HP Compaq 420 Notebook PC Handleiding

Type
Handleiding
Notebookcomputer
Gebruikershandleiding
© Copyright 2010 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
Bluetooth is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Microsoft en Windows zijn in de
Verenigde Staten gedeponeerde
handelsmerken van Microsoft Corporation.
Het SD-logo is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP-producten en -
diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Tweede editie, oktober 2010
Eerste editie, maart 2010
Artikelnummer: 601866-332
Kennisgeving over het product
In deze handleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de
meeste modellen beschikbaar zijn. Mogelijk
zijn niet alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! U kunt het risico van letsel door verbranding of van oververhitting van de
computer beperken door de computer niet op uw schoot te nemen en de ventilatieopeningen van de
computer niet te blokkeren. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat
de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele
printer naast de computer) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of
kleding). Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen
met de huid of een voorwerp van zacht materiaal. De temperatuur van de computer en de
netvoedingsadapter blijft binnen de temperatuurlimieten voor de oppervlakken die toegankelijk zijn
voor de gebruiker, zoals bepaald in de International Standard for Safety of Information Technology
Equipment (IEC 60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Voorzieningen ................................................................................................................................................. 1
Hardware herkennen ............................................................................................................................ 1
Onderdelen aan de bovenkant ............................................................................................ 1
Touchpad ............................................................................................................ 1
Lampjes ............................................................................................................... 3
Knoppen, schakelaar en luidspreker ................................................................... 4
Toetsen ............................................................................................................... 6
Onderdelen aan de voorkant ............................................................................................... 7
Onderdelen aan de rechterkant ........................................................................................... 8
Onderdelen aan de linkerkant .............................................................................................. 9
Onderdelen aan de onderkant ........................................................................................... 10
Multimediacomponenten .................................................................................................... 12
Antennes voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen) ............................... 12
Aanvullende hardwareonderdelen ..................................................................................... 13
Labels herkennen ............................................................................................................................... 14
2 Netwerken ...................................................................................................................................................... 16
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............................. 16
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerken herkennen ........................... 16
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 17
Sleutel voor draadloze communicatie gebruiken ............................................................... 17
Wireless Assistant-software gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................. 18
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................................... 18
Draadloos netwerk (WLAN) gebruiken ............................................................................................... 19
Draadloos netwerk installeren ........................................................................................... 19
Draadloos netwerk beveiligen ............................................................................................ 19
Verbinding maken met een WLAN .................................................................................... 21
Naar een ander netwerk roamen ....................................................................................... 22
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............. 23
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS) ............................................................... 23
Problemen met draadloze verbindingen oplossen ............................................................................. 24
Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk .................................................. 24
v
Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk ................................................... 25
Netwerkstatuspictogram wordt niet weergegeven ............................................................. 25
Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar ................................................... 25
Verbinding met een draadloos netwerk is zeer zwak ........................................................ 26
Kan geen verbinding maken met de draadloze router ....................................................... 27
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................................. 28
Een modemkabel aansluiten (apart verkrijgbaar) .............................................................. 28
Modemkabeladapter voor specifieke landen/regio's aansluiten (apart verkrijgbaar) ......... 29
Locatie-instelling selecteren .............................................................................................. 29
Huidige locatieselectie weergeven .................................................................... 29
Nieuwe locaties toevoegen tijdens het reizen ................................................... 30
Problemen met reisverbinding oplossen ........................................................... 31
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) .............................................................................. 33
3 Cursorbesturing en toetsenbord ................................................................................................................. 34
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 34
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen ..................................................................... 34
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 34
Externe muis aansluiten .................................................................................................... 34
Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 34
Hotkeys gebruiken ............................................................................................................. 34
Systeeminformatie weergeven .......................................................................... 36
Help en ondersteuning openen ......................................................................... 37
Helderheid van het scherm verlagen ................................................................ 37
Helderheid van het scherm verhogen ............................................................... 37
Schakelen tussen beeldschermen .................................................................... 37
Slaapstand activeren (fn+f5) ............................................................................. 38
QuickLock activeren (fn+f6) (alleen bepaalde modellen) .................................. 38
Webbrowser starten (fn+f7) (alleen bepaalde modellen) .................................. 38
Printer starten (fn+f8) (alleen bepaalde modellen) ............................................ 38
Geluid in- en uitschakelen (fn+f7) (alleen bepaalde modellen) ......................... 39
Geluidsvolume verlagen (fn+f8) (alleen bepaalde modellen) ............................ 39
Geluidsvolume verhogen (fn+f9) (alleen bepaalde modellen) ........................... 39
Vorige muziekstuk of hoofdstuk op een audio-cd of een dvd (fn+f10) (alleen
bepaalde modellen) ........................................................................................... 39
Audio-cd of dvd afspelen, onderbreken of hervatten (fn+f11) (alleen
bepaalde modellen) ........................................................................................... 39
Volgende muziekstuk of hoofdstuk op een audio-cd of een dvd of (fn+f12)
(alleen bepaalde modellen) ............................................................................... 39
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken .................................................................................. 40
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen ................................................... 40
vi
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde toetsenblok ........................ 40
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ............................................................................. 41
4 Multimedia ..................................................................................................................................................... 42
Multimediavoorzieningen .................................................................................................................... 42
Multimediacomponenten herkennen .................................................................................. 42
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 44
Multimediasoftware ............................................................................................................................ 45
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken ........................................................ 45
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren ................................................................ 45
Audio .................................................................................................................................................. 46
Externe audioapparatuur aansluiten .................................................................................. 46
Audiofuncties controleren .................................................................................................. 47
Video .................................................................................................................................................. 48
Externe monitor of projector aansluiten ............................................................................. 48
Optische-schijfeenheid (alleen bepaalde modellen) ........................................................................... 49
Geïnstalleerde optischeschijfeenheid herkennen .............................................................. 49
Optische schijven (cd's, dvd's en bd's) gebruiken ............................................................. 49
Juiste type schijf kiezen (cd's, dvd's en BD's) .................................................................... 50
Cd-r-schijven ..................................................................................................... 50
Cd-rw-schijven .................................................................................................. 50
Dvd±r-schijven .................................................................................................. 50
Dvd±rw-schijven ................................................................................................ 50
LightScribe dvd+r-schijven ................................................................................ 51
Blu-ray-schijven (bd's) ....................................................................................... 51
Cd, dvd of bd afspelen ....................................................................................................... 51
Automatisch afspelen configureren ................................................................................... 52
Regio-instelling voor dvd's wijzigen ................................................................................... 52
Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht ................................................................. 53
Cd of dvd maken ('branden') .............................................................................................. 53
Optische schijf (cd, dvd of bd) verwijderen ........................................................................ 54
Problemen oplossen .......................................................................................................... 55
De lade van de optische schijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen
van een cd, dvd of bd ........................................................................................ 55
De computer herkent de optische schijfeenheid niet ........................................ 56
Onderbrekingen tijdens het afspelen voorkomen .............................................. 57
Een schijf wordt niet afgespeeld ....................................................................... 57
Een schijf wordt niet automatisch afgespeeld ................................................... 58
Een film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren afgespeeld ........ 58
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm ....................................... 59
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het gereed is .............. 59
vii
Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd ................ 59
Recentste apparaatstuurprogramma’s van HP verkrijgen ................ 60
Apparaatstuurprogramma’s van Microsoft verkrijgen ....................... 60
Webcam ............................................................................................................................................. 62
Eigenschappen webcam aanpassen ................................................................................. 62
5 Energiebeheer ............................................................................................................................................... 64
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 64
Energiebesparende standen gebruiken ............................................................................. 64
Slaapstand activeren of beëindigen .................................................................. 64
Hibernationstand activeren of beëindigen ......................................................... 65
Energiemeter gebruiken .................................................................................................... 65
Energiebeheerschema's gebruiken ................................................................................... 66
Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 66
Ander energiebeheerschema selecteren .......................................................... 66
Energiebeheerschema’s aanpassen ................................................................. 66
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand ........................................... 66
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 67
Netvoedingsadapter aansluiten ......................................................................................... 67
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 68
Accucontrole gebruiken ..................................................................................................... 69
Acculading weergeven ....................................................................................................... 69
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................. 69
Accu opladen ..................................................................................................................... 71
Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................................. 71
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 71
Lage acculading herkennen .............................................................................. 72
Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 72
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 72
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu
beschikbaar is ................................................................................... 72
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 72
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de
hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 73
Accu kalibreren .................................................................................................................. 73
Stap 1: laad de accu volledig op ....................................................................... 73
Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit ................................ 73
Stap 3: ontlaad de accu .................................................................................... 74
Stap 4: laad de accu volledig op ....................................................................... 75
viii
Stap 5: schakel de energiebesparende voorzieningen weer in ......................... 75
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 75
Accu opbergen ................................................................................................................... 76
Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 76
Accu vervangen ................................................................................................................. 76
Netvoedingsadapter testen ................................................................................................................ 77
Computer afsluiten ............................................................................................................................. 77
6 Schijfeenheden ............................................................................................................................................. 79
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen ......................................................................................... 79
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 79
Prestaties van vaste schijf verbeteren ................................................................................................ 81
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................................... 81
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................................. 81
Externe schijfeenheden gebruiken ..................................................................................................... 82
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................ 82
Vaste schijf vervangen ....................................................................................................................... 83
7 Externe apparatuur ....................................................................................................................................... 87
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 87
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 87
USB-apparaat stopzetten en verwijderen .......................................................................... 88
Ondersteuning voor oudere USB-systemen ...................................................................... 88
Externe schijfeenheden gebruiken ..................................................................................................... 89
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................ 89
8 Externemediakaarten .................................................................................................................................... 90
Mediakaartlezer-kaarten gebruiken .................................................................................................... 90
Digitale kaart plaatsen ....................................................................................................... 90
Digitale kaart verwijderen .................................................................................................. 91
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................................ 92
ExpressCard configureren ................................................................................................. 92
ExpressCard plaatsen ....................................................................................................... 92
ExpressCard stopzetten en verwijderen ............................................................................ 93
9 Geheugenmodules ........................................................................................................................................ 95
Geheugenmodule aan het geheugenuitbreidingsslot toevoegen of vervangen ................................. 96
Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden .................................... 100
ix
10 Beveiliging ................................................................................................................................................. 104
Computer beveiligen ........................................................................................................................ 104
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................. 105
Wachtwoorden instellen in Windows ............................................................................... 105
Wachtwoorden instellen in Computer Setup (Computerinstellingen) .............................. 106
BIOS-beheerderswachtwoord .......................................................................................... 106
BIOS-beheerderswachtwoord beheren ........................................................... 106
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren .......................................................... 107
DriveLock gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen) .................................... 108
DriveLock-wachtwoord instellen ...................................................................... 108
DriveLock-wachtwoord invoeren ..................................................................... 109
DriveLock-wachtwoord wijzigen ...................................................................... 109
DriveLock-beveiliging verwijderen ................................................................... 110
Auto DriveLock gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen) ........................... 110
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren ...................................... 110
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen ..................................... 111
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken ............................................................. 112
Systeemapparaten beveiligen ......................................................................................... 112
Systeeminformatie weergeven in Computer Setup (Computerinstellingen) .................... 113
Systeem-id’s gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen) ............................... 113
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................. 114
Firewallsoftware gebruiken ............................................................................................................... 115
Essentiële updates installeren .......................................................................................................... 116
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ..................................... 117
Beveiligingskabel aanbrengen ......................................................................................................... 118
11 Software-updates ...................................................................................................................................... 119
Software-update uitvoeren ............................................................................................................... 119
BIOS bijwerken ................................................................................................................................. 121
BIOS-versie bepalen ........................................................................................................ 121
BIOS-update downloaden ................................................................................................ 122
Applicaties en stuurprogramma's bijwerken ..................................................................................... 124
SoftPaq Download Manager gebruiken ............................................................................................ 125
12 Back-up en herstel .................................................................................................................................... 126
Back-up maken van gegevens ......................................................................................................... 127
Herstelactie uitvoeren ....................................................................................................................... 129
Windows-herstelprogramma's gebruiken ......................................................................... 129
F11 gebruiken .................................................................................................................. 130
Dvd met het besturingssysteem Windows Vista gebruiken (afzonderlijk aan te
schaffen) .......................................................................................................................... 130
x
13 Computer Setup ........................................................................................................................................ 132
Computer Setup starten ................................................................................................................... 132
Computer Setup gebruiken .............................................................................................................. 132
Navigeren en selecteren in Computer Setup ................................................................... 132
Fabrieksinstellingen in Computer Setup (Computerinstellingen) herstellen .................... 133
Menu’s van Computer Setup ............................................................................................................ 134
Menu File (Bestand) ........................................................................................................ 134
Menu Security (Beveiliging) ............................................................................................. 135
Menu System Configuration (Geavanceerd) ................................................................... 136
14 MultiBoot ................................................................................................................................................... 141
Opstartvolgorde van apparaten ........................................................................................................ 141
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup (Computerinstellingen) ..................................... 143
Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen .................................................................................. 144
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen ............................................................................................ 145
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computerinstellingen .............................................. 145
Dynamisch een opstartapparaat kiezen via F9 ................................................................ 146
MultiBoot Express instellen .............................................................................................. 146
Voorkeuren MultiBoot Express invoeren ......................................................................... 147
15 Beheer en afdrukken ................................................................................................................................ 148
Client Management Solutions gebruiken .......................................................................................... 14 8
Software-images configureren en distribueren ................................................................ 148
Software beheren en updaten ......................................................................................... 149
HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen) ............................ 149
HP Client Configuration Manager (CCM) (alleen bepaalde modellen) ........... 150
HP System Software Manager (SSM) ............................................................. 151
16 Reinigingsrichtlijnen ................................................................................................................................ 152
Reinigingsproducten ......................................................................................................................... 152
Reinigingsprocedures ....................................................................................................................... 153
Beeldscherm reinigen ...................................................................................................... 153
Zijkanten en deksel reinigen ............................................................................................ 153
Touchpad en toetsenbord reinigen .................................................................................. 153
Tablet-pc-pen en penhouder reinigen .............................................................................. 153
Index ................................................................................................................................................................. 155
xi
xii
1 Voorzieningen
Hardware herkennen
Ga als volgt te werk om een lijst van in de computer geïnstalleerde hardware weer te geven:
1. Selecteer Start > Computer > Systeemeigenschappen.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Apparaatbeheer.
Met Apparaatbeheer kunt u ook hardware toevoegen of apparaatconfiguraties wijzigen.
OPMERKING: Windows® bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van uw
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie.
Onderdelen aan de bovenkant
Touchpad
Onderdeel Beschrijving
(1) Touchpad* Hiermee kunt u de aanwijzer (cursor) verplaatsen en onderdelen
op het scherm selecteren of activeren.
Hardware herkennen 1
Onderdeel Beschrijving
(2) Touchpad-knop* De linker- en rechterkant van de enkelvoudige knopfunctie zoals
de linker- en rechterknoppen op een externe muis.
(3) Schuifzone van het touchpad Hiermee schuift u de weergave in het actieve venster op het
beeldscherm omhoog of omlaag.
*In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven. Als u de voorkeuren voor aanwijsapparaten wilt weergeven of
wijzigen, selecteert u Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Muis.
2 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Lampjes
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld.
Hardware herkennen 3
Onderdeel Beschrijving
(2) Aan/uit-lampje Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand.
(3) Lampje voor draadloze communicatie
Wit: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een draadloosnetwerkmodule en/of
een Bluetooth®-apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparatuur voor draadloze communicatie is
uitgeschakeld.
Knoppen, schakelaar en luidspreker
Onderdeel Beschrijving
(1) Luidspreker Hiermee wordt het geluid van de computer weergegeven.
4 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(2) Interne beeldschermschakelaar Wanneer u de computer sluit terwijl de computer is ingeschakeld,
wordt deze schakelaar ingedrukt. Daardoor wordt het
beeldscherm uitgeschakeld.
(3) Aan/uit-knop Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/uit-
knop om de computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u op de aan/uit-knop
om de computer uit te schakelen.
Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort op de
aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen.
Als de computer in de hibernationstand staat, drukt u kort
op de aan/uit-knop om de hibernationstand te beëindigen.
Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures van
Windows geen resultaat hebben, houdt u de aan/uit-knop
minstens vijf seconden ingedrukt om de computer uit te
schakelen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en
onderhoud > Apparaatbeheer voor meer informatie over
energiebeheer.
Hardware herkennen 5
Toetsen
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding en de tabel die het meest overeenkomt met uw computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets of de esc-
toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(3) Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij de aanwijzer
staat.
(5) Toetsen van het geïntegreerde numerieke
toetsenblok
Als u op deze toetsen drukt in combinatie met de fn-toets (terwijl
num lk is geactiveerd), kunt u ze op dezelfde manier gebruiken
als de toetsen op een extern numeriek toetsenblok.
(6) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets om
veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(7) Sleutel voor draadloze communicatie Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard
zijn geactiveerd, kunt u met de sleutel voor draadloze
communicatie alle apparaten voor draadloze communicatie
tegelijk in- of uitschakelen.
6 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets of de esc-
toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(3) Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij de aanwijzer
staat.
(5) Toetsen van het geïntegreerde numerieke
toetsenblok
Deze toetsen kunt u laten werken als de toetsen op een extern
numeriek toetsenblok, als u erop drukt in combinatie met de fn-
en num lk- toetsen.
(6) Sleutel voor draadloze communicatie Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard
zijn geactiveerd, kunt u met de sleutel voor draadloze
communicatie alle apparaten voor draadloze communicatie
tegelijk in- of uitschakelen.
(7) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets om
veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
Onderdelen aan de voorkant
Hardware herkennen 7
Onderdeel Beschrijving
(1) SD Card-lezer Dit slot ondersteunt de volgende typen optionele digitale kaarten:
MultiMediaCard (MMC)
MultiMediaCard 4.2 (MMC Plus, inclusief MMC Plus HC)
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
Secure Digital High Capacity-geheugenkaart (SDHC)
Secure Digital High Speed-geheugenkaart (SDHS)
(2) Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele
stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een
oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het
computergeluid via dat apparaat weer te geven.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit
op de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers
uitgeschakeld.
(3) Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten.
Onderdelen aan de rechterkant
Onderdeel Beschrijving
(1) USB-poorten (2) Hierop sluit u optionele USB-apparaten aan.
(2) RJ-11-connector (modem) (alleen bepaalde
modellen)
Hierop sluit u een modemkabel aan.
(3) Optische-schijfeenheid (alleen bepaalde
modellen)
Hiermee leest u optische schijven en schrijft u (alleen bij
bepaalde modellen) naar optische schijven.
(4) Lampje van de optische-schijfeenheid (alleen
bepaalde modellen)
Knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen van de
optische-schijfeenheid.
(5) Knop van de optische-schijfeenheid (alleen
bepaalde modellen)
Hiermee kunt u de lade van de optische-schijfeenheid openen.
8 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdelen aan de linkerkant
Onderdeel Beschrijving
(1) ExpressCard-slot Hierin kunt u optionele ExpressCards plaatsen.
(2) Bevestigingspunt voor beveiligingskabel Hiermee bevestigt u een optionele beveiligingskabel aan de
computer.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste
plaats een ontmoedigende werking uitgaan. Deze voorziening
kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt
gebruikt of wordt gestolen.
(3) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer wordt
automatisch gestart voor luchtkoeling van de interne onderdelen
van de computer en om oververhitting te voorkomen. Het is
normaal dat de interne ventilator af en toe aan- en uitgaat tijdens
het gebruik van de computer.
(4) Poort voor externe monitor Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector aansluiten.
(5) Acculampje
Oranje: er wordt een accu opgeladen.
Turkoois: de accu is bijna geheel opgeladen.
Knipperend oranje: een accu die de enige beschikbare
voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu een kritiek
laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te
knipperen.
Uit: als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle accu's in de
computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is
aangesloten op een externe voedingsbron, blijft het lampje
uit tot de accu in de computer bijna leeg is.
(6) Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
(7) RJ-45-netwerkconnector Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
(8) HDMI-poort Hierop kunt u een optioneel HDMI-apparaat aansluiten.
(9) USB-poort (1) Hierop sluit u optionele USB-apparaten aan.
Hardware herkennen 9
Onderdelen aan de onderkant
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Accu-ontgrendelingen (2) Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte.
10 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(2) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(3) Ventilatieopeningen (3) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer wordt
automatisch gestart voor luchtkoeling van de interne onderdelen
van de computer en om oververhitting te voorkomen. Het is
normaal dat de interne ventilator af en toe aan- en uitgaat tijdens
het gebruik van de computer.
(4) Compartiment voor geheugenmodule In dit compartiment bevinden zich de geheugenmoduleslots.
Compartiment voor draadloosnetwerkmodule Bevat het slot voor de draadloosnetwerkmodule.
VOORZICHTIG: Vervang de WLAN-module alleen door een
module die is goedgekeurd voor gebruik in de computer door de
overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de regelgeving
met betrekking tot apparatuur voor draadloze communicatie in
uw land/regio. Zo voorkomt u dat het systeem niet meer reageert
en er een waarschuwing verschijnt. Als er na het vervangen van
de module een waarschuwing verschijnt, verwijdert u de module
om de functionaliteit van de computer te herstellen. Neem
vervolgens via Help en ondersteuning contact op met de
technische ondersteuningsdienst.
Vasteschijfruimte Hierin bevinden zich de vaste schijf en een Bluetooth-apparaat.
Hardware herkennen 11
Multimediacomponenten
Onderdeel Beschrijving
(1) Webcamlampje (alleen bepaalde modellen) Aan: de webcam is in gebruik.
(2) Webcam (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken.
(3) Geïntegreerde microfoon Hiermee kunt u geluid opnemen.
(4) Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele
stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een
oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het
computergeluid via dat apparaat weer te geven.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit
op de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers
uitgeschakeld.
(5) Audio-ingang (microfoon) Hierop sluit u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aan.
(6) Luidspreker Hiermee wordt het geluid van de computer weergegeven.
Antennes voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen)
Bepaalde computermodellen hebben minstens twee antennes die signalen verzenden naar en
ontvangen van een of meer apparaten voor draadloze communicatie. Deze antennes zijn niet
zichtbaar aan de buitenkant van de computer.
12 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
OPMERKING: Voor een optimale verzending houdt u de directe omgeving van de antennes vrij.
Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u het gedeelte van
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu dat van toepassing is op uw land/regio. Deze
voorschriften vindt u in Help en ondersteuning.
Aanvullende hardwareonderdelen
Onderdeel Beschrijving
(1) Netsnoer* Hiermee kunt u een netvoedingsadapter aansluiten op een
stopcontact.
Hardware herkennen 13
Onderdeel Beschrijving
(2) netvoedingsadapter Hiermee wordt netvoeding omgezet in gelijkstroom.
(3) Accu* Hiermee kunt u de computer op accuvoeding laten werken als de
computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
*Het uiterlijk van modemkabels, accu's, modemkabeladapters en netsnoeren verschilt per land/regio.
Labels herkennen
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland
gebruikt:
Servicelabel: bevat onder andere de volgende informatie:
Productnaam (1). Dit is de productnaam die is aangebracht op de voorkant van de
notebookcomputer.
Serienummer (s/n) (2). Dit is een alfanumerieke identificatiecode die uniek is voor elk
product.
Artikelnummer/productnummer (p/n) (3). Dit nummer geeft specifieke informatie over de
hardwarecomponenten van het product. Het artikelnummer helpt een onderhoudstechnicus
bij het bepalen van de vereiste componenten en onderdelen.
Modelbeschrijving (4). Dit is het nummer dat u gebruikt om documenten, stuurprogramma's
en ondersteuning voor uw notebookcomputer op te zoeken.
Garantieperiode (5). Beschrijft de duur van de garantieperiode voor deze computer.
Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de technische ondersteuning.
Het servicelabel bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Certificaat van echtheid van Microsoft®: bevat de Windows-productcode. U kunt de productcode
nodig hebben wanneer u het besturingssysteem wilt updaten of problemen met het systeem wilt
oplossen. Het certificaat bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Label met kennisgevingen: Bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer. Het
label met kennisgevingen bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Label met goedkeuringen voor het modem: Bevat voorschriften en goedkeuringen van instanties
die zijn vereist voor een aantal landen/regio's waarin het modem kan worden gebruikt. U kunt
deze informatie nodig hebben als u de computer in het buitenland wilt gebruiken. Het label met
keurmerken voor het modem bevindt zich aan de onderzijde van de computer.
Certificaatlabels voor draadloze communicatie (uitsluitend voor bepaalde modellen): bevatten
informatie over optionele draadloze apparatuur en de keurmerken van diverse landen/regio’s
waar de apparatuur is goedgekeurd en toegestaan voor gebruik. Een optioneel apparaat kan
14 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
een draadloosnetwerkadapter (WLAN-adapter) of een optioneel Bluetooth®-apparaat zijn. Als
uw model computer is voorzien van een of meer draadloze apparaten, is uw computer voorzien
van een of meer van deze certificaatlabels. U kunt deze informatie nodig hebben wanneer u de
computer in het buitenland gebruikt. Labels met keurmerken voor apparaten voor draadloze
communicatie bevinden zich aan de binnenkant van de accuruimte.
Labels herkennen 15
2 Netwerken
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken
(alleen bepaalde modellen)
Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven
doorgegeven. Uw computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor
draadloze communicatie:
WLAN-apparaat (wireless local area network): hiermee kan de computer verbinding maken met
draadloze lokale netwerken (ook wel Wi-Fi-netwerk, draadloos LAN of WLAN genoemd) in
bedrijfsruimtes, bij u thuis en in openbare ruimtes, zoals vliegvelden, restaurants, café's, hotels
en universiteiten. In een WLAN communiceert elk mobiel apparaat voor draadloze communicatie
met een draadloze router of een draadloos toegangspunt.
Bluetooth®-apparaat: hiermee kunt u een persoonlijk netwerk (Personal Area Network, PAN)
opzetten om verbinding te maken met andere voor Bluetooth geschikte apparaten zoals
computers, telefoons, printers, headsets, luidsprekers en camera's. Binnen een PAN
communiceert elk apparaat direct met andere apparaten en moeten apparaten zich op relatief
korte afstand (doorgaans 10 meter) van elkaar bevinden.
Computers met WLAN-apparaten ondersteunen een of meer van de volgende IEEE-
industriestandaarden:
802.11b, de eerste populaire standaard, ondersteunt overdrachtssnelheden tot 11 Mbps en
werkt met een frequentie van 2,4 GHz.
802.11g ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 2,4
GHz. Een 802.11g WLAN-apparaat is achterwaarts compatibel met 802.11b-apparaten,
waardoor ze in hetzelfde netwerk kunnen functioneren.
802.11a ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 5 GHz.
OPMERKING: 802.11a is niet compatibel met 802.11b en 802.11g.
802.11n ondersteunt een gegevenssnelheid van maximaal 450 Mbps en kan werken op 2,4 GHz
of 5 GHz, waardoor deze norm terugwaarts compatibel is met 802.11a, b en g.
Raadpleeg de informatie en de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt
weten over technologie voor draadloze communicatie.
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerken herkennen
Pictogram Naam Beschrijving
16 Hoofdstuk 2 Netwerken
Draadloze
communicatie
(ingeschakeld)
Geeft de locatie van de lampjes en knoppen voor draadloze
communicatie op de computer aan. Wordt ook weergegeven bij de
Wireless Assistant-software (Assistent voor draadloze communicatie)
op de computer en geeft aan dat een of meer apparaten voor
draadloze communicatie zijn ingeschakeld.
Draadloze
communicatie
(uitgeschakeld)
Wordt weergegeven bij de Wireless Assistant-software (Assistent
voor draadloze communicatie) op de computer en geeft aan dat alle
apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld.
Netwerkstatus
(verbonden)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn
geïnstalleerd en dat een of meer netwerkapparaten verbinding
hebben met het netwerk.
Netwerkstatus (niet
geïdentificeerd)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn
geïnstalleerd, en dat een of meer netwerkapparaten verbinding
hebben met het netwerk, maar dat het netwerk niet geïdentificeerd is.
Netwerkstatus (niet
verbonden)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn
geïnstalleerd maar dat er geen netwerkapparaten zijn die verbinding
hebben met het netwerk.
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
U kunt de apparaten voor draadloze communicatie op uw computer met een van deze voorzieningen
in- of uitschakelen:
Sleutel voor draadloze communicatie of knop voor draadloze communicatie (in deze handleiding
sleutel voor draadloze communicatie genoemd)
Wireless Assistant-software (alleen bepaalde modellen).
Voorzieningen van het besturingssysteem.
Sleutel voor draadloze communicatie gebruiken
De computer is voorzien van een sleutel voor draadloze communicatie, een of meer draadloze
apparaten en een lampje voor draadloze communicatie. Standaard zijn alle apparaten voor draadloze
communicatie geactiveerd en brandt het lampje voor draadloze communicatie wit wanneer u de
computer aanzet.
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor
draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje
voor draadloze communicatie wit brandt, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie
ingeschakeld. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie oranje is, zijn alle apparaten voor
draadloze communicatie uitgeschakeld.
