HP EliteBook 2540p Notebook PC Handleiding

Type
Handleiding
HP EliteBook Notebook PC
Gebruikershandleiding
© Copyright 2010 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
Bluetooth is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Intel en Centrino zijn
handelsmerken of gedeponeerde
handelsmerken van Intel Corporation of haar
dochterondernemingen in de Verenigde
Staten en andere landen. Java is een in de
Verenigde Staten gedeponeerd
handelsmerk van Sun Microsystems, Inc.
Microsoft en Windows zijn in de Verenigde
Staten gedeponeerde handelsmerken van
Microsoft Corporation. Het SD-logo is een
handelsmerk van de desbetreffende
eigenaar.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP producten en
diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Eerste editie, maart 2010
Artikelnummer van document: 592779-331
Kennisgeving over het product
In deze gebruikershandleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de meeste
modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet
alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! U kunt het risico van letsel door verbranding of van oververhitting van de
computer beperken door de computer niet op uw schoot te nemen en de ventilatieopeningen van de
computer niet te blokkeren. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat
de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele
printer naast de computer) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of kleding).
Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid
of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of kleding). De computer en de
netvoedingsadapter voldoen aan de temperatuurlimieten voor oppervlakken die voor de gebruiker
toegankelijk zijn, zoals gedefinieerd door de International Standard for Safety of Information Technology
Equipment (IEC 60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Voorzieningen ................................................................................................................................................. 1
Hardware herkennen ............................................................................................................................ 1
Onderdelen aan de bovenkant ............................................................................................ 1
Aanwijsapparaten ................................................................................................ 1
Lampjes ............................................................................................................... 3
Knoppen en vingerafdruklezer ............................................................................ 4
Toetsen ............................................................................................................... 6
Onderdelen aan de voorkant ............................................................................................... 6
Onderdelen aan de achterkant ............................................................................................ 7
Onderdelen aan de rechterkant ........................................................................................... 8
Onderdelen aan de linkerkant .............................................................................................. 9
Onderdelen aan de onderkant ........................................................................................... 10
Onderdelen van het beeldscherm ..................................................................................... 11
Overige hardwareonderdelen ............................................................................................ 13
Labels herkennen ............................................................................................................................... 13
2 Netwerk (alleen bepaalde modellen) ........................................................................................................... 15
Draadloze verbindingen ..................................................................................................................... 15
Draadloze verbinding tot stand brengen ............................................................................ 15
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerk herkennen .............. 15
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................... 16
Knop voor draadloze communicatie gebruiken ................................................. 16
Wireless Assistant-software gebruiken ............................................................. 16
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................... 17
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................... 17
WLAN gebruiken ................................................................................................................ 18
Draadloos netwerk installeren ........................................................................... 18
Draadloos netwerk beveiligen ........................................................................... 18
Verbinding maken met een WLAN .................................................................... 20
Roamen naar een ander netwerk ...................................................................... 20
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................... 20
SIM-kaart plaatsen ............................................................................................ 21
SIM-kaart verwijderen ....................................................................................... 22
Draadloos Bluetooth-apparaat gebruiken .......................................................................... 23
Bluetooth en ICS (Internet Connection Sharing) ............................................... 23
Problemen met draadloze verbinding oplossen ................................................................. 24
Kan geen verbinding met het WLAN tot stand brengen .................................... 24
Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk .................................. 25
v
Netwerkpictogram wordt niet weergegeven ...................................................... 25
Huidige netwerkbeveiligingscodes niet beschikbaar ......................................... 25
WLAN-verbinding is erg zwak ........................................................................... 26
Kan geen verbinding maken met de draadloze router ...................................... 26
Bekabelde verbindingen ..................................................................................................................... 26
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) ............................................................. 26
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................. 27
Modemkabel aansluiten (alleen bepaalde modellen) ........................................ 28
Land- of regiospecifieke modemkabeladapter aansluiten (alleen bepaalde
modellen) .......................................................................................................... 28
Locatie-instelling selecteren .............................................................................. 29
Huidige locatieselectie weergeven ................................................... 29
Nieuwe locaties toevoegen tijdens het reizen .................................. 29
Problemen met reisverbinding oplossen ........................................................... 31
3 Aanwijsapparaten en toetsenbord .............................................................................................................. 33
Aanwijsapparaten gebruiken .............................................................................................................. 33
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen ..................................................................... 33
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 33
Muisbesturing gebruiken .................................................................................................... 33
Externe muis aansluiten .................................................................................................... 33
Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 34
Toetsenbordlampje gebruiken ........................................................................................... 34
Sneltoetsen gebruiken ....................................................................................................... 34
HP QuickLook 3 gebruiken ................................................................................................................. 35
Toetsenblokken gebruiken ................................................................................................................. 36
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken .................................................................. 37
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen ................................... 37
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde toetsenblok ....... 37
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ............................................................ 37
Touchpad en toetsenbord reinigen ..................................................................................................... 37
4 Multimedia ..................................................................................................................................................... 39
Multimediavoorzieningen .................................................................................................................... 39
Multimediacomponenten herkennen .................................................................................. 39
Multimediasoftware ............................................................................................................................ 40
Toegang tot vooraf geïnstalleerde multimediasoftware ..................................................... 40
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren ................................................................ 40
Audio .................................................................................................................................................. 41
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 41
Externe audioapparatuur aansluiten .................................................................................. 42
Audiofuncties controleren .................................................................................................. 43
Video .................................................................................................................................................. 43
vi
Externe monitor of projector aansluiten ............................................................................. 43
Externe-monitorpoort gebruiken ........................................................................ 43
DisplayPort gebruiken ....................................................................................... 44
Optische-schijfeenheden (alleen bepaalde modellen) ....................................................................... 45
Type optische-schijfeenheid bepalen ................................................................................ 45
Cd of dvd afspelen ............................................................................................................. 45
Regio-instelling voor dvd's wijzigen ................................................................................... 46
Cd of dvd maken ('branden') .............................................................................................. 46
Optische schijf verwijderen (cd of dvd) .............................................................................. 47
Webcam ............................................................................................................................................. 48
Eigenschappen webcam aanpassen ................................................................................. 48
Webcamfocus instellen ...................................................................................................... 49
Visitekaartjes vastleggen ................................................................................................... 49
5 Energiebeheer ............................................................................................................................................... 51
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 51
Energiebesparende standen gebruiken ............................................................................. 51
Slaapstand activeren of beëindigen .................................................................. 51
Hibernationstand activeren of beëindigen ......................................................... 52
Accumeter gebruiken ......................................................................................................... 52
Energiebeheerschema's gebruiken ................................................................................... 52
Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 53
Ander energiebeheerschema selecteren .......................................................... 53
Energiebeheerschema's aanpassen ................................................................. 53
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand ........................................... 53
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 53
Netvoedingsadapter aansluiten ......................................................................................... 54
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 55
Accu-informatie vinden in Help en ondersteuning ............................................................. 55
Acculading weergeven ....................................................................................................... 55
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................. 55
Accu opladen ..................................................................................................................... 56
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 57
Lage acculading herkennen .............................................................................. 57
Lage acculading verhelpen ............................................................................... 59
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 59
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu
beschikbaar is ................................................................................... 59
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 59
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de
hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 59
Accu kalibreren .................................................................................................................. 59
vii
Stap 1: Laad de accu volledig op ...................................................................... 59
Stap 2: Schakel de energiebesparende voorzieningen uit ................................ 60
Stap 3: Ontlaad de accu .................................................................................... 60
Stap 4: Laad de accu volledig op ...................................................................... 62
Stap 5: Schakel de energiebesparende voorzieningen weer in ........................ 62
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 62
Accu opbergen ................................................................................................................... 63
Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 63
Netvoedingsadapter testen ................................................................................................................ 63
Computer afsluiten ............................................................................................................................. 64
6 Schijfeenheden ............................................................................................................................................. 65
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen ......................................................................................... 65
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 65
Prestaties van de vaste schijf verbeteren ........................................................................................... 66
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................................... 66
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................................. 67
HP 3D DriveGuard gebruiken ............................................................................................................. 67
Status van HP 3D DriveGuard herkennen ......................................................................... 67
HP 3D DriveGuard-software gebruiken ............................................................................. 68
RAID gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................................................................... 68
Vaste schijf vervangen ....................................................................................................................... 69
1,8-inch vaste schijf vervangen ......................................................................................... 69
2,5-inch vaste schijf vervangen ......................................................................................... 74
7 Externe apparaten ......................................................................................................................................... 81
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 81
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 81
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................. 82
Ondersteuning voor oudere USB-systemen ...................................................................... 82
1394-apparaat gebruiken ................................................................................................................... 83
1394-apparaat aansluiten .................................................................................................. 83
1394-apparaat verwijderen ................................................................................................ 83
Dockingconnector gebruiken .............................................................................................................. 84
Externe schijfeenheden gebruiken ..................................................................................................... 84
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................ 85
Optionele externe optische-schijfeenheid gebruiken .......................................................................... 85
Optische schijf plaatsen (cd of dvd) ................................................................................... 85
Optische schijf verwijderen (cd of dvd) .............................................................................. 86
Als de lade opengaat ........................................................................................ 86
Als de lade niet opengaat .................................................................................. 87
viii
8 Externe mediakaarten ................................................................................................................................... 88
SD-kaarten gebruiken ........................................................................................................................ 88
Digitale kaart plaatsen ....................................................................................................... 88
Digitale kaart verwijderen .................................................................................................. 88
ExpressCards gebruiken .................................................................................................................... 89
ExpressCard configureren ................................................................................................. 89
ExpressCard plaatsen ....................................................................................................... 89
ExpressCard verwijderen ................................................................................................... 91
Smart Cards gebruiken ...................................................................................................................... 91
Smart Card plaatsen .......................................................................................................... 92
Smart Card verwijderen ..................................................................................................... 92
9 Geheugenmodules ........................................................................................................................................ 93
Geheugenmodule in het geheugenuitbreidingsslot toevoegen of terugzetten ................................... 93
Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden ...................................... 96
10 Beveiliging ................................................................................................................................................. 105
Computer beschermen ..................................................................................................................... 105
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................. 106
Wachtwoorden instellen in Windows ............................................................................... 106
Wachtwoorden instellen in Computer Setup (Computerinstellingen) .............................. 106
BIOS-beheerderswachtwoord .......................................................................................... 107
BIOS-beheerderswachtwoord beheren ........................................................... 108
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren .......................................................... 110
DriveLock van Computer Setup (Computerinstellingen) gebruiken ................................. 110
DriveLock-wachtwoord instellen ...................................................................... 111
DriveLock-wachtwoord invoeren ..................................................................... 112
DriveLock-wachtwoord wijzigen ...................................................................... 113
DriveLock-bescherming verwijderen ............................................................... 114
Automatische DriveLock van Computer Setup (Computerinstellingen) gebruiken .......... 114
Automatisch DriveLock-wachtwoord invoeren ................................................ 114
Automatische DriveLock-bescherming verwijderen ........................................ 115
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup (Computerinstellingen) gebruiken ........................ 115
Systeemapparaten beveiligen ......................................................................................... 115
Systeeminformatie in Computer Setup (Computerinstellingen) weergeven .................... 116
Systeem-id's van Computer Setup (Computerinstellingen) gebruiken ............................ 116
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................. 117
Firewallsoftware gebruiken ............................................................................................................... 117
Essentiële beveiligingsupdates installeren ....................................................................................... 118
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ..................................... 118
Beveiligingskabel aanbrengen ......................................................................................................... 118
ix
11 Software-updates ...................................................................................................................................... 120
Software-update uitvoeren ............................................................................................................... 120
BIOS bijwerken ................................................................................................................ 121
BIOS-versie bepalen ....................................................................................... 121
BIOS-update downloaden ............................................................................... 122
Programma’s en stuurprogramma’s bijwerken ................................................................ 123
SoftPaq Download Manager gebruiken ........................................................................... 123
12 MultiBoot ................................................................................................................................................... 125
Opstartvolgorde van apparaten ........................................................................................................ 125
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup (Computerinstellingen) ..................................... 125
Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen .................................................................................. 126
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen ............................................................................................ 127
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup (Computerinstellingen) ................. 127
Op dynamische wijze een opstartapparaat kiezen met de f9-prompt .............................. 128
MultiBoot Express-prompt instellen ................................................................................. 128
MultiBoot Express-voorkeursinstellingen invoeren .......................................................... 129
13 Beheer ........................................................................................................................................................ 130
Client Management Solutions gebruiken .......................................................................................... 130
Softwarekopie configureren en implementeren ............................................................... 130
Software beheren en bijwerken ....................................................................................... 131
HP Client Manager for Altiris (alleen bepaalde modellen) .............................. 131
HP CCM (Client Configuration Manager) (alleen bepaalde modellen) ........... 133
HP SSM (System Software Manager) ............................................................. 134
Intel Active Management Technology gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................. 134
iAMT-oplossing inschakelen ............................................................................................ 134
Menu's van het hulpprogramma voor setup van MEBx gebruiken .................................. 134
14 Computer Setup (Computerinstellingen) ................................................................................................ 136
Computer Setup (Computerinstellingen) starten .............................................................................. 136
Computer Setup (Computerinstellingen) gebruiken ......................................................................... 136
Navigeren en selecteren in Computer Setup (Computerinstellingen) .............................. 136
Fabrieksinstellingen herstellen in Computer Setup (Computerinstellingen) .................... 137
Menu's in Computer Setup (Computerinstellingen) .......................................................................... 137
File (Bestand), menu ....................................................................................................... 138
Security (Beveiliging), menu ............................................................................................ 139
System Configuration (Systeemconfiguratie), menu ....................................................... 140
15 Back-up en herstel .................................................................................................................................... 144
Back-up maken van gegevens ......................................................................................................... 144
Herstelactie uitvoeren ....................................................................................................................... 145
Windows herstelprogramma’s gebruiken ......................................................................... 146
x
F11 gebruiken .................................................................................................................. 14 6
Dvd met het Windows 7-besturingssysteem gebruiken (apart verkrijgbaar) ................... 147
Index ................................................................................................................................................................. 148
xi
xii
1 Voorzieningen
Hardware herkennen
De componenten in de computer kunnen per regio en model verschillen. De illustraties in dit hoofdstuk
geven de standaardvoorzieningen op de meeste computermodellen aan.
Ga als volgt te werk om een lijst van in de computer geïnstalleerde hardware weer te geven:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Apparaatbeheer.
Met Apparaatbeheer kunt u ook hardware toevoegen of apparaatconfiguraties wijzigen.
OPMERKING: Windows® bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van uw
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen.
Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Onderdelen aan de bovenkant
Aanwijsapparaten
Onderdeel Beschrijving
(1) Linkerknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een externe
muis.
(2) Touchpad* Hiermee kunt u de aanwijzer (cursor) verplaatsen en onderdelen
op het scherm selecteren of activeren.
(3) Linkerknop EasyPoint-muisbesturing* Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een externe
muis.
Hardware herkennen 1
Onderdeel Beschrijving
(4) EasyPoint-muisbesturing* Hiermee kunt u de aanwijzer (cursor) verplaatsen en onderdelen
op het scherm selecteren of activeren.
(5) Aan/uit-knop van het touchpad Hiermee kunt u het touchpad aan- en uitzetten.
(6) Rechterknop EasyPoint-muisbesturing* Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
(7) Schuifzone van het touchpad Hiermee schuift u de weergave in het actieve venster op het
beeldscherm omhoog of omlaag.
(8) Rechterknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
*In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven. Als u de voorkeuren voor cursorbesturing wilt weergeven of wijzigen,
selecteert u Start > Apparaten en printers. Klik vervolgens met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer
weergeeft en selecteer Muisinstellingen.
2 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Lampjes
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-lampje
Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand.
(2) QuickLook-lampje
Aan: de computer is ingeschakeld.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de slaap- of
hibernationstand.
(3) QuickWeb-lampje
Aan: de computer is ingeschakeld.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de slaap- of
hibernationstand.
(4) Lampje voor draadloze communicatie
Blauw: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een WLAN-apparaat
(draadloosnetwerkadapter), de HP-module voor mobiel
breedband (alleen bepaalde modellen) en/of een Bluetooth®-
apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparatuur voor draadloze communicatie is
uitgeschakeld.
(5) Aan/uit-lampje van touchpad
Wit: het touchpad is ingeschakeld.
Oranje: het touchpad is uitgeschakeld.
(6) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld.
(7) Num Lock-lampje Aan: num lock is actief of het geïntegreerde numerieke toetsenblok
is ingeschakeld.
Hardware herkennen 3
Onderdeel Beschrijving
(8) Lampje Geluid uit
Wit: de luidspreker is ingeschakeld.
Oranje: de luidspreker is uitgeschakeld.
(9) Lampje Geluid zachter Knipperend: de knop Geluid zachter wordt gebruikt om het
geluidsvolume te verlagen.
(10) Lampje Geluid harder Knipperend: de knop Geluid harder wordt gebruikt om het
geluidsvolume te verhogen.
Knoppen en vingerafdruklezer
4 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/
uit-knop om de computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u op de aan/
uit-knop om de computer uit te schakelen.
OPMERKING: Hoewel u de computer kunt
uitschakelen met de aan/uit-knop, is het aan te
raden om de opdracht Afsluiten van Windows te
gebruiken.
Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort
op de aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen.
Als de computer in de hibernationstand staat, drukt
u kort op de aan/uit-knop om de hibernationstand te
beëindigen.
Als de computer niet meer reageert en de
afsluitprocedures van Windows geen resultaat hebben,
houdt u de aan/uit-knop minstens vijf seconden ingedrukt
om de computer uit te schakelen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en
beveiliging > Energiebeheer voor meer informatie over
energiebeheer.
(2) QuickLook-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op deze
knop om HP QuickLook te openen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u op deze
knop om HP Software Setup (Software installeren)
te openen.
OPMERKING: Als HP Software Setup (Software
installeren) niet beschikbaar is, wordt de
standaardwebbrowser geopend.
(3) QuickWeb-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op deze
knop om HP QuickWeb te openen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u op deze
knop om de standaardwebbrowser te openen.
(4) Knop voor draadloze communicatie Met deze knop kunt u de geïnstalleerde draadloze
apparaten in- en uitschakelen, maar geen draadloze
verbinding tot stand brengen.
OPMERKING: Als u een draadloze verbinding tot stand
wilt brengen, moet er al een draadloos netwerk zijn
ingesteld.
(5) Aan/uit-knop van het touchpad Hiermee kunt u het touchpad in- of uitschakelen.
(6) Knop Geluid uit Hiermee schakelt u de geluidsweergave van het systeem
uit (en weer in).
(7) Knop Geluid zachter Hiermee verlaagt u het geluidsvolume.
(8) Knop Geluid harder Hiermee verhoogt u het geluidsvolume.
(9) Vingerafdruklezer Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk bij Windows
aanmelden, in plaats van met een wachtwoord.
Hardware herkennen 5
Toetsen
Onderdeel Beschrijving
(1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets of de esc-
toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(3) Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) Windows-toepassingstoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij de aanwijzer
staat.
(5) Toetsen van het geïntegreerde numerieke
toetsenblok
Deze toetsen kunt u laten werken als de toetsen op een extern
numeriek toetsenblok.
(6) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets om
veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
Onderdelen aan de voorkant
6 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(1) Slot voor visitekaartjes Hiermee houdt u een visitekaartje op zijn plek, zodat de webcam
de gegevens op het kaartje kan vastleggen.
(2) Lampje voor draadloze communicatie
Blauw: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een WLAN-apparaat
(draadloosnetwerkadapter), de HP-module voor mobiel
breedband (alleen bepaalde modellen) en/of een Bluetooth-
apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparatuur voor draadloze communicatie is
uitgeschakeld.
(3) Aan/uit-lampje
Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand.
(4) Acculampje
Oranje: er wordt een accu opgeladen.
Wit: de accu is bijna geheel opgeladen.
Knipperend oranje: een accu die de enige beschikbare
voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu een kritiek
laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te
knipperen.
Uit: als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle accu's in de
computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is
aangesloten op een externe voedingsbron, blijft het lampje uit
tot de accu in de computer bijna leeg is.
(5) Schijfeenheidlampje
Wit: er wordt geschreven naar of gelezen van de vaste schijf
of een optische-schijfeenheid.
Oranje: HP 3D DriveGuard heeft tijdelijk de interne vaste
schijf geparkeerd.
(6) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het geluid van de computer weergegeven.
(7) Beeldschermontgrendeling Hiermee opent u de computer.
Onderdelen aan de achterkant
Onderdeel Beschrijving
(1) RJ-45-netwerkconnector Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
(2) USB-poorten (2) Hierop kunt u optionele USB-apparatuur aansluiten.
Hardware herkennen 7
Onderdelen aan de rechterkant
Onderdeel Beschrijving
(1) ExpressCard-slot Hierin kunt u optionele ExpressCards plaatsen.
(2) Dockingconnector Hierop kunt u een optioneel dockingapparaat aansluiten.
(3) Bevestigingspunt voor beveiligingskabel Hiermee bevestigt u een als optie verkrijgbare beveiligingskabel
aan de computer.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste
plaats een ontmoedigende werking uitgaan. Deze voorziening kan
echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of
wordt gestolen.
(4) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer wordt automatisch
gestart voor luchtkoeling van de interne onderdelen van de
computer en om oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat
de interne ventilator af en toe aan- en uitgaat tijdens het gebruik
van de computer.
(5) DisplayPort Via deze poort sluit u een digitaal weergaveapparaat, zoals een
hoogwaardige monitor of projector, aan op het apparaat.
(6) Poort voor externe monitor Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector aansluiten.
(7) Audio-uitgang (hoofdtelefoon)/Audio-ingang
(microfoon)
Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele
stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een
oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het
computergeluid via dat apparaat weer te geven. Ook kunt u hierop
de microfoon van een optionele headset aansluiten.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit op
de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers
uitgeschakeld.
(8) 1394-poort Hiermee kunt u een optioneel IEEE 1394- of 1394a-apparaat, zoals
een camcorder, aansluiten op de computer.
(9) SD Card-lezer Ondersteunt digitale kaarten van het type MMD (MultiMediaCard)
en SD (Secure Digital).
8 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdelen aan de linkerkant
OPMERKING: Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
(2) RJ-11-connector (modem) Hierop kunt u een modemkabel aansluiten (alleen bepaalde
modellen).
(3) USB-poort met eigen voeding Deze poort voorziet een USB-apparaat, zoals een optionele
externe MultiBay, van voeding bij gebruik van een speciale USB-
kabel die geschikt is om voeding door te geven van de USB-poort
naar het apparaat.
(4) Optische-schijfeenheid Leest van en schrijft naar een optische schijf (alleen bepaalde
modellen).
(5) Smart Card-lezer Hierin kunt u optionele Smart Cards en Java™ Cards plaatsen.
Onderdeel Beschrijving
(1) Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
(2) RJ-11-connector (modem) Hierop kunt u een modemkabel aansluiten (alleen bepaalde
modellen).
(3) USB-poort met eigen voeding Deze poort voorziet een USB-apparaat, zoals een optionele
externe MultiBay, van voeding bij gebruik van een speciale USB-
kabel die geschikt is om voeding door te geven van de USB-poort
naar het apparaat.
(4) USB-poort Hierop kunt u een optioneel USB-apparaat aansluiten.
(5) Vaste-schijfruimte Bevat een 2,5-inch vaste schijf.
(6) Smart Card-lezer Hierin kunt u optionele Smart Cards en Java Cards plaatsen.
Hardware herkennen 9
Onderdelen aan de onderkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Accu-ontgrendelingen (2) Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte.
(2) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(3) Ventilatieopeningen (7) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer wordt automatisch
gestart voor luchtkoeling van de interne onderdelen van de
computer en om oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat
de interne ventilator af en toe aan- en uitgaat tijdens het gebruik
van de computer.
(4) SIM-slot (alleen bepaalde modellen) Hierin bevindt zich een draadloze SIM-kaart (Subscriber Identity
Module). Het SIM-slot bevindt zich in de accuruimte.
(5) Vaste-schijfruimte en
geheugenmodulecompartiment
Bevat een 1,8-inch vaste schijf en een slot voor een
geheugenuitbreidingsmodule.
OPMERKING: De computer heeft één of twee vaste schijven –
een 1,8-inch vaste schijf en/of een 2,5-inch vaste schijf. Als de
computer één vaste schijf heeft, kan de locatie ervan verschillend
zijn.
(6) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het geluid van de computer weergegeven.
10 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(7) Compartiment voor draadloze communicatie Hierin bevindt zich een HP-draadloosbreedbandmodule (alleen
bepaalde modellen) en een WLAN-module (alleen bepaalde
modellen).
VOORZICHTIG: Vervang de module alleen door een module die
is goedgekeurd voor gebruik in de computer door de
overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de regelgeving met
betrekking tot apparatuur voor draadloze communicatie in uw land/
regio. Zo voorkomt u dat het systeem niet meer reageert en er een
waarschuwing verschijnt. Als er na het vervangen van de module
een waarschuwing verschijnt, verwijdert u de module om de
functionaliteit van de computer te herstellen. Neem vervolgens via
Help en ondersteuning contact op met de technische
ondersteuningsdienst.
(8) Ruimte voor optische schijf of vaste schijf. Bevat een optische schijf of een 2,5-inch vaste schijf.
OPMERKING: De computer heeft één of twee vaste schijven –
een 1,8-inch vaste schijf en/of een 2,5-inch vaste schijf. Als de
computer één vaste schijf heeft, kan de locatie ervan verschillend
zijn.
Onderdelen van het beeldscherm
Hardware herkennen 11
Onderdeel Beschrijving
(1) WWAN-antennes (2)* Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze WAN's (WWAN's,
wireless wide area networks) (alleen bepaalde modellen).
(2) WLAN-antennes (2)* Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze LAN's (WLAN's,
wireless local area networks) (alleen bepaalde modellen).
(3) Webcamlampje Aan: de webcam is in gebruik.
(4) Webcam Hiermee kunt u audio en videobeelden vastleggen en foto's maken.
(5) Lampje en knop van het toetsenbord Hiermee kunt u het lampje van het toetsenbord openen en
inschakelen, dat het toetsenbord bij slecht licht verlicht.
(6) Interne microfoons (2) Hiermee neemt u geluid op.
OPMERKING: Als er naast elke microfoonopening een
microfoonpictogram staat, beschikt uw computer over interne
microfoons.
(7) Omgevingslichtsensor Hiermee wordt de helderheid van het beeldscherm automatisch
aangepast aan het licht in uw omgeving.
*De antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor een optimale signaaloverdracht houdt u de directe
omgeving van de antennes vrij.
Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u het gedeelte van Informatie over voorschriften,
veiligheid en milieu dat van toepassing is op uw land/regio. Deze voorschriften vindt u in Help en ondersteuning.
12 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Overige hardwareonderdelen
Onderdeel Beschrijving
(1) Netsnoer* Hiermee kunt u een netvoedingsadapter aansluiten op een
stopcontact.
(2) Netvoedingsadapter Hiermee wordt netvoeding omgezet in gelijkstroom.
(3) Accu* Hiermee kunt u de computer op accuvoeding laten werken als de
computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
(4) Modemkabel (alleen bepaalde modellen)* Hiermee kunt u het interne modem aansluiten op een RJ-11-
telefoonaansluiting of op een land-/regiospecifieke
modemkabeladapter.
(5) Land-/regiospecifieke modemkabeladapter
(alleen bepaalde modellen)
Hiermee wordt de modemkabel geschikt gemaakt voor
telefoonaansluitingen van een ander type dan RJ-11.
*Het uiterlijk van modemkabels, accu's en netsnoeren verschilt per land/regio.
Labels herkennen
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland gebruikt.
Servicelabel: bevat onder andere de volgende informatie:
Labels herkennen 13
Productnaam (1). Dit is de productnaam die aan de voorkant van de computer zichtbaar is.
Serienummer (s/n) (2). Dit is een alfanumerieke identificatiecode die uniek is voor elk product.
Artikelnummer/productnummer (p/n) (3). Dit nummer geeft specifieke informatie over de
hardwarecomponenten van het product. Het artikelnummer helpt een onderhoudstechnicus
bij het bepalen van de vereiste componenten en onderdelen.
Modelbeschrijving (4). Dit is een alfanumerieke identificatiecode die dient om documenten,
stuurprogramma's en ondersteuning voor de computer op te zoeken.
Garantieperiode (5). Dit nummer geeft de lengte van de garantieperiode voor de computer
aan.
Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de technische ondersteuning.
Het servicelabel bevindt zich in de accuruimte.
Certificaat van echtheid van Microsoft®: bevat de productcode voor Windows. U kunt het
productidentificatienummer nodig hebben wanneer u het besturingssysteem wilt bijwerken of
problemen met het systeem wilt oplossen. Het certificaat bevindt zich aan de onderkant van de
computer.
Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer. Het
label met kennisgevingen bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Label(s) met keurmerken voor apparatuur voor draadloze communicatie: Deze labels bevatten
informatie over optionele apparaten voor draadloze communicatie en de keurmerken van een
aantal landen/regio's waarin deze apparaten zijn goedgekeurd voor gebruik. Een optioneel
apparaat kan een WLAN-apparaat, de HP-module voor mobiel breedband (alleen bepaalde
modellen) of een optioneel Bluetooth®-apparaat zijn. Als het model van uw computer is uitgerust
met een of meer draadloze apparaten, is de computer voorzien van een of meer van deze
certificeringslabels. U kunt deze informatie nodig hebben als u de computer in het buitenland wilt
gebruiken. Labels met keurmerken voor apparatuur voor draadloze communicatie bevinden zich
aan de onderkant van de computer.
SIM-label (alleen bepaalde modellen): bevat de ICCID (Integrated Circuit Card Identifier) van uw
SIM-kaart. Dit label bevindt zich in de accuruimte.
Label met serienummer van HP-module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): bevat
het serienummer van de HP-module voor mobiel breedband. Dit label bevindt zich in de
accuruimte.
14 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)
Uw computer ondersteunt 2 soorten internettoegang:
Draadloos—Voor mobiele internettoegang kunt u een draadloze verbinding gebruiken.
Bekabeld—U kunt toegang krijgen tot internet door in te bellen bij een serviceprovider of door
verbinding te maken met een bekabeld netwerk.
