test (Run-in-test): hiermee voert u een
omvangrijke controle uit van het systeemgeheugen.
Hard Disk Test (Vasteschijftest): hiermee voert u een
omvangrijke zelftest uit van elke vaste schijf in het
systeem.
Memory Test (Geheugentest): hiermee voert u een
omvangrijke test uit van het geheugen op de computer.
Battery Test (Accutest): hiermee voert u een
omvangrijke test uit van de accu’s op de computer.
Error Log (Foutenlogboek): weergave van een
logbestand als er fouten zijn opgetreden.
Restore Defaults (Standaardinstellingen herstellen) Hiermee kunt u de configuratie-instellingen in Computer
Setup vervangen door de oorspronkelijke
fabrieksinstellingen. De vasteschijfmodus,
wachtwoordinstellingen en beveiligingsinstellingen blijven
ongewijzigd wanneer u de oorspronkelijke
fabrieksinstellingen herstelt.
Reset BIOS security to factory default (Standaardinstellingen
BIOS-beveiliging herstellen)
Herstel de BIOS-beveiligingsinstellingen op de
fabrieksinstelling.
Menu’s van Computer Setup 135
Optie Actie
Ignore Changes and Exit (Wijzigingen negeren en afsluiten) Hiermee kunt u wijzigingen annuleren die tijdens de huidige
sessie zijn ingevoerd. Vervolgens wordt Computer Setup
afgesloten en wordt de computer opnieuw opgestart.
Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) Hiermee kunt u wijzigingen opslaan die tijdens de huidige
sessie zijn ingevoerd. Vervolgens wordt Computer Setup
afgesloten en wordt de computer opnieuw opgestart. De
wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer
opnieuw wordt gestart.
Menu Security (Beveiliging)
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle in dit gedeelte genoemde menuopties door uw computer
ondersteund.
Optie Actie
Setup BIOS Administrator Password (BIOS-
beheerderswachtwoord instellen)
Hiermee kunt u een BIOS-beheerderswachtwoord instellen.
User Management (Gebruikersbeheer) > Create a New
BIOS User Account (Account voor nieuwe BIOS-gebruiker
maken) (BIOS beheerderswachtwoord vereist)
Hiermee kunt u selecteren uit een lijst met BIOS-
gebruikers.
Hiermee kunt u selecteren uit een lijst met
ProtectTools-gebruikers.
Password Policy (Wachtwoordbeleid, BIOS-wachtwoord
vereist)
Hiermee kunt u de criteria voor het wachtwoordbeleid
instellen.
HP SpareKey Hiermee kunt u HP SpareKey inschakelen of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Always Prompt for HP SpareKey Enrollment (Altijd vragen om
inschrijving bij HP SpareKey)
Hiermee kunt u de inschrijving bij HP SpareKey inschakelen
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Vingerafdrukherstel bij opnieuw opstarten (indien aanwezig) Hiermee kunt u de eigenaar van de vingerafdruklezer
opnieuw instellen of wissen (alleen bepaalde modellen,
standaard uitgeschakeld).
Change Password (Wachtwoord wijzigen) Hiermee kunt u een BIOS-beheerderswachtwoord opgeven,
wijzigen of verwijderen.
HP SpareKey Enrollment (Inschrijving bij HP SpareKey) Hiermee kunt u zich bij HP SpareKey inschrijven of
HP SpareKey opnieuw instellen. Dit is een reeks
beveiligingsvragen en -antwoorden die worden gebruikt
wanneer u uw wachtwoord bent vergeten.
Anti Theft (Diefstalpreventie) > AT-p (alleen bepaalde
modellen)
Hiermee kunt u de bescherming tegen diefstal in- of
uitschakelen.
DriveLock Password (DriveLock wachtwoord)
Hiermee kunt u DriveLock in- of uitschakelen op een
vaste schijf van de computer (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het gebruikers- of hoofdwachtwoord
van DriveLock wijzigen.
OPMERKING: De DriveLock-instellingen zijn uitsluitend
toegankelijk als u Computer Setup opent door de computer
in te schakelen (en niet door deze opnieuw op te starten).
136 Hoofdstuk 13 Computer Setup
Optie Actie
Automatic DriveLock (Automatische DriveLock) Hiermee kunt u Automatische DriveLock-ondersteuning in-
of uitschakelen (standaard uitgeschakeld).
Disk Sanitizer Voer Disk Sanitizer uit om alle bestaande gegevens op de
primaire vaste schijf of het station in de upgraderuimte te
vernietigen.
VOORZICHTIG: Wanneer u Disk Sanitizer uitvoert,
worden de gegevens op het geselecteerde station
permanent vernietigd.
Systeem-id’s Hiermee kunt u een door de gebruiker gedefinieerd
inventarisnummer voor computer en eigenaar invoeren.
Menu System Configuration (Geavanceerd)
OPMERKING: Sommige opties in System Configuration (Geavanceerd) worden mogelijk niet
ondersteund door uw computer.
Optie Actie
Language (Taal) Hiermee kunt u de taal van Computer Setup wijzigen.
Boot Options (Opstartopties)
Stel een wachttijd voor het menu opstarten in (in
seconden).
Stel Wachttijd Express Boot-menu (in seconden) in voor
MultiBoot.
Hiermee kunt u aangepast logo in-/uitschakelen
(standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u weergave diagnostische URL in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u opstarten vanaf cd-rom-drive in-/
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u opstarten vanaf SD-kaart in-/
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het opstarten vanaf een diskette in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het opstarten vanaf een PXE interne
netwerkadapter in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u de UEFI-opstartmodus (Unified
Extensible Firmware Interface) in- of uitschakelen
(standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u de verouderde opstartvolgorde instellen.
Device Configurations (Apparaatconfiguraties) Hiermee kunt u de ondersteuning van oudere USB-
systemen in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Menu’s van Computer Setup 137
Optie Actie
Als ondersteuning van oudere USB-systemen is
ingeschakeld, kunt u het volgende doen:
USB-muis of –toetsenbord gebruiken in Computer
Setup (Computerinstellingen), ook als een
Windows®-besturingssysteem niet actief is.
Opstarten vanaf USB-apparaten met
voorzieningen om als opstarteenheid te fungeren,
waaronder een vaste schijf, diskettedrive of
optischeschijfeenheid, die via een USB-poort zijn
aangesloten op de computer.
Hiermee kunt u een modus voor de parallelle poort
selecteren: ECP (Enhanced Capabilities Port),
standaard, bidirectioneel of EPP (Enhanced Parallel
Port).