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn geactiveerd, kunt u met de sleutel
voor draadloze communicatie alle apparaten voor draadloze communicatie tegelijk in- of
uitschakelen. Een afzonderlijk apparaat voor draadloze communicatie kan worden bestuurd via
Wireless Assistant (alleen bepaalde modellen) of via het hulpprogramma Computer Setup
(Computerinstellingen).
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 17
OPMERKING: Als de apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld in Computer
Setup (Computerinstellingen), kunt u ze niet besturen met de sleutel voor draadloze communicatie
totdat u ze weer inschakelt.
Wireless Assistant-software gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een apparaat voor draadloze communicatie kan worden in- of uitgeschakeld via Wireless Assistant.
Wanneer een apparaat voor draadloze communicatie is gedeactiveerd in Computer Setup, moet het
eerst opnieuw worden geactiveerd in Computer Setup voordat het kan worden in- of uitgeschakeld
via Wireless Assistant.
OPMERKING: Als u een draadloos apparaat activeert of inschakelt betekent dit niet dat de
computer automatisch verbinding maakt met een netwerk of Bluetooth-apparaat.
Om de status van de apparaten voor draadloze communicatie te bekijken, plaatst u de muisaanwijzer
op het pictogram voor draadloze communicatie in het systeemvak.
Als het pictogram voor draadloze communicatie niet wordt weergegeven in het systeemvak, wijzigt u
als volgt de eigenschappen voor Wireless Assistant:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Draagbare computer > Windows
Mobiliteitscentrum.
2. Klik op het pictogram voor draadloze communicatie in het deelvenster Wireless Assistant, in de
onderste rij van Windows Mobiliteitscentrum.
3. Klik op Eigenschappen.
4. Schakel de optie HP Wireless Assistant icon in notification area (Pictogram voor HP
Wireless Assistant in systeemvak) in.
5. Klik op Apply (Toepassen).
Raadpleeg de online Help van de Wireless Assistant-software voor meer informatie.
1. Open Wireless Assistant door te klikken op het pictogram voor draadloze communicatie in
Windows Mobiliteitscentrum.
2. Klik op de knop Help.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Ook sommige besturingssystemen bieden de mogelijkheid om de geïntegreerde apparaten voor
draadloze communicatie en de draadloze verbinding te beheren. Windows kent bijvoorbeeld de
voorziening Netwerken en delen, waarmee u de volgende taken kunt uitvoeren: een verbinding of
een netwerk instellen, verbinding maken met een netwerk, draadloze netwerken beheren, een
diagnose stellen van verbindingen en verbindingen herstellen.
U opent het Netwerkcentrum door te klikken op Start > Configuratiescherm > Netwerk en
internet > Netwerkcentrum.
Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie. Klik op Start > Help en
ondersteuning.
18 Hoofdstuk 2 Netwerken
Draadloos netwerk (WLAN) gebruiken
Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos netwerk (WLAN), dat bestaat uit
andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden door een draadloze router of een
draadloos toegangspunt.
OPMERKING: De termen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar
gebruikt.
Grote draadloze netwerken, zoals draadloze bedrijfsnetwerken en openbare draadloze
netwerken, werken meestal met draadloze toegangspunten, die een groot aantal computers en
accessoires ondersteunen en kritieke netwerkfuncties kunnen afschermen.
Een draadloos thuisnetwerk of een klein draadloos kantoornetwerk werkt meestal met een
draadloze router, die ervoor zorgt dat meerdere draadloze en bekabelde computers een
internetverbinding, een printer en bestanden kunnen delen zonder dat daar extra hardware of
software aan te pas komt.
Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met een WLAN-
infrastructuur (aangeboden door een aanbieder van netwerkdiensten of een openbaar netwerk of
bedrijfsnetwerk).
Draadloos netwerk installeren
Als u een draadloos netwerk wilt installeren en verbinding wilt maken met internet, heeft u de
volgende apparatuur nodig:
een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een internetservice met hoge snelheid via
een abonnement bij een internetprovider;
een draadloze router (afzonderlijk aan te schaffen) (2);
de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3).
De volgende afbeelding laat een voorbeeld zien van een installatie van een draadloos netwerk dat is
verbonden met internet.
Naarmate uw netwerk groter wordt, kunnen extra draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten voor toegang tot internet.
Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleeg dan de informatie die
de routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
Draadloos netwerk beveiligen
Bij de ontwikkeling van de WLAN-standaard werd slechts beperkt rekening gehouden met de
beveiliging. In wezen biedt de standaard alleen enige beveiliging tegen "afluisterpraktijken" en niet
tegen krachtiger aanvallen. Het is dan ook essentieel om in te zien dat draadloze netwerken
kwetsbaar zijn voor bekende en uitgebreid beschreven zwaktes in de beveiliging.
Draadloos netwerk (WLAN) gebruiken 19
Draadloze netwerken in openbare zones, of "hotspots", zoals café's en luchthavens, zijn mogelijk
helemaal niet beveiligd. Door fabrikanten van producten voor draadloze communicatie en aanbieders
van hotspotservices worden nieuwe technologieën ontwikkeld om de openbare ruimte veiliger en
anoniemer te maken. Als u zich zorgen maakt om de beveiliging van uw computer op een hotspot,
kunt u uw netwerkactiviteiten het beste beperken tot niet-kritieke e-mailactiviteiten en oppervlakkig
surfen op internet.
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos
netwerk, is het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te
beveiligen tegen onbevoegde toegang. De gangbare beveiligingsniveaus zijn Wi-Fi Protected Access
(WPA) en Wired Equivalent Privacy (WEP). Omdat draadloze radiosignalen buiten het netwerk
komen, kunnen andere WLAN-apparaten onbeveiligde signalen oppikken en (ongevraagd) verbinding
maken met uw netwerk of via het netwerk verzonden informatie onderscheppen. U kunt echter
voorzorgsmaatregelen treffen ter beveiliging van uw draadloos netwerk:
Gebruik een zender met ingebouwde beveiliging
Veel draadloze basisstations, gateways en routers hebben ingebouwde
beveiligingsvoorzieningen, zoals protocollen voor beveiliging van draadloze communicatie en
firewalls. Met de juiste zender kunt u het netwerk beveiligen tegen de meest voorkomende
veiligheidsrisico's bij draadloze communicatie.
Gebruik een firewall
Een firewall is een barrière die gegevens en verzoeken om gegevens controleert die naar uw
netwerk worden gestuurd, en vervolgens alle verdachte items verwijdert. Firewalls zijn er in vele
variaties, zowel softwarematige als hardwarematige. Sommige netwerken maken gebruik van
een combinatie van beide typen.
Gebruik codering voor draadloze communicatie
Voor een draadloos netwerk zijn verschillende geavanceerde coderingsprotocollen beschikbaar.
Kies de oplossing die het beste werkt voor de beveiliging van uw netwerk:
WEP (Wired Equivalent Privacy) is een protocol ter beveiliging van draadloze
communicatie dat gebruikmaakt van een WEP-sleutel om alle netwerkgegevens te coderen
voordat ze worden verzonden. Normaal gesproken kunt u het netwerk de WEP-sleutel laten
toewijzen. U kunt echter ook zelf een sleutel instellen, een andere sleutel genereren of
andere geavanceerde opties kiezen. Zonder de juiste sleutel kunnen anderen het
draadloze netwerk niet gebruiken.
WPA (Wi-Fi Protected Access) maakt, net als WEP, gebruik van beveiligingsinstellingen
om gegevens te coderen en decoderen die via het netwerk worden verzonden. In plaats
van één statische beveiligingssleutel te gebruiken voor coderingen, zoals bij WEP, gebruikt
WPA een TKIP (temporal key integrity protocol: tijdelijk sleutelintegriteitsprotocol) om op
dynamische wijze een nieuwe sleutel te genereren voor elk pakket. WPA genereert ook
verschillende sets sleutels voor elke computer in het netwerk.
Sluit uw netwerk
Voorkom indien mogelijk dat uw netwerknaam (SSID) wordt doorgegeven door de zender. De
meeste netwerken geven de naam meteen door, waarmee ze computers in de buurt van uw
netwerk laten weten dat uw netwerk beschikbaar is. Door het netwerk te sluiten, is de kans
kleiner dat andere computers weten dat uw netwerk bestaat.
20 Hoofdstuk 2 Netwerken
OPMERKING: Als uw netwerk gesloten is en de SSID niet wordt doorgegeven, moet u de
SSID onthouden om nieuwe apparaten op het netwerk te kunnen aansluiten. Noteer de SSID en
bewaar de notitie op een veilige plaats voordat u het netwerk sluit.
Verbinding maken met een WLAN
Ga als volgt te werk om verbinding te maken met het draadloze netwerk:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat is ingeschakeld, brandt het
lampje voor draadloze communicatie wit. Als het lampje voor draadloze communicatie uit is
(oranje), drukt u op de knop voor draadloze communicatie.
2. Selecteer Start > Verbinding maken met.
3. Selecteer uw draadloze netwerk in de lijst en typ vervolgens de netwerkbeveiligingssleutel,
indien vereist.
Als het netwerk niet beveiligd en dus voor iedereen toegankelijk is, wordt een
waarschuwing weergegeven. Klik op Toch verbinding maken om de waarschuwing te
accepteren en de verbinding te voltooien.
Als het netwerk een beveiligd WLAN is, wordt u verzocht een netwerkbeveiligingssleutel in
te voeren. Dit is een beveligingscode. Typ de code en klik daarna op Verbinden om de
verbinding tot stand te brengen.
OPMERKING: Als er geen draadloze netwerken (WLAN's) worden weergegeven, betekent dit
dat u zich buiten het bereik van een draadloze router of toegangspunt bevindt.
OPMERKING: Als het netwerk waarmee u verbinding wilt maken niet wordt weergegeven, klikt
u op Verbinding of netwerk instellen. Er verschijnt een lijst met opties. U kunt ervoor kiezen
om handmatig te zoeken naar een netwerk en hier verbinding mee te maken, of om een nieuwe
netwerkverbinding te maken.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht, plaatst u de aanwijzer op het pictogram voor de
netwerkstatus in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk om de naam en status van de
verbinding te controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naar
gelang de WLAN-implementatie, het merk router, interferentie van andere elektronische apparaten en
fysieke belemmeringen in de vorm van wanden en vloeren.
Meer informatie over het gebruik van een draadloos netwerk is beschikbaar via de volgende
hulpbronnen:
Informatie van uw internetprovider en de instructies van de fabrikant die bij de router en andere
apparatuur voor draadloze communicatie zijn geleverd
Help en ondersteuning, waar u informatie vindt en koppelingen naar websites.
Neem voor een lijst met openbare draadloze netwerken bij u in de buurt contact op met uw
internetprovider of zoek op het web. Ga naar de website van uw internetprovider of zoek op internet
met de zoekterm "hotspot". Informeer bij elke locatie met een openbaar draadloos netwerk naar de
kosten en de vereisten voor een verbinding.
Neem contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling voor aanvullende informatie over de
manier waarop u met de computer verbinding kunt maken met een bedrijfsnetwerk.
Draadloos netwerk (WLAN) gebruiken 21
Naar een ander netwerk roamen
Wanneer uw computer binnen het bereik van een ander draadloos netwerk komt, probeert Windows
verbinding te maken met dat netwerk. Als de poging slaagt, wordt uw computer automatisch
verbonden met het nieuwe netwerk. Als Windows het nieuwe netwerk niet herkent, volgt u dezelfde
procedure die u eerder gebruikte om verbinding te maken met uw draadloze netwerk.
22 Hoofdstuk 2 Netwerken
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie
gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een Bluetooth-apparaat verzorgt draadloze communicatie over korte afstanden en vervangt hierdoor
de fysieke kabelverbindingen waarmee elektronische apparaten traditioneel gekoppeld zijn, zoals de
volgende:
computers (desktop- en notebookcomputers, PDA's)
telefoons (mobiele telefoons, draadloze telefoons, gecombineerde GSM/PDA's (smart phones))
beeldverwerkingsapparatuur (printers, camera's)
geluidsapparatuur (headsets, luidsprekers)
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal
Area Network – persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de Help-
functie van Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-
apparaten.
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS)
HP raadt u niet aan om een computer met Bluetooth in te stellen als host en deze als gateway te
gebruiken waarmee andere computers verbinding kunnen maken met internet. Wanneer twee of
meer computers met elkaar zijn verbonden via Bluetooth en ICS (Internet Connection Sharing) is
geactiveerd op een van de computers, kunnen de andere computers mogelijk geen verbinding maken
met internet via het Bluetooth-netwerk.
De kracht van Bluetooth is de synchronisatie van gegevensoverdracht tussen uw computer en
draadloze apparatuur zoals mobiele telefoons, printers, camera's en PDA's. Het is niet mogelijk twee
of meer computers continu verbinding te laten houden met internet via Bluetooth. Dit is een beperking
van Bluetooth en het besturingssysteem Windows.
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 23
Problemen met draadloze verbindingen oplossen
Enkele mogelijke oorzaken van problemen met draadloze verbindingen zijn:
Een apparaat voor draadloze communicatie is niet correct geïnstalleerd of is uitgeschakeld.
Er is een storing opgetreden in een apparaat voor draadloze communicatie of router.
De netwerkconfiguratie (SSID of beveiliging) is gewijzigd.
Signalen van het apparaat voor draadloze communicatie worden verstoord door andere
apparaten.
OPMERKING: Apparaten voor draadloze netwerken worden alleen met bepaalde
computermodellen geleverd. Als draadloos netwerken niet voorkomt in de lijst met voorzieningen op
de oorspronkelijke computerverpakking, kunt u de computer van deze mogelijkheid voorzien door een
apparaat voor draadloze communicatie aan te schaffen.
Voordat u de reeks mogelijke oplossingen voor uw netwerkverbindingsprobleem doorloopt,
controleert u eerst of voor elk apparaat voor draadloze communicatie een stuurprogramma is
geïnstalleerd.
Als een computer niet op de gewenste manier verbinding maakt met het netwerk, volgt u de
procedures in dit hoofdstuk om een diagnose te stellen en het probleem op te lossen.
Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk
Als het niet lukt verbinding te maken met een draadloos netwerk, controleert u of het geïntegreerde
WLAN-apparaat correct is geïnstalleerd op uw computer.
OPMERKING: Windows kent de voorziening Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt u om toestemming of om uw wachtwoord gevraagd voor
taken zoals het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie.
1. Selecteer Start > Computer > Systeemeigenschappen.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Apparaatbeheer.
3. Zoek het WLAN-apparaat op in de lijst met netwerkadapters. De vermelding van een WLAN-
apparaat bevat de term draadloos, wireless, draadloos LAN, WLAN of 802.11.
Als geen WLAN-apparaat wordt weergegeven, is uw computer niet voorzien van een
geïntegreerd WLAN-apparaat of is het bijbehorende stuurprogramma niet correct geïnstalleerd.
Raadpleeg de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt weten over het
oplossen van problemen met draadloze netwerken.
24 Hoofdstuk 2 Netwerken
Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk
Windows kan automatisch een beschadigde verbinding met een draadloos netwerk herstellen.
Als zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk een pictogram voor de
netwerkstatus bevindt, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram en klikt u vervolgens op
Diagnose en herstel in het menu.
Windows reset uw netwerkapparaat en probeert opnieuw verbinding te maken met een van de
voorkeursnetwerken.
Wanneer er een “x” boven het pictogram netwerkstatus staat, geeft dit aan dat een of meer
WLAN- of LAN-stuurprogramma's zijn geïnstalleerd, maar dat de computer niet is aangesloten.
Ga als volgt te werk als er geen netwerkstatuspictogram wordt weergegeven in het systeemvak:
1. Klik op Start en typ netwerkcentrum in het vak Zoekopdracht starten.
2. Klik vanuit de lijst met zoekresultaten op Netwerkcentrum.
3. Klik in het linkerdeelvenster op Diagnose en herstel.
Het venster Netwerkverbindingen verschijnt, en Windows reset uw netwerkapparaat en
probeert opnieuw verbinding te maken met een van de voorkeursnetwerken.
Netwerkstatuspictogram wordt niet weergegeven
Als het pictogram van de netwerkstatus niet wordt weergegeven in het systeemvak nadat u het
draadloze netwerk heeft geconfigureerd, betekent dit dat het stuurprogramma ontbreekt of
beschadigd is. Mogelijk wordt ook een Windows-foutbericht weergegeven dat een apparaat niet
gevonden is. Installeer het stuurprogramma opnieuw.
Ga als volgt te werk om de nieuwste versie van de software voor het WLAN-apparaat in de computer
op te halen:
1. Open een internetbrowser en ga naar
http://www.hp.com/support.
2. Selecteer uw land of regio.
3. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ vervolgens het
nummer van uw computermodel in het zoekvak.
4. Druk op enter en volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Als het door u gebruikte WLAN-apparaat apart is aangeschaft, gaat u naar de
website van de fabrikant voor de recentste software.
Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar
Als u gevraagd wordt om een netwerksleutel of een SSID wanneer u verbinding maakt met een
draadloos netwerk, is het netwerk beveiligd. Om verbinding te kunnen maken met een beveiligd
Problemen met draadloze verbindingen oplossen 25
netwerk, moet u over de juiste codes beschikken. De SSID en de netwerksleutel zijn alfanumerieke
codes die u invoert in de computer om uw computer kenbaar te maken bij het netwerk.
Voor een netwerk dat is verbonden met uw persoonlijke draadloze router, raadpleegt u de
gebruikershandleiding bij de router voor instructies aangaande het instellen van dezelfde codes
op de router en het WLAN-apparaat.
Voor een particulier netwerk, zoals een netwerk in een kantoor of in een openbare internet-
chatruimte, neemt u contact op met de netwerkbeheerder voor de juiste codes, en voert u de
codes in wanneer hierom wordt gevraagd.
Sommige netwerken wijzigen de SSID of netwerksleutels voor hun routers of toegangspunten
periodiek om de veiligheid te verbeteren. Als dat het geval is, wijzigt u de corresponderende
codes in uw computer dienovereenkomstig.
Als u nieuwe sleutels en een nieuwe SSID heeft ontvangen voor een netwerk en u eerder was
verbonden met dat netwerk, gaat u als volgt te werk om verbinding te maken met het netwerk:
1. Selecteer Start > Netwerk > Netwerkcentrum > Draadloze netwerken beheren.
Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een
hotspot bevindt waar meerdere draadloze netwerken actief zijn, krijgt u meerdere netwerken te
zien.
2. Klik met de rechtermuisknop op het netwerk en klik vervolgens op Eigenschappen.
OPMERKING: Als het gewenste netwerk niet wordt weergegeven, raadpleegt u de
netwerkbeheerder om te controleren of de router of het toegangspunt wel actief is.
3. Klik op de tab Beveiliging en typ de juiste coderingsgegevens voor draadloze communicatie in
het veld Netwerkbeveiligingssleutel.
4. Klik op OK om deze instellingen op te slaan.
Verbinding met een draadloos netwerk is zeer zwak
Als de verbinding zeer zwak is, of als uw computer geen verbinding met een draadloos netwerk kan
maken, kunt u als volgt de interferentie (storende signalen) van andere apparatuur minimaliseren:
Verplaats uw computer dichter naar de draadloze router of het toegangspunt.
Schakel tijdelijk apparaten zoals een magnetron, draadloze telefoon of mobiele telefoon uit, om
storing door andere apparaten te voorkomen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een magnetron,
draadloze telefoon of mobiele telefoon.
Als de verbinding niet beter wordt, probeert u het apparaat te dwingen om alle verbindingswaarden
opnieuw in te stellen:
1. Selecteer Start > Netwerk > Netwerkcentrum > Draadloze netwerken beheren.
Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een
hotspot bevindt met meerdere actieve draadloze netwerken, krijgt u meerdere netwerken te zien.
2. Klik met de rechtermuisknop op een netwerk en klik op Netwerk verwijderen.
26 Hoofdstuk 2 Netwerken
Kan geen verbinding maken met de draadloze router
Als uw pogingen om verbinding te maken met de draadloze router niet lukken, stelt u de draadloze
router opnieuw in door te zorgen dat de router gedurende 10 tot 15 seconden geen elektrische
voeding krijgt.
Als de computer nog geen verbinding maakt met het draadloze netwerk, start u de draadloze router
opnieuw op. Raadpleeg de instructies van de routerfabrikant voor nadere informatie.
Problemen met draadloze verbindingen oplossen 27
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Het modem moet zijn aangesloten op een analoge telefoonlijn via een 6-pins RJ-11-modemkabel
(niet meegeleverd). In sommige landen is ook een modemkabeladapter (apart verkrijgbaar) voor
specifieke landen vereist. Connectoren voor digitale PBX-systemen lijken mogelijk op analoge
telefoonconnectoren maar zijn niet compatibel met het modem.
WAARSCHUWING! Wanneer u het interne analoge modem aansluit op een digitale lijn kan dit het
modem permanent beschadigen. Koppel de modemkabel onmiddellijk los als u deze per ongeluk op
een digitale lijn hebt aangesloten.
Als de modemkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, waarmee storing van de ontvangst van
tv- en radiosignalen wordt voorkomen, sluit u de kabel aan op de computer met het uiteinde waar zich
het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
Een modemkabel aansluiten (apart verkrijgbaar)
WAARSCHUWING! Sluit geen modemkabel (apart verkrijgbaar) of telefoonkabel aan op de RJ-45-
netwerkconnector om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te
beperken.
Ga als volgt te werk om een modemkabel aan te sluiten:
1. Steek de modemkabel in de modemconnector (1) van de computer.
2. Steek de modemkabel in de RJ-11-telefoonaansluiting in de muur (2).
28 Hoofdstuk 2 Netwerken
Modemkabeladapter voor specifieke landen/regio's aansluiten (apart
verkrijgbaar)
Telefoonconnectoren verschillen per land. Als u het modem en de modemkabel (apart verkrijgbaar)
wilt gebruiken buiten het land of de regio waarin u de computer hebt aangeschaft, moet u een
modemkabeladapter (apart verkrijgbaar) aanschaffen voor specifieke landen/regio's.
Volg deze stappen om het modem aan te sluiten op een analoge telefoonlijn die geen RJ-11-
telefoonconnector heeft:
1. Steek de modemkabel in de modemconnector (1) van de computer.
2. Steek de modemkabel in de modemkabeladapter voor specifieke landen (2).
3. Steek de landspecifieke modemkabel (3) in de telefoonaansluiting in de muur.
Locatie-instelling selecteren
Huidige locatieselectie weergeven
Ga als volgt te werk om de huidige locatie-instelling voor het modem weer te geven:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Klik op Klok, taal en regio.
3. Klik op Landinstellingen.
4. Uw locatie wordt weergegeven onder Locatie.
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 29
Nieuwe locaties toevoegen tijdens het reizen
Een locatie-instelling voor het land waarin u de computer hebt aangeschaft, is standaard de enige
beschikbare locatie-instelling voor het modem. Als u naar verschillende landen reist, stelt u het
interne modem in op een locatie-instelling die voldoet aan de gebruiksnormen van het land waarin u
het modem gebruikt.
Wanneer u nieuwe locatie-instellingen toevoegt, worden deze opgeslagen door de computer zodat u
op elk moment kunt schakelen tussen de instellingen. U kunt meerdere locatie-instellingen toevoegen
voor elk land.
VOORZICHTIG: Wis de huidige landinstellingen voor het modem niet, om te voorkomen dat u de
instellingen voor uw eigen land verliest. Voeg een nieuwe configuratie toe voor elke locatie waar u het
modem gebruikt. Op die manier kunt u het modem in andere landen gebruiken, terwijl de configuratie
voor uw eigen land behouden blijft.
VOORZICHTIG: Selecteer het land waarin de computer zich bevindt, om te voorkomen dat u het
modem configureert op een manier die in strijd is met de lokale wet- en regelgeving voor
telecommunicatie. Mogelijk functioneert het modem niet correct als het verkeerde land is
geselecteerd.
Ga als volgt te werk om een locatie-instelling voor het modem toe te voegen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Telefoon- en
modemopties.
2. Klik op het tabblad Kiesregels.
3. Klik op Nieuw. (Het venster Nieuwe locatie wordt weergegeven.)
4. In het vak Locatienaam typt u een naam (zoals “thuis” of “werk”) voor de nieuwe locatie-
instelling.
5. Selecteer een land of regio in de keuzelijst Land/regio. (Indien u een land of regio selecteert die
niet ondersteund wordt door het modem, wordt de land/regio-selectie voor VS of VK standaard
weergegeven.)
6. Voer het netnummer, een telecombedrijfcode (indien nodig) en het nummer om een externe lijn
te openen in (indien nodig).
7. Naast Kiezen met, klikt u op Toon of Puls.
8. Klik op OK om uw nieuwe locatie-instelling op te slaan. (Het venster Telefoon- en modemopties
wordt weergegeven.)
9. Ga als volgt te werk:
Klik op OK om uw nieuwe locatie-instelling als de huidige locatie op te slaan.
Selecteer uw voorkeur in de instellingen in de lijst Locatie en klik vervolgens op OK om
een andere locatie-instelling als de huidige locatie-instelling te selecteren.
OPMERKING: U kunt de voorgaande procedure gebruiken om locatie-instellingen toe te
voegen voor locaties binnen uw eigen land en in andere landen. U kunt bijvoorbeeld een
instelling 'Werk' toevoegen met kiesregels voor het bereiken van een externe lijn.
30 Hoofdstuk 2 Netwerken
Problemen met reisverbinding oplossen
Als u problemen ondervindt met de modemverbinding bij gebruik van de computer buiten het land
waarin u de computer hebt aangeschaft, probeert u de volgende suggesties:
Controleer het type telefoonlijn.
Het modem vereist een analoge en geen digitale telefoonlijn. Een lijn die omschreven wordt als
een PBX-lijn is gewoonlijk een digitale lijn. Een telefoonlijn die omschreven wordt als een
datalijn, faxapparaatlijn, modemlijn of standaard telefoonlijn is gewoonlijk een analoge lijn.
Controleer op puls- of toonkeuze.
Een analoge telefoonlijn ondersteunt een van twee kiesmodi: puls- of toonkeuze. Deze opties
voor de kiesmodus worden geselecteerd in de instellingen Telefoon- en modemopties. De
geselecteerde optie voor de kiesmodus moet overeenkomen met de kiesmodus die ondersteund
wordt door de telefoonlijn in uw locatie.
Doe het volgende om de kiesmodus te bepalen die ondersteund wordt door een telefoonlijn: kies
enkele cijfers op de telefoon en luister vervolgens naar kliktonen (pulsen) of pieptonen. Kliktonen
wijzen erop dat de telefoonlijn pulskeuze ondersteunt. Pieptonen wijzen erop dat de telefoonlijn
toonkeuze ondersteunt.
Ga als volgt te werk om de kiesmodus in uw huidige modemlocatie-instelling te wijzigen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Telefoon- en
modemopties.
2. Klik op het tabblad Kiesregels.
3. Selecteer uw modemlocatie-instelling.
4. Klik op Bewerken.
5. Klik op Toon of Puls.
6. Klik twee keer op OK.
Controleer het telefoonnummer dat u kiest en de respons van het externe modem.
Kies een telefoonnummer, controleer of er een respons is van het externe modem en haak
vervolgens in.
Stel het modem zodanig in dat kiestonen genegeerd worden.
Indien het modem een kiestoon ontvangt die het niet kan herkennen, kiest het modem niet en
verschijnt een foutbericht “Geen kiestoon”.
Ga als volgt te werk om het modem zodanig in te stellen zodat alle kiestonen worden genegeerd
alvorens te kiezen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Telefoon- en
modemopties.
2. Klik op het tabblad Modems.
3. Klik op de vermelding van het modem in de lijst.
4. Klik op Eigenschappen.
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 31
5. Klik op Modem.
6. Schakel het selectievakje uit voor Op kiestoon wachten voordat het nummer wordt
gekozen.
7. Klik twee keer op OK.
32 Hoofdstuk 2 Netwerken
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN)
Als u verbinding wilt maken met een lokaal netwerk (LAN), hebt u een 8-pins RJ-45-netwerkkabel
nodig (niet meegeleverd). Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, waarmee
storing van de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt voorkomen, sluit u de kabel aan op de
computer met het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
U sluit de netwerkkabel als volgt aan:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector van de computer (1).
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2).
WAARSCHUWING! Sluit geen modem- of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector,
om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) 33
3 Cursorbesturing en toetsenbord
Cursorbesturing gebruiken
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen
Via de eigenschappen voor de muis in Windows kunt u de instellingen voor
cursorbesturingsapparaten aanpassen aan uw wensen. U kunt bijvoorbeeld de knopconfiguratie,
kliksnelheid en opties voor de aanwijzer instellen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Muis om Eigenschappen voor
muis te openen.
Touchpad gebruiken
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u uw vinger over het oppervlak van het touchpad in de
richting waarin u de aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de knoppen van het touchpad zoals u de
knoppen op een externe muis zou gebruiken. Als u omhoog en omlaag wilt schuiven met de verticale
schuifzone van het touchpad, schuift u met uw vinger omhoog en omlaag over de lijnen.
OPMERKING: Als u het touchpad gebruikt om de aanwijzer te verplaatsen, haalt u eerst uw vinger
van het touchpad voordat u uw vinger op de schuifzone plaatst. Als u uw vinger doorschuift van het
touchpad naar de schuifzone, wordt de schuiffunctie niet geactiveerd.