Draadloze verbindingen
Draadloze verbinding tot stand brengen
Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven
doorgegeven. Uw computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor
draadloze communicatie:
WLAN-apparaat (wireless local area network)
HP-module voor mobiel breedband
Bluetooth®-apparaat
Raadpleeg de informatie en koppelingen naar websites in Help en Ondersteuning voor meer informatie
over de technologie voor draadloze communicatie.
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerk herkennen
Pictogram Naam Beschrijving
Draadloos
(verbinding)
Geeft de locatie van de lampjes en knop voor draadloze communicatie
op de computer aan. Hiermee wordt tevens de Wireless Assistant-
software op de computer herkend en wordt aangegeven dat een of meer
apparaten voor draadloze communicatie zijn ingeschakeld.
Draadloos (geen
verbinding)
Hiermee wordt de Wireless Assistant-software op de computer
aangegeven en wordt aangegeven dat alle apparaten voor draadloze
communicatie zijn uitgeschakeld.
HP Connection
Manager
Hiermee wordt HP Connection Manager geopend, waarmee u
verbinding kunt maken met een HP-apparaat voor mobiel breedband
(alleen bepaalde modellen).
Bekabeld netwerk
(aangesloten)
Hiermee wordt aangegeven dat een of meer van uw
netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd en dat een of meer
netwerkapparaten zijn aangesloten op het netwerk.
Netwerk
(aangesloten)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd,
dat een of meer netwerkapparaten verbinding hebben met een
draadloos netwerk en dat mogelijk een of meer netwerkapparaten
verbinding hebben met een bekabeld netwerk.
Draadloze verbindingen 15
Netwerk
(losgekoppeld)
Hiermee wordt aangegeven dat een of meer van uw
netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd en dat draadloze
verbindingen beschikbaar zijn, maar dat er geen netwerkapparaten zijn
aangesloten op een bekabeld of draadloos netwerk.
Netwerk
(gedeactiveerd/
losgekoppeld)
Hiermee wordt aangegeven dat een of meer van uw
netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd, dat er geen draadloze
verbindingen beschikbaar zijn of dat alle apparaten voor draadloze
communicatie zijn gedeactiveerd via de knop voor draadloze
communicatie of via de Wireless Assistant, en dat er geen
netwerkapparaten zijn aangesloten op een bekabeld netwerk.
Bekabeld netwerk
(gedeactiveerd/
losgekoppeld)
Hiermee wordt aangegeven dat een of meer van uw
netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd, dat alle netwerkapparaten
of alle apparaten voor draadloze communicatie zijn gedeactiveerd in het
Configuratiescherm van Windows en dat er geen netwerkapparaten zijn
aangesloten op een bekabeld netwerk.
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
Met de volgende voorzieningen kunt u de apparaten voor draadloze communicatie op de computer
besturen.
Knop voor draadloze communicatie
Wireless Assistant-software (alleen bepaalde modellen)
HP Connection Manager-software (alleen bepaalde modellen)
Voorzieningen van het besturingssysteem
Knop voor draadloze communicatie gebruiken
De computer heeft een knop voor draadloze communicatie, een of meer apparaten voor draadloze
communicatie en 2 lampjes voor draadloze communicatie. Standaard zijn alle apparaten voor draadloze
communicatie geactiveerd en branden de lampjes voor draadloze communicatie blauw wanneer u de
computer aanzet.
De lampjes voor draadloze communicatie geven niet de status van afzonderlijke apparaten voor
draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Als de lampjes voor
draadloze communicatie blauw zijn, is minimaal één apparaat voor draadloze communicatie
ingeschakeld. Als de lampjes voor draadloze communicatie oranje zijn, zijn alle apparaten voor
draadloze communicatie uitgeschakeld.
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn ingeschakeld, kunt u de knop voor
draadloze communicatie gebruiken om alle apparatuur voor draadloze communicatie tegelijk in of uit te
schakelen. Een afzonderlijk apparaat voor draadloze communicatie kan worden bestuurd via Wireless
Assistant of via het hulpprogramma Computer Setup (Computerinstellingen).
OPMERKING: Als de apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld in Computer Setup
(Computerinstellingen), kunt u ze niet besturen met de knop voor draadloze communicatie totdat u ze
weer inschakelt.
Wireless Assistant-software gebruiken
Een apparaat voor draadloze communicatie kan worden in- of uitgeschakeld via Wireless Assistant
(Assistent voor draadloze communicatie). Als een apparaat voor draadloze communicatie is
gedeactiveerd door Computer Setup (Computerinstellingen), moet het eerst opnieuw worden
16 Hoofdstuk 2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)
geactiveerd via Computer Setup (Computerinstellingen) voordat het kan worden in- of uitgeschakeld
via Wireless Assistant.
OPMERKING: Als u een draadloos apparaat activeert of inschakelt betekent dit niet dat de computer
automatisch verbinding maakt met een netwerk of Bluetooth-apparaat.
Om de status van de apparaten voor draadloze communicatie te bekijken, klikt u op het pictogram
Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant van het systeemvak) en plaatst u de
aanwijzer op het pictogram voor draadloze communicatie.
Ga als volgt te werk om de eigenschappen van de Wireless Assistant te wijzigen als het pictogram voor
draadloze communicatie niet in het systeemvak wordt weergegeven:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Windows
Mobiliteitscentrum.
2. Klik op het pictogram voor draadloze communicatie op de tegel Wireless Assistant. Deze bevindt
zich in de onderste rij van het Windows® Mobiliteitscentrum.
3. Klik op Eigenschappen.
4. Schakel het selectievakje naast HP Wireless Assistant icon in notification area (Pictogram HP
Wireless Assistant in systeemvak) in.
5. Klik op Toepassen.
6. Klik op Sluiten.
Raadpleeg de online helpfunctie van de Wireless Assistant-software voor meer informatie:
1. Open Wireless Assistant (Assistent voor draadloze communicatie) door te klikken op het pictogram
voor draadloze communicatie in Windows Mobiliteitscentrum.
2. Klik op de knop Help.
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen)
U kunt HP Connection Manager gebruiken om verbinding te maken met WWAN's via de HP-module
voor mobiel breedband in de computer (alleen bepaalde modellen).
Om Connection Manager te starten, klikt u op het pictogram Connection Manager in het systeemvak
aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Klik op Start > Alle programma's > HP > HP Connection Manager.
Raadpleeg de Help-functie van Connection Manager voor meer informatie.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Sommige besturingssystemen bieden ook de mogelijkheid om geïntegreerde apparaten voor draadloze
communicatie en de draadloze verbinding te beheren. Zo biedt Windows het Netwerkcentrum waarmee
u een verbinding of netwerk tot stand kunt brengen, verbinding kunt maken met een netwerk, draadloze
netwerken kunt beheren en netwerkproblemen kunt diagnosticeren en verhelpen.
U opent het Netwerkcentrum door te klikken op Start > Configuratiescherm > Netwerk en
internet > Netwerkcentrum.
Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie. Selecteer Start > Help en ondersteuning.
Draadloze verbindingen 17
WLAN gebruiken
Met een WLAN-apparaat hebt u toegang tot een draadloos LAN, dat bestaat uit andere computers en
accessoires die met behulp van een draadloze router of een draadloos toegangspunt met elkaar zijn
verbonden.
OPMERKING: De begrippen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar
gebruikt.
Een grootschalig WLAN, zoals een bedrijfs-WLAN of openbaar WLAN, maakt gewoonlijk gebruik
van draadloze toegangspunten die ondersteuning bieden voor een groot aantal computers en
accessoires, en waarmee belangrijke netwerkfuncties kunnen worden afgescheiden.
Een privé-WLAN of een WLAN op een klein kantoor maakt gewoonlijk gebruik van een draadloze
router, waarmee een aantal draadloze en bekabelde computers een internetverbinding, printer en
bestanden kunnen delen zonder dat daarvoor extra hardware of software nodig is.
OPMERKING: Als u het WLAN-apparaat in uw apparaat wilt gebruiken, moet u verbinding maken met
een WLAN-infrastructuur (beschikbaar gesteld door een serviceprovider of een openbaar netwerk of
bedrijfsnetwerk).
Draadloos netwerk installeren
U hebt de volgende apparatuur nodig om een WLAN in te stellen en verbinding met internet te maken:
Een breedbandmodem (DSL of kabel) (1) en een snelle internetservice van een ISP (Internet
Service Provider)
Een draadloze router (afzonderlijk aangeschaft) (2)
De draadloze computer (3)
De volgende afbeelding toont een voorbeeld van een draadloze netwerkinstallatie die is aangesloten
op internet.
Naarmate het netwerk groeit, kunnen aanvullende draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten om toegang tot internet te verkrijgen.
Voor hulp bij het installeren van uw WLAN raadpleegt u de informatie die wordt verstrekt door de
fabrikant van de router of door uw ISP.
Draadloos netwerk beveiligen
Omdat de WLAN-standaard is ontworpen met slechts beperkte beveiligingsmogelijkheden – enkel
bedoeld om sporadisch afluisteren te verijdelen en niet de krachtigere vormen van misbruik - is het van
belang dat u inziet dat WLAN's kwetsbaar zijn voor bekende en goed gedocumenteerde
beveiligingslekken.
WLAN's in openbare gelegenheden, oftewel "hotspots", zoals cafés en luchthavens bieden mogelijk
geen extra beveiliging. Er worden door fabrikanten van draadloze netwerken en door serviceproviders
van hotspots nieuwe technologieën ontwikkeld, die de openbare omgeving veiliger en anoniem moeten
18 Hoofdstuk 2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)
maken. Als u bezorgd bent om de beveiliging van uw computer in een hotspot, beperkt u uw
netwerkactiviteiten tot minder belangrijke e-mail en eenvoudig surfen over internet.
Schakel bij het instellen van een WLAN of het gebruiken van een bestaand WLAN altijd
beveiligingsvoorzieningen in om uw netwerk te beschermen tegen ongeoorloofde toegang. De
algemene beveiligingsniveaus zijn WPA (Wi-Fi Protected Access) en WEP (Wired Equivalent Privacy).
Omdat draadloze radiosignalen zich ook buiten het netwerk verspreiden, kunnen andere WLAN-
apparaten onbeveiligde signalen oppakken en verbinding maken met uw netwerk (ongevraagd) of
informatie onderscheppen die via deze signalen wordt verstuurd. U kunt echter voorzorgsmaatregelen
nemen om uw WLAN te beschermen:
Gebruik een zender met ingebouwde beveiliging.
Veel draadloze basisstations, gateways en routers bevatten ingebouwde
beveiligingsvoorzieningen, zoals beveiligingsprotocollen en firewalls voor draadloze
communicatie. Met de juiste draadloze zender kunt u uw netwerk beschermen tegen de meest
voorkomende beveiligingsrisico's van draadloze communicatie.
Gebruik een firewall.
Een firewall is een barrière die zowel gegevens als gegevensverzoeken controleert die naar uw
netwerk worden verstuurd, en verdachte items verwijdert. Er zijn diverse soorten firewalls, zowel
software- als hardwarematige. Sommige netwerken gebruiken een combinatie van beide typen.
Gebruik versleuteling voor draadloze communicatie.
Voor uw WLAN zijn allerhande gesofisticeerde versleutelingsprotocollen verkrijgbaar. Zoek de
beste oplossing voor uw netwerkbeveiliging:
Wired Equivalent Privacy (WEP) is een beveiligingsprotocol voor draadloze communicatie
dat een WEP-sleutel gebruikt om alle netwerkgegevens te coderen of te versleutelen voordat
deze worden doorgestuurd. Gewoonlijk kunt u toestaan dat het netwerk de WEP-sleutel
toewijst. U kunt echter ook uw eigen sleutel instellen, een andere sleutel genereren of andere
geavanceerde opties kiezen. Zonder de juiste sleutel kunnen anderen het WLAN niet
gebruiken.
WPA (Wi-Fi Protected Access) maakt net als WEP gebruik van beveiligingsinstellingen om
gegevens die via het netwerk worden verzonden, te versleutelen of te ontsleutelen. In plaats
van één statische beveiligingssleutel voor versleuteling te gebruiken, zoals dat bij WEP het
geval is, maakt WPA echter gebruik van een temporal key integrity protocol (TKIP) om voor
elk pakket dynamisch een nieuwe sleutel te genereren. Bovendien worden voor elke computer
op het netwerk andere sleutelsets gegenereerd.
Sluit uw netwerk
Voorkom indien mogelijk dat uw netwerknaam (SSID) wordt uitgezonden door de draadloze
zender. De meeste netwerken zenden de naam uit, waarmee ze computers in de buurt van uw
netwerk laten weten dat uw netwerk beschikbaar is. Door het netwerk te sluiten, is de kans kleiner
dat andere computers weten dat uw netwerk bestaat.
OPMERKING: Als uw netwerk gesloten is en de SSID wordt niet uitgezonden, moet u de SSID
onthouden om nieuwe apparaten op het netwerk te kunnen aansluiten. Noteer de SSID en bewaar
de notitie op een veilige plaats voordat u het netwerk sluit.
Draadloze verbindingen 19
Verbinding maken met een WLAN
Ga als volgt te werk om een verbinding met het WLAN te maken:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat is ingeschakeld, branden de
lampjes voor draadloze communicatie blauw. Als de lampjes voor draadloze communicatie oranje
branden, drukt u op de knop voor draadloze communicatie.
2. Klik op het netwerkpictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
3. Selecteer uw WLAN in de lijst.
4. Klik op Verbinding maken.
Als het netwerk een beveiligd WLAN is, wordt u gevraagd een netwerkbeveiligingssleutel in te
voeren. Dit is een beveiligingscode. Typ de code en klik vervolgens op OK om de verbinding te
voltooien.
OPMERKING: Als er geen WLAN's worden weergegeven, betekent dit dat u zich buiten het
bereik van een draadloze router of toegangspunt bevindt.
OPMERKING: Als het gewenste netwerk niet wordt weergegeven, klikt u op Netwerkcentrum
openen en vervolgens op Een nieuwe verbinding of een nieuw netwerk instellen. Een lijst met
opties wordt weergegeven. U kunt ervoor kiezen om handmatig een netwerk te zoeken en daarmee
verbinding te maken, of om een nieuwe netwerkverbinding tot stand te brengen.
Nadat de verbinding is gemaakt, beweegt u de muisaanwijzer over het netwerkpictogram in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk om de naam en status van de verbinding te controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naargelang
de WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische apparatuur of vaste
obstakels zoals wanden en vloeren.
Meer informatie over het gebruik van een WLAN is beschikbaar via de volgende bronnen:
Informatie van uw internetprovider en de instructies van de fabrikant die bij de draadloze router en
andere WLAN-apparatuur zijn geleverd.
Informatie en koppelingen naar relevante websites in Help en ondersteuning
Neem contact op met uw internetprovider of zoek op internet naar een overzicht van openbare draadloze
netwerken ("hotspots") bij u in de buurt. Ga naar de website van uw internetprovider of zoek op internet
met de zoekterm "hotspot". Informeer bij elke locatie met een openbaar draadloos netwerk naar de
kosten en de vereisten voor een verbinding.
Neem contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling voor meer informatie over de manier waarop
u met de computer verbinding kunt maken met een draadloos bedrijfsnetwerk.
Roamen naar een ander netwerk
Wanneer u uw computer binnen het bereik van een ander WLAN plaatst, probeert Windows verbinding
te maken met dat netwerk. Als dit lukt, wordt automatisch een verbinding gemaakt tussen uw computer
en het nieuwe netwerk. Als Windows het nieuwe netwerk niet herkent, volgt u dezelfde procedure als
bij het tot stand brengen van een eerste verbinding met het WLAN.
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met HP mobiel breedband kan de computer via een WWAN (Wireless Wide Area Network) verbinding
maken met internet vanaf meer locaties en over grotere gebieden dan bij gebruik van een WLAN. Voor
het gebruik van HP mobiel breedband hebt u een netwerkserviceprovider (aanbieder van mobiele
20 Hoofdstuk 2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)
netwerkdiensten) nodig. In de meeste gevallen is dit een aanbieder van mobiele telefonie. De dekking
voor HP mobiel breedband is vergelijkbaar met de dekking voor mobiele telefonie.
Wanneer u HP mobiel breedband gebruikt met de diensten van een mobiele-netwerkexploitant, hebt u
de mogelijkheid verbonden te blijven met internet, e-mail te verzenden of verbinding te maken het
bedrijfsnetwerk wanneer u onderweg bent of zich buiten het bereik van Wi-Fi-hotspots bevindt.
HP ondersteunt de volgende technologieën:
HSPA (High Speed Packet Access) biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard GSM (Global System for Mobile Communications).
EV-DO (Evolution Data Optimized) biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard CDMA (Code Division Multiple Access).
Mogelijk hebt u het serienummer van de HP-module voor mobiel breedband nodig om de mobiele
breedbanddiensten te activeren. Het serienummer staat op een label aan de binnenkant van de
accuruimte van de computer.
Sommige aanbieders van mobiele netwerkdiensten vereisen het gebruik van een SIM-kaart (Subscriber
Identity Module). Een SIM-kaart bevat basisinformatie over u, zoals een pincode (persoonlijk
identificatienummer), alsmede netwerkinformatie. Sommige computers bevatten een SIM-kaart die
vooraf in de accuruimte is geïnstalleerd. Als de SIM-kaart niet vooraf is geïnstalleerd, wordt deze
mogelijk meegeleverd met de informatie over HP mobiel breedband bij de computer, of wordt deze
mogelijk apart geleverd door de aanbieder van mobiele netwerkdiensten.
Raadpleeg de gedeelten "SIM-kaart plaatsen" en "SIM-kaart verwijderen" voor informatie over het
plaatsen en verwijderen van de SIM-kaart.
Voor informatie over HP mobiel breedband en het activeren van diensten met een voorkeursaanbieder
van mobiele netwerkdiensten, raadpleegt u de informatie over mobiel breedband die is meegeleverd bij
de computer. Ga naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/mobilebroadband en klik op de
koppeling voor uw land of regio voor meer informatie.
SIM-kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Wanneer u een SIM-kaart plaatst, moet u de kaart positioneren met de schuine hoek
zoals op de afbeelding. Wanneer een SIM-kaart achterwaarts of omgekeerd wordt geplaatst, klikt de
accu mogelijk niet goed op zijn plaats en kan dit schade veroorzaken aan de SIM-kaart en de SIM-
connector.
Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een SIM-kaart, om beschadiging van de
connectoren te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een SIM-kaart te plaatsen:
1. Sluit de computer af. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af
via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu.
Draadloze verbindingen 21
7. Plaats de SIM-kaart voorzichtig in het SIM-slot en druk de SIM-kaart in het slot aan tot deze stevig
op zijn plaats zit.
8. Plaats de accu terug.
OPMERKING: HP mobiel breedband zal worden uitgeschakeld als de accu niet wordt
teruggeplaatst.
9. Keer de computer weer om en sluit de externe voeding en de externe apparaten weer aan.
10. Schakel de computer in.
SIM-kaart verwijderen
Ga als volgt te werk om een SIM-kaart te verwijderen:
1. Sluit de computer af. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af
via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu.
22 Hoofdstuk 2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)
7. Druk op de SIM-kaart (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
8. Plaats de accu terug.
9. Keer de computer weer om en sluit de externe voeding en de externe apparaten weer aan.
10. Schakel de computer in.
Draadloos Bluetooth-apparaat gebruiken
Een Bluetooth-apparaat biedt draadloze communicatie binnen klein bereik, ter vervanging van fysieke
kabelverbindingen waarmee elektronische apparaten, zoals de volgende, vroeger werden aangesloten:
Computers (pc, notebook, PDA)
Telefoons (mobiel, draadloos, smartphone)
Weergaveapparaten (printer, camera)
Audioapparaten (headset, luidsprekers)
Bluetooth-apparaten bieden peer-to-peer mogelijkheden waarmee u een persoonlijk netwerk (PAN) van
Bluetooth-apparaten kunt samenstellen. Voor meer informatie over de configuratie en het gebruik van
Bluetooth-apparaten raadpleegt u de Help bij de Bluetooth-software.
Bluetooth en ICS (Internet Connection Sharing)
HP raadt af om één computer met Bluetooth in te stellen als een host en deze vervolgens te gebruiken
als een gateway waarlangs andere computers verbinding met internet kunnen maken. Wanneer twee
of meer computers met behulp van Bluetooth met elkaar zijn verbonden, en ICS (Internet Connection
Sharing) op een van de computers is ingeschakeld, kunnen de andere computers geen verbinding met
internet maken via het Bluetooth-netwerk.
De kracht van Bluetooth ligt in het synchroniseren van informatieoverdrachten tussen uw computer en
draadloze apparaten, waaronder mobiele telefoons, printers, camera's en PDA's. Het feit dat twee of
Draadloze verbindingen 23
meer computers niet consistent met elkaar kunnen worden verbonden om internet te gebruiken via
Bluetooth, is een beperking van Bluetooth en het Windows-besturingssysteem.
Problemen met draadloze verbinding oplossen
Enkele mogelijke oorzaken van problemen met draadloze verbindingen, zijn de volgende:
Netwerkconfiguratie (SSID of beveiliging) is gewijzigd.
Draadloos apparaat is niet correct geïnstalleerd of is uitgeschakeld.
Hardware van draadloos apparaat of router werkt niet.
Het draadloos apparaat wordt gestoord door andere apparaten.
OPMERKING: Draadloze netwerkapparaten worden slechts bij bepaalde computermodellen
meegeleverd. Als draadloze netwerkmogelijkheden niet wordt genoemd in de lijst met voorzieningen
aan de buitenkant van de originele computerverpakking, kunt u de deze functionaliteit aan de computer
toevoegen door een draadloos netwerkapparaat aan te schaffen.
Voordat u alle mogelijke oplossingen voor uw probleem met de netwerkverbinding een voor een gaat
doorlopen, moet u controleren of alle apparaatstuurprogramma's voor alle draadloze apparaten zijn
geïnstalleerd.
Gebruik de procedures in dit hoofdstuk om een computer te diagnosticeren en te herstellen die geen
verbinding kan maken met het netwerk dat u wilt gebruiken.
Kan geen verbinding met het WLAN tot stand brengen
Als u problemen hebt met het tot stand brengen van een WLAN-verbinding, controleert u of het
geïntegreerde WLAN-apparaat correct op uw computer is geïnstalleerd.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen.
Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
1. Selecteer Start > Computer > Systeem en beveiliging. Klik vervolgens in het veld Systeem op
Apparaatbeheer.
2. Klik op de pijl naast Netwerkadapters om de lijst uit te vouwen, zodat alle geïnstalleerde adapters
worden weergegeven.
3. Zoek het WLAN-apparaat in de lijst met netwerkadapters. De vermelding van een WLAN-apparaat
bevat de term draadloos, draadloos LAN, WLAN, Wi-Fi of 802.11.
Als er geen WLAN-apparaat wordt vermeld, beschikt de computer niet over een geïntegreerd
WLAN-apparaat of is het stuurprogramma van het WLAN-apparaat niet correct geïnstalleerd.
Raadpleeg de informatie en koppelingen naar websites in Help en ondersteuning voor meer informatie
over het oplossen van problemen met WLAN's.
24 Hoofdstuk 2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)
Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk
Windows kan automatisch een beschadigde WLAN-verbinding herstellen:
Als een netwerkpictogram wordt weergegeven in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram en klikt u vervolgens op Problemen
oplossen.
Windows reset het netwerkapparaat en probeert opnieuw verbinding te maken met een van de
voorkeursnetwerken.
Als geen netwerkstatuspictogram wordt weergegeven in het systeemvak, doet u het volgende:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
2. Klik op Problemen oplossen en selecteer het netwerk dat u wilt herstellen.
Netwerkpictogram wordt niet weergegeven
Als het netwerkpictogram niet wordt weergegeven in het systeemvak nadat u het WLAN hebt
geconfigureerd, betekent dit dat het softwarestuurprogramma ontbreekt of beschadigd is. Mogelijk wordt
ook een Windows-foutbericht weergegeven dat een apparaat niet gevonden is. Installeer het
stuurprogramma opnieuw.
Ga als volgt te werk om de nieuwste versie van de software van het WLAN-apparaat voor uw computer
op te halen:
1. Open uw webbrowser en ga naar
http://www.hp.com/support.
2. Selecteer uw land/regio.
3. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ het modelnummer
van uw computer in het zoekvak.
4. Druk op enter en volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Als het door u gebruikte WLAN-apparaat apart is aangeschaft, gaat u naar de website
van de fabrikant voor de recentste software.
Huidige netwerkbeveiligingscodes niet beschikbaar
Als u wordt gevraagd om een netwerksleutel of netwerknaam (SSID) wanneer u verbinding wilt maken
met een WLAN, is het netwerk beveiligd. U hebt de huidige codes nodig om verbinding te kunnen maken
met een beveiligd netwerk. De SSID en de netwerksleutel zijn alfanumerieke codes waarmee de
computer door het netwerk wordt herkend. U geeft deze codes in de computer op.
Als het netwerk is aangesloten op uw persoonlijke draadloze router, raadpleegt u de
gebruikershandleiding bij de router voor instructies over het instellen van dezelfde codes op zowel
de router als het WLAN-apparaat.
Als het een privé-netwerk betreft, bijvoorbeeld een netwerk in een kantoor of in een openbare
internetchatroom, vraagt u de codes aan de netwerkbeheerder en voert u de codes in wanneer dit
wordt gevraagd.
Bij sommige netwerken worden SSID's of netwerksleutels die op de routers of toegangspunten
worden gebruikt, regelmatig gewijzigd, ter verbetering van de beveiliging. In dat geval moeten de
codes op de computer dienovereenkomstig worden aangepast.
Draadloze verbindingen 25
Als u nieuwe sleutels en een nieuwe SSID heeft ontvangen voor een netwerk en u eerder was verbonden
met dat netwerk, gaat u als volgt te werk om verbinding te maken met het netwerk:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
2. Klik op Draadloze netwerken beheren in het linkerdeelvenster.
Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare WLAN's. Als u zich in een hotspot bevindt waar
meerdere WLAN's actief zijn, worden er meerdere netwerken weergegeven.
3. Selecteer het netwerk in de lijst, klik met de rechtermuisknop op het netwerk en klik vervolgens op
Eigenschappen.
OPMERKING: Als het gewenste netwerk niet in de lijst voorkomt, neemt u contact op met de
netwerkbeheerder om na te gaan of de router of het toegangspunt wel werkt.
4. Klik op het tabblad Beveiliging en voer de correcte versleutelingsgegevens voor draadloze
communicatie in het veld Netwerkbeveiligingssleutel in.
5. Klik op OK om deze instellingen op te slaan.
WLAN-verbinding is erg zwak
Als het netwerk erg zwak is of als de computer geen verbinding met een WLAN kan maken, gaat u als
volgt te werk om te zorgen voor minder interferentie van andere apparaten:
Plaats de computer dichter bij de draadloze router of het toegangspunt.
Schakel andere draadloze apparaten zoals magnetrons en draadloze en mobiele telefoons tijdelijk
uit, om ervoor te zorgen dat andere draadloze apparaten niet storen.
Als de verbinding niet verbetert, kunt u proberen om alle verbindingswaarden op het apparaat opnieuw
in te stellen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
2. Klik op Draadloze netwerken beheren in het linkerdeelvenster.
Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare WLAN's. Als u zich in een hotspot bevindt waar
meerdere WLAN's actief zijn, worden er meerdere netwerken weergegeven.
3. Klik op een netwerk en klik vervolgens op Verwijderen.
Kan geen verbinding maken met de draadloze router
Als u tevergeefs verbinding probeert te maken met de draadloze router, reset u de draadloze router
door de router gedurende 10 tot 15 seconden uit te zetten.
Als de computer daarna nog steeds geen verbinding met een WLAN kan maken, start u de draadloze
router opnieuw op. Raadpleeg de instructies van de routerfabrikant voor details.
Bekabelde verbindingen
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN)
Als u verbinding wilt maken met een lokaal netwerk (LAN), hebt u een 8-pins RJ-45-netwerkkabel nodig
(niet meegeleverd). Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, waarmee storing van
de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt voorkomen, sluit u de kabel aan op de computer met het
uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
26 Hoofdstuk 2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)
Ga als volgt te werk om de netwerkkabel aan te sluiten:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector van de computer (1).
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2).
WAARSCHUWING! Sluit geen modem- of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector, om het
risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Het modem moet zijn aangesloten op een analoge telefoonlijn via een 6-pins RJ-11-modemkabel (alleen
bepaalde modellen). In sommige landen/regio's is bovendien een land- of regiospecifieke
modemkabeladapter (alleen bepaalde modellen) vereist. Connectoren voor digitale PBX-systemen
lijken mogelijk op analoge telefoonconnectoren maar zijn niet compatibel met het modem.
WAARSCHUWING! Wanneer u het interne analoge modem aansluit op een digitale lijn kan dit het
modem permanent beschadigen. Koppel de modemkabel onmiddellijk los als u deze per ongeluk op
een digitale lijn hebt aangesloten.
Als de modemkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, waarmee storing van de ontvangst van tv-
en radiosignalen wordt voorkomen, sluit u de kabel aan op de computer met het uiteinde waar zich het
ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
Bekabelde verbindingen 27
Modemkabel aansluiten (alleen bepaalde modellen)
WAARSCHUWING! Sluit geen modem- of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector, om het
risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
Ga als volgt te werk om een modemkabel aan te sluiten:
1. Steek de modemkabel in de modemconnector (1) van de computer.
2. Steek de modemkabel in de RJ-11-telefoonaansluiting in de muur (2).
Land- of regiospecifieke modemkabeladapter aansluiten (alleen bepaalde modellen)
Telefoonconnectoren verschillen per land/regio. Als u de modem en de modemkabel (alleen bepaalde
modellen) wilt gebruiken buiten het land of de regio waarin u de computer hebt aangeschaft, moet u
een modemkabeladapter (alleen bepaalde modellen) aanschaffen voor specifieke landen/regio's.
