Canon EOS 2000D Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

Instructiehandleidingen (PDF-bestanden) en de software kunt
u downloaden vanaf de website van Canon (pag. 4, 315).
www.canon.com/icpd
Instructiehandleiding
NEDERLANDS
2
De EOS 2000D is een digitale spiegelreflexcamera met een uiterst
nauwkeurige CMOS-sensor met circa 24,1 effectieve megapixels,
DIGIC 4+, zeer accurate en snelle scherpstelling met 9 AF-punten,
circa 3,0 opnamen/seconden bij continue opname, Live View-opnamen,
Full High Definition (Full HD)-opnamekwaliteit voor films en Wi-Fi/NFC-
functie (draadloze communicatiefunctie).
Lees voordat u begint met opnamen maken het volgende
Lees eerst de “Veiligheidsmaatregelen” (pag. 20-22) en “Tips en
waarschuwingen voor het gebruik” (pag. 23-25) om slechte foto’s en
ongelukken te voorkomen. Lees deze handleiding zorgvuldig door om
ervoor te zorgen dat u de camera correct gebruikt.
Raadpleeg deze handleiding tijdens het gebruik om nog
verder vertrouwd te raken met de camera
Maak een aantal testopnamen terwijl u deze handleiding doorneemt en
bekijk het resultaat. U zult de camera dan beter begrijpen. Bewaar deze
handleiding op een veilige plaats zodat u deze later nog kunt
raadplegen.
De camera testen voor gebruik en aansprakelijkheid
Bekijk de opnamen nadat u deze hebt gemaakt en controleer of ze
goed zijn vastgelegd. Wanneer de camera of de geheugenkaart
gebreken vertoont en de opnamen niet kunnen worden vastgelegd of
naar een computer kunnen worden gedownload, is Canon niet
verantwoordelijk voor eventueel verlies of ongemak.
Copyright
Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik van
opnamen of auteursrechtelijk beschermde muziek en beelden op de
geheugenkaart voor andere doeleinden dan privégebruik. Ook kan het
maken van opnamen van bepaalde openbare optredens, exposities en
dergelijke zelfs voor privégebruik verboden zijn.
Inleiding
3
Controleer voordat u begint of alle onderstaande onderdelen van de
camera aanwezig zijn. Neem contact op met uw dealer als er iets
ontbreekt.
* Bij de acculader LC-E10E wordt een netsnoer geleverd.
Bij de camera is geen cd-rom met software, interfacekabel of HDMI-kabel
geleverd.
De meegeleverde instructiehandleidingen worden op de volgende pagina vermeld.
Als u een lenzenset hebt gekocht, dient u te controleren of de lenzen zijn
meegeleverd.
Bewaar bovengenoemde zaken zorgvuldig.
Raadpleeg het systeemschema voor items die afzonderlijk worden verkocht
(pag. 278).
Controlelijst onderdelen
Accu LP-E10
(met beschermdeksel)
Acculader LC-E10E*
Riem
Camera
(met oogschelp en cameradop)
Wanneer u Objectief instructiehandleidingen nodig hebt, downloadt u deze
van de website van Canon (pag. 4).
De Objectief instructiehandleidingen (PDF) zijn voor lenzen die apart
worden verkocht. Indien u de lenzenset koopt, komen sommige accessoires
die met de lens zijn meegeleverd mogelijk niet overeen met de accessoires
die in de instructiehandleiding voor de lens zijn weergegeven.
U kunt software voor eigen gebruik downloaden van de Canon-website
(pag. 315).
4
Verkorte handleiding
In dit boekje worden de basisbedieningen beschreven.
U vindt meer gedetailleerde instructiehandleidingen
(PDF-bestanden) op de website van Canon.
1 Download de instructiehandleidingen (PDF-bestanden).
Maak verbinding met internet en ga naar de volgende Canon-
website.
www.canon.com/icpd
Selecteer het land of de regio van uw verblijfplaats en download
de instructiehandleidingen.
Instructiehandleidingen die kunnen worden
gedownload
Camera-instructiehandleiding
Instructiehandleiding voor de draadloze functie
Verkorte handleiding
Objectief instructiehandleidingen
Software-instructiehandleidingen
2 Bekijk de instructiehandleidingen (PDF-bestanden).
Dubbelklik op een gedownloade instructiehandleiding
(PDF-bestand) om deze te openen.
Om de instructiehandleidingen (PDF-bestanden) te kunnen
weergeven, hebt u Adobe Acrobat Reader DC of een andere
Adobe PDF-viewer (bij voorkeur de nieuwste versie) nodig.
Adobe Acrobat Reader DC kunt u gratis downloaden van internet.
Raadpleeg het Help-gedeelte van de software voor meer
informatie over het gebruik van de PDF-weergavesoftware.
Instructiehandleidingen
De instructiehandleidingen (PDF-bestanden)
downloaden en bekijken
5
De volgende geheugenkaarten, ongeacht de capaciteit, kunnen in de
camera worden gebruikt: als de kaart nieuw is of eerder is
geformatteerd met een andere camera of computer, wordt het
aanbevolen dat u de kaart met deze camera formatteert (pag. 52).
SD-geheugenkaarten
SDHC-geheugenkaarten
SDXC-geheugenkaarten
Voor movie-opnamen moet u een SD-geheugenkaart met een hoge
capaciteit en SD Speed Class 6 “ ” of hoger gebruiken.
Als u voor het opnemen van films een kaart met een lage
schrijfsnelheid gebruikt, kan het zijn dat de movie niet goed wordt
opgeslagen. En als u een movie afspeelt op een kaart met een lage
leessnelheid, wordt de movie mogelijk niet goed weergegeven.
Ga naar de website van de fabrikant van de kaart als u de schrijf-/
leessnelheid van de kaart wilt weten.
Compatibele geheugenkaarten
Kaarten waarop movies kunnen worden opgeslagen
U kunt UHS-I-kaarten in de camera gebruiken, maar aangezien deze niet
compatibel zijn met de UHS-I-standaard, zijn de schrijf-/leessnelheden gelijk
aan maximaal SD Speed Class 10.
In deze handleiding verwijst “kaart” naar SD-geheugenkaarten,
SDHC-geheugenkaarten en SDXC-geheugenkaarten.
* Bij de camera is geen kaart voor het opslaan van foto’s of
movies geleverd. Deze dient u apart aan te schaffen.
6
Verkorte handleiding
1
Plaats de accu (pag. 36).
Zie pagina 34 voor meer informatie
over het opladen van de accu.
2
Plaats de kaart (pag. 36).
Plaats de kaart in de kaartsleuf met
het etiket naar de achterzijde van de
camera gericht.
3
Bevestig de lens (pag. 44).
Plaats de witte of rode
bevestigingsmarkering op de lens op
gelijke hoogte met de
bevestigingsmarkering van dezelfde
kleur op de camera om de lens te
bevestigen.
4
Stel de scherpstelmodusknop
op de lens in op <AF>
(pag. 44).
5
Zet de aan-uitschakelaar op
<1>
(pag. 39).
Zie pagina 41 wanneer het datum/
tijd/zone-instellingenscherm op het
LCD-scherm wordt weergegeven.
Witte markering Rode markering
7
Verkorte handleiding
6
Zet het programmakeuzewiel
op <A> (Scene Intelligent
Auto) (pag. 58).
Alle noodzakelijke camera-
instellingen worden automatisch
ingesteld.
7
Stel scherp op het onderwerp
(pag. 47).
Kijk door de zoeker en richt het
midden van de zoeker op het
onderwerp.
Druk de ontspanknop half in; de
camera stelt vervolgens scherp op
het onderwerp.
Indien nodig komt de ingebouwde
flitser tevoorschijn.
8
Maak de opname (pag. 47).
Druk de ontspanknop helemaal in
om de opname te maken.
9
Bekijk de opname.
Het vastgelegde beeld wordt
ongeveer 2 seconden op het LCD-
scherm weergegeven.
Druk op de knop <x> om de
opname nogmaals weer te geven
(pag. 83).
Zie “Live View-opnamen” voor het maken van opnamen terwijl u op
het LCD-scherm kijkt (pag. 139).
Zie “Opnamen weergeven” voor het bekijken van de opnamen die
u tot nu toe hebt gemaakt (pag. 83).
Ga voor meer informatie over het verwijderen van een opname
naar “Opnamen wissen” (pag. 230).
8
Pictogrammen in deze handleiding
<6> : Het hoofdinstelwiel.
<W><X><Y><Z> : De pijltjestoetsen <S> naar boven, beneden,
links en rechts.
<0> : De instelknop.
0, 9, 7, 8 : Hiermee wordt aangeduid dat elke functie,
nadat u de knop hebt losgelaten,
circa 4, 6, 10 of 16 seconden actief blijft.
* In aanvulling op bovenstaande punten worden de pictogrammen en symbolen
die op de cameraknoppen worden gebruikt en op het LCD-scherm worden
weergegeven, ook in deze handleiding gebruikt bij het bespreken van de
relevante handelingen en functies.
3 : Hiermee wordt verwezen naar een functie die u kunt
instellen door op de knop <M> te drukken en de
instellingen daarvan te wijzigen.
M : Dit pictogram rechts boven de paginatitel geeft aan dat
de functie alleen in de creatieve modi (pag. 30)
beschikbaar is.
(pag. **) : Verwijzing naar pagina(’s) met meer informatie.
: Waarschuwing om opnameproblemen te voorkomen.
: Aanvullende informatie.
: Tips en advies voor betere opnamen.
: Problemen oplossen.
Basis-uitgangspunten en voorbeeldfoto’s
Bij alle handelingen die in deze handleiding worden beschreven,
wordt ervan uitgegaan dat de aan-uitschakelaar is ingesteld op
<1> (pag. 39).
Er wordt aangenomen dat alle menu-instellingen en aangepaste
functies op de standaardinstellingen zijn ingesteld.
Ter verduidelijking is er in de afbeeldingen van de instructies een
EF-S18-55mm f/3.5-5.6 IS II-objectief op de camera bevestigd.
De voorbeeldfoto’s die in deze handleiding worden gebruikt, zijn
slechts ter illustratie om de effecten duidelijker te laten zien.
Symbolen en afspraken die in deze
handleiding worden gebruikt
9
Hoofdstukken
Inleiding
2
Aan de slag
33
Basisfuncties voor het maken en weergeven
van opnamen
57
Creatieve opnamen
85
Opnamefuncties voor gevorderden
107
Opnamen maken met het LCD-scherm
(Live View-opnamen)
139
Movie-opnamen
159
Handige functies
183
Opnamen weergeven
207
Opnamen naverwerken
235
Beelden afdrukken
241
De camera aanpassen aan uw voorkeuren
257
Referentie
269
Verkorte softwarehandleiding/
Opnamen downloaden naar een computer
313
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
10
Inhoudsoverzicht
Opname
Automatisch opnamen maken
pag. 57-82
(Basismodi)
Continue opnamen maken
pag. 102
(
i
Continue opname)
Een opname van uzelf maken
pag. 103
(
j
Zelfontspanner)
in een groep
De actie bevriezen
pag. 108
(
s
AE met sluitertijdvoorkeuze)
De actie onscherp maken
De achtergrond onscherp maken
pag. 64
(
C
Creative Auto)
De achtergrond scherp houden
pag. 110
(
f
AE met diafragmavoorkeuze)
De helderheid van de opname
pag. 116
(Belichtingscorrectie)
aanpassen (belichting)
Opnamen maken bij weinig licht
pag. 58
,
104
(
D
Flitsfotografie)
pag. 92
(Instelling ISO-snelheid)
Opnamen maken zonder flitser
pag. 63
(
7
Flitser uit)
pag. 75
(
b
Flitser uit)
Avonds vuurwerk fotograferen
pag. 114
(Bulb-belichting)
Opnamen maken terwijl u op
pag. 139
(
A
Live View-opnamen)
het LCD-scherm kijkt
Movies opnemen
pag. 159
(
k
Movie-opname)
Beeldkwaliteit
Opnamen maken met beeldeffecten
pag. 95
(Beeldstijl)
die bij het onderwerp passen
Een opname groot afdrukken
pag. 88
(
73
,
83
,
1
)
11
Veel opnamen maken
pag. 88
(
7
a
,
8
a
,
b
,
c
)
Scherpstellen
Het scherpstelpunt wijzigen
pag. 99
(
S
AF-puntselectie)
Opnamen maken van een
pag. 70
,
98
(AI Servo AF)
bewegend onderwerp
Weergave
De opnamen bekijken
pag. 83
(
x
Weergave)
op de camera
Snel opnamen zoeken
pag. 208
(
H
Indexweergave)
pag. 209
(
I
Door opnamen navigeren)
Opnamen classificeren
pag. 212
(Classificaties)
Voorkomen dat belangrijke
pag. 228
(
K
Wisbeveiliging)
opnamen per ongeluk worden gewist
Overbodige opnamen verwijderen
pag. 230
(
L
Verwijderen)
Foto’s en movies automatisch
pag. 222
(Diavoorstelling)
weergeven
De foto’s of movies op een
pag. 226
(Tv-toestel)
tv-toestel bekijken
De helderheid van het
pag. 185
(Helderheid van het LCD-scherm)
LCD-scherm instellen
Speciale effecten op beelden
pag. 236
(Creatieve filters)
toepassen
Afdrukken
Eenvoudig opnamen afdrukken
pag. 241
(Direct printen)
12
Voeding
Accu
• Opladen pag. 34
• Plaatsen/verwijderen pag. 36
• Accuniveau pag. 40
Gewoon stopcontact pag. 270
Automatisch
uitschakelen pag. 39
Kaarten
Plaatsen/verwijderen pag. 36
Formatteren pag. 52
Ontspan sluiter
zonder kaart pag. 184
Lens
Bevestigen/
verwijderen pag. 44
In- en uitzoomen pag. 45
Basisinstellingen
Dioptrische
aanpassing pag. 46
Taal pag. 43
Datum/tijd/zone pag. 41
Pieptoon pag. 184
LCD uit/aanknop pag. 197
LCD-helderheid
LCD-scherm
aanpassen pag. 185
Opnamen opslaan
Een map maken
en selecteren pag. 186
Bestandsnummering pag. 188
Beeldkwaliteit
Opnamekwaliteit pag. 88
Beeldstijl pag. 95
Witbalans pag. 131
Kleurruimte pag. 137
Functies voor
kwaliteitsverbetering
• Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid) pag. 123
• Correctie helderheid
randen pag. 124
• Ruisreductie voor lange
belichtingstijden pag. 262
• Ruisreductie voor
hoge ISO-snelheden pag. 263
• Lichte tonen prioriteit pag. 263
AF
AF-bediening pag. 97
AF-puntselectie pag. 99
Handmatige
scherpstelling pag. 101
Transport
Transportmodus pag. 28
Continue opname pag. 102
Zelfontspanner pag. 103
Maximale
opnamereeks pag. 90
Opname
Opnamemodus pag. 30
ISO-snelheid pag. 92
Uitleg pag. 55
Bulb pag. 114
Meetmethode pag. 115
Quick Control pag. 48
Functie-index
13
Functie-index
Belichting
Belichtingscorrectie pag. 116
AEB pag. 118
AE-vergrendeling pag. 120
Flitser
Ingebouwde flitser pag. 104
• Flitsbelichtings-
correctie pag. 117
• FE-vergrendeling pag. 121
Externe flitser pag. 272
Flitsbesturing pag. 198
Live View-opnamen
Live View-opnamen pag. 139
Methoden voor
automatisch
scherpstellen pag. 148
Aspect ratio pag. 146
Raster pag. 145
Quick Control pag. 144
Movie-opname
Movie-opname pag. 159
Geluidsopname pag. 178
Raster pag. 179
Handmatige
belichting pag. 162
Quick Control pag. 167
Video snapshot pag. 170
Weergave
Opnameweergavetijd pag. 184
Weergave van
één opname pag. 83
Weergave met
opname-informatie pag. 232
Indexweergave pag. 208
Door opnamen navigeren
(Opnamesprong) pag. 209
Vergrote weergave pag. 210
Beeld roteren pag. 211
Classificatie pag. 212
Movieweergave pag. 218
Eerste/laatste beeld uit
movie verwijderen pag. 220
Diavoorstelling pag. 222
Opnamen op een
tv-toestel bekijken pag. 226
Beveiligen pag. 228
Wissen pag. 230
Quick Control pag. 214
Opnamen bewerken
Creatieve filters pag. 236
Formaat wijzigen pag. 239
Afdrukken
PictBridge pag. 244
Printopties (DPOF) pag. 251
Fotoboek instellen pag. 255
Aanpassen
Aangepaste
functies (C.Fn) pag. 258
My Menu pag. 267
Software
Verkorte
softwarehandleiding pag. 314
Software-instructie-
handleidingen pag. 316
Draadloze functies
Instructiehandleiding voor de
draadloze functie
14
1
Inleiding 2
Controlelijst onderdelen.................................................................... 3
Instructiehandleidingen .................................................................... 4
Compatibele geheugenkaarten ........................................................ 5
Verkorte handleiding......................................................................... 6
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt ... 8
Hoofdstukken ................................................................................... 9
Inhoudsoverzicht ............................................................................ 10
Functie-index.................................................................................. 12
Veiligheidsmaatregelen .................................................................. 20
Tips en waarschuwingen voor het gebruik ..................................... 23
Nomenclatuur ................................................................................. 26
Aan de slag 33
De accu opladen ............................................................................ 34
De accu en kaart plaatsen en verwijderen ..................................... 36
De camera inschakelen.................................................................. 39
De datum, tijd en tijdzone instellen................................................. 41
De interfacetaal selecteren............................................................. 43
Een lens bevestigen en verwijderen............................................... 44
Basisbediening ............................................................................... 46
Q Quick Control voor opnamefuncties.......................................... 48
3 Menubewerkingen................................................................ 50
De kaart formatteren ...................................................................... 52
Wisselen van scherm op het LCD-scherm ..................................... 54
Uitleg .............................................................................................. 55
Inhoudsopgave
15
Inhoudsopgave
3
2
Basisfuncties voor het maken en weergeven
van opnamen 57
A Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto).......58
A Volautomatische technieken (Scene Intelligent Auto) ..............61
7 De flitser uitschakelen...............................................................63
C Creative Auto-opnamen............................................................64
2 Portretfoto’s maken....................................................................67
3 Landschapsfoto’s maken ..........................................................68
4 Close-ups maken.......................................................................69
5 Opnamen maken van bewegende onderwerpen......................70
P Voedsel fotograferen ..................................................................71
6 Nachtportretten maken ..............................................................72
Q Quick Control.............................................................................74
Opname met sfeerselectie ..............................................................76
Opname via licht of scènetype........................................................80
x Opnamen weergeven................................................................83
Creatieve opnamen 85
d: AE-programma..........................................................................86
De opnamekwaliteit instellen ..........................................................88
i: De ISO-snelheid aanpassen aan het lichtniveau ....................92
A Optimale opnamekenmerken voor het onderwerp
selecteren (Beeldstijl) .............................................................95
f: De AF-bediening wijzigen (automatische scherpstelling).........97
S Het AF-punt selecteren.............................................................99
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld ...........101
MF: Handmatige focus ...............................................................101
i Continue opname ....................................................................102
j De zelfontspanner gebruiken...................................................103
D De ingebouwde flitser gebruiken...............................................104
Inhoudsopgave
16
5
4
Opnamefuncties voor gevorderden 107
s: De beweging van het onderwerp vastleggen........................ 108
f: De scherptediepte wijzigen ...................................................110
Scherptedieptecontrole...............................................................112
a: Handmatige belichting ............................................................113
q De meetmethode wijzigen.......................................................115
Belichtingscorrectie instellen .........................................................116
Bracketing met automatische belichting (AEB) .............................118
A De belichting vergrendelen ..................................................... 120
A De flitsbelichting vergrendelen................................................ 121
Helderheid en contrast automatisch corrigeren
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) .............. 123
De donkere hoeken van de opname corrigeren ........................... 124
A Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeuren
(Beeldstijl) ............................................................................ 126
A Favoriete opnamekenmerken vastleggen (Beeldstijl) .......... 129
B: Aanpassen aan de lichtbron (Witbalans) ............................. 131
u De kleurtoon voor de lichtbron aanpassen.............................. 135
Het bereik van reproduceerbare kleuren instellen
(Kleurruimte)................................................................................. 137
Opnamen maken met het LCD-scherm
(Live View-opnamen) 139
A Opnamen maken met het LCD-scherm ................................. 140
Instellingen voor de opnamefunctie.............................................. 144
Menufunctie-instellingen............................................................... 145
Scherpstellen met AF (AF-methode)............................................ 148
MF: Handmatige scherpstelling.................................................... 156
17
Inhoudsopgave
7
6
Movie-opnamen 159
k Movies opnemen ....................................................................160
Opnamen maken met automatische belichting ..........................160
Opnamen maken met handmatige belichting.............................162
Instellingen voor de opnamefunctie ..............................................167
Het movie-opnameformaat instellen .............................................168
Videosnapshots maken.................................................................170
Menufunctie-instellingen ...............................................................176
Handige functies 183
Handige functies ...........................................................................184
De pieptoon uitzetten .................................................................184
Kaartwaarschuwing....................................................................184
De opnameweergavetijd instellen ..............................................184
De tijd voor automatische uitschakeltijd instellen.......................185
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen ........................185
Een map maken en selecteren ..................................................186
Methoden voor bestandsnummering..........................................188
Copyrightinformatie instellen......................................................190
Staande beelden automatisch roteren........................................192
Camera-instellingen controleren ................................................193
De standaardinstellingen van de camera herstellen ..................194
Het LCD-scherm in-/uitschakelen...............................................197
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen ......197
De flitser instellen..........................................................................198
Stofwisdata toevoegen..................................................................202
Handmatige sensorreiniging .........................................................204
Inhoudsopgave
18
10
9
8
Opnamen weergeven 207
x Snel opnamen zoeken............................................................ 208
u/y Vergrote weergave ............................................................. 210
b De opname roteren ..................................................................211
Classificaties instellen .................................................................. 212
Q Snel instellen voor weergave.................................................. 214
k Genieten van movies ............................................................. 216
k Movies afspelen ..................................................................... 218
X De eerste en laatste beelden van een movie bewerken ......... 220
Diavoorstelling (automatische weergave) .................................... 222
Beelden op een tv-toestel bekijken .............................................. 226
K Beelden beveiligen ................................................................. 228
L Opnamen wissen..................................................................... 230
B Weergave met opname-informatie ...................................... 232
Opnamen naverwerken 235
U Creatieve filters toepassen ..................................................... 236
S Het formaat van JPEG-beelden wijzigen................................ 239
Beelden afdrukken 241
Het afdrukken voorbereiden ......................................................... 242
w Afdrukken............................................................................... 244
De opname bijsnijden ................................................................ 249
W Digital Print Order Format (DPOF) ......................................... 251
W Voor DPOF geselecteerde opnamen direct printen................ 254
p Beelden selecteren voor een fotoboek .................................... 255
19
Inhoudsopgave
13
12
11
De camera aanpassen aan uw voorkeuren 257
Aangepaste functies instellen .......................................................258
Persoonlijke voorkeuze-instellingen..............................................260
C.Fn I: Belichting........................................................................260
C.Fn II: Beeld .............................................................................262
C.Fn III: Autofocus/transport ......................................................264
C.Fn IV: Bediening/overig ..........................................................265
My Menu vastleggen.....................................................................267
Referentie 269
Een gewoon stopcontact gebruiken..............................................270
F Een afstandsbediening gebruiken.............................................271
Externe Speedlites........................................................................272
H Eye-Fi-kaarten gebruiken........................................................273
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus ..............276
Systeemschema ...........................................................................278
Menu-instellingen..........................................................................280
Problemen oplossen .....................................................................286
Foutcodes .....................................................................................298
Specificaties ..................................................................................299
Verkorte softwarehandleiding/
Opnamen downloaden naar een computer 313
Verkorte softwarehandleiding........................................................314
De software-instructiehandleidingen (PDF-bestanden)
downloaden en bekijken ...............................................................316
Opnamen downloaden naar een computer...................................317
Index .............................................................................................319
20
Zorg dat u deze veiligheidsmaatregelen leest om het product veilig te
kunnen gebruiken.
Houd u aan deze veiligheidsmaatregelen om te voorkomen dat de
gebruiker van het product of anderen verwondingen of letsel oplopen.
Veiligheidsmaatregelen
WAARSCHUWING:
Hiermee wordt gewezen op het risico
van ernstig letsel of levensgevaar.
Houd het product buiten bereik van jonge kinderen.
Een draagriem rond de nek van een persoon wikkelen kan leiden tot verwurging.
Het inslikken van onderdelen of meegeleverde items van camera’s of accessoires is gevaarlijk.
Roep onmiddellijk medische hulp in als deze wordt ingeslikt.
Het is gevaarlijk om de batterij in te slikken. Roep onmiddellijk medische hulp in als deze wordt
ingeslikt.
Gebruik alleen stroombronnen waarvan in deze gebruiksaanwijzing wordt aangegeven dat ze
bedoeld zijn voor gebruik met dit product.
Demonteer of wijzig het product niet.
Stel het product niet bloot aan harde schokken of trillingen.
Raak geen blootgelegde interne onderdelen aan.
Stop onmiddellijk met het gebruik van het product in geval van vreemde omstandigheden, zoals
de aanwezigheid van rook of een vreemde geur.
Gebruik geen organische oplosmiddelen zoals alcohol, wasbenzine of verfverdunner om het
product schoon te maken.
Maak het product niet nat. Stop geen vreemde voorwerpen of vloeistoffen in het product.
Stel het product niet bloot aan hoge waterdruk en laat het product niet nat worden door grote
hoeveelheden vloeistof. Stop geen vreemde voorwerpen of vloeistoffen in het product.
Stop geen vreemde voorwerpen of vloeistoffen in het product.
Gebruik het product niet waar mogelijk ontvlambare gassen aanwezig zijn.
Dit kan een elektrische schok, explosie of brand veroorzaken.
Laat een lens of camera met bevestigde lens niet blootliggen zonder dat de lensdop is
bevestigd.
De lens kan het licht bundelen en brand veroorzaken.
Kijk niet door de zoeker naar een sterke lichtbron, zoals de zon op een heldere dag of lasers en
andere sterke kunstmatige lichtbronnen.
Dit kan uw gezichtsvermogen beschadigen.
Raak het product niet aan tijdens onweer als de stekker in het stopcontact zit.
Dit kan een elektrische schok veroorzaken.
Neem de volgende veiligheidsmaatregelen in acht wanneer u in de winkel verkrijgbare batterijen
of bijgeleverde batterijen gebruikt.
Gebruik batterijen alleen voor het product waarvoor ze bedoeld zijn.
Verwarm batterijen niet en stel ze niet bloot aan vuur.
Laad batterijen alleen op met goedgekeurde batterijladers.
Stel de polen niet bloot aan vuil en zorg ervoor dat ze niet in contact komen met metalen
pennen of andere metalen voorwerpen.
Gebruik geen lekkende batterijen.
Breng tape of ander isolatiemateriaal aan over de polen van de batterijen voordat u batterijen
weggooit.
Dit kan een elektrische schok, explosie of brand veroorzaken.
Indien een batterij lekt en het materiaal in contact komt met uw huid of kleding, dient u de
blootgestelde huid of kleding grondig af te spoelen met stromend water. In geval van contact met de
ogen dient u de ogen grondig te spoelen met ruime hoeveelheden stromend water en onmiddellijk
medische hulp in te roepen.
21
Veiligheidsmaatregelen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht wanneer u een batterijlader of
voedingsadapter gebruikt.
Verwijder regelmatig met een droge doek eventueel stof dat zich op de stekker en het
stopcontact ophoopt.
Steek de stekker van het product niet met natte handen in het stopcontact en haal de stekker
niet met natte handen uit het stopcontact.
Gebruik het product niet als de stekker niet volledig in het stopcontact is gestoken.
Stel de stekker en de polen niet bloot aan vuil en zorg ervoor dat ze niet in contact komen met
metalen pennen of andere metalen voorwerpen.
Raak tijdens onweer de batterijlader of de voedingsadapter niet aan als de stekker in het
stopcontact zit.
Plaats geen zware voorwerpen op het netsnoer. Beschadig, breek of wijzig het netsnoer niet.
Wikkel het product tijdens gebruik of kort na gebruik, wanneer het product nog steeds warm is,
niet in doeken of andere materialen.
Haal de stekker van het product niet uit het stopcontact door aan het snoer te trekken.
Laat het product niet gedurende lange tijd aangesloten blijven op een stroombron.
Laad batterijen niet op bij temperaturen buiten het bereik van 6-40 °C.
Dit kan een elektrische schok, explosie of brand veroorzaken.
Zorg ervoor dat het product tijdens het gebruik niet langdurig in aanraking komt met hetzelfde
stukje huid.
Dat kan resulteren in eerstegraads brandwonden, rode huid of blaren, zelfs als het product niet
warm aanvoelt. Het gebruik van een statief of gelijksoortige apparatuur wordt aanbevolen wanneer
de camera wordt gebruikt op warme plaatsen of voor mensen met bloedcirculatiestoornissen of een
minder gevoelige huid.
Volg aanwijzingen op om het gebruik uit te schakelen op locaties waar het gebruik ervan
verboden is.
Als u dit niet doet kunt u storingen in andere apparatuur veroorzaken als gevolg van
elektromagnetische golven. Dit kan zelfs ongelukken veroorzaken.
Voorkom brand, oververhitting, lekkage van chemische stoffen, explosies en elektrische
schokken door de onderstaande veiligheidsmaatregelen op te volgen:
Zorg ervoor dat u de plus- en minzijde van de accu in de juiste richting plaatst.
Houd snoeren altijd uit de buurt van hittebronnen.
Door de hitte kan het snoer vervormen en het isolatiemateriaal smelten, wat brand of elektrische
schokken kan veroorzaken.
Flits niet in het gezicht van bestuurders van een auto of een ander voertuig.
Door de verblinding kunt u een ongeluk veroorzaken.
Gebruik de apparatuur niet in een vochtige of stoffige ruimte en berg deze hier ook niet op.
Houd de accu weg van metalen voorwerpen en berg deze op in de beschermende afdekking om
kortsluiting te voorkomen.
Zo voorkomt u brand, oververhitting, elektrische schokken en brandwonden.
Voorkom brand en elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen in acht
te nemen:
Sluit niet te veel stekkers aan op één stopcontact.
Gebruik geen snoeren waarvan de draad kapot is of het isolatiemateriaal beschadigd is.
Sluit de accu niet rechtstreeks aan op een stopcontact of de sigarettenaansteker van een auto.
De accu kan dan gaan lekken of exploderen of er kan oververhitting optreden, wat vervolgens kan
leiden tot brand, brandwonden of letsel.
Wanneer het product door kinderen gebruikt gaat worden, moet een volwassene eerst goed
uitleggen hoe het product moet worden gebruikt. Houd toezicht op kinderen terwijl ze het
product gebruiken.
Onjuist gebruik kan leiden tot een elektrische schok of letsel.
Veiligheidsmaatregelen
22
VOORZICHTIG:
Hiermee wordt gewezen op het risico op
letsel.
Gebruik de flitser niet in de buurt van de ogen.
Dit kan pijn doen aan de ogen.
De draagriem is alleen bedoeld voor gebruik op het lichaam. Wanneer u de
draagriem met een bevestigd product aan een haak of ander voorwerp hangt, kan
het product beschadigd raken. Schud daarnaast niet met het product en stel product
niet bloot aan harde schokken.
Oefen geen sterke druk uit op de lens en voorkom dat voorwerpen de lens raken.
Dit kan letsel of schade aan het product veroorzaken.
De flitser geeft tijdens het flitsen bijzonder veel warmte af. Houd vingers, andere
delen van uw lichaam en voorwerpen uit de buurt van de flitser terwijl u foto’s maakt.
Dit kan brandwonden of een storing in de flitser tot gevolg hebben.
Laat het product niet achter op locaties die worden blootgesteld aan extreem hoge
of lage temperaturen.
Het product kan extreem heet/koud worden en brandwonden of letsel veroorzaken
wanneer het wordt aangeraakt.
Bevestig het product alleen op een statief dat stevig genoeg is.
Draag het product niet wanneer het op een statief is bevestigd.
Dit kan letsel of een ongeluk veroorzaken.
Kijk niet langdurig naar het scherm of door de zoeker.
Dit kan symptomen veroorzaken die vergelijkbaar zijn met wagenziekte. Stop in dat
geval onmiddellijk met het gebruik van het product en rust enige tijd voordat u het
gebruik hervat.
Raak geen onderdelen aan de binnenkant van het product aan.
Dit kan letsel veroorzaken.
23
Omgaan met de camera
Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel
deze niet bloot aan fysieke schokken.
De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Neem
direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center als u de
camera per ongeluk in het water laat vallen. Droog de camera af met een
schone, droge doek als er waterspatten op zijn gekomen. Wrijf de camera
grondig schoon met een licht vochtige doek als deze in aanraking is
gekomen met zoute lucht.
Houd de camera buiten het bereik van apparaten met sterke magnetische
velden, zoals magneten of elektrische motoren. Houd de camera eveneens
uit de buurt van apparaten die sterke radiogolven uitzenden, zoals grote
antennes. Sterke magnetische velden kunnen storingen veroorzaken en
beeldgegevens beschadigen.
Laat de camera niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een
auto die in direct zonlicht staat.
De camera bevat elektronische precisieschakelingen. Probeer de camera
nooit zelf te demonteren.
Blokkeer de ingebouwde flitser of het spiegelmechanisme niet met uw vinger
of iets anders. Als u dit toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Gebruik alleen een in de handel verkrijgbaar blaasbuisje om stof van de
lens, zoeker, reflexspiegel, het matglas enzovoort te blazen. Gebruik geen
reinigingsmiddelen die organische oplosmiddelen bevatten om de
camerabehuizing of lens schoon te vegen. Neem voor het verwijderen van
hardnekkig vuil contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Raak de elektrische contactpunten van de camera nooit met uw vingers aan.
Als u dat wel doet, kunnen de contactpunten gaan roesten. Roest op de
contactpunten kan ertoe leiden dat de camera niet goed meer functioneert.
Als de camera plotseling van een koude in een warme omgeving
terechtkomt, kan zich condens vormen op de camera en op de inwendige
delen. Voorkom condensvorming door de camera eerst in een afgesloten
plastic tas te plaatsen. Zorg ervoor dat de camera is aangepast aan de
hogere temperatuur voordat u de camera uit de tas haalt.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
24
Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt
u beschadiging van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert
u de lens, de kaart en de accu uit de camera. Wacht tot de condens is
verdampt voordat u de camera gebruikt.
Verwijder de accu en berg de camera op een koele, droge en goed
geventileerde plaats op als u de camera gedurende langere tijd niet gaat
gebruiken. Ook als de camera is opgeborgen, moet u de ontspanknop zo nu
en dan enkele malen bedienen om te controleren of de camera nog goed
functioneert.
Vermijd opslag op plaatsen waar chemicaliën worden gebruikt die oxidatie
en corrosie veroorzaken, zoals in een laboratorium.
Als de camera langere tijd niet is gebruikt, test u alle functies voordat u de
camera weer gaat gebruiken. Als u de camera langere tijd niet hebt gebruikt
en opnamen wilt gaan maken van een belangrijke gebeurtenis, bijvoorbeeld
een reis naar het buitenland, is het raadzaam de camera te laten controleren
bij het dichtstbijzijnde Canon Service Center of zelf te controleren of de
camera goed functioneert.
Als u lange tijd achtereen continue opnamen, Live View-opnamen of movie-
opnamen maakt, kan de camera heet worden. Dit is geen defect.
Een felle lichtbron binnen of buiten het beeldgebied kan reflecties
veroorzaken.
LCD-scherm
Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie
en meer dan 99,99% effectieve pixels heeft, kunnen er onder de
0,01% resterende pixels enkele dode pixels voorkomen die in dezelfde kleur,
bijvoorbeeld zwart of rood, worden weergegeven. Dode pixels zijn geen
defect. De dode pixels zijn ook niet van invloed op de vastgelegde opnamen.
Als het LCD-scherm lange tijd aan blijft staan, kan het scherm inbranden en
zijn er restanten van de eerdere weergave te zien. Dit is echter een tijdelijk
effect dat verdwijnt als de camera enkele dagen niet wordt gebruikt.
Bij lage temperaturen kan het LCD-scherm langzamer reageren en bij hoge
temperaturen kan het er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het
scherm weer normaal.
25
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
Kaarten
Let op het volgende om de kaart en vastgelegde gegevens te beschermen:
Laat de kaart niet vallen of nat worden en buig de kaart niet. Oefen geen
druk op de kaart uit en stel deze niet bloot aan fysieke schokken en
trillingen.
Raak de elektronische contactpunten van de kaart nooit met uw vingers of
een metalen voorwerp aan.
Plak geen stickers of iets anders op de kaart.
Gebruik of bewaar de kaart niet in de buurt van voorwerpen met een sterk
magnetisch veld, zoals tv-toestellen, luidsprekers en magneten. Mijd ook
plaatsen met statische elektriciteit.
Plaats de kaart niet in direct zonlicht of in de buurt van hittebronnen.
Bewaar de kaart in een houder of dergelijke.
Bewaar de kaart niet op hete, stoffige of vochtige plaatsen.
Lens
Nadat u de lens hebt losgedraaid van de camera, plaatst
u de lens met de achterkant naar boven en bevestigt u de
achterste lensdop om krassen op het lensoppervlak en de
elektrische contactpunten te voorkomen.
Vuil aan de voorzijde van de sensor
Behalve dat er stof van buitenaf de camera kan
binnendringen, kan er in zeldzame gevallen ook
smeermiddel van de interne onderdelen van de camera op
de sensor terechtkomen. Als vlekken op de opname
zichtbaar zijn, raden wij u aan de sensor te laten reinigen
door een Canon Service Center.
Contactpunten
26
* Gebruikt voor draadloze verbindingen via de NFC-functie.
Nomenclatuur
Rode-ogen-
reductie/
Zelfontspanner-
lampje
(pag. 106/103)
Programmakeuzewiel (pag. 30)
Aan/uit-schakelaar (pag. 39)
<D> Flitsknop
(pag. 104)
<6>
Hoofdinstelwiel
Ontspanknop
(pag. 47)
Greep
Spiegel (pag. 204)
Contactpunten (pag. 25)
Objectiefvatting
Objectiefvergrendelingsstift
Ingebouwde flitser/AF-hulplicht
(pag. 104/100)
Markering EF-objectiefvatting (pag. 44)
Markering EF-S-objectiefvatting (pag. 44)
Flitsschoen
Microfoon
(pag. 160, 178)
<V> Scherpstelvlak-
markering (pag. 69)
Luidspreker
(pag. 218)
Bevestigings-
punt
draagriem
(pag. 33)
p
(N-markering)*
Aansluiting-
enklepje
Objectiefontgrendelings-
knop (pag. 45)
Aansluiting afstandsbediening (pag. 271)
Digital-aansluiting (pag. 242, 317)
HDMI mini OUT-aansluiting (pag. 226)
Cameradop (pag. 44)
27
Nomenclatuur
<A> Knop voor Live View-opnamen/
movie-opnamen (pag. 140/160)
Knop voor dioptrische aanpassing (pag. 46)
Oogschelp (pag. 271)
Zoekeroculair
LCD-scherm
(pag. 50 en 185)
<O/L> Knop voor
diafragma/belichtingscorrectie/
wissen (pag. 113/116/230)
<Q> Quick Control-knop
(pag. 48)
Statiefbevestiging
<M> Menuknop (pag. 50)
<x> Weergaveknop (pag. 83)
<0> Instelknop (pag. 50)
<
W
> <
X
> <
Y
> <
Z
>: <
S
> Pijltjestoetsen (pag. 50)
<
W
i
> Knop voor ISO-snelheid (pag. 92)
<
X
B
> Knop voor witbalansselectie (pag. 131)
<
Y
i
/
j
> Knop voor selectie transport/zelfontspanner
(pag. 102-103)
<
Z
f
> Knop voor AF-bediening (pag. 97)
Accucompartiment (pag. 36)
<B> Display-knop
(pag. 54, 83, 142, 164 en 193)
<A/Hy> Knop voor
AE-vergrendeling/
FE-vergrendeling/index/
verkleinen
(pag. 120/121/208/210 en 249)
<S/u> Knop voor
AF-puntselectie/
Knop Vergroten
(pag. 99/210 en 249)
DC-
snoeruitsparing
(pag. 270)
Kaartsleuf-/
accucompartimentklepje
(pag. 36)
Ontgrendelknop kaartsleuf/
accucompartiment (pag. 36)
Kaartsleuf (pag. 36)
Lees-/schrijfindicator (pag. 38)
<k> Wi-Fi-lampje
Serienummer
Nomenclatuur
28
Instellingen voor de opnamefunctie (in creatieve modi, pag. 30)
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast worden weergegeven.
c Instelwielwijzer (pag. 107)
Opnamemodus
Indicator belichtingsniveau
Belichtingscorrectie-
waarde (pag. 116)
AEB-bereik (pag. 118)
Beeldstijl (pag. 95)
AF-bediening
(pag. 97)
X
:
1-beeld AF
9
:
AI Focus AF
Z
:
AI Servo AF
MF
:
Handmatige scherpstelling
Quick Control-pictogram
(pag. 48 en 74)
Accuniveau (pag. 40)
zxcn
Witbalans (pag. 131)
Q Auto: Sfeerprioriteit
Qw Auto: Witprioriteit
W Daglicht
E Schaduw
R Bewolkt
Y Kunstlicht
U Wit TL licht
I Flitser
O Aangepast
Transport/zelfontspanner
(pag. 102-103)
u Enkelbeeld
i Continue opname
j Zelfontspanner: 10 sec.
l Zelfontspanner: 2 sec.
q Zelfontspanner: Continu
Sluitertijd
Diafragma
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) (pag. 123)
ISO-snelheid (pag. 92)
Lichte tonen prioriteit
(pag. 263)
y
Flitsbelichtingscorrectie
(pag. 117)
0
Flitsbelichtingscorrectie
externe flitser
Ingebouwde flitser
omhoog (pag. 49)
Opnamekwaliteit
(pag. 88)
73 Groot/Fijn
83 Groot/Normaal
74 Gemiddeld/Fijn
84 Gemiddeld/
Normaal
7a Klein 1/Fijn
8a Klein 1/Normaal
b Klein 2 (Fijn)
c Klein 3 (Fijn)
1+73
RAW + Groot/Fijn
1 RAW
Maximum aantal opnamen
Maximum aantal opnamen
tijdens witbalansbracketing
Timer zelfontspanner
u Witbalanscorrectie (pag. 135)
B Witbalansbracketing (pag. 136)
Meetmethode (pag. 115)
q Meervlaksmeting
w Deelmeting
e Centrum gewicht gemiddeld
Indicator GPS-verbinding (pag. 282)
Eye-Fi-overdrachtstatus (pag. 273)
29
Nomenclatuur
Zoekerinformatie
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast worden weergegeven.
Matglas
<A> AE-vergrendeling/
AEB actief
<D> Flitser gereed
FE-vergrendeling
waarschuwing buiten
bereik
<e>Snelle
synchronisatie
(FP-flits)
<d> FE-vergrendeling/
FEB actief
<y> Flitsbelichtings-
correctie
Sluitertijd
FE-vergrendeling (FEL)
Bezig (buSY)
Ingebouwde flitser laden (D buSY)
Waarschuwing volle kaart (FuLL)
Waarschuwing kaartfout (Card)
Waarschuwing geen kaart (Card)
Indicator voor AF-puntactivatie <•>
AF-punt
<i>
ISO-snelheid
<u>
Witbalans-
correctie
<o> Scherpstelindicator
Maximale opnamereeks
<0> Monochroom-
opnamen
ISO-snelheid
<A> Lichte tonen prioriteit
Indicator belichtingsniveau
Belichtingscorrectiewaarde
AEB-bereik
Lampje voor rode-ogen-reductie AAN
Diafragma
Nomenclatuur
30
Programmakeuzewiel
Op het programmakeuzewiel vindt u de basismodi, de creatieve modi
en de movie-opnamemodus.
Creatieve modi
Met deze modi is het eenvoudiger om
verschillende onderwerpen naar wens
vast te leggen.
d : AE-programma (pag. 86)
s : AE met sluitervoorkeur
(pag. 108)
f : AE met diafragmavoorkeur
(pag. 110)
a : Handmatige belichting
(pag. 113)
Basismodi
U hoeft alleen maar de ontspanknop in te
drukken. De camera stelt alles in en
zorgt dat de instellingen zijn afgestemd
op het onderwerp of de scène.
A : Scene Intelligent Auto (pag. 58)
7 : Flitser uit (pag. 63)
C : Creative Auto (pag. 64)
Standaardmodi
2 : Portret (pag. 67)
3 : Landschap (pag. 68)
4 : Close-up (pag. 69)
5 : Sport (pag. 70)
P : Voedsel (pag. 71)
6 : Nachtportret (pag. 72)
k: Movie-opnamen
(pag. 159)
31
Nomenclatuur
Acculader LC-E10E
Lader voor accu LP-E10 (pag. 34).
Netsnoer
Netsnoeraansluiting
Accucompartiment
Oplaadlampje
Lampje “volledig
opgeladen”
32
33
1
Aan de slag
In dit hoofdstuk worden de voorbereidende stappen en
de werking van de camera uitgelegd.
De riem bevestigen
Haal het uiteinde van de riem van
onderaf door het oog van het
bevestigingspunt van de draagriem.
Haal het uiteinde daarna door de
gesp van de riem zoals afgebeeld in
de illustratie. Trek de riem strak en
zorg ervoor dat deze goed vastzit in
de gesp.
De oculairafsluiting is aan de riem
bevestigd (pag. 271).
Oculairafsluiting
34
1
Verwijder het beschermdeksel.
Verwijder het beschermdeksel van de
accu.
2
Plaats de accu.
Plaats de accu op de juiste manier in
de lader zoals afgebeeld in de
illustratie.
Om de accu te verwijderen, herhaalt
u de bovenstaande procedure in
omgekeerde volgorde.
3
Laad de accu op.
Sluit het netsnoer aan op de lader en
steek de stekker in het stopcontact.
Het opladen begint en het
oplaadlampje wordt oranje.
Als de accu volledig is opgeladen,
wordt het lampje “volledig opgeladen”
groen.
Het duurt ongeveer 2 uur om een volledig lege accu bij
kamertemperatuur (23 °C) helemaal op te laden. Hoe lang het
duurt om de accu op te laden, is sterk afhankelijk van de
omgevingstemperatuur en de resterende capaciteit van
de accu.
Om veiligheidsredenen duurt opladen bij lage temperaturen
(6°C - 10°C) langer (tot circa 4 uur).
De accu opladen
35
De accu opladen
Bij aankoop is de accu niet volledig opgeladen.
Laad de accu vóór gebruik op.
Het verdient aanbeveling om de accu op te laden op de dag dat
u deze gaat gebruiken of een dag ervoor.
Zelfs wanneer de camera is opgeborgen, raakt een opgeladen accu
geleidelijk aan leeg.
Verwijder de accu na het opladen en haal de acculader uit het
stopcontact.
Verwijder de accu wanneer u de camera niet gebruikt.
Als de accu langere tijd in de camera blijft zitten, is er sprake van
een kleine lekstroom waardoor de accu verder wordt ontladen en de
levensduur van de accu korter wordt. Bewaar de accu met daarop
het beschermdeksel (meegeleverd) bevestigd. Als u de accu
opbergt nadat u deze volledig hebt opgeladen, kunnen de prestaties
van de accu teruglopen.
De acculader kan ook in het buitenland worden gebruikt.
De acculader is compatibel met een stroombron van 100 V AC tot
240 V AC, 50/60 Hz. Indien nodig kunt u een in de handel
verkrijgbare stekkeradapter voor het desbetreffende land of de
desbetreffende regio gebruiken. Sluit geen draagbare
spanningsomvormer aan op de acculader. Dit kan de acculader
beschadigen.
Als de accu snel leeg raakt, zelfs nadat deze volledig is
opgeladen, moet de accu worden vervangen.
Koop een nieuwe accu.
Tips voor het gebruik van de accu en acculader
Nadat u de stekker van de lader uit het stopcontact hebt verwijderd,
dient u de contactpunten van de stekker minstens 3 seconden niet aan
te raken.
Laad geen andere accu op dan een accu van het type LP-E10.
Accu LP-E10 is uitsluitend geschikt voor producten van Canon. Wanneer
u deze oplaadt met een incompatibele acculader of een ander product
dat niet compatibel is, kunnen zich defecten of ongelukken voordoen
waarvoor Canon geen aansprakelijkheid aanvaardt.
36
Plaats een volledig opgeladen accu LP-E10 in de camera. U kunt in de
camera een SD-, SDHC- of SDXC-geheugenkaart gebruiken
(afzonderlijk verkrijgbaar). De opnamen worden opgeslagen op de kaart.
Zorg ervoor dat het schrijfbeveiligingsschuifje van de kaart
omhoog staat, zodat schrijven en wissen mogelijk is.
1
Open het klepje.
Schuif het schuifje in de richting van
de pijlen en open het klepje.
2
Plaats de accu.
Steek het uiteinde met de elektrische
contactpunten in de camera.
Schuif de accu in de camera totdat de
accu vastzit.
3
Plaats de kaart.
Plaats de kaart met het etiket naar
de achterzijde van de camera
gericht, zoals in de illustratie wordt
weergegeven, en schuif de kaart in
de camera totdat deze vastklikt.
4
Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat het
dichtklikt.
Als u de aan-uitschakelaar op <1>
zet, wordt het maximum aantal
opnamen weergegeven op het
LCD-scherm.
De accu en kaart plaatsen en verwijderen
De accu en de kaart plaatsen
Schrijfbeveiligingsschuifje
Maximum aantal opnamen
37
De accu en kaart plaatsen en verwijderen
1
Zet de aan-uitschakelaar op
<2>
(pag. 39).
2
Open het klepje.
Controleer of de lees-/
schrijfindicator uit is en open
vervolgens het klepje.
Sluit het klepje als [Opslaan...] wordt
weergegeven.
3
Verwijder de accu.
Druk het accuvergrendelingsschuifje
in de richting van de pijl en verwijder
de accu.
Plaats het beschermdeksel
(meegeleverd, pag. 34) op de accu
om kortsluiting van de elektrische
contactpunten te voorkomen.
4
Verwijder de kaart.
Druk de kaart voorzichtig in de
camera en laat de kaart vervolgens
los om deze uit te werpen.
Trek de kaart recht uit de camera.
5
Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat het
dichtklikt.
De accu en de kaart verwijderen
Let erop dat u het klepje van de kaartsleuf en het accucompartiment bij het
openen niet te ver naar achteren drukt. Het scharnier zou anders kunnen breken.
Het maximum aantal mogelijke opnamen is afhankelijk van de
resterende capaciteit van de kaart, de instelling voor de opnamekwaliteit,
de ISO-snelheid, enzovoort.
Door [z1: Ontspan sluiter zonder kaart] in te stellen op
[Uitschakelen] voorkomt u dat u opnamen maakt zonder een kaart te
plaatsen (pag. 184).
De accu en kaart plaatsen en verwijderen
38
Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, betekent dit
dat opnamen op de kaart worden gelezen, opgeslagen of gewist, of
dat gegevens worden overgedragen. Maak het kaartsleuf-/
accucompartimentklepje niet open. Voer ook de volgende
handelingen niet uit wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of
knippert. De opnamegegevens, kaart of camera kunnen anders
beschadigd raken.
De kaart verwijderen.
De accu verwijderen.
De camera schudden of ergens tegenaan stoten.
Een netsnoer loskoppelen en aansluiten (als een gewoon
stopcontact (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 270) wordt gebruikt).
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 188).
Als er op het LCD-scherm een aan de kaart gerelateerde fout wordt
weergegeven, verwijdert u de kaart en plaatst u deze opnieuw. Gebruik
een andere kaart als het probleem aanhoudt.
Als u alle opnamen op de kaart naar een computer kunt overbrengen,
brengt u alle opnamen over en formatteert u de kaart met de camera
(pag. 52). De kaart functioneert dan wellicht weer normaal.
Raak de contactpunten van de kaart niet aan met uw vingers of met
metalen voorwerpen. Stel de contactpunten niet bloot aan stof of water.
Als er vuil op de contactpunten terechtkomt, kan dit leiden tot een storing
in de contactpunten.
Multimediakaarten (MMC) kunnen niet worden gebruikt. (Er wordt dan
een kaartfout weergegeven.)
39
Als na het aanzetten van de camera het scherm met de datum/tijd/
zone wordt weergegeven, raadpleegt u pagina 41 voor het instellen
van de datum/tijd/zone.
<1> : De camera is ingeschakeld.
<2> : De camera is uitgeschakeld
en werkt niet. Zet de aan-
uitschakelaar op deze positie
wanneer u de camera niet
gebruikt.
Om de accu te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze circa 30 seconden niet is gebruikt. Om de camera weer
in te schakelen, drukt u gewoon de ontspanknop half in (pag. 47).
U kunt de tijd voor automatisch uitschakelen wijzigen via de optie
[51: Automatisch uitschakelen] (pag. 185).
De camera inschakelen
3 Automatisch uitschakelen
Als u de aan/uit-schakelaar op <2> zet op het moment dat een opname
op de kaart wordt opgeslagen, wordt [Opslaan...] weergegeven en wordt de
camera pas uitgeschakeld nadat het opslaan van de opname op de kaart is
voltooid.