Hiermee kunt u in- of uitschakelen dat de ventilator altijd
aan is bij aansluiting op netvoeding (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u Data Execution Prevention (Preventie
van uitvoering van gegevens) in- of uitschakelen (alleen
bepaalde modellen). Wanneer deze optie is
ingeschakeld, kan de processor de uitvoering van
sommige viruscodes uitschakelen, wat de beveiliging
van de computer verbetert (standaard ingeschakeld).
Selecteer een SATA (Serial Advanced Technology
Attachment) apparaatmodus. De volgende opties zijn
beschikbaar:
AHCI (Advanced Host Controller Interface)
IDE (Integrated Drive Electronics)
RAID-apparaten (Redundant Array of Independent
Disks)(alleen bepaalde modellen)
138 Hoofdstuk 13 Computer Setup
Optie Actie
OPMERKING: De beschikbaarheid van deze opties
verschilt per model computer.
Hiermee kunt u het snel opladen van de tweede accu
in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u HP QuickLook in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de Verificatie voorafgaand aan
opstarten met HP QuickLook in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u HP QuickWeb in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u HP QuickWeb schrijfbeveiliging in- of
uitschakelen (standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u Virtualization Technology
(Virtualisatietechnologie) in- of uitschakelen (alleen
bepaalde modellen; standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u Intel TXT (Trusted Execution
Technology) in- of uitschakelen (alleen bepaalde
modellen; standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u Multi Core CPU in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u Intel HT technology in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u Via USB uit slaapstand halen in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u status van num lock bij opstarten in- of
uitschakelen (standaard uitgeschakeld).
Menu’s van Computer Setup 139
Optie Actie
Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde
apparaten)
Hiermee kunt u de knop voor draadloze communicatie
in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u geïntegreerd WWAN-apparaat in- of
uitschakelen (alleen bepaalde modellen, standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u geïntegreerd WLAN-apparaat in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het geïntegreerd Bluetooth-apparaat in-
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de network interface controller (LAN) in-
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u schakelen tussen LAN/WLAN in- of
uitschakelen (standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u opgeven of de computer via het LAN uit
de slaapstand kan worden gehaald. De volgende opties
zijn beschikbaar:
Disabled (Gedeactiveerd)
Opstarten via netwerk (standaardinstelling)
Follow Boot Order (Opstartvolgorde volgen)
De omgevingslichtsensor in-/uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u apparaat upgraderuimte van
notebookcomputer in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u de vingerafdruklezer in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de geïntegreerde camera in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de voedingsbewaking in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het audioapparaat in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u een modem in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de microfoon in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de interne luidsprekers in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
140 Hoofdstuk 13 Computer Setup
Optie Actie
Poortopties OPMERKING: Alle poortopties zijn standaard
ingeschakeld.
Hiermee kunt u de seriële poort in- of uitschakelen
(alleen bepaalde modellen).
Hiermee kunt u de parallelle poort in- of uitschakelen
(alleen bepaalde modellen).
Hiermee kunt u de Flash-medialezer in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de USB-poort in- of uitschakelen.
VOORZICHTIG: Als u de USB-poort uitschakelt,
worden ook de MultiBay- en ExpressCard-apparaten op
de geavanceerde poortreplicator uitgeschakeld.
Hiermee kunt u de 1394 poort in- of uitschakelen (alleen
bepaalde modellen).
Hiermee kunt u het ExpressCard-slot in- of
uitschakelen.
Hiermee kunt u de eSATA-poort in- of uitschakelen.
AMT-opties (alleen bepaalde modellen. OPMERKING: Alle AMT-opties zijn standaard
uitgeschakeld.
Hiermee kunt u firmware-wijdlopigheid in-/uitschakelen.
Hiermee kunt u prompt voor AMT Setup (Ctrl-P)in-/
uitschakelen.
Hiermee kunt u ondersteuning van USB-
sleutelvoorziening in-/uitschakelen.
Hiermee kunt u inschakelen/uitschakelen van het
ongedaan maken van de configuratie van AMT bij de
volgende keer opstarten.
Selecteer Terminalemulatiemodus. De opties omvatten:
Draadloos netwerk (standaardinstelling)
VT100
Hiermee kunt u de ondersteuning van firmware-
voortgangsgebeurtenis in-/uitschakelen.
Hiermee kunt u de Initiate Intel CIRA in-/uitschakelen.
Set Security Level (Beveiligingsniveau instellen) Hiermee kunt u het beveiligingsniveau voor alle items in het
BIOS-menu wijzigen, bekijken of verbergen.
Restore Security Defaults (beveiligingsstandaarden
herstellen)
Hiermee kunt u de standaardbeveiligingsinstellingen
herstellen.
Menu’s van Computer Setup 141
14 MultiBoot
Opstartvolgorde van apparaten
Als de computer wordt opgestart, probeert het systeem op te starten vanaf ingeschakelde
opstartapparaten. Het hulpprogramma MultiBoot, dat standaard is ingeschakeld, bepaalt de volgorde
waarin het systeem een opstartapparaat selecteert. Bij opstartapparaten kan het gaan om
optischeschijfeenheden, diskettedrives, een netwerkkaart (NIC), vaste schijven of USB-apparaten.
Opstartapparaten bevatten opstartmedia of bestanden die de computer nodig heeft om correct te
kunnen opstarten en werken.
OPMERKING: Sommige opstartapparaten moeten worden ingeschakeld in Computerinstellingen
voordat u deze kunt opnemen in de opstartvolgorde.
Fabrieksmatig is de computer zodanig ingesteld dat het opstartapparaat wordt geselecteerd door in
de onderstaande volgorde te zoeken naar ingeschakelde opstartapparaten en schijfeenheidruimten:
OPMERKING: Sommige van de aangegeven opstartapparaten en schijfeenheidruimten worden
mogelijk niet ondersteund op uw computer.
Upgraderuimte van notebookcomputer
Interne vaste schijf
USB-diskettedrive
USB-cd-romstation
Vaste USB-schijf
Notebook Ethernet
SD-geheugenkaart (Secure Digital)
Dockingstation, upgraderuimte
Externe SATA-schijfeenheid
U kunt de volgorde wijzigen waarin de computer naar een opstartapparaat zoekt, door de
opstartvolgorde te wijzigen in Computer Setup (Computerinstellingen). U kunt ook op esc drukken
terwijl het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor het startmenu)
onderaan het scherm verschijnt en druk vervolgens op f9. Door op f9 te drukken verschijnt een menu
met de huidige opstartapparaten en kunt u een opstartapparaat selecteren. Of, u kunt MultiBoot
Express gebruiken om de computer zodanig in te stellen dat u om een opstartlocatie gevraagd wordt
telkens wanneer de computer inschakelt of opnieuw opstart.