Volg deze stappen om het modem aan te sluiten op een analoge telefoonlijn die geen RJ-11
telefoonconnector heeft:
1. Steek de modemkabel in de modemconnector (1) van de computer.
2. Steek de modemkabel in de modemkabelconnector (2).
28 Hoofdstuk 2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)
3. Steek de modemkabeladapter (3) in de telefoonaansluiting in de muur.
Locatie-instelling selecteren
Huidige locatieselectie weergeven
Ga als volgt te werk om de huidige locatie-instelling voor de modem weer te geven:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Klik op Klok, taal en regio.
3. Klik op Landinstellingen.
4. Klik op het tabblad Locatie om uw locatie weer te geven.
Nieuwe locaties toevoegen tijdens het reizen
Een locatie-instelling voor het land of de regio waarin u de computer hebt aangeschaft, is standaard de
enige beschikbare locatie-instelling voor het modem. Als u naar verschillende landen/regio's reist, stelt
u het interne modem in op een locatie-instelling die voldoet aan de gebruiksnormen van het land of de
regio waarin u de modem gebruikt.
Wanneer u nieuwe locatie-instellingen toevoegt, worden deze opgeslagen door de computer zodat u
op elk moment kunt schakelen tussen de instellingen. U kunt meerdere locatie-instellingen toevoegen
voor elk land en elke regio.
VOORZICHTIG: Wis de huidige land-/regio-instellingen voor het modem niet, om te voorkomen dat u
de instellingen voor uw eigen land/regio verliest. Voeg een nieuwe configuratie toe voor elke locatie
waar u het modem gebruikt. Op die manier kunt u het modem in andere landen/regio's gebruiken, terwijl
de configuratie voor uw eigen land/regio behouden blijft.
VOORZICHTIG: Selecteer het land of de regio waarin de computer zich bevindt, om te voorkomen
dat u het modem configureert op een manier die in strijd is met de lokale wet- en regelgeving voor
telecommunicatie. Mogelijk functioneert het modem niet correct als het verkeerde land of de verkeerde
regio is geselecteerd.
Bekabelde verbindingen 29
Ga als volgt te werk om een locatie-instelling voor het modem toe te voegen:
1. Selecteer Start > Apparaten en printers.
2. Klik vervolgens met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer weergeeft en klik op
Modeminstellingen.
OPMERKING: U moet een initieel (actueel) locatie-netnummer instellen voordat u het tabblad
Kiesregels kunt zien. Als u nog niet eerder een locatie hebt ingesteld, wordt u gevraagd om de
locatie op te geven wanneer u op Modeminstellingen klikt.
3. Klik vervolgens op het tabblad Kiesregels.
4. Klik op Nieuw. Het venster Nieuwe locatie wordt weergegeven.
5. In het vak Locatienaam typt u een naam (zoals “thuis” of “werk”) voor de nieuwe locatie-instelling.
6. Selecteer een land of regio in de keuzelijst Land/regio. (Indien u een land of regio selecteert die
niet ondersteund wordt door het modem, wordt de land/regio-selectie voor VS of VK standaard
weergegeven.)
7. Voer het netnummer, een telecombedrijfcode (indien nodig) en het nummer om een externe lijn te
openen in (indien nodig).
8. Naast Kiezen met, klikt u op Toon of Puls.
9. Klik op OK om uw nieuwe locatie-instelling op te slaan. Het venster Telefoon- en modemopties
wordt weergegeven.
10. Ga als volgt te werk:
Klik op OK om uw nieuwe locatie-instelling als de huidige locatie op te slaan.
Selecteer uw voorkeur in de instellingen in de lijst Locatie en klik vervolgens op OK om een
andere locatie-instelling als de huidige locatie-instelling te selecteren.
OPMERKING: U kunt de voorgaande procedure gebruiken om locatie-instellingen toe te
voegen voor locaties binnen uw eigen land/regio en in andere landen/regio's. U kunt
bijvoorbeeld een instelling 'Werk' toevoegen met kiesregels voor het bereiken van een externe
lijn.
30 Hoofdstuk 2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)
Problemen met reisverbinding oplossen
Als u problemen ondervindt met de modemverbinding bij gebruik van de computer buiten het land of de
regio waarin u de computer hebt aangeschaft, probeert u de volgende suggesties.
Controleer het type telefoonlijn.
Het modem vereist een analoge en geen digitale telefoonlijn. Een lijn die omschreven wordt als
een PBX-lijn is gewoonlijk een digitale lijn. Een telefoonlijn die omschreven wordt als een datalijn,
faxapparaatlijn, modemlijn of standaard telefoonlijn is gewoonlijk een analoge lijn.
Controleer op puls- of toonkeuze.
Een analoge telefoonlijn ondersteunt een van 2 kiesmodi: puls- of toonkeuze. Deze opties voor de
kiesmodus worden geselecteerd in de instellingen Telefoon- en modemopties. De geselecteerde
optie voor de kiesmodus moet overeenkomen met de kiesmodus die ondersteund wordt door de
telefoonlijn in uw locatie.
Doe het volgende om de kiesmodus te bepalen die ondersteund wordt door een telefoonlijn: kies
enkele cijfers op de telefoon en luister vervolgens naar kliktonen (pulsen) of pieptonen. Kliktonen
wijzen erop dat de telefoonlijn pulskeuze ondersteunt. Pieptonen wijzen erop dat de telefoonlijn
toonkeuze ondersteunt.
Ga als volgt te werk om de kiesmodus in uw huidige modemlocatie-instelling te wijzigen:
1. Selecteer Start > Apparaten en printers.
2. Klik vervolgens met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer weergeeft en klik op
Modeminstellingen.
3. Klik vervolgens op het tabblad Kiesregels.
4. Selecteer uw modemlocatie-instelling.
5. Klik op Bewerken.
6. Klik op Toon of Puls.
7. Klik twee keer op OK.
Controleer het telefoonnummer dat u kiest en de respons van het externe modem.
Kies een telefoonnummer, controleer of er een respons is van het externe modem en haak
vervolgens in.
Stel het modem zodanig in dat kiestonen genegeerd worden.
Indien het modem een kiestoon ontvangt die het niet kan herkennen, kiest het modem niet en
verschijnt een foutbericht “Geen kiestoon”.
Ga als volgt te werk om het modem zodanig in te stellen dat alle kiestonen worden genegeerd
alvorens te kiezen:
1. Selecteer Start > Apparaten en printers.
2. Klik vervolgens met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer weergeeft en klik op
Modeminstellingen.
3. Klik vervolgens op het tabblad Modems.
4. Klik op de vermelding van het modem in de lijst.
5. Klik op Eigenschappen.
6. Klik op Modem.
Bekabelde verbindingen 31
7. Schakel het selectievakje uit voor Op kiestoon wachten voordat het nummer wordt
gekozen.
8. Klik twee keer op OK.
32 Hoofdstuk 2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)
3 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Aanwijsapparaten gebruiken
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen
Via de eigenschappen voor de muis in Windows® kunt u de instellingen voor aanwijsapparaten
aanpassen aan uw wensen. U kunt bijvoorbeeld de knopconfiguratie, kliksnelheid en opties voor de
aanwijzer instellen.
Als u de eigenschappen van de muis wilt weergeven, selecteert u Start > Apparaten en printers. Klik
vervolgens met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer weergeeft en selecteer
Muisinstellingen.
Touchpad gebruiken
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u uw vinger over het oppervlak van het touchpad in de richting
waarin u de aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de knoppen van het touchpad zoals u de knoppen op een
externe muis zou gebruiken. Als u omhoog en omlaag wilt schuiven met de verticale schuifzone van het
touchpad, schuift u met uw vinger omhoog en omlaag over de lijnen.
OPMERKING: Als u het touchpad gebruikt om de aanwijzer te verplaatsen, haalt u eerst uw vinger
van het touchpad voordat u uw vinger op de schuifzone plaatst. Als u uw vinger doorschuift van het
touchpad naar de schuifzone, wordt de schuiffunctie niet geactiveerd.
Muisbesturing gebruiken
Druk de EasyPoint-muisbesturing in de richting waarin u de cursor op het scherm wilt bewegen. Gebruik
de linker- en rechterknop van de EasyPoint-muisbesturing net zoals u de linker- en rechterknop op een
externe muis gebruikt.
Externe muis aansluiten
U kunt een externe USB-muis aansluiten op de computer via een van de USB-poorten op de computer.
U kunt ook een USB-muis aansluiten op het systeem via de poorten op een optioneel
dockingapparaat.
Aanwijsapparaten gebruiken 33
Toetsenbord gebruiken
Toetsenbordlampje gebruiken
Het toetsenbordlampje verlicht het toetsenbord van de computer als er weinig licht is.
1. Om het toetsenbordlampje te openen en aan te doen, drukt u op de knop van het
toetsenbordlampje.
2. Druk nogmaals op de knop om het toetsenbordlampje in te schakelen.
Sneltoetsen gebruiken
Sneltoetsen zijn combinaties van de fn-toets (1) met de esc-toets (2) of met een van de functietoetsen
(3).
De pictogrammen op de toetsen f3, f4 en f8 tot en met f11 geven de functies van de sneltoetsen weer.
Sneltoetsfuncties en procedures voor sneltoetsen worden beschreven in de volgende gedeelten.
34 Hoofdstuk 3 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Ga als volgt te werk om een sneltoetsopdracht uit te voeren met het toetsenbord van de computer:
Druk kort op de fn-toets en druk vervolgens kort op de tweede toets van de sneltoetsopdracht.
– of –
Houd de fn-toets ingedrukt, druk kort op de tweede toets van de sneltoetsopdracht en laat
vervolgens beide toetsen tegelijk los.
Sneltoets Beschrijving
fn+esc esc Hiermee geeft u informatie weer over de hardwareonderdelen en het versienummer
van het systeem-BIOS.
fn+f3 Activeert de slaapstand waarbij uw informatie in het systeemgeheugen wordt
opgeslagen. Het scherm wordt leeg en de energiebesparingsmodus wordt
geactiveerd. Wanneer de computer in de slaapstand staat, knipperen de aan/uit-
lampjes.
Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop.
VOORZICHTIG: Sla uw werk op voordat u de slaapstand activeert, om het risico
van gegevensverlies te beperken.
OPMERKING: Als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de
computer in de slaapstand staat, wordt automatisch de hibernationstand geactiveerd
en worden de gegevens die zich in het geheugen bevinden op de vaste schijf
opgeslagen.
De functie van de sneltoets fn+f3 kan worden gewijzigd. U kunt bijvoorbeeld de
sneltoets fn+f3 zodanig instellen dat u hiermee de hibernationstand activeert in
plaats van de slaapstand.
OPMERKING: In alle vensters in het besturingssysteem Windows verwijst de term
slaapstandknop naar de sneltoets fn+f3.
fn+f4 Hiermee schakelt u tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn
aangesloten. Als bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt de
weergave iedere keer dat u op fn+f4 drukt, overgeschakeld tussen het scherm van
de computer, de monitor, en zowel het computerscherm als de monitor tegelijk.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard
om videogegevens van de computer te ontvangen. De hotkey fn+f4 kan ook de
weergave overschakelen tussen andere apparaten die van de computer
videogegevens ontvangen.
fn+f8 Geeft oplaadgegevens weer voor alle geïnstalleerde accu's. Op het scherm wordt
zowel weergegeven welke accu’s worden opgeladen als de resterende lading van
elke accu.
fn+f9 Hiermee verlaagt u de helderheid van het scherm.
fn+f10 Hiermee verhoogt u de helderheid van het scherm.
fn+f11 Activeert en deactiveert de omgevingslichtsensor.
HP QuickLook 3 gebruiken
Met QuickLook 3 kunt u agenda-items, contactgegevens, gegevens uit Postvak IN en taakgegevens uit
Microsoft Outlook opslaan op de vaste schijf van de computer. Wanneer de computer is uitgeschakeld,
HP QuickLook 3 gebruiken 35
kunt u op de QuickLook-knop van de computer drukken om deze informatie te bekijken zonder te hoeven
wachten tot het besturingssysteem is opgestart.
Met QuickLook 3 kunt u contactgegevens, agendagegevens, e-mailgegevens en taken beheren zonder
de computer te hoeven opstarten.
OPMERKING: QuickLook 3 ondersteunt de slaapstand of de hibernationstand in Windows niet.
Raadpleeg de helpfunctie van de QuickLook 3-software voor meer informatie over het configureren en
gebruiken van QuickLook 3.
Toetsenblokken gebruiken
De computer heeft een geïntegreerd numeriek toetsenblok en ondersteunt tevens een optioneel extern
numeriek toetsenblok of een optioneel extern toetsenbord met een numeriek toetsenblok.
Onderdeel Beschrijving
(1) fn-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de num lk-toets, wordt
het geïntegreerde numerieke toetsenbord ingeschakeld.
(2) Num Lock-lampje Aan: num lock is ingeschakeld.
(3) Geïntegreerd numeriek toetsenblok Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, kan het worden gebruikt
als een extern numeriek toetsenblok.
(4) num lk-toets Met deze toets in combinatie met de fn-toets schakelt u het
numeriek toetsenblok in of uit.
36 Hoofdstuk 3 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken
U kunt de vijftien toetsen van het geïntegreerde numerieke toetsenblok op dezelfde manier gebruiken
als de toetsen van een extern toetsenblok. Wanneer het geïntegreerde numerieke toetsenblok is
ingeschakeld, voert u met elke toets van dit toetsenblok de functie uit die wordt aangegeven door het
pictogram in de rechterbovenhoek van de toets.
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen
Druk op fn+num lk om het geïntegreerde numerieke toetsenblok in te schakelen. Druk nogmaals op
fn+num lk om de standaardtoetsenbordfuncties van de toetsen te herstellen.
OPMERKING: Het geïntegreerde numerieke toetsenblok functioneert niet wanneer een extern
toetsenbord of een extern numeriek toetsenblok is aangesloten op de computer of een optioneel
dockingapparaat.
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde toetsenblok
U kunt tijdelijk schakelen tussen de standaardwerking van de toetsen van het geïntegreerde numerieke
toetsenblok en de numerieke functie. Gebruik hiervoor de toets fn of de toetsencombinatie fn+shift.
Als u de toetsenblokfunctie van een toetsenbloktoets wilt activeren wanneer het toetsenblok is
uitgeschakeld, houdt u de fn-toets ingedrukt terwijl u op de toetsenbloktoets drukt.
Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, gebruikt u de toetsenbloktoetsen als volgt tijdelijk als
standaardtoetsen:
Houd de fn-toets ingedrukt en druk op de toetsenbloktoets om kleine letters te typen.
Houd de toetsen fn+shift ingedrukt om hoofdletters te typen.
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken
Bij de meeste externe numerieke toetsenblokken is de werking van de toetsen afhankelijk van het wel
of niet ingeschakeld zijn van num lock. (Num lock is standaard uitgeschakeld.) Bijvoorbeeld:
Wanneer num lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen.
Wanneer num lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, page
up-toets of page down-toets.
Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het num lock-lampje op de
computer branden. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het num
lock-lampje op de computer uit.
U schakelt als volgt num lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok:
Druk op de toets num lk op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer.
Touchpad en toetsenbord reinigen
Als het touchpad vies of vettig wordt, is het mogelijk dat de aanwijzer onverwachte bewegingen gaat
maken. U kunt dit vermijden door het touchpad te reinigen met een vochtige doek en uw handen
regelmatig te wassen wanneer u met de computer werkt.
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuiger om het toetsenbord te reinigen, om het risico van een
elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een stofzuiger kan stofdeeltjes op het
oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
Touchpad en toetsenbord reinigen 37
Reinig het toetsenbord regelmatig om te voorkomen dat toetsen blijven steken en om stof, pluisjes en
kruimels te verwijderen die onder de toetsen terechtkomen. U kunt een spuitbus met perslucht en een
rietje gebruiken om lucht rondom en onder de toetsen te blazen en vuil te verwijderen.
38 Hoofdstuk 3 Aanwijsapparaten en toetsenbord
4 Multimedia
Multimediavoorzieningen
De computer bevat multimediavoorzieningen waarmee u muziek kunt beluisteren, naar films kunt kijken
en afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De computer beschikt mogelijk over de volgende
multimediacomponenten:
Optische-schijfeenheid voor het afspelen van audio- en videoschijven
Geïntegreerde luidsprekers om muziek te beluisteren;
Geïntegreerde microfoons om zelf geluid op te nemen;
Geïntegreerde webcam waarmee u video kunt opnemen en delen;
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek, films, afbeeldingen en foto's kunt
weergeven en beheren.
OPMERKING: De computer beschikt mogelijk niet over alle vermelde componenten.
Multimediacomponenten herkennen
De volgende afbeelding en tabel geven informatie over de multimediavoorzieningen van de computer.
Multimediavoorzieningen 39
Onderdeel Beschrijving
(1) Webcam Hiermee kunt u audio en videobeelden vastleggen en foto's maken.
(2) Interne microfoons (2) Hiermee neemt u geluid op.
OPMERKING: De interne microfoons gebruiken een technologie
met twee arrays, die zorgt voor een betere opname van spraak en
omgevingsgeluiden onderdrukt.
(3) Knop Geluid harder Hiermee verhoogt u het geluidsvolume.
(4) Knop Geluid zachter Hiermee verlaagt u het geluidsvolume.
(5) Knop Geluid uit Hiermee schakelt u de geluidsweergave van het systeem uit (en
weer in).
(6) Audio-uitgang (hoofdtelefoon)/Audio-ingang
(microfoon)
Hierop kunt u optionele stereoluidsprekers met eigen voeding, een
hoofdtelefoon, een oortelefoon of een headset aansluiten. Ook
kunt u hierop de microfoon van een optionele headset aansluiten.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de
hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt u het risico
van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie over
voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende informatie over
veiligheid.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit op
de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers
uitgeschakeld.
(7) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het geluid van de computer weergegeven.
Multimediasoftware
De computer bevat vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek kunt afspelen, naar
films kunt kijken en afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De volgende gedeelten bevatten meer
informatie over vooraf geïnstalleerde multimediasoftware en over het installeren van
multimediasoftware vanaf een cd of dvd.
Toegang tot vooraf geïnstalleerde multimediasoftware
Ga als volgt te werk om toegang tot vooraf geïnstalleerde multimediasoftware te krijgen:
Selecteer Start > Alle programma's en open vervolgens het multimediaprogramma dat u wilt
gebruiken.
OPMERKING: Sommige programma's bevinden zich mogelijk in submappen.
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor informatie over de software
die bij de computer is geleverd. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op schijven,
of kunnen op de website van de fabrikant staan.
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren
Ga als volgt te werk om multimediasoftware vanaf een cd of dvd te installeren:
1. Plaats de schijf in de optische-schijfeenheid of een optionele externe optische-schijfeenheid.
2. Volg de installatie-instructies die worden gegeven in de installatiewizard.
3. Start de computer opnieuw op als daarom wordt gevraagd.
40 Hoofdstuk 4 Multimedia
Audio
Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende audiovoorzieningen te gebruiken:
Muziek afspelen via de computerluidsprekers en/of aangesloten externe luidsprekers
Geluid opnemen met de interne microfoons of een optionele externe microfoon
Muziek downloaden van internet
Multimediapresentaties maken met beeld en geluid
Beeld en geluid overbrengen met expresberichtenprogramma's
Radioprogramma's als audiostream ontvangen (alleen bepaalde modellen) of FM-radiosignalen
ontvangen
Audio-cd's maken of "branden" met de optische-schijfeenheid (alleen bepaalde modellen) of een
optionele externe optische-schijfeenheid.
Geluidsvolume aanpassen
U kunt het geluidsvolume regelen met de volgende voorzieningen:
Volumeknoppen van de computer:
Als u het geluid wilt uitschakelen of weer wilt inschakelen, drukt u op de knop Geluid uit (1).
Als u het geluid zachter wilt zetten, drukt u op de knop Geluid zachter (2) tot het gewenste
geluidsniveau is bereikt.
Als u het geluid harder wilt zetten, drukt u op de knop Geluid harder (3) tot het gewenste
geluidsniveau is bereikt.
Volumeregeling van Windows:
a. Klik op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
b. Zet het geluid harder of zachter door de schuifregelaar omhoog of omlaag te bewegen. Klik
op het pictogram Het luidsprekervolume dempen om het geluid te dempen.
Audio 41
– of –
a. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak en klik op
Volumemixer openen.
b. In de kolom Luidsprekers zet u het geluid harder of zachter door de schuifregelaar omhoog
of omlaag te bewegen. U kunt het geluid ook uitschakelen door op het pictogram Het
luidsprekervolume dempen te klikken.
Ga als volgt te werk om het pictogram Luidsprekers weer te geven in het systeemvak, als dat niet
het geval is:
a. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de
pijl aan de linkerkant van het systeemvak).
b. Klik op Meldingspictogrammen aanpassen.
c. Selecteer onder Gedrag de optie Pictogram en meldingen weergeven voor het pictogram
Volume.
d. Klik op OK.
Volumeregeling van programma:
Het volume kan ook binnen bepaalde programma's worden geregeld.
Externe audioapparatuur aansluiten
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg de Informatie over voorschriften, veiligheid
en milieu voor aanvullende veiligheidsinformatie.
Als u externe apparaten zoals externe luidsprekers, een hoofdtelefoon of een microfoon wilt aansluiten,
raadpleegt u de bij het apparaat verstrekte informatie. Voor optimale resultaten zijn de volgende tips
van belang:
Zorg dat de apparaatkabel correct is aangesloten op de juiste connector van de computer.
(Kabelconnectoren hebben normaliter een kleurcodering die overeenkomt met die van de
corresponderende connectoren op de computer.)
Installeer alle stuurprogramma's die zijn vereist voor het externe apparaat.
OPMERKING: Een stuurprogramma is een vereist programma dat fungeert als "vertaler" tussen
het apparaat en de programma's die gebruikmaken van het apparaat.
42 Hoofdstuk 4 Multimedia
Audiofuncties controleren
U controleert het systeemgeluid van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Klik op Hardware en geluiden.
3. Klik op Geluid.
4. Wanneer het venster Geluid verschijnt, klikt u op het tabblad Geluiden. Selecteer onder
Programmagebeurtenissen het gewenste geluid, zoals een pieptoon of een alarmsignaal, en klik
op de knop Test.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers van de computer of de aangesloten
hoofdtelefoon.
Ga als volgt te werk om de opnamefuncties van de computer te controleren:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Geluidsrecorder.
2. Klik op Begin met opnemen en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het bureaublad op.
3. Open Windows Media Player en speel het geluid af.
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
Als u de audio-instellingen van de computer wilt bevestigen of wijzigen, selecteert u Start >
Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Geluid.
Video
Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende videovoorzieningen te gebruiken:
Films bekijken;
Spelletjes spelen via internet
Afbeeldingen en video's bewerken voor presentaties
Externe videoapparatuur aansluiten
Externe monitor of projector aansluiten
Uw computer heeft een externe-monitorpoort en een DisplayPort waarmee u een externe monitor of
projector kunt aansluiten.
Externe-monitorpoort gebruiken
Via de externe-monitorpoort sluit u een extern VGA-weergaveapparaat aan op de computer, zoals een
externe VGA-monitor of VGA-projector. De externe-monitorpoort is een analoge weergave-interface.
Video 43
Sluit de kabel van het apparaat aan op de externe-monitorpoort om een VGA-weergaveapparaat
aan te sluiten.
OPMERKING: Als een extern weergaveapparaat op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld
geeft, drukt u op fn+f4 om het beeld naar het apparaat te schakelen. Druk herhaaldelijk op fn+f4 om te
schakelen tussen weergave op het computerbeeldscherm en het externe weergaveapparaat.
DisplayPort gebruiken
De DisplayPort sluit een optioneel digitaal weergaveapparaat aan, zoals een hoogwaardige monitor of
projector, op het apparaat. De DisplayPort levert een hogere prestatie dan de externe VGA-monitorpoort
en verbetert de digitale aansluiting.
Sluit de kabel van het apparaat aan op de DisplayPort om een digitaal weergaveapparaat aan te
sluiten.
OPMERKING: Als een extern weergaveapparaat op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld
geeft, drukt u op fn+f4 om het beeld naar het apparaat te schakelen. Druk herhaaldelijk op fn+f4 om te
schakelen tussen weergave op het computerbeeldscherm en het externe weergaveapparaat.
44 Hoofdstuk 4 Multimedia
Optische-schijfeenheden (alleen bepaalde modellen)
Type optische-schijfeenheid bepalen
Selecteer Start > Computer.
U ziet een lijst met alle apparaten die zijn geïnstalleerd op de computer, waaronder de optische-
schijfeenheid.
Cd of dvd afspelen
1. Schakel de computer in.
2. Druk op de ejectknop (1) op het voorpaneel van de optische-schijfeenheid om de lade te openen.
3. Trek de lade uit (2).
4. Houd de schijf bij de randen vast en plaats de schijf op de as in de lade met het label naar boven.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins
schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen.
5. Druk de schijf voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt (3).
6. Sluit de lade.
7. Als u nog geen mediaspeler hebt geselecteerd, wordt het dialoogvenster Automatisch afspelen
geopend en kunt u selecteren hoe u de inhoud van het medium wilt gebruiken. Kies Windows Media
Player, dat vooraf is geïnstalleerd op de computer.
OPMERKING: Nadat u een schijf hebt geplaatst, volgt een korte pauze.
Als de slaapstand of de hibernationstand per ongeluk wordt geactiveerd tijdens het afspelen van een
schijf:
Het afspelen kan worden onderbroken.
Er kan een waarschuwing verschijnen met de vraag of u wilt doorgaan. Als dit bericht verschijnt,
klikt u op Nee.
U moet mogelijk de cd of dvd opnieuw starten om het afspelen te hervatten.
Optische-schijfeenheden (alleen bepaalde modellen) 45
Regio-instelling voor dvd's wijzigen
De meeste dvd's met auteursrechtelijk beschermde bestanden bevatten ook regiocodes. Regiocodes
zijn een hulpmiddel voor de internationale bescherming van auteursrechten.
U kunt een dvd met regiocode alleen afspelen als de regiocode op de dvd overeenkomt met de regio-
instelling van uw dvd-station.
VOORZICHTIG: U kunt de regio-instelling van de dvd-drive slechts vijf keer wijzigen.
De vijfde regio-instelling die u selecteert, wordt de permanente regio-instelling van het dvd-station.
Op het tabblad DVD-regio kunt u zien hoe vaak u de regio-instelling nog kunt wijzigen.
Ga als volgt te werk om de instelling te wijzigen met het besturingssysteem:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Apparaatbeheer.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als
het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
2. Klik op het plusteken (+) naast Dvd-/cd-rom-stations.
3. Klik met de rechtermuisknop op het dvd-station waarvan u de regio-instelling wilt wijzigen en klik
vervolgens op Eigenschappen.
4. Klik op het tabblad DVD-regio en wijzig de instelling.
5. Klik op OK.
Cd of dvd maken ('branden')
VOORZICHTIG: Neem de auteursrechtwaarschuwing in acht. Het illegaal kopiëren van
auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's , films, uitzendingen en
geluidsopnamen, is een strafrechtelijke overtreding op grond van het toepasselijke auteursrecht.
Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
Als de optische-schijfeenheid van het type cd-rw, dvd-rw of dvd±-rw is, kunt u met behulp van software
zoals Windows Media Player gegevens- en audiobestanden branden, waaronder MP3- en WAV-
muziekbestanden. Voor het branden van videobestanden naar een cd of dvd gebruikt u MyDVD.
Neem de volgende richtlijnen in acht bij het branden van een cd of dvd:
Sla eventuele open bestanden op en sluit ze en sluit alle programma's af voordat u een schijf
brandt.
Een cd-r of dvd-r is gewoonlijk het meest geschikt voor het branden van audiobestanden, omdat
de informatie na het kopiëren niet meer kan worden gewijzigd.
Omdat sommige stereo-installaties in huis of in de auto geen cd-rw's kunnen afspelen, kunt u het
beste cd-r's gebruiken om muziek-cd's te branden.
Een cd-rw of dvd-rw is over het algemeen het beste voor het branden van gegevensbestanden of
voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd brandt die niet kan
worden gewijzigd.
46 Hoofdstuk 4 Multimedia
Dvd-spelers in beeld- en geluidsystemen voor thuisgebruik ondersteunen gewoonlijk niet alle dvd-
indelingen. Raadpleeg de handleiding bij de dvd-speler voor een overzicht van ondersteunde
indelingen.
Een MP3-bestand neemt minder ruimte in beslag dan andere indelingen voor muziekbestanden,
en het proces voor het maken van een MP3-schijf is hetzelfde als het proces voor het maken van
een gegevensbestand. MP3-bestanden kunnen alleen worden afgespeeld op MP3-spelers of op
computers waarop MP3-software is geïnstalleerd.
Ga als volgt te werk om een een cd of dvd te branden:
1. Download of kopieer de bronbestanden naar een map op de vaste schijf.
2. Plaats een lege cd of dvd in de optische-schijfeenheid (alleen bepaalde modellen) of een optionele
externe optische-schijfeenheid.
3. Selecteer Start > Alle programma's en selecteer de software die u wilt gebruiken.
4. Selecteer het type cd of dvd dat u wilt maken: gegevens, audio of video.
5. Klik met de rechtermuisknop op Start, klik op Open Windows Explorer (Windows Verkenner
openen) en ga naar de map waarin de bronbestanden zijn opgeslagen.
6. Open de map en sleep de bestanden naar de schijfeenheid die de lege schijf bevat.
7. Start het brandproces, zoals aangegeven door het programma dat u hebt geselecteerd.
Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor specifiekere instructies. Deze instructies kunnen
worden geleverd bij de software, op schijf of op de website van de fabrikant.
Optische schijf verwijderen (cd of dvd)
1. Druk op de ejectknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen en trek de lade voorzichtig
zo ver mogelijk uit (2).
2. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
3. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Optische-schijfeenheden (alleen bepaalde modellen) 47
Webcam
OPMERKING: In dit gedeelte worden de voorzieningen beschreven die op de meeste modellen
beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet alle voorzieningen op uw computer beschikbaar.
De computer heeft een geïntegreerde webcam, die zich boven aan het beeldscherm bevindt. Met de
vooraf geïnstalleerde software kunt u met behulp van de webcam foto's maken en video en audio
opnemen. U kunt een voorbeeld van de foto of de video- of audio-opname weergeven en deze opslaan
op de vaste schijf.