De camera inschakelen
40
Wanneer de camera wordt ingeschakeld, heeft het accuniveau één van
de volgende vier niveaus.
z : De accu is vol.
x : Accuniveau is laag, maar de
camera kan nog worden
gebruikt.
c : De accu is bijna leeg.
(Knippert)
n : Laad de accu op.
Het maximum aantal opnamen bij het maken van opnamen via de
zoeker
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E10-
accu, zonder Live view-opnamen, en de testcriteria van de CIPA (Camera &
Imaging Products Association).
z Indicator accuniveau
Temperatuur
Kamertemperatuur
(23°C)
Lage temperaturen
(0°C)
Geen flits circa 600 opnamen circa 580 opnamen
50% flits circa 500 opnamen circa 410 opnamen
De accu raakt sneller leeg wanneer u één van de volgende handelingen
verricht:
Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
Wanneer de AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname
wordt gemaakt.
Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van de lens wordt
gebruikt.
Wanneer het LCD-scherm vaak wordt gebruikt.
Wanneer de Wi-Fi-functie wordt gebruikt.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan het maximum aantal
mogelijke opnamen afnemen.
Voor de bediening van de lens wordt ook stroom van de accu gebruikt.
Bij sommige lenzen raakt de accu sneller leeg dan bij andere.
Zie pagina 141voor het maximum aantal mogelijke opnamen met Live
View-opnamen.
41
Wanneer de camera voor het eerst wordt ingeschakeld of als de datum/
tijd/zone-instellingen zijn gereset, wordt het instelscherm datum/tijd/zone
weergegeven. Volg de stappen hieronder om eerst de tijdzone in te
stellen. Stel de tijdzone in waarin u zich op dit moment bevindt. Als u op
reis gaat, hoeft u alleen maar de tijdzone in te stellen op de tijdzone van
uw bestemming. De camera past de datum en tijd automatisch aan.
Houd er rekening mee dat de datum en tijd die aan opnamen zijn
toegevoegd, worden gebaseerd op deze datum/tijd-instelling.
Zorg ervoor dat u de juiste datum/tijd instelt.
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [52]
[Datum/tijd/zone].
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
om het tabblad [
5
2
] te selecteren.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om [
Datum/tijd/zone
] te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>.
3
Stel de tijdzone in.
[Londen] is standaard ingesteld.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
om het veld met de tijdzone te selecteren.
Druk op <0> zodat <a> wordt
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om de tijdzone te selecteren en
druk vervolgens op <0>. (Hiermee
gaat u terug naar <b>.)
3 De datum, tijd en tijdzone instellen
De procedure voor het instellen van het menu wordt toegelicht op
pagina 50 t/m 51.
In stap 3 is de tijd rechtsboven op het scherm het tijdsverschil met
Coordinated Universal Time (UTC). Als u uw tijdzone niet ziet, stel de
tijdzone dan in op basis van het tijdverschil met UTC.
3 De datum, tijd en tijdzone instellen
42
4
Stel de datum en de tijd in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het cijfer te selecteren.
Druk op <0> zodat <a> wordt
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om het cijfer in te stellen en druk
vervolgens op <0>. (Hiermee gaat u
terug naar <b>.)
5
Stel de zomertijd in.
Stel deze in als dit nodig is.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om [Y] te selecteren.
Druk op <0> zodat <a> wordt
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Z] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Wanneer de zomertijd is ingesteld op
[Z], wordt de tijd die u in stap 4 heeft
ingesteld één uur vooruit gezet.
Als [Y] wordt ingesteld, wordt de
zomertijd uitgeschakeld en wordt de
tijd één uur teruggezet.
6
Verlaat de instelling.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om [OK] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
De datum/tijd/zone en de zomertijd
worden ingesteld en het menu wordt
weer weergegeven.
In de volgende gevallen worden de datum/tijd/zone-instellingen mogelijk gereset.
Als dit gebeurt, stelt u de datum/tijd/zone opnieuw in.
Wanneer de camera wordt opgeborgen zonder de accu.
Wanneer de accu van de camera leeg raakt.
Wanneer de camera langere tijd wordt blootgesteld aan temperaturen onder nul.
De ingestelde datum/tijd worden van kracht wanneer u bij stap 6 op <
0
> drukt.
Controleer na het wijzigen van de tijdzone of de juiste datum en tijd worden
weergegeven.
43
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [TaalK].
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> om het tabblad [52] te
selecteren.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om de [Taal
K] te
selecteren en vervolgens druk
op <0>.
3
Stel de gewenste taal in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> <X>
en <Y> <Z> om de taal te
selecteren en druk vervolgens
op <0>.
De interfacetaal wordt gewijzigd.
3 De interfacetaal selecteren
44
De camera is compatibel met alle Canon EF- en EF-S-lenzen.
De camera kan niet worden gebruikt in combinatie met EF-M-lenzen.
1
Verwijder de doppen.
Verwijder de achterste lensdop en de
cameradop door ze los te draaien in
de richting die door de pijlen wordt
aangegeven.
2
Bevestig de lens.
Plaats de witte of rode markering op
de lens op gelijke hoogte met de
markering van dezelfde kleur op de
camera. Draai de lens in de richting
van de pijl totdat deze vastklikt.
3
Stel de scherpstelmodusknop op
de lens in op <AF>.
<AF> staat voor Auto Focus,
of automatische scherpstelling.
Als de knop is ingesteld op <MF>
(handmatige scherpstelling), kan er
niet automatisch worden
scherpgesteld.
4
Verwijder de voorste lensdop.
Een lens bevestigen en verwijderen
Een lens bevestigen
Witte markering
Rode markering
Tips voor het voorkomen van vlekken en stof
Vervang lenzen zo snel mogelijk en op een plaats die zo veel mogelijk
stofvrij is.
Bevestig de cameradop op de camera wanneer u deze zonder lens
bewaart.
Verwijder stof van de cameradop voordat u deze bevestigt.
45
Een lens bevestigen en verwijderen
Draai de zoomring op de lens met
uw vingers.
Als u wilt in- of uitzoomen, doe dit dan
voordat u scherpstelt. Wanneer u na
het scherpstellen aan de zoomring
draait, kan de scherpstelling verloren
gaan.
Druk op de objectiefont-
grendelingsknop en draai de lens
in de richting van de pijl.
Draai de lens totdat dit niet meer verder
kan en koppel de lens los.
Bevestig de achterste lensdop op de
losgekoppelde lens.
In- en uitzoomen
De lens verwijderen
Kijk niet rechtstreeks naar de zon door een lens. Dit kan het
gezichtsvermogen beschadigen.
Zet de aan-uitschakelaar van de camera op <2> wanneer u een
lens bevestigt of verwijdert.
Als het voorste deel (de scherpstelring) van de lens tijdens het
automatisch scherpstellen draait, raak het draaiende deel dan niet aan.
Als u een TS-E-objectief gebruikt, kunnen bepaalde verschuivings- en
rotatiefuncties soms beperkt zijn en is het bevestigen en afnemen van
het objectief in bepaalde omstandigheden ook beperkt.
Als u een TS-E-objectief gebruikt en het objectief verschuift of kantelt of
als u een tussenring gebruikt, kan er mogelijk geen standaardbelichting
worden verkregen of is de belichting mogelijk onregelmatig.
Beeldhoek
Omdat de grootte van de
beeldsensor kleiner is dan het
35mm-filmformaat, is de
beeldhoek van een bevestigde
lens gelijk aan die van
een lens met circa 1,6 x
de aangegeven
brandpuntsafstand.
Beeldgebied (ca.)
(22,3 x 14,9 mm)
35mm-movieformaat
(36 x 24 mm)
46
Draai aan de knop voor
dioptrische aanpassing.
Draai de knop naar links of rechts
zodat de AF-punten (negen vakjes) in
de zoeker het scherpst zijn.
Als het lastig is om de knop te
draaien, verwijdert u de oogschelp
(pag. 271).
Voor scherpe opnamen houdt u de camera stil om cameratrilling te
minimaliseren.
1. Pak met uw rechterhand de cameragreep stevig vast.
2. Houd de lens onderaan vast met uw linkerhand.
3. Plaats de wijsvinger van uw rechterhand lichtjes op de ontspanknop.
4. Duw uw armen en ellebogen licht tegen de voorkant van uw lichaam.
5. Voor een stabiele houding plaatst u de ene voet een klein stukje voor
de andere.
6. Druk de camera tegen uw gezicht en kijk door de zoeker.
Basisbediening
De scherpte van de zoeker aanpassen
De camera vasthouden
Als het beeld in de zoeker na de dioptrische aanpassing van de camera nog
niet scherp is, wordt u aangeraden om gebruik te maken van de dioptrische
aanpassingslenzen uit de E-serie (afzonderlijk verkrijgbaar).
Verticaal fotograferen
Horizontaal fotograferen
Zie pagina 139 voor het maken van opnamen terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
47
Basisbediening
De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half
indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken.
Half indrukken
Hiermee activeert u de automatische
scherpstelling en het automatische
belichtingssysteem dat de sluitertijd en
het diafragma instelt.
De belichtingsinstelling (sluitertijd en
diafragma) wordt in de zoeker
weergegeven (0).
Als u de ontspanknop half indrukt, wordt
het LCD-scherm uitgeschakeld
(pag. 197).
Helemaal indrukken
De sluiter ontspant en de opname wordt
gemaakt.
Cameratrilling voorkomen
Het bewegen van de camera tijdens het belichtingsmoment kan leiden
tot cameratrilling. Onscherpe opnamen kunnen hiervan het resultaat
zijn. Let op het volgende om cameratrilling te voorkomen:
Houd de camera goed vast zoals weergegeven op de vorige pagina.
Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen en druk
de ontspanknop vervolgens langzaam volledig in.
Ontspanknop
Als u de ontspanknop helemaal indrukt zonder deze eerst half in te
drukken of als u de ontspanknop half indrukt en direct daarna volledig,
treedt er een kleine vertraging op in het maken van de opname.
Zelfs tijdens menuweergave, het weergeven van opnamen of wanneer
u een opname maakt, kunt u direct teruggaan naar de opnamemodus
door de ontspanknop half in te drukken.
48
U kunt de opnamefuncties die worden weergegeven op het LCD-
scherm rechtstreeks selecteren en instellen. Dit heet Snel instellen.
1
Druk op de knop <Q>.
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven (7).
2
Stel de gewenste functie in.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
een functie te selecteren.
De instellingen van de geselecteerde
functie en Uitleg (pag. 55) worden
weergegeven.
Draai aan het instelwiel <6> om de
instelling te wijzigen.
U kunt deze ook in een lijst selecteren
door een functie te kiezen en
op <0> te drukken.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
Het vastgelegde beeld wordt
weergegeven.
Q Quick Control voor opnamefuncties
Basismodi Creatieve modi
Zie pagina 74 voor de functies die kunnen worden ingesteld in de basismodi
en voor de instellingsprocedures.
49
Q Quick Control voor opnamefuncties
Selecteer de gewenste functie en
druk op <0>. Het scherm met
instellingen voor de functie wordt
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> of draai aan het instelwiel
<6> om instellingen te wijzigen.
Er zijn ook functies die kunnen
worden ingesteld met de
knop <B>.
Druk op <0> om de instelling te
voltooien en ga terug naar het
scherm Quick Control.
Voorbeeld van het scherm Snel instellen
Scherm met functie-instellingen
Sluitertijd (pag. 108)
Flitsbelichtingscorrectie
(pag. 117)
AF-bediening (pag. 97)
Opnamemodus* (pag. 30)
Lichte tonen prioriteit* (pag. 263)
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid) (pag. 123)
Meetmethode (pag. 115)
Belichtingscorrectie/
AEB-instelling
(pag. 116, 118)
Beeldstijl (pag. 95)
ISO-snelheid (pag. 92)
Opnamekwaliteit
(pag. 88)
Diafragma (pag. 110)
Ingebouwde flitser
omhoog
Witbalans (pag. 131)
Transport/zelfontspanner
(pag. 102-103)
Met een sterretje (*) gemarkeerde functies kunnen niet in het scherm
Snel instellen worden ingesteld.
Wanneer u <s> selecteert en op <0> drukt, komt de ingebouwde
flitser tevoorschijn.
<0>
50
U kunt verschillende instellingen opgeven via de menu’s, zoals de
beeldopnamekwaliteit, datum en tijd, enzovoort.
3 Menubewerkingen
Pijltjestoetsen
<S>
LCD-scherm
Knop <0>
De weergegeven menutabbladen en menu-items kunnen per
opnamemodus verschillen.
Menuscherm
Creatieve modi
Knop <M>
Basismodi Movie-opnamemodus
Menu-items
Menu-
instellingen
zOpnamen
5Instellingen
9My Menu
3Weergave
Tabblad
51
3 Menubewerkingen
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer een tabblad.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en
<
Z
> om een tabblad (een groep
functies) te selecteren.
In deze handleiding verwijst “het
tabblad [
z3
]” bijvoorbeeld naar het
scherm dat wordt weergegeven als het
derde tabblad
z
(Opnamen) van links
[
L
] wordt geselecteerd.
3
Selecteer het gewenste item.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om het item te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
4
Selecteer de instelling.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en
<
X
> of <
Y
> en <
Z
> om de gewenste
instelling te selecteren. (Sommige
instellingen worden geselecteerd met
de toetsen <
W
> en <
X
> en andere
met de toetsen <
Y
> en <
Z
>.)
De huidige instelling wordt blauw
weergegeven.
5
Stel de gewenste optie in.
Druk op <0> om de instelling vast te
leggen.
6
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M> om terug
te gaan naar het scherm met
instellingen voor de opnamefunctie.
Procedure voor het instellen van het menu
In stap 2 kunt u ook aan het instelwiel <
6
> draaien om een menutabblad
te selecteren.
In de beschrijvingen van de menufuncties hieronder wordt er vanuit gegaan
dat u op de knop <
M
> hebt gedrukt om het menuscherm weer te geven.
Druk op de knop <
M
> om de bewerking ongedaan te maken.
Zie pagina 280 voor informatie over elk menu-item.
52
Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd met een andere camera
of computer, moet u de kaart met deze camera formatteren.
1
Selecteer [Kaart formatteren].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Kaart formatteren] en druk
vervolgens op <0>.
2
Formatteer de kaart.
Selecteer [OK] en druk op <0>.
De kaart wordt geformatteerd.
Wanneer de kaart is geformatteerd,
keert u terug naar het menu.
Druk voor low-levelformattering op
de knop <L> om een [X] bij
[Low level format] op te geven en
selecteer [OK].
3 De kaart formatteren
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd, worden alle
opnamen en gegevens van de kaart gewist. Zelfs beveiligde opnamen
worden gewist; controleer dus of er geen opnamen op de kaart staan
die u wilt bewaren. Zorg ervoor dat u uw onmisbare gegevens
overdraagt naar een computer of dergelijke voordat u de kaart
formatteert.
53
3 De kaart formatteren
De kaart is nieuw.
De kaart is geformatteerd met een andere camera of een
computer.
De kaart is volledig gevuld met opnamen of gegevens.
Er wordt een aan de kaart gerelateerde fout weergegeven
(pag. 298).
Formatteer de kaart in de volgende gevallen:
Low-levelformattering
Voer een low-levelformattering uit als de opname- of leessnelheid van de
kaart laag is of als u alle gegevens op de kaart volledig wilt wissen.
Aangezien bij low-levelformattering alle sectoren op de kaart die opname-
informatie kunnen bevatten worden geformatteerd, duurt het formatteren
wat langer dan een normale formattering.
U kunt de low-levelformattering stoppen door [Annuleer] te selecteren.
Ook in dat geval is de normale formatteerprocedure al voltooid en kunt u de
kaart gewoon gebruiken.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd of wanneer gegevens
worden gewist, verandert alleen de bestandsbeheerinformatie. De eigenlijke
gegevens worden niet volledig gewist. Houd hier rekening mee wanneer
u de kaart verkoopt of weggooit. Als u de kaart weggooit, dient u een low-
levelformattering uit te voeren of de kaart fysiek onbruikbaar te maken om te
voorkomen dat persoonlijke gegevens in handen van derden kunnen
komen.
De capaciteit van de geheugenkaart die in het formatteringsscherm
wordt weergegeven, kan lager zijn dan de capaciteit die op de kaart
staat.
Dit apparaat maakt gebruik van exFAT-technologie, waarvoor een
licentie is verleend door Microsoft.
54
Op het LCD-scherm kunnen de opname-instellingen, het menuscherm,
vastgelegde beelden, enzovoort worden weergegeven.
Wanneer u de camera inschakelt,
worden de opname-instellingen
weergegeven.
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, wordt het scherm
uitgeschakeld. Wanneer u de
ontspanknop loslaat, wordt het
LCD-scherm weer ingeschakeld.
Het LCD-scherm kan ook worden
uitgeschakeld met de knop <B>.
Druk nogmaals op de knop om het
LCD-scherm in te schakelen.
Wisselen van scherm op het LCD-scherm
Instellingen voor de opnamefunctie
Wordt weergegeven wanneer
u op de knop <M> drukt.
Druk nogmaals op de knop om
terug te keren naar het scherm
met opname-instellingen.
Wordt weergegeven wanneer
u op de knop <x> drukt. Druk
nogmaals op de knop om terug
te keren naar het scherm met
opname-instellingen.
Menufuncties Vastgelegd beeld
U kunt [52: LCD uit/aankn.] zo instellen dat de weergave met opname-
instellingen niet steeds wordt uit- of ingeschakeld (pag. 197).
Zelfs als het menuscherm of het vastgelegde beeld wordt weergegeven,
kunt u onmiddellijk opnamen maken door de ontspanknop in te drukken.
55
De Uitleg verschijnt wanneer u van opnamemodus wisselt of een
opnamefunctie instelt, overschakelt op Live View-opnamen of movie-
opnamen, of wanneer u Snel instellen voor weergave gebruikt.
De Uitleg geeft een korte beschrijving van de desbetreffende modus,
functie of optie. Er wordt een korte beschrijving gegeven wanneer u een
functie of optie selecteert met Quick Control. De Uitleg wordt
uitgeschakeld als u verdergaat met een bewerking.
Opnamemodus (voorbeeld)
Quick Control (voorbeeld)
Selecteer [Uitleg].
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [Uitleg] en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [Uitschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Uitleg
3 De Uitleg uitschakelen
Opname-instellingen Live View-opnamen Weergave
56
57
2
Basisfuncties voor het maken
en weergeven van opnamen
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u de basismodi op
het programmakeuzewiel kunt gebruiken voor de beste
resultaten en hoe u opnamen kunt weergeven.
In de basismodi hoeft u de camera alleen maar op het
onderwerp te richten en de opname te maken; de camera stelt
alles automatisch in (pag. 75 en 276). Bovendien kunnen
geavanceerde instellingen voor de opnamefunctie (voor
gevorderden) niet worden gewijzigd, zodat slechte opnamen
als gevolg van foutieve handelingen worden voorkomen.
B
a
s
i
s
m
o
d
i
58
<A> is een volautomatische modus. De camera analyseert de
scène en stelt automatisch de optimale instellingen in. Bovendien
past de camera de scherpstelling automatisch aan door te meten of het
onderwerp beweegt of niet (pag. 61).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <A>.
2
Richt een AF-punt op het
onderwerp.
Alle AF-punten worden gebruikt om
scherp te stellen en de camera stelt
normaal scherp op het dichtstbijzijnde
object.
Het scherpstellen kan worden
vereenvoudigd door het middelste
AF-punt op het onderwerp te richten.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
Draai aan de scherpstelring op de
lens om scherp te stellen op het
onderwerp.
De stip in het AF-punt waarop wordt
scherpgesteld, knippert kort rood.
Op hetzelfde moment is er een
pieptoon te horen en brandt de
scherpstelindicator <o> in de
zoeker.
Indien nodig komt de ingebouwde
flitser automatisch tevoorschijn.
A Volautomatisch opnamen maken
(Scene Intelligent Auto)
AF-punt
Scherpstelindicator
59
A Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto)
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
Het vastgelegde beeld wordt
ongeveer 2 seconden op het LCD-
scherm weergegeven.
Nadat u klaar bent met fotograferen,
duwt u de ingebouwde flitser weer
omlaag.
De scherpstelindicator <o> knippert en scherpstelling is niet
bereikt.
Richt het AF-punt op een gedeelte met goed contrast en druk de
ontspanknop vervolgens half in (pag. 47). Ga iets achteruit als u te
dicht bij het onderwerp bent en probeer het nogmaals.
Meerdere AF-punten knipperen tegelijk.
In dat geval is op al deze AF-punten scherpgesteld. Wanneer het
AF-punt behorend bij het gewenste onderwerp ook knippert, maakt
u de opname.
De pieptoon blijft zachtjes aanhouden. (De scherpstelindicator
<o> brandt niet.)
Dit geeft aan dat de camera voortdurend scherpstelt op een
bewegend onderwerp. (De scherpstelindicator <o> brandt niet.)
U kunt scherpe opnamen maken van een bewegend onderwerp.
De scherpstelvergrendeling (pag. 61) werkt in dit geval niet.
Er wordt niet op het onderwerp scherpgesteld als de
ontspanknop half is ingedrukt.
Wanneer de scherpstelmodusknop op de lens op <MF>
(handmatige scherpstelling) staat, zet u deze op <AF>
(automatische scherpstelling).
Veelgestelde vragen
De modus <A> zorgt ervoor dat de kleuren in natuur- en buitenopnamen
en opnamen van zonsondergangen er indrukwekkender uitzien. Als u niet
de gewenste kleurtonen hebt verkregen, kiest u een creatieve modus en
selecteert u een andere beeldstijl dan <D>. Maak daarna een nieuwe
opname (pag. 95).
A Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto)
60
De flitser is afgegaan terwijl er daglicht is.
Bij een onderwerp met tegenlicht kan de flitser afgaan om donkere
schaduwen op het onderwerp lichter te maken. Als u de opname
zonder flits wilt maken, stelt u de flitser in op Flitser uit (pag. 63).
Op de flitsinstellingen na zijn de instellingen hetzelfde als bij <A>.
De flitser is afgegaan en de resulterende opname is te helder.
Vergroot de afstand tot het onderwerp en maak de opname. Als u
opnamen maakt met de flitser en het onderwerp bevindt zich te dicht
bij de camera, wordt de opname mogelijk te helder (overbelichting).
Bij weinig licht flitst de ingebouwde flitser meerdere keren.
Als u de ontspanknop half indrukt, flitst de ingebouwde flitser
mogelijk meerdere keren, zodat er beter automatisch kan worden
scherpgesteld. Dit wordt het AF-hulplicht genoemd. Het heeft een
effectief bereik van circa 4 meter.
De flitser is gebruikt, maar het onderste gedeelte van de
opname is onnatuurlijk donker.
De schaduw van de lens kwam in beeld doordat het onderwerp zich
te dichtbij bevond. Vergroot de afstand tot het onderwerp en maak
de opname. Als er een zonnekap op de lens is bevestigd, moet deze
worden verwijderd voordat u een opname met de flitser maakt.
61
Positioneer het onderwerp afhankelijk van de scène links of rechts in beeld,
zodat er een uitgebalanceerde achtergrond en een goed perspectief
wordt bereikt.
In de modus <
A
> wordt om scherp te stellen op een stilstaand onderwerp
door de ontspanknop half in te drukken de scherpstelling op dat onderwerp
vergrendeld. Maak de compositie opnieuw terwijl u de ontspanknop half
ingedrukt houdt en druk de ontspanknop vervolgens helemaal in om de foto
te maken. Dit heet “scherpstelvergrendeling”. Scherpstelvergrendeling is
ook mogelijk in andere basismodi (behalve <
5
>).
Als u de modus <
A
> gebruikt en het onderwerp beweegt (de afstand tot
de camera verandert) tijdens of na het scherpstellen, dan treedt AI Servo
AF in werking zodat er voortdurend op het onderwerp wordt scherpgesteld.
(De pieptoon blijft zachtjes aanhouden.) Zolang u het AF-punt op het
onderwerp blijft richten terwijl u de ontspanknop half indrukt, wordt
voortdurend scherpgesteld. Druk de ontspanknop volledig in om de
opname te maken.
A
Volautomatische technieken (Scene Intelligent Auto)
De compositie opnieuw bepalen
Opnamen maken van een bewegend onderwerp
A Volautomatische technieken (Scene Intelligent Auto)
62
U kunt opnamen maken terwijl het zoekerbeeld op het LCD-scherm
wordt weergegeven. Dit heet “Live View-opnamen”. Zie pagina 139 voor
meer informatie.
1
Geef het Live View-beeld op het
LCD-scherm weer.
Druk op de knop <A>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het middelste AF-punt < > op
het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
Indien nodig komt de ingebouwde
flitser automatisch tevoorschijn.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
De foto wordt gemaakt en de
gemaakte opname wordt op het LCD-
scherm weergegeven.
Als de opnameweergave is
beëindigd, keert de camera
automatisch terug naar de Live View-
opnamen.
Druk op de knop <A> om Live View-
opnamen te verlaten.
A Live View-opnamen
63
De camera analyseert de scène en stelt automatisch de optimale
instellingen in. Op plaatsen waar het gebruik van een flitser niet is
toegestaan, zoals in musea of een aquarium, gebruikt u de
modus <7> (Flitser uit). Deze modus is ook geschikt om sfeer vast te
leggen, bijvoorbeeld in situaties met kaarslicht.
Als de nummerweergave (sluitertijd) in de zoeker knippert,
moet u ervoor zorgen dat de camera niet beweegt.
Bij weinig licht, wanneer de kans op cameratrillingen groter is,
knippert de weergave van de sluitertijd in de zoeker. Houd de
camera stabiel of gebruik een statief. Als u een zoomlens gebruikt,
kunt u het beste de groothoek gebruiken om te voorkomen dat de
opname door cameratrilling onscherp wordt, zelfs bij opnamen
uit hand.
Portretfoto’s maken
Vraag bij weinig licht het onderwerp zich niet te bewegen totdat de
opname is gemaakt. Als het onderwerp tijdens de opname beweegt,
kan dit ertoe leiden dat het onscherp wordt vastgelegd.
7 De flitser uitschakelen
Opnamepunten
64
In de modus <C> kunt u op eenvoudige wijze de scherptediepte,
transportmodus/zelfontspanner en flitser wijzigen. U kunt ook de
gewenste sfeer selecteren en daarmee uw opnamen maken.
De standaardinstellingen zijn hetzelfde als in de modus <A>.
* CA staat voor Creative Auto.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <C>.
2
Druk op de knop <Q> (7).
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
3
Stel de gewenste functie in.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
een functie te selecteren.
De instellingen van de geselecteerde
functie en Uitleg (pag. 55) worden
weergegeven.
Zie pagina 65-66 voor de
instellingsprocedure en meer
informatie over de diverse functies.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
C Creative Auto-opnamen
65
C Creative Auto-opnamen
U kunt op de knop <Q> drukken om het volgende in te stellen:
(1) Sfeeropnamen
U kunt de gewenste sfeer selecteren en daarmee uw opnamen
maken. Druk op de pijltjestoetsen <Y> en <Z> of draai aan het
instelwiel <6> om de gewenste sfeer te selecteren. U kunt deze
ook in een lijst selecteren door op <0> te drukken. Zie pagina 76
voor meer informatie.
(2) De achtergrond onscherper/scherper maken
Als u de indexmarkering naar links beweegt, wordt de achtergrond
minder scherp weergegeven. Als u de markering naar rechts
beweegt, wordt de achtergrond scherper weergegeven.
Zie “Portretfoto’s maken” op pagina 67 als u de achtergrond
onscherp wilt weergeven. Druk op de pijltjestoetsen <Y> en <Z> of
draai aan het instelwiel <6> om de gewenste mate van vervaging
te selecteren.
Afhankelijk van de lens en de opnameomstandigheden ziet de
achtergrond er mogelijk minder onscherp uit.
Bij gebruik van de flitser kan deze functie niet worden ingesteld.
Bovendien wordt deze instelling niet toegepast als <a> is
geselecteerd en de flitser wordt gebruikt.
Sluitertijd
(1)
(2)
(4)
Accuniveau
Maximum aantal
opnamen
ISO-snelheid
Opnamekwaliteit
Diafragma
(3)
C Creative Auto-opnamen
66
(3) Transport/zelfontspanner: Druk op <0> en stel deze functie in
met de toetsen <Y> <Z> of het wiel <6>.
<u> Enkelbeeld: U maakt één opname tegelijk.
<i> Continue opname: Als u de ontspanknop volledig indrukt,
worden er continu opnamen gemaakt.
U kunt circa 3 opnamen per seconde
maken.
<j> Zelfontspanner: 10 sec:
De opname wordt 10 seconden na het
indrukken van de ontspanknop gemaakt.
<q>Zelfontspanner: Continu:
Druk op de pijltjestoetsen <W> en <X>
om aan te geven hoeveel opnamen
u met de zelfontspanner wilt maken
(2 - 10). 10 seconden na het indrukken
van de ontspanknop wordt het
ingestelde aantal opnamen gemaakt.
(4) Flitsen met ingebouwde flitser: Druk op <0> en stel deze functie
in met de toetsen <Y> <Z> of het wiel <6>.
<a> Automatische ingebouwde flitser:
De flitser flitst automatisch wanneer dat
nodig is.
<I> Ingebouwde flitser aan:
De flitser flitst altijd.
<b> Ingebouwde flitser uit:
De flitser is uitgeschakeld.
Zie de opmerkingen op pagina 103 over het gebruik van de
zelfontspanner bij opnamen.
Zie “De flitser uitschakelen” op pagina 63 bij het gebruik van <b>.
67
De modus <2> (Portret) maakt de achtergrond onscherp, zodat
personen duidelijker naar voren komen. Ook worden de tinten van de
huid en het haar zachter gemaakt.
Selecteer de locatie waar de afstand tussen het onderwerp en
de achtergrond het grootst is.
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond, hoe
waziger de achtergrond eruitziet. Ook steekt het onderwerp beter af
tegen een gelijkmatige, donkere achtergrond.
Gebruik een telelens.
Als u over een zoomlens beschikt, kunt u de telezijde gebruiken om
het onderwerp vanaf het middel beeldvullend vast te leggen. Kom
indien nodig dichterbij.
Stel scherp op het gezicht.
Controleer of het AF-punt op het gezicht oplicht. Als u een close-up
van het gezicht maakt, stelt u scherp op de ogen.
2 Portretfoto’s maken
Opnamepunten
Als u de ontspanknop ingedrukt houdt, kunt u continue opnamen
(maximaal circa 3 opnamen per seconde) maken en zo verschillende
poses en gelaatsuitdrukkingen van het onderwerp vastleggen.
Indien nodig gaat de ingebouwde flitser automatisch af.
68
Gebruik de modus <3> (Landschap) voor panoramafoto’s of om alles
van dichtbij tot veraf scherp in beeld te krijgen. Voor levendige blauwe
en groene tinten en zeer scherpe en heldere opnamen.
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde.
Wanneer u de groothoekzijde van een zoomlens gebruikt, wordt er
beter op onderwerpen die dichtbij of ver weg zijn scherpgesteld dan
met de telezijde. Het geeft landschappen ook meer breedte.
Avonds opnamen maken.
De modus <3> is ook erg geschikt voor
opnamen in de avonduren, omdat bij deze
modus de ingebouwde flitser is
uitgeschakeld. Gebruik een statief om
cameratrilling te voorkomen.
Als u ’s avonds een opname van een
persoon wilt maken, zet u het
programmakeuzewiel op <6>
(Nachtportret) en gebruikt u een statief (pag. 72).
3 Landschapsfoto’s maken
Opnamepunten
De ingebouwde flitser werkt niet, ook niet bij weinig licht of tegenlicht.
Als u gebruikmaakt van een externe Speedlite, gaat de Speedlite af.
69
Wanneer u bloemen of kleine onderwerpen van dichtbij wilt
fotograferen, gebruikt u de modus <4> (Close-up). Gebruik een
macrolens (afzonderlijk verkrijgbaar) om kleine onderwerpen veel
groter te laten uitkomen.
Gebruik een eenvoudige achtergrond.
Met een simpele achtergrond komen kleine objecten zoals bloemen
beter tot hun recht.
Nader het onderwerp zo dicht mogelijk.
Controleer de minimale scherpstelafstand van de lens. Sommige
lenzen hebben een indicatie zoals <MACRO 0.25m/0.8ft>.
De minimale scherpstelafstand van de lens wordt gemeten vanaf de
scherpstelvlakmarkering <V> boven op de camera tot het
onderwerp. Als u zich te dicht bij het onderwerp bevindt, knippert de
scherpstelindicator <o>.
Als u de flitser gebruikt en de onderzijde van de opname ziet er
onnatuurlijk donker uit, vergroot u de afstand tot het onderwerp en
probeert u het opnieuw.
Gebruik bij een zoomlens de telezijde.
Het onderwerp ziet er groter uit als u bij een zoomlens de telezijde
gebruikt.
4 Close-ups maken
Opnamepunten
Indien nodig gaat de ingebouwde flitser automatisch af.
70
Gebruik de modus <5> (Sport) om bewegende onderwerpen te
fotograferen, bijvoorbeeld rennende mensen of een rijdende auto.
Gebruik een telelens.
Voor opnamen vanaf een afstand wordt het gebruik van een telelens
aanbevolen.
Gebruik het middelste AF-punt om scherp te stellen.
Richt het middelste AF-punt op het onderwerp en druk de
ontspanknop vervolgens half in om automatisch scherp te stellen.
Tijdens het automatisch scherpstellen blijft u een zachte pieptoon
horen. Als er niet kan worden scherpgesteld, gaat de
scherpstelindicator <o> knipperen.
Druk de ontspanknop volledig in om de opname te maken. Als u de
ontspanknop ingedrukt houdt, blijft de camera bij het maken van
continue opnamen (maximaal circa 3 opnamen per seconde)
voortdurend op het bewegende onderwerp scherpstellen en kunt
u de veranderende bewegingen goed fotograferen.
5
Opnamen maken van bewegende onderwerpen
Opnamepunten
De ingebouwde flitser werkt niet, ook niet bij weinig licht of tegenlicht.
Bij weinig licht, wanneer de kans op cameratrilling groter is, knippert de
weergave van de sluitertijd in de zoeker in de linkeronderhoek. Houd de
camera stil en maak de opname.
Als u gebruikmaakt van een externe Speedlite, gaat de Speedlite af.
71
Gebruik voor het fotograferen van voedsel de modus <P> (Voedsel).
De foto wordt scherp en aantrekkelijk. Afhankelijk van de lichtbron
wordt bovendien de roodachtige tint onderdrukt in opnamen die bij
kunstlicht enzovoort worden gemaakt.
Pas de kleurtoon aan.
U kunt de [Kleurtoon] aanpassen. Als u de roodachtige tint van het
voedsel wilt versterken, zet u de kleurtoon richting [Warm]. Als het
geheel te rood overkomt, zet u de kleurtoon richting [Koel].
Gebruik de flitser niet.
Als u de flitser zou gebruiken, kan het licht daarvan op de schaal of
het voedsel reflecteren en voor onnatuurlijke schaduwen zorgen.
Standaard is <b> (Ingebouwde flitser uit) ingesteld. Probeer
cameratrilling te voorkomen wanneer u bij weinig licht fotografeert.
P Voedsel fotograferen
Opnamepunten
Doordat in deze modus de kleurtoon wordt aangepast om voedsel er
aantrekkelijker te laten uitzien, kan het zijn dat personen met een
verkeerde huidtint worden vastgelegd.
De warme kleurzweem van onderwerpen kan vervagen.
Als meerdere lichtbronnen op het scherm zijn opgenomen, wordt de
warme kleurzweem van het beeld mogelijk niet verminderd.
Als u de flitser gebruikt, wordt [Kleurtoon] weer ingesteld op de
standaardwaarde.
72
Gebruik de modus <6> (Nachtportret) als u ’s avonds mensen wilt
fotograferen en een natuurlijk uitziende achtergrond wilt hebben.
U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Gebruik een groothoekobjectief en een statief.
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde om in het donker een
panorama-effect te verkrijgen. Gebruik tevens een statief om
cameratrilling te voorkomen.
Controleer de helderheid van het onderwerp.
Bij weinig licht gaat de ingebouwde flitser automatisch af, zodat het
onderwerp goed wordt belicht.
Het wordt aanbevolen om de opname meteen nadat u deze hebt
gemaakt op het scherm te bekijken, zodat u kunt controleren of de
helderheid naar wens is. Als het onderwerp er donker uitziet,
verkleint u de afstand en maakt u de opname opnieuw.
Maak ook opnamen met de modus <A> (Scene Intelligent
Auto).
Omdat bij avondopnamen cameratrilling vaker voorkomt, wordt
tevens aanbevolen om met de modus <A> te fotograferen.
6 Nachtportretten maken
Opnamepunten
73
6 Nachtportretten maken
Tijdens Live View-opnamen kan het moeilijk zijn om scherp te stellen op
lichtpunten zoals in een avondopname. In dergelijke gevallen wordt
aanbevolen dat u de AF-methode op [Quick-modus] instelt. Als het nog
steeds moeilijk is om scherp te stellen, zet u de scherpstelmodusknop op de
lens op <MF> en stelt u handmatig scherp.
Vraag het onderwerp zich niet bewegen, ook niet nadat er is geflitst.
Als u de zelfontspanner samen met de flitser gebruikt, brandt het
zelfontspannerlampje kort wanneer de opname wordt gemaakt.
74
Wanneer in de basismodi de instellingen voor de opnamefunctie
worden weergegeven, kunt u op de knop <Q> drukken om het scherm
Snel instellen weer te geven en kunt u de functies instellen die in de
tabel op de volgende pagina worden weergegeven.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op een basismodus.
2
Druk op de knop <Q> (7).
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
3
Stel de gewenste functie in.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
een functie te selecteren. (Deze stap
is in de modus A/7 niet nodig.)
De instellingen van de geselecteerde
functie en Uitleg (pag. 55) worden
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> of draai aan het instelwiel
<6> om instellingen te wijzigen.
U kunt deze ook in een lijst selecteren
door een functie te kiezen en
op <0> te drukken.
Q Quick Control
Voorbeeld: portretmodus
75
Q Quick Control
Functies die in de basismodi kunnen worden ingesteld
o: standaardinstelling k: door gebruiker in te stellen : niet in te stellen
* Gebruik de pijltjestoetsen <W> en <X> om het aantal continue opnamen
in te stellen.
Functie A 7 C 2 3 4 5 P 6
Transport/
zelfontspanner
(pag. 102-103)
u: Enkelbeeld
ooo oo oo
i: Continue
opname
ko o
j: 10 sec.
kkkkkkkkk
q: Continue
opname*
kkkkkkkkk
Flitsen met
ingebouwde
flitser
a: Automatisch
flitsen
o oo o o
D: Flitser aan
(flitst altijd)
k k
b: Flitser uit
ok o oo
Sfeeropnamen (pag. 76)
kkkkkkk
Licht-/scèneopnamen (pag. 80)
kkkk
De achtergrond onscherper/
scherper maken (pag. 65)
k
Kleurtoon (pag. 71)
k
Als u de opnamemodus wijzigt of de aan-uitschakelaar op <2> zet,
worden de standaardinstellingen van alle functies hersteld (behalve de
zelfontspanner).
76
U kunt de sfeer selecteren die u voor de opname wilt gebruiken,
behalve wanneer de basismodi <A> en <7> zijn ingesteld.
1
Stel het programmakeuzewiel op
een van de volgende modi in:
<C>, <2>, <3>, <4>, <5>,
<P> of <6>.
2
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <A> om het Live
View-beeld weer te geven.
3
Selecteer met Quick Control de
gewenste sfeer.
Druk op de knop <Q> (7).
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om [Standaard] te
selecteren. [Sfeeropnamen] wordt
weergegeven op het scherm.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> of draai aan het instelwiel
<6> om de gewenste sfeer te
selecteren.
Op het LCD-scherm wordt
weergegeven hoe de opname er met
de geselecteerde sfeerinstelling zal
uitzien.
Opname met sfeerselectie
Sfeer A 7 C 2 3 4 5 P 6 Sfeereffect
(1) Standaard
kkkkkkk
Geen instelling
(2) Levendig
kkkkk k
Zwak / Standaard / Sterk
(3) Soft
kkkkk k
Zwak / Standaard / Sterk
(4) Warm
kkkkk k
Zwak / Standaard / Sterk
(5) Intens
kkkkk k
Zwak / Standaard / Sterk
(6) Koel
kkkkk k
Zwak / Standaard / Sterk
(7) Helderder
kkkkkkk
Zwak / Normaal / Sterk
(8) Donkerder
kkkkkkk
Zwak / Normaal / Sterk
(9) Monochroom
kkkkkkk
Blauw / Zwart-Wit / Sepia
77
Opname met sfeerselectie
4
Stel het sfeereffect in.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om het effect te selecteren.
[Effect] wordt dan onder aan het
scherm weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> of draai aan het instelwiel
<6> om het gewenste effect te
selecteren.
5
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
Druk op de knop <A> om de Live
View-opnamen te verlaten en weer
via de zoeker te fotograferen. Druk
vervolgens de ontspanknop helemaal
in om de opname te maken.
Als u de opnamemodus wijzigt of de
aan-uitschakelaar op <2> instelt,
wordt de instelling [Standaard]
hersteld.
Het Live View-beeld dat met de toegepaste sfeerinstelling wordt
weergegeven, ziet er niet exact hetzelfde uit als de eigenlijke foto.
Bij gebruik van de flitser wordt het sfeereffect mogelijk geminimaliseerd.
Bij fel licht buiten heeft het Live View-beeld op het LCD-scherm mogelijk
niet dezelfde helderheid of sfeer als de eigenlijke opname die u maakt.
Stel [52: LCD-helderheid] in op 4 en kijk naar het Live View-beeld
terwijl u erop let dat het omgevingslicht geen invloed op het
scherm heeft.
Als u niet wilt dat het Live View-beeld tijdens het instellen van functies
wordt weergegeven, drukt u na stap 1 op de knop <Q> en stelt
u[Sfeeropnamen] en [Effect] in.
Opname met sfeerselectie
78
Sfeerinstellingen
(1) Standaard
Standaardopnamekenmerken voor de respectieve opnamemodus.
Let op: <2> heeft opnamekenmerken die voor portretfoto’s zijn
geoptimaliseerd en <3> is geoptimaliseerd voor landschapsfoto’s.
Elke sfeer is een aanpassing van de opnamekenmerken van de
respectieve opnamemodus.
(2) Levendig
Het onderwerp wordt scherp en levendig weergegeven. Met deze
sfeerinstelling ziet de foto er indrukwekkender uit dan met de
[Standaard].
(3) Soft
Het onderwerp wordt zachter en subtieler weergegeven. Goed voor
portretten, huisdieren, bloemen, enzovoort.
(4) Warm
Het onderwerp wordt zachter en met warmere kleuren
weergegeven. Goed voor portretten, huisdieren en andere
onderwerpen die u een warme uitstraling wilt geven.
(5) Intens
De algehele helderheid wordt iets verminderd, terwijl het onderwerp
wordt benadrukt voor een intensere sfeer. Mensen of levende
onderwerpen vallen hierdoor meer op.
(6) Koel
De algehele helderheid wordt iets verminderd waarbij koelere
kleurtinten worden toegepast. Een onderwerp in de schaduw komt
hierdoor kalmer en imposanter over.
79
Opname met sfeerselectie
(7) Helderder
De opname wordt lichter weergegeven.
(8) Donkerder
De opname wordt donkerder weergegeven.
(9) Monochroom
De opname is monochroom. U kunt de monochroomkleur instellen
op blauw, zwart-wit of sepia. Wanneer [Monochroom] is
geselecteerd, wordt <0> weergegeven in de zoeker.
80
In de basismodi <2>, <3>, <4> en <5> kunt u opnamen maken
waarbij de instellingen met de lichtomstandigheden of het scènetype
overeenkomen. In de meeste situaties voldoet [Stand. inst.], maar als
de instellingen aan de lichtomstandigheden of het type scène zijn
aangepast, zal de opname nauwkeuriger overeenkomen met wat u ziet.
Voor Live View-opnamen moet u, als u zowel [Licht-/scèneopnamen]
als [Sfeeropnamen] (pag. 76) instelt, eerst [Licht-/scèneopnamen]
instellen. Hierdoor wordt het gemakkelijker om het resultaat op het
LCD-scherm te bekijken.
1
Stel het programmakeuzewiel op
een van de volgende modi in:
<2>, <3>, <4> of <5>.
2
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <A> om het Live
View-beeld weer te geven.
Opname via licht of scènetype
Licht of scène A 7 C 2 3 4 5 P 6
(1) Standaardinstelling
kkkk
(2) Daglicht
kkkk
(3) Schaduw
kkkk
(4) Bewolkt
kkkk
(5) Kunstlicht
k kk
(6) TL-licht
k kk
(7) Zonsondergang
kkkk
81
Opname via licht of scènetype
3
Selecteer met Quick Control het
licht- of scènetype.
Druk op de knop <Q> (7).
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om [Stand. inst.] te
selecteren. [Licht-/scèneopnamen]
wordt weergegeven op het scherm.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> of draai aan het instelwiel
<6> om het gewenste type licht of
scène te selecteren.
De resulterende opname met het
geselecteerde licht- of scènetype dat
wordt weergegeven.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
Druk op de knop <A> om de Live
View-opnamen te verlaten en weer
via de zoeker te fotograferen. Druk
vervolgens de ontspanknop helemaal
in om de opname te maken.
Als u de opnamemodus wijzigt of de
aan-uitschakelaar op <2> instelt,
wordt de instelling [Stand. inst.]
hersteld.
Als u de flitser gebruikt, gaat de instelling over op [Stand. inst.]. (In de
opname-informatie wordt echter het ingestelde licht- of scènetype
weergegeven.)
Als u deze functie samen met [Sfeeropnamen] wilt instellen, kiest u de
lichtomstandigheden of het scènetype dat het beste past bij de sfeer die
u hebt ingesteld. Wanneer u met name [Zonsondergang] hebt gekozen,
worden warme kleuren benadrukt. Dit past wellicht niet bij de sfeer die
u hebt ingesteld.
Als u niet wilt dat het Live View-beeld tijdens het instellen van functies wordt
weergegeven, drukt u na stap 1 op de knop <Q> en stelt u [Licht-/
scèneopnamen] in.
Opname via licht of scènetype
82
Instellingen voor het licht- of scènetype
(1) Standaardinstelling
Een standaardinstelling die geschikt is voor de meeste
onderwerpen.
(2) Daglicht
Voor onderwerpen in zonlicht. Hiermee zien blauwe luchten en
groene gebieden zoals bomen en struiken er natuurlijker uit en
worden lichtgekleurde bloemen beter weergegeven.
(3) Schaduw
Voor onderwerpen in de schaduw. Geschikt voor huidskleurtinten die
mogelijk te blauwachtig worden weergegeven en voor lichtgekleurde
bloemen.
(4) Bewolkt
Voor onderwerpen bij een bewolkte lucht. Huidskleurtinten en
landschappen die er op een bewolkte dag mat kunnen uitzien,
worden warmer weergegeven. Dit werkt ook bij lichtgekleurde
bloemen.
(5) Kunstlicht
Voor onderwerpen die door kunstlicht worden verlicht. Vermindert de
roodoranje kleurzweem die door kunstlicht wordt veroorzaakt.
(6) TL-licht
Voor onderwerpen die door TL-licht worden verlicht. Geschikt voor
alle typen TL-verlichting.
(7) Zonsondergang
Geschikt voor het vastleggen van de indrukwekkende kleuren van
een zonsondergang.
83
Hieronder wordt beschreven hoe u opnamen het eenvoudigst kunt
weergeven. Zie pagina 207 voor meer informatie over de weergaveprocedure.
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
De laatst gemaakte of laatst bekeken
opname wordt weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Als u opnamen vanaf het laatste
vastgelegde beeld wilt weergeven,
drukt u op de toets <Y>.
Als u opnamen vanaf de eerste
opname (de oudste) wilt weergeven,
drukt u op de toets <Z>.
Telkens als u op de knop <
B
> drukt,
wordt het informatiedisplay vernieuwd.
3
Beëindig de opnameweergave.
Druk op de knop <x> om de
opnameweergave te beëindigen en
naar de instellingen voor de
opnamefunctie terug te keren.
x Opnamen weergeven
Weergave met
basisinformatie
Histogram
Basisinformatie + beeldkwaliteit/
nummer van de opname
Weergave met opname-informatie
84
85
3
Creatieve opnamen
Om mislukte opnamen te voorkomen, worden in de
basismodi de meeste geavanceerde functies
automatisch ingesteld. Deze kunnen niet worden
gewijzigd. In de modus <d> (AE-programma) kunt
u diverse functies instellen en creatievere opnamen
maken.
In de modus <d> stelt de camera de sluitertijd en het
diafragma automatisch in om de standaardbelichting te
verkrijgen.
Het verschil tussen de basismodi en <d> wordt uitgelegd
op pagina 276 t/m 277.
De functies die in dit hoofdstuk worden toegelicht, kunnen
ook worden gebruikt in de modi <s>, <f> en <a>.
Deze komen in hoofdstuk 4 aan de orde.
Het pictogram M rechts boven de paginatitel geeft aan
dat de functie alleen in de creatieve modi (pag. 30)
beschikbaar is.
86
De camera stelt automatisch de sluitertijd en het diafragma in die het
beste bij de helderheid van het onderwerp passen. Dit heet AE-
programma.
*<d> staat voor programma.
* AE staat voor automatische belichting (Auto Exposure).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <d>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Kijk door de zoeker en richt het
geselecteerde AF-punt op het
onderwerp. Druk de ontspanknop
vervolgens half in.
De stip in het AF-punt waarop is
scherpgesteld, licht gedurende korte
tijd rood op en ook de
scherpstelindicator <o> rechtsonder
in de zoeker gaat branden (in de
modus 1-beeld AF).
De sluitertijd en het diafragma
worden automatisch ingesteld en in
de zoeker weergegeven.
3
Controleer het scherm.
De standaardbelichting wordt
verkregen zolang de waarde voor de
sluitertijd en de weergave van de
diafragmawaarde niet knipperen.
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
d: AE-programma
87
d: AE-programma
Wijzig de ISO-snelheid. Gebruik de ingebouwde flitser.
Als u de belichting op het omgevingslicht en het onderwerp wilt
afstemmen, kunt u de ISO-snelheid wijzigen (pag. 92) of de
ingebouwde flitser gebruiken (pag. 104). In de modus <d> gaat de
ingebouwde flitser niet automatisch af. Bij binnenfoto’s of in
omstandigheden met weinig licht kunt u daarom het beste op de
flitsknop <I> drukken om de ingebouwde flitser omhoog te klappen.
(U kunt de ingebouwde flitser ook omhoogklappen door met Quick
Control het pictogram <s> te selecteren.)
Wijzig het programma met Programmakeuze.
Nadat u de ontspanknop half heeft ingedrukt, draait u aan het
instelwiel <6> om de combinatie van sluitertijd en diafragma
(het programma) te wijzigen. Programmakeuze wordt automatisch
geannuleerd als de meettimer (0) afloopt (de weergave van de
belichtingsinstelling wordt uitgeschakeld). Programmakeuze is niet
mogelijk wanneer u de flitser gebruikt.
Opnamepunten
Wanneer de sluitertijd “30"” en het laagste f-getal
knipperen, is er sprake van onderbelichting. Verhoog
de ISO-snelheid of gebruik de flitser.
Wanneer de sluitertijd “4000” en het hoogste f-getal
knipperen, is er sprake van overbelichting. Verlaag de
ISO-snelheid.
Verschillen tussen <d> en <A>
In de modus <A> worden veel functies, zoals de AF-bediening en de
meetmethode, automatisch ingesteld om mislukte opnamen te voorkomen.
U kunt slechts een beperkt aantal functies instellen. Met de modus <d>
worden alleen de sluitertijd en het diafragma automatisch ingesteld. U kunt
de AF-bediening, de meetmethode en andere functies naar wens instellen
(pag. 276).
88
U kunt het aantal pixels en de beeldkwaliteit selecteren. Er zijn tien
instellingen voor de opnamekwaliteit: 73, 83, 74, 84, 7a, 8a,
b, c, 1+73, 1.
1
Selecteer de opnamekwaliteit.
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Beeldkwalit.] en druk
vervolgens op <0>.
[Beeldkwalit.] wordt weergegeven.
2
Stel de opnamekwaliteit in.
Selecteer de opnamekwaliteit aan de
hand van het aantal pixels van de
desbetreffende kwaliteit en het
maximum aantal opnamen
weergegeven op het scherm en druk
vervolgens op <0>.
3 De opnamekwaliteit instellen
Vastgelegde pixels
(aantal pixels)
Maximum
aantal opnamen
89
3 De opnamekwaliteit instellen
De bestandsgrootte, het maximum aantal opnamen en de maximale
opnamereeks tijdens continue opnamen zijn gebaseerd op testnormen van
Canon (aspect ratio 3:2, ISO 100 en beeldstijl Standaard) met een kaart van
8GB. Deze cijfers kunnen verschillen, afhankelijk van het onderwerp,
merk van de kaart, aspect ratio, ISO-snelheid, Beeldstijl, Aangepaste
functies, enzovoort.
Met “Vol” wordt aangegeven dat het mogelijk is opnamen te maken tot de kaart
vol is bij de weergegeven omstandigheden.