Als MultiBoot is uitgeschakeld, gebruikt de computer een vaste opstartvolgorde die begint met het
zoeken naar een opstartapparaat in station A. Als deze daar niet wordt gevonden, zoekt de computer
142 Hoofdstuk 14 MultiBoot
naar een opstartapparaat in station C. Mogelijke opstartapparaten in station A zijn onder andere
optische-schijfstations en diskettestations. Mogelijke opstartapparaten in station C zijn optische-
schijfstations en vaste schijven.
Er is geen stationsaanduiding toegekend aan de netwerkkaart.
OPMERKING: Een optische-schijfstation (zoals een cd-romspeler) kan zowel als station A als
station C worden opgestart, afhankelijk van de indeling van de opstart-cd-rom.
In de volgende lijst wordt de fabrieksinstelling voor de opstartvolgorde beschreven waarbij de
schijfaanduidingen A en C worden toegewezen als MultiBoot is uitgeschakeld. (De werkelijke
volgorde varieert per configuratie.)
Opstartvolgorde van opstartapparaten met schijfaanduiding A:
1. Optische-schijfeenheid in een optioneel dockingapparaat of in een optioneel externe
MultiBay die een schijf bevat die is geformatteerd als station A
2. Optische-schijfeenheid in de interne MultiBay (alleen bepaalde modellen) die een schijf
bevat die is geformatteerd als station A
3. Diskettestation in een optioneel dockingapparaat of in een optionele externe MultiBay
Opstartvolgorde van opstartapparaten met schijfaanduiding C:
1. Optische-schijfeenheid in een optioneel dockingapparaat of in een optionele externe
MultiBay die een schijf bevat die is geformatteerd als station C
2. Optische-schijfeenheid in de interne MultiBay (alleen bepaalde modellen) die een schijf
bevat die is geformatteerd als station C
3. Vaste schijf in de vaste-schijfruimte van de computer
4. Vaste schijf in een optioneel dockingapparaat of in een optionele externe MultiBay
OPMERKING: Omdat geen stationsaanduiding is toegekend aan de netwerkkaart, heeft het
wijzigen van de opstartvolgorde van een netwerkkaart geen gevolgen voor de stationsaanduidingen
van de andere apparaten.
Opstartvolgorde van apparaten 143
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup
(Computerinstellingen)
De computer start alleen op vanaf een USB-apparaat of netwerkkaart als dat betreffende apparaat
eerst is ingeschakeld in Computerinstellingen.
Ga als volgt te werk om Computer Setup (Computerinstellingen) te starten en een USB-apparaat of
netwerkkaart te gebruiken als opstartapparaat:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key
for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. Om opstartbare media in USB-stations of in stations in een optioneel dockingapparaat in te
schakelen (alleen bepaalde modellen), gebruikt u een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om
Systeemconfiguratie > Apparaatconfiguraties te selecteren. Bevestig dat ondersteuning voor
oudere USB-systemen is geselecteerd.
OPMERKING: De optie USB-poort moet ingeschakeld zijn om ondersteuning voor oudere
USB-systemen te gebruiken. Dit is standaard ingeschakeld. Wanneer de poort uitgeschakeld
wordt, kunt u deze opnieuw activeren door Systeemconfiguratie > Poortopties en daarna
USB-poort te selecteren.
– of –
Als u een NIC-apparaat wilt inschakelen, selecteert u Systeemconfiguratie > Opstartopties en
selecteert u vervolgens Opstarten vanaf PXE interne netwerkadapter.
4. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
OPMERKING: Ga als volgt te werk om een NIC aan te sluiten op een PXE-server (Preboot
eXecution Environment) of RPL-server (Remote Program Load) zonder MultiBoot te gebruiken: druk
op esc wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het
scherm verschijnt en druk vervolgens snel op f12.
144 Hoofdstuk 14 MultiBoot
Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen
Houd bij het wijzigen van de opstartvolgorde rekening met het volgende:
Als de computer opnieuw wordt opgestart nadat de opstartvolgorde is gewijzigd, probeert de
computer met de nieuwe opstartvolgorde op te starten.
In het geval dat er meer dan één soort opstartapparaat is, probeert de computer om op te
starten via het eerste van ieder type opstartapparaat (met uitzondering van optische apparaten).
Wanneer de computer bijvoorbeeld is aangesloten op een optioneel dockingapparaat (alleen
bepaalde modellen) dat een vaste schijf bevat, wordt deze vaste schijf weergegeven in de
opstartvolgorde als een USB vaste schijf. Indien het systeem probeert op te starten vanaf deze
USB-drive en dit mislukt, zal deze niet proberen opstarten op de vaste schijf in de
vasteschijfruimte. In plaats hiervan zal het proberen opstarten op het volgende type apparaat in
het opstartvolgordemenu. Wanneer er echter twee optische apparaten zijn, en het eerste
optische apparaat start niet op (ofwel omdat het geen media bevat of omdat de media geen
opstartschijf is) zal het systeem proberen opstarten op het tweede optische apparaat.
Als u de opstartvolgorde wijzigt, verandert u daarmee ook de logische stationsaanduidingen. Als
u bijvoorbeeld opstart vanaf een cd-romstation met daarin een in de vorm van station C
geformatteerde schijf, wordt dat cd-romstation station C en de vaste schijf in de vaste-
schijfruimte station D.
De computer wordt alleen opgestart vanaf een netwerkkaart als het apparaat is ingeschakeld in
het menu Ingebouwde apparaatopties van Computerinstellingen en als opstarten van dit
apparaat is ingeschakeld in het menu Opstartopties van Computerinstellingen. Opstarten vanaf
een netwerkkaart heeft geen invloed op de logische stationstoewijzingen omdat er geen
stationsaanduiding is gekoppeld aan de netwerkkaart.
Stations in een optioneel dockingapparaat (alleen bepaalde modellen) worden voor de
opstartvolgorde beschouwd als externe USB-apparaten.
Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen 145
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen
U kunt MultiBoot op de volgende manieren gebruiken:
Om een nieuwe opstartvolgorde die door de computer wordt gebruikt telkens wanneer deze
wordt opgestart in te stellen door de opstartvolgorde in Computerinstellingen te wijzigen.
Op dynamische wijzen het opstartapparaat kiezen door op esc te drukken wanneer ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt en
vervolgens op f9 drukken om het menu Boot Device Options (Opties opstartapparaat) te
openen.
Om MultiBoot Express te gebruiken om een variabele opstartvolgorde in te stellen. Bij deze
functie wordt u gevraagd om een opstartapparaat telkens wanneer de computer wordt
ingeschakeld of opnieuw wordt opgestart.