Als u de webcam en de HP Webcam-software wilt gebruiken, selecteert u Start >
Alle programma’s > HP > HP Webcam.
Met de webcamsoftware kunt u experimenteren met de volgende voorzieningen:
Video opnemen.
Audio opnemen en afspelen.
Video streamen met software voor expresberichten.
Foto’s maken.
De HP Business Card Reader gebruiken om visitekaartjes om te zetten in een bruikbare database
met contactgegevens.
Bij het gebruik van de webcam krijgt u de beste resultaten als u zich aan de volgende richtlijnen houdt:
Controleer of u de laatste versie van een expresberichtenprogramma hebt, voordat u een
videogesprek begint.
Het is mogelijk dat de webcam niet goed werkt over sommige firewalls in netwerken.
OPMERKING: Als u problemen ondervindt bij het weergeven of verzenden van
multimediabestanden naar iemand in een ander lokaal netwerk of buiten uw netwerkfirewall,
schakelt u de firewall tijdelijk uit. Voer de gewenste acties uit en schakel de firewall vervolgens
weer in. Als u het probleem permanent wilt oplossen, configureert u de firewall waar nodig opnieuw
en past u het beleid en de instellingen van andere inbraakdetectiesystemen aan. Neem voor meer
informatie contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling.
Plaats felle lichtbronnen waar mogelijk achter de webcam en buiten het beeldgebied.
Eigenschappen webcam aanpassen
U kunt de volgende eigenschappen van de webcam aanpassen:
Brightness (Helderheid): Hiermee stelt u de hoeveelheid licht in het beeld in. Een hogere instelling
voor helderheid zorgt voor een lichter beeld. Een lagere instelling voor helderheid zorgt voor een
donkerder beeld.
Contrast: Hiermee stelt u het verschil tussen lichtere en donkerdere delen van het beeld in. Een
hogere instelling voor contrast zorgt voor een scherper beeld. Een lagere instelling voor contrast
behoudt het oorspronkelijke dynamische bereik, maar zorgt voor een vlakker beeld.
Hue (Kleurtint): Hiermee stelt u het kleuraspect in dat de kleur onderscheidt van andere kleuren
(waardoor een kleur bijvoorbeeld als rood, groen of blauw wordt waargenomen). Tint is niet
hetzelfde als verzadiging. Verzadiging is de intensiteit van de tint.
Saturation (Verzadiging): Hiermee stelt u de kracht van een kleur in het uiteindelijke beeld in. Een
hogere instelling voor verzadiging zorgt voor een meer uitgesproken beeld. Een lagere instelling
voor verzadiging zorgt voor een subtieler beeld.
48 Hoofdstuk 4 Multimedia
Sharpness (Scherpte): Hiermee stelt u de definitie van randen in een beeld in. Een hogere
instelling voor scherpte zorgt voor een sterker gedefinieerd beeld. Een lagere instelling voor
scherpte zorgt voor een zachter beeld.
Gamma (Kleurgamma): Hiermee stelt u het contrast in dat van invloed is op de middelste
grijswaarden of middentonen van een afbeelding. Met deze optie kunt u de helderheid van de
middelste grijswaarden en middentonen instellen, zonder de donkere en lichte plekken drastisch
aan te passen. Een lagere instelling voor gamma zorgt ervoor dat grijstinten in de richting van zwart
gaan en donkere kleuren nog donkerder worden.
Backlight Compensation (Tegenlichtcorrectie) : Hiermee wordt het beeld gecorrigeerd als er
sprake is van veel tegenlicht. Als dit niet zou gebeuren, zou het beeld onduidelijk worden of zou
alleen een silhouet van het onderwerp zichtbaar zijn.
Night Mode (Nachtmodus): Hiermee compenseert u omstandigheden met weinig licht.
Zoom (alleen bepaalde modellen): Hiermee wordt het zoompercentage aangepast voor het maken
van foto's en het opnemen van video.
Horizontaal of verticaal: Hiermee draait u het beeld horizontaal of verticaal.
50Hz of 60Hz: Hiermee past u de sluitersnelheid aan om een video-opname te krijgen waarvan
het beeld niet flikkert.
Aanpasbare, vooraf ingestelde profielen voor verschillende lichtomstandigheden corrigeren de
volgende omstandigheden: gloeiend, fluorescerend, halogeen, zonnig, bewolkt, nacht.
Webcamfocus instellen
Ga als volgt te werk om de webcamfocus in te stellen:
1. Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP Webcam.
2. Klik op het pictogram Menu en vervolgens op Instellingen.
3. Klik op het tabblad Opties.
Hierbij hebt u de volgende mogelijkheden:
Normaal: de fabrieksinstelling van de camera, die geschikt is voor normale fotografie. Het bereik
is van een aantal meters voor de lens tot oneindig.
Macro: de focusinstelling voor close-up, voor het maken van foto's en het opnemen van video op
zeer korte afstand.
Visitekaartjes vastleggen
U kunt de webcam in combinatie met het programma HP Business Card Reader gebruiken om foto’s
te maken van visitekaartjes en de tekst te exporteren naar verschillende typen adresboeksoftware, zoals
Contactpersonen van Microsoft® Outlook.
Ga als volgt te werk om een opname van een visitekaartje te maken:
1. Klik op Start > Alle programma's > HP > HP Business Card Reader.
2. Als u informatie van één visitekaartje wilt vastleggen, selecteert u Enkele scan.
– of –
Als u informatie van meerdere visitekaartjes wilt vastleggen, selecteert u Meerdere scannen.
Webcam 49
3. Plaats een visitekaartje in het visitekaartjesslot aan de voorkant van de computer (1) en schuif het
kaartje naar links (2) zodat dit zich recht onder de webcam bevindt.
OPMERKING: Als het slot zich voor een deel voor de tekst bevindt, draait u de kaart 180 graden.
Houd de tekst naar de webcam gericht.
4. Breng het beeldscherm langzaam omlaag (1) totdat het webcamlampje (2) stopt met knipperen en
een geluid wordt weergegeven. Dit geeft aan dat de webcam goed is gefocust.
5. Als u meerdere visitekaartjes vastlegt, haalt u het eerste kaartje uit het slot en plaatst u het tweede.
Het webcamlampje gaat branden wanneer het kaartje in focus is. Vervolgens neemt de webcam
een foto van het visitekaartje en gaat het webcamlampje uit.
Herhaal deze stap om nog meer visitekaartjes vast te leggen.
6. Wanneer u klaar bent met het vastleggen van de informatie van de visitekaartjes, haalt u het kaartje
uit het slot en doet u het beeldscherm weer helemaal open.
7. Controleer de informatie die HP Business Card Reader heeft vastgelegd, om zeker te stellen dat
het volledig is.
50 Hoofdstuk 4 Multimedia
5 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen
Energiebesparende standen gebruiken
Standaard zijn twee energiebesparende voorzieningen ingeschakeld: de slaapstand en de
hibernationstand.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm
leeggemaakt. Uw werk wordt in het geheugen opgeslagen. Het beëindigen van de slaapstand gaat
sneller dan het beëindigen van de hibernationstand. Als de slaapstand gedurende lange tijd geactiveerd
is of als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de slaapstand is geactiveerd, wordt de
hibernationstand geactiveerd.
Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een hibernationbestand
op de vaste schijf en wordt de computer afgesloten.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externe mediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de
audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Wanneer de computer in de slaapstand of de hibernationstand staat, is het niet
mogelijk om netwerkverbindingen te maken of de computer te gebruiken.
OPMERKING: Als HP 3D DriveGuard een schijf heeft geparkeerd, zal de computer de slaapstand of
de hibernationstand niet activeren en wordt het beeldscherm uitgeschakeld.
Slaapstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de slaapstand wordt geactiveerd als de computer 15 minuten
inactief is geweest en op accuvoeding werkt, of als de computer 30 minuten inactief is geweest en op
een externe voedingsbron werkt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de time-outs wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van
het Configuratiescherm van Windows®.
Wanneer de computer is ingeschakeld, kunt u op een van de volgende manieren de slaapstand
activeren:
Druk op fn+f3.
Klik op Start, vervolgens op de pijl naast de knop Afsluiten en dan op Slaapstand.
U beëindigt als volgt de slaapstand:
Druk op de aan/uit-knop.
Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en verschijnt uw werk
op het punt waar u was gestopt met werken en de slaapstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u hebt ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de slaapstand te beëindigen,
moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Opties voor energiebeheer instellen 51
Hibernationstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de hibernationstand wordt geactiveerd als de computer 1080
minuten (18 uur) inactief is geweest en op accuvoeding of netvoeding werkt, of wanneer de acculading
een kritiek laag niveau bereikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows.
U activeert als volgt de hibernationstand:
1. Klik op Start en klik vervolgens op de pijl naast de knop Afsluiten.
2. Klik op Hibernationstand.
U beëindigt als volgt de hibernationstand:
Druk op de aan/uit-knop.
De aan/uit-lampjes gaan branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was gestopt
met werken en de hibernationstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u hebt ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de hibernationstand te
beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Accumeter gebruiken
De Accumeter bevindt zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Met de Accumeter
hebt u snel toegang tot Energiebeheer, kunt u de acculading bekijken en een ander
energiebeheerschema selecteren.
Beweeg de cursor over het pictogram van de Accumeter om de acculading en het huidige
energiebeheerschema weer te geven.
Klik op het pictogram van de Accumeter en selecteer een item in de lijst om toegang te krijgen tot
Energiebeheer.
Verschillende accumeters geven aan of de computer op accuvoeding of netvoeding werkt. Het
pictogram geeft ook een bericht weer wanneer de accu bijna leeg is, de acculading een kritiek laag
niveau bereikt of overschakelt op reservevoeding.
Ga als volgt te werk om het pictogram van de Accumeter te verbergen of weer te geven:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan
de linkerkant van het systeemvak).
2. Klik op Meldingspictogrammen aanpassen.
3. Selecteer onder Gedrag de optie Pictogram en meldingen weergeven voor het pictogram
Energie.
4. Klik op OK.
Energiebeheerschema's gebruiken
Een energiebeheerschema bestaat uit een reeks systeeminstellingen waarmee het energieverbruik van
de computer wordt beheerd. U kunt energiebeheerschema's gebruiken om energie te besparen of de
prestaties van de computer te maximaliseren.
U kunt de instellingen van energiebeheerschema's aanpassen of uw eigen energiebeheerschema
maken.
52 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Huidig energiebeheerschema weergeven
Klik op het accupictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
Ander energiebeheerschema selecteren
Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en selecteer een energiebeheerschema in de
lijst.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer en selecteer
een energiebeheerschema in de lijst.
Energiebeheerschema's aanpassen
1. Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Selecteer een energiebeheerschema en klik vervolgens op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Breng de gewenste wijzigingen aan.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen om meer instellingen te wijzigen.
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand
Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen
van de slaapstand of de hibernationstand:
1. Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
OPMERKING: Als u een wachtwoord voor uw gebruikersaccount wilt maken of het bestaande
wachtwoord wilt wijzigen, klikt u op Het wachtwoord voor uw gebruikersaccount instellen of
wijzigen en volgt u de instructies op het scherm. Anders gaat u verder met stap 5.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
Externe netvoeding gebruiken
Externe netvoeding wordt geleverd door een van de volgende apparaten:
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter of een door HP geleverde
compatibele adapter.
Goedgekeurde netvoedingsadapter
Optioneel dockingapparaat
Externe netvoeding gebruiken 53
Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast
Wanneer u informatie naar een cd of dvd schrijft
Als u de computer aansluit op externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De accu laadt op.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het accupictogram in de taakbalk van vorm.
Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Als
u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, drukt u op de sneltoets fn+f10 of sluit u de
netvoedingsadapter opnieuw aan.
Netvoedingsadapter aansluiten
WAARSCHUWING! Ga als volgt te werk om het risico van een elektrische schok en schade aan de
apparatuur te beperken:
Sluit het netsnoer aan op een geaard stopcontact dat altijd gemakkelijk te bereiken is.
Ontkoppel de netvoeding van de computer door de stekker uit het stopcontact te halen (niet door het
netsnoer los te koppelen van de computer).
Als bij het product een geaard netsnoer met een geaarde stekker is geleverd, sluit u het netsnoer aan
op een geaard stopcontact. Probeer niet de aarding te omzeilen door bijvoorbeeld adapters of
stekkerdozen zonder aarding te gebruiken. De aarding is een belangrijke veiligheidsvoorziening.
Ga als volgt te werk om de computer aan te sluiten op een externe netvoedingsbron:
1. Sluit de adapter aan op de voedingsconnector (1) van de computer.
2. Sluit het ene uiteinde van het netsnoer aan op de adapter (2).
3. Steek het andere uiteinde van het netsnoer in een stopcontact (3).
54 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Accuvoeding gebruiken
Wanneer er zich een opgeladen accu in de computer bevindt en de computer niet is aangesloten op
een externe voedingsbron, werkt de computer op accuvoeding. Wanneer de computer is aangesloten
op een externe netvoedingsbron, werkt de computer op netvoeding.
Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe voeding werkt via
de netvoedingsadapter, schakelt de computer over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter
wordt losgekoppeld van de computer.
OPMERKING: De helderheid van het beeldscherm wordt verlaagd om accuvoeding te besparen
wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding. Als u de helderheid van het beeldscherm wilt
verhogen, drukt op de hotkey fn+f10 of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan.
U kunt een accu in de computer laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk van
de manier waarop u de computer gebruikt. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de computer
is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk
beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in de computer wordt echter langzaam ontladen
wanneer de computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde accu, een
door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als accessoire is aangeschaft bij
HP.
De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma’s, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
Accu-informatie vinden in Help en ondersteuning
Help en ondersteuning biedt de volgende hulpprogramma’s en informatie over de accu:
Accucontrole, waarmee u de prestaties van de accu kunt controleren.
Informatie over kalibreren, energiebeheer en de juiste manier om een accu te hanteren en op te
slaan om de levensduur van de accu te maximaliseren.
Informatie over soorten accu's, specificaties, levensduur en capaciteit.
Ga als volgt te werk om de informatie over de accu te openen:
Selecteer Start > Help en ondersteuning > Informatie > Energiebeheerschema's:
Veelgestelde vragen.
Acculading weergeven
Beweeg de cursor over het pictogram Accumeter in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk.
Accu plaatsen of verwijderen
VOORZICHTIG: Als u een accu verwijdert die de enige voedingsbron is, kunnen er gegevens verloren
gaan. Sla uw werk op, activeer de hibernationstand of schakel de computer uit voordat u een accu
verwijdert die de enige voedingsbron is. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
Ga als volgt te werk om de accu te plaatsen:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
Accuvoeding gebruiken 55
2. Schuif de accu in de accuruimte (1) totdat de accu goed op zijn plaats zit.
De accuvergrendelingen (2) vergrendelen de accu automatisch.
U verwijdert de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
2. Verschuif de linkeraccuvergrendeling (1) totdat deze vastklikt.
3. Verschuif de rechteraccuvergrendeling (2) om de accu los te koppelen.
4. Verwijder de accu (3).
Accu opladen
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
56 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
De accu wordt opgeladen wanneer de computer is aangesloten op een externe voedingsbron via een
netvoedingsadapter, een optionele voedingsadapter of een optioneel dockingapparaat.
De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het opladen verloopt
sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of veel
warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur.
Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de
acculading te optimaliseren:
Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u de computer
inschakelt.
Laad de accu op tot het acculampje van de computer uitgaat.
OPMERKING: Als de computer is ingeschakeld wanneer de accu wordt opgeladen, is het
mogelijk dat de Accumeter in de taakbalk aangeeft dat de accu voor 100 procent is opgeladen,
terwijl dit nog niet het geval is.
Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is ontladen tot ongeveer 5 procent van
de volledige lading.
Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in plaats
van op te laden.
Het acculampje geeft als volgt de status van de acculading aan:
Oranje: er wordt een accu opgeladen.
Wit: de accu is bijna geheel opgeladen.
Knipperend oranje: een accu die de enige beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de
accu een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te knipperen.
Uit: als de computer is aangesloten op een externe voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle
accu's in de computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is aangesloten op een externe
voedingsbron, blijft het lampje uit tot de accu in de computer bijna leeg is.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld.
Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem daarop
reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows
(Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer). Voorkeuren die u in
Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
Lage acculading herkennen
Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is bijna leeg is, gaat het acculampje
knipperen.
Als u niets onderneemt wanneer de accu bijna leeg is, wordt het niveau van de acculading kritiek en
gaat het acculampje snel knipperen.
Accuvoeding gebruiken 57
Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende:
Als de hibernationvoorziening is ingeschakeld en de computer aanstaat of in de slaapstand staat,
wordt de hibernationstand geactiveerd.
Als de hibernationvoorziening is uitgeschakeld en de computer aanstaat of in de slaapstand staat,
blijft de computer nog even in de slaapstand staan. Vervolgens wordt de computer uitgeschakeld,
waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
58 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Lage acculading verhelpen
VOORZICHTIG: Wacht met het herstellen van de voeding totdat de aan/uit-lampjes uit zijn. Zo beperkt
u het risico van gegevensverlies wanneer de hibernationstand is geactiveerd doordat het ladingsniveau
van de accu in de computer kritiek laag is geworden.
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
netvoedingsadapter
optioneel dockingapparaat
optionele voedingsadapter
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is
1. Schakel de computer uit of activeer de hibernationstand.
2. Verwijder de lege accu en plaats vervolgens een volle accu.
3. Schakel de computer in.
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is
Activeer de hibernationstand.
– of –
Sla uw werk op en sluit de computer af.
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de hibernationstand niet kan beëindigen
Als de computer niet voldoende acculading heeft om de hibernationstand te beëindigen, gaat u als volgt
te werk:
1. Plaats een opgeladen accu of sluit de computer aan op een externe voedingsbron.
2. Beëindig de hibernationstand door kort op de aan/uit-knop te drukken.
Accu kalibreren
Kalibreer een accu in de volgende gevallen:
Als de weergegeven acculading onjuist lijkt te zijn;
Als u constateert dat de werktijd van de accu duidelijk anders is dan tevoren.
Zelfs als een accu intensief wordt gebruikt, is het niet nodig om de accu vaker dan eens per maand te
kalibreren. Het is ook niet nodig om een nieuwe accu te kalibreren.
Stap 1: Laad de accu volledig op
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
OPMERKING: De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het
opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Accuvoeding gebruiken 59
Ga als volgt te werk om de accu volledig op te laden:
1. Plaats de accu in de computer.
2. Sluit de computer aan op een netvoedingsadapter, optionele voedingsadapter of optioneel
dockingapparaat en sluit de adapter of het apparaat aan op een externe netvoedingsbron.
Het acculampje van de computer gaat branden.
3. Zorg dat de computer op de externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen.
Het acculampje van de computer gaat uit.
Stap 2: Schakel de energiebesparende voorzieningen uit
1. Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Klik onder het huidige energiebeheerschema op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Noteer in de kolom Op accu de instellingen Het beeldscherm uitschakelen en De computer in
slaapstand zetten zodat u deze instellingen na de kalibratie weer kunt opgeven.
4. Selecteer voor zowel Het beeldscherm uitschakelen na als De computer in slaapstand zetten
na de instelling Nooit.
5. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
6. Klik op het plusteken naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusteken naast
Hibernationstand na.
7. Noteer de instelling voor Op accu onder Hibernationstand na zodat u deze instelling na de
kalibratie weer kunt opgeven.
8. Wijzig de instelling voor Op accu naar Nooit.
9. Klik op OK.
10. Klik op Wijzigingen opslaan.
Stap 3: Ontlaad de accu
Tijdens het ontladen van de accu moet de computer ingeschakeld blijven. De accu wordt ontladen,
ongeacht of de computer in gebruik is. Wanneer u de computer gebruikt, verloopt het ontladen echter
sneller.
Als u de computer onbeheerd wilt achterlaten tijdens het ontladen, slaat u uw gegevens op voordat
u de ontladingsprocedure start.
Als u de computer incidenteel gebruikt tijdens de ontladingsprocedure en u wachttijden voor
energiebesparing hebt ingesteld, kunnen de volgende verschijnselen optreden tijdens het
ontladingsproces:
De monitor wordt niet automatisch uitgeschakeld.
De snelheid van de vaste schijf neemt niet automatisch af wanneer de computer inactief is.
De hibernationstand wordt niet automatisch geactiveerd.
60 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Ga als volgt te werk om accu te ontladen:
1. Koppel de computer los van de externe voedingsbron, maar schakel de computer niet uit.
2. Laat de computer op accuvoeding werken totdat de accu volledig is ontladen. Het acculampje gaat
knipperen wanneer de accu bijna ontladen is. Wanneer de accu volledig is ontladen, gaat het
acculampje uit en wordt de computer afgesloten.
Accuvoeding gebruiken 61
Stap 4: Laad de accu volledig op
Ga als volgt te werk om de accu opnieuw op te laden:
1. Zorg dat de computer op een externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen. Wanneer de accu volledig is opgeladen, gaat het acculampje op de computer uit.
U kunt de computer gewoon gebruiken terwijl de accu wordt opgeladen, maar het opladen gaat
sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
2. Als de computer is uitgeschakeld, schakelt u deze in wanneer de accu volledig is opgeladen en
het acculampje uit is.
Stap 5: Schakel de energiebesparende voorzieningen weer in
VOORZICHTIG: Als u de hibernationvoorziening niet opnieuw inschakelt nadat u de accu hebt
gekalibreerd, kan de accu volledig worden ontladen.
1. Hierdoor kunt u gegevens verliezen wanneer de acculading van de computer een kritiek laag
niveau bereikt. Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer
opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Klik onder het huidige energiebeheerschema op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Voer de instellingen in die u hebt opgeschreven voor de items in de kolom Op accu.
– of –
Klik op Standaardinstellingen voor dit schema gebruiken en volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Als u de standaardinstellingen herstelt, kunt u stap 4 tot en met 8 achterwege
laten.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
5. Klik op het plusteken naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusteken naast
Hibernationstand na.
6. Voer de instelling in die u hebt opgeschreven voor Op accu.
7. Klik op OK.
8. Klik op Wijzigingen opslaan.
Accuvoeding besparen
Selecteer het energiebeheerschema Energiebesparing via het onderdeel Energiebeheer onder
Systeem en beveiliging in het Configuratiescherm van Windows.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemtoepassingen af wanneer
u deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externe mediakaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder ze.
62 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Gebruik de sneltoetsen fn+f9 en fn+f10 om de helderheid van het scherm aan te passen aan de
omstandigheden.
Activeer de slaapstand of de hibernationstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
Accu opbergen
VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om
beschadiging van de accu te voorkomen.
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan 2 weken niet wordt gebruikt
en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: Een opgeborgen accu moet elke 6 maanden worden gecontroleerd. Wanneer de
capaciteit minder is dan 50 procent, laadt u de accu op voordat u de accu weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
Afvoeren van afgedankte accu's
WAARSCHUWING! Probeer de accu niet uit elkaar te halen, te pletten of te doorboren, zorg dat u
geen kortsluiting veroorzaakt tussen de externe contactpunten en laat de accu niet in aanraking komen
met water of vuur.
Raadpleeg de Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor informatie over het afvoeren van
accu's.
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer een of meer van de volgende symptomen vertoont:
U kunt de computer niet inschakelen terwijl het systeem is aangesloten op de netvoedingsadapter
en externe voeding.
Het beeldscherm gaat niet aan terwijl de computer is aangesloten op de netvoedingsadapter en
externe voeding.
De aan/uit-lampjes zijn uit terwijl de computer is aangesloten op de netvoedingsadapter en externe
voeding.
Ga als volgt te werk om de netvoedingsadapter te testen:
1. Verwijder de accu uit de computer.
2. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en een stopcontact.
3. Schakel de computer in.
Als de aan/uit-lampjes aan gaan, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als de aan/uit-lampjes uit blijven, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de technische ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een
vervangende netvoedingsadapter. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Hulp vragen.
Netvoedingsadapter testen 63
Computer afsluiten
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet hebt
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten worden alle geopende programma's gesloten, inclusief het
besturingssysteem, en vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Sluit de computer af in de volgende gevallen:
Als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer.
Als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten
Als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
Hoewel u de computer kunt uitschakelen met de aan/uit-knop, is het aan te raden om de opdracht
Afsluiten van Windows te gebruiken.
Ga als volgt te werk om de computer af te sluiten:
OPMERKING: Als de computer in de slaapstand of in de hibernationstand staat, moet u eerst de
slaapstand of de hibernationstand beëindigen voordat u de computer kunt afsluiten.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Klik op Start.
3. Klik op Afsluiten.
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedures te
gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
64 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
6 Schijfeenheden
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen
Selecteer Start > Computer om de schijfeenheden weer te geven die in de computer zijn geïnstalleerd.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van applicaties, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Schijfeenheden hanteren
Schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten worden behandeld. Lees
de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert. Waarschuwingen die betrekking
hebben op specifieke procedures worden vermeld bij de desbetreffende procedures.
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen 65
VOORZICHTIG: Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van schade aan de computer
of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is of koppel de externe vaste schijf los voordat u
een computer verplaatst die op een externe vaste schijf is aangesloten.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de schijfeenheid
aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijfeenheid of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet of de
computer is afgesloten of in de slaap- of hibernationstand staat, schakelt u de computer in en vervolgens
via het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord van de computer niet en verplaats de computer niet als een optionele optische
schijfeenheid naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven wanneer de
accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te verwijderen,
of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie. Vermeld op
de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met
magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In de
beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, bijvoorbeeld op een lopende band,
worden röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt
geen schade toe aan schijfeenheden.
Prestaties van de vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met
Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste
schijf zodat het systeem efficiënter werkt.
Nadat u Schijfdefragmentatie hebt gestart, werkt het zelfstandig verder. Al naargelang de grootte van
de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie meer dan een uur in
beslag nemen. U kunt instellen dat de schijfdefragmentatie ’s nachts wordt uitgevoerd, of op een ander
tijdstip waarop u de computer niet hoeft te gebruiken.
HP adviseert u om de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen
dat Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment
Schijfdefragmentatie handmatig starten.
66 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfdefragmentatie.
2. Klik op Schijf defragmenteren.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als
het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Raadpleeg voor meer informatie de Help bij de Schijfdefragmentatie-software.
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfopruiming.
2. Volg de instructies op het scherm.
HP 3D DriveGuard gebruiken
HP 3D DriveGuard beschermt de vaste-schijfeenheid door deze te parkeren en I/O-verzoeken te
blokkeren onder de volgende omstandigheden:
U laat de computer vallen.
U verplaatst de computer met gesloten beeldscherm, terwijl de computer op accuvoeding werkt.
Kort na elk van deze gebeurtenissen wordt de vaste-schijfeenheid door HP 3D DriveGuard weer
vrijgegeven voor normale werking.
OPMERKING: Vaste-schijfeenheden die zijn geïnstalleerd in een optioneel dockingapparaat of die
zijn aangesloten op een USB-poort worden niet beschermd door HP 3D DriveGuard.
Omdat solid-state-schijfeenheden (alleen bepaalde modellen) geen draaiende onderdelen bevatten,
hoeven deze niet te worden beschermd door HP 3D DriveGuard.
Raadpleeg de Help van de HP 3D DriveGuard-software voor meer informatie.
Status van HP 3D DriveGuard herkennen
Het schijfeenheidlampje op de computer brandt oranje om aan te geven dat de schijfeenheid is
geparkeerd. Als u wilt weten of schijfeenheden worden beschermd en of een eenheid is geparkeerd,
selecteert u Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Windows Mobiliteitscentrum.
Als HP ProtectSmart Hard Drive Protection is ingeschakeld, wordt er een groen vinkje
weergegeven over het pictogram van de vaste schijf.
Als de software is uitgeschakeld, wordt er een rode X weergegeven over het pictogram van de
vaste schijf.
Als de schijfeenheden zijn geparkeerd, wordt er een geel maantje weergegeven over het pictogram
van de vaste-schijfeenheid.
HP 3D DriveGuard gebruiken 67
OPMERKING: Het pictogram in het Mobiliteitscentrum geeft mogelijk niet de laatste status weer voor
de schijfeenheid. Als u statuswijzigingen direct wilt zien, kunt u het systeemvakpictogram inschakelen.
Ga als volgt te werk om de weergave van het pictogram in het systeemvak in te schakelen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP 3D DriveGuard.
OPMERKING: Klik op Ja als u door Gebruikersaccountbeheer wordt verzocht dat te doen.
2. Klik in de rij Icon in system tray (Pictogram in systeemvak) op Show (Weergeven).
3. Klik op OK.
Als HP 3D DriveGuard de schijfeenheid heeft geparkeerd, kan het volgende gebeuren:
De computer sluit niet af.
De computer activeert niet automatisch de slaapstand of de hibernationstand, behalve in de situatie
beschreven in de opmerking hieronder.
OPMERKING: Als de computer op accuvoeding werkt en de acculading een kritiek laag niveau
bereikt, staat HP 3D DriveGuard toe dat de hibernationstand wordt geactiveerd.
HP adviseert om de computer af te sluiten of om de slaapstand of hibernationstand te activeren voordat
u de computer verplaatst.
HP 3D DriveGuard-software gebruiken
Met de HP 3D DriveGuard-software kunt u de volgende taken uitvoeren:
HP 3D DriveGuard in- of uitschakelen.
OPMERKING: Afhankelijk van uw gebruikersrechten is het mogelijk dat u HP 3D DriveGuard niet
kunt in- of uitschakelen. Leden van de groep Administrators kunnen de gebruikersrechten van
andere gebruikers aanpassen.
Bepalen of een schijfeenheid in het systeem wordt ondersteund.
U start de software en wijzigt instellingen als volgt:
1. Klik in het Mobiliteitscentrum op het pictogram van de vaste-schijfeenheid om het venster van HP
3D DriveGuard te openen.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP 3D DriveGuard.
OPMERKING: Klik op Ja als u door Gebruikersaccountbeheer wordt verzocht dat te doen.