Richtlijnen voor het instellen van de opnamekwaliteit (benadering)
Beeldkwaliteit
Vastgelegde
pixels
(megapixels)
Bestands-
grootte
(MB)
Maximum
aantal
opnamen
Maximale
opnamereeks
73
Hoge
kwaliteit
JPEG
24 M
7,5 940 150
83
3,7 1.920 Vol
74
Gemiddelde
kwaliteit
11 M
3,9 1.820 Vol
84
1,9 3.580 Vol
7
a
Lage
kwaliteit
5,9 M
2,4 2.880 Vol
8
a
1,3 5.440 Vol
b
2,5 M 1,3 5.440 Vol
c
0,3 M 0,3 19.380 Vol
1
+
73
Hoge
kwaliteit
24 M
30,3+7,5 180 6
1
30,3 230 11
3 De opnamekwaliteit instellen
90
Ik wil de opnamekwaliteit selecteren die bij het papierformaat
past waarop ik wil printen.
Raadpleeg het diagram links bij het
kiezen van de opnamekwaliteit. Als u de
opname wilt bijsnijden, wordt het
aanbevolen om een hogere kwaliteit
(meer pixels) te selecteren, zoals 73,
83, 1+73 of 1.
b is geschikt voor het weergeven van
de opname in een in de handel
verkrijgbare digitale fotolijst. c is
geschikt voor het e-mailen van de
opname of voor gebruik op een website.
Wat is het verschil tussen 7 en 8?
Deze instellingen geven de verschillende niveaus van beeldkwaliteit
aan die het resultaat zijn van de verschillende compressies.
De instelling
7 geeft met hetzelfde aantal pixels een hogere
beeldkwaliteit. Hoewel
8 een iets lagere beeldkwaliteit geeft,
kunnen hiermee wel meer opnamen op de kaart worden
opgeslagen. De opties b en c hebben beide
kwaliteitsinstelling 7 (Fijn).
Ik heb meer opnamen kunnen maken dan het aangegeven
maximum aantal opnamen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kunt u mogelijk meer
opnamen maken dan is aangegeven. Minder is echter ook mogelijk.
Het weergegeven maximum aantal opnamen is slechts een schatting.
Geeft de camera de maximale opnamereeks weer?
De maximale opnamereeks wordt rechts in de zoeker weergegeven.
Aangezien de indicator slechts één cijfer weergeeft (0 - 9), wordt elk
getal dat hoger is dan 8, weergegeven als “9”. Dit getal wordt ook
weergegeven als er geen kaart in de camera is geplaatst. Pas op dat
u geen opnamen maakt als er zich geen kaart in de camera bevindt.
Wanneer moet ik 1 gebruiken?
1-opnamen moeten met een computer worden verwerkt. Meer
informatie over “1” en “1+73” vindt u op de volgende pagina.
Veelgestelde vragen
Papierformaat
A2 (59,4 x 42 cm)
73
83
1+73
1
A3 (42 x 29,7 cm)
74
84
b
A4 (29,7 x 21 cm)
12,7 x 8,9 cm
7
a
8
a
91
3 De opnamekwaliteit instellen
1 -beelden zijn onbewerkte beeldgegevens die nog moeten worden
omgezet in 73 of andere typen afbeeldingen. 1 -opnamen kunnen
niet zomaar op een computer worden weergegeven. Daarvoor is
speciale software nodig, zoals Digital Photo Professional
(EOS-software, pag. 314). U kunt deze opnamen echter wel aanpassen
op manieren die met andere opnametypen, zoals 73, niet mogelijk
zijn. 1 is geschikt als u de opname zelf nauwkeurig wilt bewerken of
opnamen van een belangrijk onderwerp wilt maken.
Met 1+73 wordt één beeld opgenomen als 1- en als
73-opname. De twee opnamen worden gelijktijdig op de kaart
opgeslagen. De twee opnamen worden opgeslagen in dezelfde map en
met hetzelfde bestandsnummer (bestandsextensie .JPG voor JPEG
en .CR2 voor RAW). 73-opnamen kunnen worden weergegeven of
afgedrukt met een computer waarop de EOS-software niet is
geïnstalleerd.
1
1+73
1-opname
73-opname
0001 . CR2
0001 . JPG
Bestandsnummer Bestandsextensie
Software voor het verwerken van RAW-beelden
Het wordt aanbevolen om Digital Photo Professional (DPP, EOS-
software) te gebruiken om de RAW-beelden op een computer weer te
geven (pag. 314).
Met eerdere versies van DPP versie 4.x kunt u de RAW-beelden die met
deze camera zijn gemaakt niet verwerken. Als er een eerdere versie van
DPP versie 4.x op uw computer is geïnstalleerd, downloadt en installeert
u de nieuwste versie van de website van Canon on deze bij te werken
(pag. 315). (De vorige versie wordt overschreven.) Met DPP Ver.3.x of
vroeger kunt u de RAW-beelden die met deze camera zijn gemaakt niet
verwerken.
RAW-beelden die met deze camera zijn gemaakt, kunnen mogelijk niet
worden weergegeven met commerciële software van derden. Neem
contact op met de fabrikant van de software voor meer informatie over
compatibiliteit.
92
Stel de ISO-snelheid (de lichtgevoeligheid van de beeldsensor) in op de
waarde die voor het omgevingslicht gewenst is. In de basismodi wordt
de ISO-snelheid automatisch ingesteld (pag. 94).
1
Druk op de knop <Wi>.
[ISO-snelheid] wordt weergegeven.
2
Stel de ISO-snelheid in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> of draai aan het instelwiel
<6> om de gewenste ISO-snelheid
in te stellen en druk vervolgens
op <0>.
Als u [AUTO] selecteert, wordt de
ISO-snelheid automatisch ingesteld
(pag. 93).
Richtlijnen voor de ISO-snelheid
* Bij hoge ISO-snelheden kunnen opnamen er korreliger uitzien.
i
: De ISO-snelheid aanpassen aan het lichtniveau
N
ISO-snelheid
Opnamesituatie
(Geen flits)
Flitsbereik
ISO 100 - ISO 400 Zonnig, buiten
Hoe hoger de ISO-
snelheid, hoe groter
het flitsbereik zal zijn
(pag. 105).
ISO 400 - ISO 1600 Bewolkt of ’s avonds
ISO 1600 - ISO 6400, H Donker, binnen of ’s avonds
Als onder [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [2: ISO
vergroten] is ingesteld op [1: Aan], kan “H” (gelijk aan ISO 12800) ook
worden geselecteerd (pag. 260).
Onder [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)], als [10: Flitsknopfunctie]
is ingesteld op [1: ISO-snelheid], kunt u de ISO-snelheid instellen met
de knop <D>.
Als onder [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [6: Lichte
tonen prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kunnen ISO 100 en
H” (gelijk aan ISO 12800) niet worden geselecteerd (pag. 263).
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen er korreliger uitzien. Lange
belichtingstijden kunnen ook afwijkende kleuren in de opname tot gevolg
hebben.
93
i: De ISO-snelheid aanpassen aan het lichtniveauN
Als u de ISO-snelheid instelt op [AUTO],
wordt de actuele instelling voor de ISO-
snelheid weergegeven wanneer u de
ontspanknop half indrukt. Zoals op de
volgende pagina staat aangegeven,
wordt de ISO-snelheid automatisch
aangepast aan de opnamemodus.
ISO [AUTO]
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals
lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Als u een hoge ISO-snelheid en de flitser gebruikt om een onderwerp te
fotograferen dat zich dichtbij bevindt, kan de opname overbelicht zijn.
Omdat “H” (gelijk aan ISO 12800) een uitgebreide ISO-snelheid is, zullen
ruis (zoals lichte puntjes en strepen) en onregelmatige kleuren beter
zichtbaar zijn dan normaal.
i: De ISO-snelheid aanpassen aan het lichtniveauN
94
*1: Afhankelijk van de ingestelde maximale ISO-snelheid.
*2: Indien invulflitsen tot overbelichting leidt, wordt de ISO-snelheid verlaagd tot
een mogelijk minimum van ISO 100.
*3: Als u reflectieflitsen gebruikt met een externe Speedlite in een basismodus
(behalve <6>) of in de modus <d>, wordt automatisch ISO 800 - ISO 1600
(of tot de maximumgrens) ingesteld.
*4: Vast op ISO 400 in de modus <P>. Als u reflectieflitsen gebruikt met een
externe Speedlite in de modus <P>, wordt ISO 400 - ISO 1600 automatisch
ingesteld.
*5: Vast op ISO 400 als ISO 400 de maximumgrens is.
Voor ISO auto kunt u de maximale ISO-snelheid instellen op een waarde
tussen ISO 400 en ISO 6400.
Selecteer op het tabblad [z3] de optie
[ISO auto] en druk op <0>. Selecteer
de ISO-snelheid en druk op <0>.
Opnamemodus Instelling ISO-snelheid
A
/
7
/
C
/
3
/
4
/
5
/
P
/
6
Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en ISO 3200
d
/
s
/
f
/
a
Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en ISO 6400
*1
2
ISO 100
Met flitser ISO 800
*2*3*4*5
Met bulb-belichting ISO 800
*5
3 De maximale ISO-snelheid instellen voor [AUTO]N
Als [AUTO] is ingesteld, wordt de ISO-snelheid in volledige stappen
weergegeven. De ISO-snelheid wordt in werkelijkheid echter in kleinere
stappen ingesteld. In de opname-informatie (pag. 232) kan daarom een
ISO-snelheid van bijvoorbeeld ISO 125 of ISO 640 worden
weergegeven.
In de modus <2> wordt mogelijk een andere ISO-snelheid dan ISO 100
weergegeven, maar de werkelijke ISO-snelheid die wordt gebruikt, is de
snelheid die in de bovenstaande tabel wordt weergegeven.
95
Door een beeldstijl te selecteren, kunt u opnamekenmerken verkrijgen
die bij uw fotografische expressie of bij het onderwerp passen.
In de basismodi kunt u geen beeldstijl selecteren.
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Beeldstijl] en druk vervolgens
op <0>.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer een beeldstijl.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een beeldstijl te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
De beeldstijl wordt ingesteld en het
menu verschijnt weer.
D Automatisch
De kleurtoon wordt automatisch aangepast aan de
omstandigheden. In natuur- en buitenopnamen en opnamen van
zonsondergangen zien de kleuren er echt levendig uit, zoals voor
blauwe luchten, bomen en struiken, en zonsondergangen.
P Standaard
Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit. Dit is een
algemene beeldstijl die in de meeste omstandigheden geschikt is.
Q Portret
Voor mooie huidskleurtinten. De opname heeft zachtere kleuren.
Geschikt voor portretten in close-up.
Door de [
Kleurtoon
] te wijzigen (pag. 127), kunt u de huidskleurtint
aanpassen.
A
Optimale opnamekenmerken voor het onderwerp selecteren
N
Kenmerken van beeldstijlen
Gebruik een andere beeldstijl als de gewenste kleurtoon niet wordt verkregen
met [
Automatisch
].
A Optimale opnamekenmerken voor het onderwerp selecterenN
96
R Landschap
Voor levendige blauwe en groene tinten en zeer scherpe en
heldere opnamen. Gebruik deze instelling voor indrukwekkende
landschappen.
S Neutraal
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan
geven om opnamen met de computer te verwerken. Voor
natuurlijke kleuren en ingetogen opnamen met een bescheiden
helderheid en kleurverzadiging.
U Natuurlijk
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan
geven om opnamen met de computer te verwerken. De kleur van
een onderwerp dat wordt vastgelegd in zonlicht bij een
kleurtemperatuur van 5200K, wordt aangepast naar de
colorimetrische kleur van het onderwerp. Voor ingetogen
opnamen met een bescheiden helderheid en kleurverzadiging.
V Monochroom
Voor zwart-witopnamen.
W Gebruiker 1-3
U kunt een standaardstijl, zoals [Portret], [Landschap], een
beeldstijlbestand, enzovoort opslaan en deze naar wens
aanpassen (pag. 129). Een beeldstijl die niet door de gebruiker is
aangepast, heeft dezelfde standaardinstellingen als de beeldstijl
[Automatisch].
Zwart-witopnamen die zijn vastgelegd in een ander bestandsformaat
dan 1 kunnen niet worden teruggezet naar kleur. Let erop dat u de
instelling [Monochroom] niet ingeschakeld laat wanneer u opnieuw
foto’s in kleur wilt maken. Wanneer [Monochroom] is geselecteerd,
wordt <0> weergegeven in de zoeker.
97
U kunt de AF-bediening (automatische scherpstelling) selecteren die bij
de opnameomstandigheden en het onderwerp past. In de basismodi
wordt de optimale AF-bediening automatisch ingesteld voor de
respectieve opnamemodus.
1
Stel de scherpstelmodusknop op
de lens in op <AF>.
2
Druk op de knop <Zf>.
[AF-werking] wordt weergegeven.
3
Selecteer de AF-bediening.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en
<
Z
> of draai aan het instelwiel <
6
>
om de gewenste AF-bediening in te
stellen en druk vervolgens op <
0
>.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp en
druk de ontspanknop half in. De camera
stelt vervolgens automatisch scherp in
de geselecteerde AF-bediening.
Geschikt voor niet-bewegende onderwerpen. Wanneer u de
ontspanknop half indrukt, stelt de camera slechts één keer scherp.
Als de scherpstelling is bereikt, licht de stip in het AF-punt waarop is
scherpgesteld gedurende korte tijd rood op en wordt de
scherpstelindicator <o> in de zoeker weergegeven.
Bij meervlaksmeting (pag. 115) wordt de belichting ingesteld op het
moment dat er op het onderwerp is scherpgesteld.
Wanneer u de ontspanknop half ingedrukt houdt, wordt de
scherpstelling vergrendeld. U kunt dan desgewenst een nieuwe
beeldcompositie maken.
f: De AF-bediening wijzigenN
1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen
f: De AF-bediening wijzigenN
98
Deze AF-bediening is geschikt voor bewegende onderwerpen
waarbij de scherpstelafstand telkens verandert. Terwijl u de
ontspanknop half ingedrukt houdt, blijft de camera voortdurend
scherpstellen op het onderwerp.
De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt
gemaakt.
Bij automatische AF-puntselectie (pag. 99) stelt de camera scherp
op het middelste AF-punt. Als het onderwerp zich tijdens de
automatische scherpstelling van het middelste AF-punt af beweegt,
blijft de camera het onderwerp volgen zolang dit nog binnen het
bereik van een ander AF-punt valt.
In de modus AI Focus AF schakelt het AF-bediening automatisch van
1-beeld AF over op AI Servo AF als het onderwerp in beweging komt.
Als het onderwerp in beweging komt nadat er met behulp van
1-beeld AF op is scherpgesteld, wordt deze beweging door de
camera gesignaleerd. De camera schakelt dan automatisch over van
AF-bediening naar AI Servo AF en begint het onderwerp te volgen.
AI Servo AF voor bewegende onderwerpen
AI Focus AF voor automatisch wisselen van AF-bediening
Als u niet kunt scherpstellen, gaat de scherpstelindicator <o> in de
zoeker knipperen. In dit geval kan er geen opname worden gemaakt,
ook al drukt u de ontspanknop helemaal in. Bepaal de compositie
opnieuw en probeer opnieuw scherp te stellen of raadpleeg
“Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld” (pag. 101).
Als de optie [z1: Pieptoon] is ingesteld op [Uitschakelen], hoort
u geen pieptoon als er op het onderwerp is scherpgesteld.
In de modus AI Servo AF hoort u geen pieptoon, zelfs niet als er op het
onderwerp is scherpgesteld. Ook licht de scherpstelindicator <o> in de
zoeker niet op.
Wanneer bij het gebruik van AI Focus AF met actieve Servo-modus op het
onderwerp wordt scherpgesteld, hoort u een zachte pieptoon.
De scherpstelindicator <o> in de zoeker licht echter niet op.
De scherpstelling wordt in dit geval niet vergrendeld.
99
In de basismodi stelt de camera automatisch scherp op het
dichtstbijzijnde onderwerp. Daarom wordt er mogelijk niet altijd op het
beoogde onderwerp scherpgesteld.
In de modi <d>, <s>, <f> en <a> kunt u één AF-punt selecteren
en alleen scherpstellen op het gebied dat door dat AF-punt wordt
gedekt.
1
Druk op de knop <S> (9).
Het geselecteerde AF-punt wordt op
het LCD-scherm en in de zoeker
weergegeven.
2
Selecteer het AF-punt.
Gebruik de pijltjestoetsen <S> om
het AF-punt te selecteren.
Als u in de zoeker kijkt, kunt u het AF-
punt selecteren door aan het
instelwiel <6> te draaien tot het
gewenste AF-punt rood oplicht.
Als alle AF-punten oplichten, wordt
automatische AF-puntselectie
ingeschakeld. Er wordt dan
automatisch een AF-punt
geselecteerd waarmee op het
onderwerp wordt scherpgesteld.
Wanneer u op <0> drukt, wordt er
tussen het middelste AF-punt en
automatische AF-puntselectie
gewisseld.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het geselecteerde AF-punt op
het onderwerp en druk de
ontspanknop half in om scherp te
stellen.
S Het AF-punt selecterenN
S Het AF-punt selecterenN
100
Als u van dichtbij een portret wilt maken, gebruikt u 1-beeld AF
en stelt u scherp op de ogen.
Als u de compositie instelt nadat u hebt scherpgesteld op de ogen
van de persoon die wordt gefotografeerd, zal de levendige
gezichtsuitdrukking meer naar voren komen op de foto.
Als het moeilijk is om scherp te stellen, kunt u het beste het
middelste AF-punt selecteren en gebruiken.
Van de negen AF-punten is het middelste het gevoeligste.
Stel de camera in op automatische AF-puntselectie en AI Servo
AF om gemakkelijker op een bewegend onderwerp te kunnen
scherpstellen (pag. 98).
Het middelste AF-punt wordt als eerste gebruikt om op het
onderwerp scherp te stellen. Als het onderwerp zich tijdens de
automatische scherpstelling van het middelste AF-punt af beweegt,
blijft de camera het onderwerp volgen zolang dit nog binnen het
bereik van een ander AF-punt valt.
Bij weinig licht flitst de ingebouwde flitser een paar keer kort wanneer
u de ontspanknop half indrukt. Hierdoor wordt het onderwerp belicht,
zodat automatisch scherpstellen makkelijker is.
Opnamepunten
AF-hulplicht met de ingebouwde flitser
Er wordt door de ingebouwde flitser geen AF-hulplicht geactiveerd in de
modi <7>, <3> of <5>, of wanneer [Flitsen m. int. flitser] is
ingesteld op <b> in de modi <C> of <P>.
Het AF-hulplicht wordt niet geactiveerd tijdens het gebruik van AI Servo
AF-bediening.
Het effectieve bereik van het AF-hulplicht dat door de ingebouwde flitser
wordt geactiveerd, is ongeveer 4 meter.
Wanneer u in de creatieve modi met de knop <I> de ingebouwde flitser
omhoog laat komen (pag. 104), wordt indien nodig het AF-hulplicht
geactiveerd. Merk op dat het AF-hulplicht zal worden geactiveerd
volgens de instelling van [7: AF-hulplicht] onder [53: Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)] (pag. 264).
Als u een extender (afzonderlijk verkrijgbaar) bevestigt op de lens en het
maximale diafragma hoger wordt dan f/5.6, is opname met automatische
scherpstelling niet mogelijk (behalve in [FlexiZone - Single] en [u Live-
modus] tijdens Live View-opnamen). Raadpleeg de instructiehandleiding
van de extender voor meer informatie.
101
Soms kan er niet automatisch worden scherpgesteld (de
scherpstelindicator <o> van de zoeker knippert dan). Dit kan onder
meer voorkomen bij de volgende onderwerpen:
Onderwerpen met zeer weinig contrast
(Bijvoorbeeld: blauwe luchten, effen, platte oppervlakken, enzovoort)
Onderwerpen bij zeer weinig licht
Reflecterende onderwerpen en onderwerpen met heel veel tegenlicht
(Bijvoorbeeld: auto’s met een zeer reflecterende carrosserie, enzovoort)
Onderwerpen die zowel dichtbij als veraf vlak bij een AF-punt liggen
(Bijvoorbeeld: een dier in een kooi, enzovoort)
Onderwerpen zoals lichte puntjes dicht bij een AF-punt
(Bijvoorbeeld: avondopnamen, enzovoort)
Zich herhalende patronen
(Bijvoorbeeld: vensters in een wolkenkrabber, toetsenborden, enzovoort)
Ga in dergelijke situaties op een van de volgende manieren te werk om
scherp te stellen:
(1) Stel in de modus 1-beeld AF scherp op een object dat op dezelfde
afstand staat als het onderwerp en vergrendel de scherpstelling
voordat u de compositie opnieuw bepaalt (pag. 61).
(2) Stel de scherpstelmodusknop op de lens in op <MF> en stel
handmatig scherp.
1
Zet de scherpstelmodusknop op
de lens op <MF>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Stel scherp door aan de
scherpstelring op de lens te draaien
totdat u het onderwerp scherp in de
zoeker ziet.
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld
MF: Handmatige focus
Afhankelijk van het onderwerp kan de scherpstelling worden bereikt door
de compositie van de opname iets aan te passen en opnieuw de AF-
bediening te gebruiken om scherp te stellen.
Zie pagina 152 voor informatie over onderwerpen waarop moeilijk is
scherp te stellen tijdens Live View-opnamen met [FlexiZone - Single] en
[u Live-modus].
Scherpstelring
Als u de ontspanknop half indrukt en handmatig scherpstelt, licht het AF-
punt waarmee is scherpgesteld gedurende korte tijd rood op, klinkt de
pieptoon en gaat ook de scherpstelindicator <o> in de zoeker branden.
102
U kunt circa 3 opnamen per seconde maken. Deze functie kunt
u bijvoorbeeld gebruiken als een kind naar u toe rent en u de
verschillende gezichtsuitdrukkingen wilt fotograferen.
1
Druk op de knop <Yij>.
2
Selecteer <i>.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> of draai aan het instelwiel
<6> om continue opname <i>
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
3
Maak de opname.
De camera maakt voortdurend
opnamen terwijl u de ontspanknop
volledig ingedrukt houdt.
Stel ook de AF-bediening (pag. 97) in die bij het onderwerp past.
Voor een bewegend onderwerp
Als AI Servo AF is ingesteld, wordt er tijdens continue opname
voortdurend scherpgesteld.
Voor een niet-bewegend onderwerp
Als 1-beeld AF is ingesteld, stelt de camera tijdens continue opname
slechts eenmaal scherp.
i Continue opnameN
Opnamepunten
Als bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] [5: Hoge ISO-ruisreductie]
is ingesteld op [2: Sterk] (pag. 263), neemt de maximale opnamereeks
voor continue opnamen aanzienlijk af. Ook de continue opnamesnelheid
kan lager zijn.
Als het resterende accuniveau laag is of als u opnamen maakt wanneer
er weinig licht is, wordt de continue opnamesnelheid mogelijk minder.
Bij het gebruik van AI Servo AF neemt de continue opnamesnelheid
mogelijk enigszins af. Dit is afhankelijk van het onderwerp en de
gebruikte lens.
103
1
Druk op de knop <Yij>.
2
Selecteer de zelfontspanner.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en
<
Z
> of draai aan het instelwiel <
6
>
om de zelfontspanner te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>.
j : Opname na circa 10 sec.
l: Opname na circa 2 sec.N
q: Maak het ingestelde aantal
continue opnamen na circa
10 sec.
Druk op de pijltjestoetsen
<
W
> en <
X
> om aan te
geven hoeveel opnamen
u met de zelfontspanner
wilt maken (2 - 10).
3
Maak de opname.
Kijk door de zoeker, stel scherp op
het onderwerp en druk de
ontspanknop helemaal in.
U kunt de zelfontspanner in de gaten houden door middel van het
bijbehorende zelfontspannerlampje, de pieptoon en de
aftelweergave (in seconden) op het LCD-scherm.
Twee seconden voordat de opname wordt gemaakt, gaat het
zelfontspannerlampje branden en klinkt de pieptoon sneller.
j De zelfontspanner gebruiken
Met <q> kan het interval tussen de verschillende opnamen worden
verlengd afhankelijk van de instellingen voor opnamefuncties, zoals de
opnamekwaliteit of gebruik van de flitser.
Als u bij het indrukken van de ontspanknop niet door de zoeker kijkt, kunt
u het beste de oculairafsluiting bevestigen (pag. 271). Als er tijdens het
maken van een opname licht in de zoeker komt, kan dit een negatief
effect op de belichting hebben.
Het wordt aanbevolen om na het maken van opnamen met de
zelfontspanner de opname weer te geven (pag. 83) om de scherpstelling
en belichting te controleren.
Als u met de zelfontspanner een foto van uzelf wilt maken, vergrendelt
u de scherpstelling (pag. 61) op een object dat zich tijdens de opname
op ongeveer dezelfde afstand als uzelf bevindt.
Druk op de knop <Yij> als u de zelfontspanner wilt uitschakelen
nadat het aftellen is begonnen.
104
Als u binnenshuis bent of te maken hebt met weinig licht of tegenlicht,
kunt u de ingebouwde flitser omhoog klappen en op de ontspanknop
drukken om opnamen met de flitser te maken. In de modus <d> wordt
de sluitertijd automatisch ingesteld op een waarde tussen 1/60 seconde
en 1/200 seconde om cameratrilling te voorkomen.
1
Druk op de knop <D>.
In de creatieve modi kunt u altijd op
de knop <D> drukken om opnamen
met de flitser te maken.
Terwijl de flitser wordt opgeladen,
wordt in de zoeker “DbuSY” en op
het LCD-scherm [BUSYD]
weergegeven.
2
Druk de ontspanknop half in.
Controleer linksonder in de zoeker of
het pictogram <D> oplicht.
3
Maak de opname.
De flitser gaat af zodra is
scherpgesteld en u de ontspanknop
volledig indrukt.
Verlaag de ISO-snelheid bij fel licht.
Verlaag de ISO-snelheid als de belichtingsinstelling in de zoeker
knippert.
Verwijder de zonnekap. Let erop dat u zich niet te dicht bij het
onderwerp bevindt.
Als er een zonnekap op de lens is bevestigd of als u te dicht bij het
onderwerp staat, kan de onderzijde van de opname er donker
uitzien doordat de flitser wordt belemmerd. Geef bij belangrijke
opnamen de foto weer en controleer of het beeld er niet onnatuurlijk
donker uitziet in het onderste gedeelte.
D De ingebouwde flitser gebruiken
Opnamepunten
105
D De ingebouwde flitser gebruiken
Effectief bereik van ingebouwde flitser (geschat aantal meters)
* Voor invulflitsen kan de ISO-snelheid lager worden ingesteld dan ISO 800.
ISO-snelheid
(pag. 92)
EF-S18-55mm f/3.5-5.6 IS II
Groothoek Telefoto
f/3.5 f/5.6
ISO 100 1 - 2,6 1 - 1,6
ISO 400 1 - 5,3 1 - 3,3
ISO 800/AUTO* 1 - 7,4 1 - 4,6
ISO 1600 1,3 - 10,5 1 - 6,6
ISO 6400 2,6 - 21,0 1,6 - 13,1
Wanneer een hoge ISO-snelheid is ingesteld en de scherpstelafstand
groot is, kan mogelijk niet de juiste belichting worden verkregen,
afhankelijk van onder meer de omstandigheden van het onderwerp.
Fotografeer niet met flits wanneer u de ingebouwde flitser met uw vinger
tegenhoudt of om een andere reden niet geheel is uitgeklapt.
D De ingebouwde flitser gebruiken
106
Het rode-ogeneffect kan worden geminimaliseerd of voorkomen als
u bij flitsfoto’s het lampje voor rode-ogen-reductie gebruikt.
Rode-ogen-reductie kan in iedere opnamemodus worden ingesteld,
behalve in <7> <3> <5> en <k>.
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [R.ogen Aan/Uit] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Als u de ontspanknop half indrukt
wanneer u opnamen maakt met de
flitser, gaat het lampje voor rode-
ogen-reductie branden.
Wanneer u vervolgens de
ontspanknop helemaal indrukt,
wordt de opname gemaakt.
3 Rode-ogen-reductie
Rode-ogen-reductie is effectiever als het onderwerp naar het lampje
voor rode-ogen-reductie kijkt in een goed verlichte ruimte of wanneer
u dicht bij het onderwerp staat.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt de
schaalweergave onder in de zoeker kleiner waarna
hij wordt uitgeschakeld. Voor het beste resultaat maakt u de opname
nadat deze schaalweergave is uitgeschakeld.
De effectiviteit van de rode-ogen-reductie is afhankelijk van het
specifieke onderwerp.
107
4
Opnamefuncties voor
gevorderden
Dit hoofdstuk is een aanvulling op hoofdstuk 3. U leest
in dit hoofdstuk op welke manieren u nog meer creatief
kunt fotograferen.
In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk wordt uitgelegd
hoe u de modi <s> <f> en <a> op het
programmakeuzewiel kunt gebruiken.
Alle functies die in hoofdstuk 3 zijn besproken, kunnen ook
worden gebruikt met de modi <s>, <f> en <a>.
Zie pagina 276 voor informatie over welke functies in de
diverse opnamemodi kunnen worden gebruikt.
Het pictogram
M
rechts boven de paginatitel geeft aan dat de
functie alleen in de creatieve modi (pag. 30) beschikbaar is.
De instelwielwijzer <c> wordt samen
met de sluitertijd, het diafragma of de
waarde voor belichtingscorrectie
weergegeven en geeft aan dat u <6>
(het hoofdinstelwiel) kunt draaien om de
desbetreffende instelling aan te passen.
c Instelwielwijzer
108
Met de modus <s> (AE met sluitertijdvoorkeuze) op het
programmakeuzewiel kunt u de actie bevriezen of onscherp maken.
* <s> staat voor tijdwaarde.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <s>.
2
Stel de gewenste sluitertijd in.
Zie “Opnamepunten” voor advies
over het instellen van de sluitertijd.
Als u het instelwiel <6> naar rechts
draait, stelt u een kortere sluitertijd in.
Als u het wiel naar links draait, stelt
u een langere sluitertijd in.
3
Maak de opname.
Wanneer u scherpstelt en de
ontspanknop volledig indrukt, wordt
de opname gemaakt met de
geselecteerde sluitertijd.
s
: De beweging van het onderwerp vastleggen
Onscherp gemaakte beweging
(lange sluitertijd: 1/30 seconde)
Bevroren beweging
(korte sluitertijd: 1/2000 seconde)
Weergave van de sluitertijd
Op het LCD-scherm wordt de sluitertijd als een breuk weergegeven.
In de zoeker wordt echter alleen de noemer weergegeven. “0"5” staat
voor 0,5 sec. en “15"” voor 15 sec.
109
s: De beweging van het onderwerp vastleggen
Een snel bewegend onderwerp bevriezen
Gebruik een korte sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/4000 en
1/500 seconde, overeenkomstig de snelheid van het bewegende
onderwerp.
Een rennend kind of dier onscherp maken om de indruk van
beweging te wekken
Gebruik een gemiddelde sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/250 en
1/30 seconde. Volg het bewegende onderwerp met de zoeker en
druk de ontspanknop in om de opname te maken. Wanneer u
gebruikmaakt van een telelens, dient u deze goed vast te houden
om cameratrilling te voorkomen.
Een stromende rivier of fontein onscherp maken
Gebruik een lange sluitertijd van 1/30 seconde of langer.
Gebruik een statief om bewegingsonscherpte te voorkomen.
Stel de sluitertijd zo in dat de weergegeven diafragmawaarde
niet knippert.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en de
sluitertijd wijzigt terwijl het diafragma wordt
weergegeven, wordt de diafragmawaarde ook
gewijzigd. Op die manier wordt dezelfde belichting
(hoeveelheid licht die op de beeldsensor valt)
gehandhaafd. Wanneer u het aanpasbare
diafragmabereik overschrijdt, knippert de
diafragmawaarde om aan te geven dat de standaardbelichting niet
kan worden verkregen.
Bij onderbelichting knippert de maximale diafragmawaarde (laagste
f-getal). Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar links om
een langere sluitertijd in te stellen of verhoogt u de ISO-snelheid.
Bij overbelichting knippert de minimale diafragmawaarde (hoogste
f-getal). Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar rechts om
een kortere sluitertijd in te stellen of verlaagt u de ISO-snelheid.
Om de juiste flitsbelichting voor het hoofonderwerp te verkrijgen, wordt het
flitsvermogen automatisch op het eveneens automatisch ingestelde
diafragma afgestemd (automatische flitsbelichting). Merk op dat het bereik
van de instelbare sluitertijden wordt beperkt tot 1/200 sec. tot 30 sec.
Opnamepunten
D De ingebouwde flitser gebruiken
110
Om de achtergrond onscherp te maken of om onderwerpen die dichtbij
of ver weg zijn scherp te krijgen, stelt u het programmakeuzewiel in op
<f> (AE met diafragmavoorkeuze). Zo kunt u de scherptediepte
(het bereik van een acceptabele scherpstelling) aanpassen.
*<f> staat voor Aperture Value (diafragmawaarde). Dit is de grootte van de
diafragmaopening binnen de lens.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <f>.
2
Stel het gewenste diafragma in.
Hoe hoger het f-getal, hoe groter de
scherptediepte waarbij zowel de
voor- als achtergrond scherper zijn.
U stelt een hoger f-getal (kleinere
diafragmaopening) in als u het
instelwiel <6> naar rechts draait en
een lager f-getal (grotere
diafragmaopening) als u het instelwiel
naar links draait.
3
Maak de opname.
Stel scherp en druk de ontspanknop
helemaal in. De opname wordt
gemaakt met het geselecteerde
diafragma.
f: De scherptediepte wijzigen
Scherpe voorgrond en achtergrond
(met een hoog f-getal van het diafragma: f/32)
Onscherpe achtergrond
(met een laag f-getal van het diafragma: f/5.6)
Weergave van de diafragmawaarde
Hoe hoger het f-getal, hoe kleiner de diafragmaopening. Het weergegeven
f-getal kan variëren. Dit is afhankelijk van de lens. Als geen lens op de
camera is bevestigd, wordt “00” als diafragmawaarde weergegeven.
111
f: De scherptediepte wijzigen
Wanneer u een diafragma met een hoog f-getal gebruikt of
opnamen maakt bij weinig licht, kan er cameratrilling optreden.
Bij een hoger f-getal van het diafragma is de sluitertijd langer.
In omstandigheden met weinig licht kan de sluitertijd maar liefst
30 seconden bedragen. Verhoog in zo’n geval de ISO-snelheid en
houd de camera stil of gebruik een statief.
De scherptediepte is niet alleen afhankelijk van het diafragma,
maar ook van de lens en de afstand tot het onderwerp.
Aangezien groothoeklenzen van zichzelf een grote scherptediepte
hebben (d.w.z. het gebied voor en achter het scherpgestelde punt
dat nog scherp is), hoeft u geen hoog f-getal van het diafragma in te
stellen om een opname te krijgen die van voor tot achter scherp is.
Een telelens daarentegen heeft een kleine scherptediepte.
En hoe dichterbij het onderwerp, hoe kleiner de scherptediepte.
Een onderwerp dat zich verder weg bevindt, heeft een grotere
scherptediepte.
Stel het diafragma zo in dat de weergave van de sluitertijd niet
knippert.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en het
diafragma wijzigt terwijl de sluitertijd wordt
weergegeven, wordt de sluitertijd ook gewijzigd.
Op die manier wordt dezelfde belichting
(de hoeveelheid licht die op de beeldsensor valt)
gehandhaafd. Wanneer u het aanpasbare
sluitertijdbereik overschrijdt, knippert de sluitertijd
om aan te geven dat de standaardbelichting niet kan worden
verkregen.
Bij onderbelichting knippert de sluitertijd van “30"” (30 seconden).
Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar links om een lager
f-getal in te stellen of verhoogt u de ISO-snelheid.
Bij overbelichting knippert de sluitertijd van “4000
(1/4000 seconden). Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <6>
naar rechts om een hoger f-getal in te stellen of verlaagt u de
ISO-snelheid.
Opnamepunten
f: De scherptediepte wijzigen
112
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen
automatisch op het ingestelde diafragma afgestemd (automatische
flits). De sluitertijd wordt automatisch ingesteld tussen 1/200 seconde
en 30 seconden, afhankelijk van de helderheid.
Bij weinig licht wordt het hoofdonderwerp belicht met de automatische
flitser. De achtergrond wordt belicht met de automatisch ingestelde
langere sluitertijd. Zowel het onderwerp als de achtergrond zien er goed
belicht uit en krijgen wat meer sfeer (automatische lange
flitssynchronisatietijd). Wanneer u de camera in de hand houdt, dient
u deze goed stil te houden om cameratrilling te voorkomen.
U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
U kunt een lange sluitertijd voorkomen door bij [53: Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)] de optie [3: Flitssync.snelheid AV-modus] in te
stellen op [1: 1/200-1/60 sec. auto] of [2: 1/200 sec. (vast)] (pag. 261).
De diafragmaopening verandert alleen op het moment dat er een
opname wordt gemaakt. Voor de rest blijft het diafragma open staan.
Wanneer u via de zoeker of op het LCD-scherm naar het onderwerp
kijkt, ziet u daarom een kleine scherptediepte. Aan de hand van de
onderstaande procedure kunt u de daadwerkelijke scherptediepte
controleren voordat u de opname maakt.
1 Schakel scherptedieptecontrole in.
Stel bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [9: Wijs
SET-knop toe] in op [4: Breedte-/dieptecontrole] (pag. 266).
Zie pagina 258 voor informatie over persoonlijke voorkeuze-
instellingen.
2 Verlaat het menu.
Druk twee keer op de knop <M> om het menu te verlaten.
3 Druk op de knop <0>.
Het diafragma wordt verkleind zodat u de actuele scherptediepte
kunt zien.
D De ingebouwde flitser gebruiken
3 ScherptedieptecontroleN
Terwijl u naar het Live View-beeld kijkt (pag. 140) en de knop <
0
> ingedrukt
houdt, kunt u het diafragma wijzigen en ziet u hoe de scherptediepte verandert.
113
U kunt zowel de sluitertijd als het diafragma handmatig naar wens
instellen. Terwijl u naar de indicator voor het belichtingsniveau in de
zoeker kijkt, kunt u de belichting naar wens instellen. Deze methode
heet handmatige belichting.
* <a> staat voor “Manual” (handmatig).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <a>.
2
Stel de ISO-snelheid in (pag. 92).
3
Stel de sluitertijd en het diafragma in.
Draai aan het instelwiel <6> om de
sluitertijd in te stellen.
Houd de knop <
O
> ingedrukt en
draai aan het instelwiel <
6
> om het
diafragma in te stellen.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
De belichtingsinstelling wordt in de
zoeker weergegeven.
De belichtingsniveaumarkering <h>
geeft aan hoe ver het huidige
belichtingsniveau van het standaard-
belichtingsniveau is verwijderd.
5 Stel de belichting in en maak de opname.
Stel de sluitertijd en het diafragma naar wens in.
Indien het ingestelde belichtingsniveau meer dan ±2 stops van
de standaardbelichting afwijkt, wordt bij het uiteinde van de
belichtingsniveau-indicator in de zoeker <
I> of <J>
weergegeven. (Als het ingestelde belichtingsniveau meer dan
±3 stops afwijkt, knippert op het LCD-scherm het pictogram <N>
op de plek waar <-3> of <+3> wordt weergegeven.)
a: Handmatige belichting
<O> + <6>
<6>
Markering belichtingsniveau
Standaardbelichtingsindex
Als [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid] (pag. 123) is ingesteld op iets anders dan [Deactiveren],
kan de opname nog steeds licht zijn, zelfs wanneer er een kortere
belichting is ingesteld.
Als ISO auto is ingesteld, wordt de instelling van de ISO-snelheid aangepast
aan de sluitertijd en het diafragma om de standaardbelichting te verkrijgen.
Daardoor verkrijgt u mogelijk niet het gewenste belichtingseffect.
a: Handmatige belichting
114
Om de juiste flitsbelichting voor het hoofonderwerp te verkrijgen, wordt
het flitsvermogen automatisch op het handmatig ingestelde diafragma
afgestemd (automatische flits). De sluitertijd kan worden ingesteld op
een waarde tussen 1/200 sec. en 30 sec. of op bulb.
Bij bulb-belichting blijft de sluiter
geopend zolang u de ontspanknop
ingedrukt houdt. Deze instelling kan
worden gebruikt voor het fotograferen
van vuurwerk en andere onderwerpen
waarvoor een lange belichting is vereist.
Ga naar stap 3 op de vorige pagina en
draai het instelwiel <6> naar links om
<BULB> in te stellen. De verstreken
belichtingstijd wordt op het LCD-scherm
weergegeven.
I De ingebouwde flitser gebruiken
BULB: Bulb-belichting
Verstreken belichtingstijd
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een
intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de
beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Aangezien bulb-belichting meer ruis produceert dan normaal, kan de
opname er een beetje korrelig uitzien.
U kunt de ruis, die veroorzaakt wordt door een lange belichtingstijd,
verminderen door [4: Ruisred. lange sluitertijd] bij [53: Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)] in te stellen op [1: Automatisch] of [2: Aan]
(pag. 262).
Als ISO auto is ingesteld voor bulb-belichting, wordt de ISO-snelheid
vastgezet op ISO 800 (pag. 94).
Voor bulb-belichting wordt het gebruik van een statief en een
afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 271) aanbevolen.
115
Er zijn drie lichtmeetmethoden beschikbaar om de helderheid van het
onderwerp te meten. Meestal wordt meervlaksmeting aanbevolen.
In de basismodi wordt de meetmethode automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Meetmethode].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Meetmethode] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de meetmethode in.
Selecteer de gewenste meetmethode
en druk op <0>.
q Meervlaksmeting
Een algemene meetmethode die zelfs geschikt
is voor onderwerpen met tegenlicht. De camera
past de belichting automatisch aan het
onderwerp aan.
w Deelmeting
Deze methode is effectief wanneer het licht om
het onderwerp veel helderder is, bijvoorbeeld bij
tegenlicht. Het grijskleurige gebied in de
afbeelding links is bij benadering het gebied
waar de helderheid wordt gemeten om de
standaardbelichting te verkrijgen.
e Centrum gewicht gemiddeld
De helderheid wordt in het midden van het
beeld gemeten, waarna een gemiddelde voor
de gehele opname wordt berekend. Deze
meetmethode is voor gevorderde gebruikers.
q De meetmethode wijzigenN
Bij q (Meervlaksmeting) wordt de belichtingsinstelling vergrendeld
wanneer u de ontspanknop half indrukt en op het onderwerp heeft
scherpgesteld. Bij de lichtmeetmodi w (Deelmeting) en e (Centrum
gewicht gemiddeld) wordt de belichting vastgesteld op het moment dat de
opname wordt gemaakt. (De belichting wordt niet vastgezet als u de
ontspanknop half indrukt.)
116
Stel de belichtingscorrectie in wanneer de belichting (zonder flitser)
anders uitvalt dan gewenst. Deze functie kan worden gebruikt in de
creatieve modi, met uitzondering van <
a
>. U kunt de belichtingscorrectie
instellen op maximaal ±5 stops met tussenstappen van 1/3 stop.
Helderder maken
Houd de knop <O> ingedrukt en
draai het instelwiel <6> naar rechts
(langere belichting).
Donkerder maken
Houd de knop <O> ingedrukt en
draai het instelwiel <6> naar links
(kortere belichting).
Zoals in de afbeelding is te zien,
wordt het belichtingsniveau op het
LCD-scherm en in de zoeker
weergegeven.
Nadat u de opname hebt gemaakt,
kunt u de belichtingscorrectie
annuleren door deze op 0 in te
stellen.
Belichtingscorrectie instellenN
O Belichtingscorrectie instellen
Langere belichting voor een lichtere opname
Kortere belichting voor een donkerdere opname
De waarde voor belichtingscorrectie die in de zoeker wordt
weergegeven, gaat slechts tot ±2 stops. Indien de waarde voor
belichtingscorrectie hoger is dan ±2 stops, wordt bij het uiteinde van de
indicator voor het belichtingsniveau <I> of <J> weergegeven.
Voor het instellen van een belichtingscompensatie van meer dan
±2 stops wordt het aanbevolen om hiervoor de optie [z2: Bel.comp./
AEB] (pag. 118) of Snel instellen (pag. 48) te gebruiken.
Korte belichting Langere belichting voor een lichtere opname
117
Belichtingscorrectie instellenN
Stel de flitsbelichtingscorrectie in wanneer de belichting van het
onderwerp anders uitvalt dan gewenst. U kunt de flitsbelichtingscorrectie
instellen op maximaal ±2 stops met tussenstappen van 1/3 stop.
1
Druk op de knop <Q> (7).
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven (pag. 48).
2
Selecteer [y].
Druk op de pijltjestoetsen <S>
om [y*] te selecteren.
[Flitsbelichtingscomp.] wordt
onderin weergegeven.
3
Stel de waarde voor de
flitsbelichtingscorrectie in.
Als de opname te donker is, draait
u het instelwiel <6> naar rechts
voor een langere belichting.
Als de opname te licht is, draait u het
instelwiel <6> naar links voor een
kortere belichting.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt het pictogram <y>
weergegeven in de zoeker.
Nadat u de opname heeft gemaakt, kunt u de
flitsbelichtingscorrectie annuleren door deze op 0 in te stellen.
y Flitsbelichtingscorrectie instellen
Als [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie helderheid]
(pag. 123) is ingesteld op iets anders dan [Deactiveren], kan de opname
nog steeds licht zijn, zelfs als er een kleinere belichtingscompensatie of
kleinere flitsbelichtingscorrectie is ingesteld.
U kunt de flitsbelichtingscorrectie ook instellen met de optie [Func.inst.
interne flitser] onder [z1: Flitsbesturing] (pag. 199).
118
Met deze functie gaat belichtingscorrectie een stap verder, doordat de
belichting over drie opnamen automatisch wordt gevarieerd (maximaal
±2 stops met tussenstappen van 1/3 stop), zoals hieronder is
weergegeven. Vervolgens kunt u de beste belichting kiezen.
Dit heet AEB (Auto Exposure Bracketing, Bracketing met automatische
belichting).
1
Selecteer [Bel.comp./AEB].
Selecteer op het tabblad [
z2
] de
optie [
Bel.comp./AEB
] en druk
vervolgens op <
0
>.
2
Stel het AEB-bereik in.
Draai aan het instelwiel <6> om
het AEB-bereik in te stellen.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de belichtingscorrectie-
waarde in te stellen. Wanneer AEB
wordt gecombineerd met
belichtingscorrectie, wordt AEB
toegepast op basis van het niveau
van de belichtingscorrectie.
Druk op <0> om de instelling vast te
leggen.
Wanneer u op de knop <
M
> drukt om
het menu te verlaten, wordt het AEB-
bereik op het LCD-scherm weergegeven.
3
Maak de opname.
Stel scherp en druk de ontspanknop
helemaal in. De drie opnamen achter
elkaar worden in deze volgorde
gemaakt: standaardbelichting, kortere
belichting en langere belichting.
3
Bracketing met automatische belichting
N
Standaardbelichting
Donkerdere belichting
(Kortere belichting)
Helderdere belichting
(Langere belichting)
AEB-bereik
119
3 Bracketing met automatische belichtingN
Volg stap 1 en 2 als u het AEB-bereik niet wilt weergeven.
De AEB-instelling wordt ook automatisch geannuleerd als de aan-
uitschakelaar op <2> wordt gezet, als de flitser weer
gebruiksklaar is, enzovoort.
Gebruik van AEB bij het maken van continue opnamen
Als continue opname <i> (pag. 102) is ingesteld en u de
ontspanknop volledig indrukt, wordt er een reeks van drie opnamen
achter elkaar gemaakt in deze volgorde: standaardbelichting,
kortere belichting en langere belichting.
AEB gebruiken bij opnamen met enkelbeeld (u)
Druk de ontspanknop drie keer in om de drie opnamen voor het
trapje te maken. De drie opnamen achter elkaar worden in de
volgende volgorde gemaakt: standaardbelichting, kortere belichting
en langere belichting.
AEB gebruiken in combinatie met de zelfontspanner
Met de zelfontspanner <j> <l> (pag. 103) kunt u drie opnamen
achter elkaar maken na een vertraging van 10 seconden of circa
2 seconden. Als <q> (pag. 103) is ingesteld, wordt het aantal
continue opnamen drie maal het ingestelde aantal.
AEB annuleren
Opnamepunten
AEB is niet mogelijk bij bulb-belichting of bij gebruik van de flitser.
Als [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid] (pag. 123) op iets anders dan [Deactiveren] wordt
ingesteld, wordt het effect van AEB mogelijk beperkt.
120
Wanneer het gebied waarop u wilt scherpstellen afwijkt van het
lichtmetingsgebied, of wanneer u meerdere foto’s met dezelfde
belichtingsinstelling wilt nemen, kunt u de belichting vergrendelen.
Druk op de knop <A> om de belichting te vergrendelen, maak een
nieuwe compositie en maak de opname. Dit heet AE-vergrendeling.
AE-vergrendeling is geschikt voor het opnemen van bijvoorbeeld
onderwerpen met tegenlicht. Deze functie kan worden gebruikt in de
creatieve modi, met uitzondering van <a>.
1
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
De belichtingsinstelling wordt
weergegeven.
2
Druk op de knop <A> (0).
Het pictogram <A> licht op in de
zoeker om aan te geven dat de
belichtingsinstelling is vergrendeld
(AE-vergrendeling).
Telkens wanneer u op de knop <A>
drukt, wordt de huidige
belichtingsinstelling vergrendeld.
3
Bepaal de compositie opnieuw en
maak de opname.
Als u nog meer opnamen wilt maken
terwijl u de AE-vergrendeling
behoudt, houdt u de knop <A>
ingedrukt en drukt u op de
ontspanknop om nog een opname
te maken.
* Als de scherpstelmodusknop van de lens op <
MF
> staat, wordt de AE-vergrendeling
toegepast met belichtingsweging gecentreerd op het middelste AF-punt.
A De belichting vergrendelenN
Effecten van AE-vergrendeling
Meetmethode
(pag. 115)
AF-puntselectiemethode (pag. 99)
Automatische selectie Handmatige selectie
q*
AE-vergrendeling wordt
toegepast bij het AF-punt
waarmee is scherpgesteld.
AE-vergrendeling wordt
toegepast bij het
geselecteerde AF-punt.
we AE-vergrendeling wordt toegepast op het middelste AF-punt.
121
Als het onderwerp zich aan de rand van het beeld bevindt en u de flitser
gebruikt, kan het onderwerp te licht of te donker worden. Dit is onder
meer afhankelijk van de achtergrond. Gebruik in dat geval FE-
vergrendeling. Nadat u de juiste flitsbelichting voor de juiste helderheid
van het onderwerp heeft ingesteld, kunt u een nieuwe compositie maken
(het onderwerp bij de rand plaatsen) en de opname maken. Deze functie
kan ook worden gebruikt met een Canon Speedlite uit de EX-serie.
* FE staat voor Flash Exposure (flitsbelichting).
1
Druk op de knop <D>.
De ingebouwde flitser komt
tevoorschijn.
Druk de ontspanknop half in en kijk in
de zoeker of het pictogram <
D
> brandt.
2
Stel scherp op het onderwerp.
3
Druk op de knop <A> (8).
Richt het midden van de zoeker op het
onderwerp waarvoor de flitsbelichting
moet worden vergrendeld en druk
vervolgens op de knop <
A
>.
De flitser flitst kort voor, waarna het
benodigde flitsvermogen wordt
berekend en opgeslagen in het
geheugen.
In de zoeker wordt “FEL” kort
weergegeven en <d> licht op.
Elke keer dat u op de knop <A>
drukt, wordt er voorgeflitst waarna het
benodigde flitsvermogen wordt
berekend en opgeslagen in het
geheugen.
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
De flitser gaat af en de foto wordt
gemaakt.
A De flitsbelichting vergrendelenN
A De flitsbelichting vergrendelenN
122
Als het onderwerp zich te ver weg bevindt en het vastgelegde beeld is te
donker, gaat het pictogram <
D
> knipperen. Ga dichter bij het onderwerp
staan en herhaal de stappen 2 t/m 4.
De FE-vergrendeling kan niet worden gebruikt bij Live View-opnamen.
123
Als de opname te donker wordt of als het contrast te laag is, kunnen de
helderheid en het contrast van de opname automatisch worden
verbeterd. Deze functie heet Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid). De standaardinstelling is [Standaard]. Bij JPEG-beelden
wordt de correctie toegepast wanneer de opname is gemaakt.
Bij de basismodi wordt [Standaard] automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Auto Lighting
Optimizer/Auto optimalisatie
helderheid].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Auto Lighting Optimizer/Auto
optimalisatie helderheid] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de instelling.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt indien nodig
vastgelegd met gecorrigeerd(e)
helderheid en contrast.
3
Helderheid en contrast automatisch corrigeren
N
Als in het menu [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie
[6: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], wordt de
functie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) ingesteld
op [Deactiveren]. Deze instelling kunt u niet wijzigen.
Als het effect van Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
te sterk is en de opname te helder is, stelt u [Zwak] of [Deactiveren] in.
Indien een andere optie dan [Deactiveren] is ingesteld en u
gebruikmaakt van belichtingscorrectie of flitsbelichtingscorrectie om de
opname donkerder te maken, kan de opname nog steeds licht uitvallen.
Indien u een kortere belichting wilt, dient u deze optie eerst op
[Deactiveren] in te stellen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan de ruis toenemen.
124
Als gevolg van fysieke eigenschappen van de lens lijken de vier hoeken
van de opname soms donkerder. Dit verschijnsel wordt lichtafval of
vignettering genoemd en kan worden gecorrigeerd.