Externe muis aansluiten
U kunt een externe USB-muis aansluiten op de computer via een van de USB-poorten op de
computer. Een draadloze Bluetooth-muis kan alleen worden gebruikt op computers die draadloze
communicatie via Bluetooth ondersteunen (alleen bepaalde modellen); volg de instructies die zijn
meegeleverd met het apparaat. Een USB-muis kan ook worden aangesloten op het systeem via de
poorten op een optioneel dockingapparaat.
Toetsenbord gebruiken
Hotkeys gebruiken
Sneltoetsen zijn combinaties van de fn -toets (1) en ofwel de esc -toets (2) of een van de
functietoetsen (3).
De pictogrammen op de toetsen f1 tot en met f12 vertegenwoordigen de sneltoetsfuncties.
Sneltoetsfuncties en procedures voor sneltoetsen worden beschreven in de volgende gedeelten.
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
34 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Functie Hotkey
Systeeminformatie weergeven fn+esc
Help en ondersteuning openen. fn+f1
Helderheid van beeldscherm verlagen. fn+f2
Helderheid van beeldscherm verhogen. fn+f3
Schakelen tussen diverse beeldschermen en andere
weergaveapparaten.
fn+f4
Slaapstand activeren fn+f5
QuickLock activeren fn+f6
Luidsprekergeluid uitschakelen. fn+f7
Geluidsvolume verlagen. fn+f8
Geluidsvolume verhogen. fn+f9
Het vorige muziekstuk afspelen. fn+f10
Cd, dvd of bd afspelen, onderbreken of hervatten fn+f11
Het volgende muziekstuk afspelen. fn+f12
Toetsenbord gebruiken 35
Functie Hotkey
Systeeminformatie weergeven fn+esc
Help en ondersteuning openen. fn+f1
Helderheid van beeldscherm verlagen. fn+f2
Helderheid van beeldscherm verhogen. fn+f3
Schakelen tussen diverse beeldschermen en andere
weergaveapparaten.
fn+f4
Slaapstand activeren fn+f5
QuickLock activeren. fn+f6
Webbrowser starten. fn+f7
Printer starten. fn+f8
U voert als volgt een hotkeyopdracht uit met het toetsenbord van de computer:
Druk kort op de fn-toets en druk vervolgens kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht.
– of –
Houd de fn-toets ingedrukt, druk kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht en laat
vervolgens beide toetsen tegelijk los.
Systeeminformatie weergeven
Druk op fn+esc om informatie weer te geven over de hardwareonderdelen en het versienummer van
het BIOS van het systeem.
In de Windows-weergave van fn+esc wordt de versie van het BIOS (Basic Input-Output System) van
het systeem weergegeven als de BIOS-datum. Bij sommige computermodellen wordt de BIOS-datum
weergegeven in decimale notatie. De BIOS-datum wordt ook wel het versienummer van het systeem-
ROM genoemd.
36 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Help en ondersteuning openen
Druk op fn+f1 om Help en ondersteuning te openen.
Help en ondersteuning geeft informatie over het besturingssysteem Windows. Daarnaast biedt het de
volgende informatie en hulpmiddelen:
informatie over uw computer, zoals het model en het serienummer, geïnstalleerde software,
hardwareonderdelen en specificaties
antwoorden op vragen over het gebruik van de computer
zelfstudieprogramma's, aan de hand waarvan u leert onderdelen en functies van de computer
en Windows te gebruiken
updates voor het besturingssysteem Windows, stuurprogramma's en de software die bij de
computer is geleverd
controles van de functionaliteit van de computer
geautomatiseerde en interactieve probleemoplossing, oplossingen voor herstel en procedures
voor systeemherstel
koppelingen naar ondersteuningsspecialisten
Helderheid van het scherm verlagen
Druk op fn+f2 om de helderheid van het scherm te verlagen. Houd beide toetsen ingedrukt om de
helderheid steeds verder te verlagen.
Helderheid van het scherm verhogen
Druk op fn+f3 om de helderheid van het scherm te verhogen. Houd beide toetsen ingedrukt om de
helderheid steeds verder te verhogen.
Schakelen tussen beeldschermen
Druk op fn+f4 om te schakelen tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten.
Als bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op
fn+f4 drukt, overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor, en zowel het
computerscherm als de monitor tegelijk.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om
videogegevens van de computer te ontvangen. De hotkey fn+f4 kan ook de weergave overschakelen
van en naar tussen andere apparaten die van de computer weergavegegevens ontvangen.
De volgende video-overdrachtstypen (inclusief voorbeelden van de apparaten die deze gebruiken)
worden ondersteund door de hotkey fn+f4:
LCD (beeldscherm van de computer)
externe VGA (de meeste externe monitoren)
HDMI (televisies, camcorders, dvd-spelers, videorecorders en video-opnamekaarten met een
HDMI-poort)
Samengestelde video (televisies, camcorders, dvd-spelers, videorecorders en video-
opnamekaarten met een samengestelde-video-ingang)
Toetsenbord gebruiken 37
OPMERKING: Samengestelde apparaten en S-Video-apparaten kunnen alleen met een
optioneel dockingapparaat op het systeem worden aangesloten.
Slaapstand activeren (fn+f5)
VOORZICHTIG: Sla uw werk op voordat u de slaapstand activeert, om het risico van
gegevensverlies te beperken.
Druk op fn+f5 om de slaapstand te activeren.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, worden de gegevens in het systeemgeheugen
opgeslagen, wordt het scherm leeggemaakt en energie bespaard. Wanneer de computer in de
slaapstand staat, knipperen de aan/uit-lampjes.
De computer moet zijn ingeschakeld om de slaapstand te kunnen activeren.
OPMERKING: Als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de computer in de
slaapstand staat, wordt automatisch de hibernationstand geactiveerd en worden de gegevens die
zich in het geheugen bevinden op de vaste schijf opgeslagen. Standaard is ingesteld dat de
hibernationstand wordt geactiveerd als de acculading kritiek laag is, maar u kunt deze instelling
wijzigen met behulp van de optie Energiebeheer in het Configuratiescherm van Windows.
Drukt u kort op de aan/uit-knop of drukt u op een toets op het toetsenbord om de slaapstand te
beëindigen.
De functie van de hotkey fn+f5 kan worden gewijzigd. U kunt bijvoorbeeld de hotkey fn+f5 zodanig
instellen dat u hiermee de hibernationstand activeert in plaats van de slaapstand.
OPMERKING: In alle vensters in het besturingssysteem Windows verwijst de term slaapstandknop
naar de hotkey fn+f5.
QuickLock activeren (fn+f6) (alleen bepaalde modellen)
Druk op fn+f6 om de beveiligingsvoorziening QuickLock te activeren.
QuickLock beveiligt uw gegevens door het aanmeldingsvenster van het besturingssysteem weer te
geven. Als het aanmeldingsvenster wordt weergegeven, kan de computer pas worden gebruikt nadat
een gebruikerswachtwoord of beheerderswachtwoord voor Windows is ingevoerd.
OPMERKING: Het is noodzakelijk dat u een gebruikerswachtwoord of een beheerderswachtwoord
voor Windows instelt voordat u QuickLock gaat gebruiken. Raadpleeg Help en ondersteuning voor
instructies.
Als u QuickLock wilt activeren, drukt u op fn+f6. Het aanmeldingsvenster wordt weergegeven en de
computer wordt vergrendeld. Als u daarna weer toegang wilt krijgen tot de computer, volgt u de
instructies op het scherm om uw gebruikerswachtwoord of beheerderswachtwoord voor Windows op
te geven.
Webbrowser starten (fn+f7) (alleen bepaalde modellen)
Druk op fn+f7 om uw standaardwebbrowser te starten.
Printer starten (fn+f8) (alleen bepaalde modellen)
Om het weergegeven item af te drukken, drukt u op fn+f8 om uw printer te activeren.
38 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Geluid in- en uitschakelen (fn+f7) (alleen bepaalde modellen)
Druk op fn+f7 om het geluid uit te schakelen. Druk nogmaals op de hotkey om het geluidsvolume te
herstellen.
Geluidsvolume verlagen (fn+f8) (alleen bepaalde modellen)
Druk op fn+f8 om het geluidsvolume te verlagen. Houd beide toetsen ingedrukt om het geluidsvolume
steeds verder te verlagen.
Geluidsvolume verhogen (fn+f9) (alleen bepaalde modellen)
Druk op fn+f9 om het geluidsvolume te verhogen. Houd beide toetsen ingedrukt om het
geluidsvolume steeds verder te verhogen.
Vorige muziekstuk of hoofdstuk op een audio-cd of een dvd (fn+f10) (alleen bepaalde
modellen)
Als een audio-cd of dvd wordt afgespeeld, drukt u op fn+f10 om het vorige muziekstuk van de cd of
het vorige gedeelte van de dvd af te spelen.
Audio-cd of dvd afspelen, onderbreken of hervatten (fn+f11) (alleen bepaalde
modellen)
De sneltoets fn+f11 werkt alleen als er een audio-cd of een dvd is geplaatst.
Als de audio-cd of dvd niet wordt afgespeeld, drukt u op fn+f11 om het afspelen te starten of te
hervatten.
Als de audio-cd of dvd wordt afgespeeld, drukt u op fn+f11 om het afspelen te onderbreken.
Volgende muziekstuk of hoofdstuk op een audio-cd of een dvd of (fn+f12) (alleen
bepaalde modellen)
Als een audio-cd of dvd wordt afgespeeld, drukt u op fn+f12 om het volgende muziekstuk van de cd
of het volgende gedeelte van de dvd af te spelen.
Toetsenbord gebruiken 39
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken
U kunt de vijftien toetsen van het geïntegreerde numerieke toetsenblok op dezelfde manier gebruiken
als de toetsen van een extern toetsenblok. Wanneer het geïntegreerde numerieke toetsenblok is
ingeschakeld, voert u met elke toets van dit toetsenblok de functie uit die wordt aangegeven door het
pictogram in de rechterbovenhoek van de toets.
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen
Druk op fn+num lk om het geïntegreerde numerieke toetsenblok in te schakelen. Druk nogmaals op
fn+num lk om de toetsen weer in hun standaardwerking te gebruiken.
OPMERKING: Het geïntegreerde numerieke toetsenblok functioneert niet wanneer een extern
toetsenbord of een extern numeriek toetsenblok is aangesloten op de computer, een optioneel
dockingapparaat, of een optioneel uitbreidingsproduct.
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde toetsenblok
U kunt tijdelijk schakelen tussen de standaardwerking van de toetsen van het geïntegreerde
numerieke toetsenblok en de numerieke functie. Gebruik hiervoor de toets fn of de toetsencombinatie
fn+shift.
Als u de toetsenblokfunctie van een toetsenbloktoets wilt activeren wanneer het toetsenblok is
uitgeschakeld, houdt u de fn-toets ingedrukt terwijl u op de toetsenbloktoets drukt.
Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, gebruikt u de toetsenbloktoetsen als volgt tijdelijk als
standaardtoetsen:
Houd de fn-toets ingedrukt en druk op de toetsenbloktoets om kleine letters te typen.
Houd de toetsen fn+shift ingedrukt om hoofdletters te typen.
40 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken
Voor de meeste externe numerieke toetsenblokken geldt dat de werking van de toetsen afhangt van
het wel of niet ingeschakeld zijn van num lock (num lock is standaard uitgeschakeld). (Num lock is
uitgeschakeld in de fabriek.) Bijvoorbeeld:
Wanneer num lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen.
Wanneer num lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, page
up-toets of page down-toets.
Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het num lock-lampje op de
computer branden. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het num
lock-lampje op de computer uit.
U schakelt als volgt num lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok:
Druk op de toets num lk op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer.
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken 41
4Multimedia
Multimediavoorzieningen
De computer bevat multimediavoorzieningen waarmee u muziek kunt beluisteren en afbeeldingen en
foto's kunt bekijken. De computer beschikt mogelijk over de volgende multimediacomponenten:
Geïntegreerde luidsprekers om muziek te beluisteren
Geïntegreerde microfoons om zelf audio op te nemen
Geïntegreerde webcam waarmee u video kunt opnemen en delen
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek, films, afbeeldingen en foto's kunt
afspelen en beheren
Functietoetsen voor snelle toegang tot de volumeregeling
OPMERKING: De computer beschikt mogelijk niet over alle vermelde componenten.
In de volgende gedeelten wordt uitgelegd hoe u de multimediacomponenten van uw computer
herkent en gebruikt.
Multimediacomponenten herkennen
De volgende afbeelding en tabel geven informatie over de multimediavoorzieningen van de
computer.
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
42 Hoofdstuk 4 Multimedia
Onderdeel Beschrijving
(1) Webcamlampje (alleen bepaalde modellen) Aan: de webcam is in gebruik.
(2) Webcam Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken.
(3) Geïntegreerde microfoon Hiermee kunt u geluid opnemen.
(4) Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele
stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een
oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het
computergeluid via dat apparaat weer te geven.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit
op de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers
uitgeschakeld.
(5) Audio-ingang (microfoon) Hierop sluit u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aan.
(6) Luidspreker Hiermee wordt het geluid van de computer weergegeven.
Multimediavoorzieningen 43
Geluidsvolume aanpassen
U kunt het geluidsvolume regelen met de volgende voorzieningen:
Volumetoetsen van de computer (alleen bepaalde modellen):
Om het geluid te dempen of te herstellen houdt u de fn-toets (1) ingedrukt en drukt u
vervolgens op de f7-toets (2) Dempen.
Om het geluid zachter te zetten, houdt u de fn-toets (1) ingedrukt en tikt u vervolgens op de
f8-toets (3) Geluid zachter tot u het gewenste geluidsvolume bereikt.
Om het volume harder te zetten houdt u de fn-toets ingedrukt (1), en tikt u vervolgens op de
f9-toets (4) Geluid harder tot u het gewenste geluidsvolume bereikt.
Volumeregeling van Windows:
a. Klik op het pictogram Volume in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
b. U kunt het geluid harder of zachter zetten door de schuifregelaar omhoog of omlaag te
schuiven. Klik op het pictogram Dempen om het geluid uit te schakelen.
– of –
a. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Volume in het systeemvak en klik op
Volumemixer openen.
b. In de kolom Luidsprekers zet u het geluid harder of zachter door de schuifregelaar Volume
omhoog of omlaag te bewegen. U kunt het geluid ook uitschakelen door op het pictogram
Dempen te klikken.
Als het pictogram Volume niet in het systeemvak staat, plaatst u het als volgt in het systeemvak:
a. Klik met de rechtermuisknop in het systeemvak en klik op Eigenschappen.
b. Klik op het tabblad Systeemvak.
44 Hoofdstuk 4 Multimedia
c. Schakel onder de systeempictogrammen het selectievakje Volume in.
d. Klik op OK.
Volumeregeling van programma:
Het volume kan ook binnen bepaalde programma’s worden geregeld.
Multimediasoftware
De computer bevat vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek kunt afspelen en
afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De volgende gedeelten bevatten meer informatie over vooraf
geïnstalleerde multimediasoftware en over het installeren van multimediasoftware vanaf een cd of
dvd.
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken
Ga als volgt te werk om vooraf geïnstalleerde multimediasoftware op te zoeken:
Selecteer Start > Alle programma's en open het multimediaprogramma dat u wilt gebruiken.
OPMERKING: Sommige programma's bevinden zich mogelijk in submappen.
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren
OPMERKING: Om multimediasoftware vanaf een cd of dvd te installeren, moet u een (apart
verkrijgbaar) externe optische-schijfeenheid op de computer aansluiten. De computer heeft aan de
linkerkant één USB-poort met eigen voeding. Deze poort voorziet de externe optische-schijfeenheid
van voeding bij gebruik van een speciale USB-kabel die geschikt is voor het doorgeven van voeding
van de USB-poort naar het apparaat. Een externe optische-schijfeenheid die op de andere USB-
poort van de computer wordt aangesloten, moet worden aangesloten op een netvoedingsbron.
Ga als volgt te werk om multimediasoftware vanaf een cd of dvd te installeren:
1. Plaats de schijf in een aangesloten externe optische-schijfeenheid.
2. Volg de installatie-instructies in de installatiewizard.
3. Start de computer opnieuw op als daarom wordt gevraagd.
OPMERKING: Voor meer informatie over het gebruik van software die bij de computer is
geleverd, raadpleegt u de instructies van de softwarefabrikant. Deze instructies kunnen worden
geleverd bij de software, op schijf of op de website van de fabrikant.
Multimediasoftware 45
Audio
De computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende audiovoorzieningen te gebruiken:
Muziek afspelen via de computerluidsprekers en/of aangesloten externe luidsprekers
Geluid opnemen met de interne microfoons of een externe microfoon aansluiten
Muziek downloaden van internet
Multimediapresentaties maken met beeld en geluid
Beeld en geluid overbrengen met expresberichtprogramma's
Radioprogramma's als audiostream ontvangen (alleen bepaalde modellen) of FM-radiosignalen
ontvangen
Audio-cd's met een externe optische-schijfeenheid maken of “branden”
Externe audioapparatuur aansluiten
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg de Informatie over voorschriften,
veiligheid en milieu voor aanvullende veiligheidsinformatie.
Als u externe apparaten zoals externe luidsprekers, een hoofdtelefoon of een microfoon wilt
aansluiten, raadpleegt u de bij het apparaat verstrekte informatie. Voor optimale resultaten zijn de
volgende tips van belang:
Zorg ervoor dat de apparaatkabel correct is aangesloten op de juiste connector van de
computer. (Kabelconnectoren hebben normaliter een kleurcodering die overeenkomt met de
corresponderende connectoren op de computer.)
Installeer alle stuurprogramma's die zijn vereist voor het externe apparaat.
OPMERKING: Een stuurprogramma is een vereist programma dat fungeert als 'vertaler'
tussen het apparaat en de programma's die gebruikmaken van het apparaat.
46 Hoofdstuk 4 Multimedia
Audiofuncties controleren
Ga als volgt te werk om het systeemgeluid van de computer te controleren:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Klik op Hardware en geluiden.
3. Klik op Geluid.
4. Wanneer het venster Geluid verschijnt, klikt u op het tabblad Geluiden. Selecteer onder
Programma de gewenste vorm van geluid, zoals een pieptoon of een alarmsignaal, en klik op
de knop Test.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
Ga als volgt te werk om de opnamefuncties van de computer te controleren:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Geluidsrecorder.
2. Klik op Opname starten en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het bureaublad op.
3. Open Windows Media Player en speel het geluid af.
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
Als u de audio-instellingen van de computer wilt bevestigen of wijzigen, klikt u met de
rechtermuisknop op het pictogram Geluid op de taakbalk, of selecteert u Start >
Configuratiescherm > Audio.
Audio 47
Video
Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende videovoorzieningen te gebruiken:
Spelletjes spelen via internet
Afbeeldingen en video's bewerken voor presentaties
Externe videoapparatuur aansluiten
Externe monitor of projector aansluiten
Via de poort voor een externe monitor kunt u een extern weergaveapparaat aansluiten op de
computer, zoals een externe monitor of projector.
Als u een weergaveapparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de kabel van het apparaat
aan op de externemonitorpoort.
OPMERKING: Als een extern weergaveapparaat op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld
geeft, drukt u op fn+f4 om het beeld naar het apparaat te schakelen. Druk herhaaldelijk op fn+f4 om
te schakelen tussen weergave op het computerbeeldscherm en het externe weergaveapparaat.
48 Hoofdstuk 4 Multimedia
Optische-schijfeenheid (alleen bepaalde modellen)
Met de optische schijfeenheid kunt u cd's, dvd's of bd's afspelen, kopiëren en samenstellen,
afhankelijk van het type optische schijfeenheid van de computer en de software die op uw computer
is geïnstalleerd.
Geïnstalleerde optischeschijfeenheid herkennen
Selecteer Start > Computer.
U ziet een lijst met alle apparaten die zijn geïnstalleerd op de computer, waaronder de optische-
schijfeenheid. U kunt een van de volgende typen schijfeenheden hebben:
Dvd-romstation
dvd±r SuperMulti DL LightScribe-station
OPMERKING: Beide hierboven vermelde schijfeenheden worden mogelijk niet ondersteund door
de computer.
Optische schijven (cd's, dvd's en bd's) gebruiken
Een optische schijfeenheid, zoals een dvd-romstation, ondersteunt optische schijven (cd's en dvd's).
Deze schijven worden gebruikt voor het opslaan van gegevens, zoals muziek, foto’s en films. Dvd's
hebben een grotere opslagcapaciteit dan cd's.
De optischeschijfeenheid kan standaard cd- en dvd-schijven lezen. Als de optische-schijfeenheid een
Blu-ray Disc-station (bd) is, kan deze ook bd's lezen.
OPMERKING: Sommige optischeschijfeenheden in de lijst worden mogelijk niet ondersteund door
uw computer. De schijfeenheden in de lijst zijn mogelijk niet alle optischeschijfeenheden die worden
ondersteund.
In de volgende tabel kunt u zien welke optische schijfeenheden naar optische schijven kunnen
schrijven.
Soort optische-
schijfeenheid
Schrijven
naar cd-rw
Schrijven
naar
dvd±rw/r
Schrijven naar
dubbellaags dvd+r
Etiket schrijven
naar LightScribe-cd
of dvd±rw/r
Schrijven naar
bd r/re
Dvd-romstation Nee Nee Nee Nee Nee
Dvd±r SuperMulti DL
LightScribe-station*
Ja Ja Ja Ja Nee
*Op schijven met dubbele laag kunnen meer gegevens worden opgeslagen dan op schijven met enkele laag. Schijven met
dubbele laag die zijn gebrand met deze drive, zijn echter mogelijk niet compatibel met veel stuurprogramma's en spelers
voor dvd's met enkele laag.
LightScribe-schijven moeten apart worden aangeschaft. LightScribe maakt een afbeelding met grijstinten die lijkt op een
zwart-witfoto.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van een
cd, dvd of bd, of wordt geschreven naar een cd of dvd. Zo voorkomt u mogelijke audio- of
videoverslechtering, gegevensverlies of verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit.
Optische-schijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 49
Juiste type schijf kiezen (cd's, dvd's en BD's)
Een optische schijfeenheid ondersteunt optische schijven (cd's, dvd's en bd's). Cd's, die worden
gebruikt voor de opslag van digitale gegevens, worden ook gebruikt voor commerciële audio-
opnamen en zijn handig voor persoonlijke opslagbehoeften. Dvd's en bd's worden hoofdzakelijk
gebruikt voor films, software en back-ups van gegevens. Dvd's en bd's hebben hetzelfde formaat als
cd's maar hebben een veel grotere opslagcapaciteit.
OPMERKING: Mogelijk ondersteunt de optischeschijfeenheid in de computer niet alle typen
optische schijven die in dit gedeelte worden beschreven.
Cd-r-schijven
Met cd-r-schijven (één keer schrijven) kunt u permanente archieven aanleggen en bestanden delen
met anderen. Kenmerkende toepassingen zijn:
Grote presentaties verspreiden
Gescande en digitale foto's, videoclips en geschreven gegevens delen
Eigen muziek-cd's maken
Permanente archieven aanleggen van computerbestanden en gescande privébestanden
Bestanden van de vaste schijf elders opslaan om schijfruimte vrij te maken
Nadat de gegevens naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of
overschreven.
Cd-rw-schijven
Met een cd-rw-schijf (een herschrijfbare versie van een cd) kunt u grote projecten opslaan die vaak
moeten worden bijgewerkt. Kenmerkende toepassingen zijn:
Grote documenten en projectbestanden ontwikkelen en beheren
Werkbestanden vervoeren
Wekelijkse backups maken van bestanden op de vaste schijf
Foto's, video, audio en gegevens doorlopend bijwerken
Dvd±r-schijven
Met lege dvd±r-schijven kunt u grote hoeveelheden gegevens permanent opslaan. Nadat de
gegevens naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of overschreven.
Dvd±rw-schijven
Met dvd±rw-schijven kunt u eerder opgeslagen gegevens wissen of overschrijven. Dit type schijf is
ideaal voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd brandt die niet kan
worden gewijzigd.
50 Hoofdstuk 4 Multimedia
LightScribe dvd+r-schijven
Met LightScribe dvd+r-schijven kunt u gegevens, video's en foto's delen met anderen en opslaan.
Deze schijven kunnen worden gelezen door de meeste dvd-rom-stations en dvd-spelers. Met een
schijfeenheid die LightScribe ondersteunt en LightScribe-software, kunt u gegevens naar de schijf
schrijven en vervolgens een zelf ontworpen label aanbrengen op de buitenkant van de schijf.
Blu-ray-schijven (bd's)
Bd is een type high-density optische schijf voor de opslag van digitale informatie, waaronder high-
definition video. Op een Blu-ray-schijf met enkele laag kan 25 GB worden opgeslagen, meer dan vijf
keer zoveel als op een dvd met enkele laag (4,7 GB). Op een Blu-ray-schijf met dubbele laag kan
50 GB worden opgeslagen, bijna zes keer zoveel als op een dvd met dubbele laag (8,5 GB).
Kenmerkende toepassingen zijn:
Opslag van grote hoeveelheden gegevens
Weergave en opslag van high-definition video
Videospellen
OPMERKING: Aangezien Blu-ray een nieuwe indeling is met nieuwe technologieën, kunnen zich
bepaalde problemen voordoen met schijven, digitale aansluiting, compatibiliteit en/of prestaties. Het
gaat hierbij niet om gebreken in het product. Een perfecte weergave op alle systemen is niet
gegarandeerd.
Cd, dvd of bd afspelen
1. Schakel de computer in.
2. Druk op de ejectknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen.
3. Trek de lade uit (2).
4. Houd de cd of dvd bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats
de schijf op de as in de lade met het label naar boven.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins
schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen.
Optische-schijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 51
5. Druk de schijf voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt (3).
6. Sluit de lade.
Als u Automatisch afspelen nog niet heeft geconfigureerd, zoals beschreven in het volgende
gedeelte, wordt het dialoogvenster Automatisch afspelen geopend. In dit venster kunt u selecteren
hoe u de inhoud van het medium wilt gebruiken.
OPMERKING: Bij het afspelen van een BD bereikt u het beste resultaat als de netvoedingsadapter
is aangesloten op een externe voedingsbron.
Automatisch afspelen configureren
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Cd's of andere media automatisch afspelen.
2. Controleer of het selectievakje Automatisch afspelen voor alle media en apparaten
gebruiken is ingeschakeld.
3. Klik op Kies een standaardinstelling en selecteer een van de beschikbare opties voor elk
mediatype in de lijst.
OPMERKING: Gebruik WinDVD om dvd's af te spelen.
4. Klik op Opslaan.
OPMERKING: Selecteer Start > Help en ondersteuning voor meer informatie over automatisch
afspelen.
Regio-instelling voor dvd's wijzigen
De meeste dvd's met auteursrechtelijk beschermde bestanden bevatten ook regiocodes. Regiocodes
zijn een hulpmiddel voor de internationale bescherming van auteursrechten.
U kunt een dvd met regiocode alleen afspelen als de regiocode op de dvd overeenkomt met de regio-
instelling van uw dvd-drive.
52 Hoofdstuk 4 Multimedia
VOORZICHTIG: U kunt de regio-instelling van de dvd-drive slechts vijf keer wijzigen.
De vijfde regio-instelling die u selecteert, wordt de permanente regio-instelling van de dvd-drive.
Op het tabblad DVD-regio kunt u zien hoe vaak u de regio-instelling nog kunt wijzigen.
Ga als volgt te werk om de instelling te wijzigen met het besturingssysteem:
1. Selecteer Start > Computer > Systeemeigenschappen.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Apparaatbeheer.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt u om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken
als het installeren van applicaties, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie.
3. Klik op het "+"-teken naast Dvd-/cd-rom-stations.
4. Klik met de rechtermuisknop op de dvd-drive waarvan u de regio-instelling wilt wijzigen en klik
vervolgens op Eigenschappen.
5. Breng de gewenste wijzigingen aan op het tabblad DVD-regio.
6. Klik op OK.
Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht
Het illegaal kopiëren van auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's,
films, uitzendingen en geluidsopnamen, vormt op grond van het van toepassing zijnde auteursrecht
een strafrechtelijke overtreding. Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor informatie over de software
die bij de computer is geleverd. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op
schijven, of kunnen op de website van de fabrikant staan.
Cd of dvd maken ('branden')
VOORZICHTIG: Neem de auteursrechtwaarschuwing in acht. Het illegaal kopiëren van
auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's, films, uitzendingen en
geluidsopnamen, vormt op grond van het van toepassing zijnde auteursrecht een strafrechtelijke
overtreding. Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
Als de optische schijfeenheid van het type cd-rw, dvd-rw of dvd±-rw is, kunt u met behulp van
software zoals Windows Media Player gegevens- en audiobestanden branden, waaronder MP3- en
WAV-muziekbestanden.
Neem de volgende richtlijnen in acht bij het branden van een cd of dvd:
Sla eventuele open bestanden op en sluit ze en sluit alle programma's af voordat u een schijf
brandt.
Een cd-r of dvd-r is gewoonlijk het meest geschikt voor het branden van audiobestanden, omdat
de informatie na het kopiëren niet meer kan worden gewijzigd.