2. Klik op de relevante knop om de instellingen te wijzigen.
3. Klik op OK.
RAID gebruiken (alleen bepaalde modellen)
RAID (Redundant Array of Independent Disks) is een oplossing waarmee gegevens kunnen worden
hersteld na een probleem met de schijfeenheid. Uw computer bevat een eenvoudige RAID-oplossing
die gegevens op een SATA-schijfeenheid (Serial ATA) herstelt na een probleem met de schijfeenheid
of virusinfectie. De RAID-oplossing van HP heeft ook voordelen voor computergebruikers die vaak met
grote bestanden werken en die de opslagcapaciteit van hun computer willen verbeteren.
68 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Voor aanvullende informatie over RAID raadpleegt u de gebruikershandleiding bij RAID in Help en
ondersteuning.
Vaste schijf vervangen
De computer heeft één of twee vaste schijven – een 1,8-inch vaste schijf en/of een 2,5-inch vaste schijf.
Welke procedures voor vervanging u moet gebruiken, hangt af van het type vaste schijf dat is
geïnstalleerd in de computer.
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vaste-schijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste
schijf niet wanneer de computer aanstaat of in de slaapstand of de hibernationstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan
door kort op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
1,8-inch vaste schijf vervangen
Ga als volgt te werk om een 1,8-inch vaste schijf te verwijderen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle externe hardware die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond neer, met de vaste-schijfruimte naar
u toe.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Draai de 3 schroeven van het afdekplaatje van de vaste schijf los (1).
8. Til de rand van het afdekplaatje van de vaste schijf (2) met uw vinger of een schroevendraaier op
om het open te maken, en verwijder het afdekplaatje van de computer (3).
9. Verwijder de 2 schroeven van het afdekplaatje van de vaste schijf (1).
Vaste schijf vervangen 69
10. Til de rechterkant van het afdekplaatje van de vaste schijf (2) op en schuif het van de computer
weg (3).
11. Til de rechterkant van de vaste schijf (1) op en verwijder deze uit de vaste-schijfruimte (2).
70 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
12. Verwijder de rubberen bescherming uit de vaste schijf.
13. Haal de vaste-schijfconnector uit de vaste schijf.
Vaste schijf vervangen 71
Ga als volgt te werk om een 1,8-inch vaste schijf te installeren:
1. Plaats de vaste-schijfconnector terug.
2. Plaats de rubberen bescherming terug.
OPMERKING: Let er bij het terugplaatsen van de rubberen bescherming op dat u deze met de
steunen naar beneden plaatst.
3. Plaats de vaste schijf in de vaste-schijfruimte (1).
72 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
4. Druk de vaste-schijfconnector omlaag (2).
5. Plaats het afdekplaatje van de vaste schijf (1) in een hoek, en draai het naar beneden (2).
6. Plaats de 2 schroeven van het afdekplaatje van de vaste schijf (3) terug.
7. Steek de lipjes (1) op het afdekplaatje van de vaste schijf in de uitsparingen op de computer.
8. Laat het afdekplaatje zakken (2) en druk op het afdekplaatje tot het op zijn plaats vastklikt.
Vaste schijf vervangen 73
9. Draai de drie schroeven van het afdekplaatje van de vaste schijf vast (3).
10. Plaats de accu terug.
11. Keer de computer weer om en sluit de externe voeding en de externe apparaten weer aan.
12. Schakel de computer in.
2,5-inch vaste schijf vervangen
Ga als volgt te werk om een 2,5-inch vaste schijf te vervangen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle externe hardware die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond neer, met de vaste-schijfruimte naar
u toe.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Draai de drie schroeven van het afdekplaatje van het compartiment voor de geheugenmodule los
(1).
74 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
8. Til de rand van het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment (2) met uw vinger of een
schroevendraaier op om het open te maken, en verwijder het afdekplaatje van de computer (3).
9. Verwijder de 6 schroeven van de vaste-schijfdrager.
Vaste schijf vervangen 75
10. Schuif de vaste-schijfdrager voorzichtig uit de vaste-schijfruimte.
11. Ga als volgt te werk om de vaste schijf van de vaste-schijfdrager te halen:
a. Koppel de ZIFF-connector (1) en de lintkabel (2) los.
b. Verwijder de 2 schroeven boven op de vaste-schijfdrager (1).
76 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
c. Verwijder de 2 schroeven aan beide kanten van de vaste-schijfdrager (2).
d. Til de achterkant van de vaste schijf (1) op en schuif deze van de vaste-schijfdrager (2) af.
OPMERKING: Hiermee koppelt u de vaste schijf ook los van de USB-kaart.
Vaste schijf vervangen 77
Ga als volgt te werk om een 2,5-inch vaste schijf te installeren:
1. Ga als volgt te werk om de vaste schijf in de vaste-schijfdrager te plaatsen:
a. Plaats de vaste schijf (1) in een hoek in de vaste-schijfdrager om de USB-kaart opnieuw aan
te sluiten, en duw erop om de vaste schijf vast te zetten (2).
b. Plaats de 2 schroeven aan beide kanten van de vaste-schijfdrager (1) terug.
c. Plaats de 2 schroeven boven op de vaste-schijfdrager (2) terug.
78 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
d. Sluit de ZIFF-connector (1) en de lintkabel (2) weer aan.
2. Plaats de vaste-schijfdrager in de vaste-schijfruimte en druk de vaste schijf aan totdat deze stevig
vastzit.
Vaste schijf vervangen 79
3. Plaats de 6 schroeven van de vaste-schijfdrager weer terug.
4. Plaats het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment met de lipjes (1) in de uitsparingen
in de computer.
5. Laat het afdekplaatje zakken (2) en druk op het afdekplaatje tot het op zijn plaats vastklikt.
6. Draai de drie schroeven van het afdekplaatje van het compartiment voor de geheugenmodule vast
(3).
7. Plaats de accu terug.
8. Keer de computer weer om en sluit de externe voeding en de externe apparaten weer aan.
9. Schakel de computer in.
80 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
7 Externe apparaten
USB-apparaat gebruiken
USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een optioneel
extern apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner of -hub.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op schijven,
of kunnen op de website van de fabrikant staan.
Afhankelijk van het model heeft de computer maximaal 4 USB-poorten die apparaten voor USB 1.0,
USB 1.1 en USB 2.0 ondersteunen. De 2 USB-poorten aan de achterzijde van de computer zijn
standaard USB-poorten. Aan de linkerzijde van de computer bevindt zich 1 standaard USB-poort (alleen
bepaalde modellen) en 1 USB-poort met eigen voeding. Een USB-poort met voeding levert stroom aan
een extern apparaat als u het aansluit met een kabel die geschikt is voor USB met voeding.
Een optioneel dockingapparaat of USB-hub biedt extra USB-poorten die met de computer kunnen
worden gebruikt.
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een USB-apparaat, om
beschadiging van de USB-connector te voorkomen.
Als u een USB-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de USB-kabel van het apparaat
aan op de USB-poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het
systeemvak om aan te geven dat het apparaat wordt herkend door de computer.
USB-apparaat gebruiken 81
USB-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van het USB-apparaat,
om te voorkomen dat informatie verloren gaan of het systeem vastloopt.
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging van
de USB-connector te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een USB-apparaat te verwijderen:
1. Klik op het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen in het systeemvak aan
de rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen weergeven
door te klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant
van het systeemvak).
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
OPMERKING: Er verschijnt een melding dat de hardware veilig kan worden verwijderd.
3. Verwijder het apparaat.
Ondersteuning voor oudere USB-systemen
USB-ondersteuning voor verouderde onderdelen (standaard ingeschakeld) biedt de volgende
mogelijkheden:
Het gebruik tijdens het opstarten of in een MS-DOS-programma van een USB-toetsenbord, -muis
of –hub die is aangesloten op een USB-poort op de computer.
Het starten of opnieuw opstarten vanaf een optioneel extern MultiBay-apparaat of een optioneel
opstartbaar USB-apparaat.
USB-ondersteuning voor verouderde onderdelen is standaard ingeschakeld. Ga als volgt te werk om
USB-ondersteuning voor verouderde onderdelen in of uit te schakelen:
1. Open Computer Setup (Computerinstellingen) door de computer aan te zetten of opnieuw op te
starten en op esc te drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op
de ESC-toets voor het startmenu) onder aan het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup (Computerinstellingen) te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Device Configurations (Apparaatconfiguraties). Controleer of het vakje
naast USB legacy support (Ondersteuning voor oudere USB) is ingeschakeld.
OPMERKING: Druk op enter als het niet is ingeschakeld.
4. Om uw voorkeuren op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Gebruik de pijltjestoetsen om File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) te selecteren, en volg de instructies op het scherm.
Uw voorkeuren worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
82 Hoofdstuk 7 Externe apparaten
1394-apparaat gebruiken
IEEE 1394 is een hardwarematige interface waarmee een multimedia-apparaat of
gegevensopslagapparaat met hoge snelheid wordt aangesloten op de computer. Voor scanners,
digitale camera's en digitale camcorders is vaak een 1394-aansluiting vereist.
Voor bepaalde 1394-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal bij het
apparaat geleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software.
De 1394-poort ondersteunt ook IEEE 1394a-apparaten.
1394-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een 1394-apparaat, om
beschadiging van de connectoren van de 1394-poort te voorkomen.
Als u een 1394-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de 1394-kabel van het apparaat
aan op de 1394-poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
1394-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van het 1394-apparaat,
om te voorkomen dat informatie verloren gaan of het systeem vastloopt.
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een 1394-apparaat los te koppelen, om beschadiging van
de 1394-connector te voorkomen.
1394-apparaat gebruiken 83
Ga als volgt te werk om een 1394-apparaat te verwijderen:
1. Klik op het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen in het systeemvak aan
de rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen weergeven
door te klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant
van het systeemvak).
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
OPMERKING: Er verschijnt een melding dat de hardware veilig kan worden verwijderd.
3. Verwijder het apparaat.
Dockingconnector gebruiken
Via de dockingconnector kunt u een optioneel dockingapparaat op de computer aansluiten, zodat extra
poorten en connectoren met de computer kunnen worden gebruikt.
Externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden u meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken
van informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een
USB-poort op de computer.
OPMERKING: Er moet een externe optische USB-schijf van HP worden aangesloten op de USB-poort
met eigen voeding aan de linkerzijde van de computer.
Verwisselbare USB-stations zijn er van de volgende typen:
1,44-MB diskettestation
Vaste-schijfmodule (een vaste schijf met een adapter)
Externe optische schijf
MultiBay-apparaat
84 Hoofdstuk 7 Externe apparaten
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor informatie over benodigde software,
stuurprogramma's en de te gebruiken poort op de computer.
Ga als volgt te werk om een extern apparaat op de computer aan te sluiten:
VOORZICHTIG: Als u een apparaat met eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het risico van
schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat het apparaat is uitgeschakeld en de
stekker uit het stopcontact is gehaald.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het
apparaat in een geaard stopcontact.
3. Zet het apparaat aan.
Als u een extern apparaat zonder eigen netvoedingsaansluiting wilt verwijderen, schakelt u het apparaat
uit en koppelt u het vervolgens los van de computer. Als u een extern apparaat met een eigen
netvoedingsaansluiting wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit, koppelt u het los van de computer
en haalt u vervolgens de stekker uit het stopcontact.
Optionele externe optische-schijfeenheid gebruiken
Een externe optische schijf wordt aangesloten op een USB-poort op de computer en stelt u in staat
optische schijven (cd's en dvd's) te gebruiken. De computer heeft aan de linkerkant één USB-poort met
eigen voeding. Deze poort voorziet een externe optische-schijfeenheid van voeding bij gebruik van een
speciale USB-kabel die geschikt is voor het doorgeven van voeding van de USB-poort naar het
apparaat. Een externe optische-schijfeenheid die op de andere USB-poort van de computer wordt
aangesloten, moet worden aangesloten op een netvoedingsbron.
OPMERKING: Een externe optische-schijfeenheid moet worden aangesloten op een USB-poort op
de computer, niet op een USB-poort op een ander extern apparaat, zoals een hub of dockingstation.
Als de slaapstand of de hibernationstand wordt geactiveerd tijdens het afspelen van een schijf, kan het
volgende gebeuren:
Het afspelen kan worden onderbroken.
Er kan een waarschuwing verschijnen met de vraag of u wilt doorgaan. Als dit bericht verschijnt,
klikt u op Nee.
U moet mogelijk de cd of dvd opnieuw starten om het afspelen van audio en video te hervatten.
Optische schijf plaatsen (cd of dvd)
1. Schakel de computer in.
2. Druk op de ejectknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen.
3. Trek de lade uit (2).
4. Houd de schijf bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats de schijf
op de as in de lade met het label naar boven.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins
schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen.
Optionele externe optische-schijfeenheid gebruiken 85
5. Druk de schijf voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt (3).
6. Sluit de lade.
Optische schijf verwijderen (cd of dvd)
Er zijn twee manieren om een schijf te verwijderen, afhankelijk van of de lade normaal opengaat of niet.
Als de lade opengaat
1. Druk op de ejectknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen en trek de lade voorzichtig
zo ver mogelijk uit (2).
2. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
3. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
86 Hoofdstuk 7 Externe apparaten
Als de lade niet opengaat
1. Steek het uiteinde van een paperclip (1) in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de
schijfeenheid.
2. Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens zo ver
mogelijk uit (2).
3. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Optionele externe optische-schijfeenheid gebruiken 87
8 Externe mediakaarten
SD-kaarten gebruiken
Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze kaarten
worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer en
apparatuur met digitale media, zoals camera's en PDA's.
De SD Card-lezer ondersteunt de volgende indelingen:
MultiMediaCard (MMC)
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
Digitale kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Voorkom beschadiging van de digitale kaart of de computer en plaats geen adapter,
van welk type dan ook, in de SD-kaartlezer.
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om
beschadiging van de connectoren van de digitale kaart te voorkomen.
1. Houd de digitale kaart met het label naar boven, terwijl de connectoren naar de computer zijn
gericht.
2. Plaats de kaart in de SD-kaartlezer en druk de kaart vervolgens aan totdat deze goed op zijn plaats
zit.
U hoort een geluidssignaal als het apparaat is gedetecteerd, en er kan een menu met beschikbare
opties verschijnen.
Digitale kaart verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van de digitale kaart, om
te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
88 Hoofdstuk 8 Externe mediakaarten
Ga als volgt te werk om een digitale kaart te verwijderen:
1. Sla uw gegevens op en sluit alle toepassingen af die gebruikmaken van de digitale kaart.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het
kopieervenster van het besturingssysteem.
2. Ga als volgt te werk om de digitale kaart te stoppen:
a. Klik op het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen in het systeemvak
aan de rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen
weergeven door te klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl
aan de linkerkant van het systeemvak).
b. Klik in de lijst op de naam van de digitale kaart.
Er verschijnt een melding dat de hardware veilig kan worden verwijderd.
3. Trek de kaart uit het slot.
ExpressCards gebruiken
Een ExpressCard is een hoogwaardige PC Card die in het ExpressCard-slot wordt geplaatst.
Net als bij standaard PC Cards voldoet de functionaliteit van ExpressCards aan de specificaties van de
Personal Computer Memory Card International Association (PCMCIA).
ExpressCard configureren
Installeer alleen de software die voor uw apparaat is vereist. Als u volgens de instructies van de fabrikant
van de ExpressCard stuurprogramma's moet installeren, gaat u als volgt te werk:
Installeer alleen de stuurprogramma's voor uw besturingssysteem.
Installeer geen andere software zoals card services, socket services of enablers die door de
fabrikant van de ExpressCard zijn geleverd.
ExpressCard plaatsen
VOORZICHTIG: Voorkom beschadiging van de computer en externe mediakaarten: plaats een PC
Card niet in een ExpressCard-slot.
ExpressCards gebruiken 89
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om het risico van beschadiging van de
connectoren te beperken:
Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een ExpressCard.
Verplaats of vervoer de computer niet wanneer er een ExpressCard in gebruik is.
In het ExpressCard-slot kan een beschermplaatje zijn geplaatst. Ga als volgt te werk om het
beschermplaatje te verwijderen:
1. Druk het beschermplaatje (1) iets naar binnen om het te ontgrendelen.
2. Haal het plaatje uit het slot (2).
Ga als volgt te werk om een ExpressCard te plaatsen:
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
2. Plaats de kaart voorzichtig in het ExpressCard-slot en druk de kaart aan tot deze stevig op zijn
plaats zit.
U hoort een geluidssignaal als het apparaat is gedetecteerd, en er kan een menu met beschikbare
opties verschijnen.
OPMERKING: De eerste keer dat u een ExpressCard aansluit, verschijnt er een bericht in het
systeemvak om aan te geven dat het apparaat wordt herkend door de computer.
OPMERKING: Wanneer er een ExpressCard is geplaatst, verbruikt deze stroom, zelfs wanneer de
kaart niet wordt gebruikt. Wanneer een ExpressCard niet in gebruik is, kunt u energie besparen door
de kaart stop te zetten of te verwijderen.
90 Hoofdstuk 8 Externe mediakaarten
ExpressCard verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van de ExpressCard, om
te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
Ga als volgt te werk om een ExpressCard te verwijderen:
1. Sla uw gegevens op en sluit alle toepassingen die gebruikmaken van de ExpressCard.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het
kopieervenster van het besturingssysteem.
2. Ga als volgt te werk om de ExpressCard te stoppen:
a. Klik op het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen in het systeemvak
aan de rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen
weergeven door te klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl
aan de linkerkant van het systeemvak).
b. Klik in de lijst op de naam van de ExpressCard.
Er verschijnt een melding dat de hardware veilig kan worden verwijderd.
3. Ga als volgt te werk om de ExpressCard te ontgrendelen en verwijderen:
a. Druk de ExpressCard (1) voorzichtig iets naar binnen om de kaart te ontgrendelen.
b. Haal de ExpressCard uit het slot (2).
Smart Cards gebruiken
OPMERKING: De term Smart Card verwijst in dit hoofdstuk zowel naar Smart Cards als Java™ Cards.
Een Smart Card is een accessoire met het formaat van een creditcard, dat is voorzien van een microchip
met geheugen en een microprocessor. Smart Cards hebben, net zoals personal computers, een
besturingssysteem voor het beheer van de in- en uitvoer. Daarnaast zijn ze voorzien van
beveiligingsvoorzieningen om ze te beveiligen tegen aanvallen van buitenaf. Standaard Smart Cards
worden gebruikt in combinatie met de Smart Card-lezer.
U hebt een pincode nodig om toegang te krijgen tot de inhoud van de microchip. Raadpleeg Help en
ondersteuning voor meer informatie over de beveiligingsvoorzieningen van Smart Cards.
Smart Cards gebruiken 91
Smart Card plaatsen
Ga als volgt te werk om een Smart Card te plaatsen:
1. Houd de het kaartlabel naar boven en schuif de kaart voorzichtig in de Smart Card-lezer tot de
kaart goed op zijn plaats zit.
2. Volg de instructies op het scherm om u aan te melden op de computer met behulp van de pincode
van de Smart Card.
Smart Card verwijderen
Ga als volgt te werk om een Smart Card te verwijderen:
Pak de Smart Card bij de zijkanten vast en trek de kaart voorzichtig uit de Smart Card-lezer.
92 Hoofdstuk 8 Externe mediakaarten
9 Geheugenmodules
De computer heeft twee geheugenmodulecompartimenten. Het eerste geheugenmodulecompartiment
bevindt zich onder het toetsenbord. Het compartiment voor de uitbreidingsgeheugenmodule bevindt
zich aan de onderkant van de computer.
De geheugencapaciteit van de computer kan worden uitgebreid door een geheugenmodule aan het
lege slot voor de uitbreidingsgeheugenmodule toe te voegen of door de bestaande geheugenmodule
in het primaire geheugenmoduleslot te upgraden.
WAARSCHUWING! Trek de stekker uit het stopcontact en verwijder alle accu's voordat u een
geheugenmodule installeert, om het risico van elektrische schokken en schade aan de apparatuur te
verkleinen.
VOORZICHTIG: Door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd raken.
Zorg ervoor dat u vrij bent van statische elektriciteit door een goed geaard metalen voorwerp aan te
raken voordat u een procedure start.
Geheugenmodule in het geheugenuitbreidingsslot
toevoegen of terugzetten
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule toe te voegen aan het slot voor de
geheugenuitbreidingsmodule of deze te vervangen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer
aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Draai de drie schroeven van het afdekplaatje van het compartiment voor de geheugenmodule los
(1).
Geheugenmodule in het geheugenuitbreidingsslot toevoegen of terugzetten 93
8. Til de rand van het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment (2) met uw vinger of een
schroevendraaier op om het open te maken, en verwijder het afdekplaatje van de computer (3).
OPMERKING: Als er niets in het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule zit, slaat u stap 9 over
en gaat u naar stap 10.
9. Ga als volgt te werk om de geheugenmodule te verwijderen:
a. Trek de borgklemmetjes (1) aan beide zijden van de geheugenmodule weg.
De geheugenmodule wordt opgetild.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule bij de randen vast, om te voorkomen dat de
geheugenmodule wordt beschadigd. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
Bewaar de verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
94 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
10. Ga als volgt te werk om een geheugenmodule te plaatsen:
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule bij de randen vast, om te voorkomen dat de
geheugenmodule wordt beschadigd. Raak de componenten op de geheugenmodule niet aan en
buig de geheugenmodule niet.
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het
geheugenmoduleslot.
b. Houd de geheugenmodule in een hoek van 45 graden ten opzichte van het oppervlak van het
geheugenmodulecompartiment en druk de module (2) in het geheugenmoduleslot tot deze
goed vastzit.
c. Druk de geheugenmodule (3) voorzichtig omlaag, waarbij u enige druk uitoefent op de linker-
en rechterrand van de geheugenmodule, tot de borgklemmetjes op hun plaats vastklikken.
11. Plaats het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment met de lipjes (1) in de uitsparingen
in de computer.
12. Laat het afdekplaatje zakken (2) en druk op het afdekplaatje tot het op zijn plaats vastklikt.
Geheugenmodule in het geheugenuitbreidingsslot toevoegen of terugzetten 95
13. Draai de drie schroeven van het afdekplaatje van het compartiment voor de geheugenmodule vast
(3).
14. Plaats de accu terug.
15. Keer de computer weer om en sluit de externe voeding en de externe apparaten weer aan.
16. Schakel de computer in.
Geheugenmodule in het slot voor de primaire
geheugenmodule upgraden
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule te
upgraden:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer
aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Draai de 3 schroeven van het afdekplaatje van de vaste schijf los (1).
96 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
8. Til de rand van het afdekplaatje van de vaste schijf (2) met uw vinger of een schroevendraaier op
om het open te maken, en verwijder het afdekplaatje van de computer (3).
9. Verwijder de 3 schroeven op het schakelaarafdekplaatje (1).
10. Draai de 4 schroeven voor toegang tot het toetsenbord (2) los.
11. Draai de computer weer om en open de computer.
Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden 97
12. Til het schakelaarafdekplaatje voorzichtig van het toetsenbord weg.
13. Til voorzichtig de bovenrand van het toetsenbord (1) op en trek het toetsenbord omhoog (2).
OPMERKING: Als de linkerkant van het toetsenbord eerder loskomt dan de rechterkant, trekt u
het toetsenbord voorzichtig naar links om de rechterkant los te maken.
14. Til voorzichtig de grote kabelconnector (1) op en trek de kabel weg (2) om deze los te maken.
98 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
15. Til voorzichtig de kleine kabelconnector (3) op en trek de kabel weg (4) om deze los te maken.
16. Kantel het toetsenbord tot het op de polssteun van de computer ligt.
17. Verwijder de schroef van het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment (1).
18. Verwijder het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment (2).
19. Ga als volgt te werk om de geheugenmodule te verwijderen:
a. Trek de borgklemmetjes (1) aan beide zijden van de geheugenmodule weg.
De geheugenmodule wordt opgetild.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule bij de randen vast, om te voorkomen dat de
geheugenmodule wordt beschadigd. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden 99
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
Bewaar de verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
20. Ga als volgt te werk om een geheugenmodule te plaatsen:
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule bij de randen vast, om te voorkomen dat de
geheugenmodule wordt beschadigd. Raak de componenten op de geheugenmodule niet aan en
buig de geheugenmodule niet.
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het
geheugenmoduleslot.
b. Houd de geheugenmodule in een hoek van 45 graden ten opzichte van het oppervlak van het
geheugenmodulecompartiment en druk de module (2) in het geheugenmoduleslot tot deze
goed vastzit.
100 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
c. Druk de geheugenmodule (3) voorzichtig omlaag, waarbij u enige druk uitoefent op de linker-
en rechterrand van de geheugenmodule, tot de borgklemmetjes op hun plaats vastklikken.
21. Plaats het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment (1) terug.
22. Plaats de schroef van het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment terug (2).
23. Plaats de grote kabel (1) weer in de kabelconnector en duw de kabelconnector vervolgens omlaag
tot deze op zijn plaats vastklikt (2).
Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden 101
24. Plaats de kleine kabel (3) weer in de kabelconnector en duw de kabelconnector vervolgens omlaag
tot deze op zijn plaats vastklikt (4).
25. Lijn de inkepingen van het toetsenbord uit met de nokjes in het toetsenbordslot (1) en kantel het
toetsenbord weer in het toetsenbordslot (2).
102 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
26. Lijn het schakelaarafdekplaatje uit en druk vervolgens op de plaats van het schakelaarafdekplaatje
tot het op zijn plaats vastklikt.
OPMERKING: Als het afdekplaatje van de beeldschermschakelaar niet helemaal vlak is,
verwijdert u het en herhaalt u deze stap.
27. Sluit het beeldscherm.
28. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
29. Draai de 4 schroeven voor toegang tot het toetsenbord (1) vast.
30. Plaats de 3 schroeven van het schakelaarafdekplaatje terug (2).
31. Steek de lipjes (1) op het afdekplaatje van de vaste schijf in de uitsparingen op de computer.
32. Laat het afdekplaatje zakken (2) en druk op het afdekplaatje tot het op zijn plaats vastklikt.
Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden 103
33. Draai de drie schroeven van het afdekplaatje van de vaste schijf vast (3).
34. Plaats de accu terug.
35. Keer de computer weer om en sluit de externe voeding en de externe apparaten weer aan.
36. Schakel de computer in.
104 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
10 Beveiliging
Computer beschermen
OPMERKING: Van beveiligingsoplossingen moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect
uitgaan. Ze kunnen echter niet voorkomen dat een product verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
OPMERKING: In sommige landen of regio’s ondersteunt de computer CompuTrace, een online
service voor opsporing en herstel in het kader van beveiliging. Als de computer wordt gestolen, kan
CompuTrace deze opsporen wanneer de onbevoegde gebruiker internet op gaat. U kunt CompuTrace
gebruiken door de software aan te schaffen en een abonnement op de service te nemen. Informatie
over het bestellen van de CompuTrace-software vindt u op de website van HP op
http://www.hpshopping.com.
Beveiligingsvoorzieningen bij uw computer kunnen de computer, persoonlijke en andere gegevens
beschermen tegen diverse risico's. De manier waarop u uw computer gebruikt, bepaalt welke
beveiligingsvoorzieningen u moet gebruiken.
Het Windows®-besturingssysteem biedt bepaalde beveiligingsvoorzieningen. De volgende tabel bevat
een overzicht van aanvullende beveiligingsvoorzieningen. De meeste van deze aanvullende
beveiligingsvoorzieningen kunnen worden geconfigureerd in het hulpprogramma Computer Setup
(Computerinstellingen).
Ter bescherming tegen Gebruik de volgende beveiligingsvoorziening
Ongeoorloofd gebruik van de computer HP ProtectTools Security Manager, in combinatie met een
wachtwoord, Smart Card en/of vingerafdruklezer
Ongeoorloofde toegang tot Computer Setup
(Computerinstellingen) (f10)
BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup
(Computerinstellingen)*
Ongeoorloofde toegang tot de inhoud van een vaste schijf DriveLock-wachtwoord in Computer Setup
(Computerinstellingen)*
Ongeoorloofd opstarten vanaf een optische-schijfeenheid,
diskettestation of interne netwerkadapter
Voorziening Boot options (Opstartopties) in Computer Setup
(Computerinstellingen)*
Ongeoorloofde toegang tot een Windows-gebruikersaccount HP ProtectTools Security Manager
Ongeoorloofde toegang tot gegevens
Firewallsoftware
Windows-updates
Stationsversleuteling voor HP ProtectTools
Ongeoorloofde toegang tot instellingen van Computer Setup
(Computerinstellingen) en andere
systeemidentificatiegegevens
BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup
(Computerinstellingen)
Ongeoorloofd verwijderen van de computer Beveiligingskabelslot (gebruikt met optionele
beveiligingskabel)
*Computer Setup (Computerinstellingen) is een op voorhand geconfigureerd ROM-hulpprogramma dat zelfs kan worden
gebruikt wanneer het besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. U kunt een aanwijsapparaat (touchPad,
muisbesturing of USB-muis) of het toetsenbord gebruiken om te navigeren en instellingen in Computer Setup
(Computerinstellingen) op te geven.
Computer beschermen 105
Wachtwoorden gebruiken
De meeste beveiligingsfuncties maken gebruik van wachtwoorden. Noteer elk wachtwoord dat u instelt,
en bewaar het op een veilige plaats, uit de buurt van de computer. Houd rekening met de volgende
overwegingen inzake wachtwoorden:
Installatie- en DriveLock-wachtwoorden worden in Computer Setup (Computerinstellingen)
ingesteld en worden beheerd door het systeem-BIOS.
Het ingesloten beveiligingswachtwoord, dat een HP ProtectTools Security Manager-wachtwoord
is, kan in Computer Setup (Computerinstellingen) worden ingeschakeld om naast hun gebruikelijke
HP ProtectTools-functies BIOS-wachtwoordbescherming te bieden. Het ingesloten
beveiligingswachtwoord wordt gebruikt met de optionele ingesloten beveiligingschip.
Windows-wachtwoorden worden alleen in het Windows-besturingssysteem ingesteld.
Als u het BIOS-beheerderswachtwoord bent vergeten dat in Computer Setup
(Computerinstellingen) is ingesteld, kunt u het hulpprogramma activeren met HP SpareKey.
Als u zowel het DriveLock-gebruikerswachtwoord als het DriveLock-hoofdwachtwoord bent
vergeten, die in Computer Setup (Computerinstellingen) zijn ingesteld, is de vaste schijf die met
deze wachtwoorden is beveiligd permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.