De standaardinstelling is [Inschakelen]. Bij JPEG-beelden wordt de
correctie toegepast wanneer de opname is gemaakt. Voor RAW-
beelden kan dit worden gecorrigeerd met Digital Photo Professional
(EOS-software, pag. 314).
1
Selecteer [Correctie helderheid
randen].
Selecteer in het tabblad [z1]
[Correctie helderheid randen] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer de instelling.
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor de gebruikte lens.
Als [Correctiegeg. niet
beschikbaar] wordt weergegeven,
raadpleegt u “Correctiegegevens
voor de lens” op de volgende pagina.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met de
gecorrigeerde helderheid van de
randen.
3
De donkere hoeken van de opname corrigeren
Correctie uitgeschakeld Correctie ingeschakeld
125
3 De donkere hoeken van de opname corrigeren
De camera beschikt reeds over correctiegegevens voor randhelderheid
voor ongeveer 30 lenzen. Als u in stap 2 [Inschakelen] selecteert,
worden de correctiegegevens voor helderheid van de beeldranden
automatisch toegepast voor elke lens waarvoor correctiegegevens in
de camera zijn vastgelegd.
U kunt met EOS Utility (EOS-software, pag. 314) controleren voor
welke lenzen de camera correctiegegevens bevat. U kunt ook
correctiegegevens voor niet-geregistreerde lenzen vastleggen.
Raadpleeg de EOS Utility instructiehandleiding voor meer informatie.
Correctiegegevens voor de lens
Correctie helderheid randen kan niet worden toegepast op JPEG-
beelden die al zijn gemaakt.
Afhankelijk van de opname-omstandigheden kan er mogelijk ruis aan de
randen van een opname ontstaan.
Wanneer u een lens van een ander merk dan Canon gebruikt, wordt het
aanbevolen om de correcties in te stellen op [Deactiveren], zelfs als
[Correctiegegevens beschikbaar] wordt weergegeven.
Als u de vergrote weergave gebruikt bij Live View-opnamen, is de
correctie helderheid randen niet zichtbaar in het beeld op het
LCD-scherm.
Als het effect van de correctie niet goed zichtbaar is, maakt u een foto en
vergroot u deze in de weergave om te controleren of het beeld naar
wens is.
Correcties kunnen worden toegepast, ook wanneer een extender of Life
Size Converter is bevestigd.
Als de correctiegegevens voor de bevestigde lens niet in de camera
aanwezig zijn, geeft dit hetzelfde resultaat als wanneer de correctie is
ingesteld op [Uitschakelen].
De toegepaste mate van correctie is iets lager dan de maximale correctie
die kan worden ingesteld met Digital Photo Professional (EOS-software).
De mate van correctie is minder als de gebruikte lens niet over
afstandsinformatie beschikt.
Hoe hoger de ISO-snelheid, hoe lager de mate van correctie.
126
In plaats van de standaardinstelling te gebruiken kunt u de beeldstijl
naar wens aanpassen door afzonderlijke parameters te wijzigen,
bijvoorbeeld [Scherpte] en [Contrast]. Maak testopnamen om het
resultaat te bekijken. Zie pagina 128 voor het aanpassen van
[Monochroom].
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Beeldstijl] en druk vervolgens
op <0>.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer een beeldstijl.
Selecteer een beeldstijl en druk
vervolgens op <B>.
3
Selecteer een parameter.
Selecteer een parameter,
bijvoorbeeld [Scherpte], en druk
vervolgens op <0>.
4
Stel de parameter in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de parameter naar wens
aan te passen en druk op <0>.
Druk op de knop <M> om de
aangepaste parameters op te slaan.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
verschijnt weer.
Parameterinstellingen die afwijken
van de standaardinstelling worden
blauw weergegeven.
A
Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeuren
N
Door bij stap 3 [Stand.inst.] te selecteren, kunt u de
standaardparameterinstellingen van de respectieve beeldstijl herstellen.
Als u opnamen wilt maken met de aangepaste beeldstijl, volgt u stap 2
op pagina 95 om de aangepaste beeldstijl te selecteren. Vervolgens kunt
u de opnamen maken.
127
A Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeurenN
Scherpte
Hiermee kunt u de scherpte van het onderwerp aanpassen.
Als u het onderwerp minder scherp wilt maken, stelt u de scherpte in
naar de kant met E. Hoe dichter de markering zich bij E bevindt,
hoe zachter het beeld.
Als u het beeld scherper wilt maken, stelt u de scherpte in naar de
kant met F. Hoe dichter de markering zich bij F bevindt, hoe
scherper het beeld.
Contrast
Hiermee kunt u het beeldcontrast en de levendigheid van de
kleuren aanpassen.
Als u het contrast wilt verlagen, stelt u het contrast in naar de kant
met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G bevindt, hoe
zachter het beeld.
Als u het contrast wilt verhogen, stelt u het contrast in naar de kant
met het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H bevindt, hoe
sterker het beeld.
Verzadiging
Hiermee kunt u de kleurverzadiging aanpassen.
Als u de kleurverzadiging wilt verlagen, stelt u de verzadiging in naar
de kant met het minteken.
Hoe dichter de markering zich bij G bevindt, hoe zwakker de
kleuren.
Als u de kleurverzadiging wilt verhogen, stelt u de verzadiging in
naar de kant met het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H
bevindt, hoe sprekender de kleuren.
Kleurtoon
Hiermee kunt u de huidskleurtint aanpassen.
Als u de huidskleurtinten roder wilt maken, stelt u de kleurtoon in
naar de kant met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G
bevindt, hoe roder de huidskleur.
Als u de huidskleur minder rood wilt maken, past u de kleurtoon aan
in de richting van het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H
bevindt, hoe geler de huidskleur.
Parameterinstellingen en -effecten
A Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeurenN
128
Voor Monochroom kunt u naast [
Scherpte
] en [
Contrast
] (zoals op de
vorige pagina is beschreven) ook [
Filtereffect
] en [
Toningeffect
] instellen.
kFiltereffect
U kunt op een monochrome opname
witte wolken of groene bomen meer
laten afsteken door een filtereffect toe te
passen.
lToningeffect
Door een toningeffect toe te passen,
kunt u een monochrome opname in de
desbetreffende kleur maken. Hierdoor
kan de opname er indrukwekkender
uitzien.
U kunt de volgende opties selecteren:
[N:Geen], [S:Sepia], [B:Blauw],
[P:Paars] of [G:Groen].
V Monochroom aanpassen
Filter Voorbeeldeffecten
N: Geen Normale zwart-witopname zonder filtereffecten.
Ye: Geel
De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken lijken
scherper.
Or: Oranje
De blauwe lucht ziet er iets donkerder uit. De zonsondergang ziet
er stralender uit.
R: Rood
De blauwe lucht ziet er behoorlijk donker uit. Herfstbladeren zien
er scherper en helderder uit.
G: Groen
Huidskleurtinten en lippen zien er zachter uit. Groene
boombladeren zien er levendiger en helderder uit.
Wanneer u het [Contrast] aanpast, wordt het filtereffect duidelijker.
129
U kunt een basisbeeldstijl selecteren, zoals [Portret] of [Landschap],
de parameters daarvan naar wens aanpassen en de stijl vervolgens
vastleggen onder [Gebruiker 1], [Gebruiker 2] of [Gebruiker 3].
U kunt meerdere beeldstijlen maken, met verschillende instellingen
voor parameters zoals scherpte en contrast.
U kunt ook de parameters aanpassen van een beeldstijl die met EOS
Utility (EOS-software, pag. 314) op de camera is vastgelegd.
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Beeldstijl] en druk vervolgens
op <0>.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer [Gebruiker *].
Selecteer [Gebruiker *] en druk
vervolgens op de knop <B>.
Het scherm met detailinstellingen
wordt weergegeven.
3
Druk op <0>.
Als [Beeldstijl] is geselecteerd, drukt
u op <0>.
4
Selecteer de basisbeeldstijl.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om de basisbeeldstijl te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>.
Als u de parameters wilt aanpassen
van een beeldstijl die met EOS Utility
(EOS-software) op de camera is
vastgelegd, selecteert u hier de
beeldstijl.
A
Favoriete opnamekenmerken vastleggen
N
A Favoriete opnamekenmerken vastleggenN
130
5
Selecteer een parameter.
Selecteer een parameter,
bijvoorbeeld [Scherpte], en druk
vervolgens op <0>.
6
Stel de parameter in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de parameter naar wens
aan te passen en druk op <0>.
Zie “Opnamekenmerken aanpassen
aan uw voorkeuren” op pagina 126
t/m 128 voor meer informatie.
Druk op de knop <
M
> om de
gewijzigde beeldstijl vast te leggen. Het
keuzescherm voor beeldstijlen verschijnt
nu weer.
De basisbeeldstijl wordt rechts van
[Gebruiker *] weergegeven.
Indien de instellingen in een beeldstijl
die is vastgelegd in [Gebruiker *] zijn
aangepast en niet meer de
basisbeeldstijlinstellingen zijn, wordt
de naam van de beeldstijl
weergegeven in blauw.
Als er al een beeldstijl is vastgelegd onder [Gebruiker *], worden de
parameterinstellingen van de vastgelegde beeldstijl ongedaan gemaakt
wanneer u de basisbeeldstijl in stap 4 wijzigt.
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 194) uitvoert, worden de
standaardinstellingen voor [Gebruiker *] hersteld. Van beeldstijlen die
met EOS Utility (EOS-software) zijn vastgelegd, worden alleen de
standaardinstellingen van de gewijzigde parameters hersteld.
Als u opnamen wilt maken met een vastgelegde beeldstijl, volgt u stap 2
op pagina 95 om [Gebruiker *] te selecteren. Vervolgens kunt
u opnamen gaan maken.
Raadpleeg de instructiehandleiding van EOS Utility voor de procedure
voor het registreren van een beeldstijlbestand op de camera.
131
De functie waarmee de kleurtoon zodanig kan worden aangepast dat
een wit voorwerp in de opname ook daadwerkelijk wit lijkt, wordt
witbalans (WB) genoemd. Bij de instelling Auto [Q] (Sfeerprioriteit) of
[Qw] (Witprioriteit) zal doorgaans automatisch de juiste witbalans
worden ingesteld. Als u met de instelling Auto geen natuurlijke kleuren
krijgt, kunt u een witbalans selecteren die bij de lichtbron past of de
witbalans handmatig instellen door een opname van een wit voorwerp
te maken.
Bij de basismodi wordt [Q] (Sfeerprioriteit) automatisch ingesteld.
(Bij de modus <P> wordt [Qw] (Witprioriteit) ingesteld.)
1
Druk op de knop <XB>.
[Witbalans] wordt weergegeven.
2
Selecteer een witbalansinstelling.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> of draai aan het instelwiel
<6> om de gewenste instelling
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
De waarde “circa ****K” (K = Kelvin)
die voor de witbalansinstellingen
<W> <E> <R> <Y> of <U>
wordt weergegeven, is de
desbetreffende kleurtemperatuur.
B: Aanpassen aan de lichtbronN
B: Aanpassen aan de lichtbronN
132
Met [Q] (Sfeerprioriteit) kunt u de intensiteit van de warme
kleurzweem van de opname vergroten wanneer u scènes in kunstlicht
opneemt. Als u [Qw] (Witprioriteit) selecteert, kunt u de intensiteit van
de warme kleurzweem van de opname verkleinen.
Als u de automatische witbalans van vroegere EOS-cameramodellen
wilt bereiken, selecteert u [Q] (Sfeerprioriteit).
1
Druk op de knop <XB>.
[Witbalans] wordt weergegeven.
2
Selecteer [Q].
Selecteer [Q] en druk vervolgens
op de knop <B>.
3
Selecteer het gewenste item.
Selecteer [Auto: Sfeerprioriteit] of
[Auto: Witprioriteit] en druk
vervolgens op <0>.
Q : Auto: Sfeerprioriteit
Qw : Auto: Witprioriteit
Q De automatische witbalans instellen
Aandachtspunten voor [Qw] (Witprioriteit)
De warme kleurzweem van onderwerpen kan vervagen.
Als meerdere lichtbronnen op het scherm zijn opgenomen, wordt de
warme kleurzweem van het beeld mogelijk niet verminderd.
Als u de flitser gebruikt, zal de kleurtoon dezelfde zijn als [Q]
(Sfeerprioriteit).
133
B: Aanpassen aan de lichtbronN
De handmatige witbalans wordt gebruikt om voor een specifieke
lichtbron handmatig de witbalans in te stellen. Zorg ervoor dat u deze
procedure uitvoert onder de lichtbron op de plaats van opname.
1
Fotografeer een wit object.
Het midden van de zoeker moet
gevuld zijn met een effen wit
voorwerp.
Stel handmatig scherp en maak
opnamen met de standaardbelichting
die voor het witte object is ingesteld.
U kunt elke willekeurige
witbalansinstelling gebruiken.
2
Selecteer [Handmatige
witbalans].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Handmatige witbalans] en
druk vervolgens op <0>.
Het scherm voor handmatige selectie
van de witbalans wordt weergegeven.
3
Importeer de witbalansgegevens.
Selecteer de opname die u bij stap 1
hebt gemaakt en druk op <0>.
In het dialoogvenster dat wordt
weergegeven selecteert u [OK].
De gegevens worden geïmporteerd.
Wanneer het menu opnieuw wordt
weergegeven, drukt u op de knop
<M> om het menu te sluiten.
O Handmatige witbalans
B: Aanpassen aan de lichtbronN
134
4
Selecteer [O (Custom)].
Druk op de knop <XB>.
Selecteer [O (Custom)] en druk
op <0>.
Als de bij stap 1 verkregen belichting sterk afwijkt van de
standaardbelichting, kan dit een incorrecte witbalansinstelling tot gevolg
hebben.
In stap 3 kunnen de volgende opnamen niet worden geselecteerd:
opnamen die zijn gemaakt met de beeldstijl [Monochroom] (pag. 96),
opnamen die met een creatief filter zijn verwerkt of opnamen die met een
andere camera zijn gemaakt.
135
U kunt de ingestelde witbalans corrigeren. Deze correctie heeft
hetzelfde effect als het gebruik van een in de handel verkrijgbaar
kleurtemperatuurconversiefilter of kleurcompensatiefilter. Elke kleur kan
in negen niveaus worden gecorrigeerd.
Deze functie is voor gevorderde gebruikers, met name voor gebruikers
die bekend zijn met het gebruik en de effecten van
kleurtemperatuurconversie en kleurcompensatiefilters.
1
Selecteer [WB Shift/Bkt.].
Selecteer op het tabblad [
z
2
] [
WB
Shift/Bkt.
] en druk vervolgens op <
0
>.
Het scherm voor witbalanscorrectie/
witbalansbracketing wordt
weergegeven.
2
Stel de witbalanscorrectie in.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
de markering “ ” naar de gewenste
positie te verplaatsen.
B staat voor blauw, A voor amber,
M voor magenta en G voor groen.
De kleurbalans van de opname wordt
aangepast aan de kleur van de
omgeving waarnaar de opname wordt
verplaatst.
Rechtsboven in het scherm wordt
onder “SHIFT” respectievelijk de
richting en de mate van correctie
aangegeven.
Als u op de knop <
B
> drukt,
worden alle instellingen voor [
WB
Shift/Bkt.
] geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te
sluiten en naar het menu terug te keren.
u
De kleurtoon voor de lichtbron aanpassen
N
Witbalanscorrectie
Voorbeeldinstelling: A2, G1
Tijdens de witbalanscorrectie wordt <u> weergegeven in de zoeker en
op het LCD-scherm.
Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan circa 5 mireds van
een kleurtemperatuurconversiefilter. (Mired: een maateenheid voor de
dichtheid van een kleurtemperatuurconversiefilter.)
u De kleurtoon voor de lichtbron aanpassenN
136
Het is mogelijk om met één opname tegelijkertijd drie opnamen met een
verschillende kleurtoon op te slaan. De opname wordt niet alleen
opgeslagen met de kleurtemperatuur van de actuele witbalansinstelling,
maar ook met meer blauw/amber of magenta/groen. Dit worden
reeksopnamen met witbalansbracketing genoemd (WB Bkt.).
Witbalansbracketing is mogelijk in ±3 hele stappen.
Stel de witbalansbracketing in.
Als u in stap 2 van
“Witbalanscorrectie” aan het
instelwiel <6> draait, verandert
de markering “ ” op het scherm
in “ ” (3 punten).
Als u het instelwiel naar rechts draait,
wordt blauw/amber (B/A) ingesteld en
als u het wiel naar links draait, is de
instelling magenta/groen (M/G).
Aan de rechterkant van het scherm wordt
onder “
BKT
” de richting en de mate van
correctie aangegeven.
Als u op de knop <
B
> drukt,
worden alle instellingen voor
[
WB Shift/Bkt.
] geannuleerd.
Druk op <0> om de instelling af te
sluiten en naar het menu terug te
keren.
Bracketingvolgorde
Het opnametrapje verloopt als volgt: 1. standaardwitbalans, 2. meer
blauw (B) en 3. meer amber (A), of 1. standaardwitbalans, 2. meer
magenta (M) en 3. meer groen (G).
Automatische witbalansbracketing
B/A ±3 niveaus
Tijdens reeksopnamen met automatische witbalans is de maximale
opnamereeks voor continue opnamen lager en neemt het maximum aantal
opnamen eveneens af tot circa een derde van het normale aantal.
U kunt ook de witbalanscorrectie en AEB samen met witbalansbracketing
instellen. Als u kiest voor AEB in combinatie met witbalansbracketing,
worden er van elke opname negen versies opgeslagen.
Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgeslagen,
kost het opslaan van de opname op de geheugenkaart meer tijd.
Tijdens Live View-opnamen knippert het witbalanspictogram.
BKT” staat voor bracketing.
137
Het bereik van reproduceerbare kleuren wordt “kleurruimte” genoemd.
Met deze camera kunt u de kleurruimte voor vastgelegde beelden
instellen op sRGB of Adobe RGB. Voor normale opnamen wordt sRGB
aanbevolen.
Bij de basismodi wordt sRGB automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Kleurruimte].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Kleurruimte] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste kleurruimte in.
Selecteer [sRGB] of [Adobe RGB] en
druk vervolgens op <0>.
Deze kleurruimte wordt voornamelijk gebruikt voor commercieel
drukwerk en andere bedrijfsmatige toepassingen. Als u geen kennis
hebt van beeldverwerking, Adobe RGB en Design rule for Camera File
System 2.0 (Exif 2.21 of hoger), kunt u deze instelling beter niet
gebruiken. De opname ziet er zeer mat uit op computers met
sRGB-beeldinstelling en bij printers die niet voldoen aan Design rule for
Camera File System 2.0 (Exif 2.21 of hoger). Het wordt daarom
aangeraden de opname op de computer na te bewerken.
3
Het bereik van reproduceerbare kleuren instellen
N
Adobe RGB
Als de genomen foto is gemaakt met Adobe RGB als kleurruimte, is het
eerste teken in de bestandsnaam een onderstrepingsteken “_”.
Het ICC-profiel wordt niet toegevoegd. Raadpleeg de Digital Photo
Professional instructiehandleiding voor meer informatie over het
ICC-profiel.
138
139
5
Opnamen maken met het LCD-
scherm (Live View-opnamen)
U kunt opnamen maken terwijl het beeld op het LCD-
scherm van de camera wordt weergegeven. Dit heet
“Live View-opnamen”.
Live View-opnamen zijn geschikt voor niet-bewegende
onderwerpen.
Wanneer u de camera in de hand houdt en opnamen
maakt terwijl u op het LCD-scherm kijkt, kan cameratrilling
onscherpe opnamen tot gevolg hebben. U wordt
aangeraden een statief te gebruiken.
140
1
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
In het Live View-beeld wordt het
helderheidsniveau van de
daadwerkelijk te maken opname
nauwkeurig benaderd.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, stelt de camera scherp met
de actuele AF-methode (pag. 148).
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
De foto wordt gemaakt en de
gemaakte opname wordt op het LCD-
scherm weergegeven.
Als de opnameweergave is
beëindigd, keert de camera
automatisch terug naar de Live View-
opnamen.
Druk op de knop <A> om Live View-
opnamen te verlaten.
A Opnamen maken met het LCD-scherm
De zichthoek van de opname is circa 100% (waarbij de opnamekwaliteit
is ingesteld op JPEG 73 en de aspect ratio op 3:2).
Tijdens Live View-opnamen zal de camera opnamen maken met 1-beeld
AF (pag. 97) in alle opnamemodi.
De meetmethode wordt voor Live View-opnamen ingesteld op
meervlaksmeting.
In Creatieve modi kunt u de scherptediepte controleren door [9: Wijs
SET-knop toe] onder [53: Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] in te stellen
op [4: Scherptedieptecontrole] en op <0> te drukken.
Tijdens continue opname wordt de belichting die voor de eerste opname
is ingesteld ook toegepast op de volgende opnamen.
141
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Stel [Live view-opname.] in op
[Inschakelen].
De Live View-menuopties worden in de
basismodi onder [z2] weergegeven en
in de creatieve modi onder [z4].
Maximum aantal Live View-opnamen
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E10-
accu en de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging Products Association).
Bij een volledig opgeladen LP-E10-batterij is de totale duur die beschikbaar is
voor het maken van Live View-opnamen circa 2 uur 10 minuten bij
kamertemperatuur (23 °C).
Live View-opnamen inschakelen
Temperatuur
Kamertemperatuur
(23 °C)
Lage temperaturen
(0 °C)
Geen flits Circa 260 opnamen circa 250 opnamen
50% flits
circa 240 opnamen circa 230 opnamen
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een intense
kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de beeldsensor of de
interne onderdelen van de camera.
Algemene aandachtspunten bij het maken van Live view-opnamen staan op
pagina 157-158.
Bij gebruik van de flitser klinken er twee sluitergeluiden. Er wordt echter maar
één opname gemaakt. Bovendien is de tijd die ervoor nodig is om een opname
vast te leggen nadat u op de ontspanknop hebt gedrukt, iets langer dan bij
opnamen via de zoeker.
Als de camera lange tijd niet is gebruikt, wordt deze automatisch uitgeschakeld
na de periode die bij [
5
1: Uitschakelen
] is ingesteld (pag. 185).
Als [
5
1: Uitschakelen
] is ingesteld op [
Deactiveren
], wordt het maken van Live
View-opnamen na circa 30 minuten automatisch beëindigd (de camera blijft
ingeschakeld).
Met behulp van een HDMI-kabel (afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u het Live View-
beeld op een tv-toestel weergeven (pag. 226). Houd er rekening mee dat er geen
geluid wordt uitgevoerd.
Zorg ervoor dat het product tijdens het gebruik niet langdurig in aanraking
komt met hetzelfde stukje huid.
Dat kan resulteren in eerstegraads brandwonden, rode huid of blaren, zelfs als het
product niet warm aanvoelt. Het gebruik van een statief of gelijksoortige apparatuur
wordt aanbevolen wanneer de camera wordt gebruikt op warme plaatsen of voor
mensen met bloedcirculatiestoornissen of een minder gevoelige huid.
A Opnamen maken met het LCD-scherm
142
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
Informatiedisplay
AF-methode
d : FlexiZone - Single
c : u Live-modus
f : Quick-modus
Vergrotingskader
ISO-snelheid
Indicator belichtingsniveau/AEB-bereik
Diafragma
Sluitertijd
Beeldstijl
Accuniveau
Belichtings-
simulatie
Opnamekwaliteit
Witbalans
y Flitsbelichtings-
correctie
0 Flitsbelichtingscorrectie
externe flitser
AF-punt (Quick-modus)
FEB
AEB
Lichte tonen prioriteit
Histogram-
weergave
Transport/
zelfontspanner
AE-vergrendeling
D Flitser gereed
b Flitser uit
e Snelle
synchronisatie
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie
helderheid)
Maximum aantal opnamen
Indicator GPS-verbinding
Opnamemodus
Eye-Fi-overdrachtstatus
Waarschuwing
temperatuur
143
A Opnamen maken met het LCD-scherm
De simulatie van de definitieve opname is een functie die de Live View-
opname weergeeft zoals deze eruit zal zien met de huidige instellingen
voor beeldstijl, witbalans en andere toegepaste opnamefuncties.
Tijdens het maken van opnamen worden automatisch de hieronder
vermelde functie-instellingen in de Live View-opname weergegeven.
Deze kunnen echter enigszins verschillen van de resulterende opname.
Simulatie van de definitieve opname tijdens Live View-
opnamen
Beeldstijl
* Alle instellingen zoals scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon
worden weergegeven.
Witbalans
Witbalanscorrectie
Sfeeropnamen
Licht-/scèneopnamen
Kleurtoon (in de modus <P>)
Belichting
Scherptediepte (waarbij C.Fn-9-4 is ingesteld en <0> is ingedrukt)
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Lichte tonen prioriteit
Aspect ratio (bevestiging van opnamebereik)
Simulatie van de definitieve opname
Wanneer <g> wit wordt weergegeven, is de helderheid van het Live
View-beeld bijna gelijk aan de helderheid van het vastgelegde beeld.
Als <
g
> knippert, betekent dit dat het Live View-beeld vanwege te
donkere of te heldere lichtomstandigheden met een andere helderheid
wordt weergegeven dan het daadwerkelijke opnameresultaat.
De daadwerkelijke opname wordt echter met de ingestelde belichting
gemaakt. Ruis kan in het Live View-beeld zichtbaarder zijn dan in de
daadwerkelijke opname.
Als de flitser wordt gebruikt of bulb-belichting is ingesteld, worden het
pictogram <g> en het histogram grijs weergegeven (ter referentie).
De opname wordt op het LCD-scherm weergegeven met de
standaardhelderheid. Mogelijk wordt het histogram bij weinig of juist heel
fel licht niet goed weergegeven.
144
In dit gedeelte worden de functie-instellingen besproken die specifiek
zijn voor Live View-opnamen.
Wanneer u op de knop <
Q
> drukt terwijl het beeld op het LCD-scherm in een
creatieve modus wordt weergegeven, kunt u een van de volgende functies
instellen:
AF-methode, Transport/zelfontspanner
, Witbalans, Beeldstijl,
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), Opnamekwaliteit en
ISO-snelheid. In de basismodi kunt u de functies instellen die in de tabel op
pagina 75 zijn vermeld, evenals de bovenstaande vetgedrukte functies.
1
Druk op de knop <Q> (7).
De functies die met Quick Control
kunnen worden ingesteld, worden
links in het scherm weergegeven.
Als de AF-methode <f> is, wordt
bovendien het AF-punt weergegeven.
Het AF-punt is ook selecteerbaar
(pag. 154).
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een functie te selecteren.
De instellingen van de geselecteerde
functie en Uitleg (pag. 55) worden
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> of draai aan het instelwiel
<6> om de functie in te stellen.
Wanneer u op <0> drukt, wordt het
instellingenscherm van de
desbetreffende functie weergegeven.
Om de automatische witbalans in te
stellen, selecteert u [Q], drukt u op
<0> en vervolgens drukt u op de
knop <B>.
3
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <Q> om terug te
keren naar Live View-opname.
Instellingen voor de opnamefunctie
Q Quick Control
In Creatieve modi, als [10: Flitsknopfunctie] is ingesteld op [1: ISO-
snelheid] onder [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)], kunt u de interne
flitser omhoog zetten met Quick Control. De ISO-snelheid kan met de
knop <D> worden ingesteld.
145
Hieronder volgen de menuopties.
De instelbare functies in dit
menuscherm zijn alleen van
toepassing bij Live View-opnamen.
Ze gelden niet voor opnamen met de
zoeker (de instellingen worden dan
uitgeschakeld).
De Live View-menuopties worden in de
basismodi onder [z2] weergegeven en
in de creatieve modi onder [z4].
Live View-opnamen
U kunt Live View-opname instellen op [Inschakelen] of
[Uitschakelen].
AF-methode
U kunt [FlexiZone - Single], [u Live-modus] of [Quick-modus]
selecteren. Zie pagina 148-155 voor meer informatie over de
AF-methode.
Rasterweergave
Met [Raster 1
l] of [Raster 2m] kunt u rasterlijnen weergeven.
U kunt de horizontale of verticale kanteling controleren tijdens de
opname.
Menufunctie-instellingen
Menufunctie-instellingen
146
Aspect ratioN
De aspect ratio (beeldverhouding) van de opname kan worden
ingesteld op [3:2], [4:3], [16:9] of [1:1]. Het gebied rond het
beeldgebied wordt omgeven door een zwart masker wanneer de
volgende beeldverhoudingen zijn ingesteld: [4:3] [16:9] [1:1].
De JPEG-beelden worden samen met de ingestelde aspect ratio
opgeslagen. RAW-beelden worden altijd met de aspect ratio [3:2]
opgeslagen. De geselecteerde aspect ratio wordt als informatie aan
het RAW-beeldbestand toegevoegd. Wanneer u het RAW-bestand
met de EOS-software verwerkt, kunt u hierdoor een beeld genereren
met de aspect ratio die tijdens de opname was ingesteld. Bij aspect
ratio [4:3], [16:9] en [1:1] worden de lijnen die de aspect ratio
aanduiden tijdens de opnameweergave weergegeven, maar deze
worden niet daadwerkelijk op de opname getekend.
Beeld-
kwaliteit
Aspect ratio en aantal pixels (circa)
3:2 4:3 16:9 1:1
3
6000x4000
(24,0 megapixels)
5328x4000*
(21,3 megapixels)
6000x3368*
(20,2 megapixels)
4000x4000
(16,0 megapixels)
4
3984x2656
(10,6 megapixels)
3552x2664
(9,5 megapixels)
3984x2240*
(8,9 megapixels)
2656x2656
(7,1 megapixels)
a
2976x1984
(5,9 megapixels)
2656x1992
(5,3 megapixels)
2976x1680*
(5,0 megapixels)
1984x1984
(3,9 megapixels)
b
1920x1280
(2,5 megapixels)
1696x1280*
(2,2 megapixels)
1920x1080
(2,1 megapixels)
1280x1280
(1,6 megapixels)
c
720x480
(350.000 pixels)
640x480
(310.000 pixels)
720x408*
(290.000 pixels)
480x480
(230.000 pixels)
Opnamekwaliteiten met een sterretje komen niet helemaal met de
desbetreffende aspect ratio overeen.
Het opnamegebied voor foto’s dat wordt weergegeven voor de aspect
ratio met een sterretje, kan iets afwijken van het werkelijke
opnamegebied voor foto’s. Controleer de vastgelegde beelden op het
LCD-scherm wanneer u de opnamen maakt.
Als u een andere camera gebruikt voor het direct afdrukken van
opnamen die met deze camera zijn gemaakt in de aspect ratio 1:1,
worden de opnamen mogelijk niet goed afgedrukt.
147
Menufunctie-instellingen
MeettimerN
U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven
(duur van de AE-vergrendeling). In de basismodi heeft de meettimer
een vaste instelling van 8 sec.
Als u een van de volgende handelingen uitvoert, worden Live View-
opnamen beëindigd. Als u weer wilt beginnen met Live View-opnamen,
drukt u nogmaals op de knop <A>.
•[z3: Stofwisdata], [52: Reinig handmatig], [53: Wis instellingen] of
[53: Firmwareversie] selecteren
De opnamemodus wijzigen (wisselen tussen een basismodus en een
creatieve modus).
148
U kunt een AF-methode selecteren die bij de opnamesituatie en bij uw
onderwerp past. De volgende AF-methoden zijn beschikbaar:
[FlexiZone - Single], [u Live-modus] (met gezichtsherkenning,
pag. 149) en [Quick-modus] (pag. 154).
Wanneer u nauwkeurig wilt scherpstellen, stelt u de
scherpstelmodusknop op de lens in op <MF>, vergroot u het beeld en
stelt u handmatig scherp (pag. 156).
Selecteer de AF-methode.
Selecteer op het tabblad [z4] de
optie [AF-methode]. (In de basismodi
vindt u dit op tabblad [z2].)
Selecteer de gewenste
AF-methode en druk op <0>.
Wanneer het Live View-beeld wordt
weergegeven, kunt u ook op
de knop <Q> drukken om de
AF-methode met Snel instellen te
selecteren (pag. 144).
De beeldsensor wordt gebruikt om scherp te stellen. Hoewel automatisch
scherpstellen tijdens weergave van het Live View-beeld mogelijk is,
duurt
dat in deze modus langer dan in de Quick-AF-bedieningsmodus
.
Scherpstellen is in deze modus ook lastiger dan in de Quick-modus.
1
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
Het AF-punt < > wordt weergegeven.
2
Verplaats het AF-punt.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
het AF-punt te verplaatsen naar de
positie waarop u wilt scherpstellen.
(Het kan niet naar de randen van het
scherm worden verplaatst.)
Druk op <0> om het AF-punt weer naar het midden te verplaatsen.
(Als C.Fn-9 is ingesteld, houdt u de knop <O/L> ingedrukt en
drukt u op <0>.)
Scherpstellen met AF (AF-methode)
De AF-methode selecteren
FlexiZone - Single: d
AF-punt
149
Scherpstellen met AF (AF-methode)
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 140).
Gezichten worden herkend en er wordt op scherpgesteld met dezelfde
AF-methode als FlexiZone - Single. Laat degene van wie u een foto wilt
maken met het gezicht naar de camera staan.
1
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
2
Controleer het AF-punt.
Wanneer er een gezicht wordt
herkend, wordt het kader <p>
weergegeven over het gezicht
waarop zal worden scherpgesteld.
Wanneer meerdere gezichten worden
gedetecteerd, wordt <q>
weergegeven. Gebruik de
pijltjestoetsen <Y> en <Z> om het
kader <q> te verplaatsen naar het
gezicht waarop u wilt scherpstellen.
u (met gezichtsherkenning) Live-modus: c
Scherpstellen met AF (AF-methode)
150
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in; de
camera stelt vervolgens scherp
op het gezicht dat door het
kader <p> wordt bedekt.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
Als er geen gezicht kan worden
herkend, wordt het AF-punt < >
weergegeven en wordt er
scherpgesteld op het midden.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 140).
Als het gezicht van het onderwerp erg onscherp is, is gezichtsdetectie
niet mogelijk. Als u ook handmatig met de lens kunt scherpstellen
wanneer de scherpstelmodusknop op de lens op <f> staat, draait u
aan de scherpstelring om ruwweg scherp te stellen. Het gezicht wordt
dan herkend en <p> wordt weergegeven.
Het is mogelijk dat een ander onderwerp dan een menselijk gezicht als
gezicht wordt herkend.
Gezichtsdetectie werkt niet wanneer het gezicht een erg klein of erg groot
deel van het beeld beslaat, te helder of te donker is, horizontaal of
diagonaal is gekanteld, of gedeeltelijk is verborgen.
<p> kan ook alleen een deel van het gezicht dekken.
Als u op <
0
> drukt, schakelt de AF-modus over naar [
FlexiZone -
Single
] (pag. 148). U kunt vervolgens op de pijltjestoetsen <
S
> drukken
om het AF-punt te verplaatsen. Druk nogmaals op <
0
> om naar de [
u
Live-modus (met gezichtsherkenning)
] terug te keren. (Als C.Fn-9 is
ingesteld, houdt u de knop <
O
/
L
> ingedrukt en drukt u op <
0
>.)
Aangezien er niet automatisch kan worden scherpgesteld op een gezicht
dat zich dicht bij de rand van het beeld bevindt, wordt <p> in dat geval
grijs weergegeven. Wanneer u de ontspanknop dan half indrukt, wordt
het middelste AF-punt < > gebruikt om scherp te stellen.
151
Scherpstellen met AF (AF-methode)
AF-bediening
Scherpstellen duurt langer dan met de [Quick-modus].
Zelfs als er al is scherpgesteld, wordt er nogmaals scherpgesteld
wanneer u de ontspanknop half indrukt.
U kunt niet ononderbroken scherpstellen op een bewegend
onderwerp.
Tijdens en na de AF-bediening kan de helderheid van de opname
veranderen.
Als de lichtbron tijdens de weergave van het Live View-beeld
verandert, kan het beeldscherm flikkeren en kan er mogelijk moeilijk
worden scherpgesteld. Als dit gebeurt, sluit u Live View-opnamen af
en stelt u eerst automatisch scherp bij de huidige lichtbron.
Wanneer [FlexiZone - Single] is ingesteld en u op de knop <u>
drukt, wordt het gebied dat door het AF-punt wordt gedekt, vergroot.
Druk de ontspanknop half in om scherp te stellen in vergrote
weergave. Dit werkt goed wanneer de camera op een statief staat
en de scherpstelling heel nauwkeurig moet zijn. Als het lastig is om
in de vergrote weergave scherp te stellen, keert u terug naar de
normale weergave en gebruikt u AF. De AF-snelheid kan in de
normale of vergrote weergave afwijken.
Als u de weergave vergroot nadat u in de normale weergave met
[FlexiZone - Single] hebt scherpgesteld, kan het zijn dat er niet
nauwkeurig is scherpgesteld.
Indien [
u Live-modus] is ingesteld, is vergrote weergave niet
mogelijk.
Opmerkingen bij [FlexiZone - Single] en [u Live-modus]
Vergrote weergave
Scherpstellen met AF (AF-methode)
152
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld
Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en effen,
platte oppervlakken of wanneer lichte tinten of schaduwpartijen niet
zichtbaar zijn.
Onderwerpen bij weinig licht.
Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast.
Onderwerpen met zich herhalende patronen (bijvoorbeeld vensters
in een wolkenkrabber of toetsenborden).
Dunne lijnen en contouren van het onderwerp.
Een lichtbron waarvan de helderheid, de kleur en het patroon steeds
veranderen.
Avondopnamen of opnamen bij fel licht.
Het beeld flikkert bij TL-licht of bij ledlampverlichting.
Hele kleine onderwerpen.
Onderwerpen aan de rand van het beeld.
Reflecterende onderwerpen of onderwerpen met heel veel
tegenlicht (bijvoorbeeld auto’s met een zeer reflecterende
carrosserie).
Het AF-punt is gelijktijdig gericht op een onderwerp dichtbij en een
onderwerp veraf (bijvoorbeeld een dier in een kooi).
Onderwerpen die binnen het AF-punt blijven bewegen en wanneer
de camera niet stil kan worden gehouden.
Onderwerpen die de camera naderen of er vandaan bewegen.
Automatisch scherpstellen wanneer het onderwerp zeer scherp is.
Wanneer met een soft-focuslens een soft-focuseffect wordt
toegepast.
Wanneer een filter voor een speciaal effect wordt gebruikt.
Ruis (lichte puntjes, strepen enzovoort) is zichtbaar op het scherm
tijdens AF.
153
Scherpstellen met AF (AF-methode)
Als er bij de opnameomstandigheden op de vorige pagina niet kan
worden scherpgesteld, zet u de scherpstelmodusknop op de lens
op <MF> en stelt u handmatig scherp.
Als u automatische scherpstelling gebruikt bij een van de hieronder
vermelde lenzen, wordt het aanbevolen om de [Quick-modus] te
gebruiken. Automatisch scherpstellen met [FlexiZone - Single] of
[u Live-modus] kan langer duren of de juiste scherpstelling wordt
mogelijk niet bereikt.
EF50mm f/1.4 USM, EF50mm f/1.8 II, EF50mm f/2.5 Compact Macro,
EF100mm f/2.8 Macro USM, EF75-300mm f/4-5.6 III,
EF75-300mm f/4-5.6 III USM
Voor informatie over andere lenzen gaat u naar de Canon-website.
Als u opnamen maakt terwijl het randonderwerp iets onscherp is, maakt
u een nieuwe compositie waarbij het onderwerp (en AF-punt) meer in het
midden van het scherm staan, stelt u opnieuw scherp en maakt u de
opname.
Het AF-hulplicht wordt niet ingeschakeld. Maar als een Speedlite uit de
EX-serie wordt gebruikt (afzonderlijk verkrijgbaar) die is uitgerust met
een ledlamp, zal de ledlamp waar nodig worden ingeschakeld als
AF-hulplicht.
In de vergrote weergave kan het vanwege de cameratrilling lastig zijn om
scherp te stellen. U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Scherpstellen met AF (AF-methode)
154
De speciale AF-sensor wordt gebruikt om in de modus 1-beeld AF
(pag. 97) met dezelfde AF-methode scherp te stellen als bij het maken
van opnamen door de zoeker.
Hoewel u snel kunt scherpstellen op het doelonderwerp, wordt het
Live View-beeld tijdens de AF-bediening even onderbroken.
U kunt negen AF-punten gebruiken om scherp te stellen (automatisch
geselecteerd). U kunt ook één AF-punt selecteren om scherp te stellen
en alleen op het gebied scherp te stellen dat door dat AF-punt wordt
gedekt (handmatig geselecteerd).
1
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
De kleine vakken op het scherm zijn
de AF-punten en het grotere vak is
het vergrotingskader.
2
Selecteer het AF-punt.N
Druk op de knop <Q> (7) om het
scherm Snel instellen weer te geven.
De instelbare functies worden links in
het scherm weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om het AF-punt
selecteerbaar te maken.
Draai aan het instelwiel <6> om
het AF-punt te selecteren.
Quick-modus: f
AF-punt
Vergrotingskader
155
Scherpstellen met AF (AF-methode)
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
Het Live View-beeld wordt
uitgeschakeld, de reflexspiegel wordt
neergeklapt en er wordt automatisch
scherpgesteld. (Er is geen opname
gemaakt.)
Wanneer het scherpstellen is gelukt,
wordt het AF-punt waarop is
scherpgesteld groen en wordt het
Live View-beeld opnieuw
weergegeven.
Als er niet kan worden scherpgesteld,
wordt het AF-punt oranje en gaat het
knipperen.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 140).
Tijdens het automatisch scherpstellen kunt u geen opnamen maken.
Maak de opname terwijl het Live View-beeld wordt weergegeven.
156
U kunt de opname vergroten en nauwkeurig scherpstellen met
handmatig scherpstellen.
1
Zet de scherpstelmodusknop op
de lens op <MF>.
Draai aan de scherpstelring van de
lens om ruw scherp te stellen.
2
Verplaats het vergrotingskader.
Druk op de pijltjestoetsen <
S
> om het
vergrotingskader te verplaatsen naar de
positie waarop u wilt scherpstellen.
Druk op <0> om het
vergrotingskader weer naar het
midden te verplaatsen. (Als C.Fn-9 is
ingesteld, houdt u de knop <O/L>
ingedrukt en drukt u op <0>.)
3
Vergroot het beeld.
Druk op de knop <u>.
Het gebied binnen het vergrotingskader
wordt vergroot weergegeven.
Telkens wanneer u op de knop <
u
>
drukt, wordt de vergroting van het beeld
in de volgende volgorde gewijzigd:
4
Stel handmatig scherp.
Draai terwijl u naar het vergrote beeld
kijkt aan de scherpstelring op het
objectief om scherp te stellen.
Nadat u hebt scherpgesteld, drukt
u op de knop <u> om naar de
normale weergave terug te keren.
5
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop in
om de opname te maken (pag. 140).
MF: Handmatige scherpstelling
Vergrotingskader
AE-vergrendeling
Positie van vergroot gebied
Vergroting
5x
9
10x
9
Normale weergave
157
Algemene aandachtspunten bij het maken van Live View-opnamen
Beeldkwaliteit
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals
lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen ruis en afwijkende kleuren in de
opname tot gevolg hebben.
Als u langere tijd achtereen met Live View-opnamen, kan de interne
temperatuur van de camera oplopen, waardoor de beeldkwaliteit
mogelijk afneemt. Schakel Live View-opnamen altijd uit wanneer u geen
opnamen maakt.
Als u opnamen maakt met een lange belichtingstijd terwijl de interne
temperatuur van de camera hoog is, kan de beeldkwaliteit afnemen.
Beëindig Live View-opnamen en wacht een paar minuten voordat u weer
begint met het maken van opnamen.
Witte <
s
> en rode <
E
> waarschuwingspictogrammen voor interne temperatuur
Als de interne temperatuur van de camera oploopt vanwege langdurig
gebruik van Live View-opnamen of bij een hoge omgevingstemperatuur,
verschijnt er een wit <s> of rood <E> pictogram.
Het witte pictogram <s> geeft aan dat de beeldkwaliteit van foto’s zal
verslechteren. Het wordt aanbevolen om tijdelijk te stoppen met het
maken van Live View-opnamen en de camera enige tijd te laten afkoelen
voordat u verdergaat met fotograferen.
Het rode pictogram <E> geeft aan dat Live View-opnamen binnen
afzienbare tijd automatisch worden beëindigd. U kunt in dat geval geen
opnamen meer maken totdat de interne temperatuur van de camera is
gedaald. Verlaat de Live View-opnamen of schakel de camera uit om
deze enige tijd te laten afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur Live View-
opnamen maakt, wordt het pictogram <s> of <E> eerder
weergegeven. Schakel de camera altijd uit als u geen opnamen maakt.
Indien de interne temperatuur van de camera hoog is, kan de
beeldkwaliteit van opnamen met een hoge ISO-snelheid achteruitgaan,
zelfs al voordat het witte pictogram <s> wordt weergegeven.
Opnameresultaten
Als u de foto in de vergrote weergave maakt, is het mogelijk dat de
belichting niet naar wens is. Keer naar de normale weergave terug
voordat u een foto maakt. In de vergrote weergave worden de sluitertijd
en het diafragma oranje weergegeven. Zelfs als u de foto in de vergrote
weergave maakt, wordt de opname in de normale weergave vastgelegd.
Als u een TS-E-objectief gebruikt en het objectief verschuift of kantelt of
als u een tussenring gebruikt, kan er mogelijk geen standaardbelichting
worden verkregen of is de belichting mogelijk onregelmatig.
158
Algemene aandachtspunten bij het maken van Live View-
opnamen
Live View-beeld
Bij weinig of juist heel fel licht wordt in het Live View-beeld mogelijk niet
de helderheid van de daadwerkelijke opname weergegeven.
Ook wanneer er een lage ISO-snelheid is ingesteld, kan er ruis zichtbaar
zijn op het weergegeven Live View-beeld bij weinig licht. Maar wanneer
u de opname maakt, bevat de opgeslagen opname minimale ruis.
(De beeldkwaliteit van het Live View-beeld is anders dan die van de
opgeslagen opname.)
Als de lichtbron (de verlichting) in het beeld verandert, kan het scherm
gaan flikkeren. Als dit gebeurt, sluit u de Live View-opnamen af en hervat
u de Live View-opnamen bij de lichtbron die u daadwerkelijk wilt
gebruiken.
Wanneer u de camera in een andere richting houdt, wordt de helderheid
van de Live View-opname mogelijk even niet juist weergegeven.
Wacht met het maken van opnamen totdat het helderheidsniveau is
gestabiliseerd.
Als er zich een zeer felle lichtbron in beeld bevindt, kan het heldere
gedeelte op het LCD-scherm zwart lijken. Op het vastgelegde beeld zelf
wordt het heldere gedeelte wél goed weergegeven.
Wanneer u bij weinig licht [52: LCD-helderheid] op een heldere
instelling zet, kan er (kleur)ruis in het Live View-beeld optreden. De ruis
of onregelmatige kleuren wordt echter niet in op het vastgelegde beeld
opgeslagen.
Wanneer u het beeld vergroot, lijkt dit mogelijk scherper dan het
daadwerkelijke beeld.
Aangepaste functies
Tijdens Live View-opnamen zijn bepaalde persoonlijke voorkeuze-
instellingen niet actief (pag. 259).
Lens en flitser
Tijdens het maken van Live View-opnamen kan
scherpstellingsvoorkeuze voor (super)telelenzen niet worden gebruikt.
FE-vergrendeling is niet mogelijk wanneer de ingebouwde flitser of een
externe Speedlite wordt gebruikt. Instellicht werkt ook niet als er een
externe Speedlite wordt gebruikt.
159
6
Movie-opnamen
U kunt movie-opnamen
inschakelen door het
programmakeuzewiel in te
stellen op <
k>. De opname-
indeling voor movies is MOV.
Zie pagina 5 voor kaarten waarop movies kunnen worden
opgeslagen.
Full HD 1080
Full HD 1080 duidt op compatibiliteit met High-
Definition met 1080 verticale pixels (scanlijnen).
160
U wordt aangeraden de camera op een tv-toestel aan te sluiten als
u opgenomen movies wilt afspelen (pag. 226).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <k>.
De reflexspiegel maakt een geluid en
de opname verschijnt op het LCD-
scherm.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Voordat u een movie opneemt, stelt
u handmatig of automatisch scherp
(pag. 148-156).
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, stelt de camera scherp met
de huidige AF-methode.
3
Begin met het opnemen van de
film.
Druk op de knop <A> om een
movie-opname te starten.
Druk nogmaals op <A> om de
movie-opname te stoppen.
Terwijl de movie wordt opgenomen,
wordt de markering [o] in de
rechterbovenhoek van het scherm
weergegeven.
Het geluid wordt opgenomen met de
ingebouwde microfoon.
k Movies opnemen
Opnamen maken met automatische belichting
Filmopname
Ingebouwde microfoon
161
k Movies opnemen
Algemene aandachtspunten bij het maken van movie-opnamen zijn
te vinden op pagina 181-182.
Lees indien nodig ook de algemene aandachtspunten bij het maken
van Live View-opnamen op pagina 157-158.
De ISO-snelheid (ISO 100 - ISO 6400), de sluitertijd en het diafragma
worden automatisch ingesteld.
U kunt op de knop <A> (pag. 120) drukken om de belichting te
vergrendelen (AE-vergrendeling). De belichtingsinstelling wordt
weergegeven gedurende het aantal seconden dat is ingesteld bij
[k2: Meettimer]. Als u de AE-vergrendeling hebt toegepast tijdens
movie-opnamen, kunt u deze annuleren door op de knop <S> te
drukken. (De instelling voor AE-vergrendeling blijft behouden tot u op de
knop <S> drukt.)
U kunt belichtingscorrectie instellen door de knop <O> ingedrukt te
houden en aan het instelwiel <6> te draaien.
Als u een movie opneemt met automatische belichting, worden de
ISO-snelheid, de sluitertijd en het diafragma niet vastgelegd in de Exif-
informatie van de movie.
Voor movie-opnamen met automatische belichting wordt de ledlamp van
de Speedlite bij weinig licht automatisch ingeschakeld. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de Speedlite uit de EX-serie die is uitgerust met
een LED-licht voor details.
k Movies opnemen
162
U kunt de sluitertijd, het diafragma en de ISO-snelheid voor movie-
opnamen handmatig instellen. Het gebruik van handmatige belichting
voor movie-opnamen is bedoeld voor geavanceerde gebruikers.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <k>.
De reflexspiegel maakt een geluid en
de opname verschijnt op het LCD-
scherm.
2
Selecteer [Movie-belicht.].
Druk op de knop <M> en
selecteer op het tabblad [k1]
[Movie-belicht.]. Druk vervolgens
op <0>.
3
Selecteer [Handmatig].
Selecteer [Handmatig] en druk
vervolgens op <0>.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten en terug te keren
naar het movie-opnamescherm.
4
Stel de sluitertijd en het
diafragma in.
Draai aan het instelwiel <6> om de
sluitertijd in te stellen. De instelbare
sluitertijden zijn afhankelijk van de
framerate <9>.
6 5 4 : 1/4000 sec. - 1/30 sec.
8 7 : 1/4000 sec. - 1/60 sec.
Houd de knop <O> ingedrukt en
draai aan het instelwiel <6> om het
diafragma in te stellen.
5
Stel de ISO-snelheid in.
Druk op de knop <D> en vervolgens
op de pijltjestoetsen <Y> en <Z> of
draai aan het instelwiel <6> om de
gewenste ISO-snelheid te selecteren.
Zie de volgende pagina voor
informatie over de ISO-snelheid.
Opnamen maken met handmatige belichting
<6>
<O> + <6>
163
k Movies opnemen
6
Stel scherp en start de movie-
opname.
De procedure is dezelfde als stap 2
en 3 voor “Opnamen maken met
automatische belichting” (pag. 160).
ISO-snelheid tijdens opnamen met handmatige belichting
Als u [Auto] selecteert, wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld
op een waarde tussen ISO 100 en ISO 6400.
U kunt de ISO-snelheid handmatig instellen tussen ISO 100 en
ISO 6400 (in hele stops).
Als [k1: k Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [Inschakelen],
ligt het instelbare ISO-snelheidsbereik tussen ISO 200 en ISO 6400.
AE-vergrendeling en belichtingscorrectie kunnen niet worden ingesteld.
Het wordt afgeraden om tijdens de movie-opname de sluitertijd of het
diafragma aan te passen omdat de wijzigingen in de belichting worden
opgenomen.
Als u de sluitertijd verandert terwijl u movie-opnamen maakt bij TL- of
ledverlichting, kan er een flikkerend beeld worden opgenomen.
Met ISO Auto kan de movie-opname met een geschikte belichting
worden gedaan, zelfs als helderheid van het omgevingslicht verandert.
Druk op de knop <B> om het histogram weer te geven.
