Canon EOS 6D Mark II Handleiding

Type
Handleiding
NEDERLANDS
Instructiehandleiding
Instructiehandleidingen (PDF-bestanden) en de software kunt
u downloaden vanaf de website van Canon (pag. 4, 596).
www.canon.com/icpd
2
De EOS 6D Mark II is een digitale spiegelreflexcamera met een full-frame
CMOS-sensor (circa 35,9 x 24,0 mm) met circa 26,2 effectieve
megapixels, DIGIC 7, normaal ISO-snelheidsbereik van ISO 100 -
ISO 40000 (voor foto's), 45-punts AF met hoge precisie en een hoge
snelheid (tot 45 kruismetingspunten), maximale snelheid bij continue
opname van circa 6,5 opnamen/sec., Live View-opnamen, Full HD-video-
opnamen, 4K-time-lapse-movie-opnamen, Dual Pixel CMOS AF, Wi-Fi/
Bluetooth-functie (draadloze communicatiefunctie) en GPS-functie.
Lees voordat u begint met opnamen maken het volgende
Lees eerst de Veiligheidsmaatregelen (pag. 22-24) en Tips en
waarschuwingen voor het gebruik (pag. 25-27) om slechte foto's en
ongelukken te voorkomen. Lees deze handleiding zorgvuldig door om
ervoor te zorgen dat u de camera correct gebruikt.
Raadpleeg deze handleiding tijdens het gebruik om nog
verder vertrouwd te raken met de camera
Maak een aantal testopnamen terwijl u deze handleiding doorneemt en
bekijk het resultaat. U zult de camera dan beter begrijpen. Bewaar deze
handleiding op een veilige plaats zodat u deze later nog kunt
raadplegen.
De camera testen voor gebruik en aansprakelijkheid
Bekijk de opnamen nadat u deze hebt gemaakt en controleer of ze
goed zijn vastgelegd. Wanneer de camera of de geheugenkaart
gebreken vertoont en de opnamen niet kunnen worden vastgelegd of
naar een computer kunnen worden gedownload, is Canon niet
verantwoordelijk voor eventueel verlies of ongemak.
Copyright
Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik van
opnamen van mensen en bepaalde onderwerpen anders dan voor
privégebruik. Ook kan het maken van opnamen van bepaalde openbare
optredens, exposities en dergelijke zelfs voor privégebruik verboden zijn.
Inleiding
3
Controleer voordat u begint of alle onderstaande onderdelen van de
camera aanwezig zijn. Neem contact op met uw dealer als er iets
ontbreekt.
* Bij de acculader LC-E6E wordt een netsnoer meegeleverd.
Bij de camera is geen interfacekabel of HDMI-kabel geleverd.
Bij de camera is geen Software cd-rom geleverd.
De instructiehandleidingen worden op de volgende pagina vermeld.
Zie pagina 594 voor meer informatie over de Software.
Als u een lenzenset hebt gekocht, dient u te controleren of de lenzen zijn
meegeleverd.
Bewaar bovengenoemde zaken zorgvuldig.
Raadpleeg het systeemschema voor items die afzonderlijk worden verkocht
(pag. 514).
Controlelijst onderdelen
Accu LP-E6N
(met beschermdeksel)
Acculader
LC-E6E*
Riem
Camera
(met oogschelp en cameradop)
Wanneer u lensinstructiehandleidingen nodig hebt, downloadt u deze van
de website van Canon (pag. 4).
De lensinstructiehandleidingen (PDF-bestanden) zijn voor lenzen die apart
worden verkocht. Indien u de lenzenset koopt, komen sommige accessoires
die met de lens zijn meegeleverd, mogelijk niet overeen met de accessoires
die in de handleiding voor de lens zijn weergegeven.
4
Verkorte handleiding
Meer gedetailleerde instructiehandleidingen
(PDF-bestanden) kunt u downloaden vanaf de
website van Canon naar uw computer of dergelijke.
De instructiehandleidingen (PDF-bestanden) kunt u downloaden vanaf
de website van Canon naar uw computer of dergelijke.
Website voor downloaden van instructiehandleiding (PDF-
bestanden):
Camera-instructiehandleiding
Instructiehandleiding voor de Wi-Fi-functie (draadloze
communicatiefunctie)
Lensinstructiehandleiding
Software-instructiehandleiding
www.canon.com/icpd
Instructiehandleidingen
De instructiehandleidingen (PDF-bestanden) downloaden
Om de instructiehandleidingen (PDF-bestanden) te kunnen
weergeven, hebt u Adobe Acrobat Reader DC of een andere Adobe
PDF-viewer (bij voorkeur de nieuwste versie) nodig.
Adobe Acrobat Reader DC kunt u gratis downloaden van internet.
Dubbelklik op een gedownloade instructiehandleiding (PDF-bestand) om
deze te openen.
Raadpleeg het Help-gedeelte van de software of dergelijke voor meer
informatie over het gebruik van de PDF-weergavesoftware.
5
Compatibele geheugenkaarten
U kunt de instructiehandleidingen (PDF-bestanden) downloaden naar
uw smartphone of tablet met behulp van de QR-code.
Instructiehandleidingen downloaden
met behulp van de QR-code
www.canon.com/icpd
Voor het lezen van de QR-code is software nodig.
Selecteer het land of de regio van uw verblijfplaats en download de
instructiehandleidingen.
Selecteer [Handleiding/software URL] onder het tabblad [55] om de
QR-code weer te geven op het LCD-scherm van de camera.
De volgende kaarten kunnen met de camera worden gebruikt, ongeacht
de capaciteit. Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd
(geïnitialiseerd) met een andere camera of computer, moet u de
kaart met deze camera formatteren (pag. 70).
SD-/SDHC*-/SDXC*-geheugenkaarten
* UHS-I-kaarten worden ondersteund.
Gebruik voor het opnemen van movies een kaart met voldoende
prestaties (lees-/schrijfsnelheid hoog genoeg) voor het verwerken van
movie-opnamekwaliteit. Zie pagina 343 voor meer informatie.
Compatibele geheugenkaarten
Kaarten waarop movies kunnen worden opgeslagen
In deze handleiding verwijst 'kaart' naar SD-geheugenkaarten,
SDHC-geheugenkaarten en SDXC-geheugenkaarten.
* Bij de camera is geen kaart voor het opslaan van foto's of
movies geleverd. Deze dient u apart aan te schaffen.
6
Verkorte handleiding
1
Plaats de accu (pag. 42).
Laad na aankoop de accu om deze
te kunnen gebruiken (pag.40).
2
Plaats de kaart (pag. 43).
Plaats de kaart in de
kaartsleuf met de etiketzijde
naar de achterzijde van de
camera gericht.
3
Bevestig de lens (pag. 53).
Zorg ervoor dat de rode
bevestigingsmarkering op de lens en
die op de camera zich op één lijn
bevinden als u de lens wilt bevestigen.
4
Stel de scherpstelmodusknop
op de lens in op <AF>
(pag. 53).
5
Zet de aan-uitschakelaar op <
1
>
en stel vervolgens de
opnamemodus in op <
A
>
(pag. 47).
Draai aan het programmakeuzewiel
terwijl u de knop in het midden
ingedrukt houdt.
Alle noodzakelijke camera-instellingen
worden automatisch ingesteld.
m
22
22
7
Verkorte handleiding
6
Klap het LCD-scherm uit
(pag. 46)
.
Zie pagina 49 wanneer de
schermen met datum/tijd/zone-
instelling op het LCD-scherm
worden weergegeven.
7
Stel scherp op het onderwerp
(pag. 56).
Kijk door de zoeker en richt het
midden van de zoeker op het
onderwerp.
Druk de ontspanknop half in; de
camera stelt vervolgens scherp op
het onderwerp.
8
Maak de opname (pag. 56).
Druk de ontspanknop helemaal in
om een opname te maken.
9
Bekijk de opname.
De gemaakte opname wordt circa 2
seconden op het LCD-scherm
weergegeven.
Druk op de knop <x> om de
opname nogmaals weer te geven
(pag. 388).
Zie "Live View-opnamen" voor het maken van opnamen terwijl u op
het LCD-scherm kijkt (pag. 289).
Zie "Opnamen weergeven" voor het bekijken van de opnamen die
u tot nu toe hebt gemaakt (pag. 388).
Ga voor meer informatie over het verwijderen van opnamen naar
"Opnamen wissen" (pag. 430).
8
Pictogrammen in deze handleiding
<6> : Het hoofdinstelwiel.
<5> : Het snelinstelwiel.
<9> : De multicontroller.
<W><X><Y><Z> : Geeft de richting van de verschuiving of verplaatsing
aan wanneer u op de multicontroller drukt.
<0> : De instelknop.
0/9/4/ : Nadat u op een bedieningsknop hebt gedrukt,
7/8 geeft dit aan hoe lang (in seconden) de betreffende
instelling van toepassing blijft nadat u de knop hebt
losgelaten.
De respectievelijke tijd is 4 sec., 6 sec., 8 sec., 10
sec. of 16 sec.
* In aanvulling op bovenstaande punten worden de pictogrammen en symbolen die op de
cameraknoppen worden gebruikt en op het LCD-scherm worden weergegeven, ook in
deze handleiding gebruikt bij het bespreken van de relevante handelingen en functies.
3
:
Hiermee wordt verwezen naar een functie die u kunt instellen door
op de knop <
M
> te drukken en de instellingen daarvan te
wijzigen.
M : Dit pictogram rechts van de paginatitel geeft aan dat de functie
alleen in de creatieve modi (<d>, <s>, <f>, <a> en <F>)
beschikbaar is.
(pag. ***)
: Verwijzing naar pagina('s) met meer informatie.
: Waarschuwing om opnameproblemen te voorkomen.
: Aanvullende informatie.
: Tips en advies voor betere opnamen.
: Problemen oplossen.
Opmerkingen over de instructies en voorbeeldfoto's
Bij alle handelingen die in deze handleiding worden beschreven, wordt
ervan uitgegaan dat de aan-uitschakelaar is ingesteld op <1> en de
<R>-schakelaar naar beneden staat (multifunctievergrendeling
ontgrendeld) (pag. 47, 59).
Er wordt aangenomen dat alle menu-instellingen en persoonlijke
voorkeuzen op de standaardinstellingen zijn ingesteld.
Op de afbeeldingen in deze handleiding is op de camera een EF50mm
f/1.4 USM-lens bevestigd.
De voorbeeldfoto's die op de camera worden weergegeven en die in deze
handleiding worden gebruikt, zijn slechts bedoeld voor
instructiedoeleinden.
Symbolen en afspraken die in deze
handleiding worden gebruikt
9
Hoofdstukken
Inleiding
2
Aan de slag en basiscamerahandelingen
39
Foto's maken met basisfuncties
93
De AF- en transportmodi instellen
129
Opname-instellingen
161
GPS-instellingen
217
Geavanceerde functies voor fotografische effecten
233
Opnamen maken met de flitser
277
Opnamen maken met het LCD-scherm
(Live View-opnamen)
289
Movie-opnamen
325
Opnamen weergeven
387
Opnamen naverwerken
437
Sensorreiniging
449
Printopties en Fotoboek instellen
457
De camera aanpassen aan uw voorkeuren
467
Referentie
513
Verkorte softwarehandleiding / Opnamen downloaden
naar een computer
593
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
10
1
Inleiding 2
Controlelijst onderdelen.................................................................... 3
Instructiehandleidingen .................................................................... 4
Compatibele geheugenkaarten ........................................................ 5
Verkorte handleiding......................................................................... 6
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
..... 8
Hoofdstukken ................................................................................... 9
Functie-index.................................................................................. 18
Veiligheidsmaatregelen .................................................................. 22
Tips en waarschuwingen voor het gebruik ..................................... 25
Nomenclatuur ................................................................................. 28
Aan de slag en basiscamerahandelingen 39
De accu opladen ........................................................................... 40
De accu plaatsen en verwijderen ................................................... 42
De kaart plaatsen en verwijderen................................................... 43
Het LCD-scherm gebruiken............................................................ 46
De camera inschakelen.................................................................. 47
De datum, tijd en zone instellen ..................................................... 49
De interfacetaal selecteren............................................................. 52
Een lens bevestigen en verwijderen............................................... 53
Basisopnamefuncties ..................................................................... 55
Q Quick Control voor opnamefuncties.......................................... 61
3 Menubewerkingen en configuraties...................................... 64
d De camera bedienen met de touchscreen ................................. 67
Inhoudsopgave
11
Inhoudsopgave
2
De kaart formatteren.......................................................................70
Voordat u begint..............................................................................73
De pieptoon uitzetten ...................................................................73
Uitschakeltijd/Automatisch uitschakelen instellen ........................73
De opnameweergavetijd instellen ................................................74
Het LCD-scherm in-/uitschakelen.................................................74
De standaardinstellingen van de camera herstellen ....................75
l Het raster weergeven in de zoeker ..........................................79
Q De digitale horizon weergeven................................................80
Zoekerweergave instellen ...............................................................82
B-knopfuncties ..........................................................................84
R De multifunctievergrendeling instellen................................88
De Uitleg voor Opnamemodus instellen .........................................89
De Uitleg instellen...........................................................................90
Help............................................................................................91
Foto's maken met basisfuncties 93
A Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto).......94
A Volautomatische technieken (Scene Intelligent Auto) ..............97
C Creative Auto-opnamen..........................................................100
8: Modus Speciale scène ........................................................107
8: 2 Portretfoto's maken ........................................................109
8: q Groepsfoto's nemen ...................................................... 110
8: 3 Landschapsfoto's maken .............................................. 111
8: 5 Opnamen maken van bewegende onderwerpen.......... 112
8: C Kinderen fotograferen .................................................... 113
Inhoudsopgave
12
3
4
8: r Pannen..........................................................................114
8: 4 Close-ups maken............................................................116
8: P Voedsel fotograferen.......................................................117
8: y Portretten bij kaarslicht maken .......................................118
8: 6 Nachtportretten maken (met een statief) ........................119
8: F 's Avonds opnamen maken (uit de hand) ...................... 120
8: G Opnamen met tegenlicht maken ................................... 121
Q Quick Control.......................................................................... 126
De AF- en transportmodi instellen 129
f: De AF-bediening selecteren ................................................. 130
S Het AF-gebied en het AF-punt selecteren.............................. 134
AF-gebiedselectiemodus.............................................................. 139
AF-sensor..................................................................................... 143
Lenzen en bruikbare AF-punten................................................... 145
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld................. 153
MF: Handmatige focus ................................................................. 154
Objectief elektronische MF instellen............................................. 155
i De transportmodus selecteren ............................................... 156
j De zelfontspanner gebruiken .................................................. 159
Opname-instellingen 161
De opnamekwaliteit instellen........................................................ 162
De aspect ratio instellen ............................................................... 168
i: De ISO-snelheid instellen voor foto's ................................... 170
Een beeldstijl selecteren .............................................................. 176
13
Inhoudsopgave
5
6
Een beeldstijl aanpassen ..............................................................180
Een beeldstijl vastleggen ..............................................................183
B: De witbalans instellen ..........................................................185
u Witbalanscorrectie .................................................................. 191
Helderheid en contrast automatisch corrigeren ............................194
Ruisreductie instellen....................................................................195
Lichte tonen prioriteit.....................................................................199
Correctie van lensafwijking door optische eigenschappen ...........200
Flikkeren verminderen ..................................................................206
De kleurruimte instellen ............................................................... 208
Een map maken en selecteren .....................................................209
Methoden voor bestandsnummering ............................................ 211
Copyrightinformatie instellen.........................................................214
GPS-instellingen 217
GPS-functies.................................................................................218
GPS-voorzorgsmaatregelen .........................................................220
GPS-signalen ontvangen..............................................................221
Het positioneringsinterval instellen ...............................................226
Tijd van GPS instellen op de camera............................................227
De afgelegde route vastleggen .....................................................228
Geavanceerde functies voor fotografische effecten 233
d: AE-programma........................................................................234
s: AE met sluitertijdvoorkeuze ..................................................236
f: AE met diafragmavoorkeuze ................................................238
Inhoudsopgave
14
8
7
a: Handmatige belichting ........................................................... 241
q De meetmethode selecteren .................................................. 243
O De gewenste belichtingscorrectie instellen ............................. 245
h Bracketing met automatische belichting (AEB)...................... 247
A De opnamebelichting vergrendelen (AE-vergrendeling)......... 249
F: Lange belichtingstijden (bulb)................................................. 250
w: HDR-opnamen (High Dynamic Range) ............................. 253
P Meervoudige belichting .......................................................... 258
2 Spiegel opklappen ................................................................. 265
H Intervaltimeropnamen...................................................... 267
De oculairafsluiting gebruiken ...................................................... 270
Opnamen maken met de afstandsbediening................................ 271
Een afstandsbediening gebruiken ................................................ 276
Opnamen maken met de flitser 277
D Flitsfotografie ............................................................................ 278
De flitsfunctie instellen.................................................................. 281
Opnamen maken met het LCD-scherm
(Live View-opnamen)
289
A Opnamen maken met het LCD-scherm ................................. 290
Instellingen voor de opnamefunctie.............................................. 300
Menufunctie-instellingen............................................................... 302
De AF-bediening selecteren........................................................ 305
Scherpstellen met AF (AF-methode)............................................ 308
x Opnamen maken met de Touch Shutter................................. 319
MF: Handmatige scherpstelling.................................................... 321
15
Inhoudsopgave
9
10
Movie-opnamen 325
k Films opnemen .......................................................................326
Instellingen voor de opnamefunctie ..............................................339
De movie-opnamekwaliteit instellen..............................................341
De geluidsopname instellen..........................................................346
HDR-movies opnemen..................................................................348
a Time-lapse-movies opnemen................................................349
Videosnapshots maken.................................................................361
Menufunctie-instellingen ...............................................................371
Opnamen weergeven 387
x Opnamen weergeven .............................................................388
B: Weergave met opname-informatie .....................................391
H Indexweergave (Meerdere opnamen weergeven) ..................399
e Opnamesprong (Door beelden springen) ................................400
t Beelden filteren voor afspelen ................................................402
u Opnamen vergroten.................................................................404
d Opnamen weergeven via de touchscreen ................................406
b De opname roteren..................................................................408
K Beelden beveiligen..................................................................409
p Classificaties instellen.............................................................412
Q Quick Control voor weergave..................................................415
k Genieten van movies ..............................................................417
k Movies afspelen......................................................................419
X De eerste en laatste beelden van een movie bewerken..........422
Inhoudsopgave
16
11
14
13
12
Diavoorstelling (automatische weergave) .................................... 424
Beelden op een televisie bekijken ................................................ 427
L Opnamen wissen..................................................................... 430
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen........................... 434
Automatisch roteren van staande beelden instellen..................... 435
Opnamen naverwerken 437
R RAW-opnamen met de camera verwerken........................... 438
S Het formaat van JPEG-beelden wijzigen................................ 444
N JPEG-beelden bijsnijden......................................................... 446
Sensorreiniging 449
f Automatische sensorreiniging............................................... 450
Stofwisdata toevoegen ................................................................. 452
Handmatige sensorreiniging........................................................ 455
Printopties en Fotoboek instellen 457
W Digital Print Order Format (DPOF) ......................................... 458
p Beelden selecteren voor een fotoboek .................................... 464
De camera aanpassen aan uw voorkeuren 467
Persoonlijke voorkeuzen instellen ................................................ 468
Persoonlijke voorkeuze ............................................................... 469
Persoonlijke voorkeuze-instellingen ............................................. 471
8:
Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling
.... 491
8: Aangepaste bediening.......................................................... 497
17
Inhoudsopgave
16
15
Registreer in My Menu................................................................. 505
w: Aangepaste opnamemodi instellen ....................................... 510
Referentie 513
Systeemschema ...........................................................................514
De accugegevens controleren ......................................................516
Een gewoon stopcontact gebruiken..............................................520
H Eye-Fi-kaarten gebruiken........................................................522
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus ..............526
Menu-instellingen..........................................................................534
Problemen oplossen .....................................................................548
Foutcodes .....................................................................................567
Specificaties ..................................................................................568
Verkorte softwarehandleiding /
Opnamen downloaden naar een computer 593
Verkorte softwarehandleiding........................................................594
Opnamen downloaden naar een computer...................................598
Index .............................................................................................600
18
Voeding
De accu opladen pag. 40
Accuniveau pag. 48
Accugegevens
controleren pag. 516
Gewoon stopcontact pag. 520
Automatisch
uitschakelen pag. 73
Kaarten
Formatteren pag. 70
Ontspan sluiter
zonder kaart pag. 44
Kaarten die compatibel zijn
met movie-opnamen pag. 343
Lens
Bevestigen pag. 53
Ontkoppelen pag. 54
Basisinstellingen
Taal pag. 52
Datum/tijd/zone pag. 49
Pieptoon pag. 73
Copyrightinformatie pag. 214
Alle camera-instellingen
wissen pag. 75
Zoeker
Dioptrische
aanpassing pag. 55
Oculairdop pag. 270
Digitale horizon pag. 81
Rasterweergave pag. 79
Informatiedisplay
in zoeker pag. 82
LCD-scherm
Vari-Angle pag. 46
Aanraakbediening pag. 67
Helderheid pag. 434
Half ingedrukt uit/aan
pag. 74
Digitale horizon pag. 80
Uitleg voor
Opnamemodus pag. 89
Uitleg pag. 90
Help pag. 91
AF
AF-bediening pag. 130
AF-gebiedselectie-
modus pag. 134
AF-puntselectie pag. 137
Lenzengroep pag. 149
AF-functies
aanpassen pag. 475
Kleurtoon pag. 142
AF-fijnafstelling pag. 491
Handmatige
scherpstelling pag. 154
Elektronische MF pag. 155
Lichtmeting
Meetmethode pag. 243
Transport
Transportmodus pag. 156
Zelfontspanner pag. 159
Maximale
opnamereeks pag. 167
Functie-index
19
Functie-index
Beeldopname-instellingen
Een map maken/
selecteren pag. 209
Bestandsnummering pag. 211
Beeldkwaliteit
Opnamekwaliteit pag. 162
ISO-snelheid (foto's) pag. 170
Beeldstijl pag. 176
Witbalans pag. 185
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid) pag. 194
Ruisreductie voor hoge
ISO-snelheden pag. 195
Ruisreductie voor lange
belichtingstijden pag. 197
Lichte tonen prioriteit
pag. 199
Lensafwijkings-
correctie pag. 200
Flikkeren verminderen
pag. 206
Kleurruimte pag. 208
Opname
Opnamemodus pag. 35
Basismodi pag. 35
SCN-modus pag. 108
Creatieve modi pag. 36
Aspect ratio pag. 168
HDR-modus pag. 253
Meervoudige
belichting pag. 258
Spiegel opklappen pag. 265
Bulbtimer pag. 251
Intervaltimer pag. 267
Scherptediepte-
controle pag. 240
Afstandsschakelaar pag. 276
Afstandsbediening pag. 271
Koppelen pag. 273
Quick Control pag. 61
Multifunctie-
vergrendeling pag. 88
Foutcodes pag. 567
Belichting
Belichtingscorrectie pag. 245
Belichtingscorrectie met
M+ISO Auto pag. 242
AEB pag. 247
AE-vergrendeling pag. 249
Veiligheidsshift pag. 473
GPS
GPS pag. 217
Vastleggen pag. 228
20
Functie-index
Flitser
Externe flitser pag. 278
Flitsbelichtings-
correctie pag. 278
FE-vergrendeling pag. 278
Flitsfunctie-
instellingen pag. 281
Persoonlijke voorkeuze-
instellingen voor
flitser pag. 286
Live View-opnamen
Live View-opnamen pag. 289
AF-bediening pag. 305
AF-methode pag. 308
Touch shutter pag. 319
Vergrote weergave pag. 317
Handmatige
scherpstelling pag. 321
Belichtingssimulatie pag. 303
Stille LV-opname pag. 303
Movie-opname
Opnamen maken met
automatische
belichting pag. 326
Opnamen met handmatige
belichting pag. 330
ISO-snelheid (movie) pag. 372
AF-methode pag. 308
Servo AF
voor movies pag. 373
Trackinggevoeligheid van Servo
AF voor movies pag. 375
Servo AF-snelheid voor
movies pag. 376
Movie-
opnamekwaliteit pag. 341
HDR-film pag. 348
Time-lapse-movie pag. 349
Videosnapshot pag. 361
Geluidsopname pag. 346
Microfoon pag. 347
Windfilter pag. 346
Demper pag. 347
Opnamen maken met de
afstandsbediening pag. 381
21
Functie-index
Weergave
Kijktijd pag. 74
Weergave van één
opname pag. 388
Weergave met opname-
informatie pag. 391
Indexweergave pag. 399
Door opnamen navigeren
(opnamesprong) pag. 400
Voorkeuren voor beelden
zoeken instellen pag. 402
Vergrote weergave pag. 404
Beeldrotatie pag. 408
Beveiligen pag. 409
Classificatie pag. 412
Movieweergave pag. 419
De eerste en laatste beelden van
een movie bewerken pag. 422
Diavoorstelling pag. 424
Opnamen op een televisie
bekijken pag. 427
Wissen pag. 430
Weergave via
touchscreen pag. 406
Quick Control pag. 415
Opnamen bewerken
RAW-
beeldverwerking pag. 438
Formaat van JPEG-opnamen
wijzigen pag. 444
JPEG-opnamen
bijsnijden pag. 446
Afdrukken/Fotoboek instellen
Printopties (DPOF) pag. 458
Fotoboek instellen pag. 464
Aanpassen
Persoonlijke voorkeuze
(C.Fn) pag. 469
Aangepaste
bediening pag. 497
My Menu pag. 505
Aangepaste
opnamemodus pag. 510
Sensorreiniging en stof
verwijderen
Sensorreiniging pag. 450
Stofwisdata
toevoegen pag. 452
Handmatige
sensorreiniging pag. 455
Software
Verkorte
softwarehandleiding pag. 594
Software-instructie-
handleidingen pag. 597
Wi-Fi/NFC/Bluetooth-functies
Instructiehandleiding voor de
Wi-Fi-functie (draadloze
communicatiefunctie)
22
De volgende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen om schade of letsel aan
uzelf en anderen te voorkomen. Zorg ervoor dat u deze
voorzorgsmaatregelen goed begrijpt en volg ze op voordat u het product
gaat gebruiken.
Als u storingen, problemen of schade aan het product
detecteert, neemt u contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service
Center of de dealer bij wie u het product hebt gekocht.
Veiligheidsmaatregelen
Waarschuwingen:
Volg de onderstaande waarschuwingen.
Anders kan dit resulteren in dodelijke
ongevallen of ernstige verwondingen.
Voorkom brand, oververhitting, lekkage van chemische stoffen, explosies en
elektrische schokken door de onderstaande veiligheidsmaatregelen op te volgen:
Gebruik geen accu's, voedingsbronnen of accessoires die niet worden genoemd in
deze Instructiehandleiding. Gebruik geen zelfgemaakte of aangepaste accu's en
gebruik het apparaat niet wanneer dit beschadigd is.
Zorg ervoor dat u de plus- en minzijde van de accu in de juiste richting plaatst.
Veroorzaak geen kortsluiting bij de accu en probeer deze niet te demonteren of
aan te passen. Verhit of soldeer de accu niet. Stel de accu niet bloot aan vuur of
water. Stel de accu niet bloot aan sterke fysieke schokken.
Laad de accu niet op bij temperaturen buiten het toegestane bereik van de oplaad-
/bedrijfstemperatuur. Overschrijd de oplaadtijd niet die wordt genoemd in de
instructiehandleiding.
Steek geen vreemde metalen voorwerpen in de elektrische contactpunten van de
camera, de accessoires, de verbindingskabels en dergelijke.
Dek de elektrische contactpunten van de accu af voordat u deze wegdoet. Contact
met andere metalen voorwerpen of accu's kan leiden tot brand of een explosie.
Haal de acculader direct uit het stopcontact en stop met opladen als er bij het
opladen van de accu grote hitte, rook of schadelijke damp vrijkomt. Als u dit niet doet,
kan dit brand, schade of elektrische schokken veroorzaken.
Verwijder de accu onmiddellijk als deze lekt, van kleur of vorm verandert, of als er
rook of giftige damp vrijkomt. Pas op dat u hierbij geen brandwonden oploopt. Als u
deze blijft gebruiken, kan dit leiden tot brand, elektrische schokken of brandwonden.
Voorkom dat de lekkage van de accu in aanraking komt met ogen, huid en kleding. Dit
kan blindheid en huidaandoeningen tot gevolg hebben. Als de lekkage van de accu in
contact komt met uw ogen, huid of kleding, moeten deze direct met overvloedig water
worden afgespoeld zonder te wrijven. Ga daarna meteen naar een huisarts.
Houd snoeren altijd uit de buurt van hittebronnen. Door de hitte kan het snoer vervormen
en het isolatiemateriaal smelten, wat brand of elektrische schokken kan veroorzaken.
Houd de camera niet lange tijd in dezelfde positie vast. Ook al voelt de camera niet heet aan,
toch kan langdurig contact met hetzelfde lichaamsdeel een rode huid of blaren als gevolg
van eerstegraads brandwonden veroorzaken. Het gebruik van een statief wordt aanbevolen
wanneer de camera wordt gebruikt in zeer warme locaties en voor mensen met
bloedsomloopproblemen of met een gevoelige huid.
Flits niet in het gezicht van bestuurders van een auto of een ander voertuig. Door de
verblinding kunt u een ongeluk veroorzaken.
Wanneer de camera of de accessoires niet in gebruik zijn, verwijder de accu dan en
haal de stekker en verbindingskabels uit de apparatuur voordat u deze opbergt.
Zo voorkomt u elektrische schokken, oververhitting, brand en corrosie.
23
Veiligheidsmaatregelen
Gebruik de apparatuur niet in de buurt van ontvlambaar gas. Zo voorkomt u een
explosie of brand.
Als u de apparatuur laat vallen en de behuizing zodanig beschadigd raakt dat de
interne onderdelen bloot komen te liggen, raak deze dan niet aan. U kunt dan een
elektrische schok krijgen.
Demonteer de apparatuur niet en pas deze niet aan. Er staat hoge spanning op de
interne onderdelen en deze kunnen een elektrische schok veroorzaken.
Kijk niet door de camera of de lens naar de zon of een andere felle lichtbron. Uw
gezichtsvermogen kan hierdoor worden aangetast.
Houd de apparatuur buiten bereik van kinderen en baby's, ook tijdens het gebruik.
Bandjes of koorden kunnen per ongeluk verstikking, elektrische schokken of letsel
veroorzaken. Verstikking of letsel kan ook optreden als een kind of baby per ongeluk
een camera-onderdeel of toebehoren heeft ingeslikt. Raadpleeg onmiddellijk een arts
als een kind of baby een accu, batterij of toebehoren heeft ingeslikt.
Gebruik de apparatuur niet in een vochtige of stoffige ruimte en berg deze hier ook niet
op. Houd de accu weg van metalen voorwerpen en berg deze op in de beschermende
afdekking om kortsluiting te voorkomen. Zo voorkomt u brand, oververhitting,
elektrische schokken en brandwonden.
Vraag toestemming voordat u de camera in een vliegtuig of ziekenhuis gebruikt. De
elektromagnetische golven die door de camera worden afgegeven, kunnen storingen
veroorzaken in de instrumenten van vliegtuigen of de medische apparatuur in ziekenhuizen.
Voorkom brand en elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen
in acht te nemen:
Steek de stekker altijd helemaal in het stopcontact.
Pak de stekker nooit met natte handen vast.
Trek altijd aan de stekker en niet aan het snoer als u de stekker uit het stopcontact
haalt.
Voorkom beschadigingen aan het netsnoer door er niet in te krassen of te snijden
en het niet te knikken of er een zwaar voorwerp op te plaatsen. Draai of knoop de
netsnoeren niet.
Sluit niet te veel stekkers aan op één stopcontact.
Gebruik geen snoeren waarvan de draad kapot is of het isolatiemateriaal
beschadigd is.
Haal de stekker regelmatig uit het stopcontact en verwijder het stof rond het stopcontact
met een droge doek. In een stoffige, vochtige of vette omgeving kan het stof op het
stopcontact vochtig worden en kortsluiting veroorzaken, wat kan leiden tot brand.
Sluit de accu niet rechtstreeks aan op een stopcontact of de sigarettenaansteker van
een auto. De accu kan dan gaan lekken of exploderen of er kan oververhitting
optreden, wat vervolgens kan leiden tot brand, brandwonden of letsel.
Wanneer het product door kinderen gebruikt gaat worden, moet een volwassene eerst
goed uitleggen hoe het product moet worden gebruikt. Houd toezicht op kinderen terwijl
ze het product gebruiken. Onjuist gebruik kan leiden tot een elektrische schok of letsel.
Laat een lens of camera met lens niet zonder lensdop in de zon liggen. De
zonnestralen kunnen door de lens worden gebundeld en brand veroorzaken.
Bedek het product niet met een doek en wikkel het ook niet in een doek. Hierdoor
kan de warmte niet weg en kan de behuizing vervormen of in brand vliegen.
Laat de camera niet nat worden. Als u het apparaat in het water hebt laten vallen of
als er water of metaal in het product is terechtgekomen, moet u de accu onmiddellijk
verwijderen. Zo voorkomt u brand, elektrische schokken en brandwonden.
Gebruik geen verfverdunner, benzeen of andere organische oplosmiddelen om het
product schoon te maken. Deze stoffen kunnen brand veroorzaken en zijn schadelijk
voor de gezondheid.
24
Veiligheidsmaatregelen
Aandachtspunten:
Neem de onderstaande aandachtspunten in acht.
Als u dit niet doet, kan dat leiden tot fysiek letsel
of schade aan eigendommen.
Zorg dat u het product niet gebruikt of laat liggen op een plaats waar de temperatuur
hoog is, zoals in een auto die in de zon staat. Het product kan dan heet worden en
brandwonden veroorzaken. Als u dit wel doet, kan de accu ook gaan lekken of
exploderen. Hierdoor nemen de prestaties af of gaat het product minder lang mee.
Loop niet met de camera als deze op een statief is bevestigd. Als u dit wel doet, kan
dit leiden tot letsel of een ongeluk. Controleer of het statief stevig genoeg is om de
camera en de lens te dragen.
Laat het product niet gedurende langere tijd achter in een omgeving met een lage
temperatuur. Het product wordt dan koud en kan letsel veroorzaken bij aanraking.
Flits niet vlak bij iemands ogen. Dit kan de ogen beschadigen.
25
Omgaan met de camera
Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel
deze niet bloot aan fysieke schokken.
De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt.
Om de resistentie van de camera tegen stof en waterdruppels te vergroten,
houdt u het aansluitingenklepje, het accucompartiment, het kaartsleufklepje
en alle andere kleppen goed gesloten.
De camera is resistent tegen stof en waterdruppels. Dit betekent dat zand,
stof, vuil of water dat per ongeluk op het apparaat valt, niet in het apparaat
kan indringen. Het is echter onmogelijk om te voorkomen dat vuil, stof, water
of zout helemaal niet in het apparaat indringen. Zorg ervoor dat er zo weinig
mogelijk vuil, stof, water of zout op de camera terechtkomt.
Als er water op de camera valt, veegt u dit af met een droge, schone doek.
Als er vuil, stof of zout op de camera terechtkomt, veegt u dit af met een
schone, goed uitgewrongen doek.
Als u de camera gebruikt op een plaats waar veel vuil of stof aanwezig is,
kan er een storing worden veroorzaakt.
Het wordt aanbevolen de camera na gebruik te reinigen. Als u vuil, stof,
water of zout op de camera laat zitten, kan er een storing worden
veroorzaakt.
Als u per ongeluk de camera in het water laat vallen of als u vreest dat er
vocht (water), vuil, stof of zout in de camera is terechtgekomen, neemt u
direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Houd de camera buiten het bereik van apparaten met sterke magnetische
velden, zoals magneten of elektrische motoren. Houd de camera eveneens
uit de buurt van apparaten die sterke radiogolven uitzenden, zoals grote
antennes. Sterke magnetische velden kunnen storingen veroorzaken en
beeldgegevens beschadigen.
Laat de camera niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een
auto die in direct zonlicht staat. Door de hoge temperaturen kan de camera
defect raken.
De camera bevat elektronische precisieschakelingen. Probeer de camera
nooit zelf te demonteren.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
26
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
Blokkeer het spiegelmechanisme niet met uw vinger of iets anders. Als u dit
toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Gebruik alleen een in de handel verkrijgbaar blaasbuisje om stof van de
lens, zoeker, reflexspiegel, het matglas enzovoort te blazen. Gebruik geen
reinigingsmiddelen die organische oplosmiddelen bevatten om de
camerabehuizing of lens schoon te vegen. Neem voor het verwijderen van
hardnekkig vuil contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Raak de elektrische contactpunten van de camera nooit met uw vingers aan.
Als u dat wel doet, kunnen de contactpunten gaan roesten. Roest op de
contactpunten kan leiden tot storingen aan de camera.
Als de camera plotseling van een koude in een warme omgeving
terechtkomt, kan zich condens vormen op de camera en op de inwendige
delen. Voorkom condensvorming door de camera eerst in een afgesloten
plastic tas te plaatsen. Zorg ervoor dat de camera is aangepast aan de
hogere temperatuur voordat u de camera uit de tas haalt.
Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt
u beschadiging van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert
u de lens, de kaart en de accu uit de camera. Wacht tot de condens is
verdampt voordat u de camera gebruikt.
Verwijder de accu en berg de camera op een koele, droge en goed
geventileerde plaats op als u de camera gedurende langere tijd niet gaat
gebruiken. Ook als de camera is opgeborgen, moet u de ontspanknop zo nu
en dan enkele malen bedienen om te controleren of de camera nog goed
functioneert.
Vermijd opslag op plaatsen waar chemicaliën worden gebruikt die oxidatie
en corrosie veroorzaken, zoals in een laboratorium.
Als de camera langere tijd niet is gebruikt, test u alle functies voordat u de
camera weer gaat gebruiken. Als u de camera langere tijd niet hebt gebruikt
en opnamen wilt gaan maken van een belangrijke gebeurtenis, bijvoorbeeld
een reis naar het buitenland, is het raadzaam de camera te laten controleren
bij het dichtstbijzijnde Canon Service Center of zelf te controleren of de
camera goed functioneert.
Als u continue opnamen herhaalt of lange tijd achtereen Live View-opnamen
of movie-opnamen maakt, kan de camera heet worden. Dit is geen defect.
Een felle lichtbron binnen of buiten het beeldgebied kan reflecties
veroorzaken.
27
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
LCD-paneel en LCD-scherm
Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie en
meer dan 99,99% effectieve pixels heeft, kunnen er onder de 0,01%
resterende pixels enkele dode pixels voorkomen en kunnen er ook zwarte,
rode of andere gekleurde vlekken voorkomen. Dit is geen defect. De dode
pixels zijn ook niet van invloed op de vastgelegde opnamen.
Als het LCD-scherm lange tijd aan blijft staan, kan het scherm inbranden en
zijn er restanten van de eerdere weergave te zien. Dit is echter een tijdelijk
effect dat verdwijnt als de camera enkele dagen niet wordt gebruikt.
Bij lage temperaturen kan het LCD-scherm langzamer reageren en bij hoge
temperaturen kan het er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het
scherm weer normaal.
Kaarten
Let op het volgende om de kaart en vastgelegde gegevens te beschermen:
Laat de kaart niet vallen of nat worden en buig de kaart niet. Oefen geen
druk op de kaart uit en stel deze niet bloot aan fysieke schokken en
trillingen.
Raak de elektronische contactpunten van de kaart nooit met uw vingers of
een metalen voorwerp aan.
Plak geen stickers of iets anders op de kaart.
Gebruik of bewaar de kaart niet in de buurt van voorwerpen met een sterk
magnetisch veld, zoals tv's, luidsprekers en magneten. Mijd ook plaatsen
met statische elektriciteit.
Plaats de kaart niet in direct zonlicht of in de buurt van hittebronnen.
Bewaar de kaart in een houder.
Bewaar de kaart niet op hete, stoffige of vochtige plaatsen.
Lens
Nadat u de lens hebt losgedraaid van de camera, plaatst
u de lens met de achterkant naar boven en bevestigt u de
achterste lensdop om krassen op het lensoppervlak en
de elektrische contactpunten te voorkomen.
Contactpunten
28
Nomenclatuur
<R> Knop voor
transportmodusselectie
(pag. 156, 159)
<i> Knop voor
ISO-snelheid (pag. 170)
<U> Knop voor
LCD-paneelverlichting
(pag. 60)
<6> Hoofdinstelwiel
(pag. 57)
Ontspanknop
(pag. 56)
Lamp voor
zelfontspanner/
afstandsbedie-
ning (pag. 159)
Sensor van
afstandsbedie-
ning (pag. 272)
Greep
(accucomparti-
ment)
Aansluitpunt voor
DCHkoppelingskabel
(pag. 520)
Knop voor scherptedieptecontrole (pag. 240
)
Spiegel (pag. 265, 455)
<f> Knop voor AF-bediening/selectie
AF-methode (pag. 130, 305/308)
Markering lensvatting (pag. 53)
Contactpunten voor flitssynchronisatie
Flitsschoen (pag. 278)
Ver-/ontgrendelknop
programmakeuzewiel
(pag. 57)
Programmakeuze-
wiel (pag. 35, 57)
Ingebouwde
microfoons
(pag. 326, 347)
Objectiefvergrendelingsstift
Objectiefontgrende-
lingsknop (pag. 54)
Objectiefvatting
Contactpunten (pag. 27)
Cameradop (pag. 53)
<B> Knop voor AF-gebiedsselectie
(pag. 136, 482)
GPS-antenne
Aansluitingenklepje
Aansluiting
afstandsbediening
(type N3) (pag. 276)
<q> Knop voor
meetmethode (pag. 243)
Bevestigings-
punt draagriem
(pag. 38)
29
Nomenclatuur
* Gebruikt voor Wi-Fi-verbindingen via de NFC-functie.
<B> INFO-knop
(pag. 60, 80, 84, 91,
293, 298, 334, 388)
LCD-paneel (pag. 33, 34)
Oogschelp (pag. 270)
Zoekeroculair
Aan/uit-schakelaar
(pag. 47)
Aansluitingenklepje
<p> AF-
startknop (pag. 56,
130, 292, 337)
<A>
Knop voor
AEHvergrendeling/
flitsbelichtingsvergren-
deling
(pag. 249, 278)
<S> Knop
voor AF-
puntselectie
(pag. 136, 137)
<Q> Quick
Control-knop
(pag. 61)
<0> Instelknop
(pag. 64)
<M> Menuknop (pag. 64)
<g> Digital-aansluiting (pag. 598)
<Y> Aansluiting externe microfoon (pag. 347)
<D> HDMI mini OUT-aansluiting (pag. 427)
<L> Wisknop (pag. 430)
Luidspreker
P (N-markering)*
30
Nomenclatuur
<u> Knop voor
index/vergroten/
verkleinen
(pag. 399/317,
321, 404)
<x> Weergaveknop (pag. 388)
<9> <W> <X> <Y> <Z>
Multicontroller (pag. 59)
LCD-scherm (pag. 46,
64, 290, 326, 404)
Statiefbevestiging
Kaartsleuf (pag. 43)
Accucompartimentklepje
(pag. 42)
Ontgrendelknop
accucomparti-
ment (pag. 42)
Bevestigingspunt
draagriem
(pag. 38)
Lees-/schrijfindicator
(pag. 44)
<A> Knop voor Live View-
opnamen/
<k> movie-opnamen
(pag. 289/325)
<0> Start-/stopknop
(pag. 290, 326)
<V> Scherpstelvlakmarkering
Kaartsleufklepje
(pag. 43)
Bevestigingsopening voor
accessoires
Multifunctievergrendeling
sschakelaar (pag. 59)
<5> Snelinstelwiel (pag. 58)
Knop voor dioptrische
aanpassing (pag. 55)
Serienummer
31
Nomenclatuur
Zoekerinformatieweergave
* Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast worden weergegeven.
Digitale horizon (pag. 81)
Spotmetingscirkel (pag. 244)
Raster (pag. 79)
<z> Accuniveau
(pag. 48)
AF-bediening (pag. 130)
Meetmethode (pag. 243)
JPEG/RAW (pag. 162)
Matglas
Aspect-ratiolijn 1:1
(pag. 168)
<G> Knipperdetectie
(pag. 206)
<z> Waarschuwingspictogram
(pag. 489)
Gebied AF-kader (pag. 140)
Opnamemodus (pag. 35)
Grote zone AF-kader (pag. 140)
<S> AF-punt
<O> AF-punt
spotten (pag. 139)
Aspect-ratiolijn 16:9 (pag. 168)
Transportmodus (pag. 156, 159)
Aspect-
ratiolijn 4:3
(pag. 168)
32
Nomenclatuur
<A> AE-vergrendeling
(pag. 249)
AEB actief (pag. 247)
<D> Flitser gereed (pag. 278)
Waarschuwing voor
onjuiste FE-vergrendeling
<d> FE-vergrendeling
(pag. 278)
FEB actief (pag. 285)
<e> Snelle synchronisatie
(pag. 285)
<y> Flitsbelichtingscorrectie
(pag. 278)
Sluitertijd (pag. 236)
Bulb (buLb) (pag. 250)
FE-vergrendeling (FEL)
Bezig (buSY)
Waarschuwing
multifunctievergrendeling (L)
Waarschuwing geen kaart (Card)
Waarschuwing volle kaart (FuLL)
Waarschuwing kaartfout (Card)
Foutcodes (Err)
Diafragma (pag. 238)
AF-puntselectie
([ ] AF, SEL [ ], SEL AF)
Indicator belichtingsniveau
Belichtingscorrectiewaarde
(pag. 245)
AEB-bereik (pag. 247)
<A> Lichte tonen prioriteit
(pag. 199)
ISO-snelheid (pag. 170)
Opeenvolgende opnamen met de
zelfontspanner (pag. 159)
Maximale opnamereeks voor
continue opnamen (pag. 167)
Aantal resterende opnamen
met meervoudige belichting
(pag. 259)
<o> Scherpstelindicator
(pag. 94, 131)
<i> ISO-
snelheid
(pag. 170)
<O> Belichtingscorrectie (pag. 245)
33
Nomenclatuur
LCD-paneel
* Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast worden weergegeven.
Sluitertijd
Bulb (buLb)
FE-vergrendeling (FEL)
Aantal resterende opnamen voor
time-lapse-movie
Bezig (buSY)
Waarschuwing
multifunctievergrendeling (L)
Beeldsensor reinigen (CLn)
Waarschuwing geen kaart (Card)
Waarschuwing volle kaart (FuLL)
Waarschuwing kaartfout (Card)
Foutcodes (Err)
AF-bediening
(pag. 130, 305)
X
1-beeld AF
9
AI Focus AF
Z
AI Servo AF
K
Servo AF
4 L
Handmatige
scherpstelling
(pag. 154, 321)
Maximum aantal opnamen
Timer zelfontspanner
Bulbbelichtingstijd
Foutnummer
Resterende opnamen
<A> Lichte tonen prioriteit (pag. 199)
<i> ISO-snelheid (pag. 170)
Meetmethode (pag. 243)
q Meervlaksmeting
w Deelmeting
r Spotmeting
e Centrum gewicht
gemiddeld
ISO-snelheid (pag. 170)
Opeenvolgende opnamen met
de zelfontspanner (pag. 159)
Diafragma
Transportmodus (pag. 156, 159)
u Enkelbeeld
o Continue opname met hoge
snelheid
i Continue opname met lage
snelheid
B Stil enkelbeeld
M Stille continue opname
Q Zelfontspanner: 10 sec./
afstandsbediening
k Zelfontspanner: 2 sec./
afstandsbediening
q Zelfontspanner: Continu
AF-puntselectie ([] AF,
SEL [ ], SEL AF)
34
Nomenclatuur
Accuniveau (pag. 48)
<H>
Bulbtimeropnamen/
Intervaltimeropnamen
(pag. 251/267)
<P> Opnamen maken met
meervoudige belichting (pag. 258)
<z> Waarschuwings-
pictogram
(pag. 489)
<O> Belichtingscorrectie
(pag. 245)
<a> Time-lapse-movie-opnamen
(pag. 349)
Indicator belichtingsniveau
Belichtingscorrectiewaarde
(pag. 245)
AEB-bereik (pag. 247)
<x> Logfunctie
<r> Status
GPS-ontvangst
<l>
Wi-Fi-functie
<s> Bluetooth-functie
35
Nomenclatuur
Programmakeuzewiel
U kunt de opnamemodus instellen. Draai aan het programmakeuzewiel
terwijl u de knop in het midden van het programmakeuzewiel ingedrukt
houdt (ver-/ontgrendelknop programmakeuzewiel).
Basismodi
U hoeft alleen maar de ontspanknop in te drukken. De camera stelt
alles in en zorgt dat de instellingen zijn afgestemd op het onderwerp of
de scène.
A : Scene Intelligent Auto (pag. 94)
C : Creative Auto (pag. 100)
8 : Speciale scène (pag. 107)
2 Portret (pag. 109) 4 Close-up (pag. 116)
q Groepsfoto (pag. 110) P Voedsel (pag. 117)
3 Landschap (pag. 111) y Kaarslicht (pag. 118)
5 Sport (pag. 112) 6 Nacht portret (pag. 119)
C Kinderen (pag. 113) F
Nachtopnamen uit hand
(pag. 120)
r Pannen (pag. 114) G HDR-tegenlicht (pag. 121)
36
Nomenclatuur
Aangepaste opnamemodus
U kunt de opnamemodi (<d>, <s>, <f>, <a> of <F>), AF-
bediening, menu-instellingen enzovoort, onder de instellingen
<w> en <x>
van het programmakeuzewiel vastleggen (pag. 510).
Creatieve modi
Met deze modi is het eenvoudiger
om verschillende onderwerpen
naar wens vast te leggen.
d : AE-programma (pag. 234)
s :
AE met sluitertijdvoorkeuze
(pag. 236)
f :
AE met diafragmavoorkeuze
(pag. 238)
a : Handmatige belichting
(pag. 241)
F : Bulb (pag. 250)
37
Nomenclatuur
Acculader LC-E6E
Lader voor accu LP-E6N/LP-E6 (pag. 40).
Netsnoer
Netsnoeraansluiting
Accucompartiment
Laadlampje
38
Nomenclatuur
Haal het uiteinde van de riem van onderaf
door het oog van het bevestigingspunt van
de draagriem. Haal het uiteinde daarna door
de gesp van de riem zoals afgebeeld in de
illustratie. Trek de riem strak en zorg ervoor
dat deze goed vastzit in de gesp.
Aan de riem is ook een oculairafsluiting
bevestigd (pag. 270).
De riem bevestigen
Oculairafsluiting
39
1
Aan de slag en
basiscamerahandelingen
In dit hoofdstuk worden de voorbereidende stappen
voor het maken van opnamen en de basis
camerahandelingen beschreven.
40
1
Verwijder het beschermdeksel.
Verwijder het beschermdeksel van de
accu.
2
Plaats de accu.
Plaats de accu op de juiste manier in
de lader zoals afgebeeld in de
illustratie.
Om de accu te verwijderen, herhaalt
u de bovenstaande procedure in
omgekeerde volgorde.
3
Laad de accu op.
Sluit het netsnoer aan op de lader en
steek de stekker in het stopcontact.
Het opladen begint automatisch en
het laadlampje knippert oranje.
Het duurt ongeveer 2 uur en 30 min. om een geheel lege accu
bij kamertemperatuur (23 °C) volledig op te laden. Hoe lang het
duurt om de accu op te laden, is sterk afhankelijk van de
omgevingstemperatuur en de resterende capaciteit van de accu.
Om veiligheidsredenen duurt opladen bij lage temperaturen (5 °C -
10 °C) langer (max. ongeveer 4 uur).
De accu opladen
Laadniveau
Laadlampje
Kleur Weergave
0-49%
Oranje
Knippert eenmaal per seconde
50-74% Knippert tweemaal per seconde
75% of hoger Knippert driemaal per seconde
Volledig opgeladen Groen Ingeschakeld
41
De accu opladen
Bij aankoop is de accu niet volledig opgeladen.
Laad de accu vóór gebruik op.
Het verdient aanbeveling om de accu op te laden op de dag dat
u deze gaat gebruiken of een dag ervoor.
Zelfs wanneer de camera is opgeborgen, raakt een opgeladen accu geleidelijk
aan leeg.
Verwijder de accu na het opladen en haal
de acculader uit het stopcontact.
U kunt het deksel in een andere richting
plaatsen om aan te geven of de accu al dan
niet is opgeladen.
Als de accu is opgeladen, bevestigt u het deksel zodanig dat de opening
< > met de vorm van een accu overeenkomt met het blauwe zegel op de
accu. Als de accu leeg is, plaatst u het deksel in de omgekeerde richting.
Verwijder de accu wanneer u de camera niet gebruikt.
Als de accu langere tijd in de camera blijft zitten, is er sprake van een
kleine lekstroom, waardoor de accu verder wordt ontladen en de
levensduur van de accu korter wordt. Bewaar de accu met het
beschermdeksel bevestigd. Als u de accu opbergt nadat u deze
volledig hebt opgeladen, kunnen de prestaties van de accu teruglopen.
De acculader kan ook in het buitenland worden gebruikt.
De acculader is compatibel met een stroombron van 100 V AC tot 240 V AC,
50/60 Hz. Indien nodig kunt u een in de handel verkrijgbare stekkeradapter
voor het desbetreffende land of de desbetreffende regio gebruiken. Sluit geen
draagbare spanningsomvormer aan op de acculader. Dit kan de acculader
beschadigen.
Als de accu snel leeg raakt, zelfs nadat deze volledig is
opgeladen, moet de accu worden vervangen.
Controleer de laadprestatie van de accu (pag. 516) en schaf een nieuwe accu aan.
Tips voor het gebruik van de accu en acculader
Nadat u de stekker van de lader uit het stopcontact hebt verwijderd, dient
u de contactpunten van de stekker circa 10 seconden niet aan te raken.
Indien de resterende capaciteit van de accu (pag. 516) 94% of hoger is,
wordt de accu niet opgeladen.
De lader kan geen andere accu's opladen dan de accu's LP-E6N/LP-E6.
42
Plaats een volledig opgeladen accu LP-E6N (of LP-E6) in de camera.
De zoeker van de camera wordt verlicht zodra een accu is geplaatst en wordt
donker wanneer de accu wordt verwijderd. Als de accu niet is geplaatst,
wordt het beeld in de zoeker onscherp en kunt u niet scherpstellen.
1
Open het klepje.
Schuif het schuifje in de richting van
de pijlen en open het klepje.
2
Plaats de accu.
Steek het uiteinde met de elektrische
contactpunten in de camera.
Schuif de accu in de camera totdat de
accu vastzit.
3
Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat het
dichtklikt.
Open het klepje en verwijder de accu.
Druk het accuvergrendelingsschuifje
in de richting van de pijl en verwijder
de accu.
Plaats het meegeleverde
beschermdeksel (pag. 40) op de accu
om kortsluiting te voorkomen.
De accu plaatsen en verwijderen
De accu plaatsen
De accu verwijderen
U kunt geen andere accu's gebruiken dan de accu LP-E6N of LP-E6.
43
U kunt in de camera een SD-, SDHC- of SDXC-geheugenkaart
gebruiken (afzonderlijk verkrijgbaar). De opnamen worden opgeslagen
op de kaart.
1
Open het klepje.
Schuif het klepje in de richting van de
pijlen om het te openen.
2
Plaats de kaart.
Plaats de kaart met de etiketzijde
naar u toe, zoals in de afbeelding
wordt weergegeven, en schuif de
kaart in de camera totdat deze
vastklikt.
3
Sluit het klepje.
Sluit het klepje en schuif het in
de richting van de pijlen totdat
het dichtklikt.
Als u de aan-uitschakelaar op <1>
zet, wordt het maximum aantal
opnamen weergegeven op het
LCD-paneel.
De kaart plaatsen en verwijderen
De kaart plaatsen
Zorg ervoor dat het schrijfbeveiligingsschuifje van de kaart omhoog
staat, zodat schrijven en wissen mogelijk is.
Schrijfbeveiligingsschuifje
Maximum aantal opnamen
44
De kaart plaatsen en verwijderen
1
Open het klepje.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
Controleer of de lees-/
schrijfindicator uit is en open
vervolgens het klepje.
Sluit de klep als [Opslaan...] op het
LCD-scherm wordt weergegeven.
2
Verwijder de kaart.
Druk de kaart voorzichtig in de
camera en laat de kaart vervolgens
los om deze uit te werpen.
Trek de kaart recht uit de camera en
sluit het klepje.
De kaart verwijderen
Lees-/schrijfindicator
Ook UHS-I SDHC- of SDXC-geheugenkaarten kunnen worden gebruikt.
Het maximum aantal opnamen varieert, afhankelijk van de resterende
capaciteit van de kaart, de instelling voor de opnamekwaliteit,
de ISO-snelheid, enzovoort.
Door [
z
1: Ontspan sluiter zonder kaart
] in te stellen op [
Uitschakelen
],
voorkomt u dat u vergeet een kaart te plaatsen (pag. 535).
45
De kaart plaatsen en verwijderen
Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, betekent dit
dat opnamen op de kaart worden gelezen, opgeslagen of gewist,
of dat gegevens worden overgedragen. Maak het klepje van de
kaartsleuf op dat moment niet open.
Voer ook niet de volgende handelingen uit wanneer de lees-/
schrijfindicator brandt of knippert. De opnamegegevens, kaart of
camera kunnen anders beschadigd raken.
De kaart verwijderen.
De accu verwijderen.
De camera schudden of ergens tegenaan stoten.
Een netsnoer loskoppelen en aansluiten (als een gewoon
stopcontact (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 520) wordt gebruikt).
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 211).
Als er op het LCD-scherm een kaartfout wordt weergegeven, verwijdert u
de kaart en plaatst u deze opnieuw. Gebruik een andere kaart als het
probleem aanhoudt.
Als u alle opnamen op de kaart naar een computer kunt overbrengen,
brengt u alle opnamen over en formatteert u de kaart met de camera
(pag. 70). De kaart functioneert dan wellicht weer normaal.
Raak de contactpunten van de kaart niet aan met uw vingers of met
metalen voorwerpen. Stel de contactpunten niet bloot aan stof of water.
Vuil op de contactpunten kan de werking van de SD-kaart verstoren.
Multimediakaarten (MMC) kunnen niet worden gebruikt. (In dat geval
verschijnt een kaartfoutmelding).
46
Nadat u het LCD-scherm hebt uitgeklapt, kunt u menufuncties instellen,
Live View-opnamen gebruiken, movies opnemen of foto's en movies
weergeven. U kunt de richting en hoek van het LCD-scherm wijzigen.
1
Klap het LCD-scherm uit.
2
Draai het LCD-scherm.
Wanneer het LCD-scherm is
uitgeklapt, kunt u het scherm naar
boven, naar beneden of meer dan
180° draaien zodat het naar het
onderwerp toe is gericht.
De hoek is slechts bij benadering
aangegeven.
3
Draai het scherm naar u toe.
Normaal gesproken gebruikt u de
camera met het LCD-scherm naar
u gericht.
Het LCD-scherm gebruiken
175°
180°
90°
Let bij het draaien van het LCD-scherm erop dat u het scharnier niet
forceert of breekt.
Wanneer een kabel is aangesloten op de camera, is het bereik van de
rotatiehoek van het uitgeklapte LCD-scherm beperkt.
Sluit het LCD-scherm met het scherm naar binnen gericht wanneer u de
camera niet gebruikt. U kunt het scherm beschermen.
Wanneer bij het maken van Live View-opnamen of movie-opnamen het
LCD-scherm naar het onderwerp toe is gedraaid, wordt er op het scherm
een gespiegeld beeld (rechts/links omgedraaid) weergegeven.
47
Als na het aanzetten van de camera het scherm met datum/tijd/
zone wordt weergegeven, raadpleegt u pagina 49 voor het instellen
van de datum, tijd en tijdzone.
<1> : De camera is ingeschakeld.
<2> : De camera is uitgeschakeld en
werkt niet. Zet de aan-
uitschakelaar op deze positie
wanneer u de camera niet
gebruikt.
Wanneer u de aan/uit-schakelaar
op <1> of <2> zet, wordt de
sensorreiniging automatisch
uitgevoerd. (Er kan een klein beetje
geluid te horen zijn.) Tijdens het
reinigen van de sensor wordt <f>
op het LCD-scherm weergegeven.
Ook tijdens de sensorreiniging, als u de ontspanknop half indrukt
(pag.56), wordt het reinigen gestopt en kunt u direct een foto nemen.
Als u met de aan/uit-schakelaar snel achter elkaar tussen <1>
en <2> wisselt, wordt het pictogram <f> mogelijk niet
weergegeven. Dit is normaal en is geen defect.
Om de accu te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze ongeveer 1 minuut niet is gebruikt. Om de camera weer
in te schakelen, drukt u gewoon de ontspanknop half in (pag. 56).
U kunt de tijd voor automatisch uitschakelen wijzigen via de optie
[52: Uitschakelen] (pag. 73).
De camera inschakelen
Automatische sensorreiniging
3 Automatisch uitschakelen
Als u de aan/uit-schakelaar op <2> zet op het moment dat een opname
op de kaart wordt opgeslagen, wordt [Opslaan...] weergegeven en wordt
de camera pas uitgeschakeld nadat het opslaan van de opname op de kaart
is voltooid.
48
De camera inschakelen
Wanneer de aan-uitschakelaar op <1> staat, heeft het accuniveau
een van de volgende zes niveaus. Met een knipperend accupictogram
<b> wordt aangegeven dat de accu bijna leeg is.
Het aantal mogelijke opnamen bij het maken van opnamen via de zoeker
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E6N-accu,
zonder Live View-opnamen, en de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging
Products Association).
Als twee LP-E6N-accu's worden gebruikt in batterijgreep BG-E21 (afzonderlijk
verkrijgbaar), wordt het aantal mogelijke opnamen ongeveer verdubbeld.
z Accuniveau-indicator
Weergave
Niveau (%) 100 - 70 69 - 50 49 - 20
Weergave
Niveau (%) 19 - 10 9 - 1 0
Temperatuur
Kamertemperatuur
(23° C)
Lage temperaturen
(0 °C)
Maximum aantal opnamen circa 1200 opnamen circa 1100 opnamen
De accu raakt sneller leeg wanneer u een van de volgende handelingen verricht:
Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
Wanneer de AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname
wordt gemaakt.
Wanneer Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) van de lens wordt gebruikt.
Wanneer het LCD-scherm vaak wordt gebruikt.
Wanneer u de GPS-functie, de Wi-Fi-functie of de Bluetooth-functie gebruikt.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan het maximum aantal
mogelijke opnamen afnemen.
Voor de bediening van de lens wordt ook stroom van de accu gebruikt.
Bij sommige lenzen raakt de accu sneller leeg dan bij andere.
Bij lage omgevingstemperaturen is het wellicht niet mogelijk om
opnamen te maken zelfs wanneer het accuniveau hoog genoeg is.
Zie pagina 291 voor het maximum aantal mogelijke opnamen met Live
View-opnamen.
Zie [54: Accu-info] om de status van de accu te controleren (pag. 516).
49
Wanneer de camera voor het eerst wordt ingeschakeld of als de datum/
tijd/zone-instellingen zijn gereset, wordt het instelscherm datum/tijd/
zone weergegeven. Volg de stappen hieronder om eerst de tijdzone
in te stellen.
Stel de tijdzone in waarin u zich op dit moment bevindt. Als u op reis
gaat, hoeft u alleen maar de tijdzone in te stellen op de tijdzone van uw
bestemming. De camera past de datum en tijd automatisch aan.
Houd er rekening mee dat de datum en tijd die aan opnamen zijn
toegevoegd, worden gebaseerd op deze datum/tijd-instelling.
Zorg ervoor dat u de juiste datum/tijd instelt.
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [52]
[Datum/tijd/zone].
Druk op de knop <Q> en selecteer
het tabblad [5].
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het tabblad [52] te
selecteren.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Datum/tijd/zone] te
selecteren en druk vervolgens op
<0>.
3
Stel de tijdzone in.
[Londen] is standaard ingesteld.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om [Tijdzone] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
3 De datum, tijd en zone instellen
50
3 De datum, tijd en zone instellen
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om [Zone] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om de tijdzone te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Als de gewenste tijdzone niet wordt
vermeld, drukt u op de knop <
M
>
en gaat u naar de volgende stap om
deze in te stellen (met het tijdsverschil
ten opzichte van de UTC-tijd).
U stelt het tijdsverschil ten opzichte
van UTC in door op de toetsen <Y>
<Z> te drukken en een parameter
(+/ -/uur/minuut) te selecteren voor
[Tijdverschil].
Druk op <0> zodat <r> wordt
weergegeven.
Druk op de toetsen <W> en <X> om
uw keuze in te stellen en druk
vervolgens op <0>. (U keert terug
naar <s>.)
Druk na het invoeren van de tijdzone
of het tijdverschil op de toetsen <Y>
en <Z> om [OK] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
4
Stel de datum en de tijd in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het cijfer te selecteren.
Druk op <0> zodat <r> wordt
weergegeven.
Druk op de toetsen <W> en <X> om
uw keuze in te stellen en druk
vervolgens op <0>. (U keert terug
naar <s>.)
51
3 De datum, tijd en zone instellen
5
Stel de zomertijd in.
Stel dit naar wens in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om [Y] te selecteren.
Druk op <0> zodat <r> wordt
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Z] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Wanneer zomertijd is ingesteld op
[Z], zal de tijd die is ingesteld in stap
4 met 1 uur vooruitgaan. Als [Y]
wordt ingesteld, wordt de zomertijd
uitgeschakeld en wordt de tijd één uur
teruggezet.
6
Verlaat de instelling.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om [OK] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
De datum, tijd, tijdzone en zomertijd
worden ingesteld.
De datum/tijd/zone-instellingen kunnen worden teruggezet als de
camera zonder accu wordt opgeslagen, als de accu leeg raakt of als
deze gedurende langere tijd wordt blootgesteld aan temperaturen onder
het vriespunt. Als dit gebeurt, stelt u de datum/tijd/zone opnieuw in.
Controleer nadat u de instelling van [Zone/tijdverschil] hebt gewijzigd of
de juiste datum en tijd worden aangegeven.
De ingestelde datum en tijd worden van kracht wanneer u bij stap 6 [OK]
selecteert.
In stap 3 is de tijd die wordt weergegeven in [Tijdzone] het tijdsverschil
in vergelijking met Coordinated Universal Time (UTC).
Zelfs als [52: Uitschakelen] is ingesteld op [1 min.], [2 min.] of [4 min.],
is de tijd voor automatisch uitschakelen circa 6 minuten wanneer het
instelscherm [52: Datum/tijd/zone] wordt weergegeven.
Het automatisch bijwerken van de tijd is mogelijk met de GPS-functie (pag. 227).
52
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [TaalK].
Druk op de knop <Q> en selecteer
het tabblad [5].
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het tabblad [52] te
selecteren.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Taal
K] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
3
Stel de gewenste taal in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om de taal te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
De interfacetaal wordt gewijzigd.
3 De interfacetaal selecteren
53
De camera is compatibel met alle Canon EF-lenzen. De camera kan
niet worden gebruikt in combinatie met EF-S- of EF-M-lenzen.
1
Verwijder de doppen.
Verwijder de achterste lensdop en de
cameradop door ze los te draaien in
de richting die door de pijlen wordt
aangegeven.
2
Bevestig de lens.
Zorg ervoor dat de rode
bevestigingsmarkering op de lens en
die op de camera zich op gelijke
hoogte bevinden en draai de lens in de
richting van de pijl totdat deze vastklikt.
3
Stel de scherpstelmodusknop op
de lens in op <AF>.
<AF> staat voor auto focus, of
automatische scherpstelling.
<MF> staat voor Manual Focus,
of handmatige scherpstelling.
Automatisch scherpstellen werkt
dan niet.
4
Verwijder de voorste lensdop.
Een lens bevestigen en verwijderen
Een lens bevestigen
m
22
22
54
Een lens bevestigen en verwijderen
Druk op de
objectiefontgrendelingsknop en
draai de lens in de richting van
de pijl.
Draai de lens totdat dit niet meer
verder kan en koppel de lens los.
Bevestig de achterste lensdop op de
losgekoppelde lens.
De lens verwijderen
m
22
2
2
Kijk niet rechtstreeks naar de zon door een lens. Dit kan het
gezichtsvermogen beschadigen.
Zet de aan-uitschakelaar van de camera op <2> wanneer u een lens
bevestigt of verwijdert.
Als het voorste deel (de scherpstelring) van de lens tijdens het
automatisch scherpstellen draait, raak het draaiende deel dan niet aan.
Raadpleeg de lensinstructiehandleiding (pag. 4) voor instructies over het
gebruik van de lens.
Tips voor het voorkomen van vlekken en stof
Vervang lenzen zo snel mogelijk en op een plaats die zo veel mogelijk
stofvrij is.
Bevestig de cameradop op de camera wanneer u deze zonder lens bewaart.
Verwijder stof van de cameradop voordat u deze bevestigt.
55
Draai aan de knop voor
dioptrische aanpassing.
Draai de knop naar links of rechts
zodat de AF-punten in de zoeker
scherp zijn.
Als het lastig is om de knop te
draaien, verwijdert u de oogschelp
(pag. 270).
Voor scherpe opnamen houdt u de camera stil om cameratrilling te
minimaliseren.
1. Pak met uw rechterhand de cameragreep stevig vast.
2. Houd de lens onderaan vast met uw linkerhand.
3. Plaats de wijsvinger van uw rechterhand lichtjes op de ontspanknop.
4. Duw uw armen en ellebogen licht tegen de voorkant van uw lichaam.
5. Voor een stabiele houding plaatst u de ene voet een klein stukje voor de andere.
6. Druk de camera tegen uw gezicht en kijk door de zoeker.
Basisopnamefuncties
De scherpte van de zoeker aanpassen
De camera vasthouden
Als het beeld in de zoeker na de dioptrische aanpassing van de camera nog
niet scherp is, wordt u aangeraden om gebruik te maken van de dioptrische
aanpassingslenzen uit de E-serie (afzonderlijk verkrijgbaar).
Verticaal fotograferen
Horizontaal fotograferen
Zie pagina 289 voor het maken van opnamen terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
56
Basisopnamefuncties
De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half
indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken.
Half indrukken
Hiermee activeert u de automatische
scherpstelling en het automatische
belichtingssysteem dat de sluitertijd en
het diafragma instelt.
De belichtingsinstelling (sluitertijd en
diafragma) wordt gedurende circa 4
seconden in de zoeker en op het LCD-
paneel weergegeven (meettimer/0).
Helemaal indrukken
De sluiter ontspant en de opname
wordt gemaakt.
Cameratrilling voorkomen
Het bewegen van de camera tijdens het belichtingsmoment kan
leiden tot cameratrilling. Onscherpe opnamen kunnen hiervan het
resultaat zijn. Let op het volgende om cameratrilling te voorkomen:
Houd de camera goed vast zoals weergegeven op de
vorige pagina.
Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen en
druk de ontspanknop vervolgens langzaam volledig in.
Ontspanknop
Wanneer u in de creatieve modi op de knop <p> drukt, gebeurt er
hetzelfde als wanneer u de ontspanknop half indrukt.
Als u de ontspanknop helemaal indrukt zonder deze eerst half in te
drukken of als u de ontspanknop half indrukt en direct daarna volledig,
treedt er een kleine vertraging op in het maken van de opname.
Zelfs bij menuweergave of het weergeven van opnamen kunt u direct
teruggaan naar de opnamemodus door de ontspanknop half in te drukken.
57
Basisopnamefuncties
Draai aan het programmakeuzewiel
terwijl u de ver-/ontgrendelknop
van het programmakeuzewiel in
het midden ingedrukt houdt.
Gebruik dit om de opnamemodus in
te stellen.
(1)
Druk op een knop en draai aan
het hoofdinstelwiel <6>.
Wanneer u op een knop zoals <
f>,
<R>, <i> of <q
> drukt, blijft de
desbetreffende functie gedurende circa 6
seconden selecteerbaar (
9
). Tijdens
deze zes seconden kunt u het instelwiel
<
6
> draaien om de instelling te wijzigen.
Wanneer de timer niet meer actief is of
als u de ontspanknop half indrukt, gaat
de camera terug naar de opnamemodus.
Gebruik dit instelwiel om de
AF-bediening, de transportmodus,
de ISO-snelheid, de meetmethode,
het AF-punt, enzovoort te selecteren.
(2)
Draai alleen aan het
hoofdinstelwiel <6>.
Draai aan het hoofdinstelwiel <6>
terwijl u in de zoekerweergave of op het
LCD-paneel kijkt.
Gebruik dit instelwiel om de sluitertijd,
het diafragma, enzovoort in te stellen.
Programmakeuzewiel
6 Hoofdinstelwiel
De handelingen in (1) kunnen ook worden uitgevoerd wanneer de
schakelaar <R> omhoog is gezet (Multifunctievergrendeling, pag. 59).
58
Basisopnamefuncties
(1)
Druk op een knop en draai aan
het hoofdinstelwiel <5>.
Wanneer u op een knop zoals <f>,
<i> of <q>
drukt, blijft de
desbetreffende functie gedurende circa 6
seconden selecteerbaar
(9). Tijdens
deze zes seconden kunt u het instelwiel
<5>
draaien om de instelling te wijzigen.
Wanneer de timer niet meer actief is of
als u de ontspanknop half indrukt, gaat
de camera terug naar de opnamemodus.
Gebruik dit instelwiel om de AF-
bediening, de ISO-snelheid, de
meetmethode, het AF-punt,
enzovoort te selecteren.
(2)
Draai alleen aan het
hoofdinstelwiel <5>.
Draai aan het hoofdinstelwiel <5>
terwijl u in de zoeker of op het LCD-
paneel kijkt.
Gebruik dit instelwiel om de
belichtingscorrectiewaarde, het
diafragma voor handmatige
belichting, enzovoort in te stellen.
5 Snelinstelwiel
De handelingen in (1) kunnen ook worden uitgevoerd wanneer de
schakelaar <R> omhoog is gezet (Multifunctievergrendeling, pag. 59).
59
Basisopnamefuncties
De <9> heeft acht pijltoetsen.
Gebruik deze voor het selecteren van
het AF-punt, het corrigeren van de
witbalans, het verplaatsen van het
AF-punt of vergrotingskader tijdens
Live View-opnamen of
movie-opnamen, het instellen van
Snel instellen, enzovoort.
U kunt de knop ook gebruiken om
menu-items te selecteren.
Als [54: Multifunctievergrendeling] is ingesteld en de <R>-
schakelaar staat omhoog, kunt u voorkomen dat de instellingen worden
gewijzigd als per ongeluk aan het Hoofdinstelwiel, het Snelinstelwiel of
de Multicontroller wordt gedraaid of als per ongeluk op het touchscreen
wordt getikt.
Voor meer informatie over [54: Multifunctievergrendeling] raadpleegt
u pagina 88.
<R>-schakelaar ingesteld op
omhoog: vergrendeld
<R>-schakelaar ingesteld op
omlaag: ontgrendeld
9 Multicontroller
R Multifunctievergrendeling
U kunt ook tijdens het afspelen de witbalans corrigeren en het
vergrotingskader verplaatsen met de <R>-schakelaar ingesteld op
omhoog (multifunctievergrendeling).
Standaard wordt het hoofdinstelwiel <5> vergrendeld wanneer de
multifunctievergrendelingsschakelaar in de vergrendelde positie staat.
60
Basisopnamefuncties
U kunt het LCD-paneel verlichten door
op de knop <U> te drukken. Schakel de
LCD-paneelverlichting (9) in of uit door
op de knop <U> te drukken.
Nadat u een aantal keer op de knop <B> hebt gedrukt (pag. 84),
wordt het scherm Snel instellen (pag. 86) weergegeven. Vervolgens
kunt u de actuele opname-instellingen bekijken.
Als u op de knop <Q> drukt, wordt Snel instellen ingeschakeld voor de
opname-instellingen (pag. 61).
Vervolgens kunt u op de knop <B> drukken om het scherm uit te
schakelen (pag. 84).
U LCD-paneelverlichting
Het scherm Snel instellen weergeven
Wanneer u bij een bulbbelichting de ontspanknop volledig indrukt, wordt de
LCD-paneelverlichting uitgeschakeld.
61
U kunt de opnamefuncties die worden weergegeven op het LCD-
scherm, rechtstreeks selecteren en instellen met intuïtieve handelingen.
Dit heet Snel instellen.
1
Druk op de knop <Q> (7).
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
2
Stel de gewenste functies in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> of <Y> en <Z> om een functie
te selecteren.
De instellingen van de geselecteerde
functie en Uitleg (pag. 90) worden
weergegeven.
Draai het hoofdinstelwiel <6> of
<5> om de instelling te wijzigen.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
een opname te maken.
Het vastgelegde beeld wordt
weergegeven.
Q Quick Control voor opnamefuncties
Basismodi Creatieve modi
Zie pagina 126 voor de functies die kunnen worden ingesteld in de
basismodi en voor de instellingsprocedures.
U kunt ook op het scherm tikken voor Quick Control-instellingen (pag. 67).
62
Q Quick Control voor opnamefuncties
Creatieve modi
Basismodi (voorbeeldscherm)
Instelbare functies met Snel instellen
Sluitertijd (pag. 236)
AF-bediening
(pag. 130)
Witbalanscorrectie (pag. 191)
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) (pag. 194)
Beeldstijl (pag. 176)
Belichtingscorrectie/
AEB-instelling
(pag. 245/247)
ISO-snelheid (pag. 170)
Opnamekwaliteit
(pag. 162)
Diafragma (pag. 238)
Flitsbelichtingscorrectie
(pag. 278, 285)
Transportmodus (pag. 156)
Aangepaste bediening
(pag. 497)
Witbalans (pag. 185)
Meetmethode (pag. 243)
AF-gebiedselectiemodus/
AF-puntselectie
Witbalansbracketing (pag. 192)
Wi-Fi-functie
<C>-modus
<r>-modus <P>-modus
In de basismodi zijn de selecteerbare Quick Control-functies afhankelijk
van de gekozen opnamemodus (pag. 127). De selecteerbare Quick
Control-functies in de basismodi zijn [Sfeeropnamen], [Achtergrond
wazig], [Transportmodus], [AF-puntselectie], [Effect] (Pannen),
[Helderheid] en [Kleurtoon].
Voor het scherm Snel instellen, raadpleegt u pagina 86.
63
Q Quick Control voor opnamefuncties
Selecteer de gewenste functie en
druk op <0>. Het scherm met
functie-instellingen wordt
weergegeven.
Draai aan het instelwiel <6> of
<5> en druk op de pijltjestoetsen
<Y> en <Z> om de instelling te
wijzigen. Er zijn ook functies die
worden ingesteld door op de
volgende manieren op de knop te
drukken.
Druk op <0> om het instellen te
voltooien en terug te gaan naar het
vorige scherm.
Wanneer u <7> (pag. 497), <H>
(pag. 134) of <k> selecteert en op
de <M>-knop drukt om de
instelling af te sluiten.
Quick Control
<0>
Raadpleeg de 'Instructiehandleiding voor de Wi-Fi-functie (draadloze
communicatiefunctie)' (pag. 4) voor meer informatie over de Wi-Fi-functies.
64
U kunt verschillende instellingen opgeven via de menu's, zoals de
opnamekwaliteit, datum/tijd, enzovoort.
* In de basismodi worden sommige tabbladen en menuopties niet weergegeven.
3 Menubewerkingen en configuraties
Menuscherm basismodi
Menuscherm creatieve modi
<5> Snelinstelwiel
Knop <M>
<6>
Hoofdinstelwiel
LCD-scherm
Knop <0>
Knop <Q>
Multicontroller
Pijltjestoetsen <W><X><Y><Z>
Menu-items
Menu-instellingen
z: Opnamen
5: Instellingen
9: My Menu
3: Weergave
8: Persoonlijke voorkeuze
Hoofdtabblad
Secundaire
tabbladen
65
3 Menubewerkingen en configuraties
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer een tabblad.
Telkens als u op de knop <
Q
> drukt,
wordt er van hoofdtabblad (groep
functies) gewisseld.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> <Z>
van de multicontroller om een
secundair tabblad te selecteren.
Het tabblad [z3] in deze handleiding
verwijst bijvoorbeeld naar het scherm
dat wordt weergegeven als het derde
vakje [ ] vanaf links van het tabblad
z (Opnamen) wordt geselecteerd.
3
Selecteer het gewenste item.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
van de multicontroller om het item te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
4
Selecteer de instelling.
Druk op de pijltjestoetsen <W> <X>
of <Y> <Z> om de gewenste
instelling te selecteren.
De huidige instelling wordt blauw
weergegeven.
5
Stel de optie in.
Druk op <0> om de instelling vast
te leggen.
6
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <
M
> om het menu
af te sluiten en naar de opnamemodus
terug te keren.
Procedure voor het instellen van het menu
66
3 Menubewerkingen en configuraties
Voorbeeld: Lichte tonen prioriteit
Gedimde menu-items kunnen niet
worden ingesteld. Menu-items worden
gedimd weergegeven als een andere
functie-instelling voorrang heeft.
U kunt de functie die voorrang heeft,
weergeven door het gedimde menu-item
te selecteren en op <0> te drukken.
Als u de instelling van de functie die
voorrang heeft annuleert, wordt het
gedimde menu-item instelbaar.
Gedimde menu-items
In de beschrijvingen van de menufuncties hieronder wordt er vanuit
gegaan dat u op de knop <M> hebt gedrukt om het menuscherm
weer te geven.
U kunt ook op het menuscherm tikken of aan het wiel <6> of <5>
draaien om het menu te bedienen.
Druk op de knop <M> om de bewerking ongedaan te maken.
Zie pagina 534 voor informatie over elk menu-item.
Met [55: Wis alle camera-instellingen] kunt u de menufuncties
terugzetten op de standaardinstellingen (pag. 75).
Mogelijk ziet u niet alle overschrijffuncties voor bepaalde gedimde menu-items.
67
U kunt de camera bedienen door met uw vingers op het LCD-scherm
(aanraakgevoelig paneel) te tikken.
Voorbeeldweergave (Quick Control)
Tik met uw vinger op het LCD-scherm
(kort aanraken en dan weer loslaten).
U kunt menu's, pictogrammen,
enzovoort op het LCD-scherm
selecteren door erop te tikken.
Als u bijvoorbeeld op [Q] tikt,
verschijnt het scherm Snel instellen.
Door op [Q] te tikken, keert u terug
naar het vorige scherm.
Voorbeelden van bewerkingen door op het scherm te tikken
Menufuncties instellen nadat u op de knop <M> hebt gedrukt
Quick Control
De functie instellen nadat u op de knop <f>, <R>, <i>,
<q> of <S> hebt gedrukt
Touch AF in Live View-opnamen en movie-opnamen
Touch shutter in Live View-opnamen
Functies instellen in Live View-opnamen en movie-opnamen
Weergaveopties
d
De camera bedienen met de touchscreen
Tikken
Als [54: Pieptoon] is ingesteld op [Raak aan], hoort u geen pieptoon
tijdens bewerkingen via het aanraakscherm (pag. 73).
68
d De camera bedienen met de touchscreen
Voorbeeldscherm (Menuscherm)
Sleep uw vinger over het LCD-scherm.
Voorbeeldscherm (Schaalweergave)
Voorbeelden van bewerkingen door met uw vinger over het
scherm te slepen
Een menutabblad of -item selecteren nadat u op de knop <M>
hebt gedrukt
Instelling met schaalweergave
Quick Control
AF-punten selecteren (behalve met Live View-opnamen)
Opnamefuncties instellen in Live View-opnamen en movie-opnamen
Weergaveopties
Slepen
69
d De camera bedienen met de touchscreen
1
Selecteer de optie
[Aanraakbediening].
Selecteer op het tabblad [54] de
optie [Aanraakbediening] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gevoeligheid voor de
aanraakbediening in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
[Standaard] is de normale instelling.
[Gevoelig] zorgt voor een betere
reactie van het touchscreen dan
[Standaard]. Probeer beide
instellingen uit en selecteer de
instelling die u prefereert.
Met [Deactiveren] kunt u de
aanraakbediening uitschakelen.
3 De aanraakbediening instellen
Aandachtspunten bij aanraakbediening
Het LCD-scherm is niet drukgevoelig; gebruik dus geen scherpe
voorwerpen zoals uw nagel of een balpen op het scherm.
Bedien de touchscreen niet met natte vingers.
Als het LCD-scherm nat is of als u het met natte vingers bedient,
reageert de touchscreen misschien niet op uw aanraking of functioneert
het niet meer goed. Schakel in dergelijke gevallen de camera uit en veeg
het vocht van het LCD-scherm af met een doekje.
Als u in de handel verkrijgbare beschermfolie of stickers op het
LCD-scherm plakt, reageert het scherm mogelijk niet meer goed op
aanrakingen.
Als u het scherm snel aanraakt wanneer [Gevoelig] is ingesteld, kan het
zijn dat het scherm slecht op de aanraking reageert.
70
Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd met een andere camera
of computer, moet u de kaart met deze camera formatteren.
1
Selecteer [Kaart formatteren].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Kaart formatteren] en druk
vervolgens op <0>.
2
Formatteer de kaart.
Selecteer [OK] en druk op <0>.
De kaart wordt geformatteerd.
Druk voor low-levelformattering op de
knop <L> om een vinkje <X> bij
[Low level format] op te geven en
selecteer [OK].
3 De kaart formatteren
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd, worden alle opnamen
en gegevens van de kaart gewist. Zelfs beveiligde opnamen worden
gewist; controleer dus of er geen opnamen op de kaart staan die u wilt
bewaren. Breng de opnamen en gegevens zo nodig over naar een
computer of een ander opslagmedium voordat u de kaart formatteert.
De capaciteit van de geheugenkaart die in het formatteringsscherm wordt
weergegeven, kan lager zijn dan de capaciteit die op de kaart staat.
Dit apparaat maakt gebruik van exFAT-technologie, waarvoor een
licentie is verleend door Microsoft.
71
3 De kaart formatteren
De kaart is nieuw.
De kaart is geformatteerd met een andere camera of een
computer.
De kaart is volledig gevuld met opnamen of gegevens.
Er wordt een kaartfout weergegeven (pag. 567).
Bestandsindelingen van kaarten
SD-/SDHC-kaarten worden geformatteerd met FAT32. SDXC-
kaarten worden geformatteerd met exFAT.
Wanneer u een movie opneemt met een kaart die geformatteerd is
in exFAT, wordt de movie opgenomen in één bestand (in plaats van
te worden opgesplitst in meerdere bestanden) zelfs als deze groter
is dan 4 GB. (Het movie-bestand zal groter zijn dan 4 GB.)
Formatteer de kaart in de volgende gevallen:
Low-levelformattering
Voer een low-levelformattering uit als de schrijf- of leessnelheid van
de kaart laag is of als u alle gegevens op de kaart volledig wilt wissen.
Aangezien bij low-levelformattering alle sectoren op de kaart die
opname-informatie kunnen bevatten worden geformatteerd, duurt het
formatteren langer dan een normale formattering.
U kunt de low-levelformattering stoppen door [Annuleer] te
selecteren. Ook in dat geval is de normale formatteerprocedure al
voltooid en kunt u de kaart gewoon gebruiken.
72
3 De kaart formatteren
Als u met deze camera een SDXC-kaart formatteert en de kaart
vervolgens in een andere camera plaatst, kan er een foutmelding
worden weergegeven en wordt de kaart mogelijk onbruikbaar. Bepaalde
besturingssystemen van computers of kaartlezers herkennen een kaart
die is geformatteerd in exFAT mogelijk niet.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd of wanneer gegevens
worden gewist, verandert alleen de bestandsbeheerinformatie. De
eigenlijke gegevens worden niet volledig gewist. Houd hier rekening mee
wanneer u de kaart verkoopt of weggooit. Als u de kaart weggooit, dient
u een low-levelformattering uit te voeren of de kaart fysiek onbruikbaar te
maken om te voorkomen dat persoonlijke gegevens in handen van
derden kunnen komen.
73
U kunt voorkomen dat er een pieptoon klinkt zodra er is scherpgesteld
of bij opnamen met de zelfontspanner en tijdens bediening via de
touchscreen.
1
Selecteer [Pieptoon].
Selecteer op het tabblad [54] de
optie [Pieptoon] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Uitschakelen].
Selecteer [Uitschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
De pieptoon is nu uitgeschakeld.
Indien [Raak aan] is geselecteerd,
hoort u geen pieptoon tijdens
bewerkingen via de touchscreen.
Om de accu te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze gedurende een bepaalde tijd niet is gebruikt. De
standaardinstelling is 1 minuut, maar deze instelling kan worden
gewijzigd. Als u niet wilt dat de camera automatisch wordt
uitgeschakeld, zet u deze functie op [Deactiveren].
Nadat de camera is uitgeschakeld, kunt u deze weer inschakelen door
op de ontspanknop of andere knoppen te drukken.
1
Selecteer [Uitschakelen].
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [Uitschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste tijd in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
Voordat u begint
3 De pieptoon uitzetten
3 Uitschakeltijd/Automatisch uitschakelen instellen
Zelfs als [Deactiveren] is ingesteld, wordt het LCD-scherm automatisch na
circa 30 minuten uitgeschakeld om energie te besparen. (De camera zelf
wordt niet uitgeschakeld.)
74
Voordat u begint
U kunt instellen hoelang de foto direct na de opname op het LCD-
scherm moet worden weergegeven. Als u wilt dat de camera de
vastgelegde opname blijft weergeven, stelt u [Vastzetten] in. Als u de
vastgelegde opname niet wilt laten weergeven, stelt u [Uit] in.
1
Selecteer [Kijktijd].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Kijktijd] en druk vervolgens op
<0>.
2
Stel de gewenste tijd in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
Het scherm Snel instellen (pag. 61) of Digitale horizon (pag. 80) kan
worden ingesteld op weergave of geen weergave wanneer u de
ontspanknop half indrukt tijdens opnamen met de zoeker.
1
Selecteer [LCD uit/aankn.].
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [LCD uit/aankn.] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste optie in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
[Altijd aan]: De weergave op het LCD-scherm wordt niet
uitgeschakeld wanneer u de ontspanknop half
indrukt. Druk op de knop <B> om het
LCD-scherm uit te schakelen.
[
Ontspanknop
]: Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt het
LCD-scherm uitgeschakeld. Wanneer u de
ontspanknop weer loslaat, wordt het scherm weer
ingeschakeld.
3 De opnameweergavetijd instellen
3 Het LCD-scherm in-/uitschakelen
Als [Vastzetten] is ingesteld, wordt de opname weergegeven totdat de
camera wordt uitgeschakeld omdat de ingestelde tijd voor automatische
uitschakeling is verstreken.
75
Voordat u begint
De instellingen voor de opnamefunctie en de menu-instellingen van de
camera kunnen worden teruggezet naar de standaardinstellingen.
1
Selecteer [Wis alle
camera-instellingen].
Selecteer op het tabblad [55] de
optie [Wis alle camera-instellingen]
en druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [OK].
De standaardinstellingen van de
camera-instellingen worden hersteld
zoals weergegeven op pagina's 76-78.
3
De camera terugzetten op de standaardinstellingen
N
Zie pag. 468 voor meer informatie over het wissen van alle persoonlijke
voorkeuzen.
76
Voordat u begint
Instellingen voor de opnamefunctie
Beeldopname-instellingen
AF-bediening
1-beeld AF Beeldkwaliteit 73
AF-
gebiedselectiemodus
Automatische
selectie-AF
Aspect ratio
3:2
Beeldstijl
Automatisch
Lens
elektronische MF
Uitschakelen na
1-beeld AF
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
Standaard
Meetmethode
q
(Meervlaksmeting)
Lensafwijkingscorrectie
Correctie
helderheid
randen
Inschakelen
zISO-snelheidsinstellingen
ISO-snelheid
Automatisch
ISO-
snelheidsbereik
Minimum: 100
Maximum: 40000
Correctie
chromatische
aberratie
Inschakelen
Automatisch
bereik
Minimum: 100
Maximum: 12800
Vervormingscorrectie
Uitschakelen
Minimumsluitertijd
voor auto
Automatisch
Diffractiecorrectie
Inschakelen
Transportmodus
u
(Enkelbeeld)
Belichtings-
correctie/AEB
Geannuleerd
Witbalans
Q
(Sfeerprioriteit)
Flitsbelichtingscorrectie
Geannuleerd
Handmatige
witbalans
Geannuleerd
Meervoudige
Uitschakelen
Witbalans shift
Geannuleerd
HDR-modus
HDR uitschakelen
Witbalansbracketing
Geannuleerd
Intervaltimer
Uitschakelen
Bulbtimer
Uitschakelen
Kleurruimte
sRGB
Antiknipperopname
Uitschakelen
Ruisreductie lange
sluitertijd
Uitschakelen
Spiegel opklappen
Uitschakelen
Zoekerweergave Hoge ISO-
ruisreductie
Standaard
Digitale horizon
Verbergen
Rasterweergave
Verbergen
Lichte tonen
prioriteit
Uitschakelen
Weergeven/
verbergen in
Alleen knipperdetectie
geselecteerd
Bestandsnummer
Continu
Persoonlijke
Ongewijzigd
Stofwisdata
Gewist
Externe Speedlite besturing
Flitsen
Inschakelen
E-TTL II-
flitslichtmeting
Evaluatieve
flitslichtmeting
Flitssynchronisatie-
snelheid AV-modus
Automatisch
77
Voordat u begint
Camera-instellingen
Instellingen voor Live View-opnamen
Kijktijd
2 sec.
Live View-opnamen
Inschakelen
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen
AF-bediening
1-beeld AF
AF-methode
u+volgen
Spring met 6
e
(10 beelden)
Touch Shutter
Uitschakelen
Overbelichtingswaarschuwing
Uitschakelen
Meettimer
8 sec.
AF-puntweergave
Uitschakelen
Rasterweergave
Verbergen
Weergaveraster
Uit
Belichtingssimulatie
Inschakelen
Histogram
Helderheid
Stille LV-opname
Modus 1
Vergroting (circa)
2x (vergroot
vanuit centrum)
Controle over HDMI
Uitschakelen
Automatische rotatie
staande beelden
AanzD
Draadloze communicatie-instellingen
Wi-Fi
Uitschakelen
Bluetooth-functie
Uitschakelen
Automatisch uitschakelen
1 min.
LCD-helderheid
LCD uit/aanknop
Altijd aan
Datum/tijd/zone
Ongewijzigd
Taal
Ongewijzigd
GPS
Uitschakelen
Videosysteem
Ongewijzigd
Uitleg voor Opnamemodus
Inschakelen
Uitleg
Inschakelen
Grootte helptekst
Klein
Aanraakbediening
Standaard
Pieptoon
Inschakelen
Automatische reiniging
Inschakelen
Weergaveopties
z-knop
Beide
selecteren
LV-weergaveopties
z-knop
Ongewijzigd
Multifunctievergrendeling
Alleen 5
(Snelinstelwiel)
Aangepaste opnamemodus
Ongewijzigd
Copyrightinformatie
Ongewijzigd
Configureren: MY MENU
Ongewijzigd
Menuweergave
Normale weergave
78
Voordat u begint
Instellingen voor movie-opnamen
Movieopnameformaat
NTSC:
L6X
PAL:L5X
Servo AF voor movies
Inschakelen
AF-methode
u+volgen
Geluidsopname
Automatisch
Trackinggevoeligheid
Servo AF voor movies
0
Windfilter
Automatisch
Demper
Uitschakelen
Servo AF-snelheid voor movies
kISO-snelheidsinstellingen Wanneer actief
Altijd aan
ISO-snelheid
Automatisch
AF-snelheid
0 (Standaard)
ISO-
snelheidsbereik
Minimum: 100
Maximum: 25600
Meettimer
8 sec.
Rasterweergave
Verbergen
ISO auto
Max.: 25600
V-knopfunctie
/-
a ISO auto
Max.: 12800
Videosnapshot
Uitschakelen
Time-lapse-
movie
Uitschakelen
Digitale beeldstabilisatie
van movies
Uitschakelen
Opnamen maken met de
afstandsbediening
Uitschakelen
79
U kunt een raster weergeven in de zoeker om u te helpen controleren of
de camera niet gekanteld is en de beeldcompositie te bepalen.
1
Selecteer [Zoekerweergave].
Selecteer op het tabblad [52] de
[Zoekerweergave] en druk op <0>.
2
Selecteer [Rasterweergave].
3
Selecteer [Weergeven].
Wanneer u het menu afsluit, wordt
het raster weergegeven in de zoeker.
3 Het raster weergeven in de zoeker
U kunt een raster op het LCD-scherm weergeven tijdens Live
View-opnamen en voordat u begint met het opnemen van een movie
(pag. 302, 377).
Als de standaardinstelling [52: Zoekerweergave] wordt gewijzigd,
ziet u een sterretje “*" rechts van [5 2: Zoekerweergave].
80
U kunt op de LCD-scherm en in de zoeker een digitale horizon
weergeven om u te helpen kanteling van de camera te corrigeren.
1
Druk op de knop <B>.
Telkens als u op de knop <
B
> drukt,
wordt de schermweergave vernieuwd.
Geef de digitale horizon weer.
Indien de digitale horizon niet wordt
weergegeven, stelt u
[54: Weergaveopties z-knop]
in op weergave van de digitale
horizon (pag. 84).
2
Controleer de kanteling van de
camera.
De horizontale en verticale kantelingen
worden weergegeven in stappen van 1°.