U kunt voor Computer Setup (Computerinstellingen) en Windows-beveiliging hetzelfde wachtwoord
gebruiken. U kunt hetzelfde wachtwoord ook voor meer dan één Computer Setup-voorziening
(Computerinstellingen) gebruiken.
Gebruik de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden:
Volg bij het maken van wachtwoorden de vereisten die door het programma zijn ingesteld.
Noteer uw wachtwoorden en bewaar ze op een veilige plaats, uit de buurt van de computer.
Sla wachtwoorden niet op in een bestand op de computer.
De volgende tabellen bevatten veelvoorkomende Windows- en BIOS-beheerderswachtwoorden en een
beschrijving van hun functie.
Wachtwoorden instellen in Windows
Windows-wachtwoorden Functie
Beheerderswachtwoord* Beschermt de toegang tot een Windows-account op
beheerdersniveau.
Gebruikerswachtwoord* Beschermt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
*Voor informatie over het instellen van een Windows-beheerderswachtwoord of een Windows-gebruikerswachtwoord, kiest u
Start > Help en ondersteuning.
Wachtwoorden instellen in Computer Setup (Computerinstellingen)
BIOS-beheerderswachtwoorden Functie
BIOS-beheerderswachtwoord Beschermt de toegang tot Computer Setup
(Computerinstellingen).
106 Hoofdstuk 10 Beveiliging
BIOS-beheerderswachtwoorden Functie
DriveLock-hoofdwachtwoord Beschermt de toegang tot de interne vaste schijf die door
DriveLock wordt beveiligd. Het wordt ook gebruikt om
DriveLock-beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt
tijdens het activeringsproces ingesteld onder DriveLock-
wachtwoorden.
DriveLock-gebruikerswachtwoord Beschermt de toegang tot de interne vaste schijf die door
DriveLock wordt beveiligd, en wordt tijdens het
activeringsproces ingesteld onder DriveLock-wachtwoorden.
In TPM ingesloten beveiligingswachtwoord Wanneer dit wachtwoord als een BIOS-
beheerderswachtwoord is ingeschakeld, beschermt het de
toegang tot de inhoud op de computer wanneer de computer
wordt aangezet, opnieuw wordt opgestart of uit de
hibernationstand ontwaakt.
Voor dit wachtwoord moet de optionele ingesloten
beveiligingschip deze beveiligingsfunctie ondersteunen.
BIOS-beheerderswachtwoord
Het BIOS-beheerderswachtwoord van Computer Setup (Computerinstellingen) beschermt de
configuratie-instellingen en systeemidentificatiegegevens in Computer Setup (Computerinstellingen).
Wanneer dit wachtwoord is ingesteld, moet het worden ingevoerd om toegang te krijgen tot Computer
Setup (Computerinstellingen) en om met Computer Setup (Computerinstellingen) wijzigingen aan te
brengen.
Het BIOS-beheerderswachtwoord heeft de volgende kenmerken:
Het is niet onderling verwisselbaar met een Windows-beheerderswachtwoord, hoewel beide
wachtwoorden identiek kunnen zijn.
Het wordt niet weergegeven wanneer het wordt ingesteld, ingevoerd, gewijzigd of verwijderd.
Het moet met dezelfde toetsen worden ingesteld en ingevoerd. Een BIOS-beheerderswachtwoord
dat bijvoorbeeld is ingesteld met de numerieke toetsen op het toetsenbord wordt niet herkend als
u het later invoert met de numerieke toetsen van het numerieke toetsenblok.
Het kan bestaan uit een willekeurige combinatie van maximaal 32 letters en cijfers. Daarbij wordt
geen onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters tenzij dit door de beheerder is
ingesteld.
Wachtwoorden gebruiken 107
BIOS-beheerderswachtwoord beheren
Een BIOS-beheerderswachtwoord wordt ingesteld, gewijzigd en verwijderd in Computer Setup
(Computerinstellingen).
Ga als volgt te werk om dit wachtwoord Computer Setup (Computerinstellingen) in te stellen:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup (Computerinstellingen) te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Setup BIOS
Administrator Password (BIOS-beheerderswachtwoord instellen) en druk op enter.
4. Typ een wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Ga als volgt te werk om dit wachtwoord in Computer Setup (Computerinstellingen) te wijzigen:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup (Computerinstellingen) te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk op enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Typ nogmaals uw nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Ga als volgt te werk om dit wachtwoord in Computer Setup (Computerinstellingen) te verwijderen:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup (Computerinstellingen) te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk op
enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Wanneer u om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u op enter.
108 Hoofdstuk 10 Beveiliging
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
7. Wanneer u nogmaals om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u
op enter.
8. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Wachtwoorden gebruiken 109
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren
Typ uw wachtwoord (met dezelfde toetsen als waarmee u het wachtwoord hebt ingesteld) achter de
prompt BIOS administrator password (BIOS-beheerderswachtwoord) en druk op enter. Na 3 mislukte
pogingen om het BIOS-beheerderswachtwoord in te voeren, moet u de computer opnieuw opstarten en
het opnieuw proberen.
DriveLock van Computer Setup (Computerinstellingen) gebruiken
VOORZICHTIG: Om te voorkomen dat de met DriveLock beveiligde vaste schijf permanent
onbruikbaar wordt, registreert u het DriveLock-gebruikerswachtwoord en het DriveLock-
hoofdwachtwoord op een veilige plaats, uit de buurt van de computer. Als u beide DriveLock-
wachtwoorden bent vergeten, is de vaste schijf permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden
gebruikt.
DriveLock-bescherming voorkomt ongeoorloofde toegang tot de inhoud van een vaste schijf. DriveLock
kan alleen worden toegepast op de interne vaste schijven van de computer. Wanneer DriveLock-
bescherming op een station is toegepast, moet een wachtwoord worden ingevoerd om toegang te
krijgen tot het station. Het station moet in de computer of een geavanceerde poortreplicator zijn geplaatst
om te worden benaderd middels de DriveLock-wachtwoorden.
Als u DriveLock-bescherming wilt toepassen op een interne vaste schijf, moeten in Computer Setup
(Computerinstellingen) een gebruikerswachtwoord en een hoofdwachtwoord worden ingesteld. Houd
rekening met de volgende overwegingen inzake DriveLock-bescherming:
Wanneer DriveLock-bescherming op een vaste schijf is toegepast, kan de vaste schijf alleen nog
worden gebruikt nadat het gebruikerswachtwoord of het hoofdwachtwoord is ingevoerd.
De eigenaar van het gebruikerswachtwoord moet de reguliere gebruiker van de beschermde vaste
schijf zijn. De eigenaar van het hoofdwachtwoord kan een systeembeheerder of de reguliere
gebruiker zijn.
Het gebruikerswachtwoord mag hetzelfde zijn als het hoofdwachtwoord.
U kunt een gebruikerswachtwoord of hoofdwachtwoord alleen verwijderen door de DriveLock-
bescherming van het station te verwijderen. U kunt de DriveLock-bescherming alleen met het
hoofdwachtwoord van het station verwijderen.
110 Hoofdstuk 10 Beveiliging
DriveLock-wachtwoord instellen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in Computer Setup (Computerinstellingen) in te
stellen:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op
Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup (Computerinstellingen) te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock
Password (DriveLock-wachtwoord) en druk op enter.
4. Gebruik een aanwijsapparaat om op de vaste schijf te klikken die u wilt beschermen.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen de vaste schijf die u wilt beschermen en druk vervolgens op enter.
5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
6. Typ een hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
7. Typ nogmaals het hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
8. Typ een gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Typ nogmaals het gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
10. Om de DriveLock-bescherming voor de geselecteerde vaste schijf te bevestigen, typt u
DriveLock in het bevestigingsveld en drukt u op enter.
OPMERKING: Bij de DriveLock-bevestiging wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters.
11. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Wachtwoorden gebruiken 111
DriveLock-wachtwoord invoeren
Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer is geplaatst (niet in een optioneel dockingapparaat of
externe MultiBay).
Typ uw gebruikers- of hoofdwachtwoord (met dezelfde toetsen als waarmee u het wachtwoord hebt
ingesteld) achter de prompt DriveLock Password (DriveLock-wachtwoord) en druk op enter.
Na 2 mislukte pogingen om het wachtwoord in te voeren, moet u de computer afsluiten en het opnieuw
proberen.
112 Hoofdstuk 10 Beveiliging
DriveLock-wachtwoord wijzigen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in Computer Setup (Computerinstellingen) te
wijzigen:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op
Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup (Computerinstellingen) te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock
Password (DriveLock-wachtwoord) en druk op enter.
4. Gebruik een aanwijsapparaat om een interne vaste schijf te selecteren.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen het wachtwoord dat u wilt wijzigen.
6. Typ uw huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
7. Typ een nieuw wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
8. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Wachtwoorden gebruiken 113
DriveLock-bescherming verwijderen
Ga als volgt te werk om DriveLock-bescherming te verwijderen in Computer Setup
(Computerinstellingen):
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op
Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup (Computerinstellingen) te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock
Password (DriveLock-wachtwoord) en druk op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk op
enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen de optie Disable protection
(Bescherming uitschakelen).
6. Typ uw hoofdwachtwoord en druk op enter.
7. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Automatische DriveLock van Computer Setup (Computerinstellingen)
gebruiken
In een omgeving met meerdere gebruikers kunt u een automatisch DriveLock-wachtwoord instellen.
Wanneer het automatische DriveLock-wachtwoord is ingeschakeld, worden voor u een willekeurig
gebruikerswachtwoord en een DriveLock-hoofdwachtwoord gemaakt. Wanneer een willekeurige
gebruiker de wachtwoordreferenties doorgeeft, worden hetzelfde gebruikerswachtwoord en DriveLock-
hoofdwachtwoord gebruikt om het station te ontgrendelen.
OPMERKING: U moet een BIOS-beheerderswachtwoord hebben om toegang te krijgen tot de
automatische DriveLock-voorzieningen.
Automatisch DriveLock-wachtwoord invoeren
Ga als volgt te werk om een automatisch DriveLock-wachtwoord in Computer Setup
(Computerinstellingen) in te schakelen:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup (Computerinstellingen) te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk op
enter.
114 Hoofdstuk 10 Beveiliging
5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
6. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
Automatische DriveLock-bescherming verwijderen
Ga als volgt te werk om DriveLock-bescherming te verwijderen in Computer Setup
(Computerinstellingen):
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup (Computerinstellingen) te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk op
enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen de optie Disable protection
(Bescherming uitschakelen).
6. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup
(Computerinstellingen) gebruiken
Systeemapparaten beveiligen
In computer Setup (Computerinstellingen) kunt u systeemapparaten in de volgende menu's in- of
uitschakelen:
Boot Options (Opstartopties)
Device Configurations (Apparaatconfiguraties)
Built-In Device Options (Opties voor ingebouwde apparaten)
Port Options (Poortopties)
Ga als volgt te werk om systeemapparaten uit of opnieuw in te schakelen in Computer Setup
(Computerinstellingen):
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup (Computerinstellingen) te gaan.
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup (Computerinstellingen) gebruiken 115
3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) of System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Device Configurations (Apparaatconfiguraties) of System
Configuration (Systeemconfiguratie) > Built-in Device Options (Opties voor geïntegreerde
apparaten) of System Configuration (Systeemconfiguratie) > Port Options (Poortopties) te
selecteren.
4. Druk op enter.
5. Als u een optie wilt uitschakelen, gebruikt u een aanwijsapparaat om het vakje naast de optie uit
te schakelen.
– of –
Gebruik de pijltoetsen om de optie te markeren en druk op enter.
6. Als u een optie opnieuw wilt inschakelen, gebruikt u een aanwijsapparaat om het vakje naast de
optie in te schakelen.
– of –
Gebruik de pijltoetsen om de optie te markeren en druk op enter.
7. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Systeeminformatie in Computer Setup (Computerinstellingen) weergeven
De voorziening System Information (Systeeminformatie) in Computer Setup (Computerinstellingen)
verschaft 2 soorten systeeminformatie:
Identificatiegegevens over het computermodel en de accu's
Specificaties van de processor, het geheugen, het ROM, de revisie van de videokaart, de revisie
van de toetsenbordcontroller en identificatienummers van voorzieningen voor draadloze
communicatie.
Ga als volgt te werk om deze algemene systeeminformatie in Computer Setup (Computerinstellingen)
weer te geven:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup (Computerinstellingen) te gaan.
3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om File (Bestand) > System Information
(Systeeminformatie) te selecteren, en druk op enter.
OPMERKING: Om ongeoorloofde toegang tot deze informatie te voorkomen, moet u in Computer
Setup (Computerinstellingen) een BIOS-beheerderswachtwoord maken.
Systeem-id's van Computer Setup (Computerinstellingen) gebruiken
Met de voorziening System IDs (Systeem-id's) van Computer Setup (Computerinstellingen) kunt u het
computerlabel en eigenaarslabel weergeven of invoeren.
116 Hoofdstuk 10 Beveiliging
OPMERKING: Om ongeoorloofde toegang tot deze informatie te voorkomen, moet u in Computer
Setup (Computerinstellingen) een BIOS-beheerderswachtwoord maken.
Ga als volgt te werk om deze voorziening in Computer Setup (Computerinstellingen) te beheren:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup (Computerinstellingen) te gaan.
3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om Security (Beveiliging) > System IDs (Systeem-
id's) te selecteren, en druk op enter.
4. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om Notebook Asset Tag (Notebook-label) of
Notebook Ownership Tag (Notebook-eigenaarslabel) te selecteren, en voer de gegevens in.
5. Druk op enter wanneer u klaar bent.
6. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Antivirussoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt voor e-mail of om toegang te krijgen tot een netwerk of internet, stelt
u de computer bloot aan computervirussen. Computervirussen kunnen het besturingssysteem,
programma's en hulpprogramma's uitschakelen, of de werking ervan verstoren.
Met antivirussoftware kunt u de meeste virussen detecteren, vernietigen en in veel gevallen eventuele
aangerichte schade herstellen. Om uw computer te blijven beschermen tegen nieuw ontdekte virussen,
moet antivirussoftware bijgehouden worden.
McAfee Total Protection-antivirussoftware is op voorhand op de computer geïnstalleerd of geladen.
Als de antivirussoftware op voorhand is geïnstalleerd, selecteert u Start > Alle programma's >
McAfee > Managed Services > Total Protection.
Als de software op voorhand is geladen, selecteert u Start > Alle programma’s > HP Software
Setup en volgt u de instructies op het scherm om de software van McAfee Total Protection te laden.
Voor meer informatie over computervirussen typt u virussen in het zoekvak in Help en ondersteuning.
Firewallsoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, kunnen niet-
geautoriseerde personen mogelijk toegang krijgen tot de computer, uw persoonlijke bestanden en
informatie over u. Gebruik de firewallsoftware die op voorhand op de computer is geïnstalleerd om uw
privacy te beschermen. McAfee Total Protection-antivirussoftware is op voorhand op de computer
geïnstalleerd. Voor toegang tot de software selecteert u Start > Alle programma's > McAfee >
Managing Services > Total Protection.
Tot de firewallvoorzieningen behoren onder andere het registreren en rapporteren van
netwerkactiviteiten, en het automatisch bewaken van al het inkomend en uitgaand verkeer. Raadpleeg
Antivirussoftware gebruiken 117
de instructies van de softwarefabrikant voor meer informatie. Deze instructies kunnen worden verstrekt
bij de software of op schijven, of kunnen op de website van de fabrikant staan.
OPMERKING: In bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren, het
delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-mailberichten
blokkeren. U kunt dat probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de gewenste taak uit
te voeren en de firewall weer in te schakelen. Als u het probleem permanent wilt oplossen, configureert
u de firewall waar nodig opnieuw en past u het beleid en de instellingen van andere
inbraakdetectiesystemen aan. Neem voor meer informatie contact op met uw netwerkbeheerder of IT-
afdeling.
Essentiële beveiligingsupdates installeren
VOORZICHTIG: Microsoft verzendt waarschuwingen met betrekking tot essentiële updates. Installeer
alle essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer te
beschermen tegen beveiligingslekken en computervirussen.
Het is mogelijk dat updates van het besturingssysteem en andere software beschikbaar zijn gekomen
nadat de computer is verzonden. Volg deze richtlijnen om er zeker van te zijn dat alle beschikbare
updates op de computer zijn geïnstalleerd:
Voer Windows Update elke maand uit om de meest recente software van Microsoft te installeren.
Zodra updates zijn uitgegeven, dient u deze te downloaden van de Microsoft-website en via de
koppeling Updates in Help en ondersteuning.
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
De HP ProtectTools Security Manager-software is alleen op bepaalde modellen vooraf geïnstalleerd. U
krijgt toegang tot deze software via het Configuratiescherm van Windows. Deze software biedt
beveiliging tegen onbevoegde toegang tot de computer, netwerken en kritieke data. Raadpleeg de Help
bij de HP ProtectTools-software voor meer informatie.
Beveiligingskabel aanbrengen
OPMERKING: Er is een beveiligingskabel ontworpen waarvan op de eerste plaats een
ontmoedigingseffect moet uitgaan. Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer
verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
1. Bevestig de beveiligingskabel met een lus rond een vastgezet object.
2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2).
3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het
kabelslot met de sleutel.
118 Hoofdstuk 10 Beveiliging
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan in de afbeelding. De locatie van het
beveiligingskabelslot is afhankelijk van het computermodel.
Beveiligingskabel aanbrengen 119
11 Software-updates
Software-update uitvoeren
Updates van de software die bij de computer is geleverd, zijn beschikbaar via het hulpprogramma HP
Support Assistant (HP Ondersteuningsassistent) of op de website van HP.
HP Support Assistant (HP Ondersteuningsassistent) zoekt automatisch naar software-updates van HP.
Het hulpprogramma wordt met een bepaald interval uitgevoerd en biedt een lijst met
ondersteuningsmeldingen, zoals verbeteringen van de beveiliging en optionele updates van software
en stuurprogramma's.
U kunt op elk gewenst moment controleren op updates door Start > Help en ondersteuning >
Onderhoud te selecteren en de instructies op het scherm te volgen.
De meeste software op de website van HP is verpakt in gecomprimeerde bestanden die SoftPaqs
worden genoemd. Sommige BIOS-updates zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die ROMPaqs
worden genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat
informatie over de installatie en het oplossen van problemen. (Readme.txt-bestanden die bij ROMPaqs
worden geleverd, zijn in het Engels.)
U hebt ook toegang tot de software-updates door de cd-rom Support Software (Ondersteunende
software) (apart verkrijgbaar) aan te schaffen. Deze cd-rom bevat stuurprogramma's, BIOS-updates en
hulpprogramma's.
Ga als volgt te werk om de huidige versie van de cd-rom Support Software (Ondersteunende software)
aan te schaffen of een abonnement waarmee u zowel de nieuwste versie als alle toekomstige versies
van de cd-rom ontvangt:
1. Open uw webbrowser en ga naar
http://www.hp.com/support.
2. Selecteer uw land/regio.
3. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ vervolgens het
nummer van uw computermodel in het productvak.
4. Druk op enter.
5. Volg de instructies op het scherm.
Ga als volgt te werk om de software bij te werken met de cd-rom Support Software (Ondersteunende
software):
1. Plaats de cd-rom Support Software (Ondersteunende software) in de optische-schijfeenheid.
2. Volg de instructies op het scherm.
120 Hoofdstuk 11 Software-updates
Ga als volgt te werk om een update van de software uit te voeren via de website van HP:
1. Ga na wat het model, de productcategorie en de serie of het type van uw computer is. Bereid een
update van het systeem-BIOS voor door na te gaan wat de versie is van het huidige BIOS dat op
de computer is geïnstalleerd. Raadpleeg het gedeelte "BIOS-versie bepalen" voor nadere
informatie.
Als de computer op een netwerk is aangesloten, raadpleegt u de netwerkbeheerder voordat u
software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
OPMERKING: In het systeem-ROM van de computer wordt het systeem-BIOS van de computer
opgeslagen. Het BIOS initialiseert het besturingssysteem, regelt de interactie tussen de computer
en de hardwareapparaten en voorziet in de overdracht van gegevens tussen hardwareapparaten,
waaronder de tijd en datum.
OPMERKING: Windows® bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van uw
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als
het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
2. Open uw webbrowser en ga naar http://www.hp.com/support.
3. Selecteer uw land/regio.
4. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ vervolgens het
nummer van uw computermodel in het productvak.
5. Druk op enter.
6. Volg de instructies op het scherm.
BIOS bijwerken
Als u het BIOS wilt bijwerken, bepaalt u eerst de versie van het huidige BIOS en downloadt en installeert
u vervolgens de nieuwe BIOS-versie.
BIOS-versie bepalen
BIOS-versie-informatie (ook wel ROM-datum en Systeem-BIOS genoemd) kan worden weergegeven
door op fn+esc te drukken (als u zich al in Windows bevindt) of door Computer Setup
(Computerinstellingen) te gebruiken.
Ga als volgt te werk om Computer Setup (Computerinstellingen) te gebruiken voor het weergeven van
BIOS-gegevens:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup (Computerinstellingen) te gaan.
3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om File (Bestand) > System Information
(Systeeminformatie) te selecteren.
4. Druk op esc om naar het menu File (Bestand) terug te keren.
5. Klik op Exit (Afsluiten) en volg de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore changes and exit (Wijzigingen negeren en
afsluiten) en druk daarna op enter.
Software-update uitvoeren 121
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Om schade aan de computer of een mislukte installatie te voorkomen, downloadt en
installeert u BIOS-update alleen terwijl de computer met de netvoedingsadapter is aangesloten op een
betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet terwijl de computer
op accuvoeding werkt of is aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een optionele
voedingsbron. Volg tijdens het downloaden en installeren de volgende instructies:
Ontkoppel de netvoeding niet van de computer door het netsnoer los te koppelen van de computer.
Sluit de computer niet af en activeer niet de slaapstand of de hibernationstand.
Het is ook niet toegestaan om apparaten, kabels of snoeren te plaatsen, te verwijderen, aan te sluiten
of los te koppelen.
Ga als volgt te werk om een BIOS-update te downloaden:
OPMERKING: BIOS-updates worden gepost wanneer dat nodig is. Het is mogelijk dat er geen
nieuwere BIOS-update voor uw computer beschikbaar is. U wordt geadviseerd om de website van HP
regelmatig op BIOS-updates te controleren.
1. Open uw webbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer vervolgens uw land/regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's, typ het modelnummer
van uw computer in het productvak en druk vervolgens op enter.
3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product.
4. Klik op uw besturingssysteem.
5. Volg de instructies op het scherm om toegang te krijgen tot de BIOS-update die u wilt downloaden.
Noteer de downloaddatum, naam of andere identificatiegegevens. U hebt deze informatie later
misschien nodig om de update terug te vinden, nadat deze naar uw vaste schijf is gedownload.
6. Voer in het downloadgebied de volgende stappen uit:
a. Zoek de BIOS-update die nieuwer is dan de BIOS-versie die momenteel op uw computer is
geïnstalleerd.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie te downloaden naar de vaste schijf.
Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waarnaar de BIOS-update wordt
gedownload. U moet naar dit pad gaan om de update te installeren.
OPMERKING: Als de computer op een netwerk is aangesloten, raadpleegt u de netwerkbeheerder
voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
BIOS-installatieprocedures verschillen. Voer de instructies die op het scherm verschijnen pas uit nadat
de download is voltooid. Als geen instructies worden weergegeven, gaat u als volgt te werk:
1. Open Windows Verkenner door Start > Computer te selecteren.
2. Dubbelklik op de stationsaanduiding van de vaste schijf. De stationsaanduiding van de vaste schijf
is gewoonlijk Lokaal station (C:).
3. Volg het pad op de vaste schijf dat u eerder hebt genoteerd om de map op de vaste schijf te openen
waarin de update is opgeslagen.
4. Dubbelklik op het bestand met de bestandsnaamextensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De BIOS-installatie begint.
122 Hoofdstuk 11 Software-updates
OPMERKING: Windows® bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van uw
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als
het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
5. Voer de installatie uit aan de hand van de instructies op het scherm.
OPMERKING: U kunt het gedownloade bestand verwijderen van uw vaste schijf nadat een bericht op
het scherm een geslaagde installatie meldt.
Programma’s en stuurprogramma’s bijwerken
1. Open uw webbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer vervolgens uw land/regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's, typ het modelnummer
van uw computer in het productvak en druk vervolgens op enter.
3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product.
4. Klik op uw besturingssysteem.
5. Wanneer de lijst met updates wordt weergegeven, klikt u op een update om een venster met extra
informatie te openen.
6. Klik op Downloaden.
7. Klik op Run (Uitvoeren) als u de bijgewerkte software wilt installeren zonder het bestand te
downloaden.
– of –
Klik op Save (Opslaan) als u het bestand op de computer wilt opslaan. Selecteer een opslaglocatie
op de vaste schijf wanneer dit wordt gevraagd.
Nadat het bestand is gedownload, gaat u naar de map waarin het bestand is opgeslagen.
Dubbelklik op het bestand om de update te installeren.
8. Start de computer opnieuw op nadat de installatie is voltooid wanneer dit wordt gevraagd.
SoftPaq Download Manager gebruiken
HP SoftPaq Download Manager (SDM) is een hulpprogramma dat snel toegang verschaft tot SoftPaq-
informatie voor zakelijke computers van HP zonder dat het SoftPaq-nummer benodigd is. Met dit
hulpprogramma kunt u eenvoudig zoeken naar SoftPaqs en deze vervolgens downloaden en uitpakken.
SoftPaq Download Manager leest en downloadt een op de FTP-site van HP gepubliceerd
databasebestand dat informatie bevat over het model computer en de SoftPaqs. SoftPaq Download
Manager is beschikbaar op de website van HP. Om SoftPaq Download Manager te kunnen gebruiken
voor het downloaden van SoftPaqs, moet u eerst het programma downloaden en installeren. Ga naar
de website van HP op
http://www.hp.com/go/sdm, en volg de instructies voor het downloaden en
installeren van SoftPaq Download Manager.
OPMERKING: SoftPaq Download Manager is alleen op bepaalde computermodellen vooraf
geïnstalleerd. Als u SoftPaq Download Manager wilt downloaden of meer informatie wilt over het gebruik
ervan, raadpleegt u de website van HP op
http://www.hp.com/go/sdm.
Ga als volgt te werk om SoftPaqs te downloaden:
1. Klik op Start > Alle programma's > HP > HP SoftPaq Download Manager.
2. Wanneer SoftPaq Download Manager voor het eerst wordt geopend, verschijnt een venster waarin
u wordt gevraagd of u wilt dat alleen software wordt weergegeven voor de computer die u gebruikt,
Software-update uitvoeren 123
of dat de software voor alle ondersteunde modellen wordt weergegeven. Selecteer Show software
for all supported models (Software voor alle ondersteunde modellen weergeven). Als u HP
SoftPaq Download Manager eerder hebt gebruikt, gaat u naar Stap 3.
a. Selecteer uw besturingssysteem en taalfilters in het venster Configuration Options
(Configuratieopties). De filters beperken het aantal opties dat wordt weergegeven in het
deelvenster Product Catalog (Productcatalogus). Als bijvoorbeeld alleen Windows 7
Professional wordt geselecteerd in het besturingssysteemfilter, wordt alleen Windows 7
Professional als besturingssysteem weergegeven in de productcatalogus.
b. Als u andere besturingssystemen wilt toevoegen, wijzigt u de filterinstellingen in het venster
Configuration Options (Configuratieopties). Raadpleeg de Help bij de HP SoftPaq Download
Manager-software voor meer informatie.
3. Klik in het linkerdeelvenster op het plusteken (+) om de lijst met modellen uit te vouwen en selecteer
een of meer modellen van de producten die u wilt bijwerken.
4. Klik op Find Available SoftPaqs (Beschikbare SoftPaqs zoeken) om een lijst met beschikbare
SoftPaqs te downloaden voor de geselecteerde computer.
5. Selecteer een SoftPaq in de lijst met beschikbare SoftPaqs en klik vervolgens op Download
Only (Alleen downloaden) als u veel SoftPaqs wilt downloaden, omdat de SoftPaq selectie en
internetverbinding bepalen hoe lang het downloadproces duurt.
Als u slechts één of twee SoftPaqs wilt downloaden en een internetverbinding met hoge snelheid
heeft, klikt u op Download & Unpack (Downloaden en uitpakken).
6. Klik met de rechtermuisknop op Install SoftPaq (SoftPaq installeren) in de SoftPaq Download
Manager-software om de geselecteerde SoftPaqs op de computer te installeren.
124 Hoofdstuk 11 Software-updates
12 MultiBoot
Opstartvolgorde van apparaten
Zodra de computer wordt aangezet, probeert het systeem op te starten vanaf ingeschakelde
opstartapparaten. Het hulpprogramma MultiBoot, dat standaard is ingeschakeld, bepaalt de volgorde
waarin het systeem een opstartapparaat selecteert. Opstartapparaten kunnen optische-schijfeenheden,
diskettestations, een netwerkinterfacekaart (NIC), vaste schijven en USB-apparaten zijn.
Opstartapparaten bevatten opstartbare media of bestanden die de computer nodig heeft om op te
starten en te functioneren.
OPMERKING: Sommige opstartapparaten moeten in Computer Setup (Computerinstellingen) zijn
ingeschakeld voordat ze in de opstartvolgorde kunnen worden opgenomen.
Op basis van de fabrieksinstelling selecteert de computer het opstartapparaat door ingeschakelde
opstartapparaten en schijfruimten te zoeken in de volgende volgorde:
OPMERKING: Sommige vermelde opstartapparaten en schijfruimten worden mogelijk niet
ondersteund door de computer.
Optische-schijfeenheid
Vaste schijf van notebookcomputer
USB-diskettestation
USB-cd-rom
Vaste USB-schijf
Notebook-Ethernet
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
U kunt de volgorde waarin de computer naar een opstartapparaat zoekt, wijzigen door de
opstartvolgorde te wijzigen in Computer Setup (Computerinstellingen). U kunt ook op esc drukken terwijl
het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm
wordt weergegeven. Druk vervolgens op f9. Wanneer u op f9 drukt, wordt een menu met de huidige
opstartapparaten weergegeven waarin u een opstartapparaat kunt selecteren. U kunt ook MultiBoot
Express gebruiken om de computer zo in te stellen dat u telkens wanneer de computer wordt aangezet
of opnieuw wordt opgestart, naar een opstartlocatie wordt gevraagd.