Omdat sommige stereo-installaties in huis of in de auto geen cd-rw's kunnen afspelen, kunt u
het beste cd-r's gebruiken om muziek-cd's te branden.
Optische-schijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 53
Een cd-rw of dvd-rw is over het algemeen het meest geschikt voor het branden van
gegevensbestanden of voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of
dvd brandt die niet kan worden gewijzigd.
Dvd-spelers in huiskamersystemen ondersteunen gewoonlijk niet alle dvd-indelingen.
Raadpleeg de gebruikershandleiding bij de dvd-speler voor een overzicht van ondersteunde
indelingen.
Een MP3-bestand neemt minder ruimte in beslag dan andere indelingen voor muziekbestanden.
Het proces voor het maken van een MP3-schijf is hetzelfde als het proces voor het maken van
een gegevensbestand. MP3-bestanden kunnen alleen worden afgespeeld op MP3-spelers of op
computers waarop MP3-software is geïnstalleerd.
Ga als volgt te werk om een cd of dvd te branden:
1. Download of kopieer de bronbestanden naar een map op de vaste schijf.
2. Plaats een lege cd of dvd in de externe optische-schijfeenheid.
3. Selecteer Start > Alle programma's en vervolgens de software die u wilt gebruiken.
4. Selecteer het type cd of dvd dat u wilt maken: gegevens, audio of video.
5. Klik met de rechtermuisknop op Start, klik op Verkennen en ga naar de map waarin de
bronbestanden zijn opgeslagen.
6. Open de map en sleep de bestanden naar de schijfeenheid die de lege optische schijf bevat.
7. Start het brandproces, zoals aangegeven door het programma dat u heeft geselecteerd.
Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor specifiekere instructies. Deze instructies
kunnen worden verstrekt bij de software of op schijven, of kunnen op de website van de fabrikant
staan.
Optische schijf (cd, dvd of bd) verwijderen
1. Druk op de ejectknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen en trek de lade
voorzichtig zo ver mogelijk uit (2).
54 Hoofdstuk 4 Multimedia
2. Verwijder de schijf uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt (3). Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
3. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Problemen oplossen
In de volgende gedeelten worden enkele veelvoorkomende problemen en mogelijke oplossingen
beschreven.
De lade van de optische schijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van een cd,
dvd of bd
1. Steek het uiteinde van een paperclip (1) in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de
schijfeenheid.
2. Druk de paperclip voorzichtig naar binnen om de lade te ontgrendelen en trek de lade
vervolgens zo ver mogelijk uit (2).
Optische-schijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 55
3. Verwijder de schijf uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt (3). Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
De computer herkent de optische schijfeenheid niet
Als Windows een aangesloten apparaat niet detecteert, kan het zijn dat het apparaatstuurprogramma
ontbreekt of is beschadigd. Als u vermoedt dat het dvd/cd-romstation niet wordt herkend, controleert
u of de optische schijfeenheid wordt vermeld in Apparaatbeheer.
1. Verwijder eventuele schijven uit de optische schijfeenheid.
2. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Apparaatbeheer. Klik op
Doorgaan als u door Gebruikersaccountbeheer wordt verzocht dat te doen.
3. Klik in het venster Apparaatbeheer op het plusteken (+) naast Schijfstations of Dvd-/cd-
romstations, tenzij er al een minteken (-) voor staat. Zoek naar de vermelding van een optische
schijfeenheid.
4. Klik met de rechtermuisknop op het optische apparaat om de volgende taken uit te voeren:
Het stuurprogramma bijwerken.
Het apparaat verwijderen.
56 Hoofdstuk 4 Multimedia
Zoeken naar gewijzigde apparaten. Windows scant het systeem op geïnstalleerde
hardware en installeert vereiste standaardstuurprogramma's.
Klik op Eigenschappen om te controleren of het apparaat correct werkt.
Klik op Problemen oplossen om problemen te herstellen.
Klik op het tabblad Stuurprogramma om de stuurprogramma's voor dit apparaat bij te
werken, uit te schakelen of te verwijderen.
Onderbrekingen tijdens het afspelen voorkomen
U voorkomt als volgt dat het afspelen wordt onderbroken:
Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af voordat u een cd, dvd of bd afspeelt.
Sluit geen hardware aan en koppel geen hardware los tijdens het afspelen van een schijf.
Activeer de hibernationstand of de slaapstand niet tijdens het afspelen van een schijf. Anders krijgt u
een waarschuwingsbericht te zien met de vraag of u wilt doorgaan. Als dit bericht verschijnt, klikt u op
Nee. Nadat u op Nee heeft geklikt, kan het volgende gebeuren:
Het afspelen wordt hervat.
– of –
Het afspeelvenster in het multimediaprogramma wordt gesloten. U kunt verdergaan met het
afspelen van de cd, dvd of bd door op de knop Afspelen te klikken in het multimediaprogramma.
In uitzonderlijke gevallen moet u het programma mogelijk afsluiten en opnieuw starten.
Een schijf wordt niet afgespeeld
Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af voordat u een cd, dvd of bd afspeelt.
Verbreek de verbinding met internet voordat u een cd, dvd of BD afspeelt.
Controleer of de schijf juist is geplaatst.
Controleer of de schijf schoon is. Maak de schijf zo nodig schoon met gefilterd water en een
pluisvrije doek. Wrijf van het midden van de schijf naar de buitenrand.
Controleer de schijf op krassen. Als u krassen vindt, behandelt u de schijf met een reparatieset
voor optische schijven. Dergelijke sets zijn te koop in veel elektronicazaken.
Schakel de slaapstand uit alvorens de schijf af te spelen.
Activeer de hibernationstand of de slaapstand niet tijdens het afspelen van een schijf. Als u dat
wel doet, wordt er mogelijk een waarschuwing weergegeven waarin u wordt gevraagd of u wilt
doorgaan. Als dit bericht verschijnt, klikt u op Nee. Nadat u op Nee heeft geklikt, kan het
volgende gebeuren:
Het afspelen wordt hervat.
Optische-schijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 57
– of –
Het afspeelvenster in het multimediaprogramma wordt gesloten. Klik op de knop Afspelen
van het multimediaprogramma om het afspelen van de schijf te hervatten. In uitzonderlijke
gevallen moet u het programma mogelijk afsluiten en opnieuw starten.
Maak systeembronnen vrij:
Schakel externe apparaten zoals printers en scanners uit. Door deze apparaten los te koppelen,
maakt u systeembronnen vrij, waardoor de afspeelprestaties zullen verbeteren.
Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad. Omdat het menselijk oog nauwelijks verschil
waarneemt tussen 16-bits kleuren en kleuren boven 16-bits, ziet u als het goed is geen verschil bij
het bekijken van een film als u de kleureigenschappen van het systeem terugbrengt tot 16-bits
kleuren. Ga hiervoor als volgt te werk:
1. Klik met de rechtermuisknop ergens op het bureaublad maar niet op een pictogram en selecteer
vervolgens Aanpassen > Beeldscherminstellingen.
2. Stel Kleuren in op Normaal (16-bits).
Een schijf wordt niet automatisch afgespeeld
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Cd's of andere media automatisch afspelen.
2. Controleer of het selectievakje Automatisch afspelen voor alle media en apparaten
gebruiken is ingeschakeld.
3. Klik op Opslaan.
Als u een cd, dvd of BD in de optischeschijfeenheid plaatst, moet die nu automatisch worden
afgespeeld.
Een film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren afgespeeld
Maak de schijf schoon.
Maak systeembronnen vrij. Enkele suggesties hiervoor zijn:
Verbreek de verbinding met internet.
Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad:
1. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
vervolgens Aanpassen > Beeldscherminstellingen.
2. Stel Kleuren in op Normaal (16-bits), als deze instelling nog niet is geselecteerd.
Koppel externe apparaten los, zoals een printer, scanner, camera of draagbaar apparaat.
58 Hoofdstuk 4 Multimedia
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm
1. Als zowel het beeldscherm van de computer als een extern beeldscherm zijn ingeschakeld,
drukt u een of meer keren op fn+f4 om te schakelen tussen de twee beeldschermen.
2. Ga als volgt te werk om de monitorinstellingen zodanig te configureren dat het externe
beeldscherm het primaire beeldscherm wordt:
a. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
vervolgens Aanpassen > Beeldscherminstellingen.
b. Geef een primair en een secundair beeldscherm op.
OPMERKING: Als beide beeldschermen worden gebruikt, verschijnt het dvd-beeld niet op een
beeldscherm dat is ingesteld als secundair beeldscherm.
Als u informatie wilt over een multimediaonderwerp dat niet is behandeld in deze handleiding,
selecteert u Start > Help en ondersteuning.
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het gereed is
Controleer of alle programma's zijn afgesloten.
Schakel de slaapstand en de hibernationstand uit.
Controleer of u het juiste type schijf voor uw schijfeenheid gebruikt. Raadpleeg de
gebruikershandleidingen voor meer informatie over schijftypen.
Controleer of de schijf correct is geplaatst.
Selecteer een lagere schrijfsnelheid en probeer het opnieuw.
Als u een schijf kopieert, slaat u de informatie van de bronschijf op op de vaste schijf voordat u
probeert de inhoud te branden op een nieuwe schijf. Brand vervolgens de nieuwe schijf vanaf de
vaste schijf.
Installeer het stuurprogramma voor het apparaat waarmee u schijven brandt opnieuw. Dit
stuurprogramma bevindt zich in de categorie Dvd-/cd-rom-stations in Apparaatbeheer.
Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd
1. Verwijder eventuele schijven uit de optische schijfeenheid.
2. Klik op Start en typ apparaatbeheer in het vak Zoekopdracht starten.
Tijdens het typen verschijnen er zoekresultaten in het deelvenster boven het vak.
3. Klik in het deelvenster met resultaten op Apparaatbeheer. Klik op Doorgaan als u door
Gebruikersaccountbeheer wordt verzocht dat te doen.
4. Klik in het venster Apparaatbeheer op het plusteken (+) naast het type stuurprogramma dat u
wilt verwijderen en opnieuw installeren (bijvoorbeeld Dvd/cd-rom's of Modems), tenzij er al een
minteken (-) voor staat.
5. Klik op een vermeld stuurprogramma en druk op de toets delete. Wanneer u hierom wordt
gevraagd, bevestigt u dat u het stuurprogramma wilt verwijderen. Start de computer echter niet
opnieuw op.
Herhaal dit voor eventuele andere stuurprogramma's die u wilt verwijderen.
Optische-schijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 59
6. Klik in het venster Apparaatbeheer op het pictogram Zoeken naar gewijzigde apparaten in de
werkbalk. Windows scant het systeem op geïnstalleerde hardware en installeert
standaardstuurprogramma's voor alle apparaten waarvoor stuurprogramma's zijn vereist.
OPMERKING: Wanneer u wordt verzocht de computer opnieuw te starten, slaat u alle open
bestanden op en start u de computer opnieuw.
7. Open indien nodig Apparaatbeheer opnieuw en controleer of de stuurprogramma's nu wel staan
vermeld.
8. Probeer het apparaat te gebruiken.
Als het probleem niet is opgelost door het verwijderen en opnieuw installeren van de standaard
apparaatstuurprogramma's, moet u mogelijk de stuurprogramma's bijwerken middels de in het
volgende gedeelte beschreven procedures.
Recentste apparaatstuurprogramma’s van HP verkrijgen
U kunt op een van de volgende manieren de recentste apparaatstuurprogramma's van HP verkrijgen.
Ga als volgt te werk om HP Support Assistant te gebruiken:
1. Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP Support Assistant > Onderhoud: Software-
updates.
2. Klik in het welkomstscherm van HP op Instellingen en selecteer een tijdstip waarop het
hulpprogramma moet controleren op software-updates op internet.
3. Klik op Next (Volgende) om direct te controleren op HP software-updates.
Ga als volgt te werk om apparaatstuurprogramma's van HP van de website van HP te verkrijgen:
1. Open een internetbrowser, ga naar
http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ vervolgens het
nummer van uw computermodel in het productvak.
3. Druk op enter en volg de instructies op het scherm.
Apparaatstuurprogramma’s van Microsoft verkrijgen
U kunt de recentste Windows-apparaatstuurprogramma's verkrijgen via Microsoft® Update. U kunt
instellen dat deze voorziening automatisch moet controleren of er updates voor
hardwarestuurprogramma's, het besturingssysteem Windows en andere producten van Microsoft zijn,
en deze vervolgens moet installeren.
Ga als volgt te werk om Microsoft Update te gebruiken:
1. Open de internetbrowser, ga naar
http://www.microsoft.com en klik op Beveiliging & updates.
2. Klik op Microsoft Update om de recentste updates voor uw besturingssysteem, programma's
en hardware op te halen.
3. Volg de instructies op het scherm om Microsoft Update te installeren. Klik op Doorgaan als u
door Gebruikersaccountbeheer wordt verzocht dat te doen.
60 Hoofdstuk 4 Multimedia
4. Klik op Instellingen wijzigen en selecteer vervolgens een tijdstip waarop Microsoft Update
controleert op updates voor het besturingssysteem Windows en andere producten van
Microsoft.
5. Start de computer opnieuw op als u hierom wordt gevraagd.
Optische-schijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 61
Webcam
Het computermodel heeft mogelijk een geïntegreerde webcam, die zich boven aan het beeldscherm
bevindt. Met deze webcam kunt u, in combinatie met diverse programma's, het volgende doen:
videobeelden vastleggen
streaming video verzenden met expresberichtensoftware
foto's maken
OPMERKING: Zorg ervoor dat u software geïnstalleerd hebt die ontworpen is voor gebruik met de
geïntegreerde webcam.
OPMERKING: Raadpleeg de online Help voor meer informatie over het gebruiken van software
voor de geïntegreerde webcam.
Neem voor de beste resultaten de volgende richtlijnen in acht bij het gebruik van de geïntegreerde
webcam:
Zorg dat u de meest recente versie van een expresberichtenprogramma heeft voordat u een
videogesprek begint.
De firewalls van sommige netwerken kunnen het functioneren van de webcam belemmeren.
OPMERKING: Als u problemen ondervindt bij het weergeven of verzenden van
multimediabestanden naar iemand in een ander lokaal netwerk of buiten uw netwerkfirewall,
schakelt u de firewall tijdelijk uit. Voer de gewenste acties uit en schakel de firewall vervolgens
weer in. Als u het probleem permanent wilt oplossen, configureert u de firewall waar nodig
opnieuw en past u het beleid en de instellingen van andere inbraakdetectiesystemen aan. Neem
voor meer informatie contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling.
Plaats felle lichtbronnen waar mogelijk achter de webcam en buiten het beeldgebied.
Eigenschappen webcam aanpassen
U kunt de eigenschappen van de webcam aanpassen in het dialoogvenster Eigenschappen, dat kan
worden geopend vanuit verschillende programma's die gebruikmaken van de geïntegreerde webcam.
Meestal kunt u dit dialoogvenster openen vanuit een configuratie-, instellingen- of
eigenschappenmenu:
Brightness (Helderheid): Hiermee stelt u de hoeveelheid licht in het beeld in. Een hogere
instelling voor helderheid zorgt voor een lichter beeld. Een lagere instelling voor helderheid zorgt
voor een donkerder beeld.
Contrast: Hiermee stelt u het verschil tussen lichtere en donkerdere delen van het beeld in. Een
hogere instelling voor contrast zorgt voor een scherper beeld. Een lagere instelling voor contrast
behoudt het oorspronkelijke dynamische bereik, maar zorgt voor een vlakker beeld.
Hue (Kleurtint): Hiermee stelt u het kleuraspect in dat de kleur onderscheidt van andere kleuren
(waardoor een kleur bijvoorbeeld als rood, groen of blauw wordt waargenomen). Kleurtint is niet
hetzelfde als verzadiging. Verzadiging is de intensiteit van de kleurtint.
Saturation (Verzadiging): Hiermee stelt u de kracht van een kleur in het uiteindelijke beeld in.
Een hogere instelling voor verzadiging zorgt voor een meer uitgesproken beeld. Een lagere
instelling voor verzadiging zorgt voor een subtieler beeld.
62 Hoofdstuk 4 Multimedia
Sharpness (Scherpte): Hiermee stelt u de definitie van randen in een beeld in. Een hogere
instelling voor scherpte zorgt voor een sterker gedefinieerd beeld. Een lagere instelling voor
scherpte zorgt voor een zachter beeld.
Gamma (Kleurgamma): Hiermee stelt u het contrast in dat van invloed is op de middelste
grijswaarden of middentonen van een afbeelding. Met deze optie kunt u de helderheid van de
middelste grijswaarden en middentonen instellen, zonder de donkere en lichte plekken drastisch
aan te passen. Een lagere instelling voor gamma zorgt ervoor dat grijstinten in de richting van
zwart gaan en donkere kleuren nog donkerder worden.
Selecteer Start > Help en ondersteuning voor informatie over het gebruik van de webcam.
Webcam 63
5 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen
Energiebesparende standen gebruiken
Standaard zijn twee energiebesparende voorzieningen ingeschakeld: de slaapstandvoorziening en
de hibernationvoorziening.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knippert het aan/uit-lampje en wordt het scherm
leeggemaakt. Uw werk wordt opgeslagen in het geheugen. Het beëindigen van de slaapstand gaat
sneller dan het beëindigen van de hibernationstand. Als de slaapstand gedurende lange tijd
geactiveerd is of als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de slaapstand is geactiveerd,
wordt de hibernationstand geactiveerd.
Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een
hibernationbestand op de vaste schijf en wordt de computer afgesloten.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externemediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de
audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Wanneer de computer in de slaapstand of de hibernationstand staat, is het niet
mogelijk om netwerkverbindingen te maken of de computer te gebruiken.
OPMERKING: Als HP 3D DriveGuard een schijf heeft geparkeerd, zal de computer de slaapstand
of de hibernationstand niet activeren en wordt het beeldscherm uitgeschakeld.
Slaapstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de slaapstand wordt geactiveerd als de computer 15
minuten inactief is geweest en op accuvoeding werkt, of als de computer 30 minuten inactief is
geweest als en op een externe voedingsbron werkt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows®.
Als de computer is ingeschakeld, kunt u op elk van de volgende manieren de slaapstand activeren:
Druk op f5.
Klik op Start en klik vervolgens op het pictogram van de aan/uit-knop.
Klik op Start, klik op de pijl naast de knop Vergrendelen en klik vervolgens op Slaapstand.
64 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
U beëindigt als volgt de slaapstand:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en verschijnt uw
werk op het punt waar u was gestopt met werken en de slaapstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de slaapstand te beëindigen,
moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Hibernationstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de hibernationstand wordt geactiveerd als de computer
1.080 minuten minuten inactief is geweest en op accuvoeding werkt, als de computer 1.080 minuten
(18 uur) minuten inactief is geweest en op een externe voedingsbron werkt of als de accu een kritiek
laag ladingsniveau bereikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows.
U activeert als volgt de hibernationstand:
1. Klik op Start en klik vervolgens op de pijl naast de knop Vergrendelen.
2. Klik op Sluimerstand.
U beëindigt als volgt de hibernationstand:
Druk kort op de aan/uit-knop.
De aan/uit-lampjes gaan branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was
gestopt met werken en de hibernationstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de hibernationstand te
beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm
verschijnt.
Energiemeter gebruiken
De Energiemeter bevindt zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Met de
Energiemeter heeft u snel toegang tot Energiebeheer, kunt u de acculading bekijken en een ander
energiebeheerschema selecteren.
Beweeg de cursor over het pictogram van de Energiemeter om de acculading en het huidige
energiebeheerschema weer te geven.
Klik op het pictogram van de Energiemeter en selecteer een item in de lijst om toegang te
krijgen tot Energiebeheer.
Aan de verschillende pictogrammen van de Energiemeter kunt u zien of de computer op accuvoeding
of op externe netvoeding werkt. Als de accu een kritiek laag ladingsniveau heeft bereikt, geeft het
pictogram ook een bericht weer.
Ga als volgt te werk om het pictogram van de Energiemeter te verbergen of weer te geven:
1. Klik met de rechtermuisknop op de taakbalk en klik op Eigenschappen.
2. Klik op het tabblad Systeemvak.
Opties voor energiebeheer instellen 65
3. Schakel onder Systeempictogrammen het selectievakje Energie uit om het pictogram van de
Energiemeter te verbergen, of schakel het selectievakje Energie in om het pictogram van de
Energiemeter weer te geven.
4. Klik op OK.
Energiebeheerschema's gebruiken
Een energiebeheerschema bestaat uit een reeks systeeminstellingen waarmee het energieverbruik
van de computer wordt beheerd. U kunt energiebeheerschema’s gebruiken om energie te besparen
of de prestaties van de computer te maximaliseren.
U kunt de instellingen van energiebeheerschema’s aanpassen of uw eigen energiebeheerschema
maken.
Huidig energiebeheerschema weergeven
Beweeg de cursor over het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van
de taakbalk.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer.
Ander energiebeheerschema selecteren
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en selecteer een energiebeheerschema
in de lijst.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer en selecteer
een energiebeheerschema in de lijst.
Energiebeheerschema’s aanpassen
1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer.
2. Selecteer een energiebeheerschema en klik vervolgens op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Verander waar nodig de wachttijden voor Beeldscherm uitschakelen na en Computer in
slaapstand zetten na.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen om meer instellingen te wijzigen.
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand
Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen
van de slaapstand of de hibernationstand:
1. Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
66 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
Externe netvoeding gebruiken
Externe netvoeding wordt geleverd door een van de volgende apparaten:
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter of een compatibele adapter die als
accessoire is aangeschaft bij HP.
Goedgekeurde netvoedingsadapter
Optioneel dockingapparaat of optioneel uitbreidingsproduct
Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast
Wanneer u informatie naar een cd of dvd schrijft
Als u de computer aansluit op externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De accu laadt op.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het accupictogram in de taakbalk van vorm.
Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen.
Als u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, drukt u op de toets f4 of sluit u de
netvoedingsadapter opnieuw aan.
Netvoedingsadapter aansluiten
WAARSCHUWING! Ga als volgt te werk om het risico van een elektrische schok en schade aan de
apparatuur te beperken:
Sluit het netsnoer aan op een geaard stopcontact dat altijd gemakkelijk te bereiken is.
Onderbreek de stroomtoevoer aan de computer door de stekker van het netsnoer uit het stopcontact
te trekken (niet uit de computer).
Als bij het product een geaard netsnoer met een geaarde stekker is geleverd, sluit u het netsnoer aan
op een geaard stopcontact. Probeer niet de aarding te omzeilen door bijvoorbeeld adapters of
stekkerdozen zonder aarding te gebruiken. De aarding is een belangrijke veiligheidsvoorziening.
Externe netvoeding gebruiken 67
Ga als volgt te werk om de computer aan te sluiten op een externe netvoedingsbron:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de voedingsconnector (1) van de computer.
2. Sluit het ene uiteinde van het netsnoer aan op de netvoedingsadapter (2).
3. Steek het andere uiteinde van het netsnoer in een stopcontact (3).
Accuvoeding gebruiken
Wanneer er zich een opgeladen accu in de computer bevindt en de computer niet is aangesloten op
een externe voedingsbron, werkt de computer op accuvoeding. Wanneer de computer is aangesloten
op een externe netvoedingsbron, werkt de computer op netvoeding.
Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe voeding werkt via
de netvoedingsadapter, schakelt de computer over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter
wordt losgekoppeld van de computer.
OPMERKING: De helderheid van het beeldscherm wordt verlaagd om accuvoeding te besparen
wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding. Als u de helderheid van het beeldscherm wilt
verhogen, drukt op de toets f3 of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan.
U kunt een accu in de computer laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk
van de manier waarop u de computer gebruikt. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de
computer is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw
werk beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in de computer wordt echter langzaam
ontladen wanneer de computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde accu, een
door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als accessoire is aangeschaft bij
HP.
De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma’s, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
68 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Accucontrole gebruiken
Accucontrole, een onderdeel van de Total Care Advisor, biedt informatie over de status van de accu
die in de computer is geplaatst.
Ga als volgt te werk om Accucontrole uit te voeren:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
OPMERKING: Accucontrole werkt alleen goed als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron.
2. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Hulpmiddelen voor het oplossen van
problemen > Accucontrole.
Accucontrole onderzoekt de accu en de cellen ervan om te kijken of ze goed functioneren, en
rapporteert vervolgens de resultaten van het onderzoek.
Acculading weergeven
Beweeg de cursor over het pictogram Accumeter in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk.
– of –
Bekijk een benadering van de overgebleven accuwerktijd in minuten in het Mobiliteitscentrum
van Windows.
Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en klik vervolgens op Windows
Mobiliteitscentrum.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Draagbare computer > Windows
Mobiliteitscentrum.
De tijdsduur geeft bij benadering de resterende accuwerktijd aan als de accu op het huidige
niveau voeding blijft leveren. De resterende accuwerktijd neemt bijvoorbeeld af als u een
dvd afspeelt en neemt toe als u het afspelen van een dvd stopt.
Accu plaatsen of verwijderen
VOORZICHTIG: Als u een accu verwijdert die de enige voedingsbron is, kunnen er gegevens
verloren gaan. Activeer de hibernationstand of schakel de computer uit via Windows voordat u de
accu verwijdert. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
U plaatst de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
Accuvoeding gebruiken 69
2. Plaats de accu in de accuruimte (1) en duw de accu naar binnen totdat de accu op zijn plaats zit.
De accuvergrendelingen (2) vergrendelen de accu automatisch.
U verwijdert de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
2. Verschuif de accuvergrendelingen (1) om de accu los te koppelen.
3. Verwijder de accu (2) uit de computer.
70 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Accu opladen
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
De accu wordt opgeladen wanneer de computer is aangesloten op een externe voedingsbron via een
netvoedingsadapter, een optionele voedingsadapter of een optioneel dockingapparaat.
De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het opladen
verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of
veel warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur.
Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de
acculading te optimaliseren:
Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u de computer
inschakelt.
Laad de accu op tot het acculampje van de computer uit gaat.
OPMERKING: Als de computer is ingeschakeld wanneer de accu wordt opgeladen, is het
mogelijk dat de Energiemeter in de taakbalk aangeeft dat de accu voor 100 procent is
opgeladen, terwijl dit nog niet het geval is.
Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is ontladen tot ongeveer 5 procent
van de volledige lading.
Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in
plaats van op te laden.
Het acculampje geeft als volgt de status van de acculading aan:
Aan: de accu wordt opgeladen.
Knipperend: de accu heeft een lage of kritiek lage acculading bereikt en wordt niet opgeladen.
Uit: de accu is volledig opgeladen, is in gebruik, of is niet geïnstalleerd.
Accuwerktijd maximaliseren
De accuwerktijd varieert, afhankelijk van de functies die u gebruikt terwijl de computer op de accu
werkt. De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af omdat de capaciteit van de accu afneemt ten
gevolge van bepaalde natuurlijke processen.
Tips voor het maximaliseren van de accuwerktijd:
Verlaag de helderheid van het scherm.
Selecteer de instelling Energiebesparing in Energiebeheer.
Verwijder de accu uit de computer als deze niet wordt gebruikt of opgeladen.
Bewaar de accu op een koele, droge plaats.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn
ingesteld. Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem
Accuvoeding gebruiken 71
daarop reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van
Windows. Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de
lampjes.
Lage acculading herkennen
Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is bijna leeg is, gaat het acculampje
knipperen.
Als u niets onderneemt wanneer de accu bijna leeg is, wordt het niveau van de acculading kritiek laag
en blijft het acculampje knipperen.
Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende:
Als de hibernationvoorziening is ingeschakeld en de computer is ingeschakeld of in de
slaapstand staat, wordt de hibernationstand geactiveerd.
Als de hibernationvoorziening is uitgeschakeld en de computer is ingeschakeld of in de
slaapstand staat, blijft de computer nog even in de slaapstand staan. Vervolgens wordt de
computer uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Problemen met lage acculading verhelpen
VOORZICHTIG: Wacht met het herstellen van de voeding totdat de aan/uit-lampjes uit zijn. Zo
beperkt u het risico van gegevensverlies wanneer de hibernationstand is geactiveerd doordat het
ladingsniveau van de accu in de computer kritiek laag is geworden.
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
netvoedingsadapter
optioneel dockingapparaat
optionele voedingsadapter
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is
1. Schakel de computer uit of activeer de hibernationstand.
2. Verwijder de lege accu en plaats vervolgens een volle accu.
3. Schakel de computer in.
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is
Activeer de hibernationstand.
– of –
Sla uw werk op en sluit de computer af.
72 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de hibernationstand niet kan beëindigen
Als de computer niet voldoende acculading heeft om de hibernationstand te beëindigen, gaat u als
volgt te werk:
1. Plaats een opgeladen accu of sluit de computer aan op een externe voedingsbron.
2. Beëindig de hibernationstand door kort op de aan/uit-knop te drukken.
Accu kalibreren
Kalibreer een accu in de volgende gevallen:
als de weergegeven acculading onjuist lijkt te zijn
als u constateert dat de werktijd van de accu duidelijk anders is dan tevoren
Zelfs als een accu intensief wordt gebruikt, is het niet nodig om de accu vaker dan eens per maand te
kalibreren. Het is ook niet nodig om een nieuwe accu te kalibreren.