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computerinstellingen
Voer de volgende stappen uit om Computer Setup (Computerinstellingen) te starten en een volgorde
voor opstartapparaten in te stellen die wordt gebruikt telkens wanneer de computer wordt
ingeschakeld of opnieuw wordt opgestart:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key
for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen de lijst verouderde opstartvolgorde en
druk vervolgens op enter.
4. Gebruik een aanwijsapparaat om op de pijltoets omhoog te klikken om het apparaat omhoog te
verplaatsen in de opstartvolgorde, of druk op de +-toets.
– of –
Als u het apparaat omlaag wilt verplaatsen in de opstartvolgorde, klikt u op de pijltoets omlaag of
drukt u op de --toets.
5. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
146 Hoofdstuk 14 MultiBoot
Dynamisch een opstartapparaat kiezen via F9
U kunt als volgt op dynamische wijze een opstartapparaat voor de huidige opstartprocedure kiezen:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor het startmenu) onderaan het scherm
verschijnt.
2. Open het menu Opties opstartapparaat door te drukken op f9.
3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om een opstartapparaat te selecteren en druk
vervolgens op enter.
De wijzigingen worden onmiddellijk geactiveerd.
MultiBoot Express instellen
Ga als volg te werk om Computer Setup (Computerinstellingen) te starten en het menu voor de
MultiBoot-opstartlocatie weer te geven telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of opnieuw
wordt opgestart:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key
for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) te selecteren en druk vervolgens op
enter.
4. In het veld Wachttijd Express Boot-menu (in seconden) voert u in seconden in hoelang u wilt
dat de computer het opstartlocatiemenu weergeeft, voordat het standaard naar de huidige
MultiBoot-instelling gaat. (Wanneer u 0 selecteert, wordt het menu van Express Boot
opstartlocatie niet weergegeven.)
5. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen 147
Voorkeuren MultiBoot Express invoeren
Als het menu Express Boot wordt weergegeven tijdens het opstarten, hebt u de volgende
mogelijkheden:
Om een opstartapparaat uit het menu van Express Boot op te geven selecteert u uw voorkeur
binnen de opgegeven tijd en drukt u op enter.
Ter voorkoming dat de computer de huidige MultiBoot-instelling gebruikt, drukt u op een toets
voordat de wachttijd verstrijkt. De computer start niet op voordat u een opstartapparaat
selecteert en op enter drukt.
Om ervoor te zorgen dat de computer de huidige MultiBoot-instelling gebruikt, wacht u totdat de
wachttijd verstrijkt.
148 Hoofdstuk 14 MultiBoot
15 Beheer en afdrukken
Client Management Solutions gebruiken
Client Management Solutions software biedt op standaarden gebaseerde oplossingen voor het
beheren van clientcomputers (gebruikerscomputers), variërend van desktopcomputers en
werkstations tot notebookcomputers en tablet-pc’s, in een netwerkomgeving.
Clientbeheer omvat de volgende basismogelijkheden en voorzieningen:
Initiële implementatie van software-image
Installatie van systeemsoftware op afstand
Beheer en updates van software
ROM-updates
Behouden en beveiligen van computermiddelen (de hardware en software die op de computer
zijn geïnstalleerd)
Foutberichten en herstel van bepaalde onderdelen van de systeemsoftware en -hardware
OPMERKING: De ondersteuning van specifieke functies die in dit onderdeel worden beschreven
kan variëren per model computer en/of de op de computer geïnstalleerde versie van de
beheersoftware.
Software-images configureren en distribueren
De computer wordt geleverd met een tevoren geïnstalleerde "image" van de systeemsoftware. Deze
initiële software-image wordt geconfigureerd tijdens de eerste installatie van de computer. Nadat de
software is "uitgepakt", is de computer klaar voor gebruik.
U kunt een eigen software-image op een van de volgende manieren implementeren (verspreiden):
Aanvullende softwareapplicaties installeren na het uitpakken van de vooraf geïnstalleerde
software-image
Hulpmiddelen voor de distributie van software gebruiken, zoals Altiris Deployment Solutions, om
de vooraf geïnstalleerde software te vervangen door een eigen software-image
Met een procedure voor "disk cloning" de inhoud van één vaste schijf naar een andere kopiëren
De methode die u daarvoor gebruikt, is afhankelijk van de technologische omgeving en processen
van uw organisatie.
Client Management Solutions gebruiken 149
OPMERKING: Het hulpprogramma Computer Setup (Computerinstellingen) en diverse andere
systeemvoorzieningen bieden aanvullende hulp bij configuratiebeheer, probleemoplossing,
energiebeheer en het herstel van systeemsoftware.
Software beheren en updaten
HP biedt verschillende hulpmiddelen voor het beheren en updaten van de software op
clientcomputers:
HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: Als u de HP Client Manager voor Altiris wilt downloaden of als u meer
informatie wilt over HP Client Manager voor Altiris, raadpleegt u de website van HP op
http://www.hp.com.
HP Client Configuration Manager (CCM) (alleen bepaalde modellen)
HP System Software Manager (SSM)
HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen)
HP Client Manager voor Altiris combineert ‘Intelligent Manageability’-technologie met software van
Altiris. HP Client Manager voor Altiris biedt superieure functionaliteit voor hardwarebeheer voor HP
apparaten:
Gedetailleerde overzichten van de hardware (voor activabeheer)
Observatie en diagnostiek door middel van System Checkup
Webtoegankelijke rapportage van bedrijfskritieke gegevens, zoals thermische waarschuwingen
en geheugenwaarschuwingen
Updaten op afstand van systeemsoftware, zoals apparaatstuurprogramma’s en het systeem-
BIOS
OPMERKING: Aanvullende functionaliteit wordt toegevoegd wanneer HP Client Manager voor
Altiris wordt gebruikt in combinatie met optionele software van Altiris Solutions (afzonderlijk
verkrijgbaar).
Als HP Client Manager voor Altiris (geïnstalleerd op een clientcomputer) wordt gebruikt in combinatie
met software van Altiris Solutions (geïnstalleerd op een beheercomputer), biedt HP Client Manager
voor Altiris extra beheerfunctionaliteit en gecentraliseerd hardwarebeheer van clientapparatuur voor
de volgende aspecten van de IT-levensduur:
Voorraad- en activabeheer
Softwarelicentiecontrole
Opsporing en rapportage van computers
Informatie over leasecontracten en controle vaste activa
Distributie en migratie van systeemsoftware
Windows-migratie
Systeemimplementatie
Migratie persoonlijkheid (persoonlijke instellingen gebruiker)
150 Hoofdstuk 15 Beheer en afdrukken
Helpdesk en probleemoplossing
Beheer van helpdesktickets
Probleemoplossing op afstand
Oplossing van problemen op afstand
Herstel client na noodsituatie
Software- en taakbeheer
Doorlopend clientbeheer
Distributie van HP-systeemsoftware
"Self-healing" van applicaties (het vermogen om bepaalde problemen met applicaties te
herkennen en te herstellen)
De software van Altiris Solutions biedt gebruiksvriendelijke functies voor softwaredistributie. HP Client
Manager voor Altiris ondersteunt communicatie met de software van Altiris Solutions, die kan worden
gebruikt voor de implementatie van nieuwe hardware of persoonlijkheidsmigratie naar een nieuw
besturingssysteem met behulp van gebruiksvriendelijke wizards. HP Client Manager voor Altiris kan
worden gedownload van de website van HP.