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup
(Computerinstellingen)
De computer start alleen vanaf een USB- of NIC-apparaat op als het apparaat eerst in Computer Setup
(Computerinstellingen) is ingeschakeld.
Opstartvolgorde van apparaten 125
Ga als volgt te werk om Computer Setup (Computerinstellingen) te starten en een USB- of NIC-apparaat
als opstartapparaat in te schakelen:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup (Computerinstellingen) te gaan.
3. Als u opstartmedia in USB-stations of in stations in een optioneel dockingapparaat wilt inschakelen,
gebruikt u een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Device Configurations (Apparaatconfiguraties) te selecteren. Controleer
of het vakje naast USB legacy support (Ondersteuning voor oudere USB) is ingeschakeld.
OPMERKING: De optie USB Port (USB-poort) moet zijn ingeschakeld om USB legacy support
(Ondersteuning voor oudere USB) te gebruiken. Deze optie is standaard ingeschakeld. Als de poort
wordt uitgeschakeld, schakelt u deze opnieuw in door System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Port Options (Poortopties) te selecteren en vervolgens in het vakje naast
USB Port (USB-poort) te klikken.
– of –
Als u een NIC-apparaat wilt inschakelen, selecteert u System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) en klikt u op het vakje naast PXE Internal
NIC boot (Opstarten vanaf PXE interne netwerkadapter).
4. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
OPMERKING: Als u een NIC op een PXE- of RPL-server (Preboot eXecution Environment of Remote
Program Load) wilt aansluiten zonder MultiBoot, drukt u op esc terwijl het bericht "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op Esc voor het opstartmenu) onder in het scherm wordt weergegeven, en drukt
u vervolgens snel op f12.
Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen
Houd rekening met de volgende overwegingen voordat u de opstartvolgorde verandert:
Wanneer de computer opnieuw wordt opgestart nadat de opstartvolgorde is gewijzigd, probeert
de computer in de nieuwe opstartvolgorde op te starten.
Als er meerdere typen opstartapparaten zijn, probeert de computer op te starten vanaf het eerste
apparaat van elke type opstartapparaat (behalve voor optische apparaten). Als de computer
bijvoorbeeld is aangesloten op een optioneel dockingapparaat dat een vaste schijf bevat, wordt
deze vaste schijf in de opstartvolgorde weergegeven als een vaste USB-schijf. Als het systeem
vanaf deze vaste USB-schijf probeert op te starten en dit mislukt, wordt geen poging ondernomen
om op te starten vanaf de vaste schijf in de vaste-schijfruimte. In plaats daarvan wordt geprobeerd
op te starten vanaf het volgende type apparaat in de opstartvolgorde. Als er echter 2 optische
apparaten zijn en het eerste optische apparaat niet opstart (omdat het geen media bevat of omdat
het medium geen opstartschijf is), probeert het systeem op te starten van het tweede optische
apparaat.
126 Hoofdstuk 12 MultiBoot
Wanneer de opstartvolgorde verandert, veranderen ook de logische stationsaanduidingen. Als u
bijvoorbeeld opstart vanaf een cd-romstation met een schijf die als station C is geformatteerd, wordt
dat cd-romstation station C en wordt de vaste schijf in de vaste-schijfruimte station D.
De computer start alleen vanaf een NIC-apparaat op als het apparaat is ingeschakeld in het menu
Built-In Device Options (Opties voor ingebouwde apparaten) van Computer Setup
(Computerinstellingen) en als het opstarten vanaf het apparaat is ingeschakeld in het menu Boot
Options (Opstartopties) van Computer Setup (Computerinstellingen). Opstarten vanaf een NIC-
apparaat heeft geen invloed op de logische stationsaanduidingen omdat er aan het NIC-apparaat
geen stationsaanduiding is toegewezen.
Stations in een optioneel dockingapparaat worden in de opstartvolgorde behandeld als externe
USB-apparaten.
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen
U kunt MultiBoot op de volgende manieren gebruiken:
Verander de opstartvolgorde in Computer Setup (Computerinstellingen) om een nieuwe
opstartvolgorde in te stellen die de computer moet gebruiken telkens wanneer deze wordt
aangezet.
Als u het opstartapparaat dynamisch wilt kiezen, drukt u op esc terwijl het bericht "Press the ESC
key for Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm wordt weergegeven.
Druk vervolgens op f9 om het menu Boot Device Options (Opties voor opstartapparaat) te openen.
MultiBoot Express gebruiken om een variabele opstartvolgorde in te stellen. Bij deze functie wordt
u telkens wanneer de computer wordt aangezet of opnieuw wordt opgestart, naar een
opstartapparaat gevraagd.
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup
(Computerinstellingen)
Ga als volgt te werk om Computer Setup (Computerinstellingen) te starten en een opstartvolgorde in te
stellen die de computer gebruikt telkens wanneer de computer wordt aangezet of opnieuw wordt
opgestart:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup (Computerinstellingen) te gaan.
3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) en vervolgens Legacy Boot Order
(Verouderde opstartvolgorde) te selecteren.
4. Als u het apparaat hoger in de opstartvolgorde wilt plaatsen, gebruikt u een aanwijsapparaat om
op de Pijl-omhoog naast de apparaatnaam te klikken, of drukt u op de +-toets.
– of –
Als u het apparaat lager in de opstartvolgorde wilt plaatsen, gebruikt u een aanwijsapparaat om
op de Pijl-omlaag naast de apparaatnaam te klikken, of drukt u op de --toets.
5. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen 127
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Op dynamische wijze een opstartapparaat kiezen met de f9-prompt
Ga als volgt te werk als u op dynamische wijze een opstartapparaat voor de huidige opstartvolgorde
wilt kiezen:
1. Open het menu Select Boot Device (Opstartapparaat selecteren) door de computer aan te zetten
of opnieuw op te starten en op esc te drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup
Menu" (Druk op de Esc-toets voor het startmenu) onder aan het scherm verschijnt.
2. Druk op f9.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een opstartapparaat en druk op enter.
De wijzigingen gaan onmiddellijk van kracht.
MultiBoot Express-prompt instellen
Ga als volgt te werk om Computer Setup (Computerinstellingen) te starten en de computer zo in te
stellen dat het menu MultiBoot startup location (MultiBoot-opstartlocatie) wordt weergegeven wanneer
de computer wordt aangezet of opnieuw wordt opgestart:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup (Computerinstellingen) te gaan.
3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) te selecteren. Druk vervolgens op enter.
4. In het veld Express Boot Popup Delay (Sec) (Wachttijd Express Boot-menu (in seconden)) voert
u in seconden in hoelang u wilt dat de computer het opstartlocatiemenu weergeeft, voordat het
standaard naar de huidige MultiBoot-instelling gaat. (Wanneer u 0 selecteert, wordt het menu van
de Express Boot-opstartlocatie niet weergegeven.)
5. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
128 Hoofdstuk 12 MultiBoot
MultiBoot Express-voorkeursinstellingen invoeren
Wanneer het menu van Express Boot wordt weergegeven tijdens het opstarten, hebt u de volgende
keuzemogelijkheden:
Als u een opstartapparaat in het menu van Express Boot wilt opgeven, selecteert u uw voorkeur
binnen de toegestane tijd en drukt u op enter.
Druk op een toets voordat de toegestane tijd is verstreken om te voorkomen dat de computer de
huidige standaardinstelling van MultiBoot gebruikt. De computer start pas op wanneer u een
opstartapparaat hebt geselecteerd en op enter hebt gedrukt.
Wacht tot de toegestane tijd is verstreken als u wilt dat de computer opstart volgens de huidige
MultiBoot-instellingen.
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen 129
13 Beheer
Client Management Solutions gebruiken
Client Management Solutions-software biedt op standaarden gebaseerde oplossingen voor het beheer
van (client-)pc's, werkstations, notebooks en tabletcomputers in een netwerkomgeving.
De belangrijkste mogelijkheden en voorzieningen van Client Management zijn de volgende:
Eerste implementatie van softwarekopie
Installatie van systeemsoftware op afstand
Softwarebeheer en -updates
ROM-updates
Tracering en beveiliging van computermiddelen (hardware en software die op de computer zijn
geïnstalleerd)
Foutmelding en herstel van bepaalde systeemsoftware- en hardwarecomponenten
OPMERKING: Ondersteuning voor specifieke functies die in dit gedeelte worden beschreven, kan
verschillen per computermodel en/of -versie van beheersoftware die op de computer is geïnstalleerd.
Softwarekopie configureren en implementeren
Op de computer is vooraf een systeemsoftwarekopie geïnstalleerd. De eerste softwarekopie wordt
geconfigureerd wanneer de computer de eerste keer wordt ingesteld. Nadat een korte
'softwareontbundeling' is opgetreden, is de computer gereed voor gebruik.
Op een van de volgende manieren kan een aangepaste softwarekopie worden geïmplementeerd
(gedistribueerd):
Aanvullende softwaretoepassingen installeren nadat de op voorhand geïnstalleerde softwarekopie
is ontbundeld
Software-implementatieprogramma's als Altiris Deployment Solutions gebruiken om op voorhand
geïnstalleerde software te vervangen door een aangepaste softwarekopie
Schijven klonen om de inhoud van de ene vaste schijf naar een andere te kopiëren
Welke implementatiemethode u gebruikt, hangt af van de technologische omgeving en processen
binnen uw organisatie.
OPMERKING: Het hulpprogramma Computer Setup (Computerinstellingen) en andere
systeemfuncties bieden extra hulp bij configuratiebeheer en probleemoplossing, energiebeheer en het
herstel van systeemsoftware.
130 Hoofdstuk 13 Beheer
Software beheren en bijwerken
HP beschikt over diverse hulpprogramma's voor het beheren en bijwerken van software op
clientcomputers:
HP Client Manager for Altiris (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: Raadpleeg de website van HP op http://www.hp.com als u HP Client Manager for
Altiris wilt downloaden of voor meer informatie over HP Client Manager for Altiris.
HP CCM (Client Configuration Manager) (alleen bepaalde modellen)
HP SSM (System Software Manager)
HP Client Manager for Altiris (alleen bepaalde modellen)
HP Client Manager for Altiris integreert Intelligent Manageability-technologie in Altiris-software. HP
Client Manager for Altiris bevat voortreffelijke functies voor hardwarebeheer voor HP-apparaten.
Gedetailleerde weergaven van hardware-inventaris voor middelenbeheer
Bewaking en diagnose van systeemcontrole
Via internet toegankelijke rapportage van bedrijfsspecifieke gegevens, zoals
temperatuurwaarschuwingen en geheugenwaarschuwingen.
Op afstand bijwerken van systeemsoftware, zoals stuurprogramma's en het systeem-BIOS
OPMERKING: Aanvullende functionaliteit kan worden toegevoegd wanneer HP Client Manager for
Altiris wordt gebruikt met optionele Altiris Solutions-software (afzonderlijk aangeschaft).
Wanneer HP Client Manager for Altiris (geïnstalleerd op een clientcomputer) wordt gebruikt met Altiris
Solutions-software (geïnstalleerd op een beheerderscomputer), biedt HP Client Manager for Altiris extra
beheermogelijkheden en gecentraliseerd hardwarebeheer van clientapparaten voor de volgende IT-
levenscyclusgebieden:
Inventaris- en middelenbeheer
Naleving van softwarelicenties
Tracering en rapportage van computers
Informatie over computerleasecontracten en tracering van vaste middelen
Implementatie en migratie van systeemsoftware
Windows®-migratie
Systeemimplementatie
Persoonsmigratie (persoonlijke gebruikersinstellingen)
Client Management Solutions gebruiken 131
Helpdesk en probleemoplossing
Beheer van helpdesktickets
Probleemoplossing op afstand
Probleemoplossing op afstand
Rampherstel bij clients
Software- en operatiebeheer
Voortdurend clientbeheer
Implementatie van HP-systeemsoftware
Zelfherstel van toepassingen (de mogelijkheid om bepaalde toepassingsproblemen te
detecteren en te herstellen)
Altiris Solutions-software biedt gebruiksvriendelijke softwaredistributiemogelijkheden. HP Client
Manager for Altiris maakt communicatie mogelijk met de Altiris Solutions-software, waarmee de
implementatie van nieuwe hardware of de persoonsmigratie naar een nieuw besturingssysteem kan
worden afgehandeld met behulp van eenvoudig te volgen wizards. HP Client Manager for Altiris kan
worden gedownload via de website van HP.
Wanneer Altiris Solutions-software samen met HP System Software Manager of HP Client Manager for
Altiris wordt gebruikt, kunnen beheerders vanaf een centrale console ook het systeem-BIOS en de
stuurprogrammasoftware bijwerken.
132 Hoofdstuk 13 Beheer
HP CCM (Client Configuration Manager) (alleen bepaalde modellen)
HP CCM (Client Configuration Manager) automatiseert het beheer van software zoals
besturingssystemen, programma’s, software-updates en de content- en configuratie-instellingen om
ervoor te zorgen dat de configuratie van alle computers gehandhaafd blijft. Met deze geautomatiseerde
beheeroplossingen kunt u software beheren over de gehele levensduur van de computer.
Met CCM kunt u de volgende taken uitvoeren:
De hardware- en software-inventaris verzamelen over verschillende platformen
Een softwarepakket voorbereiden en een impactanalyse uitvoeren alvorens te distribueren
U richten op individuele computers, werkgroepen of volledige computerpopulaties, voor de inzet
en het onderhoud van software en content volgens de beleidsplannen
Besturingssystemen, toepassingen en content op verspreide computers vanaf elke gewenste
locatie voorzien en beheren
CCM integreren met helpdesks en andere systeembeheerprogramma’s voor een naadloze werking
Een veelgebruikte infrastructuur inzetten voor het beheer van software en content op
standaardcomputers over elke gewenst netwerk voor alle gebruikers van de onderneming
Schaling uitvoeren om te voldoen aan de behoeften van de onderneming
Client Management Solutions gebruiken 133
HP SSM (System Software Manager)
Met HP SSM (System Software Manager) kunt u op afstand en op meerdere systemen tegelijk
systeemsoftware bijwerken. Wanneer SSM wordt uitgevoerd op een clientcomputer, worden de versies
van hardware en software gedetecteerd en wordt geselecteerde software bijgewerkt vanuit een centrale
locatie, die een filestore wordt genoemd. Versies van stuurprogramma's die worden ondersteund door
SSM worden op de website van HP aangegeven en op de cd Support Software (Ondersteunende
software) aangegeven met een speciaal pictogram. Als u het hulpprogramma SSM wilt downloaden of
als u meer informatie wilt over SSM, raadpleegt u de website van HP op
http://www.hp.com/go/ssm
(alleen Engels).
Intel Active Management Technology gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
Met Intel® Active Management Technology (iAMT) kunt u netwerkcomputermiddelen detecteren,
herstellen en beschermen. Met iAMT kunnen computers worden beheerd als ze zijn ingeschakeld en
als ze zijn uitgeschakeld. De iAMT-oplossing is beschikbaar op computers met Intel Centrino® met
vPro-technologie voor mobiele communicatie.
Voorzieningen van iAMT:
Informatie over hardware-inventaris
Melding van gebeurtenissen
Energiebeheer
Diagnose en herstel op afstand
Hardwarematige isolatie- en herstellimiet of verbroken computernetwerktoegang als virusachtige
activiteiten worden gedetecteerd
iAMT-oplossing inschakelen
Ga als volgt te werk om iAMT-instellingen te configureren:
OPMERKING: De ctrl+p-prompt is alleen zichtbaar als de optie AMT Setup Prompt (AMT-
installatieprompt) is ingeschakeld in Computer Setup (Computerinstellingen).
1. Zet de computer aan of start de computer opnieuw op.
2. Druk op ctrl+p voordat Windows is gestart.
OPMERKING: Als u niet op tijd op ctrl+p drukt, moet u stap 1 en 2 herhalen om het
hulpprogramma voor setup van MEBx te starten.
3. Voer het ME-wachtwoord in. De fabrieksinstelling voor het wachtwoord is admin.
Het hulpprogramma voor setup van MEBx wordt geopend. Gebruik de pijltoetsen voor navigatie.
4. Kies of u Intel ME wilt configureren, iAMT wilt configureren of het Intel ME-wachtwoord wilt wijzigen.
5. Wanneer u uw selecties hebt ingevoerd, kiest u Exit (Afsluiten) om het hulpprogramma voor setup
van MEBx te sluiten.
Menu's van het hulpprogramma voor setup van MEBx gebruiken
OPMERKING: Voor meer informatie over iAMT gaat u naar de website van Intel op
http://www.intel.com en zoekt u naar iAMT.
134 Hoofdstuk 13 Beheer
Intel ME-configuraties
Selecteren Werking
Controle van Intel ME-status Schakel het beheersysteem in/uit.
Lokale update van Intel ME-firmware Schakel het lokale beheer van firmware-updates in/uit.
LAN-controller Schakel de geïntegreerde netwerkcontroller in of uit.
Controle van Intel ME-voorzieningen Schakel AMT of geen in.
Controle van Intel ME-voeding Configureer het energiebeleid van het beheersysteem.
iAMT-configuratie
Selecteren Werking
Hostnaam Geef de computer een hostnaam.
TCP/IP Schakel netwerkinterface of DHCP in of uit (er wordt een IP-
adres toegekend als DHCP is uitgeschakeld) of wijzig de
domeinnaam.
Provisiemodel Ken het iAMT-model Enterprise of Small Business toe.
Installatie en configuratie Stel opties in om de configuratie vanaf afstand van AMT te
regelen.
De-provisie Zet de AMT-configuratie terug op de fabrieksinstellingen.
SOL/IDE-R Schakel opstartbesturing op afstand vanaf IDE-diskette of cd-
rom in en ken een gebruikersnaam en wachtwoord toe.
Wachtwoordbeleid Stel opties in om de vereisten voor het netwerkwachtwoord en
het MEBx-wachtwoord te bepalen.
Firmware-update beveiligen Schakel het bijwerken op afstand van de firmware in of uit.
PRTC instellen Stel de real-time klok in.
Time-out voor inactiviteit Stel een time-outwaarde in.
Intel ME-wachtwoord wijzigen
Selecteren Werking
ME-wachtwoord wijzigen Wijzig het wachtwoord.
OPMERKING: Het standaardwachtwoord is admin.
Intel Active Management Technology gebruiken (alleen bepaalde modellen) 135
14 Computer Setup
(Computerinstellingen)
Computer Setup (Computerinstellingen) starten
Computer Setup (Computerinstellingen) is een op voorhand geconfigureerd ROM-hulpprogramma dat
zelfs kan worden gebruikt wanneer het besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen.
OPMERKING: Sommige menuopties in Computer Setup (Computerinstellingen) die in deze
handleiding worden vermeld, worden mogelijk niet ondersteund door de computer.
OPMERKING: U kunt Computer Setup (Computerinstellingen) alleen gebruiken met een extern
toetsenbord of een muis die op een USB-poort is aangesloten, als ondersteuning voor oudere USB is
ingeschakeld.
Ga als volgt te werk om Computer Setup (Computerinstellingen) te starten:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup (Computerinstellingen) te gaan.
Computer Setup (Computerinstellingen) gebruiken
Navigeren en selecteren in Computer Setup (Computerinstellingen)
De informatie en instellingen in Computer Setup (Computerinstellingen) zijn toegankelijk via de menu's
File (Bestand), Security (Beveiliging) en System Configuration (Systeemconfiguratie).
Ga als volgt te werk om te navigeren en te selecteren in Computer Setup (Computerinstellingen):
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
Als u een menu of menuonderdeel wilt selecteren, gebruikt u de tab-toets en de pijltoetsen
van het toetsenbord en drukt u vervolgens op enter, of gebruikt u een aanwijsapparaat om op
het onderdeel te klikken.
Als u omhoog of omlaag wilt schuiven, klikt u op de pijl-omhoog of pijl-omlaag in de
rechterbovenhoek van het scherm, of gebruikt u de toets Pijl-omhoog of Pijl-omlaag.
Als u geopende dialoogvensters wilt sluiten om terug te keren naar het hoofdvenster van
Computer Setup (Computerinstellingen), drukt u op esc en volgt u de instructies op het
scherm.
OPMERKING: U kunt een aanwijsapparaat (touchPad, muisbesturing of USB-muis) of het
toetsenbord gebruiken om te navigeren en instellingen in Computer Setup (Computerinstellingen)
op te geven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup (Computerinstellingen) te gaan.
3. Selecteer het menu File (Bestand), Security (Beveiliging) of System Configuration
(Systeemconfiguratie).
136 Hoofdstuk 14 Computer Setup (Computerinstellingen)
Kies een van de volgende methoden om de menu's van Computer Setup (Computerinstellingen) te
sluiten:
Als u de menu's van Computer Setup (Computerinstellingen) wilt sluiten zonder wijzigingen op te
slaan, klikt u op Exit (Afsluiten) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Gebruik de tab-toets en de pijltoetsen om File (Bestand) > Ignore Changes and Exit (Wijzigingen
negeren en afsluiten) te selecteren, en druk op enter.
– of –
Om uw wijzigingen op te slaan en de menu's van Computer Setup (Computerinstellingen) af te
sluiten, klikt u op Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen
opslaan en afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Fabrieksinstellingen herstellen in Computer Setup (Computerinstellingen)
OPMERKING: De modus van de vaste schijf wordt niet gewijzigd wanneer de standaardinstellingen
worden hersteld.
Ga als volgt te werk als u in Computer Setup (Computerinstellingen) alle instellingen op de
fabrieksinstellingen wilt terugzetten:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup (Computerinstellingen) te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen File (Bestand) > Restore defaults
(Standaardinstellingen herstellen).
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Klik op Save (Opslaan) en volg de instructies op het scherm als u de wijzigingen wilt opslaan en
wilt afsluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
OPMERKING: Uw wachtwoordinstellingen en beveiligingsinstellingen veranderen niet wanneer u de
fabrieksinstellingen herstelt.
Menu's in Computer Setup (Computerinstellingen)
De menutabellen in dit gedeelte geven een overzicht van de opties in Computer Setup
(Computerinstellingen).
OPMERKING: Sommige menuopties in Computer Setup (Computerinstellingen) die in dit hoofdstuk
worden vermeld, worden mogelijk niet ondersteund door de computer.
Menu's in Computer Setup (Computerinstellingen) 137
File (Bestand), menu
Selecteren Werking
System Information (Systeeminformatie)
Hiermee geeft u identificatiegegevens weer over het
computermodel en de accu’s in het systeem.
Hiermee kunt u informatie weergeven over de
specificaties van de processor, de grootte van het
geheugen, het systeem-ROM, de revisie van de
videokaart, de versie van de toetsenbordcontroller en
identificatienummers van voorzieningen voor draadloze
communicatie.
Set System Date and Time (Systeemdatum en -tijd instellen) Hiermee verandert u de datum en tijd.
Stel datum in: MM:DD:JJJJ
Stel tijd in: UU:MM
System Diagnostics (Systeemdiagnose)
System Information (Systeeminformatie): hiermee geeft
u de volgende informatie weer:
Identificatiegegevens over het computermodel en
de accu’s in het systeem.
Informatie over de specificaties van de processor,
de grootte van het geheugen, het systeem-ROM, de
revisie van de videokaart, de versie van de
toetsenbordcontroller en identificatienummers van
voorzieningen voor draadloze communicatie.
Start-up Test (Opstarttest): hiermee controleert u de
systeemonderdelen die nodig zijn voor het opstarten van
de computer.
Run-In Test (Run-in-test): hiermee voert u een
uitgebreide controle uit van de status van het
systeemgeheugen, de vaste schijf, de accu en de
draadloze module.
Hard Disk Test (Vaste-schijftest): hiermee voert u een
uitgebreide zelftest uit van elke vaste schijf in het
systeem.
Memory Test (Geheugentest): hiermee voert u een
uitgebreide controle uit van de geheugenmodules.
Battery Test (Accutest): hiermee voert u een uitgebreide
controle uit van de accu.
Error Log (Foutenlogboek): hiermee geeft u een
logbestand weer als er fouten zijn opgetreden.
Restore Defaults (Standaardinstellingen herstellen) Hiermee vervangt u de configuratie-instellingen in Computer
Setup (Computerinstellingen) door de oorspronkelijke
fabrieksinstellingen. (De modus van de vaste schijf,
wachtwoordinstellingen en beveiligingsinstellingen
veranderen niet wanneer u de fabrieksinstellingen herstelt.)
Reset BIOS security to factory default (Standaardinstellingen
BIOS-beveiliging herstellen)
Hiermee herstelt u het in de fabriek ingestelde wachtwoord in
geval van een vergeten wachtwoord.
138 Hoofdstuk 14 Computer Setup (Computerinstellingen)
Selecteren Werking
Ignore Changes and Exit (Wijzigingen negeren en afsluiten) Hiermee annuleert u alle wijzigingen die in de huidige sessie
zijn ingevoerd. Sluit de computer af en start deze opnieuw op.
Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) Hiermee slaat u alle wijzigingen op die in de huidige sessie zijn
ingevoerd. Sluit de computer vervolgens af en start deze
opnieuw op. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de
computer opnieuw wordt gestart.
Security (Beveiliging), menu
OPMERKING: Sommige menuopties die in dit gedeelte worden vermeld, worden mogelijk niet
ondersteund door de computer.
Selecteren Werking
Setup BIOS Administrator Password (BIOS-
beheerderswachtwoord instellen)
Hiermee stelt u een BIOS-beheerderswachtwoord in.
User Management (Gebruikersbeheer, BIOS
beheerderswachtwoord vereist)
Hiermee maakt u een nieuwe BIOS-gebruikersaccount.
Hiermee geeft u een lijst met ProtectTools-gebruikers
weer.
Password policy (Wachtwoordbeleid, hiervoor is een BIOS-
beheerderswachtwoord nodig)
Hiermee herziet u de criteria van het wachtwoordbeleid.
HP SpareKey Hiermee kunt u HP SpareKey in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Always Prompt for HP SpareKey Enrollment (Altijd vragen voor
HP SpareKey-inschrijving)
Hiermee kunt u HP SpareKey-inschrijving in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Fingerprint Reset on Reboot (If Present) (Vingerafdruk resetten
bij opnieuw opstarten (indien aanwezig))
Hiermee reset/wist u het eigenaarschap van de
vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen; standaard
uitgeschakeld)
Change Password (Wachtwoord wijzigen) Hiermee kunt u een BIOS-beheerderswachtwoord invoeren,
wijzigen of verwijderen.
HP SpareKey Enrollment (HP SpareKey-inschrijving) Hiermee registreert of reset u HP SpareKey, een reeks
beveiligingsvragen en –antwoorden die worden gebruikt als u
uw wachtwoord bent vergeten.
Anti Theft (Diefstalpreventie) Hiermee kunt u de Intel-ondersteuning van bescherming
tegen diefstal in- of uitschakelen.
DriveLock Password (DriveLock-wachtwoord)
Hiermee kunt u DriveLock op elke vaste schijf van een
computer in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee verandert u het gebruikerswachtwoord of
beheerderswachtwoord van DriveLock.
OPMERKING: U hebt alleen toegang tot de DriveLock-
instellingen wanneer u Computer Setup
(Computerinstellingen) activeert door de computer aan te
zetten (niet opnieuw op te starten).
Automatic DriveLock (Automatische DriveLock) Hiermee kunt u ondersteuning voor Automatische DriveLock
in- of uitschakelen.
Menu's in Computer Setup (Computerinstellingen) 139
Selecteren Werking
TPM Embedded Security (TPM geïntegreerde beveiliging) Hiermee schakelt u ondersteuning in of uit voor TPM (Trusted
Platform Module) geïntegreerde beveiliging, waarmee de
computer wordt beschermd tegen ongeautoriseerde toegang
tot de eigenaarsfuncties in Embedded Security for
ProtectTools. Raadpleeg de Help bij de ProtectTools-software
voor meer informatie.
OPMERKING: U moet een setupwachtwoord hebben om
deze instelling te kunnen wijzigen.
Disk Sanitizer Voer Disk Sanitizer uit om alle bestaande gegevens op de
primaire vaste schijf te vernietigen.
VOORZICHTIG: Wanneer u Disk Sanitizer uitvoert, worden
de gegevens op het geselecteerde station permanent
vernietigd.
System Ids (Systeem-id's) Voer een door de gebruiker gedefinieerd nummer voor de
tracering van computermiddelen en een eigenaarslabel in.
System Configuration (Systeemconfiguratie), menu
OPMERKING: Sommige opties in het menu System Configuration (Systeemconfiguratie) die in dit
gedeelte worden vermeld, worden mogelijk niet ondersteund door de computer.
Selecteren Werking
Language (Taal) Hiermee wijzigt u de taal in Computer Setup
(Computerinstellingen)
Boot Options (Opstartopties)
Hiermee stelt u een wachttijd voor het opstartmenu in (in
seconden).
Hiermee stelt u een wachttijd voor de MultiBoot Express-
pop-up in (in seconden).
Hiermee kunt u een aangepast logo in- of uitschakelen
(standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u Display Diagnostic URL (Diagnose-URL
weergeven) in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u opstarten vanaf cd-romstation in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u opstarten vanaf SD-kaart in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u opstarten vanaf diskettestation in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u opstarten vanaf PXE interne NIC in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de UEFI-modus (Unified Extensible
Firmware Interface) in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de opstartvolgorde instellen.
Device Configurations (Apparaatconfiguraties)
Hiermee kunt u ondersteuning voor oudere USB in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld). Als deze optie is
140 Hoofdstuk 14 Computer Setup (Computerinstellingen)
Selecteren Werking
ingeschakeld, biedt ondersteuning voor oudere USB-
systemen u de volgende mogelijkheden:
USB-muis of –toetsenbord gebruiken in Computer
Setup (Computerinstellingen), ook als een
Windows®-besturingssysteem niet actief is.