Stap 1: laad de accu volledig op
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
OPMERKING: De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar
het opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
U laadt als volgt de accu volledig op:
1. Plaats de accu in de computer.
2. Sluit de computer aan op een netvoedingsadapter, optionele voedingsadapter of optioneel
dockingapparaat, en sluit de adapter of het apparaat aan op een externe netvoedingsbron.
Het acculampje van de computer gaat branden.
3. Zorg dat de computer op de externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen.
Het acculampje van de computer gaat uit.
Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit
1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer.
2. Klik onder het huidige energiebeheerschema op De schema-instellingen wijzigen.
3. Noteer de instellingen in de kolommen Het beeldscherm uitschakelen na en De computer in
slaapstand zetten na, zodat u deze instellingen na de kalibratie weer kunt opgeven.
4. Selecteer voor zowel Het beeldscherm uitschakelen na als De computer in slaapstand
zetten na de instelling Nooit.
5. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
6. Klik op het plusje naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusje naast Sluimerstand na.
Accuvoeding gebruiken 73
7. Noteer de instelling voor Op accu onder Sluimerstand na, zodat u deze instelling na de
kalibratie weer kunt opgeven.
8. Wijzig de instelling voor Op accu naar Nooit.
9. Klik op OK.
10. Klik op Wijzigingen opslaan.
Stap 3: ontlaad de accu
Tijdens het ontladen van de accu moet de computer ingeschakeld blijven. De accu wordt ontladen,
ongeacht of de computer in gebruik is. Wanneer u de computer gebruikt, verloopt het ontladen echter
sneller.
Als u de computer onbeheerd wilt achterlaten tijdens het ontladen, slaat u uw gegevens op
voordat u de ontladingsprocedure start.
Als u de computer incidenteel gebruikt tijdens de ontladingsprocedure en u wachttijden voor
energiebesparing heeft ingesteld, kunnen de volgende verschijnselen optreden tijdens het
ontladingsproces:
De monitor wordt niet automatisch uitgeschakeld.
De snelheid van de vaste schijf neemt niet automatisch af wanneer de computer inactief is.
De hibernationstand wordt niet automatisch geactiveerd.
Ga als volgt te werk om accu te ontladen:
1. Koppel de computer los van de externe voedingsbron, maar schakel de computer niet uit.
2. Laat de computer op accuvoeding werken totdat de accu volledig is ontladen. Het acculampje
gaat knipperen wanneer de accu bijna ontladen is. Wanneer de accu volledig is ontladen, gaat
het acculampje uit en wordt de computer afgesloten.
74 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Stap 4: laad de accu volledig op
Ga als volgt te werk om de accu op te laden:
1. Zorg dat de computer op een externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen. Wanneer de accu volledig is opgeladen, gaat het acculampje op de computer uit.
U kunt de computer gewoon gebruiken terwijl de accu wordt opgeladen, maar het opladen gaat
sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
2. Als de computer is uitgeschakeld, schakelt u deze in wanneer de accu volledig is opgeladen en
het acculampje uit is.
Stap 5: schakel de energiebesparende voorzieningen weer in
VOORZICHTIG: Als u de hibernationvoorziening niet opnieuw inschakelt nadat u de accu heeft
gekalibreerd, kan de accu volledig worden ontladen. Hierdoor kunt u gegevens verliezen wanneer de
acculading van de computer een kritiek laag niveau bereikt.
1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer.
2. Klik onder het huidige energiebeheerschema op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Voer de instellingen die u heeft genoteerd voor de items in de kolom Op accu opnieuw in.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
5. Klik op het plusje naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusje naast Sluimerstand na.
6. Voer de instelling die u heeft genoteerd voor Op accu opnieuw in.
7. Klik op OK.
8. Klik op Wijzigingen opslaan.
Accuvoeding besparen
Open het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm en selecteer instellingen voor
een lager energieverbruik.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer
u deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externemediakaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder ze.
Gebruik de toetsen f2 f3 om de helderheid van het scherm aan te passen aan de
omstandigheden.
Activeer de slaap- of de hibernationstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
Accuvoeding gebruiken 75
Accu opbergen
VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om
beschadiging van de accu te voorkomen.
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan 2 weken niet wordt
gebruikt en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: Een opgeborgen accu moet elke 6 maanden worden gecontroleerd. Wanneer de
capaciteit minder is dan 50 procent, laadt u de accu op voordat u de accu weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
Afvoeren van afgedankte accu's
WAARSCHUWING! Probeer niet een accu uit elkaar te halen, te pletten of te doorboren, zorg dat u
geen kortsluiting veroorzaakt tussen de externe contactpunten op een accu en laat een accu niet in
aanraking komen met water of vuur. Zo beperkt u het risico van brand en brandwonden.
Raadpleeg voor informatie over het afvoeren van afgedankte accu's de Informatie over voorschriften,
veiligheid en milieu.
Accu vervangen
De levensduur van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma’s, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
Accucontrole laat u weten wanneer u de accu moet vervangen omdat een accucel niet goed werkt, of
omdat de accuconditie zover is afgenomen dat de capaciteit "zwak" is geworden. U krijgt een melding
waarin u wordt verwezen naar de website van HP. Daar vindt u informatie over hoe u een
vervangende accu kunt bestellen. Als de accu onder de garantievoorwaarden van HP valt, krijgt u
ook informatie over een garantiecode.
OPMERKING: Om er zeker van te zijn dat u altijd over accuvoeding kunt beschikken als u die nodig
heeft, raadt HP u aan een nieuwe accu te kopen als de capaciteitsindicator groen-geel wordt.
76 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer een of meer van de volgende symptomen vertoont:
De computer start niet als deze is aangesloten op de netvoedingsadapter.
Het beeldscherm gaat niet aan terwijl de computer is aangesloten op de netvoedingsadapter.
De aan/uit-knop brandt niet wanneer de computer wordt aangesloten op de netvoedingsadapter.
U test de netvoedingsadapter als volgt:
1. Verwijder de accu uit de computer.
2. Sluit de netvoedingsadapter aan.
3. Zet de computer aan.
Als de aan/uit-knop aan gaat, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als de aan/uit-knop uit gaat, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de technische ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een
vervangende netvoedingsadapter: selecteer Start > Help en ondersteuning > Contact
support (Contact opnemen met ondersteuning).
Computer afsluiten
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet heeft
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten sluit u alle geopende programma's, waaronder het besturingssysteem, en
worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Sluit de computer af in de volgende gevallen:
Als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer.
Als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten.
Als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
U schakelt als volgt de computer uit:
OPMERKING: Als de computer in de slaapstand of in de hibernationstand staat, moet u eerst de
slaapstand of de hibernationstand beëindigen voordat u de computer kunt afsluiten.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende applicaties.
2. Klik op Start en klik vervolgens op de pijl naast de knop Vergrendelen.
3. Klik op Afsluiten.
Netvoedingsadapter testen 77
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedures te
gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete en klik vervolgens op de aan/uit-knop.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
78 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
6 Schijfeenheden
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen
Selecteer Start > Computer om een overzicht weer te geven van de schijfeenheden die in de
computer zijn geïnstalleerd.
Op modellen met een tweede vaste schijf (schijfeenheid D) krijgt de optische-schijfeenheid de
schijfaanduiding E. De volgende schijfeenheid die aan het systeem wordt toegevoegd, zoals een
nieuwe USB-schijfeenheid, krijgt de volgende beschikbare schijfaanduiding (letter).
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt u om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als
het installeren van applicaties, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Schijfeenheden hanteren
Schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten worden behandeld. Lees
de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert. Waarschuwingen die betrekking
hebben op specifieke procedures worden vermeld bij de desbetreffende procedures.
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen 79
VOORZICHTIG: Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van schade aan de
computer of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is of koppel de externe vaste schijf los voordat u
een computer verplaatst die op een externe vaste schijf is aangesloten.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de
schijfeenheid aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijf of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet of de
computer is uitgeschakeld of in de slaap- of hibernationstand staat, schakelt u de computer in en
vervolgens via het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord niet en verplaats de computer niet als een optionele optische-schijfeenheid
naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven wanneer de
accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te
verwijderen, of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie. Vermeld
op de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met
magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In de
beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, bijvoorbeeld op een lopende band,
worden röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur
brengt geen schade toe aan schijfeenheden.
80 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Prestaties van vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met
Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste
schijf zodat het systeem efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfdefragmentatie.
2. Klik op Nu defragmenteren.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt u om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken
als het installeren van applicaties, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Raadpleeg voor meer informatie de Help bij de Schijfdefragmentatie-software.
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfopruiming.
2. Volg de instructies op het scherm.
Prestaties van vaste schijf verbeteren 81
Externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden u meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken
van informatie. Een USB-muis kan ook worden aangesloten op het systeem via de poorten op een
optioneel dockingapparaat.
Verwisselbare USB-schijfeenheden zijn er van de volgende typen:
1,44-MB diskettestation
Vasteschijfmodule (een vasteschijfeenheid met een gekoppelde adapter)
Dvd-romstation
Dvd+/-rw SuperMulti dubbellaags LightScribe-station
Blu-ray ROM SuperMulti dubbellaags LightScribe dvd+/-rw-station
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor informatie over benodigde software,
stuurprogramma's en de te gebruiken poort op de computer.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het
apparaat in een geaard stopcontact.
3. Zet het apparaat aan.
Als u een apparaat zonder eigen netvoedingsaansluiting wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit
en verwijdert u het uit de computer. Als u een apparaat met eigen netvoedingsaansluiting wilt
verwijderen, schakelt u het apparaat uit, verwijdert u het uit de computer en haalt u vervolgens de
stekker uit het stopcontact.
82 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Vaste schijf vervangen
VOORZICHTIG: U voorkomt als volgt dat het systeem vastloopt en gegevens verloren gaan:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vasteschijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste
schijf niet wanneer de computer aanstaat of in de slaapstand of de hibernationstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer
aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
U verwijdert als volgt een vaste schijf:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle externe hardware die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond neer, met de vasteschijfruimte naar
u toe.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Draai de schroeven van de onderste klep (1) los.
8. Schuif de onderste klep naar voren (2) en til de klep vervolgens weg van de computer (3).
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Vaste schijf vervangen 83
9. Verwijder de 2 schroeven aan de achterkant van de vaste schijf (1).
10. Draai de schroef van de vaste schijf los (2).
11. Trek het lipje van de vaste schijf naar links (3) om de vaste schijf los te koppelen.
12. Til de vaste schijf (4) uit de vasteschijfruimte.
U installeert als volgt een vaste schijf:
1. Plaats de vaste schijf in de vasteschijfruimte (1).
2. Trek het lipje van de vaste schijf (2) naar rechts om de vaste schijf aan te sluiten.
3. Draai de schroef van de vaste schijf vast (3).
84 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
4. Plaats de 2 schroeven terug in de achterkant van de vaste schijf en draai ze vast.
5. Plaats de onderste klep (1) terug door deze voorzichtig op zijn plaats (2) te schuiven.
Vaste schijf vervangen 85
6. Draai de schroeven van de onderste klep (3) vast.
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
86 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
7 Externe apparatuur
USB-apparaat gebruiken
USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface waarmee een optioneel extern apparaat,
zoals een USB-toetsenbord, -muis, -schijfeenheid, -printer, -scanner of -hub, kan worden
aangesloten.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software.
Uw computermodel heeft 2 USB-poorten die ondersteuning bieden voor USB 1.0-, USB 1.1- en USB
2.0-apparaten. Een USB-hub biedt extra USB-poorten die met de computer kunnen worden gebruikt.
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een USB-apparaat, om
beschadiging van de USB-connector te voorkomen.
Als u een USB-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de USB-kabel van het apparaat
aan op de USB-poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het
systeemvak om aan te geven dat het apparaat wordt herkend door de computer.
USB-apparaat gebruiken 87
USB-apparaat stopzetten en verwijderen
VOORZICHTIG: Zet het USB-apparaat stop voordat u het verwijdert, om te voorkomen dat
gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging
van de USB-connector te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een USB-apparaat stop te zetten en te verwijderen:
1. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op
het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
OPMERKING: Als het USB-apparaat niet vermeld staat, hoeft u het apparaat niet stop te
zetten voordat u het verwijdert.
3. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
4. Koppel het apparaat los.
Ondersteuning voor oudere USB-systemen
Ondersteuning voor oudere USB-systemen (standaard ingeschakeld) biedt de volgende
mogelijkheden:
Het gebruik van een USB-toetsenbord, -muis of -hub die is aangesloten op een USB-poort op de
computer, tijdens het opstarten of in een MS-DOS-programma.
Het starten of opnieuw opstarten van de computer vanaf een optioneel extern MultiBay apparaat
of een optioneel USB-apparaat met voorzieningen om als opstarteenheid te fungeren.
Ondersteuning voor oudere USB-systemen is standaard ingeschakeld. U schakelt als volgt
ondersteuning voor oudere USB-systemen in of uit:
1. Open Computer Setup (Computerinstellingen) door de computer aan te zetten of opnieuw op te
starten en vervolgens op f10 te drukken terwijl het bericht "F10 = ROM Based Setup" wordt
weergegeven in de linkerbenedenhoek van het scherm.
2. Selecteer met de pijltoetsen System Configuration (Systeemconfiguratie) > Device
configurations (Apparaatconfiguraties) en druk op enter.
3. Gebruik de pijltoetsen om de ondersteuning van oudere USB-systemen in- of uit te schakelen en
druk op f10.
4. Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Afsluiten en wijzigingen
opslaan) om uw voorkeuren op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten.
Volg daarna de instructies op het scherm.
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
88 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur
Externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden u meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken
van informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een
USB-poort op de computer.
OPMERKING: Er moet een externe optische USB-schijf van HP worden aangesloten op de USB-
poort met eigen voeding aan de linkerzijde van de computer.
Er zijn een aantal typen USB-schijfeenheden:
1,44-MB diskettedrive
vasteschijfmodule (een vasteschijfeenheid met een gekoppelde adapter)
Dvd-romstation
Dvd+/-rw SuperMulti DL LightScribe-station
Blu-ray-rom dvd+/-rw met LightScribe SuperMulti DL-station
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor informatie over benodigde software,
stuurprogramma's en de te gebruiken poort op de computer.
U sluit als volgt een extern apparaat aan op de computer:
VOORZICHTIG: Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het
risico van schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat het apparaat is
uitgeschakeld en de stekker uit het stopcontact is gehaald.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het
apparaat in een geaard stopcontact.
3. Zet het apparaat aan.
Als u een apparaat zonder eigen netvoedingsaansluiting wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit
en verwijdert u het uit de computer. Als u een apparaat met eigen netvoedingsaansluiting wilt
verwijderen, schakelt u het apparaat uit, verwijdert u het uit de computer en haalt u vervolgens de
stekker uit het stopcontact.
Externe schijfeenheden gebruiken 89
8 Externemediakaarten
Mediakaartlezer-kaarten gebruiken
Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze
kaarten worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer
en apparatuur met digitale media, zoals camera's en PDA's.
Het digitalemediaslot ondersteunt de volgende typen digitale kaarten:
MultiMediaCard (MMC)
MultiMedia Card 4.2
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
Secure Digital High Capacity-geheugenkaart (SDHC)
Secure Digital High Speed-geheugenkaart (SDHS)
Digitale kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Voorkom beschadiging van de digitale kaart of de computer en plaats geen
adapter, van welk type dan ook, in de SD-kaartlezer.
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om
beschadiging van de connectoren van de digitale kaart te voorkomen.
1. Houd de digitale kaart met het label naar boven, terwijl de connectoren naar de computer zijn
gericht.
90 Hoofdstuk 8 Externemediakaarten
2. Plaats de kaart in de mediakaartlezer en druk de kaart aan totdat deze goed op zijn plaats zit.
U hoort een geluidssignaal als het apparaat is gedetecteerd, en er kan een menu met
beschikbare opties verschijnen.
Digitale kaart verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van de digitale kaart
om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de digitale kaart.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het
kopieervenster van het besturingssysteem.
Ga als volgt te werk om een digitale kaart te verwijderen:
Om de digitale kaart te verwijderen, drukt u de kaart iets naar binnen (1) en haalt u deze
vervolgens uit het slot (2).
Mediakaartlezer-kaarten gebruiken 91
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een ExpressCard is een hoogwaardige PC Card die in het ExpressCard-slot wordt geplaatst.
Net als bij standaard PC Cards voldoet de functionaliteit van ExpressCards aan de specificaties van
de Personal Computer Memory Card International Association (PCMCIA).
ExpressCard configureren
Installeer alleen de software die voor uw apparaat is vereist. Ga als volgt te werk als u volgens de
instructies van de fabrikant van de ExpressCard stuurprogramma's moet installeren:
Installeer alleen de stuurprogramma's voor uw besturingssysteem.
Installeer geen andere software zoals card services, socket services of enablers die door de
fabrikant van de ExpressCard zijn geleverd.
ExpressCard plaatsen
VOORZICHTIG: Plaats een PC Card niet in een ExpressCard-slot om beschadiging van de
computer of externemediakaarten te voorkomen.
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om het risico van beschadiging van de
connectoren te beperken:
Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een ExpressCard.
Verplaats of vervoer de computer niet wanneer er een ExpressCard in gebruik is.
In het ExpressCard-slot kan een beschermplaatje zijn geplaatst. Ga als volgt te werk om het
beschermplaatje te verwijderen:
1. Druk het beschermplaatje (1) iets naar binnen om het te ontgrendelen.
2. Haal het plaatje uit het slot (2).
Ga als volgt te werk om een ExpressCard te plaatsen:
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
92 Hoofdstuk 8 Externemediakaarten
2. Plaats de kaart voorzichtig in het ExpressCard-slot en druk de kaart aan tot deze stevig op zijn
plaats zit.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft de computer dit aan met een geluidssignaal.
Mogelijk wordt een menu met beschikbare opties weergegeven.
OPMERKING: De eerste keer dat u een ExpressCard plaatst, verschijnt er een bericht in het
systeemvak om aan te geven dat het apparaat wordt herkend door de computer.
OPMERKING: Wanneer er een ExpressCard is geplaatst, verbruikt deze stroom, zelfs wanneer de
kaart niet wordt gebruikt. Wanneer een ExpressCard niet in gebruik is, kunt u energie besparen door
de kaart stop te zetten of te verwijderen.
ExpressCard stopzetten en verwijderen
VOORZICHTIG: Zet de ExpressCard stop voordat u de kaart verwijdert, om te voorkomen dat
gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle toepassingen die gebruikmaken van de ExpressCard.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het
kopieervenster van het besturingssysteem.
2. Ga als volgt te werk om de ExpressCard te stoppen:
a. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te
klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het
systeemvak.
b. Klik in de lijst op de naam van de ExpressCard.
c. Klik op Stoppen en klik vervolgens op OK.
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) 93
OPMERKING: Als de ExpressCard niet vermeld staat, hoeft u de kaart niet stop te zetten
voordat u deze verwijdert.
3. Ga als volgt te werk om de ExpressCard te ontgrendelen en verwijderen:
a. Druk de ExpressCard (1) voorzichtig iets naar binnen om de kaart te ontgrendelen.
b. Haal de ExpressCard uit het slot (2).
94 Hoofdstuk 8 Externemediakaarten
9 Geheugenmodules
De computer heeft één geheugenmodulecompartiment, dat zich aan de onderkant van de computer
bevindt.
De geheugencapaciteit van de computer kan worden uitgebreid door een geheugenmodule toe te
voegen aan het vrije slot voor een geheugenuitbreidingsmodule, of door de bestaande module in het
slot voor de primaire geheugenmodule te upgraden.
Alle geheugenmodules die in de computer worden geïnstalleerd moeten van hetzelfde type zijn.
Wanneer u de geheugencapaciteit van de computer uitbreidt, moet u controleren of de
upgrademodules van hetzelfde type zijn als de modules die al in de computer geïnstalleerd waren.
WAARSCHUWING! Koppel het netsnoer los en verwijder alle accu's voordat u een
geheugenmodule plaatst, om het risico van een elektrische schok of schade aan de apparatuur te
beperken.
VOORZICHTIG: Door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd
raken. Zorg ervoor dat u vrij bent van statische elektriciteit door een goed geaard metalen voorwerp
aan te raken voordat u elektronische onderdelen hanteert.
95
Geheugenmodule aan het geheugenuitbreidingsslot
toevoegen of vervangen
Het geheugenuitbreidingsslot is boven het primaire geheugenmoduleslot geplaatst. U kunt als volgt
een geheugenmodule toevoegen aan of vervangen in het geheugenuitbreidingsslot:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de
computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het
besturingssysteem.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Draai de schroeven van de onderste klep (1) los.
8. Schuif de onderste klep naar voren (2) en til de klep (3) vervolgens weg van de computer.
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
96 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
9. U verwijdert als volgt de geheugenmodule uit het geheugenuitbreidingsslot:
a. Trek de borgklemmetjes aan beide zijden van de geheugenmodule weg (1).
De geheugenmodule kantelt omhoog.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan
de module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
10. Ga als volgt te werk om een geheugenmodule in het geheugenuitbreidingsslot te plaatsen:
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het
geheugenmoduleslot.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan
de module te voorkomen. Raak de onderdelen op de geheugenmodule niet aan en buig de
geheugenmodule niet.
b. Druk de module onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn
plaats zit (2).
Geheugenmodule aan het geheugenuitbreidingsslot toevoegen of vervangen 97
c. Kantel de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden, waarbij u drukt op de linker- en
rechterrand van de module, totdat de borgklemmetjes vastklikken.
11. Plaats de onderste klep (1) terug door deze voorzichtig op zijn plaats (2) te schuiven.
98 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
12. Draai de schroeven van de onderste klep (3) vast.
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
13. Plaats de accu terug.
14. Keer de computer weer om en sluit de externe voeding en de externe apparaten weer aan.
15. Schakel de computer in.
Geheugenmodule aan het geheugenuitbreidingsslot toevoegen of vervangen 99
Geheugenmodule in het slot voor de primaire
geheugenmodule upgraden
Het geheugenuitbreidingsslot is boven het primaire geheugenmoduleslot geplaatst. U kunt als volgt
een geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de
computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het
besturingssysteem.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Draai de schroeven van de onderste klep (1) los.
8. Schuif de onderste klep naar voren (2) en til de klep (3) vervolgens weg van de computer.
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
OPMERKING: Als een geheugenmodule is geïnstalleerd in het geheugenuitbreidingsslot,
verwijdert u eerst de geheugenuitbreidingsmodule.
100 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
9. U verwijdert als volgt de geheugenmodule uit het primaire geheugenslot:
a. Trek de borgklemmetjes aan beide zijden van de geheugenmodule weg (1).
De geheugenmodule kantelt omhoog.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan
de module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
10. U plaatst als volgt een geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule:
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het
geheugenmoduleslot.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan
de module te voorkomen. Raak de onderdelen op de geheugenmodule niet aan en buig de
geheugenmodule niet.
b. Druk de module onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn
plaats zit (2).
Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden 101
c. Kantel de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden, waarbij u drukt op de linker- en
rechterrand van de module, totdat de borgklemmetjes vastklikken.
OPMERKING: Als u een geheugenmodule hebt verwijderd uit het geheugenuitbreidingsslot
voordat u de primaire geheugenmodule hebt verwijderd, plaatst u de geheugenmodule terug in
het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule.
11. Plaats de onderste klep (1) terug door deze voorzichtig op zijn plaats (2) te schuiven.
102 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
12. Draai de schroeven van de onderste klep vast. (3).
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
13. Plaats de accu terug.
14. Keer de computer weer om en sluit de externe voeding en de externe apparaten weer aan.
15. Schakel de computer in.
Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden 103
10 Beveiliging
Computer beveiligen
OPMERKING: Van beveiligingsfuncties moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Dergelijke maatregelen kunnen echter niet altijd voorkomen dat een product verkeerd wordt gebruikt
of gestolen.
OPMERKING: Uw computer ondersteunt CompuTrace, een online service voor opsporing en
herstel in het kader van beveiliging die beschikbaar is in bepaalde landen en regio's. Als de computer
wordt gestolen, kan CompuTrace deze opsporen wanneer de onbevoegde gebruiker internet op gaat.
U kunt CompuTrace gebruiken door de software aan te schaffen en een abonnement op de service te
nemen. Informatie over het bestellen van de CompuTrace-software vindt u op de website van HP op
http://www.hpshopping.com.
De beveiligingsfuncties van uw computer beschermen uw computer, persoonlijke informatie en
gegevens tegen diverse gevaren. De manier waarop u de computer gebruikt, bepaalt welke
beveiligingsfuncties u nodig heeft.
Het Windows-besturingssysteem biedt bepaalde beveiligingsvoorzieningen. In de volgende tabel
vindt u extra beveiligingsvoorzieningen. De meeste van deze extra beveiligingsvoorzieningen kunnen
geconfigureerd worden in het hulpprogramma Computer Setup (Computerinstellingen) (dat hierna
vermeld wordt als Computer Setup (Computerinstellingen)).
Ter beveiliging tegen Deze beveiligingsfunctie gebruiken
Onbevoegd gebruik van de computer HP ProtectTools Security Manager, in combinatie met een
wachtwoord, Smart Card (alleen bepaalde modellen) en/of
vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen)
Onbevoegde toegang tot Computer Setup (f10) BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf DriveLock-wachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegd opstarten vanaf een optischeschijfeenheid,
diskettedrive of interne netwerkadapter
Functie voor opstartopties in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot Windows-gebruikersaccounts HP ProtectTools Security Manager
Onbevoegde toegang tot gegevens Firewall-software
Windows-updates
Drive encryption for HP ProtectTools
Onbevoegde toegang tot de instellingen van Computer
Setup en andere identificatiegegevens van het systeem
BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
104 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Ter beveiliging tegen Deze beveiligingsfunctie gebruiken
Onbevoegd meenemen van de computer Slot voor een beveiligingskabel (voor een optionele
beveiligingskabel)
*Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden gebruikt wanneer het
besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met
behulp van een aanwijsapparaat (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het toetsenbord.
Wachtwoorden gebruiken
De meeste beveiligingsfuncties maken gebruik van een wachtwoord. Noteer een wachtwoord nadat u
het heeft ingesteld en bewaar het op een veilige plaats uit de buurt van de computer. Op
wachtwoorden zijn onderstaande overwegingen van toepassing:
Het instelwachtwoord en het DriveLock-wachtwoord worden ingesteld in Computer Setup
(Computerinstellingen) en beheerd door het systeem-BIOS.
Het wachtwoord voor geïntegreerde beveiliging is een wachtwoord van HP ProtectTools
Security Manager. Het kan worden geactiveerd in Computer Setup om het BIOS te voorzien van
wachtwoordbeveiliging naast de gebruikelijke functies van HP ProtectTools. Het wachtwoord
voor geïntegreerde beveiliging wordt gebruikt in combinatie met de optionele geïntegreerde
beveiligingschip.
Wachtwoorden voor Windows kunnen uitsluitend worden ingesteld in het besturingssysteem
Windows.
Als u het in Computer Setup ingestelde BIOS-beheerderswachtwoord vergeet, kunt u HP
SpareKey gebruiken om toegang te krijgen tot het programma.
Als u zowel het gebruikerswachtwoord als het hoofdwachtwoord voor DriveLock vergeet, is de
vaste schijf die met die wachtwoorden is beveiligd permanent vergrendeld en kan deze niet
meer worden gebruikt.
U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor een functie van Computer Setup en een
beveiligingsvoorziening van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere
functies van Computer Setup.
Gebruik de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden:
Volg, bij het maken van wachtwoorden, de vereisten die zijn ingesteld door het programma.
Noteer uw wachtwoorden en bewaar deze op een veilige plaats uit de buurt van de computer.
Bewaar de wachtwoorden niet in een bestand op de computer.
In de volgende tabellen worden veelgebruikte Windows- en BIOS-beheerderswachtwoorden
beschreven in combinatie met de bijbehorende functies.
Wachtwoorden instellen in Windows
Windows-wachtwoorden Functie
Beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-account op
beheerdersniveau.
Wachtwoorden gebruiken 105
Windows-wachtwoorden Functie
Gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
*Selecteer voor informatie over het instellen van een beheerders- of gebruikerswachtwoord voor Windows Start > Help en
ondersteuning.
Wachtwoorden instellen in Computer Setup (Computerinstellingen)
BIOS-beheerderswachtwoorden Functie
BIOS-beheerderswachtwoord Beveiligt de toegang tot Computer Setup.
DriveLock-hoofdwachtwoord Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock. Het wordt tevens gebruikt om de
DriveLock beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt
ingesteld onder DriveLock wachtwoorden tijdens het
inschakelproces.
DriveLock-gebruikerswachtwoord Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock en wordt ingesteld onder
DriveLock wachtwoorden tijdens het inschakelproces.
BIOS-beheerderswachtwoord
Met het BIOS-beheerderswachtwoord van Computer Setup (Computerinstellingen) beveiligt u de
configuratie-instellingen en systeemidentificatiegegevens in Computer Setup. Nadat dit wachtwoord
is ingesteld, moet u het elke keer opgeven als u Computer Setup opent en hier instellingen wijzigt.
Een BIOS-beheerderswachtwoord heeft de volgende kenmerken:
Het is niet hetzelfde als het beheerderswachtwoord dat in Windows is ingesteld, hoewel beide
wachtwoorden hetzelfde mogen zijn.