Bij het opnemen van een movie of een bewegend onderwerp wordt een
sluitertijd van 1/30 seconde tot 1/125 seconde aanbevolen. Hoe korter
de sluitertijd, hoe minder vloeiend de beweging van het onderwerp eruit
zal zien.
k Movies opnemen
164
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
Informatiedisplay
Resterende tijd/verstreken tijd voor movie-
opname
Filmopname
Vergrotings-
kader
AF-punt (Quick-modus)
ISO-snelheid
Indicator belichtingsniveau
Diafragma
AE-vergrendeling
Witbalans
Movie-
opnameformaat
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie
helderheid)
Sluitertijd
Beeldstijl
AF-methode
d : FlexiZone - Single
c : u Live-modus
f : Quick-modus
Accuniveau
Framerate
Movie-opnamemodus
Eye-Fi-overdrachtstatus
LED-licht
Lichte tonen prioriteit
Indicator GPS-verbinding
Belichtingsmodus
L: Automatische
belichting
K: Handmatige
belichting
Opnameniveau:
handmatig
Videosnapshot
Opnametijd voor videosnapshots
Waarschuwing
temperatuur
Als er geen kaart in de camera is geplaatst, wordt de resterende tijd voor
movie-opname rood weergegeven.
Wanneer de filmopname wordt gestart, wordt de resterende opnameduur
gewijzigd in de verstreken tijd.
165
k Movies opnemen
Opmerkingen over movie-opnamen
Zorg ervoor dat het product tijdens het gebruik niet langdurig in
aanraking komt met hetzelfde stukje huid.
Dat kan resulteren in eerstegraads brandwonden, rode huid of blaren, zelfs
als het product niet warm aanvoelt. Het gebruik van een statief of
gelijksoortige apparatuur wordt aanbevolen wanneer de camera wordt
gebruikt op warme plaatsen of voor mensen met bloedcirculatiestoornissen
of een minder gevoelige huid.
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een
intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de
beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Als [k1: AF met ontspanknop tijdens k] is ingesteld op
[Inschakelen] (pag. 176), wordt er automatisch scherpgesteld als u de
ontspanknop tijdens movie-opnamen half indrukt. Het volgende kan zich
echter voordoen.
De scherpstelling kan er even flink naast zitten.
De helderheid van de movie-opname kan wijzigen.
De movie-opname ziet er kortstondig uit als een foto.
Tijdens het filmen wordt het bedieningsgeluid van de lens opgenomen.
Als <Q> of <Qw> is ingesteld en de ISO-snelheid of het diafragma
tijdens de movie-opname verandert, kan het zijn dat de witbalans ook
verandert.
Als u een movie opneemt bij TL- of ledverlichting, kan de movie flikkeren.
Het is raadzaam om enkele testmovies te maken en hierbij in te zoomen
op de plaats waarop u tijdens de movie-opname zult inzoomen. Zoomen
tijdens movie-opnamen kan ertoe leiden dat veranderingen in de
belichting of mechanische geluiden van de lens worden opgenomen of
dat de beelden onscherp zijn.
Tijdens movie-opname kan het beeld niet worden vergroot, ook niet als
u op de knop <u> drukt.
Als u de HDMI-kabel tijdens filmopnamen aansluit of loskoppelt, wordt
de filmopname beëindigd.
Let erop dat u de ingebouwde microfoon (pag. 160) niet met uw vinger of
iets anders afdekt.
Algemene aandachtspunten bij het maken van movie-opnamen zijn
te vinden op pagina 181-182.
Lees indien nodig ook de algemene aandachtspunten bij het maken
van Live View-opnamen op pagina 157-158.
k Movies opnemen
166
De simulatie van de definitieve opname is een functie die de movie
weergeeft zoals deze eruit zal zien met de huidige instellingen voor
beeldstijl, witbalans en andere toegepaste opnamefuncties.
Tijdens het maken van movie-opnamen worden de effecten van de
hieronder vermelde instellingen automatisch in het beeld weergegeven.
Simulatie van de definitieve opname voor movie-opnamen
Beeldstijl
* Alle instellingen zoals scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon
worden weergegeven.
Witbalans
Belichting
Scherptediepte
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Lichte tonen prioriteit
Het is niet mogelijk om foto’s te maken in de movie-
opnamemodus. Om foto’s te maken, draait u aan het
programmakeuzewiel om de opnamemodus te wijzigen.
Simulatie van de definitieve opname
Foto-opnamen
Instellingen voor movie-opnamen staan op de menutabbladen [k1],
[k2] en [k3] (pag. 176).
Telkens wanneer u een movie opneemt, wordt er een filmbestand
gemaakt (pag. 169).
De zichthoek van de movie-opname is circa 100% (waarbij het movie-
opnameformaat is ingesteld op [A]).
Het geluid wordt door de ingebouwde microfoon van de camera in mono
opgenomen (pag. 160).
De totale opnametijd voor movies met een volledig opgeladen accu
LP-E10 is als volgt: circa 1 uur en 30 minuten bij kamertemperatuur
(23 °C) en circa 1 uur en 25 minuten bij lage temperaturen (0 °C).
Tijdens het maken van movie-opnamen kan scherpstellingsvoorkeuze
voor (super)telelenzen niet worden gebruikt.
167
In dit gedeelte worden de instellingen besproken die specifiek zijn voor
movie-opnamen.
Wanneer u op de knop <Q> drukt terwijl het beeld op het LCD-scherm
wordt weergegeven, kunt u een van de volgende functies instellen: AF-
methode, Witbalans, Beeldstijl, Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid), Movie-opnameformaat en Videosnapshot.
1
Druk op de knop <Q> (7).
De instelbare functies worden
weergegeven.
Als de AF-methode <f> is, wordt
bovendien het AF-punt weergegeven.
Het AF-punt is ook selecteerbaar
(pag. 154).
2
Selecteer een functie en stel
deze in.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om een functie te selecteren.
De instellingen van de geselecteerde
functie en Uitleg (pag. 55) worden
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> of draai aan het instelwiel
<6> om de functie in te stellen.
Wanneer u op <0> drukt, wordt het
instellingenscherm van de
desbetreffende functie weergegeven.
Om de automatische witbalans in te
stellen, selecteert u [Q], drukt
uop<0> en vervolgens drukt u op
de knop <B>.
3
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <Q> om naar de
movie-opname terug te keren.
Instellingen voor de opnamefunctie
Q Quick Control
Voor handmatige belichting kan ook de ISO-snelheid worden ingesteld.
168
Met de menuoptie [k2: Movie-
opn.formaat] kunt u het beeldformaat
van de movie [****x****] en de framerate
[9] (aantal opgenomen beelden per
seconde) selecteren. De 9 (framerate)
schakelt automatisch over,
afhankelijk van de instelling van
[k2: Videosysteem].
Beeldformaat
[1920x1080] (A) : Full HD-opnamekwaliteit (Full High-Definition).
De aspect ratio is 16:9.
[1280x720] (B) : HD-opnamekwaliteit (High-Definition).
De aspect ratio is 16:9.
[640x480] (C) : SD-opnamekwaliteit (Standard-Definition).
De aspect ratio is 4:3.
Framerate (fps: frame per seconde)
6/8 : voor regio’s waar wordt gebruikgemaakt van NTSC
(Noord-Amerika, Japan, Zuid-Korea, Mexico, enzovoort).
5/7 : voor regio’s waar wordt gebruikgemaakt van PAL
(Europa, Rusland, China, Australië, India, enzovoort).
4 : voornamelijk voor films.
3 Het movie-opnameformaat instellen
169
3 Het movie-opnameformaat instellen
Totale filmopnametijd en bestandsgrootte per minuut
(bij benadering)
Filmbestanden die groter zijn dan 4 GB
Vanwege het bestandssysteem stopt de movie-opname automatisch
wanneer een filmclip een bestandsgrootte van 4 GB bereikt.
U kunt verdergaan met het opnemen van een movie door op de
knop <
A> te drukken. (De movie wordt opgenomen als een nieuw
filmbestand.)
Limiet voor movie-opnametijd
De maximale opnametijd van één movie bedraagt 29 min.
en 59 sec. Als de movie-opnametijd 29 min. en 59 sec. heeft bereikt,
stopt de movie-opname automatisch. U kunt verdergaan met het
opnemen van een movie door op de knop <
A> te drukken.
(De movie wordt opgenomen als een nieuw filmbestand.)
Movie-
opnameformaat
Totale opnameduur op kaart
Bestandsgrootte
4 GB 16 GB 64 GB
[1920x1080]
6
11 min. 44 min.
2 uur
en 59 min.
340 MB/min.5
4
[1280x720]
8
11 min. 44 min.
2 uur
en 59 min.
340 MB/min.
7
[640x480]
6
42 min.
2 uur
en 50 min.
11 uur
en 20 min.
90 MB/min.
5
Een stijging van de interne temperatuur van de camera kan ertoe leiden dat
de movie-opname wordt gestopt voordat de maximale opnametijd die in de
bovenstaande tabel wordt weergegeven (pag. 181), is bereikt.
170
U kunt een reeks korte movieclips van circa 2 seconden, 4 seconden of
8 seconden maken; deze worden “videosnapshots” genoemd.
De videosnapshots kunnen worden samengevoegd tot één movie, die
“videosnapshotalbum” wordt genoemd. Zo kunt u hoogtepunten van
een reis of gebeurtenis in vogelvlucht laten zien.
Een videosnapshotalbum kan ook worden afgespeeld met
achtergrondmuziek (pag. 174, 219).
1
Selecteer [Videosnapshot].
Selecteer op het tabblad [k2] de
optie [Videosnapshot] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de opnametijd voor
[Videosnapshot].
Selecteer de opnameduur voor een
videosnapshot en druk vervolgens
op <0>.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten en terug te keren
naar het movie-opnamescherm.
3 Videosnapshots maken
De opnameduur voor videosnapshots instellen
Het concept van een videosnapshotalbum
Videosnapshotalbum
Video-
snapshot 1
Video-
snapshot 2
Video-
snapshot**
171
3 Videosnapshots maken
3
Maak de eerste videosnapshot.
Druk op de knop <A> en maak de
opname.
De blauwe balk die de opnameduur
aangeeft, loopt langzaam terug.
Nadat de ingestelde opnameduur is
verstreken, stopt de opname
automatisch.
Het bevestigingsscherm wordt
weergegeven (pag. 172).
4
Sla de opname op als
videosnapshotalbum.
Selecteer [J Sla op als album] en
druk vervolgens op <0>.
De movieclip wordt opgeslagen als
de eerste videosnapshot van het
videosnapshotalbum.
5
Ga verder met het maken van
meer videosnapshots.
Herhaal stap 3 om de volgende
videosnapshot te maken.
Selecteer [J Voeg toe aan album]
en druk vervolgens op <0>.
U kunt een ander video snapshot
album maken door [
W Sla op als
nieuw album] te selecteren.
Herhaal stap 5 indien nodig.
6
Stop de videosnapshotopname.
Stel [Videosnapshot] in op
[Uitschakelen]. Om terug te keren
naar normale movie-opnamen
moet u niet vergeten
[Uitschakelen] in te stellen.
Druk op de knop <
M
> om het menu
af te sluiten en terug te keren naar het
normale movie-opnamen.
Een videosnapshotalbum maken
Opnameduur
3 Videosnapshots maken
172
Opties in stap 4 en 5
Handelingen bij [Speel videofoto af]
* Bij [
Achteruit springen
] en [
Vooruit springen
] komt de duur van de sprong overeen met
het aantal seconden dat is ingesteld bij [
Videosnapshot
] (circa 2, 4 of 8 seconden).
Functie Omschrijving
J
Sla op als album
(stap 4)
De movieclip wordt opgeslagen als de eerste
videosnapshot van het videosnapshotalbum.
J
Voeg toe aan album
(stap 5)
De zojuist opgenomen videosnapshot wordt toegevoegd
aan het album dat net daarvoor is opgenomen.
W
Sla op als nieuw
album
(stap 5)
Er wordt een nieuw videosnapshotalbum gemaakt en
de movieclip wordt opgeslagen als de eerste
videosnapshot. Selecteer [
OK
] in het
bevestigingsdialoogvenster. Het nieuwe album is een
afzonderlijk bestand van het eerder opgenomen album.
1
Speel
videosnapshot af
(stap 4 en 5)
De zojuist opgenomen videosnapshot wordt
afgespeeld. Bekijk onderstaande tabel voor de
afspeelopties.
r
Sla niet op in album
(stap 4)
r
Verwijder zonder
opsl. in album
(stap 5)
De opgenomen videosnapshot wordt gewist in plaats
van in het album opgeslagen. Selecteer [
OK
] in het
bevestigingsdialoogvenster.
Functie Beschrijving van weergave
2
Afsluiten
Het vorige scherm wordt weergegeven.
7
Afspelen
Druk op <
0
> als u het opgenomen videosnapshot direct
hiervóór wilt afspelen of pauzeren.
5
Eerste beeld
Hiermee wordt de eerste scène van de eerste videosnapshot
in het album weergegeven.
P
Achteruit
springen*
Telkens als u op <
0
> drukt, springt de videosnapshot enkele
seconden achteruit.
3
Vorige beeld
Elke keer dat u op <
0
> drukt, wordt het vorige beeld
weergegeven. Als u <
0
> ingedrukt houdt, wordt de movie
teruggespoeld.
6
Volgende beeld
Elke keer dat u op <
0
> drukt, wordt de movie beeld voor
beeld weergegeven. Als u <
0
> ingedrukt houdt, wordt de
movie vooruitgespoeld.
O
Vooruit springen*
Telkens als u op <
0
> drukt, springt de videosnapshot enkele
seconden vooruit.
4
Laatste beeld
Hiermee wordt de laatste scène van de laatste videosnapshot
in het album weergegeven.
Weergavepositie
mm' ss" Weergavetijd (minuten:seconden)
9
Volume
Draai het instelwiel <
6
> om het volume van de ingebouwde
luidspreker aan te passen (pag. 218).
173
3 Videosnapshots maken
Waarschuwingen voor het maken van videosnapshots
U kunt aan een album alleen videosnapshots met dezelfde lengte
toevoegen (elk van circa 2, 4 of 8 seconden).
Als u tijdens het maken van videosnapshots een van de volgende
handelingen uitvoert, wordt er een nieuw album gemaakt voor de
volgende videosnapshots.
•Het [Movie-opn.formaat] (pag. 168) wijzigen.
De opnametijd van de [Videosnapshot] wijzigen (pag. 170).
De instelling [Geluidsopname] wijzigen van [Automatisch]/
[Handmatig] in [Uitschakelen] of van [Uitschakelen] in
[Automatisch]/[Handmatig] (pag. 178).
Het kaartsleuf-/accucompartimentklepje openen.
De firmware bijwerken.
De volgorde van snapshots in een album kan niet worden gewijzigd.
Videosnapshots die naderhand worden gemaakt, kunnen niet aan een
bestaand album worden toegevoegd.
De opnameduur voor een videosnapshot is slechts een schatting.
Afhankelijk van de framerate is de opnameduur die tijdens het afspelen
wordt weergegeven, mogelijk niet nauwkeurig.
3 Videosnapshots maken
174
Een videosnapshotalbum kan op dezelfde manier worden afgespeeld
als een normale movie (pag. 218).
1
Speel de movie af.
Druk op de knop <x> om een
opname weer te geven.
2
Selecteer het album.
In de weergave van één opname
geeft het pictogram [ts]
linksboven op het scherm aan dat het
een videosnapshotalbum betreft.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> om een videosnapshotalbum
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
3
Speel het album af.
Selecteer op het
movieweergavepaneel [
7] (Afspelen)
en druk vervolgens op <0>.
Een album afspelen
175
3 Videosnapshots maken
Achtergrondmuziek
U kunt achtergrondmuziek laten horen tijdens het afspelen van albums,
normale movies en diavoorstellingen op de camera (pag. 174, 219).
Als u achtergrondmuziek wilt laten horen, moet u die eerst met behulp
van EOS Utility (EOS-software) kopiëren naar de kaart. Raadpleeg de
EOS Utility Instructiehandleiding voor informatie over het kopiëren van
de achtergrondmuziek.
Muziek die op de geheugenkaart wordt opgenomen, mag uitsluitend
worden gebruikt voor privégebruik. Pleeg geen inbreuk op het
auteursrecht.
176
Menu-opties op de tabbladen [k1], [k2] en [k3] worden hieronder
uitgelegd.
[k1]
Movie-belichting
Gewoonlijk stelt u dit in op [Auto].
Wanneer u deze optie instelt op [Handmatig], kunt u de ISO-
snelheid, de sluitertijd en het diafragma voor movie-opnamen
handmatig instellen (pag. 162).
AF-methode
De AF-methoden werken hetzelfde als beschreven op pagina 148
t/m 155. U kunt [FlexiZone - Single], [u Live-modus] of [Quick-
modus] selecteren. Voortdurend scherpstellen op een bewegend
onderwerp is niet mogelijk.
AF met ontspanknop tijdens k
Wanneer [Inschakelen] wordt ingesteld, is automatische
scherpstelling tijdens movie-opnamen mogelijk. Continu
automatisch scherpstellen is echter niet mogelijk. Als u automatisch
scherpstelt tijdens movie-opnamen, kan de scherpstelling er
mogelijk even naast zitten of kan de belichting wijzigen. Tijdens het
filmen wordt ook het bedieningsgeluid van de lens opgenomen.
Als tijdens movie-opnamen de AF-methode is ingesteld op [Quick-
modus] wordt AF uitgevoerd in [FlexiZone - Single].
3 Menufunctie-instellingen
De instellingen op de menutabbladen [k1], [k2] en [k3] worden
alleen geactiveerd in de modus <k>.
De instelling van de [AF-methode] wordt ook op Live View-opnamen
toegepast.
177
3 Menufunctie-instellingen
kSluiter/AE-vergrendelknop
U kunt de functie die aan het half indrukken van de ontspanknop en
de AE-vergrendelknop is toegewezen, wijzigen.
AF/AE vergrendel:
Normale functie. Druk de ontspanknop half in om automatisch
scherp te stellen. Druk op de knop <A> voor AE-vergrendeling.
AE vergrendel/AF:
Druk de ontspanknop half in voor AE-vergrendeling.
Voor automatische scherpstelling drukt u op de knop <A>.
Dit is handig wanneer u afzonderlijk wilt scherpstellen en meten.
AF/AF vergr. geen AE vergr.:
Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen.
Terwijl u automatisch scherpstelt door de ontspanknop half in te
drukken, kunt u het automatisch scherpstellen pauzeren door de
knop <A> ingedrukt te houden. Het automatisch scherpstellen
wordt hervat wanneer u de knop <A> loslaat. AE-vergrendeling is
niet mogelijk.
AE/AF, geen AE-vergrendeling:
Druk de ontspanknop half in om een lichtmeting uit te voeren.
Voor automatische scherpstelling drukt u op de knop <A>.
AE-vergrendeling is niet mogelijk.
kLichte tonen prioriteit
Als [Inschakelen] wordt ingesteld, worden de details in lichte tinten
verbeterd. Het dynamische bereik wordt uitgebreid van het
standaard 18% grijs naar heldere lichte tinten. De overgang tussen
grijstinten en lichte tinten wordt geleidelijker. Het instelbereik voor de
ISO-snelheid is ISO 200 - 6400. Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid) wordt automatisch ingesteld op
[Deactiveren] en kan niet worden gewijzigd.
3 Menufunctie-instellingen
178
[k2]
Movie-opnameformaat
U kunt het movie-opnameformaat instellen (beeldformaat en
framerate). Zie pagina 168 voor meer informatie.
Geluidsopname
Het geluid wordt opgenomen met de
ingebouwde monomicrofoon. U kunt
geen externe microfoon gebruiken.
Opties voor [Geluidsopname] en [Opname niveau]
[Automatisch]: Het geluidsopnameniveau wordt automatisch
aangepast. Automatische niveauregeling
functioneert automatisch in reactie op het
geluidsniveau.
[Handmatig]: Voor gevorderde gebruikers. U kunt het
geluidsopnameniveau instellen op een
van64niveaus.
Selecteer [Opname niveau] en kijk op de
niveaumeter terwijl u de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> indrukt om het geluidsopnameniveau
aan te passen. Kijk op de piekenindicator en pas
het niveau dusdanig aan dat de niveaumeter
soms rechts van de markering 12 (-12 dB) oplicht
voor de hardste geluiden. Indien dit meer is
dan 0, wordt het geluid vervormd.
[Uitschakelen]: Er wordt geen geluid opgenomen.
Niveaumeter
179
3 Menufunctie-instellingen
[Windfilter]
Wanneer deze functie is ingesteld op [Inschakelen], wordt het
geluid dat wordt veroorzaakt door wind verminderd wanneer het
buiten waait.
Als deze functie is ingesteld op [Inschakelen], worden ook de lage
bastonen verminderd. Stel deze functie dus in op [Uitschakelen] als
er geen sprake is van wind. Er wordt dan een natuurlijkere
geluidsopname gemaakt dan met de instelling [Inschakelen].
Meettimer
U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven
(duur van de AE-vergrendeling).
Rasterweergave
Met [Raster 1l] of [Raster 2m] kunt u rasterlijnen weergeven.
U kunt de horizontale of verticale kanteling controleren tijdens de
opname.
Videosnapshot
U kunt videosnapshots maken. Zie pagina 170 voor meer informatie.
Videosysteem
Selecteer [NTSC] of [PAL], al naargelang de vereiste voor uw
videosysteem (pag. 168).
Geluid wordt opgenomen met een samplingfrequentie van 48 kHz/16-bits.
De instellingen voor de meettimer en rasterweergave zijn ook in de Live
View-opname zichtbaar. (De instelling voor Meettimer is alleen van
toepassing op Creatieve modi.)
3 Menufunctie-instellingen
180
[k3]
Belichtingscorrectie
De belichtingscorrectiewaarde kan worden ingesteld op maximaal
±3 stops.
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
De Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) kan
worden ingesteld zoals beschreven op pagina 123.
Indien de optie [k1] van het tabblad [kLichte tonen prioriteit] is
ingesteld op [Inschakelen], wordt de optie Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid) automatisch ingesteld op
[Deactiveren]. Deze instelling kan niet worden gewijzigd.
Handmatige witbalans
Zoals beschreven op pagina 133, kan er een beeld voor handmatige
witbalans worden geselecteerd.
Beeldstijl
De beeldstijl kan worden ingesteld zoals beschreven op pagina 95.
181
Algemene aandachtspunten bij het maken van movie-
opnamen
Rood <E> waarschuwingspictogram voor interne temperatuur
Als de interne temperatuur van de camera oploopt vanwege langdurig
gebruik van movie-opnamen of bij een hoge omgevingstemperatuur,
verschijnt er een rood pictogram <E>.
Het rode pictogram <E> geeft aan dat de movie-opname binnenkort
automatisch wordt beëindigd. U kunt in dat geval geen opnamen meer
maken totdat de interne temperatuur van de camera is gedaald. Schakel
de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur movie-
opnamen maakt, wordt het pictogram <E> eerder weergegeven.
Schakel de camera altijd uit als u geen opnamen maakt.
Opname- en beeldkwaliteit
Als de bevestigde lens een Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) bevat en
u de schakelaar voor Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) op <1> zet,
is dit altijd actief, zelfs als u de ontspanknop niet half indrukt. Image
Stabilizer (beeldstabilisatie) gebruikt accustroom waardoor de totale
movie-opnametijd kan afnemen. Als u een statief gebruikt of als Image
Stabilizer (beeldstabilisatie) niet nodig is, wordt het aanbevolen om de
IS-schakelaar op <2> te zetten.
Met de ingebouwde microfoon worden ook het bedieningsgeluid en het
mechanische geluid van de camera opgenomen tijdens de opnamen.
Bij movie-opnamen in de automatische belichtingsmodus kan de movie
tijdelijk vastlopen als de helderheid verandert. In dergelijke gevallen
dient u movie-opnamen te maken met handmatige belichting.
Als er zich een zeer felle lichtbron in beeld bevindt, kan het heldere
gedeelte op het LCD-scherm zwart lijken. De movie wordt bijna precies
zo opgenomen als deze wordt weergegeven op het LCD-scherm.
Bij weinig licht kunnen ruis of afwijkende kleuren zichtbaar zijn in de
opname. De movie wordt bijna precies zo opgenomen als deze wordt
weergegeven op het LCD-scherm.
182
Algemene aandachtspunten bij het maken van movie-
opnamen
Opname- en beeldkwaliteit
Als u een kaart met een lage schrijfsnelheid gebruikt, wordt
tijdens movie-opnamen rechts in het scherm mogelijk een
indicator met vijf niveaus weergegeven. Deze geeft aan
hoeveel gegevens nog niet naar de kaart zijn geschreven
(beschikbare capaciteit van het interne buffergeheugen).
Hoe langzamer de kaart, hoe sneller de indicator stijgt.
Als de indicator vol raakt, wordt de movie-opname
automatisch gestopt.
Als de kaart een hoge schrijfsnelheid heeft, wordt de
indicator ofwel niet weergegeven of het niveau (indien weergegeven) zal
nauwelijks omhoog gaan. Maak eerst een paar testmovies om te zien of
de schrijfsnelheid van de kaart hoog genoeg is.
Weergave en aansluiting op tv
Als u de camera met een HDMI-kabel (pag. 226) op een tv-toestel
aansluit en een movie opneemt in [1920x1080] of [1280x720], wordt de
movie tijdens het opnemen in klein formaat op het tv-toestel
weergegeven. De daadwerkelijke movie wordt echter met het ingestelde
movie-opnameformaat opgenomen.
Als u de camera op een tv-toestel aansluit (pag. 226) en een movie
opneemt, wordt tijdens de opname op het tv-toestel geen geluid
afgespeeld. Het geluid wordt echter wel goed opgenomen.
Indicator
183
7
Handige functies
De pieptoon uitzetten (pag. 184)
Kaartwaarschuwing (pag. 184)
De opnameweergavetijd instellen (pag. 184)
De tijd voor automatische uitschakeltijd instellen (pag. 185)
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen (pag. 185)
Een map maken en selecteren (pag. 186)
Methoden voor bestandsnummering (pag. 188)
Copyrightinformatie instellen (pag. 190)
Staande beelden automatisch roteren (pag. 192)
Camera-instellingen controleren (pag. 193)
De standaardinstellingen van de camera herstellen
(pag. 194)
Het LCD-scherm in-/uitschakelen (pag. 197)
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen
(pag. 197)
De flitser instellen (pag. 198)
Stofwisdata toevoegen (pag. 202)
Handmatige sensorreiniging (pag. 204)
184
U kunt voorkomen dat er een pieptoon afgaat zodra er is scherpgesteld
of bij het gebruik van de zelfontspanner.
Selecteer op het tabblad [z1] de optie
[Pieptoon] en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Uitschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Door deze optie in te stellen voorkomt u dat u opnamen maakt zonder
dat er een kaart in de camera is geplaatst.
Selecteer op het tabblad [z1] [Ontspan
sluiter zonder kaart] en druk op <0>.
Selecteer [Uitschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Als u op de ontspanknop drukt terwijl er
geen kaart in de camera is geplaatst,
wordt “Card” in de zoeker weergegeven
en kunt u de sluiter niet ontspannen.
U kunt instellen hoelang de foto direct na de opname op het LCD-
scherm moet worden weergegeven. Als [Uit] is ingesteld, wordt de
opname niet direct na het maken weergegeven. Als [Vastzetten] is
ingesteld, wordt de opname weergegeven totdat de tijd van de instelling
[51: Auto uitschakelen] is verstreken.
Als u tijdens de weergave van de opname knoppen of instelwielen van
de camera gebruikt, bijvoorbeeld als u de ontspanknop half indrukt,
wordt de weergave beëindigd.
Selecteer op het tabblad [z1] de optie
[Kijktijd] en druk vervolgens op <0>.
Selecteer de gewenste instelling en druk
op <0>.
Handige functies
3 De pieptoon uitzetten
3 Kaartwaarschuwing
3 De opnameweergavetijd instellen
185
Handige functies
Om de accu te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze gedurende een bepaalde ingestelde tijd niet is gebruikt.
U kunt deze tijdsduur zelf aan de hand van een aantal opties instellen.
Na een automatische uitschakeling kunt u de camera weer inschakelen
door de ontspanknop in te drukken, enzovoort.
Als [Deactiveren] is ingesteld, moet u de camera uitschakelen of
op de knop <B> drukken om het LCD-scherm uit te schakelen
en zo de accu te sparen.
Zelfs als [Deactiveren] is ingesteld en de camera gedurende
30 minuten niet wordt gebruikt, wordt het LCD-scherm
automatisch uitgeschakeld. U kunt het LCD-scherm weer
inschakelen door op de knop <B> te drukken.
Selecteer op het tabblad [51] de optie
[Uitschakelen] en druk vervolgens op
<0>. Selecteer de gewenste instelling
en druk op <0>.
U kunt de helderheid van het LCD-scherm aanpassen, zodat het
gemakkelijker te bekijken is.
Selecteer op het tabblad [52] de optie
[LCD-helderheid] en druk vervolgens
op <0>. Druk op de pijltjestoetsen
<Y><Z> om de helderheid aan te
passen via het aanpassingsscherm en
druk vervolgens op <0>.
Stel bij het controleren van de
belichtingstijd van een opname de
helderheid van het LCD-scherm op 4 in
en zorg dat omgevingslicht geen invloed
op het beeld heeft.
3 De tijd voor automatische uitschakeltijd instellen
3 De helderheid van het LCD-scherm aanpassen
Handige functies
186
U kunt naar wens mappen maken en selecteren waarin de vastgelegde
beelden worden opgeslagen.
Deze handeling is optioneel, aangezien er automatisch een map voor
de opslag van vastgelegde beelden wordt gemaakt.
Een map maken
1
Selecteer [Selecteer map].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Selecteer map] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Maak map].
Selecteer [Maak map] en druk
vervolgens op <0>.
3
Maak een nieuwe map.
Selecteer [OK] en druk op <0>.
Er wordt een nieuwe map gemaakt
met een mapnummer dat één cijfer
hoger is.
3 Een map maken en selecteren
187
Handige functies
Een map selecteren
Open het scherm Selecteer map,
selecteer een map en druk op <0>.
De map waarin de vastgelegde
beelden worden opgeslagen, is
geselecteerd.
Volgende vastgelegde beelden zullen
in de geselecteerde map worden
opgeslagen.
Aantal opnamen in de map
Mapnaam
Laagste bestandsnummer
Hoogste bestandsnummer
Mappen
De mapnaam begint met drie cijfers (het mapnummer), gevolgd door vijf
alfanumerieke tekens. Bijvoorbeeld: “100CANON”. Een map kan maximaal
9999 opnamen bevatten (bestandsnummer 0001 - 9999). Wanneer een
map vol raakt, wordt er automatisch een nieuwe map gemaakt met een
mapnummer dat één cijfer hoger is. Ook wanneer de bestandsnummering
handmatig opnieuw is ingesteld (pag. 189), wordt er automatisch een
nieuwe map gemaakt. Er kunnen mappen worden gemaakt met de
nummers 100 t/m 999.
Mappen maken op een computer
Open de map van de geheugenkaart op het scherm en maak daarin een
nieuwe map met de naam “DCIM”. Open de map DCIM en maak hierin net
zoveel mappen als u wilt om de opnamen overzichtelijk te kunnen opslaan.
De mapnaam moet de notatie “100ABC_D” hebben. De eerste drie cijfers
zijn het mapnummer, van 100 tot 999. De laatste vijf tekens kunnen bestaan
uit een combinatie van hoofdletters en kleine letters van A t/m Z, cijfers en
een onderstrepingsteken “_”. De spatie kan niet worden gebruikt. Er kunnen
niet meerdere mappen zijn die dezelfde drie cijfers bevatten (bijvoorbeeld
“100ABC_D” en “100W_XYZ”), ook niet als de laatste vijf tekens per naam
verschillen.
Handige functies
188
De beeldbestanden worden genummerd van 0001 tot 9999 in de
volgorde waarin de opnamen zijn gemaakt. Vervolgens worden de
bestanden in een map opgeslagen. U kunt instellen hoe het
bestandsnummer wordt toegewezen.
Het bestandsnummer wordt op de computer in de volgende notatie
weergegeven: IMG_0001.JPG.
Selecteer op het tabblad [51] de optie
[Bestandnr.] en druk vervolgens
op <0>. De beschikbare instellingen
worden hieronder beschreven. Selecteer
de optie en druk vervolgens op <0>.
[Continu]: de opeenvolgende bestandsnummering loopt door,
ook na het vervangen van de kaart of het maken van een map.
Zelfs nadat u de kaart hebt vervangen of een nieuwe map hebt
gemaakt, loopt de opeenvolgende bestandsnummering door tot
9999. Dit is handig wanneer u afbeeldingen met nummers tussen
0001 en 9999 op meerdere kaarten of uit meerdere mappen in één
map op de computer wilt opslaan.
Als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat die
eerder zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe
opnamen worden voortgezet vanaf de nummers van de bestaande
opnamen op de kaart of in de map. Als u een doorlopende
bestandsnummering wilt gebruiken, raden we u aan elke keer een
opnieuw geformatteerde kaart te gebruiken.
3 Methoden voor bestandsnummering
Bestandsnummering na het
vervangen van de kaart
Volgende opeenvolgende bestandsnummer
Bestandsnummering na het
maken van een map
Kaart 1 Kaart 2
0051 0052
Kaart 1
100 101
0051 0052
189
Handige functies
[Auto. reset]: de bestandsnummering begint elke keer opnieuw bij
0001 nadat de kaart is vervangen of een nieuwe map is gemaakt.
Als u de kaart vervangt of een map maakt, begint de
bestandsnummering weer bij 0001 voor de nieuwe opnamen.
Dit is handig als u de opnamen per kaart of map wilt archiveren.
Als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat die
eerder zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe
opnamen worden voortgezet vanaf de nummers van de bestaande
opnamen op de kaart of in de map. Als u opnamen wilt opslaan met
een bestandsnummering die begint bij 0001, gebruik dan elke keer
een nieuwe, geformatteerde kaart.
[Handm. reset]: voor het handmatig terugzetten van de
bestandsnummering op 0001, of om in een nieuwe map met het
bestandsnummer 0001 te beginnen.
Wanneer u de bestandsnummering handmatig opnieuw instelt, wordt
er automatisch een nieuwe map gemaakt en begint de nummering
van de opnamen die in die map worden opgeslagen bij 0001.
Dit is bijvoorbeeld handig wanneer u verschillende mappen wilt
gebruiken voor opnamen van gisteren en opnamen van vandaag.
Nadat de bestandsnummering handmatig opnieuw is ingesteld,
keert deze terug naar Continu of Auto. reset. (Er wordt geen
bevestigingsdialoogvenster voor Handm. reset weergegeven.)
Bestandsnummering na het
vervangen van de kaart
Bestandsnummer gereset
Bestandsnummering na
het maken van een map
Kaart 1 Kaart 2
0051 0001
Kaart 1
100 101
0051 0001
Indien het bestandsnummer in map 999 het nummer 9999 bereikt, kunt u
geen opnamen meer maken, zelfs niet als de kaart nog opslagcapaciteit
heeft. Op het LCD-scherm wordt dan een bericht weergegeven dat de kaart
moet worden vervangen. Vervang de kaart.
Voor zowel JPEG- als RAW-beelden begint de bestandsnaam met “IMG_”.
Filmbestandsnamen beginnen met “MVI_”. De extensie is “.JPG” voor
JPEG-beelden, “.CR2” voor RAW-beelden en “.MOV” voor movies.
Handige functies
190
Wanneer u de copyrightinformatie instelt, wordt deze als Exif-informatie
aan de opname toegevoegd.
1
Selecteer [Copyrightinformatie].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Copyrightinformatie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de optie die u wilt
instellen.
Selecteer [Voer naam van auteur in]
of [Voer copyrightdetails in] en druk
vervolgens op <0>.
Het tekstinvoerscherm wordt
geopend.
Selecteer [Geef copyrightinfo weer]
om de momenteel ingestelde
copyrightinformatie te controleren.
Selecteer [Verwijder copyrightinfo]
om de momenteel ingestelde
copyrightinformatie te verwijderen.
3
Voer tekst in.
Zie “Tekstinvoerprocedure” op de
volgende pagina en voer de
copyrightinformatie in.
U kunt maximaal 63 alfanumerieke
tekens en symbolen invoeren.
4
Verlaat de instelling.
Nadat u de tekst hebt ingevoerd,
drukt u op de knop <M> om de
instelling te verlaten.
3 Copyrightinformatie instellenN
191
Handige functies
Tekstinvoerprocedure
Het invoergebied wijzigen
Druk op de knop <Q> om tussen het
bovenste en onderste invoergebied te
wisselen.
De cursor verplaatsen
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de cursor te verplaatsen.
Tekst invoeren
Druk terwijl de cursor in het onderste invoergebied staat op de
pijltjestoetsen <S> of draai aan het instelwiel <6> om een teken
te selecteren. Druk vervolgens op <0> om het in te voeren.
Een teken verwijderen
Druk op de knop <L> om één teken te verwijderen.
Tekstinvoer voltooien
Druk na het invoeren van de tekst op de knop <M> om de invoer
te bevestigen en terug te keren naar het scherm uit stap 2.
De tekstinvoer annuleren
Als u de tekstinvoer wilt annuleren, drukt u op de knop <B> om
de invoer te annuleren en terug te keren naar het scherm uit stap 2.
U kunt de copyrightinformatie ook instellen of controleren met EOS Utility
(EOS-software, pag. 314).
Handige functies
192
Staande beelden worden automatisch geroteerd,
zodat ze verticaal in plaats van horizontaal op het
LCD-scherm van de camera of op de computer
worden weergegeven. U kunt de instelling voor
deze functie wijzigen.
Selecteer op het tabblad [51] de optie
[Auto. roteren] en druk vervolgens
op <0>. De beschikbare instellingen
worden hieronder beschreven. Selecteer
de gewenste instelling en druk op <0>.
[AanzD]: het staande beeld wordt tijdens de weergave
automatisch gedraaid op zowel het LCD-scherm als de
computer.
[AanD]:het staande beeld wordt alleen op de computer
automatisch geroteerd.
[Uit] : het staande beeld wordt niet automatisch gedraaid.
Het staande beeld is niet gedraaid wanneer de opname direct
na het maken wordt weergegeven.
Druk op de knop <x> om de opname gedraaid weer te geven.
[AanzD] is ingesteld, maar de opname wordt bij weergave
niet gedraaid.
Staande beelden die zijn gemaakt terwijl [
Auto. roteren
] op [
Uit
] was
ingesteld, kunnen niet automatisch worden gedraaid. Als er een
staand beeld is gemaakt terwijl de camera naar boven of naar
beneden werd gehouden, kan het zijn dat de opname niet
automatisch wordt gedraaid. Raadpleeg in dat geval “De opname
roteren” op pagina 211.
Ik wil op het LCD-scherm van de camera een opname draaien
die gemaakt is terwijl [AanD] was ingesteld.
Stel [AanzD] in en geef de opname vervolgens weer. De opname
wordt dan gedraaid.
Het staande beeld wordt niet gedraaid op het computerscherm.
De gebruikte software is niet compatibel met de functie voor
beeldrotatie. Gebruik in plaats daarvan EOS-software.
3 Staande beelden automatisch roteren
Veelgestelde vragen
193
Handige functies
Druk terwijl het menu wordt weergegeven op de knop <B> om de
belangrijkste functie-instellingen van de camera weer te geven.
Druk terwijl het menu wordt
weergegeven op de knop <B> om
de instellingen weer te geven.
Druk nogmaals op de knop <B>
om naar het menu terug te keren.
B Camera-instellingen controleren
Datum/tijd (pag. 41)
Witbalanscorrectie (pag. 135)/
Witbalansbracketing (pag. 136)
Kleurruimte (pag. 137)
Automatische beeldrotatie
(pag. 192)
Automatisch uitschakelen (pag. 185)
Resterende capaciteit van kaart
Instellingenscherm
Rode-ogen-reductie (pag. 106)
Pieptoon (pag. 184)
Live View-opnamen (pag. 139)
Zomertijd (pag. 42)
Handige functies
194
De instellingen voor de opnamefunctie en de menu-instellingen van de
camera kunnen worden teruggezet naar de standaardinstellingen.
Deze optie is beschikbaar in de creatieve modi.
1
Selecteer [Wis instellingen].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Wis instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Wis alle camera-
instellingen].
Selecteer [Wis alle camera-
instellingen] en druk vervolgens
op <0>.
3
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk op <0>.
Wanneer u [Wis alle camera-
instellingen] selecteert, worden alle
standaardinstellingen (zoals vermeld
op de volgende pagina) van de
camera hersteld.
Alle camera-instellingen wissen
Selecteer na het uitvoeren van de bovenstaande procedure de optie
[Wis pers. voorkeuze(C.Fn)] onder [53: Wis instellingen] om alle
persoonlijke voorkeuze-instellingen te wissen (pag. 258).
3 De standaardinstellingen van de camera herstellenN
Veelgestelde vragen
195
Handige functies
Instellingen voor de opnamefunctie Beeldopname-instellingen
AF-bediening 1-beeld AF Beeldkwaliteit 73
AF-puntselectie
Automatische
selectie
Beeldstijl Automatisch
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie
helderheid)
Standaard
Transport/
zelfontspanner
u
(Enkelbeeld)
Meetmethode
q (Meer-
vlaksmeting)
Correctie
helderheid randen
Inschakelen/
correctie-
gegevens
blijven
behouden
ISO-snelheid
AUTO
(automatisch)
ISO auto Max.: 3200 Kleurruimte sRGB
Belichtings-
correctie/AEB
Geannuleerd Witbalans
Q
(Sfeerprioriteit)
Flitsbelichtings-
correctie
0 (Nul)
Handmatige
witbalans
Geannuleerd
Aangepaste
functies
Ongewijzigd
Witbalanscorrectie Geannuleerd
Witbalans-
bracketing
Geannuleerd
Bestands-
nummering
Continu
Stofwisdata Gewist
Handige functies
196
Camera-instellingen
Instellingen voor Live View-opnamen
Automatisch
uitschakelen
30 sec.
Live View-opnamen Activeren
AF-methode
FlexiZone - Single
Pieptoon Activeren Rasterweergave Verbergen
Ontspan sluiter
zonder kaart
Activeren
Aspect ratio 3:2
Meettimer 8 sec.
Kijktijd 2 sec.
Histogramweergave Helderheid
Filmopname-instellingen
Spring met 6
e
(10 beelden)
Movie-
opnamemodus
Automatisch
Automatisch
roteren
AanzD
AF-methode
FlexiZone - Single
LCD-helderheid
AF met
ontspanknop
tijdens movie-
opname
Uitschakelen
LCD uit/aanknop Ontspanknop
Datum/tijd/zone Ongewijzigd
Taal Ongewijzigd
Schermkleur 1
kSluiter/AE-
vergrendelknop
AF/AE-
vergrendeling
Uitleg Activeren
Copyrightinformatie Ongewijzigd
kLichte tonen
prioriteit
Uitschakelen
Eye-Fi transmissie Uitschakelen
Wi-Fi/NFC Uitschakelen
Movie-
opnameformaat
1920x1080
Wi-Fi-functie Ongewijzigd
My Menu-
instellingen
Ongewijzigd
Geluidsopname Automatisch
Meettimer 8 sec.
Weergave van
My Menu
Uitschakelen
Rasterweergave Verbergen
Videosnapshot Uitschakelen
Videosysteem Ongewijzigd
Belichtingscorrectie
Geannuleerd
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie
helderheid)
Standaard
Handmatige witbalans
Geannuleerd
Beeldstijl Automatisch
Raadpleeg de instructiehandleiding voor de draadloze functie voor de Wi-Fi/
NFC-instellingen.
197
Handige functies
U kunt de camera zo instellen dat de weergave met instellingen voor de
opnamefunctie (pag. 54) niet in- of uitschakelt als u de ontspanknop
half indrukt (of op de knop <A> drukt).
Selecteer op het tabblad [52] de optie
[LCD uit/aankn.] en druk vervolgens
op <0>. De beschikbare instellingen
worden hieronder beschreven. Selecteer
de optie en druk vervolgens op <0>.
[Ontspanknop]:
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt het
scherm uitgeschakeld. Wanneer u de ontspanknop
loslaat, wordt het scherm weer ingeschakeld.
[Ontspan/DISP]:
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt het
LCD-scherm uitgeschakeld. Het scherm blijft uit,
zelfs nadat u de ontspanknop loslaat. Druk op de
knop <
B
> om het LCD-scherm in te schakelen.
[Altijd aan]:
Het LCD-scherm blijft ingeschakeld, ook wanneer
u de ontspanknop half indrukt. Druk op de knop
<
B
> om de weergave uit te schakelen.
U kunt de achtergrondkleur van het scherm met opname-instellingen
wijzigen.
Selecteer op het tabblad [51] de optie
[Schermkleur] en druk vervolgens
op <0>. Selecteer de gewenste kleur
en druk vervolgens op <0>.
Als u het menu verlaat, wordt het scherm
met de opname-instellingen
weergegeven op basis van de
geselecteerde kleur.
3 Het LCD-scherm in-/uitschakelen
3
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen
198
De instellingen voor de ingebouwde flitser en de externe Speedlite
kunnen via het menu van de camera worden ingesteld. U kunt de
functie-instellingen van de externe Speedlite alleen via het menu van de
camera instellen als een Speedlite uit de EX-serie die compatibel is
met deze functie, is bevestigd.
De instellingsprocedure is hetzelfde als voor het instellen van een
menufunctie van de camera.
Selecteer [Flitsbesturing].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Flitsbesturing] en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm voor flitsbesturing wordt
weergegeven.
Stel deze optie normaliter in op
[Inschakelen].
Als [Uitschakelen] is ingesteld,
flitst zowel de ingebouwde flitser
als de externe Speedlite niet. Dit is
nuttig wanneer u alleen het AF-
hulplicht van de flitser wilt gebruiken.
3 De flitser instellenN
[Flitsen]
Als het moeilijk is om scherp te stellen bij weinig licht, is het mogelijk dat de
ingebouwde flitser meerdere keren flitst (AF-hulplicht, pag. 100), zelfs
wanneer [Flitsen] is ingesteld op [Uitschakelen].
199
3 De flitser instellenN
Met [
Func.inst. interne flitser
] en [
Func.inst. externe flitser
] kunt u de
functies in de onderstaande tabel instellen. De functies die bij [
Func.inst.
externe flitser
] worden weergegeven, verschillen per Speedlite-model.
Selecteer [Func.inst. interne flitser]
of [Func.inst. externe flitser].
De functies van de flitser worden
weergegeven. De gemarkeerde
functies kunnen worden geselecteerd
en ingesteld.
Functies van [
Func.inst. interne flitser
] en [
Func.inst. externe flitser
]
* Raadpleeg voor meer informatie over de [FEB] (Flitsbelichtingsbracketing),
[In-/uitzoomen] en [Draadloze func.] de instructiehandleiding van de Speedlite
betreffende de functie.
[
Func.inst. interne flitser
] en [
Func.inst. externe flitser
]
Functie
[Func.inst. interne
flitser]
[Func.inst. externe
flitser]
Pagina
Flitsmodus E-TTL II (vast) k 200
Sluitersynchronisatie k 200
FEB* - k -
Flitsbelichtingscorrectie k 117
E-TTL II-flitslichtmeting k 200
In-/uitzoomen* - k -
Draadloze functies* - k -
Aandachtspunten voor draadloos flitsen via een radiosignaal
Draadloos flitsen via een radiosignaal kan niet worden ingesteld met
de camera. Gebruik de Speedlite om de functie in te stellen.
Stel de flitssynchronisatiesnelheid in op 1/100 of minder.
Hogesnelheidssynchronisatie is niet mogelijk.
Groepsflitsen is niet mogelijk.
Ontspannen op afstand vanaf een ontvangereenheid is niet mogelijk.
De gekoppelde opnamefunctie is niet mogelijk.
De camera kan mogelijk bepaalde functies van [Flitsmodus] en
[In-/uitzoomen] niet instellen, afhankelijk van het gebruikte Speedlite-
model. Stel in dat geval de functies in op de Speedlite.
3 De flitser instellenN
200
Flitsmodus
Met een externe Speedlite kunt u de flitsmodus selecteren die
geschikt is voor het maken van opnamen met de flitser.
[E-TTL II] is de standaardmodus voor
het maken van opnamen met de
automatische flitser met Speedlites
uit de EX-serie.
Met [Manual flash] kunt u de
flitsmodus zelf instellen. Deze
instelling is voor geavanceerde
gebruikers.
Raadpleeg voor informatie over andere
flitsmodi de instructiehandleiding van
een Speedlite die met deze functies
compatibel is.
Sluitersynchronisatie
Stel deze optie normaliter in op [1e-gordijn] zodat er direct na de
belichting wordt geflitst.
Als [2e-gordijn] wordt ingesteld, wordt er vlak voordat de sluiter
dichtgaat geflitst. Wanneer dit wordt gecombineerd met een trage
sluitertijd, kunt u een lichtspoor maken. Denk hierbij bijvoorbeeld
aan de koplampen van een auto ’s avonds die daardoor natuurlijker
aandoen. Met E-TTL II (automatische flitsbelichting) wordt er twee
keer geflitst: één keer wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt
en opnieuw direct voor het einde van de belichting. Als de sluitertijd
is ingesteld op 1/30 seconde of korter, wordt bovendien
synchronisatie 1e gordijn automatisch toegepast.
Als er een externe Speedlite is bevestigd, kunt u ook [Hi-speed]
(e) selecteren. Raadpleeg de instructiehandleiding van de
Speedlite voor meer informatie.
Flitsbelichtingscorrectie
Zie “Flitsbelichtingscorrectie instellen” op pagina 117.
E-TTL II-flitslichtmeting
Voor normale flitsbelichtingen stelt u deze optie in op [Evaluatief].
De instelling [Gemiddeld] is voor gevorderde gebruikers. Net als bij
een externe Speedlite wordt het gemiddelde van het gehele
meetgebied genomen. Afhankelijk van de scène kan
flitsbelichtingscorrectie nodig zijn.
201
3 De flitser instellenN
Wis flitsinstellingen
Druk in het scherm [Func.inst. externe flitser] op de knop <B>
om het scherm voor het wissen van de flitserinstellingen weer te
geven. Wanneer u [OK] selecteert, worden de instellingen voor
de ingebouwde flitser en de externe Speedlite gewist.
De aangepaste functies die bij [C.Fn-inst. externe flitser] worden
weergegeven, verschillen per Speedlite-model.
1
Geef de aangepaste functie weer.
Selecteer [C.Fn-inst. externe flitser]
en druk op <0>.
2
Stel de aangepaste functie in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> om het functienummer te
selecteren. Stel vervolgens de functie
in. De procedure is hetzelfde als voor
het instellen van de aangepaste
functies van de camera (pag. 258).
Als u alle persoonlijke voorkeuze-
instellingen wilt wissen, selecteert
u bij stap 1 [Wis C.Fn’s externe
flitser].
De aangepaste functies voor de externe Speedlite instellen
202
Stof dat de camera binnendringt, kan zich aan de beeldsensor hechten
en stofvlekken veroorzaken die op de vastgelegde beelden zichtbaar
zijn. Om deze stofvlekken te wissen, kunt u stofwisdata aan de
opnamen toevoegen. Digital Photo Professional (EOS-software,
pag. 314) gebruikt de stofwisdata om stofvlekken automatisch te
verwijderen.
Zorg voor een effen wit voorwerp, zoals een vel papier.
Stel de brandpuntsafstand van de lens in op 50 mm of meer.
Zet de scherpstelmodusknop op de lens op <MF> en zet de
scherpstelling op oneindig (u). Als de lens geen
focusafstandsschaal heeft, kijkt u naar de voorkant van de lens en
draait u de scherpstelring helemaal met de klok mee.
1
Selecteer [Stofwisdata].
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [Stofwisdata] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk op <0>.
Er worden instructies weergegeven.
3 Stofwisdata toevoegenN
Voorbereiding
De stofwisdata verzamelen
203
3 Stofwisdata toevoegenN
3
Fotografeer een effen wit object.
Vul de zoeker op een afstand van
20-30 cm met een effen wit object
zonder patroon en maak een opname.
De foto wordt in de modus AE met
diafragmavoorkeuze gemaakt bij een
diafragma van f/22.
Aangezien de opname niet wordt
opgeslagen, kunnen de gegevens
nog altijd worden opgehaald, ook al is
er geen kaart in de camera geplaatst.
Nadat de foto is gemaakt, verzamelt de
camera de stofwisdata. Zodra de
stofwisdata zijn verkregen, wordt er een
bericht weergegeven.
Nadat u [
OK
] hebt geselecteerd, wordt
het menu opnieuw weergegeven.
Als de gegevens niet zijn verkregen,
wordt er een foutmelding weergegeven.
Volg de stappen bij “Voorbereiding” op
de voorgaande pagina en selecteer
vervolgens [
OK
]. Maak de foto opnieuw.
Nadat de stofwisdata zijn verzameld, worden deze aan alle toekomstige
JPEG- en RAW-beelden toegevoegd. Als u een belangrijke opname
gaat maken, wordt het aanbevolen om eerst de stofwisdata bij te
werken door deze opnieuw te verzamelen.
Raadpleeg de Digital Photo Professional Instructiehandleiding
(pag. 314) voor informatie over het gebruik van dit programma
(EOS-software) voor het verwijderen van stofvlekken.
De grootte van de stofwisdata die aan het beeld worden toegevoegd, is
zo gering dat het toevoegen nauwelijks invloed heeft op het
beeldbestandsformaat.
Stofwisdata
Zorg ervoor dat u een effen wit voorwerp gebruikt, zoals een nieuw vel wit
papier. Als het object een patroon bevat, kan dit voor stof worden aangezien
en zodoende de nauwkeurigheid van de stofverwijdering door Digital Photo
Professional (EOS-software) nadelig beïnvloeden.