Als de software van Altiris Solutions wordt gebruikt in combinatie met HP System Software Manager
of HP Client Manager voor Altiris, kunnen beheerders tevens het systeem-BIOS en de
apparaatstuurprogramma's bijwerken vanaf een centrale console.
HP Client Configuration Manager (CCM) (alleen bepaalde modellen)
HP CCM automatiseert het beheer van software zoals besturingssystemen, programma’s, software-
updates en de content- en configuratie-instellingen om ervoor te zorgen dat de configuratie van alle
computers gehandhaafd blijft. Met deze geautomatiseerde beheeroplossingen kunt u software
beheren over de gehele levensduur van de computer.
Met CCM kunt u de volgende taken uitvoeren:
De hardware en software in allerlei verschillende platformen in kaart brengen
Een softwarepakket maken en een analyse van de gevolgen maken alvorens dit te distribueren
Beleidsconforme distributie en onderhoud van software uitvoeren op specifieke individuele
computers, werkgroepen of gehele computerpopulaties
De besturingssystemen, applicaties en content op verschillende computers vanaf een
willekeurige locatie controleren en beheren
CCM integreren met helpdesks en andere hulpmiddelen voor systeembeheer voor een
probleemloze afhandeling
De vruchten plukken van een gezamenlijke infrastructuur voor het beheren van software en
content op de standaardcomputers van alle zakelijke gebruikers binnen een netwerk
De schaal afstemmen op de behoeftes van het bedrijf
Client Management Solutions gebruiken 151
HP System Software Manager (SSM)
Met HP SSM kunt u op afstand en op meerdere systemen tegelijk systeemsoftware bijwerken.
Wanneer SSM wordt uitgevoerd op een clientcomputer, worden de versies van hardware en software
gedetecteerd en wordt geselecteerde software bijgewerkt vanuit een centrale locatie, die een filestore
wordt genoemd. Versies van stuurprogramma's die worden ondersteund door SSM worden op de
website van HP voor het downloaden van stuurprogramma's en op de cd
Support Software
(Ondersteunende software) aangegeven met een speciaal pictogram. Als u het hulpprogramma SSM
wilt downloaden of als u meer informatie wilt over SSM, raadpleegt u de website van HP op
http://www.hp.com/go/ssm (alleen Engels).
152 Hoofdstuk 15 Beheer en afdrukken
16 Reinigingsrichtlijnen
Dit hoofdstuk bevat informatie over de beste praktijken en aanbevelingen met betrekking tot het veilig
reinigen en desinfecteren van de notebookcomputer of tablet-pc.
Reinigingsproducten
Gebruik de volgende producten voor het veilig reinigen en desinfecteren van de notebookcomputer of
tablet-pc.
Dimethylbenzylammoniumchloride met een maximum concentratie van 0,3 procent
(bijvoorbeeld, wegwerpdoekjes met bacteriedodend reinigingsmiddel. Deze doekjes zijn onder
veel merknamen in de handel verkrijgbaar.)
Glasreinigingsmiddel zonder alcohol
Water met milde zeepoplossing
Droge microvezel-reinigingsdoek of een zeemlap (statischvrije doek zonder olie)
Statischvrije veegdoekjes
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende reinigingsproducten niet:
Sterk aromatische oplosmiddelen, zoals aceton, ammoniumchloride, methyleenchloride en
koolwaterstoffen kunnen het oppervlak van de notebookcomputer of tablet-pc permanent
beschadigen.
Vezelachtig materiaal, zoals papieren doekjes, die de notebookcomputer of tablet-pc kunnen
bekrassen. In de loop van de tijd kunnen er vuildeeltjes en reinigingsmiddelen in de krassen
achterblijven.
Reinigingsproducten 153
Reinigingsprocedures
Volg de in dit gedeelte beschreven procedures voor het veilig reinigen en desinfecteren van de
notebookcomputer of tablet-pc.
WAARSCHUWING! Om elektrische schokken of schade aan onderdelen te voorkomen, reinigt u de
notebookcomputer of tablet-pc niet wanneer deze ingeschakeld is. Schakel voordat u de
notebookcomputer of tablet-pc gaat reinigen de voeding van de notebookcomputer of tablet-pc uit
door de computer uit te schakelen, de externe voeding los te koppelen en vervolgens alle externe
apparaten met een eigen voeding los te koppelen.
VOORZICHTIG: Sproei geen reinigingsmiddelen of vloeistoffen rechtstreeks op een
notebookcomputer of tablet-pc. Als er vloeistoffen op de notebookcomputer of tablet-pc terecht
komen, kunnen er interne onderdelen beschadigd raken.
Beeldscherm reinigen
Veeg het display met een zacht, pluisvrij en met een
alcoholvrij
glasreinigingsmiddel bevochtigd
doekje schoon. Controleer of het display droog is voordat u de computer sluit.
Zijkanten en deksel reinigen
Gebruik voor het reinigen en desinfecteren van de zijkanten en het deksel een zachte microvezel-
doek of een zeemlap die bevochtigd is met een van de eerder genoemde reinigingsmiddelen, of
gebruik een aanvaardbaar bacteriedodend wegwerpdoekje.
OPMERKING: Verwijder wanneer u het deksel van de notebookcomputer reinigt, vuil door een
ronddraaiende beweging te maken.
Touchpad en toetsenbord reinigen
VOORZICHTIG: Zorg er tijdens het reinigen van het touchpad en toetsenbord voor dat er geen
vloeistoffen tussen de toetsen terecht komt. Als er vloeistoffen op de notebookcomputer of tablet-pc
terecht komen, kunnen er interne onderdelen beschadigd raken.
Gebruik voor het reinigen en desinfecteren van het touchpad en toetsenbord een zachte
microvezel-doek of een zeemlap die bevochtigd is met een van de eerder genoemde
reinigingsmiddelen, of gebruik een aanvaardbaar bacteriedodend wegwerpdoekje.
Om te voorkomen dat de toetsen vast komen te zitten en om vuil, pluizen en vuildeeltjes te
verwijderen, gebruikt u een spuitbus met perslucht en een rietje.