Het wordt niet weergegeven als het wordt ingesteld, opgegeven, gewijzigd of verwijderd.
Het moet met dezelfde toetsen worden opgegeven als waarmee het wachtwoord is ingesteld.
Als u bijvoorbeeld een BIOS-beheerderswachtwoord instelt met de cijfertoetsen boven aan het
toetsenbord, wordt het niet herkend wanneer u het daarna opgeeft met de cijfertoetsen van het
geïntegreerde numerieke toetsenblok.
Het kan bestaan uit een willekeurige combinatie van maximaal 32 letters en cijfers. Daarbij wordt
geen onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters tenzij dit door de beheerder is
ingesteld.
BIOS-beheerderswachtwoord beheren
Het BIOS-beheerderswachtwoord wordt ingesteld, gewijzigd en verwijderd in Computer Setup.
Ga als volgt te werk om dit wachtwoord in te stellen of te wijzigen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
106 Hoofdstuk 10 Beveiliging
3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) >
Change Password (Wachtwoord wijzigen) en druk vervolgens op enter.
4. Typ uw huidige wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd.
5. Typ uw nieuwe wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd.
6. Typ opnieuw uw nieuwe wachtwoord ter bevestiging wanneer u daarom wordt gevraagd.
7. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Ga als volgt te werk om dit wachtwoord te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) >
Change Password (Wachtwoord wijzigen) en druk vervolgens op enter.
4. Typ uw huidige wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd.
5. Wanneer u wordt gevraagd om het nieuwe wachtwoord, laat u het vak leeg en drukt u op enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
7. Wanneer u wordt gevraagd uw nieuwe wachtwoord opnieuw te typen, laat u het vak leeg en
drukt u op enter.
8. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren
Naast de prompt BIOS-beheerderswachtwoord typt u uw wachtwoord (met behulp van dezelfde
soort toetsen die u gebruikt hebt om het wachtwoord in te stellen), en druk daarna op enter. Na drie
mislukte pogingen om het BIOS-beheerderswachtwoord op te geven moet u de computer opnieuw
opstarten en het opnieuw proberen.
Wachtwoorden gebruiken 107
DriveLock gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen)
VOORZICHTIG: Noteer het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord voor DriveLock
zorgvuldig en bewaar dit uit de buurt van uw computer om te voorkomen dat de met DriveLock
beschermde vaste schijf permanent onbruikbaar wordt. Als u beide DriveLock-wachtwoorden vergeet,
is de vaste schijf permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.
Met DriveLock voorkomt u onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf. DriveLock kan
alleen worden toegepast op de interne vaste schijf of schijven van de computer. Als DriveLock-
beveiliging op een schijf wordt toegepast, moet een wachtwoord worden ingevoerd om toegang tot
deze schijf te krijgen. U krijgt alleen toegang tot de schijf met behulp van de DriveLock-wachtwoorden
als de schijf in de computer of een geavanceerde poortreplicator is geplaatst.
Om DriveLock-beveiliging toe te passen op een interne vaste schijf, moeten in Computer Setup een
gebruikerswachtwoord en een hoofdwachtwoord worden ingesteld. Op DriveLock-beveiliging zijn de
volgende overwegingen van toepassing:
Nadat DriveLock beveiliging is toegepast op een vaste schijf, kan deze alleen nog maar worden
gebruikt wanneer eerst het gebruikers- of hoofdwachtwoord wordt ingevoerd.
Het gebruikerswachtwoord is voor de dagelijkse gebruiker van de beveiligde vaste schijf. Het
hoofdwachtwoord is voor de systeembeheerder of gebruiker.
Het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord mogen hetzelfde zijn.
U kunt een gebruikers- of hoofdwachtwoord uitsluitend verwijderen door de DriveLock-
beveiliging van de vaste schijf te verwijderen. DriveLock-beveiliging kan alleen met het
hoofdwachtwoord van een schijf worden verwijderd.
DriveLock-wachtwoord instellen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in te stellen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock
Password (DriveLock-wachtwoord) en druk vervolgens op enter.
4. Klik met een aanwijsapparaat op de vaste schijf die u wilt beveiligen.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen de vaste schijf die u wilt beveiligen en druk vervolgens op enter.
5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
6. Typ het hoofdwachtwoord in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new
password (Nieuw wachtwoord bevestigen) en druk vervolgens op enter.
7. Typ het gebruikerswachtwoord in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new
password (Nieuw wachtwoord bevestigen) en druk vervolgens op enter.
8. Bevestig de DriveLock-beveiliging op de geselecteerde schijf door in het bevestigingsveld
DriveLock te typen en vervolgens op enter te drukken.
108 Hoofdstuk 10 Beveiliging
OPMERKING: De DriveLock-bevestiging maakt onderscheid tussen hoofdletters en kleine
letters.
9. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
DriveLock-wachtwoord invoeren
Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer zelf is ondergebracht (niet in een optioneel
dockingapparaat of externe MultiBay).
Wanneer u wordt gevraagd een DriveLock-wachtwoord op te geven, typt u het
gebruikerswachtwoord of het hoofdwachtwoord (met hetzelfde type toetsen als waarmee u het
wachtwoord heeft ingesteld). Druk daarna op enter.
Na twee verkeerde pogingen om het wachtwoord op te geven moet u de computer afsluiten en het
opnieuw proberen.
DriveLock-wachtwoord wijzigen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord te wijzigen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock
Password (DriveLock-wachtwoord)en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat een interne vaste schijf.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen het wachtwoord dat u wilt wijzigen.
6. Typ uw huidige wachtwoord in het veld Old password (Oud wachtwoord), typ uw nieuwe
wachtwoord in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new password (Nieuw
wachtwoord bevestigen) en druk op enter.
7. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
Wachtwoorden gebruiken 109
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
DriveLock-beveiliging verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock
Password (DriveLock-wachtwoord) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens
op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
6. Typ uw hoofdwachtwoord en druk vervolgens op enter.
7. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Auto DriveLock gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen)
In een omgeving met meerdere gebruikers kunt u een wachtwoord voor Automatische DriveLock
instellen. Wanneer het wachtwoord voor Automatische DriveLock wordt geactiveerd, worden een
willekeurig gebruikerswachtwoord en een DriveLock-hoofdwachtwoord voor u aangemaakt. Wanneer
een gebruiker het juiste wachtwoord opgeeft, worden hetzelfde willekeurige gebruikerswachtwoord en
DriveLock-hoofdwachtwoord gebruikt om de schijf te ontgrendelen.
OPMERKING: U heeft een BIOS-beheerderswachtwoord nodig om toegang te krijgen tot de
voorzieningen van Automatische DriveLock.
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren
Ga als volgt te werk om een wachtwoord voor Automatische DriveLock in te schakelen in Computer
Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
110 Hoofdstuk 10 Beveiliging
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens
op enter.
5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
6. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens
op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
6. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
Wachtwoorden gebruiken 111
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup
gebruiken
Systeemapparaten beveiligen
U kunt systeemapparaten in- of uitschakelen vanuit de volgende menu’s in Computer Setup:
Boot Options (Opstartopties)
Device Configurations (Apparaatconfiguraties)
Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde apparaten)
Port Options (Poortopties)
U kunt als volgt systeemapparaten uit- en weer inschakelen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om System Configuration (Systeemconfiguratie)
> Boot Options (Opstartopties) of System Configuration (Systeemconfiguratie) > Device
Configurations (Apparaatconfiguraties) of System Configuration (Systeemconfiguratie) >
Built-in Device Options (Opties voor geïntegreerde apparaten) of System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Port Options (Poortopties) te selecteren.
4. Druk op enter.
5. Doe het volgende om een optie uit te schakelen: gebruik een aanwijsapparaat om het
selectievakje naast de optie uit te schakelen.
– of –
Selecteer de optie met de pijltoetsen en druk daarna op enter.
6. Doe het volgende om een optie opnieuw in te schakelen: gebruik een aanwijsapparaat om het
selectievakje naast de optie in te schakelen.
– of –
Schakel de optie met de pijltoetsen in en druk daarna op enter.
7. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
112 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Systeeminformatie weergeven in Computer Setup (Computerinstellingen)
De functie System Information (Systeeminformatie) in Computer Setup (Computerinstellingen) biedt
twee soorten systeeminformatie:
Identificatiegegevens over het computermodel en de accu's
Specificaties van de processor, cache, het geheugen, het ROM, de revisie van de videokaart en
de revisie van de toetsenbordcontroller
Ga als volgt te werk om deze algemene systeeminformatie in Computer Setup weer te geven:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen File (Bestand) > System Information
(Systeeminformatie) en druk vervolgens op enter.
OPMERKING: Als u wilt voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot deze gegevens, stelt u in
Computer Setup een BIOS-beheerderswachtwoord in.
Systeem-id’s gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen)
Met de functie voor systeem-id's in Computer Setup kunt u labels invoeren voor de computer en de
eigenaar.
OPMERKING: Als u wilt voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot deze gegevens, stelt u in
Computer Setup een BIOS-beheerderswachtwoord in.
Ga als volgt te werk om deze voorziening te gebruiken in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > System IDs
(Systeemidentificatie) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Notebook Asset Tag (Inventarisnummer
notebookcomputer) of Notebook Ownership Tag (Eigendomslabel notebookcomputer) en voer
vervolgens de gegevens in.
5. Druk als u klaar bent op enter.
6. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken 113
Antivirussoftware gebruiken
Als u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, stelt u de
computer bloot aan computervirussen. Computervirussen kunnen het besturingssysteem,
programma’s en hulpprogramma’s onklaar maken of de werking hiervan verstoren.
Met antivirussoftware kunnen de meeste virussen worden opgespoord en vernietigd. In de meeste
gevallen kan ook schade die door virussen is aangericht, worden hersteld. Het is noodzakelijk om
antivirussoftware regelmatig bij te werken, zodat deze ook bescherming biedt tegen pas ontdekte
virussen.
Er is mogelijk vooraf antivirussoftware op uw computer geïnstalleerd. Dit betreft dan een
proefaanbieding. Wij raden u aan de proefaanbieding te upgraden of de door u gewenste
antivirussoftware aan te schaffen om uw computer volledig te beveiligen.
Voor meer informatie over computervirussen typt u virussen in het zoekvak in Help en
ondersteuning.
114 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Firewallsoftware gebruiken
Firewalls zijn ontworpen om te voorkomen dat onbevoegden toegang tot een systeem of netwerk
krijgen. Een firewall kan een softwareprogramma zijn dat u op uw computer en/of netwerk installeert,
of een oplossing bestaande uit hardware en software.
Er zijn twee soorten firewalls waar u uit kunt kiezen:
Op host gebaseerde firewalls—software die alleen de computer beveiligt waarop de firewall
geïnstalleerd is.
Op netwerk gebaseerde firewalls—geïnstalleerd tussen uw DSL of kabelmodem en uw
thuisnetwerk om alle computers in het netwerk te beveiligen.
Als een firewall op een systeem geïnstalleerd is, worden alle gegevens die van en naar het systeem
verzonden worden, gecontroleerd en vergeleken met een set door de gebruiker gedefinieerde
beveiligingscriteria. Alle gegevens die niet aan deze criteria voldoen, worden geblokkeerd.
Alle gegevens die niet aan deze criteria voldoen, worden geblokkeerd. Als dat niet het geval is, dan
zijn er softwareoplossingen beschikbaar.
OPMERKING: In bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren,
het delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-
mailberichten blokkeren. U kunt dit probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de
gewenste taak uit te voeren en de firewall weer in te schakelen. Als u het probleem permanent wilt
oplossen, configureert u waar nodig de firewall opnieuw en past u het beleid en de instellingen van
andere inbraakdetectiesystemen aan. Neem voor meer informatie contact op met uw
netwerkbeheerder of IT-afdeling.
Firewallsoftware gebruiken 115
Essentiële updates installeren
VOORZICHTIG: Microsoft verstuurt waarschuwingen over essentiële updates. Installeer alle
essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer te
beschermen tegen beveiligingsschendingen en computervirussen.
Wellicht zijn er, nadat de computer is geleverd, updates voor het besturingssysteem en andere
software beschikbaar gesteld. Neem de volgende richtlijnen in acht om te controleren of alle
beschikbare updates op de computer zijn geïnstalleerd:
Voer Windows Update maandelijks uit om de recentste software van Microsoft te downloaden.
Haal de updates zodra deze worden vrijgegeven op van de Microsoft-website en via de
koppeling voor updates in Help en ondersteuning.
116 Hoofdstuk 10 Beveiliging
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
De HP ProtectTools Security Manager software is vooraf geïnstalleerd op bepaalde
computermodellen. U heeft toegang tot deze software via het Configuratiescherm van Windows. De
software is voorzien van beveiligingsfuncties die u beschermen tegen onbevoegde toegang tot de
computer, het netwerk en kritieke gegevens. Raadpleeg de online Help van HP ProtectTools voor
meer informatie.
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) 117
Beveiligingskabel aanbrengen
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt
gestolen.
1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen.
2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2).
3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het
kabelslot met de sleutel.
OPMERKING: De plaats van het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel verschilt per model
computer.
118 Hoofdstuk 10 Beveiliging
11 Software-updates
Software-update uitvoeren
Updates van de software die bij de computer is geleverd, zijn beschikbaar via HP Support Assistant
of op de website van HP.
HP Support Assistant zoekt automatisch naar software-updates van HP. Het hulpprogramma wordt
elke 30 dagen uitgevoerd en biedt een lijst met ondersteuningsmeldingen, zoals verbeteringen van
de beveiliging en optionele updates van software en stuurprogramma's.
U kunt op elk gewenst moment handmatig controleren op updates door Start > Help en
ondersteuning > Software, drivers en BIOS-updates te selecteren en daarna de instructies op het
scherm te volgen.
De meeste software op de website van HP is verpakt in gecomprimeerde bestanden die SoftPaq's
worden genoemd. Sommige BIOS-updates kunnen zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die
ROMPaq's worden genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat
informatie over de installatie en het oplossen van problemen. (Readme.txt-bestanden die bij
ROMPaq's worden geleverd, zijn in het Engels.)
U kunt ook toegang krijgen tot software-updates door de cd-rom Support Software aan te schaffen
(apart verkrijgbaar). Deze schijf bevat apparaatstuurprogramma's, BIOS-updates en
hulpprogramma's.
Ga als volgt te werk om de huidige cd-rom Support Software of een abonnement dat zowel de
huidige versie als toekomstige versies van deze schijf omvat, aan te schaffen:
1. Open een internetbrowser en ga naar
http://www.hp.com/support.
2. Selecteer uw land/regio.
3. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma’s en typ vervolgens het
nummer van uw computermodel in het productvak.
4. Druk op enter.
5. Volg de instructies op het scherm.
Ga als volgt te werk om de software bij te werken met behulp van de cd-rom Support Software:
1. Plaats de schijf Support Software in de optischeschijfeenheid.
2. Volg de instructies op het scherm.
Software-update uitvoeren 119
Ga als volgt te werk om de software bij te werken met behulp van de website van HP:
1. Ga na wat het model, de productcategorie en de serie of het type van uw computer is. Bereid
een update van het systeem-BIOS voor door na te gaan welke BIOS-versie nu op de computer
is geïnstalleerd. Raadpleeg voor meer informatie het gedeelte ‘BIOS-versie bepalen’.
Als de computer op een netwerk is aangesloten, raadpleegt u de netwerkbeheerder voordat u
software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
OPMERKING: In het systeem-ROM van de computer wordt het systeem-BIOS van de
computer opgeslagen. Het BIOS initialiseert het besturingssysteem, regelt de interactie tussen
de computer en de hardwareapparaten en voorziet in de overdracht van gegevens tussen
hardwareapparaten, waaronder de tijd en datum.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken
als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie.
2. Open een internetbrowser en ga naar http://www.hp.com/support.
3. Selecteer uw land/regio.
4. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ vervolgens het
nummer van uw computermodel in het productvak.
5. Druk op enter.
6. Volg de instructies op het scherm.
120 Hoofdstuk 11 Software-updates
BIOS bijwerken
Als u het BIOS wilt bijwerken, bepaalt u eerst welke BIOS-versie u momenteel heeft. Download en
installeer vervolgens het nieuwe BIOS.
BIOS-versie bepalen
Informatie over de BIOS-versie (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS genoemd) kunt u weergeven
door te drukken op fn+esc (als Microsoft Windows al is gestart) of door gebruik te maken van
Computer Setup (Computerinstellingen).
Ga als volgt te werk om BIOS-informatie weer te geven in het programma Computerinstellingen:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen File (Bestand) > System Information
(Systeeminformatie).
4. Druk op esc om terug te keren naar het menu File (Bestand).
5. Klik op het pictogram Exit (Afsluiten) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volg de
instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore Changes and Exit (Wijzigingen negeren
en afsluiten) en druk daarna op enter.
BIOS bijwerken 121
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Ter voorkoming van schade aan de computer of een mislukte installatie wordt u
aangeraden een BIOS-update alleen te downloaden en te installeren wanneer de computer met de
netvoedingsadapter is aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of
installeer een BIOS-update niet wanneer de computer op accuvoeding werkt of wanneer het apparaat
is aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een optionele voedingsbron. Volg de
onderstaande richtlijnen tijdens het downloaden en installeren:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het
stopcontact te halen.
Sluit de computer niet af en activeer de slaapstand of de hibernationstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
Ga als volgt te werk om een BIOS-update te downloaden:
OPMERKING: BIOS-updates worden beschikbaar gemaakt wanneer dat nodig is. Mogelijk is er
geen recentere BIOS-update voor uw computer beschikbaar. U wordt geadviseerd regelmatig op de
website van HP te controleren of er BIOS-updates zijn.
1. Open een internetbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma’s, typ het nummer van
uw computermodel in het productvak en druk vervolgens op enter.
3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product.
4. Klik op uw besturingssysteem.
5. Volg de instructies op het scherm om de BIOS-update te zoeken die u wilt downloaden. Noteer
de datum, naam of andere informatie waaraan u de download kunt herkennen. Aan de hand van
deze gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze naar de vaste schijf is gedownload.
6. Voer de volgende stappen uit in het downloadgebied:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geïnstalleerd.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie naar de vaste schijf te downloaden.
Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waar de BIOS-update wordt gedownload.
U heeft dit pad nodig wanneer u klaar bent om de update te installeren.
OPMERKING: Als uw computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de netwerkbeheerder
voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op
het scherm verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies worden
weergegeven, gaat u als volgt te werk:
1. Open Windows Verkenner door Start > Computer te selecteren.
2. Dubbelklik op de aanduiding van de vaste schijf. De vaste-schijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal
station (C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
122 Hoofdstuk 11 Software-updates
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: Nadat op het scherm wordt aangegeven dat de installatie is geslaagd, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
BIOS bijwerken 123
Applicaties en stuurprogramma's bijwerken
1. Open een internetbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma’s, typ het nummer van
uw computermodel in het productvak en druk vervolgens op enter.
3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product.
4. Klik op uw besturingssysteem.
5. Wanneer de lijst met updates verschijnt, klikt u op een update om een venster met extra
informatie te openen.
6. Klik op Nu downloaden.
7. Klik op Uitvoeren om het bijgewerkte stuurprogramma te installeren zonder het bestand te
downloaden.
– of –
Klik op Opslaan om het bestand op te slaan op uw computer. Wanneer u hierom wordt
verzocht, selecteert u een opslaglocatie op de vaste schijf.
Nadat het bestand is gedownload, gaat u naar de map waarin het bestand is opgeslagen.
Dubbelklik vervolgens op het bestand om de update te installeren.
8. Start na de installatie de computer opnieuw op wanneer u daarom wordt gevraagd.
124 Hoofdstuk 11 Software-updates
SoftPaq Download Manager gebruiken
HP SoftPaq Download Manager (SDM) is een hulpprogramma dat snel toegang verschaft tot
SoftPaq-informatie voor zakelijke computers van HP zonder dat het SoftPaq-nummer benodigd is.
Met dit hulpprogramma kunt u op eenvoudige wijze SoftPaqs zoeken en ze daarna downloaden en
uitpakken.
SoftPaq Download Manager leest en downloadt een gepubliceerd databasebestand van de FTP-site
van HP, dat informatie over computermodellen en SoftPaqs bevat. Met SoftPaq Download Manager
kunt u een of meer computermodellen opgeven om vast te stellen welke SoftPaqs beschikbaar zijn
om te downloaden.
SoftPaq Download Manager controleert de FTP-site van HP op updates van de database en de
software. Als er updates worden gevonden, worden ze gedownload en automatisch toegepast.
OPMERKING: SoftPaq Download Manager is alleen op bepaalde computermodellen vooraf
geïnstalleerd. Als u SoftPaq Download Manager wilt downloaden of meer informatie wilt over het
gebruik ervan, raadpleegt u de website van HP op
http://www.hp.com/go/sdm
U downloadt SoftPaqs als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > HP Software Setup > HP SoftPaq Download Manager.
2. Wanneer SoftPaq Download Manager voor het eerst wordt geopend, verschijnt een venster
waarin u wordt gevraagd of u wilt dat alleen software wordt weergegeven voor de computer die
u gebruikt, of dat de software voor alle ondersteunde modellen wordt weergegeven. Selecteer
Show software for all supported models (Software voor alle ondersteunde modellen
weergeven). Als u HP SoftPaq Download Manager eerder hebt gebruikt, gaat u naar stap 3.
a. Selecteer uw besturingssysteem- en taalfilters in het venster Configuration Options
(Configuratie-opties). Middels de filters beperkt u het aantal opties dat wordt weergegeven
in het deelvenster Product Catalog (Productcatalogus). Als bijvoorbeeld alleen Windows
Vista® Business wordt geselecteerd in het besturingssysteemfilter, wordt alleen Windows
Vista Business als besturingssysteem weergegeven in de productcatalogus.
b. Om andere besturingssystemen toe te voegen, wijzigt u de filterinstellingen in het venster
Configuration Options (Configuratie-opties). Raadpleeg de helpfunctie van de HP SoftPaq
Download Manager-software voor meer informatie.
3. Klik in het linkerdeelvenster op het plusteken (+) om de lijst met modellen uit te vouwen en
selecteer een of meer modellen van de producten die u wilt updaten.
4. Klik op Find Available SoftPaqs (Beschikbare SoftPaqs zoeken) om een lijst met beschikbare
SoftPaqs voor de geselecteerde computer te downloaden.
5. Selecteer een SoftPaq in de lijst en klik op Download Only (Alleen downloaden) als u veel
SoftPaqs wilt downloaden. Hoe lang het downloadproces in beslag neemt, hangt namelijk af van
de geselecteerde SoftPaqs en de snelheid van de internetverbinding.
Als u slechts één of twee SoftPaqs wilt downloaden en een internetverbinding met hoge
snelheid heeft, klikt u op Download & Unpack (Downloaden en uitpakken).
6. Klik met de rechtermuisknop op Install SoftPaq (SoftPaq installeren) in de SoftPaq Download
Manager-software om de geselecteerde SoftPaqs op de computer te installeren.
SoftPaq Download Manager gebruiken 125
12 Back-up en herstel
Doe het volgende om uw informatie te beschermen: gebruik het Back-upcentrum om een back-up te
maken van individuele bestanden en mappen, een back-up te maken van uw volledige vaste schijf
(alleen bepaalde modellen) of systeemherstelpunten te maken. In het geval van een systeemstoring
kunt u de back-upbestanden gebruiken om de inhoud van uw computer te herstellen.
Het Back-upcentrum biedt de volgende opties:
Het maken van een back-up van individuele bestanden en mappen
Back-up maken van de volledige vaste schijf (alleen bepaalde modellen)
Automatische back-ups plannen (alleen bepaalde modellen)
Systeemherstelpunten maken
Individuele bestanden herstellen
De computer in een vorige staat herstellen
Informatie herstellen met behulp van hulpprogramma’s voor herstel
OPMERKING: Zoek deze onderwerpen in Help en ondersteuning voor meer gedetailleerde
instructies.
OPMERKING: In het geval van een onstabiel systeem raadt HP aan om de herstelprocedures af te
drukken en deze te bewaren voor toekomstig gebruik.
126 Hoofdstuk 12 Back-up en herstel
Back-up maken van gegevens
Als het systeem niet meer werkt, kunt u het systeem herstellen in de staat van de recentste backup.
Maak daarom de eerste backup onmiddellijk nadat u de software heeft geïnstalleerd. Als u nieuwe
software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek backups van het systeem blijven maken
om altijd een redelijk actuele backup achter de hand te hebben.
U kunt een backup maken van uw gegevens op een optionele externe vaste schijf, op een
netwerkschijfeenheid of op schijven.
Houd bij het maken van backups rekening met het volgende:
Sla persoonlijke bestanden op in de map Documenten en maak periodiek een backup van deze
map.
Maak een backup van sjablonen die zijn opgeslagen bij de bijbehorende programma's.
Sla aangepaste instellingen in een venster, werkbalk of menubalk op door een schermopname
van uw instellingen te maken. Een schermopname kan veel tijd besparen als u voorkeuren
opnieuw moet instellen.
U maakt als volgt een schermopname:
1. Geef het scherm weer dat u wilt opslaan.
2. Kopieer de schermafbeelding:
Als u alleen het actieve venster wilt kopiëren, drukt u op alt+fn+prt sc
Als u het volledige scherm wilt kopiëren, drukt u op fn+prt sc.
3. Open een tekstverwerkingsdocument en selecteer Bewerken > Plakken.
De schermafbeelding wordt toegevoegd aan het document.
4. Sla het document op.
Gebruik bij het maken van backups schijven van een de volgende typen (afzonderlijk aan te
schaffen): cd-r, cd-rw, dvd+r, dubbellaags dvd+r, dvd-r, dubbellaags dvd-r of dvd±rw. Welk type
schijven u nodig heeft, hangt af van het type optische-schijfeenheid dat in de computer is
geïnstalleerd.
OPMERKING: Op dvd's of dubbellaags dvd's (DL) kunnen meer gegevens worden opgeslagen
dan op cd's, zodat u minder schijven nodig heeft voor het maken van backups.
Als u backups maakt op schijven, nummert u elke schijf voordat u de schijf in de optische-
schijfeenheid van de computer plaatst.
U maakt als volgt een backup met behulp van Back-upcentrum:
OPMERKING: Zorg dat de computer is aangesloten op een netvoedingsbron voordat u het
backupproces start.
Back-up maken van gegevens 127
OPMERKING: Het backupproces kan meer dan een uur in beslag nemen, afhankelijk van de
bestandsgrootte en de snelheid van de computer.
1. Selecteer Start > Alle programma's > Onderhoud > Back-upcentrum.
2. Volg de instructies op het scherm om een backup te maken van de volledige computer (alleen
bepaalde modellen) of van uw bestanden.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken
als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie.
128 Hoofdstuk 12 Back-up en herstel
Herstelactie uitvoeren
Als het systeem niet meer werkt of instabiel is geworden, biedt de computer de volgende
hulpmiddelen om uw bestanden te herstellen:
Herstelmiddelen van Windows: via Backup-centrum kunt u informatie herstellen waarvan u een
backup had gemaakt. U kunt ook gebruikmaken van Windows Opstartherstel om problemen te
verhelpen die voorkomen dat Windows correct opstart.
f11-herstelprogramma's: u kunt de f11-herstelprogramma's gebruiken om de oorspronkelijke
image van de vaste schijf te herstellen. De image bevat het besturingssysteem Windows en
programma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd.
OPMERKING: Als u de computer niet kunt opstarten, moet u een dvd met het besturingssysteem
Windows Vista® aanschaffen om de computer opnieuw op te starten en het besturingssysteem te
herstellen. Raadpleeg het gedeelte "Dvd met het besturingssysteem Windows Vista gebruiken
(afzonderlijk aan te schaffen)" in deze handleiding voor aanvullende informatie.
Windows-herstelprogramma's gebruiken
U herstelt als volgt informatie waarvan u een eerder een backup heeft gemaakt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Onderhoud> Back-upcentrum.
2. Volg de instructies op het scherm om de volledige computer (alleen bepaalde modellen) of uw
bestanden te herstellen.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie.
U herstelt als volgt informatie met Opstartherstel:
VOORZICHTIG: Met Opstartherstel wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de
vaste schijf geformatteerd. Alle bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft
geïnstalleerd op de computer, worden definitief verwijderd. Wanneer het formatteren gereed is,
worden het besturingssysteem, de stuurprogramma's, de software en de hulpprogramma's hersteld
middels de backup.
1. Maak indien mogelijk een backup van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de Windows-partitie en de HP herstelpartitie aanwezig zijn. Om de
partities op te zoeken, selecteert u Start > Computer.
OPMERKING: Als de Windows-partitie en de HP herstelpartitie zijn verwijderd, moet u het
besturingssysteem en de programma's herstellen met behulp van de dvd met het
besturingssysteem Windows Vista en de schijf Driver Recovery (Herstel van stuurprogramma's)
(beide afzonderlijk aan te schaffen). Raadpleeg het gedeelte "Dvd met het besturingssysteem
Windows Vista gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen)" in deze handleiding voor aanvullende
informatie.