Opstarten vanaf USB-apparaten met voorzieningen
om als opstarteenheid te fungeren, waaronder een
vaste schijf, diskettestation of optische-
schijfeenheid, die via een USB-poort zijn
aangesloten op de computer.
Hiermee kunt u in- of uitschakelen dat de ventilator altijd
aan is bij aansluiting op netvoeding (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u Data Execution Prevention (Preventie van
uitvoering van gegevens) in- of uitschakelen. Wanneer
deze optie is ingeschakeld, kan de processor de
uitvoering van sommige viruscodes uitschakelen, wat de
beveiliging van de computer verbetert.
SATA-apparaatmodus (Serial Advanced Technology
Attachment) De volgende opties zijn beschikbaar:
AHCI (Advanced Host Controller Interface)
IDE (Integrated Drive Electronics)
RAID (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: De beschikbaarheid van
bovengenoemde opties verschilt per model computer.
Hiermee kunt u HP QuickLook in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de verificatie voorafgaand aan opstarten
met HP QuickLook in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u HP QuickWeb in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u HP QuickWeb: schrijfbeveiliging in- of
uitschakelen.
Hiermee kunt u multicore-processor in- of uitschakelen
(alleen bepaalde modellen, standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u Intel HT Technology in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u Wake on USB (Via USB uit slaapstand
halen) in- of uitschakelen.
Hiermee stelt u de status van Num Lock bij het opstarten
in of uit.
Menu's in Computer Setup (Computerinstellingen) 141
Selecteren Werking
Built-In Device Options (Opties voor ingebouwde apparaten)
Hiermee kunt u de status van de knop voor draadloze
communicatie in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u het geïntegreerde WLAN-apparaat in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u geïntegreerde radio van WWAN-apparaat
in- of uitschakelen (alleen bepaalde modellen, standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u de radio van een geïntegreerd
Bluetooth®-apparaat in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u de netwerkinterfacecontroller (LAN) in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u schakelen tussen LAN/WLAN in- of
uitschakelen (standaard uitgeschakeld).
Hiermee stelt u de status van Wake on LAN (Via LAN uit
slaapstand halen) in. U kunt de volgende opties
instellen:
Uitgeschakeld
Boot to Network (Opstarten vanaf netwerk,
standaard ingesteld)
Follow Boot Order (Opstartvolgorde volgen)
Hiermee schakelt u de omgevingslichtsensor in
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de apparaat-upgraderuimte van
notebookcomputers in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u het vingerafdrukapparaat in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de geïntegreerde camera in- of
uitschakelen (alleen bepaalde modellen; standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u Power Monitor Circuit
(Voedingsbewaking) in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u het audioapparaat in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u een modem in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u de interne microfoons in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u interne luidsprekers in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
142 Hoofdstuk 14 Computer Setup (Computerinstellingen)
Selecteren Werking
Port Options (Poortopties; allemaal standaard ingeschakeld) OPMERKING: Alle poortopties zijn standaard ingeschakeld.
Hiermee kunt u de Flash-medialezer in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de USB-poort in- of uitschakelen.
VOORZICHTIG: Wanneer u de USB-poort uitschakelt,
schakelt u ook MultiBay-apparaten en ExpressCard-
apparaten op de geavanceerde poortreplicator uit.
Hiermee kunt u de 1394-poort in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u het ExpressCard-slot in- of
uitschakelen.
Hiermee kunt u het Smart Card-slot in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de eSATA-poort in- of uitschakelen.
Set Security Level (Beveiligingsniveau instellen) Hiermee kunt u beveiligingsniveaus voor alle BIOS-
menuonderdelen wijzigen, weergeven of verbergen.
Restore Security Defaults (Beveiligingsstandaards
herstellen)
Hiermee kunt u de standaardbeveiligingsinstellingen
herstellen.
Menu's in Computer Setup (Computerinstellingen) 143
15 Back-up en herstel
Ga als volgt te werk om uw informatie te beschermen: gebruik Windows® Back-up maken en terugzetten
om een back-up te maken van uw individuele bestanden en mappen en uw volledige vaste schijf (alleen
bepaalde modellen), systeemherstelschijven te creëren (alleen bepaalde modellen), of
systeemherstelpunten te creëren. U kunt de back-upbestanden gebruiken om de inhoud van uw
computer te herstellen als het systeem niet meer werkt.
Windows Back-up maken en terugzetten biedt de volgende opties:
Een systeemherstelschijf maken (alleen bepaalde modellen)
Back-ups maken van afzonderlijke bestanden en mappen
Een systeemimage maken (alleen bepaalde modellen)
Automatische back-ups plannen (alleen bepaalde modellen)
Systeemherstelpunten maken
Afzonderlijke bestanden herstellen
De computer terugzetten op een vorige status
Informatie herstellen met behulp van herstelprogramma's
OPMERKING: Voor gedetailleerde instructies zoekt u in Help en ondersteuning naar deze
onderwerpen.
Als het systeem onstabiel is, raadt HP aan om de herstelprocedures af te drukken en ze te bewaren
voor het geval u ze later nodig hebt.
Back-up maken van gegevens
Het herstel na een systeemfout is zo volledig als uw meest recente back-up. Maak onmiddellijk nadat
u de software hebt geïnstalleerd een set systeemherstelschijven (alleen bepaalde modellen) en uw
initiële back-up. Als u nieuwe software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups
van het systeem blijven maken om altijd een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben. Met
de systeemherstelschijven (alleen bepaalde modellen) kunt u de computer opstarten en de
fabrieksinstellingen van het besturingssysteem en de software herstellen wanneer het systeem instabiel
is geworden of niet meer werkt. Met uw initiële en navolgende back-ups kunt u uw gegevens en
instellingen herstellen in geval van een systeemstoring.
U kunt een back-up maken van uw gegevens op een optionele externe vaste schijf, op een
netwerkschijfeenheid of op schijven.
Houd rekening met het volgende als u een back-up maakt:
Sla persoonlijke bestanden op in de map Documenten en maak periodiek een back-up van deze
map.
Maak een back-up van sjablonen die zijn opgeslagen in de programma's waarbij ze horen.
Sla aangepaste instellingen die worden weergegeven in een venster, werkbalk of menubalk op
door een schermafbeelding van de instellingen te maken. Een schermafbeelding kan veel tijd
besparen als u opnieuw uw voorkeuren moet instellen.
144 Hoofdstuk 15 Back-up en herstel
Ga als volgt te werk om een schermafbeelding te maken:
1. Geef het scherm weer dat u wilt opslaan.
2. Ga als volgt te werk om de schermafbeelding te kopiëren:
Als u alleen het actieve venster wilt kopiëren, drukt u op alt+fn+prt sc.
Als u het volledige scherm wilt kopiëren, drukt u op fn+prt sc.
3. Open een tekstverwerkingsdocument en selecteer Bewerken > Plakken.
De schermafbeelding wordt aan het document toegevoegd.
4. Sla het document op.
Als u een back-up op schijven maakt, kunt u een van de volgende schijftypen gebruiken (apart aan
te schaffen): cd-r, cd-rw, dvd+r, dvd+r dl, dvd-r, dvd-r dl of dvd±rw. Welke schijven u gebruikt, hangt
af van het type optische-schijfeenheid dat is geïnstalleerd in de computer.
OPMERKING: Op dvd's en dvd's met dubbele laag (DL) kunt u meer gegevens opslaan dan op
cd's. Als u dvd's gebruikt, hebt u daardoor minder herstelschijven nodig.
Als u een back-up op schijven maakt, nummert u de schijven voordat u ze in de optische-
schijfeenheid van de computer plaatst.
Ga als volgt te werk om een back-up te maken met het hulpprogramma Windows Back-up maken en
terugzetten:
OPMERKING: Zorg dat de computer is aangesloten op een netvoedingsbron voordat u het back-
upproces start.
OPMERKING: Het back-upproces kan meer dan een uur in beslag nemen, afhankelijk van de
bestandsgrootte en de snelheid van de computer.
1. Klik op Start > Alle programma's > Onderhoud > Back-up maken en terugzetten.
2. Volg de instructies op het scherm om uw back-up in te stellen, een systeemimage te maken (alleen
bepaalde modellen) of een systeemherstelschijf te maken (alleen bepaalde modellen).
OPMERKING: Windows® bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van uw
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als
het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Herstelactie uitvoeren
In geval van een systeemstoring of instabiliteit, beschikt de computer over de volgende
hulpprogramma's om uw bestanden te herstellen:
Windows herstel-hulpprogramma’s: U kunt Windows Back-up maken en terugzetten gebruiken om
informatie te herstellen waarvan u eerder een back-up hebt gemaakt. U kunt ook Windows
Opstartherstel gebruiken om problemen te herstellen die mogelijk verhinderen dat Windows correct
opstart.
f11 herstelprogramma's: Met de f11-herstelprogramma's kunt u de oorspronkelijke kopie van de
vaste schijf herstellen. De kopie bevat het Windows-besturingssysteem en alle
softwareprogramma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd.
Herstelactie uitvoeren 145
OPMERKING: Als u de computer niet kunt opstarten en de eerder gemaakte herstelschijven niet kunt
gebruiken (alleen bepaalde modellen), moet u een dvd met het Windows 7-besturingssysteem kopen
om de computer opnieuw op te starten en het besturingssysteem te herstellen. Raadpleeg de sectie
“Dvd met het Windows 7-besturingssysteem gebruiken (apart verkrijgbaar)” voor meer informatie.
Windows herstelprogramma’s gebruiken
Ga als volgt te werk als u informatie wilt herstellen waarvan u eerder een back-up hebt gemaakt:
1. Klik op Start > Alle programma's > Onderhoud > Back-up maken en terugzetten.
2. Volg de instructies op het scherm om uw systeeminstellingen, uw computer (alleen bepaalde
modellen) of uw bestanden te herstellen.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen.
Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Ga als volgt te werk als u uw informatie wilt herstellen met Windows Opstartherstel:
VOORZICHTIG: Met Windows Opstartherstel wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en
wordt de vaste schijf opnieuw geformatteerd. Alle bestanden die u hebt gemaakt en alle software die u
hebt geïnstalleerd op de computer, worden definitief verwijderd. Wanneer het herformatteren is voltooid,
herstelt de herstelprocedure het besturingssysteem en de stuurprogramma’s, software en
hulpprogramma’s vanaf de back-up die voor herstel is gebruikt.
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de Windows-partitie en de HP-herstelpartitie aanwezig is.
Selecteer Start > Computer om de Windows-partitie te zoeken.
Klik op Start, klik met de rechtermuisknop op Computer, klik op Beheren en klik vervolgens op
Schijfbeheer om de HP-herstelpartitie te zoeken.
OPMERKING: Indien de Windows-partitie en de HP-herstelpartitie niet in de lijst vermeld staan,
moet u uw besturingssysteem en programma’s herstellen met behulp van de dvd met het Windows
7-besturingssysteem en de schijf Driver Recovery (Stuurprogrammaherstel) (beide apart
verkrijgbaar). Raadpleeg de sectie “Dvd met het Windows 7-besturingssysteem gebruiken (apart
verkrijgbaar)” voor meer informatie.
3. Start de computer opnieuw op en druk vervolgens op f8 voordat het Windows-besturingssysteem
wordt geladen indien de Windows-partitie en de HP-herstelpartitie in de lijst vermeld worden.
4. Selecteer Opstartherstel.
5. Volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Voor aanvullende informatie over het herstellen van informatie met de Windows-
hulpprogramma's zoekt u naar deze onderwerpen in Help en ondersteuning.
F11 gebruiken
VOORZICHTIG: Met f11 wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf
opnieuw geformatteerd. Alle bestanden die u hebt gemaakt en alle software die u hebt geïnstalleerd op
de computer, worden definitief verwijderd. Met het herstelprogramma f11 worden het oorspronkelijke
besturingssysteem en de oorspronkelijke HP-programma's en -stuurprogramma's opnieuw
geïnstalleerd. Software die niet in de fabriek worden geïnstalleerd moet opnieuw geïnstalleerd worden.
146 Hoofdstuk 15 Back-up en herstel
Ga als volgt te werk om de kopie van de oorspronkelijke vaste schijf te herstellen met f11:
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de HP-herstelpartitie aanwezig is: klik op Start, klik met de
rechtermuisknop op Computer, klik op Beheren en klik vervolgens op Schijfbeheer.
OPMERKING: Indien de HP-herstelpartitie niet in de lijst vermeld staat, moet u uw
besturingssysteem en programma’s herstellen met behulp van de dvd met het Windows 7-
besturingssysteem en de schijf Driver Recovery (Stuurprogrammaherstel) (beide apart
verkrijgbaar). Raadpleeg de sectie “Dvd met het Windows 7-besturingssysteem gebruiken (apart
verkrijgbaar)” voor meer informatie.
3. Ga als volgt te werk als de HP-herstelpartitie in de lijst vermeld staat: schakel de computer in of
start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op
Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
4. Druk op f11 als het bericht "Press <F11> for recovery" (Druk op f11 voor herstellen) op het scherm
wordt weergegeven.
5. Volg de instructies op het scherm.
Dvd met het Windows 7-besturingssysteem gebruiken (apart verkrijgbaar)
Als u de computer niet kunt opstarten en de eerder gemaakte herstelschijven niet kunt gebruiken (alleen
bepaalde modellen), moet u een dvd met het Windows 7-besturingssysteem kopen om de computer
opnieuw op te starten en het besturingssysteem te herstellen. Zorg ervoor dat uw recentste back-up
(opgeslagen op schijven of op een extern station) eenvoudig toegankelijk is. Ga naar
http://www.hp.com/
support, selecteer uw land of regio en volg de instructies op het scherm om een dvd met het Windows
7-besturingssysteem te bestellen. U kunt ook de dvd bestellen door de technische ondersteuning te
bellen. U kunt ook het boekje Worldwide Telephone Numbers (Wereldwijde telefoonnummers)
raadplegen voor contactgegevens. Dit boekje is meegeleverd bij de computer.
VOORZICHTIG: Met een dvd met het Windows 7-besturingssysteem wordt de inhoud van de vaste
schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf opnieuw geformatteerd. Alle bestanden die u hebt gemaakt
en alle software die u hebt geïnstalleerd op de computer, worden definitief verwijderd. Wanneer het
herformatteren is voltooid, helpt de herstelprocedure u om het besturingssysteem en ook
stuurprogramma’s, software en hulpprogramma’s te herstellen.
Ga als volgt te werk om een herstelactie met een dvd met het Windows 7-besturingssysteem te starten:
OPMERKING: Dit proces kan enkele minuten duren.
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Start de computer opnieuw op en plaats vervolgens de dvd met het Windows 7-besturingssysteem
in de optische-schijfeenheid voordat het Windows-besturingssysteem wordt geladen.
3. Druk op een toets op het toetsenbord als dit wordt gevraagd.
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Klik op Next (Volgende).
6. Selecteer Repair your computer (Uw computer herstellen).
7. Volg de instructies op het scherm.
Herstelactie uitvoeren 147
Index
Symbolen en getallen
1394-apparaten
aansluiten 83
verwijderen 83
1394-kabel, verbinden 83
1394-poort 8, 83
A
aan/uit-knop 5
Aan/uit-knop van touchpad 2, 5
aan/uit-lampje 3, 7
Aan/uit-lampje van touchpad 3
aansluiten, externe
netvoedingsbron 54
aanwijsapparaten, voorkeuren
instellen 33
accu
afvoeren 63
kalibreren 59
lage acculading 57
opbergen 63
opladen 56, 59
opnieuw opladen 62
verwijderen 55
voeding besparen 62
Accu
plaatsen 55
accu, temperatuur 63
acculampje 7, 56, 57
accu-ontgrendelingen 10, 55
accuruimte 10, 14
accutest 138
Accuvoeding 55
afsluiten 64
Altiris Deployment Solutions 130
apparaatbeveiliging 115
apparaatconfiguraties 140
audioapparatuur, aansluiten van
externe 42
audiofuncties, controleren 43
audio-ingang (microfoon) 8, 40
audio-uitgang (hoofdtelefoon) 8,
40
Automatisch DriveLock-
wachtwoord
invoeren 114
verwijderen 115
B
back-up maken 144
back-up maken en
terugzetten 145
back-up maken van
bestanden 144
bedrijfs-WLAN, verbinding 20
beeldschermontgrendeling 7
beheerderswachtwoord 106
bekabelde verbindingen 26
beschrijfbare media 51
besparen, voeding 62
besturingssysteem
Microsoft, certificaat van
echtheid, label 14
productidentificatienummer 14
beveiliging, draadloze
communicatie 18
beveiligingsniveau instellen 143
beveiligingsstandaards
herstellen 143
bevestigingspunt voor
beveiligingskabel 8
BIOS-
beheerderswachtwoord 139
BIOS-update
downloaden 122
installeren 122
Bluetooth-label 14
C
caps lock-lampje 3
cd
plaatsen 45, 85
verwijderen 47, 86
certificaat van echtheid, label 14
compartiment
draadloze communicatie 11
geheugenmodule 10
compartiment voor draadloze
communicatie 11
computergegevens 121
computer reageert niet 64
Computer Setup
(Computerinstellingen)
apparaatbeveiliging 115
BIOS-
beheerderswachtwoord 107
DriveLock-wachtwoord 110
fabrieksinstellingen
herstellen 137
File (Bestand), menu 138
inschakelen,
opstartapparaten 125
instellen, MultiBoot Express-
prompt 128
instellen, opstartvolgorde 127
navigeren en selecteren 136
Security (Beveiliging),
menu 139
System Configuration
(Systeemconfiguratie),
menu 140
Computer Setup
(Computerinstellingen),
hulpprogramma 130
configureren, ExpressCards 89
connector, docking 8, 84
connector, netvoeding 9
controleren, audiofuncties 43
D
digitale kaart
plaatsen 88
verwijderen 88, 89
Disk Sanitizer 140
DisplayPort 8, 44
dockingconnector 8, 84
draadloos netwerk (WLAN)
aansluiten 20
bedrijfs-WLAN, verbinding 20
beveiliging 18
148 Index
functioneel bereik 20
openbaar WLAN,
verbinding 20
draadloos wide area netwerk
(WWAN) 20
draadloze communicatie,
bedieningselementen
besturingssysteem 16
knop 16
draadloze communicatie, label met
keurmerk 14
draadloze communicatie,
lampje 3, 7, 16
draadloze communicatie,
pictogram 15
draadloze verbindingen 15
draadloze verbinding tot stand
brengen 15
DriveLock, automatisch 139
DriveLock-wachtwoord
beschrijving 110
instellen 111
invoeren 112
verwijderen 114
wijzigen 113
dvd
plaatsen 45, 85
regio-instelling wijzigen 46
verwijderen 47, 86
dvd, regio-instelling 46
dvd met besturingssysteem
Windows 7 147
E
EasyPoint-muisbesturing 2, 33
energiebeheerschema's 52
esc-toets 6
essentiële updates, software 118
ExpressCard
beschermplaatje
verwijderen 90
configureren 89
definitie 89
plaatsen 89
verwijderen 91
ExpressCard-slot 8
externe audioapparatuur,
aansluiten 42
externe monitor, poort 8, 43
externe schijfeenheid 84
F
f11-herstel 146
fabrieksinstellingen
herstellen 138
File (Bestand), menu 138
firewall 19
fn-toets 6, 34
foutenlogboek 138
functietoetsen 6, 34
G
gebruikerswachtwoord 106
geheugen, geheugenmodules
terugzetten 93, 96
geheugenmodule
plaatsen 100
upgraden, primaire 96
vervangen 93, 96
verwijderen 94, 99
geheugenmodulecompartimen
t10
geheugenmodulecompartiment,
afdekplaatje
vervangen 95
verwijderen 94
geheugentest 138
geluidsvolume, aanpassen 41
geluid uit, knop 40
Geluid uit, knop 5
geluid zachter, knop 40
H
hardware, herkennen 1
herstelpartitie 146
herstel van vaste schijf 146
hibernationstand
activeren 52
beëindigen 52
geactiveerd bij kritiek lage
acculading 58
hoofdtelefoon 40
HP 3D DriveGuard 67
HP Client Configuration
Manager 131, 133
HP Client Manager for
Altiris 131
HP Connection Manager 17
HP mobiel breedband,
uitgeschakeld 21
HP-module voor mobiel
breedband 20
HP ProtectTools Security
Manager 118
HP QuickLook 3 35, 141
HP SpareKey-inschrijving 139
HP System Software
Manager 131, 134
hubs 81
I
implementatie, software 130
in-/uitgangen
audio-ingang (microfoon) 8,
40
audio-uitgang
(hoofdtelefoon) 8, 40
RJ-11 (modem) 9
RJ-45 (netwerk) 7
informatie herstellen 145
ingebouwd apparaat
audio 142
geïntegreerde camera 142
geïntegreerd WLAN 142
knop voor draadloze
communicatie 142
luidsprekers 142
microfoons 142
modem 142
netwerkinterfacecontroller
(LAN) 142
omgevingslichtsensor 142
radio van Bluetooth-
apparaat 142
radio van WWAN-
apparaat 142
schakelen tussen LAN/
WLAN 142
upgraderuimte van
notebookcomputer 142
vingerafdruklezer 142
Wake on LAN (Via LAN uit
slaapstand halen) 142
installatie van draadloos
netwerk 18
instellen, computer 1
Intel Anti-Theft (Intel-
antidiefstal) 139
Intel Centrino Pro-
technologie 134
Index 149
Intel HT-technologie 141
interferentie minimaliseren 26
interne microfoons 12, 40
internetverbinding instellen 18
J
Java Card
definitie 91
plaatsen 92
verwijderen 92
K
kabels
1394 83
modem 13
Kabels
USB 81
kalibreren, accu 59
kennisgevingen
label met kennisgevingen 14
labels met keurmerken voor
draadloze communicatie 14
knop geluid zachter 5
knoppen
aan/uit-knop van touchpad 2,
5
beeldschermontgrendeling 7
draadloze communicatie 5
EasyPoint-muisbesturing 1
geluid harder 5, 40
geluid uit 5, 40
geluid zachter 5, 40
QuickLook 5
QuickWeb 5
toetsenbord 12
touchpad 1
voeding 5
knop voor draadloze
communicatie 5, 16
kopie, computer 130
kritiek lage acculading 58
L
labels
Bluetooth 14
certificaat van echtheid van
Microsoft 14
kennisgevingen 14
keurmerk voor draadloze
communicatie 14
servicelabel 13
WLAN 14
lage acculading 57
lampje en knop van
toetsenbord 12, 34
lampje Geluid uit 4
lampjes
aan/uit-knop van touchpad 3
accu 7
caps Lock 3
draadloze communicatie 3, 7
geluid uit 4
num lock 3, 36
QuickLook 3
QuickWeb 3
schijfeenheid 7, 67
toetsenbord 12
voeding 3, 7
webcam 12
LAN, aansluiten 26
leesbare media 51
logische
stationsaanduidingen 127
lokaal netwerk (LAN) 3
luchthavenbeveiliging 66
luidsprekers 7, 10, 40
M
McAfee Total Protection 117,
118
microfooningang (audio-
ingang) 8, 40
microfoons, interne 12, 40
Microsoft, certificaat van echtheid,
label 14
minimaliseren, interferentie 26
modemadapter 13
modem gebruiken 27
modemkabel 13
modems
locatie-instelling selecteren 29
modemkabel aansluiten 28
modemkabeladapter
aansluiten 28
monitor, aansluiten 43
muis, extern
aansluiten 33
voorkeuren instellen 33
muisbesturingsknoppen 1
MultiBoot Express 125, 128
multicore-processor 141
MultiMediaCard 88
multimediacomponenten 39
multimediasoftware,
installeren 40
N
netsnoer 13
netvoedingsadapter 13
netvoedingsadapter,
aansluiten 54
netvoedingsconnector 9
netwerkbeveiligingscodes
netwerksleutel 25
SSID 25
netwerksleutel 25
netwerkstatus, pictogram 15, 25
NIC-opstartapparaat 125
num lock-lampje 36
Num lock-lampje 3
O
omgevingslichtsensor 12
onderdelen
achterkant 7
beeldscherm 11
bovenkant 1
linkerkant 9
onderkant 10
overige hardware 13
rechterkant 8
voorkant 6
onderdelen van beeldscherm 11
onderhoud
schijfdefragmentatie 66
schijfopruiming 67
ontgrendelen, accu 10
oortelefoon 40
opbergen, accu 63
openbaar WLAN, verbinding 20
opladen, accu 56, 59
opstartapparaten
inschakelen 125
opstarten via netwerkservice 126
opstartopties 140
opstarttest 138
opstartvolgorde 140
opties voor ingebouwde
apparaten 142
150 Index
optische schijf
plaatsen 45, 85
verwijderen 47, 86
optische-schijfeenheid 9, 84
oudere ondersteuning, USB 136,
141
P
pictogrammen
draadloze communicatie 15
netwerkstatus 15, 25
poorten
1394 8, 83
DisplayPort 8
externe monitor 8, 43
USB 7, 9, 81
poortopties
1394-poort 143
eSATA-poort 143
ExpressCard-slot 143
flash-medialezer 143
Smart Card-slot 143
USB-poort 143
Power Monitor Circuit
(Voedingsbewaking) 142
problemen oplossen 24
productidentificatienummer 14
productnaam en productnummer,
computer 13
projector, aansluiten 43
PXE-server 126
Q
QuickLook-knop 5
QuickLook-lampje 3
QuickWeb-knop 5
QuickWeb-lampje 3
R
RAID-apparaten (Redundant Array
of Independent Disks) 141
regiocode, dvd 46
reizen met de computer 14, 63
RJ-11-connector (modem) 9
RJ-45-netwerkconnector 7
ruimten
accu 14
optische-schijfeenheid 11
vaste schijf 9, 11, 69
ruimte voor optische schijf 11
run-in-test 138
S
SATA-apparaten (Serial Advanced
Technology Attachment)
AHCI (Advanced Host Controller
Interface) 141
IDE (Integrated Drive
Electronics) 141
schijfdefragmentatie, software 66
schijfeenheden
externe 84
opstartvolgorde 125
optische 84
vaste 72, 84
schijfeenheidlampje 7, 67
schijfmedia 51
schijfopruiming, software 67
schuifvlakken, van touchpad 2
SD Card-lezer 8, 88
SD-kaart 88
Security (Beveiliging), menu
altijd vragen voor HP SpareKey-
inschrijving 139
Automatic DriveLock
(Automatische
DriveLock) 139
BIOS-beheerderswachtwoord
instellen 139
Disk Sanitizer 140
DriveLock 139
gebruikersbeheer 139
HP Sparekey 139
HP SpareKey-inschrijving 139
reset van
vingerafdruklezer 139
System Ids (Systeem-
id's) 140
wachtwoordbeleid 139
wachtwoord wijzigen 139
serienummer, computer 13
servicelabel 13
setupprogramma
fabrieksinstellingen
herstellen 137
File (Bestand), menu 138
navigeren en selecteren 136
Security (Beveiliging),
menu 139
System Configuration
(Systeemconfiguratie),
menu 140
SIM-kaart
plaatsen 21
verwijderen 22
SIM-slot (Subscriber Indentity
Module) 10
slaapstand
activeren 51
beëindigen 51
slots
beveiligingskabel 8
digitale kaart 88
ExpressCard 8
geheugenmodule 93
SIM-kaart 10, 21
visitekaartje 7
slot voor visitekaartjes 7
Smart Card
definitie 91
plaatsen 92
verwijderen 92
Smart Card-lezer 9
sneltoetsen
beschrijving 34
gebruiken 35
sneltoetsen op toetsenbord 34
SoftPaqs, downloaden 123
software
bijwerken, programma’s en
stuurprogramma’s 123
BIOS-update 122
essentiële updates 118
herstel 130
HP Connection Manager 17
implementatie 130
schijfdefragmentatie 66
schijfopruiming 67
updates 131
Wireless Assistant 16
stations, opstartvolgorde 140
systeemdatum en -tijd
instellen 138
systeemdiagnose 138
systeem-id's 140
systeeminformatie 138
systeemventilator 141
System Configuration
(Systeemconfiguratie),
menu 140
Index 151
T
taal, wijzigen in Computer Setup
(Computerinstellingen) 140
temperatuur 63
toets, Windows-toepassing 6
toetsen
esc 6
fn 6
functie 6
toetsenblok 6
Windows-logo 6
Windows-toepassingen 6
toetsenblok, geïntegreerd
gebruiken 37
in- en uitschakelen 37
schakelen tussen functies van
toetsen 37
toetsenbordschroeven
vervangen 103
verwijderen 97
toetsen van geïntegreerde
numerieke toetsenblok 6
touchpad
knoppen 1
schuifvlakken 2
TPM Embedded Security (TPM
geïntegreerde beveiliging) 140
U
uitschakelen, computer 64
uitvoeren uitschakelen 141
updates, software 131
USB, ondersteuning voor
verouderde onderdelen 82,
136, 141
USB-apparaten
beschrijving 81
verwijderen 82
USB-apparatuur
aansluiten 81
USB-hubs 81
USB-kabel, aansluiten 81
USB-poorten 7, 9, 81
USB-poort met eigen voeding 84,
85
V
vaste schijf
externe 84
HP 3D DriveGuard 67
installeren 72
vaste schijf herstellen 146
vaste-schijfruimte 9, 11
vaste-schijftest 138
ventilatieopeningen 8, 10
verbinding maken met een
LAN 26
verbinding maken met een
WLAN 20
versleuteling 19
video, opnemen 12
vingerafdruklezer 5
voeding
aansluiten 54
besparen 62
W
wachtwoorden
beheerder 106
BIOS-beheerder 107
DriveLock 110
gebruiker 106
webcam 12, 40, 48
webcameigenschappen,
aanpassen 48
webcamlampje 12
websites
HP System Software
Manager 134
Intel Pro-technologie voor
AMT 134
wijzigen, opstartvolgorde 127
Windows-logotoets 6
Windows-toepassingstoets 6
Wireless Assistant (Assistent voor
draadloze communicatie),
software 16
WLAN (wireless local area
network), apparatuur nodig 18
WLAN-antennes 12
WLAN-apparaat 14, 18
WLAN-label 14
WWAN-antennes 12
WWAN-apparaat 21
152 Index
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165

HP EliteBook 2540p Notebook PC Handleiding

Type
Handleiding