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuigeraccessoires om het toetsenbord te reinigen, om
het risico van een elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een
stofzuiger kan stofdeeltjes op het oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
Tablet-pc-pen en penhouder reinigen
Bevochtig een zacht microvezel-doekje of een zeemlap met een van de eerder genoemde
reinigingsmiddelen, of gebruik een aanvaardbaar bacteriedodend wegwerpdoekje.
U reinigt vuil van de pen door de pen omhoog en omlaag bewegend te wrijven.
Om de penhouder te reinigen maakt u met de pen een draaiende beweging rond de opening van
de penhouder.
154 Hoofdstuk 16 Reinigingsrichtlijnen
VOORZICHTIG: Plaats geen vloeistoffen of steek geen enkel materiaal anders dan de tablet-pc-
pen in de penhouder. De penhouder is niet afgeschermd van enkele interne elektronische onderdelen
van de tablet-pc.
Reinigingsprocedures 155
Index
A
aan/uit-knop, herkennen 5
Aan/uit-lampje, herkennen 4
Aansluiten, externe
netvoedingsbron 67
Aanwijsapparaten
voorkeuren instellen 33
accu
lage acculading 71
opbergen 75
vervangen 75
verwijderen 69
voeding besparen 75
Accu
afvoeren 75
kalibreren 72
opladen 70, 72
opnieuw opladen 74
plaatsen 69
Accu, herkennen 13
Accu, temperatuur 75
accucontrole 76
accu laden, maximaliseren 71
Acculampje 70, 71
Acculampje, herkennen 9
Accuruimte 11, 14
accuvergrendelingen,
herkennen 10, 69
Accuvoeding 68
afsluiten 77
Afsluiten 77
Altiris Deployment Solutions 149
AMT Options (AMT-opties)
Configuratie van AMT
ongedaan maken bij volgende
keer opstarten 141
Initiate Intel CIRA 141
Ondersteuning van firmware-
voortgangsgebeurtenis 141
Ondersteuning van USB-
sleutelvoorziening 141
Prompt voor AMT Setup (Ctrl-
P) 141
Terminalemulatiemodus 141
Wijdlopigheid firmware 141
antennes 12
Antennes voor draadloze
communicatie 12
Anti Theft (Diefstalpreventie) 136
antivirussoftware 115
Apparaatbeveiliging 113
Apparaatconfiguraties 137
Apparaatstuurprogramma's
opnieuw installeren 60
apparaatstuurprogramma’s
HP-stuurprogramma´s 61
Microsoft, stuurprogramma's
61
apparaten voor draadloze
communicatie, typen 15
Applicatietoets, Windows 6, 7
audio, configureren 49
Audioapparatuur, aansluiten van
externe 46
Audiofuncties, controleren 47
audio-ingang (microfooningang),
herkennen 12, 42
Audio-ingang (microfooningang),
herkennen 8
audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang),
herkennen 12, 42
Audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang),
herkennen 8
Auteursrecht 54
Automatisch afspelen 53
Automatische DriveLock,
wachtwoord
invoeren 111
verwijderen 112
B
Back-up maken en terugzetten
127, 128
Backup maken van bestanden
128
bd
afspelen 52, 58
verwijderen 55, 56
Bedrijfsnetwerk, verbinding 21
Beeldscherm
beeld, schakelen 36
helderheid instellen, hotkeys
36
reinigen 154
Beeldscherm, schakelen 36
Beheerderswachtwoord 106
Beschrijfbare media 64
Besparen, voeding 75
besturingssysteem 77
Besturingssysteem
label met certificaat van
echtheid van Microsoft 14
productcode 14
Beveiliging, draadloze
communicatie 19
beveiligingskabel,
bevestigingspunt, herkennen 9
Beveiligingsniveau instellen 141
BIOS-beheerderswachtwoord
136
BIOS-update
downloaden 123
installeren 123
156 Index
Bluetooth
apparaat 15
label 14
Bluetooth-apparaat 22
C
caps lock, herkennen 3
cd
afspelen 52, 58
kopiëren 54
verwijderen 55, 56
Cd
beveiligen 44
schrijven naar 44
cd-station 82, 89
Certificaat van Echtheid, label 14
Coderen 20
Compartiment
geheugenmodule 11
computerinformatie 122
Computerinstellingen
instellen MultiBoot Express
147
opstartapparaten inschakelen
144
opstartvolgorde instellen 146
computer reageert niet 77
Computer Setup
BIOS-beheerderswachtwoord
107
menu File (Bestand) 135
menu Security (Beveiliging)
136
navigeren en selecteren 133
System Configuration
(Geavanceerd), menu 137
Computer Setup
(Computerinstellingen)
apparaatbeveiliging 113
DriveLock-wachtwoord 109
herstellen,
fabrieksinstellingen 134
Configureren, ExpressCards 92
connector, netvoeding 9
Controleren, audiofuncties 47
D
digitale kaart
stopzetten 91
verwijderen 91
Digitale kaart
plaatsen 90
Diskettedrive 89
diskettestation 82
Disk Sanitizer 137
Distributie, software 149
draadloos netwerk (WLAN)
omschreven 15
Draadloos netwerk (WLAN)
aansluiten 21
bedrijfsnetwerk, verbinding 21
benodigde apparatuur 19
beveiliging 19
effectief bereik 21
gebruiken 19
openbaar draadloos netwerk,
verbinding 21
Draadloosnetwerkmodule,
compartiment herkennen 11
Draadloze communicatie,
bedieningselementen
besturingssysteem 16
Connection Manager-
software 16
toets 16
Wireless Assistant-software
16
draadloze communicatie, label met
keurmerk 14
Draadloze communicatie, lampje,
herkennen 4
draadloze communicatie,
pictogram 16
Draadloze communicatie, toets
16
DriveLock, automatisch 137
DriveLock-wachtwoord
beschrijving 109
instellen 109
invoeren 110
verwijderen 111
wijzigen 110
dvd
afspelen 52, 58
kopiëren 54
regio-instelling wijzigen 53
verwijderen 55, 56
Dvd
beveiligen 44
schrijven naar 44
Dvd, regio-instelling 53
dvd met besturingssysteem
Windows 7 131
dvd-station 82, 89
E
Esc-toets, herkennen 6, 7
ExpressCard
beschermplaatje verwijderen
92
configureren 92
plaatsen 92
stopzetten 93
verwijderen 93
ExpressCard-slot, herkennen 9