3. Start de computer opnieuw op en druk op f8 voordat het besturingssysteem Windows wordt
geladen.
4. Selecteer Uw computer herstellen.
5. Volg de instructies op het scherm.
Herstelactie uitvoeren 129
OPMERKING: Voor aanvullende informatie over het herstellen van gegevens met de
hulpprogramma's van Windows, zoekt u deze onderwerpen op in Help en ondersteuning.
F11 gebruiken
VOORZICHTIG: Met f11 wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste
schijf geformatteerd. Alle bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft geïnstalleerd op
de computer, worden definitief verwijderd. Het f11-herstelprogramma installeert het
besturingssysteem en programma's en stuurprogramma's van HP die in de fabriek waren
geïnstalleerd opnieuw. Software die niet in de fabriek was geïnstalleerd, moet opnieuw worden
geïnstalleerd.
U herstelt als volgt de oorspronkelijke image van de vaste schijf met f11:
1. Maak indien mogelijk een backup van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de HP herstelpartitie aanwezig is. Om de partitie op te zoeken,
selecteert u Start > Computer.
OPMERKING: Als de HP herstelpartitie is verwijderd, moet u het besturingssysteem en de
programma's herstellen met behulp van de dvd met het besturingssysteem Windows Vista en de
schijf Driver Recovery (Herstel van stuurprogramma's) (beide afzonderlijk aan te schaffen).
Raadpleeg het gedeelte "Dvd met het besturingssysteem Windows Vista gebruiken (afzonderlijk
aan te schaffen)" in deze handleiding voor aanvullende informatie.
3. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op ESC voor startmenu) onder aan het scherm verschijnt.
4. Druk op f11 om HP Recovery te openen.
5. Volg de instructies op het scherm.
Dvd met het besturingssysteem Windows Vista gebruiken (afzonderlijk
aan te schaffen)
Indien u uw computer niet kunt opstarten, moet u een dvd met het Windows Vista-besturingssysteem
te kopen om de computer opnieuw op te starten en het besturingssysteem te herstellen. Controleer of
uw recentste back-up (opgeslagen op schijven of op een extern station) eenvoudig toegankelijk is. Ga
naar
http://www.hp.com/support, selecteer uw land of regio en volg de instructies op het scherm om
een dvd met het Windows Vista-besturingssysteem te bestellen. U kunt ook de dvd bestellen door de
technische ondersteuning te bellen. U kunt ook het boekje Worldwide Telephone Numbers
(Wereldwijde telefoonnummers) raadplegen voor contactgegevens. Dit boekje is meegeleverd bij de
computer.
VOORZICHTIG: Als u een dvd met het besturingssysteem Windows Vista gebruikt, wordt de inhoud
van de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf geformatteerd. Alle bestanden die u heeft
gemaakt en alle software die u heeft geïnstalleerd op de computer, worden definitief verwijderd.
Wanneer het formatteren gereed is, herstelt u via het herstelproces het besturingssysteem, de
stuurprogramma's, de software en de hulpprogramma's.
U start als volgt een herstelactie met een dvd met het besturingssysteem Windows Vista:
130 Hoofdstuk 12 Back-up en herstel
OPMERKING: Dit proces neemt een paar minuten in beslag.
1. Maak indien mogelijk een backup van al uw persoonlijke bestanden.
2. Start de computer opnieuw op en plaats de dvd met het besturingssysteem Windows Vista in de
optische-schijfeenheid voordat het besturingssysteem Windows wordt geladen.
3. Druk op een willekeurige toets op het toetsenbord wanneer hierom wordt gevraagd.
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Klik op Volgende.
6. Selecteer Uw computer herstellen.
7. Volg de instructies op het scherm.
Herstelactie uitvoeren 131
13 Computer Setup
Computer Setup starten
Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden
gebruikt wanneer het besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen.
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle in deze handleiding genoemde menuopties voor Computer
Setup door uw computer ondersteund.
OPMERKING: Een op een USB-poort aangesloten toetsenbord of muis kan in Computer Setup
uitsluitend worden gebruikt wanneer de ondersteuning voor oudere USB-systemen is ingeschakeld.
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
Computer Setup gebruiken
Navigeren en selecteren in Computer Setup
De informatie en instellingen in Computer Setup (Computerinstellingen) zijn toegankelijk via de
menu's File (Bestand), Security (Beveiliging) en System Configuration (Systeemconfiguratie).
Ga als volgt te werk om te navigeren in Computer Setup en items te selecteren:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
Doe het volgende om een menu of een menu-item te selecteren: gebruik de tabtoets en de
pijltoetsen en druk vervolgens op enter, of gebruik een aanwijsapparaat om op het item te
klikken.
Klik op de pijl-omhoog of pijl-omlaag in de rechterbovenhoek van het scherm of gebruik de
toetsen pijl-omhoog of pijl-omlaag om omhoog of omlaag te bladeren.
Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het
hoofdscherm van Computer Setup. Volg daarna de instructies op het scherm.
132 Hoofdstuk 13 Computer Setup
OPMERKING: U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met behulp van
een aanwijsapparaat (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het
toetsenbord.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer het menu Bestand, Beveiliging, of Systeemconfiguratie
Ga als volgt te werk om de menu's van Computer Setup af te sluiten:
Klik op het pictogram Exit (Afsluiten) linksonder in het scherm en volg de instructies op het
scherm om de menu's van Computer Setup te sluiten zonder uw wijzigingen op te slaan.
– of –
Selecteer met de tabtoets en de pijltoetsen Bestand > Wijzigingen negeren en afsluiten en
druk vervolgens op enter
– of –
Klik op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het
scherm om de menu's van Computer Setup te sluiten en uw wijzigingen op te slaan.
– of –
Selecteer met de tabtoets en de pijltoetsen Bestand > Wijzigingen opslaan en afsluiten en
druk vervolgens op enter
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Fabrieksinstellingen in Computer Setup (Computerinstellingen) herstellen
OPMERKING: Het herstellen van de standaardwaarden is niet van invloed op de vasteschijfmodus.
Ga als volgt te werk om alle instellingen in Computer Setup terug te zetten op de fabriekswaarden:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Bestand > Standaardinstellingen
herstellen.
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan) in de
linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
OPMERKING: Uw wachtwoord- en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.
Computer Setup gebruiken 133
Menu’s van Computer Setup
De menutabellen in dit onderdeel geven een overzicht van de opties in Computer Setup.
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle menuopties voor Computer Setup die in dit hoofdstuk
worden genoemd door uw computer ondersteund.
Menu File (Bestand)
Optie Actie
System Information (Systeeminformatie)
Hiermee kunt u identificatie-informatie weergeven over
de computer en de accu's in het systeem.
Hiermee kunt u informatie weergeven over de
specificaties van de processor, de grootte van de cache
en het geheugen, het systeem-ROM, de revisie van de
videokaart en de versie van de toetsenbordcontroller.
Set System Date and Time (Systeemdatum en -tijd instellen) Hiermee kunt u de tijd en datum op de computer instellen of
wijzigen.
System Diagnostics (Systeemdiagnose) Hiermee geeft u de volgende informatie weer:
System Information (Systeeminformatie)
Identificatiegegevens over het computermodel en
de accu’s in het systeem.
Specificatie-informatie voor de processor, cache
en geheugengrootte, systeem-ROM, videorevisie
en toetsenbordcontrollerversie.
Start-up Test (Opstarttest): hiermee controleert u de
systeemonderdelen die nodig zijn voor het opstarten
van de computer.
Run-In Test (Run-in-test): hiermee voert u een
omvangrijke controle uit van het systeemgeheugen.
Hard Disk Test (Vasteschijftest): hiermee voert u een
omvangrijke zelftest uit van elke vaste schijf in het
systeem.
Memory Test (Geheugentest): hiermee voert u een
omvangrijke test uit van het geheugen op de computer.
Battery Test (Accutest): hiermee voert u een
omvangrijke test uit van de accu’s op de computer.
Error Log (Foutenlogboek): weergave van een
logbestand als er fouten zijn opgetreden.
Restore Defaults (Standaardinstellingen herstellen) Hiermee kunt u de configuratie-instellingen in Computer
Setup vervangen door de oorspronkelijke
fabrieksinstellingen. De vasteschijfmodus,
wachtwoordinstellingen en beveiligingsinstellingen blijven
ongewijzigd wanneer u de oorspronkelijke
fabrieksinstellingen herstelt.
Reset BIOS security to factory default (Standaardinstellingen
BIOS-beveiliging herstellen)
Herstel de BIOS-beveiligingsinstellingen op de
fabrieksinstelling.
134 Hoofdstuk 13 Computer Setup
Optie Actie
Ignore Changes and Exit (Wijzigingen negeren en afsluiten) Hiermee kunt u wijzigingen annuleren die tijdens de huidige
sessie zijn ingevoerd. Vervolgens wordt Computer Setup
afgesloten en wordt de computer opnieuw opgestart.
Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) Hiermee kunt u wijzigingen opslaan die tijdens de huidige
sessie zijn ingevoerd. Vervolgens wordt Computer Setup
afgesloten en wordt de computer opnieuw opgestart. De
wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer
opnieuw wordt gestart.
Menu Security (Beveiliging)
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle in dit gedeelte genoemde menuopties door uw computer
ondersteund.
Optie Actie
Setup BIOS Administrator Password (BIOS-
beheerderswachtwoord instellen)
Hiermee kunt u een BIOS-beheerderswachtwoord instellen.
User Management (Gebruikersbeheer) > Create a New
BIOS User Account (Account voor nieuwe BIOS-gebruiker
maken) (BIOS beheerderswachtwoord vereist)
Hiermee kunt u selecteren uit een lijst met BIOS-
gebruikers.
Hiermee kunt u selecteren uit een lijst met
ProtectTools-gebruikers.
Password Policy (Wachtwoordbeleid, BIOS-wachtwoord
vereist)
Hiermee kunt u de criteria voor het wachtwoordbeleid
instellen.
HP SpareKey Hiermee kunt u HP SpareKey inschakelen of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Always Prompt for HP SpareKey Enrollment (Altijd vragen om
inschrijving bij HP SpareKey)
Hiermee kunt u de inschrijving bij HP SpareKey inschakelen
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Fingerprint Reset on Reboot (If Present) (Vingerafdruk
resetten bij opnieuw opstarten (indien aanwezig))
Hiermee kunt u de eigenaar van de vingerafdruklezer
opnieuw instellen of wissen (alleen bepaalde modellen,
standaard uitgeschakeld).
Change Password (Wachtwoord wijzigen) Hiermee kunt u een BIOS-beheerderswachtwoord opgeven,
wijzigen of verwijderen.
HP SpareKey Enrollment (Inschrijving bij HP SpareKey) Hiermee kunt u zich bij HP SpareKey inschrijven of
HP SpareKey opnieuw instellen. Dit is een reeks
beveiligingsvragen en -antwoorden die worden gebruikt
wanneer u uw wachtwoord bent vergeten.
Anti Theft (Diefstalpreventie) > AT-p (alleen bepaalde
modellen)
Hiermee kunt u de bescherming tegen diefstal in- of
uitschakelen.
DriveLock Password (DriveLock-wachtwoord) Hiermee kunt u DriveLock in- of uitschakelen op een
vaste schijf van de computer (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het gebruikers- of hoofdwachtwoord
van DriveLock wijzigen.
OPMERKING: De DriveLock-instellingen zijn uitsluitend
toegankelijk als u Computer Setup opent door de computer
in te schakelen (en niet door deze opnieuw op te starten).
Menu’s van Computer Setup 135
Optie Actie
Automatic DriveLock (Automatische DriveLock) Hiermee kunt u Automatische DriveLock-ondersteuning in-
of uitschakelen (standaard uitgeschakeld).
Disk Sanitizer Hiermee kunt u Disk Sanitizer uitvoeren om alle bestaande
gegevens op de primaire vaste schijf of het station in de
upgraderuimte te vernietigen.
VOORZICHTIG: Wanneer u Disk Sanitizer uitvoert,
worden de gegevens op het geselecteerde station
permanent vernietigd.
Systeem-id’s Hiermee kunt u een door de gebruiker gedefinieerd
inventarisnummer voor computer en eigenaar invoeren.
Menu System Configuration (Geavanceerd)
OPMERKING: Sommige opties in System Configuration (Geavanceerd) worden mogelijk niet
ondersteund door uw computer.
Optie Actie
Language (Taal) Hiermee kunt u de taal van Computer Setup wijzigen.
Opstartopties
Stel een wachttijd voor het menu opstarten in (in
seconden).
Stel Wachttijd Express Boot-menu (in seconden) in voor
MultiBoot.
Hiermee kunt u het aangepast logo in-/uitschakelen
(standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u weergave diagnostische URL in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u opstarten vanaf cd-romstation in-/
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u opstarten vanaf SD-kaart in-/
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het opstarten vanaf een diskette in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het opstarten vanaf een PXE interne
netwerkadapter in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u de UEFI-opstartmodus (Unified
Extensible Firmware Interface) in- of uitschakelen
(standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u de verouderde opstartvolgorde instellen.
Device Configurations (Apparaatconfiguraties)
Hiermee kunt u de ondersteuning van oudere USB-
systemen in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
136 Hoofdstuk 13 Computer Setup
Optie Actie
Als ondersteuning van oudere USB-systemen is
ingeschakeld, kunt u het volgende doen:
USB-muis of –toetsenbord gebruiken in Computer
Setup (Computerinstellingen), ook als een
Windows®-besturingssysteem niet actief is.
Opstarten vanaf USB-apparaten met
voorzieningen om als opstarteenheid te fungeren,
waaronder een vaste schijf, diskettestation of
optische schijfeenheid, die via een USB-poort zijn
aangesloten op de computer.
Hiermee kunt u een modus voor de parallelle poort
selecteren: ECP (Enhanced Capabilities Port),
standaard, bidirectioneel of EPP (Enhanced Parallel
Port).
Hiermee kunt u in- of uitschakelen dat de ventilator altijd
aan is bij aansluiting op netvoeding (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u Data Execution Prevention (Preventie
van uitvoering van gegevens) in- of uitschakelen (alleen
bepaalde modellen). Wanneer deze optie is
ingeschakeld, kan de processor de uitvoering van
sommige viruscodes uitschakelen, wat de beveiliging
van de computer verbetert (standaard ingeschakeld).
Selecteer een SATA-apparaatmodus (Serial Advanced
Technology Attachment). De volgende opties zijn
beschikbaar:
AHCI (Advanced Host Controller Interface)
IDE (Integrated Drive Electronics)
RAID-apparaten (Redundant Array of Independent
Disks)(alleen bepaalde modellen)
Menu’s van Computer Setup 137
Optie Actie
OPMERKING: De beschikbaarheid van deze opties
verschilt per model computer.
Hiermee kunt u het snel opladen van de tweede accu
in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u HP QuickLook in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de verificatie voorafgaand aan opstarten
met HP QuickLook in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u HP QuickWeb in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u HP QuickWeb-schrijfbeveiliging in- of
uitschakelen (standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u Virtualization Technology
(Virtualisatietechnologie) in- of uitschakelen (alleen
bepaalde modellen; standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u Intel TXT (Trusted Execution
Technology) in- of uitschakelen (alleen bepaalde
modellen; standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u Multi Core CPU in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u Intel HT Technology in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u Via USB uit slaapstand halen in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u status van num lock bij opstarten in- of
uitschakelen (standaard uitgeschakeld).
138 Hoofdstuk 13 Computer Setup
Optie Actie
Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde
apparaten)
Hiermee kunt u de knop voor draadloze communicatie
in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u geïntegreerd WWAN-apparaat in- of
uitschakelen (alleen bepaalde modellen, standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u geïntegreerd WLAN-apparaat in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het geïntegreerd Bluetooth-apparaat in-
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de network interface controller (LAN) in-
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u schakelen tussen LAN/WLAN in- of
uitschakelen (standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u opgeven of de computer via het LAN uit
de slaapstand kan worden gehaald. De volgende opties
zijn beschikbaar:
Disabled (Gedeactiveerd)
Opstarten via netwerk (standaardinstelling)
Follow Boot Order (Opstartvolgorde volgen)
De omgevingslichtsensor in-/uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u apparaat-upgraderuimte van
notebookcomputer in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u de vingerafdruklezer in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de geïntegreerde camera in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de voedingsbewaking in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het audioapparaat in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u een modem in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de microfoon in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de interne luidsprekers in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Menu’s van Computer Setup 139
Optie Actie
Poortopties OPMERKING: Alle poortopties zijn standaard
ingeschakeld.
Hiermee kunt u de seriële poort in- of uitschakelen
(alleen bepaalde modellen).
Hiermee kunt u de parallelle poort in- of uitschakelen
(alleen bepaalde modellen).
Hiermee kunt u de Flash-medialezer in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de USB-poort in- of uitschakelen.
VOORZICHTIG: Als u de USB-poort uitschakelt,
worden ook de MultiBay- en ExpressCard-apparaten op
de geavanceerde poortreplicator uitgeschakeld.
Hiermee kunt u de 1394-poort in- of uitschakelen (alleen
bepaalde modellen).
Hiermee kunt u het ExpressCard-slot in- of
uitschakelen.
Hiermee kunt u de eSATA-poort in- of uitschakelen.
AMT-opties (alleen bepaalde modellen. OPMERKING: Alle AMT-opties zijn standaard
uitgeschakeld.
Hiermee kunt u firmware-wijdlopigheid in-/uitschakelen.
Hiermee kunt u de prompt voor AMT Setup (Ctrl-P)in-/
uitschakelen.
Hiermee kunt u ondersteuning van USB-
sleutelvoorziening in-/uitschakelen.
Hiermee kunt u het ongedaan maken van de
configuratie van AMT bij de volgende keer opstarten
inschakelen/uitschakelen.
Selecteer Terminalemulatiemodus. De opties omvatten:
Draadloos netwerk (standaardinstelling)
VT100
Hiermee kunt u de ondersteuning van firmware-
voortgangsgebeurtenis in-/uitschakelen.
Hiermee kunt u de Initiate Intel CIRA in-/uitschakelen.
Set Security Level (Beveiligingsniveau instellen) Hiermee kunt u het beveiligingsniveau voor alle items in het
BIOS-menu wijzigen, bekijken of verbergen.
Restore Security Defaults (beveiligingsstandaarden
herstellen)
Hiermee kunt u de standaardbeveiligingsinstellingen
herstellen.
140 Hoofdstuk 13 Computer Setup
14 MultiBoot
Opstartvolgorde van apparaten
Als de computer wordt opgestart, probeert het systeem op te starten vanaf ingeschakelde
opstartapparaten. Het hulpprogramma MultiBoot, dat standaard is ingeschakeld, bepaalt de volgorde
waarin het systeem een opstartapparaat selecteert. Bij opstartapparaten kan het gaan om
optischeschijfeenheden, diskettedrives, een netwerkkaart (NIC), vaste schijven of USB-apparaten.
Opstartapparaten bevatten opstartmedia of bestanden die de computer nodig heeft om correct te
kunnen opstarten en werken.
OPMERKING: Sommige opstartapparaten moeten worden ingeschakeld in Computerinstellingen
voordat u deze kunt opnemen in de opstartvolgorde.
Fabrieksmatig is de computer zodanig ingesteld dat het opstartapparaat wordt geselecteerd door in
de onderstaande volgorde te zoeken naar ingeschakelde opstartapparaten en schijfeenheidruimten:
OPMERKING: Sommige van de aangegeven opstartapparaten en schijfeenheidruimten worden
mogelijk niet ondersteund op uw computer.
Upgraderuimte van notebookcomputer
Interne vaste schijf
USB-diskettedrive
USB-cd-romstation
Vaste USB-schijf
Notebook Ethernet
SD-geheugenkaart (Secure Digital)
Dockingstation, upgraderuimte
Externe SATA-schijfeenheid
U kunt de volgorde wijzigen waarin de computer naar een opstartapparaat zoekt, door de
opstartvolgorde te wijzigen in Computer Setup (Computerinstellingen). U kunt ook op esc drukken
terwijl het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor het startmenu)
onderaan het scherm verschijnt en druk vervolgens op f9. Door op f9 te drukken verschijnt een menu
met de huidige opstartapparaten en kunt u een opstartapparaat selecteren. Of, u kunt MultiBoot
Express gebruiken om de computer zodanig in te stellen dat u om een opstartlocatie gevraagd wordt
telkens wanneer de computer inschakelt of opnieuw opstart.
Als MultiBoot is uitgeschakeld, gebruikt de computer een vaste opstartvolgorde die begint met het
zoeken naar een opstartapparaat in station A. Als deze daar niet wordt gevonden, zoekt de computer
Opstartvolgorde van apparaten 141
naar een opstartapparaat in station C. Mogelijke opstartapparaten in station A zijn onder andere
optische-schijfstations en diskettestations. Mogelijke opstartapparaten in station C zijn optische-
schijfstations en vaste schijven.
Er is geen stationsaanduiding toegekend aan de netwerkkaart.
OPMERKING: Een optische-schijfstation (zoals een cd-romspeler) kan zowel als station A als
station C worden opgestart, afhankelijk van de indeling van de opstart-cd-rom.
In de volgende lijst wordt de fabrieksinstelling voor de opstartvolgorde beschreven waarbij de
schijfaanduidingen A en C worden toegewezen als MultiBoot is uitgeschakeld. (De werkelijke
volgorde varieert per configuratie.)
Opstartvolgorde van opstartapparaten met schijfaanduiding A:
1. Optische-schijfeenheid in een optioneel dockingapparaat of in een optioneel externe
MultiBay die een schijf bevat die is geformatteerd als station A
2. Optische-schijfeenheid in de interne MultiBay (alleen bepaalde modellen) die een schijf
bevat die is geformatteerd als station A
3. Diskettestation in een optioneel dockingapparaat of in een optionele externe MultiBay
Opstartvolgorde van opstartapparaten met schijfaanduiding C:
1. Optische-schijfeenheid in een optioneel dockingapparaat of in een optionele externe
MultiBay die een schijf bevat die is geformatteerd als station C
2. Optische-schijfeenheid in de interne MultiBay (alleen bepaalde modellen) die een schijf
bevat die is geformatteerd als station C
3. Vaste schijf in de vaste-schijfruimte van de computer
4. Vaste schijf in een optioneel dockingapparaat of in een optionele externe MultiBay
OPMERKING: Omdat geen stationsaanduiding is toegekend aan de netwerkkaart, heeft het
wijzigen van de opstartvolgorde van een netwerkkaart geen gevolgen voor de stationsaanduidingen
van de andere apparaten.
142 Hoofdstuk 14 MultiBoot
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup
(Computerinstellingen)
De computer start alleen op vanaf een USB-apparaat of netwerkkaart als dat betreffende apparaat
eerst is ingeschakeld in Computerinstellingen.
Ga als volgt te werk om Computer Setup (Computerinstellingen) te starten en een USB-apparaat of
netwerkkaart te gebruiken als opstartapparaat:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key
for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. Om opstartbare media in USB-stations of in stations in een optioneel dockingapparaat in te
schakelen (alleen bepaalde modellen), gebruikt u een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om
Systeemconfiguratie > Apparaatconfiguraties te selecteren. Bevestig dat ondersteuning voor
oudere USB-systemen is geselecteerd.
OPMERKING: De optie USB-poort moet ingeschakeld zijn om ondersteuning voor oudere
USB-systemen te gebruiken. Dit is standaard ingeschakeld. Wanneer de poort uitgeschakeld
wordt, kunt u deze opnieuw activeren door Systeemconfiguratie > Poortopties en daarna
USB-poort te selecteren.
– of –
Als u een NIC-apparaat wilt inschakelen, selecteert u Systeemconfiguratie > Opstartopties en
selecteert u vervolgens Opstarten vanaf PXE interne netwerkadapter.
4. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
OPMERKING: Ga als volgt te werk om een NIC aan te sluiten op een PXE-server (Preboot
eXecution Environment) of RPL-server (Remote Program Load) zonder MultiBoot te gebruiken: druk
op esc wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het
scherm verschijnt en druk vervolgens snel op f12.
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup (Computerinstellingen) 143
Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen
Houd bij het wijzigen van de opstartvolgorde rekening met het volgende:
Als de computer opnieuw wordt opgestart nadat de opstartvolgorde is gewijzigd, probeert de
computer met de nieuwe opstartvolgorde op te starten.
In het geval dat er meer dan één soort opstartapparaat is, probeert de computer om op te
starten via het eerste van ieder type opstartapparaat (met uitzondering van optische apparaten).
Wanneer de computer bijvoorbeeld is aangesloten op een optioneel dockingapparaat (alleen
bepaalde modellen) dat een vaste schijf bevat, wordt deze vaste schijf weergegeven in de
opstartvolgorde als een USB vaste schijf. Indien het systeem probeert op te starten vanaf deze
USB-drive en dit mislukt, zal deze niet proberen opstarten op de vaste schijf in de
vasteschijfruimte. In plaats hiervan zal het proberen opstarten op het volgende type apparaat in
het opstartvolgordemenu. Wanneer er echter twee optische apparaten zijn, en het eerste
optische apparaat start niet op (ofwel omdat het geen media bevat of omdat de media geen
opstartschijf is) zal het systeem proberen opstarten op het tweede optische apparaat.
Als u de opstartvolgorde wijzigt, verandert u daarmee ook de logische stationsaanduidingen. Als
u bijvoorbeeld opstart vanaf een cd-romstation met daarin een in de vorm van station C
geformatteerde schijf, wordt dat cd-romstation station C en de vaste schijf in de vaste-
schijfruimte station D.
De computer wordt alleen opgestart vanaf een netwerkkaart als het apparaat is ingeschakeld in
het menu Ingebouwde apparaatopties van Computerinstellingen en als opstarten van dit
apparaat is ingeschakeld in het menu Opstartopties van Computerinstellingen. Opstarten vanaf
een netwerkkaart heeft geen invloed op de logische stationstoewijzingen omdat er geen
stationsaanduiding is gekoppeld aan de netwerkkaart.
Stations in een optioneel dockingapparaat (alleen bepaalde modellen) worden voor de
opstartvolgorde beschouwd als externe USB-apparaten.
144 Hoofdstuk 14 MultiBoot
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen
U kunt MultiBoot op de volgende manieren gebruiken:
Om een nieuwe opstartvolgorde die door de computer wordt gebruikt telkens wanneer deze
wordt opgestart in te stellen door de opstartvolgorde in Computerinstellingen te wijzigen.
Op dynamische wijzen het opstartapparaat kiezen door op esc te drukken wanneer ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt en
vervolgens op f9 drukken om het menu Boot Device Options (Opties opstartapparaat) te
openen.
Om MultiBoot Express te gebruiken om een variabele opstartvolgorde in te stellen. Bij deze
functie wordt u gevraagd om een opstartapparaat telkens wanneer de computer wordt
ingeschakeld of opnieuw wordt opgestart.
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computerinstellingen
Voer de volgende stappen uit om Computer Setup (Computerinstellingen) te starten en een volgorde
voor opstartapparaten in te stellen die wordt gebruikt telkens wanneer de computer wordt
ingeschakeld of opnieuw wordt opgestart:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key
for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen de lijst verouderde opstartvolgorde en
druk vervolgens op enter.
4. Gebruik een aanwijsapparaat om op de pijltoets omhoog te klikken om het apparaat omhoog te
verplaatsen in de opstartvolgorde, of druk op de +-toets.
– of –
Als u het apparaat omlaag wilt verplaatsen in de opstartvolgorde, klikt u op de pijltoets omlaag of
drukt u op de --toets.
5. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen 145
Dynamisch een opstartapparaat kiezen via F9
U kunt als volgt op dynamische wijze een opstartapparaat voor de huidige opstartprocedure kiezen:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor het startmenu) onderaan het scherm
verschijnt.
2. Open het menu Opties opstartapparaat door te drukken op f9.
3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om een opstartapparaat te selecteren en druk
vervolgens op enter.
De wijzigingen worden onmiddellijk geactiveerd.
MultiBoot Express instellen
Ga als volg te werk om Computer Setup (Computerinstellingen) te starten en het menu voor de
MultiBoot-opstartlocatie weer te geven telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of opnieuw
wordt opgestart:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key
for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) te selecteren en druk vervolgens op
enter.
4. In het veld Wachttijd Express Boot-menu (in seconden) voert u de tijd in in seconden waarin
u wilt dat de computer het opstartlocatiemenu weergeeft voordat het standaard naar de huidige
MultiBoot-instelling gaat. (Wanneer u 0 hebt geselecteerd, wordt het menu voor de opstartlocatie
van Express Boot niet weergegeven.)
5. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
146 Hoofdstuk 14 MultiBoot
Voorkeuren MultiBoot Express invoeren
Als het menu Express Boot wordt weergegeven tijdens het opstarten, hebt u de volgende
mogelijkheden:
Om een opstartapparaat uit het menu van Express Boot op te geven selecteert u uw voorkeur
binnen de opgegeven tijd en drukt u op enter.
Ter voorkoming dat de computer de huidige MultiBoot-instelling gebruikt, drukt u op een toets
voordat de wachttijd verstrijkt. De computer start niet op voordat u een opstartapparaat
selecteert en op enter drukt.
Om ervoor te zorgen dat de computer de huidige MultiBoot-instelling gebruikt, wacht u totdat de
wachttijd verstrijkt.