204
Als stof zich aan de beeldsensor heeft gehecht en stofvlekken op de
opnamen zichtbaar zijn, kunt u de beeldsensor zelf reinigen met een in
de handel verkrijgbare blaasbalg voor camera’s. Haal de lens van de
camera voordat u de sensor gaat reinigen.
De beeldsensor is zeer kwetsbaar. Wij raden u aan om fysieke
reiniging van de sensor bij een Canon Service Center te laten
uitvoeren.
1
Selecteer [Reinig handmatig].
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [Reinig handmatig] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk op <0>.
De reflexspiegel wordt opgeklapt en
de sluiter wordt geopend.
3
Reinig de sensor.
4
Beëindig het reinigen.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
3 Handmatige sensorreinigingN
Als u een accu gebruikt, moet deze volledig zijn opgeladen.
Als stroomvoorziening wordt de DC-koppeling DR-E10 (afzonderlijk
verkrijgbaar) en de compacte stroomadapter CA-PS700 (afzonderlijk
verkrijgbaar) aanbevolen.
205
3 Handmatige sensorreinigingN
Tijdens het reinigen van de sensor mag u geen van de
onderstaande handelingen verrichten. Als de stroom wordt
onderbroken, gaat de sluiter dicht en kunnen de sluitergordijnen of
de beeldsensor beschadigd raken.
De aan/uit-schakelaar op <2> zetten.
Het kaartsleuf-/accucompartimentklepje openen.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Reinig de sensor
voorzichtig.
Gebruik een gewoon blaasbuisje zonder borsteltje. Een borsteltje kan
het oppervlak van de sensor beschadigen.
Steek het blaasbuisje niet verder dan de objectiefvatting in de camera.
Als de stroom wordt onderbroken, gaat de sluiter dicht en kunnen de
sluitergordijnen of de reflexspiegel beschadigd raken.
Gebruik nooit perslucht of -gas om de sensor schoon te maken.
Perslucht kan de sensor beschadigen en de gasnevel kan op de sensor
bevriezen en deze bekrassen.
Als het accuniveau laag wordt terwijl u de sensor reinigt, klinkt er een
pieptoon als waarschuwing. Stop het reinigen van de sensor.
Als er vuil blijft zitten dat niet met een blaasbuisje kan worden verwijderd,
kunt u de sensor het beste door een Canon Service Center laten
reinigen.
206
207
8
Opnamen weergeven
In dit hoofdstuk worden de functies voor het bekijken
van foto’s en video’s uitgelegd, waarbij moeilijkere
toepassingen aan bod komen dan in hoofdstuk 2
“Basisfuncties voor het maken en weergeven van
opnamen”. Hier vindt u informatie over hoe u foto’s en
movies op de camera kunt weergeven en wissen en op
het tv-toestel kunt bekijken.
208
Zoek snel naar opnamen met de indexweergave waarbij 4 of 9
opnamen op 1 scherm worden weergegeven.
1
Geef de opname weer.
Als u op de knop <x> drukt, wordt
de laatstgemaakte opname
weergegeven.
2
Schakel over naar de
indexweergave.
Druk op de knop <Hy>.
De 4-beeldindexweergave verschijnt.
De geselecteerde opname wordt
gemarkeerd met een oranje kader.
Druk nogmaals op de knop <Hy>
als u wilt overschakelen naar een
weergave met 9 opnamen.
Met de knop <u> schakelt u tussen
de weergave met 9 opnamen,
4 opnamen en 1 opname.
3
Selecteer een opname.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
het oranje kader te verplaatsen en zo
een opname te selecteren.
Draai aan het instelwiel <6> om de
opname(n) op het volgende of vorige
scherm weer te geven.
Druk in de indexweergave op <0>
om de geselecteerde opname in een
weergave van één opname weer te
geven.
x Snel opnamen zoeken
H
Meerdere opnamen weergeven op één scherm (indexweergave)

209
x Snel opnamen zoeken
In de weergave van één opname kunt u aan het instelwiel <6>
draaien om snel vooruit of achteruit door de opnamen te bladeren,
al naar gelang de ingestelde sprongmethode.
1
Selecteer [Spring met 6].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Spring met 6] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de sprongmethode.
Druk op de pijltjestoetsen <
S
> om de
gewenste sprongmethode te selecteren
en druk vervolgens op <
0
>.
d
:
Geef beelden een voor een weer
e
:
Spring 10 beelden
f
:
Spring 100 beelden
g
:
Geef weer op datum
h
:
Geef weer per map
i
:
Geef alleen movies weer
j
:
Geef alleen fotos weer
k
:
Geef weer op classificatie
(pag. 212)
Draai aan het hoofdinstelwiel
<
6
> om te selecteren.
3
Navigeer door te springen.
Druk op de knop <x> om de
opnamen weer te geven.
Draai in de weergave van één opname
aan het hoofdinstelwiel <
6
>.
U kunt door de opnamen bladeren
met de ingestelde methode.
I Door beelden navigeren (opnamesprong)
Weergavepositie
Sprongmethode
Selecteer [Datum] om opnamen te zoeken op opnamedatum.
Als u beelden op map wilt zoeken, selecteert u [Map].
Als de kaart zowel movies als foto’s bevat, selecteert u [Movies] of
[Foto’s] om een van beide categorieën weer te geven.
Als er geen opnamen overeenkomen met de geselecteerde
[Classificatie], is het niet mogelijk om door de opnamen te bladeren met
het instelwiel <6>.
210
Vastgelegde beelden kunnen op het LCD-scherm circa 1,5 tot 10 maal
worden uitvergroot.
1
Vergroot het beeld.
Druk tijdens opnameweergave op de
knop <u>.
De opname wordt vergroot.
Als u de knop <u> ingedrukt houdt,
wordt de opname verder vergroot tot
de maximale vergroting is bereikt.
Druk op de knop <Hy> om de
vergroting te verkleinen. Als u de
knop ingedrukt houdt, wordt de
vergroting verder verkleind totdat het
normale formaat van de opname is
bereikt.
2
Verplaats het weergavegebied.
Het vergrote weergavegebied wordt
verplaatst in de richting van de
pijltjestoetsen <S> die worden
ingedrukt.
Als u de vergrote weergave wilt
verlaten, drukt u op de knop <x>.
U keert dan terug naar de weergave
van één opname.
u/y Vergrote weergave
Positie van vergroot gebied
Draai in vergrote weergave aan het instelwiel <6> om een andere
opname met dezelfde vergroting weer te geven.
U kunt het beeld dat direct na het maken van een foto wordt
weergegeven, niet vergroten.
Een movie kan niet worden vergroot.
211
U kunt de weergegeven opname in de gewenste positie draaien.
1
Selecteer [Beeld roteren].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Beeld roteren] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer een opname.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> om de opname te selecteren
die u wilt roteren.
U kunt ook een beeld selecteren in de
indexweergave (pag. 208).
3
Draai de opname.
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt
het beeld als volgt naar rechts
gedraaid:
90° 9 270° 9 0°.
Als u nog een opname wilt draaien,
herhaalt u stap 2 en 3.
Als u de functie wilt afsluiten en wilt
terugkeren naar het menu, drukt u op
de knop <M>.
b De opname roteren
Als u voorafgaand aan het maken van verticale opnamen de optie
[51: Auto. roteren] hebt ingesteld op [AanzD] (pag. 192), hoeft u de
opnamen niet meer op bovenstaande wijze te roteren.
Als de gedraaide opname tijdens de opnameweergave niet gedraaid
wordt weergegeven, stelt u [51: Auto. roteren] in op [AanzD].
Een movie kan niet worden gedraaid.
212
U kunt opnamen (foto’s en movies) beoordelen met een van vijf
classificaties: l/m/n/o/p. Deze functie heet classificatie.
1
Selecteer [Classificatie].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Classificatie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer een opname.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> om een opname of movie te
selecteren voor classificatie.
Druk op de knop <Hy> om
opnamen te selecteren uit een
weergave van drie opnamen.
Als u wilt terugkeren naar de
weergave van een enkele opname,
drukt u op de knop <u>.
3
Classificeer de opname.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om een classificatie te
selecteren.
Zodra u een classificatie hebt
geselecteerd voor de opname, wordt
het getal naast de ingestelde
classificatie met één verhoogd.
Als u nog een beeld wilt classificeren,
herhaalt u stap 2 en 3.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
3 Classificaties instellen
213
3 Classificaties instellen
Er kunnen in totaal maximaal 999 opnamen met een bepaalde classificatie
worden weergegeven. Indien er meer dan 999 opnamen zijn met een
bepaalde classificatie, wordt er [###] weergegeven.
Het voordeel van classificaties
Met [x2: Spring met 6] kunt u alleen opnamen met een bepaalde
classificatie weergeven.
Met [x2: Diavoorstelling] kunt u alleen opnamen met de opgegeven
classificatie afspelen.
Afhankelijk van het besturingssysteem van de computer kunt u de
classificatie van elk bestand bekijken in het bestandsinformatiedisplay of
in de meegeleverde opnameviewer (alleen JPEG-afbeeldingen).
214
U kunt tijdens de weergave van opnamen op de knop <Q> drukken
om de volgende opties in te stellen: [J: Beveilig beelden],
[b: Beeld roteren], [9: Classificatie], [U: Creatieve filters],
[S: Wijzig formaat (alleen JPEG-beelden)] en [e: Spring met 6].
Voor movies kunnen alleen de functies die hierboven vetgedrukt
worden weergegeven worden ingesteld.
1
Druk op de knop <Q>.
Druk tijdens de opnameweergave op
de knop <Q>.
De opties voor Quick Control worden
weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel
deze in.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om een functie te selecteren.
De naam en huidige instelling van de
geselecteerde functie worden onder
aan het scherm weergegeven.
Stel de functie in door op de
pijltjestoetsen <Y> en <Z>
te drukken.
Druk op <0> voor Creatieve filters
en Wijzig formaat en stel de functie
in. Zie voor meer informatie
pagina 236 voor Creatieve filters en
pagina 239 voor Wijzig formaat.
Druk op de knop <M> om te
annuleren.
3
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <Q> om het scherm
Quick Control af te sluiten.
Q Snel instellen voor weergave
215
Q Snel instellen voor weergave
Stel [51: Auto. roteren] in op [Aanz D] om een opname te draaien.
Als [51: Auto. roteren] is ingesteld op [AanD] of [Uit], wordt de instelling
[b Beeld roteren] aan de opname toegevoegd, maar de camera zal de
opname niet in de weergave draaien.
Wanneer u op de knop <Q> drukt tijdens de indexweergave, wordt er
overgeschakeld op de weergave van één opname en worden de
pictogrammen voor Quick Control weergegeven. Druk nogmaals op de
knop <Q> om terug te keren naar de indexweergave.
Voor opnamen die zijn gemaakt met een andere camera, kan het aantal
opties dat u kunt selecteren beperkt zijn.
216
U kunt movies op de volgende drie manieren afspelen:
U hebt een HDMI-kabel (afzonderlijk
verkrijgbaar) nodig om de camera op
een tv-toestel aan te sluiten. Ook een
HDMI-aansluiting op een tv-toestel is
vereist.
Wanneer de camera met een HDMI-
kabel is aangesloten op een tv-toestel,
kunt u movies en foto’s op het tv-toestel
bekijken.
Als u een HD-tv-toestel hebt en uw
camera hierop wilt aansluiten met een
HDMI-kabel, kunt u Full HD-films
(Full High-Definition: 1920x1080) en
HD-films (High-Definition: 1280x720)
met betere beeldkwaliteit bekijken.
k Genieten van movies
Weergave op een tv-toestel
(pag. 226)
De camera heeft geen audio/video OUT-aansluiting. Daarom kan de
camera niet worden aangesloten op een tv-toestel met een analoge
AV-kabel.
Ook wanneer de camera via een USB-kabel op een recorder met vaste
schijf is aangesloten, kunnen movies en foto’s niet worden weergegeven
of opgeslagen.
Als het apparaat waarop u de movies wilt afspelen niet compatibel is met
MOV-bestanden, kan de movie niet worden afgespeeld.
217
k Genieten van movies
U kunt movies afspelen op het LCD-
scherm van de camera. U kunt
bovendien de eerste en laatste beelden
van een movie bewerken en de foto’s en
movies op de kaart afspelen als
automatische diavoorstelling.
Als u een movie wilt afspelen of
bewerken, hebt u vooraf geïnstalleerde
of algemene software nodig die
compatibel is met de opname-indeling
van de movie.
Weergave op het LCD-scherm van de camera
(pag. 218-225)
Weergave en bewerken op een computer
Een movie die op een computer is bewerkt, kan niet opnieuw op de kaart
worden opgeslagen of op de camera worden afgespeeld.
Als u commerciële software van derden wilt gebruiken om de movies af te
spelen of te bewerken, dient u te controleren of de software compatibel is
met movies met MOV-indeling. Voor meer informatie over commerciële
software van derden dient u de fabrikant van de software te raadplegen.
218
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x> om een
opname weer te geven.
2
Selecteer een movie.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> om een movie te selecteren.
Bij de weergave van één opname
geeft het pictogram <1s>
linksboven in het scherm aan dat het
een movie betreft. Als de movie een
videosnapshot is, wordt [ts]
weergegeven.
In de indexweergave geeft de
perforatie links van een miniatuur aan
dat het een movie is. Movies kunnen
niet in de indexweergave worden
weergegeven. Druk op <0> om
over te schakelen op de weergave
van één opname.
3
Druk in de weergave van één
opname op <0>.
Het movieweergavepaneel verschijnt
onder in het scherm.
4
Speel de movie af.
Selecteer [7] (Afspelen) en druk
vervolgens op <0>.
De movie wordt afgespeeld.
U kunt de movieweergave pauzeren
door op <0> te drukken.
U kunt het volume van de
ingebouwde luidspreker aanpassen
door aan het instelwiel <6> te
draaien, zelfs tijdens het afspelen.
Zie de volgende pagina voor meer
informatie over de weergaveprocedure.
k Movies afspelen
Luidspreker
219
k Movies afspelen
Movieweergavepaneel
* Als er achtergrondmuziek is ingesteld, wordt het geluid van de movie niet afgespeeld.
Bewerking Beschrijving van weergave
2 Afsluiten
Hiermee keert u terug naar de weergave van één
opname.
7 Afspelen
Door op <0> te drukken, kunt u schakelen tussen
afspelen en stoppen.
8 Vertraagd
Wijzig de vertragingssnelheid met behulp van de
pijltjestoetsen <Y> en <Z>. De vertraagde snelheid
wordt rechtsboven in het scherm aangegeven.
5 Eerste beeld
Hiermee wordt het eerste beeld van de movie
weergegeven.
3 Vorige beeld
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt het vorige beeld
weergegeven. Als u <0> ingedrukt houdt, wordt de
movie teruggespoeld.
6 Volgende beeld
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt de movie beeld
voor beeld weergegeven. Als u <0> ingedrukt
houdt, wordt de movie vooruitgespoeld.
4 Laatste beeld
Hiermee wordt het laatste beeld van de movie
weergegeven.
X Bewerken
Hiermee wordt het bewerkingsscherm geopend
(pag. 220).
v Achtergrondmuziek*
Een movie afspelen met de geselecteerde
achtergrondmuziek (pag. 225).
Weergavepositie
mm' ss" Weergavetijd (minuten:seconden)
9 Volume
Draai het instelwiel <6> om het volume van de
ingebouwde luidspreker aan te passen (pag. 218).
De camera kan mogelijk geen movies afspelen die zijn opgenomen met een
andere camera.
De duur van ononderbroken weergave met een volledig opgeladen
LP-E10-batterij bij kamertemperatuur (23 °C) is circa 2 uur 20 min.
U kunt tijdens de weergave van één opname op de knop <
B
> drukken
om het weergaveformaat te wijzigen (pag. 233).
Als u de camera op een tv-toestel (pag. 226) aansluit om een movie weer
te geven, moet u het geluidsvolume via het tv-toestel aanpassen.
(Het geluidsvolume kan niet worden aangepast met het instelwiel <
6
>.)
220
U kunt de eerste en laatste beelden van een movie bewerken in
tussenstappen van circa 1 seconde.
1
Selecteer [X] in het
movieweergavescherm.
Het bewerkingsscherm wordt
weergegeven.
2
Geef aan welk deel moet worden
verwijderd.
Selecteer [U] (Snijden begin) of [V]
(Snijden eind) en druk op <0>.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> <Z>
om het vorige of volgende beeld te
zien. Houd de toets ingedrukt om
frames vooruit of terug te spoelen.
Nadat u hebt bepaald welk deel u wilt
verwijderen, drukt u op <0>.
Het deel dat bovenaan wit is
gemarkeerd, is het deel dat overblijft.
3
Controleer de bewerkte film.
Selecteer [7] en druk op <0> om de
bewerkte film af te spelen.
Ga terug naar stap 2 om de
bewerking te wijzigen.
Selecteer [2] en druk op <0> om
de bewerking te annuleren. Selecteer
[OK] in het bevestigings-
dialoogvenster en druk op <0>.
X De eerste en laatste beelden van een
movie bewerken
221
X De eerste en laatste beelden van een movie bewerken
4
Sla de bewerkte film op.
Selecteer [W] en druk vervolgens
op <0>.
Het scherm Opslaan wordt
weergegeven.
Om het bestand als een nieuwe
movie op te slaan, selecteert
u[Nieuw bestand]. Als u het bestand
wilt opslaan en het originele
filmbestand wilt overschrijven,
selecteert u [Overschrijven] en drukt
u vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] op het
bevestigingsdialoogvenster en druk
vervolgens op <0> om de bewerkte
movie op te slaan en terug te keren
naar het movieweergavescherm.
Aangezien bewerking in tussenstappen van circa 1 sec. wordt uitgevoerd
(de positie wordt aangegeven met [Z] boven aan het scherm), kan de
exacte positie waar de movie wordt bewerkt iets afwijken van de positie
die u heeft aangegeven.
Als er te weinig ruimte op de kaart beschikbaar is, kan [Nieuw bestand]
niet worden geselecteerd.
Als het accuniveau laag is, kunt u geen movies bewerken. Gebruik een
volledig opgeladen accu.
Movies die met een andere camera zijn opgenomen, kunnen niet met
deze camera worden bewerkt.
222
U kunt de opnamen op de kaart weergeven als een automatische
diavoorstelling.
1
Selecteer [Diavoorstelling].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Diavoorstelling] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de opnamen die u wilt
afspelen.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om de gewenste optie te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>.
Alle bldn/Movies/Foto’s
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een van de volgende opties
te selecteren: [
jAlle bldn]
[
kMovies] [zFoto’s].
Druk vervolgens op <0>.
Datum/Map/Classificatie
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een van de volgende opties
te selecteren: [
iDatum] [nMap]
[9Classificatie].
Wanneer <
z
H
> wordt gemarkeerd,
drukt u op de knop <
B
>.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een optie te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
3
Diavoorstelling (automatische weergave)
Aantal weer te geven
opnamen
[Datum][Map][Classificatie]
223
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
3
Configureer [Stel in] naar wens.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om [Stel in] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Stel [Weergaveduur], [Herhalen]
(herhaaldelijk afspelen),
[Overgangseffect] (effect tijdens
wisselen van opnamen) en
[Achtergrondmuziek] in voor de
foto’s.
De procedure voor het selecteren van
achtergrondmuziek wordt toegelicht
op pagina 225.
Druk na het selecteren van de
instellingen op de knop <M>.
Optie Beschrijving van weergave
jAlle beelden
Alle foto’s en movies op de geheugenkaart worden
weergegeven.
iDatum
De foto’s en movies die zijn vastgelegd op de geselecteerde
opnamedatum, worden weergegeven.
nMap
De foto’s en movies in de geselecteerde map worden
weergegeven.
kMovies Alleen de movies op de geheugenkaart worden weergegeven.
zFoto’s Alleen de foto’s op de geheugenkaart worden weergegeven.
9Classificatie
De foto’s en movies met de geselecteerde classificatie worden
weergegeven.
[Weergaveduur]
[Herhalen]
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
224
4
Start de diavoorstelling.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om [Start] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Nadat de tekst [Laden van beeld...]
is weergegeven, begint de
diavoorstelling.
5
Beëindig de diavoorstelling.
Als u de diavoorstelling wilt afsluiten
en wilt terugkeren naar het
instellingenscherm, drukt u op de
knop <M>.
[Overgangseffect][Achtergrondmuziek]
Als u de diavoorstelling wilt pauzeren, drukt u op <0>. Tijdens het
pauzeren wordt [G] in de linkerbovenhoek van het beeld weergegeven.
Druk nogmaals op <0> om weer verder te gaan met de diavoorstelling.
U kunt het weergaveformaat van foto’s wijzigen door tijdens de
automatische weergave op de knop <B> te drukken (pag. 83).
Tijdens de movieweergave kunt u het geluidsvolume aanpassen door
aan het hoofdinstelwiel <6> te draaien.
Tijdens de automatische weergave of het pauzeren kunt u op de
pijltjestoetsen <Y> en <Z> drukken om een andere opname weer
te geven.
Tijdens de automatische weergave wordt de camera niet automatisch
uitgeschakeld.
De weergaveduur kan variëren, afhankelijk van de opname.
Zie pagina 226 als u de diavoorstelling op een tv-toestel wilt weergeven.
225
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
Als u achtergrondmuziek naar de kaart wilt kopiëren met behulp van
EOS Utility (EOS-software), kunt u de diavoorstelling afspelen terwijl de
achtergrondmuziek wordt afgespeeld.
1
Selecteer [Achtergrondmuziek].
Stel [Achtergrondmuziek] in op
[Inschakelen] en druk dan op <0>.
Als de kaart geen achtergrondmuziek
bevat, kunt u stap 2 niet uitvoeren.
2
Selecteer de achtergrondmuziek.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om de gewenste
achtergrondmuziek te selecteren en
druk vervolgens op <0>. U kunt ook
meerdere achtergrondmuziek-
nummers selecteren.
3
Speel de achtergrondmuziek af.
Druk op de knop <B> om naar
een voorbeeld van de
achtergrondmuziek te luisteren.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om een andere track met
achtergrondmuziek af te spelen.
Druk nogmaals op de knop <B>
om het beluisteren van
achtergrondmuziek te stoppen.
Pas het geluidsvolume aan door aan
het instelwiel <6> te draaien.
Als u een track met
achtergrondmuziek wilt verwijderen,
drukt u op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om de track te selecteren.
Druk vervolgens op de knop <L>.
De achtergrondmuziek selecteren
Op het moment van aankoop bevat de camera geen achtergrondmuziek.
Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding voor informatie over het
kopiëren van achtergrondmuziek naar een kaart.
226
U kunt de foto’s en movies ook weergeven op een tv-toestel. U hebt
een HDMI-kabel (afzonderlijk verkrijgbaar) nodig om de camera op
een tv-toestel aan te sluiten. Ook een HDMI-aansluiting op een tv-
toestel is vereist.
1
Sluit de HDMI-kabel aan op de
camera.
Sluit de stekker met het <dHDMI
MINI>-logo naar de voorzijde van de
camera gericht aan op de
<D>-aansluiting.
2
Sluit de HDMI-kabel aan op het
tv-toestel.
Sluit de HDMI-kabel aan op de HDMI
IN-poort van het tv-toestel.
3
Zet het tv-toestel aan en verander
de video-invoer van het tv-toestel
in de aangesloten poort.
4
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
Beelden op een tv-toestel bekijken
Als [53: Wi-Fi/NFC] is ingesteld op [Inschakelen], kan de camera geen
verbinding maken met een tv-toestel. Stel [Wi-Fi/NFC] in op [Uitschakelen]
en sluit de camera weer op het tv-toestel aan met een HDMI-kabel.
227
Beelden op een tv-toestel bekijken
5
Druk op de knop <x>.
De opname wordt op het tv-scherm
weergegeven. (Het LCD-scherm van
de camera blijft leeg.)
De opnamen worden automatisch
weergegeven met de optimale
resolutie van het tv-toestel.
U kunt het weergaveformaat wijzigen
door op de knop <B> te drukken.
Zie pagina 218 als u movies wilt
weergeven.
Pas het geluidsvolume van de movie aan via het tv-toestel.
Het geluidsvolume kan niet met de camera worden aangepast.
Schakel de camera en het tv-toestel uit voordat u de kabel tussen de
camera en het tv-toestel aansluit of verwijdert.
Op bepaalde tv-toestellen worden de weergegeven opnamen mogelijk
afgesneden.
Sluit geen andere apparaten aan op de <D>-aansluiting van
de camera. Als u dit toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Op sommige tv-toestellen kunnen de vastgelegde beelden mogelijk niet
worden afgespeeld.
228
U kunt beveiligingen instellen om te voorkomen dat opnamen die
u dierbaar zijn per ongeluk worden gewist.
1
Selecteer [Beveilig beelden].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Beveilig beelden] en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm met beveiligings-
instellingen wordt weergegeven.
2
Selecteer [Selecteer beelden].
Selecteer [Selecteer beelden] en
druk vervolgens op <0>.
Er wordt een opname weergegeven.
3
Beveilig de opname.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> om de gewenste opname
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Als een opname is beveiligd, wordt
het pictogram <K> boven in het
scherm weergegeven.
Als u de beeldbeveiliging ongedaan
wilt maken, druk dan nogmaals op de
knop <0>. Het pictogram <K>
verdwijnt dan.
Als u nog een opname wilt beveiligen,
herhaalt u stap 3.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
K Opnamen beveiligen
3 Eén opname beveiligen
Wisbeveiligingspictogram
229
K Opnamen beveiligen
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
beveiligen.
Wanneer u [Alle beelden in map]
of [Alle beelden op kaart] in
[x1: Beveilig beelden] selecteert,
worden alle beelden in de map of op de
kaart beveiligd.
Om de beeldbeveiliging te annuleren,
selecteert u [Wis bev. beelden in map]
of [Wis bev. alle beelden op kaart].
3 Alle beelden in een map of op een kaart beveiligen
Als u de kaart formatteert (pag. 52), worden ook beveiligde beelden
verwijderd.
Movies kunnen ook worden beveiligd.
Als een opname eenmaal is beveiligd, kan deze niet worden verwijderd
met de wisfunctie van de camera. Als u een beveiligde opname wilt
wissen, moet u eerst de beveiliging opheffen.
Als u alle beelden wist (pag. 231), blijven alleen de beveiligde beelden
over. Dit is handig als u in één keer alle overbodige opnamen wilt wissen.
230
U kunt overbodige opnamen één voor één of in een batch selecteren en
wissen. Beveiligde beelden (pag. 228) worden niet gewist.
1
Geef de opname weer die u wilt
wissen.
2
Druk op de knop <L>.
Het menu Wissen wordt
weergegeven.
3
Wis de opname.
Selecteer [Wissen] en druk
vervolgens op <0>.
De weergegeven opname wordt
gewist.
Door vinkjes [X] aan de te wissen opnamen toe te voegen,
kunt u meerdere opnamen tegelijk wissen.
1
Selecteer [Wis beelden].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Wis beelden] en druk
vervolgens op <0>.
L Opnamen wissen
Eén opname wissen
Als een opname eenmaal is gewist, kan deze niet meer worden
teruggehaald. Wis een opname pas als u zeker weet dat u deze niet
meer nodig hebt. Beveilig belangrijke opnamen om te voorkomen dat
deze per ongeluk worden gewist. Als u een 1+73-afbeelding wist,
wist u zowel de RAW- als het JPEG-beeld.
3
Opnamen selecteren [
X
] die in een batch moeten worden gewist
231
L Opnamen wissen
2
Selecteer [Selecteer en wis
beelden].
Selecteer [
Selecteer en wis beelden
]
en druk vervolgens op <
0
>.
Er wordt een opname weergegeven.
Druk op de knop <Hy> voor de
weergave van drie opnamen.
Als u wilt terugkeren naar de
weergave van een enkele opname,
drukt u op de knop <u>.
3
Selecteer de opnamen die u wilt
wissen.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de opname die u wilt wissen
te selecteren en druk vervolgens op
de pijltjestoetsen <W> en <X>.
Linksboven in het scherm wordt een
vinkje [X] weergegeven.
Als u nog een opname wilt selecteren
om te wissen, herhaalt u stap 3.
4
Wis de opname.
Druk op de knop <L>.
Selecteer [OK] en druk op <0>.
De geselecteerde opnamen worden
gewist.
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
wissen. Wanneer [x1: Wis beelden] is ingesteld op [Alle beelden in
map] of [Alle beelden op kaart], worden alle opnamen in de map of op
de kaart gewist.
3 Alle opnamen in een map of op een kaart wissen
Als u alle beelden, met inbegrip van beveiligde beelden, wilt wissen,
dient u de kaart te formatteren (pag. 52).
232
* Bij 1+73-opnamen wordt de bestandsgrootte van 1 weergegeven.
* Als op de opname een creatief filter of Wijzig formaat is toegepast, verandert het
pictogram <1+> in <u>.
* Opnamen die met flits zijn gemaakt zonder flitsbelichtingscorrectie, worden
aangeduid met het pictogram <0>. Opnamen die zijn gemaakt met
flitsbelichtingscorrectie, worden aangeduid met het pictogram <y>.
B Weergave met opname-informatie
Voorbeeld van een foto gemaakt in een creatieve modus
Flitsbelichtingscorrectie
Meetmethode
Opnamemodus
Lichte tonen prioriteit
Opnamedatum en -tijd
Witbalanscorrectie
Histogram
(Helderheid/RGB)
Kleurruimte
Witbalans
Beeldstijl/Instellingen
Bestandsgrootte
Opnamekwaliteit
Nummer van de
opname/Totaal aantal
opgeslagen opnamen
Mapnummer -
bestandsnummer
Classificatie
Diafragma
Sluitertijd
Beveiligde beeldenBelichtingscorrectiewaarde
ISO-snelheid
Eye-Fi-overdracht
Als de opname is gemaakt met een andere camera, wordt bepaalde
opname-informatie mogelijk niet weergegeven.
Het kan zijn dat het niet mogelijk is om beelden die zijn gemaakt met
deze camera op andere camera’s weer te geven.
233
B Weergave met opname-informatie
* Bij opnamen die zijn gemaakt in een basismodus kan het zijn dat de
weergegeven informatie verschilt, afhankelijk van de opnamemodus.
* Als handmatige belichting is gebruikt, worden de sluitertijd, het diafragma en de
ISO-snelheid (indien handmatig ingesteld) weergegeven.
* Het pictogram <t> wordt weergegeven voor videosnapshots.
Voorbeeld van een foto gemaakt in een basismodus
Voorbeeld van het movieinformatiedisplay
Sfeer en
sfeereffecten
Licht of scène
Opnamemodus
Movie-
opnamemodus
Bestandsgrootte movie
Opname-indeling
FramerateMovie-opnameformaat
Opnameduur
Movie/Weergave
Sluitertijd
Diafragma
ISO-snelheid
B Weergave met opname-informatie
234
Overbelichtingswaarschuwing
Wanneer de opname-informatie wordt weergegeven, gaan overbelichte
gedeelten van de opname knipperen. Voor meer detail in de
overbelichte, knipperende gedeelten stelt u de belichtingscorrectie in op
een negatieve waarde en maakt u de foto opnieuw.
Histogram
Het helderheidshistogram toont de verdeling van het belichtingsniveau
en de algehele helderheid. Het RGB-histogram is geschikt voor controle
van de kleurverzadiging en -gradatie. De weergave kan worden
gewisseld met [
x
2: Histogram
].
[Helderheid] weergave
Dit histogram toont in grafiekvorm de verdeling
van het helderheidsniveau van de opname.
De horizontale as geeft het helderheidsniveau aan
(donkerder aan de linkerkant en helderder aan de
rechterkant) en de verticale as geeft aan hoeveel
pixels er voor ieder helderheidsniveau bestaan.
Hoe meer pixels aan de linkerkant, hoe donkerder
de afbeelding. Hoe meer pixels aan de
rechterkant, hoe lichter de afbeelding. Als er te
veel pixels aan de linkerkant zijn, zult u in de
donkere gedeelten weinig details kunnen
onderscheiden. Als er te veel pixels aan de
rechterkant zijn, zijn de lichte gedeelten vaag.
De tussengelegen gradaties worden
gereproduceerd. Aan de hand van de opname en het
helderheidshistogram van de opname kunt u het patroon van het
belichtingsniveau en de algehele gradatie controleren.
[RGB] weergave
Dit histogram toont de verdeling van het helderheidsniveau van elke
primaire kleur in de opname (RGB, of rood, groen en blauw).
De horizontale as geeft het helderheidsniveau van de kleur aan
(donkerder aan de linkerkant en helderder aan de rechterkant) en de
verticale as geeft aan uit hoeveel pixels het helderheidsniveau van elke
kleur bestaat. Hoe meer pixels aan de linkerkant, hoe donkerder en
minder helder de kleur is. Hoe meer pixels aan de rechterkant, hoe lichter
en helderder de kleur. Als er te veel pixels aan de linkerkant zijn, ontbreekt
de informatie over de respectieve kleuren. Als er te veel pixels aan de
rechterkant zijn, zijn de kleuren oververzadigd en bevatten ze geen
gradatie. Aan de hand van het RGB-histogram van een opname kunt u de
kleurverzadiging, de kleurgradatie en het witbalanseffect controleren.
Voorbeeldhistogrammen
Donkere opname
Normale helderheid
Heldere opname
235
9
Opnamen naverwerken
Nadat u een foto hebt gemaakt, kunt u een Creatief
filter toepassen of het formaat van het JPEG-beeld
wijzigen (het aantal pixels verkleinen).
236
U kunt de volgende creatieve filters op een opname toepassen en deze
vervolgens als een nieuwe opname opslaan: Korrelig Z/W, Soft focus,
Fisheye-effect, Speelgoedcamera-effect en Miniatuureffect.
1
Selecteer [Creatieve filters].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Creatieve filters] en druk
vervolgens op <0>.
Er wordt een opname weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Selecteer de opname waarop u het
filter wilt toepassen.
Wanneer u op de knop <Hy> drukt,
kunt u overschakelen naar de
indexweergave en een opname
selecteren.
3
Selecteer een filter.
Wanneer u op <0> drukt, worden de
beschikbare creatieve filters
weergegeven (pag. 238).
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> om een filter te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
De opname wordt weergegeven met
de effecten van het filter toegepast.
4
Pas het filtereffect aan.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> om het filtereffect aan te
passen en druk vervolgens op <0>.
Voor het Miniatuureffect drukt u op de
pijltjestoetsen <W> <X> om het witte
kader te verplaatsen naar het gebied
dat scherp moet zijn en vervolgens
drukt u op <0>.
U Creatieve filters toepassen
237
U Creatieve filters toepassen
5
Sla de opname op.
Selecteer [OK] om de opname op
te slaan.
Controleer de bestemmingsmap en
het beeldbestandsnummer en
selecteer [OK].
Als u het filter op nog een
opname wilt toepassen, herhaalt
u stap 2 t/m 5.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
Wanneer u 1+73- of 1-opnamen maakt, wordt het filtereffect
toegepast op de 1-opname en wordt de opname opgeslagen als
JPEG-beeld.
Als er een aspect ratio wordt ingesteld voor een 1-opname en daarop
het filtereffect wordt toegepast, wordt de opname opgeslagen in de
ingestelde aspect ratio.
Stofwisdata (pag. 202) wordt niet toegevoegd aan opnamen waarop het
Fisheye-effect is toegepast.
U Creatieve filters toepassen
238
V Korrelig Z/W
Hiermee ontstaat een korrelige zwart-witfoto. U kunt het zwart-
witeffect wijzigen door het contrast aan te passen.
W Softfocus
Geeft het beeld een zachte uitstraling. U kunt de zachtheid van het
beeld wijzigen door de scherpte aan te passen.
X Fisheye-effect
Geeft het effect van een fisheye-lens. De opname krijgt een
tonvormige vervorming.
Afhankelijk van het niveau van dit filtereffect, verandert het
bijgesneden gedeelte langs de rand van de opname. Aangezien dit
filtereffect er tevens voor zorgt dat het midden van het beeld wordt
vergroot, kan de ogenschijnlijke resolutie in het midden slechter zijn
afhankelijk van het aantal vastgelegde pixels. Stel het filtereffect in
bij stap 4 terwijl u de resulterende opname controleert.
Y Speelgoedcamera-effect
Hiermee worden de hoeken van de foto donkerder en wordt een
kleurtoon toegepast, waardoor het lijkt alsof de foto met een
speelgoedcamera is gemaakt. U kunt de kleurzweem wijzigen door
de kleurtoon aan te passen.
Z Miniatuureffect
Creëert een kijkdooseffect. U kunt aanpassen waar de opname
scherp moet zijn. Als u in stap 4 op pagina 236 op de knop <B>
drukt, kunt u schakelen tussen de verticale en horizontale stand van
het witte kader.
Kenmerken van creatieve filters
239
U kunt het formaat van een JPEG-beeld wijzigen om het aantal pixels te
reduceren en u kunt de opname vervolgens als nieuw bestand opslaan.
Het is alleen bij JPEG 3/4/a/b-opnamen mogelijk om het formaat te
wijzigen. Het formaat van JPEG- c en RAW-beelden kan niet
worden gewijzigd.
1
Selecteer [Wijzig formaat].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Wijzig formaat] en druk
vervolgens op <0>.
Er wordt een opname weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Selecteer de opname waarvan u het
formaat wilt wijzigen.
Wanneer u op de knop <Hy> drukt,
kunt u overschakelen naar de
indexweergave en een opname
selecteren.
3
Selecteer het gewenste
beeldformaat.
Druk op <0> om het beeldformaat
weer te geven.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
om het gewenste beeldformaat te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
4
Sla de opname op.
Selecteer [OK] om het gewijzigde
beeldformaat op te slaan.
Controleer de bestemmingsmap en
het beeldbestandsnummer en
selecteer [OK].
Als u het formaat van nog een opname
wilt wijzigen, herhaalt u stap 2 t/m 4.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
S Het formaat van JPEG-beelden wijzigen
Doelgrootte
S Het formaat van JPEG-beelden wijzigen
240
Opties voor formaatwijziging op basis van het originele
beeldformaat
De beeldformaten die worden weergegeven bij stap 3 op de
voorgaande pagina, zoals [***M ****x****], hebben een aspect ratio
van 3:2. De beeldformaten volgens de aspect ratio’s worden
weergegeven in de onderstaande tabel.
Origineel
beeldformaat
Beschikbare instellingen voor wijziging formaat
4 a b c
3 kkkk
4
kkk
a
kk
b
k
c
Beeldformaten
Beeld-
kwaliteit
Aspect ratio en aantal pixels (circa)
3:2 4:3 16:9 1:1
4
3984x2656
(10,6 megapixels)
3552x2664
(9,5 megapixels)
3984x2240*
(8,9 megapixels)
2656x2656
(7,1 megapixels)
a
2976x1984
(5,9 megapixels)
2656x1992
(5,3 megapixels)
2976x1680*
(5,0 megapixels)
1984x1984
(3,9 megapixels)
b
1920x1280
(2,5 megapixels)
1696x1280*
(2,2 megapixels)
1920x1080
(2,1 megapixels)
1280x1280
(1,6 megapixels)
c
720x480
(350.000 pixels)
640x480
(310.000 pixels)
720x408*
(290.000 pixels)
480x480
(230.000 pixels)
De werkelijke aspect ratio van beelden in de formaten die gemarkeerd
zijn met een sterretje zal verschillen van de aangegeven aspect ratio.
De opname kan enigszins bijgesneden worden afhankelijk van de
omstandigheden voor het wijzigen van het formaat.
241
10
Beelden afdrukken
Afdrukken (pag. 242)
U kunt de camera rechtstreeks aansluiten op een printer
en de opnamen op de kaart afdrukken. De camera is
compatibel met “wPictBridge”, de standaard voor
direct printen.
U kunt ook een wireless LAN gebruiken om opnamen naar
een PictBridge (Wireless LAN)-printer te verzenden om af
te drukken. Raadpleeg de instructiehandleiding voor de
draadloze functie voor meer informatie.
Digital Print Order Format (DPOF) (pag. 251)
Met DPOF (Digital Print Order Format) kunt u opnamen die
op de kaart staan, afdrukken volgens uw afdrukinstructies,
zoals de opnameselectie, het aantal exemplaren,
enzovoort. U kunt meerdere opnamen in één batch
afdrukken of de afdrukopties doorgeven aan een foto-
ontwikkelaar.
Opnamen selecteren voor een fotoboek (pag. 255)
U kunt aangeven welke opnamen op de kaart moeten
worden afgedrukt in een fotoboek.
242
De procedure voor direct printen kan volledig worden uitgevoerd
met de camera terwijl u de instelschermen bekijkt op het LCD-scherm
van de camera.
1
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <2>.
2
Installeer de printer.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voor meer informatie.
3
Sluit de camera op de printer aan.
Sluit deze op elkaar aan met een
interfacekabel (afzonderlijk
verkrijgbaar).
Sluit de kabel aan op de digital-
aansluiting van de camera en zorg
dat het pictogram <D> van de plug
naar de voorkant van de camera
wijst.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voor
aansluitinstructies.
4
Schakel de printer in.
5
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
Sommige printers kunnen een
pieptoon laten horen.
Het afdrukken voorbereiden
De camera op een printer aansluiten
243
Het afdrukken voorbereiden
6
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
De opname wordt weergegeven en
het pictogram <w> linksboven op
het scherm geeft aan dat de camera
op een printer is aangesloten.
Controleer voordat u een printer gebruikt of deze over een PictBridge-
aansluiting beschikt.
U kunt movies niet afdrukken.
De camera kan niet worden gebruikt met printers die alleen compatibel
zijn met CP Direct of Bubble Jet Direct.
Als u bij stap 5 een lange pieptoon hoort, is er een probleem met de
printer. Los het probleem op dat wordt weergegeven in de foutmelding
(pag. 250).
Als [53: Wi-Fi/NFC] is ingesteld op [Inschakelen], kan de camera geen
verbinding maken met een printer. Stel [Wi-Fi/NFC] in op [Uitschakelen]
en verbind vervolgens de camera met een printer met behulp van een
interfacekabel.
U kunt ook RAW-beelden afdrukken die met deze camera zijn gemaakt.
Wanneer u een accu als voeding voor de camera gebruikt, moet de accu
volledig opgeladen zijn.
Schakel eerst de camera en de printer uit voordat u de kabel verwijdert.
Pak bij het verwijderen van de kabel de stekker vast en niet de
kabel zelf.
Voor rechtstreeks afdrukken wordt de DC-koppeling DR-E10
(afzonderlijk verkrijgbaar) en de compacte stroomadapter CA-PS700
(afzonderlijk verkrijgbaar) aanbevolen om de camera van voeding
te voorzien.
244
De schermweergave en instellingsopties kunnen per printer
verschillen. Sommige instellingen zijn mogelijk niet beschikbaar.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
1
Selecteer de opname die u wilt
afdrukken.
Controleer of linksboven in het LCD-
scherm het pictogram <w> wordt
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> <Z>
om de opname te selecteren die u wilt
afdrukken.
2
Druk op <0>.
Het scherm met printinstellingen
wordt weergegeven.
3
Selecteer [Papier inst.].
Selecteer [Papier inst.] en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm met papierinstellingen
wordt weergegeven.
w Afdrukken
Pictogram aangesloten printer
Scherm met printinstellingen
* Afhankelijk van de printer kunnen bepaalde instellingen, bijvoorbeeld
het printen van de datum en het bestandsnummer en het bijsnijden,
mogelijk niet worden geselecteerd.
Hiermee stelt u de afdrukeffecten in (pag. 246).
Hiermee schakelt u het afdrukken van datum of bestandsnummer in of uit.
Hiermee stelt u het aantal af te drukken exemplaren in.
Hiermee stelt u het printgebied in (pag. 249).
Hiermee stelt u het papierformaat, de papiersoort en de indeling in.
Hiermee gaat u terug naar het scherm in stap 1.
Hiermee start u het printen.
Het papierformaat, de papiersoort en de pagina-indeling die u hebt ingesteld, worden
weergegeven.
245
w Afdrukken
Selecteer het formaat van het papier
dat in de printer is geplaatst en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm met papiersoort wordt
weergegeven.
Selecteer het type papier dat in de
printer is geplaatst en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm voor de pagina-indeling
wordt weergegeven.
Selecteer de pagina-indeling en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm met printinstellingen
verschijnt weer.
*1: Van de Exif-gegevens kunnen de cameranaam, lensnaam, opnamemodus, sluitertijd,
het diafragma, de mate van belichtingscompensatie, ISO-snelheid, witbalans,
enzovoort worden afgedrukt.
*2: Wanneer u de afdruktaken volgens de aanwijzingen in “Digital Print Order Format (DPOF)”
(pag. 251) hebt ingesteld, wordt het aanbevolen de afdrukken te maken aan de hand van
de aanwijzingen in “Voor DPOF geselecteerde opnamen direct printen” (pag. 254).
QHet papierformaat instellen
YDe papiersoort instellen
UDe pagina-indeling instellen
Randen
Afdrukken met een witte rand rondom het beeld.
Randloos
Afdrukken zonder rand. Als uw printer niet kan afdrukken zonder
randen, wordt het beeld met randen afgedrukt.
Randen
c
Hiermee wordt de opname-informatie*
1
bij afdrukken van het formaat
9x13 cm en groter afgedrukt langs de rand van het papier.
xx-plus
Optie om 2, 4, 8, 9, 16 of 20 opnamen op één vel af te drukken.
20-plus
c
35-plus
p
Hiermee worden 20 of 35 opnamen afgedrukt als
miniatuurafbeeldingen op papier van A4- of Letter-formaat
*2
.
Hiermee wordt de opname-informatie
*1
afgedrukt met [
20-plus
c
].
Standaard
De pagina-indeling is afhankelijk van het model of de instellingen van
de printer.
Als de aspect ratio van de opname afwijkt van de aspect ratio van het
printpapier, kan de opname aanzienlijk worden bijgesneden door de opname
zonder randen af te drukken. Als het beeld is bijgesneden, kan dit er als afdruk
korreliger uitzien vanwege het kleinere aantal pixels.
w Afdrukken
246
4
Stel de afdrukeffecten in
(beeldoptimalisatie).
Stel ze indien nodig in. Ga naar
stap 5 als u geen afdrukeffecten wilt
instellen.
De schermweergave kan per
printer verschillen.
Selecteer de optie en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer het gewenste afdrukeffect
en druk vervolgens op <0>.
Als het pictogram <e> naast
<z> helder wordt weergegeven,
kunt u het afdrukeffect aanpassen
(pag. 248).
*
Wijzigingen in de afdrukeffecten zijn zichtbaar in het beeld linksboven op
het scherm. Het beeld dat wordt afgedrukt, kan er iets anders uitzien dan het
weergegeven beeld. Het weergegeven beeld is slechts een benadering. Dit
geldt ook voor de instellingen [Helderheid] en [Levels aanp.] op pagina 248.
Afdrukeffect Omschrijving
E
Aan
Afdrukken met de standaardkleuren van de printer. De Exif-gegevens
van de opname worden gebruikt voor het maken van automatische
correcties.
E
Uit
Er wordt geen automatische correctie toegepast.
E
Levendig
Hiermee wordt er afgedrukt met een hogere verzadiging voor
levendige blauwe en groene tinten.
E
NR
Beeldruis wordt vóór het afdrukken verminderd.
0
Z/W
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, waarbij zwart echt zwart is.
0
Koele toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met koele, blauwachtige
zwarttinten.
0
Warme toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met warme, gelige
zwarttinten.
z
Natuurlijk
Opnamen worden afgedrukt met de oorspronkelijke kleuren en het
oorspronkelijke contrast. Er worden geen automatische
kleuraanpassingen gemaakt.
z
Natuurlijk M
De afdrukkenmerken zijn dezelfde als voor de instelling “Natuurlijk”.
Met deze instelling zijn echter fijnere aanpassingen voor het
afdrukken mogelijk dan met “Natuurlijk”.
E
Standaard
De prints kunnen per printer verschillen. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
Als u de opname-informatie van een beeld dat is gemaakt bij een
uitgebreide ISO-snelheid (H) mee laat afdrukken, wordt mogelijk niet de
juiste ISO-snelheid afgedrukt.
247
w Afdrukken
5
Stel het afdrukken van de datum
en het bestandsnummer in.
Stel ze indien nodig in.
Selecteer <I> en druk vervolgens
op <0>.
Stel de afdrukinstellingen naar wens
in en druk vervolgens op <0>.
6
Stel het aantal exemplaren in.
Stel deze in als dit nodig is.
Selecteer <R> en druk vervolgens
op <0>.
Stel het aantal exemplaren in en druk
vervolgens op <0>.
7
Begin met afdrukken.
Selecteer [Print] en druk vervolgens
op <0>.
Bij de instelling [Standaard] voor afdrukeffecten en andere opties
worden de standaardinstellingen van de printer gebruikt zoals deze door
de fabrikant zijn ingesteld. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de
printer voor de [Standaard]-instellingen.
Afhankelijk van de bestandsgrootte en de opnamekwaliteit kan het even
duren voordat het afdrukken begint nadat u [Print] hebt geselecteerd.
Als beeldkantelingscorrectie op de opname is toegepast (pag. 249),
duurt het langer voordat de opname wordt afgedrukt.
Als u het afdrukken wilt beëindigen, drukt u op <
0> terwijl [Stop] wordt
weergegeven. Vervolgens selecteert u [OK].
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 194) uitvoert, worden de
standaardinstellingen hersteld.
w Afdrukken
248
Selecteer het afdrukeffect zoals
beschreven bij stap 4 op pagina 246.
Wanneer het pictogram <e> duidelijk
wordt weergegeven naast <z>,
kunt u op de knop <B> drukken om
het afdrukeffect aan te passen.
De selectie die u bij stap 4 hebt gemaakt,
bepaalt wat u kunt aanpassen en wat er
wordt weergegeven.
Helderheid
Hier stelt u de helderheid van de opname in.
Levels aanpassen
Als u [Manual] selecteert, kunt u de spreiding
van het histogram wijzigen en de helderheid
en het contrast van de opname aanpassen.
Wanneer het scherm voor levels aanpassen
wordt weergegeven, drukt u op de knop
<B> om de positie van <
h> te wijzigen.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en <Z> om
de niveaus voor schaduw (0-127) en lichte
plekken (128-255) naar wens aan te passen.
kVerhelderen
Effectief bij tegenlicht, waarbij het gezicht van de gefotografeerde
persoon er donker kan uitzien. Als [Aan] is ingesteld, wordt het
gezicht voor het afdrukken helderder gemaakt.
Rode ogen correctie
Effectief bij rode ogen op foto’s die met een flitser zijn gemaakt.
Als [Aan] is ingesteld, worden rode ogen voor het afdrukken
gecorrigeerd.
e Afdrukeffecten aanpassen
De effecten [kVerhelderen] en [Rode ogen co.] worden niet op het
scherm weergegeven.
Selecteer [Detail inst.] om het [Contrast], de [Verzadiging], de
[Kleurtoon] en de [Kleurbalans] aan te passen. Als u de [Kleurbalans]
wilt aanpassen, gebruikt u de pijltjestoetsen <
S>. B staat voor blauw,
A voor amber, M voor magenta en G voor groen. De kleurbalans van de
opname wordt aangepast aan de kleur van de omgeving waarnaar de
opname wordt verplaatst.
Als u [Wis alle] selecteert, worden de standaardinstellingen van alle
afdrukeffecten hersteld.
249
w Afdrukken
U kunt het beeld bijsnijden en alleen een
vergrote versie van het bijgesneden
gedeelte afdrukken, net alsof de
compositie opnieuw is bepaald.
Stel het bijsnijden in vlak voordat
u het beeld afdrukt. Als u de
afdrukinstellingen wijzigt nadat u het
bijsnijden hebt ingesteld, moet u het
bijsnijden wellicht opnieuw instellen
voordat u kunt afdrukken.
1 Selecteer [Trimmen] in het scherm met printinstellingen.
2
Stel de grootte, positie en aspect ratio van het bijsnijdkader in.
Het beeldgebied dat binnen het bijsnijdkader valt, wordt afgedrukt.
U kunt de aspect ratio van het bijsnijdkader wijzigen met [
Papier inst.
].
De grootte van het bijsnijdkader wijzigen
Druk op de knop <u> of <Hy> om het formaat van het
bijsnijdkader te wijzigen. De vergroting van de opname neemt toe
naarmate het bijsnijdkader kleiner wordt.
Het bijsnijdkader verplaatsen
Druk op de pijltjestoetsen <S> als u het kader horizontaal of
verticaal over de opname wilt bewegen. Verplaats het
bijsnijdkader tot het gewenste beeldgebied binnen het kader
wordt weergegeven.
Het bijsnijdkader roteren
Wanneer u op de knop <B> drukt, wisselt het bijsnijdkader van
verticaal naar horizontaal en omgekeerd. Op deze wijze kunt
u van een horizontaal beeld een verticale afdruk maken.
Beeldkanteling corrigeren
Als u aan het instelwiel <6> draait, kunt u de
beeldkantelingshoek ± 10 graden aanpassen in stappen van
0,5 graad. Wanneer u de beeldkanteling aanpast, wordt het
pictogram <O> op het scherm blauw.
3 Druk op <0> om de optie voor bijsnijden af te sluiten.
Het scherm met printinstellingen verschijnt weer.
U kunt het afdrukgebied linksboven in het scherm met
printinstellingen bekijken.
De opname bijsnijden
Kantelcorrectie
w Afdrukken
250
Afhankelijk van de printer is het mogelijk dat het bijgesneden
beeldgebied niet wordt afgedrukt zoals u hebt opgegeven.