Externe audioapparatuur,
aansluiten 46
Externemonitorpoort 48
externe-monitorpoort, herkennen
9
externe schijfeenheid 82, 89
F
f11-herstel 131
File (Bestand), menu 135
Firewall 20
Fn-toets 33
Fn-toets, herkennen 6, 7
functietoetsen, herkennen 6, 7,
33
G
Gebruiken, webcam 62
Gebruikerswachtwoord 107
geheugen, geheugenmodules
terugplaatsen 96, 100
geheugenmodule
plaatsen 102
toevoegen 96
upgraden, primaire 100
vervangen 96, 100
verwijderen 97, 101
Geheugenmodulecompartiment,
herkennen 11
Geïntegreerd apparaat
draadloze communicatie,
knop 140
modem 140
via LAN uit slaapstand halen
140
vingerafdruklezer 140
Index 157
geïntegreerd toetsenblok, toetsen,
herkennen 6, 7
geluidsvolume
geluid uit, sneltoets 43
sneltoetsen 43
Geluidsvolume, aanpassen 43
geluid uit, sneltoets 43
H
Hardware, herkennen 1
HDMI-poort 36, 48
Helderheid instellen, hotkeys 36
Help en ondersteuning, hotkey
36
herstellen
Fabrieksinstellingen 135
Security Defaults
(beveiligingsstandaarden)
141
vaste schijf 131
herstelpartitie 131
herstel van vaste schijf 131
hibernationstand
geactiveerd bij kritiek lage
acculading 71
Hibernationstand
activeren 65
beëindigen 65
hoofdtelefoon 12, 42
hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 12, 42
Hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 8
Hotkeys
gebruiken 35
geluid in- en uitschakelen 38
helderheid van beeldscherm
verhogen 36
helderheid van beeldscherm
verlagen 36
Help en ondersteuning
openen 36
schakelen tussen
beeldschermen 36
HP Client Configuration
Manager 150, 151
HP Client Manager voor Altiris
150
HP QuickLook 139
HP System Software Manager
150, 152
Hubs 87
I
Image, computer 149
in-/uitgangen
audio-ingang
(microfooningang) 42
audio-uitgang (hoofdtelefoon)
42
RJ-11 (modem) 8
RJ-45 (netwerk) 9
In-/uitgangen
audio-ingang (microfoon) 8
audio-uitgang (hoofdtelefoon)
8
Ingebouwd apparaat
Audioapparaat 140
Bluetooth-apparaat 140
geïntegreerde camera 140
Interne luidsprekers 140
microfoon 140
network interface controller
(LAN) 140
omgevingslichtsensor 140
schakelen tussen LAN/WLAN
140
Voedingsbewaking 140
WLAN-apparaat 140
WWAN-apparaat 140
Inschrijving bij HP SpareKey 136
Installatie, computer 1
Installatie van draadloos netwerk
19
Instellingen Computer Setup
herstellen,
fabrieksinstellingen 134
menu File (Bestand) 135
menu Security (Beveiliging)
136
navigeren en selecteren 133
System Configuration
(Geavanceerd), menu 137
Intel HT-technologie 139
Interferentie, minimaliseren 25
interne beeldschermschakelaar,
herkennen 5
Internetverbinding, instellen 19
K
kabel
LAN 32
modem 26
Kabels
USB 87
Kalibreren, accu 72
kennisgevingen
labels met keurmerken voor
draadloze communicatie 14
Kennisgevingen
label met goedkeuringen voor
modem 14
label met kennisgevingen 14
klep, onderste
vervangen 98, 103
verwijderen 96
knoppen
touchpad 1
voeding 5
Kritiek lage acculading 71
L
Label met goedkeuringen voor
modem 14
labels
Bluetooth 14
keurmerk voor draadloze
communicatie 14
Servicelabel 13
WLAN 14
Labels
certificaat van echtheid van
Microsoft 14
goedkeuringen voor modem
14
kennisgevingen 14
Lage acculading 71
lampjes
accu 9
Caps Lock 3
draadloze communicatie 4
voeding 4
lampje voor draadloze
communicatie 16
LAN, aansluiten 32
Leesbare media 64
Logische stationsaanduidingen
145
158 Index
lokaal netwerk (LAN)
kabel aansluiten 32
kabel vereist 32
luchthavenbeveiliging 80
Luidspreker, herkennen 4, 12, 42
M
Maken, backup 128
mediabedieningselementen,
sneltoetsen 38
microfoon, herkennen 12, 42
Microfooningang (audio-ingang)
8
Microsoft certificaat van echtheid,
label 14
Minimaliseren, interferentie 25
modemkabel
aansluiten 26
ruisonderdrukkingscircuit 26
specifieke landen,
kabeladapter 27
modemsoftware
Locatie instellen/toevoegen
27
problemen met
reisverbinding 30
Monitor, aansluiten 48
monitorpoort, extern 9
Muis, extern
aansluiten 33
voorkeuren instellen 33
MultiBoot Express 142, 147
Multicore-processor 139
Multimediacomponenten,
herkennen 41
multimediasoftware
gebruiken 45
N
Netsnoer 13
Netsnoer, herkennen 13
netvoedingsadapter
aansluiten 67
Netvoedingsadapter, herkennen
13
netvoedingsconnector,
herkennen 9
netwerk, pictogram 24
Netwerkbeveiligingscodes
netwerksleutel 24
SSID 24
Netwerkkaart als
opstartapparaat 144
netwerkkabel
aansluiten 32
ruisonderdrukkingscircuit 32
Netwerksleutel 24
netwerkstatus, pictogram 16
Network Service Boot (Opstarten
via netwerkservice) 144
numeriek toetsenblok 6, 7
num lock, extern toetsenblok 40
O
Onderdelen
aanvullende hardware 13
Antennes voor draadloze
communicatie 12
bovenkant 1
linkerkant 9
multimedia 11
onderkant 10
rechterkant 8
voorkant 7
Onderhoud
schijfdefragmentatie 81
schijfopruiming 81
ontgrendelen, accu 10, 69
oortelefoon 12, 42
Opbergen, accu 75
Openbaar draadloos netwerk,
verbinding 21
Opladen, accu 70, 72
Opstartapparaat, netwerkkaart
(NIC) 142
Opstartapparaten, inschakelen
144
Opstartopties 137
opstartvolgorde 137
Opstartvolgorde wijzigen 146
Opties voor geïntegreerde
apparaten 140
optische schijf
verwijderen 55
Optische schijf
gebruiken 51
schrijven naar 44
Optischeschijfeenheid
beveiligen 44
optische-schijfeenheid
afspelen 58
optische-schijfeenheid,
herkennen 8
P
Parallelle poort, modus 138
pictogram Connection Manager
16
pictogrammen
Connection Manager 16
draadloze communicatie 16