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen 147
15 Beheer en afdrukken
Client Management Solutions gebruiken
Client Management Solutions software biedt op standaarden gebaseerde oplossingen voor het
beheren van clientcomputers (gebruikerscomputers), variërend van desktopcomputers en
werkstations tot notebookcomputers en tablet-pc’s, in een netwerkomgeving.
Clientbeheer omvat de volgende basismogelijkheden en voorzieningen:
Initiële implementatie van software-image
Installatie van systeemsoftware op afstand
Beheer en updates van software
ROM-updates
Behouden en beveiligen van computermiddelen (de hardware en software die op de computer
zijn geïnstalleerd)
Foutberichten en herstel van bepaalde onderdelen van de systeemsoftware en -hardware
OPMERKING: De ondersteuning van specifieke functies die in dit onderdeel worden beschreven
kan variëren per model computer en/of de op de computer geïnstalleerde versie van de
beheersoftware.
Software-images configureren en distribueren
De computer wordt geleverd met een tevoren geïnstalleerde "image" van de systeemsoftware. Deze
initiële software-image wordt geconfigureerd tijdens de eerste installatie van de computer. Nadat de
software is "uitgepakt", is de computer klaar voor gebruik.
U kunt een eigen software-image op een van de volgende manieren implementeren (verspreiden):
Aanvullende softwareapplicaties installeren na het uitpakken van de vooraf geïnstalleerde
software-image
Hulpmiddelen voor de distributie van software gebruiken, zoals Altiris Deployment Solutions, om
de vooraf geïnstalleerde software te vervangen door een eigen software-image
Met een procedure voor "disk cloning" de inhoud van één vaste schijf naar een andere kopiëren
De methode die u daarvoor gebruikt, is afhankelijk van de technologische omgeving en processen
van uw organisatie.
148 Hoofdstuk 15 Beheer en afdrukken
OPMERKING: Het hulpprogramma Computer Setup (Computerinstellingen) en diverse andere
systeemvoorzieningen bieden aanvullende hulp bij configuratiebeheer, probleemoplossing,
energiebeheer en het herstel van systeemsoftware.
Software beheren en updaten
HP biedt verschillende hulpmiddelen voor het beheren en updaten van de software op
clientcomputers:
HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: Als u de HP Client Manager voor Altiris wilt downloaden of als u meer
informatie wilt over HP Client Manager voor Altiris, raadpleegt u de website van HP op
http://www.hp.com.
HP Client Configuration Manager (CCM) (alleen bepaalde modellen)
HP System Software Manager (SSM)
HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen)
HP Client Manager voor Altiris combineert ‘Intelligent Manageability’-technologie met software van
Altiris. HP Client Manager voor Altiris biedt superieure functionaliteit voor hardwarebeheer voor HP
apparaten:
Gedetailleerde overzichten van de hardware (voor activabeheer)
Observatie en diagnostiek door middel van System Checkup
Webtoegankelijke rapportage van bedrijfskritieke gegevens, zoals thermische waarschuwingen
en geheugenwaarschuwingen
Updaten op afstand van systeemsoftware, zoals apparaatstuurprogramma’s en het systeem-
BIOS
OPMERKING: Aanvullende functionaliteit wordt toegevoegd wanneer HP Client Manager voor
Altiris wordt gebruikt in combinatie met optionele software van Altiris Solutions (afzonderlijk
verkrijgbaar).
Als HP Client Manager voor Altiris (geïnstalleerd op een clientcomputer) wordt gebruikt in combinatie
met software van Altiris Solutions (geïnstalleerd op een beheercomputer), biedt HP Client Manager
voor Altiris extra beheerfunctionaliteit en gecentraliseerd hardwarebeheer van clientapparatuur voor
de volgende aspecten van de IT-levensduur:
Voorraad- en activabeheer
Softwarelicentiecontrole
Opsporing en rapportage van computers
Informatie over leasecontracten en controle vaste activa
Distributie en migratie van systeemsoftware
Windows-migratie
Systeemimplementatie
Migratie persoonlijkheid (persoonlijke instellingen gebruiker)
Client Management Solutions gebruiken 149
Helpdesk en probleemoplossing
Beheer van helpdesktickets
Probleemoplossing op afstand
Oplossing van problemen op afstand
Herstel client na noodsituatie
Software- en taakbeheer
Doorlopend clientbeheer
Distributie van HP-systeemsoftware
"Self-healing" van applicaties (het vermogen om bepaalde problemen met applicaties te
herkennen en te herstellen)
De software van Altiris Solutions biedt gebruiksvriendelijke functies voor softwaredistributie. HP Client
Manager voor Altiris ondersteunt communicatie met de software van Altiris Solutions, die kan worden
gebruikt voor de implementatie van nieuwe hardware of persoonlijkheidsmigratie naar een nieuw
besturingssysteem met behulp van gebruiksvriendelijke wizards. HP Client Manager voor Altiris kan
worden gedownload van de website van HP.
Als de software van Altiris Solutions wordt gebruikt in combinatie met HP System Software Manager
of HP Client Manager voor Altiris, kunnen beheerders tevens het systeem-BIOS en de
apparaatstuurprogramma's bijwerken vanaf een centrale console.
HP Client Configuration Manager (CCM) (alleen bepaalde modellen)
HP CCM automatiseert het beheer van software zoals besturingssystemen, programma’s, software-
updates en de content- en configuratie-instellingen om ervoor te zorgen dat de configuratie van alle
computers gehandhaafd blijft. Met deze geautomatiseerde beheeroplossingen kunt u software
beheren over de gehele levensduur van de computer.
Met CCM kunt u de volgende taken uitvoeren:
De hardware en software in allerlei verschillende platformen in kaart brengen
Een softwarepakket maken en een analyse van de gevolgen maken alvorens dit te distribueren
Beleidsconforme distributie en onderhoud van software uitvoeren op specifieke individuele
computers, werkgroepen of gehele computerpopulaties
De besturingssystemen, applicaties en content op verschillende computers vanaf een
willekeurige locatie controleren en beheren
CCM integreren met helpdesks en andere hulpmiddelen voor systeembeheer voor een
probleemloze afhandeling
De vruchten plukken van een gezamenlijke infrastructuur voor het beheren van software en
content op de standaardcomputers van alle zakelijke gebruikers binnen een netwerk
De schaal afstemmen op de behoeftes van het bedrijf
150 Hoofdstuk 15 Beheer en afdrukken
HP System Software Manager (SSM)
Met HP SSM kunt u op afstand en op meerdere systemen tegelijk systeemsoftware bijwerken.
Wanneer SSM wordt uitgevoerd op een clientcomputer, worden de versies van hardware en software
gedetecteerd en wordt geselecteerde software bijgewerkt vanuit een centrale locatie, die een filestore
wordt genoemd. Versies van stuurprogramma's die worden ondersteund door SSM worden op de
website van HP voor het downloaden van stuurprogramma's en op de cd Support Software
(Ondersteunende software) aangegeven met een speciaal pictogram. Als u het hulpprogramma SSM
wilt downloaden of als u meer informatie wilt over SSM, raadpleegt u de website van HP op
http://www.hp.com/go/ssm (alleen Engels).
Client Management Solutions gebruiken 151
16 Reinigingsrichtlijnen
Dit hoofdstuk bevat informatie over de beste praktijken en aanbevelingen met betrekking tot het veilig
reinigen en desinfecteren van de notebookcomputer of tablet-pc.
Reinigingsproducten
Gebruik de volgende producten voor het veilig reinigen en desinfecteren van de notebookcomputer of
tablet-pc.
Dimethylbenzylammoniumchloride met een maximum concentratie van 0,3 procent
(bijvoorbeeld, wegwerpdoekjes met bacteriedodend reinigingsmiddel. Deze doekjes zijn onder
veel merknamen in de handel verkrijgbaar.)
Glasreinigingsmiddel zonder alcohol
Water met milde zeepoplossing
Droge microvezel-reinigingsdoek of een zeemlap (statischvrije doek zonder olie)
Statischvrije veegdoekjes
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende reinigingsproducten niet:
Sterk aromatische oplosmiddelen, zoals aceton, ammoniumchloride, methyleenchloride en
koolwaterstoffen kunnen het oppervlak van de notebookcomputer of tablet-pc permanent
beschadigen.
Vezelachtig materiaal, zoals papieren doekjes, die de notebookcomputer of tablet-pc kunnen
bekrassen. In de loop van de tijd kunnen er vuildeeltjes en reinigingsmiddelen in de krassen
achterblijven.
152 Hoofdstuk 16 Reinigingsrichtlijnen
Reinigingsprocedures
Volg de in dit gedeelte beschreven procedures voor het veilig reinigen en desinfecteren van de
notebookcomputer of tablet-pc.
WAARSCHUWING! Om elektrische schokken of schade aan onderdelen te voorkomen, reinigt u de
notebookcomputer of tablet-pc niet wanneer deze ingeschakeld is. Schakel voordat u de
notebookcomputer of tablet-pc gaat reinigen de voeding van de notebookcomputer of tablet-pc uit
door de computer uit te schakelen, de externe voeding los te koppelen en vervolgens alle externe
apparaten met een eigen voeding los te koppelen.
VOORZICHTIG: Sproei geen reinigingsmiddelen of vloeistoffen rechtstreeks op een
notebookcomputer of tablet-pc. Als er vloeistoffen op de notebookcomputer of tablet-pc terecht
komen, kunnen er interne onderdelen beschadigd raken.
Beeldscherm reinigen
Veeg het display met een zacht, pluisvrij en met een alcoholvrij glasreinigingsmiddel bevochtigd
doekje schoon. Controleer of het display droog is voordat u de computer sluit.
Zijkanten en deksel reinigen
Gebruik voor het reinigen en desinfecteren van de zijkanten en het deksel een zachte microvezel-
doek of een zeemlap die bevochtigd is met een van de eerder genoemde reinigingsmiddelen, of
gebruik een aanvaardbaar bacteriedodend wegwerpdoekje.
OPMERKING: Verwijder wanneer u het deksel van de notebookcomputer reinigt, vuil door een
ronddraaiende beweging te maken.
Touchpad en toetsenbord reinigen
VOORZICHTIG: Zorg er tijdens het reinigen van het touchpad en toetsenbord voor dat er geen
vloeistoffen tussen de toetsen terecht komt. Als er vloeistoffen op de notebookcomputer of tablet-pc
terecht komen, kunnen er interne onderdelen beschadigd raken.
Gebruik voor het reinigen en desinfecteren van het touchpad en toetsenbord een zachte
microvezel-doek of een zeemlap die bevochtigd is met een van de eerder genoemde
reinigingsmiddelen, of gebruik een aanvaardbaar bacteriedodend wegwerpdoekje.
Om te voorkomen dat de toetsen vast komen te zitten en om vuil, pluizen en vuildeeltjes te
verwijderen, gebruikt u een spuitbus met perslucht en een rietje.
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuigeraccessoires om het toetsenbord te reinigen, om
het risico van een elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een
stofzuiger kan stofdeeltjes op het oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
Tablet-pc-pen en penhouder reinigen
Bevochtig een zacht microvezel-doekje of een zeemlap met een van de eerder genoemde
reinigingsmiddelen, of gebruik een aanvaardbaar bacteriedodend wegwerpdoekje.
U reinigt vuil van de pen door de pen omhoog en omlaag bewegend te wrijven.
Om de penhouder te reinigen maakt u met de pen een draaiende beweging rond de opening van
de penhouder.
Reinigingsprocedures 153
VOORZICHTIG: Plaats geen vloeistoffen of steek geen enkel materiaal anders dan de tablet-pc-
pen in de penhouder. De penhouder is niet afgeschermd van enkele interne elektronische onderdelen
van de tablet-pc.
154 Hoofdstuk 16 Reinigingsrichtlijnen
Index
A
aan/uit-knop, herkennen 5
Aan/uit-lampje, herkennen 4
aansluiten, externe
netvoedingsbron 68
Aanwijsapparaten
voorkeuren instellen 34
accu
plaatsen 69
terugplaatsen 76
verwijderen 69
voeding besparen 75
Accu
afvoeren 76
kalibreren 73
opbergen 76
opladen 71, 73
opnieuw opladen 75
Accu, herkennen 14
Accu, temperatuur 76
accu laden
maximaliseren 71
Acculampje 71
Acculampje, herkennen 9
accu-ontgrendelingen 69
accuontgrendelingen,
herkennen 10
Accuruimte 11, 14
Accuvoeding 68
afsluiten 77
Altiris Deployment Solutions 148
AMT Options (AMT-opties)
configuratie van AMT
ongedaan maken bij volgende
keer opstarten 140
Initiate Intel CIRA 140
ondersteuning van firmware-
voortgangsgebeurtenis 140
ondersteuning van USB-
sleutelvoorziening 140
prompt voor AMT Setup (Ctrl-
P) 140
terminalemulatiemodus 140
wijdlopigheid firmware 140
Antennes 12
Antennes voor draadloze
communicatie 12
Anti Theft (Diefstalpreventie) 135
antivirussoftware 114
Apparaatbeveiliging 112
Apparaatconfiguraties 136
apparaatstuurprogramma’s
HP-stuurprogramma´s 60
Microsoft, stuurprogramma's
60
opnieuw installeren 59
Apparaten voor draadloze
communicatie, typen 16
Applicatietoets, Windows 6, 7
Audioapparatuur, aansluiten van
externe 46
Audiofuncties controleren 47
audio-ingang (microfoon),
herkennen 12, 43
Audio-ingang (microfooningang),
herkennen 8
audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang),
herkennen 12, 43
Audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang),
herkennen 8
Auteursrecht 53
automatisch afspelen 52
Automatische DriveLock,
wachtwoord
invoeren 110
verwijderen 111
B
Back-upcentrum 126, 127
bd
afspelen 51, 57
verwijderen 54, 55
Bedrijfsnetwerk, verbinding 21
Beeldscherm
beeld, schakelen 37
helderheid instellen, hotkeys
37
reinigen 153
Beeldscherm, schakelen 37
Beheerderswachtwoord 105
Beschrijfbare media 64
Besparen, voeding 75
besturingssysteem 77
Besturingssysteem
label met certificaat van
echtheid van Microsoft 14
productcode 14
Beveiliging, draadloze
communicatie 19
beveiligingskabel,
bevestigingspunt, herkennen 9
Beveiligingsniveau instellen 140
BIOS-beheerderswachtwoord
135
BIOS-update
downloaden 122
installeren 122
Bluetooth
apparaat 16
label 15
Bluetooth-apparaat 23
Index 155
C
caps lock, herkennen 3
cd
afspelen 51, 57
verwijderen 54, 55
cd-station 82, 89
Certificaat van Echtheid, label 14
Codering 20
Compartiment
geheugenmodule 11
Computerinformatie 121
Computerinstellingen
instellen MultiBoot Express
146
opstartapparaten inschakelen
143
opstartvolgorde instellen 145
computer reageert niet 77
Computer Setup
BIOS-beheerderswachtwoord
106
menu File (Bestand) 134
menu Security (Beveiliging)
135
navigeren en selecteren 132
System Configuration
(Geavanceerd), menu 136
Computer Setup
(Computerinstellingen)
apparaatbeveiliging 112
DriveLock-wachtwoord 108
herstellen,
fabrieksinstellingen 133
Configureren, ExpressCards 92
connector, voeding 9
Controleren, audiofuncties 47
D
Digitale kaart
plaatsen 90
stopzetten 91
verwijderen 91
Diskettedrive 89
diskettestation 82
Disk Sanitizer 136
Distributie, software 148
draadloos netwerk (WLAN) 33
Draadloos netwerk (WLAN)
bedrijfsnetwerk, verbinding 21
benodigde apparatuur 19
beveiliging 19
definitie 16
effectief bereik 21
gebruiken 19
openbaar draadloos netwerk,
verbinding 21
verbinding maken met 21
Draadloosnetwerkmodule,
compartiment, herkennen 11
draadloze communicatie,
bedieningselementen
besturingssysteem 17
Connection Manager,
software 17
toets 17
Wireless Assistant, software
17
draadloze communicatie, label met
keurmerk 15
Draadloze communicatie, lampje
17
Draadloze communicatie, lampje,
herkennen 4
Draadloze communicatie,
pictogram 16
draadloze communicatie, sleutel,
herkennen 6, 7
DriveLock, automatisch 136
DriveLock-wachtwoord
beschrijving 108
instellen 108
invoeren 109
verwijderen 110
wijzigen 109
dvd
afspelen 51, 57
regio-instelling wijzigen 52
verwijderen 54, 55
Dvd, regio-instelling 52
dvd-station 82, 89
E
Energieschema's 66
Esc-toets, herkennen 6, 7
ExpressCard
beschermplaatje verwijderen
92
configureren 92
plaatsen 92
stopzetten 93
verwijderen 93
ExpressCard-slot, herkennen 9
Externe audioapparatuur,
aansluiten 46
Externe monitorpoort 48
externe monitorpoort, herkennen
9
externe schijfeenheid 82, 89
F
f11-herstel 130
File (Bestand), menu 134
Firewall 20
fn-toets 34
Fn-toets, herkennen 6, 7
functietoetsen, herkennen 6, 7,
34
G
Gebruikerswachtwoord 106
Geheugen, geheugenmodules
vervangen 96, 100
geheugenmodule
geheugenmoduleslot, primaire,
upgraden 100
plaatsen 101
terugplaatsen 96, 100
toevoegen 96
verwijderen 97, 101
Geheugenmodulecompartiment,
herkennen 11
Geïntegreerd apparaat
draadloze communicatie,
knop 139
modem 139
via LAN uit slaapstand halen
139
vingerafdruklezer 139
geïntegreerd toetsenblok, toetsen,
herkennen 6, 7
Geluidsvolume, aanpassen 44
geluid uit, sneltoets 44
H
Hardware, herkennen 1
HDMI-poort 37
Helderheid instellen, hotkeys 37
Help en ondersteuning, hotkey
37
156 Index
herstellen
fabrieksinstellingen 134
Security Defaults
(beveiligingsstandaarden)
140
vaste schijf 130
herstelpartitie 130
herstel van vaste schijf 130
Hibernationstand
activeren 65
beëindigen 65
hoofdtelefoon 12, 43
hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 12, 43
Hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 8
Hotkeys
gebruiken 36
geluid in- en uitschakelen 39
helderheid van beeldscherm
verhogen 37
helderheid van beeldscherm
verlagen 37
Help en ondersteuning
openen 37
schakelen tussen
beeldschermen 37
HP Client Configuration
Manager 149, 150
HP Client Manager voor Altiris
149
HP QuickLook 138
HP System Software Manager
149, 151
Hubs 87
I
Image, computer 148
in-/uitgangen
audio-ingang (microfoon) 43
audio-uitgang (hoofdtelefoon)
43
RJ-11 (modem) 8
RJ-45 (netwerk) 9
In-/uitgangen
audio-ingang (microfoon) 8
audio-uitgang (hoofdtelefoon)
8
ingebouwd apparaat
audioapparaat 139
Bluetooth-apparaat 139
geïntegreerde camera 139
interne luidsprekers 139
microfoon 139
network interface controller
(LAN) 139
omgevingslichtsensor 139
schakelen tussen LAN/WLAN
139
voedingsbewaking 139
WLAN-apparaat 139
WWAN-apparaat 139
Inschrijving bij HP SpareKey 135
Installatie, computer 1
Installatie van draadloos netwerk
19
Instellingen Computer Setup
herstellen,
fabrieksinstellingen 133
menu File (Bestand) 134
menu Security (Beveiliging)
135
navigeren en selecteren 132
System Configuration
(Geavanceerd), menu 136
Intel HT-technologie 138
Interferentie, minimaliseren 26
interne beeldschermschakelaar,
herkennen 5
Internetverbinding, instellen 19
K
kabel
LAN 33
modem 28
Kabels
USB 87
Kalibreren, accu 73
kennisgevingen
labels met keurmerken voor
draadloze communicatie 15
Kennisgevingen
label met goedkeuringen voor
modem 14
label met kennisgevingen 14
klep, onderste
terugplaatsen 98, 102
verwijderen 96
knoppen
touchpad 2
voeding 5
L
Label met goedkeuringen voor
modem 14
labels
Bluetooth 15
keurmerk voor draadloze
communicatie 15
Servicelabel 14
WLAN 15
Labels
certificaat van echtheid van
Microsoft 14
goedkeuringen voor modem
14
kennisgevingen 14
lampjes
accu 9
Caps Lock 3
draadloze communicatie 4
voeding 4
Leesbare media 64
Logische stationsaanduidingen
144
lokaal netwerk (LAN)
kabel aansluiten 33
vereiste kabel 33
luchthavenbeveiliging 80
Luidspreker, herkennen 4, 12, 43
M
mediabedieningselementen,
sneltoetsen 39
microfoon, herkennen 12, 43
Microfooningang (audio-ingang)
8
Microsoft certificaat van echtheid,
label 14
Minimaliseren, interferentie 26
modemkabel
aansluiten 28
ruisonderdrukkingscircuit 28
specifieke landen,
kabeladapter 29
Index 157
modemsoftware
locatie instellen/toevoegen 29
problemen met
reisverbinding 31
Monitor, aansluiten 48
monitorpoort, extern 9
Muis, extern
aansluiten 34
voorkeuren instellen 34
MultiBoot Express 141, 146
multicore-processor 138
Multimediacomponenten,
herkennen 42
multimediasoftware 45
N
Netsnoer 13
Netsnoer, herkennen 13
netvoedingsadapter
aansluiten 68
Netvoedingsadapter, herkennen
14
netvoedingsconnector,
herkennen 9
Netwerkbeveiligingscodes
netwerksleutel 25
SSID 25
Netwerkkaart als
opstartapparaat 143
netwerkkabel
aansluiten 33
ruisonderdrukkingscircuit 33
Netwerksleutel 25
Netwerkstatus, pictogram 16, 25
Network Service Boot (Opstarten
via netwerkservice) 143
numeriek toetsenblok 6, 7
num lock, extern toetsenblok 41
O
Onderdelen
aanvullende hardware 13
bovenkant 1
linkerkant 9
multimedia 12
onderkant 10
rechterkant 8
voorkant 7
Onderhoud
schijfdefragmentatie 81
schijfopruiming 81
ontgrendelingen, accu 10
oortelefoon 12, 43
Opbergen, accu 76
Openbaar draadloos netwerk,
verbinding 21
Opladen, accu 71, 73
Opstartapparaat, netwerkkaart
(NIC) 141
Opstartapparaten, inschakelen
143
opstartopties 136
opstartvolgorde 136
Opstartvolgorde wijzigen 145
Opties voor geïntegreerde
apparaten 139
optische schijf
gebruiken 50
verwijderen 54
optische-schijfeenheid
afspelen 57
Optische-schijfeenheid 82
optische-schijfeenheid,
herkennen 8
P
Parallelle poort, modus 137
Pictogrammen
draadloze communicatie 16
netwerkstatus 16, 25
Verbindingsbeheer 16
poorten
externe monitor 9, 48
HDMI 9
USB 8, 9
Poorten
USB 87
poortopties
1394-poort 140
eSATA-poort 140
parallelle poort 140
seriële poort 140
Poortopties
ExpressCard-slot 140
flash-medialezer 140
USB-poort 140
problemen met draadloos netwerk
oplossen 24
problemen oplossen
apparaatstuurprogramma’s 59
automatisch afspelen 58
extern beeldscherm 59
film afspelen 58
HP-
apparaatstuurprogramma’s
60
Microsoft,
apparaatstuurprogramma’s
60
modem 31
optische schijf, lade 55
optische schijfeenheid,
detectie 56
problemen met draadloos
netwerk 24
schijf branden 59
schijf wordt niet afgespeeld
57
Productcode 14
Productnaam en -nummer,
computer 14
Projector, aansluiten 48
PXE-server 143
Q
QuickLock, hotkey 38
R
Regiocode, dvd 52
reinigen
Beeldscherm 153
penhouder 153
tablet-pc-pen 153
toetsenbord 153
touchpad 153
reinigingsprocedures 153
reinigingsproducten 152
reinigingsrichtlijnen 152
Reizen met de computer
label met goedkeuringen voor
modem 14
RJ-11-modemconnector,
herkennen 8
RJ-45-netwerkconnector,
herkennen 9
Ruimten
accu 11
vaste schijf 11
158 Index
Ruimtes
accu 14
ruisonderdrukkingscircuit
modemkabel 28
netwerkkabel 33
S
Samengestelde video 37
SATA-apparaten (Serial Advanced
Technology Attachment)
AHCI (Advanced Host
Controller Interface) 137
IDE (Integrated Drive
Electronics) 137
Schijfdefragmentatie, software 81
schijfeenheden
diskette 82
dvd±r SuperMulti DL
LightScribe-station 49
dvd-rom 49
externe 82, 89
opstartvolgorde 136, 141
optische 82, 89
vaste 82, 89
Schijfeenheden
diskette 89
vaste 83, 84
Schijfmedia 64
Schijfopruiming, software 81
Schuifzone van het touchpad 2
SD Card-lezer, herkennen 8
Security (Beveiliging), menu
Always Prompt for HP
SpareKey Enrollment (Altijd
vragen om inschrijving bij
HP SpareKey) 135
Automatic DriveLock
(Automatische DriveLock)
136
DriveLock 135
HP SpareKey 135
HP SpareKey, inschrijving
135
instellen, BIOS-
beheerderswachtwoord 135
systeem-id’s 136
vingerafdruklezer resetten
135
wachtwoordbeleid 135
wachtwoord wijzigen 135
Serienummer, computer 14
Servicelabel 14
Slaapstand
activeren 64
beëindigen 64
Slaapstand, hotkey 38
sleutel voor draadloze
communicatie 17
slots
beveiligingskabel 9
ExpressCard 9
geheugen 95
geheugenmodule 11
WLAN 11
Snelladen secundaire accu 138
sneltoetsen
bedieningselementen voor
audio-cd of dvd 39
beschrijving 34
geluidsvolume verhogen 39
geluidsvolume verlagen 39
geluid uit 44
QuickLock activeren 38
slaapstand activeren 38
systeeminformatie
weergeven 36
sneltoetsen op toetsenbord,
herkennen 34
SoftPaqs, downloaden 124
Software
applicaties en
stuurprogramma's
bijwerken 124
BIOS-update 122
distributie 148
herstel 149
schijfdefragmentatie 81
schijfopruiming 81
updates 149
Wireless Assistant 18
specifieke landen,
modemkabeladapter 29
systeem
datum en tijd 134
Diagnostics (Diagnostische
gegevens) 134
id’s 136
informatie 134
ventilator 137
systeeminformatie
sneltoets 36
System Configuration
(Geavanceerd), menu 136
T
Taal, wijzigen in Computer
Setup 136
Temperatuur 76
toetsen
draadloze communicatie 6, 7
esc 7
fn 7
functie 6, 7
toetsenblok, geïntegreerd 6, 7
Windows-applicaties 7
Windows-logo 7
Toetsen
esc 6
fn 6
Windows-applicaties 6
Windows-logo 6
toetsenblok, extern
gebruiken 41
num lock 41
toetsenblok, geïntegreerd
gebruiken 40
in- en uitschakelen 40
schakelen tussen functies van
toetsen 40
Toetsenbord reinigen 153
touchpad
reinigen 153
Touchpad
gebruiken 34
Touchpad, herkennen 1
Touchpad-knop, herkennen 2
Touchpadschuifzone, herkennen
2
TXT (Trusted Execution
Technology) 138
U
UEFI-modus (Unified Extensible
Firmware Interface) 136
uitschakelen, computer 77
uitvoeren ingeschakeld 137
Updates, software 149
USB, ondersteuning voor oudere
systemen 88, 132, 137
Index 159
USB-apparaten
stopzetten 88
verwijderen 88
USB-apparatuur
aansluiten 87
beschrijving 87
USB-hubs 87
USB-kabel, aansluiten 87
USB-poort, met eigen voeding 89
USB-poorten, herkennen 8, 9, 87
V
vaste schijf
externe 82, 89
Vaste schijf
installeren 84
vervangen 83
Vasteschijfeenheid
vervangen 83
Vasteschijfruimte, herkennen 11
ventilatieopeningen, herkennen
9, 11
Verbinding maken met een
draadloos netwerk 21
Verbindingsbeheer, pictogram 16
Video-overdrachtstypen 37
virtualisatietechnologie 138
voeding
aansluiten 68
besparen 75
volume
geluid uit, sneltoets 44
sneltoetsen 44
voorzorgsmaatregelen, voor
afspelen 57
W
Wachtwoorden
beheerder 105
BIOS-beheerder 106
DriveLock 108
gebruiker 106
webcam
herkennen 43
Webcam, herkennen 12
webcameigenschappen,
aanpassen 62
Webcamlampje, herkennen 12
websites
HP System Software
Manager 151
Windows-applicatietoets,
herkennen 7
Windows-applicatietoets
herkennen 6
Windows-logotoets, herkennen 7
Windows-logotoets herkennen 6
Windows Vista, dvd met
besturingssysteem 130
Wireless Assistant, software 17
Wireless Assistant-software 18
WLAN-apparaat 15, 16, 19
WLAN-label 15
160 Index
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173

HP Compaq 420 Notebook PC Handleiding

Type
Handleiding