Wanneer de rode lijn groen wordt,
betekent dit dat de kanteling bijna is
gecorrigeerd.
3 De digitale horizon weergeven
De digitale horizon op het LCD-scherm weergeven
Zelfs wanneer de kanteling wordt gecorrigeerd, is een foutmarge van ±1°
nog steeds mogelijk.
Indien de camera erg is gekanteld, wordt de foutmarge van de digitale
horizon groter.
Tijdens Live View-opnamen en voordat u een movie-opname begint
(behalve met u+volgen), kunt u tevens de digitale horizon weergeven,
zoals in het voorgaande beschreven.
81
3 De digitale horizon weergeven
In het bovenste gedeelte van de zoeker kan een digitale horizon worden
weergegeven. Omdat deze indicator wordt weergegeven tijdens de opname,
kunt u de opname maken terwijl u de camerakanteling controleert.
1
Selecteer [Zoekerweergave].
Selecteer op het tabblad [52] de
[Zoekerweergave] en druk op <0>.
2
Selecteer [Elektr. niveau].
3
Selecteer [Weergeven].
4
Druk de ontspanknop half in.
De digitale horizon wordt weergegeven
in het bovenste gedeelte van de zoeker.
De digitale horizon werkt ook bij
verticale opnamen.
3 De digitale horizon weergeven in de zoeker
of meer
of meer
7,5°
Zelfs wanneer de kanteling wordt gecorrigeerd, is een foutmarge van ±1°
nog steeds mogelijk.
Als de standaardinstelling [52: Zoekerweergave] wordt gewijzigd,
ziet u een sterretje “*" rechts van [5 2: Zoekerweergave].
82
Instellingen voor de opnamefunctie (Accuniveau, Opnamemodus,
AF-bediening, Beeldkwaliteit (opnametype), Transportmodus,
Meetmethode, Knipperdetectie) kunnen worden weergegeven in de zoeker.
Standaard is alleen Knipperdetectie ingeschakeld met [X].
1
Selecteer [Zoekerweergave].
Selecteer op het tabblad [52] de
[Zoekerweergave] en druk op <0>.
2
Selecteer [Weerg./verberg.
in zoeker].
3
Schakel het selectievakje [X] in
bij informatie die u wilt laten
weergeven.
Selecteer de weer te geven
informatie en druk op <0> om een
vinkje [X] toe te voegen.
Herhaal deze procedure om alle weer
te geven informatie te voorzien van een
vinkje [
X
]. Selecteer vervolgens [
OK
].
Wanneer u het menu afsluit, wordt de
geselecteerde informatie
weergegeven in de zoeker (pag. 31).
3
Zoekerweergave instellen
N
83
3 Zoekerweergave instellenN
Als er geen kaart in de camera is geplaatst, wordt de opnamekwaliteit
(opnametype: JPEG/RAW) niet weergegeven.
Ongeacht of deze is ingeschakeld, wordt de desbetreffende informatie in
de volgende gevallen weergegeven in de zoeker: wanneer u de
opnamemodus wijzigt, wanneer u op de knop <f>, <R> of <q>
drukt, wanneer u de scherpstelmodusknop van de lens bedient en
wanneer een lens met een elektronische handmatige
scherpstellingsfunctie wordt gebruikt en van AF en MF wordt gewisseld
terwijl de scherpstelring wordt gedraaid (pag. 155).
Zelfs als [Accu] niet is ingeschakeld, wordt het accupictogram ( /
) weergegeven in de zoeker wanneer het accuniveau laag is.
Als de standaardinstelling [52: Zoekerweergave] wordt gewijzigd, ziet u
een sterretje “*" rechts van [52: Zoekerweergave].
84
Wanneer u tijdens opnamen met de
zoeker op de knop <B> drukt terwijl
de camera gereed is om opnamen te
maken, kunt u de weergave wisselen
tussen Digitale horizon (pag. 80) en
Scherm Snel instellen (pag. 86).
Met [Weergaveopties z-knop] op het
tabblad [54] kunt u aangeven welke
opties moeten worden weergegeven
wanneer op de knop <B> wordt
gedrukt.
Selecteer de gewenste optie en druk
op <0> om er een [X] bij te zetten.
Selecteer daarna [OK] om de
instelling te registreren.
B-knopfuncties
Digitale horizon
Scherm Snel instellen
85
B-knopfuncties
Als u de camera uitschakelt terwijl de digitale horizon of het scherm Snel
instellen wordt weergegeven, wordt dit scherm opnieuw weergegeven
wanneer u de camera weer inschakelt. Als u deze functie wilt annuleren,
drukt u een aantal keer op de knop <B> totdat het scherm leeg is en
schakelt u vervolgens de camera uit.
U kunt niet de vinkjes van beide items verwijderen.
Ook als u instelt dat de [Digitale horizon] niet wordt weergegeven, wordt
deze tijdens Live View-opnamen en movie-opnamen toch weergegeven
wanneer u op de knop <B> drukt. Afhankelijk van de instelling voor
[z5: AF-methode] wordt de digitale horizon mogelijk niet
weergegeven.
Als u op de knop <
Q
> drukt, wordt Quick Control ingeschakeld
(pag. 61).
Tijdens Live View-opnamen of movie-opnamen worden de items die worden
weergegeven op het tabblad
[54] gewijzigd in [LV-weergaveopties
z-knop] (pag. 298).
86
B-knopfuncties
* Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast worden weergegeven.
Het scherm Snel instellen
AE-vergrendeling
Lichte tonen prioriteit
ISO-snelheid
Flitsbelichtingscorrectie
Aangepaste bediening
Opnamekwaliteit
Maximum aantal
opnamen/Automatische
reiniging
Maximale opnamereeks/
Aantal resterende opnamen
met meervoudige belichting
Witbalansbracketing
Diafragma
Sluitertijd
Opnamemodi
Belichtingscorrectie
Witbalanscorrectie
Beeldstijl
AF-bediening
Pictogram Snel instellen
Accuniveau
Sterkte van Wi-Fi-signaal/
Eye-Fi-overdrachtstatus
Status GPS-ontvangst
Transportmodus
Meetmethode
Witbalans
Indicator
belichtingsniveau
Logfunctie
AF-gebiedselectiemodus/
AF-puntselectie
Wi-Fi-functie
Bluetooth-functie
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid)
Meerdere opnamen/HDR/
Ruisonderdrukking bij meerdere
opnamen
87
B-knopfuncties
Als u op de knop <f>, <R>, <i>, <q>, <S> of <B> drukt,
wordt het scherm met instellingen weergegeven en kunt u <6>,
<5>, <9> en <B> gebruiken om de functie in te stellen.
Mogelijke knopbedieningen wanneer het scherm Snel
instellen wordt weergegeven
AF-bediening Transportmodus
MeetmethodeISO-snelheid
AF-gebied/AF-puntselectie
Als er niets wordt weergegeven zelfs wanneer u op een knop drukt, drukt u
op de knop <B> om de digitale horizon of het scherm Snel instellen weer
te geven. Druk vervolgens op een van de bovenstaande knoppen om het
respectievelijke scherm weer te geven.
88
Door de <R>
-schakelaar omhoog te zetten, kunt u voorkomen dat
de instellingen worden gewijzigd als per ongeluk aan het Hoofdinstelwiel,
het Snelinstelwiel of de Multicontroller wordt gedraaid of als per ongeluk op
het touchscreen wordt getikt.
Raadpleeg pagina 59 voor meer informatie over de
multifunctievergrendelingsschakelaar.
1
Selecteer
[Multifunctievergrendeling].
Selecteer op het tabblad [54] de
optie [Multifunctievergrendeling]
en druk vervolgens op <0>.
2
Voeg een vinkje [X] toe aan de
camerabediening die moet
worden vergrendeld.
Selecteer een camerabediening en
druk op <0> om er een vinkje [X]
aan toe te voegen.
Selecteer [OK].
Wanneer de schakelaar <R>
omhoog staat, is de ingeschakelde
camerabediening [X] vergrendeld.
R
De multifunctievergrendeling instellen
Wanneer de <R>-schakelaar omhoog staat en u een vergrendelde
camerafunctie probeert te bedienen, wordt <L> in de zoeker en op het
LCD-paneel weergegeven. In het scherm Snel instellen (pag. 61) wordt
[LOCK] weergegeven. Tijdens Live View-opnamen of movie-opnamen
wordt [LOCK] weergegeven op het opnamescherm.
Standaard wordt het hoofdinstelwiel <5> vergrendeld wanneer de
multifunctievergrendelingsschakelaar in de vergrendelde positie staat.
In Basismodi kan alleen [hAanraakbediening] worden ingesteld.
U kunt Quick Control (pag. 61) bedienen ongeacht de instellingen van de
multifunctievergrendeling.
Als dit een andere instelling heeft dan de standaardinstelling, wordt
rechts van [54: Multifunctievergrendeling] een sterretje "*"
weergegeven.
89
Wanneer u aan het Programmakeuzewiel draait om een opnamemodus
te selecteren, wordt mogelijk een korte beschrijving (Uitleg voor
Opnamemodus) van de opnamemodus weergegeven op het scherm.
Tijdens opnamen met de zoeker verschijnt de modusuitleg wanneer het
scherm Snel instellen of de digitale horizon wordt weergegeven. De
standaardinstelling is [Inschakelen].
1
Selecteer [Modusuitleg].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Modusuitleg] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Inschakelen].
Als u de modusuitleg niet wilt
weergeven, selecteert u
[Uitschakelen].
3
Draai aan het
programmakeuzewiel.
Een korte beschrijving van de
geselecteerde opnamemodus
verschijnt.
4
Druk op de toets <X>.
Een meer gedetailleerde beschrijving
verschijnt.
Om de modusuitleg uit te schakelen,
drukt u op <0> of drukt u de
ontspanknop half in.
De Uitleg voor Opnamemodus instellen
Druk in de modus <8> op <0> in stap 3 of 4 en selecteer vervolgens
de opnamemodus.
90
Als u Quick Control gebruikt, wordt mogelijk een korte beschrijving
(Uitleg) van de geselecteerde functie weergegeven. De Uitleg kan
worden weergegeven tijdens opnamen met de zoeker, Live View-
opnamen en movie-opnamen. De standaardinstelling is [Inschakelen].
1
Selecteer [Uitleg].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Uitleg] en druk vervolgens op
<0>.
2
Selecteer [Inschakelen].
Als u de Uitleg niet wilt weergeven,
selecteert u [Uitschakelen].
3
Terwijl de camera gereed is om
opnamen te maken, drukt u op de
knop <Q>.
Sluit het menu af en druk op de knop
<Q> in de opnamemodus.
Wanneer u op <9> drukt om een
item te selecteren, verschijnt na een
tijdje de Uitleg.
De Uitleg instellen
Opnamen met de zoeker
Live View-/movie-opnamen
Bij bepaalde functies wordt de Uitleg ook op het secundaire scherm
weergegeven.
Tik op de Uitleg om deze uit te schakelen.
91
Wanneer onder aan het menuscherm [zHelp] wordt weergegeven,
kan de beschrijving (Help) van de functie worden weergegeven. Druk
op de knop <B> om Help weer te geven. Druk opnieuw op de knop
om het Help-scherm uit te schakelen. Indien de Help meer dan één
scherm beslaat, verschijnt er rechts een schuifbalk. Druk in dit geval op
de pijltjestoetsen <W> <X> of draai aan het instelwiel <5> om te
bladeren.
Voorbeeld: [z3: Hoge ISO-ruisreductie]
Voorbeeld: [54: Multifunctievergrendeling]
Voorbeeld: [8C.Fn II-1: Trackinggevoeligheid]
Help
B
Schuifbalk
B
B
92
Help
U kunt de tekstgrootte voor het Help-scherm selecteren.
De standaardinstelling is [Klein].
1
Selecteer [Grootte helptekst].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Grootte helptekst] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de tekstgrootte in.
Selecteer [Klein] of [Standaard] en
druk vervolgens op <0>.
Voorbeeld: [z3: Hoge ISO-ruisreductie]
Grootte helptekst
Tekstgrootte: Klein
Tekstgrootte: Standaard
93
2
Foto's maken met basisfuncties
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u de basismodi op het
programmakeuzewiel kunt gebruiken voor de beste resultaten.
In de basismodi hoeft u de camera alleen maar op het
onderwerp te richten en de opname te maken; de camera stelt
alles automatisch in (pag. 127, 526). En omdat instellingen voor
geavanceerde opnamefuncties niet kunnen worden veranderd
,
kunt u rustig fotograferen zonder u bezorgd te maken over
mislukte foto's als gevolg van een onjuiste handeling.
B
a
s
i
s
-
m
o
d
i
Beschikbare opnamemodi in de modus <8>
Als u de <
8
>-modus gebruikt voor opnamen terwijl het LCD-scherm is
uitgeschakeld, kunt u op de knop <
Q
> of <
B
> drukken om de
opnamemodus te controleren en vervolgens de opname maken.
94
<
A
> is een volautomatische modus. De camera analyseert de scène en
stelt automatisch de optimale instellingen in.
Bovendien past de camera de
scherpstelling automatisch aan op het niet-bewegende of bewegende
onderwerp door de beweging van het onderwerp te detecteren (pag. 97).
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <A>.
Draai aan het programmakeuzewiel
terwijl u de ver-/ontgrendelknop in het
midden ingedrukt houdt.
Wanneer de beschrijving van de
opnamemodus verschijnt op het
LCD-scherm, drukt u op <0> om
deze te verbergen (pag. 89).
2
Richt het AF-kader op het onderwerp.
Alle AF-punten worden gebruikt om
scherp te stellen en de camera stelt
scherp op het dichtstbijzijnde object.
Het scherpstellen kan worden
vereenvoudigd door het midden van het
AF-kader op het onderwerp te richten.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in. De
lenselementen worden aangepast om
scherp te stellen op het onderwerp.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt weergegeven waarop is
scherpgesteld. Op hetzelfde moment is
er een pieptoon te horen en brandt de
scherpstelindicator <
o
> in de zoeker.
Bij weinig licht lichten de gebruikte
AF-punten kort rood op.
A
Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto)
Gebied AF-kader
Scherpstelindicator
95
A Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto)
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
een opname te maken.
Het vastgelegde beeld wordt
ongeveer 2 seconden op het LCD-
scherm weergegeven.
De scherpstelindicator <o> knippert en scherpstelling is niet
bereikt.
Richt het AF-kader op een gedeelte met goed contrast en druk de
ontspanknop half in (pag. 56). Als u te dicht bij het onderwerp bent,
gaat u iets achteruit en maakt u een nieuwe opname.
Zelfs wanneer er is scherpgesteld, lichten de AF-punten niet
rood op.
De AF-punten lichten alleen rood op wanneer er is scherpgesteld in
omstandigheden met weinig licht of met een donker onderwerp.
Meerdere AF-punten lichten tegelijk op.
Er is op al deze punten scherpgesteld. Zolang het AF-punt dat op
het onderwerp is gericht brandt, kunt u de opname maken.
Veelgestelde vragen
De modus <A> zorgt ervoor dat de kleuren in natuur- en
buitenopnamen en opnamen van zonsondergangen er indrukwekkender
uitzien. Als u niet de gewenste kleurtonen verkrijgt, kiest u een creatieve
modus (pag. 36) en selecteert u een andere beeldstijl dan <D>. Maak
daarna een nieuwe opname (pag. 176).
Door op de knop <Q> te drukken, kunt u Quick Control gebruiken voor
[Transportmodus] en [AF-puntselectie]. Raadpleeg voor meer
informatie over de <C>-modus de instellingsprocedures zoals
beschreven op pagina's 100-104.
A Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto)
96
De pieptoon blijft zachtjes aanhouden. (De scherpstelindicator
<o> brandt niet.)
Dit geeft aan dat de camera voortdurend scherpstelt op een
bewegend onderwerp. (De scherpstelindicator <o> brandt niet.) U
kunt scherpe opnamen maken van een bewegend onderwerp.
De scherpstelvergrendeling (pag. 97) werkt in dit geval niet.
Er wordt niet op het onderwerp scherpgesteld als de
ontspanknop half is indrukt.
Wanneer de scherpstelmodusknop op de lens op <MF>
(handmatige scherpstelling) staat, zet u deze op <AF>
(automatische scherpstelling).
De weergegeven sluitertijd knippert.
Omdat het te donker is, kan het onderwerp onscherp worden door
beweging van de camera (bewegingsonscherpte). Het gebruik van
een statief of een Canon Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk
verkrijgbaar, pag. 278) wordt aanbevolen.
De externe flitser is gebruikt, maar het onderste gedeelte van
de opname is onnatuurlijk donker.
Als er een kap op de lens is bevestigd, kan deze het flitslicht
belemmeren. Als het onderwerp dichtbij is, verwijdert u de kap
voordat u een flitsopname maakt.
Stille enkele opname (pag. 157), Enkelbeeld in Live View-opnamen
enzovoort zijn effectief. Spiegel opklappen (pag. 265) is ook effectief
wanneer de opnamemodus is ingesteld op een van de Creatieve modi.
Voor continue opnamen is Stille continue opname (pag. 157) of
continue Live View-opnamen effectief.
Gebruik een stevig statief dat het gewicht van de opnameapparatuur
aankan. Bevestig de camera stevig op het statief.
Het gebruik van een afstandsbediening wordt aanbevolen (pag. 271,
273).
Onscherpe foto's voorkomen
97
Door het onderwerp afhankelijk van de scène links of rechts in beeld te
plaatsen om een uitgebalanceerde achtergrond op te nemen, wordt een
opname met een beter perspectief bereikt.
In de modus <A> wordt om scherp te stellen op een stilstaand
onderwerp door de ontspanknop half in te drukken de scherpstelling op
dat onderwerp vergrendeld. Maak de compositie opnieuw terwijl u de
ontspanknop half ingedrukt houdt en druk de ontspanknop vervolgens
helemaal in om de foto te maken. Dit heet 'scherpstelvergrendeling'.
Scherpstelvergrendeling is ook mogelijk in andere basismodi (behalve
in deze <8>-modi: <5> <C> <r>).
Als u de modus <A> gebruikt en het onderwerp beweegt (de afstand
tot de camera verandert) tijdens of na het scherpstellen, dan treedt
AI Servo AF in werking zodat er voortdurend op het onderwerp wordt
scherpgesteld. (De pieptoon blijft zachtjes aanhouden.) Zolang u het
gebied van het AF-kader op het onderwerp blijft richten terwijl u de
ontspanknop half indrukt, wordt voortdurend scherpgesteld. Druk op het
juiste moment de ontspanknop volledig in om de opname te maken.
A
Volautomatische technieken (Scene Intelligent Auto)
De compositie opnieuw bepalen
Opnamen maken van een bewegend onderwerp
A Volautomatische technieken (Scene Intelligent Auto)
98
U kunt opnamen maken terwijl het zoekerbeeld op het LCD-scherm
wordt weergegeven. Dit heet 'Live View-opnamen'. Zie pagina 289 voor
meer informatie.
1
Zet de schakelaar voor Live View-
opnamen/movie-opnamen op <
A
>.
2
Geef het Live View-beeld op het
LCD-scherm weer.
Druk op de knop <0>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
De foto wordt gemaakt en het
vastgelegde beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
Als de opnameweergave is
beëindigd, keert de camera
automatisch terug naar de Live View-
opnamen.
Druk op de knop <0> om Live
View-opnamen te verlaten.
A Live View-opnamen
99
A Volautomatische technieken (Scene Intelligent Auto)
U kunt het LCD-scherm ook draaien om in andere richtingen opnamen
te maken. Zie pagina 46 voor meer informatie.
Normale hoek Lage hoek Hoge hoek
100
<C> is een volautomatische opnamemodus die nog iets
geavanceerder is dan <A>. U kunt Sfeer, Achtergrond wazig
enzovoort eerst aanpassen voordat u een opname maakt.
Druk op de knop <Q> om het volgende in te stellen: 1. Sfeeropnamen,
2. De instelling Achtergrond wazig, 3. Transportmodus en 4. AF-
puntselectie met Quick Control.
* <C> staat voor Creative Auto.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <C>.
2
Druk op de knop <Q> (7).
Het scherm Snel instellen (pag. 126)
wordt weergegeven.
3
Stel de gewenste functies in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> of <Y> en <Z> om een functie
te selecteren.
De instellingen van de geselecteerde
functie en Uitleg (pag. 90) worden
weergegeven.
Zie pagina 101-104 voor de
instellingsprocedure en meer
informatie over de diverse functies.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
een opname te maken.
Wanneer u de Live View-functie
gebruikt om het resultaat op het
LCD-scherm te bekijken tijdens het
maken van opnamen, raadpleegt u
pagina 105.
C Creative Auto-opnamen
101
C Creative Auto-opnamen
(1) Sfeeropnamen
U kunt de gewenste sfeer selecteren en
daarmee uw opnamen maken. Draai aan
het instelwiel <6> of <5> om de
sfeer te selecteren.
Selecteer het item (1) en druk op <
0
>
om het scherm dat u hier links ziet, weer te
geven. U kunt vervolgens de sfeer
selecteren in de weergegeven lijst. Druk
op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> om de
gewenste sfeer te selecteren.
Merk op dat u het resultaat van Sfeeropnamen kunt bekijken voordat
u opnamen maakt door op de knop <0> te drukken en naar Live
View-opnamen (pag. 105) over te schakelen.
(1) Sfeeropnamen
(2) Achtergrond
wazig
Accuniveau
Maximum aantal
opnamen
Opnamekwaliteit
(4) AF-puntselectie
(3) Transportmodus
Sfeer Sfeereffect
g Sfeer: Standaard Geen instelling
h Levendig
Zwak / Standaard / Sterk
i Soft
Zwak / Standaard / Sterk
j Warm
Zwak / Standaard / Sterk
k Intens
Zwak / Standaard / Sterk
l Koel
Zwak / Standaard / Sterk
m Helderder
Zwak / Normaal / Sterk
n Donkerder
Zwak / Normaal / Sterk
o Monochroom
Blauw / Z/W / Sepia
C Creative Auto-opnamen
102
g Sfeer: Standaard
Dit levert standaardbeeldkenmerken.
h Levendig
Het onderwerp wordt scherp en levendig weergegeven. Met deze
sfeerinstelling ziet de foto er indrukwekkender uit dan met de
instelling [g Sfeer: Standaard].
i Soft
Het onderwerp is minder gedefinieerd, waardoor de opname een
zachtere, delicatere uitstraling krijgt. Goed voor portretten,
huisdieren, bloemen, enzovoort.
jWarm
Het onderwerp is minder gedefinieerd met een warmer kleurzweem,
waardoor de opname een warmer en vriendelijker uitstraling krijgt.
Goed voor portretten, huisdieren en andere onderwerpen die u een
warme uitstraling wilt geven.
k Intens
De algehele helderheid wordt iets verminderd, terwijl het onderwerp
wordt benadrukt voor een intensere sfeer in het beeld. Handig om
mensen of levende onderwerpen meer op te laten vallen.
l Koel
De algehele helderheid wordt iets verminderd waarbij koelere
kleurtinten worden toegepast. Handig om onderwerpen in de
schaduw kalmer en imposanter over te laten komen.
m Helderder
De opname wordt lichter weergegeven.
n Donkerder
De opname wordt donkerder weergegeven.
o Monochroom
De opname wordt monochroom. U kunt de monochroomkleur
instellen op blauw, zwart-wit of sepia.
Sfeerinstellingen
103
C Creative Auto-opnamen
(2) Achtergrond wazig
U kunt de mate van
achtergrondonscherpte aanpassen.
Draai aan het instelwiel <6> of <5>
om het effect in te stellen.
Selecteer het item (2) op pagina 101 en
druk op <0> om het scherm dat u hier
links ziet, weer te geven. Terwijl u naar
het peil kijkt, draait u aan het instelwiel
<6> of <5> om de mate van
achtergrondonscherpte in te stellen.
Merk op dat u het resultaat van Achtergrond wazig kunt bekijken
voordat u opnamen maakt door op de knop <0> te drukken en naar
Live View-opnamen (pag. 106) over te schakelen.
OFF : De camera stelt de sluitertijd die overeenkomt met de
helderheid van het onderwerp automatisch in. U kunt de
opname maken met de mate van achtergrondonscherpte
die automatisch is ingesteld door de camera.
Wazig : Hoe meer naar links u de oranje balk instelt, hoe meer
achtergrondonscherpte op het onderwerp in de opname
wordt toegepast.
Scherp : Hoe meer naar rechts u de oranje balk instelt, hoe meer
achtergrondscherpte op het onderwerp in de opname wordt
toegepast.
Afhankelijk van de gebruikte lens en de opnameomstandigheden is de
achtergrond van de opname mogelijk niet zo wazig of scherp als verwacht.
Bij gebruik van een externe flitser kan deze functie niet worden ingesteld.
Afhankelijk van de snelheid van de gebruikte lens (f-getal van open diafragma)
kunnen bepaalde instelposities mogelijk niet worden geselecteerd.
Zie 'Opnamepunten' voor 'Portretfoto's maken' op pagina 109 als u de
achtergrond onscherp wilt weergeven.
C Creative Auto-opnamen
104
(3) Transportmodus
U kunt Enkelbeeld, Continue opname of
Zelfontspanner selecteren. Draai aan het
instelwiel <6> of <5> om de
gewenste modus te selecteren.
Als u op <0> drukt, wordt het scherm
dat u links ziet, weergegeven. Draai aan
het instelwiel <6> om de gewenste
instelling te selecteren.
Zie pagina 156 voor de transportmodi.
(4) AF-puntselectie
Draai aan het instelwiel <6> of <5>
om de gewenste AF-
gebiedselectiemodus te selecteren.
Als u op <0> drukt, wordt het scherm
dat u links ziet, weergegeven.
Vervolgens kunt u de AF-
gebiedselectiemodus en het AF-punt
selecteren.
Als u vervolgens op de knop <B> drukt in deze status, kunt u de AF-
gebiedselectiemodus selecteren. Als de AF-gebiedselectiemodus is
ingesteld op een andere waarde dan [Autoselectie AF], kunt u <9>
gebruiken om het AF-punt of de zone te selecteren.
Raadpleeg pagina's 134-136 voor meer informatie over de AF-
gebiedselectiemodi. Raadpleeg pagina 137 voor meer informatie over
AF-puntselectie.
105
C Creative Auto-opnamen
Wanneer u in de modus <C> [Sfeeropnamen] of [Achtergrond
wazig] instelt, raden wij u aan het resultaat van het effect op de Live
View-opname te bekijken terwijl u de opnamen maakt.
1
Geef het Live View-beeld weer.
Stel de schakelaar voor Live View-/
movie-opnamen in op <A> en druk
op de knop <0>.
Druk de ontspanknop half in en stel
vervolgens scherp op het onderwerp.
2
Druk op de knop <Q>.
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven (7).
3
Selecteer de gewenste sfeer.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Sfeeropnamen] te
selecteren.
Draai aan het instelwiel <6> of
<5> om de sfeer (pag. 101) te
selecteren.
Op het LCD-scherm wordt
weergegeven hoe de opname er met de
geselecteerde sfeerinstelling zal uitzien.
4
Stel het sfeereffect in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Effect] te selecteren.
Draai aan het instelwiel <6> of
<5> om de gewenste mate of
instelling van het effect te selecteren.
Effectvoorbeelden in Live View-opnamen gebruiken
C Creative Auto-opnamen
106
5
Stel [Achtergrond wazig] in.
Druk op de knop <Q> om het
scherm Quick Control af te sluiten.
Draai aan het instelwiel <6> of
<5> om de onscherpte aan te
passen terwijl u deze op het scherm
controleert (pag. 103). Terwijl u deze
aanpast, wordt [Wazig simuleren]
weergegeven.
6
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
Druk op de knop <
0
> om de Live
View-opnamemodus te verlaten en
weer opnamen te maken met de zoeker.
Het Live View-beeld dat met de toegepaste sfeerinstelling wordt
weergegeven, ziet er niet exact hetzelfde uit als de eigenlijke opname.
Als het pictogram <g> (pag. 293) knippert tijdens [Wazig simuleren],
kan het beeld dat wordt weergegeven, meer ruis bevatten of donkerder
overkomen dan de daadwerkelijke opname.
Als u een externe flitser gebruikt, is het sfeereffect mogelijk minder
uitgesproken.
Bij fel licht buiten heeft het Live View-beeld op het LCD-scherm mogelijk
niet dezelfde helderheid of sfeer als de opname die u maakt. Stel de
helderheid van het LCD-scherm in op "4" in [52: LCD-helderheid] om
de helderheid van de omgeving zoveel mogelijk te voorkomen wanneer
u het resultaat bekijkt.
Als u de opnamemodus wijzigt of de aan-uitschakelaar op <2> zet,
worden de standaardinstellingen van [Sfeer], [Achtergrond wazig],
[Transportmodus] en [AF-puntselectie] hersteld.
<8>-modus [Helderheid] en [Kleurtoon]
Wanneer het programmakeuzewiel is ingesteld op de <8>-modus, kunt
u de [Helderheid] en [Kleurtoon] aanpassen met de opnamemodus. In
stap 3, wanneer u [Helderheid] of [Kleurtoon] selecteert, kunt u de
[Helderheid] instellen op Donkerder/Helderder (3 stappen per instelling)
of de [Kleurtoon] op Koel/Warm (2 stappen per instelling) terwijl u de
View-opname bekijkt.
107
De camera kiest automatisch de juiste instellingen wanneer u een
opnamemodus voor uw onderwerp of scène selecteert.
* <8> staat voor Speciale scène.
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <8>.
2
Druk op de knop <Q> (7).
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
3
Selecteer [Scène kiezen].
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> of <Y> en <Z> om [Scène
kiezen] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
4
Selecteer een opnamemodus.
Druk op de toetsen <W> en <X>
om de opnamemodus te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
U kunt de opnamemodus ook
selecteren door aan het instelwiel
<6> of <5> te draaien.
8: Modus Speciale scène
Aandachtspunten voor de opnamemodi vindt u op pagina 122. Lees de
aandachtspunten voordat u opnamen gaat maken.
8: Modus Speciale scène
108
SCN-modi
2: Portret (pag. 109) q: Groepsfoto
(pag. 110)
3: Landschap
(pag. 111)
5: Sport (pag. 112) C: Kinderen
(pag. 113)
r: Panning
(pag. 114)
4: Close-up
(pag. 116)
P: Voedsel (pag. 117)
y: Kaarslicht
(pag. 118)
6: Nachtportret
(pag. 119)
F: Nachtopnamen uit
hand (pag. 120)
G: HDR-tegenlicht
(pag. 121)
109
De modus <2> (Portret) maakt de achtergrond onscherp, zodat
personen duidelijker naar voren komen. Ook worden de tinten van de
huid en het haar zachter gemaakt.
Selecteer de locatie waar de afstand tussen het onderwerp en
de achtergrond het grootst is.
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond, hoe
waziger de achtergrond eruitziet. Ook steekt het onderwerp beter af
tegen een gelijkmatige, donkere achtergrond.
Gebruik een telelens.
Als u over een zoomlens beschikt, kunt u de telezijde gebruiken om
het onderwerp vanaf het middel beeldvullend vast te leggen. Kom
indien nodig dichterbij.
Stel scherp op het gezicht.
Controleer of het AF-punt op het gezicht oplicht. Als u een close-up
van het gezicht maakt, stelt u scherp op de ogen.
8: 2 Portretfoto's maken
Opnamepunten
De standaardinstelling is <i> (Continue opname met lage snelheid). Als u
de ontspanknop ingedrukt houdt, kunt u continue opnamen (maximaal circa
3,0 opnamen per seconde) maken en zo verschillende poses en
gelaatsuitdrukkingen van het onderwerp vastleggen.
110
Gebruik de modus <q> (Groepsfoto) om groepsfoto's te nemen.
U kunt een foto nemen waarin zowel de mensen op de voorgrond
als op de achtergrond scherp zijn.
Gebruik een groothoekobjectief.
Gebruik de groothoekstand van een zoomlens om alle mensen in
een groep gemakkelijker scherp te krijgen, vanaf de voorste tot de
achterste rij. En als u enige afstand houdt tussen de camera en het
onderwerp (zodat het gehele lichaam van iedereen in beeld is)
neemt het scherptebereik in de diepte toe.
Maak meerdere opnamen van de groep.
Aanbevolen wordt om meerdere foto's te nemen, voor het geval dat
iemand zijn of haar ogen sluit.
8
:
q
Groepsfoto's nemen
Opnamepunten
Zie de aandachtspunten op pagina 122.
Houd bij opnamen binnen of bij weinig licht de camera stevig vast of
gebruik een statief om cameratrillingen tegen te gaan.
Door op de knop <Q> te drukken en [Helderheid] te selecteren, kunt u
de helderheid van het beeld aanpassen.
111
Gebruik de modus <3> (Landschap) voor panoramafoto's of om alles
van dichtbij tot veraf scherp in beeld te krijgen. Voor levendige blauwe
en groene tinten en zeer scherpe en heldere opnamen.
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde.
Stel bij gebruik van een zoomlens deze in op groothoek om
onderwerpen dichtbij en veraf scherp te krijgen. Het geeft
landschappen ook meer breedte.
's Avonds opnamen maken.
Wanneer u de camera tijdens opnamen met <3> in de hand houdt,
kan cameratrilling worden veroorzaakt. U wordt aangeraden een
statief te gebruiken.
8: 3 Landschapsfoto's maken
Opnamepunten
Zie de aandachtspunten op pagina 122.
112
Gebruik de modus <5> (Sport) om bewegende onderwerpen te
fotograferen, bijvoorbeeld rennende mensen of een rijdende auto.
Gebruik een telelens.
Om opnamen vanaf een afstand mogelijk te maken, wordt het
gebruik van een telelens aanbevolen.
Volg het onderwerp binnen het gebied AF-kader.
Nadat u het gebied AF-kader op het onderwerp hebt gericht, drukt u de
ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen. Tijdens het
automatisch scherpstellen blijft u een zachte pieptoon horen. Als er niet
kan worden scherpgesteld, gaat de scherpstelindicator <
o
> knipperen.
Maak continue opnamen.
De standaardinstelling is <o> (Continue opname met hoge
snelheid). Druk op het juiste moment de ontspanknop volledig in om
de opname te maken. Als u de ontspanknop indrukt, kunt u continue
opnamen maken terwijl voortdurend automatisch wordt
scherpgesteld om de verschillende bewegingen van het onderwerp
vast te leggen. (Opnamen met de zoeker: max. circa 6,5 beelden/
sec., Live View-opnamen: max. circa 4,0 beelden/sec.)
8: 5 Opnamen maken van
bewegende onderwerpen
Opnamepunten
Zie de aandachtspunten op pagina 122.
113
Gebruik <C> (Kinderen) wanneer u rondrennende kinderen wilt
fotograferen. Dit zorgt ook voor een gezonde huidtint in de opnamen.
Volg het onderwerp binnen het gebied AF-kader.
Nadat u het gebied AF-kader op het onderwerp hebt gericht, drukt u
de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen. Tijdens het
automatisch scherpstellen blijft u een zachte pieptoon horen. Als er
niet kan worden scherpgesteld, gaat de scherpstelindicator <o>
knipperen.
Maak continue opnamen.
De standaardinstelling is <
o
> (Continue opname met hoge
snelheid). Druk op het juiste moment de ontspanknop volledig in om
de opname te maken. Als u de ontspanknop indrukt, kunt u continue
opnamen maken terwijl voortdurend automatisch wordt scherpgesteld
om de verschillende poses en gelaatsuitdrukkingen van het
onderwerp vast te leggen. (Opnamen met de zoeker: max. circa 6,5
beelden/sec., Live View-opnamen: max. circa 4,0 beelden/sec.)
8: C Kinderen fotograferen
Opnamepunten
Zie de aandachtspunten op pagina 122.
114
Als u een opname wilt maken met het gevoel van snelheid en een
wazig bewegingseffect op de achtergrond van het onderwerp, gebruik
dan <r> (Pannen). Als u met Live View-opnamen een lens gebruikt
die de modus <r> ondersteund, worden onscherpe opnamen
gedetecteerd, gecorrigeerd en gereduceerd.
Draai de camera om het bewegende onderwerp te volgen.
Draai de camera tijdens het maken van de opname op vloeiende wijze
terwijl u het bewegende onderwerp volgt. Richt het AF-punt op het
gedeelte van het bewegende onderwerp waarop u wilt scherpstellen en
druk de ontspanknop half in en houd dit ingedrukt terwijl u de camera
draait volgens de snelheid en beweging van het onderwerp. Druk de
ontspanknop helemaal in terwijl u de camera beweegt om een opname
te maken. Blijf het onderwerp volgen met de camera.
8
:
r
Pannen
Opnamepunten
115
8: r Pannen
Stel het niveau van achtergrondonscherpte bij de beweging in.
Met [Effect] kunt u het niveau van achtergrondonscherpte bij de
beweging instellen. Met de instelling [Max.] stelt u een tragere
sluitertijd in om de achtergrondonscherpte bij de beweging rond het
onderwerp te verhogen. Als het onderwerp wazig is, stelt u [Effect]
in op [Norm.] of [Min.] om de onscherpte te reduceren.
Zie de aandachtspunten op pagina 122.
Raadpleeg de Canon-website voor meer informatie over de lenzen die
de modus <r> ondersteunen.
Als u een lens gebruikt die de modus <r> tijdens Live View-opnamen
ondersteunt, kan onscherpte van het onderwerp worden gecorrigeerd en
wordt de sluitertijd automatisch ingesteld volgens de instelling van
[Effect], ongeacht de Beeldstabilisatie-instelling van de lens.
Voor opnamen met de zoeker is de standaardinstelling van de AF-
gebiedselectiemodus Grote zone-AF met de middelste zone
geselecteerd.
Bij Live View-opnamen wordt [z2: AF-methode] automatisch ingesteld
op [Soepel zone].
Om cameratrilling te voorkomen, is het aanbevolen dat u de camera met
beide handen vasthoudt, uw armen stevig tegen uw lichaam houdt en de
beweging van het onderwerp op vloeiende wijze volgt om opnamen te
maken.
Dit effect is het meest efficiënt bij treinen, auto's enz. die met een
constante snelheid en in één richting bewegen.
Testopnamen maken of de opname controleren meteen nadat u deze
hebt gemaakt, wordt aanbevolen.
Standaard is <i> (Continue opname met lage snelheid) ingesteld.
Druk op het juiste moment de ontspanknop helemaal in. Als u de
ontspanknop ingedrukt houdt terwijl u de camera beweegt om de
beweging van het onderwerp te volgen, kunt u continue opnamen maken
terwijl voortdurend automatisch wordt scherpgesteld. (Maximum circa
4,3 opnamen/sec. bij opnamen met de zoeker en circa 2,7 opnamen/sec.
bij Live View-opnamen (met een sluitertijd van 1/30 sec. met een
maximaal diafragma.))
116
Wanneer u bloemen of kleine onderwerpen van dichtbij wilt
fotograferen, gebruikt u de modus <4> (Close-up). Gebruik een
macrolens (afzonderlijk verkrijgbaar) om kleine onderwerpen veel
groter te laten uitkomen.
Gebruik een eenvoudige achtergrond.
Met een simpele achtergrond komen kleine objecten zoals bloemen
beter tot hun recht.
Nader het onderwerp zo dicht mogelijk.
Controleer de minimale scherpstelafstand van de lens. De minimale
scherpstelafstand van de lens wordt gemeten vanaf de
scherpstelvlakmarkering <V> boven op de camera tot het
onderwerp. Als u zich te dicht bij het onderwerp bevindt en het lukt u
niet om scherp te stellen, knippert de scherpstelindicator <o>.
Gebruik bij een zoomlens de telezijde.
Het onderwerp ziet er groter uit als u bij een zoomlens de telezijde
gebruikt.
8: 4 Close-ups maken
Opnamepunten
117
Gebruik <P> (Voedsel) om opnamen van voedsel te maken. De foto
wordt scherp en aantrekkelijk. Afhankelijk van de lichtbron wordt
bovendien de roodachtige tint onderdrukt in opnamen die bij kunstlicht
enzovoort worden gemaakt.
Pas de kleurtoon aan.
U kunt de [Kleurtoon] aanpassen. Als u de roodachtige tint van het
voedsel wilt versterken, zet u de kleurtoon richting [Warm]. Als het
geheel te rood overkomt, zet u de kleurtoon richting [Koel].
8: P Voedsel fotograferen
Opnamepunten
Zie de aandachtspunten op pagina 123.
118
Gebruik <y> (Kaarslicht) als u een opname van een persoon bij
kaarslicht wilt maken. De atmosfeer van kaarslicht wordt gereflecteerd
in de kleurtoon van de foto.
Gebruik het middelste AF-punt om scherp te stellen.
Richt het middelste AF-punt in de zoeker op het onderwerp en maak
de foto.
Als de nummerweergave (sluitertijd) in de zoeker knippert,
moet u ervoor zorgen dat de camera niet beweegt.
Bij weinig licht knippert de weergave van de sluitertijd in de zoeker.
Houd de camera stabiel of gebruik een statief. Bij gebruik van een
zoomlens kunt u de onscherpte als gevolg van een bewegende
camera beperken door de lens in de groothoekstand te zetten, ook
bij opnames uit de hand.
Pas de kleurtoon aan.
U kunt de [Kleurtoon] aanpassen. Als u de roodachtige tint van het
kaarslicht wilt versterken, zet u de kleurtoon richting [Warm]. Als het
geheel te rood overkomt, zet u de kleurtoon richting [Koel].
8: y Portretten bij kaarslicht maken
Opnamepunten
Er kunnen geen Live View-opnamen worden gemaakt.
Zie de aandachtspunten op pagina 123.
119
Gebruik de modus <6> (Nachtportret) als u 's avonds mensen wilt
fotograferen en een natuurlijk uitziende achtergrond wilt hebben. Merk
op dat u een externe Speedlite nodig hebt om opnamen te maken.
U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Gebruik een groothoekobjectief en een statief.
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde om in het donker een
panorama-effect te verkrijgen. En gebruik ook een statief, omdat
cameratrilling snel optreedt bij fotograferen uit de hand.
Controleer de helderheid van het onderwerp.
Het wordt aanbevolen om de opname meteen nadat u deze hebt
gemaakt op het scherm te bekijken, zodat u kunt controleren of de
helderheid naar wens is. Als het onderwerp er donker uitziet,
verkleint u de afstand en maakt u de opname opnieuw.
Gebruik ook andere opnamemodi.
Omdat bij avondopnamen cameratrillingen vaker voorkomt, wordt
tevens aanbevolen om met <A> en <F> te fotograferen.
8: 6 Nachtportretten maken
(met een statief)
Opnamepunten
Zie de aandachtspunten op pagina 124.
Als u de zelfontspanner samen met een externe Speedlite gebruikt, brandt
het zelfontspannerlampje kort wanneer de opname wordt gemaakt.
120
U bereikt bij nachtopnamen het beste resultaat door een statief te
gebruiken. Met de modus <F> (Nachtopnamen uit hand) kunt u echter
ook prima nachtopnamen maken terwijl u de camera in de hand houdt.
In deze opnamemodus worden vier continue opnamen gemaakt voor
elke foto, en vervolgens wordt een opname met minder cameratrilling
opgeslagen.
Houd de camera stevig vast.
Houd de camera stevig vast en houd deze stil als u de opname
maakt. In deze modus worden vier opnamen uitgelijnd en
samengevoegd tot één opname. Als echter iets in een van de vier
opnamen aanzienlijk is verschoven door cameratrillingen, sluiten de
opnamen mogelijk niet goed op elkaar aan in de definitieve opname.
Gebruik een externe Speedlite voor portretten.
Gebruik een externe Speedlite als u een opname wilt maken met
personen erin. Bij de eerste opname wordt de flitser gebruikt voor
een mooi portret. Vraag de persoon zich niet te bewegen totdat de
vier opvolgende opnamen zijn gemaakt.
8: F 's Avonds opnamen maken
(uit de hand)
Opnamepunten
Zie de aandachtspunten op pagina 124.
121
Als u een tafereel met zowel lichte als donkere gebieden fotografeert,
gebruikt u de modus <G> (HDR-tegenlicht). Wanneer u één foto in
deze modus maakt, worden drie opvolgende opnamen met
verschillende belichting gemaakt. Het resultaat is één opname met een
breed kleurtoonbereik waarbij de schaduwen, veroorzaakt door
tegenlicht, tot een minimum zijn beperkt.
* HDR staat voor High Dynamic Range (groot dynamisch bereik).
Houd de camera stevig vast.
Houd de camera stevig vast en houd deze stil als u de opname
maakt. In deze modus worden drie opnamen uitgelijnd en
samengevoegd tot één opname. Als echter iets in een van de drie
opnamen aanzienlijk is verschoven door cameratrilling, sluiten de
opnamen mogelijk niet goed op elkaar aan in de definitieve opname.
8: G Opnamen met tegenlicht maken
Opnamepunten
Zie de aandachtspunten op pagina 125.
122
Aandachtspunten voor de modi <8>
•<q> Groepsfoto
Omdat vervormingscorrectie wordt toegepast, gebruikt de camera een
kleiner beeldgebied dan door de zoeker te zien is. (De randen van de
opname zijn iets bijgesneden en het lijkt of de resolutie iets lager is.)
En tijdens Live View-opnamen verandert de beeldhoek iets.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kunt u mogelijk niet op
iedereen in het beeld scherpstellen.
•<3> Landschap
Als u gebruikmaakt van een externe Speedlite, gaat de Speedlite af.
•<5> Sport
Bij weinig licht, wanneer de kans op cameratrilling groter is, knippert de
weergave van de sluitertijd in de zoeker in de linkeronderhoek. Houd de
camera stil en maak de opname.
Bij Live View-opnamen, als de scherpstelmodusknop van de lens is
ingesteld op <AF>, kunt u 41 of 61 niet selecteren.
Als u gebruikmaakt van een externe Speedlite, gaat de Speedlite af.
•<C> Kinderen
Bij Live View-opnamen, als de scherpstelmodusknop van de lens is
ingesteld op <AF>, kunt u 41 of 61 niet selecteren.
Als u bij Live View-opnamen een externe Speedlite gebruikt, neemt de
continue opnamesnelheid af. Merk op dat zelfs wanneer de externe
Speedlite niet flitst, de continue opnamesnelheid zal afnemen.
•<r> Pannen
De sluitertijd wordt langzamer. Daarom is deze modus niet geschikt voor
andere opnamen dan voor pannen.
Standaard is <i> ingesteld. Merk op dat <o> of <M> niet kan
worden geselecteerd.
Voor Live View-opnamen kunt u 41 of 61 niet selecteren.
Externe Speedlites kunnen niet worden gebruikt. (Deze werkt dan niet.)
Als u Live View-opnamen gebruikt met een lens die de modus <r>
ondersteunt, wordt het Beeldstabilisatie-effect van de lens zichtbaar op
de vastgelegde beelden. U kunt het effect echter niet zien in de Live
View-opname tijdens het maken van opnamen. (De Beeldstabilisatie-
functie en de functie voor het corrigeren van onscherpe opnamen
worden alleen geactiveerd op het moment dat de opname wordt
gemaakt, ongeacht de Beeldstabilisatie-instelling van de lens.)
123
•<r> Pannen (voortgezet)
Als de lens de modus <
r
> niet ondersteunt, worden onscherpe opnamen
niet gecorrigeerd. De automatische aanpassing van de sluitertijd wordt
echter alleen van kracht volgens de instelling van [
Effect
].
Bij opnamen bij fel licht, bijvoorbeeld op een zonnige zomerdag, of bij het
maken van opnamen van een traag bewegend onderwerp, wordt de
ingestelde mate van het paneffect mogelijk niet verkregen.
Bij Live View-opnamen en een lens die de modus <
r
> ondersteunt, worden
onscherpe opnamen mogelijk niet goed gecorrigeerd wanneer u opnamen maakt
van de volgende onderwerpen of onder de volgende opnameomstandigheden.
Onderwerpen met zeer weinig contrast.
Onderwerpen bij weinig licht.
Reflecterende onderwerpen of onderwerpen met heel veel tegenlicht.
Onderwerpen met zich herhalende patronen.
Onderwerpen met minder patronen of monotone patronen.
Onderwerpen met reflecties (beelden die worden gereflecteerd in glas enz.).
Onderwerpen die kleiner zijn dan het zone-AF-kader.
Meerdere bewegende onderwerpen binnen het zone-AF-kader.
Onderwerpen die in onregelmatige richtingen bewegen of met
onregelmatige snelheden.
Onderwerpen waarvan de bewegingen gedeeltelijk onregelmatig zijn.
(Bijvoorbeeld de verticale beweging van een loper.)
Onderwerpen waarvan de snelheid sterk verandert. (Bijvoorbeeld vlak
na het begin van een beweging of bij het draaien om een hoek.)
Wanneer u de camera te snel of te traag beweegt.
Wanneer de beweging van de camera niet overeenkomt met de
beweging van het onderwerp.
•<P> Voedsel
De warme kleurzweem van onderwerpen kan vervagen.
Als meerdere lichtbronnen in de scène zijn opgenomen, wordt de warme
kleurzweem van het beeld mogelijk niet verminderd.
Als u een externe Speedlite gebruikt, wordt [Kleurtoon] ingesteld op
Standaard.
Als er personen in het beeld zijn, wordt de huidskleur mogelijk niet
correct gereproduceerd.
•<y> Kaarslicht
Externe Speedlites kunnen niet worden gebruikt. (Deze werkt dan niet.)
Als u niet kunt scherpstellen met automatische scherpstelling, gebruikt u
het AF-hulplicht van de Speedlite voor EOS-camera's.
124
•<6> Nachtportret
Vraag het onderwerp zich niet bewegen, ook niet nadat er is geflitst.
Tijdens Live View-opnamen kan het moeilijk zijn om scherp te stellen
wanneer het gezicht van het onderwerp er donker uitziet. Stel in
dergelijke gevallen de scherpstelmodusknop in op <MF> en stel
handmatig scherp.
Wanneer u een nachtopname maakt met Live View-opnamen, kan het
moeilijk zijn om scherp te stellen met AF als er lichtpunten in het AF-punt
aanwezig zijn. Stel in dergelijke gevallen de scherpstelmodusknop in op
<MF> en stel handmatig scherp.
De weergegeven Live View-opname ziet er niet exact hetzelfde uit als de
werkelijke opname.
•<F> Nachtopnamen uit hand
Vergeleken met andere opnamemodi is het beeldgebied kleiner.
RAW-beeldkwaliteit kan niet worden ingesteld.
Wanneer u een nachtopname maakt met Live View-opnamen, kan het
moeilijk zijn om scherp te stellen met AF als er lichtpunten in het AF-punt
aanwezig zijn. Stel in dergelijke gevallen de scherpstelmodusknop in op
<MF> en stel handmatig scherp (pag. 154).
De weergegeven Live View-opname ziet er niet exact hetzelfde uit als de
werkelijke opname.
Als u een externe Speedlite gebruikt en het onderwerp is dichtbij, kan dat
resulteren in overbelichting.
Als u een externe Speedlite gebruikt om een avondopname bij weinig
licht te maken, sluiten de opnamen mogelijk niet goed op elkaar aan.
Hierdoor kan een onscherpe opname ontstaan.
Als u een externe Speedlite gebruikt en een persoon bevindt zich dicht
bij de achtergrond die ook door de flitser wordt belicht, sluiten de
opnamen mogelijk niet goed op elkaar aan. Hierdoor kan een onscherpe
opname ontstaan. Ook kunnen er onnatuurlijke schaduwen en onjuiste
kleuren op de opname zichtbaar zijn.
Hoek van flitsdekking met een externe Speedlite:
Wanneer u een Speedlite met de instelling voor automatische
flitsdekking gebruikt, wordt de zoompositie vast ingesteld op de
125
•<F> Nachtopnamen uit hand (voortgezet)
Als u een bewegend onderwerp fotografeert, kan de beweging van het
onderwerp nabeelden achterlaten en kan het gebied om het onderwerp
heen donker worden.
De opnamen sluiten mogelijk niet goed op elkaar aan bij zich herhalende
patronen (rasters, strepen, enzovoort), opnamen in één kleur of bij
opnamen die erg zijn verschoven door cameratrillingen.
Het duurt enige tijd om opnamen op de kaart vast te leggen, omdat ze na
de opname worden samengevoegd. Tijdens de verwerking van de
opnamen wordt "buSY" weergegeven in de zoeker en op het
LCD-paneel en kunt u geen nieuwe opnamen maken totdat het
verwerkingsproces is voltooid.
•<G> HDR-tegenlicht
Vergeleken met andere opnamemodi is het beeldgebied kleiner.
RAW-beeldkwaliteit kan niet worden ingesteld.
Externe Speedlites kunnen niet worden gebruikt. (Deze werkt dan niet.)
De opname wordt mogelijk niet vloeiend, maar onregelmatig of met
aanzienlijke ruis weergegeven.
HDR-tegenlicht is mogelijk niet effectief bij opnamen met overmatig
tegenlicht of met een zeer hoog contrast.
Bij het maken van opnamen van voldoende heldere onderwerpen,
bijvoorbeeld bij normaal verlichte scènes, kan de foto er onnatuurlijk
uitzien als gevolg van het toegepaste HDR-effect.
Als u een bewegend onderwerp fotografeert, kan de beweging van het
onderwerp nabeelden achterlaten en kan het gebied om het onderwerp
heen donker worden.
De opnamen sluiten mogelijk niet goed op elkaar aan bij zich herhalende
patronen (rasters, strepen, enzovoort), opnamen in één kleur of bij
opnamen die erg zijn verschoven door cameratrillingen.
Het duurt enige tijd om opnamen op de kaart vast te leggen, omdat ze na de
opname worden samengevoegd. Tijdens de verwerking van de opnamen
wordt "
buSY
" weergegeven in de zoeker en op het LCD-paneel en kunt u
geen nieuwe opnamen maken totdat het verwerkingsproces is voltooid.
126
Als u in basismodi op de knop <Q> drukt, worden de items die in de
tabellen op de volgende pagina worden weergegeven met Quick
Control ingesteld.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op een basismodus.
2
Druk op de knop <Q> (7).
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
3
Stel de gewenste functie in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> of <Y> en <Z> om een functie
te selecteren.
De instellingen van de geselecteerde
functie en Uitleg (pag. 90) worden
weergegeven.
Draai het hoofdinstelwiel <6> of
<5> om de instelling te wijzigen.
U kunt deze ook in een lijst selecteren
door een functie te kiezen en op
<0> te drukken.
Q Quick Control
Voorbeeld: modus <A>
U kunt ook op het scherm tikken voor Quick Control-instellingen.
127
Q Quick Control
Functies die in de basismodi kunnen worden ingesteld
o: standaardinstelling
*1
k: door gebruiker in te stellen : niet in te stellen
*1: Als u de opnamemodus wijzigt of de aan-uitschakelaar op <
2
> zet, worden de
standaardinstellingen van alle functies hersteld (behalve de zelfontspanner).
*2: Alleen instelbaar bij opnamen met de zoeker.
Functie
A C
Sfeeropnamen (pag. 101)
k
Achtergrond wazig (pag. 103)
k
Transport-
modus
(pag. 156)
Enkelbeeld
o o
Continue opname met hoge snelheid
k k
Continue opname met lage snelheid
k k
Enkele stille opname
*2
k k
Stille continue opname
*2
k k
Zelfontspanner (10 sec.)/
Afstandsbediening
k k
Zelfontspanner (2 sec.)/
Afstandsbediening
k k
Zelfontspanner: Continu opname
k k
AF-puntselectie (pag. 136, 137)
k k
Functie
8
2 q
3 5 C r
Pannen (pag. 114)
k
Helderheid (pag. 106)
k k k k k k
Transport-
modus
(pag. 156)
Enkelbeeld
k o o k k k
Continue opname met hoge snelheid
k k k o o
Continue opname met lage snelheid
o k k k k o
Enkele stille opname
*2
k k k k k k
Stille continue opname
*2
k k k k k
Zelfontspanner (10 sec.)/
Afstandsbediening
k k k k k k
Zelfontspanner (2 sec.)/
Afstandsbediening
k k k k k k
Zelfontspanner: Continu opname
k k k k k k
AF-puntselectie (pag. 136, 137)
k k k k k k
Q Quick Control
128
o: standaardinstelling
*1
k: door gebruiker in te stellen : niet in te stellen
*1: Als u de opnamemodus wijzigt of de aan-uitschakelaar op <2> zet, worden
de standaardinstellingen van alle functies hersteld (behalve de
zelfontspanner).
*2: Alleen instelbaar bij opnamen met de zoeker.
Het gebruik van Live View-opnamen wordt aanbevolen bij het instellen van
[
Sfeeropnamen
], [
Achtergrond wazig
], [
Helderheid
] of [
Kleurtoon
].
Raadpleeg 'Effectvoorbeelden in Live View-opnamen gebruiken' op
pagina 105 en 'Modus <8> [Helderheid] en [Kleurtoon]' op pagina
106 voor de bedieningsprocedures voor Live View-opnamen. U kunt de
effecten aanpassen terwijl u de Live View-opname bekijkt.
Functie
8
4 P y 6 F G
Kleurtoon (pag. 106)
k k
Helderheid (pag. 106)
k k k k k
Transport-
modus
(pag. 156)
Enkelbeeld
o o o o o o
Continue opname met hoge
snelheid
k k k k k k
Continue opname met lage
snelheid
k k k k k k
Enkele stille opname
*2
k k k k k k
Stille continue opname
*2
k k k k k k
Zelfontspanner (10 sec.)/
Afstandsbediening
k k k k k k
Zelfontspanner (2 sec.)/
Afstandsbediening
k k k k k k
Zelfontspanner: Continu opname
k k k k k k
AF-puntselectie (pag. 136, 137)
k k k k k
Sfeeropnamen, Achtergrond wazig, Helderheid
en Kleurtoon aanpassen
129
3
De AF- en
transportmodi instellen
De AF-punten in de zoeker zijn
zodanig geplaatst dat u op een
verscheidenheid aan
onderwerpen en in allerlei
omstandigheden automatisch
scherp kunt stellen.
U kunt ook de AF-bediening en de transportmodus
selecteren die voor de opnameomstandigheden en het
onderwerp het geschiktst zijn.
Het pictogram M rechts boven de paginatitel geeft aan dat
de functie alleen in de creatieve modi (<d>, <s>, <f>,
<a>, <F>) beschikbaar is.
In de basismodi wordt de AF-bediening automatisch
ingesteld.
<AF> staat voor Auto Focus, of automatische scherpstelling. <MF>
staat voor Manual Focus, of handmatige scherpstelling.
130
U kunt de eigenschappen selecteren voor de AF-bediening die bij de
opnameomstandigheden en het onderwerp passen. In de basismodi
wordt de optimale AF-bediening automatisch ingesteld voor de
respectieve opnamemodus.
1
Stel de scherpstelmodusknop op
de lens in op <AF>.
2
Draai het programmakeuzewiel
naar een creatieve modus.
3
Druk op de knop <f> (9).
4
Selecteer de AF-bediening.
Terwijl u naar het LCD-paneel of de
zoeker kijkt, draait u aan het
instelwiel <6> of <5>.
X : 1-beeld AF
9 : AI Focus AF
Z : AI Servo AF
f: De AF-bediening selecterenN
m
22
22
In de creatieve modi kunt u altijd op de knop <p> drukken om
automatisch scherp te stellen.
131
f: De AF-bediening selecterenN
Geschikt voor niet-bewegende
onderwerpen. Wanneer u de
ontspanknop half indrukt, stelt de
camera slechts één keer scherp.
Het AF-punt waarop is scherpgesteld,
wordt weergegeven en de
scherpstelindicator <o> in de zoeker
gaat branden.
Als de standaardinstellingen van de
camera zijn ingesteld de
meetmethode is ingesteld op
meervlaksmeting (pag. 243), wordt
de belichting ingesteld op het
moment dat op het onderwerp is
scherpgesteld.
Wanneer u de ontspanknop half
ingedrukt houdt, wordt de
scherpstelling vergrendeld. U kunt
dan desgewenst een nieuwe
beeldcompositie maken.
1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen
Scherpstelindicator
AF-punt
Als u niet kunt scherpstellen, gaat de scherpstelindicator <o> in de
zoeker knipperen. In dit geval kan er geen opname worden gemaakt,
ook al drukt u de ontspanknop helemaal in. Maak een nieuwe compositie
en probeer opnieuw scherp te stellen, of zie "Wanneer niet automatisch
kan worden scherpgesteld" (pag. 153).
Als de optie [54: Pieptoon] is ingesteld op [Uitschakelen], hoort u geen
pieptoon als het scherpstellen is voltooid.
Nadat u in de modus 1-beeld AF hebt scherpgesteld, kunt u de
scherpstelling op een onderwerp vergrendelen en de compositie
aanpassen. Dit heet scherpstelvergrendeling. Dit is handig wanneer u
wilt scherpstellen op een onderwerp aan de rand dat buiten het gebied
van het AF-kader valt.
Als u bij een lens met elektronische MF de optie [z1: Objectief
elektronische MF] instelt op [Inschakelen na One-Shot AF], kunt u
handmatig scherpstellen nadat is scherpgesteld met AF (pag. 155).
132
f: De AF-bediening selecterenN
Deze AF-bediening is geschikt voor
bewegende onderwerpen waarbij de
scherpstelafstand telkens verandert.
Terwijl u de ontspanknop half ingedrukt
houdt, blijft de camera voortdurend
scherpstellen op het onderwerp.
De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt
gemaakt.
Wanneer de AF-gebiedselectiemodus (pag. 139) is ingesteld op
Automatische selectie-AF, blijft de camera scherpstellen op het
onderwerp zolang het onderwerp binnen het AF-kader van het
gebied blijft.
In de modus AI Focus AF schakelt het
AF-bediening automatisch van
1-beeld AF over op AI Servo AF
als het onderwerp in beweging komt.
Als het onderwerp in beweging komt nadat er met behulp van 1-
beeld AF op is scherpgesteld, wordt deze beweging door de camera
gesignaleerd. De camera schakelt dan automatisch over van AF-
bediening naar AI Servo AF en begint het onderwerp te volgen.
AI Servo AF voor bewegende onderwerpen
AI Focus AF voor automatisch wisselen van AF-bediening
In de modus AI Servo AF hoort u geen pieptoon, zelfs niet als er op het
onderwerp is scherpgesteld. Ook licht de scherpstelindicator <o> in de
zoeker niet op.
Wanneer bij het gebruik van AI Focus AF met actieve Servo-modus op het
onderwerp wordt scherpgesteld, hoort u een zachte pieptoon. De
scherpstelindicator <o> in de zoeker licht echter niet op. De
scherpstelvergrendeling is niet mogelijk in dit geval.
133
f: De AF-bediening selecterenN
De AF-punten lichten standaard rood op wanneer er is scherpgesteld in
omstandigheden met weinig licht of op een donker onderwerp. In de
creatieve modi kunt u instellen of de AF-punten rood oplichten wanneer
scherpstelling is bereikt (pag. 488).
AF-punten lichten rood op
134
De camera heeft 45 AF-punten voor automatische scherpstelling.
U kunt de AF-gebiedselectiemodus en AF-punten selecteren die bij
de scène of het onderwerp passen.
U kunt uit een van de vijf AF-gebiedselectiemodi kiezen. Zie pagina 136
voor de selectieprocedure.
NEén punt Spot AF
(handmatige selectie)
Voor nauwkeurig scherpstellen.
E Eén-punts AF (handmatige
selectie)
Selecteer één AF-punt om op scherp
te stellen.
F Zone-AF (handmatige selectie
van een zone)
Het AF-gebied wordt in negen
scherpstelzones verdeeld om scherp
te stellen.
S
Het AF-gebied en het AF-punt selecteren
AF-gebiedselectiemodus
Afhankelijk van de gebruikte lens kan het aantal bruikbare AF-punten,
AF-puntpatronen, de vorm van het gebied AF-kader, enz. verschillen. Zie
voor meer informatie 'Lenzen en bruikbare AF-punten' op pagina 145.
135
S Het AF-gebied en het AF-punt selecteren
G Grote zone-AF (handmatige
selectie van een zone)
Het AF-gebied is onderverdeeld in drie
zones (links, midden en rechts) voor het
scherpstellen.
H Automatische selectie-AF
Het gebied AF-kader (hele AF-gebied)
wordt gebruikt om scherp te stellen.
136
S Het AF-gebied en het AF-punt selecteren
1
Druk op de knop <S> of <B>
(9).
Kijk door de zoeker en druk op de
knop <S> of <B>.
2
Druk op de knop <B>.
Elke keer dat u op de knop <
B
> drukt,
wordt de AF-gebiedsselectiemodus
gewijzigd.
De AF-gebiedselectiemodus selecteren
In de modus <8: y> kunt u het AF-gebied niet selecteren. Voor
opnamen wordt Enkelbeeld AF (vast op het centrum) toegepast.
Als u in de basismodi een van de volgende handelingen uitvoert, worden
de standaardinstellingen van het AF-gebied en het AF-punt hersteld.
De opnamemodus wijzigen.
De aan/uit-schakelaar op <2> zetten.
Het afdekplaatje van het accucompartiment of het kaartsleufklepje openen
.
Met [8C.Fn II-8: Sel. AF-gebiedselectiemodus] kunt u de
selecteerbare AF-gebiedselectiemodi beperken tot alleen de modi die u
wilt gebruiken (pag. 481).
Als u [8C.Fn II-9: Selectiemethode AF-gebied] op
[1:S9Hoofdinstelwiel] instelt, kunt u de AF-gebiedselectiemodus
selecteren door op de knop <S> of <B> te drukken en vervolgens
aan het instelwiel <6> (pag. 482) te draaien.
137
S Het AF-gebied en het AF-punt selecteren
U kunt het AF-punt of de AF-zone ook handmatig selecteren.
1
Druk op de knop <S> of <B>
(9).
De AF-punten worden in de zoeker
weergegeven.
In de modi Zone-AF of Grote zone-AF
wordt de geselecteerde zone
weergegeven.
2
Selecteer een AF-punt.
De AF-puntselectie verschuift in de
richting waarin u <9> duwt. Als u op
<0> drukt, wordt het middelste AF-
punt (of de middelste zone)
geselecteerd.
Draai het instelwiel <6> om een
horizontaal AF-punt te selecteren en
draai het instelwiel <5> om een
verticaal AF-punt te selecteren.
Wanneer u in de modi Zone-AF en
Grote zone-AF aan het instelwiel
<6> of <5> draait, verandert de
zone (in een herhalende reeks voor
Zone-AF).
Het AF-punt handmatig selecteren
Als u de knop <Q> ingedrukt houdt en aan het hoofdinstelwiel <6>
draait, kunt u een AF-punt selecteren in verticale richting.
Wanneer [8 C.Fn II-11: Eerste AF-pt, AI Servo AF] is ingesteld op
[Eerste AF-pt geselect.] (pag. 484), kunt u deze methode gebruiken
om de startpositie van AI Servo AF handmatig te selecteren.
Wanneer u op de knop <S> of <B> drukt, wordt op het LCD-paneel
het volgende weergegeven:
Eén punt Spot AF en Eén punt AF: SEL (midden), SEL AF (niet in
het midden)
Zone-AF, Grote Zone-AF en Aut. selectie-AF: AF
138
S Het AF-gebied en het AF-punt selecteren
Wanneer u op de knop <S> of <B> drukt, lichten de AF-punten op
die fungeren als AF-kruismetingspunten voor uiterst nauwkeurige
automatische scherpstelling. De knipperende AF-punten zijn gevoelig
over de horizontale of verticale lijn. Raadpleeg de pagina's 143-148
voor meer informatie.
Indicaties voor AF-puntweergave
139
Voor nauwkeurig scherpstellen over een kleiner
gebied dan met één-punts AF. Selecteer één
AF-punt <
O> om op scherp te stellen.
Dit is effectief voor nauwkeurig scherpstellen of
scherpstellen op overlappende onderwerpen,
zoals een dier in een kooi.
Omdat één punt Spot AF een zeer klein gebied
beslaat, is scherpstellen soms moeilijk wanneer u
de camera met de hand vasthoudt, wanneer u
opnamen maakt bij weinig licht of wanneer u een
bewegend onderwerp wilt vastleggen.
Selecteer één AF-punt <S> om mee scherp te
stellen.
Het AF-gebied wordt in negen scherpstelzones verdeeld om scherp te
stellen. Aangezien alle AF-punten in de geselecteerde zone voor de
automatische AF-puntselectie worden gebruikt, werkt het beter dan
één-punts AF om het onderwerp te volgen en is het tevens effectief
voor bewegende onderwerpen.
Omdat er normaliter op het dichtstbijzijnde onderwerp wordt
scherpgesteld, kan het echter moeilijker zijn om op een specifiek
onderwerp scherp te stellen.
De AF-punten waarop wordt scherpgesteld, worden weergegeven als <
S
>.
AF-gebiedselectiemodus
Eén punt Spot AF (handmatige selectie)
Eén-punts AF (handmatige selectie)
Zone-AF (handmatige selectie van een zone)
140
AF-gebiedselectiemodus
Het AF-gebied is onderverdeeld in drie zones (links, midden en rechts)
voor het scherpstellen. Aangezien het scherpstelgebied groter is dan
met Zone-AF, en alle AF-punten in de geselecteerde zone worden voor
de automatische AF-puntselectie gebruikt, werkt het beter dan
één-punts AF om het onderwerp te volgen en is het effectief voor
bewegende onderwerpen.
Omdat er normaliter op het dichtstbijzijnde onderwerp wordt
scherpgesteld, kan het echter moeilijker zijn om op een specifiek
onderwerp scherp te stellen.
De AF-punten waarop wordt scherpgesteld, worden weergegeven als <
S
>.
Het gebied AF-kader (hele AF-gebied) wordt gebruikt om scherp te stellen.
De AF-punten waarop wordt scherpgesteld, worden weergegeven als <
S
>.
Wanneer bij Eén-punts AF de ontspanknop half
wordt ingedrukt, worden de AF-punten <S>
waarop is scherpgesteld weergegeven. Als er
meer AF-punten worden weergegeven, betekent
dat er op al deze punten is scherpgesteld. Deze
modus stelt normaliter op het dichtstbijzijnde
onderwerp scherp.
Met AI Servo AF kunt u de startpositie voor AI
Servo AF instellen met [8C.Fn II-11: Eerste
AF-pt, AI Servo AF] ingesteld op [1: Eerste
AF-pt geselect.] of [2: Handm.
gesel.S AF-pt] (pag. 484). Zolang het gebied
AF-kader het onderwerp kan volgen tijdens het
maken van opnamen, wordt het scherpstellen
voortgezet.
Grote zone-AF (handmatige selectie van een zone)
Automatische selectie-AF
141
AF-gebiedselectiemodus
Wanneer de AI Servo AF-modus is ingesteld voor Zone-AF, Grote
zone-AF of Automatische selectie-AF, blijft het actieve AF-punt <r>
verschuiven om het onderwerp te volgen. Bij bepaalde
opnameomstandigheden (bijvoorbeeld wanneer het onderwerp klein is)
kan het onderwerp echter wellicht niet meer worden gevolgd.
Bij Eén punt Spot AF kan scherpstellen met het AF-hulplicht van de
externe Speedlite voor EOS-camera's lastig zijn.
Als een AF-punt aan de rand of een groothoeklens of telelens wordt
gebruikt, kan scherpstellen lastig zijn met het AF-hulplicht van een
externe Speedlite voor EOS-camera's. Gebruik in dat geval het
middelste AF-punt of een AF-punt dat zich dicht bij het midden bevindt.
Wanneer de AF-punten oplichten, kan de zoeker gedeeltelijk of geheel
rood oplichten. Dit is kenmerkend voor de AF-puntweergave.
Bij lage temperaturen kan de AF-puntweergave soms moeilijk te zien zijn
of kan het volgen langzamer gaan vanwege de kenmerken van
AF-puntweergave (met vloeibare kristallen).
Met [8C.Fn II-10: AF-punt op basis van richting] kunt u de
AF-gebiedselectiemodus plus het AF-punt of alleen het AF-punt
afzonderlijk instellen voor de horizontale en verticale richting (pag. 483).
142
AF-gebiedselectiemodus
Als met de camera in de standaardinstelling de AF-gebiedselectiemodus is
ingesteld op Zone-AF (handmatige selectie van een zone), Grote zone-AF
(handmatige selectie van een zone) of Automatische selectie-AF, wordt AF
met behulp van color tracking waarbij kleuren worden gedetecteerd die
vergelijkbaar zijn met huidtinten, uitgevoerd (behalve in de modi
<8: 3r4Py6F>).
Raadpleeg [8C.Fn II-12: Aut. AF-pt s.:Color Tracking] op pagina
485 voor meer informatie.
AF met behulp van color tracking
143
De AF-sensor van de camera heeft 45 AF-punten. De onderstaande
afbeelding toont het AF-sensorpatroon dat met elk AF-punt
overeenkomt. Als u een lens gebruikt met een maximaal diafragma van
f/2.8 of sneller, is AF met hoge precisie mogelijk in het midden van de
zoeker.
AF-sensor
Afhankelijk van de gebruikte lens kan het aantal bruikbare AF-punten,
AF-puntpatronen, de vorm van het gebied AF-kader, enz. verschillen.
Zie voor meer informatie 'Lenzen en bruikbare AF-punten' op pagina 145.
Grafische voorstelling
Scherpstelling op basis van kruismetingen:
f/5.6 verticaal + f/5.6 horizontaal
(sommige ondersteunen ook f/8)
Scherpstelling op basis van dubbele
kruismetingen:
f/2.8 diagonaal rechts + f/2.8 diagonaal links
f/5.6 verticaal + f/5.6 horizontaal
(ondersteunen ook f/8)
144
AF-sensor
Deze scherpstelsensor is afgestemd op een
nauwkeurige scherpstelling voor lenzen met een
maximaal diafragma van f/2.8 of sneller. Een
diagonaal kruispatroon maakt het makkelijker om
scherp te stellen op onderwerpen waarbij
automatisch scherpstellen moeilijker is. Dit patroon is
beschikbaar op het middelste AF-punt.
Deze scherpstelsensoren zijn afgestemd op lenzen
met een maximaal diafragma van f/5.6 of sneller (en
bepaalde f/8-lenzen). Dankzij het horizontale patroon
kunnen de sensors verticale lijnen detecteren. Ze
dekken alle 45 AF-punten.
Deze scherpstelsensoren zijn afgestemd op lenzen
met een maximaal diafragma van f/5.6 of sneller (en
bepaalde f/8-lenzen). Dankzij het verticale patroon
kunnen de sensors horizontale lijnen detecteren. Ze
dekken alle 45 AF-punten.
145
Automatische scherpstelling met 45 punten is mogelijk. Alle AF-
gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: Dubbel kruisvormig AF-punt. Het
onderwerp wordt gemakkelijker
gevolgd en de nauwkeurigheid van
de scherpstelling is hoger dan bij
andere AF-punten.
: Kruisvormig AF-punt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
Lenzen en bruikbare AF-punten
Groep A
Hoewel de camera 45 AF-punten heeft, is het aantal bruikbare AF-
punten, scherpstelpatronen, de vorm van het gebied AF-kader
enzovoort afhankelijk van de gebruikte lens. Lenzen worden
daarom onderverdeeld in acht groepen van A t/m H.
Een lens uit groep E tot H heeft minder bruikbare AF-punten.
Lensgroepen worden weergegeven op pagina's 149-152.
Ga na tot
welke groep uw lens behoort.
Wanneer u op de knop <S> of <B> drukt, gaan de AF-punten die
worden aangeduid met markering knipperen. (De AF-punten /
blijven branden.) Zie pagina 138 voor meer informatie over het oplichten
of knipperen van de AF-punten.
Op de Canon-website kunt u zien tot welke groep de nieuwe lenzen
behoren die zijn uitgebracht na EOS 6D Mark II (in de tweede helft
van 2017).
Sommige lenzen zijn mogelijk niet in alle landen of regio's beschikbaar.
146
Lenzen en bruikbare AF-punten
Automatische scherpstelling met 45 punten is mogelijk.
Alle AF-gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: Kruisvormig AF-punt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
Automatische scherpstelling met 45 punten is mogelijk.
Alle AF-gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: Kruisvormig AF-punt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
Automatische scherpstelling met 45 punten is mogelijk.
Alle AF-gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: Kruisvormig AF-punt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
Groep B
Groep C
Groep D
147
Lenzen en bruikbare AF-punten
Automatische scherpstelling is met 35 punten mogelijk. (Niet mogelijk
met alle 45 AF-punten.) Alle AF-gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
Tijdens automatische AF-puntselectie is het buitenste kader waarmee
het AF-gebied wordt gemarkeerd (gebied AF-kader) anders dan bij
45-punts automatische selectie-AF.
: Kruisvormig AF-punt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
: Uitgeschakelde AF-punten (niet
weergegeven).
Automatische scherpstelling is met 35 punten mogelijk. (Niet mogelijk
met alle 45 AF-punten.) Alle AF-gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
Tijdens automatische AF-puntselectie is het buitenste kader waarmee
het AF-gebied wordt gemarkeerd (gebied AF-kader) anders dan bij
45-punts automatische selectie-AF.
: Kruisvormig AF-punt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: AF-punten die gevoelig zijn voor
verticale lijnen (AF-punten in de
horizontale reeks aan boven- en
onderkant) of horizontale lijnen
(AF-punten in de verticale reeks aan
de linker- en rechterkant).
: Uitgeschakelde AF-punten (niet
weergegeven).
Groep E
Groep F
148
Lenzen en bruikbare AF-punten
Automatische scherpstelling met 27 punten is mogelijk. (Niet mogelijk
met alle 45 AF-punten.) Grote zone-AF (handmatige selectie van een
zone) kan niet worden geselecteerd voor de AF-gebiedselectiemodus.
Tijdens automatische AF-puntselectie is het buitenste kader waarmee
het AF-gebied wordt gemarkeerd (gebied AF-kader) anders dan bij
45-punts automatische selectie-AF.
: Kruisvormig AF-punt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
: Uitgeschakelde AF-punten (niet
weergegeven).
Automatische scherpstelling is alleen mogelijk met het middelste
AF-punt.
: Kruisvormig AF-punt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: Uitgeschakelde AF-punten (niet
weergegeven).
Groep G
Groep H
Als het maximumdiafragma langzamer is dan f/5.6 (groter dan f/5.6 maar
niet groter dan f/8), kan er mogelijk niet worden scherpgesteld met AF bij
opnamen van onderwerpen met weinig contrast of bij weinig licht.
Als het maximale diafragma trager is dan f/8 (groter dan f/8), is AF niet
mogelijk bij het maken van opnamen met de zoeker.
149
Lenzen en bruikbare AF-punten
EF14mm f/2.8L USM A
EF14mm f/2.8L II USM A
EF15mm f/2.8 Fisheye A
EF20mm f/2.8 USM A
EF24mm f/1.4L USM A
EF24mm f/1.4L II USM A
EF24mm f/2.8 A
EF24mm f/2.8 IS USM A
EF28mm f/1.8 USM A
EF28mm f/2.8 A
EF28mm f/2.8 IS USM A
EF35mm f/1.4L USM A
EF35mm f/1.4L II USM A
EF35mm f/2 A
EF35mm f/2 IS USM A
EF40mm f/2.8 STM A
EF50mm f/1.0L USM A
EF50mm f/1.2L USM A
EF50mm f/1.4 USM A
EF50mm f/1.8 A
EF50mm f/1.8 II A
EF50mm f/1.8 STM A
EF50mm f/2.5 Compact Macro B
EF50mm f/2.5 Compact Macro
+ LIFE SIZE Converter B
EF85mm f/1.2L USM A
EF85mm f/1.2L II USM A
EF85mm f/1.8 USM A
EF100mm f/2 USM A
EF100mm f/2.8 Macro B
EF100mm f/2.8 Macro USM E
EF100mm f/2.8L Macro IS USM B
EF135mm f/2L USM A
EF135mm f/2L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III A
EF135mm f/2L USM
+ Extender EF2x I/II/III B
EF135mm f/2L USM B
EF135mm f/2.8 (Softfocus) A
EF180mm f/3.5L Macro USM B
EF180mm f/3.5L Macro USM
+ Extender EF1.4x I/II/III F
EF200mm f/1.8L USM A
EF200mm f/1.8L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III A*
EF200mm f/1.8L USM
+ Extender EF2x I/II/III B*
EF200mm f/2L IS USM A
EF200mm f/2L IS USM
+ Extender EF1.4x I/II/III A
EF200mm f/2L IS USM
+ Extender EF2x I/II/III B
EF200mm f/2.8L USM A
EF200mm f/2.8L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF200mm f/2.8L USM
+ Extender EF2x I/II/III B
EF200mm f/2.8L II USM A
EF200mm f/2.8L II USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF200mm f/2.8L II USM
+ Extender EF2x I/II/III B
EF300mm f/2.8L USM A
EF300mm f/2.8L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B*
EF300mm f/2.8L USM
+ Extender EF2x I/II/III B*
EF300mm f/2.8L IS USM A
EF300mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF300mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF2x I/II/III B
EF300mm f/2.8L IS II USM A
EF300mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF300mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF2x I/II/III B
EF300mm f/4L USM B
EF300mm f/4L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF300mm f/4L USM
+ Extender EF2x I/II/III H (f/8)
Aanduidingen van lensgroepen
150
Lenzen en bruikbare AF-punten
EF300mm f/4L IS USM B
EF300mm f/4L IS USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF300mm f/4L IS USM
+ Extender EF2x I/II/III H (f/8)
EF400mm f/2.8L USM A
EF400mm f/2.8L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B*
EF400mm f/2.8L USM
+ Extender EF2x I/II/III B*
EF400mm f/2.8L II USM A
EF400mm f/2.8L II USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B*
EF400mm f/2.8L II USM
+ Extender EF2x I/II/III B*
EF400mm f/2.8L IS USM A
EF400mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF400mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF2x I/II/III B
EF400mm f/2.8L IS II USM A
EF400mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF400mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF2x I/II/III B
EF400mm f/4 DO IS USM B
EF400mm f/4 DO IS USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF400mm f/4 DO IS USM
+ Extender EF2x I/II/III H (f/8)
EF400mm f/4 DO IS II USM B
EF400mm f/4 DO IS II USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF400mm f/4 DO IS II USM
+ Extender EF2x I/II/III H (f/8)
EF400mm f/5.6L USM B
EF400mm f/5.6L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III H (f/8)
EF500mm f/4L IS USM B
EF500mm f/4L IS USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF500mm f/4L IS USM
+ Extender EF2x I/II/III H (f/8)
EF500mm f/4L IS II USM B
EF500mm f/4L IS II USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF500mm f/4L IS II USM
+ Extender EF2x I/II/III H (f/8)
EF500mm f/4.5L USM B
EF500mm f/4.5L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III H (f/8)*
EF600mm f/4L USM B
EF600mm f/4L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B*
EF600mm f/4L USM
+ Extender EF2x I/II/III H (f/8)*
EF600mm f/4L IS USM B
EF600mm f/4L IS USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF600mm f/4L IS USM
+ Extender EF2x I/II/III H (f/8)
EF600mm f/4L IS II USM B
EF600mm f/4L IS II USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF600mm f/4L IS II USM
+ Extender EF2x I/II/III H (f/8)
EF800mm f/5.6L IS USM E
EF800mm f/5.6L IS USM
+ Extender EF1.4x I/II/III H (f/8)
EF1200mm f/5.6L USM E
EF1200mm f/5.6L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III H (f/8)*
EF8-15mm f/4L Fisheye USM B
EF11-24mm f/4L USM C
EF16-35mm f/2.8L USM A
EF16-35mm f/2.8L II USM A
EF16-35mm f/2.8L III USM A
EF16-35mm f/4L IS USM B
EF17-35mm f/2.8L USM A
EF17-40mm f/4L USM B
EF20-35mm f/2.8L A
EF20-35mm f/3.5-4.5 USM C
EF22-55mm f/4-5.6 USM F
EF24-70mm f/2.8L USM A
EF24-70mm f/2.8L II USM A
EF24-70mm f/4L IS USM B
EF24-85mm f/3.5-4.5 USM D
EF24-105mm f/3.5-5.6 IS STM B
EF24-105mm f/4L IS USM B
EF24-105mm f/4L IS II USM B
151
Lenzen en bruikbare AF-punten
EF28-70mm f/2.8L USM A
EF28-70mm f/3.5-4.5 E
EF28-70mm f/3.5-4.5 II E
EF28-80mm f/2.8-4L USM B
EF28-80mm f/3.5-5.6 E
EF28-80mm f/3.5-5.6 USM E
EF28-80mm f/3.5-5.6 II E
EF28-80mm f/3.5-5.6 II USM E
EF28-80mm f/3.5-5.6 III USM E
EF28-80mm f/3.5-5.6 IV USM E
EF28-80mm f/3.5-5.6 V USM E
EF28-90mm f/4-5.6 B
EF28-90mm f/4-5.6 USM B
EF28-90mm f/4-5.6 II B
EF28-90mm f/4-5.6 II USM B
EF28-90mm f/4-5.6 III B
EF28-105mm f/3.5-4.5 USM B
EF28-105mm f/3.5-4.5 II USM B
EF28-105mm f/4-5.6 F
EF28-105mm f/4-5.6 USM F
EF28-135mm f/3.5-5.6 IS USM B
EF28-200mm f/3.5-5.6 B
EF28-200mm f/3.5-5.6 USM B
EF28-300mm f/3.5-5.6L IS USM B
EF35-70mm f/3.5-4.5 E
EF35-70mm f/3.5-4.5A E
EF35-80mm f/4-5.6 F
EF35-80mm f/4-5.6 PZ E
EF35-80mm f/4-5.6 USM F
EF35-80mm f/4-5.6 II E
EF35-80mm f/4-5.6 III F
EF35-105mm f/3.5-4.5 B
EF35-105mm f/4.5-5.6 H
EF35-105mm f/4.5-5.6 USM H
EF35-135mm f/3.5-4.5 B
EF35-135mm f/4-5.6 USM C
EF35-350mm f/3.5-5.6L USM D
EF38-76mm f/4.5-5.6 E
EF50-200mm f/3.5-4.5 B
EF50-200mm f/3.5-4.5L B
EF55-200mm f/4.5-5.6 USM D
EF55-200mm f/4.5-5.6 II USM D
EF70-200mm f/2.8L USM A
EF70-200mm f/2.8L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B**
EF70-200mm f/2.8L USM
+ Extender EF2x I/II/III B**
EF70-200mm f/2.8L IS USM A
EF70-200mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF70-200mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF2x I/II/III B
EF70-200mm f/2.8L IS II USM A
EF70-200mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF70-200mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF2x I/II/III B
EF70-200mm f/4L USM B
EF70-200mm f/4L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF70-200mm f/4L USM
+ Extender EF2x I/II/III H (f/8)
EF70-200mm f/4L IS USM B
EF70-200mm f/4L IS USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF70-200mm f/4L IS USM
+ Extender EF2x I/II/III H (f/8)
EF70-210mm f/3.5-4.5 USM B
EF70-210mm f/4 B
EF70-300mm f/4-5.6 IS USM B
EF70-300mm f/4-5.6 IS II USM B
EF70-300mm f/4-5.6L IS USM B
EF70-300mm f/4.5-5.6 DO IS USM B
EF75-300mm f/4-5.6 B
EF75-300mm f/4-5.6 USM C
EF75-300mm f/4-5.6 II B
EF75-300mm f/4-5.6 II USM B
EF75-300mm f/4-5.6 III B
EF75-300mm f/4-5.6 III USM B
EF75-300mm f/4-5.6 IS USM B
EF80-200mm f/2.8L A
EF80-200mm f/4.5-5.6 D
EF80-200mm f/4.5-5.6 USM E
EF80-200mm f/4.5-5.6 II E
EF90-300mm f/4.5-5.6 D
152
Lenzen en bruikbare AF-punten
EF90-300mm f/4.5-5.6 USM D
EF100-200mm f/4.5A B
EF100-300mm f/4.5-5.6 USM C
EF100-300mm f/5.6
B
EF100-300mm f/5.6L B
EF100-400mm f/4.5-5.6L IS USM B
EF100-400mm f/4.5-5.6L IS USM
+ Extender EF1.4x I/II/III H (f/8)
EF100-400mm f/4.5-5.6L IS II USM B
EF100-400mm f/4.5-5.6L IS II USM
+ Extender EF1.4x I/II H (f/8)
EF100-400mm f/4.5-5.6L IS II USM
+ Extender EF1.4x III G (f/8)
EF200-400mm f/4L IS USM
Extender 1.4x B
EF200-400mm f/4L IS USM
Extender 1.4x: Met ingebouwde Ext. 1.4xB
EF200-400mm f/4L IS USM
Extender 1.4x + Extender EF1.4x I/II/III B
EF200-400mm f/4L IS USM
Extender 1.4x: Met ingebouwde Ext.1.4x
+ Extender EF1.4x I/II/III H (f/8)
EF200-400mm f/4L IS USM
Extender 1.4x + Extender EF2x I/II H (f/8)
EF200-400mm f/4L IS USM
Extender 1.4x + Extender EF2x III G (f/8)
TS-E17mm f/4L B
TS-E24mm f/3.5L B
TS-E24mm f/3.5L II B
TS-E45mm f/2.8 A
TS-E90mm f/2.8 A
Als u een TS-E-lens gebruikt, is handmatige scherpstelling vereist. De
aanduidingen van lenzengroepen van TS-E-lenzen zijn alleen van toepassing
wanneer u de functie voor het kantelen of verschuiven niet gebruikt.
Als Extender EF2x (I/II/III) is bevestigd op de EF180mm f/3.5L Macro
USM-lens, is AF niet mogelijk.
Wanneer u een lens en Extender EF1.4x III/EF2x III gebruikt in een
combinatie die is gemarkeerd met een sterretje '*' of een lens en
extender in een combinatie die is gemarkeerd met twee sterretjes '**',
is nauwkeurige scherpstelling niet mogelijk met AF. Raadpleeg in een
dergelijk geval de instructiehandleiding lens of extender.
153
Soms kan er niet automatisch worden scherpgesteld (de
scherpstelindicator <o> in de zoeker knippert). Dit kan onder meer
voorkomen bij de volgende speciale onderwerpen:
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld
Onderwerpen met zeer weinig contrast
(Bijvoorbeeld: blauwe luchten, effen, platte oppervlakken, enzovoort)
Onderwerpen bij zeer weinig licht
Reflecterende onderwerpen of onderwerpen met heel veel tegenlicht
(Bijvoorbeeld: auto's met een zeer reflecterende carrosserie, enzovoort)
Onderwerpen die zowel dichtbij als veraf vlak bij een AF-punt liggen
(Bijvoorbeeld: een dier in een kooi, enzovoort)
Lichtbronnen zoals lichte puntjes dicht bij een AF-punt (Bijvoorbeeld:
avondopnamen, enzovoort)
Onderwerpen met zich herhalende patronen
(Bijvoorbeeld: vensters in een wolkenkrabber, toetsenborden, enzovoort)
Onderwerpen met fijnere patronen dan een AF-punt
(Bijvoorbeeld: gezichten of bloemen die net zo klein zijn als of
kleiner dan een AF-punt, enzovoort)
Ga in dergelijke situaties op een van deze twee manieren te werk om
scherp te stellen:
(1) Stel in de modus 1-beeld AF scherp op een object dat op dezelfde
afstand staat als het onderwerp en vergrendel de scherpstelling
voordat u de compositie opnieuw bepaalt (pag. 131).
(2) Stel de scherpstelmodusknop op de lens in op <MF> en stel
handmatig scherp (pag. 154).
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld
Afhankelijk van het onderwerp kan de scherpstelling worden bereikt
door de compositie van de opname iets aan te passen en opnieuw
de AF-bediening te gebruiken om scherp te stellen.
Omstandigheden waarbij moeilijk automatisch is scherp te stellen tijdens
Live View-opnamen of movie-opname staan vermeld op pagina 316.
154
Als u niet kunt scherpstellen met automatische scherpstelling, volgt u
de onderstaande procedure om handmatig scherp te stellen.
1
Zet de scherpstelmodusknop op
de lens op <MF>.
<4 L> wordt op het LCD-
paneel weergegeven.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Draai aan de scherpstelring op de
lens totdat u het onderwerp scherp in
de zoeker ziet.
MF: Handmatige focus
Scherpstelring
m
22
22
Als u de ontspanknop half indrukt terwijl u handmatig scherpstelt, wordt
het AF-punt waarmee is scherpgesteld, weergegeven en gaat de
scherpstelindicator <o> in de zoeker branden.
Wanneer bij Automatische selectie-AF is scherpgesteld met het
middelste AF-punt, gaat de scherpstelindicator <o> branden.
155
Met de volgende USM- en STM-lenzen met elektronische handmatige
scherpstelling kunt u instellen of elektronische handmatige
scherpstelling na automatische scherpstelling moet worden gebruikt
in 1-beeld AF.
De standaardinstelling is [Uitschakelen na One-Shot AF].
1
Selecteer [Objectief
elektronische MF].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Objectief elektronische MF]
en druk vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste optie in.
Selecteer de optie die u wilt instellen
en druk op <0>.
: Uitschakelen na One-Shot AF
Handmatig scherpstellen nadat de AF-bediening is uitgeschakeld.
: Inschakelen na One-Shot AF
U kunt na de AF-bediening handmatig scherpstellen als u de
ontspanknop half ingedrukt houdt.
3
Objectief elektronische MF instellen
N
EF50mm f/1.0L USM EF300mm f/2.8L USM EF600mm f/4L USM
EF85mm f/1.2L USM EF400mm f/2.8L USM EF1200mm f/5.6L USM
EF85mm f/1.2L II USM EF400mm f/2.8L II USM EF28-80mm f/2.8-4L USM
EF200mm f/1.8L USM EF500mm f/4.5L USM EF70-300mm f/4-5.6 IS II USM
EF40mm f/2.8 STM
EF50mm f/1.8 STM EF24-105mm f/3.5-5.6 IS STM
156
De camera heeft transportmodi voor enkele opnamen en continue
opnamen. U kunt de transportmodus selecteren die bij de scène of het
onderwerp past.
1
Druk op de knop <R> (9).
2
Selecteer de transportmodus.
Terwijl u op het LCD-paneel aan de
bovenzijde of door de zoeker kijkt,
draait u het instelwiel <6>.
u : Enkelbeeld
Wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt, wordt er slechts
één opname gemaakt.
o: Continue opname met hoge snelheid
Als u de ontspanknop geheel indrukt, kunt u continu opnemen
met een snelheid van max. circa 6,5 opnamen/sec. terwijl u de
knop ingedrukt houdt.
De maximale snelheid bij continue opnamen neemt mogelijk af
onder de volgende omstandigheden:
Bij het maken van antiknipperopnamen:
Bij continue opname is de snelheid
max.
circa 5,6 opnamen/sec.
Bij Live View-opnamen:
Als [
AF-werking
] is ingesteld op [
1-beeld AF
] of als
[
Handmatige focus
] is ingesteld, is de snelheid bij continue
opname
max.
circa 6,5 opnamen/sec.
Als [
AF-werking
] is ingesteld op [
Servo AF
], krijgt de continue
opnamesnelheid van
max.
circa 4,0 opnamen/sec.
prioriteit.
Als een Speedlite uit de EX-serie wordt gebruikt bij Live
View-opnamen, is de snelheid bij continue opname
max. circa
1,7 opnamen/sec.
i De transportmodus selecteren
157
i De transportmodus selecteren
i
:
Continue opname met lage snelheid
Terwijl u de ontspanknop volledig ingedrukt houdt, kunt u continu
opnamen maken op max. circa 3,0 opnamen/sec. (behalve in
de modus <r>).
Merk op dat als tijdens Live View-opnamen [
AF-werking
] is
ingesteld op [Servo AF], krijgt het volgen van een onderwerp
prioriteit met een snelheid bij continue opname van max. circa
3,0 opnamen/sec. (behalve in de modus <r>).
B
:
Stil enkelbeeld
U kunt een enkele opname maken terwijl u het mechanische
geluid onderdrukt tijdens het maken van opnamen met de
zoeker. Dit kan niet worden ingesteld voor Live View-opnamen.
M
:
Stille continue opname
Tijdens opnamen met de zoeker kunt u continue opnamen
maken van max. circa 3,0 opnamen/sec. terwijl u het
mechanische geluid onderdrukt (in vergelijking met de <i>-
instelling). Dit kan niet worden ingesteld voor Live View-
opnamen.
Q
:
Zelfontspanner (10 sec.)/afstandsbediening
k
:
Zelfontspanner (2 sec.)/afstandsbediening
q
:
Zelfontspanner:Continu
Zie pagina 159 voor het maken van opnamen met de
zelfontspanner. Zie pagina 271 voor het maken van opnamen
met de afstandsbediening.
Tijdens <
o
> continue opname met hoge snelheid verschilt de maximale
snelheid bij continue opname afhankelijk van de opnameomstandigheden.
Zie de volgende pagina voor meer informatie.
De continue opnamesnelheid in de modus <r> Pannen wordt
beschreven op pagina 115.
158
i De transportmodus selecteren
De maximale snelheid van continue opname met hoge snelheid van
circa 6,5 opnamen/sec. <o> (pag. 156) wordt bereikt onder de
volgende omstandigheden: een volledig opgeladen accu, bij 1/500
seconde of kortere sluitertijd, bij maximaal diafragma (afhankelijk van de
lens), bij kamertemperatuur (23°C), antiknipperopname uitgeschakeld en
Live View-opnamen met 1-beeld AF*.
* Wanneer de AF-modus is ingesteld op 1-beeld AF en de Beeldstabilisatie is
uitgeschakeld bij gebruik van de volgende lenzen: EF300mm f/4L IS USM, EF28-
135mm f/3.5-5.6 IS USM, EF75-300mm f/4-5.6 IS USM, EF100-400mm f/4.5-5.6L
IS USM.
De snelheid bij continue opname <o> met hoge snelheid neemt
mogelijk af op basis van temperatuur, accuniveau, antiknipperopname,
sluitertijd, diafragma, omstandigheden van het onderwerp, helderheid,
AF-bediening, lens, Live View-opnamen, gebruik van de flitser,
instellingen voor de opnamefunctie enzovoort.
Wanneer [z4: Antiknipperopname] is ingesteld op [Inschakelen]
(pag. 206), is bij knipperend licht de maximumsnelheid voor continue
opnamen lager. Ook kan het interval bij continue opnamen onregelmatig
worden en kan de ontspanvertraging langer worden.
Als voor Live View-opnamen [AF-werking] is ingesteld op [Servo AF]
(pag. 305), zal de maximale snelheid bij continue opname afnemen.
Bij gebruik van AI Servo AF neemt de maximale snelheid bij continue
opname mogelijk af, afhankelijk van het onderwerp en de gebruikte lens.
Als u een Speedlite uit de EX-serie gebruikt, zal de maximumsnelheid
voor continue opnamen lager liggen.
Als de accutemperatuur laag is door een lage omgevingstemperatuur,
kan de maximumsnelheid voor continue opnamen afnemen.
Als <B> of <M> wordt ingesteld, is de vertraging tussen het volledig
indrukken van de ontspanknop en het ontspannen van de sluiter langer
dan normaal.
Als het interne geheugen tijdens continue opname vol raakt, kan de
snelheid bij continue opname aanzienlijk afnemen omdat tijdelijk geen
opnamen meer kunnen worden gemaakt (pag. 167).
Als onder [51: Inst. draadloze communicatie] de optie
[Bluetooth-functie] is ingesteld op [Smartphone], zijn opnamen met de
afstandsbediening niet mogelijk. (Het pictogram <R> van de
afstandsbediening wordt niet weergegeven.)
159
Gebruik de zelfontspanner wanneer u zelf op de foto wilt, zoals bij een
herdenkingsfoto.
1
Druk op de knop <R> (9).
2
Selecteer de zelfontspanner.
Terwijl u op het LCD-paneel aan de
bovenzijde of door de zoeker kijkt,
draait u het instelwiel <6>.
Q : Opname over 10 sec.
De opname wordt circa
10 seconden na het volledig
indrukken van de ontspanknop
gemaakt. Ook opnamen met
de afstandsbediening zijn
mogelijk (pag. 271).
k : Opname over 2 sec.
De opname wordt circa 2 seconden na het volledig indrukken van
de ontspanknop gemaakt. Ook opnamen met de
afstandsbediening zijn mogelijk.
q : Zelfontspanner (10 sec.) plus opeenvolgende opnamen
Draai aan het instelwiel <
5
> om het aantal opnamen in te
stellen (2 - 10) dat u met de zelfontspanner wilt maken. De
opname wordt 10 seconden na het volledig indrukken van de
ontspanknop gemaakt. Opnamen met de afstandsbediening
(pag. 271) zijn niet mogelijk.
3
Maak de opname.
Kijk door de zoeker, stel scherp op
het onderwerp en druk de
ontspanknop helemaal in.
U kunt de zelfontspanner in de gaten
houden door middel van het
bijbehorende lampje, de pieptoon en
de aftelweergave (in seconden) op
het LCD-paneel.
Circa 2 seconden voordat de opname
wordt gemaakt, gaat het
zelfontspannerlampje branden en
klinkt de pieptoon sneller.
j De zelfontspanner gebruiken
m
22
22
160
j De zelfontspanner gebruiken
Als u bij het indrukken van de ontspanknop niet door de zoeker kijkt, kunt
u het beste de oculairafsluiting bevestigen (pag. 270). Als er tijdens het
maken van een opname licht in de zoeker komt, kan dit een negatief
effect op de belichting hebben.
Met <q> kan het interval tussen meerdere opnamen worden verlengd,
afhankelijk van de instellingen voor opnamefuncties zoals de
opnamekwaliteit of het gebruik van de externe flitser.
Met <k> kunt u opnamen maken zonder de camera op het statief aan
te raken. Dit voorkomt bewegingsonscherpte wanneer u stillevens
vastlegt of opnamen maakt met een lange belichtingstijd.
Het wordt aanbevolen om na het maken van opnamen met de
zelfontspanner de opname weer te geven (pag. 388) om de
scherpstelling en belichting te controleren.
Als u met de zelfontspanner een foto van uzelf wilt maken, vergrendelt u
de scherpstelling (pag. 97) op een object dat zich tijdens de opname op
ongeveer dezelfde afstand als uzelf bevindt.
Om de zelfontspanner uit te schakelen nadat het aftellen is begonnen,
tikt u op het LCD-scherm of drukt u op de knop <R>.
Als opnamen maken met de afstandsbediening is ingeschakeld, duurt
het circa 2 minuten totdat automatisch uitschakelen geactiveerd wordt
zelfs als [52: Uitschakelen] is ingesteld op [1 min.].
Als [z4: Bulbtimer] is ingesteld op [Inschakelen], kan <q>
([Zelfontspanner: Continu]) niet worden geselecteerd.
161
4
Opname-instellingen
In dit hoofdstuk worden functies voor opnamen
beschreven: opnamekwaliteit, aspect ratio,
ISO-snelheid, beeldstijl, witbalans, Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), ruisreductie,
lichte tonen prioriteit, lensafwijkingscorrectie,
antiknipperopname en andere functies.
Het pictogram M rechts boven de paginatitel geeft aan dat
de functie alleen in de creatieve modi (<d>, <s>, <f>,
<a>, <F>) beschikbaar is.
162
U kunt het aantal pixels en de beeldkwaliteit selecteren. Er zijn zeven
instellingen voor JPEG-kwaliteit: 73, 83, 74, 84, 7a, 8a en
b. Er zijn drie instellingen voor RAW-opnamekwaliteit: 1, 41 en
61 (pag. 166).
1
Selecteer [Beeldkwalit.].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Beeldkwalit.] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de opnamekwaliteit in.
Draai aan het instelwiel <6> om
een RAW-instelling te selecteren.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> of
<Z> om een JPEG-instelling te
selecteren.
'**M (megapixels) ****x****' in de
rechterbovenhoek geeft het aantal
opgenomen pixels en [***] het
resterend aantal opnamen aan
(maximaal 9999).
Druk op <0> om de instelling vast
te leggen.
3 De opnamekwaliteit instellen
Het beeldformaat [****x****] en het maximum aantal opnamen [****] die
worden weergegeven op het instelscherm voor beeldopnamekwaliteit zijn
altijd van toepassing op de instelling [3:2] ongeacht de instelling
[z4: Aspect ratio] (pag. 168).
Als [-] is ingesteld voor zowel de RAW-opname als de JPEG-opname, wordt
73 ingesteld.
163
3 De opnamekwaliteit instellen
Voorbeelden van de instelling voor opnamekwaliteit
Alleen 73
61+741+73
Alleen 1
164
3 De opnamekwaliteit instellen
Richtlijnen voor het instellen van de opnamekwaliteit (benadering)
Beeld-
kwaliteit
Opgeslagen
pixels
Print-
grootte
Bestands-
grootte
(MB)
Maximum
aantal
opnamen
Maximale
opnamereeks
Standaard
Hoge
snelheid
JPEG
73
26M A2
7,5 1000 110 150
83 3,8 1950 150 150
74
12M A3
4,0 1870 150 150
84 2,1 3570 150 150
7a
6,5M A4
2,6 2820 150 150
8a 1,4 5310 150 150
b 3,8M A5 1,8 4170 150 150
RAW
1 26M A2 32,6 200 18 21
41 15M A3 25,3 250 21 23
61 6,5M A4 17,4 340 25 25
RAW+JPEG
1
73
26M
26M
A2
A2
32,6 + 7,5 160 17 19
41
73
15M
26M
A3
A2
25,3 + 7,5 200 18 18
61
73
6,5M
26M
A4
A2
17,4 + 7,5 250 19 19
b heeft kwaliteitsinstelling 7 (Fijn).
165
3 De opnamekwaliteit instellen
Het maximum aantal opnamen is gebaseerd op de testnormen van Canon bij
gebruik van een kaart van 8 GB.
De maximale opnamereeks tijdens continue opname is gebaseerd op
standaardtesten van Canon met een SD-kaart (Standaard: 8 GB, Hoge
snelheid: UHS-I 16 GB) en testnormen (<o> continue opname met hoge
snelheid, 3:2 aspect ratio, ISO 100, Beeldstijl standaard).
De bestandsgrootte, het maximum aantal opnamen en de maximale
opnamereeks variëren afhankelijk van het onderwerp, het kaartmerk, de
aspect ratio, de ISO-snelheid, de beeldstijl, persoonlijke voorkeuzen en
andere instellingen.
Zelfs als u een SD-kaart met hoge snelheid gebruikt, verandert de
indicator voor de maximale opnamereeks niet. In plaats daarvan is de
maximale opnamereeks zoals weergegeven in de tabel op de vorige
pagina van toepassing.
Als u zowel RAW als JPEG selecteert, wordt telkens wanneer u een
opname maakt, de opname tegelijkertijd als RAW-bestand en als JPEG-
bestand op de kaart vastgelegd, met de geselecteerde opnamekwaliteit.
De twee opnamen worden opgeslagen met hetzelfde bestandsnummer
(bestandsextensie .JPG voor .JPEG en .CR2 voor RAW).
De pictogrammen voor opnamekwaliteit worden als volgt: 1 (RAW),
41 (Medium RAW), 61 (Klein RAW), JPEG (JPEG), 7 (Fijn), 8
(Normaal), 3 (Groot), 4 (Medium), 6 (Klein).
166
3 De opnamekwaliteit instellen
RAW-opname is de uitvoer van onbewerkte gegevens die afkomstig zijn
van de beeldsensor en zijn omgezet in digitale gegevens. De RAW-
opname wordt ongewijzigd op de kaart opgeslagen en u kunt de
volgende kwaliteitsinstelling kiezen: 1, 41 of 61.
Een 1-opname kan worden verwerkt via het menu
[31: RAW-beeldverwerking] (pag. 438) en worden opgeslagen als
een JPEG-afbeelding. (41- en 61-bestanden kunnen niet met de
camera worden verwerkt.) Aangezien het RAW-bestand zelf niet wordt
gewijzigd, kunt u het RAW-bestand op verschillende manieren
verwerken om er vervolgens diverse JPEG-bestanden van te maken.
U kunt Digital Photo Professional (EOS-software, pag. 594) gebruiken
om RAW-opnamen te verwerken. U kunt opnamen op verschillende
manieren aanpassen afhankelijk van de manier waarop ze worden
gebruikt, en u kunt JPEG-, TIFF- of andere typen bestanden genereren
die de effecten van deze aanpassingen weergeven.
RAW-opnamen
Software voor het verwerken van RAW-opnamen
Het wordt aanbevolen om Digital Photo Professional (hierna DPP,
EOS-software) te gebruiken om de RAW-opnamen op een computer
weer te geven.
Met eerdere versies van DPP versie 4.x kunt u de RAW-opnamen die
met deze camera zijn gemaakt niet verwerken. Als er een eerdere versie
van DPP versie 4.x op uw computer is geïnstalleerd, downloadt en
installeert u de nieuwste versie van de website van Canon on deze bij
te werken (pag. 596). (De vorige versie wordt overschreven.) Met DPP
Ver.3.x of vroeger kunt u de RAW-beelden die met deze camera zijn
gemaakt niet verwerken.
RAW-opnamen die met deze camera zijn gemaakt, kunnen mogelijk niet
worden weergegeven met commerciële software van derden. Neem
contact op met de fabrikant van de software voor meer informatie over
compatibiliteit.
167
3 De opnamekwaliteit instellen
De maximale opnamereeks wordt
rechtsonder in de zoeker en op het
scherm Snel instellen weergegeven.
Als de maximale opnamereeks voor
continue opname 99 of hoger is, wordt
'99' weergegeven.
Maximale opnamereeks voor continue
opnamen
De maximale opnamereeks wordt altijd weergegeven, zelfs als er geen
kaart in de camera is geplaatst. Controleer of er een kaart in de camera is
geplaatst voordat u een opname maakt.
Als de maximale opnamereeks 99 of hoger is, wordt '99' weergegeven.
Indien de maximale opnamereeks afneemt naar 98 of minder en het interne
buffergeheugen vol raakt, wordt 'buSY' weergegeven in de zoeker en op het
LCD-paneel. De camera kan dan tijdelijk geen opnamen meer maken. Als u
stopt met het maken van continue opnamen, neemt de maximale
opnamereeks toe. Nadat alle opnamen naar de kaart zijn weggeschreven,
kunt u de continue opnamen hervatten en maximaal het aantal opnamen
maken dat wordt vermeld in de tabel op pagina 164.
168
U kunt de aspect ratio van de opname wijzigen. [3:2] is standaard
ingesteld. Als [4:3], [16:9] of [1:1] is ingesteld, worden lijnen in de
zoeker weergegeven om het beeldgebied aan te duiden. Tijdens het
maken van Live View-opnamen wordt het beeld omgeven door een
zwart masker op het LCD-scherm.
1
Selecteer de aspect ratio.
Selecteer op het tabblad [z4]
de optie [Aspect ratio] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de aspect ratio in.
Selecteer een aspect ratio en druk
op <0>.
JPEG-opnamen
De opnamen worden samen met de ingestelde aspect ratio
opgenomen.
RAW-opnamen
De opnamen worden altijd met de aspect ratio [3:2] opgenomen.
De geselecteerde aspect ratio wordt als informatie aan het
RAW-beeldbestand toegevoegd. Wanneer u het RAW-bestand met
Digital Photo Professional (EOS-software) verwerkt, kunt u hierdoor
een beeld genereren met de aspect ratio die tijdens de opname was
ingesteld.
3 De aspect ratio instellenN
169
3 De aspect ratio instellenN
Aspect ratio
4:3 16:9 1:1
Bij het
maken van
opnamen
met de
zoeker
Bij Live
View-
opnamen
Beeld-
kwaliteit
Aspect ratio en aantal pixels (circa)
3:2 4:3 16:9 1:1
3
6240x4160
(26,0 megapixels)
5536x4160*
(23,0 megapixels)
6240x3504*
(21,9 megapixels)
4160x4160
(17,3 megapixels)
4
4160x2768*
(11,5 megapixels)
3680x2768*
(10,2 megapixels)
4160x2336*
(9,7 megapixels)
2768x2768
(7,7 megapixels)
a
3120x2080
(6,5 megapixels)
2768x2080*
(5,8 megapixels)
3120x1752*
(5,5 megapixels)
2080x2080
(4,3 megapixels)
b
2400x1600
(3,8 megapixels)
2112x1600*
(3,4 megapixels)
2400x1344*
(3,2 megapixels)
1600x1600
(2,6 megapixels)
De werkelijke aspect ratio van beelden in de formaten die gemarkeerd
zijn met een sterretje '*' zal verschillen van de aangegeven aspect ratio.
Het opnamegebied voor foto's dat wordt weergegeven voor de aspect
ratio met een sterretje '*', kan iets afwijken van het werkelijke
opnamegebied voor foto's. Controleer de opnamen op het LCD-scherm
terwijl u de opnamen maakt.
De opname wordt gemaakt met de aspect ratio-instelling [3:2] voor de
opnamen met meervoudige belichting.
Bij weergave van RAW-opnamen die zijn gemaakt in de aspect ratio [4:3],
[16:9] of [1:1] worden lijnen de respectievelijke aspect ratio aanduiden,
weergegeven. (Deze lijnen worden niet opgenomen in de opname.)
170
Stel de ISO-snelheid (de lichtgevoeligheid van de beeldsensor) in op de
waarde die voor het omgevingslicht gewenst is. In de basismodi wordt
de ISO-snelheid automatisch ingesteld (pag. 172).
Raadpleeg pagina 327 en 331 voor meer informatie over de
ISO-snelheid tijdens movie-opnamen.
1
Druk op de knop <i> (9).
2
Stel de ISO-snelheid in.
Terwijl u naar het LCD-paneel of de
zoeker kijkt, draait u aan het
instelwiel <6> of <5>.
De ISO-snelheid kan worden
ingesteld op een waarde van ISO 100
t/m ISO 40000, met tussenstappen
van 1/3 stop.
'A' staat voor ISO auto.
De ISO-snelheid wordt
automatisch ingesteld (pag. 172).
Richtlijnen voor de ISO-snelheid
* Bij hoge ISO-snelheden kunnen opnamen er korreliger uitzien.
i:
De ISO-snelheid instellen voor foto's
N
ISO-snelheid
Opnamesituatie
(Geen flits)
Flitsbereik
L (50), ISO 100 - ISO 400 Zonnig, buiten
Hoe hoger de
ISO-snelheid, des te groter
het effectieve flitsbereik.
ISO 400 - ISO 1600 Bewolkt of 's avonds
ISO 1600 - ISO 40000,
H1 (51200), H2 (102400)
Donker, binnen of 's
avonds
U kunt ook de ISO-snelheid instellen met [z2: zISO-snelheidsinst.]
in het scherm [ISO-snelheid].
171
i: De ISO-snelheid instellen voor foto'sN
Omdat H1 (gelijk aan ISO 51200) en H2 (gelijk aan 102400) vergrote
ISO-snelheidsinstellingen zijn, zijn ruis (lichte puntjes, strepen
enzovoort) en onregelmatige kleuren beter zichtbaar en is de resolutie
lager dan met de standaardinstelling.
Aangezien L (gelijk aan ISO 50) een vergrote ISO-snelheid is, wordt het
dynamisch bereik iets kleiner dan met de standaardinstelling.
Als [z3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [Inschakelen]
(pag. 199), kunt u L (gelijk aan ISO 50), ISO 100/125/160, H1 (gelijk aan
ISO 51200) en H2 (gelijk aan ISO 102400) niet selecteren.
Wanneer u opnamen maakt met een hoge ISO-snelheid, hoge
temperatuur, lange belichtingstijd of meervoudige belichting, kan beeldruis
(korrelig beeld, lichtpuntjes, strepen, enzovoort), onregelmatige kleuren
optreden en kunnen kleuren onregelmatig worden.
Wanneer u met omstandigheden werkt die een extreme hoeveelheid ruis
veroorzaken, zoals een combinatie van een hoge ISO-snelheid, hoge
temperatuur en lange belichtingstijd, kan het zijn dat opnamen niet goed
worden opgeslagen.
Als u een hoge ISO-snelheid en de flitser gebruikt om een onderwerp te
fotograferen dat zich dichtbij bevindt, kan de opname overbelicht zijn.
Met [ISO-snelh.bereik] onder [z2: zISO-snelheidsinst.] kunt u het
instelbare ISO-snelheidsbereik uitbreiden van L (gelijk aan ISO 50) naar H1
(gelijk aan ISO 51200) of H2 (gelijk aan ISO 102400) (pag. 173).
172
i: De ISO-snelheid instellen voor foto'sN
Als u de ISO-snelheid instelt op 'A'
(auto), wordt de werkelijk in te stellen
ISO-snelheid weergegeven wanneer u
de ontspanknop half indrukt.
Zoals hieronder wordt aangegeven,
wordt de ISO-snelheid automatisch
aangepast aan de opnamemodus.
* Het werkelijke ISO-snelheidsbereik is afhankelijk van de instellingen [Minimum]
en [Maximum] die zijn ingesteld met [Autom. bereik].
ISO auto
Opnamemodi
ISO-snelheid
Geen flits Met flitser
A/C
ISO 100 - ISO 12800 ISO 100 - ISO 1600
8
Automatisch ingesteld
(verschilt afhankelijk van de 8-opnamemodus)
d/s/f/a ISO 100 - ISO 40000* ISO 100 - ISO 1600*
F ISO 400* ISO 400*
173
i: De ISO-snelheid instellen voor foto'sN
U kunt het ISO-snelheidsbereik handmatig instellen (er zijn minimum-
en maximumlimieten). U kunt de minimumlimiet instellen tussen L
(gelijk aan ISO 50) en H1 (gelijk aan ISO 51200), en de maximumlimiet
tussen ISO 100 en H2 (gelijk aan ISO 102400).
1
Selecteer [zISO-snelheidsinst.].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [zISO-snelheidsinst.] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [ISO-snelh.bereik].
3
Stel de minimumlimiet in.
Selecteer het vak voor de
minimumlimiet en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer de ISO-snelheid en druk
op <0>.
4
Stel de maximumlimiet in.
Selecteer het vak voor de
maximumlimiet en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer de ISO-snelheid en druk
op <0>.
5
Selecteer [OK].
3 Het ISO-snelheidsbereik handmatig instellen
174
i: De ISO-snelheid instellen voor foto'sN
U kunt het automatische ISO-snelheidsbereik voor ISO auto tussen
ISO 100 - ISO 40000 instellen. U kunt de minimumlimiet instellen
tussen ISO 100 en ISO 25600 en de maximumlimiet tussen ISO 200
en ISO 40000.
1
Selecteer [Autom. bereik].
2
Stel de minimumlimiet in.
Selecteer het vak voor de
minimumlimiet en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer de ISO-snelheid en druk
op <0>.
3
Stel de maximumlimiet in.
Selecteer het vak voor de
maximumlimiet en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer de ISO-snelheid en druk
op <0>.
4
Selecteer [OK].
3 Het ISO-snelheidsbereik voor ISO auto instellen
De instellingen [Minimum] en [Maximum] werken ook als de minimale en
maximale snelheid voor veiligheidsshift van de ISO-snelheid (pag. 473).
175
i: De ISO-snelheid instellen voor foto'sN
U kunt de kortste sluitertijd instellen zodat de automatisch ingestelde
sluitertijd niet te traag wordt wanneer ISO auto is ingesteld.
Dit is handig in de modi <d> en <f> wanneer u een groothoeklens
gebruikt om een opname te maken van een bewegend onderwerp of
wanneer u een telelens gebruikt. Hierdoor worden cameratrilling en
wazige onderwerpen tegengegaan.
1
Selecteer [Max. sluitertijd].
2
Stel de gewenste kortste sluitertijd in.
Selecteer [Auto] of [Handmatig].
Als u [Auto] selecteert, draait u aan
het instelwiel <6> om de gewenste
snelheid (langzamer of sneller) ten
opzichte van de standaardsnelheid
in te stellen en drukt u vervolgens
op <0>.
Als u [Handmatig] selecteert,
draait u aan het instelwiel <6>
om de sluitertijd te selecteren.
Druk vervolgens op <0>.
3 De kortste sluitertijd voor ISO auto instellen
Automatisch ingesteld
Handmatig ingesteld
Indien er geen juiste belichting kan worden verkregen wanneer de
maximumlimiet voor ISO-snelheid is ingesteld op [Autom. bereik],
wordt er een sluitertijd ingesteld die lager is dan de [Max. sluitertijd]
om de standaardbelichting te verkrijgen.
Deze functie wordt niet toegepast bij flitsfotografie en movie-opnamen.
Wanneer [Auto: 0] is ingesteld, is de kortste sluitertijd het omgekeerde van
de brandpuntsafstand van de lens. Een enkele stap van [Langer] naar
[Korter] is gelijk aan een enkele stop van de sluitertijd.
176
Door een beeldstijl te selecteren, kunt u opnamekenmerken verkrijgen
die bij uw fotografische expressie of bij het onderwerp passen.
In de basismodi wordt [D] (Auto) automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [Beeldstijl] en druk vervolgens
op <0>.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer een beeldstijl.
Selecteer een beeldstijl en druk
vervolgens op <0>.
De beeldstijl wordt ingesteld.
3 Een beeldstijl selecterenN
177
3 Een beeldstijl selecterenN
D Automatisch
De kleurtoon wordt automatisch aangepast aan de
omstandigheden. In natuur- en buitenopnamen en opnamen van
zonsondergangen zien de kleuren er echt levendig uit, zoals voor
blauwe luchten, bomen en struiken, en zonsondergangen.
P Standaard
Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit. Dit is een
algemene beeldstijl die in de meeste omstandigheden geschikt is.
Q Portret
Voor mooie huidskleurtinten. De opname heeft zachtere kleuren.
Geschikt voor portretten in close-up.
Door de [Kleurtoon] te wijzigen (pag. 181), kunt u de
huidskleurtint aanpassen.
R Landschap
Voor levendige blauwe en groene tinten en zeer scherpe en
heldere opnamen. Gebruik deze instelling voor indrukwekkende
landschappen.
u Gedetailleerd
Geschikt voor de weergave van gedetailleerde contouren en een
fijne structuur van het onderwerp. De kleuren zullen iets
levendiger zijn.
S Neutraal
Geschikt om het beeld met een computer te verwerken. Voor
natuurlijke kleuren en ingetogen opnamen met een bescheiden
helderheid en kleurverzadiging.
Kenmerken van beeldstijlen
Gebruik een andere beeldstijl als de gewenste kleurtoon niet wordt
verkregen met [Automatisch].
178
3 Een beeldstijl selecterenN
U Natuurlijk
Geschikt om het beeld met een computer te verwerken. De kleur
van een onderwerp dat wordt vastgelegd in zonlicht bij een
kleurtemperatuur van 5200K, wordt aangepast naar de
colorimetrische kleur van het onderwerp. Voor ingetogen
opnamen met een bescheiden helderheid en kleurverzadiging.
V Monochroom
Voor zwart-witopnamen.
W Gebruiker 1-3
U kunt een standaardstijl, zoals [Portret], [Landschap],
een beeldstijlbestand, enzovoort opslaan en deze naar wens
aanpassen (pag. 183). Als een van de beeldstijlen niet door de
gebruiker is aangepast, worden opnamen gemaakt met dezelfde
instellingen voor kenmerken als met de standaardinstellingen
van [Automatisch].
Let erop dat u de instelling [Monochroom] niet ingeschakeld laat wanneer u
opnieuw foto's in kleur wilt maken. Zwart-witopnamen die zijn vastgelegd in
JPEG, kunnen niet worden omgezet in kleur.
U kunt de camera instellen zodat <z> wordt weergegeven in de zoeker en
op het LCD-paneel wanneer [Monochroom] is ingesteld (pag. 489).
179
3 Een beeldstijl selecterenN
Het selectiescherm voor beeldstijlen heeft pictogrammen voor
[Sterkte], [Details] of [Drempel] voor [Scherpte], [Contrast] en andere
parameters. De cijfers geven de waarden weer voor deze parameters
die zijn ingesteld voor de respectieve beeldstijl.
Symbolen
Symbolen
g
Scherpte
A
Sterkte
B
Details
C
Drempel
h Contrast
i
Verzadiging
j
Kleurtoon
k
Filtereffect (monochroom)
l
Toningeffect (monochroom)
Tijdens het maken van movies wordt een sterretje "*" weergegeven voor
zowel [Details] als [Drempel] voor [Scherpte]. [Details] en [Drempel]
worden niet toegepast op movies.
180
U kunt de beeldstijlen aanpassen. U kunt de parameterinstellingen van
beeldstijlen zoals [Sterkte], [Details] of [Drempel] voor [Scherpte],
[Contrast] en andere parameters in de standaardinstellingen wijzigen
of aanpassen. Maak testopnamen om het resultaat te bekijken. Zie
pagina 182 voor het aanpassen van [Monochroom].
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [Beeldstijl] en druk vervolgens
op <0>.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer een beeldstijl.
Selecteer de beeldstijl die u wilt
aanpassen en druk vervolgens op
<B>.
3
Selecteer een parameter.
Selecteer de parameter (zoals
[Sterkte] of [Scherpte]) die u wilt
instellen en druk vervolgens op
<0>.
Zie de volgende pagina voor
instellingen en effecten.
3 Een beeldstijl aanpassenN
181
3 Een beeldstijl aanpassenN
4
Stel de parameter in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de parameter aan te passen
en druk vervolgens op <0>.
Druk op de knop <M> om de
aangepaste parameterinstellingen op
te slaan. Het keuzescherm voor
beeldstijlen verschijnt weer.
De waarde van parameterinstellingen
die afwijken van de
standaardinstelling wordt blauw
weergegeven.
*1: Hiermee wordt aangegeven dat de fijnheid van de contouren wordt benadrukt.
Hoe kleiner het getal, hoe fijner de contouren die kunnen worden benadrukt.
*2: Hiermee wordt ingesteld hoeveel de contour wordt benadrukt op basis van het
verschil in contrast tussen het onderwerp en de omgeving. Hoe kleiner het
getal, hoe meer de contouren zullen worden benadrukt wanneer het verschil in
contrast laag is. Ruis is echter meer zichtbaar wanneer het getal kleiner is.
Parameterinstellingen en -effecten
g
Scherpte
A Sterkte
0: Zwak benadrukken van
de contouren
7: Sterk benadrukken van
de contouren
B Details*
1
1: Fijn 5: Korrelig
C Drempel*
2
1: Laag 5: Hoog
h Contrast -4: laag contrast +4: hoog contrast
i Verzadiging -4: lage verzadiging +4: hoge verzadiging
j Kleurtoon -4: roodachtige huidskleur +4: geelachtige huidskleur
Voor het maken van movies kunt u [Details] en [Drempel] voor
[Scherpte] niet instellen (worden niet weergegeven).
Door bij stap 3 [Stand.inst.] te selecteren, kunt u de
standaardparameterinstellingen van de respectieve beeldstijl herstellen.
Als u opnamen wilt maken met de aangepaste beeldstijl, selecteert u
eerst de aangepaste beeldstijl en maakt u vervolgens de opnamen.
182
3 Een beeldstijl aanpassenN
Naast de effecten die worden beschreven op de vorige pagina zoals
[Contrast] of [Sterkte], [Details] en [Drempel] voor [Scherpte], kunt u
ook [Filtereffect] en [Toningeffect] instellen.
kFiltereffect
U kunt op een monochrome opname
witte wolken of groene bomen meer
laten afsteken door een filtereffect toe te
passen.
lToningeffect
Door een toningeffect toe te passen,
kunt u een monochrome opname in de
geselecteerde kleur maken. Dit is handig
wanneer u meer indrukwekkende
opnamen wilt maken.
U kunt de volgende opties selecteren:
[N:Geen], [S:Sepia], [B:Blauw],
[P:Paars] of [G:Groen].
V Monochroom aanpassen
Filter Voorbeeldeffecten
N: Geen Normale zwart-witopname zonder filtereffecten.
Ye: Geel
De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken lijken
scherper.
Or: Oranje
De blauwe lucht ziet er iets donkerder uit. De zonsondergang
ziet er stralender uit.
R: Rood
De blauwe lucht ziet er behoorlijk donker uit. Herfstbladeren
zien er scherper en helderder uit.
G: Groen
Huidskleurtinten en lippen zien er zachter uit. Groene
boombladeren zien er levendiger en helderder uit.
Wanneer u het [Contrast] aanpast, wordt het filtereffect duidelijker.
183
U kunt een basisbeeldstijl selecteren, zoals [Portret] of [Landschap],
de parameters daarvan naar wens aanpassen en de stijl vervolgens
vastleggen onder [Gebruiker 1], [Gebruiker 2] of [Gebruiker 3].
Dit is handig wanneer u vooraf meerdere beeldstijlen met verschillende
instellingen wilt definiëren.
U kunt hier ook de parameters aanpassen van een beeldstijl die met
EOS Utility (EOS-software, pag. 594) op de camera is vastgelegd.
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [Beeldstijl] en druk vervolgens
op <0>.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer [Gebruiker *].
Selecteer [Gebruiker *] en druk
vervolgens op de knop <B>.
3
Druk op <0>.
Als [Beeldstijl] is geselecteerd, drukt
u op <0>.
4
Selecteer de basisbeeldstijl.
Selecteer de basisbeeldstijl en druk
vervolgens op <0>.
Als u de parameters wilt aanpassen
van een beeldstijl die met EOS Utility
(EOS-software) op de camera is
vastgelegd, selecteert u hier de
beeldstijl.
3 Een beeldstijl vastleggenN
184
3 Een beeldstijl vastleggenN
5
Selecteer een parameter.
Selecteer de parameter (zoals
[Sterkte] onder [Scherpte]) die
u wilt instellen en druk vervolgens
op <0>.
6
Stel de parameter in.
Pas het effectniveau van de
parameter aan en druk vervolgens op
<0>. Zie 'Een beeldstijl aanpassen'
(pag. 180) voor meer informatie.
Druk op de knop <M> om de
aangepaste parameterinstellingen
vast te leggen. Het keuzescherm voor
beeldstijlen verschijnt nu weer.
De basisbeeldstijl wordt rechts van
[Gebruiker *] weergegeven.
Indien de parameterinstellingen in de
beeldstijl die is vastgelegd in
[Gebruiker *] zijn aangepast en niet
meer de standaardinstellingen zijn,
wordt de naam van de beeldstijl
weergegeven in blauw.
Als er al een beeldstijl is vastgelegd onder [
Gebruiker *
], worden de
parameterinstellingen van de eerder vastgelegde beeldstijl die door de
gebruiker is aangepast gewist wanneer u de basisbeeldstijl in stap 4 wijzigt.
Als u [55: Wis alle camera-instellingen] (pag. 75) uitvoert, worden alle
instellingen voor [Gebruiker
*] hersteld.
Om opnamen te maken met een vastgelegde beeldstijl, selecteert u de
geregistreerde [Gebruiker *] en vervolgens maakt u de opname.
Raadpleeg de instructiehandleiding van EOS Utility (pag. 596) voor de
procedure voor het vastleggen van een beeldstijlbestand op de camera.
185
Witbalans (WB) zorgt ervoor dat witte gebieden er wit uitzien. Bij de
instelling Auto [Q] (Sfeerprioriteit) of [Qw] (Witprioriteit) zal
doorgaans automatisch de juiste witbalans worden ingesteld. Als u met
de instelling Auto geen natuurlijke kleuren krijgt, kunt u een witbalans
selecteren die bij de lichtbron past of de witbalans handmatig instellen
door een opname van een wit voorwerp te maken.
Bij de basismodi wordt [Q] (Sfeerprioriteit) automatisch ingesteld. (Bij
de modus <P> wordt [Qw] (Witprioriteit) ingesteld.)
1
Selecteer [Witbalans].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Witbalans] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer een witbalansinstelling.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
(circa)
* Van toepassing op Speedlites met een functie voor overdracht van kleurtemperatuur.
In andere gevallen wordt de kleurtemperatuur vast ingesteld op ca. 6000 K.
B: De witbalans instellenN
Weergave Modus Kleurtemperatuur (K: Kelvin)
Q Auto (Sfeerprioriteit, pag. 187)
3000 - 7000
Qw Auto (Witprioriteit, pag. 187)
W Daglicht 5200
E Schaduw 7000
R
Bewolkt, schemer, zonsondergang
6000
Y Kunstlicht 3200
U Wit TL licht 4000
D Flitser Automatisch ingesteld*
O Aangepast (pag. 188) 2000 - 10000
P Kleurtemperatuur (pag. 190) 2500 - 10000
186
B: De witbalans instellenN
Het menselijk oog ziet elk wit object altijd als wit, ongeacht het soort
licht. Met een digitale camera is het wit als basis voor de kleurcorrectie
afhankelijk van de kleurtemperatuur van de verlichting en wordt de
kleur aangepast met software om de witte gebieden er ook wit te laten
uitzien. Met deze functie kunt u foto's met natuurlijke kleurtonen maken.
Witbalans
187
B: De witbalans instellenN
Met [Q] (Sfeerprioriteit) kunt u de intensiteit van de warme
kleurzweem van de opname vergroten wanneer u scènes in kunstlicht
opneemt. Als u [Qw] (Witprioriteit) selecteert, kunt u de intensiteit van
de warme kleurzweem van de opname verkleinen.
Als u de automatische witbalans van vroegere EOS-cameramodellen
wilt bereiken, selecteert u [Q] (Sfeerprioriteit).
1
Selecteer [Witbalans].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Witbalans] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Q].
Zorg dat [Q] geselecteerd is en druk
op de knop <B>.
3
Selecteer het gewenste item.
Selecteer [Auto: Sfeerprioriteit]
of [Auto: Witprioriteit] en druk
vervolgens op <0>.
Q : Auto: Sfeerprioriteit
Qw : Auto: Witprioriteit
Q Automatische witbalans
Aandachtspunten voor [Qw] (Witprioriteit)
De warme kleurzweem van onderwerpen kan vervagen.
Als meerdere lichtbronnen in de scène zijn opgenomen, wordt de warme
kleurzweem van het beeld mogelijk niet verminderd.
Als u de flitser gebruikt, zal de kleurtoon dezelfde zijn als bij [Q]
(Sfeerprioriteit).
188
B: De witbalans instellenN
Met handmatige witbalans kunt u de witbalans handmatig instellen voor
de specifieke lichtbron van de opnamelocatie. Zorg ervoor dat u deze
procedure uitvoert onder de lichtbron op de plaats van opname.
1
Fotografeer een wit object.
Kijk door de zoeker. Het gebied
tussen de gestippelde lijn (zie
afbeelding) moet een effen wit object
bedekken.
Stel handmatig scherp en maak
opnamen met de standaardbelichting
die voor het witte object is ingesteld.
U kunt elke willekeurige
witbalansinstelling gebruiken.
2
Selecteer [Handmatige
witbalans].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Handmatige witbalans] en
druk vervolgens op <0>.
Het scherm voor handmatige selectie
van de witbalans wordt weergegeven.
3
Importeer de witbalansgegevens.
Draai aan het instelwiel <5> om
de in stap 1 vastgelegde opname
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
In het dialoogvenster dat wordt
weergegeven selecteert u [OK].
De gegevens worden geïmporteerd.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten.
O Handmatige witbalans
189
B: De witbalans instellenN
4
Selecteer [Witbalans].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Witbalans] en druk vervolgens
op <0>.
5
Selecteer de handmatige
witbalans.
Selecteer [O] en druk vervolgens
op <0>.
Als de bij stap 1 verkregen belichting sterk afwijkt van de
standaardbelichting, kan dit een incorrecte witbalansinstelling tot gevolg
hebben.
In stap 3 kunnen de volgende opnamen niet worden geselecteerd:
opnamen die zijn gemaakt terwijl de beeldstijl was ingesteld op
[Monochroom], opnamen met meervoudige belichting, bijgesneden
opnamen en opnamen die zijn gemaakt met een andere camera.
In plaats van een opname van een wit voorwerp te maken, kunt u ook
opnamen met gebruik van een grijskaart of een standaard reflector met 18%
grijs (in de handel verkrijgbaar) maken.
190
B: De witbalans instellenN
U kunt de kleurtemperatuur voor de witbalans numeriek instellen. Deze
instelling is voor geavanceerde gebruikers.
1
Selecteer [Witbalans].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Witbalans] en druk vervolgens
op <0>.
2
Stel de kleurtemperatuur in.
Selecteer [P].
Draai het instelwiel <6> om de
kleurtemperatuur te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
De kleurtemperatuur kan worden
ingesteld van circa 2500 K tot
10000 K (in stappen van 100 K).
P De kleurtemperatuur instellen
Wanneer u de kleurtemperatuur instelt voor een kunstlichtbron,
moet u indien nodig ook de witbalanscorrectie (meer magenta of meer
groen) instellen.
Als u [P] instelt op de waarde die is gemeten met een in de handel
verkrijgbare kleurtemperatuurmeter, dient u testopnamen te maken en
de instelling aan te passen om de verschillen tussen de meting van de
kleurtemperatuurmeter en de meting van de camera te compenseren.
191
U kunt de ingestelde witbalans corrigeren. Deze correctie heeft hetzelfde effect
als het gebruik van een in de handel verkrijgbaar kleurtemperatuurconversiefilter
of kleurcompensatiefilter. Elke kleur kan in negen niveaus worden gecorrigeerd.
Deze functie is voor gevorderde gebruikers, met name voor gebruikers
die bekend zijn met het gebruik en de effecten van
kleurtemperatuurconversie en kleurcompensatiefilters.
1
Selecteer [WB Shift/Bkt.].
Selecteer op het tabblad
[z2] [WB
Shift/Bkt.]
en druk vervolgens op
<
0
>.
2
Stel de witbalanscorrectie in.
Gebruik <9> om het symbool ' '
naar de juiste positie te verplaatsen.
B staat voor blauw, A voor amber, M voor
magenta en G voor groen. De kleurbalans
van de opname wordt aangepast aan de
kleur van de omgeving waarnaar de
opname wordt verplaatst.
Rechtsboven in het scherm wordt onder
'
SHIFT
' respectievelijk de richting en de
mate van correctie aangegeven.
Als u op de knop <L> drukt, worden
alle instellingen voor [WB Shift/Bkt.]
geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te sluiten.
u WitbalanscorrectieN
Witbalanscorrectie
Voorbeeldinstelling: A2, G1
U kunt de camera instellen zodat <
z
> wordt weergegeven in de zoeker en
op het LCD-paneel wanneer de witbalanscorrectie is ingesteld (pag. 489).
Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan circa 5 mireds van
een kleurtemperatuurconversiefilter. (Mired: maateenheid voor
kleurtemperatuur die wordt gebruikt voor waarden zoals de dichtheid van
een kleurtemperatuurconversiefilter.)
192
u WitbalanscorrectieN
Het is mogelijk om met één opname tegelijkertijd drie opnamen met een
verschillende kleurtoon op te slaan. De opname wordt niet alleen
opgeslagen met de kleurtemperatuur van de actuele witbalansinstelling,
maar ook met meer blauw/amber en magenta/groen. Deze functie
wordt witbalansbracketing (WB Bkt.) genoemd. Witbalansbracketing
is mogelijk in ±3 hele stappen.
Stel de witbalansbracketing in.
Als u in stap 2 van
'Witbalanscorrectie' aan het instelwiel
<5> draait, verandert de markering
' ' op het scherm in ' ' (3 punten).
Als u het hoofdinstelwiel naar rechts
draait, wordt blauw/amber (B/A)
ingesteld en als u het wiel naar links
draait, is de instelling magenta/groen
(M/G).
Aan de rechterkant van het scherm
wordt onder 'BKT' de richting en de
mate van correctie aangegeven.
Als u op de knop <L> drukt, worden
alle instellingen voor [WB Shift/Bkt.]
geannuleerd.
Druk op <0> om de instelling af te
sluiten.
Bracketingvolgorde
Het opnametrapje verloopt als volgt: 1. standaardwitbalans, 2. meer
blauw (B) en 3. meer amber (A), of 1. standaardwitbalans, 2. meer
magenta (M) en 3. meer groen (G).
Automatische witbalansbracketing
B/A ±3 niveaus
193
u WitbalanscorrectieN
Tijdens witbalansbracketing is de maximale opnamereeks voor continue
opnamen lager.
Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgeslagen,
kost het opslaan van de opname op de geheugenkaart meer tijd.
U kunt ook de witbalanscorrectie en AEB samen met
witbalansbracketing instellen. Als u kiest voor AEB in combinatie met
witbalansbracketing, worden er van elke opname negen versies
opgeslagen.
Tijdens Live View-opnamen met WB-bracketing ingesteld knippert het
witbalanspictogram.
U kunt de volgorde (pag. 472) en het aantal opnamen (pag. 472) voor de
witbalansbracketing wijzigen.
'Bkt.' staat voor bracketing.
194
Als de opname te donker wordt of als het contrast te laag is, kunnen de
helderheid en het contrast van de opname automatisch worden
verbeterd. Deze functie heet Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid). De standaardinstelling is [Standaard]. Bij JPEG-opnamen
wordt de correctie toegepast wanneer de opname is gemaakt.
Bij de basismodi wordt [Standaard] automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Auto Lighting Optimizer/
Auto optimalisatie helderheid].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Auto Lighting Optimizer/Auto
optimalisatie helderheid] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de instelling.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt indien nodig
vastgelegd met gecorrigeerd(e)
helderheid en contrast.
3 Helderheid en contrast automatisch
corrigerenN
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan de ruis toenemen.
Als het effect van Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
te sterk is en de opname te helder is, stelt u [Zwak] of [Deactiveren] in.
Indien een andere optie dan [
Deactiveren
] is ingesteld en u gebruikmaakt
van belichtingscorrectie of flitsbelichtingscorrectie om de opname donkerder
te maken, kan de opname nog steeds licht uitvallen. Indien u een kortere
belichting wilt, dient u deze optie eerst op [
Deactiveren
] in te stellen.
Bij het instellen van meervoudige belichting (pag. 258), HDR-modus
(pag. 253) of lichte tonen prioriteit (pag. 199), wordt [z2: Auto Lighting
Optimizer/z2: Auto optimalisatie helderheid] automatisch ingesteld
op [Deactiveren].
Indien u bij stap 2 op de knop <B> drukt en het vinkje [X] bij de
instelling [Uitges. in modus M of B] verwijdert, kan [z2: Auto Lighting
Optimizer/z2: Auto optimalisatie helderheid] zelfs worden ingesteld
in de modi <a> en <F>.
195
Met deze functie vermindert u de ruis die in een opname ontstaat.
Hoewel ruisreductie wordt toegepast bij alle ISO-snelheden, is de
functie vooral effectief bij hoge ISO-snelheden. Bij opnamen aan lage
ISO-snelheden kan de ruis in de donkere gedeelten van de opname (de
schaduwpartijen) verder worden gereduceerd.
1
Selecteer [Hoge ISO-ruisreductie].
Selecteer op het tabblad [z3] [Hoge
ISO-ruisreductie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel het niveau in.
Selecteer het gewenste
ruisreductieniveau en druk op <0>.
M: Ruisreductie bij meerdere opnamen
Bij deze instelling wordt ruisreductie met hogere beeldkwaliteit
toegepast dan bij de instelling [Sterk]. Voor elke foto worden
vier opnamen achter elkaar gemaakt, uitgelijnd en automatisch
samengevoegd tot een JPEG-afbeelding.
Als de opnamekwaliteit is ingesteld op RAW of RAW+JPEG,
kunt u geen [Ruisond. bij meerd. opn.] instellen.
3
Maak de opname.
De opname wordt met toegepaste
ruisreductie opgeslagen.
3 Ruisreductie instellenN
Hoge ISO-ruisreductie
U kunt de camera instellen zodat <z> wordt weergegeven in de zoeker
en op het LCD-paneel wanneer ruisonderdrukking bij meerdere opnamen
is ingesteld (pag. 489).
196
3 Ruisreductie instellenN
Aandachtspunten voor het instellen van ruisonderdrukking bij
meerdere opnamen
Als de opnamen door beweging van de camera erg zijn verschoven, is
het effect van de ruisonderdrukking mogelijk kleiner.
Wanneer u de camera in de hand houdt, dient u deze goed stil te houden
om cameratrilling te voorkomen. U wordt aangeraden een statief te
gebruiken.
Als u een opname van een bewegend onderwerp maakt, kunnen door de
beweging van het onderwerp nabeelden ontstaan.
Automatische uitlijning van de opnamen werkt mogelijk niet goed bij zich
herhalende patronen (rasters, strepen, enz.) en opnamen in één kleur.
Als de helderheid van het onderwerp verandert terwijl de vier
opeenvolgende opnamen worden gemaakt, kan dit leiden tot
onregelmatige belichting in de opname.
Na het maken van de opnamen kan het even duren voordat een opname
op de kaart is vastgelegd na het uitvoeren van ruisonderdrukking en het
samenvoegen van de opnamen. Tijdens de verwerking van de opnamen
wordt "buSY" weergegeven in de zoeker en op het LCD-paneel en kunt
u geen nieuwe opnamen maken totdat het verwerkingsproces is voltooid.
U kunt AEB en witbalansbracketing niet gebruiken.
Als [z3: Ruisred. lange sluitertijd], [z3: Meerdere opnames],
[z3: HDR-modus], AEB-opnames, witbalansbracketing of Live
View-opnamen met Servo AF is ingesteld, kunt u [Ruisond. bij meerd.
opn.] niet instellen.
Dit kan niet worden ingesteld voor bulbopnamen.
Flitsopname is niet mogelijk. Het AF-hulplicht van externe Speedlites
voor EOS-camera's wordt ingeschakeld volgens de instelling
[8C.Fn II-6: AF-hulplicht].
[Standaard] wordt automatisch ingesteld als u een van de volgende
dingen doet: de aan-uitschakelaar op <2> zetten, de accu
vervangen, de kaart vervangen, de opnamemodus instellen op een
andere modus dan <d>, <s>, <f> of <a> of overschakelen naar
movie-opnamen.
197
3 Ruisreductie instellenN
Voor opnamen die worden belicht gedurende 1 seconde of langer, kan
ruis (lichtpuntjes en strepen) veroorzaakt door lange belichting worden
verminderd.
1
Selecteer [Ruisred. lange
sluitertijd].
Selecteer op het tabblad [z3]
[Ruisred. lange sluitertijd] en druk
op <0>.
2
Stel de gewenste optie in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
Automatisch
Bij een belichtingstijd van 1 seconde of langer wordt ruisreductie
automatisch uitgevoerd wanneer er ruis wordt gedetecteerd die
wordt veroorzaakt door lange belichting. De instelling
[Automatisch] is in de meeste gevallen effectief.
Inschakelen
Ruisreductie wordt toegepast bij alle belichtingstijden van 1 seconde
of langer. Met de instelling [Inschakelen] kan er ruis worden
onderdrukt die met de instelling [Automatisch] niet kan worden
gedetecteerd.
3
Maak de opname.
De opname wordt met toegepaste
ruisreductie opgeslagen.
Ruisreductie lange sluitertijd
198
3 Ruisreductie instellenN
Met [Automatisch] of [Inschakelen] ingesteld duurt het reduceren van
ruis na het maken van de opname ongeveer even lang als het instellen
van de juiste belichting. Maar zelfs wanneer het ruisreductieproces wordt
uitgevoerd, kunt u nog opnamen maken zolang de indicator voor de
maximale opnamereeks in de zoeker '1' of hoger aangeeft.
Opnamen bij hoge ISO-snelheden zien er mogelijk korreliger uit met de
instelling [Inschakelen] dan met de instelling [Uitschakelen] of
[Automatisch].
Als u een opname maakt met de instelling [Automatisch] of
[Inschakelen] en een lange belichting tijdens Live View-weergave, wordt
"BUSY" weergegeven tijdens het ruisreductieproces. De Live
View-weergave verschijnt pas wanneer het ruisreductieproces is
voltooid. (U kunt niet nog een foto nemen.)
199
U kunt overbelichte, uitgeknipte hooglichten verminderen.
1
Selecteer [Lichte tonen prioriteit].
Selecteer op het tabblad [z3]
[Lichte tonen prioriteit] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Inschakelen].
De lichte details worden verbeterd.
Het dynamische bereik wordt
uitgebreid van het standaard 18%
grijs naar heldere lichte tinten. De
overgang tussen grijstinten en lichte
tinten wordt geleidelijker.
3
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met
de instelling Lichte tonen prioriteit
ingeschakeld.
3 Lichte tonen prioriteitN
Wanneer [Inschakelen] is ingesteld, kan de ruis iets toenemen.
Met [Inschakelen] begint het instelbare ISO-snelheidsbereik bij ISO
200. Uitgebreide ISO-snelheden kunnen niet worden ingesteld.
Bij het instellen van meervoudige belichting (pag. 258) of HDR-modus
(pag. 253), wordt [z3: Lichte tonen prioriteit] automatisch ingesteld
op [Uitschakelen].
Als lichte tonen prioriteit is ingesteld, wordt <A> weergegeven in de
zoeker en op het LCD-paneel.
200
Lichtafval is een verschijnsel dat ervoor zorgt dat de hoeken van de
opname er donkerder uitzien als gevolg van de optische eigenschappen
van de lens. Een andere afwijking is het verschijnen van kleurranden rond
de contouren van het onderwerp. Dit heet chromatische aberratie.
Beeldvervorming door optische eigenschappen van de lens wordt
vervorming genoemd. En afgenomen opnamescherpte als gevolg van het
diafragma wordt diffractie genoemd. Deze lensafwijkingen kunnen worden
gecorrigeerd.
De opties [
Corr. helderh. randen
], [
Corr. chromat. afw.
] en
[
Diffractiecorrectie
] zijn standaard ingesteld op [
Inschakelen
], en
[
Vervormingscorrectie
] is standaard ingesteld op [
Uitschakelen
].
Als de correctiegegevens voor de lens zijn geregistreerd (opgeslagen) in
de camera, worden correctie van de helderheid van randen, correctie van
chromatische aberratie en vervormingscorrectie toegepast in de
basismodi. (In de modus <
q
> wordt vervormingscorrectie ook toegepast.)
Als het instellingenscherm [
Correctiegeg. niet beschikbaar
] of het
pictogram [ ] wordt weergegeven, betekent dit dat de correctiegegevens
voor de betreffende lens niet zijn vastgelegd in de camera. Zie
'Correctiegegevens voor de lens' op pagina 204.
1
Selecteer
[Lensafwijkingscorrectie].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Lensafwijkingscorrectie] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Corr. helderh. randen].
3 Correctie van lensafwijking door
optische eigenschappenN
Correctie helderheid randen
201
3 Correctie van lensafwijking door optische eigenschappenN
3
Selecteer [Inschakelen].
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor de gebruikte lens.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
4
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met
de gecorrigeerde helderheid van
de randen.
1
Selecteer [Corr. chromat. afw.].
2
Selecteer [Inschakelen].
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor de gebruikte lens.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met
de gecorrigeerde chromatische
afwijking.
Correctie chromatische aberratie
Afhankelijk van de opname-omstandigheden kan er mogelijk ruis aan
de randen van een opname ontstaan.
Hoe hoger de ISO-snelheid, hoe lager de mate van correctie.
De toegepaste mate van correctie is lager dan de maximale correctie die
kan worden toegepast met Digital Photo Professional (EOS-software,
pag. 594).
202
3 Correctie van lensafwijking door optische eigenschappenN
1
Selecteer [Vervormingscorrectie].
2
Selecteer [Inschakelen].
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor de gebruikte lens.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
3
Maak de opname.
De beeld wordt opgenomen met
correctie voor vervorming.
Vervormingscorrectie
Omdat vervormingscorrectie wordt toegepast, gebruikt de camera een
kleiner beeldbereik dan door de zoeker te zien is. (De randen van de
opname zijn iets bijgesneden en het lijkt of de resolutie iets lager is.)
U kunt het effect van de vervormingscorrectie niet zien in de zoeker.
Tijdens het opnemen van movies wordt [Vervormingscorrectie] niet
weergegeven (correctie is niet mogelijk).
Vervormingscorrectie toepassen tijdens Live View-opnamen heeft enige
invloed op de beeldhoek.
Wanneer u de opname vergroot tijdens het maken van Live View-
opnamen, wordt geen vervormingscorrectie toegepast op de
weergegeven opname. Daarom kan bij vergroting van de randen van de
opname een deel van de opname worden weergegeven dat niet wordt
opgenomen.
Aan opnamen waarop vervormingscorrectie is toegepast, zijn geen
stofwisdata (pag. 452) toegevoegd. Ook worden de AF-punt(en) niet
weergegeven (pag. 397) voor weergave van opnamen.
203
3 Correctie van lensafwijking door optische eigenschappenN
1
Selecteer [Diffractiecorrectie].
2
Selecteer [Inschakelen].
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met
correctie voor diffractie.
Diffractiecorrectie
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan de ruis toenemen door
de effecten van correctie.
Hoe hoger de ISO-snelheid, hoe lager de mate van correctie.
Voor movie-opnamen wordt [Diffractiecorrectie] niet weergegeven.
(Correctie is niet mogelijk).
Met diffractiecorrectie wordt een lagere resolutie door het low-passfilter
enzovoort gecorrigeerd naast de diffractie. Daarom is correctie nuttig, zelfs
bij een diafragma dat dicht bij het open diafragma ligt.
204
3 Correctie van lensafwijking door optische eigenschappenN
De correctiegegevens voor het objectief worden geregistreerd
(opgeslagen) in de camera. Als de instelling [Inschakelen] is
geselecteerd, worden correctie helderheid randen, correctie
chromatische aberratie, diffractiecorrectie automatisch toegepast.
U kunt met EOS Utility (EOS-software, pag. 594) controleren voor
welke lenzen de camera correctiegegevens bevat. U kunt ook
correctiegegevens voor niet-geregistreerde lenzen vastleggen.
Raadpleeg de EOS Utility instructiehandleiding voor meer informatie.
Voor lenzen met correctiegegevens is het niet nodig de
correctiegegevens op de camera te registreren.
Correctiegegevens voor de lens
205
3 Correctie van lensafwijking door optische eigenschappenN
Algemene aandachtspunten voor lensafwijkingscorrectie
Correctie van helderheid van randen, correctie van chromatische
aberratie, vervormingscorrectie en diffractiecorrectie kunnen niet worden
toegepast op JPEG-opnamen die al zijn gemaakt.
Wanneer u een lens van een ander merk dan Canon gebruikt, wordt het
aanbevolen om de correcties in te stellen op [Uitschakelen], zelfs als
[Correctiegegevens beschikbaar] wordt weergegeven.
Als u de vergrote weergave gebruikt bij Live View-opnamen, zijn de
correctie helderheid randen en de vervormingscorrectie niet zichtbaar in
de opname die op het scherm wordt weergegeven.
Tijdens Live View-opnamen kan bij vergroting van de randen van de
opname een deel van de opname worden weergegeven dat niet wordt
opgenomen.
De mate van correctie is minder (behalve bij diffractiecorrectie) als de
gebruikte lens niet over afstandsinformatie beschikt.
Algemene opmerkingen voor lensafwijkingscorrectie
Het effect van de correctie van de lensafwijking varieert afhankelijk van
de gebruikte lens en de opnameomstandigheden. Daarnaast is het effect
is soms moeilijk te zien, afhankelijk van de gebruikte lens, de
opnameomstandigheden, enz.
Als de correctie niet goed te zien is, is het raadzaam de opname te
vergroten en te controleren.
Correcties kunnen worden toegepast, ook wanneer een extender of Life-
Size Converter is bevestigd.
Als de correctiegegevens voor de bevestigde lens niet in de camera zijn
vastgelegd, geeft dit hetzelfde resultaat als wanneer de correctie is
ingesteld op [Uitschakelen] (behalve bij diffractiecorrectie).
206
Als u bij fel licht zoals TL-licht een opname maakt met hogere sluitertijd,
veroorzaakt het flikkeren van de lichtbron flikkeringen in de opname en
kan deze verticaal ongelijk belicht zijn. Als onder deze omstandigheden
continue opname wordt gebruikt, kan dit resulteren in ongelijke
belichtingen of kleuren op de opnamen. Als u deze functie gebruikt bij
opnamen met de zoeker, herkent de camera de flikkeringsfrequentie
van de lichtbron en wordt de foto genomen op het moment dat het
flikkeren minder effect heeft op de belichting of de kleurtoon.
1
Selecteer [Antiknipperopname].
Selecteer op het tabblad [z4] de
optie [Antiknipperopname] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Inschakelen].
3
Maak de opname.
De opname wordt genomen op het
moment dat het flikkeren een
minimaal effect heeft op de belichting
of kleurtoon.
3 Flikkeren verminderenN
Wanneer [Inschakelen] is ingesteld en u opnamen maakt onder een
flikkerende lichtbron, kan de ontspanvertraging langer worden. Ook kan
de snelheid bij continue opname afnemen en kan het opname-interval
onregelmatig worden.
Deze functie werkt niet bij spiegel opklappen, Live View-opnamen of
movie-opnamen.
Als in de modus <d> of <f> de sluitertijd tijdens continue opname
verandert of als u meerdere opnamen maakt van dezelfde scène met
verschillende sluitertijden, wordt de kleurtoon mogelijk niet consistent. U
kunt inconsistente kleurtonen voorkomen door de modus <s> of <a>
te gebruiken met een vaste sluitertijd.
207
3 Flikkeren verminderenN
De kleurtoon van de vastgelegde opnamen waarvoor
[z4: Antiknipperopname] is ingesteld op [Inschakelen], ziet er
mogelijk anders uit dan wanneer [Uitschakelen] is ingesteld.
Flikkering bij een andere frequentie dan 100 Hz of 120 Hz kan niet
worden gedetecteerd. Als de flikkeringsfrequentie van de lichtbron
verandert tijdens continue opname, kunnen de effecten van de flikkering
bovendien niet worden verminderd.
Als het onderwerp zich tegen een donkere achtergrond bevindt of als er
fel licht in de opname is, worden flikkeringen mogen niet correct
gedetecteerd.
Bij bepaalde soorten verlichting kan de camera de effecten van de
flikkering mogelijk niet verminderen, ook niet wanneer <G> wordt
weergegeven in de zoeker.
Afhankelijk van de lichtbron worden flikkeringen mogelijk niet correct
gedetecteerd.
Als u voor een opname een nieuwe compositie maakt, is <G>
mogelijk afwisselend zichtbaar en niet zichtbaar.
Afhankelijk van de lichtbronnen of opnameomstandigheden wordt
het verwachte resultaat mogelijk niet verkregen, ook niet als u deze
functie gebruikt.
Vooraf testopnamen maken wordt aanbevolen.
Als <G> niet wordt weergegeven in de zoeker, plaatst u een
vinkje[X] bij [Knipperdetectie] in [Weerg./verberg. in zoeker]
(pag. 82). Als u opnamen maakt met knipperreductie, licht <G>
op. Onder een lichtbron zonder flikkering, of als geen flikkeringen
worden gedetecteerd, wordt <G> niet weergegeven.
Als een vinkje [X] is geplaatst bij [Knipperdetectie] en
[z4: Antiknipperopname] is ingesteld op [Uitschakelen], veroorzaakt
meten onder een flikkerende lichtbron dat <G> in de zoeker gaat
knipperen als waarschuwing. [Inschakelen] instellen voordat u opnamen
maakt, wordt aanbevolen.
In de basismodi wordt <G> niet weergegeven, maar worden de
effecten van flikkeringen wel beperkt wanneer u opnamen maakt.
Knipperreductie werkt ook bij gebruik van flitsfotografie. Het verwachte
resultaat wordt echter mogelijk niet verkregen voor draadloos flitsen.
208
Het bereik van reproduceerbare kleuren wordt 'kleurruimte' genoemd.
Met deze camera kunt u de kleurruimte voor vastgelegde beelden
instellen op sRGB of Adobe RGB. Voor normale opnamen wordt sRGB
aanbevolen.
Bij de basismodi wordt [sRGB] automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Kleurruimte].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Kleurruimte] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste kleurruimte in.
Selecteer [sRGB] of [Adobe RGB] en
druk vervolgens op <0>.
Deze kleurruimte wordt voornamelijk gebruikt voor commercieel
drukwerk en andere bedrijfsmatige toepassingen. Als u geen kennis
hebt van beeldverwerking, Adobe RGB en Design rule for Camera File
System 2.0 (Exif 2.21 of hoger), kunt u deze instelling beter niet
gebruiken. De opname ziet er zeer mat uit op computers met sRGB-
beeldinstelling en bij printers die niet voldoen aan Design rule for
Camera File System 2.0 (Exif 2.21 of hoger). Het wordt daarom
aangeraden de opname op de computer na te bewerken.
3 De kleurruimte instellenN
Adobe RGB
Als de foto is gemaakt met Adobe RGB als kleurruimte, is het eerste
teken in de bestandsnaam een onderstrepingsteken '_'.
Het ICC-profiel wordt niet toegevoegd. Raadpleeg de Digital Photo
Professional instructiehandleiding (EOS-software, pag. 596) voor meer
informatie over het ICC-profiel.
209
U kunt naar wens mappen maken en selecteren waarin de vastgelegde
beelden worden opgeslagen.
Deze handeling is optioneel, aangezien er automatisch een map voor
de opslag van vastgelegde beelden wordt gemaakt.
1
Selecteer [Selecteer map].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Selecteer map] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Maak map].
3
Selecteer [OK].
Er wordt een nieuwe map gemaakt
met een mapnummer dat één cijfer
hoger is.
3 Een map maken en selecteren
Een map maken
210
3 Een map maken en selecteren
Selecteer een map op het
mapselectiescherm en druk
vervolgens op <0>.
De map waarin de vastgelegde
beelden worden opgeslagen, is
geselecteerd.
Volgende opnamen zullen in de
geselecteerde map worden
opgeslagen.
Een map selecteren
Aantal opnamen in de map
Mapnaam
Laagste bestandsnummer
Hoogste bestandsnummer
Mappen
De mapnaam begint met drie cijfers (het mapnummer), gevolgd door vijf
alfanumerieke tekens. Bijvoorbeeld: '100CANON'. Een map kan maximaal
9999 opnamen bevatten (bestandsnummer 0001 - 9999). Wanneer een
map vol raakt, wordt er automatisch een nieuwe map gemaakt met een
mapnummer dat één cijfer hoger is. Ook wanneer de bestandsnummering
handmatig opnieuw is ingesteld (pag. 213), wordt er automatisch een
nieuwe map gemaakt. Er kunnen mappen worden gemaakt met de
nummers 100 t/m 999.
Mappen maken op een computer
Open de map van de geheugenkaart op het scherm en maak daarin een
nieuwe map met de naam 'DCIM'. Open de map DCIM en maak hierin net
zoveel mappen als u wilt om de opnamen overzichtelijk te kunnen opslaan.
De mapnaam moet de notatie '100ABC_D' hebben. De eerste drie cijfers
zijn altijd het mapnummer, van 100 tot 999. De laatste vijf tekens kunnen
bestaan uit een combinatie van hoofdletters en kleine letters van A t/m Z,
cijfers en een onderstrepingsteken '_'. De spatie kan niet worden gebruikt.
Er kunnen niet meerdere mappen zijn die dezelfde naam met drie cijfers
bevatten (bijvoorbeeld '100ABC_D' en '100W_XYZ'), ook niet als de overige
vijf tekens van de naam verschillen.
211
De opnamen krijgen opeenvolgende
bestandsnummers van vier cijfers, van
0001 tot 9999 en worden opgeslagen in
één map. U kunt instellen hoe het
bestandsnummer wordt toegewezen.
1
Selecteer [Bestandnr.].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Bestandnr.] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de methode voor
bestandsnummering.
Selecteer [Nummering] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [Continu] of [Auto. reset]
en druk vervolgens op <0>.
Als u de bestandsnummering wilt
opnieuw instellen, selecteert u
[Handm. reset].
Selecteer [OK] om ene nieuwe map
te maken en het bestandsnummer
begint met 0001.
3
Methoden voor bestandsnummering
(
Voorbeeld
) IMG_0001.JPG
Bestandsnr.
Indien het bestandsnummer in map 999 het nummer 9999 bereikt, kunt u
geen opnamen meer maken, zelfs niet als de kaart nog opslagcapaciteit
heeft. Op het LCD-scherm wordt dan een bericht weergegeven dat de kaart
moet worden vervangen. Vervang de kaart.
Voor zowel JPEG- als RAW-opnamen begint de bestandsnaam met
'IMG_'. Movie-bestandsnamen beginnen met 'MVI_'.
De extensie is '.JPG' voor JPEG-opnamen, '.CR2' voor RAW-opnamen
en '.MP4' voor movies en '.MOV' voor time-lapse-movies.
212
3 Methoden voor bestandsnummering
Als u de bestandsnummering altijd wilt laten doorlopen, zelfs
nadat de kaart is vervangen of een nieuwe map is gemaakt.
Zelfs nadat u de kaart hebt vervangen of een nieuwe map hebt
gemaakt, loopt de opeenvolgende bestandsnummering door tot 9999.
Dit is handig wanneer u afbeeldingen met nummers tussen 0001 en
9999 op meerdere kaarten of uit meerdere mappen in één map op de
computer wilt opslaan.
Als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat die
eerder zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe
opnamen worden voortgezet vanaf de nummers van de bestaande
opnamen op de kaart of in de map. Als u een doorlopende
bestandsnummering wilt gebruiken, raden we u aan elke keer een
opnieuw geformatteerde kaart te gebruiken.
Continu
0051 0052
Kaart 1 Kaart 2
Volgende opeenvolgende bestandsnummer
100
0051
101
0052
Kaart 1
Bestandsnummering na het
vervangen van de kaart
Bestandsnummering na het
maken van een map
213
3 Methoden voor bestandsnummering
Als u de bestandsnummering elke keer opnieuw bij 0001 wilt laten
beginnen nadat de kaart is vervangen of een nieuwe map is gemaakt.
Als u de kaart vervangt of een map maakt, begint de
bestandsnummering weer bij 0001 voor de nieuwe opnamen. Dit is
handig als u de opnamen per kaart of map wilt archiveren.
Als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat die
eerder zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe
opnamen worden voortgezet vanaf de nummers van de bestaande
opnamen op de kaart of in de map. Als u opnamen wilt opslaan met een
bestandsnummering die begint bij 0001, gebruik dan elke keer een
nieuwe, geformatteerde kaart.
Als u de bestandsnummering wilt terugzetten naar 0001 of wilt
beginnen met het bestandsnummer 0001 in een nieuwe map.
Wanneer u de bestandsnummering handmatig opnieuw instelt, wordt er
automatisch een nieuwe map gemaakt en begint de nummering van de
opnamen die in die map worden opgeslagen bij 0001.
Dit is bijvoorbeeld handig wanneer u verschillende mappen wilt
gebruiken voor opnamen van gisteren en opnamen van vandaag.
Automatisch resetten
Handmatig resetten
0051 0001
Kaart 1 Kaart 2
Bestandsnummer gereset
100
0051
101
0001
Kaart 1
Bestandsnummering na het vervangen
van de kaart
Bestandsnummering na het
maken van een map
214
Wanneer u de copyrightinformatie instelt, wordt deze als Exif-informatie
aan de opname toegevoegd.
1
Selecteer [Copyrightinformatie].
Selecteer op het tabblad [55] de
optie [Copyrightinformatie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer het item dat u wilt instellen.
Selecteer [Voer naam van auteur in]
of [Voer copyrightdetails in] en druk
vervolgens op <0>.
3
Voer tekst in.
Bedien de pijltjestoetsen <W> <X>
<Y> <Z> of draai aan het instelwiel
<6> of <5> om de
n te
verplaatsen en het gewenste teken te
selecteren. Druk vervolgens op <0>
om het in te voeren.
U kunt maximaal 63 tekens invoeren.
Om een teken te verwijderen, drukt u
op de knop <L>.
Door [Aaz1@] te selecteren, kunt u
de input-modus wijzigen.
Als u de tekstinvoer wilt annuleren,
drukt u op de knop <B> en
selecteert u [OK].
4
Verlaat de instelling.
Nadat u de tekst hebt ingevoerd,
drukt u op de knop <M> en
selecteert u [OK].
De ingestelde informatie wordt
opgeslagen.
3 Copyrightinformatie instellenN
Tekenpalet
Input-modus
215
3 Copyrightinformatie instellenN
Wanneer u bij stap 2 [Geef
copyrightinfo weer] selecteert, kunt u
de ingevoerde gegevens voor [Auteur]
en [Copyright] controleren.
Wanneer u [Verwijder copyrightinfo] selecteert in stap 2, kunt u de
ingevoerde gegevens voor [Auteur] en [Copyright] verwijderen.
De copyrightinformatie controleren
De copyrightinformatie verwijderen
Als de vermelding voor 'Auteur' of 'Copyright' lang is, wordt deze mogelijk niet
helemaal weergegeven wanneer u [
Geef copyrightinfo weer
] selecteert.
Als u geen tekst kunt invoeren in stap 3, druk dan op de knop <Q> en
gebruik het tekenpalet wanneer het blauwe kader wordt weergegeven.
U kunt de copyrightinformatie ook instellen of controleren met EOS Utility
(EOS-software, pag. 594).
216
217
5
GPS-instellingen
Dit hoofdstuk beschrijft de GPS-instellingen van de
camera. De EOS 6D Mark II kan satellietnavigatiesignalen
ontvangen van GPS-satellieten (VS), GLONASS-
satellieten (Rusland) en het Quasi-Zenith Satellite System
(QZSS) 'Michibiki' (Japan).
De GPS-functie is standaard ingesteld op [
Uitschakelen
].
In deze handleiding verwijst de term 'GPS' naar de
satellietnavigatiefunctie.
Wanneer [
GPS
] is ingesteld op [
Modus 1
]
(pag. 221)
, blijft
de camera met regelmatige tussenpozen GPS-signalen
ontvangen, ook nadat de aan-uitschakelaar van de
camera is ingesteld op <
2
>. De accu zal daardoor
sneller leeg raken en het maximum aantal opnamen zal
afnemen. Als u geen GPS gebruikt, wordt aangeraden om
[
GPS
] in te stellen op [
Uitschakelen
] of [
Modus 2
].
Wanneer u gebruikmaakt van de GPS-voorziening, dient u van te
voren te controleren in welke landen en regio's het gebruik is
toegestaan en dient u de functie te gebruiken volgens de wetten
en regelgeving van het betreffende land of de betreffende regio.
Wees hiermee met name voorzichtig wanneer u GPS gebruikt in
het buitenland.
218
Geotaggegevens*
1
(breedtegraad,
lengtegraad, hoogte) en Coordinated
Universal Time*
2
kunnen aan
opnamen worden toegevoegd.
U kunt de opnamelocaties van
opnamen met geotaginformatie
weergeven op een kaart op de
computer.
*1: Door bepaalde reisomstandigheden of GPS-instellingen kunnen onjuiste
geotaggegevens aan opnamen worden toegevoegd.
*2: Coordinated Universal Time, afgekort als UTC, is hetzelfde als Greenwich
Mean Time.
Met de GPS-logfunctie kunt u volgens een ingesteld interval
automatisch de route vastleggen die de camera aflegt, door locatie-
informatie vast te leggen. De locatie-informatie voor de route die de
camera heeft afgelegd, kan worden bekeken op een kaart die wordt
weergegeven op een computer.
* Door bepaalde reisomstandigheden, locaties of GPS-instellingen kunnen
onjuiste geotaggegevens aan opnamen worden toegevoegd.
De ontvangen tijdinformatie uit GPS-signalen kan worden ingesteld op
de camera.
GPS-functies
Opnamen van een geotag voorzien
De afgelegde route vastleggen
De cameratijd instellen
De GPS-informatie die is vastgelegd op de foto's en movies bevat mogelijk
informatie waarmee u persoonlijk kunt worden geïdentificeerd. Wees
daarom voorzichtig wanneer u foto's of movies met geotaginformatie aan
anderen geeft of deze online publiceert.
219
GPS-functies
Met Map Utility (EOS-software, pag. 595), kunt u de opnamelocaties en
de afgelegde route bekijken op een kaart op een computer.
Opnamen en informatie op een virtuele kaart bekijken
Kaartgegevens ©2017 ZENRIN
220
Landen en regio's waar gebruik van de GPS-functie is toegestaan
Gebruik van de GPS-functie is beperkt in een aantal landen en regio's, en
illegaal gebruik kan strafbaar zijn krachtens de nationale of lokale
regelgeving. Kijk op de website van Canon waar het gebruik van GPS-
functies is toegestaan, zodat u de regelgeving hieromtrent niet overtreedt.
Canon is niet aansprakelijk voor eventuele problemen die het gevolg
zijn van het gebruik van een GPS-functie in andere landen en regio's.
Modelnummer
EOS 6D Mark II : DS126631
(met GPS-module: ES300)
In bepaalde landen en regio's kunnen beperkingen voor het
gebruik van de GPS-functie gelden. Zorg er daarom voor dat
u de GPS-functie gebruikt in overeenstemming met de wetten
en voorschriften van uw land of regio. Wees hiermee met name
voorzichtig wanneer u de GPS-functie gebruikt in het buitenland.
Wees voorzichtig met het gebruik van de GPS-functie waar
beperkingen gelden voor het gebruik van elektronische apparaten.
Anderen kunnen u via de locatiegegevens in uw van geotags
voorziene foto's of movies traceren of identificeren. Wees
voorzichtig met het delen van deze van geotags voorziene beelden,
movies of GPS-logbestanden met anderen, bijvoorbeeld wanneer
u ze online plaatst waar veel mensen ze kunnen zien.
Ontvangst van GPS-signalen kan in bepaalde gevallen langere
tijd duren.
Canon Inc. verklaart hierbij dat deze DS126631 voldoet aan de essentiële
vereisten en andere relevante bepalingen van Richtlijn 2014/53/EC.
De volledige tekst van de EU-conformiteitsverklaring is beschikbaar op het
volgende internetadres: http://www.canon-europe.com/ce-documentation
GPS-specificaties
Frequentieband(en): 1575,42±1,023 MHz, 1597,5515 - 1605,886 MHz
CANON EUROPA N.V.
Bovenkerkerweg 59, 1185 XB Amstelveen, The Netherlands
CANON INC.
30-2, Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
GPS-voorzorgsmaatregelen
221
Als u GPS-signalen wilt ontvangen, neemt u de camera mee naar buiten,
naar een plek waar zich geen obstakels in de lucht bevinden. Richt de
bovenkant van de camera naar de lucht terwijl u uw handen enzovoort uit
de buurt houdt van de bovenkant van de camera.
Wanneer de omstandigheden voor het ontvangen van signalen gunstig
zijn, ontvangt de camera binnen ca. 30 tot 60 sec. nadat u [
GPS
] hebt
ingesteld op [
Modus 1
] of [
Modus 2
] signalen van GPS-satellieten.
Controleer voordat u begint met opnamen maken of op het LCD-paneel
[
r
] wordt weergegeven.
1
Selecteer [GPS-instellingen].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [GPS-instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [GPS].
3
Selecteer de modus.
Selecteer [Modus 1] of [Modus 2].
Op het LCD-paneel wordt [r]
weergegeven.
Modus 1
De camera blijft GPS-signalen ontvangen met regelmatige tussenpozen,
zelfs wanneer de aan-uitschakelaar is ingesteld op <
1
> of <
2
>.
Modus 2
Wanneer de aan-uitschakelaar op <
1
> staat, ontvangt de camera
GPS-signalen. Wanneer de aan-uitschakelaar op <
2
> staat, is de
GPS-functie uitgeschakeld. Als automatisch uitschakelen is ingeschakeld,
blijft de camera GPS-signalen ontvangen met regelmatige tussenpozen.
GPS-signalen ontvangen
222
GPS-signalen ontvangen
De status van de GPS-ontvangst wordt
aangegeven met het pictogram [r] op
het LCD-paneel van de camera.
Vast r: signaal verworven
Knipperend r: signaal nog niet
verworven
Wanneer u opnamen maakt terwijl [r]
continu wordt weergegeven, worden de
opnamen voorzien van een geotag.
Status GPS-ontvangst
Wanneer [Modus 1] is ingesteld, blijft de camera met regelmatige
tussenpozen GPS-signalen ontvangen, ook nadat de aan-uitschakelaar
is ingesteld op <2>. Hierdoor raakt de accu sneller leeg en kunt u
minder opnamen maken. Als u de camera langere tijd niet gaat
gebruiken, selecteert u [Uitschakelen].
Wanneer [Modus 2] is ingesteld, blijft de camera met regelmatige
tussenpozen GPS-signalen ontvangen, ook nadat automatische
uitschakeling is geactiveerd. Na langdurige uitschakeling via
automatische uitschakeling raakt de accu sneller leeg en kunt u minder
opnamen maken. Als u de camera langere tijd niet gaat gebruiken, zet
de aan-uitschakelaar dan op <2>.
De GPS-antenne bevindt zich vooraan rechts op de flitsschoen gezien
vanaf de achterkant van de camera (pag. 28). Het GPS-signaal kan
worden ontvangen zelfs wanneer een externe Speedlite op de flitsschoen
is bevestigd, maar de ontvangstgevoeligheid wordt wel iets minder.
GPS-ontvanger GP-E2 (afzonderlijk verkrijgbaar) kan niet worden gebruikt.
223
GPS-signalen ontvangen
Slechte GPS-dekking
Onder de volgende omstandigheden kan het GPS-satellietsignaal niet goed
worden ontvangen. Als gevolg daarvan worden geotaggegevens mogelijk
niet of niet accuraat vastgelegd.
Binnen, ondergronds, in tunnels of bossen, tussen gebouwen of in
valleien.
In de buurt van hoogspanningsleidingen of mobiele telefoons die werken
op de 1,5 GHz-band.
Wanneer de camera in een tas of iets dergelijks zit.
Bij reizen over een lange afstand.
Wanneer u door verschillende omgevingen reist.
Omdat GPS-satellieten zich met de tijd verplaatsen, kunnen die
satellietbewegingen van invloed zijn op het toevoegen van geotags
en ontbrekende of onjuiste locatiegegevens opleveren, zelfs in andere
omstandigheden dan de bovengenoemde. Daarnaast kan de
locatie-informatie ook andere locatiegegevens met de afgelegde route
omvatten, ook als de camera maar op één locatie werd gebruikt.
Door de GPS-functie is het accuniveau mogelijk laag wanneer u begint
de camera te gebruiken. Laad de accu indien nodig op of zorg voor een
volledig opgeladen reserveaccu (afzonderlijk verkrijgbaar).
De camera kan zelfs tijdens het maken van opnamen GPS-signalen
ontvangen in de verticale stand.
224
GPS-signalen ontvangen
1
Controleer de instelling [GPS].
Controleer of [GPS] is ingesteld op
[Modus 1] of [Modus 2].
2
Selecteer [GPS-informatiedisplay].
De GPS-informatie wordt
weergegeven.
3
Maak de opname.
Wanneer u opnamen maakt na GPS-
signaalontvangst, worden de
opnamen voorzien van een geotag.
GPS-informatie weergeven
Over het algemeen is de hoogte door de aard van GPS niet zo nauwkeurig
als de breedtegraad en lengtegraad.
Het pictogram <A> geeft de signaalomstandigheden aan. Wanneer
<
C> wordt weergegeven, wordt ook de hoogte vastgelegd. De hoogte
kan echter niet worden vastgelegd wanneer <B> wordt weergegeven.
UTC (Coordinated Universal Time) is feitelijk gelijk aan Greenwich
Mean Time.
225
GPS-signalen ontvangen
Bekijk de opnamen en druk op de knop <B> om het scherm met
opname-informatie weer te geven (pag. 392). Kantel vervolgens <9>
omhoog of omlaag om de geotaggegevens te bekijken.
Geotaginformatie
Breedtegraad
Hoogte
Lengtegraad
Coordinated Universal Time (UTC)
Wanneer u een movie-opname maakt, wordt de GPS-informatie aan het
begin van de opname vastgelegd. Houd er rekening mee dat de
signaalontvangstomstandigheden niet worden vastgelegd.
De opnamelocaties kunt u bekijken op een kaart die met de Map Utility
op een computer kan worden weergegeven (EOS-software, pag. 595).
226
Het interval (de tijdsduur) voor het bijwerken van de geotaggegevens
kunt u instellen. Wanneer de geotaginformatie wordt bijgewerkt met
kortere intervallen, wordt er nauwkeurigere locatie-informatie
vastgelegd maar neemt het maximum aantal opnamen af omdat de
accu sneller leegraakt.
1
Controleer de instelling [GPS].
Controleer of [GPS] is ingesteld op
[Modus 1] of [Modus 2].
2
Selecteer [Positie-update-int.].
3
Stel het gewenste update-interval
in.
Selecteer de optie die u wilt instellen
en druk op <0>.
Het positioneringsinterval instellen
Als u op een locatie bent waar de GPS-ontvangst niet goed is, neemt het
aantal mogelijke opnamen af.
Door de aard van GPS kunnen de update-intervallen in bepaalde mate
inconsistent zijn.
227
De ontvangen tijdinformatie uit GPS-signalen kan worden ingesteld op
de camera. De foutmarge is circa ±1 seconde.
1
Controleer de instelling [GPS].
Controleer of [GPS] is ingesteld op
[Modus 1] of [Modus 2].
2
Selecteer [Aut. tijdinst.].
3
Selecteer de gewenste instelling.
Selecteer [Auto-update] of [Nu
instellen] en druk vervolgens
op <0>.
[Auto-update] werkt de tijd bij
wanneer de camera is ingeschakeld
en een GPS-signaal wordt
ontvangen.
Tijd van GPS instellen op de camera
Als signalen van ten minste vijf GPS-satellieten niet kunnen worden
ontvangen, kan de tijd niet automatisch worden bijgewerkt. [Nu
instellen] wordt dan grijs weergegeven en is niet selecteerbaar.
Zelfs als [Nu instellen] kan worden geselecteerd, kan de tijd mogelijk
niet worden bijgewerkt wegens een ongunstige timing van de
GPS-signaalontvangst.
Wanneer [Aut. tijdinst.] is ingesteld op [Auto-update], kunt u de datum
of tijd niet handmatig instellen met [52: Datum/tijd/zone].
228
Bij gebruik van de GPS-logfunctie
wordt de geotaginformatie van de route
die de camera aflegt automatisch
opgeslagen in het interne geheugen
van de camera.
Met Map Utility (EOS-software,
pag. 595), kunt u de opnamelocaties
en de afgelegde route bekijken op een
kaart op een computer.
1
Controleer de instelling [GPS].
Controleer of [GPS] is ingesteld op
[Modus 1] of [Modus 2].
2
Selecteer [GPS-logger].
3
Stel [GPS-pos. loggen] in op
[Inschakelen].
Selecteer [GPS-pos. loggen] en druk
op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Op het LCD-paneel wordt [x]
weergegeven.
De afgelegde route vastleggen
Kaartgegevens ©2017 ZENRIN
Wanneer [GPS] is ingesteld op [Modus 1], blijft de GPS-logfunctie actief,
zelfs wanneer de aan-uitschakelaar op <2> staat.
Als [Modus 2] is ingesteld en u de aan-uitschakelaar op <2> zet,
wordt ook de GPS-logfunctie uitgeschakeld. De GPS-logfunctie blijft
echter actief na automatische uitschakeling.
229
De afgelegde route vastleggen
Geotaginformatie voor de route die de camera aflegt wordt vastgelegd
volgens de intervallen die zijn ingesteld met [Positie-update-int.]
(pag. 226). De loggegevens worden op datum opgeslagen in het
interne geheugen van de camera. De onderstaande tabel geeft aan
hoeveel dagen aan gegevens kunnen worden opgeslagen.
Loggegevenscapaciteit per positioneringsinterval
(bij benadering)
* Wanneer acht uur aan loggegevens per dag worden opgenomen.
De opgeslagen loggegevens in het interne geheugen kunnen als
logbestand naar een kaart worden overgedragen (pag. 230).
De naam van de logbestanden bestaat uit de datum en een nummer
(bijv. 17051800). Voor elke dag wordt een logbestand gemaakt. Als de
tijdzone verandert (pag. 49), wordt een nieuw logbestand gemaakt.
Als het interne geheugen van de camera vol raakt, worden de oudste
loggegevens gewist en worden de nieuwste loggegevens opgeslagen.
Wanneer [GPS] is ingesteld op [Modus 1], blijft de camera met
regelmatige tussenpozen GPS-signalen ontvangen, ook nadat de aan-
uitschakelaar van de camera is ingesteld op <2>. Als [Modus 2] is
ingesteld, blijft de camera met regelmatige tussenpozen GPS-signalen
ontvangen, zelfs wanneer automatische uitschakeling is geactiveerd.
De accu zal daardoor sneller leeg raken en het maximum aantal
opnamen zal afnemen. Wanneer [GPS-pos. loggen] bovendien is
ingesteld op [Inschakelen], raakt de accu door kortere update-
intervallen nog sneller leeg.
Wanneer u niet op reis bent of wanneer GPS-signalen zwak zijn, is het
raadzaam [GPS] in te stellen op [Uitschakelen].
Logs met geotaginformatie
Update-interval Loggegevens Update-interval Loggegevens
Elke 1 sec. 4,1 dagen Elke 30 sec. 100 dagen
Elke 5 sec. 20 dagen Elke 1 min. 100 dagen
Elke 10 sec. 41 dagen Elke 2 min. 100 dagen
Elke 15 sec. 61 dagen Elke 5 min. 100 dagen
Accuverbruik tijdens het loggen
230
De afgelegde route vastleggen
De loggegevens in het interne geheugen van de camera kunnen
worden gedownload naar een computer met behulp van EOS Utility
(EOS-software, pag. 594) of gedownload vanaf een kaart nadat de
gegevens op de kaart zijn overgebracht.
Als u Map Utility (EOS-software, pag. 595) gebruikt om een logbestand
te openen dat is opgeslagen op de computer, wordt de reisroute van de
camera weergegeven op een kaart.
De loggegevens overbrengen naar een kaart voor downloaden
Wanneer [Loggegevens n. kaart
overdr.] is geselecteerd, kunt u de
loggegevens in het interne geheugen
als logbestanden overbrengen naar
een kaart.
Houd er rekening mee dat wanneer
de logbestanden worden overgebracht
naar een kaart, die loggegevens uit het
interne geheugen van de camera
worden gewist.
De geïmporteerde logbestanden op de kaart worden opgeslagen
in de map 'GPS' in de map 'MISC'. De extensie is '.LOG'.
Als u [Loggegevens verwijderen] selecteert, worden de
opgeslagen loggegevens in het interne geheugen gewist. Het
wissen van de gegevens kan circa één minuut duren.
De loggegevens importeren met EOS-software
Als de camera is aangesloten op een computer met een
interfacekabel (afzonderlijk verkrijgbaar), kunt u de loggegevens
downloaden naar de computer met behulp van EOS Utility
(EOS-software). Raadpleeg de EOS Utility instructiehandleiding
(pag. 596) voor meer informatie.
Loggegevens downloaden naar een computer
231
De afgelegde route vastleggen
De GPS-antenne bevindt zich aan de bovenzijde van de
camerabehuizing. Zorg daarom zelfs wanneer u de camera draagt,
bijvoorbeeld in een tas, dat u de bovenzijde van de camera omhoog
houdt en er niets bovenop legt.
Stel de tijd en datum op de camera zo nauwkeurig mogelijk in. Stel
tevens de juiste tijdzone en zomertijd voor de opnamelocatie in.
232
233
6
Geavanceerde functies
voor fotografische effecten
In creatieve modi kunt u
diverse instellingen van de
camera wijzigen voor een grote
verscheidenheid aan
opnameresultaten, door de
sluitertijd en/of het diafragma te
selecteren, de belichting aan te
passen, enzovoort.
Het pictogram M rechts boven de paginatitel geeft aan dat
de functie alleen in de creatieve modi (<d>, <s>, <f>,
<a>, <F>) beschikbaar is.
Als u de ontspanknop half indrukt en weer loslaat, worden
de belichtingsinstellingen gedurende circa 4 seconden
(0) in de zoeker en op het LCD-paneel weergegeven
door de meettimerfunctie.
Zie pagina 526 voor de functies die in elke opnamemodus
kunnen worden ingesteld.
Zet de <R>-schakelaar omlaag.
234
De camera stelt automatisch de sluitertijd en het diafragma in die het beste
bij de helderheid van het onderwerp passen. Dit heet AE-programma.
*<d> staat voor programma.
* AE staat voor automatische belichting (Auto Exposure).
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <d>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Kijk door de zoeker en richt het
AF-punt op het onderwerp. Druk de
ontspanknop vervolgens half in.
Zodra er is scherpgesteld, licht de
scherpstelindicator <o> in de zoeker
op (modus 1-beeld AF).
De sluitertijd en de diafragmawaarde
worden automatisch ingesteld en
weergegeven in de zoeker en op het
LCD-paneel.
3
Controleer het scherm.
De standaardbelichting wordt
verkregen zolang de waarde voor de
sluitertijd en de weergave van de
diafragmawaarde niet knipperen.
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
d: AE-programma
Als op het LCD-scherm een beschrijving van de Opnamemodus verschijnt
in stap 1, druk dan op <0> om deze te verbergen (pag. 89).
235
d: AE-programma
Wanneer de sluitertijd '30"' en het laagste f-getal
knipperen, is er sprake van onderbelichting.
Verhoog de ISO-snelheid of gebruik de flitser.
Wanneer de sluitertijd '4000' en het hoogste
f-getal knipperen, is er sprake van overbelichting.
Verlaag de ISO-snelheid of gebruik een ND-filter
(afzonderlijk verkrijgbaar) om de hoeveelheid licht die
op de lens valt te verminderen.
Verschillen tussen de modi <d> en <A>
In de modus <A> worden veel functies, zoals de AF-bediening en de
meetmethode, automatisch ingesteld om mislukte opnamen te voorkomen.
U kunt slechts een beperkt aantal functies instellen. In de modus <d>
worden daarentegen alleen de sluitertijd en het diafragma automatisch
ingesteld. U kunt de AF-bediening, de meetmethode en andere functies
naar wens instellen (pag. 526).
Programmakeuze
In de modus AE-programma kunt u naar wens de door de camera
automatisch ingestelde combinatie van sluitertijd en diafragma (het
programma) wijzigen en toch dezelfde belichting handhaven. Dit heet
programmakeuze.
Voor programmakeuze drukt u de ontspanknop half in en draait u
vervolgens aan het instelwiel <6> tot de gewenste sluitertijd of
diafragmawaarde wordt weergegeven.
Programmakeuze wordt automatisch geannuleerd als de meettimer
(0) afloopt (de weergave van de belichtingsinstelling wordt
uitgeschakeld).
Programmakeuze kan niet worden gebruikt met de flitser.
236
In deze modus stelt u de sluitertijd in en stelt de camera automatisch
het diafragma in om de standaardbelichting te verkrijgen die bij de
helderheid van het onderwerp past. Dit heet AE met
sluitertijdvoorkeuze. Een kortere sluitertijd kan de actie van een
bewegend onderwerp als het ware bevriezen. Een langere sluitertijd
geeft een wazig effect, wat de indruk van beweging wekt.
* <s> staat voor tijdwaarde.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <s>.
2
Stel de gewenste sluitertijd in.
Terwijl u op het LCD-paneel of in de
zoeker kijkt, draait u het instelwiel
<6>.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
De diafragmawaarde wordt
automatisch ingesteld.
4
Bekijk de zoekerweergave en
maak een opname.
Zolang de diafragmawaarde niet
knippert, wordt de standaardbelichting
verkregen.
s: AE met sluitertijdvoorkeuze
Onscherp gemaakte beweging
(lange sluitertijd: 1/30 seconde)
Bevroren beweging
(korte sluitertijd: 1/2000 seconde)
237
s: AE met sluitertijdvoorkeuze
Wanneer het laagste f-getal knippert, is er sprake van
onderbelichting.
Draai aan het instelwiel <6> om een langere
sluitertijd in te stellen totdat de diafragmawaarde niet
meer knippert, of stel een hogere ISO-snelheid in.
Wanneer het hoogste f-getal knippert, is er sprake van
overbelichting.
Draai aan het instelwiel <6> om een kortere
sluitertijd in te stellen totdat de diafragmawaarde niet
meer knippert, of stel een lagere ISO-snelheid in.
Weergave van de sluitertijd
De sluitertijden van '4000' tot '4' geven de noemer van de breuk van de
sluitertijd aan. Zo geeft bijvoorbeeld '125' een sluitertijd van 1/125 seconde
aan, geeft '0"5' 0,5 seconden aan en is '15"' 15 seconden.
238
In deze modus stelt u het gewenste diafragma in en stelt de camera
automatisch de sluitertijd in om de standaardbelichting te verkrijgen die
overeenkomt met de helderheid van het onderwerp. Dit heet AE met
diafragmavoorkeuze. Bij een hoger f-getal (een kleiner diafragma)
vallen de voorgrond en achtergrond meer samen binnen de
acceptabele scherpstelling. Bij een lager f-getal (een groter diafragma)
vallen de voorgrond en achtergrond daarentegen minder samen binnen
de acceptabele scherpstelling.
* <f> staat voor 'Aperture value' (diafragmaopening).
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <f>.
2
Stel het gewenste diafragma in.
Terwijl u op het LCD-paneel of in de
zoeker kijkt, draait u het instelwiel
<6>.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
De sluitertijd wordt automatisch
ingesteld.
4
Bekijk de zoekerweergave
en maak een opname.
Zolang de sluitertijd niet knippert, wordt
de standaardbelichting verkregen.
f: AE met diafragmavoorkeuze
Scherpe voorgrond en achtergrond
(met een hoog f-getal van het diafragma: f/32)
Onscherpe achtergrond
(met een laag f-getal van het diafragma: f/5.6)
239
f: AE met diafragmavoorkeuze
Als de sluitertijd '30"' knippert, is er sprake van
onderbelichting.
Draai aan het instelwiel <6> om een groter
diafragma (lager f-getal) in te stellen totdat het
knipperen van de sluitertijd stopt, of stel een hogere
ISO-snelheid in.
Als de sluitertijd '4000' knippert, is er sprake van
overbelichting.
Draai aan het instelwiel <6> om een kleiner
diafragma (hoger f-getal) in te stellen totdat het
knipperen van de sluitertijd stopt, of stel een lagere
ISO-snelheid in.
Weergave van de diafragmawaarde
Hoe hoger het f-getal, hoe kleiner de diafragmaopening. Het weergegeven
f-getal kan variëren. Dit is afhankelijk van de lens. Als geen lens op de
camera is bevestigd, wordt '00' als diafragmawaarde weergegeven.
240
f: AE met diafragmavoorkeuze
De diafragmaopening verandert alleen op het moment dat er een
opname wordt gemaakt. Voor de rest blijft het diafragma open staan.
Wanneer u via de zoeker of op het LCD-scherm naar het onderwerp
kijkt, ziet u daarom een kleine (geringe) scherptediepte.
Druk op de knop voor
scherptedieptecontrole om de huidige
diafragma-instelling te selecteren voor
de lens en de scherptediepte te
controleren (het bereik van een
acceptabele scherpstelling).
ScherptedieptecontroleN
Als een externe Speedlite is aangesloten, gaat een instellicht af wanneer
u op de knop voor scherptedieptecontrole van de camera drukt.
(Scherptedieptecontrole werkt niet.)
Bij een hoger f-getal vallen de voorgrond en achtergrond meer samen
binnen de acceptabele scherpstelling. Hierdoor lijkt het door de zoeker
echter donkerder.
Het scherptediepte-effect is duidelijk te zien op de Live View-opname als
u het diafragma wijzigt en op de knop voor scherptedieptecontrole
(pag. 290) drukt.
De belichting wordt vergrendeld (AE-vergrendeling) terwijl de knop voor
scherptedieptecontrole wordt ingedrukt.
241
In deze modus stelt u zowel de sluitertijd als het diafragma naar wens
in. Raadpleeg de indicator voor het belichtingsniveau in de zoeker of
gebruik een in de handel verkrijgbare belichtingsmeter om de belichting
te bepalen. Deze methode heet handmatige belichting.
* <a> staat voor 'Manual' (handmatig).
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <a>.
2
Stel de ISO-snelheid in (pag. 170).
3
Stel de sluitertijd en het diafragma in.
Draai aan het hoofdinstelwiel <6>
om de sluitertijd in te stellen. Draai
aan het hoofdinstelwiel <5> om het
diafragma in te stellen.
Indien het niet kan worden ingesteld,
zet u de <R>-schakelaar
omlaag en draait u aan het instelwiel
<6> of <5>.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
De belichtingsinstelling wordt weergegeven
in de zoeker en op het LCD-paneel.
Controleer de belichtingsniveaumarkering
<
s
> om te zien hoe ver het huidige
belichtingsniveau van het
standaardbelichtingsniveau is verwijderd.
5
Stel de belichting in en maak de
opname.
Controleer de indicator voor het
belichtingsniveau en stel de sluitertijd
en het diafragma in.
Wanneer de ingestelde belichting meer
dan ±3 stops van de standaardbelichting
afwijkt, wordt bij het uiteinde van de
indicator voor het belichtingsniveau <
I
>
of <
J
> weergegeven.
a: Handmatige belichting
Sluitertijd
Diafragma
Markering belichtingsniveau
Standaardbelichtingsindex
242
a: Handmatige belichting
Als de ISO-snelheid is ingesteld op
A
(AUTO) voor opnamen met handmatige
belichting, kunt u belichtingscorrectie (pag. 245) als volgt instellen.
[z2: Bel.comp./AEB]
Gebruik onder [8C.Fn III-4: Aangepaste bediening], met
[ : Bel.comp. (vasth., dr.)] (pag. 502).
Quick Control (pag. 61)
Belichtingscorrectie met ISO auto
Als ISO Auto is ingesteld, wordt de instelling van de ISO-snelheid
aangepast aan de sluitertijd en het diafragma om de standaardbelichting
te verkrijgen. Daardoor verkrijgt u mogelijk niet het gewenste
belichtingseffect. Stel in dat geval de belichtingscorrectie in.
De ingestelde belichtingswaarde wordt niet toegepast op filmopnamen.
Als in [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid] het vinkje [X] bij [Uitges. in modus M of B] wordt
verwijderd, kan Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
zelfs worden ingesteld in de modus <a> (pag. 194).
Als de camera is ingesteld op de modus <a> + ISO Auto + <q>
(Meervlaksmeting) en [8C.Fn I-8: Meetmth., AE vrgr. na schrpst.] is
ingesteld op de standaardinstelling (pag. 474), wordt de ISO-snelheid
vergrendeld na scherpstelling met 1-beeld AF wanneer u de
ontspanknop half indrukt.
Wanneer ISO auto is ingesteld, kunt u op de knop <A> drukken om de
ISO-snelheid te vergrendelen.
Wanneer u op de knop <A> drukt en vervolgens een nieuwe
beeldcompositie maakt, kunt u op de belichtingsniveau-indicator het
verschil in het belichtingsniveau zien in vergelijking met de eerste keer
dat u op de knop <A> drukte.
Als belichtingscorrectie (pag.245) is toegepast in de modus <d>,
<s>, of <f>, blijft de reeds ingestelde hoeveelheid
belichtingscorrectie behouden als de opnamemodus verandert naar
<a> met ISO auto ingesteld.
Met ISO Auto ingesteld en [
8
C.Fn I-1: Belichtingsniveauverhogingen
]
ingesteld op [
1/2-stop
], wordt eventuele belichtingscorrectie voor 1/2-stop
uitgevoerd met de ISO-snelheid (1/3 stop) en sluitertijd. De weergegeven
sluitertijd verandert echter niet.
243
U kunt een van vier methoden selecteren om de helderheid van het
onderwerp te meten. In de basismodi wordt meervlaksmeting
automatisch ingesteld. (In de modus <8: y> wordt automatisch
centrum gewicht gemiddeld ingesteld.)
1
Druk op de knop <q> (9).
2
Selecteer de meetmethode.
Terwijl u naar het LCD-paneel of de
zoeker kijkt, draait u aan het
instelwiel <6> of <5>.
q: Meervlaksmeting
w: Deelmeting
r: Spotmeting
e: Centrum gewicht gemiddeld
q: Meervlaksmeting
Een algemene meetmethode die zelfs geschikt is
voor onderwerpen met tegenlicht. De camera past
de belichting automatisch aan het onderwerp aan.
w Deelmeting
Deelmeting is effectief wanneer het licht om het
onderwerp veel helderder is, bijvoorbeeld bij
tegenlicht en beslaat ongeveer 6,5% van het
midden van de zoeker.
q De meetmethode selecterenN
244
q De meetmethode selecterenN
r Spotmeting
Effectief bij het meten van een specifiek gedeelte
van het onderwerp. Spotmeting beslaat ongeveer
3,2% van de zoeker in het midden.
De spotmetingscirkel wordt in de zoeker
weergegeven.
e Centrum gewicht gemiddeld
Het gemiddelde van het gehele meetgebied wordt
genomen en het midden van de zoeker heeft een
grotere invloed op de meting.
De camera zal de belichting standaard als volgt instellen. Bij <q>
(Meervlaksmeting), houdt u de ontspanknop half ingedrukt om de
belichtingsinstelling te vergrendelen (AE-vergrendeling) na
scherpstelling met 1-beeld AF. Bij de lichtmeetmodi <w> (Deelmeting),
<r> (Spotmeting) en <e> (Centrum gewicht gemiddeld) wordt de
belichting vastgesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt.
(De belichting wordt niet vastgezet als u de ontspanknop half indrukt.)
Met [8C.Fn I-8: Meetmth., AE vrgr. na schrpst.] kunt u instellen of u
de belichting al dan niet wilt vergrendelen (AE-vergrendeling) als de
scherpstelling is verkregen met 1-beeld AF (pag. 474).
245
Belichtingscorrectie wordt gebruikt om de standaardbelichting die door
de camera is ingesteld lichter (langere belichting) of donkerder (kortere
belichting) te maken.
Belichtingscorrectie kan worden ingesteld in de opnamemodi <
d
>, <
s
> en
<
f
>. De belichtingscorrectie kan worden ingesteld op ±5 stops met
tussenstappen van 1/3 stop voor opnamen met de zoeker. De
belichtingscorrectie-indicator in de zoeker en op het LCD-paneel kan de
instelling echter alleen tot ±3 stops weergeven. Als u de belichtingscorrectie
op meer dan ±3 of -3 stops wilt instellen, gebruikt u Quick Control (pag. 61) of
volgt u de aanwijzingen op voor [
z
2: Bel.comp./AEB
] op pagina 247.
Als de modus <a> en ISO auto beide zijn ingesteld, raadpleegt u
pagina 242 voor het instellen van de belichtingscorrectie.
1
Controleer de belichting.
Druk de ontspanknop half in (0) en
controleer de indicator van het
belichtingsniveau.
2
Stel de waarde voor de compensatie in.
Draai aan het hoofdinstelwiel <5>
terwijl u in de zoeker of op het LCD-
paneel kijkt.
Indien de belichtingscorrectie niet kan
worden ingesteld, zet u de <R>-
schakelaar omlaag en draait u aan
het instelwiel <5>.
Als u de belichtingscorrectie instelt,
wordt het pictogram <O>
weergegeven in de zoeker en op het
LCD-paneel.
3
Maak de opname.
Als u de belichtingscorrectie wilt
annuleren, stelt u de indicator voor
het belichtingsniveau <h/N> in op de
standaardbelichtingsindex (<a/C>).
O
De gewenste belichtingscorrectie instellen
N
Langere belichting voor een
lichtere opname
Kortere belichting voor een
donkerdere opname
246
O De gewenste belichtingscorrectie instellenN
Voor Live View-opnamen en movie-opnamen kan de belichtingscorrectie
maximaal ±3 stops zijn.
Als [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid] (pag. 194) is ingesteld op iets anders dan [Uitschakelen],
kan de opname nog steeds licht zijn, zelfs als er een kleinere
belichtingscorrectie voor een donkerder opname is ingesteld.
De ingestelde belichtingscorrectiewaarde wordt niet toegepast
op filmopnamen.
De belichtingscorrectiewaarde blijft van toepassing, zelfs nadat u de
aan-uitschakelaar op <2> hebt gezet.
Nadat u de waarde voor de belichtingscorrectie hebt ingesteld, kunt u de
schakelaar <R> omhoog zetten om te voorkomen dat de waarde
voor de belichtingscorrectie per ongeluk wordt gewijzigd.
Indien de waarde voor belichtingscorrectie hoger is dan ±3 stops, wordt
bij het uiteinde van de indicator voor het belichtingsniveau <I> of <J>
weergegeven.
Met [8C.Fn I-7: Belichtingscomp. aut. annul.] kunt u instellen of u de
belichtingscorrectie-instelling wilt annuleren wanneer u de aan-
uitschakelaar op <2> hebt gezet (pag. 474).
247
Als de sluitertijd, het diafragma of de ISO-snelheid automatisch wordt
gewijzigd, kunt u het belichtingsniveau voor drie opeenvolgende opnamen
wijzigen tot ±3 stops met tussenstappen van 1/3 stop. Dit heet AEB.
* AEB staat voor Auto Exposure Bracketing (bracketing met automatische belichting).
1
Selecteer [Bel.comp./AEB].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Bel.comp./AEB] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel het AEB-bereik in.
Draai aan het instelwiel <
6
> om het
AEB-bereik in te stellen. Door op de
pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
> te drukken, kunt
u de belichtingscorrectiewaarde instellen.
Druk op <0> om de instelling vast te
leggen.
Wanneer u het menu afsluit, wordt
het AEB-bereik weergegeven op het
LCD-paneel.
3
Maak de opname.
De drie opnamen van de reeks
worden overeenkomstig de
ingestelde transportmodus in deze
volgorde gemaakt:
standaardbelichting, kortere
belichting en langere belichting.
AEB wordt niet automatisch
geannuleerd. Om AEB te annuleren,
volgt u stap 2 om de weergave van
het AEB-bereik uit te schakelen.
h
Bracketing met automatische belichting (AEB)
N
AEB-bereik
Standaardbelichting
Langere belichting
Kortere belichtingstijd
248
h Bracketing met automatische belichting (AEB)N
Als [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie helderheid]
(pag. 194) op iets anders dan [Deactiveren] wordt ingesteld, wordt het
effect van AEB mogelijk beperkt.
Tijdens AEB-opnamen knippert <A> in de zoeker.
Als de transportmodus is ingesteld op <u> of <B>, moet u de
ontspanknop driemaal indrukken voor elke opname. Wanneer <o>,
<i> of <M> is ingesteld en u de ontspanknop volledig ingedrukt
houdt, worden drie bracketed opnamen na elkaar gemaakt, waarna de
camera automatisch stopt met het maken van opnamen. Wanneer <Q>
of <k> is ingesteld, worden de drie bracketed opnamen na elkaar
gemaakt na een vertraging van 10 of 2 seconden. Wanneer <q> is
ingesteld, worden de drie bracketed opnamen vermenigvuldigd met het
aantal opnamen dat is ingesteld met [Zelfontspanner: Continu] na
elkaar gemaakt na een vertraging van 10 seconden.
U kunt AEB instellen in combinatie met de belichtingscorrectie.
Indien het AEB-bereik groter is dan ±3 stops, wordt bij het uiteinde van
de indicator voor het belichtingsniveau <I> of <J> weergegeven.
AEB kan niet worden gebruikt in combinatie met de flitser, bulbbelichting
of als ruisonderdrukking bij meerdere opnamen of de HDR-modus is
ingesteld.
AEB wordt automatisch geannuleerd als u een van de volgende dingen
doet: de aan-uitschakelaar op <2> zetten, overschakelen op movie-
opnamen of wanneer de flitser volledig is opgeladen.
249
U kunt de belichting vergrendelen als u de opname afzonderlijk wilt scherpstellen
en meten of een aantal opnamen wilt maken met dezelfde belichtingsinstelling.
Druk op de knop <
A
> om de belichting te vergrendelen, maak een nieuwe
compositie en maak de opname. Dit heet AE-vergrendeling. AE-vergrendeling is
geschikt voor het opnemen van bijvoorbeeld onderwerpen met tegenlicht.
1
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
De belichtingsinstelling wordt
weergegeven.
2
Druk op de knop <A> (0).
Het pictogram <
A
> licht op in de zoeker om
aan te geven dat de belichtingsinstelling is
vergrendeld (AE-vergrendeling).
Telkens wanneer u op de knop <
A
>
drukt, wordt de huidige
belichtingsinstelling vergrendeld.
3
Bepaal de compositie opnieuw en
maak de opname.
Als u nog meer opnamen wilt maken terwijl u
de AE-vergrendeling behoudt, houdt u de
knop <
A
> ingedrukt en drukt u op de
ontspanknop om nog een opname te maken.
* Als de modus <
q
> is ingesteld en de scherpstelmodusknop van de lens op <
MF
> staat, wordt de
AE-vergrendeling toegepast met belichtingsweging gecentreerd op het middelste AF-punt.
A
De opnamebelichting vergrendelen (AE-vergrendeling)
N
Effecten van AE-vergrendeling
Meetmethode
(pag. 243)
AF-puntselectiemethode (pag. 136, 137)
Automatische selectie Handmatige selectie
q
AE-vergrendeling wordt
toegepast bij het AF-punt
waarmee is scherpgesteld.
AE-vergrendeling wordt
toegepast bij het
geselecteerde AF-punt.
wre
AE-vergrendeling wordt toegepast bij het middelste AF-punt.
AE-vergrendeling is niet mogelijk bij bulbbelichting.
250
In deze modus blijft de sluiter open zolang u de ontspanknop volledig
ingedrukt houdt. Zodra u de ontspanknop loslaat, gaat de sluiter dicht.
Deze fotografische techniek heet "bulbbelichting". Gebruik de instelling
voor bulbbelichting voor nachtopnamen, opnamen van vuurwerk, de
sterrenhemel en andere opnamen waarvoor een lange belichting is vereist.
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <F>.
2
Stel het gewenste diafragma in.
Terwijl u naar het LCD-paneel of de
zoeker kijkt, draait u aan het
instelwiel <6> of <5>.
3
Maak de opname.
De belichting blijft ingesteld zolang
u de ontspanknop geheel ingedrukt
houdt.
De verstreken belichtingstijd wordt
weergegeven op het LCD-paneel.
F: Lange belichtingstijden (bulb)
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een
intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan
de beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Lange bulbbelichtingstijden produceren meer ruis in de opname
dan normaal.
Als ISO auto is ingesteld, wordt ISO 400 ingesteld (pag. 172).
Bij het maken van bulb-belichting zonder de Bulbtimer moet u, als u
zowel de zelfontspanner als de spiegelvergrendeling gebruikt, de
ontspanknop volledig ingedrukt houden (voor de vertragingstijd van de
zelfontspanner + Bulb-belichtingstijd). Als u de ontspanknop loslaat
tijdens het aftellen van de zelfontspanner, klinkt er een geluid dat
aangeeft dat de ontspanknop is losgelaten, maar wordt er geen opname
gemaakt. Als u gebruikmaakt van de bulbtimer onder dezelfde
opnameomstandigheden, hoeft u de ontspanknop niet helemaal
ingedrukt te houden.
251
F: Lange belichtingstijden (bulb)
U kunt de bulbbelichtingstijd vooraf instellen. Met de bulbtimer hoeft u
de ontspanknop niet ingedrukt te houden bij het maken van opnamen
met bulbbelichting. Dit voorkomt cameratrilling.
De bulbtimer kan alleen worden ingesteld in de opnamemodus <F>
(bulbbelichting). In elke andere modus kan de bulbtimer niet worden
ingesteld (of werkt deze niet).
1
Selecteer [Bulbtimer].
Selecteer op het tabblad [z4] de
optie [Bulbtimer] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Inschak.].
Selecteer [Inschak.] en druk
vervolgens op de knop <B>.
H BulbtimerN
Met [z3: Ruisred. lange sluitertijd] kunt u de gegenereerde ruis
tijdens langdurige belichting reduceren (pag. 197).
Het gebruik van een statief en bulbtimer wordt bij bulbbelichting aangeraden.
U kunt ook Spiegel opklappen (pag. 265) gebruiken in combinatie.
U kunt ook opnamen maken met bulbbelichting met behulp van de
afstandsbediening RS-80N3 (afzonderlijk verkrijgbaar) of de
afstandsbediening met timer TC-80N3 (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 276).
U kunt ook afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 271)
of draadloze afstandsbediening BR-E1 (afzonderlijk verkrijgbaar,
pag. 273) gebruiken voor bulb-belichting. Wanneer u op de
overdrachtsknop van de afstandsbediening drukt, wordt de
bulbbelichting onmiddellijk of na 2 seconden gestart. Druk nogmaals op
de knop om de bulbbelichting te stoppen.
252
F: Lange belichtingstijden (bulb)
3
Stel de gewenste belichtingstijd in.
Selecteer uur, minuut of seconde.
Druk op <0> zodat <r> wordt
weergegeven.
Stel het gewenste nummer in en druk
vervolgens op <0>. (U keert terug
naar <s>.)
4
Selecteer [OK].
De ingestelde tijd wordt weergegeven
op het menuscherm.
Wanneer u het menu afsluit,
wordt <H> weergegeven
op het LCD-paneel.
5
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in,
waarna de bulbbelichting wordt
gestart en aanhoudt tot de ingestelde
tijd is verstreken.
Tijdens de bulbtimeropnamen
knippert <H>.
Als u de timerinstelling wilt annuleren,
stelt u bij stap 2 [Uitschak.] in.
Als u de ontspanknop volledig indrukt en weer loslaat terwijl de bulbtimer
werkt, stopt de bulbbelichting.
Als u de ontspanknop volledig blijft indrukken nadat de belichting is
gestart, zal de bulbbelichting doorgaan zelfs nadat de ingestelde
belichtingstijd is verlopen. (De bulbbelichting stopt niet automatisch
wanneer de ingestelde belichtingstijd verloopt.)
Als de transportmodus is ingesteld op <q> (Zelfontspanner:Continu),
kunt u de bulbtimer niet instellen.
Als u een van de volgende dingen doet, wordt de bulbtimer geannuleerd
(teruggezet naar [
Uitschak.
]): de aan-uitschakelaar op <
2
> zetten, de
accu vervangen, de kaart vervangen, overschakelen naar movie-opnamen
of de opnamemodus instellen op een andere modus dan <
F
>.
253
U kunt foto's met uitgeknipte hooglichten en verminderde schaduwen
maken voor een groter dynamisch bereik zelfs bij zeer contrastrijke
scènes. HDR-opnamen zijn effectief bij het fotograferen van
landschappen en stillevens.
Bij het maken van HDR-opnamen worden voor elke foto drie
opnamen na elkaar met verschillende belichtingstijden
(standaardbelichting, onderbelichting en overbelichting)
vastgelegd. Deze worden vervolgens automatisch samengevoegd.
De HDR-opname wordt vastgelegd als een JPEG-opname.
* HDR staat voor High Dynamic Range (groot dynamisch bereik).
1
Selecteer [HDR-modus].
Selecteer op het tabblad [z3]
de optie [HDR-modus] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel [Dyn. bereik aanp.] in.
Selecteer de gewenste instelling voor
het dynamisch bereik en druk op
<0>.
Wanneer u [Auto] selecteert, wordt
het dynamisch bereik automatisch
ingesteld, afhankelijk van het
algehele kleurtoonbereik.
Hoe hoger het getal, des te groter het
dynamisch bereik.
Om het maken van HDR-opnamen uit te
schakelen, selecteert u [
HDR uitsch.
].
3
Stel [Effect] in.
Selecteer het gewenste effect en druk
vervolgens op <0>.
w
: HDR-opnamen (High Dynamic Range)
N
254
w: HDR-opnamen (High Dynamic Range)N
P: Natuurlijk
Voor opnamen met een breed kleurtoonbereik waarbij details in
hoge lichten en schaduwen anders verloren zouden gaan.
Uitgeknipte hooglichten en schaduwen worden verminderd.
A: Kunst
Hoewel de uitgeknipte hooglichten en schaduwen meer worden
verminderd dan met [Natuurlijk], zal het contrast lager en de
gradatie vlakker zijn, waardoor de opname er meer als een schilderij
uitziet. Het onderwerp heeft heldere (of donkere) randen.
B: Kunst levendig
De kleuren zijn meer verzadigd dan met [Kunst] en het lage contrast
en de vlakke gradatie zorgen voor een kunsteffect.
C: Kunst oliev.
De kleuren zijn het meest verzadigd, waardoor het onderwerp er
echt uitspringt en de opname er als een olieverfschilderij uitziet.
D: Kunst emb.
De kleurverzadiging, de helderheid, het contrast en de gradatie zijn
beperkt, wat ervoor zorgt dat de opname er vlak uitziet. De opname
ziet er vervaagd en oud uit. Het onderwerp heeft heldere
(of donkere) randen.
Effecten
Kunst
Kunst
levendig
Kunst
olieverf
Kunst
embossed
Verzadiging Standaard Hoog Hoger Laag
Benadrukken van
de contouren
Standaard Zwak Sterk Sterker
Helderheid Standaard Standaard Standaard Donker
Toon Vlak Vlak Vlak Vlakker
Bij de toepassing van elk effect wordt uitgegaan van de beeldstijl die op dat
moment is ingesteld (pag. 176).
255
w: HDR-opnamen (High Dynamic Range)N
4
Stel [Continue HDR] in.
Selecteer [1 opname] of [Elke
opname] en druk vervolgens op
<0>.
Met [1 opname] wordt het maken van
HDR-opnamen automatisch
geannuleerd nadat de opname is
gemaakt.
Met [Elke opname] blijft u HDR-
opnamen maken tot de instelling in
stap 2 wordt ingesteld op [HDR
uitsch.].
5
Stel [Beeld aut. uitl.] in.
Selecteer [Inschakelen] voor het
maken van opnamen uit de hand.
Selecteer [Uitschakelen] en druk op
<0> wanneer u een statief gebruikt.
6
Maak de opname.
Het maken van HDR-opnamen is
mogelijk bij zowel opnamen met de
zoeker als Live View-opnamen.
Wanneer u de ontspanknop volledig
ingedrukt houdt, worden drie
opeenvolgende opnamen vastgelegd
en wordt de HDR-opname op de
kaart opgeslagen.
256
w: HDR-opnamen (High Dynamic Range)N
U kunt RAW- of RAW+JPEG-beeldkwaliteit niet selecteren. De HDR-
modus kan niet worden ingesteld als RAW of RAW+JPEG is ingesteld.
Met uitgebreide ISO-snelheden (L, H1, H2) kunnen geen HDR-opnamen
worden gemaakt. HDR-opnamen zijn mogelijk binnen ISO 100 - ISO
40000 (verschilt afhankelijk van de instellingen van [Minimum] en
[Maximum] voor [ISO-snelh.bereik]).
De flitser wordt tijdens het maken van HDR-opnamen niet gebruikt.
Bij HDR-opnamen is automatisch het volgende ingesteld op
[Uitschakelen]: [Vervormingscorrectie] onder
[z1: Lensafwijkingscorrectie], [z2: Auto Lighting Optimizer/
z2: Auto optimalisatie helderheid] en [z3: Lichte tonen prioriteit].
AEB kan niet worden ingesteld.
Als u een opname van een bewegend onderwerp maakt, kunnen door de
beweging van het onderwerp nabeelden ontstaan.
Bij het maken van HDR-opnamen worden 3 opnamen vastgelegd met
verschillende sluitertijden die automatisch worden ingesteld. Daarom
wordt zelfs in de opnamemodi <s> en <a> de sluitertijd verschoven
op basis van de sluitertijd die u hebt ingesteld.
Om cameratrilling te voorkomen kan een hoge ISO-snelheid worden
ingesteld.
U kunt de camera instellen zodat <z> wordt weergegeven in de zoeker
en op het LCD-paneel wanneer de HDR-modus is ingesteld (pag. 489).
257
w: HDR-opnamen (High Dynamic Range)N
Als u HDR-opnamen maakt terwijl [Beeld aut. uitl.] is ingesteld op
[Inschakelen], worden geen gegevens over de AF-puntweergave
(pag. 397) en geen stofwisdata (pag. 452) aan de opname toegevoegd.
Als u HDR-opnamen uit de hand maakt terwijl [Beeld aut. uitl.] is
ingesteld op [Inschakelen], worden de beeldranden iets bijgesneden en
de resolutie iets verlaagd. Als de opnamen niet goed kunnen worden
uitgelijnd als gevolg van bijvoorbeeld het bewegen van de camera, dan
werkt de functie voor automatische uitlijning van opnamen niet. Wanneer
u opnamen maakt met zeer hoge (of zeer lage) belichtingswaarden,
werkt de automatische uitlijning van de opnamen mogelijk niet goed.
Als u HDR-opnamen uit de hand maakt terwijl [Beeld aut. uitl.] is
ingesteld op [Uitschakelen], dan worden de drie opnamen mogelijk niet
correct uitgelijnd en is het HDR-effect wellicht gereduceerd. U wordt
aangeraden een statief te gebruiken.
Automatische uitlijning van de opnamen werkt mogelijk niet goed bij zich
herhalende patronen (rasters, strepen, enz.) en opnamen in één kleur.
De kleurgradatie van de lucht of witte muren wordt mogelijk niet correct
gereproduceerd. De opnamen kunnen afwijkende kleuren, afwijkende
belichting of ruis bevatten.
Het maken van HDR-opnamen onder TL- of LED-licht kan leiden tot een
onnatuurlijke kleurweergave van de verlichte gedeelten.
Met HDR-opnamen worden de beelden samengevoegd en opgeslagen
op de kaart. Dit kan enige tijd in beslag nemen. Tijdens de verwerking
van de opnamen wordt "buSY" weergegeven in de zoeker en op het
LCD-paneel en kunt u geen nieuwe opnamen maken totdat het
verwerkingsproces is voltooid.
Als u HDR-opnamen instelt en vervolgens overschakelt naar movie-
opnamen, kan de instelling voor HDR-opname worden geannuleerd (de
instelling [
Dyn. bereik aanp.
] kan worden veranderd naar [
HDR uitsch.
]).
258
U kunt twee tot negen opnamen met verschillende belichtingen laten
samenvoegen tot één opname. Met Live View-opnamen (pag. 289) kunt
u in realtime zien hoe de afzonderlijke opnamen met verschillende
belichtingen worden samengevoegd tijdens het fotograferen.
1
Selecteer [Meerdere opnames].
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [Meerdere opnames] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel [Meerdere opnamen] in.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Om te stoppen met het maken van
opnamen met meervoudige belichting,
selecteert u [
Uitschakelen
].
3
Stel [Meerdere opn] in.
Selecteer de gewenste methode voor de
meervoudige belichting en druk op <
0
>.
Additief
De belichting van iedere afzonderlijke opname wordt cumulatief
toegevoegd. Stel een negatieve belichtingscorrectie in op basis van
het [Aantal opnames]. Volg de onderstaande richtlijnen voor het
instellen van de belichtingscorrectiewaarde.
Richtlijnen voor het instellen van de belichtingscorrectie op
basis van het aantal opnamen
Twee belichtingen: -1 stop, drie belichtingen: -1,5 stop,
vier belichtingen: -2 stops
Gemiddeld
Op basis van het [Aantal opnames] wordt een negatieve
belichtingscorrectie automatisch ingesteld als u opnamen maakt met
meervoudige belichting. Als u meerdere opnamen met meervoudige
belichting maakt van dezelfde scène, wordt de belichting van de
achtergrond van het onderwerp automatisch geregeld om de
standaardbelichting te verkrijgen.
P Meervoudige belichtingN
259
P Meervoudige belichtingN
4
Stel het [Aantal opnames] in.
Stel het aantal opnamen in en druk
vervolgens op <0>.
U kunt 2 t/m 9 opnamen instellen.
5
Stel [Doorg. meerd.opn.] in.
Selecteer [1 opname] of [Continu]
en druk vervolgens op <0>.
Met [1 opname] wordt het maken van
opnamen met meervoudige belichting
automatisch geannuleerd nadat de
opname is gemaakt.
Met [Continu] blijft u opnamen met
meervoudige belichting maken tot de
instelling in stap 2 wordt ingesteld op
[Uitschakelen].
6
Maak de eerste opname.
Het vastgelegde beeld wordt
weergegeven.
Het pictogram <P> knippert.
U kunt het aantal resterende
opnamen controleren in de haakjes [
] in de zoeker of op het scherm.
Wanneer u op de knop <x> drukt,
kunt u de vastgelegde opname
bekijken (pag. 263).
Aantal resterende
opnamen
260
P Meervoudige belichtingN
7
Maak opeenvolgende opnamen.
De vastgelegde opname waarin de
opnamen met meervoudige belichting
worden gecombineerd, wordt
weergegeven.
Bij Live View-opnamen worden de tot
dan toe samengevoegde opnamen
met meervoudige belichting
weergegeven. Als u op de knop
<B> drukt, wordt alleen de Live
View-opname weergegeven.
Het maken van opnamen met
meervoudige belichting stopt
wanneer het ingestelde aantal
opnamen is gemaakt. Als u bij
continue opnamen de ontspanknop
ingedrukt houdt, stopt het maken van
opnamen nadat het ingestelde aantal
opnamen is gemaakt.
Tijdens het maken van opnamen, kunt u op de knop <x> drukken om
de tot dan toe gemaakte samengevoegde opname met meervoudige
belichting te bekijken of om de laatste afzonderlijke opname te
verwijderen (pag. 263).
De opname-informatie voor de laatste opname wordt vastgelegd en
toegevoegd aan de opname met meervoudige belichting.
Alleen de opname met meervoudige belichting wordt opgeslagen. De
opnamen met meervoudige belichting die u in stappen 6 en 7 hebt
gemaakt, worden niet opgeslagen.
Bij continue opnamen is de opnamesnelheid aanzienlijk hoger.
De opnamekwaliteit, ISO-snelheid, beeldstijl, hoge ISO-ruisreductie,
kleurruimte, enzovoort, die u voor de eerste afzonderlijke belichting hebt
ingesteld, zullen ook worden toegepast voor de volgende belichtingen.
U kunt geen aspect ratio instellen voor opnamen met meervoudige
belichting. Opnamen worden gemaakt met de aspect ratio 3:2.
261
P Meervoudige belichtingN
Voor opnamen met meervoudige belichting worden de instellingen
automatisch omgeschakeld naar [
Uitschakelen
] voor het volgende: alle
items van [
z
1: Lensafwijkingscorrectie
], [
z
2: Auto Lighting Optimizer/
z
2: Auto optimalisatie helderheid
] en [
z
3: Lichte tonen prioriteit
].
Als [z3: Beeldstijl] is ingesteld op [Automatisch], wordt [Standaard]
toegepast voor het maken van de opnamen.
Wanneer [Additief] is ingesteld, kunnen de ruis, onregelmatige kleuren,
strepen, enz. van de opname die wordt weergegeven tijdens het maken
van de opname afwijken van de opname met meervoudige belichting die
is vastgelegd aan het einde.
Bij meervoudige belichting geldt: hoe meer belichtingen er plaatsvinden,
hoe groter de kans is op ruis, afwijkende kleuren en strepen in de opnamen.
Als [Additief] is ingesteld, neemt de opnameverwerking na het maken
van opnamen met meervoudige belichting enige tijd in beslag. (De lees-/
schrijfindicator brandt langer.)
Indien u Live View-opnamen maakt terwijl [Additief] is ingesteld, stopt
de Live View-functie automatisch wanneer u klaar bent met het maken
van opnamen met meervoudige belichting.
Als het aantal opnamen met meervoudige belichting kleiner is dan het
aantal continue opnamen dat is ingesteld met <q>
(Zelfontspanner:Continu), zal het maken van opnamen met meervoudige
belichting stoppen nadat het aantal opnamen dat is ingesteld met
[Aantal opnames] is gemaakt.
In stap 7 wijken de helderheid en ruis van de opname met meervoudige
belichting die wordt weergegeven tijdens het maken van Live View-
opnamen af van de helderheid en ruis van de definitieve, vastgelegde
opname met meervoudige belichting.
Wanneer u een van de volgende dingen doet, wordt het maken van
opnamen met meervoudige belichting geannuleerd: de aan-
uitschakelaar instellen op <2>, de accu vervangen, de kaart
vervangen of overschakelen naar het maken van movie-opnamen.
Tijdens het maken van opnamen met meervoudige belichting kunt u
[Reinig nuf] of [Reinig handmatig] onder [54: Sensorreiniging]
niet selecteren.
Als u tijdens het fotograferen overschakelt naar een basismodus of naar
<w> of <x>, wordt het maken van opnamen met meervoudige
belichting beëindigd.
Wanneer u de camera met een pc verbindt, kunt u geen opnamen met
meervoudige belichting maken. Wanneer u de camera tijdens het
fotograferen met een pc verbindt, wordt het maken van opnamen met
meervoudige belichting beëindigd.
262
P Meervoudige belichtingN
U kunt een
1
-opname die is vastgelegd op de kaart selecteren als de eerste afzonderlijke
opname. De opnamegegevens van de geselecteerde
1
-opname blijven intact.
U kunt alleen 1-opnamen selecteren. U kunt geen 41/61-
of JPEG-opnamen selecteren.
1
Selecteer [Select. bld voor
meerdere opn.].
De opnamen op de kaart worden
weergegeven.
2
Selecteer de eerste opname.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de opname te selecteren die als eerste
afzonderlijke opname moet wordt gebruikt en druk vervolgens op <
0
>.
Selecteer [OK].
Het bestandsnummer van de geselecteerde opname wordt
onder in het scherm weergegeven.
3
Maak de opname.
Wanneer u de eerste opname selecteert, wordt het aantal resterende
opnamen zoals ingesteld bij [
Aantal opnames
] met 1 verlaagd. Als [
Aantal
opnames
] bijvoorbeeld is ingesteld op 3, kunt u twee opnamen maken.
Opnamen met meervoudige belichting samenvoegen met
een opname die al op de kaart is opgeslagen
De volgende opties kunnen niet worden geselecteerd als de eerste
afzonderlijke opname: opnamen gemaakt met [z3: Lichte tonen
prioriteit] ingesteld op [Inschakelen] of opnamen waarvoor
[z4: Aspect ratio] niet is ingesteld op [3:2] (pag. 168).
[Uitschakelen] wordt toegepast voor [z1: Lensafwijkingscorrectie]
en [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid], ongeacht de instellingen van de 1-opname die als eerste
afzonderlijke opname is geselecteerd.
De ISO-snelheid, beeldstijl, hoge ISO-ruisreductie, kleurruimte,
enzovoort, die zijn ingesteld voor de eerste 1-opname zullen ook
worden toegepast voor de volgende opnamen.
Als Beeldstijl is ingesteld op [Automatisch] voor de 1-opname die is
geselecteerd als de eerste 1-opname, wordt [Standaard] toegepast
voor het maken van de opnamen.
U kunt geen opname selecteren die met een andere camera is gemaakt.
263
P Meervoudige belichtingN
U kunt voordat u het ingestelde aantal
opnamen hebt gemaakt op de knop <
x
>
drukken om het huidige belichtingsniveau,
de overlappingsuitlijning en het algemene
effect van de samengevoegde opname
met meervoudige belichting te controleren.
Als u op de knop <L> drukt, worden de
bewerkingen weergegeven die u kunt
uitvoeren tijdens het maken van
opnamen met meervoudige belichting.
Meervoudige belichting controleren en verwijderen tijdens
het fotograferen
U kunt bij het maken van opnamen met meervoudige belichting ook een
1-opname selecteren als eerste afzonderlijke opname.
Als u [Hef sel. op] selecteert, wordt de opnameselectie voor de eerste
opname geannuleerd.
Bewerking Omschrijving
2 Terug naar vorige scherm
Het scherm voordat u op de knop <L> drukte,
wordt opnieuw weergegeven.
q Laatste beeld ongedaan
maken
Verwijdert de laatste opname die u hebt
gemaakt (wanneer u een nieuwe opname
maakt). Het aantal resterende opnamen wordt
met 1 verhoogd.
W Opslaan en afsluiten
De opname tot nu toe wordt opgeslagen als
een opname met meervoudige belichting het
maken van opnamen met meervoudige
belichting wordt beëindigd.
r Afsluiten zonder opslaan
Opnamen maken met meervoudige belichting
wordt afgesloten zonder dat de opname wordt
opgeslagen.
Tijdens het maken van opnamen met meervoudige belichting kunt u alleen
opnamen met meervoudige belichting weergeven.
264
P Meervoudige belichtingN
Zijn er beperkingen ten aanzien van de opnamekwaliteit?
Alle instellingen voor opnamekwaliteit kunnen worden geselecteerd voor JPEG-
opnamen. Als
4
1
of
6
1
wordt ingesteld, wordt de samengevoegde
opname met meervoudige belichting opgeslagen als een
1
-opname.
Kan ik opnamen samenvoegen die al op de kaart staan?
Met [Select. bld voor meerdere opn.] kunt u de eerste
afzonderlijke opname selecteren uit de opnamen die op de kaart zijn
vastgelegd (pag. 262). Het samenvoegen van meerdere opnamen
die al op de kaart zijn vastgelegd, is niet mogelijk.
Is meervoudige belichting mogelijk bij het maken van
Live View-opnamen?
U kunt Live View-opnamen met meervoudige belichting maken
(pag. 289).
Is automatisch uitschakelen mogelijk tijdens het maken van
opnamen met meervoudige belichting?
Zolang [
5
2: Uitschakelen
] is ingesteld op een andere instelling dan
[
Deactiveren
], wordt de camera automatisch uitgeschakeld na circa 30
minuten. Als de camera automatisch uitschakelt, stopt het maken van
opnamen met meervoudige belichting en worden de instellingen die
daarop betrekking hebben, geannuleerd.
Voordat u start met het maken van opnamen met meervoudige
belichting, wordt de functie voor automatisch uitschakelen actief
volgens de tijd die hiervoor is ingesteld op de camera. Ook worden de
instellingen voor opnamen met meervoudige belichting geannuleerd.
Veelgestelde vragen
Instelling beeldkwaliteit
Samengevoegde opname
met meervoudige belichting
JPEG
JPEG
1 1
41/61 1
1+JPEG 1+JPEG
41/61+JPEG 1+JPEG
265
Naar cameratrillingen die worden veroorzaakt door de reflexspiegelactie
wanneer de opname wordt gemaakt, wordt verwezen met de Engelse
term 'mirror shock'. Met Spiegel opklappen blijft de spiegel opgeklapt
voor en tijdens de opname om te voorkomen dat de opname door
cameratrilling onscherp wordt. Deze functie is nuttig bij het maken van
close-ups (macrofotografie), het gebruiken van een supertelelens, het
maken van opnamen bij lange sluitertijden enzovoort.
1
Selecteer [Spiegel opklappen].
Selecteer op het tabblad [z4] de
optie [Spiegel opklappen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Inschakelen].
3
Stel scherp op het onderwerp en
druk vervolgens de ontspanknop
helemaal in.
De spiegel wordt opgeklapt.
4
Druk de ontspanknop nogmaals
helemaal in.
De opname wordt gemaakt en
de spiegel wordt weer naar
beneden geklapt.
2 Spiegel opklappenN
266
2 Spiegel opklappenN
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een
intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de
beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Bij zeer fel licht, bijvoorbeeld op het strand of tijdens het skiën op een
zonnige dag, kunt u de opname het beste meteen na het opklappen van
de spiegel maken.
Tijdens het opklappen van de spiegel zijn de instellingen voor de
opnamefunctie en het menugebruik uitgeschakeld.
Als [Inschakelen] is ingesteld, wordt het maken van enkele opnamen
geactiveerd, zelfs als de transportmodus is ingesteld op continu.
U kunt ook de zelfontspanner gebruiken in combinatie met het
opklappen van de spiegel.
Als er circa 30 seconden verstrijken nadat de spiegel is opgeklapt, klapt
deze weer automatisch omlaag. Als u de ontspanknop helemaal indrukt,
wordt de spiegel opnieuw opgeklapt.
Voor opnamen met opgeklapte spiegel wordt het gebruik van een statief
en de afstandsbediening RS-80N3 (afzonderlijk verkrijgbaar) of de
afstandsbediening met timer TC-80N3 (afzonderlijk verkrijgbaar)
aangeraden (pag. 276).
U kunt ook afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 271)
of draadloze afstandsbediening BR-E1 (afzonderlijk verkrijgbaar,
pag. 273) gebruiken met Spiegel opklappen. Het is raadzaam om de
afstandsbediening in te stellen op een vertraging van 2 seconden.
267
Met de intervaltimer kunt u het opname-interval en het aantal opnamen
instellen. De camera blijft een opname maken met het ingestelde
interval totdat het ingestelde aantal opnamen is gemaakt.
1
Selecteer [Intervaltimer].
Selecteer op het tabblad [z4] (het
tabblad [z1] in basismodi)
[Intervaltimer] en druk op <0>.
2
Selecteer [Inschak.].
Selecteer [Inschak.] en druk
vervolgens op de knop <B>.
3
Stel het opname-interval en het
aantal opnamen in.
Selecteer het item dat u wilt instellen
(uren: minuten: seconden / aantal
opnamen).
Druk op <0> zodat <r> wordt
weergegeven.
Stel het gewenste nummer in en druk
vervolgens op <0>. (U keert terug
naar <s>.)
Interval
Instelbaar van [00:00:01] t/m [99:59:59].
Aantal opnamen
Instelbaar van [01] t/m [99]. Als u [00] instelt, blijft de camera een
onbeperkt aantal opnamen maken tot u de intervaltimer stopt.
H Intervaltimeropnamen
268
H Intervaltimeropnamen
4
Selecteer [OK].
De intervaltimerinstellingen worden
weergegeven op het menuscherm.
Wanneer u het menu afsluit, wordt
<H> weergegeven op het
LCD-paneel.
5
Maak de opname.
De eerste opname wordt gemaakt en het
maken van opnamen gaat door volgens
de instellingen voor de intervaltimer.
Tijdens de intervaltimeropnamen
knippert <H>.
Nadat het ingestelde aantal opnamen
is gemaakt, worden de
intervaltimeropnamen stopgezet en
automatisch geannuleerd.
Opname-interval
Aantal opnamen
U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Vooraf testopnamen maken wordt aanbevolen.
Nadat de intervaltimeropnamen zijn gestart, kunt u nog steeds de
ontspanknop helemaal indrukken om op de gebruikelijke wijze een opname
te maken. Vanaf ca. 5 seconden voordat de volgende intervaltimeropname
wordt gemaakt, worden de instellingen voor opnamefunctie, menugebruik,
opnamen weergeven en andere handelingen echter opgeschort, en keert
de camera terug naar de opnamemodus.
Als een foto wordt gemaakt of een opname wordt verwerkt wanneer de
volgende opname is gepland op de intervaltimer, wordt de opname die
voor dat moment is ingesteld, overgeslagen. De camera maakt daardoor
minder opnamen dan het ingestelde aantal intervaltimeropnamen.
Auto uitschakelen werkt ook met de intervaltimer na ca. 8 sec. zonder
gebruik ongeacht de instelling [
5
2: Uitschakelen
]. De stroom wordt
automatisch ingeschakeld circa 1 minuut voor de volgende opname.
Intervaltimeropnamen kunnen ook worden gecombineerd met AEB,
witbalansbracketing, meervoudige belichting en HDR-modus.
U kunt de intervaltimeropnamen stopzetten door [Uitschak.] te
selecteren of de aan/uit-schakelaar op <2> te zetten.
269
H Intervaltimeropnamen
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een
intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de
beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Als de scherpstelmodusknop van de lens is ingesteld op <AF>, maakt de
camera geen opnamen wanneer de scherpstelling niet wordt bereikt.
Instellen op <MF> en handmatig scherpstellen voor opnemen wordt
aanbevolen.
Live View-opnamen, movie-opname of bulbbelichting is niet mogelijk in
combinatie met de intervaltimer.
Als het maken van opnamen lang duurt, wordt aanbevolen om
accessoires voor aansluiting op een gewoon stopcontact te gebruiken
(afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 520).
Als een langere sluitertijd dan het opname-interval is ingesteld, zoals
een lange belichting, kan de camera niet volgens het ingestelde interval
opnamen maken. De camera maakt daardoor minder opnamen dan het
ingestelde aantal intervaltimeropnamen. Ook kan het aantal opnamen
afnemen wanneer de sluitertijd en het opname-interval bijna gelijk zijn.
Als de tijd die nodig is om op de kaart op te nemen, langer is dan het
interval tussen opnamen vanwege de ingestelde opnamefuncties of
kaartprestaties, kunnen sommige opnamen niet worden gemaakt met de
ingestelde intervallen.
Als u de flitser gebruikt bij intervaltimeropnamen, stel dan een interval in
dat langer is dan de recycletijd van de flitser. Als het interval te kort is,
werkt de flitser mogelijk niet.
Als het opname-interval te kort is, kan de camera mogelijk geen foto
maken of een opname vastleggen zonder automatische scherpstelling.
Intervaltimeropnamen worden geannuleerd en teruggezet op [Uitschak.]
als u de aan-uitschakelaar op <2> zet, het scherm voor Live View-
opnamen of movie-opnamen weergeeft, de opnamemodus instelt op
<F>, <w> of <x> of een aangepaste opnamemodus, of EOS Utility
(EOS-software, pag. 594) gebruikt.
Na het starten van intervaltimeropnamen kunt u geen opnamen meer
maken met de afstandsbediening (pag. 271) of de functie ontspannen op
afstand gebruiken met een externe Speedlite voor EOS-camera's.
Als u uw oog niet op het zoekeroculair laat rusten, kunt u het beste de
oculairafsluiting bevestigen (pag. 270). Als er tijdens het maken van een
opname licht in de zoeker komt, kan dit een negatief effect op de
belichting hebben.
270
Wanneer u een opname maakt zonder door de zoeker te kijken, zoals
wanneer u de zelfontspanner, bulbbelichting of een afstandsbediening
gebruikt, en er licht in de zoeker komt, kan de opname er mogelijk donker
uitzien (onderbelicht). Om dit te voorkomen, gebruikt u de oculairafsluiting
(pag. 38) die aan de draagriem van de camera is bevestigd.
U hoeft de oculairafsluiting niet te bevestigen voor Live View-opnamen
of movie-opnamen.
1
Verwijder de oogschelp.
Duw de onderkant van de oogschelp
omhoog om deze te verwijderen.
2
Bevestig de oculairafsluiting.
Schuif de oculairafsluiting omlaag in
de oculairgleuf om de dop te
bevestigen.
Nadat u de opname hebt gemaakt,
verwijdert u de oculairafsluiting en
bevestigt u de oogschelp.
De oculairafsluiting gebruiken
271
U kunt afstandsbediening RC-6 (met infraroodbediening, afzonderlijk
verkrijgbaar) of de draadloze afstandsbediening BR-E1 (met Bluetooth,
afzonderlijk verkrijgbaar) gebruiken voor het maken van opnamen met
de afstandsbediening.
U kunt opnamen maken tot op een afstand van circa
5 meter van de camera. U kunt de opname direct
maken of na een vertraging van twee seconden.
1
Stel scherp op het onderwerp.
2
Zet de scherpstelmodusknop
op de lens op <MF>.
U kunt ook opnamen maken
met <f>.
3
Druk op de knop <R> (9).
4
Selecteer de zelfontspanner/
afstandsbediening.
Kijk op het LCD-paneel of in de
zoeker en draai het instelwiel <6>
om <Q> of <k> te selecteren.
Opnamen maken met de afstandsbediening
Afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar)
272
Opnamen maken met de afstandsbediening
5
Druk op de verzendknop
(ontspanknop) van de
afstandsbediening.
Richt de afstandsbediening op de
sensor voor de afstandsbediening op
de camera en druk vervolgens op de
verzendknop (ontspanknop).
Het lampje van de zelfontspanner/
afstandsbediening begint te branden
en de opname wordt gemaakt.
m
22
Sensor
van
afstandsbediening
Als u <q> selecteert in stap 4, kunt u geen opnamen maken met de
afstandsbediening.
Als onder [51: Inst. draadloze communicatie] de optie
[Bluetooth-functie] is ingesteld op [Smartphone] of [Afstandsbed.],
kunt u geen afstandsbedieningen met infraroodbediening zoals de RC-6
gebruiken voor het maken van opnamen met de afstandsbediening.
Tl- of ledverlichting kan ertoe leiden dat de camera niet goed functioneert
doordat de sluiter onbedoeld wordt geactiveerd. Houd de camera uit de
buurt van dergelijke lichtbronnen.
Als u een afstandsbediening voor een tv op de camera richt en op de
knoppen drukt, kan het gebeuren dat de sluiter wordt geactiveerd.
Als een flitser van een andere camera in de buurt van deze camera wordt
geactiveerd, kan dit ertoe leiden dat de camera niet goed functioneert
doordat de sluiter onbedoeld wordt geactiveerd. Stel de sensor van de
afstandsbediening niet bloot aan flitsen van een andere camera.
U kunt ook de afstandsbediening RC-1 of RC-5 (afstandsbediening met
infraroodbediening) gebruiken.
Opnamen maken met de afstandsbediening is ook mogelijk met
apparaten zoals een Speedlite uit de EX-serie die is uitgerust met een
functie voor ontspanning op afstand (afzonderlijk verkrijgbaar).
Als opnamen maken met de afstandsbediening is ingeschakeld, wordt
automatisch uitschakelen ingeschakeld na circa 2 minuten zelfs als
[52: Uitschakelen] is ingesteld op [1 min.].
Ook tijdens het maken van movie-opnamen kunt u de afstandsbediening
gebruiken (pag. 381).
273
Opnamen maken met de afstandsbediening
Met de draadloze afstandsbediening BR-E1 (afzonderlijk verkrijgbaar)
compatibel met Bluetooth
®
lage energie-technologie kunt u opnamen met de
afstandsbediening maken op maximaal circa 5 meter afstand van de camera.
Als u de BR-E1 wilt gebruiken, moet u eerst de camera en de
afstandsbediening met elkaar koppelen, zodat deze elkaar herkennen.
1
Selecteer [Inst. draadloze
communicatie].
Selecteer op het tabblad [
5
1
] de optie
[
Inst. draadloze communicatie
] en
druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer [Bluetooth-functie].
3
Selecteer [Bluetooth-functie].
4
Selecteer [Afstandsbed.].
Als het bericht "Registreer een bijnaam
ter identificatie van de camera."
verschijnt, drukt u op <
0
> en
registreert u een bijnaam. Raadpleeg
pagina 13 van de 'Instructiehandleiding
voor de Wi-Fi-functie (draadloze
communicatiefunctie)' voor de
procedure rond het registreren
van een bijnaam.
Draadloze afstandsbediening BR-E1 (afzonderlijk verkrijgbaar)
Koppelen
274
Opnamen maken met de afstandsbediening
5
Selecteer [Pairing].
Selecteer [Pairing] en druk
vervolgens op <0>.
Houd de knoppen <W> en <T> op de
BR-E1 tegelijkertijd 3 seconden of
langer ingedrukt.
Het koppelen start.
Raadpleeg de instructiehandleiding voor
BR-E1 voor informatie over handelingen
na het voltooien van de koppeling.
Wanneer het koppelen is voltooid,
wordt de afstandsbediening
geregistreerd in de camera en
verschijnt het scherm dat u links ziet.
Zelfs wanneer de camera wordt uitgeschakeld door de functie voor
Automatisch uitschakelen, wordt de accu van de camera gebruikt met
een actieve Bluetooth-verbinding.
Als u in stap 4 [Smartphone] of [Afstandsbed.] hebt geselecteerd, kunt
u geen afstandsbedieningen met infraroodbediening zoals de
afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar) gebruiken.
Wanneer u de Bluetooth-functie niet gebruikt, raden wij u aan deze in te
stellen op [Uitschakelen] in stap 4. Als u de afstandsbediening opnieuw
wilt gebruiken, selecteert u opnieuw [Afstandsbed.] om automatisch
opnieuw verbinding met de camera te maken.
Als opnamen maken met de afstandsbediening is ingeschakeld, wordt
automatisch uitschakelen ingeschakeld na circa 2 minuten zelfs als
[52: Uitschakelen] is ingesteld op [1 min.].
De afstandsbediening kan ook worden gebruikt voor het opnemen van
movies (pag. 381).
Tijdens het maken van de opnamen licht het lampje van de
zelfontspanner/afstandsbediening van de camera even op.
Voor meer informatie over de indicator van de Bluetooth-verbinding
raadpleegt u de 'Instructiehandleiding voor de Wi-Fi-functie
(draadloze communicatiefunctie)' (pag. 4).
275
Opnamen maken met de afstandsbediening
Als u de camera met een andere draadloze afstandsbediening BR-E1
(afzonderlijk verkrijgbaar) wilt koppelen, wist u de koppeling (registratie)
met de huidige afstandsbediening. U kunt de verbindingsstatus van de
camera en de afstandsbediening controleren in het scherm
[Verbindingsinfo contr./wissen] in stap 4.
1
Selecteer [Inst. draadloze
communicatie].
Selecteer op het tabblad [
5
1
] de optie
[
Inst. draadloze communicatie
] en
druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer [Bluetooth-functie].
3
Selecteer [Verbindingsinfo contr./
wissen]
4
Controleer het scherm.
Het Bluetooth-adres van de BR-E1
wordt aangeduid door [
Verbinden met
].
Als de afstandsbediening niet wordt
gebruikt, wordt [Verbinden...]
weergegeven voor [Verbinding].
5
Druk op de knop <B>.
6
Wis de verbindingsinformatie.
Selecteer [OK].
De koppeling met de
afstandsbediening (registratie van de
afstandsbediening) wordt gewist.
Het koppelen annuleren
276
U kunt een EOS-accessoire met een N3-aansluiting zoals de
afstandsbediening RS-80N3 of afstandsbediening met timer TC-80N3
(elk afzonderlijk verkrijgbaar) op de camera aansluiten en er opnamen
mee maken (pag. 515).
Raadpleeg de instructiehandleiding voor informatie over het gebruik
van dit accessoire.
1
Open het aansluitingenklepje.
2
Sluit de stekker aan op de aansluiting
voor de afstandsbediening.
Sluit de stekker aan zoals in de
afbeelding wordt weergegeven.
Als u de stekker wilt verwijderen, pakt
u het zilverkleurige gedeelte vast en
trekt u vervolgens de stekker los.
Een afstandsbediening gebruiken
277
7
Opnamen maken met de flitser
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u opnamen
kunt maken met een externe Speedlite uit de EX-serie
(afzonderlijk verkrijgbaar) en hoe u de Speedlite-
instellingen op het menuscherm van de camera instelt.
278
Met een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) is
flitsfotografie eenvoudig.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de EX-serie
voor gedetailleerde instructies.
Deze camera is een camera van het
type A en daarom geschikt voor alle functies van Speedlites uit de
EX-serie.
Zie pagina 281-287 voor informatie over het instellen van de persoonlijke
voorkeuzen voor de flitser via het menuscherm van de camera.
Flitsbelichtingscorrectie
U kunt de flitsoutput (flitsbelichtingscorrectie) aanpassen met Quick
Control (pag. 61) of met [Flits functie instellingen] onder
[z1: Externe Speedlite besturing] (pag. 283). U kunt de
flitsbelichtingscorrectie instellen op maximaal ±3 stops met
tussenstappen van 1/3 stop.
FE-vergrendeling
Hiermee kunt u zorgen voor een juiste flitsbelichting voor een
specifiek gedeelte van het onderwerp. Richt het midden van de
zoeker op het onderwerp, druk op de knop <A> op de camera,
bepaal de compositie en maak de foto.
D Flitsfotografie
Speedlite uit de EX-serie voor EOS-camera's
Macro Lites
Speedlites voor op de flitsschoen
279
D Flitsfotografie
Wanneer Speedlites uit de EZ-/E-/EG-/ML-/TL-serie worden
ingesteld op de automatische A-TTL- of TTL-flitsmodus, werkt
de flitser alleen op volledig vermogen.
Stel de opnamemodus van de camera in op <a> handmatige
belichting of <f> AE met diafragmavoorkeuze en pas de
diafragma-instelling aan voordat u de opname maakt.
Als u een Speedlite gebruikt die over een modus voor handmatig flitsen
beschikt, maakt u de opname in de modus voor handmatig flitsen.
Canon Speedlites die niet tot de EX-serie behoren
Als de instelling [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid] (pag. 194) niet [Uitschakelen] is, kan de opname nog steeds
licht zijn, zelfs als er een kleinere belichtingscorrectie voor een donkerdere
belichting is ingesteld.
Indien de camera moeite heeft met automatisch scherpstellen, kan de
externe Speedlite voor EOS-camera's zo nodig automatisch het AF-hulplicht
activeren.
280
D Flitsfotografie
Synchronisatiesnelheid
De synchronisatietijd met compacte flitsers van andere merken is 1/180
seconde en langzamer. Met grote studioflitsers is de flitsduur langer
dan die van een compacte flitser en afhankelijk van het model.
Controleer vóór het maken van opnamen of flitssynchronisatie goed
is uitgevoerd. Hierdoor doet u een testopname bij een
synchronisatiesnelheid van circa 1/60 seconde en 1/30 seconde.
Aandachtspunten voor Live View-opnamen
Als u een flitser van een ander merk dan Canon gebruikt wanneer
u Live View-opnamen maakt, stelt u [z5: Stille LV-opname]
in op [Uitschakelen] (pag. 303). De flitser werkt niet als deze
optie is ingesteld op [Modus 1] of [Modus 2].
Niet-Canon-flitsers
De camera werkt mogelijk niet goed als deze wordt gebruikt in
combinatie met een flitser of flitsaccessoire van een ander merk.
Plaats geen hogespanningsflitser op de flitsschoen van de camera. Deze
werkt dan mogelijk niet.
281
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die compatibel is met de
flitsfunctie-instellingen, kunt u het menuscherm van de camera
gebruiken om de functies van de Speedlite en Persoonlijke voorkeuzen
in te stellen. Bevestig de Speedlite op de camera en schakel de
Speedlite in voordat u de flitsfuncties instelt.
Zie de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie over
functies van de Speedlite.
1
Selecteer [Externe Speedlite
besturing].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Externe Speedlite besturing]
en druk vervolgens op <0>.
Het scherm voor bediening van een
externe Speedlite wordt weergegeven.
2
Selecteer het gewenste item.
Selecteer de menuoptie die u wilt
instellen en druk op <0>.
Om flitsfotografie in te schakelen,
stelt u [Inschakelen] in. Als u alleen
het AF-hulplicht wilt gebruiken,
stelt u [Uitschakelen] in.
Voor normale flitsbelichtingen stelt u
deze optie in op [Evaluatief]. Als
[Gemiddeld] is ingesteld, wordt het
gemiddelde van de gehele gemeten
scène berekend. Afhankelijk van de
scène kan flitsbelichtingscorrectie nodig
zijn. Deze instelling is voor
geavanceerde gebruikers.
3 De flitsfunctie instellenN
Flitsen
E-TTL II-flitslichtmeting
282
3 De flitsfunctie instellenN
U kunt de flitssynchronisatiesnelheid
voor flitsfotografie instellen in de modus
AE met diafragmavoorkeuze <f>.
: Automatisch
De flitssynchronisatiesnelheid wordt automatisch ingesteld in een
bereik van 1/180 tot 30 seconden, afhankelijk van de
lichtomstandigheden. Ook snelle synchronisatie kan worden gebruikt.
: 1/180-1/60 sec. auto
Voorkomt dat er een lange sluitertijd wordt ingesteld bij weinig licht.
Dit is geschikt voor het voorkomen van onscherpe opnamen en
cameratrilling. De achtergrond kan er echter donker uitzien, terwijl
het onderwerp goed door de flitser wordt belicht.
: 1/180 sec. (vast)
De flitssynchronisatiesnelheid staat vast op 1/180 sec. Dit is
doeltreffender tegen onscherpe opnamen en cameratrilling dan
[1/180-1/60 sec. auto]. Bij weinig licht wordt de achtergrond van het
onderwerp echter donkerder dan bij [1/180-1/60 sec. auto].
Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus
Als [1/180-1/60 sec. auto] of [1/180 sec. (vast)] is ingesteld, is snelle
synchronisatie niet mogelijk in de modus <f>.
283
3 De flitsfunctie instellenN
De schermweergave en instelopties kunnen verschillen,
afhankelijk van het model Speedlite, de actuele flitsmodus, de
persoonlijke voorkeuze-instellingen voor de Speedlite enzovoort.
Zie de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie over
functies van de Speedlite.
Weergavevoorbeeld
Flitsmodus
U kunt de flitsmodus selecteren die geschikt is voor flitsfotografie.
[
E-TTL II-flitsmeting
] is de standaardmodus
voor flitsfotografie met de automatische
flitser met Speedlites uit de EX-serie.
Met [Handmatig flitsen] stelt u het
[Flitssterkteniveau] van uw Speedlite
zelf in.
Raadpleeg voor informatie over andere
flitsmodi de instructiehandleiding van
een Speedlite die met de betreffende
flitsmodus compatibel is.
Instellingen voor flitsfunctie
Flitsmodus
In-/uitzoomen
flitser
(flitsdekking)
Flitsbelichtingscorrectie
Draadloze functies/Flitsverhoudingbesturing
Sluitersynchronisatie
FEB
284
3 De flitsfunctie instellenN
Draadloze functies/Flitsverhoudingbesturing
Wireless flitsfotografie (meerdere keren)
is mogelijk via radio- of optische
transmissie.
Raadpleeg voor meer informatie over
wireless flitsen de instructiehandleiding
van een Speedlite die compatibel is met
wireless flitsfotografie.
Met een macroflitser (MR-14EX II,
enzovoort) die compatibel is met
flitsfunctie-instellingen, kunt u de flitsratio
instellen tussen flitslampen of flitskoppen
A en B, of wireless flitsen met
aanvullende slaves gebruiken.
Raadpleeg de instructiehandleiding van
de macroflitser voor meer informatie over
de bediening van flitsratio.
In-/uitzoomen flitser (flitsdekking)
Omdat Speedlites een flitskop hebben
die kan zoomen, kunt u de flitsdekking
instellen. Normaliter stelt u dit in op
[AUTO], zodat de camera automatisch
de flitsdekking instelt overeenkomstig de
brandpuntsafstand van de lens.
285
3 De flitsfunctie instellenN
Sluitersynchronisatie
Normaal gesproken stelt u deze optie in
op [Synchronisatie 1e gordijn] zodat er
direct na de belichting wordt geflitst.
Als [Synchronisatie 2e gordijn] is ingesteld, wordt geflitst vlak voordat
de sluiter dichtgaat. Wanneer dit wordt gecombineerd met een trage
sluitertijd, kunt u een lichtspoor maken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan
de koplampen van een auto 's avonds die daardoor natuurlijker
aandoen. Als 2e-gordijnsynchronisatie is ingesteld samen met
[E-TTL II-flitsmeting], wordt er twee keer geflitst: één keer wanneer
u de ontspanknop helemaal indrukt en opnieuw direct voor het einde
van de belichting.
Als [
Hogesnelheidssynchronisatie
] is ingesteld, kan de flitser met alle
sluitertijden worden gebruikt. Dit is handig als u opnamen wilt maken met
achtergrondvervaging (open diafragma) op locaties zoals buiten bij daglicht.
Flitsbelichtingscorrectie
U kunt de flitsbelichtingscorrectie
instellen op maximaal ±3 stops met
tussenstappen van 1/3 stop.
Raadpleeg de instructiehandleiding van
de Speedlite voor meer informatie.
Flitsbelichtingsbracketing
Er worden drie opnamen gemaakt terwijl
de flitssterkte automatisch wordt
aangepast.
Voor meer informatie raadpleegt u de
instructiehandleiding van een Speedlite die
is uitgerust met flitsbelichtingsbracketing.
286
3 De flitsfunctie instellenN
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer
informatie over de persoonlijke voorkeuze-instellingen van de Speedlite
(afzonderlijk verkrijgbaar).
1
Selecteer [Flitser C.Fn instellingen].
2
Stel de gewenste functies in.
Selecteer het nummer en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer de instelling en druk
vervolgens op <0>.
Persoonlijke voorkeuze-instellingen voor flitser
Stel tijdens het gebruik van 2e-gordijnsynchronisatie de sluitertijd in op 1/25
seconde of langzamer. Als de sluitertijd 1/30 seconde of korter is, zal
automatisch 1e-gordijnsynchronisatie worden gebruikt, zelfs wanneer
[Synchronisatie 2e gordijn] is ingesteld.
Met een Speedlite uit de EX-serie die niet compatibel is met instellingen
voor flitsfunctie, kunt u alleen het volgende instellen: [Flitsen], [E-TTL II
meting] en [Flitsbelichtingscompensatie] onder [Flits functie
instellingen]. (Op bepaalde Speedlites uit de EX-serie kan ook
[Sluitersynchronisatie] worden ingesteld.)
Als flitsbelichtingscorrectie op de Speedlite is ingesteld, kunt u de
flitsbelichtingscorrectie niet op de camera instellen. Als de
flitsbelichtingscorrectie met zowel de camera als de Speedlite is ingesteld,
heeft de instelling van de Speedlite voorrang op die van de camera.
Wanneer op een Speedlite uit de EX-serie de persoonlijke voorkeuze [Flits
meetmethode] is ingesteld op [TTL] (automatische flits), werkt de Speedlite
altijd op vol vermogen.
287
3 De flitsfunctie instellenN
1
Selecteer [Wis instellingen].
2
Selecteer de instellingen die u
wilt wissen.
Selecteer [Wis flitserinstellingen] of
[Wis alle SpeedliteC.Fn's] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] in het
bevestigingsdialoogvenster.
Vervolgens worden alle
flitsinstellingen of persoonlijke
voorkeursinstellingen gewist.
Flitsfunctie-instellingen wissen/Persoonlijke voorkeuze
voor flitser
De persoonlijke voorkeuzen van de Speedlite kunnen niet worden ingesteld
of worden geannuleerd via het scherm [z1: Externe Speedlite besturing]
op de camera. Stel deze direct in op de Speedlite.
288
289
8
Opnamen maken met het
LCD-scherm
(Live View-opnamen)
U kunt opnamen maken terwijl
het beeld op het LCD-scherm
van de camera wordt
weergegeven. Dit heet 'Live
View-opnamen'.
U kunt Live View-opnamen
inschakelen door de schakelaar
voor Live View-opnamen/
filmopnamen op <A> te zetten.
Wanneer u de camera in de hand houdt en opnamen maakt
terwijl u op het LCD-scherm kijkt, kan cameratrilling
onscherpe opnamen tot gevolg hebben. In dergelijke
gevallen wordt het aanbevolen een statief te gebruiken.
Voor instructies over het hanteren van de camera
raadpleegt u pagina 99.
Op afstand Live View-opnamen maken
Als u EOS Utility (EOS-software, pag. 594) op uw computer
installeert, kunt u de camera op de computer aansluiten en op
afstand opnamen maken met behulp van het computerscherm.
Raadpleeg de EOS Utility instructiehandleiding (pag. 596) voor
meer informatie.
290
1
Zet de schakelaar voor Live
View-opnamen/movie-opnamen
op <A>.
2
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <0>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
Het Live View-beeld wordt
weergegeven in het
helderheidsniveau dat dicht bij het
helderheidsniveau van de
daadwerkelijke opname ligt.
3
Selecteer een opnamemodus.
Draai aan het Programmakeuzewiel
om de opnamemodus te selecteren.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, stelt de camera scherp met
de actuele AF-methode (pag. 308).
U kunt ook op het scherm tikken om
het gezicht of onderwerp te
selecteren (pag. 319).
5
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
De foto wordt gemaakt en het
vastgelegde beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
Als de opnameweergave is
beëindigd, keert de camera
automatisch terug naar de
Live View-opnamen.
Druk op de knop <0> om de modus
voor Live View-opnamen te verlaten.
A Opnamen maken met het LCD-scherm
291
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Stel [z4: Live view-opname.] (op het
tabblad [z1] in basismodi) in op
[Inschakelen].
Maximum aantal Live View-opnamen
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E6N-
accu en de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging Products Association).
Als twee LP-E6N-accu's worden gebruikt in batterijgreep BG-E21 (afzonderlijk
verkrijgbaar), wordt het aantal mogelijke opnamen ongeveer verdubbeld.
De Live View-opnametijd bij continue opnamen met een volledig opgeladen
LP-E6N-accu is als volgt: bij kamertemperatuur (23°C): circa 3 uur 10 minuten,
bij lage temperaturen (0°C): circa 2 uur 50 minuten.
Voor <o> continue opname met hoge snelheid of <i> continue
opname met lage snelheid tijdens Live View-opnamen met de
opnamekwaliteit ingesteld op JPEG of 1 (behalve 41 en 61),
zullen bij het ingedrukt houden van de ontspanknop de vastgelegde
beelden continu worden weergegeven. Wanneer het maken van de
continue opnamen is voltooid (ontspanknop wordt teruggezet op half
ingedrukt), wordt de Live View-opname weergegeven.
Live View-opnamen inschakelen
Temperatuur
Kamertemperatuur
(23°C)
Lage temperaturen
(0°C)
Maximum aantal
opnamen
circa 380 opnamen circa 340 opnamen
Continue opnamen weergeven
Afhankelijk van de opnameomstandigheden, bijvoorbeeld als opnamen met
lange belichtingstijden worden gemaakt, worden de vastgelegde beelden
mogelijk niet continu weergegeven.
292
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een
intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de
beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
In de modus <
8: y
> is het maken van Live View-opnamen niet mogelijk.
In de modus <8: q> verandert de beeldhoek iets in Live
View-opnamen omdat de vervormingscorrectie wordt toegepast.
In de modi <8: FG> of wanneer [z3: HDR-modus] is ingesteld,
wordt het beeldvlak kleiner.
'Algemene aandachtspunten bij het maken van Live View-opnamen'
staan op pagina
323-324.
De dekking van de zichthoek van de opname is circa 100% (waarbij de
opnamekwaliteit is ingesteld op JPEG 73 en de aspect ratio op 3:2).
U kunt de belichtingscorrectie met ±3 stops instellen door de schakelaar
<R> omlaag te zetten en aan het instelwiel <5> te draaien
(behalve in de basismodi).
U kunt de scherptediepte controleren door op de
scherptedieptecontroleknop te drukken.
Als u opnamen maakt met de opnamekwaliteit ingesteld op 41 of
61, wordt 'BUSY' weergegeven en is het tijdelijk niet mogelijk om
opnamen te maken.
U kunt ook scherpstellen door op de knop <p> te drukken.
Bij gebruik van de flitser klinken er twee sluitergeluiden. Er wordt echter maar één
opname gemaakt. Bovendien is de tijd die het duurt om de opname te maken nadat u
op de ontspanknop hebt gedrukt, iets langer dan bij opnamen via de zoeker.
Als de camera lange tijd niet is gebruikt, wordt deze automatisch
uitgeschakeld na de periode die bij [52: Uitschakelen] is ingesteld
(pag. 73). Als [52: Uitschakelen] is ingesteld op [Deactiveren], wordt
het maken van Live View-opnamen na circa 30 minuten automatisch
beëindigd (de camera blijft ingeschakeld).
Met behulp van de HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar) kunt
u de Live View-opname op een tv weergeven (pag. 427). Houd er
rekening mee dat er geen geluid wordt uitgevoerd. Als de opname niet
op het tv-scherm wordt weergegeven, controleert u of
[53: Videosysteem] correct is ingesteld op [Voor NTSC] of [Voor PAL]
(afhankelijk van het videosysteem van uw televisie).
U kunt ook een afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 271)
gebruiken voor Live View-opnamen.
293
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Telkens als u op de knop <
B
> drukt, wordt het informatiedisplay vernieuwd.
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast worden weergegeven.
Informatiedisplay
Meetmethode
ISO-snelheid
Maximum aantal opnamen/
Aantal resterende seconden op
de zelfontspanner
Indicator belichtingsniveau
Diafragma
Sluitertijd
Accuniveau
Transportmodus
AF-methode
AF-punt (Live één punt AF)
AEB/FEB
Lichte tonen prioriteit
Histogram
Flitser gereed/Flitser uit/Snelle synchronisatie
Beeldstijl
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
Maximale opnamereeks
Touch Shutter
Witbalans/
Witbalanscorrectie
Belichtingscorrectie
Aantal resterende opnamen met
meervoudige belichting
Knop Vergroten
Opnamemodus/
Scènepictogram
AE-vergrendeling
Sterkte van Wi-Fi-signaal/
Eye-Fi-overdrachtstatus
AF-bediening
Quick Control-knop
Opnamekwaliteit
Status GPS-ontvangst
Flitsbelichtingscorrectie
Belichtingssimulati
e
Waarschuwing temperatuur
HDR-opnamen/
meervoudige
belichting/
Ruisonderdrukking bij
meerdere opnamen
Digitale horizon
Wi-Fi-functie
Bluetooth-functie
294
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Waarschuwingen
Houd de camera niet lange tijd in dezelfde positie vast.
Ook al voelt de camera niet heet aan, toch kan langdurig contact met hetzelfde
lichaamsdeel een rode huid of blaren als gevolg van eerstegraads
brandwonden veroorzaken. Het gebruik van een statief wordt aanbevolen
wanneer de camera wordt gebruikt in zeer warme locaties en voor mensen
met bloedsomloopproblemen of met een gevoelige huid.
Het histogram kan worden weergegeven als [z5: Bel.simulatie] is
ingesteld op [Inschakelen] (pag. 303).
U kunt de digitale horizon weergeven door op de knop <B> te
drukken (pag. 80). Als de AF-methode is ingesteld op [u+volgen] of als
de camera via een HDMI-kabel op een tv is aangesloten, kan de digitale
horizon niet worden weergegeven.
Als <g> wit wordt weergegeven, geeft dit aan dat het Live View-beeld
wordt weergegeven in het helderheidsniveau dat dicht bij het
helderheidsniveau van de daadwerkelijke vast te leggen opname ligt.
Als <g> knippert, betekent dit dat het Live View-beeld vanwege te
donkere of te heldere lichtomstandigheden met een andere helderheid
wordt weergegeven dan het daadwerkelijke opnameresultaat. De
daadwerkelijke opname wordt echter met de ingestelde belichting
gemaakt. De ruis kan in het Live View-beeld zichtbaarder zijn dan in de
daadwerkelijke opname.
Belichtingssimulatie (pag. 303) werkt niet met de modi <8: FG>,
bulbbelichting, flitsfotografie, ruisonderdrukking bij meerdere opnamen
of de HDR-modus. Het pictogram <g> en het histogram worden grijs
weergegeven. De opname wordt op het LCD-scherm weergegeven met
de standaardhelderheid. Mogelijk wordt het histogram bij weinig of juist
heel fel licht niet goed weergegeven.
295
A Opnamen maken met het LCD-scherm
In de opnamemodus <A> detecteert de camera het scènetype en
wordt alles automatisch ingesteld. Het gedetecteerde scènetype wordt
linksboven op het scherm weergegeven.
*1:Wordt alleen weergegeven wanneer de AF-methode is ingesteld op [u+volgen].
Indien er een andere AF-methode is ingesteld, wordt het pictogram voor Niet-portret
weergegeven, ook wanneer er een persoon wordt gedetecteerd.
*2:Wordt weergegeven wanneer de gebruikte lens over afstandsinformatie beschikt. Met
een tussenring of macrolens kan het zijn dat het weergegeven pictogram niet
overeenkomt met de daadwerkelijke scène.
Scènepictogrammen
Onderwerp
Portret
*1
Niet-portret
Achtergrond-
kleur
Achtergrond
Beweging
Natuur- en
buiten-
opname
Beweging
Dichtbij
*2
Helder
Grijs
Tegen-
licht
Inclusief
blauwe
lucht
Lichtblauw
Tegen-
licht
Zonsonder-
gang
*3 *3
Oranje
Spotlicht
Donkerblauw
Donker
Met
statief
*4*5 *3 *4*5 *3
Bij bepaalde scènes of opnameomstandigheden komt het weergegeven
pictogram mogelijk niet overeen met de daadwerkelijke scène.
296
A Opnamen maken met het LCD-scherm
*3: Het pictogram van de scène die is geselecteerd uit de gedetecteerde scènes, wordt
weergegeven.
*4: Wordt weergegeven wanneer alle volgende omstandigheden van toepassing zijn:
De opnamescène is donker, het is een nachtopname en de camera staat op een statief.
*5: Wordt weergegeven met een van de onderstaande lenzen:
EF300mm f/2.8L IS II USM EF400mm f/2.8L IS II USM
EF500mm f/4L IS II USM EF600mm f/4L IS II USM
Image Stabilizer-lenzen (beeldstabilisatie) die in 2012 of later op de markt zijn gebracht.
*4+*5: Als de omstandigheden van zowel *4 als *5 van toepassing zijn,
zal de sluitertijd toenemen.
297
A Opnamen maken met het LCD-scherm
De simulatie van de definitieve opname is een functie die de Live View-
opname weergeeft met de effecten van de huidige instellingen voor
beeldstijl, witbalans en andere opnamefuncties toegepast.
Bij het weergeven van de Live View-opname worden automatisch de
hieronder vermelde functie-instellingen toegepast. De weergegeven
opname kan echter enigszins verschillen van de resulterende opname.
Simulatie van de definitieve opname tijdens Live View-opnamen
Beeldstijl
* Scherpte (sterkte), contrast, kleurverzadiging en kleurtoon worden
weergegeven.
Witbalans
Witbalanscorrectie
Sfeeropnamen (in de modus <C>)
Achtergrond wazig (in de modus <C>)
* U kunt het effect alleen controleren tijdens de instellingsprocedure (wanneer
[Wazig simuleren] wordt weergegeven).
Kleurtoon (in de modus <P>)
Helderheid
Meetmethode
Belichting (met [z5: Bel.simulatie: Inschakelen] ingesteld)
Scherptediepte (waarbij de knop voor scherptedieptecontrole
is ingedrukt)
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Correctie chromatische aberratie
Vervormingscorrectie
Lichte tonen prioriteit
Aspect ratio (bevestiging van opnamegebied)
Simulatie van de definitieve opname
298
A Opnamen maken met het LCD-scherm
U kunt de informatie instellen die op de opname moet worden weergegeven bij het
indrukken van de <
B
>-knop tijdens Live View-opnamen of movie-opnamen.
Selecteer [LV-weergaveopties
z-knop].
Selecteer op het tabblad [54] de
[LV-weergaveopties z-knop]
en druk op <0>.
Wisselinstellingen Live View-info
1
Selecteer [Wisselinst. Live view-info].
2
Selecteer een nummer.
De nummers staan voor het aantal keer
dat u op de knop <
B
> moet drukken
om de respectievelijke informatie weer
te geven wanneer niets op het scherm
wordt weergegeven.
Selecteer het nummer voor de
weergegeven informatie die u wilt wijzigen
en druk vervolgens op de knop <
B
>.
Om de [X] van een nummer te
verwijderen, drukt u op <0>. U kunt
de [X] niet voor alle vier
weergaveopties verwijderen.
De standaardinstellingen worden hieronder weergegeven.
Weergaveopties knop B
Informatie / nummer 1 2 3 4
I Basisopname-info k k k
J Detailopname-info k k
K Knoppen op scherm k k k
L Histogram k
M Digitale horizon k
299
A Opnamen maken met het LCD-scherm
3
Bewerk de opties.
Selecteer wat u wilt weergeven en
druk op <0> om een [X] toe te
voegen.
Voor de informatie die u niet wilt
weergeven, drukt u op <0> om de
[X] te verwijderen.
Selecteer daarna [OK] om de
instelling te registreren.
Herhaal stap 2 en 3 indien nodig.
Histogram
Helderheid/RGB
Het histogram (pag. 398) dat moet worden weergegeven wanneer
u op de <B>-knop drukt, kan ofwel het histogram [Helderheid]
of [RGB] zijn.
Selecteer onder [Histogram] de optie
[Helderheid/RGB] en selecteer
[Helderheid] of [RGB].
Weergavegrootte
U kunt de weergavegrootte van het histogram wijzigen.
Selecteer onder [Histogram] de optie
[Weergavegrootte] en selecteer
[Groot] of [Klein].
Resetten
Als u in stap 1 [Reset] selecteert, wordt de instelling
[54: LV-weergaveopties z-knop] gewist.
300
Wanneer de Live View-opname wordt weergegeven en u op de knop
<f>, <R>, <i> of <q> drukt, wordt het instelscherm
weergegeven op het LCD-scherm en kunt u aan het instelwiel <6> of
<5> draaien om de desbetreffende opnamefunctie in te stellen.
Nadat u op de knop <f> hebt gedrukt, kunt u aan het instelwiel
<6> draaien om de AF-methode (pag. 308) in te stellen of druk op
de toetsen <Y> <Z> om de AF-bediening in te stellen (pag. 305).
Instellingen voor de opnamefunctie
Instellingen voor f/R/i/q
Bij Live View-opnamen kunnen de transportmodi <B> en <M> niet
worden ingesteld. Bovendien wordt de continue opnamemodus die is
ingesteld voor het maken van opnamen met de zoeker, niet toegepast op
Live View-opnamen.
Wanneer u <w> (Deelmeting) of <r> (Spotmeting) instelt, wordt er een
meetcirkel weergegeven in het midden van het scherm.
301
Instellingen voor de opnamefunctie
Wanneer de opname op het LCD-scherm wordt weergegeven, kunt u
op de knop <Q> drukken om het volgende in te stellen:
In de creatieve modi kunt u de volgende opties instellen:
AF-methode
,
AF-bediening,
Transportmodus
, Meetmethode,
Beeldkwaliteit
, Witbalans,
Beeldstijl en Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid).
In de basismodi kunt u de functies instellen die vetgedrukt worden
weergegeven en de functies die in de tabel op pagina 127 zijn vermeld
(met uitzondering van Achtergrond wazig).
1
Druk op de knop <Q> (7).
De instelbare functies worden
weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een functie te selecteren.
De instellingen van de geselecteerde
functie en Uitleg worden
weergegeven op het scherm.
Draai aan het instelwiel <6> of
<5> om de instelling te kiezen.
Druk op de knop <B> voor de volgende opties: om de kwaliteit
voor RAW-opnamen, de instelling <q> van de transportmodus,
de witbalansshift of de witbalansbracketing of de parameters voor
Beeldstijl in te stellen.
Om de automatische witbalans in te stellen, selecteert u [Q] (of
[Qw]) en vervolgens drukt u op <0>.
Om terug te keren naar Live View-opnamen, drukt u op <0> of de
knop <Q>.
U kunt ook [
2
] selecteren om terug te keren naar Live View-opnamen.
Q Quick Control
Met [AF-werking] ingesteld op [Servo AF] kunt u 41 of 61
niet selecteren wanneer u de kwaliteit voor een RAW-beeld instelt met
[Beeldkwalit.].
302
z5
Als de camera is ingesteld voor Live
View-opnamen, verschijnen menuopties
specifiek voor Live View-opnamen op het
tabblad [z5] (tabblad [z2] in de
basismodi).
De instelbare functies in dit menuscherm zijn alleen van
toepassing bij Live View-opnamen. Ze gelden niet voor opnamen
met de zoeker (de instellingen worden dan uitgeschakeld).
AF-methode
U kunt [u+volgen], [Soepel zone] of [Live één pt AF] selecteren.
Zie de pagina's 308-314 voor meer informatie over de AF-methode.
Touch Shutter
U kunt Touch Shutter instellen op [Uitschakelen] of [Inschakelen].
Door eenvoudigweg op het LCD-scherm te tikken, kunt u
scherpstellen en automatisch een opname maken. Zie pagina 319
voor meer informatie.
MeettimerN
U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven
(duur van de AE-vergrendeling).
Rasterweergave
Met [3x3 l] of [6x4 m] kunt u rasterlijnen weergeven om u te
helpen de camera verticaal of horizontaal recht te houden. Met
[3x3+diag n] wordt het raster ook met diagonale lijnen
weergegeven om u te helpen de intersecties over het onderwerp uit
te lijnen voor een betere balans in de compositie.
3 Menufunctie-instellingen
303
3 Menufunctie-instellingen
BelichtingssimulatieN
Belichtingssimulatie toont en simuleert hoe de helderheid
(belichting) van de daadwerkelijke opname zal zijn.
Inschakelen (g)
De helderheid van de weergegeven opname is bijna gelijk aan de
werkelijke helderheid (belichting) van de gemaakte opname.
Wanneer u belichtingscorrectie instelt, wordt de helderheid van de
opname dienovereenkomstig aangepast.
Bij e
De opname wordt normaliter weergegeven met de
standaardhelderheid zodat de Live View-opname gemakkelijk te
zien is (E). De opname wordt alleen weergegeven met een
helderheid (belichting) die dicht bij die van de uiteindelijke opname
ligt wanneer u de knop voor scherptedieptecontrole ingedrukt
houdt (g).
Uitschakelen (E)
De opname wordt weergegeven met de standaardhelderheid zodat
de Live View-opname gemakkelijk te zien is. Ook wanneer u
belichtingscorrectie instelt, wordt de opname met de
standaardhelderheid weergegeven.
Stille LV-opnameN
Modus 1
Mechanische geluiden tijdens het maken van opnamen worden
onderdrukt, dit in tegenstelling tot het maken van opnamen met de
zoeker. Het is ook mogelijk om continue opnamen te maken.
Modus 2
Wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt, wordt er slechts één
opname gemaakt. Als u de ontspanknop ingedrukt houdt, kan de
camera verder niet worden bediend. U kunt de overige
camerafuncties pas weer gebruiken als u de ontspanknop weer
half indrukt. Hiermee kunt u het geluid van de ontspanknop op het
moment van opname minimaliseren. Ook wanneer continue
opname is ingesteld, kan er slechts één opname worden gemaakt.
304
3 Menufunctie-instellingen
Uitschakelen
Zorg dat u [Uitschakelen] instelt wanneer u een TS-E-lens
gebruikt (anders dan de lenzen vermeld in ) om de lens te
verschuiven of te kantelen of wanneer u een tussenring gebruikt.
Indien [Modus 1] of [Modus 2] is ingesteld, kan er mogelijk geen
standaardbelichting worden verkregen of is de belichting mogelijk
onregelmatig.
Als [Modus 2] is ingesteld, zijn continue opnamen niet mogelijk, zelfs
niet als u de transportmodus instelt op <o> of <i>.
Als u de flitser gebruikt met de flitsmodus ingesteld op automatisch
flitsen met E-TTL II/E-TTL, wordt het loslaten van de ontspanknop
uitgevoerd met dezelfde interne bewerking als het maken met opnamen
met de zoeker. Daarom is het maken van opnamen terwijl het
mechanische geluid wordt onderdrukt niet mogelijk (ongeacht de
instelling bij [Stille LV-opname]).
Wanneer u een niet-Canon-flitseenheid gebruikt, stelt u deze optie in op
[Uitschakelen]. De flitser werkt niet als deze optie is ingesteld op
[Modus 1] of [Modus 2].
Als [Modus 2] is ingesteld en u gebruikt een afstandsbediening
(pag. 271), gaat u op dezelfde manier te werk als bij [Modus 1].
Als u [
z
3: Stofwisdata
] of [
Reinig handmatig
] of [
Reinig nu
f
] onder
[
5
4: Sensorreiniging
] selecteert, stopt de Live View-opnamen. Als u weer
wilt beginnen met Live View-opnamen, drukt u op de knop <
0
>.
Met de TS-E17mm f/4L- of TS-E24mm f/3.5L II-lens kunt u [Modus 1] of
[Modus 2] gebruiken.
305
U kunt de eigenschappen selecteren voor de AF-bediening die bij de
opnameomstandigheden en het onderwerp passen. In de basismodi
wordt de optimale AF-bediening automatisch ingesteld voor de
respectieve opnamemodus.
1
Druk op de knop <f>.
2
Selecteer de AF-bediening.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de gewenste AF-bediening
te selecteren en druk vervolgens op
<0>.
X : 1-beeld AF
K : Servo AF
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp en
druk de ontspanknop half in. De camera
stelt vervolgens automatisch scherp in
de geselecteerde AF-bediening.
De AF-bediening selecterenN
Kan alleen worden ingesteld voor Live View-opnamen (niet voor
filmopnamen).
Als niet kan worden scherpgesteld, wordt het AF-punt oranje. In dit geval
kan er geen opname worden gemaakt, ook al drukt u de ontspanknop
helemaal in. Maak een nieuwe beeldcompositie en probeer opnieuw
scherp te stellen. Of zie 'Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan
worden scherpgesteld' (pag. 316).
306
De AF-bediening selecterenN
Geschikt voor niet-bewegende onderwerpen. Wanneer u de
ontspanknop half indrukt, stelt de camera slechts één keer scherp.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt het AF-punt groen en klinkt er
een pieptoon.
De scherpstelling blijft behouden terwijl u de ontspanknop half
ingedrukt houdt zodat u een nieuwe beeldcompositie kunt maken
voordat u de opname maakt.
Als de transportmodus is ingesteld op <o> voor continue
opname met hoge snelheid, is de maximale snelheid bij continue
opname circa 6,5 opnamen/sec.
Als de transportmodus is ingesteld op <i> voor continue opname
met lage snelheid, is de maximale snelheid bij continue opname
circa 3,0 opnamen/sec.
De snelheid van continu-opnamen neemt af als een externe
Speedlite wordt gebruikt. Ongeacht de instellingen <o> en
<i> blijft de maximale snelheid bij continu-opnamen circa 1,7
opnamen/sec.
1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen
Als de optie [54: Pieptoon] is ingesteld op [Uitschakelen], hoort u geen
pieptoon als het scherpstellen is voltooid.
307
De AF-bediening selecterenN
Deze AF-bediening is geschikt voor bewegende onderwerpen.
Terwijl u de ontspanknop half ingedrukt houdt, blijft de camera
voortdurend scherpstellen op het onderwerp.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt het AF-punt blauw.
De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt.
Als [z5: AF-methode] is ingesteld op [u+volgen] of [Soepel
zone], wordt het scherpstellen voortgezet zolang het gebied-AF-
kader of het zone-AF-kader het onderwerp kan volgen.
Als de transportmodus is ingesteld op <o> voor continue
opname met hoge snelheid, is de maximale snelheid bij continue
opname circa 4,0 opnamen/sec. Bij het maken van de opnamen
wordt voorrang gegeven aan de snelheid voor continue opnamen.
Als de transportmodus is ingesteld op <i> voor continue opname
met lage snelheid, is de maximale snelheid bij continue opname
circa 3,0 opnamen/sec. Bij het maken van de opnamen wordt
voorrang gegeven aan het volgen van het onderwerp.
De snelheid van continu-opnamen neemt af als een externe Speedlite
wordt gebruikt. Ongeacht de instellingen <
o
> en <
i
> blijft de
maximale snelheid bij continu-opnamen
circa 1,7 opnamen/sec.
Servo AF voor bewegende onderwerpen
In de modus Servo AF hoort u geen pieptoon, zelfs niet als er op het
onderwerp is scherpgesteld (met uitzondering van de modus
<8: 5Cr>).
Afhankelijk van de gebruikte lens, de afstand tot het onderwerp en de
snelheid van het onderwerp kan de camera mogelijk niet goed
scherpstellen.
Als u de zoom bedient tijdens continue opnamen, gaat de scherpstelling
mogelijk verloren. Zoom eerst, maak een nieuwe beeldcompositie en
maak dan de opname.
Als [Servo AF] is ingesteld, kan de opnamekwaliteit niet worden
ingesteld op 41 of 61. Als 41 of 61 wordt ingesteld, wordt
de opname vastgelegd met de ingestelde 1-kwaliteit.
Als [Servo AF] is ingesteld en [Ruisond. bij meerd. opn.] is ingesteld
(pag. 195), zal [Hoge ISO-ruisreductie] automatisch overschakelen
naar [Standaard].
308
U kunt de AF-methode instellen op [u+volgen] (pag. 309), [Soepel
zone] (pag. 311), of [Live één pt AF] (pag. 313) al naargelang wat bij
de opnameomstandigheden en het onderwerp past.
Wanneer u handmatig wilt scherpstellen, stelt u de
scherpstelmodusknop op de lens in op <MF>, vergroot u het beeld en
stelt u handmatig scherp (pag. 321).
Selecteer de AF-methode.
Selecteer op het tabblad [z5] de
optie [AF-methode]. (Voor
movie-opnamen vindt u dit op tabblad
[z4]. In de basismodi vindt u dit op
tabblad [z2].)
Selecteer de gewenste AF-methode
en druk op <0>.
Wanneer de Live View-opname wordt
weergegeven, kunt u ook de AF-
methode selecteren door op de knop
<f> te drukken en aan het
instelwiel <6> te draaien.
Scherpstellen met AF (AF-methode)
De AF-methode selecteren
Bij de beschrijvingen op pagina's 309-314 wordt ervan uitgegaan dat
[AF-werking] is ingesteld op [1-beeld AF] (pag. 305). Als [Servo AF]
(pag. 307) is ingesteld, wordt het AF-punt blauw wanneer de
scherpstelling is bereikt.
Voor informatie over de Touch Shutter (AF en sluiter door op het scherm
te tikken) raadpleegt u pagina 319.
309
Scherpstellen met AF (AF-methode)
De camera detecteert en stelt scherp op gezichten van mensen. Indien een
gezicht beweegt, beweegt het AF-punt <
p
> mee om het gezicht te volgen.
1
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <0>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
Het gebied AF-kader wordt weergegeven.
2
Controleer het AF-punt.
Als er een gezicht wordt gedetecteerd,
wordt <
p
> weergegeven op het gezicht
waarop zal worden scherpgesteld.
Wanneer meerdere gezichten worden
gedetecteerd, wordt <q>
weergegeven. Gebruik <9> om
<q> te verplaatsen naar het gezicht
waarop u wilt scherpstellen.
U kunt ook op het LCD-scherm tikken om
het gezicht of onderwerp te selecteren.
Als u op een ander onderwerp dan een
menselijk gezicht tikt, schakelt het
AF-punt over naar < >.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
Als geen gezichten worden
gedetecteerd of als u niets aanraakt
op het scherm, wordt scherpgesteld
binnen het gebied AF-kader.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
u(gezicht)+volgen: c
Gebied AF-kader
310
Scherpstellen met AF (AF-methode)
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 290).
Scherpstellen op andere onderwerpen dan gezichten van mensen
Tik op het onderwerp (of spot) waarop u wilt scherpstellen.
Druk op de knop <
0
> of <
L
>. Het AF-punt < > wordt op het
scherm weergegeven en u kunt het AF-punt verplaatsen naar <
9
>.
Zodra op het AF-punt < > is scherpgesteld, zal het AF-punt zich
verplaatsen om het onderwerp te volgen als u de compositie wijzigt
of als het onderwerp beweegt.
Als het gezicht van het onderwerp erg onscherp is, is gezichtsdetectie
niet mogelijk. Stel handmatig scherp (pag. 321) zodat het gezicht kan
worden herkend en voer vervolgens automatische scherpstelling uit.
Het is mogelijk dat een ander onderwerp dan een menselijk gezicht als
gezicht wordt herkend.
Gezichtsherkenning werkt niet wanneer het gezicht een erg klein of erg
groot deel van het beeld beslaat, te helder of te donker is of gedeeltelijk
is verborgen.
<p> kan ook alleen een deel van het gezicht dekken.
AF is niet mogelijk op een gezicht of onderwerp langs de rand (buiten het
gebied AF-kader). Richt het gebied AF-kader op het onderwerp voor
scherpstelling.
De grootte van het AF-punt wordt gewijzigd, afhankelijk van het onderwerp.
311
Scherpstellen met AF (AF-methode)
Scherpstelling is mogelijk met een groter gebied (Zone-AF-kader) dan
het AF-punt van [Live één pt AF] (pag. 313).
1
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <0>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
Het zone-AF-kader wordt
weergegeven.
2
Selecteer het AF-punt.
Gebruik <9> om het zone-AF-kader
te verplaatsen naar de plek waarop u
wilt scherpstellen. (Het kan niet naar
de rand van het scherm worden
verplaatst.)
Als u op <
0
> of de knop <
L
> drukt,
wordt het zone-AF-kader weer naar het
midden van het scherm verplaatst.
U kunt ook op het LCD-scherm tikken
om het zone-AF-kader te verplaatsen.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het zonekader op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
Als de scherpstelling is bereikt,
worden de AF-punten groen en klinkt
er een pieptoon.
Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het zonekader oranje.
Soepel zone: o
Zone-AF-kader
312
Scherpstellen met AF (AF-methode)
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 290).
Als de camera niet op het gewenste onderwerp scherpstelt, schakelt u over
naar [Live één pt AF] (pag. 313) en probeert u opnieuw scherp te stellen.
313
Scherpstellen met AF (AF-methode)
De camera stelt met één AF-punt scherp. Dit is nuttig als u op een
specifiek onderwerp wilt scherpstellen.
1
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <0>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
Het AF-punt < > wordt weergegeven.
2
Verplaats het AF-punt.
Gebruik <9> om het AF-punt te
verplaatsen naar de plek waarop u
wilt scherpstellen. (Het kan niet naar
de rand van het scherm worden
verplaatst.)
Als u op <0> of de knop <L> drukt,
wordt het AF-punt weer naar het
midden van het scherm verplaatst.
U kunt ook het LCD-scherm aanraken
om het AF-punt te verplaatsen.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
Als de scherpstelling is bereikt,
wordt het AF-punt groen en klinkt
er een pieptoon.
Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
Live één punt AF: d
AF-punt
314
Scherpstellen met AF (AF-methode)
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 290).
Bij movie-opnamen wordt het AF-punt groter weergegeven in stap 1 als
[z4: Servo AF voor movies] is ingesteld op [Inschakelen].
315
Scherpstellen met AF (AF-methode)
AF-bediening
Zelfs als er al is scherpgesteld, wordt er nogmaals scherpgesteld
wanneer u de ontspanknop half indrukt.
Tijdens en na de AF-bediening kan de helderheid van de opname
veranderen.
Afhankelijk van het onderwerp en de opnameomstandigheden kan
het langer duren voordat de camera scherpstelt of kan de snelheid
bij continue opnamen lager liggen.
Als de lichtbron tijdens de weergave van het Live View-beeld
verandert, kan het beeldscherm flikkeren en kan er mogelijk moeilijk
worden scherpgesteld. Als dit gebeurt, sluit u Live View-opnamen af
en stelt u eerst automatisch scherp bij de huidige lichtbron
waaronder u de opname maakt.
Opmerkingen bij AF
Als het niet mogelijk is om automatisch scherp te stellen, zet u de
scherpstelmodusknop op de lens op <MF> en stelt u handmatig scherp
(pag. 321).
Als u opnamen maakt terwijl het onderwerp zich aan de randen bevindt
en het iets onscherp is, maakt u een nieuwe compositie waarbij het
onderwerp (of het AF-punt of zone-AF-kader) meer in het midden van
het scherm staat, stelt u opnieuw scherp en maakt u de opname.
De externe Speedlite activeert het AF-hulplicht niet. Maar als een
Speedlite uit de EX-serie wordt gebruikt (afzonderlijk verkrijgbaar) die is
uitgerust met een ledlamp, zal de ledlamp waar nodig worden
ingeschakeld als AF-hulplicht.
Bij bepaalde lenzen kan het langer duren om scherp te stellen met
automatische scherpstelling of wordt nauwkeurige scherpstelling
mogelijk niet bereikt.
316
Scherpstellen met AF (AF-methode)
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld
Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en effen,
platte oppervlakken of wanneer hoge lichten of schaduwpartijen
geen detail meer hebben.
Onderwerpen bij weinig licht.
Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast.
Onderwerpen met zich herhalende patronen (bijvoorbeeld vensters
in een wolkenkrabber of toetsenborden).
Dunne lijnen en contouren van het onderwerp.
Een lichtbron waarvan de helderheid, de kleur en het patroon steeds
veranderen.
Avondopnamen of opnamen bij fel licht.
Het beeld flikkert bij TL-licht of bij ledlampverlichting.
Hele kleine onderwerpen.
Onderwerpen aan de rand van het scherm.
Reflecterende onderwerpen of onderwerpen met heel veel
tegenlicht (bijvoorbeeld auto's met een zeer reflecterende
carrosserie).
Onderwerpen die zowel dichtbij als veraf door een AF-punt worden
gedekt (bijvoorbeeld een dier in een kooi, enzovoort).
Onderwerpen die binnen het AF-punt blijven bewegen en niet stil
kunnen houden vanwege cameratrillingen of een onscherp
onderwerp.
Automatisch scherpstellen wanneer het onderwerp zeer onscherp is.
Wanneer met een soft-focuslens een soft-focuseffect wordt
toegepast.
Wanneer een filter voor een speciaal effect wordt gebruikt.
Ruis (lichte puntjes, strepen enzovoort) is zichtbaar op het scherm
tijdens AF.
317
Scherpstellen met AF (AF-methode)
Wanneer de AF-methode [Soepel zone]
of [Live één pt AF] is, drukt u op de knop
<u> of tikt u op [d] rechtsonder in het
scherm. U kunt de opname vergroten
met circa 5x of 10x en vervolgens de
scherpstelling controleren.
Vergrote weergave is niet mogelijk met
[u+volgen].
Als u het AF-punt of het zone-AF-kader wilt verplaatsen, gebruikt u
<9> of tikt u op het punt dat u wilt vergroten.
Druk op de knop <u> of tik op [d] om de opname te vergroten.
Telkens wanneer u op de knop drukt of tikt, wijzigt de vergroting.
Als [Soepel zone] is ingesteld, zal de opname worden vergroot in
het midden van het zone-AF-kader. Als [Live één pt AF] is
ingesteld, zal de opname worden vergroot rond de positie van het
AF-punt.
Bij 100% (circa 1x) vergroting gebruikt u <9> of raakt u het scherm
aan om het vergrotingskader te verplaatsen. Als u op <0> of de
knop <L> drukt, wordt het vergrotingskader weer naar het midden
van het scherm verplaatst.
Druk op de knop <u> of tik op [d] om het gebied van het
vergrotingskader te vergroten.
Wanneer de opname is vergroot met circa 5x of 10x, kunt u het
vergrote gebied verplaatsen door <9> te gebruiken of op de
driehoek op het scherm te tikken, boven, onder, links of rechts.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, zal de normale weergave
terugkeren voor [Soepel zone]. Voor [Live één pt AF] zal AF
doorgaan met de vergrote weergave.
Als u in de modus Servo AF de ontspanknop half indrukt in de
vergrote weergave, zal de weergave weer normaal worden voor
scherpstellen.
Vergrote weergave
318
Scherpstellen met AF (AF-methode)
Als het lastig is om in de vergrote weergave scherp te stellen, keert u
terug naar de normale weergave en gebruikt u AF.
Als u AF uitvoert in de normale weergave en de weergave vervolgens
vergroot, wordt mogelijk geen nauwkeurige scherpstelling bereikt.
De AF-snelheid is bij de normale weergave en de vergrote weergave
verschillend.
Servo AF voor movies (pag. 373) werkt niet in de vergrote weergave.
In de vergrote weergave kan het vanwege cameratrillingen lastiger zijn
om scherp te stellen. U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
319
Door eenvoudigweg op het LCD-scherm te tikken, kunt u scherpstellen
en automatisch een opname maken.
1
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <0>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
2
Schakel de Touch Shutter in.
Tik op [y] linksonder op het scherm.
Elke keer dat u op het pictogram tikt,
schakelt u tussen [y] en [x].
[x] (Touch Shutter: Inschakelen)
De camera zal scherpstellen op het
gebied waarop u tikt en de opname
zal worden gemaakt.
[y] (Touch Shutter: Uitschakelen)
Tik op een plek om scherp te stellen
op het gewenste gebied. Druk de
ontspanknop helemaal in om een
opname te maken.
3
Tik op het scherm om een
opname te maken.
Tik op het gezicht of het onderwerp
op het scherm.
Op het punt waar u tikt, stelt de camera
scherp (Touch AF) volgens de AF-
methode die is ingesteld (pag. 308-314).
Als [x] is ingesteld, wordt het
AF-punt groen wanneer de
scherpstelling is bereikt en wordt de
opname automatisch gemaakt.
Als er niet kan worden scherpgesteld,
wordt het AF-punt oranje en kan de
opname niet worden gemaakt. Tik
nogmaals op het gezicht of het
onderwerp op het scherm.
x
Opnamen maken met de Touch Shutter
320
x Opnamen maken met de Touch Shutter
Zelfs als u de transportmodus instelt op <o> of <i>, zal de camera
nog steeds opnamen maken in de enkelbeeldmodus.
Zelfs als [AF-werking] is ingesteld op [Servo AF], kunt u door op het
scherm te tikken, scherpstellen op de opname met [1-beeld AF].
Als u op het scherm tikt in de vergrote weergave, wordt er niet
scherpgesteld en wordt de opname niet gemaakt.
Als u opnamen maakt door op het scherm te tikken met [z1: Kijktijd]
ingesteld op [Vastzetten], kunt u de ontspanknop half indrukken om de
volgende opname te maken.
Als u [8C.Fn III-4: Aangepaste bediening] gebruikt om een knop toe
te wijzen met [ONE SHOTzAI SERVO/SERVO] of de functie die de
meettimer (pag. 497) activeert, kunt u geen opnamen maken met de
Touch Shutter wanneer u de respectieve knop ingedrukt houdt.
U kunt de Touch Shutter ook instellen met [z5: Touch Shutter] (het
tabblad [z2] in de basismodi).
Met [z5: AF-methode] ingesteld op [Soepel zone] en [x] (Touch
Shutter: Inschakelen) ingesteld, kunt u door op het scherm te tikken,
scherpstellen [Live één pt AF] en de opname maken.
Als u een opname met bulbbelichting wilt maken, tikt u twee keer op het
scherm. Bij de eerste keer tikken op het scherm wordt de opname met
bulbbelichting gestart. Door er nogmaals op te tikken, wordt de
bulbbelichting gestopt. Zorg dat u de camera niet beweegt wanneer u op
het scherm tikt.
321
Met handmatige scherpstelling (MF) kunt u het beeld vergroten en
nauwkeurig scherpstellen met Handmatige focus (MF).
1
Zet de scherpstelmodusknop op
de lens op <MF>.
Draai aan de scherpstelring van de
lens om ruw scherp te stellen.
2
Geef het vergrotingskader weer.
Druk op de knop <u> of tik op [d]
rechtsonder in het scherm.
Het vergrotingskader wordt
weergegeven.
3
Verplaats het vergrotingskader.
Bedien <
9
> of tik op het punt dat u
wilt vergroten om het vergrotingskader
te verplaatsen naar de positie waarop u
wilt scherpstellen.
Als u op <
0
> of de knop <
L
> drukt,
wordt het vergrotingskader weer naar
het midden van het scherm verplaatst.
4
Vergroot het beeld.
Telkens wanneer u op de knop <u>
drukt of rechtsonder in het scherm op
[d] tikt, verandert de vergroting in
de volgende volgorde:
In de vergrote weergave kunt u <9>
gebruiken of op de driehoek boven,
onder, links of rechts in het scherm
tikken om door de vergrote opname
te schuiven.
MF: Handmatige scherpstelling
m
22
22
Vergrotingskader
AE-vergrendeling
Positie van vergroot gebied
Vergroting (circa)
Normale weergave
9
1x
9
5x
9
10x
322
MF: Handmatige scherpstelling
5
Stel handmatig scherp.
Draai terwijl u naar het vergrote beeld
kijkt aan de scherpstelring op het
objectief om scherp te stellen.
Nadat u hebt scherpgesteld, drukt u
op de knop <u> om naar de
normale weergave terug te keren.
6
Maak de opname.
Controleer de belichting en druk de
ontspanknop helemaal in om de
opname te maken (pag. 290).
In de vergrote weergave is de belichting vergrendeld. (De sluitertijd en
het diafragma worden rood weergegeven.)
Zelfs met handmatige scherpstelling kunt u de Touch Shutter gebruiken
om een opname te maken.
323
Algemene aandachtspunten bij het maken van Live View-opnamen
Beeldkwaliteit
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals
lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen ruis en afwijkende kleuren in de
opname tot gevolg hebben.
Als u langere tijd achtereen met Live View-opnamen, kan de interne temperatuur
van de camera oplopen, waardoor de beeldkwaliteit mogelijk afneemt. Schakel
Live View-opnamen altijd uit wanneer u geen opnamen maakt.
Als u opnamen maakt met een lange belichtingstijd terwijl de interne
temperatuur van de camera hoog is, kan de beeldkwaliteit afnemen.
Beëindig Live View-opnamen en wacht een paar minuten voordat u weer
begint met het maken van opnamen.
Witte <s> en rode <E> waarschuwingspictogrammen voor interne
temperatuur
Als de interne temperatuur van de camera oploopt vanwege langdurig
gebruik van Live View-opnamen of een hoge omgevingstemperatuur,
verschijnt er een wit <s> of rood <E> pictogram.
Het witte pictogram <s> geeft aan dat de beeldkwaliteit van foto's zal
verslechteren. Het wordt aanbevolen om tijdelijk te stoppen met het
maken van Live View-opnamen en de camera enige tijd te laten afkoelen
voordat u verdergaat met fotograferen.
Het rode pictogram <E> geeft aan dat Live View-opnamen binnen
afzienbare tijd automatisch worden beëindigd. U kunt in dat geval geen
opnamen meer maken totdat de interne temperatuur van de camera is
gedaald. Verlaat de Live View-opnamen tijdelijk of schakel de camera uit
om deze enige tijd te laten afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur Live View-
opnamen maakt, wordt het witte pictogram <s> of het rode pictogram
<E> eerder weergegeven. Schakel de camera altijd uit als u geen
opnamen maakt.
Indien de interne temperatuur van de camera hoog is, kan de kwaliteit van
opnamen met een hoge ISO-snelheid of lange belichting achteruitgaan,
zelfs al voordat het witte pictogram <
s
> wordt weergegeven.
Opnameresultaten
In de vergrote weergave worden de sluitertijd en het diafragma rood
weergegeven. Als u de foto in de vergrote weergave maakt, is het
mogelijk dat de belichting niet naar wens is. Keer naar de normale
weergave terug voordat u een foto maakt.
De opname wordt gemaakt met het opnamegebied van de normale
weergave, ook als u de opname maakt in de vergrote weergave.
324
Algemene aandachtspunten bij het maken van Live View-opnamen
Live View-beeld
Bij weinig of juist heel fel licht wordt in het Live View-beeld mogelijk niet
de helderheid van de daadwerkelijke opname weergegeven.
Ook wanneer er een lage ISO-snelheid is ingesteld, kan er ruis zichtbaar zijn
op het weergegeven Live View-beeld bij weinig licht. Maar wanneer u de
opname maakt, bevat de opgeslagen opname minimale ruis. (De beeldkwaliteit
van het Live View-beeld is anders dan die van de opgeslagen opname.)
Als de lichtbron (de verlichting) in het beeld verandert, kan het scherm gaan
flikkeren. Als dit gebeurt, sluit u de Live View-opnamen af en hervat u de
Live View-opnamen bij de lichtbron die u daadwerkelijk wilt gebruiken.
Wanneer u de camera in een andere richting houdt, wordt de helderheid van
de Live View-opname mogelijk even niet juist weergegeven. Wacht met het
maken van opnamen totdat het helderheidsniveau is gestabiliseerd.
Als er zich een zeer felle lichtbron in beeld bevindt, kan het heldere
gedeelte op het LCD-scherm zwart lijken. Op het vastgelegde beeld zelf
wordt het heldere gedeelte wél goed weergegeven.
Wanneer u bij weinig licht [
5
2: LCD-helderheid
] op een heldere instelling zet,
kan er (kleur)ruis in het Live View-beeld optreden. De ruis of onregelmatige
kleuren wordt echter niet in op het vastgelegde beeld opgeslagen.
Wanneer u het beeld vergroot, lijkt dit mogelijk scherper dan het
daadwerkelijke beeld.
Persoonlijke voorkeuze
Tijdens het maken van Live View-opnamen werken bepaalde
persoonlijke voorkeuren niet (bepaalde instellingen worden ongeldig).
Zie pagina 469 voor meer informatie.
Lens en flitser
Als de bevestigde lens Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) bevat en u de
schakelaar voor Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) op <1> zet, is dit
altijd actief, zelfs als u de ontspanknop niet half indrukt. Image Stabilizer
(beeldstabilisatie) gebruikt accuvermogen en kan het maximum aantal
mogelijke opnamen doen afnemen afhankelijk van de
opnameomstandigheden. Wanneer de Image Stabilizer
(Beeldstabilisatie) niet nodig is, bijvoorbeeld bij gebruik van een statief,
wordt aanbevolen dat u de IS-schakelaar op <2> zet.
De voorinstelling voor scherpstellen is voor het maken van Live View-
opnamen alleen beschikbaar bij gebruik van een (super) telelens met
een voorinstellingsmodus voor scherpstellen die sinds de tweede helft
van 2011 wordt uitgebracht.
FE-vergrendeling en Instellicht werken niet als er een externe Speedlite
wordt gebruikt.
325
9
Movie-opnamen
U kunt movie-opname
inschakelen door de schakelaar
voor Live View-opnamen/movie-
opnamen op <k> te zetten.
Zie pagina 343 voordat u begint met het opnemen van
movies en controleer of de kaart movies kan opnemen
met de gewenste opnamekwaliteitsinstelling.
Wanneer u de camera in de hand houdt en films opneemt,
kan het bewegen van de camera leiden tot onscherpe
opnamen. In dergelijke gevallen wordt het aanbevolen een
statief te gebruiken.
Voor instructies over het hanteren van de camera
raadpleegt u pagina 99.
Full HD 1080
Full HD 1080 duidt op compatibiliteit met High-
Definition met 1080 verticale pixels (scanlijnen).
326
Wanneer de opnamemodus is ingesteld op
<A>, <C>, <d>, <s>,
<f> of <F>
, schakelt de camera over op automatische belichtingsregeling,
met instellingen die geschikt zijn voor de huidige lichtomstandigheden van de scène.
1
Stel de schakelaar voor Live View-
opnamen/movie-opnamen in op <
k
>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
2
Stel het programmakeuzewiel in op
<
A
>,
<
C
>, <
d
>, <
s
>, <
f
> of <
F
>.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Voordat u een movie opneemt, stelt u
handmatig of automatisch scherp
(pag. 308, 321).
Standaard is [z4: Servo AF voor
movies] is ingesteld op
[Inschakelen] zodat de camera
voortdurend scherp stelt (pag. 373).
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, stelt de camera scherp met
de huidige AF-methode.
4
Begin met het opnemen van de film.
Druk op de knop <0> om een
movie-opname te starten.
Terwijl de film wordt opgenomen,
wordt de markering 'o' in de
rechterbovenhoek van het scherm
weergegeven.
Het stereogeluid wordt door de
ingebouwde microfoons van de
camera opgenomen.
Om de movie-opname te stoppen,
drukt u nogmaals op de knop <0>.
k Films opnemen
/ Opnamen maken met automatische belichting
Filmopname
Ingebouwde microfoon
327
k Films opnemen
ISO-snelheid in de modi <A> en <C>
De ISO-snelheid wordt automatisch ingesteld op een waarde tussen
ISO 100 en ISO 25600.
ISO-snelheid in de modi <d>, <s>, <f> en <F>
De ISO-snelheid wordt automatisch ingesteld op een waarde tussen
ISO 100 en ISO 25600.
Als u onder [z2: k ISO-snelheidsinst.] de instelling [ISO auto]
instelt op [Max.:H2 (102400)] (pag. 372), wordt de maximumgrens
van het automatische instellingsbereik voor de ISO-snelheid
uitgebreid naar H2 (gelijk aan ISO 102400). Als u [Max.:6400] of
[Max.:12800] selecteert, kunt u het automatisch instellingsbereik
van de ISO-snelheid kleiner maken (de maximumgrens wordt
verlaagd).
Als [z3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [Inschakelen]
(pag. 199), ligt de minimumgrens van het automatische instelbereik
van de ISO-snelheid op ISO 200. En als [ISO auto] is ingesteld op
[Max.: H1 (51200)] of [Max.: H2 (102400)], wordt de maximumgrens
niet uitgebreid.
Als de modus <8> is ingesteld, werkt de HDR-Movie opnamemodus
(pag. 348).
Zelfs wanneer u de modus <
s
> of <
f
> instelt, kunnen geen movies
worden opgenomen met prioriteit voor de sluitertijd of het diafragma.
Opnamen maken met automatische belichting werkt zoals in de modus <
d
>.
Voor het maken van movie-opnamen kan de ISO-snelheid niet worden
uitgebreid naar L (gelijk aan ISO 50).
Wanneer u overschakelt van foto's naar filmopname, moet u de camera-
instellingen controleren voordat u filmopname gaat maken.
Raadpleeg pagina's 354 en 372 voor meer informatie over de ISO-
snelheid voor time-lapse-movie-opnamen.
328
k Films opnemen
Aandachtspunten voor de modi
<A>, <C>, <d>, <s>, <f> en <F>
In de modi <A> en <C> wordt het scènepictogram voor de scène die
door de camera wordt gedetecteerd, linksboven in het scherm
weergegeven (pag. 329).
U kunt de belichting vergrendelen (AE-vergrendeling) door op de knop
<
A
> te drukken (behalve in de modi <
A
>, <
C
> en <
8
>, pag. 249).
Als u de AE-vergrendeling hebt toegepast tijdens movie-opnamen, kunt u
deze annuleren door op de knop <
S
> te drukken. (De instelling voor
AE-vergrendeling blijft behouden tot u op de knop <
S
> drukt.)
U kunt de belichtingscorrectie met ±3 stops instellen door de schakelaar
<R> omlaag te zetten en aan het instelwiel <5> te draaien
(behalve in de modi <A>, <C> en <8>).
De ISO-snelheid, de sluitertijd en het diafragma worden niet vastgelegd
in de Exif-informatie van de movie.
Met movie-opnamen maken met automatische belichting (behalve bij
time-lapse-movie-opnamen) ondersteunt deze camera de functie van de
Speedlite om het LED-licht automatisch in te schakelen bij weinig licht.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de EX-serie die
is uitgerust met een LED-licht voor details.
329
k Films opnemen
In de modi <
A
> en <
C
> detecteert de camera het scènetype en wordt
de belichting automatisch aangepast aan het onderwerp. Het
gedetecteerde scènetype wordt linksboven op het scherm weergegeven.
*1: Wordt alleen weergegeven wanneer de AF-methode is ingesteld op [u+volgen].
Indien er een andere AF-methode is ingesteld, wordt het pictogram voor Niet-portret
weergegeven, ook wanneer er een persoon wordt gedetecteerd.
Tijdens time-lapse-movie-opnamen wordt het pictogram voor Niet-portret
weergegeven, ook wanneer een persoon wordt gedetecteerd.
*2: Wordt weergegeven wanneer de gebruikte lens over afstandsinformatie beschikt.
Met een tussenring of macrolens kan het zijn dat het weergegeven pictogram niet
overeenkomt met de daadwerkelijke scène.
*3: Het pictogram van de scène die is geselecteerd uit de gedetecteerde scènes,
wordt weergegeven.
Scènepictogrammen
Onderwerp
Portret
*1
Niet-portret
Achtergrond-
kleur
Achtergrond
Natuur- en
buitenopname
Dichtbij
*2
Helder
Grijs
Tegenlicht
Inclusief blauwe
lucht
Lichtblauw
Tegenlicht
Zonsondergang
*3 *3
Oranje
Spotlicht
Donkerblauw
Donker
Bij bepaalde scènes of opnameomstandigheden komt het weergegeven
pictogram mogelijk niet overeen met de daadwerkelijke scène.
330
k Films opnemen
U kunt de sluitertijd, het diafragma en de ISO-snelheid voor movie-
opnamen handmatig instellen. Het gebruik van handmatige belichting
voor movie-opnamen is bedoeld voor geavanceerde gebruikers.
1
Stel de schakelaar voor Live
View-opnamen/movie-opnamen
in op <k>.
2
Stel het programmakeuzewiel
in op <a>.
3
Stel de ISO-snelheid in.
Druk op de knop <i>.
Het instelscherm voor ISO-snelheid
wordt geopend op het LCD-scherm.
Draai aan het instelwiel <6> of
<5> om de instelling te kiezen.
Zie de volgende pagina voor
informatie over de ISO-snelheid.
4
Stel de sluitertijd en het diafragma in.
Druk de ontspanknop half in en
controleer de indicator voor het
belichtingsniveau.
Draai aan het hoofdinstelwiel <6>
om de sluitertijd in te stellen. Draai
aan het hoofdinstelwiel <5> om het
diafragma in te stellen.
De instelbare sluitertijden zijn
afhankelijk van de framerate. Zie
pagina 333.
5
Stel scherp en start de movie-opname.
De procedure is dezelfde als stap 3
en 4 voor 'Opnamen maken met
automatische belichting' (pag. 326).
Opnamen maken met handmatige belichting
Sluitertijd
Diafragma
331
k Films opnemen
ISO-snelheid in de modus <a>
Als u [AUTO] (A) selecteert, wordt de ISO-snelheid automatisch
ingesteld op een waarde tussen ISO 100 en ISO 25600. Als u onder
[z2:k ISO-snelheidsinst.] de instelling [ISO auto] instelt op
[Max.:H2 (102400)] (pag. 372), wordt de maximumgrens van het
automatische instellingsbereik voor de ISO-snelheid uitgebreid naar
H2 (gelijk aan ISO 102400). Als u [Max.:6400] of [Max.:12800]
selecteert, kunt u het automatisch instellingsbereik van de ISO-
snelheid kleiner maken (de maximumgrens wordt verlaagd).
U kunt de ISO-snelheid handmatig instellen van ISO 100 tot ISO
25600 in tussenstappen van 1/3 stop. Als u onder [z2:k ISO-
snelheidsinst.] de instelling [Maximum] instelt op [H2 (102400)]
voor [ISO-snelh.bereik] (pag. 372), wordt de maximumgrens van
het handmatige instellingsbereik voor de ISO-snelheid uitgebreid
naar H2 (gelijk aan ISO 102400). U kunt ook het [Maximum] en
[Minimum] instellen op een kleiner bereik dan het standaardbereik
(ISO 100 - ISO 25600).
Als [z3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [Inschakelen]
(pag. 199), ligt de minimumgrens van het automatische en het
handmatige instelbereik van de ISO-snelheid op ISO 200.
Bovendien wordt de maximumgrens niet uitgebreid, zelfs niet
wanneer de maximumgrens voor de ISO-snelheid wordt ingesteld
om uit te breiden tot [H1 (ISO 51200)] of [H2 (ISO 102400)].
332
k Films opnemen
Voor het maken van movie-opnamen kan de ISO-snelheid niet worden
uitgebreid naar L (gelijk aan ISO 50).
Wanneer u overschakelt van foto's naar filmopname, moet u de camera-
instellingen controleren voordat u filmopname gaat maken.
Tijdens movie-opnamen kunt u de sluitertijd of het diafragma beter niet
aanpassen. Als u dit wel doet, kan de veranderde belichting zichtbaar
zijn in de opname of tot meer ruis leiden bij hoge ISO-snelheden.
Bij het opnemen van een movie of een bewegend onderwerp wordt een
sluitertijd van circa 1/25 seconde tot 1/125 seconde aanbevolen. Hoe
korter de sluitertijd, hoe minder vloeiend de beweging van het onderwerp
eruit zal zien.
Als u de sluitertijd verandert terwijl u opnamen maakt bij TL- of
ledverlichting, kan er een flikkerend beeld worden opgenomen.
Raadpleeg pagina 354 voor meer informatie over de ISO-snelheid voor
time-lapse-movie-opnamen.
Als u de sluitertijd of het diafragma niet kunt instellen in stap 4, zet u de
schakelaar <R> omlaag en draait u aan het instelwiel <6> of
<5>.
Als bij [8C.Fn III-4: Aangepaste bediening] de optie [ : Bel.comp.
(vasth., dr.)] is ingesteld (pag. 502), kunt u de belichtingscorrectie
instellen terwijl ISO auto is ingesteld.
Wanneer ISO auto is ingesteld, kunt u op de knop <A> drukken om de
ISO-snelheid te vergrendelen. Als u de ISO-snelheid hebt vergrendeld
tijdens de movie-opname, kunt u dit annuleren door op de knop <S> te
drukken. (De ISO-snelheid blijft vergrendeld tot u op de knop <S>
drukt.)
Wanneer u op de knop <A> drukt en vervolgens een nieuwe
beeldcompositie maakt, kunt u op de belichtingsniveau-indicator het
verschil in het belichtingsniveau zien in vergelijking met de eerste keer
dat u op de knop <A> drukte.
Wanneer de camera klaar is om opnamen te maken in de modus <a>,
kunt u het histogram weergeven door op de knop <B> te drukken.
333
k Films opnemen
De instelbare sluitertijden in de opnamemodus met handmatige belichting
<
a
> zijn afhankelijk van de framerate van de movie-opnamekwaliteit.
(sec.)
Er kunnen geen foto’s worden gemaakt tijdens filmopname.
Om foto’s te maken, stopt u de filmopname en maakt u opnamen
via de zoeker of Live View-opnamen.
Instelbare sluitertijden
Framerate Sluitertijd
8
1/4000 - 1/60
7
1/4000 - 1/50
6
1/4000 - 1/30
5 4
1/4000 - 1/25
Foto-opnamen
De instelbare sluitertijden zijn verschillend voor time-lapse-movie-opnamen
(pag. 349).
334
k Films opnemen
Telkens als u op de knop <
B
> drukt, wordt het informatiedisplay vernieuwd.
* Heeft betrekking op één filmclip.
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast worden weergegeven.
Informatiedisplay
Movie-opnamemodus/Scènepictogram
: Automatische belichting (A/C)
: Automatische belichting (d/s/f/F)
: Handmatige belichting (a)
u : HDR-Movie-opnamemodus (8)
a : Time-lapse-movie-opnamen
Beeldstijl
AF-punt
(Live één punt AF)
Belichtingscorrectiewaarde
Diafragma
Sluitertijd
Witbalans/
Witbalanscorrectie
AF-methode
Accuniveau
ISO-snelheid
Geluidsopnameniveau
-indicator (handmatig)
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
Resterende tijd voor movie-opname*/Verstreken
opnametijd/Opnametijd voor videosnapshots
Windfilter: Uitschakelen
Demper
Servo AF voor movies
Lichte tonen prioriteit
Geluidsopnameniveau
(handmatig)
Filmopname
Waarschuwing
temperatuur
Schrijfindicator
AE-vergrendeling
Knop Vergroten
Indicator belichtingsniveau
Status GPS-ontvangst
Opname-indeling voor movies
Movieopnameformaat/
framerate
Sterkte van Wi-Fi-signaal/
Eye-Fi-overdrachtstatus
Wi-Fi-functie
Bluetooth-functie
Digitale beeldstabilisatie
van movies
Videosnapshot
Time-lapse-movie
335
k Films opnemen
Wanneer de [z4: AF-methode] [Soepel zone] of [Live één pt AF] is,
kunt u op de knop <B> drukken om de digitale horizon weer te geven
(pag. 80).
U kunt instellen wat wordt weergegeven wanneer u op de knop <B>
drukt (pag. 298).
Als [z4: AF-methode] is ingesteld op [u+volgen] of als de camera via
een HDMI-kabel op een tv is aangesloten, kan de digitale horizon niet
worden weergegeven.
De digitale horizon, de rasterlijnen en het histogram kunnen tijdens
movie-opnamen niet worden weergegeven. (De weergave verdwijnt
wanneer u begint met de opname van een film.)
Wanneer de filmopname wordt gestart, wordt de resterende opnameduur
gewijzigd in de verstreken tijd.
336
k Films opnemen
Aandachtspunten bij het maken van movie-opnamen
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een
intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de
beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Als u opnamen maakt van iets met fijne details, kunnen moiré en valse
kleuren ontstaan.
Als <Q> of <Qw> is ingesteld en de ISO-snelheid of het diafragma
tijdens de movie-opname verandert, kan het zijn dat de witbalans ook
verandert.
Als u een movie-opname maakt bij TL- of ledverlichting, kan het
moviebeeld flikkeren.
Als u automatisch scherpstelt met een USM-lens tijdens het maken van
movie-opnamen bij weinig licht, kunnen horizontale strepen voorkomen
in de movie. Een zelfde soort ruis kan zich voordoen als u handmatig
scherpstelt met bepaalde typen lenzen met een elektronische
scherpstelring.
Een paar testfilms opnemen wordt aanbevolen als u van plan bent om te
zoomen tijdens het maken van filmopnamen. Zoomen tijdens het
opnemen van films kan ertoe leiden dat veranderingen in de belichting of
mechanische geluiden van de lens worden opgenomen of dat de
beelden onscherp zijn.
Als u automatisch scherpstelt tijdens het maken van movie-opnamen,
kunnen zich een of meer van de volgende verschijnselen voordoen: de
scherpstelling valt tijdelijk weg, de helderheid van de movie verandert,
de movie-opname stopt kort en het mechanische geluid van de lens
wordt opgenomen.
Tijdens movie-opname kan het beeld niet worden vergroot, ook niet als u
op de knop <u> drukt.
Let erop dat u de ingebouwde microfoons (pag. 326) niet met uw vingers
of iets anders afdekt.
Als u de HDMI-kabel tijdens filmopnamen aansluit of loskoppelt, wordt
de filmopname beëindigd.
'Algemene aandachtspunten bij het maken van movie-opnamen'
zijn te vinden op pagina's 382-383.
Lees indien nodig ook de 'Algemene aandachtspunten bij het
maken van Live View-opnamen' op pagina 323-324.
337
k Films opnemen
Waarschuwingen
Houd de camera niet lange tijd in dezelfde positie vast.
Ook al voelt de camera niet heet aan, toch kan langdurig contact met hetzelfde
lichaamsdeel een rode huid of blaren als gevolg van eerstegraads
brandwonden veroorzaken. Het gebruik van een statief wordt aanbevolen
wanneer de camera wordt gebruikt in zeer warme locaties en voor mensen
met bloedsomloopproblemen of met een gevoelige huid.
Opmerkingen over movie-opnamen
Telkens wanneer u een movie opneemt, wordt een nieuw filmbestand
gemaakt op de kaart.
De dekking van de zichthoek van de movie voor Full HD- en HD-movies
is circa 100%.
U kunt ook scherpstellen door op de knop <p> te drukken.
Als [ /k] of [q/k] is geselecteerd onder [z4: Functie knop V],
kunt u de ontspanknop geheel indrukken om de movie-opname te
starten of te stoppen (pag. 378 op het tabblad [z2] in Basismodi).
Het stereogeluid wordt door de ingebouwde microfoons van de camera
opgenomen (pag. 326).
Als u de stereo-richtmicrofoon DM-E1 (afzonderlijk verkrijgbaar) aansluit
op de IN-aansluiting van de externe microfoon (pag. 29) krijgt de externe
microfoon prioriteit (pag. 347).
De meeste externe microfoons met een ministekker van 3,5 mm in
diameter kunnen worden gebruikt.
De totale opnametijd voor movies met een volledig opgeladen accu
LP-E6N is als volgt: circa 2 uur en 40 min. bij kamertemperatuur (23°C)
en circa 2 uur 20 min. bij lage temperaturen (0°C)
(met [z1: Movie-opn.formaat]: L654X en [z4: Servo
AF voor movies: Uitschakelen] ingesteld).
De voorinstellingsfunctie voor scherpstellen kan worden gebruikt voor
het maken van movie-opnamen bij gebruik van een (super)telelens met
een voorinstellingsmodus voor scherpstellen die sinds de tweede helft
van 2011 wordt uitgebracht.
De opgenomen kleurbemonstering is YCbCr 4:2:0 (8-bits) en de
opgenomen kleurenmatrix is Rec. ITU-R BT.709.
338
k Films opnemen
De simulatie van de definitieve opname is een functie die de movie
weergeeft zoals deze eruit zal zien met de huidige instellingen voor de
beeldstijl, witbalans en andere toegepaste opnamefuncties.
Tijdens het maken van movie-opnamen worden automatisch de
hieronder vermelde functie-instellingen in het beeld weergegeven.
De weergegeven opname kan echter enigszins verschillen van de
resulterende opname.
Simulatie van definitieve movie-opnamen
Beeldstijl
* Scherpte (sterkte), contrast, kleurverzadiging en kleurtoon worden
weergegeven.
Witbalans
Witbalanscorrectie
Belichting
Scherptediepte (behalve tijdens het maken van time-lapse-movie-
opnamen)
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Correctie chromatische aberratie
Lichte tonen prioriteit
HDR-film
Simulatie van de definitieve opname
Als tijdens time-lapse-movie-opnamen de belichting niet correct wordt
gesimuleerd, knippert het pictogram <g>.
339
Wanneer de movie-opname op het LCD-scherm wordt weergegeven en
u op de knop <f> of <i> drukt, wordt het scherm met instellingen
weergegeven op het LCD-scherm en kunt u aan het instelwiel <6>
draaien om de desbetreffende functie in te stellen.
Tijdens opnamen met handmatige belichting (pag. 330) kunt u op de
knop <i> drukken om de ISO-snelheid in te stellen.
U kunt de AF-werking, transportmodus of meetmethode niet
instellen.
Wanneer de opname op het LCD-scherm wordt weergegeven, kunt u
op de knop <Q> drukken om de volgende functies in te stellen.
In de creatieve modi kunt u het volgende instellen: AF-methode,
Movieopnameformaat, Digitale beeldstabilisatie van movies,
geluidsopnameniveau (alleen als dit handmatig is ingesteld), witbalans,
beeldstijl, Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) en
Videosnapshots.
In de modus <A> of <C> kunnen alleen de vetgedrukte functies.
Voor de modus <8> kan alleen de AF-methode worden ingesteld.
1
Druk op de knop <Q> (7).
De instelbare functies worden
weergegeven.
Instellingen voor de opnamefunctie
f/i-instellingen
Q Quick Control
340
Instellingen voor de opnamefunctie
2 Selecteer een functie en stel deze in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en <X> om een functie te
selecteren.
De instellingen van de geselecteerde functie en Uitleg worden
weergegeven op het scherm.
Draai aan het instelwiel <
6
> of <
5
> om de instelling te kiezen.
Om de witbalanscorrectie of de Beeldstijl-parameters in te
stellen, drukt u op de knop <B>.
Om de automatische witbalans in te stellen, selecteert u [Q] (of
[Qw]) en vervolgens drukt u op <0>.
Om terug te keren naar movie-opnamen, drukt u op <0> of de
knop <Q>.
U kunt ook [
2
] selecteren om terug te keren naar de movie-opname.
Met [z1: Geluidsopname] ingesteld op [Handmatig] en
[z5: Time-lapse-movies] ingesteld op [Inschakelen], wordt door op de
knop <Q> te drukken het geluidsopnameniveau niet weergegeven (alleen
als dit handmatig is ingesteld).
Tijdens movie-opnamen kunt u op de knop <Q> drukken om het
geluidsopnameniveau (alleen als dit handmatig is ingesteld) in te stellen.
341
Met [z1: Movie-opn.formaat]
kunt u de movie-opnamekwaliteit
(beeldformaat, framerate en
compressiemethode) instellen.
De movie wordt opgenomen als een
MP4-bestand.
De op het scherm
[z1: Movie-opn.formaat]
weergegeven framerate wisselt
automatisch, afhankelijk van de instelling
voor [53: Videosysteem] (pag. 541).
Beeldformaat
L 1920x1080
De film wordt opgenomen met een Full High-Definition-
opnamekwaliteit (Full HD). De aspect ratio is 16:9.
w 1280x720
De film wordt opgenomen met een HD-opnamekwaliteit
(High-Definition). De aspect ratio is 16:9.
3 De movie-opnamekwaliteit instellen
Movieopnameformaat
De lees- en schrijfsnelheid van de kaart die vereist is voor movie-
opnamen, verschilt afhankelijk van de movie-opnamekwaliteit. Zie
pagina 343 om de prestatievereisten van de kaart te controleren
voordat u movie-opnamen gaat maken.
Als u de instelling van [53: Videosysteem] wijzigt, dient u ook
[z1: Movie-opn.formaat] opnieuw in te stellen.
U kunt geen films in Standard Definition (VGA) opnemen.
342
3 De movie-opnamekwaliteit instellen
Framerate (fps: frame per seconde)
8 59,94fps/6 29,97fps
voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van NTSC
(Noord-Amerika, Japan, Korea, Mexico, enzovoort).
7 50,00 fps/5 25,00 fps
voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van PAL
(Europa, Rusland, China, Australië, enzovoort).
4 23,98 fps
Selecteerbaar wanneer [53: Videosysteem] is ingesteld op
[Voor NTSC]. Voornamelijk voor speelfilms.
Compressiemethode
X IPB (Standaard)
Comprimeert meerdere frames tegelijkertijd voor opname.
IPB (Licht)
Aangezien de movie wordt opgenomen met een bitsnelheid die
lager is dan bij IPB (Standaard), is het bestand kleiner dan bij IPB
(Standaard) en is de weergavecompatibiliteit hoger. Hierdoor
wordt de mogelijke opnametijd langer dan met IPB (Standaard)
(met een kaart met dezelfde capaciteit).
Opname-indeling voor movies
C MP4
De film wordt opgenomen in MP4-bestandsindeling
(bestandsextensie '.MP4'). Deze bestandsindeling biedt een grotere
compatibiliteit voor weergave dan de MOV-bestandsindeling.
343
3 De movie-opnamekwaliteit instellen
Gebruik voor movie-opnamen een kaart met een hoge capaciteit en
een schrijf-/leessnelheid (vereiste kaartprestaties) zoals vermeld in de
onderstaande tabel of hoger dan de standaardspecificatie. Test de kaart
door een paar movies in de gewenste kwaliteit te maken (pag. 341) en
controleer of de kaart de movie goed kan opnemen.
* De vereiste kaartprestaties voor time-lapse-movies is van toepassing op de
leessnelheid.
Kaarten waarop movies kunnen worden opgeslagen
Movie-opnamekwaliteit SD-kaart
Normale movie
L
87
X
C
SD-Speed Class 10 of hoger
654
HDR-movies
SD-Speed Class 6 of hoger
65 V
SD-Speed Class 4 of hoger
w
87 X
SD-Speed Class 6 of hoger
65 V
SD-Speed Class 4 of hoger
Time-lapse-movie (pag. 349)
H
65
J
D
UHS-I 90 MB/sec. of sneller
LW
UHS-I Speed Class 3 of hoger
Als u voor het opnemen van films een kaart met een lage schrijfsnelheid
gebruikt, kan het zijn dat de movie niet goed wordt opgeslagen. En als u
een film afspeelt op een kaart met een lage leessnelheid, wordt de movie
mogelijk niet goed weergegeven.
Wanneer movies niet normaal kunnen worden opgenomen, formatteert u
de kaart en probeert u het opnieuw. Als u hiermee het probleem niet kunt
oplossen, raadpleegt u de website van de fabrikant van de kaart
enzovoort.
De camera is niet compatibel met UHS-II, de standaard voor supersnelle
overdracht voor SDHC/SDXC-kaarten. (Compatibel met UHS-I.) Met een
UHS-II-compatibele kaart is een overdracht met hoge snelheid via UHS-I
wellicht niet mogelijk, afhankelijk van de kaartspecificaties.
344
3 De movie-opnamekwaliteit instellen
Normale movie (circa)
Time-lapse-movie (circa)
* Raadpleeg pagina 351 voor de movie-opnametijd (weergavetijd) voor
time-lapse-movie-opnamen.
Totale opnametijd voor movies en bestandsgrootte per minuut
Movie-
opnamekwaliteit
Totale mogelijke opnameduur
op kaart
Bestands-
grootte
8 GB 32 GB 128 GB
L: Full HD-movie
87
X
17 min. 70 min. 283 min. 431 MB/min.
654
35 min. 140 min. 563 min. 216 MB/min.
HDR-movie 35 min. 140 min. 563 min. 216 MB/min.
65 V
86 min. 347 min. 1391 min. 87 MB/min.
w: HD-movie
87 X
40 min. 162 min. 649 min. 184 MB/min.
65 V
250 min. 1001 min. 4004 min. 30 MB/min.
Movie-
opnamekwaliteit
Totale mogelijke opnameduur op
kaart
Bestands-
grootte
8 GB 32 GB 128 GB
H: 4K-time-lapse-movie
65 J
2 min. 8 min. 34 min. 3576 MB/min.
L: Full HD-time-lapse-movie
65 W
11 min. 47 min. 189 min. 643 MB/min.
Voor betere prestaties met de kaart wordt aanbevolen om de kaart te
formatteren met de camera voordat u movie-opnamen gaat maken
(pag. 75).
Ga naar de website van de fabrikant van de kaart om de schrijf-/
leessnelheid van de kaart te controleren.
Zie pagina 574 voor bitsnelheden.
Een stijging van de interne temperatuur van de camera kan ertoe leiden dat de
filmopname wordt gestopt voordat de totale opnametijd die in de tabel wordt
weergegeven (pag. 382), is bereikt.
345
3 De movie-opnamekwaliteit instellen
Wanneer u een film opneemt die groter is dan 4 GB, kunt u zonder
onderbreking blijven opnemen (behalve tijdens het maken van time-
lapse-movie-opnamen).
SD/SDHC-kaarten gebruiken die zijn geformatteerd met de camera
Als u de camera gebruikt om een SD/SDHC-kaart te formatteren,
dan formatteert de camera deze als FAT32.
Wanneer u een film maakt en de bestandsgrootte 4 GB
overschrijdt, wordt bij een FAT32-geformatteerde kaart
automatisch een nieuw filmbestand gemaakt.
Wanneer u de movie afspeelt, moet u elk moviebestand
afzonderlijk afspelen. Filmbestanden kunnen niet automatisch op
volgorde worden afgespeeld. Nadat een film is weergegeven,
selecteert u de volgende film om af te spelen.
SDXC-kaarten gebruiken die zijn geformatteerd met de camera
Als u de camera gebruikt om een SDXC-kaart te formatteren, dan
formatteert de camera deze als exFAT.
Wanneer u een movie maakt en de bestandsgrootte 4 GB
overschrijdt, wordt bij een exFAT-geformatteerde CF-kaart de
movie als één bestand opgeslagen (in plaats van te worden
opgesplitst in meerdere bestanden).
De maximale opnametijd van één movie bedraagt 29 min. en 59 sec.
Als de movie-opnametijd 29 min. en 59 sec. heeft bereikt, stopt de
movie-opname automatisch. U kunt verder gaan met het opnemen van
een movie door op de knop <0> te drukken. (De movie wordt
opgenomen als een nieuw moviebestand.)
Filmbestanden die groter zijn dan 4 GB
Limiet voor filmopnametijd
Wanneer u filmbestanden die groter zijn dan 4 GB naar een computer
downloadt, gebruikt u ofwel EOS Utility (pag. 594) of een kaartlezer (pag. 599).
Moviebestanden die groter zijn dan 4 GB, worden niet gedownload als u
opnamen downloadt met het besturingssysteem van de computer.
Voor het maken van 4K-time-lapse-movie-opnamen (pag. 350) wordt het
gebruik van een SDXC-kaart aangeraden.
346
U kunt movies opnemen terwijl u geluid
opneemt met de ingebouwde
stereomicrofoons of een externe
stereomicrofoon. U kunt het
geluidsopnameniveau naar wens instellen.
Gebruik [z1: Geluidsopname] om
geluidsopnamefuncties in te stellen.
Automatisch :Het geluidsopnameniveau wordt automatisch
aangepast. Automatische niveauregeling werkt
automatisch in reactie op het geluidsniveau.
Handmatig
:Voor gevorderde gebruikers. U kunt het
geluidsopnameniveau instellen op een van 64 niveaus.
Selecteer [
Opname niveau
] en druk op de toetsen <
Y
>
<
Z
> terwijl u op de waterpas kijkt om het
geluidsopnameniveau aan te passen. Kijk op de
piekenindicator en pas het niveau dusdanig aan dat de
niveaumeter soms rechts van de markering 12 (-12 dB)
oplicht voor de hardste geluiden. Indien dit meer is dan
0, wordt het geluid vervormd.
Uitschakelen :Er wordt geen geluid opgenomen.
Wanneer deze functie is ingesteld op [Auto], wordt het geluid dat wordt
veroorzaakt door wind verminderd wanneer het buiten waait. Deze
functie werkt alleen bij gebruik van de ingebouwde microfoons voor het
maken van filmopnamen. Wanneer de windfilterfunctie is geactiveerd,
worden ook lage bastonen verminderd.
3 De geluidsopname instellen
Geluidsopname/Geluidsopnameniveau
Windfilter
347
3 De geluidsopname instellen
Hiermee wordt automatisch geluidsvervorming die door harde geluiden
ontstaat, onderdrukt. Ook als u [
Geluidsopname
] instelt op [
Automatisch
]
of [
Handmatig
] om opnamen te maken, kan er geluidsvervorming optreden
indien er een zeer hard geluid is. In dergelijke gevallen wordt het
aanbevolen om de instelling [
Inschakelen
] te gebruiken.
Een microfoon gebruiken
Normaliter nemen de ingebouwde microfoons geluid in stereo op.
Indien er een externe stereomicrofoon met een ministereostekker
(diameter van 3,5 mm) wordt aangesloten op de IN-aansluiting voor
externe microfoons van de camera (pag. 29), krijgt de externe microfoon
prioriteit. Het gebruik van de stereo-richtmicrofoon DM-E1 (afzonderlijk
verkrijgbaar) wordt aanbevolen.
Demper
Als u de Wi-Fi-functie (draadloze communicatiefunctie) gebruikt met een
externe microfoon, kan de ruis worden opgenomen. Tijdens de
geluidsopname wordt het gebruik van de draadloze communicatiefunctie
niet aanbevolen.
Met de ingebouwde microfoons worden ook het bedieningsgeluid en het
mechanische geluid van de camera opgenomen tijdens de opnamen.
Het gebruik van de stereo-richtmicrofoon DM-E1 (afzonderlijk
verkrijgbaar) kan dit soort geluiden in de movie verminderen.
Als u een externe microfoon aansluit op de camera, steekt u de stekker
helemaal in het stopcontact.
Sluit geen ander apparaat dan een externe microfoon aan op de
IN-aansluiting voor externe microfoons op de camera.
De instellingen voor [Geluidsopname] die in de basismodi beschikbaar
zijn, zijn [Inschakelen] en [Uitschakelen]. Indien [Inschakelen] is
ingesteld, wordt het geluidsopnameniveau automatisch aangepast (zoals
bij [Automatisch]) en zal de windfilterfunctie worden ingeschakeld.
De geluidsvolumebalans tussen L (links) en R (rechts) kan niet worden
aangepast.
Geluid wordt opgenomen met een samplingfrequentie van 48 kHz/16-bits.
348
Als u het programmakeuzewiel instelt op <8>, kunt u movies met
uitgeknipte hooglichten maken voor een voor een hoger dynamisch
bereik zelfs bij zeer contrastrijke scènes.
De HDR-movie wordt opgenomen in
L6X (NTSC) of
L5X (PAL).
* HDR staat voor High Dynamic Range (groot dynamisch bereik).
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <8>.
2
Maak een HDR-film.
Maak de movie zoals u zou doen bij
normale opnamen.
HDR-movies opnemen
Aangezien meerdere frames worden samengevoegd om een HDR-movie te
maken, kunnen sommige delen van de movie vervormd lijken. Bij opnamen
uit hand kan de vervorming die wordt veroorzaakt door cameratrilling meer
zichtbaar zijn. U wordt aangeraden een statief te gebruiken. Houd er
rekening mee dat zelfs als u een statief gebruikt voor de opnamen,
nabeelden of ruis meer zichtbaar kunnen zijn wanneer u de HDR-film frame
voor frame of vertraagd afspeelt, terwijl dit niet het geval is wanneer u de
film op de normale manier afspeelt.
349
Foto's die worden opgenomen met het ingestelde interval, kunnen
automatisch achter elkaar worden gezet om een 4K- of Full HD-time-
lapse-movie te maken. Een time-lapse-movie geeft weer hoe een
onderwerp verandert in een veel kortere tijd dan de daadwerkelijke tijd. Dit
is efficiënt bij de observatie op een vast punt van een steeds veranderende
scène, groeiende planten, de beweging van hemellichamen enzovoort.
Time-lapse-movies worden opgenomen in de MOV-bestandsindeling
met de volgende kwaliteit: H6J (NTSC) /H5J (PAL) voor
4K en L 6 W (NTSC)/L 5 W (PAL) voor Full HD.
Merk op dat de framerate automatisch wordt gewisseld volgens de
instelling [53: Videosysteem] (pag. 541).
1
Selecteer een opnamemodus.
Zoals bij normale movie-opnamen in
de modi <A>, <C>, <d>, <s>,
<f> en <F> werkt opnamen
maken met automatische belichting.
In de modus <a> werkt opnamen
maken met handmatige belichting.
2
Stel de schakelaar voor Live
View-opnamen/movie-opnamen
in op <k>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
3
Selecteer [Time-lapse-movie].
Selecteer in het tabblad [z5] (het
tabblad [z3] in de modi <A> en
<C>) [Time-lapse-movie] en druk
op <0>.
4
Selecteer [Time-lapse].
a Time-lapse-movies opnemen
Zelfs wanneer u de modus <
s
> of <
f
> instelt, kunnen geen time-lapse-
movies worden opgenomen met prioriteit voor de sluitertijd of het diafragma.
Opnamen maken met automatische belichting werkt zoals in de modus <
d
>.
350
a Time-lapse-movies opnemen
5
Selecteer het gewenste
movieopnameformaat.
Selecteer [InschakelenH
(3840x2160)] of [InschakelenL
(1920x1080)].
InschakelenH (3840x2160)
De film wordt opgenomen in 4K-kwaliteit. De aspect ratio is 16:9. De
framerate van de opgenomen movie is 29,97fps (6) voor NTSC
en 25,00fps (5) voor PAL, de opname-indeling is Motion JPEG
(J) en de movie-bestandsindeling is MOV (D).
InschakelenL (1920x1080)
De movie wordt opgenomen met een Full High-Definition-
opnamekwaliteit (Full HD). De aspect ratio is 16:9. De framerate van
de opgenomen movie is 29,97fps (6) voor NTSC en 25,00fps
(5) voor PAL, de opname-indeling is ALL-I (W) en de movie-
bestandsindeling is MOV (D).
Movie-opnamemethode/compressierate
J MJPG
Elk frame wordt één voor één gecomprimeerd en opgenomen.
De compressierate is laag maar de movie is beter geschikt voor
bewerken.
W ALL-I (Voor bewerken/alleen-I)
Elk frame wordt één voor één gecomprimeerd en opgenomen.
De compressierate is laag maar de movie is beter geschikt voor
bewerken dan bij IPB.
Opname-indeling voor movies
D MOV
De movie wordt opgenomen in MOV-bestandsindeling
(bestandsextensie '.MOV').
351
a Time-lapse-movies opnemen
6
Stel het opname-interval in.
Selecteer [Interval].
Controleer de [k: Vereiste tijd] en
[3: Afspeeltijd] die onder aan het
scherm wordt weergegeven om het
aantal in te stellen.
Selecteer uur, minuut of seconde.
Druk op <0> om <r > weer te
geven.
Stel het gewenste nummer in en druk vervolgens op <0>. (U keert
terug naar <s>.)
Instelbaar van [00:00:01] t/m [99:59:59].
Selecteer [OK] om het opname-interval in te stellen.
7
Stel het aantal opnamen in.
Selecteer [Aant. opn.].
Controleer de [k: Vereiste tijd] en
[3: Afspeeltijd] die onder aan het
scherm wordt weergegeven om het
aantal in te stellen.
Selecteer het cijfer.
Druk op <0> om <r> weer te geven.
Stel het gewenste nummer in en druk vervolgens op <0>. (U keert
terug naar <s>.)
Instelbaar van [0002] t/m [3600].
Controleer of [3: Afspeeltijd] niet rood wordt weergegeven.
Selecteer [OK] om het aantal opnamen in te stellen.
Vereiste tijd Weergavetijd
Zie pagina 343 voor kaarten waarop time-lapse-movies kunnen worden
opgeslagen (kaartprestatievereisten).
Als het aantal opnamen is ingesteld op 3600, duurt de time-lapse-movie
circa 2 min. in NTSC en circa 2 min. 24 sec. in PAL.
352
a Time-lapse-movies opnemen
8
Selecteer de methode voor het
instellen van de belichting.
Selecteer [Aut. belichting].
Vast 1e beeld
Wanneer u de eerste opname maakt, wordt een meting uitgevoerd om de
belichting automatisch aan te passen aan de helderheid. De belichting die
voor de eerste opname is ingesteld, wordt ook toegepast op alle volgende
opnamen. Overige opnamegerelateerde instellingen voor de eerste
opname worden ook toegepast op alle volgende opnamen.
Elk beeld
Een meting wordt ook uitgevoerd voor elke volgende opname
om de belichting automatisch aan te passen aan de helderheid. Merk op dat
als functies voor beeldstijl en witbalans worden ingesteld op [
Automatisch
],
deze automatisch worden ingesteld voor elke volgende opname.
9
Stel in of de opname moet
worden weergegeven.
Selecteer [LCD auto uit].
Deactiveren
Zelfs tijdens time-lapse-movie-opnamen wordt de opname
weergegeven. (Het LCD-scherm wordt alleen op het moment van de
opname uitgeschakeld.) Let op dat het LCD-scherm uitschakelt
ongeveer 30 minuten nadat het opnemen is begonnen.
Activeren
Het LCD-scherm wordt uitgeschakeld ongeveer 10 sec. nadat het
opnemen is begonnen.
Tijdens time-lapse-movie-opnamen kunt u op de knop <B> drukken om
het LCD-scherm in of uit te schakelen.
353
a Time-lapse-movies opnemen
10
Stel de pieptoon in.
Selecteer [Pieptoon bij foto].
Als [Uitschakelen] is ingesteld, klinkt
de pieptoon niet voor het opnemen.
11
Controleer de instellingen.
Vereiste tijd
Geeft de vereiste tijd aan voor het maken van het ingestelde aantal
opnamen met het ingestelde interval. Indien dit meer is dan 24 uur,
wordt '*** dagen' weergegeven.
Weergavetijd
Geeft de movie-opnametijd (tijd die vereist is om de movie af te
spelen) aan bij het maken van de time-lapse-movie 4K-movie of
Full HD-movie op basis van foto's die zijn gemaakt met de
ingestelde intervallen.
12
Sluit het menu af.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm af te sluiten.
Vereiste tijd
Weergavetijd
Als [54: Pieptoon] is ingesteld op [Uitschakelen], kan de instelling in stap
10 niet worden ingesteld.
354
a Time-lapse-movies opnemen
13
Lees de melding.
Lees de melding en selecteer [OK].
14
Maak testopnamen.
Zoals bij Live View-opnamen stelt u
de belichting en opnamefuncties in en
drukt u de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
Druk de ontspanknop helemaal in om
testopnamen te maken. De foto's
worden op de kaart opgenomen.
Als er geen problemen zijn met de
testopnamen, gaat u verder naar de
volgende stap.
Herhaal deze stap als u opnieuw
testopnamen wilt maken.
De testopnamen worden opgenomen met de instelling
[z1: Movie-opn.formaat].
In de modus <a> kunt u de sluitertijd instellen binnen een bereik van 1/
4000 sec. tot 30 sec.
Bij opnamen met automatische belichting (behalve voor de modi <A>
en <C>) of opnamen met handmatige belichting + ISO auto, kunt u de
maximumgrens van de ISO-snelheid die automatisch is ingesteld,
worden ingesteld met [aISO auto] onder
[z2: kISO-snelheidsinst.] (pag. 372).
Als u voor opnamen met handmatige belichting de optie [Maximum]
voor [ISO-snelh.bereik] instelt op [H2(102400)] onder
[z2: kISO-snelheidsinst.], wordt de maximumgrens van het
handmatige instellingsbereik uitgebreid tot H2 (gelijk aan ISO 102400).
355
a Time-lapse-movies opnemen
15
Druk op de knop <0>.
De camera is nu klaar om te
beginnen met de opname van een
time-lapse-movie.
Als u wilt terugkeren naar stap 13,
drukt u nogmaals op de knop <0>.
16
Maak de time-lapse-movie.
Druk op de knop <B> en
controleer opnieuw de Vereiste tijd en
het Interval die op het scherm worden
weergegeven.
Druk de ontspanknop half in en
controleer de scherpstelling en de
belichting.
Druk de ontspanknop helemaal in
om de opname van de time-lapse-
movie te starten.
Automatische scherpstelling werkt niet
tijdens time-lapse-movie-opname.
Tijdens time-lapse-movie-opnamen
knippert <a> op het LCD-paneel.
Bovendien verschijnt < > links
van "o".
Omdat de elektronische sluiter wordt
gebruikt om opnamen te maken,
maken de reflexspiegel en de sluiter
geen mechanisch geluid tijdens time-
lapse-movie-opname.
Als het ingestelde aantal opnamen is
gemaakt, wordt de time-lapse-movie-
opname stopgezet.
De time-lapse-movie-opname wordt
automatisch geannuleerd.
Time-lapse-movie
Resterende opnamen
Vereiste tijd
Interval
Aantal opnamen
356
a Time-lapse-movies opnemen
U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Het wordt aanbevolen om vooraf testopnamen voor foto's te maken
zoals in stap 14 en om testmovies voor time-lapse-movies te maken.
Ongeacht de instelling [z1: Movie-opn.formaat] worden 4K-time-
lapse-movies opgenomen in H6J(NTSC)/H5J(PAL),
terwijl Full HD-time-lapse-movies worden opgenomen in L 6
W(NTSC)/L 5 W(PAL).
De dekking van de zichthoek van de movie voor het maken van 4K- en
Full HD-movies is circa 100%.
Als u de time-lapse-movie-opname die wordt uitgevoerd wilt annuleren,
drukt u de ontspanknop helemaal in of drukt u op de knop <0>
([Uitschakelen] wordt ingesteld). De time-lapse-movie-opname tot nu
toe wordt op de kaart opgeslagen.
Als de vereiste tijd voor opnamen meer dan 24 uur is, maar niet meer
dan 48 uur, wordt '2 dagen' weergegeven. Als drie of meer dagen vereist
zijn, wordt het aantal dagen aangegeven in stappen van 24 uur.
Zelfs wanneer de afspeeltijd van de time-lapse-movie minder is dan 1
seconde, wordt nog steeds een moviebestand gemaakt. Voor
[Afspeeltijd] wordt '00:00:00' weergegeven.
Als het maken van opnamen lang duurt, wordt aanbevolen om
accessoires voor aansluiting op een gewoon stopcontact te gebruiken
(afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 520).
In de modi <A> en <C> wordt het scènepictogram voor de scène die
door de camera wordt gedetecteerd, linksboven in het scherm
weergegeven (pag. 329).
De opgenomen kleurbemonstering is YCbCr 4:2:2 (8-bits) voor 4K-time-
lapse-movies en YCbCr 4:2:0 (8-bits) voor Full HD-time-lapse-movies.
De opgenomen kleurenmatrix is Rec. ITU-R BT.601 voor 4K-time-lapse-
movies en Rec. ITU-R BT.709 voor Full HD-time-lapse-movies.
Als de kaart onvoldoende vrije ruimte heeft om het ingestelde aantal
opnamen op te slaan, wordt [Afspeeltijd] (pag. 353) rood weergegeven.
Hoewel de camera kan doorgaan met het maken van opnamen, wordt
het opnemen stopgezet als de kaart vol is.
Als de kaart onvoldoende vrije ruimte heeft, wordt 'Aantal opnamen'
(pag. 355) rood weergegeven als "z 0000" en kunt u niet opnemen.
Als de moviebestandsgrootte 4 GB overschrijdt met de instellingen
[Aant. opn.] en als de kaart niet is geformatteerd in eXFAT (pag. 71),
wordt [Afsp. tijd] rood weergegeven (pag. 353). Als u in deze
omstandigheden blijft opnemen en de moviebestandsgrootte bereikt
4 GB, wordt de time-lapse-movie-opname gestopt.
357
a Time-lapse-movies opnemen
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een
intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de
beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Als een camera met de interfacekabel op een computer is aangesloten
of als een HDMI-kabel (afzonderlijk verkrijgbaar) op de camera is
aangesloten, kunt u [Inschakelen] niet selecteren.
Servo AF voor movies functioneert hier niet.
Als de sluitertijd 1/30 seconde of langzamer is, wordt de belichting van
de movie mogelijk niet correct weergegeven (kan verschillen van de
belichting van de resulterende movie).
Zoom niet met de lens tijdens time-lapse-movie-opname. Als u dit wel
doet, kan het beeld onscherp worden, kan de belichting wijzigen of kan
de lensafwijkingscorrectie mogelijk niet juist functioneren.
Wanneer u een time-lapse-movie-opname maakt onder een flikkerende
lichtbron, worden mogelijk zichtbare beeldflikkeringen, horizontale
strepen (ruis) of onregelmatige belichting opgenomen.
Het weergegeven beeld tijdens time-lapse-movie-opnamen en de
resulterende movie kunnen er anders uitzien (met betrekking tot
flikkering, scherptediepte enzovoort).
Wanneer u een time-lapse-movie-opname maakt bij weinig licht, kan het
beeld dat wordt weergegeven tijdens het opnemen afwijken van de
opname die in werkelijkheid in de movie is opgenomen. In dergelijke
gevallen knippert het pictogram <g>.
Als u de camera van links naar rechts beweegt (panning) of een
bewegend onderwerp opneemt terwijl u een time-lapse-movie-opname
maakt, kan het beeld er extreem vervormd uitzien.
Tijdens time-lapse-movie-opname werkt de functie voor het automatisch
uitschakelen van de camera niet. Bovendien kunt u de opnamefunctie-
en menufunctie-instellingen niet aanpassen, kunt u geen opnamen
afspelen enzovoort.
Er wordt geen geluid opgenomen voor time-lapse-movies.
Met time-lapse-movie-opnamen kunt u de ontspanknop volledig
indrukken om de movie-opname te starten of te stoppen ongeacht de
instelling [Functie knop V].
Als [Interval] is ingesteld op minder dan 3 sec. en [Aut. belichting] is
ingesteld op [Elk beeld] en de helderheid verschilt aanzienlijk van de
voorgaande opname, neemt de camera mogelijk niet op met het
ingestelde interval.
358
a Time-lapse-movies opnemen
Als een sluitertijd wordt ingesteld die langer is dan het opname-interval
zoals bij een lange belichting of als een trage sluitertijd automatisch
wordt ingesteld, neemt de camera mogelijk niet op met het ingestelde
interval. Ook kunnen er geen opnamen worden gemaakt wanneer de
sluitertijd en het opname-interval bijna gelijk zijn.
Als de volgende geplande opname niet mogelijk is, wordt deze overgeslagen.
Dit kan de opnametijd van de gemaakte time-lapse-movie korter maken.
Zelfs als [LCD auto uit] is ingesteld op [Uitschakelen], wordt het LCD-
scherm uitgeschakeld tijdens de belichting. En als het opname-interval 1
sec. is, wordt er geen opname weergegeven.
Zelfs als [
LCD auto uit
] is ingesteld op [
Uitschakelen
], wordt de opname
mogelijk niet weergegeven voor het korte interval voor de volgende opname.
Als de tijd die nodig is om op de kaart op te nemen, langer is dan het
opname-interval vanwege de ingestelde opnamefuncties of
kaartprestaties, kunnen sommige opnamen niet worden gemaakt met de
ingestelde intervallen.
De vastgelegde beelden worden niet opgenomen als foto's. Zelfs
wanneer u de time-lapse-movie-opname annuleert nadat één opname is
gemaakt, wordt deze opgenomen als een moviebestand.
Als u de camera met de interfacekabel (afzonderlijk verkrijgbaar) aansluit
op een computer en u gebruikt EOS Utility (EOS-software), dan stelt u
[z5: Time-lapse-movie] in op [Uitschakelen]. Als deze optie is
ingesteld op [Inschakelen], kan de camera niet communiceren met de
computer.
Tijdens time-lapse-movie-opname werkt Image Stabilizer (Beeldstabilisatie)
van de lens niet.
Als de aan-uitschakelaar is ingesteld op <2> de schakelaar voor Live
View-opnamen/movie-opnamen wordt bediend enzovoort, dan wordt de
time-lapse-movie-opname stopgezet en schakelt de instelling over naar
[Uitschakelen].
Zelfs wanneer er een flitser wordt gebruikt, zal deze niet flitsen.
De opnamemodus van de time-lapse-movie wordt geannuleerd en de
instelling wordt overgeschakeld naar [Uitschakelen] met een van de
volgende handelingen:
•[Reinig handmatig] of [Reinig nuf] onder [54: Sensorreiniging]
selecteren of [55: Wis alle camera-instellingen] selecteren.
De opnamemodus <8>, <w> of <x> selecteren.
359
a Time-lapse-movies opnemen
Wanneer de time-lapse-movie-opname eindigt, worden de instellingen
automatisch gewist en keert de camera terug naar de normale movie-
opnamemodus. Houd er rekening mee dat als u en trage sluitertijd voor de
time-lapse-movie-opname hebt ingesteld en de instellingen worden
automatisch gewist, de sluitertijd dan automatisch wordt ingesteld op een
snelheid die binnen het instelbare bereik voor normale movie-opnamen ligt.
Als u de time-lapse-movie-opname begint terwijl het witte
waarschuwingspictogram voor temperatuur <
s
> (pag. 334) wordt
weergegeven, kan de beeldkwaliteit van de time-lapse-movie afnemen. Het
wordt aanbevolen dat u de time-lapse-movie-opname start nadat het witte
pictogram <
s
> verdwijnt (als de interne temperatuur van de camera is gezakt).
Als u een 4K-time-lapse-movie afspeelt op de camera of [Vertraagd]
selecteert en dit op de snelste snelheid instelt (door het instelwiel <5>
helemaal naar rechts te draaien) (pag. 420), zullen de frames om het
andere frame worden overgeslagen tijdens het afspelen.
U kunt de frames van 4K-time-lapse-movies niet ophalen tijdens de
weergave (geen 4K-beeldovernamefunctie).
Tijdens het maken van opnamen met [Aut. belichting] ingesteld op [Elk
beeld], wordt het volgende niet opgenomen in de Exif-informatie van de
time-lapse-movie.
Opnamen maken met automatische belichting: Sluitertijd, Diafragma
U kunt time-lapse-movies opnemen met een volledig opgeladen accu
LP-E6N, ongeveer zoals aangeduid in de tabel hieronder (geschatte tijd
vanaf het begin van de opname tot de accu leeg is). De mogelijke
movie-opnametijd varieert, afhankelijk van de opnameomstandigheden.
Totale mogelijke tijd voor time-lapse-movie-opnamen (bij benadering)
Time-lapse-movie-
opnamen
Kamertemperatuur
(23°C)
Lage temperaturen
(0°C)
Interval
LCD-
scherm
1 sec.
Ingeschakeld
5 uur en 10 min. 4 uur en 30 min.
Uitgeschakeld
10 sec.
Ingeschakeld
3 uur en 10 min. 2 uur en 50 min.
Uitgeschakeld
7 uur en 00 min. 6 uur en 20 min.
360
a Time-lapse-movies opnemen
U kunt de afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 271) of de
draadloze afstandsbediening BR-E1 (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 273)
gebruiken om de time-lapse-movie-opname te starten en te stoppen. Stel
vooraf [z5: Afst.bediening] in op [Inschakelen].
Met afstandsbediening RC-6
Met draadloze afstandsbediening BR-E1
Koppel de draadloze afstandsbediening BR-E1 eerst met de camera
(pag. 273).
Maak testopnamen en wanneer de camera gereed is om opnamen te
maken (zoals in stap 15 op pagina 355), stelt u de schakelaar
ontspanmodus/movie-opname van de BR-E1 in op <o> (onmiddellijk
ontspannen) of <2> (ontspannen na een vertraging van 2 sec.).
Als de schakelaar van de afstandsbediening is ingesteld op <k>,
kan de time-lapse-movie-opname niet starten.
Camerastatus/
Instelling van de
afstandsbediening
<2> (2 sec.
vertraging)
<o> (Onmiddellijk
ontspannen)
Testopnamescherm Tot opnamemodus Maakt een foto
Opnamemodus
Tot
testopnamescherm
Start de opname
Tijdens time-lapse-movie-
opnamen
Beëindigt de
opname
Beëindigt de
opname
Camerastatus/
Instelling van de
afstandsbediening
<2> (2 sec.
vertraging)
<o> (Onmiddellijk
ontspannen)
<k> (Movie-
opname)
Testopnamescherm Maakt een foto
Tot
opnamemodus
Opnamemodus Start de opname
To t
testopnamescherm
Tijdens time-lapse-movie-
opnamen
Beëindigt de opname
Beëindigt de
opname
361
U kunt een reeks korte movieclips van circa 2 seconden, 4 seconden
of 8 seconden maken; deze worden 'videosnapshots' genoemd.
De videosnapshots kunnen worden samengevoegd tot één movie,
die 'videosnapshotalbum' wordt genoemd. Zo kunt u hoogtepunten
van een reis of gebeurtenis in vogelvlucht laten zien.
Een videosnapshotalbum kan ook worden afgespeeld met
achtergrondmuziek (pag. 368, 426).
1
Stel het programmakeuzewiel
in op een andere modus
dan <8>.
2
Selecteer [Videosnapshot].
Selecteer op het tabblad [z5] (het
tabblad [z3] in basismodi)
[Videosnapshot] en druk op <0>.
3
Selecteer [Inschakelen].
3 Videosnapshots maken
De opnameduur voor videosnapshots instellen
Het concept van een videosnapshotalbum
Videosnapshotalbum
Videosnap-
shot 1
Videosnap-
shot 2
Videosnap-
shot**
362
3 Videosnapshots maken
4
Selecteer [Albuminstellingen].
5
Selecteer [Nieuw album maken].
6
Selecteer [Snapshotlengte].
7
Stel de snapshotlengte in.
Selecteer de gewenste
snapshotlengte en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [OK].
8
Sluit het menu af.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten.
Er wordt een blauwe balk
weergegeven om de snapshotlengte
aan te geven.
Ga naar 'Een videosnapshotalbum
maken' (pag. 363).
Opnameduur
363
3 Videosnapshots maken
9
Maak de eerste videosnapshot.
Druk op de knop <0> en maak
de opname.
De blauwe balk die de opnameduur
aangeeft, loopt langzaam terug. Nadat
de ingestelde opnameduur is verstreken,
stopt de opname automatisch.
Het bevestigingsscherm wordt
weergegeven (pag. 364-365).
10
Sla de opname op als
videosnapshotalbum.
Selecteer [J Sla op als album]
en druk vervolgens op <0>.
De movieclip wordt opgeslagen als
de eerste videosnapshot van het
videosnapshotalbum.
11
Ga verder met het maken van
meer videosnapshots.
Herhaal stap 9 om de volgende
videosnapshot te maken.
Selecteer [J Voeg toe aan album]
en druk vervolgens op <0>.
U kunt een ander video snapshot
album maken door [W Sla op als
nieuw album] te selecteren.
Herhaal stap 1 indien nodig.
12
Stop de videosnapshotopname.
Stel [
Videosnapshot
] in op
[
Uitschakelen
].
Om terug te keren naar
normale movie-opnamen moet u niet
vergeten [Uitschakelen] in te stellen.
Druk op de knop <
M
> om het
menu af te sluiten en terug te keren
naar het normale
movie-opnamescherm.
Een videosnapshotalbum maken
364
3 Videosnapshots maken
Opties in stap 10 en 11
Functie Omschrijving
JSla op als album (stap 10)
De movieclip wordt opgeslagen als de eerste
videosnapshot van het videosnapshotalbum.
JVoeg toe aan album
(stap 11)
De zojuist opgenomen videosnapshot wordt
toegevoegd aan het album dat net daarvoor
is opgenomen.
WSla op als nieuw album
(stap 11)
Er wordt een nieuw videosnapshotalbum
gemaakt en de movieclip wordt opgeslagen als
de eerste videosnapshot. Het nieuwe album
is een afzonderlijk bestand van het eerder
opgenomen album.
1 Speel videofoto af
(stappen 10 en 11)
De zojuist opgenomen videosnapshot wordt
afgespeeld. Zie de tabel op de volgende
pagina voor weergaveopties.
rSla niet op in album
(stap 10)
rVerwijder zonder opslaan
in album (stap 11)
De opgenomen videosnapshot wordt gewist in
plaats van in het album opgeslagen. Selecteer
[
OK
] in het bevestigingsdialoogvenster.
Als u na het maken van een videosnapshot nog een videosnapshot wilt
maken, stelt u [Uitschakelen] in voor [Bevest.ber. wrg.] onder
[z5: Videosnapshot]. Met deze instelling kunt u de volgende
videosnapshot onmiddellijk maken, zonder dat het bevestigingsscherm
telkens wordt weergegeven.
365
3 Videosnapshots maken
Handelingen bij [1 Speel videofoto af] in stappen 10 en 11
* Bij [Achteruit springen] en [Vooruit springen] komt de duur van de sprong
overeen met het aantal seconden dat is ingesteld bij [Videosnapshot] (circa 2,
4 of 8 seconden).
Functie Beschrijving van weergave
7 Afspelen
Druk op <0> als u het opgenomen videosnapshot direct
hiervóór wilt afspelen of pauzeren.
5 Eerste beeld
Hiermee wordt de eerste scène van de eerste
videosnapshot in het album weergegeven.
T Achteruit
springen*
Telkens als u op <0> drukt, springt de videosnapshot
enkele seconden achteruit.
3 Vorige beeld
Geeft het vorige beeld weer telkens wanneer u op <0>
drukt. Als u <0> ingedrukt houdt, wordt de movie
teruggespoeld.
6 Volgende beeld
Geeft de movie beeld per beeld weer telkens wanneer u
op <0> drukt. Als u <0> ingedrukt houdt, wordt de
movie vooruitgespoeld.
v Vooruit
springen*
Telkens als u op <0> drukt, springt de videosnapshot
enkele seconden vooruit.
4 Laatste beeld
Hiermee wordt de laatste scène van de laatste
videosnapshot in het album weergegeven.
Weergavepositie
mm’ ss” Weergavetijd (minuten:seconden)
9 Volume
Draai het instelwiel <6> om het volume van de
ingebouwde luidspreker aan te passen (pag. 419).
32
Druk op de knop <M> om terug te keren naar het
vorige scherm.
366
3 Videosnapshots maken
1
Selecteer [Aan bestaand album
toevoegen].
Voer stap 5 op pagina 362 uit om [
Aan
bestaand album toevoegen
] te
selecteren en druk vervolgens op
<0>.
2
Selecteer een bestaand album.
Draai aan het instelwiel <5> om een
bestaand album te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0>.
Bepaalde videosnapshotinstellingen
worden aangepast aan de instellingen
van het bestaande album.
3
Sluit het menu af.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten.
Het scherm voor het maken van de
videosnapshot wordt weergegeven.
4
Maak de videosnapshot.
Zie 'Een videosnapshotalbum maken'
(pag. 363) als u een videosnapshot
wilt maken.
Toevoegen aan een bestaand album
U kunt geen album selecteren dat is gemaakt met een andere camera.
367
3 Videosnapshots maken
Waarschuwingen voor het maken van videosnapshots
U kunt aan een album alleen videosnapshots met dezelfde lengte
toevoegen (elk van circa 2, 4 of 8 seconden).
Als u tijdens het maken van videosnapshots een van de volgende
handelingen uitvoert, wordt er een nieuw album gemaakt voor de
volgende videosnapshots.
De instelling [z1: Movie-opn.formaat] wijzigen.
De instelling [Geluidsopname] wijzigen van [Automatisch] of
[Handmatig] naar [Uitschakelen] of van [Uitschakelen] naar
[Automatisch] of [Handmatig].
De firmware bijwerken.
De opnameduur voor een videosnapshot is slechts een schatting.
Afhankelijk van de framerate is de opnameduur die tijdens het afspelen
wordt weergegeven, mogelijk niet nauwkeurig.
368
3 Videosnapshots maken
Een videosnapshotalbum kan op dezelfde manier worden afgespeeld
als een normale movie (pag. 419).
1
Speel de movie af.
Druk op de knop <x> om een
opname weer te geven.
2
Selecteer het album.
In de weergave van één opname
geeft het pictogram [st]
linksboven op het scherm aan dat het
een videosnapshotalbum betreft.
Draai aan het instelwiel <5> om een
album te selecteren.
3
Speel het album af.
Druk op <0>.
Selecteer op het
movieweergavepaneel [
7
] (Afspelen)
en druk vervolgens op <
0
>.
Een album afspelen
Achtergrondmuziek
U kunt achtergrondmuziek laten horen tijdens het afspelen van albums,
normale movies en diavoorstellingen op de camera (pag. 420, 426). Als
u achtergrondmuziek wilt laten horen, moet u die eerst met behulp van
EOS Utility (EOS-software) kopiëren naar de kaart. Raadpleeg de EOS
Utility Instructiehandleiding (pag. 596) voor informatie over het kopiëren
van de achtergrondmuziek.
Muziek die op de geheugenkaart wordt opgenomen, mag uitsluitend
worden gebruikt voor privégebruik. Pleeg geen inbreuk op het
auteursrecht.
369
3 Videosnapshots maken
Nadat u de opname hebt gemaakt, kunt u de videosnapshots in het
album opnieuw ordenen, verwijderen of afspelen.
1
Selecteer [X].
Selecteer op het
movieweergavepaneel [
X
] (Bewerken)
en druk vervolgens op <
0
>.
Het bewerkingsscherm wordt
weergegeven.
2
Selecteer een bewerking.
Selecteer een bewerkingsoptie en
druk op <0>.
Een album bewerken
Functie Omschrijving
T Snapshot
verplaatsen
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en <Z> om de
videosnapshot te selecteren die u wilt verplaatsen en
druk vervolgens op <0>. Druk op de pijltjestoetsen
<Y> en <Z> om de snapshot te verplaatsen en druk
vervolgens op <0>.
L Snapshot
verwijderen
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en <Z> om de
videosnapshot te selecteren die u wilt verwijderen en
druk vervolgens op <0>. Het pictogram [L] wordt
weergegeven op de geselecteerde videosnapshot. Door
nogmaals op <0> te drukken, heft u de selectie op en
verdwijnt [L].
7 Snapshot
afspelen
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en <Z> om de
videosnapshot te selecteren die u wilt afspelen en druk
vervolgens op <0>.
370
3 Videosnapshots maken
3
Sla het bewerkte album op.
Druk op de knop <M> om terug
te keren naar het bewerkingspaneel
onder aan het scherm.
Selecteer [W] (Opslaan) en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm Opslaan wordt
weergegeven.
Om het bestand als een nieuw album
op te slaan, selecteert u [Nieuw
bestand]. Als u het bestand wilt
opslaan en het originele album wilt
overschrijven, selecteert
u[Overschrijven] en drukt
u vervolgens op <0>.
Als er te weinig ruimte op de kaart beschikbaar is, kan [Nieuw bestand]
niet worden geselecteerd.
Als het accuniveau laag is, kunt u geen albums bewerken. Gebruik een
volledig opgeladen accu.
371
z1
Als de schakelaar voor Live View-
opnamen/movie-opnamen is ingesteld
op <k>, worden sommige menuopties
op het tabblad [z1] gewisseld naar
movie-opname-items.
Movieopnameformaat
U kunt de movie-opnamekwaliteit (beeldformaat, framesnelheid en
compressiemethode) instellen. Raadpleeg de pagina's 341-342 voor
meer informatie.
Geluidsopname
U kunt geluidsopnamefuncties instellen. Zie pagina 346 voor meer
informatie.
z2
Als de schakelaar voor Live View-
opnamen/movie-opnamen is ingesteld op
<k>,
worden de menuopties voor de
ISO-snelheidsinstellingen gewisseld naar
[z2: kISO-snelheidsinst.]. (In de
Basismodi wordt
[kISO-snelheidsinst.]
niet weergegeven.)
3 Menufunctie-instellingen
Voor meer informatie over de items op het tabblad [
z
1
] raadpleegt u de
volgende pagina's: [
Beeldkwalit.
] op pagina 162, [
Lensafwijkingscorrectie
]
op pagina 200 en [
Objectief elektronische MF
] op pagina 155.
Voor meer informatie over de items op het tabblad [z2] raadpleegt u de
volgende pagina's: [Belichtingscompensatie] op pagina 245, [Auto
Lighting Optimizer/Auto optimalisatie helderheid] op pagina 194,
[Witbalans] op pagina 185, [Handmatige witbalans] op pagina 188 en
[WB Shift/Bkt.] op pagina 191.
372
3 Menufunctie-instellingen
kISO-snelheidsinstellingenN
ISO-snelheid
In de modus <a> kunt u de ISO-snelheid handmatig instellen.
U kunt ook ISO auto selecteren. U kunt ook de knop <i> voor
deze instellingen gebruiken.
ISO-snelheidsbereik
Voor movie-opnamen kunt u het handmatige instellingsbereik voor
de ISO-snelheid (minimum- en maximumlimieten) instellen.
Standaard is dit ingesteld op ISO 100 - ISO 25600. U kunt de
minimumlimiet tussen ISO 100 en H1 (gelijk aan ISO 51200)
instellen en de maximumlimiet tussen ISO 200 en H2 (gelijk aan
ISO 102400).
ISO auto
In de modi <d>, <s>, <f> en <F> of met de modus <a>
+ de instelling ISO auto, kunt u de maximumgrens voor de ISO-
snelheid automatisch instellen voor movie-opnamen. De
standaardinstelling is [Max.:25600]. U kunt de maximumgrens
instellen tussen [Max.:6400] en [Max.:H2 (102400)].
aISO auto
In de modi <d>, <s>, <f> en <F> of met de modus <a>
+ de instelling ISO auto, kunt u de maximumgrens voor de ISO-
snelheid automatisch instellen voor time-lapse-movie-opnamen.
De standaardinstelling is [Max.:12800]. U kunt de maximumgrens
instellen tussen [Max.:400] en [Max.:25600].
Voor movie-opnamen zijn ISO 32000 en ISO 40000 de uitgebreide
ISO-snelheden. Wanneer u deze instelt, wordt [H] weergegeven.
Voor meer informatie over [
z
2:
z
ISO-snelheidsinst.
] bij foto-opnamen
(zoeker- of Live View-opnamen) raadpleegt u pagina's 170-174.
373
3 Menufunctie-instellingen
z4
Wanneer de schakelaar voor Live View-
opnamen/movie-opnamen is ingesteld
op <k>, wordt het tabblad [z4]
weergegeven als menuopties speciaal
voor movie-opname. (In de basismodi is
dit het tabblad [z2].)
Servo AF voor movies
Als deze functie is ingeschakeld, stelt de camera voortdurend
scherp op het onderwerp tijdens movie-opname. De
standaardinstelling is [Inschakelen].
Wanneer [Inschakelen] is ingesteld:
De camera stelt voortdurend op het onderwerp scherp, ook
wanneer u de ontspanknop niet half indrukt.
Als u de scherpstelling op een specifiek punt wilt houden of als u
niet wilt dat het mechanische geluid van de lens wordt
opgenomen, kunt u Servo AF voor films als volgt tijdelijk stoppen.
Tik op [Z] linksonder op het scherm.
•Als u [Servo AF voor movies gepauzeerd] (pag. 500) toewijst
aan <0>, kunt u onder [8C.Fn III-4: Aangepaste bediening]
op <0> drukken om Servo AF voor movies te pauzeren.
Wanneer u nogmaals op <0> drukt, wordt Servo AF voor
movies hervat.
Als u een knop toewijst aan [
AF-stop
] (pag. 500), kunt u Servo AF
voor movies pauzeren terwijl u deze knop ingedrukt houdt.
Wanneer u de knop weer loslaat, wordt Servo AF voor films hervat.
Als Servo AF voor movies wordt onderbroken en u terugkeert
naar movie-opnamen nadat u op de knop <M> of <x> hebt
gedrukt of de AF-methode hebt gewijzigd, wordt Servo AF voor
films hervat.
374
3 Menufunctie-instellingen
Wanneer [Uitschakelen] is ingesteld:
Druk de ontspanknop half in of druk op de knop <p>
om scherp te stellen.
AF-methode
U kunt [u+volgen], [Soepel zone] of [Live één pt AF] selecteren.
Zie de pagina's 308-314 voor meer informatie over de AF-methode.
Aandachtspunten wanneer [Servo AF voor movies] is ingesteld
op [Inschakelen]
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld
Een snel bewegend onderwerp dat de camera nadert of van de
camera af beweegt.
Een onderwerp dat zich op korte afstand van de camera beweegt.
Opnamen met een hoger f-getal.
Raadpleeg ook 'Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld' op pagina 316.
Omdat de lens altijd actief is en er meer accustroom wordt verbruikt,
neemt de mogelijke movie-opnametijd (pag. 344) af.
Bij bepaalde lenzen kan het geluid van de scherpstellende lens in de
movie hoorbaar zijn. In dergelijke gevallen kan het gebruik van de
stereo-richtmicrofoon DM-E1 (afzonderlijk verkrijgbaar) dit soort geluiden
in de movie verminderen.
Servo AF voor movies wordt gepauzeerd tijdens zoomen of vergrote
weergave.
Als een onderwerp tijdens een filmopname de camera nadert of van de
camera af beweegt, of als u de camera horizontaal of verticaal beweegt
('pannen'), kan het de vastgelegde movie kortstondig uitrekken of
krimpen (de beeldvergroting verandert).
Als u de scherpstelmodusknop op de lens tijdens Servo AF voor movies
op <MF> wilt zetten, moet u eerst de schakelaar voor Live
View-opnamen/movie-opnamen op <A> zetten.
375
3 Menufunctie-instellingen
Trackinggevoeligheid van Servo AF voor moviesN
U kunt de trackinggevoeligheid van
Servo AF voor movies op zeven niveaus
instellen. Dit heeft invloed op de
reactiesnelheid van AF-
trackinggevoeligheid wanneer het
onderwerp van de AF-punten weg
beweegt, zoals tijdens pannen of
wanneer er een obstakel voor de AF-
punten komt.
Deze functie kan worden ingesteld als
[
z
4: Servo AF voor movies
] is ingesteld
op [
Inschakelen
] en [
z
4: AF-methode
]
is ingesteld op [
Live één pt AF
].
Vergrendeld: -3/ -2/-1
Met deze instelling is de camera minder geneigd om een ander
onderwerp te volgen als het AF-punt het oorspronkelijke onderwerp
kwijtraakt. Hoe dichter de instelling bij het minteken (-) staat, hoe
minder is de camera geneigd om een ander onderwerp te volgen. Dit is
effectief wanneer u wilt voorkomen dat de AF-punten snel iets anders
volgen dan het beoogde onderwerp tijdens pannen of wanneer er een
obstakel voor de AF-punten komt.
Gevoelig: +1/+2/+3
Hiermee reageert de camera sneller bij het volgen van een onderwerp
dat voor het AF-punt komt. Hoe dichter de instelling bij het plusteken (+)
staat, hoe sneller reageert de camera. Dit is effectief wanneer u een
bewegend onderwerp wilt blijven volgen terwijl de afstand ervan tot de
camera verandert, of als u snel wilt kunnen scherpstellen op een ander
onderwerp.
Als u [z4: AF-methode] instelt op [u+ volgen] of [Soepel zone],
resulteert dit in hetzelfde effect als wanneer [0] is ingesteld.
376
3 Menufunctie-instellingen
Servo AF-snelheid voor moviesN
U kunt de AF-snelheid van Servo AF voor
movies en de gebruiksomstandigheden
ervan instellen.
Deze functie kan worden ingesteld als
[
z
4: Servo AF voor movies
] is ingesteld
op [
Inschakelen
] en [
z
4: AF-methode
]
is ingesteld op [
Live één pt AF
].
Bovendien wordt de functie ingeschakeld
bij gebruik van een lens die
ondersteuning biedt voor langzame
overgang van de scherpstelling tijdens
het maken van movie-opnamen*.
Wanneer actief:
U kunt [Altijd aan] instellen om de AF-snelheid altijd actief bij het
maken van movie-opnamen (voor en tijdens de movie-opname) of
u kunt [Tijdens opnemen] instellen om de AF-snelheid alleen actief
te maken tijdens movie-opnamen.
AF-snelheid:
U kunt de AF-snelheid (overgangssnelheid van scherpstelling)
aanpassen van de standaardsnelheid (0) tot langzaam (een van zeven
niveaus) of snel (een van twee niveaus) om het gewenste effect voor
het maken van movies te verkrijgen.
* Lenzen die een langzame overgang van de scherpstelling tijdens
movie-opnamen ondersteunen
USM- en STM-lenzen die in en na 2009 op de markt zijn gekomen, zijn
compatibel. Raadpleeg de website van Canon voor meer informatie.
Bij bepaalde lenzen wordt de snelheid mogelijk niet gewijzigd, zelfs niet
wanneer de AF-snelheid wordt aangepast.
Als u [z4: AF-methode] instelt op [u+ volgen] of [Soepel zone],
resulteert dit in hetzelfde effect als wanneer [AF-snelheid] is ingesteld
op [Standaard (0)].
Als de standaardinstelling [
z
4: Servo AF-snelheid v. movies
] wordt gewijzigd,
ziet u een sterretje "*" rechts van [
z
4: Servo AF-snelheid v. movies
].
377
3 Menufunctie-instellingen
MeettimerN
U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven
(duur van de AE-vergrendeling).
Rasterweergave
Met [3x3 l] of [6x4 m] kunt u rasterlijnen weergeven om u te
helpen de camera verticaal of horizontaal recht te houden.
Met [3x3+diag n] wordt het raster ook met diagonale lijnen
weergegeven om u te helpen de intersecties over het onderwerp
uit te lijnen voor een betere balans in de compositie.
Merk op dat tijdens movie-opnamen het raster niet op het
LCD-scherm wordt weergegeven.
378
3 Menufunctie-instellingen
Functie knop V
U kunt de functies instellen die tijdens
het opnemen van movies worden
uitgevoerd wanneer u de ontspanknop
half of volledig indrukt.
Als [ /k] of [q/k] is ingesteld, kunt u behalve met de knop
<0> ook de movie-opname starten of stoppen door de
ontspanknop volledig in te drukken of door de afstandsbediening
RS-80N3 (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 276), de afstandsbediening
met timer TC-80N3 (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 276) of de
draadloze afstandsbediening BR-E1 (afzonderlijk verkrijgbaar,
pag. 273) te gebruiken.
Instelling Half indrukken Helemaal indrukken
/- Meten en AF Geen functie
q/- Alleen meten Geen functie
/k Meten en AF Movie-opname starten/stoppen
q/k Alleen meten Movie-opname starten/stoppen
Zelfs als [z4: Functie knop V] is ingesteld op [ /-] of [q/-], wordt
de time-lapse-movie-opname gestart of gestopt als u de ontspanknop
volledig indrukt tijdens time-lapse-movie-opnamen.
Tijdens movie-opnamen heeft de instelling bij [z4: Functie knop V]
prioriteit op elke functie die aan de ontspanknop is toegewezen met
[8C.Fn III-4: Aangepaste bediening].
379
3 Menufunctie-instellingen
z5
Wanneer de schakelaar voor Live View-
opnamen/movie-opnamen is ingesteld
op <k>, wordt het tabblad [z5]
weergegeven als menuopties speciaal
voor movie-opname. (In de basismodi is
dit het tabblad [z3].)
Videosnapshot
U kunt videosnapshots maken. Zie pagina 361 voor meer informatie.
Time-lapse-movie
U kunt time-lapse-movies maken. Zie pagina 349 voor meer
informatie.
380
3 Menufunctie-instellingen
Digitale beeldstabilisatie van movies
De interne Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) corrigeert
cameratrillingen tijdens het filmen. Deze functie heet Digitale
beeldstabilisatie van movies. Met Digitale beeldstabilisatie van movies
kunnen beelden ook worden gestabiliseerd als een objectief zonder
Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) wordt gebruikt. Bij het gebruik van
een objectief met ingebouwde Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) werkt
Digitale beeldstabilisatie van movies als de schakelaar voor de Image
Stabilizer (Beeldstabilisatie) van het objectief is ingesteld op <
1
>.
Uitschakelen (v):
Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) met Digitale
beeldstabilisatie van movies is uitgeschakeld.
Inschakelen (w) :Cameratrillingen worden gecorrigeerd. Het
beeld wordt iets vergroot.
Vergroot
(
x
) :In vergelijking met als [
Inschakelen
] is ingesteld,
worden krachtigere cameratrillingen
gecorrigeerd. De opname wordt sterker vergroot.
Digitale beeldstabilisatie van movies werkt niet als de schakelaar voor Image Stabilizer
(Beeldstabilisatie) van het objectief is ingesteld op
<2> (tu).
Digitale beeldstabilisatie van movies werkt niet bij langere lenzen dan 800 mm.
Digitale beeldstabilisatie van movies kan niet worden ingesteld tijdens HDR-movie-
opnamen (met de SCN-modus ingesteld) of tijdens time-lapse-movie-opnamen.
Hoe breder de beeldhoek (groothoek) is, des te effectiever is de stabilisatie. Hoe
smaller de beeldhoek (telefoto) is, des te minder effectief is de stabilisatie.
Bij gebruik van een statief wordt instellen van Digitale beeldstabilisatie
van movies op [Uitschakelen] aangeraden.
Afhankelijk van het onderwerp en de opnameomstandigheden kan het
onderwerp duidelijk vaag worden (het onderwerp ziet er tijdelijk onscherp
uit) als gevolg van de effecten van Digitale beeldstabilisatie van movies.
Bij gebruik van een TS-E lens, fish-eye lens, of niet-Canon lens, wordt instellen
van Digitale beeldstabilisatie van movies op [
Uitschakelen
] aanbevolen.
Het effect van digitale beeldstabilisatie van movies wordt niet
weergegeven in een vergroot beeld.
Omdat digitale beeldstabilisatie van movies het beeld vergroot, ziet de opname
er korreliger uit. Ook kunnen dan ruis, lichtvlekken, enzovoort zichtbaar worden.
Als Digitale beeldstabilisatie van movies is ingesteld, verandert de
grootte van AF-punten ook.
Bepaalde lenzen ondersteunen de functie Digitale beeldstabilisatie van
movies niet. Raadpleeg de website van Canon voor meer informatie.
381
3 Menufunctie-instellingen
Opnamen maken met de afstandsbediening
Als [Inschakelen] is ingesteld, kunt u movie-opname starten of
stoppen met de afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar,
pag. 271) of de draadloze afstandsbediening BR-E1 (afzonderlijk
verkrijgbaar, pag. 273).
Bij gebruik van de afstandsbediening RC-6
Zet de schakelaar in stand <
2
> en druk vervolgens op de
verzendknop. Als de schakelaar is ingesteld op <
o
> (onmiddellijk
ontspannen), wordt de instelling
[
z
4: Functie knop
V
]
van kracht.
Met draadloze afstandsbediening BR-E1
Zet de schakelaar ontspanmodus/movie-opname in op <k> en
druk vervolgens op de ontspanknop.
Zie pagina 360 voor het maken van time-lapse-movie-opnamen.
382
3 Menufunctie-instellingen
Algemene aandachtspunten bij het maken van movie-opnamen
Rood <E> waarschuwingspictogram voor interne temperatuur
Als de interne temperatuur van de camera oploopt vanwege langdurig
gebruik van movie-opnamen of bij een hoge omgevingstemperatuur,
verschijnt er een rood pictogram <E>.
Het rode pictogram <E> geeft aan dat de movie-opname binnenkort
automatisch wordt beëindigd. U kunt in dat geval geen opnamen meer
maken totdat de interne temperatuur van de camera is gedaald. Schakel
de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur movie-
opnamen maakt, wordt het rode pictogram <E> eerder weergegeven.
Schakel de camera altijd uit als u geen opnamen maakt.
Opname- en beeldkwaliteit
Als de bevestigde lens Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) bevat en u de
schakelaar voor Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) op <1> zet, is dit
altijd actief, zelfs als u de ontspanknop niet half indrukt. Image Stabilizer
(Beeldstabilisatie) gebruikt accustroom en kan de totale tijd voor
filmopname doen afnemen afhankelijk van de opnameomstandigheden.
Wanneer de Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) niet nodig is,
bijvoorbeeld bij gebruik van een statief, wordt aanbevolen dat u de IS-
schakelaar op <2> zet.
Bij movie-opnamen in de automatische belichtingsmodus kan de movie
tijdelijk vastlopen als de helderheid verandert. In dergelijke gevallen
dient u movie-opnamen te maken met handmatige belichting.
Als er zich een zeer felle lichtbron in beeld bevindt, kan het heldere
gedeelte op het LCD-scherm zwart lijken. De movie wordt bijna precies
zo opgenomen als deze wordt weergegeven op het LCD-scherm.
Bij weinig licht kunnen ruis of afwijkende kleuren zichtbaar zijn in de
opname. De movie wordt bijna precies zo opgenomen als deze wordt
weergegeven op het LCD-scherm.
Als u een movie afspeelt met andere apparaten kan de beeld- of
geluidskwaliteit afnemen of kan weergave zelfs niet mogelijk zijn (zelfs
als de apparaten MP4/MOV-bestanden ondersteunen).
383
3 Menufunctie-instellingen
Algemene aandachtspunten bij het maken van movie-opnamen
Opname- en beeldkwaliteit
Als u een kaart met een lage schrijfsnelheid
gebruikt, wordt tijdens movie-opnamen rechts in het
scherm mogelijk een indicator met vijf niveaus
weergegeven. Deze geeft aan hoeveel gegevens
nog niet naar de kaart zijn geschreven
(beschikbare capaciteit van het interne
buffergeheugen). Hoe langzamer de kaart, hoe
sneller de indicator stijgt. Als de indicator vol raakt,
wordt de movie-opname automatisch gestopt.
Als de kaart een hoge schrijfsnelheid heeft, wordt de indicator ofwel niet
weergegeven of het niveau (indien weergegeven) zal nauwelijks omhoog
gaan. Maak eerst een paar testmovies om te zien of de schrijfsnelheid
van de kaart hoog genoeg is.
Als de indicator aangeeft dat de kaart vol is en de movie-opname
automatisch stopt, kan het gebeuren dat het geluid aan het einde van de
movie niet goed wordt opgenomen.
Als de schrijfsnelheid van de kaart te laag is (als gevolg van
fragmentatie) en de indicator wordt weergegeven, kunt u de
schrijfsnelheid verhogen door de kaart te formatteren.
Weergave en aansluiting op tv
Als u de camera op een tv aansluit (pag. 427) en een movie opneemt,
wordt tijdens de opname op de tv geen geluid afgespeeld. Het geluid
wordt echter wel goed opgenomen.
Indicator
Beperkingen voor MP4-movies
Houd er rekening mee dat over het algemeen de volgende beperkingen van
toepassing zijn op MP4-movies.
Voor ongeveer de laatste twee frames wordt geen geluid opgenomen.
Wanneer u movies afspeelt onder Windows, lopen het beeld en geluid
mogelijk niet helemaal synchroon.
384
385
386
387
10
Opnamen weergeven
Dit hoofdstuk beschrijft hoe u vastgelegde opnamen
(foto’ s en films) kunt weergeven en wissen, hoe u
opnamen kunt bekijken op een tv-scherm en andere
aan weergave gerelateerde functies.
Opnamen die zijn gemaakt en opgeslagen met een
ander toestel
Mogelijk geeft de camera opnamen die met een andere camera zijn
vastgelegd of met een computer zijn bewerkt of waarvan de
bestandsnaam is gewijzigd, niet goed weer.
388
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
De laatst gemaakte of laatst bekeken
opname wordt weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Als u de opnamen in omgekeerde
volgorde wilt weergeven, draait u het
hoofdinstelwiel <5> linksom. Wilt u
de opnamen in chronologische
volgorde weergeven, dan draait u het
instelwiel rechtsom.
Telkens als u op de knop <B>
drukt, verandert de weergave.
x Opnamen weergeven
Weergave van één opname
Geen informatie Weergave met
basisinformatie
Weergave met opname-informatie
389
x Opnamen weergeven
3
Beëindig de opnameweergave.
Druk op de knop <x> om de
opnameweergave te beëindigen en
om meteen weer opnamen te kunnen
maken.
Als de weergave met opname-informatie wordt weergegeven (pag.
388), kunt u op de pijltjestoetsen <W> en <X> drukken om de onder
in het scherm weergegeven opname-informatie als volgt te wijzigen.
Raadpleeg de pagina's 392-395 voor meer informatie.
Weergave met opname-informatie
Wanneer RAW-opnamen die zijn gemaakt met [z4: Aspect ratio]
ingesteld op een andere optie dan [3:2] (pag. 168) worden afgespeeld,
worden lijnen die het beeldgebied aanduiden, weergegeven.
Als de zoekcriteria zijn ingesteld met [32: Beeldzoekvoork. instellen]
(pag. 402), worden alleen de gevonden opnamen weergegeven.
Gedetailleerde informatie
Informatie over lens/histogram
Informatie over witbalans
Beeldstijlinformatie 1
Beeldstijlinformatie 2
GPS-informatie
Informatie over lensafwijkingscorrectie
Informatie over kleurruimte en ruisreductie
390
x Opnamen weergeven
In de weergave van één opname kunt u
het raster over de opnameweergave
heen leggen.
Met [33: Weergaveraster] kunt
u[3x3 l], [6x4 m] of [3x3+diag n]
selecteren.
Deze functie is handig om de verticale
en horizontale kanteling en de
compositie van de opname te
controleren.
3 Raster weergeven
Tijdens de movieweergave wordt het raster niet weergegeven.
391
Weergave met basisinformatie
B: Weergave met opname-informatie
Voorbeeldinformatie voor foto's
Sluitertijd
Mapnummer -
bestandsnummering
Classificatie
Sterkte van Wi-Fi-signaal/
Eye-Fi-overdrachtstatus
Aantal
weergaven/
totaal aantal
opnamen/aantal
gevonden
opnamen
Beveilig beelden
Eye-Fi-overdracht voltooid
Accuniveau
Opnamekwaliteit/
bewerkte opnamen/
bijsnijden
Lichte tonen prioriteit
ISO-snelheid
Diafragma
Belichtingscorrectiewaarde
Wi-Fi-functie
Bluetooth-functie
Als de opname is gemaakt met een andere camera, wordt bepaalde
opname-informatie mogelijk niet weergegeven.
Het kan zijn dat het niet mogelijk is om beelden die zijn gemaakt met
deze camera op andere camera's weer te geven.
392
B: Weergave met opname-informatie
Weergave met opname-informatie
Gedetailleerde informatie voor opnamen in de Creatieve modi
* Wanneer u opnamen maakt met beeldkwaliteit RAW+JPEG, wordt de grootte
van het RAW-beeldbestand weergegeven.
* Lijnen die het beeldgebied aangeven, worden weergegeven voor opnamen die zijn gemaakt
met aspect ratio ingesteld (pag. 168) en met RAW- of RAW+JPEG ingesteld als beeldkwaliteit.
* Tijdens het maken van opnamen met flitser zonder flitsbelichtingscorrectie wordt
<0> weergegeven.
* < > wordt weergegeven voor opnamen die zijn gemaakt met flitsfotografie.
* Een pictogram voor het effect (pag. 254) en de aanpassing van het dynamische
bereik worden weergegeven bij HDR-opnamen.
*<P>
wordt weergegeven voor opnamen die zijn gemaakt met meervoudige belichting.
*<M> wordt weergegeven voor opnamen die zijn gemaakt met de instelling
Ruisreductie bij meerdere opnamen.
*<G>
wordt weergegeven voor foto's die zijn gemaakt als testopnamen voor time-lapse-movies.
*<u> wordt weergegeven voor opnamen die zijn gemaakt en opgeslagen na
het uitvoeren van RAW-beeldverwerking, formaat wijzigen of bijsnijden.
*<N>
wordt weergegeven voor opnamen die zijn bijgesneden en vervolgens opgeslagen.
Belichtingscorrectiewaarde
Sluitertijd
Opnamemodus/
meerdere opnamen/
time-lapse-movie:
testopnamen
ISO-snelheid
Opnamedatum en -tijd
Opnamekwaliteit/
Bewerkte opnamen/Bijsnijden
Histogram (Helderheid/RGB)
Witbalanscorrectie
Witbalans
AF-fijnafstelling
Lichte tonen prioriteit
Meetmethode
Bestandsgrootte
Flitsbelichtingscorrectie/
Reflectie/HDR-modus/
Ruisonderdrukking bij
meerdere opnamen
Beeldstijl/Instellingen
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid)
Schuifbalk
Diafragma
393
B: Weergave met opname-informatie
Gedetailleerde informatie voor opnamen in de Basismodi
* De indicator [Helderheid] wordt weergegeven voor opnamen waarvan de
helderheid werd aangepast voor het maken van de opnamen.
Sfeer
Achtergrond wazig
Niveau van het
sfeereffect
Niveau van
het wazig
bewegingseffect
Helderheid
Kleurtoon
394
B: Weergave met opname-informatie
Histogram
(Helderheid)
Naam van lens
Brandpuntsafstand
Histogram
(RGB)
Informatie over lens/histogram
Informatie over witbalans
Beeldstijlinformatie 1
Beeldstijlinformatie 2
395
B: Weergave met opname-informatie
Informatie over kleurruimte
en ruisreductie
Informatie over
lensafwijkingscorrectie
Breedtegraad
Hoogte
Lengtegraad
Coordinated Universal Time (UTC)
GPS-informatie
Het scherm GPS-informatie wordt niet weergegeven wanneer
GPS-informatie niet wordt opgenomen op de opnamen.
Zelfs wanneer u de camera gebruikt om een opname af te spelen die
door een andere camera werd gemaakt (met GPS-informatie
opgenomen), wordt de GPS-informatie niet weergegeven.
396
B: Weergave met opname-informatie
•<y/u/k>: sluitertijd, diafragma en ISO-snelheid worden niet weergegeven.
< > + ISO auto: ISO-snelheid wordt niet weergegeven.
•<a>, < > of < > wordt weergegeven voor time-lapse-movies. Merk op
dat "Sluitertijd", Diafragma" of "ISO-snelheid" niet worden weergegeven voor
time-lapse-movies wanneer "Opnamen maken met automatische belichting"
wordt uitgevoerd met [Elk beeld] ingesteld voor [Aut. belichting] onder [z5:
Time-lapse-movie]. "ISO-snelheid" wordt niet weergegeven voor time-lapse-
movies die zijn opgenomen met "Opnamen maken met handmatige belichting".
•<t> wordt weergegeven voor videosnapshots.
•<w> of <x> wordt weergegeven voor movies met cameratrillingen
gecorrigeerd door Digitale beeldstabilisatie van movies.
Voorbeeld van de filminformatieweergave
Movie-opnamemodus/
HDR-film (in modi
8)/
Time-lapse-movie/
Videosnapshot
Bestandsgrootte
Sluitertijd
Compressierate/
Movie-opnamemethode
Movieopnameformaat
Opnametijd
Movieweergave/
Videosnapshotweergave
Diafragma
Framerate
ISO-snelheid
Opname-indeling voor movies
HDR-film/Digitale
beeldstabilisatie
van movies
Tijdens de filmweergave wordt '*, *' weergegeven voor [Details] en
[Drempel] van [Scherpte] van de [Beeldstijl].
397
B: Weergave met opname-informatie
Overbelichtingswaarschuwing
Als [33: Overbel. waarsch.] is ingesteld op [Inschakelen],
knipperen de uitgeknipte hooglichten. Voor meer detail in de
knipperende gedeelten waarvoor u de gradatie waarheidsgetrouw
wilt reproduceren, stelt u de belichtingscorrectie in op een negatieve
waarde en maakt u de foto opnieuw voor een beter resultaat.
AF-puntweergave
Als [33: AF-punt weerg.] is ingesteld op [Inschakelen], wordt het
AF-punt waarop is scherpgesteld rood. Als automatische
AF-puntselectie is ingesteld, worden er mogelijk meerdere
AF-punten weergegeven.
398
B: Weergave met opname-informatie
Histogram
Het helderheidshistogram toont de verdeling van het
belichtingsniveau en de algehele helderheid. Het RGB-histogram is
geschikt voor controle van de kleurverzadiging en -gradatie. De
histogramweergave kan worden gewisseld met [33: Histogram].
[Helderheid]-weergave
Dit histogram toont in grafiekvorm de verdeling
van het helderheidsniveau van de opname. De
horizontale as geeft het helderheidsniveau aan
(donkerder aan de linkerkant en helderder aan
de rechterkant) en de verticale as geeft aan
hoeveel pixels er voor ieder helderheidsniveau
bestaan. Hoe meer pixels aan de linkerkant,
hoe donkerder de afbeelding. Hoe meer pixels
aan de rechterkant, hoe lichter de afbeelding.
Als er te veel pixels aan de linkerkant zijn, zult u
in de donkere gedeelten weinig details kunnen
onderscheiden. Als er te veel pixels aan de
rechterkant zijn, zijn de lichte gedeelten vaag. De tussengelegen
gradaties worden gereproduceerd. Aan de hand van de opname en
het helderheidshistogram van de opname kunt u het patroon van het
belichtingsniveau en de algehele gradatie controleren.
[RGB]-weergave
Dit histogram toont de verdeling van het helderheidsniveau van elke
primaire kleur in de opname (RGB, of rood, groen en blauw). De
horizontale as geeft het helderheidsniveau van de kleur aan
(donkerder aan de linkerkant en helderder aan de rechterkant) en de
verticale as geeft aan uit hoeveel pixels het helderheidsniveau van
elke kleur bestaat. Hoe meer pixels aan de linkerkant, hoe donkerder
en minder helder de kleur is. Hoe meer pixels aan de rechterkant,
hoe lichter en helderder de kleur. Als er te veel pixels aan de
linkerkant zijn, ontbreekt de informatie over de respectieve kleuren.
Als er te veel pixels aan de rechterkant zijn, zijn de kleuren
oververzadigd en bevatten ze geen gradatie. Aan de hand van het
RGB-histogram van een opname kunt u de kleurverzadiging, de
kleurgradatie en het witbalanseffect controleren.
Voorbeeldhistogrammen
Donkere opname
Normale helderheid
Heldere opname
399
Zoek snel naar opnamen met de indexweergave waarbij 4, 9, 36 of 100
opnamen op één scherm worden weergegeven.
1
Druk op de knop <u>.
Tijdens het weergeven van opnamen
of wanneer de camera gereed is om
opnamen te maken, drukt u op de
knop <u>.
[6u] wordt rechtsonder op het
scherm weergegeven.
2
Schakel over naar de indexweergave.
Draai het instelwiel <
6
> linksom.
De 4-beeldindexweergave verschijnt.
De geselecteerde opname wordt
gemarkeerd met een oranje kader.
Door het instelwiel <
6
> verder linksom te draaien, verandert de weergave van
9, 36 naar 100 beelden. Als u het instelwiel rechtsom draait, wordt de weergave
achtereenvolgens ingesteld op 100, 36, 9, 4 en weergave van één opname.
3
Selecteer een opname.
Bedien het instelwiel <5> of <9>
om het oranje kader te verplaatsen en
de opname te selecteren.
Druk op de knop <
u
> om het pictogram
[
6
u
] uit te schakelen en draai
vervolgens aan het instelwiel <
6
> om
de opname(n) op het volgende of vorige
scherm weer te geven.
Druk in de indexweergave op <0> om de geselecteerde opname in
een weergave van één opname weer te geven.
H
Indexweergave (Meerdere opnamen weergeven)


Als de zoekcriteria zijn ingesteld met [32: Beeldzoekvoork. instellen]
(pag. 402), worden alleen de gevonden opnamen weergegeven.
400
In de weergave van één opname kunt u aan het instelwiel <6>
draaien om snel vooruit of achteruit door de opnamen te bladeren,
al naar gelang de ingestelde sprongmethode.
1
Selecteer [Spring met 6].
Selecteer op het tabblad [32]
de optie [Spring met 6] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de sprongmethode.
Selecteer de sprongmethode en druk
vervolgens op <0>.
d:
Geef beelden een voor een weer
e: Spring 10 beelden
r: Spring het opgegeven
aantal beelden
g: Geef weer op datum
h: Geef weer per map
i: Geef alleen movies weer
j: Geef alleen foto's weer
P: Geef alleen beveiligde
opnamen weer
k: Geef weer op classificatie
(pag. 412)
e
Opnamesprong (Door beelden springen)
Met [Spring het opgegeven aantal beelden] kunt u aan het
hoofdinstelwiel <6> draaien om het aantal beelden van 1 tot 100 te
selecteren dat u wilt springen.
Wanneer u [Geef weer op classificatie] selecteert, draait u aan het
instelwiel <6> om de classificatie op te geven. Als u door opnamen
bladert met 9 geselecteerd, worden alle geclassificeerde opnamen
weergegeven.
401
e Opnamesprong (Door beelden springen)
3
Navigeer door te springen.
Druk op de knop <x> om de
opnamen weer te geven.
Draai in de weergave van één
opname aan het hoofdinstelwiel
<6>.
U kunt met de ingestelde methode
bladeren.
Weergavepositie
Sprongmethode
Selecteer [g: Datum] om opnamen te zoeken op opnamedatum.
Als u beelden op map wilt zoeken, selecteert u [h: Map].
Als de kaart zowel movies als foto's bevat, selecteert u [i: Movies]
of[j: Foto's] om een van beide categorieën weer te geven.
Als de sprongmethode is ingesteld op
[P: Beveiligen] of
[k: Classificatie]
maar geen opnamen zijn beveiligd of geclassificeerd,
kunt u het instelwiel
<6>
niet gebruiken om door de opnamen te bladeren.
Als de zoekcriteria zijn ingesteld met [32: Beeldzoekvoork. instellen]
(pag. 402), worden alleen de gevonden opnamen weergegeven in
Opnamesprong.
402
U kunt beelden die gefilterd zijn volgens de zoekcriteria, weergeven. Nadat u de
voorkeuren voor beelden zoeken hebt ingesteld, kunt u alleen de gevonden
beelden afspelen en weergeven.
U kunt het volgende doen voor de gevonden beelden: Wissen, Beveiligen,
Classificatie, Diavoorstelling, Verwijderen, Printopties en Fotoboek. Met deze functie
kunt u snel een specifieke taak uitvoeren op de gevonden beelden in één batch.
1
Selecteer [Beeldzoekvoork.
instellen].
Selecteer op het tabblad [32] de
optie [Beeldzoekvoork. instellen] en
druk vervolgens op <0>.
2
Stel de zoekvoorkeuren in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een item te selecteren.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de instelling te wijzigen.
Een vinkje [X] wordt links van het
item toegevoegd. (Opgegeven als het
zoekcriterium.)
Als u het item selecteert en op de knop <B> drukt, wordt het
vinkje [X] verwijderd. (Het zoekcriterium wordt geannuleerd.)
t Beelden filteren voor afspelen
Vinkje
Optie Instelling
9
Classificatie
Beelden met de geselecteerde voorkeur (classificatie) worden
weergegeven.
dDatum
Beelden die zijn gemaakt op de geselecteerde opnamedatum,
worden weergegeven.
nMap Beelden in de geselecteerde map worden weergegeven.
JBeveiligen
Beelden met de geselecteerde voorkeur (beveiligen) worden
weergegeven.
fType
bestand
Geeft beelden weer in het geselecteerde bestandstype.
U kunt de volgende bestandsindelingen instellen:
[z Foto's], [z (RAW)], [z (RAW, RAW+JPEG)],
[z (RAW+JPEG)], [z (RAW+JPEG, JPEG)], [z (JPEG)] en
[k Movies].
403
t Beelden filteren voor afspelen
3
Implementeer de zoekvoorkeuren.
Lees het bericht dat wordt weergegeven.
Selecteer [OK] en druk op <0>.
Het zoekcriterium wordt opgegeven.
4
De gevonden beelden weergeven.
Druk op de knop <3> om de
opnamen weer te geven.
Alleen de beelden die overeenkomen
met de ingestelde voorkeuren
(gefilterd) worden afgespeeld.
Wanneer de beelden zijn gefilterd, heeft
het scherm een buitenste geel kader.
Geef het scherm in stap 2 weer en druk vervolgens op de knop <
L
> om alle vinkjes [
X
] te
verwijderen. Druk op de knop <
0
> en selecteer [
OK
] om de zoekvoorkeuren te wissen.
Geel kader
De zoekvoorkeuren wissen
Als er geen beelden overeenkomen met de zoekvoorkeuren, wordt door te drukken op
<
0
> in het scherm in stap 2 [
OK
] niet ingeschakeld. (Kan niet doorgaan naar stap 3.)
Zelfs als [
5
2: Uitschakelen
] is ingesteld op [
1 min.
], [
2 min.
] of [
4 min.
],
is de tijd voor automatisch uitschakelen circa 6 minuten wanneer het
instelscherm [
3
2: Beeldzoekvoork. instellen
] wordt weergegeven.
De zoekvoorkeuren worden gewist en de gefilterde weergave wordt beëindigd
als u een van de volgende handelingen verricht. ([
Beelden zoeken
geannuleerd
] wordt mogelijk ook weergegeven op het scherm.)
bij opnemen.
Automatisch uitschakelen vindt plaats.
De aan/uit-schakelaar op <2> zetten.
De kaart formatteren.
Het afdekplaatje van het accucompartiment of het kaartsleufklepje openen.
Een beeld toevoegen (een RAW-opname verwerken, het formaat van
een opname wijzigen, een opname bijsnijden enzovoort).
Als er geen beelden meer zijn die aan de zoekvoorkeuren voldoen.
Alle camera-instellingen worden gewist.
404
Vastgelegde beelden kunnen op het LCD-scherm circa 1,5 tot 10 maal
worden uitvergroot.
1
Vergroot het beeld.
De opname kan als volgt worden
vergroot: 1. Tijdens
opnameweergave; 2. Tijdens de
kijktijd na het maken van opnamen; 3.
Vanuit de opnamemodus.
Druk op de knop <u>.
De vergrote weergave wordt
geactiveerd. De positie van het
vergrotingsgebied en [6u] worden
rechtsonder op het scherm
weergegeven.
De beeldvergroting neemt toe
wanneer u het instelwiel <6>
rechtsom draait. U kunt de opname
tot circa 10x vergroten.
De beeldvergroting neemt af wanneer
u het instelwiel <6> linksom draait.
Alleen in het geval van 1 en 3 wordt
door het instelwiel verder te draaien
de indexweergave weergegeven
(pag. 399).
2
Schuif over de opname.
Schuif met <9> in elke willekeurige
richting over de vergrote opname.
Druk op de knop <u> of <x> om
de vergrote weergave te sluiten.
u Opnamen vergroten
Positie van vergroot gebied
Alleen in het geval van 1 en 3 kunt u aan het instelwiel <5> draaien om
een andere opname met dezelfde vergroting weer te geven.
Een movie kan niet worden vergroot.
405
u Opnamen vergroten
Wanneer u op het tabblad [33] de optie
[Vergroting (ca.)] selecteert, kunt u de
eerste vergrotingsverhouding en -positie
voor de vergrote weergave instellen.
1x (geen vergroting)
Het beeld wordt niet vergroot weergegeven. De vergrote weergave
start vanuit de weergave van één opname.
2x, 4x, 8x, 10x (vergroot vanuit centrum)
De vergrote weergave start vanuit het midden van het beeld, op de
ingestelde vergroting.
Ware grootte (van geselecteerd punt)
De pixels van de opname worden weergegeven op ongeveer 100%.
De vergrote weergave start bij het AF-punt waarop is scherpgesteld.
Als de foto is gemaakt met handmatige scherpstelling, start de
vergrote weergave vanuit het midden van het beeld.
Zelfde als laatste (vanuit centrum)
De vergroting is gelijk aan de laatste keer dat u de vergrote
weergave afsloot met de knop <x> of <u>. De vergrote
weergave start vanuit het midden van het beeld.
3
De eerste vergrotingsverhouding en -positie instellen
Voor opnamen die zijn gemaakt met de instelling [Live één pt AF]
(pag. 313) of met [Vervormingscorrectie] ingesteld op [Inschakelen]
(pag. 202), start de vergrote weergave vanuit het midden van het beeld,
zelfs als [Ware grootte (v. ges. punt)] is ingesteld.
406
Het LCD-scherm is een aanraakgevoelig paneel dat u met uw vingers
kunt bedienen om zo de weergaveopties te gebruiken. Druk eerst op
de knop <x> om de opnamen weer te geven.
Veeg met één vinger.
Raak in de weergave van één opname
het LCD-scherm aan met
één vinger
.
U kunt naar de vorige of volgende
opname bladeren door met uw vinger
naar links of rechts te vegen.
Veeg naar links om de volgende
(nieuwere) opname te zien of naar rechts
om de vorige (oudere) opname te zien.
Raak in de indexweergave ook het LCD-
scherm aan met
één vinger
. U kunt naar
het vorige of volgende scherm bladeren
door met uw vinger omhoog of omlaag
te vegen.
Veeg omhoog om de volgende
(nieuwere) opnamen te zien of veeg
omlaag om de vorige (oudere)
opnamen te zien.
Wanneer u een opname selecteert,
wordt het oranje kader weergegeven. Tik
opnieuw op de opname om deze als één
opname weer te geven.
Veeg met twee vingers.
Raak het LCD-scherm aan met twee
vingers. Wanneer u met twee vingers
naar links of rechts veegt, kunt u door
opnamen springen met de methode die
is ingesteld in [Spring met 6] op het
tabblad [x2].
d
Opnamen weergeven via de touchscreen
Door opnamen bladeren
Door opnamen springen (opnamesprong)
407
d Opnamen weergeven via de touchscreen
Druk twee vingers tegen elkaar aan.
Raak het scherm aan met twee
uitgespreide vingers en breng uw vingers
vervolgens samen op het scherm.
Elke keer dat u uw vingers
samenbrengt, zal het beeld
verkleinen. Als u in de weergave van
één opname uw vingers
samenbrengt, verschijnt de
indexweergave van 4 opnamen.
Wanneer u een opname selecteert, wordt het oranje kader weergegeven.
Tik opnieuw op de opname om deze als één opname weer te geven.
Spreid twee vingers uit elkaar.
Raak het scherm aan met twee vingers bij
elkaar en spreid uw vingers vervolgens uit op
het scherm.
Terwijl u uw vingers uit elkaar trekt,
wordt de opname vergroot.
De opname kan maximaal ongeveer
10x worden vergroot.
U verkleint de weergave door uw vingers op het scherm samen te knijpen.
Als u dit doet tijdens de indexweergave van 4 opnamen, verschijnt
de weergave van één opname.
Dubbeltik.
U kunt de opname vergroten door met één vinger snel tweemaal op het
LCD-scherm te tikken (dubbeltikken). De opname wordt vergroot op de
positie waarop u hebt getikt. Als u wilt terugkeren naar de weergave
van één opname, dubbeltikt u nogmaals op het beeld.
Om in een willekeurige richting over de positie van de vergrote weergave te
schuiven, raakt u het LCD-scherm aan met één vinger en verplaatst u het.
Opname verkleinen (indexweergave)
Opname vergroten
U kunt de opname niet vergroten door in de indexweergave te dubbeltikken.
Aanraakbediening via het LCD-scherm van de camera is ook mogelijk tijdens de
weergave van opnamen op een tv die is aangesloten op uw camera (pag. 427).
408
U kunt de weergegeven opname in de gewenste positie draaien.
1
Selecteer [Beeld roteren].
Selecteer op het tabblad [31] de
optie [Beeld roteren] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer een opname.
Draai aan het hoofdinstelwiel <5>
om het beeld te selecteren dat u wilt
draaien.
U kunt ook een beeld selecteren in de
indexweergave (pag. 399).
3
Draai de opname.
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt
het beeld als volgt naar rechts
gedraaid: 90° 9 270° 9 0°.
Als u nog een opname wilt draaien,
herhaalt u stap 2 en 3.
b De opname roteren
Als u voorafgaand aan het maken van verticale opnamen de optie
[51: Auto. roteren] hebt ingesteld op [AanzD] (pag. 435), hoeft u de
opnamen niet meer op bovenstaande wijze te roteren.
Als de gedraaide opname tijdens de opnameweergave niet gedraaid
wordt weergegeven, stelt u [51: Auto. roteren] in op [AanzD].
Een movie kan niet worden gedraaid.
Als de zoekcriteria zijn ingesteld met [32: Beeldzoekvoork. instellen]
(pag. 402), worden alleen de gevonden opnamen weergegeven.
409
U kunt belangrijke opnamen beveiligen zodat deze niet per ongeluk
kunnen worden gewist met de wisfunctie van de camera.
1
Selecteer [Beveilig beelden].
Selecteer [Beveilig beelden] op het
tabblad [31] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Selecteer beelden].
Er wordt een opname weergegeven.
3
Selecteer de opname die u wilt
beveiligen.
Draai aan het hoofdinstelwiel <5>
om het beeld te selecteren die u wilt
beveiligen.
4
Beveilig de opname.
Druk op <0> om de geselecteerde
opname te beveiligen. Het pictogram
<K> wordt boven in het scherm
weergegeven.
Als u de beeldbeveiliging ongedaan
wilt maken, druk dan nogmaals op de
knop <0>. Het pictogram <K>
verdwijnt dan.
Als u nog een beeld wilt beveiligen,
herhaalt u stap 3 en 4.
K Beelden beveiligen
3 Eén opname beveiligen
Wisbeveiligingspictogram
Als de zoekcriteria zijn ingesteld met [32: Beeldzoekvoork. instellen]
(pag. 402), worden alleen de gevonden opnamen weergegeven.
410
K Beelden beveiligen
Terwijl u de opnamen in de indexweergave bekijkt, kunt u de eerste en
de laatste opname voor een bereik opgeven om alle opgegeven
opnamen tegelijk te beveiligen.
1
Selecteer [Selecteer reeks].
Selecteer onder [31: Beveilig
beelden] de optie [Selecteer reeks]
en druk op <0>.
2
Geef het bereik van de beelden op.
Selecteer het eerste beeld
(beginpunt) en druk op <0>.
Selecteer vervolgens de laatste
opname (eindpunt) en druk op <0>.
De beelden in het opgegeven bereik
worden beveiligd en het pictogram
<K> verschijnt.
Als u nog een opname wilt selecteren
om te beveiligen, herhaalt u stap 2.
3 Het bereik van te beveiligen beelden opgeven
Als de zoekcriteria zijn ingesteld met [32: Beeldzoekvoork. instellen]
(pag. 402), worden alleen de gevonden opnamen weergegeven.
Als u echter een beveiligde opname hebt opgegeven als de eerste
opname in het bereik, worden alle opnamen in het bereik (van de eerste
tot de laatste opnamen) onbeveiligd. (Beveiligen wordt geannuleerd in
het opgegeven bereik.)
411
K Beelden beveiligen
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
beveiligen.
Wanneer u [Alle beelden in map]
of [Alle beelden op kaart] in
[31: Beveilig beelden] selecteert,
worden alle beelden in de map of op
de kaart beveiligd.
Om de selectie te annuleren, selecteert u
[Wis bev. beelden in map] of [Wis bev.
alle beelden op kaart].
Als de zoekcriteria zijn ingesteld met [32: Beeldzoekvoork.
instellen] (pag. 402), wijzigt de weergave naar [Alle gevonden
beelden] en [Wis alle bev.].
Als u [Alle gevonden beelden]
selecteert, worden de gevonden
opnamen beveiligd.
Als u [Wis alle bev.] selecteert, wordt de
beveiliging van alle gevonden opnamen
geannuleerd.
3
Alle beelden in een map of op een kaart beveiligen
Als u de kaart formatteert (pag. 70), worden ook beveiligde beelden
verwijderd.
Movies kunnen ook worden beveiligd.
Als een opname eenmaal is beveiligd, kan deze niet worden verwijderd
met de wisfunctie van de camera. Als u een beveiligde opname wilt
wissen, moet u eerst de beveiliging opheffen.
Als u alle beelden wist (pag. 433), blijven alleen de beveiligde beelden
over. Dit is handig als u in één keer alle overbodige beelden wilt wissen.
412
U kunt opnamen (foto's en movies) beoordelen met een van de vijf
classificaties: l/m/n/o/p. Deze functie heet classificatie.
1
Selecteer [Classificatie].
Selecteer op het tabblad [32] de
optie [Classificatie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Selecteer beelden].
Er wordt een opname weergegeven.
3
Selecteer de opname die u wilt
classificeren.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de opname
te selecteren die u wilt classificeren.
Als u op de knop <
u
> drukt en het
instelwiel <
6
> linksom draait, kunt u
een opname selecteren in de weergave
van drie opnamen. Als u wilt terugkeren
naar de weergave van één opname,
draait u het instelwiel rechtsom.
4
Classificeer de opname.
Druk op <0>. Er wordt een blauw
markeringskader weergegeven, zoals
getoond in het scherm dat u links ziet.
Druk op de toetsen <W> en <X> om
een classificatie te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Zodra u een classificatie aan het beeld
toevoegt, wordt het getal naast de
ingestelde classificatie met één verhoogd.
Als u nog een beeld wilt classificeren,
herhaalt u stap 3 en 4.
p Classificaties instellen
3 Eén opname beoordelen
Als de zoekcriteria zijn ingesteld met [32: Beeldzoekvoork. instellen]
(pag. 402), worden alleen de gevonden opnamen weergegeven.
413
p Classificaties instellen
Terwijl u de opnamen in de indexweergave bekijkt, kunt u de eerste
en de laatste opname voor een bereik opgeven om alle opgegeven
opnamen tegelijk te beoordelen.
1
Selecteer [Selecteer reeks].
Selecteer [Selecteer reeks]
in [32: Classificatie] en druk
op <0>.
2
Geef het bereik op.
Selecteer het eerste beeld
(beginpunt) en druk op <0>.
Selecteer vervolgens de laatste
opname (eindpunt) en druk op <0>.
Een vinkje [X] wordt toegevoegd aan
alle opnamen binnen het bereik
tussen de eerste en de laatste
opname.
3
Druk op de knop <Q>.
4
Classificeer de opname.
Draai aan het hoofdinstelwiel <6>
om een classificatie te selecteren en
selecteer vervolgens [OK].
Alle opnamen in het opgegeven
bereik worden tegelijk beoordeeld
(dezelfde classificatie).
3 Classificeren door het bereik op te geven
Als de zoekcriteria zijn ingesteld met [32: Beeldzoekvoork. instellen]
(pag. 402), worden alleen de gevonden opnamen weergegeven.
414
p Classificaties instellen
U kunt alle beelden in een map of op een geheugenkaart tegelijk
classificeren.
Wanneer u onder [32: Classificatie]
de optie [Alle beelden in map] of [Alle
beelden op kaart] selecteert, worden
alle opnamen in de map of op de kaart
beoordeeld.
Draai aan het hoofdinstelwiel <6>
om een classificatie te selecteren
en selecteer vervolgens [OK].
Wanneer u geen opnamen beoordeelt of de
classificatie annuleert, selecteert u [
OFF
].
Als de zoekcriteria zijn ingesteld met [
3
2: Beeldzoekvoork. instellen
]
(pag. 402), wijzigt de weergave naar [
Alle gev. bldn
].
Als u [
Alle gev. bldn
] selecteert, worden
alle gevonden opnamen die gefilterd
werden door de zoekvoorkeuren,
beoordeeld zoals opgegeven.
3 Alle beelden in een map of op een kaart beoordelen
In het scherm van stap 4 op pagina 412 gaat het getal naast de classificatie
slechts tot drie cijfers (max. 999). Als er 1000 beelden of meer zijn met een
bepaalde classificatie, wordt "###" weergegeven.
Het voordeel van classificaties
Met [32: Beeldzoekvoork. instellen] en [32: Spring met 6] kunt
u alleen de opnamen met een specifieke classificatie weergeven.
Afhankelijk van het besturingssysteem van uw computer kunt u de
classificatie van elk bestand bekijken op het informatiedisplay of in de
meegeleverde standaard opnameviewer (alleen JPEG-afbeeldingen).
415
Tijdens weergave kunt u op de knop <Q> drukken om de volgende
opties in te stellen: [J: Beveilig beelden], [b: Beeld roteren],
[9: Classificatie], [R: RAW-beeldverwerking (alleen 1-beelden)],
[S: Wijzig formaat (alleen JPEG-beelden)], [N: Trimmen (alleen
JPEG-beelden)], [ : Overbel. waarsch.], [ : AF-puntweergave],
[e: Spring met 6], [t: Beeld zoeken] en [q: Beelden n.
smartphone verz.*].
Voor movies kunnen alleen de functies die hierboven vetgedrukt
worden weergegeven worden ingesteld.
* Niet selecteerbaar als [Wi-Fi] is ingesteld op [Uitschakelen] in [Instellingen Wi-Fi]
onder [51: Inst. draadloze communicatie].
1
Druk op de knop <Q>.
Druk tijdens de opnameweergave op
de knop <Q>.
De opties voor Quick Control worden
weergegeven.
2
Selecteer een item en stel dit in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een functie te selecteren.
De instelling van de geselecteerde
functie wordt onderaan weergegeven.
Draai aan het instelwiel <6> of
<5> om de instelling te kiezen.
Druk voor het beveiligen van beelden
(pag. 409) en Classificatie (pag. 412) op
<
B
> om deze opties in te stellen.
Druk voor RAW-beeldverwerking
(pag. 438), Wijzig formaat (pag. 444),
Trimmen (pag. 446), Beeld zoeken
(pag. 402) en Beelden naar
smartphone verzenden op <0> om
deze opties in te stellen.
Druk op de knop <M> om te
annuleren.
Q Quick Control voor weergave
416
Q Quick Control voor weergave
3
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <Q> om het
scherm Quick Control af te sluiten.
Stel [51: Auto. roteren] in op [AanzD] om een opname te draaien
(pag. 435). Als [51: Auto. roteren] is ingesteld op [AanD] of [Uit], wordt
de instelling [b Beeld roteren] aan de opname toegevoegd, maar de
camera zal de opname niet in de weergave draaien.
Wanneer u op de knop <Q> drukt tijdens de indexweergave, wordt er
overgeschakeld op de weergave van één opname en verschijnt het
scherm Quick Control. Druk nogmaals op de knop <Q> om terug te
keren naar de indexweergave.
Voor opnamen die zijn gemaakt met een andere camera, kan het aantal
opties dat u kunt selecteren beperkt zijn.
417
Dit zijn de drie belangrijkste manieren om movies af te spelen en ervan
te genieten:
Als u de camera met een HDMI-kabel op
een televisie aansluit, kunt u de foto's en
movies op de camera op de televisie
afspelen. Het gebruik van de
HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk
verkrijgbaar) wordt aanbevolen.
U kunt movies afspelen op het
LCD-scherm van de camera.
U kunt bovendien de eerste en laatste
beelden van een movie bewerken en de
foto's of movies op de kaart afspelen als
automatische diavoorstelling.
k Genieten van movies
Weergave op een televisie
(pag. 427)
Weergave op het LCD-scherm van de camera
(pag. 419)
Ook als de camera met een HDMI-kabel wordt aangesloten op een tv en
een 4K-time-lapse-movie wordt afgespeeld, wordt deze in Full HD-
kwaliteit weergegeven. (Weergave in 4K-kwaliteit is niet mogelijk.)
Omdat recorders met vaste schijf geen HDMI IN-poort bevatten, kan de
camera niet op de recorder met vaste schijf worden aangesloten met
behulp van een HDMI-kabel.
Ook wanneer de camera via een USB-kabel op een recorder met vaste
schijf is aangesloten, kunnen movies en foto's niet worden weergegeven
of opgeslagen.
Een movie die op een computer is bewerkt, kan niet opnieuw op de kaart
worden opgeslagen en op de camera worden afgespeeld.
418
k Genieten van movies
De filmbestanden op de kaart kunnen
worden overgezet naar een computer en
worden afgespeeld of bewerkt met
vooraf geïnstalleerde of algemene
software die compatibel is met de
opname-indeling van de film.
Weergave en bewerken op een computer
Om een movie af te spelen of te bewerken met commerciële software,
hebt u software nodig die compatibel is met movies in MP4-indeling en
MOV-indeling. Voor meer informatie over commerciële software van
derden dient u de fabrikant van de software te raadplegen.
U kunt 4K-time-lapse-movies afspelen met EOS MOVIE Utility (pag. 595).
419
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <
x
> om een
opname weer te geven.
2
Selecteer een movie.
Draai aan het hoofdinstelwiel <
5
> om de
movie te selecteren die u wilt afspelen.
Bij de weergave van één opname geeft
het pictogram <
s1
> linksboven in
het scherm aan dat het een movie
betreft. Als de movie een videosnapshot
is, wordt <
st
> weergegeven.
In de indexweergave geeft de perforatie
links van een miniatuur aan dat het een
movie is.
Movies kunnen niet in de
indexweergave worden weergegeven.
Druk op <
0
> om over te schakelen
op de weergave van één opname.
3
Druk in de weergave van één opname op <0>.
Het movieweergavepaneel verschijnt onder in het scherm.
4
Speel de movie af.
Selecteer [7] (Afspelen) en druk
vervolgens op <0>.
De movie wordt afgespeeld.
U kunt de movieweergave pauzeren door
op <
0
> te drukken. Druk opnieuw op de
knop om de weergave te hervatten.
U kunt zelfs tijdens de
movieweergave het geluidsvolume
aanpassen door het hoofdinstelwiel
<6> te draaien.
Zie de volgende pagina voor meer
informatie over de weergaveprocedure.
k Movies afspelen
Luidspreker
Als de zoekcriteria zijn ingesteld met [32: Beeldzoekvoork. instellen]
(pag. 402), worden alleen de gefilterde opnamen in stap 2 weergegeven.
420
k Movies afspelen
Movieweergavepaneel
*
Voor de weergave van 4K-time-lapse-movies is de itemnaam
[Afsp. (frame skip)].
Bewerking Beschrijving van weergave
7 Afspelen*
Door op <0> te drukken, kunt u schakelen tussen
afspelen en stoppen.
8Vertraagd
Past de vertragingssnelheid aan door aan het
instelwiel <5> te draaien. De vertraagde snelheid
wordt rechtsboven in het scherm aangegeven.
5 Eerste beeld
Hiermee wordt het eerste beeld van de movie
weergegeven.
3Vorig beeld
Geeft het vorige beeld weer telkens wanneer u op
<0> drukt. Als u <0> ingedrukt houdt, wordt de
movie teruggespoeld.
6Volgend beeld
Geeft de movie beeld per beeld weer telkens wanneer
u op <0> drukt. Als u <0> ingedrukt houdt, wordt
de movie vooruitgespoeld.
4 Laatste beeld
Hiermee wordt het laatste beeld van de movie
weergegeven.
y Achtergrondmuziek
Een movie afspelen met de geselecteerde
achtergrondmuziek (pag. 426).
X Bewerken
Hiermee wordt het bewerkingsscherm geopend
(pag. 422).
Weergavepositie
mm’ ss” Weergavetijd (minuten:seconden)
9 Volume
Draai het instelwiel <6> om het volume van de
ingebouwde luidspreker aan te passen (pag. 419).
32
Keert terug naar de weergave van één opname
wanneer u op de knop <M> drukt.
421
k Movies afspelen
Tik op [7] in het midden van het
scherm.
De movie wordt afgespeeld.
Als u het movieweergavepaneel wilt
weergeven, tikt u op <s1> of
<st> linksboven in het scherm.
Als u het afspelen van de movie wilt
pauzeren, tikt u op het scherm. Het
movieweergavepaneel wordt ook
weergegeven.
Weergave via het touchscreen
Als u een 4K-time-lapse-movie afspeelt op de camera, is de
afspeelresolutie gelijk aan die van een Full HD-movie die op de camera
wordt afgespeeld.
Als u een 4K-time-lapse-movie afspeelt op de camera of [Vertraagd]
selecteert en dit op de snelste snelheid instelt (door het instelwiel <5>
helemaal naar rechts te draaien), zullen de frames om het andere frame
worden overgeslagen tijdens het afspelen.
De camera kan mogelijk geen movies afspelen die zijn opgenomen met
een andere camera.
Als u de camera op een tv aansluit om een movie weer te geven
(pag. 427), dient u het geluidsvolume via de tv aan te passen. (Het
geluidsvolume kan niet worden aangepast met het instelwiel <6>.)
Als u de lens bevestigt of loskoppelt, als de schrijfsnelheid van de kaart
te langzaam is of als het filmbestand tijdens het afspelen van de movie
beschadigde frames bevat, wordt de movieweergave stopgezet.
Als [Achtergrondmuziek] is ingesteld, wordt het geluid dat met de
movie wordt opgenomen, niet afgespeeld tijdens de movieweergave.
Wanneer u voor 4K-time-lapse-movies [7] selecteert op het
movieweergavepaneel, wordt [Afsp. (frame skip)] weergegeven.
De duur van ononderbroken weergave met een volledig opgeladen
LP-E6N-accu bij kamertemperatuur (23 °C) is circa 4 uur 40 min.
(met L/w ingesteld).
422
U kunt de eerste en laatste beelden van een movie bewerken in
tussenstappen van circa 1 seconde.
1
Selecteer [X] in het
filmweergavescherm.
Het paneel voor moviebewerking
wordt onder aan het scherm
weergegeven.
2
Geef aan welk deel moet worden
verwijderd.
Selecteer [U] (Snijden begin) of [V]
(Snijden eind) en druk op <0>.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> <Z>
om het vorige of volgende beeld te
zien. Houd de toets ingedrukt om
frames vooruit of terug te spoelen.
Draai aan het hoofdinstelwiel <5>
om de movie beeld voor beeld weer
te geven.
Nadat u hebt bepaald welk deel u wilt
verwijderen, drukt u op <0>. Het
deel dat boven in het scherm grijs is
gemarkeerd, is het deel dat overblijft.
3
Controleer de bewerkte film.
Selecteer [7] en druk op <0> om
de bewerkte film af te spelen.
Ga terug naar stap 2 om het bewerkte
deel te wijzigen.
Als u de bewerking wilt annuleren,
drukt u op de knop <M> en
selecteert u [OK] op het
bevestigingsvenster.
X
De eerste en laatste beelden van een movie bewerken
423
X De eerste en laatste beelden van een movie bewerken
4
Sla de bewerkte film op.
Selecteer [W] en druk vervolgens
op <0>.
Het scherm Opslaan wordt
weergegeven.
Om het bestand als een nieuwe
movie op te slaan, selecteert u
[Nieuw bestand]. Als u het bestand
wilt opslaan en het originele
filmbestand wilt overschrijven,
selecteert u [Overschrijven] en drukt
u vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] op het
bevestigingsscherm om de bewerkte
film op te slaan en terug te keren naar
het movieweergavescherm.
Aangezien bewerking in tussenstappen van circa 1 sec. wordt uitgevoerd
(de positie wordt aangegeven met [ ] boven aan het scherm), kan de
exacte positie waar de movie wordt bewerkt iets afwijken van de positie
die u hebt aangegeven.
Als er te weinig ruimte op de kaart beschikbaar is, kan [Nieuw bestand]
niet worden geselecteerd.
Als het accuniveau laag is, kunt u geen movies bewerken. Gebruik een
volledig opgeladen accu.
Movies die met een andere camera zijn opgenomen, kunnen niet met
deze camera worden bewerkt.
U kunt geen movies bewerken wanneer de camera is aangesloten op
een computer.
X
424
U kunt de opnamen op de kaart weergeven als een automatische
diavoorstelling.
1
Geef de opnamen op die u wilt
afspelen.
Als u alle opnamen op de kaart wilt
afspelen, gaat u naar stap 2.
Als u de opnamen die in de diavoorstelling
moeten worden afgespeeld, wilt opgeven,
filtert u de opnamen met
[
Beeldzoekvoork. instellen
] op het
tabblad [
3
2
] (pag. 402).
2
Selecteer [Diavoorstelling].
Selecteer op het tabblad [32] de
optie [Diavoorstelling] en druk
vervolgens op <0>.
3
Stel de gewenste weergaveopties in.
Selecteer [Stel in] en druk vervolgens
op <0>.
Stel [
Weergaveduur
], [
Herhalen
]
(herhaaldelijk afspelen),
[
Overgangseffect
] (effect tijdens
wisselen van opnamen) en
[
Achtergrondmuziek
] in voor de foto's.
Voor [Achtergrondmuziek]
raadpleegt u 426.
Druk wanneer u klaar bent met
instellen op de knop <M>.
3
Diavoorstelling (automatische weergave)
Weergaveduur
Herhalen
425
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
4
Start de diavoorstelling.
Selecteer [Start] en druk vervolgens
op <0>.
Nadat de tekst [
Laden van beeld...
] is
weergegeven, begint de diavoorstelling.
5
Beëindig de diavoorstelling.
Als u de diavoorstelling wilt afsluiten en wilt
terugkeren naar het instellingenscherm,
drukt u op de knop <
M
>.
Overgangseffect
Achtergrondmuziek
Wanneer opnamen voor weergave al zijn gefilterd (zoekvoorkeuren zijn
ingesteld) met [
3
2: Beeldzoekvoork. instellen
], worden de opnamen die
overeenkomen met de zoekvoorkeuren, in de diavoorstelling afgespeeld.
Als u de diavoorstelling wilt pauzeren, drukt u op <0>. Tijdens het
pauzeren wordt [G] in de linkerbovenhoek van het beeld weergegeven.
Druk nogmaals op <0> om weer verder te gaan met de diavoorstelling.
U kunt de diavoorstelling ook pauzeren door op het scherm te tikken.
U kunt tijdens de automatische weergave van foto's op de knop <B>
drukken om het weergaveformaat te wijzigen (pag. 388).
Tijdens de movieweergave kunt u het geluidsvolume aanpassen door
aan het hoofdinstelwiel <6> te draaien.
Tijdens automatische weergave of pauze kunt u aan het hoofdinstelwiel
<5> draaien om een ander beeld te bekijken.
Tijdens de automatische weergave wordt de camera niet automatisch
uitgeschakeld.
De weergaveduur kan verschillen, afhankelijk van de opname.
Zie pagina 427 als u de diavoorstelling op een tv wilt weergeven.
426
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
Nadat u met EOS Utility (EOS-software, pag. 594)
achtergrondmuzieknummers naar de kaart hebt gekopieerd, kunt u de
diavoorstelling met achtergrondmuziek afspelen.
1
Selecteer [Achtergrondmuziek].
Stel [Achtergrondmuziek] in op
[Inschakelen] en druk dan op <0>.
Als de kaart geen achtergrondmuziek
bevat, kunt u stap 2 niet uitvoeren.
2
Selecteer de achtergrondmuziek.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om de gewenste
achtergrondmuziek te selecteren.
Druk op de knop <
B
> om naar een
achtergrondmuzieknummer te luisteren.
Druk tijdens het afspelen op de
pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> om een ander
achtergrondmuzieknummer af te spelen.
Druk opnieuw op de toets <
B
> om het
achtergrondmuzieknummer te stoppen.
Pas het geluidsvolume aan door aan
het instelwiel <6> te draaien.
Selecteer een achtergrondmuzieknummer
en druk op <
0
> om er een vinkje [
X
] aan
toe te voegen. U kunt ook meerdere
achtergrondmuzieknummers selecteren.
De achtergrondmuziek met het vinkje [
X
]
wordt afgespeeld voor de diavoorstelling.
De achtergrondmuziek selecteren
Op het moment van aankoop bevat de camera geen achtergrondmuziek.
Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding (pag. 596) voor
informatie over het opslaan (kopiëren) van de
achtergrondmuzieknummers naar een kaart.
Als u de achtergrondmuzieknummers die op een kaart zijn opgeslagen,
wilt verwijderen, drukt u op de knop <L> in stap 2.
427
Als u de camera met een HDMI-kabel op een televisie aansluit, kunt u
de foto's en movies op de camera op de televisie afspelen. Voor de
HDMI-kabel wordt HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar)
aanbevolen.
Als de opname niet op het tv-scherm wordt weergegeven, controleert u
of [53: Videosysteem] correct is ingesteld op [Voor NTSC] of [Voor
PAL] (afhankelijk van het videosysteem van uw televisie).
1
Sluit de HDMI-kabel aan op
de camera.
Sluit de stekker met het <dHDMI
MINI>-logo naar de voorzijde van de
camera gericht aan op de
<D>-aansluiting.
2
Sluit de HDMI-kabel aan op de tv.
Sluit de HDMI-kabel aan op de HDMI
IN-poort van de tv.
3
Zet de tv aan en verander de
video-invoer van de tv in de
aangesloten poort.
4
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
5
Druk op de knop <x>.
De opname wordt op het tv-scherm
weergegeven. (Het LCD-scherm van
de camera blijft leeg.)
De opnamen worden automatisch
weergegeven met de optimale resolutie
passend bij de aangesloten televisie.
U kunt het weergaveformaat wijzigen
door op de knop <B> te drukken.
Zie pagina 419 als u movies wilt
weergeven.
Beelden op een televisie bekijken
428
Beelden op een televisie bekijken
Als de tv die met de HDMI-kabel op de camera is aangesloten
compatibel is met HDMI CEC*, kunt u de afstandsbediening van de tv
gebruiken voor het bedienen van de weergaveopties.
* Een HDMI-standaardfunctie waarmee HDMI-apparaten elkaar kunnen bedienen
zodat u ze kunt bedienen met één afstandsbediening.
1
Selecteer [Ctrl over HDMI].
Selecteer [
Ctrl over HDMI
] op het tabblad
[
3
3
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer [Inschakelen].
3
Sluit de camera aan op een tv.
Gebruik een HDMI-kabel om de
camera aan te sluiten op de tv.
De invoer van de tv wordt automatisch
overgeschakeld op de HDMI-poort
waarop de camera is aangesloten. Als er
niet automatisch wordt overgeschakeld,
gebruikt u de afstandsbediening van de tv
om de HDMI IN-poort waarop de kabel is
aangesloten te selecteren.
Voor HDMI CEC-tv's
Ook als de camera met een HDMI-kabel wordt aangesloten op een tv,
worden 4K-time-lapse-movies afgespeeld in Full HD-kwaliteit (weergave
in 4K-kwaliteit is niet mogelijk).
Pas het geluidsvolume van de movie aan via de tv. Het geluidsvolume
kan niet met de camera worden aangepast.
Schakel de camera en de tv uit voordat u de kabel tussen de camera en
de tv aansluit of verwijdert.
Op bepaalde tv's worden de weergegeven opnamen mogelijk afgesneden.
Sluit geen andere apparaten aan op de <D>-aansluiting van
de camera. Als u dit toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Sommige tv's geven de opnamen mogelijk niet weer vanwege
incompatibiliteit.
429
Beelden op een televisie bekijken
4
Druk op de knop <x> op
de camera.
Op de tv wordt een opname
weergegeven. U kunt de
afstandsbediening van de tv gebruiken
om opnamen weer te geven.
5
Selecteer een opname.
Richt de afstandsbediening op de tv
en druk op de knop / om een
beeld te selecteren.
6
Druk op Enter op de
afstandsbediening.
Het menu wordt weergegeven en u
kunt de afspeelopties uitvoeren die
links worden weergegeven.
Druk op de toets / op de
afstandsbediening om de gewenste
optie te selecteren en druk
vervolgens op Enter.
Als u [Terug] kiest en vervolgens op
Enter drukt, verdwijnt het menu en
kunt u de knop / van de
afstandsbediening gebruiken om een
opname te selecteren.
Fotoweergavemenu
Movieweergavemenu
: Terug
: 9-beeldindex
: Movie afspelen
: Diavoorstelling
: Opname-info
weergeven
: Roteren
Bij bepaalde tv's moet u eerst de HDMI CEC-verbinding inschakelen.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de tv voor meer informatie.
Bepaalde tv's, waaronder zelfs tv's die compatibel zijn met HDMI CEC,
functioneren mogelijk niet naar behoren. In dit soort gevallen dient
[33: Ctrl over HDMI] in te stellen op [Uitschakelen] en de camera
te gebruiken om de weergave te bedienen.
U kunt de opnamen instellen die moeten worden weergegeven wanneer
[
Diavoorstelling
] is geselecteerd met
[32: Beeldzoekvoork. instellen].
430
U kunt overbodige opnamen één voor één of in een batch selecteren en
wissen. Beveiligde beelden (pag. 409) worden niet gewist.
1
Selecteer de opname die u wilt
wissen.
Druk op de knop <x> om de
opnamen weer te geven.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
opname te selecteren die u wilt wissen.
2
Druk op de knop <L>.
Het menu Wissen wordt
weergegeven.
3
Wis de opname.
Selecteer [Wissen] en druk
vervolgens op <0>. De
weergegeven opname wordt gewist.
L Opnamen wissen
Eén opname wissen
Als een opname eenmaal is gewist, kan deze niet meer worden
teruggehaald. Wis een opname pas als u zeker weet dat u deze niet meer
nodig hebt. Beveilig belangrijke opnamen om te voorkomen dat deze per
ongeluk worden gewist. Merk op dat als u een RAW+JPEG-afbeelding
verwijdert, zowel de RAW- als de JPEG-afbeeldingen worden verwijderd.
Als de zoekcriteria zijn ingesteld met [32: Beeldzoekvoork. instellen]
(pag. 402), worden alleen de gevonden opnamen weergegeven.
431
L Opnamen wissen
Door vinkjes <X> bij de te wissen opnamen te zetten, kunt u al deze
opnamen tegelijk wissen.
1
Selecteer [Wis beelden].
Selecteer [
Wis beelden
] op het tabblad
[
3
1
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer [Selecteer en wis beelden].
Er wordt een opname weergegeven.
3
Selecteer de opname die u wilt wissen.
Draai aan het hoofdinstelwiel <
5
> om
het gewenste beeld te kiezen en druk
vervolgens op <
0
>.
Er wordt linksboven in het scherm
een vinkje [X] weergegeven.
Als u op de knop <
u
> drukt en het
instelwiel <
6
> linksom draait, kunt u
een opname selecteren in de weergave
van drie opnamen. Als u wilt terugkeren
naar de weergave van één opname,
draait u het instelwiel rechtsom.
Als u nog een opname wilt selecteren
om te wissen, herhaalt u stap 3.
4
Wis de opname.
Druk op de knop <L> en druk
vervolgens op [OK].
De geselecteerde opnamen worden
tegelijk gewist.
3
Opnamen selecteren [
X
] die in een batch moeten worden gewist
Als onder [
3
2: Beeldzoekvoork. instellen
] de optie [
Beveiligen
] is ingesteld
op [
Inschakelen
], kan [
3
1: Wis beelden
] niet worden geselecteerd.
432
L Opnamen wissen
Terwijl u de opnamen in de indexweergave bekijkt, kunt u de eerste en
de laatste opname voor een bereik opgeven om alle opgegeven
opnamen tegelijk te wissen.
1
Selecteer [Selecteer reeks].
Selecteer [Selecteer reeks]
in [31: Wis beelden] en druk
op <0>.
2
Geef het bereik van de beelden op.
Selecteer het eerste beeld
(beginpunt) en druk op <0>.
Selecteer vervolgens de laatste
opname (eindpunt) en druk op <0>.
Een vinkje [X] wordt toegevoegd aan
alle opnamen binnen het opgegeven
bereik.
3
Druk op de knop <L>.
4
Wis de opname.
Selecteer [OK].
De opnamen in het opgegeven bereik
worden gewist.
3 Het bereik van te wissen beelden opgeven
Als de zoekcriteria zijn ingesteld met [32: Beeldzoekvoork. instellen]
(pag. 402), worden alleen de gevonden opnamen weergegeven.
433
L Opnamen wissen
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk wissen.
Wanneer [
3
1: Wis beelden
] is ingesteld
op [
Alle beelden in map
] of [
Alle beelden
op kaart
], worden alle opnamen in de map
of op de kaart gewist.
Als de zoekcriteria zijn ingesteld met [
3
2: Beeldzoekvoork. instellen
]
(pag. 402), wijzigt de weergave naar [
Alle gev. bldn
].
Als u [
Alle gev. bldn
] selecteert,
worden alle gevonden beelden
gewist zoals opgegeven.
3 Alle opnamen in een map of op een kaart wissen
Als u alle beelden, met inbegrip van beveiligde beelden, wilt wissen, dient u
de kaart te formatteren (pag. 70).
434
U kunt de helderheid van het LCD-scherm aanpassen, zodat het
gemakkelijker te bekijken is.
1
Selecteer [LCD-helderheid].
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [LCD-helderheid] en druk
vervolgens op <0>.
2
Pas de helderheid aan.
Kijk naar het diagram met grijswaarden
en druk op de toetsen <
Y
> <
Z
> om
de helderheid aan te passen. Druk
vervolgens op <
0
>.
3
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen
Als u de belichting van de opname wilt controleren, raden we u aan het
histogram te raadplegen (pag. 398).
De laatst weergegeven opname wordt weergegeven voor het scherm
in stap 2.
435
Opnamen die in verticale richting zijn gemaakt,
worden automatisch in de juiste stand gedraaid
voor het bekijken, zodat ze niet in horizontale
richting worden weergegeven bij het afspelen
op het LCD-scherm van de camera of het bekijken
op een computerscherm. U kunt de instelling voor
deze functie wijzigen.
1
Selecteer [Auto. roteren].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Auto. roteren] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de weergaverichting in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
AanzD
De verticale opname wordt tijdens de weergave automatisch
gedraaid op zowel het LCD-scherm als de pc.
AanD
Het staande beeld wordt alleen op de pc automatisch gedraaid.
Uitschakelen
Het staande beeld wordt niet automatisch gedraaid.
3
Automatisch roteren van staande beelden instellen
Opnamen die zijn vastgelegd met automatisch roteren ingesteld op [
Uit
], worden niet
geroteerd tijdens het afspelen, zelfs als u automatisch roteren later op [
Aan
] inschakelt.
Het beeld dat direct na het maken van de opname wordt weergegeven,
wordt niet automatisch gedraaid.
Als er een foto wordt gemaakt terwijl de camera omhoog of omlaag wijst, wordt de
automatische rotatie naar de juiste weergavestand mogelijk niet correct uitgevoerd.
Als het staande beeld op het beeldscherm van de pc niet automatisch
wordt gedraaid, betekent dit dat de door u gebruikte software geen
beeldrotatie voor weergave ondersteunt. We raden u aan om de EOS-
software te gebruiken.
436
437
11
Opnamen naverwerken
Dit hoofdstuk beschrijft RAW-beeldverwerking, het
wijzigen van het formaat van JPEG-beelden en het
bijsnijden van JPEG-beelden.
Het pictogram M rechts boven de paginatitel geeft aan dat
de functie alleen in de creatieve modi (<d>, <s>, <f>,
<a>, <F>) beschikbaar is.
De camera kan mogelijk geen opnamen verwerken die zijn
gemaakt met een andere camera.
Wanneer de camera met de interfacekabel (afzonderlijk
verkrijgbaar) op een computer is aangesloten, kunt u geen
beelden naverwerken op de manier die in dit hoofdstuk wordt
beschreven.
438
U kunt 1-opnamen verwerken met de camera en ze opslaan als
JPEG-opnamen. Aangezien de RAW-opname zelf niet wordt gewijzigd,
kunt u de RAW-opname volgens verschillende 'recepten' verwerken om
er vervolgens diverse JPEG-opnamen van te maken.
Opmerking: 41- en 61-beelden kunnen niet met de camera
worden verwerkt. Gebruik Digital Photo Professional (EOS-software,
pag. 594) om die opnamen te verwerken.
1
Selecteer [RAW-beeldverwerking].
Selecteer op het tabblad [31] de
optie [RAW-beeldverwerking] en
druk vervolgens op <0>.
1-opnamen worden weergegeven.
2
Selecteer de opname die u wilt
verwerken.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
opname te selecteren die u wilt verwerken.
Als u op de knop <
u
> drukt en het
instelwiel <
6
> linksom draait, kunt u een
opname selecteren in de indexweergave.
3
Stel de gewenste verwerkingsopties in.
Druk op <0> en wacht totdat de
RAW-verwerkingsopties worden
weergegeven (pag. 441).
Gebruik <9> om een optie te
selecteren en draai vervolgens aan
het instelwiel <6> of <5> om de
instelling te wijzigen.
Instellingen zoals 'Aanpassing
helderheid', 'Witbalans' enzovoort zijn
zichtbaar in de weergegeven opname.
Druk op de knop <B> om terug te
keren naar de instellingen van de
opname zoals ze waren toen de
opname werd gemaakt.
R
RAW-opnamen met de camera verwerken
N
439
R RAW-opnamen met de camera verwerkenN
Het instelscherm weergeven
Druk op <0> om het instelscherm
voor de geselecteerde functie weer te
geven. Draai het hoofdinstelwiel
<6> of <5> om de instelling te
wijzigen. Druk op <0> om het
instellen te voltooien en terug te gaan
naar het vorige scherm.
4
Sla de opname op.
Selecteer [W] (Opslaan) en druk
vervolgens op <0>.
Wanneer u [OK] selecteert, wordt de
JPEG-opname die is gemaakt via de
verwerking opgeslagen op de kaart.
Controleer de bestemmingsmap en
het beeldbestandsnummer en
selecteer [OK].
Als u nog een opname wilt
verwerken, herhaalt u stap 2 t/m 4.
440
R RAW-opnamen met de camera verwerkenN
Als u bij stap 3 op de knop <u> drukt, kunt u de opname vergroten.
De vergroting varieert, afhankelijk van de instelling [Beeldkwalit.]
onder [x1: RAW-beeldverwerking]. Met <9> kunt u door de
vergrote opname schuiven.
Als u de vergrote weergave wilt beëindigen, drukt u nogmaals op de
knop <u>.
Als [z4: Aspect ratio] (pag. 168) is ingesteld op een andere optie dan
[3:2], worden lijnen die het beeldgebied aanduiden, weergegeven in de
vastgelegde 1-opnamen. JPEG-opnamen die uit 1-opnamen zijn
gegenereerd, worden opgeslagen met de ingestelde aspect ratio.
Vergrote weergave
Opnamen met de instelling Aspect ratio
Wanneer u 1-opnamen met meervoudige belichting verwerkt, kunnen
bepaalde instellingen niet worden gewijzigd.
441
R RAW-opnamen met de camera verwerkenN
Helderheid aanpassen
U kunt de helderheid van de opname aanpassen met maximaal ±1
stop in stappen van 1/3-stop. Het effect van de instelling is zichtbaar
in de weergegeven opname.
Witbalans (pag. 185)
U kunt de witbalans selecteren. Als u [Q] selecteert en op de knop
<B> drukt, selecteert u [Auto: Sfeerprioriteit] of
[Auto: Witprioriteit]. Als u [P] selecteert en op de knop <B>
drukt, kunt u de kleurtemperatuur instellen. Het effect van de
instelling is zichtbaar in de weergegeven opname.
Beeldstijl (pag. 176)
U kunt de beeldstijl selecteren. Door op de knop <B> te drukken,
kunt u de scherpte, het contrast en andere parameters aanpassen.
Het effect van de instelling is zichtbaar in de weergegeven opname.
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
(pag. 194)
U kunt de optie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid) instellen. Het effect van de instelling is zichtbaar in de
weergegeven opname.
Hoge ISO-ruisreductie (pag. 195)
U kunt de verwerking van ruisreductie instellen voor hoge
ISO-snelheden. Het effect van de instelling is zichtbaar in de
weergegeven opname. Als het effect niet goed te zien is,
vergroot u het beeld (pag. 440).
73 Beeldkwaliteit (pag. 162)
U kunt de beeldkwaliteit instellen wanneer u een JPEG-beeld maakt.
RAW-beeldverwerkingsopties
442
R RAW-opnamen met de camera verwerkenN
Kleurruimte (pag. 208)
U kunt sRGB of Adobe RGB selecteren. Omdat het LCD-scherm
van de camera niet compatibel is met Adobe RGB, zal het verschil in
de opname nauwelijks waarneembaar zijn, ongeacht de kleurruimte
die is ingesteld.
Lensafwijkingscorrectie
Correctie helderheid randen (pag. 200)
Een verschijnsel dat ervoor zorgt dat de hoeken van de opname
er donkerder uitzien als gevolg van de fysieke eigenschappen van
de lens, kan worden gecorrigeerd. Indien [Inschakelen] is
ingesteld, wordt het gecorrigeerde beeld weergegeven. Als het
effect niet goed te zien is, vergroot u het beeld (pag. 440) en
bekijkt u de vier hoeken van het beeld. De correctie van de
helderheid van de randen die met de camera wordt uitgevoerd, is
minder uitgesproken dan de correctie die met Digital Photo
Professional (EOS-software, pag. 594) bij maximale correctie
wordt toegepast. Als het effect van de correctie niet goed
zichtbaar is, gebruikt u Digital Photo Professional om de correctie
van de helderheid van de randen toe te passen.
Vervormingscorrectie (pag. 202)
De vervorming van het beeld als gevolg van lenseigenschappen
kan worden gecorrigeerd. Indien [Inschakelen] is ingesteld, wordt
het gecorrigeerde beeld weergegeven. De randen van het beeld
zijn bijgesneden in het gecorrigeerde beeld.
Omdat de beeldresolutie iets lager lijkt, past u de scherpte indien
nodig aan met de parameterinstelling [Scherpte] van de beeldstijl.
Correctie chromatische aberratie (pag. 201)
Chromatische aberraties (kleurranden langs de omtrek van het
onderwerp) als gevolg van fysieke eigenschappen van de lens
kunnen worden gecorrigeerd. Indien [Inschakelen] is ingesteld,
wordt het gecorrigeerde beeld weergegeven. Als het effect niet
goed te zien is, vergroot u het beeld (pag. 440).
443
R RAW-opnamen met de camera verwerkenN
Diffractiecorrectie (pag. 203)
De diffractie door het diafragma van de lens, waardoor de
opname minder scherp wordt, kan worden gecorrigeerd. Indien
[Inschakelen] is ingesteld, wordt het gecorrigeerde beeld
weergegeven. Als het effect niet goed te zien is, vergroot u het
beeld (pag. 440).
Verwerking van RAW-opnamen in de camera levert niet exact hetzelfde
resultaat op als verwerking van RAW-opnamen met Digital Photo
Professional (EOS-software).
Als u [Aanpassing helderheid] uitvoert, worden ruis, strepen enzovoort
mogelijk versterkt met de effecten van de aanpassing.
Als u opnamen verwerkt terwijl [Vervormingscorrectie] is ingesteld op
[Inschakelen], worden er geen gegevens over de AF-puntweergave
(pag. 397) of stofwisdata (pag. 452) aan de opname toegevoegd.
Het effect van de correctie van de lensafwijking varieert afhankelijk van
de gebruikte lens en de opnameomstandigheden. Daarnaast is het effect
is soms moeilijk te zien, afhankelijk van de gebruikte lens, de
opnameomstandigheden, enz.
De correctiegegevens voor het objectief worden geregistreerd (opgeslagen)
in de camera.
444
U kunt het formaat van een JPEG-opname wijzigen om het aantal
pixels te reduceren en u kunt de opname vervolgens als nieuw bestand
opslaan. Het is alleen bij JPEG 3-, 4- en a-beelden mogelijk om het
formaat te wijzigen. Het formaat van JPEG b- en RAW-beelden kan
niet worden gewijzigd.
1
Selecteer [Wijzig formaat].
Selecteer [
Wijzig formaat
] op het tabblad
[
3
2
] en druk vervolgens op <
0
>.
Er wordt een opname weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Draai aan het instelwiel <5> om de
opname te selecteren waarvan u het
formaat wilt wijzigen.
Als u op de knop <u> drukt en het
instelwiel <6> linksom draait, kunt
u een opname selecteren in de
indexweergave.
3
Selecteer het gewenste beeldformaat.
Druk op <0> om het beeldformaat
weer te geven.
Selecteer het gewenste beeldformaat
en druk op <0>.
4
Sla de opname op.
Selecteer [OK] om het gewijzigde
beeldformaat op te slaan.
Controleer de bestemmingsmap en
het beeldbestandsnummer en
selecteer [OK].
Als u het formaat van nog een opname
wilt wijzigen, herhaalt u stap 2 t/m 4.
S
Het formaat van JPEG-beelden wijzigen
Doelgrootte
445
S Het formaat van JPEG-beelden wijzigen
Opties voor formaatwijziging op basis van de originele beeldkwaliteit
Formaten voor opnamen met gewijzigd formaat worden hieronder
weergegeven.
(pixels bij benadering)
Originele
beeldkwaliteit
Beschikbare instellingen voor wijziging formaat
4 a b
3 kkk
4
kk
a
k
Beeldformaten
Beeldkwaliteit Full-frame (3:2) 4:3 (aspect ratio)
4 4160x2768* (11,5 megapixels) 3680x2768* (10,2 megapixels)
a 3120x2080 (6,5 megapixels) 2768x2080* (5,8 megapixels)
b 2400x1600 (3,8 megapixels) 2112x1600* (3,4 megapixels)
Beeldkwaliteit 16:9 (aspect ratio) 1:1 (aspect ratio)
4 4160x2336* (9,7 megapixels) 2768x2768 (7,7 megapixels)
a 3120x1752* (5,5 megapixels) 2080x2080 (4,3 megapixels)
b 2400x1344* (3,2 megapixels) 1600x1600 (2,6 megapixels)
De werkelijke aspect ratio van beelden in de formaten die gemarkeerd
zijn met een sterretje '*' zal verschillen van de aangegeven aspect ratio.
De opname kan enigszins bijgesneden worden afhankelijk van de
omstandigheden voor het wijzigen van het formaat.
446
U kunt een JPEG-opname bijsnijden en deze opslaan als een andere
opname. Het is alleen bij JPEG
3-, 4-, a-
en
b
-opnamen mogelijk om bij
te snijden.
Beelden genomen in RAW kunnen niet worden bijgesneden.
1
Selecteer [Trimmen].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Trimmen] en druk vervolgens
op <0>.
Er wordt een opname weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
opname te selecteren die u wilt bijsnijden.
Als u op de knop <u> drukt en het
instelwiel <6> linksom draait, kunt
u een opname selecteren in de
indexweergave.
3
Stel het bijsnijdkader in.
Druk op <0> om het bijsnijdkader
weer te geven.
Het gedeelte van de opname dat
binnen het bijsnijdkader valt, wordt
bijgesneden.
De grootte van het bijsnijdkader wijzigen
Draai aan het instelwiel <6> om de grootte van het bijsnijdkader
te wijzigen. Hoe kleiner het bijsnijdkader, hoe meer vergroot de
bijgesneden afbeelding eruit zal zien.
De aspect ratio en richting wijzigen
Draai aan het instelwiel <5> om de aspect ratio van het
bijsnijdkader te wijzigen. U kunt de aspect ratio als volgt selecteren:
[3:2], [16:9], [4:3] of [1:1].
Draai aan het instelwiel <5> om de richting van het bijsnijdkader te
wijzigen. Als u [2:3], [9:16] of [3:4] selecteert, kunt u een horizontaal
gemaakte opname bijsnijden zodat het lijkt alsof de opname in de
verticale stand is gemaakt.
N JPEG-beelden bijsnijden
447
N JPEG-beelden bijsnijden
Het bijsnijdkader verplaatsen
Met <9> kunt u het kader verticaal of horizontaal over de opname
schuiven. Verplaats het bijsnijdkader tot het gewenste gebied binnen
het kader wordt weergegeven.
De kanteling corrigeren
U kunt de kanteling van het beeld corrigeren met ±10°. Druk op de
knop <B> en terwijl u de kanteling controleert aan de hand van
het raster, draait u aan het instelwiel <5> (in stappen van 0,1°) of
tikt u op de linker- of rechterpijl (in stappen van 0,5°) in de
linkerbovenhoek van het scherm om de kanteling te corrigeren. Druk
na het corrigeren van de kanteling op <0>.
4
Controleer het beeldgebied dat
moet worden bijgesneden.
Druk op de knop <Q>.
Het beeldgebied dat moet worden
bijgesneden, wordt weergegeven.
Als u wilt terugkeren naar de
oorspronkelijke weergave, drukt u
nogmaals op de knop <Q>.
5
Sla de opname op.
Druk op <0> en kies [OK] om het
bijgesneden beeld op te slaan.
Controleer de bestemmingsmap en
het beeldbestandsnummer en
selecteer [OK].
Als u nog een opname wilt bijsnijden,
herhaalt u stap 2 t/m 5.
De positie en grootte van het bijsnijdkader kan veranderen, afhankelijk
van de hoek ingesteld voor de kantelcorrectie.
Wanneer een bijgesneden opname wordt opgeslagen, kan deze niet
opnieuw worden verkleind of bijgesneden.
Gegevens over de AF-puntweergave (pag. 397) en stofwisdata
(pag. 452) worden niet toegevoegd aan de bijgesneden opnamen.
448
449
12
Sensorreiniging
De voorzijde van de beeldsensor (low-pass-filter)
beschikt over een zelfreinigende sensor die
automatisch stof verwijdert.
Ook kunnen stofwisdata aan de opname worden
toegevoegd, zodat achtergebleven stofdeeltjes
automatisch kunnen worden verwijderd met Digital
Photo Professional
(EOS-software, pag. 594).
Vuil aan de voorzijde van de sensor
Behalve dat er stof van buitenaf de camera kan binnendringen, kan
er in zeldzame gevallen ook smeermiddel van de interne
onderdelen van de camera op de sensor terechtkomen. Als er na de
automatische sensorreiniging nog vlekken zichtbaar zijn, kunt u de
sensor het best laten reinigen door een Canon Service Center.
450
Als u de aan-uitschakelaar op <1> of <2> zet, verwijdert de
zelfreinigende sensor automatisch het stof van de voorzijde van de
sensor. Normaal gesproken is de reinigingseenheid actief zonder dat
u daar iets van merkt. U kunt sensorreiniging ook handmatig uitvoeren
of u kunt deze sensor als volgt uitschakelen.
1
Selecteer [Sensorreiniging].
Selecteer op het tabblad [54] de
optie [Sensorreiniging] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Reinig nuf].
Selecteer [Reinig nuf] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK].
Op het scherm wordt aangegeven dat de sensor wordt gereinigd.
(Er kan een klein beetje geluid te horen zijn.) Tijdens de reiniging
hoort u een mechanisch geluid van de sluiter, maar er wordt geen
afbeelding op de kaart opgenomen.
Nadat de sensorreiniging is voltooid, wordt de camera automatisch
uitgeschakeld en vervolgens weer opgestart.
f Automatische sensorreiniging
De sensorreiniging handmatig activeren
451
f Automatische sensorreiniging
Selecteer bij stap 2 [Auto. reinigingf] en selecteer vervolgens
[Uitschak.].
De sensorreiniging wordt niet meer uitgevoerd als u de aan/uit-
schakelaar op <1> of <2> zet.
Automatische sensorreiniging uitschakelen
Voor het beste resultaat plaatst u de camera tijdens de sensorreiniging
rechtop en stabiel op een tafel of een ander plat oppervlak.
Wanneer u de sensorreiniging een aantal keren herhaalt, wordt het
resultaat niet echt beter. Direct na het reinigen van de sensor is de optie
[Reinig nuf] tijdelijk niet beschikbaar.
Er worden mogelijk lichte puntjes weergegeven op beelden als de
sensor is beïnvloed door kosmische stralen, enz. Wanneer u [Reinig
nuf] selecteert, wordt de weergave hiervan mogelijk onderdrukt
(pag. 565).
452
De zelfreinigende sensor zal er gewoonlijk voor zorgen dat er
nauwelijks stof zichtbaar is op vastgelegde beelden. Als er echter
zichtbaar stof achterblijft, kunt u stofwisdata aan de opname toevoegen
om naderhand stofvlekken te verwijderen. Digital Photo Professional
(EOS-software, pag. 594) gebruikt de stofwisdata om stofvlekken
automatisch te verwijderen.
Zorg voor een effen wit voorwerp, zoals een vel papier.
Stel de brandpuntsafstand van de lens in op 50 mm of meer.
Zet de scherpstelmodusknop op de lens op <MF> en zet de
scherpstelling op oneindig (). Als de lens geen
focusafstandsschaal heeft, kijkt u naar de voorkant van de lens en
draait u de scherpstelring helemaal met de klok mee.
1
Selecteer [Stofwisdata].
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [Stofwisdata] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [OK].
Nadat de automatische zelfreiniging
van de sensor is uitgevoerd, wordt
een bericht weergegeven. Tijdens de
reiniging hoort u een mechanisch
geluid van de sluiter, maar er wordt
geen foto gemaakt.
3 Stofwisdata toevoegenN
Voorbereiding
De stofwisdata verzamelen
453
3 Stofwisdata toevoegenN
3
Fotografeer een effen wit object.
Vul de zoeker op een afstand van 20-
30 cm met een effen wit object
zonder patroon en maak een
opname.
De foto wordt in de AE met
diagrafmavoorkeuze gemaakt bij een
diafragma van f/22.
Aangezien de opname niet wordt
opgeslagen, kunnen de gegevens
nog altijd worden opgehaald, ook al is
er geen kaart in de camera geplaatst.
Nadat de foto is gemaakt, verzamelt
de camera de stofwisdata. Zodra de
stofwisdata zijn verkregen, wordt er
een bericht weergegeven.
Als de gegevens niet zijn verkregen,
wordt er een foutmelding
weergegeven. Volg de stappen bij
'Voorbereiding' op de voorgaande
pagina en selecteer vervolgens [OK].
Maak de foto opnieuw.
454
3 Stofwisdata toevoegenN
Nadat de stofwisdata zijn verzameld, worden deze aan alle toekomstige
JPEG- en RAW-opnamen toegevoegd. Als u een belangrijke opname
gaat maken, wordt het aanbevolen om eerst de stofwisdata bij te
werken door deze opnieuw te verzamelen.
Raadpleeg de Digital Photo Professional Instructiehandleiding
(pag. 594) voor informatie over het gebruik van dit programma (EOS-
software, pag. 596) voor het automatisch verwijderen van stofvlekken.
De grootte van de stofwisdata die aan het beeld worden toegevoegd, is
zo gering dat het toevoegen nauwelijks invloed heeft op het
beeldbestandsformaat.
Stofwisdata
Zorg ervoor dat u een effen wit voorwerp gebruikt, zoals een nieuw vel wit
papier. Als het object een patroon bevat, kan dit voor stof worden aangezien
en zodoende de nauwkeurigheid van de stofverwijdering door Digital Photo
Professional (EOS-software) nadelig beïnvloeden.
455
Stof dat na de automatische sensorreiniging is achtergebleven, kunt u
handmatig verwijderen met een in de handel verkrijgbaar blaasbuisje of
een vergelijkbaar hulpmiddel. Haal de lens van de camera voordat u de
sensor gaat reinigen.
De beeldsensor is zeer kwetsbaar. Wij raden u aan om fysieke
reiniging van de sensor bij een Canon Service Center te laten
uitvoeren.
1
Selecteer [Sensorreiniging].
Selecteer op het tabblad [54] de
optie [Sensorreiniging] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Reinig handmatig].
3
Selecteer [OK].
De reflexspiegel wordt opgeklapt en
de sluiter wordt geopend.
'CLn' knippert op het LCD-paneel.
4
Reinig de sensor.
5
Beëindig het reinigen.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
3 Handmatige sensorreinigingN
Als u de sensor handmatig wilt reinigen, zorgt u dat de accu volledig is
opgeladen.
Het wordt aanbevolen om accessoires voor aansluiting op een gewoon
stopcontact te gebruiken (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 520).
456
3 Handmatige sensorreinigingN
Tijdens het reinigen van de sensor mag u geen van de
onderstaande handelingen verrichten. Als de stroom wordt
onderbroken, gaat de sluiter dicht en wordt de reflexspiegel weer
neergeklapt. Dit kan ertoe leiden dat de beeldsensor, de
sluitergordijnen en de reflexspiegel beschadigd raken.
De aan-uitschakelaar op <2> zetten.
De accu verwijderen/plaatsen.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Reinig de sensor
voorzichtig.
Gebruik een gewoon blaasbuisje zonder borsteltje. Een borsteltje kan
het oppervlak van de sensor beschadigen.
Steek het blaasbuisje niet verder dan de objectiefvatting in de camera.
Als de stroom wordt onderbroken, gaat de sluiter dicht en kunnen de
sluitergordijnen of de reflexspiegel beschadigd raken.
Gebruik nooit perslucht of -gas om de sensor schoon te maken.
Perslucht kan de sensor beschadigen en de gasnevel kan op de sensor
bevriezen en deze bekrassen.
Als het accuniveau laag wordt terwijl u de sensor reinigt, klinkt er een
pieptoon als waarschuwing. Stop het reinigen van de sensor.
Als er vuil blijft zitten dat niet met een blaasbuisje kan worden verwijderd,
kunt u de sensor het beste door een Canon Service Center laten
reinigen.
457
13
Printopties en
Fotoboek instellen
Digital Print Order Format (DPOF) (pag. 458)
U kunt printinstructies zoals de beeldselectie, het aantal
exemplaren enzovoort opgeven voor de opnamen die op
de kaart zijn vastgelegd.
Opnamen selecteren voor een fotoboek (pag. 464)
U kunt de opnamen om te worden afgedrukt in een
fotoboek opgeven uit opnamen die op de kaart zijn
opgeslagen.
458
Met DPOF (Digital Print Order Format) kunt u beelden die op de kaart
staan, printen volgens uw printinstructies, zoals de beeldselectie, het
aantal exemplaren, enzovoort. U kunt meerdere beelden in één batch
printen of printopties maken voor een foto-ontwikkelaar.
U kunt het afdruktype instellen en instellen of de datum en het
bestandsnummer moeten worden geprint, enzovoort. De
printinstellingen worden toegepast op alle beelden die zijn geselecteerd
om te worden geprint. (Ze kunnen niet voor elke opname afzonderlijk
worden ingesteld.)
1
Selecteer [Printopties].
Selecteer op het tabblad [31] de
optie [Printopties] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Stel in].
3
Stel de gewenste opties in.
Stel [Afdruktype], [Datum] en [File
No.] in.
Selecteer de optie die u wilt instellen
en druk op <0>. Selecteer de
gewenste instelling en druk op <0>.
W Digital Print Order Format (DPOF)
3 De afdrukopties instellen
Afdruktype Datum File No.
459
W Digital Print Order Format (DPOF)
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M>.
Het scherm met printopties verschijnt
weer.
Vervolgens kiest u voor het afdrukken
uit een van de opties [Sel.beeld] of
[Meerdere].
Afdruktype
K
Standaard Er wordt één beeld afgedrukt per vel.
L
Index
Er worden meerdere miniatuurafbeeldingen
afgedrukt per vel.
K
L
Beide
Er worden zowel standaard- als
indexafdrukken gemaakt.
Datum
Aan
Bij [Aan] wordt de datum van het vastgelegde beeld
afgedrukt.
Uit
File No.
Aan
Bij [Aan] wordt het bestandsnummer van het beeld
afgedrukt.
Uit
460
W Digital Print Order Format (DPOF)
RAW-beelden of movies kunnen niet voor printen worden geselecteerd.
Als u een afbeelding met een groot formaat print met behulp van de
instelling [Index] of [Beide] (pag. 458), wordt bij bepaalde printers de
index mogelijk niet geprint. Verklein in dat geval het formaat van de
opname (pag. 444) en print de index opnieuw.
Ook als [Datum] en [File No.] zijn ingesteld op [Aan], kan het zijn dat de
datum of het bestandsnummer niet wordt geprint. Dit is afhankelijk van
de printtype-instelling en de printer.
Als het afdruktype is ingesteld op [Index], kunnen [Datum] en [File No.]
niet allebei tegelijk worden ingesteld op [Aan].
Wanneer u afdrukken maakt met DPOF, gebruikt u de kaart waarvoor
printopties zijn ingesteld. Printen met de opgegeven printopties is niet
mogelijk als u alleen de beelden van de kaart ophaalt om deze af te
drukken.
Mogelijk kunnen bepaalde met DPOF compatibele printers en
photofinishers de opnamen niet printen zoals u hebt aangegeven.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voordat u gaat
afdrukken. U kunt ook contact opnemen met uw foto-ontwikkelaar voor
informatie over compatibiliteit wanneer u afdrukken bestelt.
Bij het installeren van opnamen op deze camera geeft u geen nieuwe
printopdracht op voor opnamen waarvoor de printopties met een andere
camera zijn ingesteld. Alle printopties kunnen mogelijk onbedoeld
worden overschreven. Ook kan het zijn dat de printopdracht niet mogelijk
is. Dit is afhankelijk van het opnametype.
U kunt opnamen van de camera via Wi-Fi verzenden naar een
PictBridge-compatibele printer (Wireless LAN) en de opnamen printen
(direct printen). Voor meer informatie raadpleegt u de 'Instructiehandleiding
voor de Wi-Fi-functie (draadloze communicatiefunctie)' (pag. 4).
461
W Digital Print Order Format (DPOF)
Opnamen selecteren
Selecteer en specificeer de beelden een
voor een.
Als u op de knop <u> drukt en het
instelwiel <6> linksom draait, kunt u
een opname selecteren in de weergave
van drie opnamen. Als u wilt terugkeren
naar de weergave van één opname,
draait u het instelwiel rechtsom.
Druk op de knop <M> om de
printopties op de kaart op te slaan.
Standaard/Beide
Druk op <0> om een kopie van de
weergegeven opname te printen.
Door op de toetsen <W> <X>
te drukken, kunt u het aantal prints
instellen op maximaal 99.
Index
Druk op <0> om het vakje van een
vinkje [X] te voorzien. De opname wordt
aan de indexprint toegevoegd.
3 Beelden selecteren voor printen
Aantal
Totaal aantal geselecteerde opnamen
Indexpictogram
Vinkje
Als de zoekcriteria zijn ingesteld met [32: Beeldzoekvoork. instellen]
(pag. 402), worden alleen de gevonden opnamen weergegeven.
462
W Digital Print Order Format (DPOF)
Meerdere beelden selecteren
Selecteer reeks
Selecteer onder [Meerdere] de optie
[Selecteer reeks]. Selecteer de
eerste en de laatste opname van de
gewenste reeks. Vervolgens worden
alle opnamen in de reeks gemarkeerd
met het vinkje [X]. Printopties voor
één print van elke opname worden
ingesteld.
Als een opname die gemarkeerd is
met [X] als de eerste opname wordt
ingesteld, worden de opnamen met
[X] binnen de reeks van de eerste
opname tot de laatste, geannuleerd.
(De opgegeven reeks zal geen [X]
hebben.)
Alle beelden in een map
Selecteer [Markeer alles in de map] en selecteer de map. Er
worden printopties voor één print van alle opnamen in de map
opgegeven.
Als u [Verwijder alles in de map] selecteert en de map selecteert,
worden de printopties voor alle opnamen in die map geannuleerd.
Alle beelden op een geheugenkaart
Als u [Markeer alles op de kaart] selecteert, worden alle beelden
op de kaart voor printen gespecificeerd.
Als u [Verwijder alles op de kaart] selecteert, worden de printopties
voor alle beelden op de kaart gewist.
463
W Digital Print Order Format (DPOF)
Als de zoekcriteria zijn ingesteld met [
3
2: Beeldzoekvoork. instellen
]
(pag. 402) en u selecteert [
Meerdere
], dan wijzigt de weergave naar
[
Markeer alle gevonden beelden
] en [
Wis mark. v. alle gev. beelden
].
Alle gevonden beelden
Als u [Markeer alle gevonden
beelden] selecteert, worden
printopties voor één print van alle
opnamen die zijn gefilterd in de
zoekopdracht ingesteld.
Als u [Wis mark. v. alle gev.
beelden] selecteert, worden de
printopties voor alle gevonden
opnamen gewist.
RAW-beelden of movies kunnen niet voor printen worden geselecteerd.
Houd er rekening mee dat RAW-beelden of movies niet worden
gespecificeerd voor printen ook als u alle beelden specificeert met
[Meerdere].
Als u een PictBridge-compatibele printer gebruikt, geeft u maximaal 400
beelden op per set printopties. Als u een groter aantal opgeeft, worden
mogelijk niet alle opnamen geprint.
464
U kunt aangeven welke opnamen (maximaal 998) u wilt hebben geprint
in een fotoboek. Als u EOS Utility (EOS-software) gebruikt om opnamen
over te brengen naar een computer, worden de geselecteerde opnamen
voor een fotoboek naar een speciale map gekopieerd. Deze functie is
handig als u online fotoboeken wilt bestellen.
1
Selecteer [Fotoboek instellen].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Fotoboek instellen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Selecteer beelden].
3
Selecteer de gewenste opname
voor het fotoboek.
Draai aan het hoofdinstelwiel <5>
om het gewenste beeld voor een
fotoboek te kiezen en druk
vervolgens op <0>.
Als u op de knop <
u
> drukt en het
instelwiel <
6
> linksom draait, kunt u
een opname selecteren in de weergave
van drie opnamen. Als u wilt terugkeren
naar de weergave van één opname,
draait u het instelwiel rechtsom.
Herhaal stap 3 als u nog meer
opnamen voor een fotoboek wilt
selecteren.
p Beelden selecteren voor een fotoboek
3 Eén beeld tegelijk opgeven
465
p Beelden selecteren voor een fotoboek
Terwijl u de opnamen in de indexweergave bekijkt, kunt u de eerste en
de laatste opname voor een bereik met alle opgegeven opnamen
tegelijk opgeven.
1
Selecteer [Meerdere].
Selecteer onder [31: Fotoboek
instellen] de optie [Meerdere] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Selecteer reeks].
3
Geef het bereik van de beelden op.
Selecteer het eerste beeld
(beginpunt) en druk op <0>.
Selecteer vervolgens de laatste
opname (eindpunt) en druk op <0>.
Een vinkje [X] wordt toegevoegd aan
alle opnamen binnen het opgegeven
bereik.
Herhaal stap 3 als u nog meer opnamen
voor een fotoboek wilt selecteren.
3 Het beeldbereik voor een fotoboek opgeven
Als de zoekcriteria zijn ingesteld met [32: Beeldzoekvoork. instellen]
(pag. 402), worden alleen de gevonden opnamen weergegeven.
Als een opname die gemarkeerd is met het vinkje [X] als de eerste
opname wordt ingesteld, worden de opnamen met [X] binnen de reeks
van de eerste opname tot de laatste, geannuleerd. (De opgegeven reeks
zal geen [X] hebben.)
466
p Beelden selecteren voor een fotoboek
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
opgeven voor een fotoboek.
Onder [x1: Fotoboek instellen] kunt u
[Meerdere] instellen op [Alle beelden in
map] of [Alle beelden op kaart] om alle
opnamen in de map of op de kaart voor
een fotoboek op te geven.
Als u de selectie wilt annuleren,
selecteert u [Verwijder alles in de map]
of [Verwijder alles op de kaart].
Als de zoekcriteria zijn ingesteld met [
3
2: Beeldzoekvoork. instellen
]
(pag. 402) en u selecteert [
Meerdere
], dan wijzigt de weergave naar [
Alle
gevonden beelden
] en [
Wis mark. v. alle gev. beelden
].
Als u [Alle gevonden beelden]
selecteert, worden de gevonden
opnamen opgegeven voor het fotoboek.
Als u [Wis mark. v. alle gev. beelden]
selecteert, worden alle gevonden
opnamen gewist voor het fotoboek.
3 Alle beelden in een map of op een kaart opgeven
RAW-beelden of movies kunnen niet voor het fotoboek worden
geselecteerd. Houd er rekening mee dat RAW-beelden of movies niet
worden gespecificeerd voor het fotoboek ook als u alle beelden
specificeert met [Meerdere].
Selecteer met deze camera geen opnamen die al op een andere camera
voor een ander fotoboek zijn geselecteerd. Alle fotoboekinstellingen
kunnen mogelijk onbedoeld worden overschreven.
467
14
De camera aanpassen
aan uw voorkeuren
U kunt verschillende camerafuncties heel nauwkeurig
instellen en de functies van knoppen en instelwielen
aanpassen aan uw opnamevoorkeuren met
Persoonlijke voorkeuze en Aangepaste bediening.
U kunt ook de huidige camera-instellingen opslaan op
de modi <w> en <x>.
De functies die worden beschreven in dit hoofdstuk
kunnen worden ingesteld en gebruikt in de creatieve modi.
468
1
Selecteer het tabblad [8].
2
Selecteer de gewenste groep.
Selecteer [C.Fn I: Belichting],
[C.Fn II: Autofocus] of [C.Fn III:
Bediening/overig] en druk op <0>.
3
Selecteer het nummer van de
persoonlijke voorkeuze.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het nummer van de
persoonlijke voorkeuze te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
4
Wijzig de instelling.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om de gewenste instelling (nummer) te
selecteren en druk vervolgens op
<
0
>.
Herhaal stap 2 t/m 4 om een andere
persoonlijke voorkeuze in te stellen.
De ingestelde persoonlijke voorkeuzen
worden onder in het scherm vermeld,
onder de respectieve functienummers.
5
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M>.
Het scherm van stap 2 wordt opnieuw
weergegeven.
Als u in stap 2 [Wis pers. voorkeuze(C.Fn)] selecteert, worden alle
persoonlijke voorkeuze-instellingen gewist.
3 Persoonlijke voorkeuzen instellenN
Nummer van de persoonlijke voorkeuze
Alle persoonlijke voorkeuzen wissen
Zelfs als u [Wis pers. voorkeuze(C.Fn)] uitvoert, worden de instellingen
voor [8C.Fn III-4: Aangepaste bediening] niet gewist.
469
*1: Als een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) wordt gebruikt die is
uitgerust met een ledlamp, zal AF-hulplicht waar nodig worden ingeschakeld.
*2: Alleen ingeschakeld bij time-lapse-movie-opnamen.
3 Persoonlijke voorkeuzeN
C.Fn I: Belichting
A LV-
opnamen
k Movie-
opnamen
1 Belichtingsniveauverhogingen
pag.471
k k
2 ISO-stappen k In
a
3 Bracketing automatisch annuleren k
4 Bracketingvolgorde
pag.472
k
5 Aantal bracketed opnamen k
6 Veiligheidsshift
pag.473
k
7 Belichtingscorrectie automatisch
pag.474
k k
8 Meetmethode, AE-vergrendeling na k
C.Fn II: AF
A LV-
opnamen
k Movie-
opnamen
1 Trackinggevoeligheid
pag.475
2 Versnellen/vertragen tracking
pag.476
3
Automatisch schakelen tussen AF-punten
pag.477
4 AI servo 1e beeldvoorkeur
pag.478
5 AI servo 2e beeldvoorkeur
pag.479
6 AF-hulplicht
pag.480
*1 *1*2
7 Lenssturing bij AF onmogelijk
pag.481
8 AF-gebiedselectiemodus selecteren
Grijs weergegeven persoonlijke voorkeuzen werken niet tijdens Live View-
opnamen (LV) of movie-opnamen. (De instellingen zijn uitgeschakeld.)
470
3 Persoonlijke voorkeuzeN
C.Fn II: AF
A LV-
opnamen
k Movie-
opnamen
9 Selectiemethode AF-gebied
pag.482
10 AF-punt op basis van richting
pag.483
11 Eerste AF-punt, AI Servo AF
pag.484
12
Automatische AF-puntselectie: Kleur volgen
pag.485
13 Beweging AF-puntselectie
pag.486
14 AF-puntweergave tijdens
pag.487
15 Zoekerweergaveverlichting
pag.488
16 AF-fijnafstelling
C.Fn III: Bediening/overig
A LV-
opnamen
k Movie-
opnamen
1 Waarschuwingen z in zoeker
pag.489
2 Wielrichting bij Tv/Av
pag.490
kk
3
Lens intrekken als camera wordt uitgeschakeld
kk
4 Aangepaste bediening
Afhankelijk van instelling
471
3
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
N
C.Fn I: Belichting
C.Fn I-1 Belichtingsniveauverhogingen
0: 1/3-stop
1: 1/2-stop
Hiermee stelt u stappen van 1/2-stop in voor de sluitertijd, het
diafragma, de belichtingscorrectie, AEB, de
flitsbelichtingscorrectie enzovoort.
C.Fn I-2 ISO-stappen
0: 1/3-stop
1: 1-stop
U kunt de handmatige ISO-stappen wijzigen in een hele stop.
C.Fn I-3 Bracketing automatisch annuleren
0: Inschakelen
Wanneer u de aan-uitschakelaar op <2> zet, worden de
instellingen voor AEB en witbalansbracketing geannuleerd. AEB-
instellingen worden ook geannuleerd als de flitser gereed is voor
gebruik of als u overschakelt naar movie-opname.
1: Uitschakelen
De instellingen voor AEB en witbalansbracketing worden
geannuleerd, zelfs wanneer u de aan-uitschakelaar op <2>
zet. (Als de flitser gereed is voor gebruik of als u overschakelt op
movie-opname, wordt AEB tijdelijk geannuleerd. Het AEB-bereik
blijft echter behouden.)
Wanneer [
1: 1/2-stop
] is ingesteld, wordt het scherm zoals hieronder afgebeeld weergegeven.
Zelfs als [1: 1-stop] is ingesteld, wordt de ISO-snelheid automatisch
ingesteld in stappen van 1/3-stop wanneer ISO auto is ingesteld.
Zelfs als [
1: 1-stop
] is ingesteld, kunt u ISO 40000 (voor foto's) instellen.
472
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn I-4 Bracketingvolgorde
De volgorde van de opnamereeks voor AEB en witbalansbracketing
kan worden gewijzigd.
0: 09-9+
1: -909+
2: +909-
C.Fn I-5 Aantal bracketed opnamen
U kunt in plaats van het gebruikelijke aantal van 3 opnamen bij AEB en
witbalansbracketing ook kiezen voor 2, 5 of 7 opnamen.
Als [
8
C.Fn I-4: Bracketingvolgorde
] is ingesteld op [
0, -, +
], worden de
bracketed opnamen gemaakt zoals aangeduid in de tabel hieronder.
0: 3 opnamen 2: 5 opnamen
1: 2 opnamen 3: 7 opnamen
(tussenstappen van 1 stop)
AEB
Witbalansbracketing
Richting b/a Richting m/g
0 : Standaardbelichting 0 : Standaardwitbalans
0 : Standaardwitbalans
- : Kortere belichting
- : Meer blauw - : Meer magenta
+ : Verhoogde
belichting
+ : Meer amber + : Meer groen
1e
opname
2e
opname
3e
opname
4e
opname
5e
opname
6e
opname
7e
opname
3: 3 opnamen
Standaard (0)
-1 +1
2: 2 opnamen
Standaard (0)
±1
5: 5 opnamen
Standaard (0)
-2 -1 +1 +2
7: 7 opnamen
Standaard (0)
-3 -2 -1 +1 +2 +3
Wanneer [1: 2 opnamen] is ingesteld, kunt u bij het instellen van het AEB-
bereik de plus- of minzijde selecteren. Met witbalansbracketing wordt de 2e
opname aangepast in de richting van B/A of M/G.
473
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn I-6 Veiligheidsshift
0: Uitschakelen
1: Sluitertijd/diafragma
Wordt van kracht in de modi <s> AE met sluitertijdvoorkeuze en
<f> AE met diafragmavoorkeuze. Als de helderheid van het
onderwerp verandert en de standaardbelichting niet binnen het
bereik van de automatische belichting valt, wordt de handmatig
opgegeven instelling automatisch door de camera gewijzigd zodat
de standaardbelichting kan worden gebruikt.
2: ISO-snelheid
Werkt in de modi <
d
> AE-programma, <
s
> AE met
sluitertijdvoorkeuze en <
f
> AE met diafragmavoorkeuze. Als de
helderheid van het onderwerp verandert en de standaardbelichting
niet binnen het bereik van de automatische belichting valt, wordt de
handmatig ingestelde ISO-snelheid automatisch door de camera
gewijzigd zodat de standaardbelichting kan worden gebruikt.
Zelfs als onder [z2: zISO-snelheidsinst.] de standaardinstelling voor
[ISO-snelh.bereik] of [Max. sluitertijd] is gewijzigd, wordt deze waarde
door de veiligheidsshift overschreven als de standaardbelichting niet kan
worden verkregen.
De minimale en maximale limieten voor de veiligheidsshift met de
ISO-snelheid worden bepaald door [Autom. bereik] onder
[z2: zISO-snelheidsinst.] (pag. 174). Als de handmatig ingestelde
ISO-snelheid echter hoger is dan de waarde van [Autom. bereik], wordt
de veiligheidsshift toegepast tot aan de hoogte van de handmatig
ingestelde ISO-snelheid.
Veiligheidsshift wordt indien nodig zelfs geactiveerd, als de flitser wordt
gebruikt.
474
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn I-7 Belichtingscorrectie automatisch
annuleren
0: Uitschakelen
De waarde voor de belichtingscorrectie wordt niet geannuleerd,
zelfs niet nadat u de aan-uitschakelaar op <2> hebt gezet.
1: Inschakelen
Wanneer u de aan-uitschakelaar op <2> zet, wordt de
instelling voor belichtingscorrectie geannuleerd.
C.Fn I-8 Meetmethode, AE-vergrendeling
na scherpstellen
Voor elke meetmethode kunt u instellen of
u de belichting wilt vergrendelen (AE-
vergrendeling) als de scherpstelling is
verkregen met 1-beeld AF door de
ontspanknop half in te drukken. De
belichting wordt vergrendeld terwijl u de
ontspanknop half ingedrukt houdt.
Voeg een vinkje [X] toe aan de
meetmethodes wanneer AE-vergrendeling
moet worden toegepast. Selecteer een
meetmethode [q/w/r/e] en druk op
<0> om er een vinkje [X] bij te zetten.
Selecteer [OK] om de instelling te
registreren.
475
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II: AF
C.Fn II-1 Trackinggevoeligheid
Hiermee stelt u de gevoeligheid in bij het
volgen van het onderwerp tijdens AI Servo
AF wanneer een obstakel door de AF-
punten gaat of wanneer het onderwerp zich
van het AF-punt vandaan beweegt.
0
Standaardinstelling. Geschikt voor bewegende onderwerpen in het
algemeen.
Vergrendeld: -2/Vergrendeld: -1
De camera blijft proberen scherp te stellen op het onderwerp, zelfs
wanneer een obstakel voor de AF-punten komt of het onderwerp
zich van de AF-punten vandaan beweegt. De instelling -2 zorgt
ervoor dat de camera het onderwerp langer blijft volgen dan bij de
instelling -1.
Als de camera echter op het verkeerde onderwerp scherpstelt,
duurt het wellicht iets langer om over te schakelen en op het
gewenste onderwerp scherp te stellen.
Gevoelig: +2/Gevoelig: +1
De camera kan opeenvolgend scherpstellen op onderwerpen op
verschillende afstanden die binnen het bereik van de AF-punten
vallen. Dit is ook effectief als u altijd wilt scherpstellen op het
onderwerp dat zich het dichtst bij u bevindt. De instelling +2 is
gevoeliger dan de instelling +1 wanneer u op het volgende
onderwerp scherpstelt.
De kans is echter groter dat de camera op een onbedoeld
onderwerp scherpstelt.
[8C.Fn II-1: Trackinggevoeligheid] is dezelfde functie als
[AI Servo-trackinggevoeligheid] op de EOS-1D Mark III/IV, EOS-1Ds
Mark III en EOS 7D.
476
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II-2 Versnelde/vertraagde tracking
Dit bepaalt de gevoeligheid voor het volgen
van bewegende onderwerpen die tijdelijk
enorm kunnen versnellen of vertragen,
bijvoorbeeld als gevolg van abrupt starten
of stoppen, enz.
0
Geschikt voor onderwerpen die met een stabiele snelheid
bewegen (minimale wijzigingen in de bewegingssnelheid).
+2 / +1
Dit is effectief voor onderwerpen die plotselinge bewegingen
maken, plotseling versnellen of vaart minderen of plotseling
stoppen. Zelfs wanneer de snelheid van het bewegende
onderwerp plotseling sterk verandert, blijft de camera op het
onderwerp scherpstellen. Zo is bij een naderend onderwerp de
kans kleiner dat de camera scherpstelt op een plek achter het
onderwerp, aangezien dat tot een onscherp onderwerp zou leiden.
Voor een onderwerp dat plotseling tot stilstand komt, is de kans
kleiner dat de camera op een plek voor het onderwerp scherpstelt.
Met de instelling +2 kan de camera grote veranderingen in de
snelheid van het bewegende onderwerp beter volgen dan met de
instelling +1.
Omdat de camera gevoelig is voor de kleinste bewegingen van het
onderwerp, kan de scherpstelling kortstondig onstabiel zijn.
477
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II-3 AF-punt automatisch schakelen
Dit bepaalt de gevoeligheid voor het
wisselen van AF-punten bij het volgen van
een onderwerp dat zich met hoge snelheid
omhoog, omlaag, naar links of naar rechts
beweegt.
Deze instelling wordt geactiveerd wanneer
de AF-gebiedselectiemodus is ingesteld op
Zone-AF, Grote zone-AF of Automatische selectie AF.
0
Standaardinstelling voor geleidelijke overschakeling tussen
AF-punten.
+2 / +1
Wanneer het onderwerp zich met hoge snelheid omhoog, omlaag,
naar links of naar rechts en van het AF-punt vandaan verplaatst,
schakelt de camera zelfs automatisch over naar omringende
AF-punten om op het gevolgde onderwerp te blijven scherpstellen.
De camera schakelt over naar het AF-punt dat het meest
waarschijnlijk zal scherpstellen op het onderwerp, uitgaand van de
voortdurende verplaatsing van het onderwerp, het contrast,
enzovoort. Bij instelling +2 zal de camera eerder van AF-punt
wisselen dan bij instelling +1.
Als u een groothoeklens met een brede scherptediepte gebruikt of
als het onderwerp te klein in het kader is, kan de camera met een
verkeerd AF-punt scherpstellen.
478
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II-4 AI servo 1e beeldvoorkeur
U kunt de eigenschappen instellen voor de
automatische scherpstelling en de
ontspantiming voor de eerste opname met
AI Servo AF.
Gelijke voorkeur
Er wordt aan het scherpstellen en ontspannen gelijke prioriteit
gegeven.
: Ontspanvoorkeur
Wanneer u de ontspanknop indrukt, wordt de opname direct
gemaakt, ook al is er nog niet scherpgesteld. Dit is handig
wanneer u het vastleggen van het juiste moment belangrijker vindt
dan de scherpstelling.
: Scherpstelvoorkeur
Wanneer u de ontspanknop indrukt, wordt er pas een opname
gemaakt wanneer de camera heeft scherpgesteld. Dit is nuttig als
u wilt scherpstellen voordat u de opname maakt.
479
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II-5 AI servo 2e beeldvoorkeur
Met AI Servo AF voor continue opname
kunt u de eigenschappen van AF-bediening
en de ontspantiming vooraf instellen voor
alle opnamen na de eerste opname tijdens
continue opnamen.
Gelijke voorkeur
Er wordt aan het scherpstellen en de snelheid bij continue opname
gelijke prioriteit gegeven. Bij weinig licht of met onderwerpen met
weinig contrast kan de continue opnamesnelheid afnemen.
: Opnamesnelheidvoorkeur
Er wordt geen prioriteit gegeven aan de scherpstelling, maar aan
de snelheid bij continue opname.
: Scherpstelvoorkeur
Er wordt geen prioriteit gegeven aan de snelheid bij continue
opname, maar aan de scherpstelling. De opname wordt pas
gemaakt nadat op het onderwerp is scherpgesteld.
Zelfs als [Opnamesnelheidvoorkeur] is ingesteld, kan bij
opnameomstandigheden waarbij knipperreductie wordt geactiveerd
(pag. 206), de snelheid bij continue opname afnemen en kan het opname-
interval onregelmatig worden.
Als niet kan worden scherpgesteld in omstandigheden met weinig licht
wanneer [Gelijke voorkeur] is ingesteld, stelt u [Scherpstelvoorkeur] in
voor betere resultaten.
480
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II-6 AF-hulplicht
Hiermee schakelt u het AF-hulplicht van de externe Speedlite voor
EOS-camera's in of uit.
0: Inschakelen
De externe Speedlite activeert indien nodig het AF-hulplicht.
1: Uitschakelen
De externe Speedlite activeert het AF-hulplicht niet. Dit voorkomt
dat het AF-hulplicht anderen stoort.
2: Alleen IR AF-hulplicht
Wanneer er een externe Speedlite is bevestigd, wordt alleen het
infrarood AF-hulplicht ingeschakeld. Dit is handig wanneer u niet
een reeks kleine flitsen wilt produceren als AF-hulplicht (herhaald
flitsen).
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die is voorzien van
een LED-licht, wordt het LED-licht niet automatisch ingeschakeld
als AF-hulplicht.
Als de persoonlijke voorkeuze [AF-hulplicht] van de externe Speedlite is
ingesteld op [Uitschakelen], wordt de instelling van deze functie onderdrukt
en wordt het AF-hulplicht niet gebruikt.
481
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II-7 Lenssturing bij AF onmogelijk
Als niet kan worden scherpgesteld met automatische scherpstelling,
kunt u de camera naar de juiste scherpstelling laten zoeken of laten
stoppen met zoeken.
0: Continu scherpstellen
Als er niet met automatische scherpstelling kan worden
scherpgesteld, blijft de lens naar de juiste scherpstelling zoeken.
1: Stop scherpstellen
Als de automatische scherpstelling start, maar het resultaat
onacceptabel is of achterwege blijft, stopt de lens. Dit voorkomt dat
het beeld extreem onscherp wordt doordat de camera naar de juiste
scherpstelling blijft zoeken.
C.Fn II-8 AF-gebiedselectiemodus selecteren
U kunt de selecteerbare AF-
gebiedselectiemodi beperken tot uw
opnamevoorkeuren. Selecteer de gewenste
AF-gebiedselectiemodus en druk op <
0
>
om er een [
X
] bij te zetten. Selecteer daarna
[
OK
] om de instelling te registreren.
De AF-gebiedselectiemodi zijn beschreven
op pagina's 134-135.
N : Handmatige selectie:Spot-AF
E : Handmatige selectie:1 pt AF
F : Handmatige selectie:Zone-AF
G : Handmatige selectie:Grote zone-AF
H : Automatische selectie-AF
Als scherpstel zoek-drive wordt uitgevoerd terwijl u gebruikmaakt van een
telelens of een andere lens met een breed scherpsteltransportbereik, wordt
scherpstelling mogelijk onscherp en kan het scherpstellen de volgende keer
langer duren. De instelling [1: Stop scherpstellen] wordt aanbevolen.
De markering [
X
] kan niet worden verwijderd uit [
Handm. selectie:1 pt AF
].
Als de geplaatste lens tot groep G of H behoort, kunt u bepaalde
AF-gebiedselectiemodi niet gebruiken, zelfs niet als u een vinkje
[X] toevoegt in [Sel. AF-gebiedselectiemodus].
482
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II-9 Selectiemethode AF-gebied
U kunt de methode voor het wijzigen van de AF-gebiedselectiemodus
instellen.
0: S 9 Knop voor AF-gebiedsselectie
Nadat u op de knop <S> of <B> hebt gedrukt, kunt u de
AF-gebiedselectiemodus wijzigen door op de knop <B>
te drukken.
1: S 9 Hoofdinstelwiel
Nadat u op de knop <S> of <B> hebt gedrukt, kunt u de
AF-gebiedselectiemodus wijzigen door aan het instelwiel <6>
te draaien.
Wanneer [1: S9Hoofdinstelwiel] is ingesteld, gebruikt u de <9> om het
AF-punt horizontaal te verplaatsen.
483
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II-10 AF-punt op basis van richting
U kunt het AF-punt of de AF-gebiedselectiemodus + het AF-punt
afzonderlijk instellen voor verticaal en horizontaal fotograferen.
0: Gelijk voor verticaal/horizontaal
Voor zowel verticaal als horizontaal fotograferen worden dezelfde
AF-gebiedselectiemodus en hetzelfde handmatig geselecteerde
AF-punt (of dezelfde handmatig geselecteerde zone) gebruikt.
1: Aparte AF-ptn:gebied+pt
De AF-gebiedselectiemodus en het AF-punt (of de zone) kunnen
afzonderlijk worden ingesteld voor elke camerarichting (1. Horizontaal,
2. Verticaal met de cameragreep aan de bovenkant, 3. Verticaal met de
cameragreep aan de onderkant).
Wanneer u de AF-gebiedselectiemodus en het AF-punt (of de zone)
handmatig voor elk van de drie camerarichtingen selecteert, worden
deze voor de desbetreffende richting vastgelegd. Wanneer u de
camerarichting tijdens het maken van opnamen wijzigt, schakelt de
camera over naar de AF-gebiedselectiemodus en het handmatig
geselecteerde AF-punt (of de handmatig geselecteerde zone) die
voor de desbetreffende richting zijn ingesteld.
2: Aparte AF-ptn:alleen pt
Het AF-punt kan voor elke camerarichting afzonderlijk worden ingesteld (1.
Horizontaal, 2. Verticaal met de cameragreep aan de bovenkant, 3.
Verticaal met de cameragreep aan de onderkant). Bij gebruik van dezelfde
AF-gebiedselectiemodus schakelt het AF-punt automatisch over voor de
desbetreffende camerarichting.
Wanneer u het AF-punt handmatig voor elk van de drie camerarichtingen
selecteert, worden deze voor de desbetreffende richting vastgelegd.
Tijdens het maken van opnamen schakelt AF-punt over naar het handmatig
geselecteerde AF-punt afhankelijk van de camerarichting. Door de AF-
gebiedselectiemodus te wijzigen in Eén punt Spot AF of Eén-punts AF, kunt
u het ingestelde AF-punt voor de desbetreffende richting behouden.
Als u de AF-gebiedselectiemodus wijzigt in Zone-AF of Grote zone-AF,
schakelt de zone over naar de handmatig geselecteerde modus voor de
desbetreffende camerarichting.
Als [8: Wis pers. voorkeuze(C.Fn)] is geselecteerd (pag. 468),
worden de instellingen voor de richtingen 1., 2. en 3. gewist.
Als u deze functie instelt en later een lens bevestigt van een andere AF-
groep (pag. 145-148, met name Groep H), kan de instelling gewist worden.
484
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II-11 Eerste AF-punt, AI Servo AF
U kunt het AF-startpunt voor AI Servo AF instellen voor wanneer de
AF-gebiedselectiemodus is ingesteld op Automatische selectie-AF.
0: Auto
Het AF-punt waarmee AI Servo AF begint wordt automatisch
ingesteld op basis van de opnameomstandigheden.
1: Eerste AF-pt geselect.
AI Servo AF start bij het handmatig geselecteerde AF-punt
wanneer de AF-bediening is ingesteld op AI Servo AF en de AF-
gebiedselectiemodus is ingesteld op Automatische selectie-AF.
2: Handmatig geselecteerd AF-pt
Als u overschakelt van Eén punt Spot AF of Eén-punts AF naar
Automatische selectie-AF, start AI Servo AF bij het AF-punt dat
handmatig was geselecteerd vóór de overschakeling. Dit is handig
als u wilt dat AI Servo AF start bij het AF-punt dat was
geselecteerd voordat de AF-gebiedselectiemodus is
overgeschakeld naar Automatische selectie-AF.
Wanneer [2: Handm. gesel. AF-pt] is ingesteld, start AI Servo AF met de
zone die overeenkomt met het handmatig geselecteerde AF-punt, zelfs als
u de AF-gebiedselectiemodus overschakelt naar Zone-AF of Grote zone-AF.
485
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II-12
Automatische AF-puntselectie: Color tracking
Gebruik deze functie om automatisch scherp te stellen op kleuren
die overeenkomen met huidtinten. Deze functie werkt wanneer de
AF-gebiedselectiemodus is ingesteld op Zone-AF (handmatige
selectie van een zone), Grote zone-AF (handmatige selectie van
een zone) of Automatische selectie AF.
0: Aan
De camera selecteert AF-punten automatisch op basis van AF-
informatie en informatie over kleuren die overeenkomen met
huidtinten.
In de modus 1-beeld AF wordt scherpstellen op een niet-
bewegend persoon in het AF-gebied eenvoudiger.
In de modus AI Servo AF wordt scherpstellen op een persoon in
het AF-gebied eenvoudiger. Als er geen huidtinten kunnen worden
gedetecteerd, wordt er op het dichtstbijzijnde onderwerp
scherpgesteld. Zodra scherpstelling is bereikt, worden de AF-
punten automatisch geselecteerd zodat de camera blijft
scherpstellen op de kleur van het gebied waarop het eerst heeft
scherpgesteld.
1: Uit
AF-punten worden automatisch geselecteerd op basis van alleen
AF-gegevens.
Bij instelling [0: Aan] duurt het scherpstellen iets langer dan bij instelling
[1: Uit].
Zelfs als u [0: Aan] instelt, kan het zijn dat het verwachte resultaat niet
wordt behaald, afhankelijk van de opnameomstandigheden en het
onderwerp.
In omstandigheden waarin er zo weinig licht is dat de externe Speedlite
voor EOS-camera's het AF-hulplicht automatisch activeert, worden de
AF-punten automatisch geselecteerd op basis van alleen de
AF-gegevens. (Kleurgegevens over menselijke huidskleur wordt niet
gebruikt voor AF.)
486
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II-13 Beweging AF-puntselectie
U kunt de selectie bij de buitenste rand laten stoppen of deze laten
doorlopen naar de tegenoverliggende rand bij AF-puntselectie.
0: Stopt bij rand AF-gebied
Dit is handig als u vaak gebruikmaakt van een AF-punt aan de
rand.
1: Continu
De AF-puntselectie loopt door naar de tegenoverliggende rand in
plaats van bij de buitenste rand te stoppen.
Wanneer [8C.Fn II-11: Eerste AF-pt, AI Servo AF] is ingesteld op
[1: Eerste AF-pt geselect.], werkt bovenstaande instelling ook als u het
eerste AF-punt voor AI Servo AF selecteert.
487
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II-14 AF-puntweergave tijdens scherpstellen
U kunt instellen of de AF-punt(en) wordt/worden weergegeven vóór
het starten van AF (gereed voor opnamen), bij het starten van AF,
tijdens AF, wanneer de scherpstelling is bereikt en wanneer de
meettimer actief is nadat scherpstelling is bereikt.
0 : Geselecteerd (constant)
1 : Alles (constant)
2 : Geselecteerd (pre-AF, scherp)
3 : Geselecteerd AF-pt (scherpgesteld)
4 : Weergave uit
k: weergegeven, l: niet weergegeven
AF-puntweergave tijdens
scherpstellen
Met AF-punt
geselecteerd
Vóór het starten
van AF (gereed
voor opnamen)
Bij AF-start
0: Geselecteerd (constant) kkk
1: Alles (constant) kkk
2: Geselecteerd (pre-AF, scherp)
kkk
3: Geselecteerd AF-pt
(scherpgesteld)
klk
4: Weergave uit kll
AF-puntweergave tijdens
scherpstellen
Tijdens AF Scherpgesteld
Meting
actief
nadat
scherp-
stelling is
bereikt
0: Geselecteerd (constant) kkk
1: Alles (constant) kkk
2: Geselecteerd (pre-AF, scherp)
lkk
3: Geselecteerd AF-pt
(scherpgesteld)
lkl
4: Weergave uit lll
488
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II-15 Zoekerweergaveverlichting
U kunt instellen of de AF-punten in de zoeker rood oplichten wanneer
de scherpstelling is bereikt.
0: Auto
De AF-punten die worden scherpgesteld in omstandigheden met
weinig licht of met een donker onderwerp lichten automatisch rood op.
1: Inschakelen
De AF-punten lichten altijd rood op, ongeacht de hoeveelheid
omgevingslicht.
2: Uitschakelen
De AF-punten lichten niet rood op.
Met [Auto] of [Inschakelen] ingesteld, kunt
u instellen of het AF-punt rood moet
oplichten wanneer u op de knop <Q>
drukt tijdens AI Servo AF.
OFF: Niet verlicht
De AF-punten lichten niet op tijdens AI Servo AF.
ON: Verlicht
De AF-punten die worden gebruikt om scherp te stellen, lichten
rood op tijdens AI Servo AF. De AF-punten lichten ook op tijdens
continue opnamen.
Als dit is ingesteld op [2: Uitschakelen], werkt deze functie niet.
C.Fn II-16 AF-fijnafstelling
U kunt het scherpstelpunt van de AF heel nauwkeurig aanpassen.
Zie pagina 491 voor meer informatie.
Wanneer u op de knop <S> of <B> drukt, lichten de AF-punten rood
op, ongeacht deze instelling.
De aspect-ratiolijnen, de digitale horizon en het raster in de zoeker, en
de informatie ingesteld met [Weerg./verberg. in zoeker] (pag. 82)
lichten ook rood op.
489
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn III: Bediening/overig
C.Fn III-1 Waarschuwingen z in zoeker
Wanneer een van de volgende functies is ingesteld, wordt het
pictogram <z> in de zoeker en op het LCD-paneel weergegeven
(pag. 31).
Selecteer de functie waarvoor u het waarschuwingspictogram wilt
weergeven en druk op <0> om er een vinkje [X] bij te zetten.
Selecteer daarna [OK] om de instelling te registreren.
Als monochroom V is ingesteld
Als [z3: Beeldstijl] is ingesteld op [Monochroom] (pag. 178),
wordt het waarschuwingspictogram weergegeven.
Als WB is gecorrigeerd
Wanneer witbalanscorrectie (pag. 191) is ingesteld, wordt het
waarschuwingspictogram weergegeven.
Als M is ingesteld
Wanneer [z3: Hoge ISO-ruisreductie] is ingesteld op [Ruisond.
bij meerd. opn.] (pag. 195) wordt het waarschuwingspictogram
weergegeven.
Als HDR is ingesteld
Als [z3: HDR-modus] is ingesteld (pag. 253), wordt het
waarschuwingspictogram weergegeven.
Als u een van de met [X] geselecteerde functies instelt, wordt <z> ook
voor de desbetreffende instelling weergegeven op het scherm Snel
instellen (pag. 61).
490
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn III-2 Wielrichting bij Tv/Av
0: Normaal
1: Omgekeerde richting
U kunt de richting omkeren waarin u het instelwiel moet draaien
om de sluitertijd en het diafragma in te stellen.
In de opnamemodus <a> is de draairichting van de instelwielen
<6> en <5> omgekeerd. In andere opnamemodi is alleen de
draairichting van het instelwiel <6> omgekeerd. De draairichting
van het instelwiel <5> in de modus <a> en de draairichting om
de belichtingscorrectie in te stellen in de modi <d>, <s> en
<f> blijven gelijk.
C.Fn III-3 Lens intrekken bij uit
Hiermee kunt u het intrekmechanisme van de lens configureren voor
het geval dat er een gemotoriseerde STM-lens (zoals EF40mm f/2.8
STM) op de camera is bevestigd. U kunt deze zodanig instellen dat de
bevestigde lens automatisch wordt ingetrokken wanneer de aan-
uitschakelaar van de camera wordt ingesteld op <2>.
0: Inschakelen
1: Uitschakelen
C.Fn III-4 Aangepaste bediening
U kunt veelgebruikte functies naar wens toewijzen aan
cameraknoppen of instelwielen. Zie pagina 497 voor meer informatie.
Bij automatisch uitschakelen wordt de lens niet ingetrokken, ongeacht de
instelling.
Controleer of de lens is ingetrokken voordat u deze verwijdert.
Wanneer [0: Inschakelen] is ingesteld, wordt deze functie geactiveerd, hoe
de scherpstelmodusknop van de lens ook is ingesteld (op AF of MF).
491
Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling is
mogelijk voor opnamen met de zoeker. Dit wordt 'AF-fijnafstelling'
genoemd. Lees voordat u aanpassingen doorvoert het gedeelte
'Aandachtspunten bij AF-fijnafstelling' en 'Opmerkingen bij AF-
fijnafstelling' op pagina 496.
Stel de afstelling handmatig in door herhaaldelijk af te stellen, opnamen
te maken en de resultaten te controleren totdat het gewenste resultaat
is bereikt. Tijdens de automatische scherpstelling wordt het
scherpstelpunt altijd verschoven met de afstelling, ongeacht welke lens
u ook gebruikt.
1
Selecteer [C.Fn II: Autofocus].
Selecteer op het tabblad [8] de optie
[C.Fn II: Autofocus] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [16: AF-fijnafstelling].
3
Selecteer [1: Alles even veel].
4
Druk op de knop <Q>.
Het scherm [1: Alles even veel]
verschijnt.
8
: Fijnafstelling van het scherpstelpunt
bij automatische scherpstelling
N
1: Alles even veel aanpassen
Gewoonlijk is deze afstelling niet vereist. Voer deze afstelling alleen uit
als het nodig is. Deze afstelling kan tot gevolg hebben dat er niet meer
accuraat kan worden scherpgesteld.
492
8: Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstellingN
5
Maak de afstelling.
Stel de mate van afstelling in. Het
instelbare bereik is ± 20 stappen.
Door een instelling in de richting van
'-: ' te kiezen, brengt u het
scherpstelpunt meer naar voren ten
opzichte van het standaard
scherpstelpunt.
Door een instelling in de richting van
'+: ' te kiezen, brengt u het
scherpstelpunt meer naar achteren
ten opzichte van het standaard
scherpstelpunt.
Druk na het doorvoeren van de
afstelling op <0>.
Selecteer [1: Alles even veel] en
druk vervolgens op <0>.
6
Controleer het resultaat van
de afstelling.
Maak een opname en geef deze weer
(pag. 388) om het resultaat van de
afstelling te controleren.
Wanneer de resulterende opname
wordt scherpgesteld vóór het
gewenste punt, maakt u de
aanpassing naar de '+: '-richting.
Wanneer wordt scherpgesteld achter
het gewenste punt, maakt u de
aanpassing naar de '-: '-richting.
Herhaal de aanpassing zoals gewenst.
Als [1: Alles even veel] wordt geselecteerd, is afzonderlijke aanpassing van
de automatische scherpstelling niet mogelijk voor de groothoekstand en
telestand van zoomlenzen.
493
8: Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstellingN
U kunt de afstelling voor iedere lens doorvoeren en de afstelling in de
camera registreren. U kunt voor maximaal 40 lenzen afstellingen
registreren. Wanneer u automatisch scherpstelt met een lens waarvan
de afstelling is geregistreerd, wordt het scherpstelpunt altijd verschoven
met de afstelling.
Stel de afstelling handmatig in door herhaaldelijk af te stellen, opnamen
te maken en de resultaten te controleren totdat het gewenste resultaat
is bereikt. Als u gebruik maakt van een zoomlens, maakt u de afstelling
voor de groothoekstand (W) en de telestand (T).
1
Selecteer [2: Per lens afstellen].
2
Druk op de knop <Q>.
Het scherm [2: Per lens afstellen]
verschijnt.
3
Controleer en wijzig de
lensgegevens.
De lensgegevens weergeven
Druk op de knop <B>.
In het scherm worden de naam van
de lens en een 10-cijferig
serienummer weergegeven. Wanneer
het serienummer wordt
weergegeven, selecteert u [OK] en
gaat u naar stap 4.
Als het serienummer van de lens niet
kan worden bevestigd, wordt
'0000000000' weergegeven. Voer in dit
geval het nummer in aan de hand van
de instructies op de volgende pagina.
Zie de volgende pagina over het sterretje
'*' dat soms voor het serienummer van
de lens wordt weergegeven.
2: Per lens afstellen
Geregistreerd nummer
494
8: Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstellingN
Het serienummer invoeren
Selecteer het in te voeren cijfer en
druk vervolgens op <0> zodat
<r>
wordt weergegeven.
Voer het cijfer in en druk vervolgens
op <0>.
Nadat u alle cijfers hebt ingevoerd,
selecteert u [OK].
Serienummer van de lens
Als in stap 3 een sterretje '*' voor het 10-cijferige serienummer
van de lens wordt weergegeven, kunt u slechts één exemplaar
van hetzelfde lensmodel registreren. Zelfs wanneer u het
serienummer invoert, blijft '*' weergegeven.
Het serienummer van de lens kan afwijken van het serienummer
dat in stap 3 op het scherm wordt weergegeven. Dit is geen defect.
Als het serienummer van de lens letters bevat, voert u alleen
de cijfers in.
Als het serienummer van de lens elf cijfers of meer bevat,
voert u alleen de laatste tien cijfers in.
De locatie van het serienummer kan per lens verschillen.
Op sommige lenzen wordt zelfs helemaal geen serienummer
vermeld. Als u een lens waarop geen serienummer wordt vermeld
wilt registreren, voert u een willekeurig serienummer in.
Als u [
2: Per lens afstellen
] selecteert en een extender gebruikt, wordt de
aanpassing geregistreerd voor de combinatie van objectief en extender.
Als er 40 lenzen zijn geregistreerd, wordt er een bericht weergegeven.
Nadat u een lens hebt geselecteerd waarvan de registratie moet worden
verwijderd (overschreven), kunt u een andere lens registreren.
495
8: Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstellingN
4
Maak de afstelling.
Selecteer voor een zoomlens de
groothoekstand (W) of de telestand (T).
Wanneer u op <
0
> drukt, wordt het
oranje kader uitgeschakeld en is het
mogelijk om de aanpassing te doen.
Stel de mate van aanpassing in en
druk vervolgens op <0>. Het
instelbare bereik is ± 20 stappen.
Door een instelling in de richting van
'-: ' te kiezen, brengt u het
scherpstelpunt meer naar voren ten
opzichte van het standaard
scherpstelpunt.
Door een instelling in de richting van
'+: ' te kiezen, brengt u het
scherpstelpunt meer naar achteren
ten opzichte van het standaard
scherpstelpunt.
Herhaal voor een zoomlens deze
procedure en voer de afstelling in
voor de groothoekstand (W) en de
telestand (T).
Nadat u klaar bent met het
doorvoeren van de afstelling, drukt u
op de knop <M> om terug te
keren naar het scherm uit stap 1.
Selecteer [2: Per lens afstellen] en
druk vervolgens op <0>.
5
Controleer het resultaat van de aanpassing.
Maak een opname en geef deze weer (pag. 388) om het
resultaat van de afstelling te controleren.
Wanneer de resulterende opname wordt scherpgesteld vóór het
gewenste punt, maakt u de aanpassing naar de '+: '-richting.
Wanneer wordt scherpgesteld achter het gewenste punt, maakt
u de aanpassing naar de '-: '-richting.
Herhaal de aanpassing zoals gewenst.
Lens met een vaste brandpuntsafstand
Zoomlens
496
8: Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstellingN
Wanneer [ Wis alle] onder in het scherm wordt weergegeven en u op
de knop <L> drukt, worden alle aanpassingen voor [1: Alles even
veel] en [2: Per lens afstellen] gewist.
Alle AF-fijnafstellingen ongedaan maken
Wanneer u opnamen maakt met het middenbereik (brandpuntsafstand) van een
zoomlens, wordt het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling gecorrigeerd
ten opzichte van de afstellingen die zijn gemaakt voor de groothoek- en
telestand. Zelfs wanneer alleen de groothoek- of telestand wordt aangepast,
wordt automatisch een correctie doorgevoerd voor het middenbereik.
Aandachtspunten bij AF-fijnafstelling
Het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling kan enigszins
afwijken afhankelijk van de onderwerpomstandigheden, de helderheid,
de zoompositie en andere opnameomstandigheden. Daarom kan het
voorkomen dat de camera nog niet op de gewenste positie scherpstelt,
zelfs wanneer u AF-fijnafstelling gebruikt.
Hoe groot de aanpassing is die met één stap wordt bereikt, is afhankelijk
van het maximale diafragma van de lens. Blijf herhaaldelijk afstellen,
opnamen maken en de scherpstelling controleren om het scherpstelpunt
van de AF verder af te stellen.
De afstelling wordt niet toegepast op AF in Live View-opnamen of
movie-opnamen.
Zelfs wanneer u [8: Wis persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] uitvoert,
blijven deze aanpassingen behouden (pag. 468). De instelling wordt dan
echter [0: Uitschakelen].
Opmerkingen bij AF-fijnafstelling
Het is het beste om de afstelling uit te voeren op de plaats van opname.
Dat komt de precisie van de afstelling ten goede.
Het is aan te bevelen om bij het fijnafstellen van de AF een statief te gebruiken.
Voor het doorvoeren van afstellingen wordt opnamen maken met
opnamekwaliteit 73 aangeraden.
497
U kunt veelgebruikte functies naar wens toewijzen aan cameraknoppen
of hoofdinstelwielen voor een eenvoudigere bediening.
1
Selecteer [C.Fn III: Bediening/overig].
Selecteer op het tabblad [8] de optie
[C.Fn III: Bediening/overig] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [4: Aangepaste bediening].
Het instelscherm Aangepaste
bediening wordt weergegeven.
3
Selecteer een cameraknop of instelwiel.
Selecteer een cameraknop of hoofdinstelwiel
en druk vervolgens op <
0
>.
De naam van de camerabediening en de
toewijsbare functies worden weergegeven.
In het diagram aan de linkerkant ziet u de
locatie van de geselecteerde knop of het
geselecteerde instelwiel.
4
Wijs een functie toe.
Selecteer een functie en druk
vervolgens op <0>.
5
Verlaat de instelling.
Wanneer u op <0> drukt om de
instelling af te sluiten, verschijnt het
scherm uit stap 3 weer.
Druk op de knop <M> om de
instelling te sluiten.
8: Aangepaste bedieningN
Wanneer het scherm uit stap 3 wordt weergegeven, kunt u de instellingen voor
Aangepaste bediening terugzetten op de standaardinstellingen door op de knop
<
L
> te drukken. Zelfs wanneer u [
8
C.Fn III-4: Aangepaste bediening
] selecteert,
worden de instellingen voor [
8
: Wis pers. voorkeuze(C.Fn)
] niet geannuleerd.
498
8: Aangepaste bedieningN
Toewijsbare functies voor camerabediening
Functie Pag.
Meten en AF-start
500
k k k
AF-stop
kk
ONE SHOT z AI SERVO/SERVO
k k
Directe AF-puntselectie
Servo AF voor movies gepauzeerd
Start meten
501
k
AE-vergrendeling/FE-vergrendeling k k
AE-vergrendeling (vasthouden)
kk
AE-vergrendeling k k
AE-vergrendeling (bij ingedrukte knop) k
FE-vergrendeling
502
kk
ISO-snelheid instellen (knop vasthouden en aan draaien)
k k
Belichtingscorrectie (knop indrukken en aan draaien)
k k
Flitsbelichtingscorrectie
Sluitertijdinstelling in M-modus
Diafragma-instelling in M-modus
Beeldkwaliteit
503
Beeldstijl
Witbalansselectie
Scherptedieptecontrole
503
Beeldstabilisatie starten
Menuweergave
Flitsfunctie-instellingen
504
Wi-Fi-functie
Geen functie (uitgeschakeld) k k
AFBelichtingBewerking Opnamen
499
8: Aangepaste bedieningN
k
kk
k k
k
k
k k
kk
k k
kk
k
k
k
k k
kk
k
k
k
k k
k k
k
k
k
k k k
< > staat voor de 'AF-stopknop' op supertelelenzen die met Image
Stabilizer (Beeldstabilisatie) zijn uitgerust.
500
8: Aangepaste bedieningN
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen,
worden de meting en de AF uitgevoerd.
De automatische scherpstelling stopt wanneer u de knop die aan deze
functie is toegewezen ingedrukt houdt. Dit is handig wanneer u de
automatische scherpstelling wilt stoppen tijdens AI Servo AF.
U kunt de AF-bediening wisselen. Wanneer u in de modus 1-beeld AF
op de knop drukt waaraan deze functie is toegewezen, schakelt de
camera over naar de modus AI Servo AF/Servo AF. Als u in de modus
AI Servo AF/Servo AF op de knop drukt, schakelt de camera over naar
de modus 1-beeld AF. Dit is handig als u steeds heen en weer moet
schakelen tussen 1-beeld AF en AI Servo AF/Servo AF voor een
onderwerp dat steeds beweegt en dan weer tot stilstand komt.
Wanneer de meettimer actief is, kunt u een AF-punt rechtstreeks
met het instelwiel <9> selecteren, zonder op de knop <S> of <B>
te drukken.
Als Servo AF voor movies actief is, kunt u AF pauzeren door op <0>
te drukken. Druk nogmaals op de knop om Servo AF voor movies te
hervatten.
AF
: Meten en AF-start
: AF-stop
: ONE SHOT z AI SERVO/SERVO
: Directe AF-puntselectie
: Servo AF voor movies gepauzeerd
Deze functie werkt niet tijdens Live View-opnamen als ruisonderdrukking bij
meerdere opnamen is ingesteld.
501
8: Aangepaste bedieningN
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt een lichtmeting
uitgevoerd. (AF wordt niet uitgevoerd.)
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen, kunt u
de belichting vergrendelen (AE-vergrendeling) terwijl de meettimer
actief is. Dit is handig wanneer u het beeld afzonderlijk wilt
scherpstellen en meten.
Wanneer u voor flitsfotografie op de knop drukt die aan deze functie is
toegewezen, wordt er voorgeflitst en wordt de vereiste flitsoutput (FE-
vergrendeling) vastgelegd.
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen, kunt u
de belichting vergrendelen (AE-vergrendeling) terwijl de meettimer
actief is. Dit is handig wanneer u het beeld afzonderlijk wilt
scherpstellen en meten.
De belichting wordt vergrendeld (AE-vergrendeling) terwijl u de
ontspanknop ingedrukt houdt.
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen, kunt u
de belichting vergrendelen (AE-vergrendeling). De AE-vergrendeling
blijft actief totdat u nogmaals op de knop drukt. Dit is handig wanneer u
de opname afzonderlijk wilt scherpstellen en meten of een aantal
opnamen wilt maken met dezelfde belichtingsinstelling.
Belichting
: Start meten
: AE-vergrendeling/FE-vergrendeling
: AE-vergrendeling
: AE-vergrendeling (bij ingedrukte knop)
: AE-vergrendeling (vasthouden)
502
8: Aangepaste bedieningN
Wanneer u voor flitsfotografie op de knop drukt die aan deze functie
is toegewezen, wordt er voorgeflitst en wordt de vereiste flitsoutput
(FE-vergrendeling) vastgelegd.
U kunt de ISO-snelheid instellen door de knop die aan deze functie is
toegewezen, ingedrukt te houden en aan het instelwiel <6> te
draaien (werkt alleen met foto's). Als deze functie wordt gebruikt terwijl
ISO auto is ingesteld, kunt u de ISO-snelheid handmatig instellen.
Als de meettimer (0) stopt, wordt ISO auto hersteld. Als u deze
functie in de modus <a> gebruikt, kunt u de belichting aanpassen via
de ISO-snelheid en daarbij de ingestelde sluitertijd en diafragmawaarde
behouden.
U kunt de belichtingscorrectie instellen door aan het hoofdinstelwiel
<6> te draaien terwijl u de knop die aan deze functie is toegewezen,
ingedrukt houdt. Dit is handig wanneer u de belichtingscorrectie wilt
instellen in handmatige belichting <a> met ISO auto ingesteld.
Door op <0> te drukken, kunt u de belichtingscorrectiewaarde
instellen terwijl u de indicator voor het belichtingsniveau in de zoeker
of op het LCD-paneel controleert.
Met de handmatige belichting <a> kunt u de sluitertijd instellen
met het instelwiel <6> of <5>.
Met de handmatige belichting <a> kunt u het diafragma instellen
met het instelwiel <5> of <6>.
: FE-vergrendeling
: ISO-snelheid instellen (knop vasthouden en aan draaien)
: Belichtingscompensatie (knop indrukken en aan draaien)
: Flitsbelichtingscompensatie
: Sluitertijdinstelling in M-modus
: Diafragma-instelling in M-modus
503
8: Aangepaste bedieningN
Druk op <0> om het instelscherm voor opnamekwaliteit (pag. 162)
op het LCD-scherm weer te geven.
Druk op <0> om het scherm voor het selecteren van een Beeldstijl
(pag. 176) op het LCD-scherm weer te geven.
Druk op <0> om het instelscherm voor witbalans (pag. 185) op het
LCD-scherm weer te geven.
Wanneer u op de knop voor scherptedieptecontrole of <0> drukt,
wordt het diafragma verkleind en kunt u de scherptediepte controleren
(pag. 240).
Als de schakelaar voor Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) van de lens
is ingesteld op <1> en u op de knop voor scherptedieptecontrole of
de AF-stopknop van de lens drukt, werkt Image Stabilizer
(Beeldstabilisatie).
Druk op <0> om het menu op het LCD-scherm weer te geven.
Beeld
: Beeldkwaliteit
: Beeldstijl
: Witbalansselectie
Bewerking
: Scherptedieptecontrole
: Beeldstabilisatie starten
: Menuweergave
504
8: Aangepaste bedieningN
Druk op <0> om het instellingenscherm voor de flitsfunctie weer te
geven (pag. 283).
Druk op <0> om het instellingenscherm voor draadloze communicatie
weer te geven (pag. 540).
Gebruik deze instelling wanneer u geen functie aan de knop wilt
toewijzen.
: Flitsfunctie-instellingen
: Wi-Fi-functie
: Geen functie (uitgeschakeld)
505
Op het tabblad My Menu kunt u menuopties en persoonlijke voorkeuzen
vastleggen waarvan u de instellingen regelmatig wijzigt. U kunt ook de
vastgelegde menutabbladen een naam geven en op de knop <
M
>
drukken om het tabblad My Menu als eerste weer te geven.
1
Selecteer [My Menu-tab
toevoegen].
Selecteer op het tabblad [9] de optie
[My Menu-tab toevoegen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [OK].
Het tabblad [MY MENU1] wordt
gemaakt.
U kunt maximaal vijf My Menu-
tabbladen maken door stap 1 en 2
opnieuw uit te voeren.
1
Selecteer [Configureer: MY
MENU*].
Druk op de toetsen <Y> <Z> om
[Configureer: MY MENU*] te
selecteren (tabblad voor het
registreren van menu-items) en druk
vervolgens op <0>.
3 Registreer in My MenuN
My Menu-tabblad maken en toevoegen
Menu-items op de My Menu-tabbladen vastleggen
506
3 Registreer in My MenuN
2
Selecteer [Selecteer te registr. items].
3
Leg de gewenste items vast.
Selecteer de optie die u wilt instellen
en druk op <0>.
Selecteer [OK] in het
bevestigingsdialoogvenster.
U kunt maximaal zes items vastleggen.
Druk op de knop <M> om terug
te keren naar het scherm van stap 2.
U kunt items onder het menutabblad
sorteren en verwijderen en het menutabblad
een andere naam geven of verwijderen.
Sorteer geregistreerde items
U kunt de volgorde van de in My Menu vastgelegde items wijzigen.
Selecteer [Sorteer geregistreerde items] en het item waarvan u de
volgorde wilt wijzigen. Druk vervolgens op <0>. Als [z] wordt
weergegeven, kunt u de volgorde wijzigen door op de pijltjestoetsen
<W> en <X> te drukken en vervolgens op <0>.
Verwijder geselecteerde items/Verwijder alle items op tab
U kunt alle vastgelegde items verwijderen. Met [Verwijder
geselecteerde items] verwijdert u één item tegelijk; met [Verwijder
alle items op tab] verwijdert u alle op het tabblad vastgelegde items
in één keer.
Instellingen van het tabblad My Menu
507
3 Registreer in My MenuN
Verwijder tab
U kunt het My Menu-tabblad dat momenteel wordt weergegeven
verwijderen. Selecteer [Verwijder tab] om het tabblad [MY MENU*]
te verwijderen.
Hernoem tab
U kunt de naam van het My Menu-tabblad veranderen van het
oorspronkelijke [MY MENU*].
1
Selecteer [Hernoem tab].
2
Voer tekst in.
Druk op de knop <L> om onnodige
tekens te wissen.
Gebruik <9> of <5> <6> om
n
te verplaatsen en selecteer het
gewenste teken. Druk vervolgens op
<0> om het in te voeren.
Door [Aaz1@] te selecteren, kunt u
de input-modus wijzigen.
U kunt maximaal 16 tekens invoeren.
Als u de tekstinvoer wilt annuleren,
drukt u op de knop <B> en
selecteert u [OK].
3
Verlaat de instelling.
Nadat u de tekst hebt ingevoerd,
drukt u op de knop <M> en
selecteert u [OK].
De ingestelde naam wordt
opgeslagen.
Input-modus
Als u geen tekst kunt invoeren in stap 2, drukt u op de knop <Q> en
gebruikt u het tekenpalet wanneer het blauwe kader wordt weergegeven.
508
3 Registreer in My MenuN
U kunt alle gemaakte tabbladen in
My Menu of de My Menu-items die
daaronder geregistreerd zijn wissen.
Verwijder alle My Menu-tabs
U kunt alle My Menu-tabbladen die u hebt gemaakt, verwijderen.
Wanneer u [Verwijder alle My Menu-tabs] selecteert, worden alle
tabbladen van [MY MENU1] tot [MY MENU5] verwijderd en wordt
het tabblad [9] teruggezet naar de standaardinstelling.
Verwijder alle items
U kunt alle items verwijderen die zijn vastgelegd onder de tabbladen
[MY MENU1] t/m [MY MENU5]. De tabbladen zelf blijven aanwezig.
Wanneer [Verwijder alle items] wordt geselecteerd, worden alle
items die op alle gemaakte tabbladen zijn vastgelegd, verwijderd.
Verwijder alle My Menu-tabs/Verwijder alle items
Als u [Verwijder tab] of [Verwijder alle My Menu-tabs] gebruikt, worden de
tabbladnamen die zijn gewijzigd met [Hernoem tab] ook verwijderd.
509
3 Registreer in My MenuN
U kunt [Menuweergave] selecteren om
het menuscherm in te stellen dat als
eerste wordt weergegeven wanneer u op
de knop <M> drukt.
Normale weergave
Hiermee wordt het laatst weergegeven menuscherm weergegeven.
Weergave van My Menu-tab
Hiermee wordt My Menu weergegeven met het tabblad [9]
geselecteerd.
Alleen My Menu-tab weergeven
Hiermee wordt alleen het tabblad [9] weergegeven. (De tabbladen
z, 3, 5 en 8 worden niet weergegeven.)
Menuweergave-instellingen
510
U kunt de huidige camera-instellingen, zoals de opnamefuncties,
menufuncties en persoonlijke voorkeuzen, onder de stand <
w
> en <
x
>
van het programmakeuzewiel instellen als aangepaste opnamemodi.
1
Selecteer [Aangep.
opnamemodus (C1, C2)].
Selecteer op het tabblad [55] de
optie [Aangep. opnamemodus
(C1, C2)] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Registreer instellingen].
3
Leg de gewenste items vast.
Selecteer de aangepaste
opnamemodus die u wilt vastleggen
en druk op <0>.
Selecteer [OK] in het
bevestigingsdialoogvenster.
De huidige camera-instellingen
(pag. 511) worden vastgelegd onder de
stand C* van het programmakeuzewiel.
Als u een instelling wijzigt terwijl u opnamen maakt in de modus <
w
> of
<
x
>, kan de respectieve aangepaste opnamemodus automatisch worden
bijgewerkt met die gewijzigde instellingen (Auto-update). Om automatisch
bijwerken te activeren, stelt u bij stap 2 [
Inst. aut. bijw.
] in op [
Inschakelen
].
Als u in stap 2 [Wis instellingen] selecteert, worden de instellingen van
de respectieve modi teruggezet op de standaardinstellingen zonder
vastgelegde aangepaste opnamemodi.
w: Aangepaste opnamemodi instellenN
Automatisch bijwerken van geregistreerde instellingen
Opgeslagen aangepaste opnamemodi annuleren
511
w: Aangepaste opnamemodi instellenN
Instellingen voor de opnamefunctie
Opnamemodus, Sluitertijd, Diafragma, ISO-snelheid, AF-bediening,
AF-gebiedselectiemodus, AF-punt, Transportmodus, Meetmethode,
Belichtingscorrectiewaarde, AEB-stap, Waarde flitsbelichtingscorrectie
Menufuncties
[z1] Beeldkwaliteit, Kijktijd, Ontspan sluiter zonder kaart,
Lensafwijkingscorrectie, Objectief elektronische MF, Flitsen,
E-TTL II-flitsmeting, Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus
[
z
2
]
Belichtingscompensatie/AEB,
z
ISO-snelheidsinstellingen, Auto
Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), Witbalans,
Handmatige witbalans, Witbalans shift/bracketing, Kleurruimte
[z3] Beeldstijl, Ruisreductie lange sluitertijd, Hoge ISO-
ruisreductie, Lichte tonen prioriteit, Meerdere opnamen
(instellingen), HDR-modus (instellingen)
[z4] Intervaltimer, Bulbtimer, Antiknipperopname, Spiegel
opklappen, Aspect ratio, Live View-opnamen
[z5 (Live View-opnamen)]
AF-methode, Touch Shutter, Meettimer, Raster,
Belichtingssimulatie, Stille LV-opname
[z1 (Movie-opname)]
Movieopnameformaat, Beeldkwaliteit, Geluidsopname,
Correctie helderheid randen, Correctie chromatische
aberratie, Objectief elektronische MF
[z2 (Movie-opname)]
Belichtingscompensatie, kISO-snelheidsinstellingen, Auto
Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), Witbalans,
Handmatige witbalans, Witbalans shift
Te registreren instellingen
My Menu-instellingen worden niet vastgelegd onder Aangepaste opnamemodi.
Zelfs in de modi <w> en <x> kunt u instellingen voor de opnamefunctie
en menu-instellingen wijzigen.
512
w: Aangepaste opnamemodi instellenN
[z4 (Movie-opname)]
Servo AF voor movies, AF-methode, Trackinggevoeligheid
van Servo AF voor movies, Servo AF-snelheid voor movies,
Meettimer, Raster, V-knopfunctie
[z5 (Movie-opname)]
Videosnapshot, Time-lapse-movie (instelling), Digitale
beeldstabilisatie van movies, Afstandsbediening
[x2] Diavoorstelling (instellingen), Spring met 6
[x3] Overbelastingswaarschuwing, AF-puntweergave,
Weergaveraster, Histogram, Vergroting (ca.)
[51] Bestandnummering, Automatisch roteren
[52] Automatisch uitschakelen, LCD-helderheid, LCD uit/aanknop,
Zoekerweergave
[53] Grootte helptekst
[54] Aanraakbediening, Pieptoon, Automatische reiniging,
Weergaveopties z-knop/LV-weergaveopties z-knop,
Multifunctievergrendeling
[81] C.Fn I
Belichtingsniveauverhogingen, ISO-stappen, Bracketing
automatisch annuleren, Bracketingvolgorde, Aantal
bracketed opnamen, Veiligheidsshift, Belichtingscorrectie
automatisch annuleren, Meetmethode, AE-vergrendeling na
scherpstellen
C.Fn II
Trackinggevoeligheid, Versnelling/vertraging tracking,
Automatisch schakelen tussen AF-punten, Selectiemethode
AF-gebied, AI servo 1e beeldvoorkeur, AI servo 2e
beeldvoorkeur, AF-hulplicht, Lenssturing bij AF onmogelijk,
Selecteer AF-gebiedselectiemodus, Selectiemethode AF-
gebied, AF-punt op basis van richting, Eerste AF-punt, AI
Servo AF, Automatische AF-puntselectie: Color Tracking,
Beweging AF-puntselectie, AF-puntweergave tijdens
scherpstellen, Zoekerweergaveverlichting, AF-fijnafstelling
(met uitzondering van aanpassing)
C.Fn III
Wielrichting bij Tv/Av, Lens intrekken bij uit, Aangepaste
bediening
513
15
Referentie
Dit hoofdstuk biedt referentie-informatie voor
systeemaccessoires, camerafuncties enzovoort.
Certificaatlogo
Selecteer [55: Certificaatlogo weergeven] en druk op <0> om
een aantal logo's van certificaten van de camera weer te geven.
Andere certificaatlogo's zijn te vinden in deze
instructiehandleiding, op de camerabehuizing en op de verpakking
van de camera.
514
Systeemschema
Riem
Accu LP-E6N
*1
Acculader LC-E6E
Acculader voor
in de auto CBC-E6
Laadkabel voor
in de auto CB-570
Macro Ring Lite
MR-14EX II
ST-E2 Macro Twin Lite
MT-24EX
270EX II
ST-E3-RT
Oogschelp Eb
Batterijgreep
BG-E21
Batterijmagazijn BGM-E21L
voor LP-E6N/LP-E6
(bevestigd aan BG-E21)
600EX II-RT430EX III-RT/
430EX III
AC-adapter
AC-E6N
*2
DC-koppeling
DR-E6
*2
Standaard-
accessoires
Hoekzoeker C
Beschermende
doek PC-E1
Rubberframe Eb
Oculairverlengstuk
EP-EX15
Dioptrische
aanpassingslenzen
E-serie
Handriem E2
515
Systeemschema
Kaartlezer
Interfacekabel IFC-500U (4,7 m)
SD-/SDHC-/SDXC-
geheugenkaart
Interfacekabel
IFC-200U (1,9 m)
USB-poort
Computer
Kaartsleuf
Stereo-richtmicrofoon
DM-E1
Afstands-
bediening
met timer
TC-80N3
Afstands-
bediening
RS-80N3
Draadloze
afstands-
bediening
LC-5
EF-lenzen
Afstands-
bediening
RC-6
Draadloze
afstands-
bediening
BR-E1
TV/monitor
Connect Station
CS100
HDMI-kabel
HTC-100 (2,9 m)
*1: Accu LP-E6 kan ook worden gebruikt.
*2: De AC-adapterset ACK-E6 kan ook worden gebruikt.
* Alle opgegeven kabellengten zijn bij benadering.
Interfacekabel
IFC-400PCU (1,3 m)
516
U kunt de status van de accu die u gebruikt controleren op het LCD-
scherm. Elke LP-E6N/LP-E6-accu heeft een uniek serienummer en u
kunt meerdere accu's registreren in de camera. Wanneer u deze functie
gebruikt, kunt u de resterende capaciteit bij benadering en de
gebruiksgeschiedenis van de geregistreerde accu controleren.
Selecteer [Accu-info].
Selecteer [Accu-info] op het tabblad
[54] en druk vervolgens op <0>.
Het scherm met de accugegevens
wordt weergegeven.
3 De accugegevens controleren
Model van de accu of stroomvoorziening die
u gebruikt.
De indicator van het accuniveau (pag. 48) wordt
weergegeven, samen met de resterende
capaciteit van de accu in stappen van 1%.
Het aantal opnamen dat is gemaakt met de
huidige accu. Deze waarde wordt opnieuw
ingesteld wanneer de accu opnieuw is opgeladen.
Het laadprestatieniveau van de accu wordt
aangegeven in drie niveaus.
(Groen) : De oplaadprestaties van de
accu zijn goed.
(Groen) :
De oplaadprestaties van de
accu zijn een beetje afgenomen.
(Rood) : Het wordt aanbevolen een
nieuwe accu te kopen.
Accupositie
Het gebruik van een originele Canon-accu van het type LP-E6N/LP-E6 wordt
aanbevolen. Als u een accu van een ander merk dan Canon gebruikt, zijn de
prestaties van de camera mogelijk niet optimaal of kunnen er storingen optreden.
De sluiterteller geeft het aantal foto's weer dat werd genomen. (Movie-
opnamen worden niet meegeteld.)
De accugegevens worden ook weergegeven als u de batterijgreep
BG-E21 (afzonderlijk verkrijgbaar) gebruikt.
Als voor de accu een communicatiefoutbericht wordt weergegeven, volgt
u de aanwijzingen in het bericht.
517
3 De accugegevens controleren
U kunt maximaal zes LP-E6N/LP-E6-accu's registreren in de camera.
Als u meerdere accu's wilt registreren in de camera, volgt u voor elke
accu de onderstaande procedure.
1
Druk op de knop <B>.
Druk, als het scherm met
accugegevens wordt weergegeven,
op de knop <B>.
Het scherm met de accugeschiedenis
wordt weergegeven.
Als de accu niet is geregistreerd,
wordt deze grijs weergegeven.
2
Selecteer [Registreer].
Het bevestigingsdialoogvenster wordt
weergegeven.
3
Selecteer [OK].
De accu wordt geregistreerd en het
scherm met de accugeschiedenis
verschijnt weer.
Het voorheen grijze accunummer
wordt nu wit weergegeven.
Druk op de knop <M>. Het
scherm met de accugegevens wordt
opnieuw weergegeven.
Accu's registreren in de camera
De accu kan niet worden geregistreerd als de accessoires voor
aansluiting op een gewoon stopcontact (afzonderlijk verkrijgbaar,
pag. 520) worden gebruikt.
Als er al zes accu's zijn geregistreerd, kunt u [
Registreer
] niet selecteren.
Zie pagina 519 als u overbodige accugegevens wilt verwijderen.
518
3 De accugegevens controleren
Het is handig om de serienummers op elke geregistreerde LP-E6N/
LP-E6-accu te vermelden. Dit kunt u doen met behulp van in de handel
verkrijgbare etiketten.
1
Schrijf het serienummer op een
etiket.
Schrijf het serienummer op het
scherm met de accugeschiedenis
over op een etiket van ongeveer 25
mm x 15 mm groot.
2
Haal de accu uit de camera en
plak het etiket op de accu.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
Open het accucompartimentklepje en
verwijder de accu.
Plak het etiket zoals aangegeven in
de illustratie (op de zijde zonder
elektrische contactpunten).
Herhaal deze procedure voor alle
accu's, zodat het serienummer altijd
goed zichtbaar is.
Serienummers op accu's vermelden
Serienummer
7c400300
Plak het etiket niet op een ander deel dan het deel dat wordt
weergegeven in de illustratie bij stap 2. Als u dit doet, kunt u de accu
mogelijk niet meer plaatsen of de camera niet meer inschakelen.
Als u batterijgreep BG-E21 gebruikt (afzonderlijk verkrijgbaar), laat het
etiket mogelijk los wanneer u de accu herhaaldelijk plaatst in en
verwijdert uit het batterijmagazijn. Als het label loslaat, kunt u er een
nieuw label op plakken.
519
3 De accugegevens controleren
U kunt nagaan wat de resterende capaciteit van een accu is (zelfs
wanneer deze zich niet in de camera bevindt) en wanneer de accu voor
het laatst is gebruikt.
Zoek het serienummer op.
Zoek het etiket met het gewenste
serienummer en kijk bij hetzelfde
serienummer op het scherm met de
accugeschiedenis.
U kunt de resterende capaciteit van
de desbetreffende accu controleren
en nagaan wanneer de accu voor het
laatst is gebruikt.
1 Selecteer [Verwijder info].
Voer stap 2 op pagina 517 uit om [Verwijder info] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
2 Selecteer de accugegevens die u wilt verwijderen.
Selecteer de accugegevens die u wilt verwijderen en druk
vervolgens op <0>.
[X] wordt weergegeven.
Herhaal deze procedure als u nog gegevens voor een andere
accu wilt verwijderen.
3 Druk op de knop <L>.
Het bevestigingsdialoogvenster wordt weergegeven.
4 Selecteer [OK].
De accugegevens worden verwijderd en het scherm uit stap 1
verschijnt weer.
De resterende capaciteit van een geregistreerde accu controleren
Serienummer
Datum laatste gebruik
Accuniveau
De gegevens van de geregistreerde accu verwijderen
520
Met de DC-koppeling DR-E6 en de AC-adapter AC-E6N (elk
afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u de camera aansluiten op een gewoon
stopcontact.
1
Plaats het snoer in de groef.
Plaats het snoer van de
DC-koppeling voorzichtig in de gleuf,
zonder het snoer te beschadigen.
2
Plaats de DC-koppeling.
Open het accucompartimentklepje en
het deksel van het aansluitpunt voor
de DC-koppelingskabel.
Plaats de DC-koppeling zodat deze
vastklikt en leid het snoer door de
snoeropening.
Sluit het klepje.
3
Sluit de DC-koppeling aan op de
AC-adapter.
Sluit de stekker van de DC-koppeling
voorzichtig aan op de aansluiting van
de AC-adapter.
4
Sluit het netsnoer aan.
Sluit het netsnoer aan op de
AC-adapter en steek de stekker
in het stopcontact.
5
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1> (pag. 47).
Een gewoon stopcontact gebruiken
Aansluitpunt voor
DC-koppelingskabel
521
Een gewoon stopcontact gebruiken
Gebruik uitsluitend de AC-E6N (afzonderlijk verkrijgbaar) als AC-adapter.
Wanneer de aan-uitschakelaar van de camera is ingeschakeld, mag u
het netsnoer, de connector of de DC-koppeling niet aansluiten of
loskoppelen.
Verwijder na gebruik van de camera de stekker uit het stopcontact.
De AC-adapterset ACK-E6 kan ook worden gebruikt.
522
Met een in de handel verkrijgbare en reeds geconfigureerde Eye-Fi-kaart
kunt u vastgelegde beelden via een draadloos netwerk automatisch naar
een computer overbrengen of naar een onlineservice uploaden.
De beeldoverdracht is een functie van de Eye-Fi-kaart. Voor informatie
over het configureren en gebruiken van de Eye-Fi-kaart en het oplossen
van eventuele problemen met de beeldoverdracht, raadpleegt u de
instructiehandleiding bij de Eye-Fi-kaart of neemt u contact op met de
fabrikant van de kaart.
1
Plaats een Eye-Fi-kaart (pag. 43).
2
Selecteer [Eye-Fi instellingen].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Eye-Fi instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
Dit menu wordt alleen weergegeven
wanneer een Eye-Fi-kaart in de
camera is geplaatst.
3
Schakel Eye-Fi-overdracht in.
Selecteer [Eye-Fi trans.] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [Aan] en druk vervolgens
op <0>.
Als u [Uit] instelt, vindt er geen
automatische overdracht plaats, ook
niet als er een Eye-Fi-kaart is
geplaatst (pictogram voor de
overdrachtstatus I).
H Eye-Fi-kaarten gebruiken
Voor deze camera wordt ondersteuning van Eye-Fi-kaartfuncties
(waaronder draadloze overdracht) niet gegarandeerd. Neem bij
problemen met een Eye-Fi-kaart contact op met de fabrikant van de
kaart. In bepaalde landen of regio's is het gebruik van Eye-Fi-kaarten
aan goedkeuring onderhevig. Zonder goedkeuring is het gebruik van de
kaart niet toegestaan. Neem contact op met de fabrikant van de kaart als
het onduidelijk is of de kaart is goedgekeurd voor gebruik in uw gebied.
523
H Eye-Fi-kaarten gebruiken
4
Geef de verbindingsinformatie
weer.
Selecteer [Verbindingsinfo] en druk
vervolgens op <0>.
5
Controleer de instelling
[Toegangspunt SSID:].
Controleer of een toegangspunt wordt
weergegeven voor [Toegangspunt
SSID:].
U kunt ook het MAC-adres en de
firmwareversie van de Eye-Fi-kaart
controleren.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten.
6
Maak de opname.
De opname wordt overgebracht en
het pictogram [H] verandert van grijs
(Niet verbonden) in een van de
pictogrammen in de onderstaande
volgorde.
Voor overgebrachte opnamen wordt
[O] weergegeven in de weergave
met opname-informatie (pag. 392).
H(Grijs) Niet verbonden : geen verbinding met het toegangspunt.
H(Knippert) Verbinden... : de verbinding met het toegangspunt
wordt tot stand gebracht.
H(Verlicht) Verbonden : er is verbinding met het toegangspunt.
H() Overbrengen... : de opname wordt naar het toegangspunt
verzonden.
Overdrachtstatus
524
H Eye-Fi-kaarten gebruiken
Aandachtspunten bij het gebruik van Eye-Fi-kaarten
Als onder [Instellingen Wi-Fi] van [51: Inst. draadloze communicatie]
de optie [Wi-Fi] is ingesteld op [Inschakelen] is beeldoverdracht met
een Eye-Fi-kaart niet mogelijk.
Als 'J' wordt weergegeven, is er een fout opgetreden bij het ophalen
van de kaartinformatie. Schakel de camera uit en weer in.
Zelfs als [Eye-Fi trans.] is ingesteld op [Uit], zendt de kaart wellicht nog
steeds een signaal uit. In ziekenhuizen, op vliegvelden en op andere
plaatsen waar draadloze gegevensoverdracht verboden is, dient u de
Eye-Fi-kaart vooraf uit de camera te verwijderen.
Als de beeldoverdracht niet werkt, controleert u de instellingen van de
Eye-Fi-kaart en de computer. Raadpleeg de instructiehandleiding van de
kaart voor meer informatie.
Afhankelijk van de verbinding van het Wireless LAN kan de
beeldoverdracht langer duren of worden onderbroken.
Door de communicatiefunctie kan de Eye-Fi-kaart erg warm worden.
De accu van de camera raakt sneller leeg.
Tijdens de beeldoverdracht werkt de functie voor het automatisch
uitschakelen van de camera niet.
Als u een andere Wireless-LAN-kaart dan een Eye-Fi-kaart plaatst,
wordt [51: Eye-Fi instellingen] niet weergegeven. Ook wordt het
pictogram <H> voor de overdrachtstatus niet weergegeven.
525
526
o:
automatisch ingesteld
k
: door gebruiker in te stellen : niet in te stellen/uitgeschakeld
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
Foto-opnamen (A, C, Creatieve modi)
Functie
A C d s f a F
Opname met sfeerselectie
k
De instelling Achtergrond wazig
k
Opname-
kwaliteit
RAW
kkkkkkk
JPEG
kkkkkkk
Aspect ratio
kkkkk
ISO-snelheid
Automatisch ingesteld/Automatisch
ookkkkk
Handmatig ingesteld
kkkkk
Beeldstijl
Automatisch
ookkkkk
Handmatige selectie
kkkkk
Witbalans
Automatisch
ookkkkk
Vooraf ingesteld
kkkkk
Aangepast
kkkkk
Instelling van kleurtemperatuur
kkkkk
Correctie/Bracketing
kkkkk
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
ookkkkk
Hoge ISO-ruisreductie
ookkkkk
Ruisreductie lange sluitertijd
kkkkk
Lichte tonen prioriteit
kkkkk
Lensafwijkings-
correctie
Correctie helderheid randen
ookkkkk
Correctie chromatische
ookkkkk
Vervormingscorrectie
kkkkk
Diffractiecorrectie
ookkkkk
Antiknipperopname*
1
ookkkkk
Kleurruimte
sRGB
ookkkkk
Adobe RGB
kkkkk
AF
(opnamen
met de
zoeker)
1-beeld AF
kkkkk
AI Focus AF
ookkkkk
AI Servo AF
kkkkk
AF-gebiedselectiemodus
kkkkkkk
AF-puntselectie
kkkkkkk
Handmatige scherpstelling kkkkkkk
AF (Live
View-
opnamen)
1-beeld AF
ookkkkk
Servo AF
kkkkk
u+volgen
kkkkkkk
Soepel zone
kkkkkkk
Live één punt AF
kkkkkkk
Handmatige scherpstelling (MF)
kkkkkkk
527
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
*1: Alleen instelbaar met opnamen met de zoeker (ingeschakeld).
*2: Alleen instelbaar bij ISO auto.
*3: Met ISO auto kunt u een vaste ISO-snelheid instellen.
*4: Instelbaar met [Flitsen] onder [Externe Speedlite besturing].
Functie
A C d s f a F
Transport
Enkelbeeld
kkkkkkk
Continue opname met hoge snelheid
kkkkkkk
Continue opname met lage snelheid
kkkkkkk
Enkele stille opname*
1
kkkkkkk
Stille continue opname*
1
kkkkkkk
Zelfontspanner (10 sec.)/Afstandsbediening
kkkkkkk
Zelfontspanner (2 sec.)/Afstandsbediening
kkkkkkk
Zelfontspanner:Continu
kkkkkkk
Lichtmeting
Meervlaksmeting
ookkkkk
Deelmeting
kkkkk
Spotmeting
kkkkk
Centrum gewicht gemiddeld
kkkkk
Belichting
Programmakeuze
k
Belichtingscorrectie
kkkk*
2
AEB
kkkk
AE-vergrendeling
kkkk*
3
Scherptedieptecontrole
kkkkk
HDR-opnamen
kkkk
Meervoudige belichting
kkkkk
Intervaltimer*
1
kkkkkk
Bulbtimer
k
Spiegel opklappen*
1
kkkkk
Externe
flitser
Flitser aan*
4
ookkkkk
Flitser uit*
4
kkkkk
Flitsbelichtingscorrectie
kkkkk
FE-vergrendeling*
1
kkkkk
Flitsfunctie-instellingen
kkkkk
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
kkkkk
GPS-functie
kkkkkkk
Live View-opnamen
kkkkkkk
Quick Control
kkkkkkk
Aanraakbediening
kkkkkkk
528
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
o:
automatisch ingesteld
k:
door gebruiker in te stellen
:
niet in te stellen/uitgeschakeld
Foto-opnamen (8: 2 q 3 5C r)
Functie
8
2 q 3 5 C r
Helderheid
kkkkkk
Kleurtoon
Effect Pannen
k
Opname-
kwaliteit
RAW
kkkkkk
JPEG
kkkkkk
Aspect ratio
ISO-snelheid
Automatisch ingesteld/Automatisch
oooooo
Handmatig ingesteld
Beeldstijl
Automatisch
oooooo
Handmatige selectie
Witbalans
Automatisch
oooooo
Vooraf ingesteld
Aangepast
Instelling van kleurtemperatuur
Correctie/Bracketing
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
oooooo
Hoge ISO-ruisreductie
oooooo
Ruisreductie lange sluitertijd
Lichte tonen prioriteit
Lensafwijkin
gscorrectie
Correctie helderheid randen
oooooo
Correctie chromatische aberratie
oooooo
Vervormingscorrectie
o
Diffractiecorrectie
oooooo
Antiknipperopname
*1
oooooo
Kleurruimte
sRGB
oooooo
Adobe RGB
AF
(opnamen
met de
zoeker)
1-beeld AF
ooo
AI Focus AF
AI Servo AF
ooo
AF-gebiedselectiemodus
kkkkkk
AF-puntselectie
kkkkkk
Handmatige scherpstelling (MF)
kkkkkk
AF (Live
View-
opnamen)
1-beeld AF
ooo
Servo AF
ooo
u+volgen
kkkkk
Soepel zone
kkkkko
Live één punt AF
kkkkk
Handmatige scherpstelling (MF)
kkkkkk
529
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
*1: Alleen instelbaar met opnamen met de zoeker (ingeschakeld).
Functie
8
2 q 3 5 C r
Transport
Enkelbeeld
kkkkkk
Continue opname met hoge snelheid
kkkkk
Continue opname met lage snelheid
kkkkkk
Enkele stille opname*
1
kkkkkk
Stille continue opname*
1
kkkkk
Zelfontspanner (10 sec.)/Afstandsbediening
kkkkkk
Zelfontspanner (2 sec.)/Afstandsbediening
kkkkkk
Zelfontspanner:Continu
kkkkkk
Lichtmeting
Meervlaksmeting
oooooo
Deelmeting
Spotmeting
Centrum gewicht gemiddeld
Belichting
Programmakeuze
Belichtingscorrectie
AEB
AE-vergrendeling
Scherptedieptecontrole
HDR-opnamen
Meervoudige belichting
Intervaltimer*
1
kkkkkk
Bulbtimer
Spiegel opklappen
Externe
flitser
Flitser aan
ooooo
Flitser uit
o
Flitsbelichtingscorrectie
FE-vergrendeling*
1
Flitsfunctie-instellingen
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
GPS-functie
kkkkkk
Live View-opnamen
kkkkkk
Quick Control
kkkkkk
Aanraakbediening
kkkkkk
530
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
o:
automatisch ingesteld
k:
door gebruiker in te stellen
:
niet in te stellen/uitgeschakeld
Foto-opnamen (8: 4 P y 6 F G)
Functie
8
4 P y 6 F G
Helderheid
kkkkk
Kleurtoon
kk
Effect Pannen
Opname-
kwaliteit
RAW
kkkk
JPEG
kkkkkk
Aspect ratio
ISO-snelheid
Automatisch ingesteld/Automatisch
oooooo
Handmatig ingesteld
Beeldstijl
Automatisch
oooooo
Handmatige selectie
Witbalans
Automatisch
oooooo
Vooraf ingesteld
Aangepast
Instelling van kleurtemperatuur
Correctie/Bracketing
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
oooooo
Hoge ISO-ruisreductie
oooooo
Ruisreductie lange sluitertijd
Lichte tonen prioriteit
Lensafwijkings-
correctie
Correctie helderheid randen
oooooo
Correctie chromatische aberratie
oooooo
Vervormingscorrectie
Diffractiecorrectie
oooooo
Antiknipperopname
*1
oooooo
Kleurruimte
sRGB
oooooo
Adobe RGB
AF
(opnamen
met de
zoeker)
1-beeld AF
oooooo
AI Focus AF
AI Servo AF
AF-gebiedselectiemodus
kkokkk
AF-puntselectie
kko*
2
kkk
Handmatige scherpstelling (MF)
kkkkkk
AF (Live
View-
opnamen)
1-beeld AF
oo ooo
Servo AF
u+volgen
kk kkk
Soepel zone
kk kkk
Live één punt AF
kk kkk
Handmatige scherpstelling (MF)
kk kkk
531
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
*1: Alleen instelbaar met opnamen met de zoeker (ingeschakeld).
*2: Scherpstelling wordt uitgevoerd met het (één) AF-punt in het midden van de zoeker.
Functie
8
4 P y 6 F G
Transport
Enkelbeeld
kkkkkk
Continue opname met hoge snelheid
kkkkkk
Continue opname met lage snelheid
kkkkkk
Enkele stille opname*
1
kkkkkk
Stille continue opname*
1
kkkkkk
Zelfontspanner (10 sec.)/Afstandsbediening
kkkkkk
Zelfontspanner (2 sec.)/Afstandsbediening
kkkkkk
Zelfontspanner: Continu
kkkkkk
Lichtmeting
Meervlaksmeting
oo ooo
Deelmeting
Spotmeting
Centrum gewicht gemiddeld
o
Belichting
Programmakeuze
Belichtingscorrectie
AEB
AE-vergrendeling
Scherptedieptecontrole
HDR-opnamen
Meervoudige belichting
Intervaltimer*
1
kkkkkk
Bulbtimer
Spiegel opklappen
Externe
flitsers
Flitser aan
oo oo
Flitser uit
o o
Flitsbelichtingscorrectie
FE-vergrendeling*
1
Flitsfunctie-instellingen
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
GPS-functie
kkkkkk
Live View-opnamen
kk kkk
Quick Control
kkkkkk
Aanraakbediening
kkkkkk
532
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
o:
automatisch ingesteld
k:
door gebruiker in te stellen
:
niet in te stellen/uitgeschakeld
Movie-opname
Functie
A/C 8 d/s/f/F a
y u
k
M
Selecteerbare movie-opnamekwaliteit
ko*
1
kk
Geluidsopname
Automatisch
oo k k
Aangepast
kk
Windfilter
oo k k
Demper
kk
HDR-film
o*
2
Time-lapse-
movie
4K
k kk
Full HD
k kk
Videosnapshot
k kk
ISO-snelheid
Automatisch ingesteld/
Automatisch
oo o k
Handmatig ingesteld
k
Beeldstijl
Automatisch
oo k k
Handmatige selectie
kk
Witbalans
Automatisch
oo k k
Vooraf ingesteld
kk
Aangepast
kk
Instelling van kleurtemperatuur
kk
Correctie
kk
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid)
oo k k
Hoge ISO-ruisreductie
oo k k
Lichte tonen prioriteit
kk
Lensafwijkings-
correctie
Correctie helderheid randen
o kk
Correctie chromatische aberratie
oo k k
Digitale beeldstabilisatie van movies
k kk
533
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
*1: Automatisch ingesteld op NTSC: L 6 X/PAL:L 5 X.
*2: In de modus <8> worden HDR-movie-opnamen automatisch ingesteld.
*3: Met ISO auto kan belichtingscorrectie worden ingesteld.
*4: Met ISO auto kan een vaste ISO-snelheid worden ingesteld.
Functie
A/C 8 d/s/f/F a
y u
k
M
AF
u+volgen
kk k k
Soepel zone
kk k k
Live één punt AF
kk k k
Handmatige scherpstelling (MF)
kk k k
Servo AF voor movies
kk k k
Trackinggevoeligheid
kk
•AF-snelheid
kk
Lichtmeting
oo o o
Belichting
Programmakeuze
Belichtingscorrectie
kk*
3
AE-vergrendeling
kk*
4
GPS-functie
kk k k
Opnamen maken met de afstandsbediening
kk k k
Quick Control
kk k k
Aanraakbediening
kk k k
534
z: Opname 1 (rood) Pagina
*1: In de modi <F> en <G> kan RAW-kwaliteit niet worden geselecteerd.
z: Opname 1 (rood) Pagina
*1: In de modi <F> en <G> kan RAW-kwaliteit niet worden geselecteerd.
z: Opname 2 (rood) Pagina
*1: Niet instelbaar in de modus <r>. (Automatisch ingesteld op [Soepel zone].)
3Menu-instellingen
Zoekeropnamen (Basismodi)
Beeldkwaliteit*
1
1 / 41 / 61
162
73, 83, 74, 84, 7a, 8a, b
Kijktijd
Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 74
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen / Uitschakelen 44
Intervaltimer
Uitschakelen / Inschakelen (interval/aantal
opnamen)
267
Live View-opnamen
Inschakelen / Uitschakelen 291
Live View-opnamen (Basismodi)
Beeldkwaliteit*
1
1 / 41 / 61
162
73, 83, 74, 84, 7a, 8a, b
Kijktijd
Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 74
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen / Uitschakelen 44
AF-methode*
1
u+Volgen/Soepel zone/Live één punt AF 308
Touch Shutter
Uitschakelen / Inschakelen 319
Rasterweergave
Uit/3x3 l/6x4 m/3x3+diagonaal n 302
535
3Menu-instellingen
z: Opname 1*
1
(rood) Pagina
*1: Tijdens movie-opnamen worden [z1: Movie-opn.formaat] en
[z1: Geluidsopname] weergegeven (pag. 545).
*2: Niet weergegeven voor movie-opnamen.
Zoekeropnamen en Live View-opnamen (Creatieve modi)
Beeldkwaliteit
1 / 41 / 61
162
73, 83, 74, 84, 7a, 8a, b
Kijktijd*
2
Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 74
Ontspan sluiter
zonder kaart*
2
Inschakelen / Uitschakelen 44
Lensafwijkingscorrectie
Correctie helderheid randen: Inschakelen /
Uitschakelen
200
Correctie chromatische aberratie: Inschakelen /
Uitschakelen
Vervormingscorrectie*
2
: Uitschakelen /
Inschakelen
Diffractiecorrectie*
2
: Uitschakelen / Inschakelen
Lens elektronische MF
Uitschakelen na One-Shot AF / Inschakelen
na One-Shot AF
155
Externe
Speedlite-besturing*
2
Flitsen / E-TTL II meting /
Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus / Flits
functie instellingen / Flitser C.Fn instellingen /
Wis instellingen
281
536
3Menu-instellingen
z: Opname 2 (rood) Pagina
*1: Voor movie-opnamen is dit [z2: Belichtingscompensatie].
*2: Tijdens Live View-opnamen of movie-opnamen kan de belichtingscorrectie
maximaal ±3 stops zijn.
*3: Voor movie-opnamen is dit [z2: kISO-snelheidsinst.].
*4: Voor movie-opnamen is dit [z2: WB-correctie].
*5: Niet weergegeven voor movie-opnamen.
Belichtingscorrectie/
AEB-instelling*
1
Belichtingscompensatie: ±5 stops*
2
met
tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
245
247
AEB: ±3 stops met tussenstappen van 1/3
of 1/2 stop
zISO-
snelheidsinstellingen*
3
ISO-snelheid / ISO-snelheidsbereik / Autom.
bereik / Minimale sluitertijd
170
173
174
175
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie
helderheid)
Deactiveren / Zwak / Standaard / Hoog
194
Uitgeschakeld in modus M of B
Witbalans
Q (Sfeerprioriteit) / Qw (Witprioriteit) /W/
E/R/Y/U/D/O/P (ca. 2500 - 10000)
185
Handmatige witbalans De witbalans handmatig instellen 188
Witbalans shift/
Bracketing*
4
Witbalanscorrectie: B/A/M/G-correctie,
elk negen niveaus
191
Witbalansbracketing: B/A- en M/G-correctie,
stappen van één niveau, ±drie niveaus
192
Kleurruimte*
5
sRGB/Adobe RGB 208
Grijze menu-items worden niet weergegeven in de basismodi.
537
3Menu-instellingen
z: Opname 3 (rood) Pagina
*1: Niet weergegeven voor movie-opnamen.
Beeldstijl
DAuto / PStandaard / QPortret /
RLandschap / uGedetailleerd /
SNeutraal / UNatuurlijk /
VMonochroom / WGebruiker 1-3
176
Ruisreductie
voor lange
belichtingstijden*
1
Uitschakelen / Auto / Inschakelen 197
Hoge ISO-ruisreductie
Uitschakelen / Zwak / Standaard / Sterk /
Ruisonderdrukking bij meerdere opnamen*
1
195
Lichte tonen prioriteit Uitschakelen / Inschakelen 199
Stofwisdata*
1
Gegevens verkrijgen voor gebruik door Digital
Photo Professional (EOS software) om
stofvlekken te verwijderen
452
Meervoudige
belichting*
1
Meerdere opnamen / Meervoudige belichting /
Aantal opnamen / Continu meervoudige
belichting / Selecteer beelden voor meerdere
opnamen
258
HDR-modus*
1
Dynamisch bereik aanpassen / Effect /
Continue HDR / Beelden automatisch uitlijnen
253
538
3Menu-instellingen
z: Opname 4 (rood) Pagina
*1: Niet weergegeven voor Live View-opnamen.
*2: In de basismodi vindt u deze menuopties onder het tabblad [z1].
z: Opname 5*
1
*
2
(rood) Pagina
*1: Het tabblad [z5] wordt weergegeven in Live View-opnamen.
(Niet weergegeven voor zoekeropnamen.)
*2: In de basismodi vindt u deze menuopties onder het tabblad [z2].
Intervaltimer*
1
*
2
Uitschakelen / Inschakelen (interval / aantal
opnamen)
267
Bulbtimer Uitschakelen / Inschakelen (belichtingstijd) 251
Antiknipperopname*
1
Uitschakelen / Inschakelen 206
Spiegel opklappen*
1
Uitschakelen / Inschakelen 265
Aspect ratio 3:2 / 4:3 / 16:9 / 1:1 168
Live View-opnamen*
1
*
2
Inschakelen / Uitschakelen 291
AF-methode
u+Volgen / Soepel zone / Live één punt AF 308
Touch Shutter
Uitschakelen / Inschakelen 319
Meettimer
4 sec. / 8 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. / 10 min. /
30 min.
302
Rasterweergave
Uit / 3x3 l / 6x4 m / 3x3+diagonaal n 302
Belichtingssimulatie Inschakelen / Bij e / Uitschakelen 303
Stille LV-opname Modus 1 / Modus 2 / Uitschakelen 303
539
3Menu-instellingen
3: Weergave 1 (blauw) Pagina
3: Weergave 2 (blauw) Pagina
3: Weergave 3 (blauw) Pagina
Beveilig beelden Beveilig beelden 409
Beeld roteren
Opnamen roteren 408
Wis beelden
Wis beelden 430
Printopties
Aangeven welke beelden moeten worden afgedrukt (DPOF)
458
Fotoboek instellen
Opnamen selecteren voor een fotoboek 464
RAW-beeldverwerking
1-bestanden verwerken 438
Bijsnijden
JPEG-beelden gedeeltelijk bijsnijden 446
Formaat wijzigen
Aantal pixels van JPEG-opname reduceren 444
Classificatie
Afbeeldingen classificeren 412
Diavoorstelling
Weergaveduur / Herhalen / Overgangseffect /
Achtergrondmuziek
424
Beeldzoekvoork.
instellen
Classificatie / Datum / Map / Beveiligen / Type
bestand
402
Spring met 6
1 beeld / 10 beelden / Spring het opgegeven aantal
beelden / Datum / Map / Movies / Foto's /
Beveiligen / Classificatie
400
Overbelichtings-
waarschuwing
Uitschakelen / Inschakelen 397
AF-puntweergave
Uitschakelen / Inschakelen 397
Weergaveraster
Uit / 3x3
l
/ 6x4
m
/ 3x3+diagonaal
n
390
Histogram
Helderheid / RGB 398
Vergroting (circa)
1x (geen vergroting) / 2x (vergroot vanuit centrum) / 4x
(vergroot vanuit centrum) / 8x (vergroot vanuit centrum) /
10x (vergroot vanuit centrum) / Ware grootte (van
geselecteerd punt) / Zelfde als laatste (vanuit centrum)
405
Controle over HDMI
Uitschakelen / Inschakelen 428
540
3Menu-instellingen
5: Instellingen 1 (geel) pagina
*1: Voor meer informatie raadpleegt u de 'Instructiehandleiding voor de Wi-Fi-functie
(draadloze communicatiefunctie)' (pag. 4).
Selecteer map Een map maken en selecteren 209
Bestandsnummer
Nummering: Continu / Automatisch resetten
211
Handmatig resetten
Automatische rotatie
staande beelden
Aan zD / Aan D / Uit 435
Kaart formatteren
Gegevens op de kaart wissen door te
formatteren
70
Eye-Fi-instellingen
Weergegeven wanneer een in de handel
verkrijgbare Eye-Fi-kaart is geplaatst.
522
Draadloze
communicatie-
instellingen*
1
Wi-Fi-instellingen:
Wi-Fi/NFC-verbinding / Wachtwoord /
Verbindingshistorie / MAC-adres
Wi-Fi-functie:
Opnamen overbrengen tussen camera's /
Verbinding maken met smartphone /
Afstandsbediening (EOS Utility) / Afdrukken van
Wi-Fi-printer / Uploaden naar webservice
Bluetooth-functie:
Bluetooth-functie / Pairing / Verbindingsinfo
contr./wissen / Bluetooth-adres
Beelden naar smartphone verzenden
Bijnaam
Wis instellingen
541
3Menu-instellingen
5: Instellingen 2 (geel) Pagina
*1: Niet weergegeven voor Live View-opnamen of movie-opnamen.
5: Instellingen 3 (geel) pagina
*1: Niet weergegeven voor Live View-opnamen of movie-opnamen.
Automatisch
uitschakelen
1 min. / 2 min. / 4 min. / 8 min. / 15 min. /
30 min. / Uitschakelen
73
LCD-helderheid
Aanpassing LCD-helderheid tot 7 niveaus 434
LCD uit/aanknop*
1
Altijd aan/Ontspanknop 74
Datum/tijd/zone
Datum (jaar, maand, dag) / Tijd (uren, minuten,
seconden) / Zomertijd / Tijdzone
49
TaalK
De interfacetaal selecteren 52
Zoekerweergave*
1
Digitale horizon: Verbergen / Weergeven 81
Rasterweergave: Verbergen / Weergeven 79
Weergeven/verbergen in zoeker:
Accuniveau, Opnamemodus, AF-bediening,
Beeldkwaliteit (Opnametype),
Transportmodus, Meetmethode,
Knipperdetectie
82
GPS-instelling
GPS / Automatisch tijdinstelling / Positie-
update-interval / GPS-informatiedisplay /
GPS-logger
217
Videosysteem
Voor NTSC / Voor PAL
341
427
Modusuitleg*
1
Inschakelen / Uitschakelen 89
Uitleg
Inschakelen / Uitschakelen 90
Grootte helptekst
Klein / Standaard 92
542
3Menu-instellingen
5: Instellingen 4 (geel): Voor zoekeropnamen Pagina
*1: Voor Live View-opnamen en movie-opnamen is dit [LV-weergaveopties z-knop].
5: Instellingen 4 (geel): Voor Live View-opnamen/movie-opnamen
Pagina
Aanraakbediening Standaard / Gevoelig / Deactiveren 69
Pieptoon Inschakelen / Aanraken / Uitschakelen
73
Accugegevens
Voeding / Resterende capaciteit / Sluiterteller /
Laadprestatie
516
Sensorreiniging
Automatische reinigingf: Inschakelen/
Uitschakelen
450
Reinig nuf
Reinig handmatig 455
Weergaveoptiesz-
knop*
1
Digitale horizon / Scherm Snel instellen 84
Multifunctie-
vergrendeling
Hoofdinstelwiel
88
Snelinstelwiel
Multicontroller
Aanraakbediening
LV-weergaveopties
z-knop
Wisselinstellingen Live View-info: 1 / 2 / 3 / 4
298
Histogram
Helderheid / RGB: Helderheid / RGB
Weergavegrootte: Groot / Klein
299
Resetten
543
3Menu-instellingen
5: Instellingen 5 (geel) Pagina
*1: Niet weergegeven voor Live View-opnamen of movie-opnamen.
Aangepaste
opnamemodi (C1, C2)
Registreer instellingen / Wis instellingen /
Instellingen Auto-update
510
Wis alle camera-
instellingen
De camera wordt ingesteld op de
standaardinstellingen
75
Copyrightinformatie
Geef copyrightinformatie weer / Voer naam
van auteur in / Voer copyrightdetails in /
Verwijder copyrightinfo
214
Handleiding / software
URL
URL en QR-code voor het downloaden van
instructiehandleidingen en software
5
Certificaatlogo
weergeven
Geeft een aantal van de logo's van de
cameracertificaten weer
513
Firmware*
1
Selecteer deze optie om de firmware van de
camera, lens, Speedlite enzovoort bij te werken
544
3Menu-instellingen
8: Persoonlijke voorkeuze (oranje) Pagina
9: My Menu (groen) Pagina
C.Fn I: Belichting
De camerafuncties aan uw persoonlijke
voorkeur aanpassen
471
C.Fn II: Autofocus 475
C.Fn III: Bediening/
overig
489
Wis persoonlijke
voorkeuze (C.Fn)
Persoonlijke voorkeuzen wissen 468
My Menu-tab
toevoegen
Voeg My Menu-tabs 1-5 toe 505
Verwijder alle My
Menu-tabs
Verwijder alle My Menu-tabs 508
Verwijder alle items Verwijder alle items op My Menu-tabs 1-5 508
Menuweergave
Normale weergave / Weergave van My Menu-
tab / Alleen My Menu-tab weergeven
509
545
3Menu-instellingen
z: Opname 1 (rood) Pagina
*1: In de Basismodi is dit [Inschakelen] [Uitschakelen].
z: Opname 2 (rood) Pagina
Movie-opname
Movieopnameformaat
1920x1080 / 1280x720
341
NTSC: 59,94p / 29,97p / 23,98p
PAL: 50,00p / 25,00p
Standaard (IPB) / Licht (IPB)
Geluidsopname
Geluidsopname*
1
: Automatisch / Handmatig /
Uitschakelen
346
Geluidsopnameniveau
Windfilter: Automatisch / Uitschakelen
Demper: Uitschakelen / Inschakelen 347
kISO-
snelheidsinstellingen
ISO-snelheid / ISO-snelheidsbereik / ISO auto
/
aISO auto
372
De tabel "Movie-opnamen" bevat alleen wat niet wordt behandeld door
de tabel "Zoekeropnamen en Live View-opnamen".
Voor [z: Opname- 3] (rood) zie pagina 537.
546
3Menu-instellingen
z: Opname 4*
1
(rood) Pagina
*1: In de basismodi vindt u deze menuopties onder het tabblad [z2].
Servo AF voor movies Inschakelen / Uitschakelen 373
AF-methode
u+Volgen / Soepel zone / Live één punt AF 374
Trackinggevoeligheid
Servo AF movies
Vergrendeld (-3/-2/-1) / 0 / Gevoelig (+1/+2/+3)
375
Servo AF-snelheid voor
movies
Wanneer actief: Altijd aan / Tijdens opnemen
376
AF-snelheid: Langzaam (-7/-6/-5/-4/-3/-2/-1) /
Standaard/Snel (+1/+2)
Meettimer
4 sec. / 8 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. /
10 min. / 30 min.
377
Rasterweergave
Uit / 3x3 l / 6x4 m / 3x3+diagonaal n 377
V-knopfunctie
/- / q/- / /k / q/k 378
547
3Menu-instellingen
z: Opname 5*
1
(rood) Pagina
*1: In de basismodi vindt u deze menuopties onder het tabblad [z3].
Videosnapshot
Videosnapshot: Inschakelen / Uitschakelen
361
Albuminstellingen: Nieuw album maken / Aan
bestaand album toevoegen
Bevestigingsbericht weergeven: Inschakelen /
Uitschakelen
364
Time-lapse-movie
Time-lapse-movie: Uitschakelen / Inschakelen
H(3840x2160) / Inschakelen
L(1920x1080)
350
Opname-interval (uur, min., sec.)
351
Aantal opnamen
Automatische belichting: Vast 1e beeld /
Elk beeld
352
LCD auto uit: Uitschakelen / Inschakelen
Pieptoon bij maken opname: Inschakelen /
Uitschakelen
353
Digitale
beeldstabilisatie van
movies
Uitschakelen / Inschakelen / Vergroot 380
Opnamen maken met
de afstandsbediening
Uitschakelen / Inschakelen 381
548
Raadpleeg bij problemen met de camera eerst dit gedeelte Problemen
oplossen. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan
contact op met uw dealer of Canon Service Center.
Indien de resterende capaciteit van de accu (pag. 516) 94% of
hoger is, wordt de accu niet opgeladen.
Gebruik alleen echte Canon-accu's van het type LP-E6N/LP-E6.
Als (1) de acculader of de accu een probleem heeft of (2) er geen
communicatie met de accu kon plaatsvinden (met een accu van een ander
merk dan Canon), stopt het beveiligingscircuit met opladen en knippert het
laadlampje snel en constant oranje. Verwijder in geval van (1) het netsnoer
van de lader uit het stopcontact. Haal de accu uit de lader en plaats deze
vervolgens terug. Wacht een paar minuten en steek de stekker vervolgens
weer in het stopcontact. Als het probleem aanhoudt, neemt u contact op met
uw dealer of het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Als de interne temperatuur van de accu die in de lader is geplaatst
hoog is, wordt de accu om veiligheidsredenen niet opgeladen
(lampje is uit). Als de temperatuur van de accu tijdens het opladen
om welke reden dan ook te hoog wordt, wordt het opladen
automatisch stopgezet (lampje knippert). Wanneer de temperatuur
van de accu weer daalt, wordt het opladen automatisch hervat.
Controleer of het accucompartimentklepje is gesloten (pag. 42).
Controleer of de accu correct in de camera is geplaatst (pag. 42).
Laad de accu op (pag. 40).
Controleer of het kaartsleufklepje is gesloten (pag. 43).
Problemen oplossen
Stroomgerelateerde problemen
De accu laadt niet op.
Het lampje van de lader knippert snel.
Het lampje van de lader knippert niet.
De camera wordt niet geactiveerd, zelfs niet als de aan-uitschakelaar op <
1
> staat.
549
Problemen oplossen
Als het apparaat wordt uitgeschakeld wanneer er een opname op de
kaart wordt opgeslagen, blijft de lees-/schrijfindicator aan of blijft
deze een paar seconden knipperen. Wanneer de beeldopname is
voltooid, wordt de camera automatisch uitgeschakeld.
Gebruik alleen echte Canon-accu's van het type LP-E6N/LP-E6.
Verwijder de accu en plaats deze weer terug (pag. 42).
Als de elektrische contacten van de accu vuil zijn, maakt u deze
schoon met een zachte doek.
Gebruik een volledig opgeladen accu (pag. 40).
Mogelijk presteert de accu niet meer helemaal naar behoren. Zie
[54: Accu-info] om de oplaadprestaties van de accu te
controleren (pag. 516). Als de prestaties van de accu slecht zijn,
vervangt u de accu door een nieuwe.
Het maximum aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de
volgende bewerkingen:
Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
Wanneer de AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een
opname wordt gemaakt.
Wanneer Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) van de lens wordt
gebruikt.
Bij gebruik van GPS.
Wanneer het LCD-scherm vaak wordt gebruikt.
Wanneer gedurende een langere tijd doorlopend Live
View-opnamen of movie-opnamen worden gemaakt.
Wanneer de Wi-Fi/NFC/Bluetooth-functie (draadloze
communicatiefunctie) wordt gebruikt.
Wanneer de overdrachtfunctie van de Eye-Fi-kaart wordt ingeschakeld.
De lees-/schrijfindicator blijft branden of knipperen,
zelfs wanneer de aan-uitschakelaar op <2> staat.
[Heeft deze accu/hebben deze accu's het logo van Canon?]
wordt weergegeven.
De accu raakt snel leeg.
550
Problemen oplossen
De functie voor automatisch uitschakelen is geactiveerd. Als u
niet wilt dat de camera zichzelf uitschakelt, stelt u
[52: Uitschakelen] in op [Deactiveren] (pag. 73).
Zelfs als [52: Uitschakelen] is ingesteld op [Deactiveren], wordt
het LCD-scherm uitgeschakeld als de camera gedurende circa 30
minuten niet is gebruikt. (De camera zelf wordt niet
uitgeschakeld.)
De camera kan niet worden gebruikt in combinatie met EF-S- of
EF-M-lenzen (pag. 53).
Plaats een opgeladen accu in de camera (pag. 40).
Controleer of de kaart correct is geplaatst (pag. 43).
Schuif het schuifje voor schrijfbeveiliging van de kaart naar de
stand voor schrijven/wissen (pag. 43).
Vervang de kaart als deze vol is of wis overbodige opnamen om
ruimte vrij te maken (pag. 43, 430).
U kunt geen opname maken wanneer u scherpstelt met 1-beeld
AF en wanneer de scherpstelindicator <o> in de zoeker knippert
of wanneer het AF-punt oranje is tijdens Live View-/movie-
opnamen. Druk de ontspanknop nogmaals half in om opnieuw
scherp te stellen of stel handmatig scherp (pag. 56 en 154).
De camera schakelt zichzelf uit.
Opnamegerelateerde problemen
De lens kan niet worden bevestigd.
De zoeker is donker.
Er kunnen geen opnamen worden gemaakt of opgeslagen.
551
Problemen oplossen
Zie pagina 45 of 567 als er een kaartgerelateerde foutmelding
wordt weergegeven.
Omdat SDXC-kaarten zijn geformatteerd in exFAT, kan er, als u
een kaart met deze camera formatteert en de kaart vervolgens in
een andere camera plaatst, er een foutbericht worden
weergegeven en kan de kaart mogelijk niet worden gebruikt.
Stel [z4: Spiegel opklappen] in op [Uitschakelen].
Stel de scherpstelmodusknop op de lens in op <AF> (pag. 53).
Druk voorzichtig op de ontspanknop om cameratrillingen te
voorkomen (pag. 55, 56).
Met een lens met een Image Stabilizer (beeldstabilisatie) stelt u
de IS-schakelaar in op <1>.
Bij weinig licht kan de sluitertijd toenemen. Gebruik een kortere
sluitertijd (pag. 236), stel een hogere ISO-snelheid in (pag. 170),
gebruik een flitser (pag. 278) of gebruik een statief.
Zie 'Onscherpe foto's voorkomen' op pagina 96.
De kaart kan niet worden gebruikt.
Wanneer de kaart in een andere camera wordt geplaatst,
verschijnt er een foutbericht.
Ik moet de ontspanknop tweemaal indrukken om een foto te maken.
De opname is onscherp of wazig.
552
Problemen oplossen
Het aantal bruikbare AF-punten en patronen en de vorm van het
gebied AF-kader kan variëren, afhankelijk van de gebruikte lens.
De lenzen zijn per categorie onderverdeeld in 8 groepen, van A tot
H (pag. 145). Ga na tot welke groep uw lens behoort. Een lens uit
groep E tot H heeft minder bruikbare AF-punten (pag. 147-148).
Met betrekking tot de AF-punten die gaan branden of knipperen
wanneer u op de knop <S> of <B> drukt, zie pagina 138.
De AF-punten lichten rood op wanneer u opnamen maakt in
omstandigheden met weinig licht of wanneer er is scherpgesteld
op een donker onderwerp.
In de modus <d>, <s>, <f>, <a> of <F> kunt u instellen
of de AF-punten rood oplichten wanneer scherpstelling is bereikt
(pag. 488).
Stel de AF-bediening in op 1-beeld AF. Scherpstelvergrendeling is
niet mogelijk in de modus AI Servo AF/Servo AF of als servo in
werking treedt in de modus AI Focus-AF (pag. 97, 131).
Er zijn minder AF-punten of de vorm van het gebied AF-kader is anders.
Het AF-punt knippert of er worden twee AF-punten weergegeven.
De AF-punten lichten niet rood op.
Ik kan de scherpstelling niet vergrendelen en de compositie
van de opname niet opnieuw bepalen.
553
Problemen oplossen
De snelheid bij continue opname met hoge snelheid neemt
mogelijk af op basis van temperatuur, accuniveau,
antiknipperopname, sluitertijd, diafragma, omstandigheden van
het onderwerp, helderheid, AF-bediening, lens, Live View-
opnamen, gebruik van de flitser, instellingen voor de
opnamefunctie enzovoort. Zie pagina 156 of 158 voor meer
informatie.
Als u opnamen maakt van een onderwerp met fijne details
(bijvoorbeeld een grasveld), is het bestand groter en de
daadwerkelijke maximale opnamereeks mogelijk kleiner dan
wordt vermeld op pagina 164.
De maximale opnamereeks die wordt weergegeven in de zoeker
verandert niet wanneer u de kaart verwisselt, zelfs als het een
hoge-snelheid-kaart betreft. De maximale opnamereeks zoals
vermeld in de tabel op pagina 164 is gebaseerd op de testkaart
van Canon. (Hoe hoger de schrijfsnelheid van de kaart, des te
hoger zal de daadwerkelijke maximale opnamereeks zijn.)
Daarom kan de maximale opnamereeks die in de zoeker wordt
weergegeven verschillen van de daadwerkelijke maximale
opnamereeks.
De snelheid van continue opnamen is laag.
De maximale opnamereeks is lager bij continue opnamen.
Zelfs nadat ik de kaart heb verwisseld, is de maximale
opnamereeks voor continue opname niet veranderd.
554
Problemen oplossen
Als [z3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [Inschakelen],
ligt het instelbare ISO-bereik tussen ISO 200 en 40000 (voor
foto's). Zelfs als u [ISO-snelh.bereik] instelt om het instelbereik
uit te breiden, is het niet mogelijk om L (gelijk aan ISO 50), H1
(gelijk aan ISO 51200) of H2 (gelijk aan ISO 102400) te
selecteren. Wanneer [z3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld
op [Uitschakelen] (pag. 199), kunt u ISO 100/125/160, L of H1/
H2 instellen.
Stel [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid] in op [Deactiveren] (pag. 194). Wanneer [Zwak],
[Standaard] of [Hoog] is ingesteld, kan de opname nog steeds
licht uitvallen, zelfs wanneer u een verkleinde belichtingscorrectie
of flitsbelichtingscorrectie hebt ingesteld.
Zie pagina 242 om de belichtingscorrectie in te stellen.
Tijdens het maken van movie-opnamen wordt
[
Vervormingscorrectie
] of [
Diffractiecorrectie
] niet weergegeven.
ISO 100 kan niet worden ingesteld. De ISO-snelheid kan niet
worden verhoogd.
Ik heb een verkleinde belichtingscorrectie ingesteld,
maar de opname valt nog steeds te licht uit.
Ik kan de belichtingscorrectie niet instellen wanneer zowel
handmatige belichting als ISO auto zijn ingesteld.
Niet alle opties voor lensafwijkingscorrectie worden weergegeven.
555
Problemen oplossen
Als u avondopnamen maakt wanneer de achtergrond donker is,
wordt de sluitertijd automatisch langer (opname met trage
synchronisatie) om zowel het onderwerp als de achtergrond goed
te kunnen belichten. U kunt een lange sluitertijd voorkomen door
bij [z1: Externe Speedlite besturing] de optie
[Flitssync.snelheid AV-modus] in te stellen op [1/180-1/60 sec.
auto] of [1/180 sec. (vast)] (pag. 282).
Controleer of de flitser goed is bevestigd op de camera.
Als u een flitser van een ander merk gebruikt wanneer u Live
View-opnamen maakt, stelt u [z5: Stille LV-opname] in op
[Uitschakelen] (pag. 303).
Als u een andere flitser gebruikt dan een Speedlite uit de EX-
serie, werkt de flitser altijd op vol vermogen (pag. 279).
Wanneer de flitsvoorkeuze voor [Flits meetmethode] is ingesteld
op [TTL-flitsmeting] (automatische flits), werkt de flitser altijd op
vol vermogen (pag. 286).
Als flitsbelichtingscorrectie al is ingesteld op de externe Speedlite,
kan flitsbelichtingscorrectie niet meer worden ingesteld op de
camera. Wanneer de flitsbelichtingscorrectie van de externe
Speedlite wordt geannuleerd (ingesteld op 0), kan de
flitsbelichtingscorrectie van de camera weer worden ingesteld.
Stel onder [z1: Externe Speedlite besturing] de functie
[Flitssync.snelheid AV-modus] in op [Automatisch] (pag. 282).
Wanneer ik de modus <f> gebruik in combinatie
met de flitser, neemt de sluitertijd toe.
De flitser werkt niet.
De flitser werkt altijd op vol vermogen.
De flitsbelichtingscorrectie kan niet worden ingesteld.
Snelle synchronisatie kan niet worden ingesteld in de modus <
f
>.
556
Problemen oplossen
Wanneer u foto's maakt, stelt u de transportmodus in op <Q> of
<k> (pag. 157). Wanneer u movie-opnamen maakt, stelt u
[z5: Afst.bediening] in op [Inschakelen] (pag. 381).
Controleer de positie van de ontspantijdschakelaar van de
afstandsbediening.
Als u de draadloze afstandsbediening BR-E1 gebruikt, raadpleeg
dan pagina 273.
Als onder [51: Inst. draadloze communicatie] de optie
[Bluetooth-functie] is ingesteld op [Smartphone] of
[Afstandsbed.], kunt u geen afstandsbedieningen met
infraroodbediening zoals de RC-6 gebruiken voor het maken van
opnamen met de afstandsbediening. Stel [Bluetooth-functie] in
op [Uitschakelen].
Als u een afstandsbediening wilt gebruiken voor time-lapsemovie-
opnamen, raadpleegt u pagina 360.
Als u de flitser gebruikt bij Live View-opnamen, maakt de sluiter bij
iedere opname twee sluiterknopgeluiden (pag. 292).
Dit geeft aan dat de interne temperatuur van de camera te hoog
is. Als het witte pictogram <s> wordt weergegeven, kan de
beeldkwaliteit van foto's afnemen. Als het rode pictogram <E>
wordt weergegeven, geeft dit aan dat de Live View-opnamen
binnen afzienbare tijd automatisch wordt stopgezet (pag. 323).
Opnamen met de afstandsbediening zijn niet mogelijk.
De sluiter maakt bij Live View-opnamen twee
keer het geluid van de sluiterknop.
Tijdens Live View-opnamen wordt een wit
s- of rood E- pictogram weergegeven.
557
Problemen oplossen
Als de opnamekwaliteit is ingesteld op 41 of 61, worden de
opnamen niet weergegeven tijdens continue opname (pag. 291).
Dit geeft aan dat de interne temperatuur van de camera te hoog
is. Als het rode pictogram <E> wordt weergegeven, geeft dit aan
dat de movie-opname binnen afzienbare tijd automatisch wordt
stopgezet (pag. 382).
Als de schrijfsnelheid van de kaart laag is, wordt de movie-
opname mogelijk automatisch beëindigd. Zie pagina 343 voor
kaarten waarop movies kunnen worden opgeslagen. Ga naar de
website van de fabrikant van de kaart als u wilt weten wat de
schrijfsnelheid van de kaart is.
Als de movie-opnametijd 29 min. 59 sec. bereikt, wordt de movie-
opname automatisch gestopt.
In andere opnamemodi dan <a> wordt de ISO-snelheid
automatisch ingesteld. In de modus <a> kunt u de ISO-snelheid
handmatig instellen (pag. 331).
Als [z3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [Inschakelen],
begint het instelbare ISO-snelheidsbereik bij ISO 200. Zelfs
wanneer u het instelbereik uitbreidt met [ISO-snelh.bereik], kunt
u H1 of H2 niet selecteren. Wanneer [z3: Lichte tonen
prioriteit] is ingesteld op [Uitschakelen] (pag. 199), kunt u ISO
100/125/160 of een vergrote ISO-snelheid instellen.
Gemaakte opnamen worden niet weergegeven wanneer
continue opnamen worden gemaakt tijdens Live View-opnamen.
Tijdens het maken van movie-opnamen wordt
het rode pictogram E weergegeven.
De movie-opname wordt automatisch beëindigd.
De ISO-snelheid kan niet worden ingesteld voor movie-opname.
ISO 100 kan niet worden ingesteld of de ISO-snelheid
kan niet worden verhoogd tijdens movie-opnamen.
558
Problemen oplossen
Voor zoekeropnamen en Live View-opnamen wordt de
ISO-snelheid ingesteld volgens [ISO-snelh.bereik] onder
[z2: zISO-snelheidsinst.] (pag. 173). Voor movie-opnamen
wordt de ISO-snelheid ingesteld volgens [ISO-snelh.bereik]
onder [z2: kISO-snelheidsinst.] (pag. 372).
Als u tijdens de movie-opname de sluitertijd of het diafragma
aanpast, worden de wijzigingen mogelijk in de belichting
opgenomen.
Een paar testfilms opnemen wordt aanbevolen als u van plan bent
om te zoomen tijdens het maken van filmopnamen. Zoomen
tijdens het opnemen van films kan ertoe leiden dat veranderingen
in de belichting of mechanische geluiden van de lens worden
opgenomen of dat de beelden onscherp zijn.
Flikkerend beeld, horizontale strepen (ruis) of onregelmatige
belichting kunnen worden veroorzaakt door TL-licht, ledlampen of
andere lichtbronnen tijdens movie-opname. Bovendien kunnen
veranderingen in de belichting (helderheid) of de kleurtoon
worden opgenomen. In de modus <a> kan een lange sluitertijd
het probleem verminderen. Het probleem kan meer zichtbaar zijn
bij time-lapse-movie-opname.
De handmatig ingestelde ISO-snelheid verandert
wanneer u overschakelt op de moviemodus.
De belichting verandert tijdens de movie-opname.
De opname flikkert of er zijn horizontale
strepen te zien tijdens de movie-opname.
559
Problemen oplossen
Als u de camera naar links of rechts beweegt ('pannen') of een
bewegend voorwerp opneemt, kan het beeld er vervormd uitzien.
Het probleem kan meer zichtbaar zijn bij time-lapse-movie-
opname.
Er kunnen geen foto’s worden gemaakt tijdens filmopname. Om
foto's te maken, stopt u de movie-opname en maakt u opnamen
via de zoeker of Live View-opnamen.
Als de camera via een interfacekabel (afzonderlijk verkrijgbaar)
met een computer of ander apparaat is verbonden, kunnen de Wi-
Fi-functies niet worden ingesteld. Koppel de interfacekabel los
voordat u de instellingen configureert. Voor meer informatie
raadpleegt u de 'Instructiehandleiding voor de Wi-Fi-functie
(draadloze communicatiefunctie)' (pag. 4).
Het onderwerp ziet er vervormd uit tijdens movie-opnamen.
Ik kan geen foto's maken tijdens movie-opnamen.
Wi-Fi
De Wi-Fi-functie kan niet worden ingesteld.
560
Problemen oplossen
Zet de schakelaar <R> omlaag (ontgrendeling) (pag. 59).
Controleer de instelling [
5
4: Multifunctievergrendeling
] (pag. 88).
Zorg ervoor dat [54: Aanraakbediening] is ingesteld op
[Standaard] of [Gevoelig] (pag. 69).
Voor movie-opnamen controleert u de instelling [z4: Functie
knop V] (pag. 378).
Controleer de instelling [8C.Fn III-4: Aangepaste bediening]
(pag. 497).
Bepaalde tabbladen en opties verschijnen niet in Basismodi of
voor Live View-opnamen en movie-opnamen.
Op het tabblad [9] is [Menuweergave] ingesteld op [Weergave
van My Menu-tab] of [Alleen My Menu-tab weergeven].
Stel [Normale weergave] in (pag. 509).
Problemen met de bediening
Ik kan de instelling niet wijzigen met <6>, <5>, <9> of <d>.
Aanraakbediening is niet mogelijk.
Een knop of wiel op de camera werkt niet zoals verwacht.
Problemen met weergave op het scherm
Het menuscherm geeft minder tabbladen en opties weer.
De weergave begint met [9] My Menu of alleen
het tabblad [9] wordt weergegeven.
561
Problemen oplossen
Stel [z2: Kleurruimte] in op [sRGB]. Als [Adobe RGB] is
ingesteld, is het eerste teken een onderstrepingsteken (pag. 208).
Het is een moviebestand (pag. 211).
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat
het opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 211).
Controleer of de juiste datum en tijd zijn ingesteld (pag. 49).
Controleer de tijdzone en zomertijd (pag. 50, 51).
De opnamedatum en -tijd worden niet op de opname weergegeven.
De datum en tijd worden opgeslagen in de beeldgegevens als
opname-informatie. Wanneer u print, kunt u de datum en tijd op de
opname mee laten printen door de datum en tijd, die zijn opgeslagen
in de opname-informatie, te gebruiken (pag. 458).
Het eerste teken van de bestandsnaam is een
onderstrepingsteken ('_').
De bestandsnaam begint met 'MVI_'.
De bestandsnummering begint niet bij 0001.
De weergegeven datum en tijd van de opname zijn onjuist.
De datum en tijd staan niet op de opname.
562
Problemen oplossen
Als het aantal opnamen op de kaart hoger is dan het maximum
aantal opnamen dat door de camera kan worden weergegeven,
wordt [###] weergegeven.
Bij lage temperaturen kan de weergavesnelheid van AF-punten
trager worden door de eigenschappen van het AF-
puntweergavemiddel (vloeibare kristallen). De weergavesnelheid
zal bij kamertemperatuur weer normaal zijn.
Indien het LCD-scherm vuil is, dient u een zachte doek te
gebruiken om het schoon te maken.
Bij lage temperaturen kan het LCD-scherm langzamer reageren
en bij hoge temperaturen kan het er zwart uitzien. Bij
kamertemperatuur functioneert het scherm weer normaal.
[
5
1: Eye-Fi instellingen
] wordt alleen weergeven wanneer er een
Eye-Fi-kaart in de camera is geïnstalleerd. Als de Eye-Fi-kaart een
schrijfbeveiligingsschuifje heeft dat in de vergrendelde stand staat,
kunt u de verbindingsstatus van de kaart niet controleren en kunt u
de Eye-Fi-overdracht niet uitschakelen (pag. 522).
Beeldoverdracht met een Eye-Fi-kaart is niet mogelijk als
[Inschakelen] is ingesteld voor [Wi-Fi] in [Instellingen Wi-Fi]
onder [51: Inst. draadloze communicatie].
[###] wordt weergegeven.
Het AF-punt wordt langzaam weergegeven in de zoeker.
De weergave op het LCD-scherm is onduidelijk.
[Eye-Fi instellingen] wordt niet weergegeven.
563
Problemen oplossen
[
3
3: Overbel. waarsch.
] is ingesteld op [
Inschakelen
] (pag. 397).
[33: AF-punt weerg.] is ingesteld op [Inschakelen] (pag. 397).
De AF-punten worden niet weergegeven wanneer de volgende
opnametypen worden weergegeven:
Opnamen die zijn gemaakt in de modi <8: qFG>.
Opnamen die zijn gemaakt met vervormingscorrectie toegepast.
Opnamen die zijn gemaakt met ruisonderdrukking bij meerdere
opnamen toegepast.
Bijgesneden opnamen.
Als de opname tegen wissen is beveiligd, kan deze niet worden
verwijderd (pag. 409).
De camera kan mogelijk geen opnamen weergeven die met een
andere camera zijn gemaakt.
Movies die op een computer zijn bewerkt, kunnen niet worden
afgespeeld op de camera.
De opnamen zijn gefilterd voor weergave met
[32: Beeldzoekvoork. instellen] (pag. 402). Wis de
voorkeuren voor beelden zoeken.
Problemen met weergave van opnamen
Een gedeelte van de opname knippert zwart.
Er wordt een rood vakje weergegeven op de opname.
Tijdens de opnameweergave worden de AF-punten
niet weergegeven.
De opname kan niet worden gewist.
Foto's en movies kunnen niet worden weergegeven.
Alleen bepaalde opnamen kunnen worden weergegeven.
564
Problemen oplossen
Als u tijdens movie-opnamen aan de instelwielen draait of de lens
instelt, wordt ook het bijbehorende bedieningsgeluid opgenomen.
Het gebruik van de stereo-richtmicrofoon DM-E1 (afzonderlijk
verkrijgbaar) wordt aanbevolen (pag. 347).
Indien er een drastische verandering is in het belichtingsniveau
movie-opname met automatische belichting, stopt de opname
tijdelijk tot de helderheid zich stabiliseert. Gebruik in dat geval de
modus <a> (pag. 330).
Controleer of [53: Videosysteem] correct is ingesteld op [Voor
NTSC] of [Voor PAL] (afhankelijk van het videosysteem van uw
televisie).
Controleer of de stekker van de HDMI-kabel volledig in de
aansluiting is gestoken (pag. 427).
Wanneer de bestandsgrootte van de movie 4 GB bereikt, wordt er
automatisch een ander filmbestand gemaakt (pag. 345). Als u
echter een SDXC-kaart gebruikt die is geformatteerd met de
camera, kunt u movies als één bestand opslaan zelfs als deze
groter zijn dan 4 GB.
U kunt het bedieningsgeluid en het mechanische
geluid horen tijdens movieweergave.
Het lijkt alsof de movie tijdelijk blijft stilstaan.
Er verschijnt geen beeld op de televisie.
Er zijn verschillende filmbestanden voor één movie-opname.
565
Problemen oplossen
Afhankelijk van de kaartlezer en het besturingssysteem van de
computer worden SDXC-kaarten mogelijk niet correct herkend.
In dat geval moet u uw camera en de computer met de
interfacekabel (afzonderlijk verkrijgbaar) op elkaar aansluiten en
de opnamen overbrengen naar de computer met behulp van EOS
Utility (EOS-software, pag. 594).
41- en 61-bestanden kunnen niet met de camera worden
verwerkt. Gebruik Digital Photo Professional (EOS-software,
pag. 594) om die opnamen te verwerken.
Met deze camera kunt u het formaat van JPEG b- en
1-opnamen niet wijzigen (pag. 444).
Met deze camera kunt u RAW-beelden niet trimmen (pag. 446).
Er kunnen witte, rode, blauwe of andere gekleurde lichte puntjes
op beelden worden weergegeven als de sensor is beïnvloed door
kosmische straling, enz. De weergave van dit soort puntjes kan
worden verminderd door [Reinig nuf] onder
[54: Sensorreiniging] (pag. 450) uit te voeren.
De kaartlezer herkent de kaart niet.
Ik kan de RAW-opname niet verwerken.
Het formaat van de opname kan niet worden gewijzigd.
Het beeld kan niet worden getrimd.
Het beeld vertoont lichte puntjes.
566
Problemen oplossen
Als u onder [54: Sensorreiniging] de optie [Reinig nuf ]
selecteert, maakt de sluiter een mechanisch geluid tijdens het
reinigen, maar wordt er geen afbeelding op de kaart opgenomen
(pag. 450).
Als u met de aan-uitschakelaar snel achter elkaar tussen <1>
en <2> wisselt, wordt het pictogram <f> mogelijk niet
weergegeven (pag. 47).
Installeer EOS Utility (EOS-software) op de computer (pag. 596).
Als de camera al verbonden is via Wi-Fi, kan deze communiceren
met een computer die is aangesloten met een interfacekabel
(afzonderlijk verkrijgbaar).
Als u EOS Utility (EOS-software) gebruikt, stelt u
[z5: Time-lapse-movie] in op [Uitschakelen] (pag. 350).
Problemen met sensorreiniging
De sluiter maakt een geluid tijdens het reinigen van de sensor.
Automatische sensorreiniging werkt niet.
Problemen bij aansluiten op een computer
Ik kan geen beelden overbrengen naar een computer.
De communicatie tussen de aangesloten
camera en computer werkt niet.
567
Als er zich een probleem met de camera
voordoet, wordt er een foutmelding
weergegeven. Volg de instructies op het
scherm.
* Als de foutmelding blijft optreden na het volgen van de bovenstaande
instructies, noteer dan het foutnummercode en neem contact op met het
dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Foutcodes
Nummer
Foutmelding en oplossing
01
Communicatie tussen camera en lens is foutief.
Reinig lenscontacten.
Maak de elektrische contacten op de camera en de lens schoon,
gebruik een echte Canon-lens of verwijder de accu en plaats deze
weer (pag. 27, 28, 42).
02
Geen toegang tot kaart. Herplaats/vervang kaart of formatteer
kaart met deze camera.
Verwijder de kaart en plaats deze opnieuw, vervang de kaart of
formatteer de kaart (pag. 43, 70).
04
Kan beelden niet opslaan omdat kaart vol is. Vervang kaart.
Vervang de kaart, verwijder overbodige opnamen of formatteer de
kaart (pag. 43, 430, 70).
06
Kon de sensor niet reinigen. Schakel de camera uit en weer in.
Schakel de camera met de aan-uitschakelaar uit en weer in (pag. 47).
10, 20
30, 40
50, 60
70, 80
99
Fout bij opname. Schakel de camera uit en weer in of herplaats
de accu.
Schakel de camera met de aan-uitschakelaar uit en weer in, verwijder de
accu en plaats deze terug of gebruik een lens van Canon (pag. 47, 42).
Foutnummer
Oorzaak en tegenmaatregelen
568
•Type
Type: Digitale AF/AE-spiegelreflexcamera
Opnamemedia: SD-/SDHC*-/SDXC*-geheugenkaarten
* Compatibel met UHS-I-kaarten.
Grootte beeldsensor: circa 35,9 x 24,0 mm
Compatibele lenzen: Canon EF-lenzen
* Uitgezonderd EF-S- en EF-M-lenzen
(De effectieve beeldhoek van een lens is ongeveer gelijk
aan die van de aangegeven brandpuntsafstand.)
Objectiefvatting: EF-vatting van Canon
Beeldsensor
Type: CMOS-sensor
Effectieve pixels: Circa 26,2 megapixels
* Afgerond naar de dichtstbijzijnde 100.000 pixels.
Aspect ratio: 3:2
Stofwisfunctie: Automatisch/Handmatig, Stofwisdata toevoegen
Opnamesysteem
Opname-indeling: Design rule for Camera File System (DCF) 2.0
Opnametype: JPEG, RAW (14-bits Canon-origineel),
Gelijktijdige opname RAW+JPEG mogelijk
Vastgelegde pixels: L (Groot) : circa 26,0 megapixels (6240x4160)
M (Middelgroot): circa 11,5 megapixels (4160x2768)
S1 (Klein 1) : circa 6,5 megapixels (3120x2080)
S2 (Klein 2) : circa 3,8 megapixels (2400x1600)
RAW : circa 26,0 megapixels (6240x4160)
M-RAW : circa 14,6 megapixels (4680x3120)
S-RAW : circa 6,5 megapixels (3120x2080)
* Afgerond naar de dichtstbijzijnde 100.000 pixels.
Aspect ratio: 3:2, 4:3, 16:9, 1:1
Maken en selecteren
van mappen:
Mogelijk
Bestandsnummering: Continu, Automatisch resetten, Handmatig resetten
Specificaties
569
Specificaties
Beeldverwerking tijdens opname
Beeldstijl: Auto, Standaard, Portret, Landschap, Gedetailleerd,
Neutraal, Natuurlijk, Monochroom, Gebruiker 1 - 3
Witbalans:
Auto (Sfeerprioriteit), Auto (Witprioriteit), Vooraf ingesteld
(Daglicht, Schaduw, Bewolkt, Kunstlicht, Wit TL licht,
Flitser), Aangepast, Kleurtemperatuur (circa 2500-10000 K)
Witbalanscorrectie en witbalansbracketing
(reeksopnamen met automatische witbalans) aanwezig
* Overdracht kleurtemperatuurgegevens van de flitser
mogelijk
Automatische
helderheidscorrectie:
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
aanwezig
Ruisreductie: Van toepassing op opnamen met een hoge ISO-snelheid
en een lange belichtingstijd
Lichte tonen prioriteit: Beschikbaar
Lensafwijkingscorrectie: Correctie helderheid randen, Correctie chromatische
aberratie, Vervormingscorrectie, Diffractiecorrectie
Zoeker
Type: Pentaprisma met vast oogniveau
Weergaveoppervlak: Verticaal/horizontaal ca. 98% (met gezichtspunt van ca.
21 mm en aspect ratio ingesteld op 3:2)
Vergroting: Circa 0,71x (-1 m
-1
met een lens van 50 mm bij oneindig)
Oogafstand:
circa 21 mm (vanaf het midden van de oculairlens bij -1 m
-1
)
Bereik dioptrische
aanpassing:
Circa -3,0 - +1,0 m
-1
(dpt)
Matglas:
Vast, precisiemat
Rasterweergave: Beschikbaar
Digitale horizon: Beschikbaar
Weergave functie-
instellingen:
Accuniveau (resterende capaciteit), Opnamemodus, AF-
bediening, Beeldkwaliteit (Opnametype),
Transportmodus, Meetmethode, Knipperdetectie,
Waarschuwingspictogram
Spiegel: Snel terugklappend
Scherptedieptecontrole: Beschikbaar
570
Specificaties
• Automatische scherpstelling (tijdens het maken van opnamen met
de zoeker)
Type: TTL secundaire beeldregistratie, fasedetectie met de
speciale AF-sensor
AF-punten: Max. 45 punten (kruistype AF-punt: max. 45 punten)
* Het aantal beschikbare AF-punten, dubbele AF-
kruismetingspunten en AF-kruismetingspunten
verschilt per gebruikte lens.
* Scherpstelling op basis van dubbele kruismetingen bij
f/2.8 met middelste AF-punt wanneer lezen van Groep
A (van de AF-groepen) worden gebruikt.
Bereik helderheid
scherpstelling:
EV -3 - 18 (met het middelste AF-punt dat ondersteuning
biedt voor f/2.8, 1-beeld AF, kamertemperatuur, ISO 100)
Scherpstelling: 1-beeld AF, AI Servo AF, AI Focus AF, Handmatige
scherpstelling (MF)
AF-
gebiedselectiemodus:
Eén punt Spot AF (handmatige selectie), Eén-punts AF
(handmatige selectie), Zone-AF (handmatige selectie
van een zone), Grote zone-AF (handmatige selectie van
een zone), AF met automatische selectie
Condities voor
automatische AF-
puntselectie:
Automatische AF-puntselectie mogelijk gebaseerd op
kleurinformatie overeenkomend met menselijke
huidskleur
Kenmerken AI Servo
AF:
Kenmerken kunnen worden ingesteld met Persoonlijke
voorkeuze voor Trackinggevoeligheid, Versnellen/
vertragen tracking en Automatisch schakelen tussen AF-
punten
AF-fijnafstelling: AF-fijnafstelling (Alles even veel, Per lens afstellen)
AF-hulplicht: Met de externe Speedlite voor EOS-camera's
Belichting
Meetmethode: Circa 7.560-pixel RGB+IR-meetsensor en 63-zone TTL-
meting bij open-diafragma
• Meervlaksmeting (koppelbaar aan elk AF-punt)
• Deelmeting (circa 6,5% van de zoeker in het midden)
• Spotmeting (circa 3,2% van de zoeker in het midden)
• Centrum gewicht gemiddeld
Bereik helderheid
lichtmeting:
EV 1 - 20 (bij kamertemperatuur, ISO 100)
571
Specificaties
Opnamemodus: Basismodi:
Scene Intelligent Auto, Creative auto, Speciale scène
(Portret, Groepsfoto, Landschap, Sport, Kinderen,
Pannen, Close-up, Voedsel, Kaarslicht, Nachtportret,
Nachtopnamen uit hand, HDR-tegenlicht)
Creatieve modi:
AE-programma, AE met sluitertijdvoorkeuze, AE met
diafragmavoorkeuze, Handmatige belichting, Bulb-
belichting, Aangepaste opnamemodi (C1/C2)
ISO-snelheid
(aanbevolen
belichtingsindex):
Basismodi: ISO-snelheid wordt automatisch ingesteld.
P, Tv, Av, M, B: ISO auto, ISO 100 - ISO 40000
handmatig ingesteld (in tussenstappen van 1/3 of hele
stop) en uitbreiding tot L (gelijk aan ISO 50), H1 (gelijk
aan ISO 51200), H2 (gelijk aan 102400).
* Met Lichte tonen prioriteit ingesteld is de minimumgrens ISO 200.
ISO-
snelheidsinstellingen:
ISO-snelheidsbereik, Automatisch bereik en
minimumsnelheid voor auto instelbaar
Belichtingscorrectie: Handmatig:
Met zoekeropnamen: ±5 stops met tussenstappen
van 1/3 of 1/2 stop
Met Live View-opnamen: ±3 stops met tussenstappen
van 1/3 of 1/2 stop
AEB (Bracketing met automatische belichting):
±3 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop (kan worden
gecombineerd met handmatige belichtingscorrectie)
AE-vergrendeling: Auto: AE-vergrendeling als de scherpstelling is
verkregen kan worden ingeschakeld of uitgeschakeld
voor elke meetmethode met een aangepaste functie
Handmatig: Met AE-vergrendelknop
Knipperreductie: Beschikbaar
Intervaltimer: Opname-interval en aantal opnamen instelbaar
Bulbtimer: Bulbbelichtingstijd instelbaar
Spiegel opklappen: Beschikbaar
HDR-opnamen
Dynamisch bereik aanpassen:
Automatisch, ±1, ±2, ±3
Effecten:
Natuurlijk, Kunst, Kunst helder, Kunst olieverf, Kunst embossed
Beeld automatisch
uitlijnen:
Beschikbaar
572
Specificaties
Meervoudige belichting
Aantal opnamen met
meervoudige belichting:
2 tot 9 opnamen
Instelling meervoudige
belichting:
Additief, Gemiddeld
Sluiter
Type: Elektronisch gestuurde focal-planesluiter
Sluitertijd: 1/4000 sec. tot 30 sec. (totale sluitertijdenbereik;
beschikbaar bereik varieert per opnamemodus), Bulb,
X-synchronisatie bij 1/180 sec.
Transportsysteem
Transportmodus: Enkelbeeld, Continue opname met hoge snelheid,
Continue opname met lage snelheid, Stille enkele
opname, Stille continue opname, Zelfontspanner (10
sec.)/afstandsbediening, Zelfontspanner (2 sec.)/
afstandsbediening, Zelfontspanner: Continu
Continue-
opnamesnelheid:
Continue opname met hoge snelheid: Max. circa
6,5 beelden/sec.
* De continue opnamesnelheid vermindert tijdens
Antiknipperopname, tijdens Live View-opnamen met
Servo AF of tijdens Live View-opnamen met een
externe Speedlite.
* De snelheid bij continue opname met hoge snelheid neemt
mogelijk af op basis van temperatuur, accuniveau,
antiknipperopname, sluitertijd, diafragma, omstandigheden
van het onderwerp, helderheid, AF-bediening, lens, gebruik
van de flitser, instellingen voor de opnamefunctie enzovoort.
Continue opname met lage snelheid: Max. circa 3,0 beelden/sec.
* De continue opnamesnelheid vermindert tijdens Live
View-opnamen met een externe Speedlite.
* Tijdens de modus Pannen in zoekeropnamen: Max.
circa 4,3 beelden/sec., in Live View-opnamen: Max.
circa 2,7 beelden/sec. (bij een sluitertijd van 1/30 sec.,
met een maximaal diafragma)
Stille continue opname: Max. circa 3 opnamen/sec.
Maximale opnamereeks
:
JPEG Groot/Fijn: circa 110 opnamen (circa 150 opnamen)
RAW: circa 18 opnamen (circa 21 opnamen)
RAW+JPEG Groot/Fijn: circa 17 opnamen (circa 19 opnamen)
573
Specificaties
* Gebaseerd op standaardtesten van Canon met een
SD-kaart (Standaard: 8 GB, Hoge snelheid: 16 GB,
compatibel met UHS-I) en standaard
testomstandigheden (continue opname met hoge
snelheid, ISO 100, Beeldstijl standaard).
* De cijfers tussen haakjes zijn het aantal opnamen
wanneer standaardtesten van Canon met een UHS-I
SD-kaart worden uitgevoerd.
Externe Speedlite
Compatibele Speedlites: Speedlites uit de EX-serie
Flitsmeting: Automatische E-TTL II-flits
Flitsbelichtingscorrectie: ±3 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
FE-vergrendeling: Beschikbaar
Pc-aansluiting: Niet beschikbaar
Flitsbesturing: Flitsfunctie-instellingen, Persoonlijke voorkeuze-
instellingen voor flitser
Live View-opnamen
Scherpstelmethode: Dual pixel CMOS-AF
AF-bediening: 1-beeld AF, Servo AF
AF-methode: Gezicht+Volgen, Soepel zone, Live één punt AF
Handmatige scherpstelling (circa 5x en 10x voor
scherpstellingscontrole beschikbaar)
Bereik helderheid
scherpstelling:
EV -2,5 - 18 (bij kamertemperatuur, ISO 100, 1-beeld AF)
Meetmethode: Meervlaksmeting (315 zones), deelmeting (circa 6,3%
van Live View-scherm), spotmeting (circa 2,7% van Live
View-scherm), centrum gewicht gemiddeld
Bereik helderheid
lichtmeting:
EV 0 - 20 (bij kamertemperatuur, ISO 100)
Stille Live View-
opnamen:
Beschikbaar (Modus 1 en 2)
Touch Shutter: Beschikbaar
Rasterweergave: 3 typen
574
Specificaties
•Movie-opname
Opname-indeling: MP4
* Voor time-lapse-movies: MOV-indeling
Movie: MPEG-4 AVC/H.264
Variabele (gemiddelde) bitsnelheid
* Voor 4K time-lapse-movies: Motion JPEG
Audio: AAC
Movieopnameformaat: Full HD (1920x1080), HD (1280x720)
* Voor time-lapse-movies: 4K (3840x2160) en Full HD
selecteerbaar
Framerate: 59,94p/29,97p/23,98p (met NTSC)
50,00p/25,00p (met PAL)
Compressiemethode: Standaard (IPB), Licht (IPB)
* Voor 4K time-lapse-movies: Motion JPEG / Full HD
time-lapse-movies: ALL-I (Voor bewerken/alleen-I)
Bitsnelheid: [MP4]
Full HD (59,94p/50,00p)/Standaard (IPB)
: circa 60 Mbps
Full HD (29,97p/25,00p/23,98p)/Standaard (IPB)
: circa 30 Mbps
Full HD (29,97p/25,00p)/Licht (IPB) : circa 12 Mbps
HD (59,94p/50,00p)/Standaard (IPB) : circa 26 Mbps
HD (29,97p/25,00p)/Licht (IPB) : circa 4 Mbps
[MOV]
4K time-lapse-movies (29,97p/25,00p)
:
circa 500 Mbps
Full HD time-lapse-movies (29,97p/25,00p)
: circa 90 Mbps
Vereiste kaartprestaties: [Film] (Schrijf-/leessnelheid)
Full HD (59,94p/50,00p)/Standaard (IPB)
: SD-Speed Class 10 of
sneller
Full HD (29,97p/25,00p/23,98p)/Standaard (IPB)
: SD-Speed Class 6 of sneller
Full HD (29,97p/25,00p)/Licht (IPB)
: SD-Speed Class 4 of sneller
HD (59,94p/50,00p)/Standaard (IPB)
: SD-Speed Class 6 of sneller
HD (29,97p/25,00p)/Licht (IPB)
: SD-Speed Class 4 of sneller
575
Specificaties
[Time-lapse-movie] (Leessnelheid)
4K time-lapse-movie (29,97p/25,00p)
: UHS-I 90 MB/sec. of sneller
Full HD time-lapse-movie (29,97p/25,00p)
: UHS-I SD-Speed Class 3 of
sneller
Scherpstelmethode: Dual pixel CMOS-AF
AF-methode: Gezicht+Volgen, Soepel zone, Live één punt AF
Handmatige scherpstelling (circa 5x en 10x voor
scherpstellingscontrole beschikbaar)
Servo AF voor movies: Mogelijk
* Met Servo AF voor movies zijn volgen van een
onderwerp en AF-snelheid instelbaar.
Digitale beeldstabilisatie
van movies
Mogelijk (Inschakelen/Vergroot)
Bereik helderheid
scherpstelling:
EV -2,5 - 18 (bij kamertemperatuur, ISO 100, 1-beeld AF,
29,97 fps)
Meetmethode: Gemiddelde meting met nadruk op het midden en
meervlaksmeting met de beeldsensor
* Automatisch ingesteld door de scherpstelmethode
Bereik helderheid
lichtmeting:
EV 0 - 20 (bij kamertemperatuur, ISO 100, centrum
gewicht gemiddelde meting)
Belichting: Opnamen maken met automatische belichting (AE-
programma voor movie-opname), handmatige belichting
Belichtingscorrectie: ±3 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
ISO-snelheid
(aanbevolen
belichtingsindex):
Scene Intelligent Auto, Creative auto: Automatisch
ingesteld tussen ISO 100 en ISO 25600
P/Tv/Av/B: Automatisch ingesteld tussen ISO 100 - ISO
25600, maximumgrens instelbaar tussen ISO 6400 - H2
(gelijk aan ISO 102400).
M: ISO auto (automatisch ingesteld tussen ISO 100 en
ISO 25600), Handmatige instelling tussen ISO 100 en
ISO 25600 (in tussenstappen van 1/3 of volledige stop),
uitbreidbaar tot H (gelijk aan ISO 32000/40000), H1
(gelijk aan ISO 51200) en H2 (gelijk aan ISO 102400)
* Met Lichte tonen prioriteit ingesteld is de
minimumgrens ISO 200.
* Het instelbare bereik is verschillend voor time-lapse-
movie-opnamen.
576
Specificaties
ISO-
snelheidsinstellingen:
Voor movie-opnamen kunt u het ISO-snelheidsbereik, de
maximumgrens voor ISO auto en de maximumgrens
voor time-lapse-movie-opnamen met ISO auto instellen
Geluidsopname: Ingebouwde stereomicrofoon, aansluiting voor externe
stereomicrofoon aanwezig
Geluidsopnameniveau instelbaar, windfilter aanwezig,
demper aanwezig
Rasterweergave: 3 typen
HDR-Movie
opnamemodus:
Automatisch ingesteld in SCN-modi
Time-lapse-movie: Movie-opnamekwaliteit (4K, Full HD), Opname-interval
(uur, min., sec.), Aantal opnamen, Automatische
belichting (Vast 1e beeld, Elk beeld), LCD auto uit en
Pieptoon op het moment van de opnamen zijn instelbaar.
Videosnapshot: Beschikbaar (2 sec., 4 sec., 8 sec.)
Opnamen maken met
de afstandsbediening:
Beschikbaar
Foto-opnamen: Niet mogelijk tijdens movie-opnamen
LCD-scherm
Type: TFT LCD-kleurenscherm
Schermformaat en
punten:
Breedte 3,0 inch (3:2) met circa 1,04 miljoen
beeldpunten
Aanpassing helderheid: Handmatig (7 niveaus)
Digitale horizon: Beschikbaar
Interfacetalen: 25
Touchscreen: Capacitief
Uitleg voor
Opnamemodus:
Weergave aan/uit instelbaar
Uitleg: Weergave aan/uit instelbaar
Helpweergave: Beschikbaar
* Tekstgrootte instelbaar voor Help-scherm
Weergave
Weergaveformaat voor
opnamen:
Weergave van één opname (zonder opname-informatie),
Weergave van één opname (met basisinformatie),
Weergave van één opname (met opname-informatie:
Gedetailleerde informatie, Lens/Histogram, Witbalans,
Beeldstijl 1, Beeldstijl 2, Kleurruimte/Ruisreductie,
Lensafwijkingscorrectie, GPS-informatie),
Indexweergave (4/9/36/100 opnamen)
577
Specificaties
Overbelichtings-
waarschuwing:
Overbelichte gedeelten knipperen
Weergave AF-punt: Aanwezig (wordt mogelijk niet weergegeven afhankelijk
van de opnameomstandigheden)
Rasterweergave: 3 typen
Vergrote weergave: Circa 1,5x - 10x, aanvankelijke vergroting en positie voor
uitvergroting instelbaar
Beeld zoeken: Zoekcondities instelbaar (op classificatie, datum, map,
beveiligd, bestandstype)
Navigatiemethode: 1 beeld, 10 beelden, aantal beelden, Datum, Map,
Movies, Foto's, Beveiligen, Classificatie
Beeldrotatie: Beschikbaar
Wisbeveiliging: Beschikbaar
Classificatie: Beschikbaar
Movieweergave: Mogelijk (op LCD-scherm of met HDMI)
Start/einde van
moviescène bewerken:
Beschikbaar
Diavoorstelling: Alle opnamen of opnamen die aan de zoekcriteria
voldoen, worden automatisch afgespeeld.
Naverwerking van beelden
RAW-
bestandsverwerking in
de camera:
Aanpassing helderheid, Witbalans, Beeldstijl, Auto
Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), Hoge
ISO-ruisreductie, JPEG-opnamekwaliteit, Kleurruimte,
Lensafwijkingscorrectie (Correctie helderheid randen,
Vervormingscorrectie, Correctie chromatische aberratie,
Diffractiecorrectie)
Wijzig formaat: Beschikbaar
Bijsnijden: Beschikbaar
Printopties opgeven
DPOF: Compatibel met versie 1.1
GPS-functies
Compatibele satellieten: GPS-satellieten (VS), GLONASS-satellieten (Rusland),
Quasi-Zenith-satellietsysteem (QZSS) MICHIBIKI
(Japan)
Ontvangstmodi voor
GPS-signaal:
Modus 1, Modus 2
578
Specificaties
Geotaginformatie aan
opname toegevoegd:
Breedtegraad, Lengtegraad, Hoogte, Coordinated
Universal Time (UTC), status satellietsignaalontvangst
Positie-update-interval: 1 sec., 5 sec., 10 sec., 15 sec., 30 sec., 1 min., 2 min.,
5min.
Tijdinstelling: GPS-tijdgegevens ingesteld op camera
Loggegevens: Eén bestand per dag, NMEA-indeling
* Bij wijzigen van de tijdzone wordt een nieuw bestand
gemaakt.
* De loggegevens die zijn opgeslagen in het interne
geheugen kunnen als logbestand worden overgezet naar
een kaart of worden gedownload naar uw computer.
Loggegevens
verwijderen:
Mogelijk
Functies voor persoonlijke voorkeuze
Persoonlijke voorkeuze: 28 functies
Aangepaste
opnamemodi:
Instellen onder modus C1/C2
My Menu: Er kunnen maximaal 5 schermen worden vastgelegd
Copyrightinformatie: Tekstinvoer en toevoegen mogelijk
Interface
DIGITAL-aansluiting: Hi-Speed USB
Computercommunicatie, Connect Station CS100
verbinden
HDMI mini OUT-
aansluiting:
Type C (automatisch wisselen van resolutie), compatibel
met CEC
IN-aansluiting externe
microfoon:
Stereomini-aansluiting van 3,5 mm diameter
Stereo-richtmicrofoon DM-E1 of in de handel verkrijgbare
externe microfoon aansluitbaar
Aansluiting
afstandsbediening:
Voor afstandsbedieningen van het type N3
Draadloze
afstandsbediening:
Compatibel met afstandsbediening RC-6 en draadloze
afstandsbediening BR-E1 (via Bluetooth)
Eye-Fi-kaart: Ondersteund
579
Specificaties
Voeding
Accu: Accu LP-E6N/LP-E6, 1 stuk
* Wisselstroom bruikbaar met een gewoon stopcontact.
Accugegevens: Voeding, Accuniveau, Sluiterteller, Laadprestatie,
Accuregistratie mogelijk
Maximum aantal
opnamen:
Bij het maken van opnamen met de zoeker:
Circa 1200 opnamen bij kamertemperatuur (23°C), circa
1100 opnamen bij lage temperaturen (0°C)
Bij Live View-opnamen:
Circa 380 opnamen bij kamertemperatuur (23°C), circa
340 opnamen bij lage temperaturen (0°C)
* Met een volledig opgeladen accu LP-E6N.
Movie-opnametijd: Totaal circa 2 uur 40 minuten bij kamertemperatuur
(23 °C)
Totaal circa 2 uur 20 minuten bij lage temperaturen (0° C)
* Met een volledig opgeladen accu LP-E6N, Servo AF
voor movies uitgeschakeld en Full HD 29,97p/25,00p/
23,98p Standaard (IPB) ingesteld.
Afmetingen en gewicht
Afmetingen (B x H x D): Circa 144,0 x 110,5 x 74,8 mm
Gewicht: Circa 765 g (inclusief accu en kaart)/circa 685 g (alleen
behuizing)
Gebruiksomgeving
Bedrijfstemperatuur: 0°C - +40°C
Luchtvochtigheid tijdens
gebruik:
85% of lager
Alle bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op de testnormen van Canon en de
testcriteria en richtlijnen van CIPA (Camera & Imaging Products Association).
De bovenstaande afmetingen en het gewicht zijn gebaseerd op CIPA-richtlijnen (met
uitzondering van gewicht voor alleen camerabehuizing).
De specificaties en de vormgeving van het product kunnen zonder voorafgaande
kennisgeving worden gewijzigd.
Als zich een probleem voordoet met een lens van een ander merk dat is bevestigd
op de camera, dient u contact op te nemen met de fabrikant van de lens.
580
Handelsmerken
Adobe is een handelsmerk van Adobe Systems Incorporated.
Microsoft en Windows zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken
van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen.
Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken van Apple Inc., gedeponeerd in de
Verenigde Staten en andere landen.
Het SDXC-logo is een handelsmerk van SD-3C, LLC.
HDMI, het HDMI-logo en High-Definition Multimedia Interface zijn
handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van HDMI Licensing LLC.
Google
, Google Maps
en Google Earth
zijn handelsmerken van Google Inc.
Map Utility maakt gebruik van Google Maps om beelden en afgelegde routes
op een kaart weer te geven.
Het Bluetooth
®
-woordmerk en -logo's zijn gedeponeerde handelsmerken
eigendom van Bluetooth SIG, Inc. en elk gebruik van deze merken door Canon
Inc. is onder licentie. Andere handelsmerken en handelsnamen zijn die van
hun respectievelijke eigenaars.
Alle overige handelsmerken zijn het eigendom van de respectieve eigenaren.
Over MPEG-4-licenties
“Dit product is in licentie gegeven krachtens AT&T-patenten voor de MPEG-
4-standaard en kan worden gebruikt voor het coderen van MPEG-4-video en/of
het decoderen van voor MPEG-4-video die uitsluitend is gecodeerd (1) voor een
persoonlijk en niet-commercieel doeleinde of (2) door een videoleverancier die
krachtens de AT&T-patenten bevoegd is om MPEG-4-video te leveren. Er wordt
geen licentie verleend of geïmpliceerd voor enig ander gebruik van de
MPEG-4-standaard.”
About MPEG-4 Licensing
“This product is licensed under AT&T patents for the MPEG-4 standard and may
be used for encoding MPEG-4 compliant video and/or decoding MPEG-4
compliant video that was encoded only (1) for a personal and non-commercial
purpose or (2) by a video provider licensed under the AT&T patents to provide
MPEG-4 compliant video. No license is granted or implied for any other use for
MPEG-4 standard.”
* Notice displayed in English as required.
581
Software van derden
Dit product bevat software van derden.
expat.h
Copyright (c) 1998, 1999, 2000 Thai Open Source Software Center Ltd
Permission is hereby granted, free of charge, to any person obtaining a
copy of this software and associated documentation files (the
"Software"), to deal in the Software without restriction, including without
limitation the rights to use, copy, modify, merge, publish, distribute,
sublicense, and/or sell copies of the Software, and to permit persons to
whom the Software is furnished to do so, subject to the following
conditions:
The above copyright notice and this permission notice shall be included
in all copies or substantial portions of the Software.
THE SOFTWARE IS PROVIDED "AS IS", WITHOUT WARRANTY OF
ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED
TO THE WARRANTIES OF MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE AND NONINFRINGEMENT. IN NO EVENT
SHALL THE AUTHORS OR COPYRIGHT HOLDERS BE LIABLE FOR
ANY CLAIM, DAMAGES OR OTHER LIABILITY, WHETHER IN AN
ACTION OF CONTRACT, TORT OR OTHERWISE, ARISING FROM,
OUT OF OR IN CONNECTION WITH THE SOFTWARE OR THE USE
OR OTHER DEALINGS IN THE SOFTWARE.
582
Het gebruik van originele Canon-accessoires wordt aanbevolen
Dit product is zodanig ontworpen dat het optimale prestaties levert wanneer het
wordt gebruikt in combinatie met originele Canon-accessoires. Het is zeer
raadzaam dit product te gebruiken met originele Canon-accessoires.
Canon is niet verantwoordelijk voor enige schade aan dit product en/of
ongelukken zoals defecten, brand, enzovoort, die worden veroorzaakt door
storingen van accessoires die niet van Canon zijn (bijvoorbeeld lekkage en/of
explosie van een accu). Houd er rekening mee dat deze garantie niet van
toepassing is op reparaties die voortvloeien uit een slechte werking van
niet-Canon-accessoires, hoewel u deze reparaties wel tegen betaling kunt
laten uitvoeren.
De accu's LP-E6N en LP-E6 zijn uitsluitend geschikt voor producten van
Canon. Wanneer u deze oplaadt met een incompatibele acculader of een
ander product dat niet compatibel is, kunnen zich defecten of ongelukken
voordoen waarvoor Canon geen aansprakelijkheid aanvaardt.
583
584
Uitsluitend bestemd voor de Europese Unie en EER (Noorwegen,
IJsland en Liechtenstein)
Met deze symbolen wordt aangegeven dat dit product in
overeenstemming met de AEEA-richtlijn (2012/19/EU),
de richtlijn 2006/66/EG betreffende batterijen en accu's
en/of de plaatselijk geldende wetgeving waarin deze
richtlijnen zijn geïmplementeerd, niet bij het normale
huisvuil mag worden weggegooid.
Indien onder het hierboven getoonde symbool een chemisch symbool gedrukt
staat, geeft dit in overeenstemming met de richtlijn betreffende batterijen en
accu's aan dat deze batterij of accu een zwaar metaal bevat (Hg = kwik, Cd =
cadmium, Pb = lood) waarvan de concentratie de toepasselijke
drempelwaarde in overeenstemming met de genoemde richtlijn overschrijdt.
Dit product dient te worden ingeleverd bij een hiervoor aangewezen
inzamelpunt, bijv. door dit in te leveren bij een hiertoe erkend verkooppunt bij
aankoop van een gelijksoortig product, of bij een officiële inzameldienst voor
de recycling van elektrische en elektronische apparatuur (EEA) en batterijen
en accu's. Door de potentieel gevaarlijke stoffen die gewoonlijk gepaard gaan
met EEA, kan onjuiste verwerking van dit type afval mogelijk nadelige
gevolgen hebben voor het milieu en de menselijke gezondheid. Uw
medewerking bij het op juiste wijze weggooien van dit product draagt bij tot
effectief gebruik van natuurlijke hulpbronnen.
Voor verdere informatie over recycling van dit product kunt u contact opnemen
met uw plaatselijke gemeente, afvaldienst, officiële dienst voor klein chemisch
afval of afvalstortplaats, of kunt u terecht op www.canon-europe.com/weee, of
www.canon-europe.com/battery.
585
VOORZICHTIG
ONTPLOFFINGSGEVAAR ALS DE ACCU WORDT VERVANGEN DOOR EEN
ONJUIST TYPE. HOUD U BIJ HET WEGGOOIEN VAN GEBRUIKTE
BATTERIJEN AAN DE LOKALE VOORSCHRIFTEN HIERVOOR.
586
587
588
589
590
591
592
593
16
Verkorte softwarehandleiding /
Opnamen downloaden naar een computer
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de EOS-software
werkt, hoe u de software kunt downloaden en
installeren, hoe u de Software-instructiehandleidingen
(PDF-bestanden) kunt gebruiken en hoe u beelden naar
een computer overbrengt.
594
U kunt de volgende EOS-software downloaden van de Canon-
website (pag. 596).
EOS Utility
Wanneer de camera op een computer is aangesloten, kunt u EOS
Utility gebruiken om foto's en movies die met de camera zijn
opgenomen, naar de computer over te brengen. U kunt deze
software ook gebruiken om verschillende camera-instellingen in te
stellen en om op afstand opnamen maken via de computer die op de
camera is aangesloten. U kunt ook achtergrondmuziek, zoals EOS
Sample Music*, naar de kaart kopiëren.
* U kunt de achtergrondmuziek gebruiken als de soundtrack voor
een videosnapshotalbum, movie of diavoorstelling die met uw
camera wordt weergegeven.
Digital Photo Professional
Deze software wordt aanbevolen voor gebruikers die RAW-
opnamen maken. U kunt RAW- en JPEG-opnamen bekijken,
bewerken en afdrukken.
* Bepaalde functies verschillen tussen de versie die op een 64-bits
computer moet worden geïnstalleerd en de versie die op een 32-
bits computer moet worden geïnstalleerd.
Picture Style Editor
U kunt beeldstijlen bewerken en oorspronkelijke beeldstijlbestanden
maken en opslaan. Deze software is bedoeld voor gevorderde
gebruikers die ervaring hebben in beeldverwerking.
Verkorte softwarehandleiding
Informatie over de software
U kunt de EOS-software niet installeren op een computer zonder een
internetverbinding.
595
Verkorte softwarehandleiding
Map Utility
Opnamelocaties kunnen worden weergegeven op een kaart op een
computerscherm aan de hand van de opgeslagen geotaglocatie-
informatie met GPS-functie.
EOS MOVIE Utility
Met deze software kunt u de time-lapse-movies afspelen die u hebt
opgenomen. U kunt ook time-lapse-movieframes selecteren en
opslaan als foto's (Beeld overnemen).
Verkorte softwarehandleiding
596
1
Download de software.
Maak vanaf een computer verbinding met internet en ga naar de
volgende Canon-website.
www.canon.com/icpd
Selecteer het land of de regio van uw verblijfplaats en download
de software.
Pak deze uit op de computer.
Voor Windows : Klik op het weergegeven installatiebestand om
het installatieprogramma te starten.
Voor Macintosh:Er wordt een DMG-bestand gemaakt en
weergegeven. Volg de onderstaande stappen
om het installatieprogramma te starten.
(1) Dubbelklik op het DMG-bestand.
Een stationspictogram en installatiebestand worden
weergegeven op het bureaublad.
Als het installatiebestand niet wordt weergegeven,
dubbelklikt u op het stationspictogram om dit weer te
geven.
(2) Dubbelklik op het installatiebestand.
Het installatieprogramma wordt gestart.
2 Volg de instructies op het scherm om de software
te installeren.
De software downloaden en installeren
Sluit de camera pas op de computer aan nadat u de software hebt
geïnstalleerd. Anders zal de software niet op de juiste manier
worden geïnstalleerd.
Zelfs als er al een eerdere versie van de software op uw computer is
geïnstalleerd, volgt u de onderstaande procedure om de nieuwste versie
te installeren. (De vorige versie wordt overschreven.)
597
Verkorte softwarehandleiding
Software-instructiehandleidingen (PDF-bestanden) kunt u downloaden
vanaf de website van Canon naar uw computer.
Downloadsite voor software-instructiehandleidingen
www.canon.com/icpd
De software-instructiehandleidingen
(PDF-bestanden) downloaden
Om de instructiehandleidingen (PDF-bestanden) te kunnen
weergeven, hebt u Adobe Acrobat Reader DC of een andere Adobe
PDF-viewer (bij voorkeur de nieuwste versie) nodig.
Adobe Acrobat Reader DC kunt u gratis downloaden van internet.
Dubbelklik op een gedownloade instructiehandleiding (PDF-bestand) om
deze te openen.
Raadpleeg het Help-gedeelte van de software voor meer informatie over
het gebruik van de PDF-weergavesoftware.
598
U kunt de EOS-software gebruiken om de opnamen van camera naar
een computer te downloaden. Dit kan op twee manieren.
1
Installeer de software (pag. 596).
2
Gebruik de interfacekabel
(afzonderlijk verkrijgbaar) om de
camera op de computer aan te
sluiten.
Sluit de kabel aan op de digital-
aansluiting van de camera en zorg dat
het pictogram <
D
> van de plug naar
de voorkant van de camera wijst.
Steek de stekker van het snoer in de
USB-poort van de computer.
3
Gebruik EOS Utility om de
opnamen te downloaden.
Raadpleeg de EOS Utility
instructiehandleiding (pag. 597).
Opnamen downloaden naar een computer
Downloaden door de camera op de computer aan te sluiten
Als een Wi-Fi-verbinding tot stand is gebracht, kan de camera niet
communiceren met de computer zelfs niet wanneer deze op elkaar
aangesloten zijn met een interfacekabel (afzonderlijk verkrijgbaar).
599
Opnamen downloaden naar een computer
U kunt een kaartlezer gebruiken om opnamen naar een computer
te downloaden.
1
Installeer de software (pag. 596).
2
Plaats de kaart in de kaartlezer.
3
Gebruik Digital Photo Professional
om de opnamen te downloaden.
Raadpleeg de Digital Photo
Professional instructiehandleiding
(pag. 597).
Beelden downloaden met een kaartlezer
Als u opnamen van de camera via een kaartlezer naar een computer wilt
downloaden zonder gebruik van de EOS-software, kopieert u de map DCIM
op de kaart naar de computer.
600
Index
Getallen
w1280x720 (movie)...................341
L1920x1080 (movie) ................341
1-beeld AF ............................131, 306
H
3840x2160 (Time-lapse-movie)
...350
4, 9, 36 of 100 opnamen...............399
A
A (Scene Intelligent Auto)............94
Aangepaste bediening ..................497
Aangepaste opnamemodus..........510
Aanraakbediening...................67, 406
Aansluiting afstandsbediening
...28, 276
Aantal pixels ......................... 162, 164
Accessoires ...................................... 3
Accu 9 Voeding
Achtergrond wazig (C) ...............103
Achtergrondmuziek.......................426
Adobe RGB...................................208
AE met diafragmavoorkeuze ........238
AE met sluitertijdvoorkeuze ..........236
AEB (Bracketing met automatische
belichting) .............................247, 472
AE-programma ..................... 234, 326
Programmakeuze ..................... 235
AE-vergrendeling ..........................249
AF .................................................129
Aantal AF-punten .....................145
AF-gebiedselectie
modus.......................134, 136, 139
AF-groepen ..............................145
AF-hulplicht ..............................480
Automatische scherpstelling
AF-puntselectie ................135, 140
Color tracking ...................142, 485
Compositie opnieuw
bepalen.......................97, 131, 249
F8 AF ............................... 143, 144
Gebied AF-kader ............. 135, 140
Moeilijke onderwerpen
voor AF ............................ 153, 316
Pieptoon..................................... 73
Rode verlichting AF-punt
... 133, 488
Scherpstelling op basis van dubbele
kruismetingen .......................... 143
Scherpstelling op basis van
kruismetingen .......................... 143
Spot AF-punt...................... 31, 139
Afdrukken
Fotoboek instellen.................... 464
AF-ON-knop (AF-start)........... 56, 498
Afspelen (frame skip) ................... 421
Afstandsbediening........ 271, 273, 276
AI FOCUS (AI Focus AF) ............. 132
AI SERVO (AI Servo AF) ....... 97, 132
AF-punten lichten rood op ....... 133
Automatisch schakelen tussen
AF-punten ................................ 477
Startpositie............................... 484
Trackinggevoeligheid............... 475
Versnelde/vertraagde
tracking .................................... 476
Album (Videosnapshot)................ 361
Alles even veel aanpassen (AF)
... 491
ALL-I (Voor bewerken/alleen-I) .... 350
Antiknipperopname ...................... 206
Aspect Ratio................................. 168
Auto (D) ................................... 177
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) .............. 194
Auto. reset.................................... 213
Automatisch schakelen tussen
AF-punten .................................... 477
Automatisch scherpstellen 9 AF
Automatisch uitschakelen ........ 47, 73
601
Index
Automatische scherpstelling
AF-bediening ....................130, 305
AF-fijnafstelling.........................491
AF-methode......................308, 374
AF-puntselectie.................137, 500
AF-sensor .................................143
AF-snelheid ..............................376
Directe AF-puntselectie ............500
Handmatige scherpstelling
...154, 321
Onscherpte ...................55, 56, 551
Automatische selectie (AF) ...135, 140
Automatische tijdsinstelling (GPS)
....227
Automatische weergave................424
Av (AE met diafragmavoorkeuze)
...238
B
B (Bulb) .................................250, 326
Basismodi .......................................35
Batterijgreep..........................514, 516
Beeld zoeken ................................402
Beelden
AF-puntweergave .....................397
Automatische rotatie.................435
Beelden vergroten ....................404
Bestandsnummering.................211
Diavoorstelling ..........................424
Handmatig roteren....................408
Indexweergave .........................399
Op een tv bekijken............417, 427
opnamesprong (door beelden
navigeren).................................400
Overbelichtingswaarschuwing
....397
Beelden vergroten.........317, 321, 404
Beeldstijl........................176, 180, 183
Belichtingscorrectie.......................245
Belichtingscorrectie in M-modus met
ISO Auto .......................................242
Belichtingsniveauverhogingen ......471
Belichtingssimulatie...................... 303
Beschikbare functies per
opnamemodus.............................. 526
Bestandsextensie ......................... 211
Bestandsgrootte ........... 164, 344, 345
Bestandsnaam
Onderstrepingsteken '_' ........... 208
Bevestigingsopening ...................... 30
buSY (BUSY) ....................... 167, 198
Bijsnijden (opnamen).................... 446
Bitsnelheid.................................... 574
Bluetooth-functie .......................... 273
Bracketing
AEB (Bracketing met
automatische belichting)
... 247, 472
FEB (Flitsbelichtings
bracketing) ............................... 285
Witbalansbracketing......... 192, 472
Bulbbelichting ............................... 250
Bulbtimer.................................. 251
C
w/x (Aangepaste opname) ...... 510
C(Creative Auto) ........................ 100
Camera
Camera vasthouden................... 55
Cameratrilling ....................... 55, 96
Onscherpte door
cameratrilling...................... 96, 265
Standaardinstellingen ................ 75
Centrum gewogen gemiddelde .... 244
Certificaatlogo .............................. 513
Classificatie .................................. 412
CLn............................................... 455
Close-ups ..................................... 116
Color tracking ....................... 142, 485
Contactpunten voor
flitssynchronisatie ........................... 28
602
Index
Continue opname met hoge
snelheid ........................................ 156
Continue opname met lage
snelheid ........................................ 157
Continue opnamen .......................156
Contrast ................................181, 194
Copyrightinformatie.......................214
Correctie chromatische
aberratie................................201, 442
Correctie helderheid
randen................................... 200, 442
Creatieve modi................................ 36
Creative Auto ................................ 100
D
D+ .................................................199
Datum/tijd........................................49
DC-koppeling................................520
Deelmeting....................................243
Demper .........................................347
Details (Scherpte) .........................181
Diavoorstelling ..............................424
Diffractiecorrectie..................203, 443
Digitale aansluiting..................29, 598
Digitale horizon .........................80, 81
Dioptrische aanpassing ..................55
Directe selectie (AF-punt) .............500
Door opnamen navigeren
(Opnamesprong)...........................400
Doorlopend (bestandsnummering)
...212
DPOF
(Digital Print Order Format) ..........458
Draadloze communicatie-
instellingen....................................540
Drempel (Scherpte) ......................181
Dubbeltikken.................................407
E
Eén punt Spot AF................. 134, 139
Eén-punts AF ............... 134, 139, 313
Eerste AF-punt............................. 484
Eerste
vergrotingsverhouding/-positie ..... 405
Enkelbeeld ........................... 156, 157
Err (foutcodes) ............................. 567
exFAT..................................... 71, 345
Externe Speedlite 9 Flitser
Externe microfoon ........................ 347
Eye-Fi-kaarten.............................. 522
F
L1920x1080
(Time-lapse-movie) ...................... 350
FAT32 .................................... 71, 345
FEB
(Flitsbelichtingsbracketing)........... 285
FE-vergrendeling.......................... 278
Fijn (opnamekwaliteit) .................. 162
Fijnafstelling ................................. 491
Films
Microfoon ......................... 326, 347
Filtereffect (monochroom) ............ 182
Firmware ...................................... 543
Flitsbelichtings
compensatie......................... 278, 285
Flitser (Speedlite)......................... 277
Draadloos ................................ 284
Externe flitsers ......................... 278
FEB (Flitsbelichtings
bracketing) ............................... 285
FE-vergrendeling ..................... 278
Flitsbelichtings
correctie ........................... 278, 285
Flitsbesturing
(functie-instellingen)................. 281
603
Index
Flitssynchronisatiesnelheid
....280, 282
Handmatig flitsen......................283
Persoonlijke voorkeuzen ..........286
Sluitersynchronisatie
(1e/2e-gordijn) ..........................285
Flitsers van een ander merk .........280
Flitsmodus.....................................283
Flitsschoen..............................28, 278
Flitssynchronisatiesnelheid in
AV-modus .....................................282
Formaat wijzigen...........................444
Formatteren (kaart initialiseren) ......70
Fotoboek instellen.........................464
Framerate .....................................342
Full High-Definition (Full HD)
(movie) ..........................325, 341, 350
G
Gebied AF-kader...................135, 140
Gebruiker (W) ...........................178
Gedetailleerd (u)......................177
Geheugenkaarten 9 Kaarten
Geluidsopname/
Geluidsopnameniveau ..................346
Gemiddeld
(opnamekwaliteit)..........................164
Gevoeligheid 9 ISO-snelheid
u+volgen .....................................309
GPS ..............................................217
Groepsfoto ....................................110
Groot (opnamekwaliteit)................164
Grootte
helptekst .....................................92
Grote Zone-AF ......................135, 140
H
H1/H2 (Uitgebreide
ISO-snelheid) ................170, 173, 372
Half indrukken ................................ 56
Handm. reset................................ 213
Handmatige belichting.......... 241, 330
Handmatige focus ................ 154, 321
Handmatige scherpstelling... 154, 321
Handmatige selectie
(AF-punt) ...................... 134, 137, 139
HDMI .................................... 417, 427
HDMI CEC.................................... 428
HDR-Movie opnamemodus.......... 348
HDR-opnamen ............................. 253
HDR-tegenlicht............................. 121
Helderheid (SCN)......... 106, 127, 128
Helemaal indrukken........................ 56
Help ................................................ 91
Herhalen (diavoorstelling) ............ 424
High-Definition.............................. 341
Histogram ............................. 293, 398
Hoge ISO-ruisreductie.................. 195
Hoofdinstelwiel ............................... 57
Hoofdinstelwielen
Hoofdinstelwiel........................... 57
Snelinstelwiel ............................. 58
Hoog dynamisch bereik 9 HDR
I
ICC-profiel .................................... 208
Indexweergave ............................. 399
Indicator
belichtingsniveau...... 32, 34, 293, 334
INFO-knop
.. 60, 84, 293, 298, 334, 388
Ingebouwde microfoons ............... 326
Intervaltimer.................................. 267
IPB................................................ 342
ISO-snelheid................. 170, 327, 331
Automatisch bereik (foto's) ...... 174
Automatisch instellen
(ISO auto) ................................ 172
604
Index
Bereik handmatig instellen .......173
Instellingsstappen.....................471
ISO auto (movie) ......................372
ISO vergroten ...........................173
ISO-snelheidsbereik .........173, 372
Kortste sluitertijd voor ISO auto
(foto's) ......................................175
Time-lapse ISO auto ................372
J
JPEG ....................................162, 164
K
Kaarslicht ......................................118
Kaarten ...................5, 27, 43, 70, 343
Formatteren................................70
Kaartvereisten ..........................343
Kaartwaarschuwing ....................44
Low-levelformattering .................71
Problemen oplossen.............45, 71
Schrijfbeveiligingsschuifje ..........43
Kantelcorrectie........................80, 447
Kinderen .......................................113
Klein (opnamekwaliteit).................164
Kleurruimte ...................................208
Kleurtemperatuur ..................185, 190
Kleurtoon ......................................181
Kleurtoon (SCN) ...................106, 128
L
Lader.........................................37, 40
Landschap ....................................111
Landschap (R) .........................177
Lange belichtingstijden (bulb) .......250
LCD-paneel
Verlichting...................................60
LCD-scherm ............................. 27, 46
Digitale horizon .................... 80, 84
Helderheid ............................... 434
Hoek instellen ...................... 46, 99
Menuweergave .................. 64, 534
Opname weergeven ................ 387
Snel instellen ....................... 61, 86
Lees-/schrijfindicator ................ 44, 45
Lens ......................................... 27, 53
Aanduidingen AF-groep........... 145
Correctie chromatische
aberratie................................... 201
Correctie helderheid randen .... 200
Correctie optische aberratie..... 200
Diffractiecorrectie..................... 203
Ontgrendeling ............................ 54
Scherpstelmodusknop
... 6, 53, 154, 321
Vervormingscorrectie............... 202
Licht (IPB) .................................... 342
Lichte tonen prioriteit.................... 199
Live View-opnamen................ 98, 289
AF-bediening ........................... 305
Belichtingssimulatie ................. 303
Handmatige focus.................... 321
Informatiedisplay...................... 293
Live één punt AF...................... 313
Maximum aantal opnamen ...... 291
Meettimer ................................. 302
Quick Control ........................... 301
Rasterweergave....................... 302
Soepel zone............................. 311
Stille LV-opname ..................... 303
u+volgen ................................ 309
LOCK ....................................... 59, 88
LOG.............................................. 228
Luidspreker ............................ 29, 419
LV 9 Live View-opnamen
605
Index
M
M (Handmatige belichting)....241, 330
Maken/selecteren van
mappen.................................209, 210
Maximale opnamereeks........164, 167
Maximum aantal
opnamen .........................48, 164, 291
Meervlaksmeting...........................243
Meervoudige belichting .................258
Meetmethode................................243
Meettimer ........................56, 302, 377
Menu ...............................................64
Gedimde menu-items .................66
Instellingen ...............................534
Instellingsprocedure ...................65
My Menu...................................505
3 pictogram ................................8
MF (Handmatige
scherpstelling).......................154, 321
Microfoon
Externe .....................................347
Ingebouwd................................326
Modus Speciale
scène (SCN) .........................107, 348
Mogelijke opnametijd
(movie) ..................................337, 344
Monochroom (V) ......................178
Motion JPEG (J) ......................350
MOV (D) ....................................350
Movie ............................................325
Movies
AE-vergrendeling......................328
AF-methode......................308, 374
AF-snelheid tijdens
Servo AF voor movies ..............376
Bestandsgrootte ...............344, 345
Bewerken..................................422
Compressiemethode ........342, 350
Demper .................................... 347
Digitale beeldstabilisatie van
movies...................................... 380
Eerste en laatste beeld
uit movie verwijderen ............... 422
Externe microfoon.................... 347
Framerate ................................ 342
Geluidsopname/
Geluidsopnameniveau ............. 346
Genieten van movies ............... 417
HDR-Movie opnamemodus...... 348
Informatiedisplay...................... 334
Kaarten die geschikt zijn voor
movie-opnamen ....................... 343
Knop voor
movie-opnamen ............... 326, 378
Meettimer ................................. 377
Movie-opnameformaat ............. 341
Movie-opnamemethode ........... 350
Op een tv bekijken ........... 417, 427
Opname met handmatige
belichting.................................. 330
Opnamen maken met automatische
belichting.................................. 326
Opnametijd............................... 344
Quick Control ........................... 339
Rasterweergave....................... 377
Servo AF .................................. 373
Servo AF voor
movies...................... 373, 375, 376
Sluitertijd .......................... 330, 333
Time-lapse-movie .................... 349
Trackinggevoeligheid van Servo AF
voor movies.............................. 375
Videosnapshots ....................... 361
Weergave......................... 417, 419
Windfilter .................................. 346
MP4 (C)..................................... 342
606
Index
M-RAW (Middelgroot
RAW) ....................162, 164, 165, 166
Multicontroller .................................59
Multifunctievergrendeling..........59, 88
MWB .............................................188
My Menu .......................................505
N
Nacht portret .................................119
Nachtopnamen uit hand................120
Natuurlijk (U)............................178
Netadapter....................................520
Neutraal (S) .............................177
NFC-verbinding.......................29, 540
Nomenclatuur .................................28
Normaal (opnamekwaliteit) ...........162
NTSC ............................342, 427, 541
O
Objectief elektronische MF ...........155
Oculairafsluiting ......................38, 270
Onderstrepingsteken '_' ................208
Onderwerpen waarop moeilijk kan
worden scherpgesteld
...153, 316, 374
ONE SHOT (1-beeld AF)......131, 306
Ontspan sluiter zonder kaart...........44
Ontspanknop ..................................56
Ontspanknopfuncties ....................378
Oogschelp.....................................270
Op een tv bekijken ................417, 427
Opladen ..........................................40
Weergave met
opname-informatie........................392
Opnamekwaliteit ...........162, 164, 341
Opnamemodi .................................. 35
M (Handmatige belichting)
....241, 330
Av (AE met
diafragmavoorkeuze) ............... 238
B (Bulb) .................................... 250
w/x
(Aangepaste opname)
... 510
C(Creative Auto) ................... 100
A (Scene Intelligent Auto)....... 94
P (AE-programma)................... 234
8 (Speciale scène) ............. 107
Tv (AE met
sluitertijdvoorkeuze) ................. 236
Opnamen
Automatisch resetten ............... 213
Automatische weergave .......... 424
Beveiligen ................................ 409
Classificatie.............................. 412
Doorlopend
(bestandsnummering).............. 212
Downloaden (naar computer)
.... 598
Handmatig resetten ................. 213
Histogram ................................ 398
Opname-informatie .................. 392
Opnamekwaliteit ...... 162, 164, 341
Weergeven .............................. 387
Wissen ..................................... 430
Opnamen beveiligen .................... 409
Opnamen downloaden naar een
computer ...................................... 598
opnamesprong ............................. 400
Opnameweergavetijd ..................... 74
Overbelichtingswaarschuwing...... 397
Overgangseffect (diavoorstelling)
.... 425
P
P (AE-programma) ............... 234, 326
PAL .............................. 342, 427, 541
Pannen......................................... 114
Paneffect.................................. 115
Persoonlijke
voorkeuze..................... 468, 469, 471
607
Index
Pictogrammen...................................8
Pieptoon..........................................73
Pieptoon bij aanraken .....................73
Portret ...........................................109
Portret (Q) ................................177
Positioneringsinterval (GPS).........226
Printen
Printopties (DPOF) ...................458
Prioriteit voor tonen.......................199
Problemen oplossen .....................548
Programmakeuzewiel ...............35, 57
Q
Q (Snel
instellen)..........61, 126, 301, 339, 415
R
Rasterweergave......79, 302, 377, 390
RAW..............................162, 164, 166
RAW+JPEG ..........................162, 164
RAW-beeldverwerking ..................438
Reiniging (beeldsensor) ................449
Riem................................................38
Roteren (opname).........................408
Ruisonderdrukking bij meerdere
opnamen .......................................195
Ruisreductie
Hoge ISO-snelheid ...................195
Lange belichtingstijden .............197
Ruisreductie lange sluitertijd.........197
S
Scene Intelligent Auto.....................94
Scènepictogrammen .............295, 329
Scherpstelindicator .................94, 131
Scherpstellen 9 AF
Scherpstellen kruismeting.............143
Scherpstelling op basis van dubbele
kruismetingen ............................... 143
Scherpstelmodusknop
... 6, 53, 154, 321
Scherpstelpunt
(AF-punt) .............. 134, 137, 139, 143
Scherpstelvergrendeling......... 97, 131
Scherpte ....................................... 181
Scherptedieptecontrole ................ 240
SCN................................ 35, 107, 348
SD-, SDHC-, SDXC-kaarten 9
Kaarten
Sensorreiniging ............................ 449
Sepia (Monochroom)............ 101, 182
Serienummer.................. 30, 494, 516
Servo AF ...................................... 307
AI SERVO AF .................... 97, 132
SERVO (LV)............................. 307
Servo AF voor
movies...................... 373, 375, 376
Sfeeropnamen (C) ..................... 101
Sfeerprioriteit (AWB) .................... 187
Simulatie definitieve opname
... 297, 338
Slepen ............................................ 68
Sluitersynchronisatie .................... 285
Snelinstelwiel.................................. 58
Soepel zone ................................. 311
Software ....................................... 594
Instructiehandleiding................ 597
Specificaties ................................. 568
Spiegel opklappen........................ 265
Sport............................................. 112
Spot-AF-punt .......................... 31, 139
Spotmeting ................................... 244
S-RAW
(Klein RAW).......... 162, 164, 165, 166
sRGB............................................ 208
Staand beeld automatisch
roteren .......................................... 435
608
Index
Standaard (IPB)............................342
Standaard (P) ..........................177
Standaardinstellingen .....................75
Aangepaste bediening..............497
Aangepaste opnamemodus .....510
Camera-instellingen ...................75
Flitsfunctie-instellingen .............287
My Menu................................... 508
Persoonlijke voorkeuze ............468
Statiefbevestigingspunt...................30
Sterkte (Scherpte).........................181
M pictogram .................................... 8
Stille opname
Enkele stille opname ................157
Stille continue opname .............157
Stille LV-opname......................303
Stof op beelden voorkomen..........449
Stofwisdata ................................... 452
Stopcontact...................................520
Storingen ......................................548
Synchronisatie 1e-gordijn .............285
Synchronisatie 2e-gordijn .............285
Systeemschema ...........................514
T
Taal.................................................52
Tabellen met
standaardinstellingen......................75
Temperatuurwaarschuwing
...323, 382
Tijdzone ..........................................49
Time-lapse-movie .........................349
Toningeffect (monochroom)..........182
Touch Shutter ...............................319
Trackinggevoeligheid....................475
Transportmodus............................156
Tv (AE met sluitertijdvoorkeuze)
....236
U
UHS-I ....................................... 5, 343
Uitgebreide
ISO-snelheid ................ 170, 173, 372
Uitgeknipte hooglichten................ 397
Uitleg .............................................. 90
Uitleg voor Opnamemodus ............ 89
USB-aansluiting (digitaal)....... 29, 598
UTC (Coordinated Universal
Time) ............................................ 218
V
Variangle LCD-scherm............. 46, 99
Vastleggen ................................... 228
Loggegevens ........................... 229
Veiligheidsmaatregelen.................. 22
Veiligheidsshift ............................. 473
Verkleinde weergave.................... 399
Verlichting (AF-punt) .................... 488
Verlichting (LCD-paneel)................ 60
Versnelling/vertraging
tracking......................................... 476
Vervormingscorrectie ........... 202, 442
Verzadiging .................................. 181
Videosnapshots............................ 361
Videosysteem............... 341, 427, 541
Voeding.......................................... 47
Accugegevens ......................... 516
Accuniveau ........................ 48, 516
Automatisch uitschakelen .... 47, 73
Laadprestatie........................... 516
Maximum aantal
opnamen.................... 48, 164, 291
Opladen ..................................... 40
Stopcontact .............................. 520
Voedsel ........................................ 117
Volautomatische modus................. 94
609
Index
Volume (movieweergave) .............420
Voor bewerken (ALL-I)..................350
Voorkeuren voor beelden
zoeken ......................................402
W
Waarschuwingspictogram.............489
Weergave......................................387
Weergave met basisinformatie .....391
Weergave van één opname..........388
Wi-Fi-functie..................................540
Windfilter .......................................346
Opnamen wissen ..........................430
Witbalans (WB) .............................185
Aangepast ................................188
Automatisch..............................187
Bracketing.................................192
Correctie ...................................191
Kleurtemperatuurinstelling........190
Witprioriteit (AWB) ........................187
Z
Z/W .......................................178, 182
Zelfontspanner..............................159
10sec./2sec. .............................159
Zoeker
Digitale horizon...........................81
Dioptrische aanpassing ..............55
Informatieweergave ....................82
Rasterweergave .........................79
Zomertijd .........................................51
Zone-AF................................134, 139
Zwart-witopnamen ........101, 178, 182
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika en het Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
Bovenkerkerweg 59, 1185 XB Amstelveen, Nederland
Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over uw
lokale Canon-vestiging
Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door
Canon Europa N.V.
CEL-SX1RA280 © CANON INC. 2017
De beschrijvingen in deze instructiehandleiding zijn in maart 2017
geactualiseerd. Voor informatie over de compatibiliteit met producten van na
deze datum kunt u zich wenden tot een Canon Service Center. Raadpleeg de
website van Canon voor de meest recente instructiehandleiding.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356
  • Page 357 357
  • Page 358 358
  • Page 359 359
  • Page 360 360
  • Page 361 361
  • Page 362 362
  • Page 363 363
  • Page 364 364
  • Page 365 365
  • Page 366 366
  • Page 367 367
  • Page 368 368
  • Page 369 369
  • Page 370 370
  • Page 371 371
  • Page 372 372
  • Page 373 373
  • Page 374 374
  • Page 375 375
  • Page 376 376
  • Page 377 377
  • Page 378 378
  • Page 379 379
  • Page 380 380
  • Page 381 381
  • Page 382 382
  • Page 383 383
  • Page 384 384
  • Page 385 385
  • Page 386 386
  • Page 387 387
  • Page 388 388
  • Page 389 389
  • Page 390 390
  • Page 391 391
  • Page 392 392
  • Page 393 393
  • Page 394 394
  • Page 395 395
  • Page 396 396
  • Page 397 397
  • Page 398 398
  • Page 399 399
  • Page 400 400
  • Page 401 401
  • Page 402 402
  • Page 403 403
  • Page 404 404
  • Page 405 405
  • Page 406 406
  • Page 407 407
  • Page 408 408
  • Page 409 409
  • Page 410 410
  • Page 411 411
  • Page 412 412
  • Page 413 413
  • Page 414 414
  • Page 415 415
  • Page 416 416
  • Page 417 417
  • Page 418 418
  • Page 419 419
  • Page 420 420
  • Page 421 421
  • Page 422 422
  • Page 423 423
  • Page 424 424
  • Page 425 425
  • Page 426 426
  • Page 427 427
  • Page 428 428
  • Page 429 429
  • Page 430 430
  • Page 431 431
  • Page 432 432
  • Page 433 433
  • Page 434 434
  • Page 435 435
  • Page 436 436
  • Page 437 437
  • Page 438 438
  • Page 439 439
  • Page 440 440
  • Page 441 441
  • Page 442 442
  • Page 443 443
  • Page 444 444
  • Page 445 445
  • Page 446 446
  • Page 447 447
  • Page 448 448
  • Page 449 449
  • Page 450 450
  • Page 451 451
  • Page 452 452
  • Page 453 453
  • Page 454 454
  • Page 455 455
  • Page 456 456
  • Page 457 457
  • Page 458 458
  • Page 459 459
  • Page 460 460
  • Page 461 461
  • Page 462 462
  • Page 463 463
  • Page 464 464
  • Page 465 465
  • Page 466 466
  • Page 467 467
  • Page 468 468
  • Page 469 469
  • Page 470 470
  • Page 471 471
  • Page 472 472
  • Page 473 473
  • Page 474 474
  • Page 475 475
  • Page 476 476
  • Page 477 477
  • Page 478 478
  • Page 479 479
  • Page 480 480
  • Page 481 481
  • Page 482 482
  • Page 483 483
  • Page 484 484
  • Page 485 485
  • Page 486 486
  • Page 487 487
  • Page 488 488
  • Page 489 489
  • Page 490 490
  • Page 491 491
  • Page 492 492
  • Page 493 493
  • Page 494 494
  • Page 495 495
  • Page 496 496
  • Page 497 497
  • Page 498 498
  • Page 499 499
  • Page 500 500
  • Page 501 501
  • Page 502 502
  • Page 503 503
  • Page 504 504
  • Page 505 505
  • Page 506 506
  • Page 507 507
  • Page 508 508
  • Page 509 509
  • Page 510 510
  • Page 511 511
  • Page 512 512
  • Page 513 513
  • Page 514 514
  • Page 515 515
  • Page 516 516
  • Page 517 517
  • Page 518 518
  • Page 519 519
  • Page 520 520
  • Page 521 521
  • Page 522 522
  • Page 523 523
  • Page 524 524
  • Page 525 525
  • Page 526 526
  • Page 527 527
  • Page 528 528
  • Page 529 529
  • Page 530 530
  • Page 531 531
  • Page 532 532
  • Page 533 533
  • Page 534 534
  • Page 535 535
  • Page 536 536
  • Page 537 537
  • Page 538 538
  • Page 539 539
  • Page 540 540
  • Page 541 541
  • Page 542 542
  • Page 543 543
  • Page 544 544
  • Page 545 545
  • Page 546 546
  • Page 547 547
  • Page 548 548
  • Page 549 549
  • Page 550 550
  • Page 551 551
  • Page 552 552
  • Page 553 553
  • Page 554 554
  • Page 555 555
  • Page 556 556
  • Page 557 557
  • Page 558 558
  • Page 559 559
  • Page 560 560
  • Page 561 561
  • Page 562 562
  • Page 563 563
  • Page 564 564
  • Page 565 565
  • Page 566 566
  • Page 567 567
  • Page 568 568
  • Page 569 569
  • Page 570 570
  • Page 571 571
  • Page 572 572
  • Page 573 573
  • Page 574 574
  • Page 575 575
  • Page 576 576
  • Page 577 577
  • Page 578 578
  • Page 579 579
  • Page 580 580
  • Page 581 581
  • Page 582 582
  • Page 583 583
  • Page 584 584
  • Page 585 585
  • Page 586 586
  • Page 587 587
  • Page 588 588
  • Page 589 589
  • Page 590 590
  • Page 591 591
  • Page 592 592
  • Page 593 593
  • Page 594 594
  • Page 595 595
  • Page 596 596
  • Page 597 597
  • Page 598 598
  • Page 599 599
  • Page 600 600
  • Page 601 601
  • Page 602 602
  • Page 603 603
  • Page 604 604
  • Page 605 605
  • Page 606 606
  • Page 607 607
  • Page 608 608
  • Page 609 609
  • Page 610 610

Canon EOS 6D Mark II Handleiding

Type
Handleiding