netwerk 24
netwerkstatus 16
poorten
externe monitor 9
HDMI 9, 48
USB 8, 9
Poorten
externe monitor 48
USB 87
Poortopties
1394-poort 141
eSATA-poort 141
ExpressCard-slot 141
flash-medialezer 141
Parallelle poort 141
Seriële poort 141
USB-poort 141
problemen met draadloos netwerk
oplossen 23
problemen oplossen
Automatisch afspelen 59
extern beeldscherm 60
film afspelen 59
HP-
apparaatstuurprogramma’s
61
Microsoft,
apparaatstuurprogramma’s
61
modem 30
optische schijf, lade 56
optische-schijfeenheid,
detectie 57
problemen met draadloos
netwerk 23
Index 159
Problemen oplossen
apparaatstuurprogramma's 60
schijf branden 60
schijf wordt niet afgespeeld
58
Productcode 14
Productnaam en productnummer,
computer 13
programma's
multimedia gebruiken 45
Projector, aansluiten 48
PXE-server 144
Q
QuickLock, hotkey 37
R
Regiocode, dvd 53
reinigen
Beeldscherm 154
Penhouder 154
tablet-pc-pen 154
toetsenbord 154
touchpad 154
reinigingsprocedures 154
reinigingsproducten 153
reinigingsrichtlijnen 153
reizen met computer 14, 75
Reizen met de computer
label met goedkeuringen voor
modem 14
RJ-11-modemconnector,
herkennen 8
RJ-45-netwerkconnector,
herkennen 9
Ruimten
accu 11
vaste schijf 11
Ruimtes
accu 14
ruisonderdrukkingscircuit
modemkabel 26
netwerkkabel 32
S
Samengestelde video 36
SATA (Serial Advanced
Technology Attachment)
apparaten 138
SATA-apparaten (Serial Advanced
Technology Attachment)
AHCI (Advanced Host
Controller Interface) 138
IDE (Integrated Drive
Electronics) 138
Schijfdefragmentatie, software 81
schijfeenheden
diskette 82
dvd±r SuperMulti DL
LightScribe-station 50
dvd-rom 50
externe 82, 89
opstartvolgorde 142
optische 82, 89
vaste 82, 89
Schijfeenheden
diskette 89
onderhoud 79
opstartvolgorde 137
vaste 83, 84
Zie ook
Vaste schijf,
Optischeschijfeenheid
Schijfmedia 64
Schijfopruiming, software 81
Schuifzone, van touchpad 2
SD-kaartlezer, herkennen 8
Security (Beveiliging), menu
Always Prompt for HP
SpareKey Enrollment (Altijd
vragen om inschrijving bij
HP SpareKey) 136
Automatic DriveLock
(Automatische DriveLock)
137
DriveLock 136
HP SpareKey 136
HP SpareKey, inschrijving
136
instellen, BIOS-
beheerderswachtwoord 136
Systeem-id’s 137
vingerafdruklezerherstel 136
wachtwoordbeleid 136
wachtwoord wijzigen 136
Serienummer, van computer 13
Servicelabel 13
Slaapstand
activeren 64
beëindigen 64
Slaapstand, hotkey 37
slots
beveiligingskabel 9
ExpressCard 9
geheugen 95
geheugenmodule 11
WLAN 11
Snelladen secundaire accu 139
sneltoetsen
bedieningselementen voor
audio-cd of dvd 38
beschrijving 33
geluidsvolume verhogen 38
geluidsvolume verlagen 38
geluid uit 43
QuickLock activeren 37
slaapstand activeren 37
Sneltoetsen
systeeminformatie
weergeven 35
Sneltoetsen op toetsenbord,
herkennen 33
SoftPaqs, downloaden 125, 126
software
gebruiken 45
Software
applicaties en
stuurprogramma's
bijwerken 125
BIOS-update 123
distributie 149
herstel 150
schijfdefragmentatie 81
schijfopruiming 81
updates 150
Wireless Assistant 17
specifieke landen,
modemkabeladapter 27
Systeem
datum en tijd 135
Diagnostics (Diagnostische
gegevens) 135
ID’s 137
informatie 135
ventilator 138
systeeminformatie
sneltoets 35
System Configuration
(Geavanceerd), menu 137
160 Index
T
Taal, wijzigen in Computer
Setup 137
Temperatuur 75
Tips, webcam 62
toetsen
draadloze communicatie 6, 7
esc 7
fn 7
functie 6, 7
toetsenblok, geïntegreerd 6, 7
Windows-applicaties 7
Windows-logo 7
Toetsen
esc 6
fn 6
Windows-applicaties 6
Windows-logo 6
toetsenblok, extern
gebruiken 40
Toetsenblok, extern
num Lock 40
toetsenblok, geïntegreerd
gebruiken 39
in- en uitschakelen 39
schakelen tussen functies van
toetsen 39
Toetsenbord reinigen 154
toets voor draadloze
communicatie, herkennen 6, 7
touchpad
reinigen 154
Touchpad
gebruiken 33
Touchpad, herkennen 1
Touchpad-knop, herkennen 1
Touchpadschuifzone, herkennen
2
TXT (Trusted Execution
Technology) 139
U
UEFI-modus (Unified Extensible
Firmware Interface) 137
uitschakelen, computer 77
Uitvoeren ingeschakeld 138
Updates, software 150
USB, ondersteuning voor oudere
systemen 88, 133, 138
USB-apparaten
verwijderen 88
USB-apparatuur
aansluiten 87
beschrijving 87
USB-hubs 87
USB-kabel, aansluiten 87
USB-poorten, herkennen 8, 9, 87
V
vaste schijf
externe 82, 89
Vaste schijf
installeren 84
vervangen 83
Vasteschijfeenheid
vervangen 83
Vasteschijfruimte, herkennen 11
ventilatieopeningen, herkennen
9, 11
Verbinding maken met een
draadloos netwerk 21
verbinding maken met een LAN
32
vergrendelingen, accu 69
Vergrendelingen, accu 10
Video-overdrachtstypen 36
Virtualization Technology
(Virtualisatietechnologie) 139
voeding
aansluiten 67
besparen 75
voorzorgsmaatregelen, voor
afspelen 58
W
Wachtwoorden
beheerder 106
BIOS-beheerder 107
DriveLock 109
gebruiker 107
webcam
herkennen 42
Webcam
gebruiken 62
tips 62
Webcam, herkennen 12
Webcameigenschappen,
aanpassen 62
Webcamlampje, herkennen 12
websites
HP System Software
Manager 152
Windows-applicatietoets,
herkennen 7
Windows-applicatietoets
herkennen 6
Windows-logotoets, herkennen 7
Windows-logotoets herkennen 6
Wireless Assistant software 17
Wireless Assistant-software 16
WLAN-apparaat 14, 15, 19
WLAN-label 14
Index 161
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174

HP Compaq 420 Notebook PC Handleiding

Type
Handleiding