De afgedrukte foto wordt korreliger naarmate u het bijsnijdkader
verkleint.
Kijk op het LCD-scherm van de camera tijdens het bijsnijden van de
afbeelding. Op een tv-scherm wordt het bijsnijdkader mogelijk niet
correct weergegeven.
Printerproblemen oplossen
Als het afdrukken niet wordt hervat nadat u een printerfout hebt opgelost
(geen inkt, geen papier, enzovoort) en [Doorgaan] hebt geselecteerd,
gebruik dan de knoppen op de printer om het afdrukken te hervatten.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie over
het hervatten van het afdrukken.
Foutmeldingen
Wanneer er tijdens het afdrukken een fout optreedt, wordt er een
foutmelding op het LCD-scherm van de camera weergegeven.
Druk op <
0> om het afdrukken te onderbreken. Nadat het probleem is
opgelost, kunt u het afdrukken hervatten. Raadpleeg de
instructiehandleiding bij de printer voor informatie over het oplossen van
een afdrukprobleem.
Papierfout
Controleer of het papier op de juiste manier in de printer is geplaatst.
Inktfout
Controleer het inktniveau van de printer en de afvaltank.
Hardwarefout
Controleer of er andere problemen met de printer zijn dan papierstoringen
en problemen met de inkt.
Bestandsfout
De geselecteerde opname kan niet via PictBridge worden afgedrukt.
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt of met een computer
zijn bewerkt, kunnen mogelijk niet worden geprint.
251
U kunt het printtype instellen en instellen of de datum en het
bestandsnummer moeten worden afgedrukt. De afdrukinstellingen
worden toegepast op alle opnamen die zijn geselecteerd om te worden
afgedrukt. (Ze kunnen niet voor elke opname afzonderlijk worden
ingesteld.)
1
Selecteer [Printopties].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Printopties] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Stel in].
Selecteer [Stel in] en druk vervolgens
op <0>.
3
Stel de optie naar wens in.
Stel [Afdruktype], [Datum] en [File
No.] in.
Selecteer de optie die u wilt instellen
en druk op <0>. Selecteer de
gewenste instelling en druk op <0>.
W Digital Print Order Format (DPOF)
De afdrukopties instellen
[Afdruktype][Datum][File No.]
W Digital Print Order Format (DPOF)
252
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <7>.
Het scherm met printopties
verschijnt weer.
Kies vervolgens voor het printen een
van de volgende opties: [Sel.beeld],
[Pern] of [Alle bldn].
Afdruktype
K Standaard Er wordt één beeld afgedrukt per vel.
L Index
Er worden meerdere
miniatuurafbeeldingen afgedrukt per vel.
K
L
Beide
Er worden zowel standaard- als
indexafdrukken gemaakt.
Datum
Aan
Bij [Aan] wordt de datum van de opname
afgedrukt.
Uit
Bestandsnummer
Aan
Bij [Aan] wordt het bestandsnummer van de
opname afgedrukt.
Uit
RAW-beelden en movies kunnen niet worden geselecteerd voor
afdrukken. U kunt RAW-beelden afdrukken met PictBridge (pag. 242).
Ook als [Datum] en [File No.] zijn ingesteld op [Aan], kan het zijn dat de
datum of het bestandnummer niet wordt afgedrukt. Dit is afhankelijk van
het printtypes en printermodel.
Als het afdruktype is ingesteld op [Index], kunnen [Datum] en [File No.]
niet allebei tegelijk worden ingesteld op [Aan].
Wanneer u afdrukken maakt, gebruikt u de kaart waarvoor printopties
zijn ingesteld. Afdrukken met de opgegeven printopties is niet mogelijk
als u opnamen van de kaart ophaalt en vervolgens probeert af
te drukken.
Mogelijk kunnen bepaalde met DPOF compatibele printers en
photofinishers de opnamen niet afdrukken zoals u hebt aangegeven.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voordat u gaat
afdrukken. U kunt ook contact opnemen met uw foto-ontwikkelaar voor
informatie over compatibiliteit wanneer u afdrukken bestelt.
Probeer niet een kaart in de camera te plaatsen waarvoor de printopties
op een andere camera zijn ingesteld en vervolgens printopties op te
geven. De printopties kunnen mogelijk worden overschreven. Ook kan
het zijn dat de printopdracht niet mogelijk is. Dit is afhankelijk van het
opnametype.
253
W Digital Print Order Format (DPOF)
Opnamen selecteren
Selecteer een voor een opnamen en
voeg ze aan de afdruktaak toe.
Druk op de knop <
Hy
> voor de
weergave van drie opnamen. Als u wilt
terugkeren naar de weergave van een
enkele opname, drukt u op de knop <
u
>.
Druk op de knop <M> om de
printopties op de kaart op te slaan.
[Standaard] [Beide]
Druk op de pijltjestoetsen <W> en <X>
om het aantal exemplaren in te stellen
dat u van de weergegeven opname wilt
afdrukken.
[Index]
Druk op de pijltjestoetsen <W> en <X>
om een vinkje <X> in het vakje te
zetten. De opname wordt aan de
indexprint toegevoegd.
Pern
Selecteer [
Markeer alles in de map
] en selecteer de map. Er worden
printopties voor één print van alle opnamen in de map opgegeven.
Als u [
Verwijder alles in de map
] selecteert en de map selecteert,
worden de printopties voor die map allemaal geannuleerd.
Alle beelden
Als u [
Markeer alles op de kaart
] selecteert, wordt van alle opnamen
op de kaart één afdruk gemaakt. Als u [
Verwijder alles op de kaart
]
selecteert, worden de printopties voor alle beelden op de kaart gewist.
Printopties opgeven
Aantal
Totaal aantal geselecteerde opnamen
Indexpictogram
Vinkje
RAW-beelden en movies worden niet aan de printopties toegevoegd,
zelfs niet als u [Pern] of [Alle bldn] hebt ingesteld.
Als u een PictBridge-compatibele printer gebruikt, geeft u maximaal
400 beelden op per set printopties. Als u een groter aantal opgeeft,
worden mogelijk niet alle opnamen afgedrukt.
254
Met een PictBridge-printer kunt u
opnamen eenvoudig met DPOF
afdrukken.
1 Bereid het afdrukken voor.
Zie pagina 242.
Volg de procedure “De camera op een printer aansluiten” tot stap 5.
2 Selecteer op het tabblad [x1] de optie [Printopties].
3 Selecteer [Print].
[Print] wordt alleen weergegeven als de camera op een printer is
aangesloten en afdrukken mogelijk is.
4 Stel de optie [Papier inst.] in (pag. 244).
Stel desgewenst de afdrukeffecten in (pag. 246).
5 Selecteer [OK].
W
Voor DPOF geselecteerde opnamen direct printen
Vergeet niet het papierformaat in te stellen voordat u gaat printen.
Bepaalde printers kunnen het bestandsnummer niet afdrukken.
Als [Randen] is ingesteld, is het mogelijk dat de datum op de rand wordt
geprint.
Afhankelijk van de printer kan de datum er licht uitzien als deze op een
heldere achtergrond of op de rand wordt afgedrukt.
[Manual] kan niet worden geselecteerd in [Levels aanp.].
Als u het afdrukken hebt onderbroken en de resterende opnamen nog
wilt afdrukken, selecteert u [Hervat]. Het printen wordt niet hervat als
een van de volgende situaties zich voordoet.
U hebt de printopdracht gewijzigd of opnamen verwijderd die waren
geselecteerd om te worden afgedrukt voordat u het afdrukken hervatte.
Bij het instellen van de index hebt u de papierinstelling gewijzigd
voordat u het afdrukken hervatte.
De resterende capaciteit van de kaart was te klein toen u het afdrukken
onderbrak.
Zie pagina 250 als zich tijdens het printen problemen voordoen.
255
U kunt aangeven welke opnamen (maximaal 998) u wilt hebben geprint
in een fotoboek. Als u EOS Utility (EOS-software) gebruikt om
opnamen over te brengen naar een computer, worden de
geselecteerde opnamen naar een speciale map gekopieerd.
Deze functie is handig als u online fotoboeken wilt bestellen en om
fotoboeken af te drukken op een printer.
1
Selecteer [Fotoboek instellen].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Fotoboek instellen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Selecteer beelden].
Selecteer [Selecteer beelden] en
druk vervolgens op <0>.
Er wordt een opname weergegeven.
Druk op de knop <Hy> voor de
weergave van drie opnamen.
Als u wilt terugkeren naar de
weergave van een enkele opname,
drukt u op de knop <u>.
3
Selecteer de gewenste opname
voor het fotoboek.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> om de gewenste opname te
selecteren en druk vervolgens op de
pijltjestoetsen <W> en <X>.
Herhaal deze stap om nog een opname
te selecteren. Het aantal opnamen dat
is opgegeven, wordt linksboven op het
scherm weergegeven.
Als u het opgeven van opnamen wilt
annuleren, drukt u op de
pijltjestoetsen <W> en <X>.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
p Beelden selecteren voor een fotoboek
Eén opname tegelijk opgeven
p Beelden selecteren voor een fotoboek
256
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
opgeven.
Wanneer [x1: Fotoboek instellen] is
ingesteld op [Alle beelden in map] of
[Alle beelden op kaart], worden alle
opnamen in de map of op de kaart
opgegeven.
Als u de selectie van de opname wilt
annuleren, selecteert u [Verwijder alles
in de map] of [Verwijder alles op de
kaart].
Alle opnamen in een map of op een kaart opgeven
RAW-beelden en movies kunnen niet worden geselecteerd.
Selecteer met deze camera geen opnamen die al op een andere camera
voor een ander fotoboek zijn geselecteerd. De fotoboekinstellingen
kunnen mogelijk worden overschreven.
257
11
De camera aanpassen
aan uw voorkeuren
U kunt verschillende camerafuncties fijner aanpassen
aan uw opnamevoorkeuren met behulp van aangepaste
functies. Aangepaste functies kunnen alleen worden
ingesteld en gebruikt in creatieve modi.
C
r
e
a
t
i
e
v
e
m
o
d
i
258
1
Selecteer [Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer het nummer van de
aangepaste functie.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het nummer van de
persoonlijke voorkeuze te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
3
Wijzig de instelling.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om de gewenste instelling
(nummer) te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Herhaal stap 2 en 3 als u andere
aangepaste functies wilt instellen.
De ingestelde persoonlijke
voorkeuze-instellingen worden onder
in het scherm vermeld, onder de
respectieve functienummers.
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M>.
Het scherm van stap 1 wordt opnieuw
weergegeven.
Selecteer onder [53: Wis instellingen] de optie [Wis pers.
voorkeuze(C.Fn)] om alle persoonlijke voorkeuze-instellingen te
wissen (pag. 194).
3 Aangepaste functies instellenN
Nummer van de aangepaste functie
Alle aangepaste functies wissen
259
3 Aangepaste functies instellenN
* Als u een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) met een ledlamp
gebruikt, wordt de ledlamp zelfs in de d- en c-modi ingeschakeld als
AF-hulplicht.
Aangepaste functies
C.Fn I: Belichting
ALV-opnamen
1 Belichtingsniveauverhogingen
pag. 260
k
2 ISO vergroten
k
3
Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus
pag. 261 k
C.Fn II: Beeld
4 Ruisreductie lange sluitertijd
pag. 262 k
5 Hoge ISO-ruisreductie
pag. 263
k
6 Lichte tonen prioriteit
k
C.Fn III: Autofocus/transport
7 AF-hulplicht
pag. 264 k (met f*)
C.Fn IV: Bediening/overig
8 Sluiter/AE-vergrendelknop
pag. 265 k
9 Wijs SET-knop toe
pag. 266
k (behalve 3)
10 Flitsknopfunctie
k
11 LCD-display bij inschakelen
Aangepaste functies kunnen niet worden ingesteld voor movie-opname.
(Instellingen die al zijn ingesteld worden ook uitgeschakeld.)
Grijs weergegeven aangepaste functies werken niet tijdens Live View-
opnamen (LV-opnamen).
260
De aangepaste functies zijn ondergebracht in vier groepen op basis van
functietype: C.Fn I: Belichting, C.Fn II: Beeld, C.Fn III: Autofocus/
transport, C.Fn IV: Bediening/overig.
3
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
N
C.Fn I: Belichting
C.Fn-1 Belichtingsniveauverhogingen
0: 1/3-stop
1: 1/2-stop
Hier stelt u verhogingen in stappen van 1/2 stop in voor de
sluitertijd, het diafragma, AEB, de flitsbelichtingscorrectie,
enzovoort. Deze instelling is effectief als u de belichting wilt
regelen in grotere stappen dan 1/3 stop.
C.Fn-2 ISO vergroten
0: Uit
1: Aan
Wanneer u de ISO-snelheid instelt, kunt u “H” (gelijk aan
ISO 12800) instellen. Let op: als [C.Fn-6: Lichte tonen prioriteit]
op [1: Inschakelen] is ingesteld, kan “H” niet worden ingesteld.
Als 1 is ingesteld, wordt de belichtingsinstelling weergegeven in de zoeker
en op het LCD-scherm zoals hieronder is afgebeeld.
261
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn-3 Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus
U kunt de flitssynchronisatiesnelheid voor flitsfotografie instellen in de
modus AE met diafragmavoorkeuze <f>.
0: Automatisch
De flitssynchronisatiesnelheid wordt automatisch ingesteld in een
bereik van 1/200 tot 30 seconden, afhankelijk van de
lichtomstandigheden. Met een externe Speedlite is snelle
synchronisatie ook mogelijk.
1: 1/200-1/60 sec. auto
Voorkomt dat er een lange sluitertijd wordt ingesteld bij weinig
licht. Dit is geschikt voor het voorkomen van onscherpe opnamen
en cameratrilling. De achtergrond kan er echter donker uitzien,
terwijl het onderwerp goed door de flitser wordt belicht.
2: 1/200 sec. (vast)
De flitssynchronisatiesnelheid staat vast op 1/200 sec. Dit is
doeltreffender tegen onscherpe opnamen en cameratrilling dan
[1: 1/200-1/60 sec. auto]. Bij weinig licht wordt de achtergrond
van het onderwerp echter donkerder dan bij [1: 1/200-1/60 sec.
auto].
Als 1 of 2 is ingesteld, kan snelle synchronisatie niet met een externe
Speedlite worden gebruikt.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
262
C.Fn II: Beeld
C.Fn-4 Ruisreductie lange sluitertijd
0: Uit
1: Automatisch
Bij een belichtingstijd van 1 seconde of langer wordt ruisreductie
automatisch uitgevoerd wanneer er ruis wordt gedetecteerd die
wordt veroorzaakt door lange belichting. De instelling
[Automatisch] is in de meeste gevallen effectief.
2: Aan
Ruisreductie wordt toegepast bij alle belichtingstijden van
1 seconde of langer. Met de instelling [2: Aan] kan er ruis worden
onderdrukt die met de instelling [1: Automatisch] niet kan worden
gedetecteerd.
Bij instellingen 1 en 2 duurt het reduceren van ruis na het maken van de
opname ongeveer even lang als het instellen van de juiste belichting.
U kunt pas weer opnamen maken als het ruisreductieproces is voltooid.
Bij ISO 1600 of hoger is er mogelijk meer ruis bij instelling 2 dan bij de
instellingen 0 of 1.
Als een opname wordt gemaakt met instelling 1 of 2 en een lange
belichting tijdens Live View-weergave, wordt “BUSY” weergegeven
tijdens het ruisreductieproces. De Live View-weergave verschijnt pas
wanneer het ruisreductieproces is voltooid. (U kunt niet nog een foto
nemen.)
263
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn-5 Hoge ISO-ruisreductie
Met deze functie vermindert u de ruis die in een opname ontstaat.
Hoewel ruisreductie wordt toegepast bij alle ISO-snelheden, is de
functie vooral effectief bij hoge ISO-snelheden. Bij lage ISO-snelheden
wordt de ruis in de donkere gedeelten van de opname (de
schaduwpartijen) verder gereduceerd. Wijzig de instelling zodat deze
aansluit op het ruisniveau.
0: Standaard 2: Sterk
1: Zwak 3: Deactiveren
C.Fn-6 Lichte tonen prioriteit
0: Uitschakelen
1: Inschakelen
Verbetert de details in lichte tinten. Het dynamische bereik wordt
uitgebreid van het standaard 18% grijs naar heldere lichte tinten.
De overgang tussen grijstinten en lichte tinten wordt geleidelijker.
Bij instelling 2 neemt de maximale opnamereeks voor continue opnamen
aanzienlijk af. Ook de continue opnamesnelheid kan lager zijn.
Als u een 1- of 1+73-opname met de camera weergeeft of
rechtstreeks afdrukt, zal het ruisreductie-effect bij hoge ISO-snelheid
kleiner lijken. Controleer het ruisreductie-effect of druk de opnamen met
ruisreductie af via Digital Photo Professional (EOS-software, pag. 314).
Als u RAW-beelden naar een smartphone verzendt, kan het ruisreductie-
effect bij hoge ISO-snelheid van opgeslagen opnamen op de
smartphone lager liggen. Daarom is het raadzaam de opnamekwaliteit
bij het maken van RAW-beelden in te stellen op 1+73.
Met instelling 1 wordt Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid) (pag. 123) automatisch ingesteld op [Uitschakelen] en kan
de instelling niet worden gewijzigd.
Bij instelling 1 kan iets meer ruis (korrelig beeld, strepen, enzovoort)
optreden dan bij instelling 0.
Bij instelling 1 is het bereik voor de ISO-instelling ISO 200 - ISO 6400.
Daarnaast wordt het pictogram <A> op het LCD-scherm en in de zoeker
weergegeven om aan te geven dat de prioriteit voor lichte tonen is
ingeschakeld.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
264
C.Fn III: Autofocus/transport
C.Fn-7 AF-hulplicht
Hiermee schakelt u het AF-hulplicht van de ingebouwde flitser of het
AF-hulplicht van de externe Speedlite voor EOS-camera’s in of uit.
0: Inschakelen
Het AF-hulplicht wordt indien nodig ingeschakeld.
1: Uitschakelen
Het AF-hulplicht wordt niet ingeschakeld. Dit voorkomt dat het
AF-hulplicht anderen stoort.
2: Alleen ext. flits
Als er een externe Speedlite is bevestigd, activeert deze indien
nodig het AF-hulplicht. Het AF-hulplicht wordt niet geactiveerd
door de ingebouwde flitser van de camera.
3: Alleen IR AF-hulplicht
Wanneer er een externe Speedlite is bevestigd, wordt alleen het
infrarood AF-hulplicht ingeschakeld. Dit voorkomt dat een
Speedlite die een reeks kleine flitsen gebruikt (zoals de
ingebouwde flitser) een AF-hulplicht activeert.
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die van een ledlamp
is voorzien, wordt de ledlamp niet automatisch als AF-hulplicht
ingeschakeld.
Als de aangepaste functie [AF-hulplicht] voor een externe Speedlite is
ingesteld op [Uitschakelen], activeert de Speedlite het AF-hulplicht niet,
zelfs niet als C.Fn-7 op de camera is ingesteld op 0, 2 of 3.
265
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn IV: Bediening/overig
C.Fn-8 Sluiter/AE-vergrendelknop
0: AF/AE-vergrendel.
1: AE-vergrendel./AF
Dit is handig wanneer u afzonderlijk wilt scherpstellen en meten.
Druk op de knop <A> om automatisch scherp te stellen en druk
de ontspanknop half in om de automatische belichting te
vergrendelen.
2: AF/AF-vergrendel., geen AE
Tijdens het gebruik van AI Servo AF kunt u op de knop <A>
drukken om de AF-bediening tijdelijk te onderbreken. Hierdoor
voorkomt u dat een onjuiste scherpstelling wordt verkregen door
een obstakel dat tussen de camera en het onderwerp passeert.
De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt
gemaakt.
3: AE/AF, geen AE
Dit komt van pas als een voorwerp herhaaldelijk beweegt en weer
stilstaat. Tijdens AI Servo AF kunt u op de knop <A> drukken om
het gebruik van AI Servo AF te starten of te stoppen. De belichting
wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt.
U kunt de camera dus zodanig instellen dat de optimale
scherpstelling en belichting wordt bereikt terwijl u wacht op het
juiste moment.
Tijdens Live View-opname
Bij instelling 1 of 3 drukt u op de knop <A> voor 1-beeld AF.
Bij instelling 0 of 2 drukt u de ontspanknop half in voor 1-beeld AF.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
266
C.Fn-9 Wijs SET-knop toe
U kunt aan <0> een functie toewijzen die u veel gebruikt. Wanneer
de camera gereed is voor het maken van opnamen, drukt u op de
knop <0> om het instellingenscherm van de desbetreffende functie
weer te geven.
0: Normaal (uitgeschakeld)
1: Beeldkwaliteit
Het instelscherm voor de beeldkwaliteit wordt weergegeven.
Selecteer de gewenste opnamekwaliteit en druk op <0>.
2: Flitsbelicht.compensatie
Het instelscherm voor de flitsbelichtingscorrectie wordt weergegeven.
Stel de mate van aanpassing in en druk vervolgens op <
0
>.
3: LCD-monitor aan/uit
U kunt het LCD-scherm in- of uitschakelen.
4: Scherptedieptecontrole
De lens verkleint tot het ingestelde diafragma en u kunt de
scherptediepte (het bereik van de acceptabele scherpstelling) in
de zoeker of in het Live View-beeld zien.
C.Fn-10 Flitsknopfunctie
0: Ingebouwde flitser omhoog
1: ISO-snelheid
Het scherm met ISO-snelheden wordt weergegeven. Druk op de
pijltjestoetsen <Y> en <Z> of draai aan het instelwiel <6> om
de ISO-snelheid te wijzigen. U kunt ook in de zoeker kijken om de
ISO-snelheid in te stellen.
C.Fn-11 LCD-display bij inschakelen
0: Display aan
Wanneer u de camera inschakelt, worden de instellingen voor de
opnamefunctie weergegeven (pag. 54).
1: Vorige status display
Als u op de knop <
B
> hebt gedrukt en de camera hebt
uitgeschakeld terwijl het LCD-scherm was uitgeschakeld, worden de
instellingen voor de opnamefunctie niet weergegeven wanneer u de
camera weer inschakelt. Hierdoor spaart u de accu. U kunt wel weer
op de gebruikelijke wijze het menu gebruiken en opnamen weergeven.
Als u op de knop <
B
> drukt om de instellingen voor de opnamefunctie
weer te geven en vervolgens de camera uitschakelt, worden de opname-
instellingen weergegeven wanneer u de camera weer inschakelt.
267
Op het tabblad My Menu kunt u tot zes menuopties en aangepaste
functies vastleggen waarvan u de instellingen regelmatig wijzigt.
1
Selecteer [My Menu instellingen].
Selecteer op het tabblad [9] de optie
[My Menu instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Register in My Menu].
Selecteer [Register in My Menu] en
druk vervolgens op <0>.
3
Leg de gewenste items vast.
Selecteer het item en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [OK] in het
bevestigingsdialoogvenster en druk
op <0> om het item vast te leggen.
U kunt maximaal zes items
vastleggen.
Druk op de knop <M> om terug
te keren naar het scherm van stap 2.
Sorteer
U kunt de volgorde van de in My Menu vastgelegde items wijzigen.
Selecteer [Sorteer] en het item waarvan u de volgorde wilt wijzigen.
Druk vervolgens op <0>. Als [z] wordt weergegeven, kunt u de
volgorde wijzigen door op de pijltjestoetsen <W> en <X> te drukken
en vervolgens op <0>.
Verwijder item/items en Verwijder alle items
U kunt alle vastgelegde items verwijderen. Met [Verwijder item/
items] verwijdert u één item tegelijk; met [Verwijder alle items]
verwijdert u alle vastgelegde items in één keer.
Weergave van My Menu
Als [Inschak.] is ingesteld, wordt het tabblad [9] als eerste
weergegeven wanneer u het menuscherm opent.
3 My Menu vastleggenN
My Menu-instellingen
268
269
12
Referentie
Dit hoofdstuk biedt referentie voor camerafuncties,
systeemaccessoires, enzovoort.
270
Met de DC-koppeling DR-E10 en de compacte stroomadapter
CA-PS700 (beide afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u de camera
aansluiten op een gewoon stopcontact.
1
Sluit de DC-koppeling aan.
Sluit de stekker van het DC-snoer
aan op de DC-koppeling.
2
Plaats de DC-koppeling.
Open het klepje en schuif de
DC-koppeling naar binnen tot deze
vastklikt.
3
Duw het DC-snoer in de
uitsparing.
Open het klepje van het aansluitpunt
voor het DC-snoer en plaats het
snoer zoals aangegeven op de
afbeelding.
Sluit het klepje.
4
Sluit het netsnoer aan.
Sluit het netsnoer aan zoals
afgebeeld in de illustratie.
Verwijder na gebruik van de camera
de stekker uit het stopcontact.
Een gewoon stopcontact gebruiken
Sluit het netsnoer niet aan en verwijder het niet zolang de aan-uitschakelaar
van de camera op <
1> staat.
De AC-adapterset ACK-E10 kan ook worden gebruikt.
271
Afstandsbediening RS-60E3 (afzonderlijk verkrijgbaar) wordt met een
snoer van circa 60 cm geleverd. Wanneer de afstandsbediening op de
hiervoor bestemde aansluiting van de camera is aangesloten, kan de
afstandsbediening half en helemaal worden ingedrukt, net zoals de
ontspanknop.
Als u de zelfontspanner, bulb of afstandsbediening gebruikt en niet door
de zoeker kijkt, kan het zijn dat er licht in de zoeker valt waardoor de
opname er donker uitziet. Om dit te voorkomen, gebruikt u de oculair-
afsluiting (pag. 33) die aan de draagriem van de camera is bevestigd.
U hoeft de oculairafsluiting niet te bevestigen voor Live View-
opnamen en movie-opnamen.
1
Verwijder de oogschelp.
Duw de onderkant van de oogschelp
omhoog om deze te verwijderen.
2
Bevestig de oculairafsluiting.
Schuif de oculairafsluiting omlaag in
de oculairgleuf om de dop te
bevestigen.
Zodra u klaar bent met de opnamen,
verwijdert u de oculairafsluiting en
bevestigt u de oogschelp door deze
omlaag te schuiven in de oculairgleuf.
F Een afstandsbediening gebruiken
De oculairafsluiting gebruiken
Afstandsbedieningen RC-6, RC-1 en RC-5 (alle afzonderlijk verkrijgbaar)
kunnen niet met deze camera worden gebruikt.
272
Eenvoudige basisbediening, zoals een ingebouwde flitser.
Wanneer een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) op de
camera is bevestigd, wordt de automatische flitsbediening praktisch
volledig door de camera geregeld. Dit is dus een hoogwaardige flitser
die extern wordt bevestigd en de rol van de ingebouwde flitser
overneemt.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de
EX-serie voor gedetailleerde instructies. Deze camera is een
camera van het type A.
Externe Speedlites
EOS-Speedlites uit de EX-serie
Canon Speedlites die niet tot de EX-serie behoren, flitsen niet.
De camera werkt niet zoals gewoonlijk en er kan zelfs een defect
optreden als de camera wordt gebruikt in combinatie met een
flitseenheid of flitsaccessoire van een ander merk.
De flitser gaat slechts eenmaal af, zelfs wanneer MULTI flash is
ingesteld met de Speedlite.
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die niet compatibel is met
functie-instellingen voor de flitser (pag. 199), kunnen alleen [Flitsbel.
comp.] en [E-TTL II meting] worden ingesteld voor [Func.inst. externe
flitser]. (Op bepaalde Speedlites uit de EX-serie kan ook [Sluiter sync.]
worden ingesteld.)
Als flitsbelichtingscorrectie voor de externe Speedlite is ingesteld,
verandert het bijbehorende pictogram op het LCD-scherm van de
camera van y in 0.
Als de flitsmeetmethode via het menu met aangepaste functies voor
flitsen van de externe Speedlite op de automatische TTL-flitsmodus
wordt ingesteld, werkt de flitser niet.
273
Met een in de handel verkrijgbare en reeds geconfigureerde Eye-Fi-
kaart kunt u opnamen via een draadloos netwerk automatisch naar een
computer overdragen of naar een online service uploaden.
De beeldoverdracht is een functie van de Eye-Fi-kaart. Voor informatie
over het configureren en gebruiken van de Eye-Fi-kaart en het
oplossen van eventuele problemen met de beeldoverdracht, raadpleegt
u de instructiehandleiding bij de Eye-Fi-kaart of neemt u contact op met
de fabrikant van de kaart.
Voor deze camera wordt ondersteuning van Eye-Fi-
kaartfuncties (waaronder draadloze overdracht) niet
gegarandeerd. Neem bij problemen met een Eye-Fi-kaart
contact op met de fabrikant van de kaart. In bepaalde landen
of regio’s is het gebruik van Eye-Fi-kaarten aan goedkeuring
onderhevig. Zonder goedkeuring is het gebruik van de kaart
niet toegestaan. Neem contact op met de fabrikant van de
kaart als het onduidelijk is of de kaart is goedgekeurd voor
gebruik in uw gebied.
1
Plaats een Eye-Fi-kaart (pag. 36).
2
Selecteer [Eye-Fi instellingen].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Eye-Fi instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
Dit menu wordt alleen weergegeven
wanneer een Eye-Fi-kaart in de
camera is geplaatst.
3
Schakel Eye-Fi-overdracht in.
Selecteer [
Eye-Fi trans.
] en druk
vervolgens op <
0
>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Als u [Uit] instelt, vindt er geen
automatische overdracht plaats, ook
niet als er een Eye-Fi-kaart is
geplaatst (pictogram voor de
overdrachtstatus I).
4
Geef de verbindingsinformatie weer.
Selecteer [Verbindingsinfo] en druk
vervolgens op <0>.
H Eye-Fi-kaarten gebruiken
H Eye-Fi-kaarten gebruiken
274
5
Controleer de instelling
[Toegangspunt SSID:].
Controleer of een toegangspunt wordt
weergegeven voor [Toegangspunt
SSID:].
U kunt ook het MAC-adres en de
firmwareversie van de Eye-Fi-kaart
controleren.
Druk drie keer op de knop <M>
om het menu af te sluiten.
6
Maak de opname.
De opname wordt overgebracht en
het pictogram <H> verandert van
grijs (niet verbonden) in een van de
onderstaande pictogrammen.
Voor overgebrachte opnamen wordt
O weergegeven in de weergave met
opname-informatie (pag. 232).
H (Grijs) Niet verbonden : geen verbinding met toegangspunt.
H (knippert) Verbinden... : de verbinding met het toegangspunt
wordt tot stand gebracht.
H (Verlicht) Verbonden : er is verbinding met het toegangspunt.
H () Overbrengen... : de opname wordt naar het
toegangspunt verzonden.
Pictogram voor de overdrachtstatus
275
H Eye-Fi-kaarten gebruiken
Aandachtspunten bij het gebruik van Eye-Fi-kaarten
Als [53: Wi-Fi/NFC] is ingesteld op [Inschakelen], is beeldoverdracht
met een Eye-Fi-kaart niet mogelijk.
Als “J” wordt weergegeven, is er een fout opgetreden bij het ophalen
van de kaartinformatie. Schakel de camera uit en weer in.
Zelfs als [51: Eye-Fi trans.] is ingesteld op [Uit], zendt de kaart wellicht
nog steeds een signaal uit. In ziekenhuizen, op vliegvelden en op andere
plaatsen waar draadloze gegevensoverdracht verboden is, dient u de
Eye-Fi-kaart van tevoren uit de camera te verwijderen.
Als de beeldoverdracht niet werkt, controleert u de instellingen van de
Eye-Fi-kaart en de computer. Raadpleeg de instructiehandleiding van de
kaart voor meer informatie.
Afhankelijk van de verbinding van het Wireless LAN kan de
beeldoverdracht langer duren of worden onderbroken.
De Eye-Fi -kaart kan heet worden bij het verzenden.
De accu raakt sneller leeg.
Tijdens de beeldoverdracht werkt de functie voor het automatisch
uitschakelen van de camera niet.
Als u een andere Wireless LAN-kaart dan een Eye-Fi-kaart plaatst,
wordt [51: Eye-Fi instellingen] niet weergegeven. Ook wordt het
pictogram <H> voor de overdrachtstatus niet weergegeven.
276
o
: automatisch ingesteld
k
: door gebruiker in te stellen : niet in te stellen/uitgeschakeld
*1: Alleen instelbaar voor opnamen met handmatige belichting.
*2: Bij gebruik tijdens movie-opname wordt de modus <d> geactiveerd.
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
Programmakeuzewiel
Basismodi
Creatieve modi
k
A 7 C 2 3 4 5 P 6 d s f a
Alle selecteerbare instellingen
voor beeldkwaliteit
kkkkkkk k kkkkk
ISO-
snelheid
Automatisch
ingesteld/Automatisch
ooooooo o okkkk k
Handmatig ingesteld
kkkkk
*1
Maximum voor auto
kkkk
Beeldstijl
Automatisch
ingesteld/Automatisch
ooooooo o okkkk k
Handmatige selectie
kkkk k
Sfeeropnamen
kkkkk k k
Licht-/scèneopnamen
kkkk
De achtergrond onscherper/
scherper maken
k
Kleurtoon
k
Witbalans
Automatisch QQQQQQQQw Q
kkkk k
Vooraf ingesteld
kkkk k
Aangepast
kkkk k
Correctie/
Bracketing
kkkk
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
ooooooo o okkkk k
Correctie helderheid randen
kkkkkkk k kkkkk k
Ruisreductie lange sluitertijd
kkkk
Hoge ISO-ruisreductie
ooooooo o okkkk
Lichte tonen prioriteit
kkkk k
Kleurruimte
sRGB
ooooooo o okkkk o
Adobe RGB
kkkk
AF-bediening
(opnamen
met de
zoeker)
1-beeld AF
ooo o okkkk
AI Servo AF
o kkkk
AI Focus AF
ooo kkkk
AF-
bediening
(Live View-
opnamen)
1-beeld AF
ooooooo o ooooo o
AF-methode
(Live View-
opnamen)
d
kkkkkkk k kkkkk k
c
kkkkkkk k kkkkk k
f
kkkkkkk k kkkkkk
*2
277
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
*3: Als er een externe Speedlite wordt gebruikt, activeert deze indien nodig het
AF-hulplicht.
*4: Als de AF-methode <f> is tijdens Live View-opnamen/movie-opnamen,
activeert de externe Speedlite indien nodig het AF-hulplicht.
*5: Alleen instelbaar voor opnamen met automatische belichting.
*6: Alleen instelbaar tijdens Live View-opnamen.
Programmakeuzewiel
Basismodi
Creatieve modi
k
A 7 C 2 3 4 5 P 6 d s f a
AF
AF-puntselectie
kkkk
f
AF-hulplicht
o oo
*3
o
*4
ookkkk
*4
Meet-
methode
Meervlaksmeting
oooooooookkkk
Selectie
meetmethode
kkkk
Belichting
Programmakeuze
k
Belichtingscorrectie
kkk k
*5
AEB
kkkk
AE-vergrendeling
kkk k
*5
Scherptedieptecontrole
k (C.Fn-9-4)
Transport/
zelfont-
spanner
Enkelbeeld
kkk kk kkkkkk
Continue opname
kk k kkkk
j (10 sec)
kkkkkkkkkkkkk
l (2 sec.)
kkkk
q (Continu)
kkkkkkkkkkkkk
Ingebouwde
flitser
Automatisch
flitsen
o ko o o
Flitser aan
(flitst altijd)
k k kkkk
Flitser uit
ok o ok kkkk o
Rode-ogen-reductie
k kk k kkkkkk
FE-vergrendeling
kkkk
Flitsbelichtings-
correctie
kkkk
Externe
flitser
Functie-instelling
kkkk
Persoonlijke
voorkeuze-
instellingen
kkkk
Live View-opnamen
kkkkkkkkkkkkk
Aspect ratio
*6
kkkk
Quick Control
kkkkkkkkkkkkk k
Uitleg
kkkkkkkkkkkkk k
278
Systeemschema
Standaard-
accessoires
270EX IIST-E2 ST-E3-RT
Macro Ring Lite
MR-14EX II
Accu
LP-E10
Acculader
LC-E10E
Riem
Oogschelp Ef
Compacte
stroomadapter
CA-PS700*
1
DC-koppeling
DR-E10*
1
430EX III-RT/
430EX III
Oculairverlengstuk
EP-EX15II
Rubberframe Ef
Dioptrische
aanpassingslenzen
E-serie
Hoekzoeker C
Semi-harde cameratas
EH26-L/EH27-L
Zoekerloupe
MG-Ef
600EX II-RT
Macro Twin Lite
MT-26EX-RT
Handriem E2
Beschermende
doek
PC-E1/PC-E2
279
Systeemschema
SD-/SDHC-/SDXC-
geheugenkaart
Kaartlezer
Interfacekabel IFC-200U/500U
(1,9 m) / (4,7 m)
Met PictBridge
compatibele printer
HDMI-kabel HTC-100
(2,9 m)
Tv-toestel/scherm
EF-lenzen
EF-S-lenzen
Afstandsbediening
RS-60E3
GPS-ontvanger
GP-E2*
2
*1: AC-adapterset ACK-E10 kan ook worden gebruikt.
*2: Bij gebruik van de GP-E2 met deze camera, sluit u deze aan op de camera met de kabel
die is meegeleverd met de GP-E2.
* Alle opgegeven kabellengten zijn bij benadering.
Afstandsbedieningsadapter RA-E3
Connect Station
CS100
Afstandsbediening
met timer
TC-80N3
Kaartsleuf
USB-poort
Computer
Interfacekabel
IFC-400PCU (1,3 m)
280
J Opname 1 (Rood) Pagina
K Opname 2 (Rood)
3 Menu-instellingen
Opnamen met de zoeker en Live View-opnamen
Beeldkwaliteit
73 / 83 / 74 / 84 / 7a / 8a / b / c /
1+73 / 1
88
Pieptoon Inschakelen / Uitschakelen 184
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen / Uitschakelen 184
Kijktijd Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 184
Correctie helderheid
randen
Inschakelen / Uitschakelen 124
Rode-ogen-reductie Uitschakelen / Inschakelen 106
Flitsbesturing
Flitsen / Functie-instellingen ingebouwde flitser /
Functie-instellingen externe flitser /
C.Fn-instellingen externe flitser /
Wis C.Fn’s externe flitser
198
Belichtingscorrectie/
AEB
Tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop, ±5 stops
(AEB: ±2 stops)
116
118
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie
helderheid)
Deactiveren / Zwak / Standaard / Hoog 123
Meetmethode
Meervlaksmeting / Deelmeting /
Centrum gewicht gemiddeld
115
Handmatige
witbalans
De witbalans handmatig instellen 133
Witbalansshift/
bracketing
WB-correctie: witbalanscorrectie
BKT-instelling: witbalansbracketing
135
136
Kleurruimte sRGB/Adobe RGB 137
Beeldstijl
DAutomatisch / PStandaard / QPortret /
RLandschap / SNeutraal / UNatuurlijk /
VMonochroom / WGebruiker 1-3
95
126
129
Grijze menu-items worden niet weergegeven in de basismodi.
281
3 Menu-instellingen
L Opname 3 (Rood) Pagina
M Opname 4* (Rood)
* In de basismodi vindt u deze menuopties onder het tabblad [z2].
1 Weergave 1 (Blauw)
Stofwisdata
Verzamelt gegevens waarmee stofvlekken
kunnen worden verwijderd
202
ISO auto
Max.:400 / Max.:800 / Max.:1600 / Max.:3200 /
Max.:6400
94
Live View-opnamen Inschakelen / Uitschakelen 141
AF-methode
FlexiZone - Single /
u Live-modus /
Quick-modus
148
Rasterweergave Uit / Raster 1l / Raster 2m 145
Aspect ratio 3:2 / 4:3 / 16:9 / 1:1 146
Meettimer
4 sec. / 8 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. /
10 min. / 30 min.
147
Beveilig beelden Beveilig beelden 228
Beeld roteren Opnamen roteren 211
Wis beelden Wis beelden 230
Printopties
Aangeven welke beelden moeten worden
afgedrukt (DPOF)
251
Fotoboek instellen Opnamen selecteren voor een fotoboek 255
Creatieve filters
Korrelig Z/W / Soft focus / Fisheye-effect /
Speelgoedcamera-effect / Miniatuureffect
236
Wijzig formaat Aantal pixels van JPEG-beeld reduceren 239
3 Menu-instellingen
282
2 Weergave 2 (Blauw) Pagina
4 Instellingen 1 (Geel)
6 Instellingen 2 (Geel)
Histogramweergave Helderheid / RGB 234
Spring met 6
1 beeld / 10 beelden / 100 beelden / Datum /
Map / Movies / Foto’s / Classificatie
209
Diavoorstelling
Beschrijving van weergave / Weergaveduur /
Herhalen / Overgangseffect /
Achtergrondmuziek
222
Classificatie [UIT] / l / m / n / o / p 212
Automatisch
uitschakelen
30 sec. / 1 min. / 2 min. / 4 min. / 8 min. /
15 min. / Uitschakelen
185
Automatisch roteren Aan zD / Aan D / Uit 192
Kaart formatteren Gegevens op de kaart initialiseren en wissen 52
Bestandsnummering
Continu / Automatisch resetten /
Handmatig resetten
188
Selecteer map Een map maken en selecteren 186
Schermkleur
De kleur van het scherm met opname-
instellingen selecteren
197
Eye-Fi-instellingen
Weergegeven wanneer een in de handel
verkrijgbare Eye-Fi-kaart is geplaatst
273
LCD-helderheid De helderheid aanpassen (zeven niveaus) 185
LCD uit/aanknop Ontspanknop / Ontspan/DISP / Altijd aan 197
Datum/tijd/zone
Datum (jaar, maand, dag) / Tijd (uren, minuten,
seconden) / Zomertijd / Tijdzone
41
Taal
K De interfacetaal selecteren 43
Reinig handmatig De beeldsensor handmatig reinigen 204
Uitleg Inschakelen / Uitschakelen 55
Instellingen
GPS-systeem
Instellingen beschikbaar wanneer de
GPS-ontvanger GP-E2 (afzonderlijk
verkrijgbaar) is bevestigd
283
283
3 Menu-instellingen
7 Instellingen 3 (Geel) Pagina
* Raadpleeg de instructiehandleiding voor de draadloze functie voor meer informatie.
9 My Menu (Groen)
Wi-Fi/NFC
Uitschakelen / Inschakelen
-*
NFC-verbindingen toestaan
Wi-Fi-functie
Beelden tussen camera’s verzenden /
Verbinden met smartphone / Afdrukken van
Wi-Fi-printer / Uploaden naar webservice
Certificaatlogo
weergeven
Geeft een aantal van de logo’s van de
cameracertificaten weer
269
Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)
De camerafuncties aan uw persoonlijke
voorkeur aanpassen
258
Copyrightinformatie
Geef copyrightinfo weer / Voer naam van
auteur in / Voer copyrightdetails in / Verwijder
copyrightinfo
190
Wis instellingen
Wis alle camera-instellingen / Wis pers.
voorkeuze(C.Fn)
194
Firmware versie Voor het bijwerken van de firmware -
My Menu-instellingen
Hiermee kunt u veelgebruikte menuopties en
aangepaste functies vastleggen
267
Wanneer u gebruikmaakt van een draadloze communicatiefunctie, dient u de
landen en gebieden voor gebruik te controleren en de wetten en regelgeving
van het betreffende land of de betreffende regio na te leven.
[
Wi-Fi/NFC
] kan niet worden ingesteld als de camera via een kabel met een
computer, printer, GPS-ontvanger, tv-toestel of ander apparaat is verbonden.
Wanneer [
Wi-Fi/NFC
] is ingesteld op [
Inschakelen
], kunt u de camera niet via
een kabel met de voorgaande apparaten verbinden.
Aandachtspunten bij het gebruik van GPS-ontvanger GP-E2 (afzonderlijk
verkrijgbaar)
Controleer de landen en gebieden voor gebruik en leef de wetten en
regelgeving van het betreffende land of de betreffende regio na.
Wanneer u de GP-E2 met de camera gebruikt, sluit u de GP-E2 op de camera
aan met de kabel die is meegeleverd. Als u de meegeleverde kabel niet
gebruikt, worden er tijdens het fotograferen geen geotaginformatie aan uw
opnamegegevens toegevoegd.
Bepaalde functies van de GP-E2 werken niet met deze camera.
Houd rekening met het volgende:
De richting van de opnamen wordt niet vastgelegd. (Het digitale kompas kan
niet worden gebruikt.)
De geotaginformatie kan aan een movie worden toegevoegd op het moment
dat de opname wordt gestart. De locatie wordt echter niet weergegeven in
Map Utility (EOS-software). Controleer de locatie met de camera.
3 Menu-instellingen
284
a Movie 1 (Rood) Pagina
c Movie 2 (Rood)
k Movie-opnamen
Movie-belichting Auto / Handmatig 176
AF-methode
FlexiZone - Single / u Live-modus /
Quick-modus
176
AF met ontspanknop
tijdens movie-opname
Uitschakelen / Inschakelen 176
kOntspanknop/
AE-vergrendelknop
AF/AE-vergrendeling / AE-vergrendeling/AF /
AF/AF vergrendeling, geen AE vergrendeling /
AE/AF, geen AE-vergrendeling
177
kLichte tonen
prioriteit
Uitschakelen / Inschakelen 177
Movie-opnameformaat
1920x1080 (6/5/4) / 1280x720 (8/7) /
640x480 (6/5)
168
Geluidsopname
Geluidsopname: Automatisch/Handmatig/
Uitschakelen
178
Opnameniveau
Windfilter: Uitschakelen/Inschakelen
Meettimer
4 sec. / 8 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. /
10 min. / 30 min.
179
Rasterweergave Uit / Raster 1l / Raster 2m 179
Videosnapshot
Uitschakelen / 2-sec. movie / 4-sec. movie /
8-sec. movie
170
Videosysteem NTSC / PAL 179
285
3 Menu-instellingen
d Movie 3 (Rood) Pagina
Belichtingscorrectie
Verhogingen in stappen van 1/3 stops,
±3 stops
180
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie
helderheid)
Deactiveren / Zwak / Standaard / Hoog 180
Handmatige witbalans De witbalans handmatig instellen 180
Beeldstijl
DAutomatisch / PStandaard /
QPortret / RLandschap / SNeutraal /
UNatuurlijk / VMonochroom /
WGebruiker 1-3
180
Menu’s voor movie-opnamemodus
De menutabbladen [k1], [k2] en [k3] worden alleen weergegeven
in de movie-opnamemodus.
De menutabbladen [z2], [z3], [z4] en [9] worden niet
weergegeven.
De volgende menu-items worden niet weergegeven:
•[z1]: Rode-ogen-reductie, Flitsbesturing
•[51]: Schermkleur
•[52]: LCD uit/aanknop, Reinig handmatig
•[53]: Certificaatlogo weergeven, Persoonlijke voorkeuze(C.Fn),
Copyrightinformatie, Wis instellingen, Firmwareversie
286
Raadpleeg bij problemen met de camera eerst dit gedeelte Problemen
oplossen. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan
contact op met uw dealer of Canon Service Center.
Gebruik alleen echte Canon-accu’s van het type LP-E10.
Als er een probleem is met de acculader, wordt het opladen beëindigd
en gaat het oplaadlampje oranje knipperen. Als dit gebeurt, haalt u de
stekker van de lader uit het stopcontact en verwijdert u de accu.
Plaats de accu terug in de lader en wacht even voor u de stekker van
de lader weer in het stopcontact steekt. Als het probleem aanhoudt,
neemt u contact op met uw dealer of het dichtstbijzijnde Canon
Service Center.
Controleer of de accu correct in de camera is geplaatst (pag. 36).
Controleer of het klepje van de kaartsleuf/het accucompartiment is
gesloten (pag. 36).
Laad de accu op (pag. 34).
Druk op de knop <B> (pag. 54).
Als het apparaat wordt uitgeschakeld wanneer er een opname op de
kaart wordt opgeslagen, blijft de lees-/schrijfindicator aan of blijft deze
een paar seconden knipperen. Wanneer de beeldopname is voltooid,
wordt de camera automatisch uitgeschakeld.
Problemen oplossen
Stroomgerelateerde problemen
De accu laadt niet op.
Het lampje van de acculader knippert.
De camera werkt niet, zelfs niet als de aan-uitschakelaar
op <1> staat.
De lees-/schrijfindicator blijft branden of knipperen,
zelfs wanneer de aan-uitschakelaar op <2> staat.
287
Problemen oplossen
Gebruik een volledig opgeladen batterij (pag. 34).
De prestaties van de oplaadbare accu nemen na verloop van tijd af.
Koop een nieuwe accu.
Het maximum aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de
volgende bewerkingen:
Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
Wanneer de AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname
wordt gemaakt.
Wanneer Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) van de lens wordt
gebruikt.
Wanneer het LCD-scherm vaak wordt gebruikt.
Wanneer gedurende een langere tijd doorlopend Live View-
opnamen of movie-opnamen worden gemaakt.
De Wi-Fi-functie gebruiken.
Wanneer de communicatiefunctie van de Eye-Fi-kaart actief is.
De functie voor automatisch uitschakelen is geactiveerd. Als u niet wilt
dat de camera zichzelf uitschakelt, stelt u [51: Uitschakelen] in op
[Deactiveren] (pag. 185).
Zelfs als [51: Uitschakelen] is ingesteld op [Deactiveren], wordt het
LCD-scherm uitgeschakeld als de camera gedurende circa 30 minuten
niet is gebruikt. (De camera zelf wordt niet uitgeschakeld.) Druk op de
knop <B> om het LCD-scherm in te schakelen.
De camera kan niet worden gebruikt in combinatie met EF-M-lenzen
(pag. 44).
De accu raakt snel leeg.
De camera schakelt zichzelf uit.
Opnamegerelateerde problemen
De lens kan niet worden bevestigd.
Problemen oplossen
288
Controleer of de kaart correct is geplaatst (pag. 36).
Schuif het schrijfbeveiligingsschuifje van de kaart naar de stand voor
schrijven/wissen (pag. 36).
Vervang de kaart als deze vol is of wis overbodige opnamen om ruimte
vrij te maken (pag. 36, 230).
Als u probeert om scherp te stellen in de modus 1-beeld AF terwijl de
scherpstelindicator <o> in de zoeker knippert, kan er geen foto
worden gemaakt. Druk de ontspanknop nogmaals half in om opnieuw
scherp te stellen of stel handmatig scherp (pag. 47, 101).
Zie pagina 38 of 298 als er een kaartgerelateerde foutmelding wordt
weergegeven.
Stel de scherpstelmodusknop op de lens in op <AF> (pag. 44).
Druk voorzichtig op de ontspanknop om cameratrilling te voorkomen
(pag. 46-47).
Als de lens een Image Stabilizer (beeldstabilisatie) heeft, stelt u de
IS-schakelaar in op <1>.
Bij weinig licht kan de sluitertijd toenemen. Gebruik een kortere
sluitertijd (pag. 108), stel een hogere ISO-snelheid in (pag. 92),
gebruik een flitser (pag. 104) of gebruik een statief.
Stel de AF-bediening in op 1-beeld AF. Focusvergrendeling is niet
mogelijk in de modus AI Servo AF of als servo in werking treedt in de
modus AI Focus-AF (pag. 97).
Er kunnen geen opnamen worden gemaakt of opgeslagen.
De kaart kan niet worden gebruikt.
De opname is niet scherp.
Ik kan de scherpstelling niet vergrendelen en de
compositie van de opname niet opnieuw bepalen.
289
Problemen oplossen
Horizontale strepen (ruis) en onregelmatige belichting kunnen worden
veroorzaakt door TL-licht, ledlampen of andere lichtbronnen tijdens
opnamen met de zoeker of Live View-opnamen. Bovendien kan de
belichting of de kleurtoon anders uitvallen dan gewenst. Een langere
sluitertijd kan het probleem verhelpen.
Als u een TS-E-objectief gebruikt en het objectief verschuift of kantelt
of als u een tussenring gebruikt, kan er mogelijk geen
standaardbelichting worden verkregen of is de belichting mogelijk
onregelmatig.
De continue opnamesnelheid kan afnemen, afhankelijk van type lens,
sluitertijd, diafragma, onderwerpomstandigheden, helderheid,
enzovoort.
Stel bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [5: Hoge ISO-
ruisreductie] in op [0: Standaard], [1: Zwak] of [3: Deactiveren].
Als u de optie [2: Sterk] instelt, is de maximale opnamereeks voor
continue opnamen aanzienlijk kleiner (pag. 263).
Tijdens witbalansbracketing neemt de maximale opnamereeks voor
continue opnamen af (pag. 136).
Als u opnamen maakt van een gedetailleerd onderwerp (bijvoorbeeld
een grasveld), is het bestand groter en de daadwerkelijke maximale
opnamereeks mogelijk kleiner dan wordt vermeld op pagina 89.
Er zijn horizontale strepen zichtbaar of de
belichting of kleurtoon ziet er vreemd uit.
De standaardbelichting kan niet worden
verkregen of de belichting is onregelmatig.
De continue opnamesnelheid is laag.
De maximale opnamereeks is lager bij continue opnamen.
Problemen oplossen
290
Als in het menu [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie
[6: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kan
ISO 100 niet worden ingesteld. Als [0: Uitschakelen] is ingesteld, kan
ISO 100 wel worden ingesteld (pag. 263). Dit geldt ook voor movie-
opnamen (pag. 177).
Als bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [6: Lichte tonen
prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kan de ISO-snelheid [H]
(gelijk aan ISO 12800) niet worden geselecteerd, zelfs niet als
[2: ISO vergroten] is ingesteld op [1: Aan]. Als voor [6: Lichte tonen
prioriteit] de optie [0: Uitschakelen] is ingesteld, kan [H] worden
ingesteld (pag. 263).
Als bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [6: Lichte tonen
prioriteit] op [1: Inschakelen] is ingesteld, kan Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) niet worden ingesteld.
Als [0: Uitschakelen] is ingesteld, kan Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid) wel worden ingesteld (pag. 263).
Stel [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid] in op [Uitschakelen]. Wanneer [Zwak], [Standaard] of
[Hoog] is ingesteld, kan de opname nog steeds licht uitvallen, zelfs
wanneer u een verkleinde belichtingscorrectie of
flitsbelichtingscorrectie hebt ingesteld (pag. 123).
ISO 100 kan niet worden ingesteld.
De ISO-snelheid [H] (gelijk aan ISO 12800)
kan niet worden ingesteld.
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
kan niet worden ingesteld.
Ik heb een verkleinde belichtingscorrectie ingesteld,
maar de opname valt nog steeds te licht uit.
291
Problemen oplossen
Als u avondopnamen maakt wanneer de achtergrond donker is, wordt
de sluitertijd automatisch langer (opname met trage synchronisatie)
om zowel het onderwerp als de achtergrond goed te kunnen belichten.
U kunt een lange sluitertijd voorkomen door bij [53: Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)] de optie [3: Flitssync.snelheid AV-modus] in te
stellen op [1: 1/200-1/60 sec. auto] of [2: 1/200 sec. (vast)]
(pag. 261).
In opnamemodi (<A> <C> <2> <4> <6>) met de
standaardinstelling <a> (automatisch flitsen met ingebouwde flitser)
klapt de ingebouwde flitser indien nodig automatisch omhoog.
Als u de ingebouwde flitser te vaak gebruikt in een te korte tijd kan de
flitser stoppen met flitsen om de lichtbron te beschermen.
Canon Speedlites die niet tot de EX-serie behoren, flitsen niet.
Als bij [z1: Flitsbesturing] de optie [Flits meetmethode] voor
[C.Fn-inst. externe flitser] is ingesteld op [TTL], werkt de flitser niet.
Als flitsbelichtingscorrectie is ingesteld op de externe Speedlite, kan
flitsbelichtingscorrectie niet meer worden ingesteld op de camera.
Wanneer de flitsbelichtingscorrectie van de externe Speedlite wordt
geannuleerd (ingesteld op 0), kan de flitsbelichtingscorrectie van de
camera weer worden ingesteld.
Wanneer ik de modus <f> gebruik in combinatie
met de flitser, neemt de sluitertijd toe.
De ingebouwde flitser klapt vanzelf uit.
De ingebouwde flitser werkt niet.
De externe flitser flitst niet.
Voor de externe Speedlite kan geen flitsbelichtingscorrectie
worden ingesteld.
Problemen oplossen
292
Stel bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie
[3: Flitssync.snelheid AV-modus] in op [0: Automatisch] (pag. 261).
Er kan een klein beetje geluid te horen zijn wanneer het interne
mechanisme van de camera een beetje beweegt. Dit is geen defect.
Als u de flitser gebruikt, maakt de sluiter bij iedere opname twee
geluiden (pag. 141).
Dit geeft aan dat de interne temperatuur van de camera te hoog is.
Als het witte pictogram <s> wordt weergegeven, kan de
beeldkwaliteit van foto’s afnemen. Als het rode pictogram <E> wordt
weergegeven, geeft dit aan dat de Live View-opnamen binnen
afzienbare tijd automatisch wordt stopgezet (pag. 157).
Dit geeft aan dat de interne temperatuur van de camera te hoog is. Als het
rode pictogram <
E
> wordt weergegeven, geeft dit aan dat de movie-
opname binnen afzienbare tijd automatisch wordt stopgezet (pag. 181).
Als de schrijfsnelheid van de kaart laag is, wordt de movie-opname
mogelijk automatisch beëindigd. Gebruik een kaart met
SD-snelheidsklasse 6 “ ” of een snellere kaart. Ga naar de
website van de fabrikant van de kaart als u wilt weten wat de lees-/
schrijfsnelheid van de kaart is.
Als een moviebestand de grootte van 4 GB bereikt of als de
opnameduur 29 minuten en 59 seconden bereikt, wordt de movie-
opname automatisch beëindigd.
Synchronisatie met hoge snelheid kan niet worden
ingesteld in de modus <f>.
De camera maakt geluid wanneer deze wordt geschud.
De sluiter maakt bij Live View-opnamen twee opnamegeluiden.
Tijdens Live View-opnamen wordt een wit <s>
of rood <E> pictogram weergegeven.
Tijdens movie-opnamen wordt een rood pictogram
E
weergegeven.
De movie-opname wordt automatisch beëindigd.
293
Problemen oplossen
Als [k1: Movie-belicht.] is ingesteld op [Auto], wordt de ISO-
snelheid automatisch ingesteld. Als [Handmatig] is ingesteld, kunt
u de ISO-snelheid handmatig instellen (pag. 162).
Als u tijdens de movie-opname de sluitertijd of het diafragma aanpast,
worden de wijzigingen mogelijk in de belichting opgenomen.
Het is raadzaam om enkele testmovies te maken en hierbij in te
zoomen op de plaats waarop u tijdens de movie-opname zult
inzoomen. Zoomen tijdens movie-opnamen kan ertoe leiden dat
veranderingen in de belichting of mechanische geluiden van de lens
worden opgenomen of dat de beelden onscherp zijn.
Als u de camera snel naar links of rechts beweegt of een bewegend
voorwerp opneemt, kan het beeld er vervormd uitzien.
Flikkerend beeld, horizontale strepen (ruis) of onregelmatige belichting
kunnen worden veroorzaakt door TL-licht, ledlampen of andere
lichtbronnen tijdens movie-opname. Bovendien kunnen veranderingen
in de belichting (helderheid) of de kleurtoon worden opgenomen.
Bij handmatige belichting kan een langere sluitertijd het probleem
verhelpen.
Als de camera via een kabel met een computer, printer, GPS-
ontvanger, tv-toestel of ander apparaat is verbonden, kan Wi-Fi niet
worden ingesteld ([53: Wi-Fi/NFC] wordt grijs weergegeven).
Ontkoppel de kabel voordat u de instellingen configureert.
Raadpleeg de instructiehandleiding voor de draadloze functie.
De ISO-snelheid kan niet worden ingesteld voor movie-opname.
De belichting verandert tijdens de movie-opname.
Het onderwerp ziet er vervormd uit tijdens movie-opnamen.
De opname flikkert of er zijn horizontale strepen
te zien tijdens de movie-opname.
Wi-Fi
Wi-Fi kan niet worden ingesteld.
Problemen oplossen
294
In de basismodi en de movie-opnamemodus worden bepaalde
tabbladen en menuopties niet weergegeven. Stel de opnamemodus
in op een creatieve modus (pag. 50).
Stel de kleurruimte in op sRGB. Als Adobe RGB is ingesteld, is het
eerste teken een onderstrepingsteken (pag. 137).
Het is een filmbestand (pag. 189).
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 188).
Controleer of de juiste datum en tijd zijn ingesteld (pag. 41).
Controleer de tijdzone en zomertijd (pag. 41).
De opnamedatum en -tijd worden niet op de opname weergegeven.
De datum en tijd worden in plaats daarvan opgeslagen in de
opnamegegevens als opname-informatie. Wanneer u print, kunt u de
datum en tijd op de opname mee laten printen door de datum en tijd,
die zijn opgeslagen in de opname-informatie, te gebruiken (pag. 247).
Als het aantal opnamen op de kaart hoger is dan het maximum aantal
opnamen dat door de camera kan worden weergegeven, wordt [###]
weergegeven (pag. 213).
Problemen met weergave op het scherm
Het menuscherm geeft minder tabbladen en opties weer.
Het eerste teken van de bestandsnaam is een onderstrepingsteken (“_”).
De bestandsnaam begint met “MVI_”.
De bestandsnummering begint niet bij 0001.
De opnamedatum en tijd van de opname zijn onjuist.
De datum en tijd staan niet op de opname.
[###] wordt weergegeven.
295
Problemen oplossen
Indien het LCD-scherm vuil is, dient u een zachte doek te gebruiken
om het schoon te maken.
Bij lage of hoge temperaturen kan het LCD-scherm langzamer
reageren of er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het
scherm weer normaal.
[Eye-Fi instellingen] wordt alleen weergeven wanneer er een Eye-Fi-
kaart in de camera is geplaatst. Als de Eye-Fi-kaart een
schrijfbeveiligingsschuifje heeft dat in de vergrendelde stand staat,
kunt u de verbindingsstatus van de kaart niet controleren en kunt u de
Eye-Fi-overdracht niet uitschakelen (pag. 273).
Dit is de overbelichtingswaarschuwing (pag. 234). Overbelichte
gebieden met dichtgelopen overbelichte gedeeltes gaan knipperen.
Als de opname tegen wissen is beveiligd, kan deze niet worden
verwijderd (pag. 228).
Movies die op een computer zijn bewerkt, kunnen niet worden
afgespeeld op de camera.
Als u tijdens movie-opnamen aan de instelwielen draait of de lens
instelt, wordt ook het bijbehorende bedieningsgeluid opgenomen.
De weergave op het LCD-scherm is onduidelijk.
[Eye-Fi instellingen] wordt niet weergegeven.
Problemen met weergave van opnamen
Een gedeelte van de opname knippert zwart.
De opname kan niet worden gewist.
De movie kan niet worden afgespeeld.
U kunt het bedieningsgeluid van de camera
horen wanneer de movie wordt afgespeeld.
Problemen oplossen
296
Als er tijdens movie-opnamen met automatische belichting een
aanzienlijke verandering in het belichtingsniveau is, wordt de opname
kort onderbroken tot de belichting zich stabiliseert. In dergelijke
gevallen dient u movie-opnamen te maken met handmatige belichting
(pag. 162).
U hebt een HDMI-kabel (afzonderlijk verkrijgbaar) nodig om de
camera op een tv-toestel aan te sluiten. Het gebruik van de HDMI-
kabel HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar) wordt aanbevolen
(pag. 226).
Controleer ook of uw tv-toestel een HDMI IN-poort heeft. Als het tv-
toestel geen HDMI IN-poort heeft en alleen over een A/V IN-
aansluiting beschikt, kan de camera niet worden aangesloten.
Controleer of de stekker van de HDMI-kabel volledig in de aansluiting
is gestoken (pag. 226).
Als [53: Wi-Fi/NFC] is ingesteld op [Inschakelen], kan de camera
geen verbinding maken met een tv. Stel [Wi-Fi/NFC] in op
[Uitschakelen] en sluit de camera weer op de tv aan met een HDMI-
kabel.
Afhankelijk van de kaartlezer en het gebruikte besturingssysteem van
de computer worden SDXC-kaarten mogelijk niet correct herkend. In
dat geval moet u uw camera en de computer met de interfacekabel op
elkaar aansluiten en de opnamen overbrengen naar uw computer met
behulp van EOS Utility (EOS-software, pag. 314).
Het formaat van JPEG c- en RAW-beelden kan niet met de camera
worden gewijzigd (pag. 239).
De movie-opname bevat momenten dat deze stilstaat.
Ik kan de camera niet op mijn tv-toestel aansluiten.
Geen beeld op het tv-toestel.
De kaartlezer herkent de kaart niet.
Ik kan het beeldformaat niet aanpassen.
297
Problemen oplossen
Als [53: Wi-Fi/NFC] is ingesteld op [Inschakelen], kan de camera
geen verbinding maken met een printer met behulp van een
interfacekabel. Stel [Wi-Fi/NFC] in op [Uitschakelen] en verbind
vervolgens de camera met een printer met behulp van een
interfacekabel.
De schermweergave kan per printer verschillen. In deze
instructiehandleiding worden alle beschikbare afdrukeffecten vermeld
(pag. 246).
Installeer de EOS-software op de computer (pag. 315).
Als [53: Wi-Fi/NFC] is ingesteld op [Inschakelen], kan de camera
geen verbinding maken met een computer. Stel [Wi-Fi/NFC] in op
[Uitschakelen] en verbind vervolgens de camera met een computer
met behulp van een interfacekabel.
Problemen met afdrukken
Ik kan de camera niet op mijn printer aansluiten.
Er zijn minder afdrukeffecten dan wordt
vermeld in de instructiehandleiding.
Problemen bij aansluiten op een computer
Ik kan geen afbeeldingen naar een computer downloaden.
298
Als er zich een probleem met de camera
voordoet, wordt er een foutmelding
weergegeven. Volg de instructies op het
scherm.
* Als de fout blijft aanhouden, noteert u het foutnummer en neemt u contact
op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Foutcodes
Nummer Foutmelding en oplossing
01
Communicatie tussen camera en lens is foutief. Reinig
lenscontacten.
Maak de elektrische contacten op de camera en de lens schoon,
gebruik een Canon-lens of verwijder de accu en plaats deze weer
(pag. 25, 26, 36).
02
Geen toegang tot kaart. Herplaats/vervang kaart of formatteer
kaart met deze camera.
Verwijder de kaart en plaats deze opnieuw, vervang de kaart of
formatteer de kaart (pag. 36, 52).
04
Kan beelden niet opslaan omdat kaart vol is. Vervang kaart.
Vervang de kaart, verwijder overbodige opnamen of formatteer de
kaart (pag. 36, 230, 52).
05
Kan ingebouwde flitser niet uitklappen. Schakel de camera uit en
weer in.
Schakel de camera met de aan-uitschakelaar uit en weer in
(pag. 39).
10, 20
30, 40
50, 60
70, 80
99
Fout bij opname. Schakel de camera uit en weer in of herplaats
de accu.
Schakel de camera met de aan-uitschakelaar uit en weer in,
verwijder de accu en plaats deze terug of gebruik een lens van
Canon (pag. 39, 36).
Foutnummer
Oorzaak en tegenmaatregelen
299
•Type
Type:
Digitale AF/AE-spiegelreflexcamera met ingebouwde
flitser
Opnamemedia:
SD-geheugenkaart, SDHC-geheugenkaart,
SDXC-geheugenkaart
Grootte beeldsensor: Circa 22,3 x 14,9 mm
Compatibele lenzen: Canon EF-lenzen (incl. EF-S-lenzen)
* Exclusief EF-M-lenzen
(de beeldhoek is gelijk aan 35 mm en is die van een lens
met circa 1,6x de aangegeven brandpuntsafstand.)
Objectiefvatting: EF-vatting van Canon
Beeldsensor
Type: CMOS-sensor
Effectieve pixels: Circa 24,1 megapixels
* Afgerond naar de dichtstbijzijnde 100.000 pixels.
Aspect ratio: 3:2
Stofwisfunctie: Stofwisdata toevoegen, handmatig reinigen
Opnamesysteem
Opname-indeling: Design rule for Camera File System (DCF) 2.0
Opnametype: JPEG, RAW (14-bits Canon-origineel)
Gelijktijdige opname RAW+JPEG Groot mogelijk
Vastgelegde pixels: L (Groot) : 24 megapixels (6000x4000)
M (Middelgroot) : circa 10,6 megapixels (3984x2656)
S1 (Klein 1) : circa 5,9 megapixels (2976x1984)
S2 (Klein 2) : circa 2,5 megapixels (1920x1280)
S3 (Klein 3) : circa 350.000 pixels (720x480)
RAW : 24 megapixels (6000x4000)
* Afgerond naar de dichtstbijzijnde 100.000 pixels.
(Voor S3: afgerond naar de dichtstbijzijnde 10.000 pixels.)
Een map maken/
selecteren:
Mogelijk
Bestandsnummering: Continu, Automatisch resetten, Handmatig resetten
Beeldverwerking tijdens opname
Beeldstijl: Auto, Standaard, Portret, Landschap, Neutraal,
Natuurlijk, Monochroom, Gebruiker 1 - 3
Basic+: Sfeeropnamen, Licht-/scèneopnamen
Witbalans: Auto (Sfeerprioriteit), Auto (Witprioriteit), Vooraf ingesteld
(Daglicht, Schaduw, Bewolkt, Kunstlicht, Wit TL licht,
Flitser), Handmatige Witbalanscorrectie en
witbalansbracketing beschikbaar
* Overdracht kleurtemperatuurgegevens van flitser
ingeschakeld
Specificaties
300
Specificaties
Ruisreductie: Van toepassing op lange belichtingstijden en opnamen
met een hoge ISO-snelheid
Automatische
helderheidscorrectie:
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
aanwezig
Lichte tonen prioriteit: Beschikbaar
Helderheidscorrectie
randen:
Beschikbaar
•Zoeker
Type: Pentaspiegel met vast oogniveau
Weergaveoppervlak: Verticaal/horizontaal circa 95% (met gezichtspunt van
circa 21 mm)
Vergroting: Circa 0,8x (-1 m
-1
met een 50 mm-lens bij oneindig)
Oogafstand: Circa 21 mm (vanaf het midden van de oculairlens
bij -1 m
-1
)
Bereik dioptrische
aanpassing:
Circa -2,5 - +0,5 m
-1
(dpt)
Matglas: Vast, precisiemat
Spiegel: Snel terugklappend
Scherptediepte-
controle:
Ingeschakeld met Persoonlijke voorkeuze-instelling
Automatische scherpstelling (voor opnamen met de zoeker)
Type: TTL secundaire beeldregistratie, fasedetectie met de
speciale AF-sensor
AF-punten: 9 punten (Alle AF-punten ondersteunen f/5.6.
AF-kruismeting met middelste AF-punt.)
Bereik helderheid
scherpstelling:
EV 0 - 18 (middelste AF-punt)
EV 1 - 18 (andere AF-punten)
(Met 1-beeld AF, bij kamertemperatuur, ISO 100)
AF-bediening: 1-beeld AF, AI Servo AF, AI Focus AF
AF-hulplicht: Kleine serie flitsen door de ingebouwde flitser
Belichting
Meetmethoden: TTL-meting met diafragmaopening en 63 zones
• Meervlaksmeting (koppelbaar aan elk AF-punt)
• Deelmeting (circa 10% van de zoeker in het midden)
• Centrum gewicht gemiddeld
Bereik helderheid
lichtmeting:
EV 1 - 20 (bij kamertemperatuur, ISO 100)
Opnamemodus: Basismodi:
Scene Intelligent Auto, Flitser uit, Creative Auto, Portret,
Landschap, Close-up, Sport, Voedsel, Nachtportret
Creatieve modi:
AE-programma, AE met sluitertijdvoorkeuze, AE met
diafragmavoorkeuze, Handmatige belichting
301
Specificaties
ISO-snelheid
(aanbevolen
belichtingsindex):
Basismodi*: ISO 100 - ISO 3200 automatisch ingesteld
* Portret: ISO 100
Creatieve modi: ISO 100 - ISO 6400 handmatig ingesteld
(tussenstappen van volledige stops), ISO 100 - ISO 6400
automatisch ingesteld, maximale ISO-snelheid instelbaar
voor ISO auto of ISO vergroten tot “H” (gelijk aan
ISO 12800)
Belichtingscorrectie: Handmatig: ± 5 stops met tussenstappen van 1/3 of
1/2 stop
AEB: ±2 stops met tussenstappen van 1/3 of
1/2 stop (kan worden gecombineerd met
handmatige belichtingscompensatie)
AE-vergrendeling: Automatisch: toegepast in 1-beeld AF met evaluatieve
meting als scherpstelling is bereikt
Handmatig: met AE-vergrendelknop
Sluiter
Type: Elektronisch gestuurde focal-planesluiter
Sluitertijd: 1/4000 sec. tot 30 sec. (Totale sluitertijdbereik.
Beschikbaar bereik varieert per opnamemodus.), Bulb,
X-synchronisatie bij 1/200 sec.
Flitser
Ingebouwde flitser: Inklapbare, automatische flitser
Richtgetal: circa 9,2 (bij ISO 100, in meter) of circa 13
(ISO 200, in meter)
Flitsdekking: beeldhoek van circa 17mm-lens
Oplaadtijd: circa 2 sec.
Externe Speedlite: Compatibel met Speedlites uit de EX-serie
Flitslichtmeting: Automatische E-TTL II-flits
Flitsbelichtings-
correctie:
±2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
FE-vergrendeling: Beschikbaar
Pc-aansluiting: Niet beschikbaar
Transportsysteem
Transportmodi: Enkelbeeld, Continue opname, Zelfontspanner met
vertraging van 10 sec. of 2 sec. en vertraging van
10 sec. met continue opname
Continue-
opnamesnelheid:
Maximaal circa 3,0 opnamen per seconde
Max. opnamereeks
(circa):
JPEG Groot/Fijn: 150 opnamen
RAW: 11 opnamen
RAW+JPEG Groot/Fijn: 6 opnamen
* De getallen zijn gebaseerd op de testnormen van
Canon (ISO 100 en beeldstijl Standaard) met een kaart
van 8 GB.
302
Specificaties
Live View-opnamen
Aspect ratio: 3:2, 4:3, 16:9, 1:1
Scherpstelmethode: Contrastdetectie (FlexiZone-Single, Live-modus met
gezichtsherkenning), fasedetectie (Quick-modus)
Handmatige scherpstelling (vergroting van
circa 5x / 10x mogelijk)
Bereik helderheid
scherpstelling:
EV 1 - 18 (bij kamertemperatuur, ISO 100)
Meetmethode: Meervlaksmeting met de beeldsensor in realtime
Bereik helderheid
lichtmeting:
EV 0 - 20 (bij kamertemperatuur, ISO 100)
Rasterweergave: Twee typen
Movie-opname
Opname-indeling: MOV
Movie: MPEG-4 AVC/H.264
Variabele (gemiddelde) bitsnelheid
Audio: Lineaire PCM
Opnamegrootte en
framerate:
1920x1080 (Full HD): 30p/25p/24p
1280x720 (HD) : 60p/50p
640x480 (VGA) : 30p/25p
* 30p: 29,97 fps; 25p: 25,00 fps; 24p: 23,98 fps;
60p: 59,94 fps; 50p: 50,00 fps
Bitsnelheid: 1920x1080 (30p/25p/24p): circa 46 Mbps
1280x720 (60p/50p) : circa 46 Mbps
640x480 (30p/25p) : circa 11 Mbps
Scherpstelmethode: Hetzelfde als scherpstellen bij Live View-opnamen
Bereik helderheid
scherpstelling:
EV 1 - 18 (bij kamertemperatuur, ISO 100)
Meetmethode: Gemiddelde meting met nadruk op het midden en
meervlaksmeting met de beeldsensor
* Automatisch ingesteld door de scherpstelmethode.
Bereik helderheid
lichtmeting:
EV 0 - 20 (bij kamertemperatuur, ISO 100)
Belichting: Automatische en handmatige belichting
Belichtingscorrectie:
± 3 stops met tussenstappen van 1/3 stop
ISO-snelheid
(aanbevolen
belichtingsindex):
Bij opnamen met automatische belichting:
ISO 100 - ISO 6400 automatisch ingesteld
Bij handmatige belichting:
ISO 100 - ISO 6400 automatisch/handmatig ingesteld
Videosnapshots: Instelbaar op 2 sec./4 sec./8 sec.
Geluidsopname: Ingebouwde monomicrofoon
Geluidsopnameniveau instelbaar, windfilter aanwezig
Rasterweergave: Twee typen
Foto-opnamen: Niet mogelijk tijdens movie-opnamen
303
Specificaties
•LCD-scherm
Type: TFT LCD-kleurenscherm
Schermformaat en
punten:
Circa 7,5 cm (3,0 inch) (4:3) met circa 920.000 miljoen
beeldpunten
Aanpassing
helderheid:
Handmatig (7 niveaus)
Interfacetalen: 25
Uitleg: Kan worden weergegeven
•Weergave
Weergaveformaat voor
opnamen:
Basisinformatie, beeldkwaliteit/nummer van opname,
weergave met opname-informatie, histogram,
indexweergave (4/9)
Zoomvergroting: Circa 1,5x - 10x
Overbelichtings-
waarschuwing:
Overbelichte gedeelten knipperen
Door opnamen
navigeren
door opnamen:
Enkele opname, opnamesprong met 10 of 100 beelden,
op opnamedatum, op map, op movies, op foto’s, op
classificatie
Beeldrotatie: Mogelijk
Classificaties: Beschikbaar
Movieweergave: Ingeschakeld (LCD-scherm, HDMI)
Ingebouwde luidspreker
Wisbeveiliging: Mogelijk
Diavoorstelling: Alle opnamen, op datum, op map, op movies, op foto’s of
op classificatie
Keuze uit vijf overgangseffecten
Achtergrondmuziek: Selecteerbaar voor het weergeven van diavoorstellingen
en movies
Naverwerking van beelden
Creatieve filters: Korrelig Z/W, Soft focus, Fisheye-effect,
Speelgoedcamera-effect, Miniatuureffect
Wijzig formaat: Mogelijk
Direct printen
Compatibele printers: Met PictBridge compatibele printers
Opnamen die kunnen
worden afgedrukt:
JPEG- en RAW-beelden
Printopties opgeven: Compatibel met DPOF versie 1.1
Functies voor persoonlijke voorkeuze
Aangepaste functies: 11
My Menu vastleggen: Mogelijk
Copyrightinformatie: Invoer en toevoegen mogelijk
304
Specificaties
Interface
Digitale aansluiting: Hi-Speed USB: computercommunicatie, direct printen,
aansluiting voor GPS-ontvanger GP-E2, Connect Station
CS100-verbinding
HDMI mini OUT-
aansluiting:
Type C (automatisch wisselen van resolutie)
Aansluiting
afstandsbediening:
Voor afstandsbediening RS-60E3
Eye-Fi-kaart: Compatibel
Voeding
Accu: Accu LP-E10 (1 stuk)
* Wisselstroom via een gewoon stopcontact.
Maximum aantal
opnamen:
(Gebaseerd op
testcriteria
van de CIPA,
bij 50% flitsgebruik)
Bij het maken van opnamen met de zoeker:
Circa 500 opnamen bij kamertemperatuur (23 °C),
circa 410 opnamen bij lage temperaturen (0 °C)
Bij Live View-opnamen:
Circa 240 opnamen bij kamertemperatuur (23 °C),
circa 230 opnamen bij lage temperaturen (0 °C)
* Met een volledig opgeladen accu van het type LP-E10.
Movie-opnametijd: Circa 1 uur en 30 minuten bij kamertemperatuur (23 °C).
Circa 1 uur en 25 minuten bij lage temperaturen (0 °C).
* Met een volledig opgeladen accu van het type LP-E10.
Afmetingen en gewicht
Afmetingen
(B x H x D):
Circa 129,0 x 101,3 x 77,6 mm
Gewicht: Circa 475 g./ 16.75 oz. (inclusief accu en kaart)
Circa 427 g / 15.06 oz. (alleen behuizing)
Gebruiksomgeving
Bedrijfstemperatuur: 0 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik:
85% of lager
Alle bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op de testnormen van Canon
en de testcriteria en richtlijnen van CIPA (Camera & Imaging Products
Association).
De bovenstaande afmetingen en het gewicht zijn gebaseerd op CIPA-
richtlijnen (met uitzondering van gewicht voor alleen camerabehuizing).
De specificaties en de vormgeving van het product kunnen zonder
voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Als zich een probleem voordoet met een lens van een ander merk dat is
bevestigd op de camera, dient u contact op te nemen met de fabrikant van
de lens.
305
Handelsmerken
Adobe is een handelsmerk van Adobe Systems Incorporated.
Microsoft en Windows zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken
van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen.
Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken van Apple Inc., gedeponeerd in de
Verenigde Staten en andere landen.
Het SDXC-logo is een handelsmerk van SD-3C, LLC.
HDMI, het HDMI-logo en High-Definition Multimedia Interface zijn
handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van HDMI Licensing LLC.
Alle overige handelsmerken zijn het eigendom van de respectieve eigenaren.
Over MPEG-4-licenties
“Dit product is in licentie gegeven krachtens AT&T-patenten voor de MPEG-4-
standaard en kan worden gebruikt voor het coderen van MPEG-4-video en/of het
decoderen van voor MPEG-4-video die uitsluitend is gecodeerd (1) voor een
persoonlijk en niet-commercieel doeleinde of (2) door een videoleverancier die
krachtens de AT&T-patenten bevoegd is om MPEG-4-video te leveren. Er wordt geen
licentie verleend of geïmpliceerd voor enig ander gebruik van de MPEG-4-standaard.”
About MPEG-4 Licensing
“This product is licensed under AT&T patents for the MPEG-4 standard and may be
used for encoding MPEG-4 compliant video and/or decoding MPEG-4 compliant video
that was encoded only (1) for a personal and non-commercial purpose or (2) by
a video provider licensed under the AT&T patents to provide MPEG-4 compliant video.
No license is granted or implied for any other use for MPEG-4 standard.”
* Notice displayed in English as required.
306
Software van derden
Dit product bevat software van derden.
expat.h
Copyright (c) 1998, 1999, 2000 Thai Open Source Software Center Ltd
Permission is hereby granted, free of charge, to any person obtaining
a copy of this software and associated documentation files (the
"Software"), to deal in the Software without restriction, including without
limitation the rights to use, copy, modify, merge, publish, distribute,
sublicense, and/or sell copies of the Software, and to permit persons to
whom the Software is furnished to do so, subject to the following
conditions:
The above copyright notice and this permission notice shall be included
in all copies or substantial portions of the Software.
THE SOFTWARE IS PROVIDED "AS IS", WITHOUT WARRANTY OF
ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED
TO THE WARRANTIES OF MERCHANTABILITY, FITNESS FOR
A PARTICULAR PURPOSE AND NONINFRINGEMENT. IN NO EVENT
SHALL THE AUTHORS OR COPYRIGHT HOLDERS BE LIABLE FOR
ANY CLAIM, DAMAGES OR OTHER LIABILITY, WHETHER IN AN
ACTION OF CONTRACT, TORT OR OTHERWISE, ARISING FROM,
OUT OF OR IN CONNECTION WITH THE SOFTWARE OR THE USE
OR OTHER DEALINGS IN THE SOFTWARE.
307
Het gebruik van echte Canon-accessoires wordt aanbevolen
Dit product is zodanig ontworpen dat het uitstekende prestaties levert wanneer
het wordt gebruikt in combinatie met originele Canon-accessoires.
Canon is niet verantwoordelijk voor enige schade aan dit product en/of
ongelukken zoals brand, enzovoort, die worden veroorzaakt door accessoires
die niet van Canon zijn (bijvoorbeeld lekkage en/of explosie van een accu).
Deze garantie is niet van toepassing op reparaties die het gevolg zijn van
defecten in accessoires die niet van Canon zijn. U kunt dergelijke reparaties
aanvragen tegen vergoeding.
308
Uitsluitend bestemd voor de Europese Unie en EER (Noorwegen,
IJsland en Liechtenstein)
Met deze symbolen wordt aangegeven dat dit product in
overeenstemming met de AEEA-richtlijn (2012/19/EU),
de richtlijn 2006/66/EG betreffende batterijen en accu’s
en/of de plaatselijk geldende wetgeving waarin deze
richtlijnen zijn geïmplementeerd, niet bij het normale
huisvuil mag worden weggegooid.
Indien onder het hierboven getoonde symbool een chemisch symbool gedrukt
staat, geeft dit in overeenstemming met de richtlijn betreffende batterijen en
accu’s aan dat deze batterij of accu een zwaar metaal bevat (Hg = kwik,
Cd = cadmium, Pb = lood) waarvan de concentratie de toepasselijke
drempelwaarde in overeenstemming met de genoemde richtlijn overschrijdt.
Dit product dient te worden ingeleverd bij een hiervoor aangewezen
inzamelpunt, bijv. door dit in te leveren bij een hiertoe erkend verkooppunt bij
aankoop van een gelijksoortig product, of bij een officiële inzameldienst voor
de recycling van elektrische en elektronische apparatuur (EEA) en batterijen
en accu’s. Door de potentieel gevaarlijke stoffen die gewoonlijk gepaard gaan
met EEA, kan onjuiste verwerking van dit type afval mogelijk nadelige
gevolgen hebben voor het milieu en de menselijke gezondheid.
Uw medewerking bij het op juiste wijze weggooien van dit product draagt bij tot
effectief gebruik van natuurlijke bronnen.
Voor verdere informatie over recycling van dit product kunt u contact opnemen
met uw plaatselijke gemeente, afvaldienst, officiële dienst voor klein chemisch
afval of afvalstortplaats, of kunt u terecht op www.canon-europe.com/weee
,
of www.canon-europe.com/battery
.
309
VOORZICHTIG
ONTPLOFFINGSGEVAAR ALS DE BATTERIJEN WORDEN VERVANGEN
DOOR EEN ONJUIST TYPE. HOUD U BIJ HET WEGGOOIEN VAN
GEBRUIKTE BATTERIJEN AAN DE LOKALE VOORSCHRIFTEN HIERVOOR.
310
311
312
313
13
Verkorte softwarehandleiding/
Opnamen downloaden naar
een computer
In dit hoofdstuk wordt het volgende uitgelegd:
Overzicht van de software voor EOS-camera’s
De software downloaden en op een computer installeren
De software-instructiehandleidingen (PDF-bestanden)
downloaden en bekijken
Beelden van de camera naar een computer downloaden
314
In dit gedeelte wordt een overzicht gegeven van de verschillende
softwaretoepassingen voor EOS-camera’s. Een internetverbinding is
vereist om de software te downloaden en te installeren. Downloaden en
installeren van de software is niet mogelijk zonder internetverbinding.
EOS Utility
Wanneer de camera op een computer is aangesloten, kunt
u EOS Utility gebruiken om foto’s en movies die met de camera zijn
opgenomen, naar de computer over te brengen. U kunt deze software
ook gebruiken om verschillende camera-instellingen in te stellen en om
op afstand opnamen maken via de computer die op de camera is
aangesloten. U kunt ook achtergrondmuziek, zoals EOS Sample
Music*, naar de kaart kopiëren.
* U kunt de achtergrondmuziek gebruiken als de soundtrack voor een
videosnapshotalbum, movie of diavoorstelling die met uw camera wordt
weergegeven.
Digital Photo Professional
Deze software wordt aanbevolen voor gebruikers die RAW-beelden
maken. U kunt RAW- en JPEG-beelden bekijken, bewerken en
afdrukken.
* Sommige functies verschillen tussen de versie die op een 64-bits computer
moet worden geïnstalleerd en de versie die op een 32-bits computer moet
worden geïnstalleerd.
Picture Style Editor
U kunt beeldstijlen bewerken en oorspronkelijke beeldstijlbestanden
maken en opslaan. Deze software is bedoeld voor gevorderde
gebruikers die ervaring hebben met het bewerken van opnamen.
Verkorte softwarehandleiding
Informatie over de software
315
Verkorte softwarehandleiding
1 Download de software.
Maak vanaf een computer verbinding met internet en ga naar de
volgende Canon-website.
www.canon.com/icpd
Selecteer het land of de regio van uw verblijfplaats en download
de software.
Pak deze uit op de computer.
Voor Windows: Klik op het weergegeven installatiebestand om
het installatieprogramma te starten.
Voor Macintosh: Er wordt een DMG-bestand gemaakt en
weergegeven. Volg de onderstaande stappen
om het installatieprogramma te starten.
(1) Dubbelklik op het DMG-bestand.
Een stationspictogram en installatiebestand worden
weergegeven op het bureaublad.
Als het installatiebestand niet wordt weergegeven,
dubbelklikt u op het stationspictogram om dit weer
te geven.
(2) Dubbelklik op het installatiebestand.
Het installatieprogramma wordt gestart.
2 Volg de instructies op het scherm voor de installatie.
De software downloaden en installeren
Sluit de camera pas op de computer aan nadat u de software hebt
geïnstalleerd. Anders wordt de software niet juist geïnstalleerd.
Zelfs als er al een eerdere versie van de software op uw computer is
geïnstalleerd, volgt u de onderstaande procedure om de nieuwste versie
te installeren. (De vorige versie wordt overschreven.)
316
U heeft een internetverbinding nodig om de software-
instructiehandleidingen (PDF-bestanden) te downloaden. Downloaden
is niet mogelijk zonder internetverbinding.
1 Download de software-instructiehandleidingen
(PDF-bestanden).
Maak verbinding met internet en ga naar de volgende Canon-
website.
www.canon.com/icpd
Selecteer het land of de regio van uw verblijfplaats en download
de instructiehandleidingen.
2 Bekijk de software-instructiehandleidingen
(PDF-bestanden).
Dubbelklik op een gedownloade instructiehandleiding
(PDF-bestand) om deze te openen.
Om de instructiehandleidingen (PDF-bestanden) te kunnen
weergeven, hebt u Adobe Acrobat Reader DC of een andere
Adobe PDF-viewer (bij voorkeur de nieuwste versie) nodig.
Adobe Acrobat Reader DC kunt u gratis downloaden van internet.
Raadpleeg het Help-gedeelte van een PDF-viewer voor meer
informatie over het gebruik ervan.
De software-instructiehandleidingen
(PDF-bestanden) downloaden en bekijken
317
U kunt de EOS-software gebruiken om de opnamen op de camera naar
een computer te downloaden. Dit kan op twee manieren.
1
Installeer de software (pag. 315).
2
Gebruik een interfacekabel (apart
leverbaar) om de camera op de
computer aan te sluiten.
Sluit de kabel aan op de digitale
aansluiting van de camera en zorg
dat het pictogram <D> van de plug
naar de voorkant van de camera
wijst.
Steek de stekker van het snoer in de
USB-poort van de computer.
3
Gebruik EOS Utility om de
opnamen te downloaden.
Raadpleeg de EOS Utility
Instructiehandleiding.
Opnamen downloaden naar een computer
Downloaden door de camera op de computer aan te sluiten
Als [53: Wi-Fi/NFC] is ingesteld op [Inschakelen], kan de camera geen
verbinding maken met een computer. Stel [Wi-Fi/NFC] in op [Uitschakelen]
en verbind vervolgens de camera met een computer met behulp van een
interfacekabel.
Opnamen downloaden naar een computer
318
U kunt ook een kaartlezer gebruiken om opnamen naar een computer
te downloaden.
1
Installeer de software (pag. 315).
2
Plaats de kaart in de kaartlezer.
3
Gebruik Digital Photo
Professional om de opnamen
te downloaden.
Raadpleeg de Digital Photo
Professional instructiehandleiding.
Beelden downloaden met een kaartlezer
Als u opnamen van de camera via een kaartlezer naar een computer wilt
downloaden zonder gebruik van de EOS-software, kopieert u de map DCIM
op de kaart naar de computer.
319
Index
Nummers
1280x720 (movie) .........................168
1920x1080 (movie) .......................168
640x480 (movie) ...........................168
9 punts AF automatische selectie...99
A
A (Scene Intelligent Auto)............58
Aantal pixels....................................88
Accessoires.......................................3
Accu ....................................34, 36, 40
Achtergrondmuziek.......................225
Adobe RGB...................................137
AE met diafragmavoorkeuze.........110
AE met sluitertijdvoorkeuze ..........108
AEB (Bracketing met automatische
belichting)..............................118, 260
AE-programma................................86
AE-vergrendeling ..........................120
AF 9 Scherpstellen
Afdrukken......................................241
Afdrukeffecten ..........................246
Afstellen....................................249
Fotoboek instellen ....................255
Kantelcorrectie..........................249
Pagina-indeling.........................245
Papierinstellingen .....................244
Printopties (DPOF) ...................251
Afstandsbediening ........................271
AI FOCUS (AI Focus AF)................98
AI SERVO (AI Servo AF) ................98
Aspect Ratio..................................146
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid).........57, 123
Auto. reset.....................................189
Autofocus ..................................97, 99
Automatisch uitschakelen .......39, 185
Automatische selectie
van AF-punt ....................................99
Automatische weergave................222
Av (AE met
diafragmavoorkeuze).................... 110
Avondopnamen ........................ 68, 72
B
B/W (Monochroom) ................ 96, 128
Basismodi....................................... 30
Beelden
Automatische rotatie ................ 192
Diavoorstelling ......................... 222
Handmatig roteren ................... 211
Indexweergave......................... 208
Op een tv bekijken ........... 216, 226
Opnamesprong (door
beelden navigeren) .................. 209
Overbelichtings-
waarschuwing .......................... 234
Beeldhoek ...................................... 45
Beeldstijl ......................... 95, 126, 129
Belichtingscorrectie ...................... 116
Belichtingsniveauverhogingen...... 260
Bestandsextensie......................... 189
Bestandsgrootte ............. 89, 169, 232
Bestandsnaam ............................. 188
Bewegingsonscherpte .................... 46
Bracketing ............................ 118, 136
BULB (Bulb-belichting) ................. 114
C
C (Creative Auto) ......................... 64
Camera
Camera vasthouden................... 46
De instellingen wissen en
terugzetten naar de
standaardwaarde ..................... 194
Instellingenscherm................... 193
Camera-instellingen wissen en
terugzetten naar de
standaardwaarde.......................... 194
Centrum gewicht gemiddeld......... 115
Classificatie .................................. 212
Close-ups ....................................... 69
Continue opnamen....................... 102
320
Index
Contrast ........................................127
Copyrightinformatie.......................190
Correctie helderheid randen .........124
Creatieve filters.............................236
Creatieve modi................................30
M (Creatieve modi)-pictogram.........8
Creative Auto ..................................64
D
Datum/tijd........................................41
DC-koppeling................................270
Deelmeting....................................115
Diafragma verkleinen....................266
Diavoorstelling ..............................222
Digital-aansluiting .................242, 317
Dioptrische aanpassing .................. 46
Direct printen ................................ 242
Doorlopende
bestandsnummering .....................188
DPOF (Digital Print
Order Format) ............................... 251
E
Eén-punts AF..................................99
Enkelbeeld .................................... 277
Externe flitser................................ 272
Eye-Fi-kaarten ..............................273
F
FEB............................................... 199
FE-vergrendeling ..........................121
Filtereffecten .................................128
Firmware.......................................283
Fisheye-effect ...............................238
Flitser
Persoonlijke voorkeuze ............201
Flitser (Speedlite)
Effectief bereik.......................... 105
Externe Speedlite .....................272
FE-vergrendeling...................... 121
Flitsbelichtingscorrectie ............117
Flitsbesturing ............................198
Flitser uit .............................. 63, 75
Flitsmodus ............................... 200
Flitssynchronisatiesnelheid...... 261
Handmatig flitsen ..................... 200
Ingebouwde flitser.................... 104
Persoonlijke voorkeuzen.......... 201
Rode-ogen-reductie................. 106
Sluitersynchronisatie
(1e/2e gordijn).......................... 200
Flitsschoen ..................................... 26
Formaat wijzigen .......................... 239
Formatteren (kaart initialiseren) ..... 52
Fotoboek instellen ........................ 255
Foutcodes .................................... 298
Framerate..................................... 168
Full HD
(Full High-Definition) ............ 168, 216
Fijn (opnamekwaliteit) .................... 28
G
Geheugenkaarten 9 Kaarten
Gemiddeld (opnamekwaliteit)......... 28
Gevoeligheid 9 ISO-snelheid
Groot (opnamekwaliteit)................. 28
H
Half indrukken ................................ 47
Handm. reset................................ 189
Handmatige belichting.......... 113, 162
Handmatige
scherpstelling (MF)............... 101, 156
Handmatige selectie
van AF-punt.................................... 99
Handmatige witbalans.................. 133
HDMI .................................... 216, 226
Helderheid (belichting) ................. 116
Belichtingscorrectie.................. 116
Belichtingsvergrendeling
(AE-vergrendeling)................... 120
Bracketing met automatische
belichting (AEB) ............... 118, 260
Meetmethode (meetmodus)..... 115
Helemaal indrukken ....................... 47
321
Index
Histogram (Helderheid/RGB)........234
Hoge ISO-ruisreductie ..................263
I
ICC-profiel.....................................137
Indexweergave..............................208
Ingebouwde flitser.........................104
Functie-instellingen...................199
Instelbare functies volgens
opnamemodus ..............................276
Instelwiel .................................26, 107
ISO-snelheid ...................................92
Automatisch instellen (Auto).......93
ISO vergroten ...........................260
Maximale ISO-snelheid
voor ISO auto .............................94
J
JPEG...............................................89
K
Kaarten ...............................25, 36, 52
Formatteren ................................52
Kaartwaarschuwing ..................184
Low-levelformattering .................53
Problemen oplossen.............38, 53
Schrijfbeveiliging.........................36
SD Speed Class ...........................5
Kabel.....................226, 242, 279, 317
Klein (opnamekwaliteit)...................28
Kleurruimte (bereik van
reproduceerbare kleuren) .............137
Kleurtemperatuur ..........................131
Kleurtoon.................................71, 127
Kleurverzadiging ...........................127
Korrelig Z/W ..................................238
L
Lader.........................................31, 34
Landschap ................................68, 96
Lange belichtingstijden .................114
LCD-scherm ................................... 24
Aanpassing helderheid ............ 185
Menuweergave .................. 50, 280
Opname-instellingen............ 28, 54
Opnamen weergeven......... 83, 207
Schermkleur............................. 197
Lees-/schrijfindicator ...................... 38
Lens................................................ 44
Correctie helderheid randen .... 124
Ontgrendeling ............................ 45
Licht-/scèneopnamen..................... 80
Lichte tonen prioriteit............ 177, 263
Live View-opnamen................ 62, 139
Aspect ratio .............................. 146
FlexiZone - Single .................... 148
Handmatige
scherpstelling ................... 101, 156
Informatiedisplay...................... 142
Live-modus met
gezichtsherkenning (AF) .......... 149
Maximum aantal opnamen....... 141
Meettimer ................................. 147
Quick Control ........................... 144
Quick-modus............................ 154
Rasterweergave....................... 145
Luidspreker................................... 218
M
M (Handmatige belichting) ........... 113
Macrofotografie .............................. 69
Maken/selecteren van mappen .... 186
Maximale opnamereeks ........... 89, 90
Maximum aantal
opnamen .......................... 40, 88, 141
Meervlaksmeting .......................... 115
Meetmethode ............................... 115
Meettimer ............................. 147, 179
Menu .............................................. 50
Instellingen............................... 280
Instellingsprocedure................... 51
My Menu .................................. 267
3-pictogram ............................... 8
322
Index
MF (Handmatige
scherpstelling).......................101, 156
Microfoon ......................................160
Miniatuureffect ..............................238
Mogelijke opnametijd (movie).......169
Monochroom.....................76, 96, 128
Movies .......................................... 159
AF-methode......................167, 176
Automatische belichting ...........160
Bekijken.................................... 216
Bestandsgrootte .......................169
Eerste en laatste beeld
uit movie verwijderen................220
Framerate .................................168
Geluidsopname ........................178
Informatiedisplay ......................164
Meettimer .................................179
Movie-opnameformaat .............168
Op een tv bekijken............216, 226
Opname met handmatige
belichting ..................................162
Opnametijd ...............................169
Rasterweergave .......................179
Snel instellen ............................ 167
Videosnapshot album...............170
Videosnapshots........................170
Weergave ................................. 218
Windfilter ..................................179
Movies in High-Definition (HD) .....168
My Menu ....................................... 267
N
Nachtportret ....................................72
Natuurlijk.........................................96
Neutraal ..........................................96
Nomenclatuur .................................26
Normaal (opnamekwaliteit).............28
NTSC ....................................168, 284
O
Oculairafsluiting...................... 33, 271
ONE SHOT (1-beeld AF) ............... 97
Ontspan sluiter zonder kaart ........ 184
Ontspanknop .................................. 47
Oogschelp .................................... 271
Op een tv bekijken ............... 216, 226
Opladen.......................................... 34
Opname-instellingen ................ 28, 54
Opnamekwaliteit............................. 88
Opnamemodi.................................. 30
Av (AE met
diafragmavoorkeuze) ............... 110
M (Handmatige belichting)....... 113
P (AE-programma)..................... 86
Tv (AE met
sluitertijdvoorkeuze) ................. 108
A (Scene Intelligent Auto)....... 58
7 (Flitser uit)............................ 63
C (Creative Auto) .................... 64
2 (Portret)................................. 67
3 (Landschap)......................... 68
4 (Close-up) ............................. 69
5 (Sport).................................. 70
P (Voedsel) ............................... 71
6 (Nachtportret)........................ 72
Opnamen
Automatische weergave .......... 222
Beveiligen ................................ 228
Classificatie.............................. 212
Histogram ................................ 234
Nummering .............................. 188
Opname-informatie .................. 232
Opnamekenmerken
(Beeldstijl) .................. 95, 126, 129
Opnameweergavetijd............... 184
Vergrote weergave................... 210
Weergeven ........................ 83, 207
Wissen ..................................... 230
Opnamen beveiligen .................... 228
Opnamen wissen ......................... 230
Opnamesprong ............................ 209
323
Index
Opnameweergavetijd ....................184
Overbelichtingswaarschuwing ......234
P
P (AE-programma)..........................86
PAL .......................................168, 284
Papierinstellingen (afdrukken) ......244
Persoonlijke voorkeuze.................258
PictBridge......................................241
Pieptoon........................................184
Portret .......................................67, 95
Predictive (AI Servo).......................98
Prioriteit voor tonen...............177, 263
Problemen oplossen .....................286
Programmakeuze............................87
Programmakeuzewiel .....................30
Q
Q (Snel
instellen)............48, 74, 144, 167, 214
Quick-modus.................................154
R
Rasterweergave....................145, 179
RAW....................................28, 89, 91
RAW+JPEG ........................28, 89, 91
Reiniging (beeldsensor) ................204
Riem................................................33
Rode-ogen-reductie ......................106
Roteren (beeld) .....................192, 211
Ruisreductie
Hoge ISO-snelheid ...................263
Lange belichtingstijden .............262
Ruisreductie lange sluitertijd.........262
S
Scherpstelindicator .........................58
Scherpstellen
AF-bediening ..............................97
AF-hulplicht.......................100, 264
AF-methode......................148, 176
AF-puntselectie...........................99
Compositie opnieuw bepalen..... 61
Handmatige focus ............ 101, 156
Moeilijke onderwerpen
voor AF ............................ 101, 152
Onscherp ................... 46, 101, 152
Pieptoon................................... 184
Scherpstelmodus
knop................................ 44, 101, 156
Scherpstelpunt (AF-punt) ............... 99
Scherpstelvergrendeling................. 61
Scherpte ....................................... 127
Scherptediepte controleren .......... 112
Scherptedieptecontrole ................ 112
SD-, SDHC-, SDXC-kaarten 9
Kaarten
Sensorreiniging ............................ 204
Sepia (Monochroom).............. 76, 128
Sfeeropnamen................................ 76
Simulatie definitieve
opname ................................ 143, 166
Sluitersynchronisatie
(1e/2e gordijn) .............................. 200
Soft focus ..................................... 238
Speelgoedcamera-effect .............. 238
Sport ............................................... 70
sRGB............................................ 137
Staande beelden automatisch
roteren .......................................... 192
Standaardinstellingen
herstellen...................................... 194
Standaardmodi ............................... 30
Statiefbevestigingspunt .................. 27
Stof op beelden
voorkomen............................ 202, 204
Stofwisdata ................................... 202
Stopcontact................................... 270
Synchronisatie 1e-gordijn............. 200
Synchronisatie 2e-gordijn............. 200
Systeemschema........................... 278
324
Index
T
Taalselectie .....................................43
Temperatuurwaarschuwing...157, 181
Toningeffect (monochroom)..........128
Transport/zelfontspanner ......102, 103
Tv (AE met
sluitertijdvoorkeuze)......................108
Tijdzone .......................................... 41
U
Uitgeknipte hooglichten ................234
Uitleg............................................... 55
USB (digital) aansluiting .......242, 317
V
Veiligheidsmaatregelen...................20
Vergrote weergave................ 156, 210
Videosnapshot album ...................170
Videosnapshots ............................ 170
Videosysteem .......................168, 179
Voeding........................................... 39
Accuniveau.................................40
Automatisch uitschakelen.........185
Maximum aantal
opnamen ......................40, 88, 141
Opladen......................................34
Stopcontact............................... 270
Voedsel ........................................... 71
Volautomatisch opnamen maken
(Scene Intelligent Auto) ..................58
Volume (movieweergave) ............. 219
W
Weergave ...............................83, 207
Weergave met opname-
informatie ......................................232
Weergave van één opname............83
Wi-Fi/NFC .....................................283
Windfilter.......................................179
Witbalans (WB) ............................ 131
Aangepast................................ 133
Bracketing................................ 136
Correctie .................................. 135
Sfeerprioriteit (Q) .................. 132
Witprioriteit (Qw)................... 132
Z
Zelfontspanner ............................. 103
10sec./2sec.............................. 103
Zoeker ............................................ 29
Dioptrische aanpassing ............. 46
Zomertijd ........................................ 42
Zwart-witopnamen............ 76, 96, 128
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika en het Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
Bovenkerkerweg 59, 1185 XB Amstelveen, Nederland
Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over
uw lokale Canon-vestiging.
Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door
Canon Europa N.V.
CEL-SX3WA280 © CANON INC. 2017
De beschrijvingen in deze Instructiehandleiding zijn in december 2017
geactualiseerd. Voor informatie over de compatibiliteit met producten van na
deze datum, kunt u zich wenden tot een Canon Service Center. Raadpleeg de
website van Canon voor de meest recente instructiehandleiding.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326

Canon EOS 2000D Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor