Canon EOS 1300D Handleiding

Type
Handleiding
Instructiehandleiding
NEDERLANDS
Bij de instructies die in deze handleiding worden beschreven,
wordt ervan uitgegaan dat de firmware-versie 1.1.0 of hoger is.
Instructiehandleidingen (PDF-bestanden) en de software kunnen
worden gedownload van de Canon-website (pag. 4, 315).
www.canon.com/icpd
EOS 1300D (W)
2
De EOS 1300D (W) is een digitale spiegelreflexcamera met een uiterst
nauwkeurige CMOS-sensor met circa 18,0 effectieve megapixels,
DIGIC 4+, zeer accurate en snelle scherpstelling met 9 AF-punten,
continue opnamen met circa 3,0 beelden per seconde, Live View-
opnamen, movie-opnamen in Full High-Definition (Full HD) en
draadloze functies (Wi-Fi/NFC).
Lees het volgende voordat u begint met opnemen
Lees eerst de Veiligheidsmaatregelen (pag. 20 t/m 22) en Tips en
waarschuwingen voor het gebruik (pag. 23 t/m 25) om slechte foto's en
ongelukken te voorkomen. Lees deze handleiding zorgvuldig door om
ervoor te zorgen dat u de camera correct gebruikt.
Raadpleeg deze handleiding tijdens het gebruik om nog
verder vertrouwd te raken met de camera
Maak een aantal testopnamen terwijl u deze handleiding doorneemt en
bekijk het resultaat. U zult de camera dan beter begrijpen. Bewaar deze
handleiding op een veilige plaats zodat u deze later nog kunt
raadplegen.
De camera testen voor gebruik en aansprakelijkheid
Bekijk de opnamen nadat u deze hebt gemaakt en controleer of ze
goed zijn vastgelegd. Wanneer de camera of de geheugenkaart
gebreken vertoont en de opnamen niet kunnen worden vastgelegd
of naar een computer kunnen worden gedownload, is Canon niet
verantwoordelijk voor eventueel verlies of ongemak.
Copyright
Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik van
opnamen of auteursrechtelijk beschermde muziek en beelden op de
geheugenkaart voor andere doeleinden dan privégebruik. Ook kan het
maken van opnamen van bepaalde openbare optredens, exposities en
dergelijke zelfs voor privégebruik verboden zijn.
Inleiding
3
Controleer voordat u begint of alle onderstaande onderdelen van de
camera aanwezig zijn. Neem contact op met uw dealer als er iets
ontbreekt.
* Acculader LC-E10 of LC-E10E is meegeleverd. (Bij de LC-E10E wordt een
netsnoer geleverd.)
De meegeleverde instructiehandleidingen worden op de volgende pagina
vermeld.
Als u een lenzenset hebt gekocht, dient u te controleren of de lenzen zijn
meegeleverd.
Mogelijk zijn er ook lensinstructiehandleidingen meegeleverd, afhankelijk van
het type lenzenset.
Bewaar bovengenoemde zaken zorgvuldig.
Controlelijst onderdelen
Accu LP-E10
(met beschermdeksel)
Acculader
LC-E10/LC-E10E*
Riem
Camera
(met oogschelp
en cameradop)
Interfacekabel
Wanneer u lensinstructiehandleidingen nodig hebt, downloadt u deze van
de website van Canon (pag. 4).
De lensinstructiehandleidingen (PDF) zijn voor lenzen die afzonderlijk
worden verkocht. Indien u de lenzenset koopt, komen sommige accessoires
die met de lens zijn meegeleverd, mogelijk niet overeen met de accessoires
die in de handleiding voor de lens zijn weergegeven.
4
Basisinstructiehandleiding voor de camera en de
draadloze functie
Het boekje is de basisinstructiehandleiding.
U vindt meer gedetailleerde instructiehandleidingen
(PDF-bestanden) op de website van Canon.
1 Download de instructiehandleidingen (PDF-bestanden).
Maak verbinding met internet en ga naar de volgende Canon-
website.
www.canon.com/icpd
Selecteer het land of de regio van uw verblijfplaats en download
de instructiehandleidingen.
Instructiehandleidingen die kunnen worden gedownload
Camera-instructiehandleiding
Instructiehandleiding voor de draadloze functie
Basisinstructiehandleiding voor de camera en de draadloze
functie
lensinstructiehandleidingen
Software-instructiehandleidingen
2 Bekijk de instructiehandleidingen (PDF-bestanden).
Dubbelklik op een gedownloade instructiehandleiding (PDF-
bestand) om deze te openen.
Om de instructiehandleidingen (PDF-bestanden) te kunnen
weergeven, hebt u Adobe Acrobat Reader DC of een andere
Adobe PDF-viewer (bij voorkeur de nieuwste versie) nodig.
Adobe Acrobat Reader DC kunt u gratis downloaden van internet.
Raadpleeg het Help-gedeelte van een PDF-viewer voor meer
informatie over het gebruik ervan.
Instructiehandleidingen
De instructiehandleidingen (PDF-bestanden) downloaden en bekijken
U kunt software downloaden van de Canon-website (pag. 315).
5
De volgende kaarten kunnen met de camera worden gebruikt, ongeacht
de capaciteit: Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd met
een andere camera of computer, wordt het aanbevolen dat u de
kaart met deze camera formatteert (pag. 52).
SD-geheugenkaarten
SDHC-geheugenkaarten
SDXC-geheugenkaarten
Voor movie-opnamen moet u een SD-geheugenkaart met een hoge
capaciteit en SD Speed Class 6 ' ' of hoger gebruiken.
Als u voor het opnemen van movies een kaart met een lage
schrijfsnelheid gebruikt, kan het zijn dat de movie niet goed wordt
opgeslagen. En als u een movie afspeelt op een kaart met een lage
leessnelheid, wordt de movie mogelijk niet goed weergegeven.
Ga naar de website van de fabrikant van de kaart als u de lees-/
schrijfsnelheid van de kaart wilt weten.
Compatibele geheugenkaarten
Kaarten waarop movies kunnen worden opgeslagen
U kunt UHS-I-kaarten in de camera gebruiken, maar aangezien deze niet
compatibel is met de UHS-I-standaard, zijn de lees-/schrijfsnelheden gelijk
aan ten hoogste SD Speed Class 10.
In deze handleiding verwijst 'kaart' naar SD-geheugenkaarten,
SDHC-geheugenkaarten en SDXC-geheugenkaarten.
* Bij de camera is geen kaart voor het opslaan van foto's
of movies geleverd. Deze dient u apart aan te schaffen.
6
Verkorte handleiding
1
Plaats de accu (pag. 36).
Zie pagina 34 voor meer informatie
over het opladen van de accu.
2
Plaats de kaart (pag. 36).
Plaats de kaart in de kaartsleuf met
de etiketzijde naar de achterzijde
van de camera gericht.
3
Bevestig de lens (pag. 44).
Plaats de witte of rode
bevestigingsmarkering op de
lens op gelijke hoogte met de
bevestigingsmarkering van
dezelfde kleur op de camera.
4
Stel de scherpstelmodusknop
op de lens in op <AF> (pag. 44).
5
Zet de aan-uitschakelaar op <
1
>
(pag. 39).
Zie pagina 41 wanneer de schermen
met datum/tijd/zone-instelling op het
LCD-scherm worden weergegeven.
Witte index Rode index
7
Verkorte handleiding
6
Zet het programmakeuzewiel
op <A> (Scene Intelligent
Auto)
(pag. 58).
Alle camera-instellingen worden
automatisch ingesteld.
7
Stel scherp op het onderwerp
(pag. 47).
Kijk door de zoeker en richt het midden
van de zoeker op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in; de
camera stelt vervolgens scherp
op het onderwerp.
Indien nodig komt de ingebouwde
flitser tevoorschijn.
8
Maak de opname (pag. 47).
Druk de ontspanknop helemaal
in om een opname te maken.
9
Bekijk de opname.
De opname wordt ongeveer 2 seconden
op het LCD-scherm weergegeven.
Druk op de knop <
x
> om de opname
nogmaals weer te geven (pag. 83).
Zie “Live View-opnamen” voor het maken van opnamen terwijl
u op het LCD-scherm kijkt (pag. 139).
Zie “Opnamen weergeven” voor het bekijken van de opnamen
die u tot nu toe hebt gemaakt (pag. 83).
Ga voor meer informatie over het verwijderen van een opname
naar “Opnamen wissen” (pag. 230).
8
Pictogrammen in deze handleiding
<6> : Het hoofdinstelwiel.
<W><X><Y><Z> : Geeft de pijltjestoetsen <S> boven, onder,
links en rechts aan.
<0> : De instelknop.
0, 9, 7, 8 : Hiermee wordt aangeduid dat elke functie,
nadat u de knop hebt losgelaten, respectievelijk
4, 6, 10 of 16 seconden actief blijft.
* In aanvulling op bovenstaande punten worden de pictogrammen en symbolen
die op de cameraknoppen worden gebruikt en op het LCD-scherm worden
weergegeven, ook in deze handleiding gebruikt bij het bespreken van de
relevante handelingen en functies.
3 : Hiermee wordt verwezen naar een functie die u kunt
instellen door op de knop <M> te drukken en de
instellingen daarvan te wijzigen.
M : Indien het sterretje rechtsboven op een pagina wordt
weergegeven, is de functie alleen beschikbaar in de
creatieve modi (pag. 30).
(pag. **) : Referentiepaginanummers voor meer informatie.
: Waarschuwing om opnameproblemen te voorkomen.
: Aanvullende informatie.
: Tips en advies voor betere opnamen.
: Problemen oplossen.
Basisveronderstellingen
Bij alle handelingen die in deze handleiding worden beschreven,
wordt ervan uitgegaan dat de aan-uitschakelaar is ingesteld op
<1> (pag. 39).
Er wordt aangenomen dat alle menu-instellingen en persoonlijke
voorkeuzen staan ingesteld op de standaardinstellingen.
Ter verduidelijking is er in de afbeeldingen van de instructies een
EF-S18-55mm f/3.5-5.6 IS II-lens op de camera bevestigd.
Symbolen en afspraken die in deze
handleiding worden gebruikt
9
Voor nieuwe DSLR-gebruikers worden in hoofdstuk 1 en 2 de
basisbediening en opnameprocedures voor de camera uitgelegd.
Hoofdstukken
Inleiding
2
Aan de slag
33
Basisfuncties voor het maken en weergeven
van opnamen
57
Creatieve opnamen
85
Opnamefuncties voor gevorderden
107
Opnamen maken met het LCD-scherm
(Live View-opnamen)
139
Movies opnemen
159
Handige functies
183
Opnamen weergeven
207
Opnamen naverwerken
235
Opnamen afdrukken
241
De camera aanpassen aan uw voorkeuren
257
Referentie
269
Verkorte softwarehandleiding /
Opnamen downloaden naar een computer
313
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
10
Inhoudsoverzicht
Opnamen maken
Automatisch opnamen maken pag. 57-82 (Basismodi)
Continue opnamen maken pag. 102 (i Continue opname)
Een opname van uzelf maken pag. 103 (j Zelfontspanner)
in een groep
De actie bevriezen pag. 108
(s AE met
De actie onscherp maken sluitertijdvoorkeuze)
De achtergrond onscherp maken
pag. 64 (C Creative auto)
De achtergrond scherp houden pag. 110 (f AE met
diafragmavoorkeuze)
De helderheid van de opname pag. 116 (Belichtingscorrectie)
aanpassen (belichting)
Opnamen maken bij weinig licht
pag. 58, 104 (D Flitsfotografie)
pag. 92 (Instelling ISO-snelheid)
Opnamen maken zonder flitser pag. 63 (7 Flitser uit)
pag. 75 (b Flitser uit)
's Avonds vuurwerk fotograferen
pag. 114 (Bulb-belichting)
Opnamen maken terwijl u op pag. 139 (A Live View-opnamen)
het LCD-scherm kijkt
Movies opnemen pag. 159 (k Movie-opname)
Beeldkwaliteit
Opnamen maken met beeldeffecten
pag. 95 (Beeldstijl)
die bij het onderwerp passen
Een opname groot afdrukken pag. 88 (73, 83, 1)
11
Veel opnamen maken
pag. 88
(
7
a
,
8
a
,
b
,
c
)
Scherpstellen
Het scherpstelpunt wijzigen
pag. 99
(
S
AF-puntselectie)
Opnamen maken van een
pag. 70
,
98
(AI Servo AF)
bewegend onderwerp
Weergave
De opnamen bekijken op de camera
pag. 83
(
x
Weergave)
Snel opnamen zoeken
pag. 208
(
H
Indexweergave)
pag. 209
(
I
Door opnamen navigeren)
Opnamen classificeren
pag. 212
(Classificaties)
Voorkomen dat belangrijke opnamen
pag. 228
(
K
Wisbeveiliging)
per ongeluk worden gewist
Overbodige opnamen verwijderen
pag. 230
(
L
Verwijderen)
Foto's en movies automatisch
pag. 222
(Diavoorstelling)
weergeven
De foto's of movies op een tv
pag. 226
(Tv)
bekijken
De helderheid van het
pag. 185
(Helderheid van het
LCD-scherm instellen
LCD-scherm)
Speciale effecten op beelden
pag. 236
(Creatieve filters)
toepassen
Afdrukken
Eenvoudig opnamen afdrukken pag. 241 (Direct printen)
12
Voeding
Accu
• Opladen pag. 34
• Plaatsen/verwijderen pag. 36
• Accuniveau pag. 40
Gewoon stopcontact pag. 270
Automatisch
uitschakelen pag. 39
Kaarten
Plaatsen/verwijderen pag. 36
Formatteren pag. 52
Ontspan sluiter
zonder kaart pag. 184
Lens
Bevestigen/verwijderen
pag. 44
In- en uitzoomen pag. 45
Basisinstellingen
Dioptrische aanpassing
pag. 46
Taal pag. 43
Datum/tijd/zone pag. 41
Pieptoon pag. 184
LCD uit/aanknop pag. 197
De helderheid van het
LCD-scherm aanpassen
pag. 185
Opnamen opslaan
Een map maken
en selecteren pag. 186
Bestandsnummering pag. 188
Beeldkwaliteit
Opnamekwaliteit pag. 88
Beeldstijl pag. 95
Witbalans pag. 131
Kleurruimte pag. 137
Functies voor
kwaliteitsverbetering
• Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid) pag. 123
• Correctie helderheid
randen pag. 124
• Ruisreductie voor
lange belichtingstijden pag. 262
• Ruisreductie voor
hoge ISO-snelheden pag. 263
• Lichte tonen prioriteit pag. 263
AF
AF-bediening pag. 97
AF-puntselectie pag. 99
Handmatige
scherpstelling pag. 101
Transport
Transportmodus pag. 28
Continue opname pag. 102
Zelfontspanner pag. 103
Maximale opnamereeks
pag. 90
Opnamen maken
Opnamemodus pag. 30
ISO-snelheid pag. 92
Uitleg pag. 55
Bulb pag. 114
Meetmethode pag. 115
Snel instellen pag. 48
Functie-index
13
Functie-index
Belichting
Belichtingscorrectie pag. 116
AEB pag. 118
AE-vergrendeling pag. 120
Flitser
Ingebouwde flitser pag. 104
• Flitsbelichtings-
correctie pag. 117
• FE-vergrendeling pag. 121
Externe flitser pag. 272
Flitsbesturing pag. 198
Live View-opnamen
Live View-opnamen pag. 139
Methoden voor automatisch
scherpstellen pag. 148
Aspect ratio pag. 146
Raster pag. 145
Snel instellen pag. 144
Movie-opname
Movie-opname pag. 159
Geluidsopname pag. 178
Raster pag. 179
Handmatige belichting pag. 162
Snel instellen pag. 167
Videosnapshot pag. 170
Weergave
Kijktijd pag. 184
Weergave van
één opname pag. 83
Weergave met
opname-informatie pag. 232
Indexweergave pag. 208
Door beelden navigeren
(opnamesprong) pag. 209
Vergrote weergave pag. 210
Opnamen roteren pag. 211
Classificatie pag. 212
Movieweergave pag. 218
Eerste/laatste beeld
uit movie verwijderen pag. 220
Diavoorstelling pag. 222
Opnamen op een
televisie bekijken pag. 226
Beveiligen pag. 228
Wissen pag. 230
Snel instellen pag. 214
Opnamen bewerken
Creatieve filters pag. 236
Formaat wijzigen pag. 239
Afdrukken
PictBridge pag. 244
Printopties (DPOF) pag. 251
Fotoboek instellen pag. 255
Aanpassen
Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn) pag. 258
My Menu pag. 267
Software
Verkorte
softwarehandleiding pag. 314
Software-instructie-
handleidingen pag. 316
Draadloze functies
Instructiehandleiding voor
de draadloze functie
14
1
Inleiding 2
Controlelijst onderdelen.................................................................... 3
Instructiehandleidingen .................................................................... 4
Compatibele geheugenkaarten ........................................................ 5
Verkorte handleiding......................................................................... 6
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt ..... 8
Hoofdstukken ................................................................................... 9
Inhoudsoverzicht ............................................................................ 10
Functie-index.................................................................................. 12
Veiligheidsmaatregelen .................................................................. 20
Tips en waarschuwingen voor het gebruik ..................................... 23
Nomenclatuur ................................................................................. 26
Aan de slag 33
De accu opladen ............................................................................ 34
De accu en kaart plaatsen en verwijderen ..................................... 36
De camera inschakelen.................................................................. 39
De datum, tijd en tijdzone instellen................................................. 41
De interfacetaal selecteren............................................................. 43
Een lens bevestigen en verwijderen............................................... 44
Basisbediening ............................................................................... 46
Q Snel instellen voor opnamefuncties .......................................... 48
3 Menugebruik ........................................................................ 50
De kaart formatteren ...................................................................... 52
Wisselen van scherm op het LCD-scherm ..................................... 54
Uitleg .............................................................................................. 55
Inhoudsopgave
15
Inhoudsopgave
3
2
Basisfuncties voor het maken en weergeven
van opnamen 57
A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène) ...........58
A Volautomatische technieken (Automatisch/scène)...................61
7 De flitser uitschakelen...............................................................63
C Creatieve automatische opnamen ............................................64
2 Portretfoto's maken....................................................................67
3 Landschapsfoto's maken ..........................................................68
4 Close-ups maken.......................................................................69
5 Opnamen maken van bewegende onderwerpen......................70
P Voedsel fotograferen ..................................................................71
6 's Avonds portretfoto's maken....................................................72
Q Snel instellen .............................................................................74
Opname met sfeerselectie ..............................................................76
Opname via licht of scènetype........................................................80
x Opnamen weergeven................................................................83
Creatieve opnamen 85
d: AE-programma..........................................................................86
De opnamekwaliteit instellen ..........................................................88
i: De ISO-snelheid aanpassen aan het lichtniveau ....................92
A Optimale opnamekenmerken voor het onderwerp
selecteren (Beeldstijl)......................................................................95
f: De AF-bediening (automatische scherpstelling) wijzigen.........97
S Het AF-punt selecteren.............................................................99
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld ...........101
MF: Handmatige scherpstelling..................................................101
i Continue opname ....................................................................102
j De zelfontspanner gebruiken...................................................103
D De ingebouwde flitser gebruiken...............................................104
Inhoudsopgave
16
5
4
Opnamefuncties voor gevorderden 107
s: De beweging van het onderwerp vastleggen........................ 108
f: De scherptediepte wijzigen ...................................................110
Scherptedieptecontrole...............................................................112
a: Handmatige belichting ............................................................113
q De meetmethode wijzigen .......................................................115
Belichtingscorrectie instellen .........................................................116
Bracketing met automatische belichting (AEB) .............................118
A De belichting vergrendelen ..................................................... 120
A De flitsbelichting vergrendelen................................................ 121
Helderheid en contrast automatisch corrigeren
(Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)) ............ 123
De donkere hoeken van de opname corrigeren ........................... 124
A Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeuren
(Beeldstijl)..................................................................................... 126
A Favoriete opnamekenmerken vastleggen (Beeldstijl) .......... 129
B: Aanpassen aan de lichtbron (Witbalans) ............................. 131
u De kleurtoon voor de lichtbron aanpassen.............................. 135
Het bereik van reproduceerbare kleuren instellen (Kleurruimte) .... 137
Opnamen maken met het LCD-scherm
(Live View-opnamen) 139
A Opnamen maken met het LCD-scherm ................................. 140
Instellingen voor de opnamefunctie.............................................. 144
Menufunctie-instellingen............................................................... 145
Scherpstellen met AF (AF-methode)............................................ 148
MF: Handmatige scherpstelling.................................................... 156
17
Inhoudsopgave
7
6
Movies opnemen 159
k Movies opnemen ....................................................................160
Opnamen maken met automatische belichting ..........................160
Opnamen maken met handmatige belichting.............................162
Instellingen voor de opnamefunctie ..............................................167
Het movie-opnameformaat instellen .............................................168
Videosnapshots maken.................................................................170
Menufunctie-instellingen ...............................................................176
Handige functies 183
Handige functies ...........................................................................184
De pieptoon uitzetten .................................................................184
Kaartwaarschuwing....................................................................184
De opnameweergavetijd instellen ..............................................184
De tijd voor automatisch uitschakelen instellen..........................185
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen ........................185
Een map maken en selecteren ..................................................186
Methoden voor bestandsnummering..........................................188
Copyrightinformatie instellen......................................................190
Verticale opnamen automatisch roteren.....................................192
Camera-instellingen controleren ................................................193
De standaardinstellingen van de camera herstellen ..................194
Het LCD-scherm in-/uitschakelen...............................................197
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen ......197
De flitser instellen..........................................................................198
Stofwisdata toevoegen..................................................................202
Handmatige sensorreiniging .........................................................204
Inhoudsopgave
18
10
9
8
Opnamen weergeven 207
x Snel opnamen zoeken............................................................ 208
u/y Vergrote weergave ............................................................. 210
b De opname roteren ..................................................................211
Classificaties instellen .................................................................. 212
Q Snel instellen voor weergave.................................................. 214
k Genieten van movies ............................................................. 216
k Movies afspelen ..................................................................... 218
X De eerste en laatste beelden van een movie bewerken ......... 220
Diavoorstelling (automatische weergave) .................................... 222
Opnamen op een televisie bekijken ............................................. 226
K Opnamen beveiligen............................................................... 228
L Opnamen wissen..................................................................... 230
B Weergave met opname-informatie ...................................... 232
Opnamen naverwerken 235
U Creatieve filters toepassen ..................................................... 236
S Het formaat van JPEG-opnamen wijzigen.............................. 239
Opnamen afdrukken 241
Het afdrukken voorbereiden ......................................................... 242
w Afdrukken............................................................................... 244
De opname bijsnijden ................................................................ 249
W Digital Print Order Format (DPOF) ......................................... 251
W Voor DPOF geselecteerde opnamen
rechtstreeks afdrukken ................................................................. 254
p Opnamen selecteren voor een fotoboek ................................. 255
19
Inhoudsopgave
13
12
11
De camera aanpassen aan uw voorkeuren 257
Persoonlijke voorkeuzen instellen.................................................258
Persoonlijke voorkeuze-instellingen..............................................260
C.Fn I: Belichting........................................................................260
C.Fn II: Beeld .............................................................................262
C.Fn III: Autofocus/transport ......................................................264
C.Fn IV: Bediening/overig ..........................................................265
My Menu vastleggen.....................................................................267
Referentie 269
Een gewoon stopcontact gebruiken..............................................270
F Een afstandsbediening gebruiken.............................................271
Externe Speedlites........................................................................272
H Eye-Fi-kaarten gebruiken........................................................274
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus ..............276
Systeemschema ...........................................................................278
Menu-instellingen..........................................................................280
Problemen oplossen .....................................................................286
Foutcodes .....................................................................................298
Specificaties ..................................................................................299
Verkorte softwarehandleiding /
Opnamen downloaden naar een computer 313
Verkorte softwarehandleiding........................................................314
De software-instructiehandleidingen (PDF-bestanden)
downloaden en bekijken ...............................................................316
Opnamen downloaden naar een computer...................................317
Index .............................................................................................319
20
De volgende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen om schade of
letsel aan uzelf en anderen te voorkomen. Zorg ervoor dat u deze
voorzorgsmaatregelen goed begrijpt en volg ze op voordat u het
product gaat gebruiken.
Als u storingen, problemen of schade aan het product detecteert,
neemt u contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center
of de dealer bij wie u het product hebt gekocht.
Veiligheidsmaatregelen
Waarschuwingen:
Volg de onderstaande waarschuwingen.
Anders kan dit resulteren in dodelijke
ongevallen of ernstige verwondingen.
Voorkom brand, oververhitting, lekkage van chemische stoffen, explosies en
elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen op te volgen:
Gebruik geen batterijen, voedingsbronnen of accessoires die niet worden
genoemd in deze Instructiehandleiding. Gebruik geen zelfgemaakte of
aangepaste accu's. Gebruik het product niet als dit beschadigd is.
Veroorzaak geen kortsluiting bij de accu en probeer deze niet te demonteren of
aan te passen. Verhit of soldeer de batterij niet. Stel de accu niet bloot aan vuur
of water. Stel de batterij niet bloot aan sterke fysieke schokken.
Zorg ervoor dat u de plus- en minzijde van de accu in de juiste richting plaatst.
Laad de accu niet op bij temperaturen buiten het toegestane bereik van de
oplaad-/bedrijfstemperatuur. Overschrijd de oplaadtijd niet die wordt genoemd
in de instructiehandleiding.
Steek geen vreemde metalen voorwerpen in de elektrische contactpunten van
de camera, de accessoires, de verbindingskabels en dergelijke.
Dek de elektrische contactpunten van de accu af voordat u deze wegdoet. Contact
met andere metalen voorwerpen of accu's kan leiden tot brand of een explosie.
Haal de acculader direct uit het stopcontact en stop met opladen als er bij het
opladen van de accu grote hitte, rook of schadelijke damp vrijkomt. Als u dit niet
doet, kan dit brand, schade of elektrische schokken veroorzaken.
Verwijder de accu onmiddellijk als deze lekt, van kleur of vorm verandert, of als er
rook of giftige damp vrijkomt. Pas op dat u hierbij geen brandwonden oploopt. Als u
deze blijft gebruiken, kan dit leiden tot brand, elektrische schokken of brandwonden.
Voorkom dat de lekkage van de accu in aanraking komt met ogen, huid en kleding. Dit
kan blindheid en huidaandoeningen tot gevolg hebben. Als de lekkage van de accu in
contact komt met uw ogen, huid of kleding, moeten deze direct met overvloedig water
worden afgespoeld zonder te wrijven. Ga daarna meteen naar een huisarts.
Houd snoeren altijd uit de buurt van hittebronnen. Door de hitte kan het snoer vervormen
en het isolatiemateriaal smelten, wat brand of elektrische schokken kan veroorzaken.
Houd de camera niet lange tijd in dezelfde positie vast. Ook al voelt de camera niet
heet aan, toch kan langdurig contact met hetzelfde lichaamsdeel een rode huid of
blaren als gevolg van eerstegraads brandwonden veroorzaken. Het gebruik van een
statief wordt aanbevolen voor mensen met circulatieproblemen of een zeer
gevoelige huid, of wanneer de camera wordt gebruikt op zeer warme plekken.
Flits niet in het gezicht van bestuurders van een auto of een ander voertuig. Door
de verblinding kunt u een ongeluk veroorzaken.
21
Veiligheidsmaatregelen
Wanneer de camera of de accessoires niet in gebruik zijn, verwijder de accu dan en haal
de stekker en verbindingskabels uit de apparatuur voordat u deze opbergt. Zo voorkomt
u elektrische schokken, oververhitting, brand en corrosie.
Gebruik de apparatuur niet in de buurt van ontvlambaar gas. Zo voorkomt u een explosie
of brand.
Als u de apparatuur laat vallen en de behuizing zodanig beschadigd raakt dat de interne
onderdelen bloot komen te liggen, raak deze dan niet aan. U kunt dan een elektrische
schok krijgen.
Demonteer de apparatuur niet of pas deze niet aan. Er staat hoge spanning op de
inwendige onderdelen en deze kunnen een elektrische schok veroorzaken.
Kijk niet door de camera of de lens naar de zon of een andere felle lichtbron.
Uw gezichtsvermogen kan hierdoor worden aangetast.
Houd de apparatuur buiten bereik van kinderen en baby's, ook tijdens het gebruik.
Bandjes of koorden kunnen leiden tot verstikking, elektrische schokken of
verwondingen. Verstikking of schade kunnen ook optreden als een kind of baby
per ongeluk een cameraonderdeel of accessoires inslikt. Als een kind of baby een
onderdeel of accessoire heeft ingeslikt, moet u direct een arts raadplegen.
Gebruik de apparatuur niet in een vochtige of stoffige ruimte en berg deze hier
ook niet op. Houd de accu weg van metalen voorwerpen en berg deze op in het
beschermdeksel om kortsluiting te voorkomen. Zo voorkomt u brand, oververhitting,
elektrische schokken en brandwonden.
Vraag toestemming voordat u de camera in een vliegtuig of ziekenhuis gebruikt. De
elektromagnetische golven die door de camera worden afgegeven, kunnen storingen
veroorzaken in de instrumenten van vliegtuigen of de medische apparatuur in ziekenhuizen.
Voorkom brand en elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen in
acht te nemen:
Steek de stekker altijd helemaal in het stopcontact.
Pak het netsnoer nooit met natte handen vast.
Trek altijd aan de stekker en niet aan het snoer als u de stekker uit het stopcontact haalt.
Voorkom beschadigingen aan het netsnoer door er niet in te krassen of te snijden en het
niet te knikken of er een zwaar voorwerp op te plaatsen. Draai of knoop de netsnoeren niet.
Sluit niet te veel stekkers aan op één stopcontact.
Gebruik geen snoeren waarvan de draad kapot is of het isolatiemateriaal beschadigd is.
Haal de stekker regelmatig uit het stopcontact en verwijder het stof rond het stopcontact
met een droge doek. In een stoffige, vochtige of vette omgeving kan het stof op het
stopcontact vochtig worden en kortsluiting veroorzaken, wat kan leiden tot brand.
Sluit de accu niet rechtstreeks aan op een stopcontact of de sigarettenaansteker
van een auto. De accu kan dan gaan lekken of exploderen of er kan oververhitting
optreden, wat vervolgens kan leiden tot brand, brandwonden of letsel.
Wanneer het product door kinderen gebruikt gaat worden, moet een volwassene eerst
goed uitleggen hoe het product moet worden gebruikt. Houd toezicht op kinderen terwijl
ze het product gebruiken. Onjuist gebruik kan leiden tot een elektrische schok of letsel.
Laat een lens of camera met lens niet zonder lensdop in de zon liggen. De
zonnestralen kunnen door de lens worden gebundeld en brand veroorzaken.
Bedek het product niet met een doek en wikkel het ook niet in een doek. Hierdoor
kan de warmte niet weg en kan de behuizing vervormen of in brand vliegen.
Laat de camera niet nat worden. Als u het apparaat in het water hebt laten vallen of
als er water of metaal in het product is terechtgekomen, moet u de accu onmiddellijk
verwijderen. Zo voorkomt u brand, elektrische schokken en brandwonden.
Gebruik geen verfverdunner, benzeen of andere organische oplosmiddelen om het
product schoon te maken. Deze stoffen kunnen brand veroorzaken en zijn schadelijk
voor de gezondheid.
Veiligheidsmaatregelen
22
Aandachtspunten:
Neem de onderstaande aandachtspunten in
acht. Als u dit niet doet, kan dat leiden tot
fysiek letsel of schade aan eigendommen.
Zorg dat u het product niet gebruikt of laat liggen op een plaats waar de temperatuur
hoog is, zoals in een auto die in de zon staat. Het product kan dan heet worden en
brandwonden veroorzaken. Als u dit wel doet, kan de accu ook gaan lekken of
exploderen. Hierdoor nemen de prestaties af of gaat het product minder lang mee.
Loop niet met de camera als deze op een statief is bevestigd. Als u dit wel doet, kan
dit leiden tot letsel of een ongeluk. Controleer of het statief stevig genoeg is om de
camera en de lens te dragen.
Laat het product niet gedurende langere tijd achter in een omgeving met een lage
temperatuur. Het product wordt dan koud en kan letsel veroorzaken bij aanraking.
Flits niet vlak bij iemands ogen. Dit kan de ogen beschadigen.
23
Omgaan met de camera
Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel
deze niet bloot aan fysieke schokken.
De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Neem
direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center als u de
camera per ongeluk in het water laat vallen. Droog de camera af met een
schone, droge doek als er waterspatten op zijn gekomen. Wrijf de camera
grondig schoon met een licht vochtige doek als deze in aanraking is
gekomen met zoute lucht.
Houd de camera buiten het bereik van apparaten met sterke magnetische
velden, zoals magneten of elektrische motoren. Houd de camera eveneens
uit de buurt van apparaten die sterke radiogolven uitzenden, zoals grote
antennes. Sterke magnetische velden kunnen storingen veroorzaken en
beeldgegevens beschadigen.
Laat de camera niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een
auto die in direct zonlicht staat.
De camera bevat elektronische precisieschakelingen. Probeer de camera
nooit zelf te demonteren.
Blokkeer de ingebouwde flitser of het spiegelmechanisme niet met uw vinger
of iets anders. Als u dit toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Gebruik alleen een in de handel verkrijgbaar blaasbuisje om stof van de
lens, zoeker, reflexspiegel, het matglas enzovoort te blazen. Gebruik geen
reinigingsmiddelen die organische oplosmiddelen bevatten om de
camerabehuizing of lens schoon te vegen. Neem voor het verwijderen van
hardnekkig vuil contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Raak de elektrische contactpunten van de camera nooit met uw vingers aan.
Als u dat wel doet, kunnen de contactpunten gaan roesten. Roest op de
contactpunten kan ertoe leiden dat de camera niet goed meer functioneert.
Als de camera plotseling van een koude in een warme omgeving
terechtkomt, kan zich condens vormen op de camera en op de inwendige
delen. Voorkom condensvorming door de camera eerst in een afgesloten
plastic tas te plaatsen. Zorg ervoor dat de camera is aangepast aan de
hogere temperatuur voordat u de camera uit de tas haalt.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
24
Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt
u beschadiging van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert
u de lens, de kaart en de accu uit de camera. Wacht tot de condens is
verdampt voordat u de camera gebruikt.
Verwijder de accu en berg de camera op een koele, droge en goed
geventileerde plaats op als u de camera gedurende langere tijd niet gaat
gebruiken. Ook als de camera is opgeborgen, moet u de ontspanknop zo
nu en dan enkele malen bedienen om te controleren of de camera nog goed
functioneert.
Vermijd opslag op plaatsen waar chemicaliën worden gebruikt die oxidatie
en corrosie veroorzaken, zoals in een laboratorium.
Als de camera langere tijd niet is gebruikt, test u alle functies voordat u de
camera weer gaat gebruiken. Als u de camera langere tijd niet hebt gebruikt
en opnamen wilt gaan maken van een belangrijke gebeurtenis, bijvoorbeeld
een reis naar het buitenland, is het raadzaam de camera te laten controleren
bij het dichtstbijzijnde Canon Service Center of zelf te controleren of de
camera goed functioneert.
Als u lange tijd achtereen continue opnamen, Live View-opnamen of movie-
opnamen maakt, kan de camera heet worden. Dit is geen defect.
Een felle lichtbron binnen of buiten het beeldgebied kan reflecties
veroorzaken.
LCD-scherm
Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie
en meer dan 99,99% effectieve pixels heeft, kunnen er onder de 0,01%
resterende pixels enkele dode pixels voorkomen die in dezelfde kleur,
bijvoorbeeld zwart of rood, worden weergegeven. Dode pixels zijn geen
defect. De dode pixels zijn ook niet van invloed op de vastgelegde opnamen.
Als het LCD-scherm lange tijd aan blijft staan, kan het scherm inbranden en
zijn er restanten van de eerdere weergave te zien. Dit is echter een tijdelijk
effect dat verdwijnt als de camera enkele dagen niet wordt gebruikt.
Bij lage temperaturen kan het LCD-scherm langzamer reageren en bij hoge
temperaturen kan het er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het
scherm weer normaal.
25
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
Kaarten
Let op het volgende om de kaart en vastgelegde gegevens te beschermen:
Laat de kaart niet vallen of nat worden en buig de kaart niet. Oefen geen
druk op de kaart uit en stel deze niet bloot aan fysieke schokken en
trillingen.
Raak de elektronische contactpunten van de kaart nooit met uw vingers
of een metalen voorwerp aan.
Plak geen stickers of iets anders op de kaart.
Gebruik of bewaar de kaart niet in de buurt van voorwerpen met een sterk
magnetisch veld, zoals tv's, luidsprekers en magneten. Mijd ook plaatsen
met statische elektriciteit.
Plaats de kaart niet in direct zonlicht of in de buurt van hittebronnen.
Bewaar de kaart in een houder of dergelijke.
Bewaar de kaart niet op hete, stoffige of vochtige plaatsen.
Lens
Nadat u de lens hebt losgedraaid van de camera, plaatst
u de lens met de achterkant naar boven en bevestigt u de
achterste lensdop om krassen op het lensoppervlak en de
elektrische contacten te voorkomen.
Vuil aan de voorzijde van de sensor
Behalve dat er stof van buitenaf de camera kan
binnendringen, kan er in zeldzame gevallen ook
smeermiddel van de interne onderdelen van de camera
op de sensor terechtkomen. Als er vlekken op de opname
zichtbaar zijn, raden wij u aan de sensor te laten reinigen
door een Canon Service Center.
Contactpunten
26
* Gebruikt voor draadloze verbindingen via de NFC-functie.
Nomenclatuur
Rode-ogen-
reductie/
Zelfont-
spannerlampje
(pag. 106/103)
Programmakeuzewiel (pag. 30)
Aan-uitschakelaar
(pag. 39)
<D> Flitsknop
(pag. 104)
<6> Hoofdinstelwiel
Ontspanknop
(pag. 47)
Greep
Spiegel (pag. 204)
Contactpunten (pag. 25)
Objectiefvatting
Objectiefvergrendelingsstift
Ingebouwde flitser/AF-hulplicht
(pag. 104/100)
Markering EF objectiefvatting (pag. 44)
Markering EF-S objectiefvatting (pag. 44)
Contactpunten voor
flitssynchronisatie
Flitsschoen (pag. 272)
Microfoon
(pag. 160 en 178)
<
V
> Scherpstelvlak-
markering (pag. 69)
Luidspreker
(pag. 218)
Bevestigings-
punt draagriem
(pag. 33)
p
(N-markering)*
Aansluitingen-
klepje
Lensontgrendelingsknop
(pag. 45)
Aansluiting afstandsbediening
(pag. 271)
Digital-aansluiting (pag. 242, 317)
HDMI mini OUT-aansluiting
(pag. 226)
Cameradop (pag. 44)
27
Nomenclatuur
<A> Knop voor Live View-opnamen/
movie-opnamen (pag. 140/160)
Knop voor dioptrische aanpassing (pag. 46)
Oogschelp (pag. 271)
Zoekeroculair
LCD-scherm
(pag. 50 en 185)
<O/L> Knop voor
diafragma/belichtingscorrectie/
wissen (pag. 113/116/230)
<Q> Quick Control-
knop (pag. 48)
Statiefbevestiging
<M> Menuknop (pag. 50)
<x> Weergaveknop (pag. 83)
<0> Instelknop (pag. 50)
<
W
><
X
><
Y
><
Z
>: <
S
> Pijltjestoetsen (pag. 50)
<Wi> Knop voor ISO-snelheid (pag. 92)
<XB> Knop voor witbalansselectie (pag. 131)
<Yi/j> Knop voor selectie transport/zelfontspanner
(pag. 102 - 103)
<Zf> Knop voor AF-bediening (pag. 97)
Accucompartiment (pag. 36)
<B> Display-knop
(pag. 54, 83, 142, 164 en 193)
<A/Hy> Knop voor
AE-vergrendeling/
FE-vergrendeling/
index/verkleinen
(pag. 120/121/208/210 en 249)
<S/u> Knop voor
AF-puntselectie/
vergroten
(pag. 99/210 en 249)
DC-snoeruit-
sparing
(pag. 270)
Kaartsleuf-/
accucompartimentklepje
(pag. 36)
Ontgrendelknop kaartsleuf/
accucompartiment (pag. 36)
Kaartsleuf (pag. 36)
Lees-/schrijfindicator (pag. 38)
<k> Wi-Fi-lamp
Serienummer
Nomenclatuur
28
Instellingen voor de opnamefunctie (in creatieve modi, pag. 30)
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast, worden weergegeven.
c Instelwielwijzer (pag. 107)
Opnamemodus
Indicator
belichtingsniveau
Belichtingscorrectie-
waarde (pag. 116)
AEB-bereik (pag. 118)
Beeldstijl (pag. 95)
AF-bediening
(pag. 97)
X:
1-beeld AF
9:
AI Focus AF
Z:
AI Servo AF
MF:
Handmatige
scherpstelling
Quick Control-pictogram
(pag. 48 en 74)
Accuniveau (pag. 40)
zxcn
Witbalans (pag. 131)
Q Auto: Sfeerprioriteit
Qw Auto: Witprioriteit
W Daglicht
E Schaduw
R Bewolkt
Y Kunstlicht
U Wit TL licht
I Flitser
O Aangepast
Transport/zelfontspanner
(pag. 102-103)
u Enkelbeeld
i Continue opname
j Zelfontspanner: 10 sec.
l Zelfontspanner: 2 sec.
q Zelfontspanner: Continu
Sluitertijd
Diafragma
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) (pag. 123)
ISO-snelheid (pag. 92)
Lichte tonen prioriteit
(pag. 263)
y
Flitsbelichtingscorrectie
(pag. 117)
0
Flitsbelichtingscorrectie
externe flitser
Ingebouwde flitser
omhoog (pag. 49)
Opnamekwaliteit (pag. 88)
73 Groot/Fijn
83 Groot/Normaal
74 Gemiddeld/Fijn
84 Gemiddeld/
Normaal
7a Klein 1/Fijn
8a Klein 1/Normaal
b Klein 2 (Fijn)
c Klein 3 (Fijn)
1+73
RAW + Groot/Fijn
1 RAW
Maximum aantal opnamen
Maximum aantal opnamen
tijdens witbalansbracketing
Timer zelfontspanner
u Witbalanscorrectie (pag. 135)
B Witbalansbracketing (pag. 136)
Meetmethode (pag. 115)
q Meervlaksmeting
w Deelmeting
e Centrum gewicht gemiddeld
Indicator GPS-verbinding (pag. 282)
Eye-Fi-overdrachtstatus (pag. 274)
29
Nomenclatuur
Zoekerinformatie
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast, worden weergegeven.
Matglas
<A> AE-vergrendeling/
AEB wordt
uitgevoerd
<D> Flitser gereed
Waarschuwing voor
onjuiste
FE-vergrendeling
<e>
Snelle synchronisatie
(FP-flits)
<d> FE-vergrendeling/
FEB actief
<y> Flitsbelichtings-
correctie
Sluitertijd
FE-vergrendeling (FEL)
Bezig (buSY)
Ingebouwde flitser laden (D buSY)
Waarschuwing volle kaart (FuLL)
Waarschuwing kaartfout (Card)
Waarschuwing geen kaart (Card)
Indicator voor AF-puntactivatie <•>
AF-punt
<i>
ISO-snelheid
<u>
Witbalanscorrectie
<o> Scherpstelindicator
Maximale opnamereeks
<0> Monochroom-
opnamen
ISO-snelheid
<A> Lichte tonen prioriteit
Indicator belichtingsniveau
Belichtingscorrectiewaarde
AEB-bereik
Lampje voor rode-ogen-reductie AAN
Diafragma
Nomenclatuur
30
Programmakeuzewiel
Op het programmakeuzewiel vindt u de basismodi, de creatieve modi
en de movie-opnamemodus.
Creatieve modi
Met deze modi is het eenvoudiger om
verschillende onderwerpen naar wens
vast te leggen.
d : AE-programma (pag. 86)
s : AE met sluitertijdvoorkeuze
(pag. 108)
f: AE met diafragmavoorkeuze
(pag. 110)
a : Handmatige belichting
(pag. 113)
Basismodi
U hoeft alleen maar de ontspanknop in
te drukken. De camera stelt alles in en
zorgt dat de instellingen zijn afgestemd
op het onderwerp of de scène.
A : Scene Intelligent Auto
(pag. 58)
7 : Flitser uit (pag. 63)
C : Creative Auto (pag. 64)
Standaardmodi
2 : Portret (pag. 67)
3 : Landschap (pag. 68)
4 : Close-up (pag. 69)
5 : Sport (pag. 70)
P : Voedsel (pag. 71)
6 : Nachtportret (pag. 72)
k: Movie-opname
(pag. 159)
31
Nomenclatuur
Acculader LC-E10
Lader voor accu LP-E10 (pag. 34).
Acculader LC-E10E
Lader voor accu LP-E10 (pag. 34).
Stekker
Laadlampje
Lampje 'volledig opgeladen'
Accucompartiment
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES - BEWAAR DEZE INSTRUCTIES.
GEVAAR - VOLG DEZE INSTRUCTIES NAUWKEURIG OM HET RISICO
VAN BRAND EN ELEKTRISCHE SCHOKKEN TE BEPERKEN.
Voor aansluiting van een accessoire buiten de Verenigde Staten: gebruik zo
nodig een stekkeradapter met de juiste configuratie voor aansluiting op het
stopcontact.
Netsnoer
Netsnoeraansluiting
Accucompartiment
Laadlampje
Lampje 'volledig
opgeladen'
32
33
1
Aan de slag
In dit hoofdstuk worden de voorbereidende stappen
en de werking van de camera uitgelegd.
De riem bevestigen
Haal het uiteinde van de riem
van onderaf door het oog van het
bevestigingspunt van de draagriem.
Haal het uiteinde daarna door de
gesp van de riem zoals afgebeeld in
de illustratie. Trek de riem strak
en zorg ervoor dat deze goed
vastzit in de gesp.
De oculairafsluiting is aan de riem
bevestigd (pag. 271).
Oculairafsluiting
34
1
Verwijder het beschermdeksel.
Verwijder het beschermdeksel van
de accu.
2
Plaats de accu.
Plaats de accu op de juiste manier
in de lader zoals afgebeeld in de
illustratie.
Om de accu te verwijderen, herhaalt
u de bovenstaande procedure in
omgekeerde volgorde.
3
Laad de accu op.
Voor de LC-E10
Klap de contactpunten van de
acculader naar buiten, in de richting
van de pijl, en steek ze in het
stopcontact.
Voor de LC-E10E
Sluit het netsnoer aan op de lader en
steek de stekker in het stopcontact.
Het opladen begint en het
oplaadlampje wordt oranje.
Als de accu volledig is opgeladen,
wordt het lampje 'volledig opgeladen'
groen.
Het duurt ongeveer 2 uur om een volledig uitgeputte accu bij
kamertemperatuur (23 °C) helemaal op te laden. Hoe lang het
duurt om de accu op te laden, is sterk afhankelijk van de
omgevingstemperatuur en de resterende capaciteit van de accu.
Om veiligheidsredenen duurt opladen bij lage temperaturen
(6 °C - 10 °C) langer (tot circa 4 uur).
De accu opladen
35
De accu opladen
Bij aankoop is de accu niet volledig opgeladen.
Laad de accu vóór gebruik op.
Het verdient aanbeveling om de accu op te laden op de dag dat
u deze gaat gebruiken of een dag ervoor.
Zelfs wanneer de camera is opgeborgen, raakt een opgeladen accu
geleidelijk aan leeg.
Verwijder de accu na het opladen en haal de acculader uit het
stopcontact.
Verwijder de accu wanneer u de camera niet gebruikt.
Als de accu langere tijd in de camera blijft zitten, is er sprake van een
kleine lekstroom, waardoor de accu verder wordt ontladen en minder
lang meegaat. Bewaar de accu met daarop het beschermdeksel
(meegeleverd) bevestigd. Als u de accu opbergt nadat u deze volledig
hebt opgeladen, kunnen de prestaties van de accu teruglopen.
De acculader kan ook in het buitenland worden gebruikt.
De acculader is compatibel met een stroombron van 100 V AC
tot 240 V AC, 50/60 Hz. Indien nodig kunt u een in de handel
verkrijgbare stekkeradapter voor het desbetreffende land of
de desbetreffende regio gebruiken. Sluit geen draagbare
spanningsomvormer aan op de acculader. Dit kan de
acculader beschadigen.
Als de accu snel leeg raakt, zelfs nadat deze volledig is
opgeladen, moet de accu worden vervangen.
Koop een nieuwe accu.
Tips voor het gebruik van de accu en acculader
Nadat u de stekker van de lader uit het stopcontact hebt verwijderd, dient
u de contactpunten van de stekker minstens 3 seconden niet aan te raken.
Laad geen andere accu op dan een accu van het type LP-E10.
Accu LP-E10 is uitsluitend geschikt voor producten van Canon. Wanneer
u deze oplaadt met een niet-compatibele acculader of een ander product
dat niet compatibel is, kunnen zich defecten of ongelukken voordoen
waarvoor Canon geen aansprakelijkheid aanvaardt.
36
Plaats een volledig opgeladen accu LP-E10 in de camera. U kunt
in de camera een SD-, SDHC- of SDXC-geheugenkaart gebruiken
(afzonderlijk verkrijgbaar). De opnamen worden opgeslagen op de kaart.
Zorg ervoor dat het schrijfbeveiligingsschuifje van de kaart
omhoog staat, zodat schrijven en wissen mogelijk is.
1
Open het klepje.
Schuif het schuifje in de richting van
de pijlen en open het klepje.
2
Plaats de accu.
Steek het uiteinde met de elektrische
contactpunten in de camera.
Schuif de accu in de camera totdat de
accu vastzit.
3
Plaats de kaart.
Plaats de kaart met de etiketzijde
naar de achterkant van de camera
gericht, zoals in de illustratie wordt
weergegeven, en schuif de kaart in
de camera totdat deze vastklikt.
4
Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat het
dichtklikt.
Als u de aan-uitschakelaar op <1>
zet, wordt het maximum aantal
mogelijke opnamen (pag. 40)
weergegeven op het LCD-scherm.
De accu en kaart plaatsen en verwijderen
De accu en de kaart plaatsen
Schuifje voor schrijfbeveiliging
37
De accu en kaart plaatsen en verwijderen
1
Zet de aan-uitschakelaar op <
2
>
(pag. 39).
2
Open het klepje.
Controleer of de lees-/
schrijfindicator uit is en open
vervolgens het klepje.
Sluit het klepje als [Opslaan...] wordt
weergegeven.
3
Verwijder de accu.
Druk het accuvergrendelingsschuifje
in de richting van de pijl en verwijder
de accu.
Plaats het beschermdeksel
(meegeleverd, pag. 34) op de accu
om kortsluiting van de elektrische
contactpunten te voorkomen.
4
Verwijder de kaart.
Druk de kaart voorzichtig in de
camera en laat vervolgens los
om de kaart uit te werpen.
Trek de kaart recht uit de camera.
5
Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat het dichtklikt.
De accu en de kaart verwijderen
Let erop dat u het klepje van de kaartsleuf en het accucompartiment bij het
openen niet te ver naar achteren drukt. Het scharnier zou anders kunnen breken.
Het maximum aantal mogelijke opnamen is afhankelijk van de
resterende capaciteit van de kaart, de instelling voor de opnamekwaliteit,
de ISO-snelheid, enzovoort.
Als u [z1: Ontspan sluiter zonder kaart] instelt op [Uitschakelen],
kunt u geen opnamen maken als er geen kaart is geplaatst (pag. 184).
De accu en kaart plaatsen en verwijderen
38
Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, betekent dit
dat opnamen op de kaart worden gelezen, opgeslagen of gewist,
of dat gegevens worden overgedragen. Maak het kaartsleuf-/
accucompartimentklepje niet open.
Voer ook niet de volgende handelingen uit wanneer de lees-/
schrijfindicator brandt of knippert. De opnamegegevens,
kaart of camera kunnen anders beschadigd raken.
De kaart verwijderen.
De accu verwijderen.
De camera schudden of ergens tegenaan stoten.
Een netsnoer loskoppelen en aansluiten (als een gewoon
stopcontact (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 270) wordt gebruikt).
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 188).
Als er op het LCD-scherm een kaartfout wordt weergegeven, verwijdert
u de kaart en plaatst u deze opnieuw. Gebruik een andere kaart als het
probleem aanhoudt.
Als u alle opnamen op de kaart naar een computer kunt overbrengen,
brengt u alle opnamen over en formatteert u de kaart met de camera
(pag. 52). De kaart functioneert dan wellicht weer normaal.
Raak de contactpunten van de kaart niet aan met uw vingers of met
metalen voorwerpen. Stel de contactpunten niet bloot aan stof of water.
Als er vuil op de contactpunten terechtkomt, kan dit leiden tot een storing
in de contactpunten.
Multimediakaarten (MMC) kunnen niet worden gebruikt. (Er wordt dan
een kaartfout weergegeven.)
39
Als na het aanzetten van de camera het scherm met de datum/tijd/
zone wordt weergegeven, raadpleegt u pagina 41 voor het instellen
van de datum/tijd/zone.
<1> : De camera is ingeschakeld.
<2> : De camera is uitgeschakeld
en werkt niet. Zet de aan-
uitschakelaar op deze positie
wanneer u de camera niet
gebruikt.
Om de accu te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze circa 30 seconden niet is gebruikt. Om de camera weer
in te schakelen, drukt u de ontspanknop half in (pag. 47).
U kunt de automatische uitschakeltijd wijzigen via de optie
[51: Uitschakelen] (pag. 185).
De camera inschakelen
3 Automatisch uitschakelen
Als u de aan-uitschakelaar op <2> zet op het moment dat een opname
op de kaart wordt opgeslagen, wordt [Opslaan...] weergegeven en wordt de
camera pas uitgeschakeld nadat het opslaan van de opname op de kaart is
voltooid.
De camera inschakelen
40
Wanneer de camera wordt ingeschakeld, heeft het accuniveau een van
de volgende vier niveaus.
z : De accu is vol.
x : Het accuniveau is laag, maar
de camera kan nog worden
gebruikt.
c : De accu is bijna leeg.
(Knippert)
n : Laad de accu op.
Maximum aantal opnamen (Geschat aantal opnamen)
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E10-
accu, zonder Live View-opnamen, en de testcriteria van de CIPA (Camera &
Imaging Products Association).
z Accuniveau-indicator
Temperatuur
Kamertemperatuur
(23 °C)
Lage temperaturen
(0 °C)
Geen flits 600 580
50% flits 500 410
De accu raakt sneller leeg wanneer u een van de volgende handelingen
verricht:
Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
Wanneer de AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname
wordt gemaakt.
Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van de lens wordt gebruikt.
Wanneer het LCD-scherm vaak wordt gebruikt.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan het maximum aantal
mogelijke opnamen afnemen.
Voor de bediening van de lens wordt ook stroom van de accu gebruikt.
Bij sommige lenzen raakt de accu sneller leeg dan bij andere.
Zie pagina 141 voor het maximum aantal mogelijke opnamen met Live
View-opnamen.
41
Wanneer de camera voor het eerst wordt ingeschakeld of als de datum/
tijd/zone-instellingen zijn gereset, wordt het instelscherm datum/tijd/
zone weergegeven. Volg de stappen hieronder om eerst de tijdzone in
te stellen. Stel de tijdzone in waarin u zich op dit moment bevindt. Als u
op reis gaat, hoeft u alleen maar de tijdzone in te stellen op de tijdzone
van uw bestemming. De camera past de datum/tijd automatisch aan.
Houd er rekening mee dat datum/tijd die aan opnamen worden
toegevoegd, worden gebaseerd op de ingestelde datum/tijd.
Zorg ervoor dat u de juiste datum/tijd instelt.
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [52]
[Datum/tijd/zone].
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
om het tabblad [
5
2
] te selecteren.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om [
Datum/tijd/zone
] te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>.
3
Stel de tijdzone in.
[Londen] is standaard ingesteld.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
om het veld met de tijdzone te selecteren.
Druk op <0> zodat <a> wordt
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> om
de tijdzone te selecteren en druk vervolgens
op <
0
>. (Hiermee gaat u terug naar <
b
>.)
3 De datum, tijd en tijdzone instellen
De procedure voor het instellen van het menu wordt toegelicht op
pagina 50 t/m 51.
In stap 3 is de tijd rechtsboven op het scherm het tijdsverschil met
Coordinated Universal Time (UTC). Als u uw tijdzone niet ziet, stel
de tijdzone dan in op basis van het tijdverschil met UTC.
3 De datum, tijd en tijdzone instellen
42
4
Stel de datum en de tijd in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het cijfer te selecteren.
Druk op <
0
> zodat <
a
> wordt weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> om
het cijfer in te stellen en druk vervolgens op
<
0
>. (Hiermee gaat u terug naar <
b
>.)
5
Stel de zomertijd in.
Stel deze in als dit nodig is.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
om [
Y
] te selecteren.
Druk op <0> zodat <a> wordt
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Z] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Wanneer de zomertijd is ingesteld op [
Z
],
wordt de tijd die u in stap 4 hebt ingesteld
één uur vooruit gezet. Als [
Y
] wordt
ingesteld, wordt de zomertijd uitgeschakeld
en wordt de tijd één uur teruggezet.
6
Verlaat de instelling.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om [OK] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
De datum/tijd/zone en de zomertijd
worden ingesteld en het menu wordt
weer weergegeven.
In de volgende gevallen worden de datum/tijd/zone-instellingen mogelijk
gereset. Als dit gebeurt, stelt u de datum/tijd/zone opnieuw in.
Wanneer de camera wordt opgeborgen zonder de accu.
Wanneer de accu van de camera leeg raakt.
Wanneer de camera langere tijd wordt blootgesteld aan temperaturen onder nul.
De ingestelde datum/tijd worden van kracht wanneer u bij stap 6 op <
0
> drukt.
Controleer na het wijzigen van de tijdzone of de juiste datum en tijd worden aangegeven.
43
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [TaalK].
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
om het tabblad [
5
2
] te selecteren.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en <X>
om de [Taal
K] te selecteren en
vervolgens druk op <0>.
3
Stel de gewenste taal in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en <X>
om de taal te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
De interfacetaal wordt gewijzigd.
3 De interfacetaal selecteren
44
De camera is compatibel met alle Canon EF- en EF-S-lenzen. De
camera kan niet worden gebruikt in combinatie met EF-M-lenzen.
1
Verwijder de doppen.
Verwijder de achterste lensdop en de
cameradop door ze los te draaien in
de richting die door de pijlen wordt
aangegeven.
2
Bevestig de lens.
Plaats de witte of rode markering
op de lens op gelijke hoogte met de
markering van dezelfde kleur op de
camera. Draai de lens in de richting
van de pijl totdat deze vastklikt.
3
Stel de scherpstelmodusknop
op de lens in op <AF>.
<AF> staat voor auto focus, of
automatische scherpstelling.
Als de knop is ingesteld op <MF>
(manual focus, handmatige
scherpstelling), kan er niet
automatisch worden scherpgesteld.
4
Verwijder de voorste lensdop.
Een lens bevestigen en verwijderen
Een lens bevestigen
Witte markering
Rode markering
Stof vermijden
Vervang lenzen zo snel mogelijk en op een plaats die zo veel mogelijk
stofvrij is.
Bevestig de cameradop op de camera wanneer u deze zonder lens bewaart.
Verwijder stof van de cameradop voordat u deze bevestigt.
45
Een lens bevestigen en verwijderen
Draai de zoomring op de lens met
uw vingers.
Als u wilt in- of uitzoomen, doe dit dan
voordat u scherpstelt. Wanneer u na het
scherpstellen aan de zoomring draait,
kan de scherpstelling verloren gaan.
Druk op de lensontgrendelingsknop
en draai de lens in de richting van
de pijl.
Draai de lens totdat dit niet meer
verder kan en koppel de lens los.
Bevestig de achterste lensdop op
de losgekoppelde lens.
In- en uitzoomen
De lens verwijderen
Kijk niet rechtstreeks naar de zon door een lens. Dit kan het
gezichtsvermogen beschadigen.
Zet de aan-uitschakelaar van de camera op <2> wanneer u een
lens bevestigt of verwijdert.
Als het voorste deel (de scherpstelring) van de lens tijdens het
automatisch scherpstellen draait, raak het draaiende deel dan niet aan.
Als u tijdens opnamen met de zoeker of Live View-opnamen een TS-E-
lens gebruikt (anders dan TS-E17mm f/4L of TS-E24mm f/3.5L II) en
de lens verschuift of kantelt, of als u een tussenring gebruikt, kan de
standaardbelichting wellicht niet worden verkregen of kan de belichting
onregelmatig zijn.
Beeldhoek
Omdat de grootte van de
beeldsensor kleiner is dan
het 35mm-filmformaat, is de
beeldhoek van een bevestigde
lens gelijk aan die van een lens
met circa 1,6 x de aangegeven
brandpuntsafstand.
Grootte beeldsensor (ongeveer)
(22,3 x 14,9 mm)
35mm-filmformaat
(36 x 24 mm)
46
Draai aan de knop voor
dioptrische aanpassing.
Draai de knop naar links of rechts
zodat de AF-punten (negen vakjes) in
de zoeker het scherpst zijn.
Als het lastig is om de knop te draaien,
verwijdert u de oogschelp (pag. 271).
Voor scherpe opnamen houdt u de camera stil om cameratrilling te
minimaliseren.
1. Pak met uw rechterhand de cameragreep stevig vast.
2. Houd de lens onderaan vast met uw linkerhand.
3. Plaats de wijsvinger van uw rechterhand lichtjes op de ontspanknop.
4. Duw uw armen en ellebogen licht tegen de voorkant van uw lichaam.
5. Voor een stabiele houding plaatst u de ene voet een klein stukje voor
de andere.
6. Druk de camera tegen uw gezicht en kijk door de zoeker.
Basisbediening
De scherpte van de zoeker aanpassen
De camera vasthouden
Als het beeld in de zoeker na de dioptrische aanpassing van de camera nog
niet scherp is, wordt u aangeraden om gebruik te maken van de dioptrische
aanpassingslenzen uit de E-serie (afzonderlijk verkrijgbaar).
Verticaal fotograferen
Horizontaal fotograferen
Zie pagina 139 voor het maken van opnamen terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
47
Basisbediening
De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half
indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken.
Half indrukken
Hiermee activeert u de automatische
scherpstelling en het automatische
belichtingssysteem dat de sluitertijd
en het diafragma instelt.
De belichtingsinstelling (sluitertijd
en diafragma) wordt in de zoeker
weergegeven (0).
Als u de ontspanknop half indrukt, wordt
het LCD-scherm uitgeschakeld (pag. 197).
Helemaal indrukken
De sluiter ontspant en de opname wordt
gemaakt.
Cameratrilling voorkomen
Het bewegen van de camera tijdens het belichtingsmoment kan leiden
tot cameratrilling. Onscherpe opnamen kunnen hiervan het resultaat
zijn. Let op het volgende om cameratrilling te voorkomen:
Houd de camera goed vast zoals weergegeven op de vorige pagina.
Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen en druk
de ontspanknop vervolgens langzaam volledig in.
Ontspanknop
Als u de ontspanknop helemaal indrukt zonder deze eerst half in te
drukken of als u de ontspanknop half indrukt en direct daarna volledig,
treedt er een kleine vertraging op in het maken van de opname.
Zelfs tijdens menuweergave, het weergeven van opnamen of wanneer
u een opname maakt, kunt u direct teruggaan naar de opnamemodus
door de ontspanknop half in te drukken.
48
U kunt de opnamefuncties die worden weergegeven op het LCD-
scherm, rechtstreeks selecteren en instellen. Dit heet Quick Control
(Snel instellen).
1
Druk op de knop <Q>.
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven (7).
2
Stel de gewenste functie in.
Druk op de pijltjestoetsen <S>
om een functie te selecteren.
De instellingen van de geselecteerde
functie en Uitleg (pag. 55) worden
weergegeven.
Draai aan het instelwiel <6> om de
instelling te wijzigen.
U kunt deze ook in een lijst selecteren
door een functie te kiezen en op <0>
te drukken.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
een opname te maken.
Het vastgelegde beeld wordt
weergegeven.
Q Quick Control voor opnamefuncties
Basismodi Creatieve modi
Zie pagina 74 voor de functies die kunnen worden ingesteld in de basismodi
en voor de instellingsprocedures.
49
Q Quick Control voor opnamefuncties
Selecteer de gewenste functie en
druk op <0>. Het scherm met
instellingen voor de functie wordt
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
of draai aan het instelwiel <
6
> om
instellingen te wijzigen. Er zijn ook
functies die kunnen worden ingesteld
met de knop <
B
>.
Druk op <0> om de instelling te
voltooien en ga terug naar het
scherm Snel instellen.
Voorbeeld van het scherm Snel instellen
Scherm met functie-instellingen
Sluitertijd (pag. 108)
Flitsbelichtingscorrectie
(pag. 117)
AF-bediening (pag. 97)
Opnamemodus*
(pag. 30)
Lichte tonen prioriteit*
(pag. 263)
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid) (pag. 123)
Meetmethode (pag. 115)
Belichtingscorrectie/
AEB-instelling
(pag. 116, 118)
Beeldstijl (pag. 95)
ISO-snelheid (pag. 92)
Opnamekwaliteit
(pag. 88)
Diafragma (pag. 110)
Ingebouwde flitser
omhoog
Witbalans (pag. 131)
Transport/zelfontspanner
(pag. 102-103)
Met een sterretje (*) gemarkeerde functies kunnen niet in het scherm
Snel instellen worden ingesteld.
Wanneer u <s> selecteert en op <0> drukt, komt de ingebouwde
flitser tevoorschijn.
<0>
50
U kunt verschillende instellingen opgeven via de menu's, zoals de
beeldopnamekwaliteit, datum en tijd, enzovoort.
3 Menugebruik
Pijltjestoetsen
<S>
LCD-scherm
Knop <0>
De weergegeven menutabbladen en menu-items kunnen per
opnamemodus verschillen.
Menuscherm
Creatieve modi
Knop <M>
Basismodi Movie-opnamemodus
Menu-items
Menu-
instellingen
zOpnamen
5Instellingen
9My Menu
3Weergave
Tabblad
51
3 Menugebruik
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer een tabblad.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
> om
een tabblad (een groep functies) te selecteren.
I
n deze handleiding verwijst 'het
tabblad [z3]' bijvoorbeeld naar het
scherm dat wordt weergegeven als
het derde tabblad z (Opnamen)
van links [L] wordt geselecteerd.
3
Selecteer het gewenste item.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om het item te selecteren en druk
vervolgens op <
0
>.
4
Selecteer de instelling.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
of <
Y
> en <
Z
> om de gewenste
instelling te selecteren. (Voor sommige
instellingen moet u op de pijltjestoetsen
<
W
> en <
X
> of <
Y
> en <
Z
> drukken
om die instellingen te selecteren.)
De huidige instelling wordt blauw weergegeven.
5
Stel de gewenste optie in.
Druk op <
0
> om de instelling vast te leggen.
6
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M> om terug
te gaan naar het scherm met
instellingen voor de opnamefunctie.
Procedure voor het instellen van het menu
In stap 2 kunt u ook aan het instelwiel <6> draaien om een
menutabblad te selecteren.
In de beschrijvingen van de menufuncties hieronder wordt er vanuit gegaan
dat u op de knop <
M
> hebt gedrukt om het menuscherm weer te geven.
Druk op de knop <M> om de bewerking ongedaan te maken.
Zie pagina 280 voor informatie over elk menu-item.
52
Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd met een andere camera
of computer, moet u de kaart met deze camera formatteren.
1
Selecteer [Kaart formatteren].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Kaart formatteren] en druk
vervolgens op <0>.
2
Formatteer de kaart.
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
De kaart wordt geformatteerd.
Wanneer de kaart is geformatteerd,
keert u terug naar het menu.
Druk voor low-levelformattering op de
knop <
L
> om een [
X
] bij [
Low level
format
] op te geven en selecteer [
OK
].
3 De kaart formatteren
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd, worden alle opnamen
en gegevens van de kaart gewist. Zelfs beveiligde opnamen worden
gewist; controleer dus of er geen opnamen op de kaart staan die u wilt
bewaren. Breng de opnamen en gegevens zo nodig over naar een
computer of een ander opslagmedium voordat u de kaart formatteert.
53
3 De kaart formatteren
De kaart is nieuw.
De kaart is geformatteerd met een andere camera of een
computer.
De kaart is volledig gevuld met opnamen of gegevens.
Er wordt een kaartfout weergegeven (pag. 298).
Formatteer de kaart in de volgende gevallen:
Low-levelformattering
Voer een low-levelformattering uit als de opname- of leessnelheid van
de kaart laag is of als u alle gegevens op de kaart volledig wilt wissen.
Aangezien bij low-levelformattering alle sectoren op de kaart die opname-
informatie kunnen bevatten worden geformatteerd, duurt het formatteren
wat langer dan een normale formattering.
U kunt de low-levelformattering stoppen door [Annuleer] te selecteren.
Ook in dat geval is de normale formatteerprocedure voltooid en kunt
u de kaart gewoon gebruiken.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd of wanneer gegevens
worden gewist, verandert alleen de bestandsbeheerinformatie. De
eigenlijke gegevens worden niet volledig gewist. Houd hier rekening mee
wanneer u de kaart verkoopt of weggooit. Als u de kaart weggooit, dient
u een low-levelformattering uit te voeren of de kaart fysiek onbruikbaar te
maken om te voorkomen dat persoonlijke gegevens in handen van
derden kunnen komen.
Voordat u een nieuwe Eye-Fi-kaart gebruikt, moet de software voor
de kaart op uw computer worden geïnstalleerd. Vervolgens
formatteert u de kaart met de camera.
De capaciteit van de geheugenkaart die in het formatteringsscherm wordt
weergegeven, kan lager zijn dan de capaciteit die op de kaart staat.
Dit apparaat maakt gebruik van exFAT-technologie, waarvoor een
licentie is verleend door Microsoft.
54
Op het LCD-scherm kunnen de opname-instellingen, het menuscherm,
vastgelegde beelden, enzovoort worden weergegeven.
Wanneer u de camera inschakelt,
worden de opname-instellingen
weergegeven.
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, wordt het scherm
uitgeschakeld. Wanneer u de
ontspanknop loslaat, wordt het
LCD-scherm weer ingeschakeld.
Het LCD-scherm kan ook worden
uitgeschakeld met de knop
<B>. Druk nogmaals op de knop
om het LCD-scherm in te schakelen.
Wisselen van scherm op het LCD-scherm
Instellingen voor de opnamefunctie
Wordt weergegeven wanneer
u op de knop <M> drukt.
Druk nogmaals op de knop om
terug te keren naar het scherm
met opname-instellingen.
Wordt weergegeven wanneer
u op de knop <x> drukt. Druk
nogmaals op de knop om terug
te keren naar het scherm met
opname-instellingen.
Menufuncties Vastgelegd beeld
U kunt [52: LCD uit/aankn.] zo instellen dat de weergave met opname-
instellingen niet steeds wordt uit- of ingeschakeld (pag. 197).
Zelfs als het menuscherm of het vastgelegde beeld wordt weergegeven,
kunt u onmiddellijk opnamen maken door de ontspanknop in te drukken.
55
De Uitleg verschijnt wanneer u van opnamemodus wisselt of een
opnamefunctie instelt, overschakelt op Live View-opnamen of movie-
opname, of wanneer u Quick Control voor weergave gebruikt. De Uitleg
geeft een korte beschrijving van de desbetreffende modus, functie of
optie. Ook wordt er een korte beschrijving gegeven wanneer u een
functie of optie selecteert met Quick Control. De Uitleg wordt
uitgeschakeld als u verdergaat met een bewerking.
Opnamemodus (voorbeeld)
Quick Control (voorbeeld)
Selecteer [Uitleg].
Selecteer op het tabblad [52] de optie
[Uitleg] en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Uitschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Uitleg
3 De Uitleg uitschakelen
Opname-instellingen Live View-opnamen Weergave
56
57
2
Basisfuncties voor het maken
en weergeven van opnamen
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u de basismodi op
het programmakeuzewiel kunt gebruiken voor de beste
resultaten en hoe u opnamen kunt weergeven.
In de basismodi hoeft u de camera alleen maar op het
onderwerp te richten en de opname te maken; de camera stelt
alles automatisch in (pag. 75 en 276). Bovendien kunnen
geavanceerde instellingen voor de opnamefunctie (voor
gevorderden) niet worden gewijzigd, zodat slechte opnamen
als gevolg van foutieve handelingen worden voorkomen.
B
a
s
i
s
m
o
d
i
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
In de basismodi wordt de opname met de functie Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid) (pag. 123) automatisch aangepast, zodat
een optimale helderheid en contrast worden verkregen. Deze functie is in
de creatieve modi ook standaard ingeschakeld.
58
<A> is een volledig automatische modus. De camera analyseert
de scène en stelt automatisch de optimale instellingen in.
Bovendien past de camera de scherpstelling automatisch aan door
te meten of het onderwerp beweegt of niet (pag. 61).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <A>.
2
Richt een AF-punt op het
onderwerp.
Alle AF-punten worden gebruikt om
scherp te stellen en de camera stelt
scherp op het dichtstbijzijnde object.
Het scherpstellen kan worden
vereenvoudigd door het middelste
AF-punt op het onderwerp te richten.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in. Draai
aan de scherpstelring op de lens om
scherp te stellen op het onderwerp.
De stip in het AF-punt waarop wordt
scherpgesteld, knippert kort rood.
Op hetzelfde moment is er een
pieptoon te horen en brandt de
scherpstelindicator <o> in de zoeker.
Indien nodig komt de ingebouwde
flitser automatisch tevoorschijn.
A Volautomatisch opnamen maken
(Scene Intelligent Auto)
AF-punt
Scherpstelindicator
59
A Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto)
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
een opname te maken.
Het vastgelegde beeld wordt
ongeveer 2 seconden op het
LCD-scherm weergegeven.
Nadat u klaar bent met fotograferen, duwt
u de ingebouwde flitser weer omlaag.
De scherpstelindicator <o> knippert en scherpstelling is niet
bereikt.
Richt het AF-punt op een gedeelte met goed contrast en druk de
ontspanknop vervolgens half in (pag. 47). Ga iets achteruit als u
te dicht bij het onderwerp bent en probeer het nogmaals.
Meerdere AF-punten knipperen tegelijk.
In dat geval is op al deze AF-punten scherpgesteld. Wanneer het
AF-punt behorend bij het gewenste onderwerp knippert, maakt
u de opname.
De pieptoon blijft zachtjes aanhouden. (De scherpstelindicator
<o> brandt niet.)
Dit geeft aan dat de camera voortdurend scherpstelt op een
bewegend onderwerp. (De scherpstelindicator <o> brandt niet.)
U kunt scherpe opnamen maken van een bewegend onderwerp.
De scherpstelvergrendeling (pag. 61) werkt in dit geval niet.
Er wordt niet op het onderwerp scherpgesteld als de
ontspanknop half is ingedrukt.
Wanneer de scherpstelmodusknop op de lens op <
MF
> (handmatige
scherpstelling) staat, zet u deze op <
AF
> (automatische scherpstelling).
Veelgestelde vragen
De modus <A> zorgt ervoor dat de kleuren in natuur- en buitenopnamen
en opnamen van zonsondergangen er indrukwekkender uitzien. Als u niet
de gewenste kleurtonen hebt verkregen, kiest u een creatieve modus en
selecteert u een andere beeldstijl dan <D>. Maak daarna een nieuwe
opname (pag. 95).
A Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto)
60
De flitser is afgegaan terwijl er daglicht is.
Bij een onderwerp met tegenlicht kan de flitser afgaan om donkere
schaduwen op het onderwerp lichter te maken. Als u de opname
zonder flits wilt maken, stelt u de flitser in op Flitser uit (pag. 63).
Op de flitsinstellingen na zijn de instellingen hetzelfde als bij <A>.
De flitser is afgegaan en de resulterende opname is te helder.
Vergroot de afstand tot het onderwerp en maak de opname. Als u
opnamen maakt met de flitser en het onderwerp bevindt zich te dicht
bij de camera, wordt de opname mogelijk te helder (overbelichting).
Bij weinig licht flitst de ingebouwde flitser meerdere keren.
Als u de ontspanknop half indrukt, flitst de ingebouwde flitser
mogelijk meerdere keren, zodat er beter automatisch kan worden
scherpgesteld. Dit wordt het AF-hulplicht genoemd. Het heeft een
effectief bereik van circa 4 meter.
De flitser is gebruikt, maar het onderste gedeelte van
de opname is onnatuurlijk donker.
De schaduw van de lens kwam in beeld doordat het onderwerp zich
te dichtbij bevond. Vergroot de afstand tot het onderwerp en maak
de opname. Als er een zonnekap op de lens is bevestigd, moet deze
worden verwijderd voordat u een opname met de flitser maakt.
61
Positioneer het onderwerp afhankelijk van de scène links of rechts in
beeld, zodat er een uitgebalanceerde achtergrond en een goed
perspectief wordt bereikt.
In de modus <
A
>
wordt om scherp te stellen op een stilstaand onderwerp
door de ontspanknop half in te drukken de scherpstelling op dat onderwerp
vergrendeld. Maak de compositie opnieuw terwijl u de ontspanknop half
ingedrukt houdt en druk de ontspanknop vervolgens helemaal in om de foto
te maken. Dit heet 'scherpstelvergrendeling'. Scherpstelvergrendeling is ook
mogelijk in andere basismodi (behalve <
5
>).
Als u de modus <
A
> gebruikt en het onderwerp beweegt (de afstand tot de
camera verandert) tijdens of na het scherpstellen, dan treedt AI Servo AF in
werking zodat er voortdurend op het onderwerp wordt scherpgesteld. (De
pieptoon blijft zachtjes aanhouden.) Zolang u het AF-punt op het onderwerp
blijft richten terwijl u de ontspanknop half indrukt, wordt voortdurend
scherpgesteld. Druk de ontspanknop volledig in om de opname te maken.
A
Volautomatische technieken (Scene Intelligent Auto)
De compositie opnieuw bepalen
Opnamen maken van een bewegend onderwerp
A Volautomatische technieken (Scene Intelligent Auto)
62
U kunt opnamen maken terwijl het zoekerbeeld op het LCD-scherm
wordt weergegeven. Dit heet 'Live View-opnamen'. Zie pagina 139 voor
meer informatie.
1
Geef het Live View-beeld
op het LCD-scherm weer.
Druk op de knop <A>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het middelste AF-punt < >
op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
Indien nodig komt de ingebouwde
flitser automatisch tevoorschijn.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
De foto wordt gemaakt en het
vastgelegde beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
Als de opnameweergave is
beëindigd, keert de camera
automatisch terug naar de
Live View-opnamen.
Druk op de knop <A> om de
Live View-opnamen te verlaten.
A Live View-opnamen
63
De camera analyseert de scène en stelt automatisch de optimale
instellingen in. Op plaatsen waar het gebruik van een flitser niet is
toegestaan, zoals in musea of een aquarium, gebruikt u de modus
<7> (Flitser uit). Deze modus is ook geschikt om sfeer vast te leggen,
bijvoorbeeld in situaties met kaarslicht.
Voorkom cameratrilling als de nummerweergave (sluitertijd) in
de zoeker knippert.
Bij weinig licht, wanneer de kans op cameratrilling groter is, knippert
de weergave van de sluitertijd in de zoeker. Houd de camera stabiel of
gebruik een statief. Als u een zoomlens gebruikt, kunt u het beste de
groothoek gebruiken om te voorkomen dat de opname door
cameratrilling onscherp wordt, zelfs bij opnamen uit hand.
Bij het maken van portretfoto's zonder flitser.
Vraag bij weinig licht het onderwerp zich niet te bewegen totdat de
opname is gemaakt. Als het onderwerp tijdens de opname beweegt,
kan dit ertoe leiden dat het onscherp wordt vastgelegd.
7 De flitser uitschakelen
Opnametips
64
In de modus <C> kunt u op eenvoudige wijze de scherptediepte,
transportmodus/zelfontspanner en flitser wijzigen. U kunt ook de
gewenste sfeer selecteren en daarmee uw opnamen maken. De
standaardinstellingen zijn hetzelfde als in de modus <A>.
* CA staat voor Creative Auto.
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <C>.
2
Druk op de knop <Q> (7).
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
3
Stel de gewenste functie in.
Druk op de pijltjestoetsen <S>
om een functie te selecteren.
De instellingen van de geselecteerde
functie en Uitleg (pag. 55) worden
weergegeven.
Zie pagina 65 t/m 66 voor de
instellingsprocedure en meer
informatie over de diverse functies.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in
om een opname te maken.
C Creatieve automatische opnamen
65
C Creatieve automatische opnamen
U kunt op de knop <Q> drukken om het volgende in te stellen:
(1) Sfeeropnamen
U kunt de gewenste sfeer selecteren en daarmee uw opnamen
maken. Druk op de pijltjestoetsen <Y> en <Z> of draai aan het
instelwiel <6> om de gewenste sfeer te selecteren. U kunt deze
ook in een lijst selecteren door op <0> te drukken. Zie pagina 76
voor meer informatie.
(2) De achtergrond onscherper/scherper maken
Als u de indexmarkering naar links beweegt, wordt de achtergrond
minder scherp weergegeven. Als u de markering naar rechts
beweegt, wordt de achtergrond scherper weergegeven. Zie
'Portretfoto's maken' op pagina 67 als u de achtergrond onscherp
wilt weergeven. Druk op de pijltjestoetsen <Y> en <Z> of draai
aan het instelwiel <6> om de gewenste mate van vervaging te
selecteren.
Afhankelijk van de lens en de opnameomstandigheden ziet de
achtergrond er mogelijk minder onscherp uit.
Bij gebruik van de flitser kan deze functie niet worden ingesteld.
Bovendien wordt deze instelling niet toegepast als <a> is
geselecteerd en de flitser wordt gebruikt.
Sluitertijd
(1)
(2)
(4)
Accuniveau
Maximum aantal
opnamen
ISO-snelheid
Opnamekwaliteit
Diafragma
(3)
C Creatieve automatische opnamen
66
(3) Transport/zelfontspanner: Druk op <0> en geef de instelling
op met de toetsen <Y> en <Z> of het instelwiel <6>.
<u> Enkelbeeld: Een opname tegelijk maken.
<i> Continue opname: Als u de ontspanknop volledig indrukt,
worden er continu opnamen gemaakt.
U kunt circa 3 opnamen per seconde
maken.
<j> Zelfontspanner: 10 sec.:
De opname wordt 10 seconden na het
indrukken van de ontspanknop gemaakt.
<q>Zelfontspanner: Continu:
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om aan te geven hoeveel opnamen u met
de zelfontspanner wilt maken (2 - 10).
10 seconden na het indrukken van de
ontspanknop wordt het ingestelde aantal
opnamen gemaakt.
(4) Flitsen met interne flitser: Druk op <0> en geef de instelling
op met de toetsen <Y> en <Z> of het instelwiel <6>.
<a> Automatische
interne flitser : De flitser flitst automatisch als dat
nodig is.
<I> Interne flitser aan : De flitser flitst altijd.
<b> Interne flitser uit : De flitser is uitgeschakeld.
Zie de opmerkingen op pagina 103 over het gebruik van de
zelfontspanner.
Zie 'De flitser uitschakelen' op pagina 63 bij het gebruik van <b>.
67
De modus <2> (Portret) maakt de achtergrond onscherp, zodat
personen duidelijker naar voren komen. Ook worden de tinten van
de huid en het haar zachter gemaakt.
Selecteer de locatie waar de afstand tussen het onderwerp en
de achtergrond het grootst is.
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond, hoe
waziger de achtergrond eruitziet. Ook steekt het onderwerp beter af
tegen een gelijkmatige, donkere achtergrond.
Gebruik een telelens.
Als u over een zoomlens beschikt, kunt u de telezijde gebruiken om
het onderwerp vanaf het middel beeldvullend vast te leggen. Kom
indien nodig dichterbij.
Stel scherp op het gezicht.
Controleer of het AF-punt op het gezicht oplicht. Als u een close-up
van het gezicht maakt, stelt u scherp op de ogen.
2 Portretfoto's maken
Opnametips
Als u de ontspanknop ingedrukt houdt, kunt u continue opnamen
(maximaal circa 3 opnamen per seconde) maken en zo verschillende
poses en gelaatsuitdrukkingen van het onderwerp vastleggen.
Indien nodig gaat de ingebouwde flitser automatisch af.
68
Gebruik de modus <3> (Landschap) voor panoramafoto's of om alles
van dichtbij tot veraf scherp in beeld te krijgen. Voor levendige blauwe
en groene tinten en zeer scherpe en heldere opnamen.
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde.
Wanneer u de groothoekzijde van een zoomlens gebruikt, wordt er
beter op onderwerpen die dichtbij of ver weg zijn scherpgesteld dan
met de telezijde. Het geeft landschappen ook meer breedte.
's Avonds opnamen maken.
De modus <3> is ook erg geschikt voor
opnamen in de avonduren, omdat bij deze
modus de ingebouwde flitser is
uitgeschakeld. Gebruik een statief
om cameratrilling te voorkomen.
Als u 's avonds een opname van
een persoon wilt maken, zet u het
programmakeuzewiel op <6>
(Nachtportret) en gebruikt u een statief (pag. 72).
3 Landschapsfoto's maken
Opnametips
De ingebouwde flitser werkt niet, ook niet bij weinig licht of tegenlicht.
Als u gebruikmaakt van een externe Speedlite, gaat de Speedlite af.
69
Wanneer u bloemen of kleine onderwerpen van dichtbij wilt fotograferen,
gebruikt u de modus <
4
> (Close-up). Gebruik een macrolens (afzonderlijk
verkrijgbaar) om kleine onderwerpen veel groter te laten uitkomen.
Gebruik een eenvoudige achtergrond.
Met een simpele achtergrond komen kleine objecten zoals bloemen
beter tot hun recht.
Nader het onderwerp zo dicht mogelijk.
Controleer de minimale scherpstelafstand van de lens. Sommige
lenzen hebben een indicatie zoals <MACRO 0.25m/0.8ft>. De
minimale scherpstelafstand van de lens wordt gemeten vanaf
de scherpstelvlakmarkering <V> boven op de camera tot het
onderwerp. Als u zich te dicht bij het onderwerp bevindt, knippert
de scherpstelindicator <o>.
Als u de flitser gebruikt en de onderzijde van de opname ziet er
onnatuurlijk donker uit, vergroot u de afstand tot het onderwerp
en probeert u het opnieuw.
Gebruik bij een zoomlens de telezijde.
Het onderwerp ziet er groter uit als u bij een zoomlens de telezijde
gebruikt.
4 Close-ups maken
Opnametips
Indien nodig gaat de ingebouwde flitser automatisch af.
70
Gebruik de modus <5> (Sport) om bewegende onderwerpen te
fotograferen, bijvoorbeeld rennende mensen of een rijdende auto.
Gebruik een telelens.
Voor opnamen vanaf een afstand wordt het gebruik van een telelens
aanbevolen.
Gebruik het middelste AF-punt om scherp te stellen.
Richt het middelste AF-punt op het onderwerp en druk de ontspanknop
vervolgens half in om automatisch scherp te stellen. Tijdens het
automatisch scherpstellen blijft u een zachte pieptoon horen. Als er niet
kan worden scherpgesteld, gaat de scherpstelindicator <
o
> knipperen.
Druk de ontspanknop volledig in om de opname te maken. Als u de
ontspanknop ingedrukt houdt, blijft de camera bij het maken van
continue opnamen (maximaal circa 3 opnamen per seconde)
voortdurend op het bewegende onderwerp scherpstellen en
kunt u de veranderende bewegingen goed fotograferen.
5
Opnamen maken van bewegende onderwerpen
Opnametips
De ingebouwde flitser werkt niet, ook niet bij weinig licht of tegenlicht.
Bij weinig licht, wanneer de kans op cameratrilling groter is, knippert de
weergave van de sluitertijd in de zoeker in de linkeronderhoek. Houd
de camera stil en maak de opname.
Als u gebruikmaakt van een externe Speedlite, gaat de Speedlite af.
71
Gebruik voor het fotograferen van voedsel de modus <P> (Voedsel).
De foto wordt scherp en aantrekkelijk. Afhankelijk van de lichtbron
wordt bovendien de roodachtige tint onderdrukt in opnamen die bij
kunstlicht enzovoort worden gemaakt.
Pas de kleurtoon aan.
U kunt de [Kleurtoon] aanpassen. Als u de roodachtige tint van het
voedsel wilt versterken, zet u de kleurtoon richting [Warm]. Als het
geheel te rood overkomt, zet u de kleurtoon richting [Koel].
Gebruik de flitser niet.
Als u de flitser zou gebruiken, kan het licht daarvan op de schaal of het
voedsel reflecteren en voor onnatuurlijke schaduwen zorgen. Standaard
is <
b
> (Ingebouwde flitser uit) ingesteld. Probeer cameratrilling te
voorkomen wanneer u bij weinig licht fotografeert.
P Voedsel fotograferen
Opnametips
Doordat in deze modus de kleurtoon wordt aangepast om voedsel
er aantrekkelijker te laten uitzien, kan het zijn dat personen met een
verkeerde huidtint worden vastgelegd.
De warme kleurzweem van onderwerpen kan vervagen.
Als meerdere lichtbronnen op het scherm zijn opgenomen, wordt
de warme kleurzweem van het beeld mogelijk niet verminderd.
Als u de flitser gebruikt, wordt [Kleurtoon] weer ingesteld op de
standaardwaarde.
72
Gebruik de modus <6> (Nachtportret) als u 's avonds mensen wilt
fotograferen en een natuurlijk uitziende achtergrond wilt hebben.
U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Gebruik een groothoeklens en een statief.
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde om in het donker
een panorama-effect te verkrijgen. Gebruik tevens een statief
om cameratrilling te voorkomen.
Controleer de helderheid van het onderwerp.
Bij weinig licht gaat de ingebouwde flitser automatisch af, zodat het
onderwerp goed wordt belicht.
Het wordt aanbevolen om de opname meteen nadat u deze hebt
gemaakt op het scherm te bekijken, zodat u kunt controleren of
de helderheid naar wens is. Als het onderwerp er donker uitziet,
verkleint u de afstand en maakt u de opname opnieuw.
Maak ook opnamen met de modus <
A
> (Scene Intelligent Auto).
Omdat bij avondopnamen cameratrilling vaker voorkomt, wordt
tevens aanbevolen om met de modus <A> te fotograferen.
6 Nachtportretten maken
Opnametips
73
6 Nachtportretten maken
Tijdens Live View-opnamen kan het moeilijk zijn om scherp te stellen
op lichtpunten zoals in een avondopname. In dergelijke gevallen wordt
aanbevolen dat u de AF-methode op [Quick-modus] instelt. Als het nog
steeds moeilijk is om scherp te stellen, zet u de scherpstelmodusknop op
de lens op <MF> en stelt u handmatig scherp.
Vraag het onderwerp zich niet bewegen, ook niet nadat er is geflitst.
Als u de zelfontspanner samen met de flitser gebruikt, brandt het
zelfontspannerlampje kort wanneer de opname wordt gemaakt.
74
Wanneer in de basismodi de instellingen voor de opnamefunctie wordt
weergegeven, kunt u op de knop <Q> drukken om het scherm Snel
instellen weer te geven. In de tabellen op de volgende pagina ziet u de
functies die in de diverse basismodi kunnen worden ingesteld vanuit het
scherm Snel instellen.
1
Stel het programmakeuzewiel
in op een basismodus.
2
Druk op de knop <Q> (7).
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
3
Stel de gewenste functie in.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
een functie te selecteren. (Deze stap
is in de modus A/7 niet nodig.)
De instellingen van de geselecteerde
functie en Uitleg (pag. 55) worden
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel
<6> om instellingen te wijzigen.
U kunt deze ook in een lijst selecteren
door een functie te kiezen en op
<0> te drukken.
Q Quick Control
Voorbeeld: portretmodus
75
Q Quick Control
Functies die in de basismodi kunnen worden ingesteld
o: Standaardinstelling k: Door gebruiker in te stellen : Niet in te stellen
* Gebruik de pijltjestoetsen <W> en <X> om het aantal continue opnamen in te
stellen.
Functie A 7 C 2 3 4 5 P 6
Transport/
zelfont-
spanner
(pag. 102-
103)
u: Enkelbeeld
ooo oo oo
i: Continue
opname
ko o
j: 10 sec.
kkkkkkkkk
q: Continue
opname*
kkkkkkkkk
Flitsen met
interne
flitser
a: Automatisch
flitsen
o oo o o
D: Flitser aan
(flitst altijd)
k k
b: Flitser uit
ok o oo
Sfeeropnamen (pag. 76)
kkkkkkk
Licht-/scèneopnamen (pag. 80)
kkkk
De achtergrond onscherper/
scherper maken (pag. 65)
k
Kleurtoon (pag. 71)
k
Als u de opnamemodus wijzigt of de aan-uitschakelaar op <2> zet,
worden de standaardinstellingen van alle functies hersteld (behalve de
zelfontspanner).
76
U kunt de sfeer selecteren die u voor de opname wilt gebruiken,
behalve wanneer de basismodi <A> en <7> zijn ingesteld.
1
Stel het programmakeuzewiel
op een van de volgende modi in:
<C>, <2>, <3>, <4>, <5>,
<P> of <6>.
2
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <A> om het Live
View-beeld weer te geven.
3
Selecteer met Quick Control
de gewenste sfeer.
Druk op de knop <Q> (7).
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Standaard] te selecteren.
[Sfeeropnamen] wordt weergegeven
op het scherm.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en
<
Z
> of draai aan het instelwiel <
6
>
om de gewenste sfeer te selecteren.
Op het LCD-scherm wordt
weergegeven hoe de opname er met de
geselecteerde sfeerinstelling zal uitzien.
Opname met sfeerselectie
Sfeer A 7 C 2 3 4 5 P 6 Sfeereffect
(1) Standaard
kkkkkkk
Geen instelling
(2) Levendig
kkkkk k
Zwak/Standaard/Sterk
(3) Soft
kkkkk k
Zwak/Standaard/Sterk
(4) Warm
kkkkk k
Zwak/Standaard/Sterk
(5) Intens
kkkkk k
Zwak/Standaard/Sterk
(6) Koel
kkkkk k
Zwak/Standaard/Sterk
(7) Helderder
kkkkkkk
Zwak/Normaal/Sterk
(8) Donkerder
kkkkkkk
Zwak/Normaal/Sterk
(9) Monochroom
kkkkkkk
Blauw / Z/W / Sepia
77
Opname met sfeerselectie
4
Stel het sfeereffect in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om het effect te selecteren.
[Effect] wordt dan onder aan het
scherm weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> of draai aan het instelwiel
<6> om het gewenste effect te
selecteren.
5
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in
om een opname te maken.
Druk op de knop <A> om de Live
View-modus te verlaten en weer
via de zoeker te fotograferen. Druk
vervolgens de ontspanknop helemaal
in om de opname te maken.
Als u de opnamemodus wijzigt of de
aan-uitschakelaar op <2> instelt,
wordt de instelling [Standaard]
hersteld.
Het Live View-beeld dat met de toegepaste sfeerinstelling wordt
weergegeven, ziet er niet exact hetzelfde uit als de eigenlijke foto.
Bij gebruik van de flitser wordt het sfeereffect mogelijk geminimaliseerd.
Bij fel licht buiten heeft het Live View-beeld op het LCD-scherm mogelijk
niet dezelfde helderheid of sfeer als de eigenlijke opname die u maakt.
Stel [
5
2: LCD-helderheid
] in op 4 en kijk naar het Live View-beeld terwijl
u erop let dat het omgevingslicht geen invloed op het LCD-scherm heeft.
Als u niet wilt dat het Live View-beeld tijdens het instellen van functies
wordt weergegeven, drukt u na stap 1 op de knop <Q> en stelt
u[Sfeeropnamen] en [Effect] in.
Opname met sfeerselectie
78
Sfeerinstellingen
(1) Standaard
Standaardopnamekenmerken voor de respectieve opnamemodus.
Let op: <2> heeft opnamekenmerken die voor portretfoto's zijn
geoptimaliseerd en <3> is geoptimaliseerd voor landschapsfoto's.
Elke sfeer is een aanpassing van de opnamekenmerken van de
respectieve opnamemodus.
(2) Levendig
Het onderwerp wordt scherp en levendig weergegeven. Met deze
sfeerinstelling ziet de foto er indrukwekkender uit dan met de
instelling [Standaard].
(3) Soft
Het onderwerp wordt zachter en subtieler weergegeven. Goed voor
portretten, huisdieren, bloemen, enzovoort.
(4) Warm
Het onderwerp wordt zachter en met warmere kleuren
weergegeven. Goed voor portretten, huisdieren en andere
onderwerpen die u een warme uitstraling wilt geven.
(5) Intens
De algehele helderheid wordt iets verminderd, terwijl het onderwerp
wordt benadrukt voor een intensere sfeer. Mensen of levende
onderwerpen vallen hierdoor meer op.
(6) Koel
De algehele helderheid wordt iets verminderd waarbij koelere
kleurtinten worden toegepast. Een onderwerp in de schaduw komt
hierdoor kalmer en imposanter over.
79
Opname met sfeerselectie
(7) Helderder
De opname wordt lichter weergegeven.
(8) Donkerder
De opname wordt donkerder weergegeven.
(9) Monochroom
De opname is monochroom. U kunt de monochroomkleur instellen
op blauw, zwart-wit of sepia. Wanneer [Monochroom] is
geselecteerd, wordt <0> weergegeven in de zoeker.
80
In de basismodi <2>, <3>, <4> en <5> kunt u opnamen maken
waarbij de instellingen met de lichtomstandigheden of het scènetype
overeenkomen. In de meeste situaties voldoet [Stand. inst.], maar als
de instellingen aan de lichtomstandigheden of het type scène zijn
aangepast, zal de opname nauwkeuriger overeenkomen met wat u ziet.
Voor Live View-opnamen moet u, als u zowel [Licht-/scèneopnamen]
als [Sfeeropnamen] (pag. 76) instelt, eerst [Licht-/scèneopnamen]
instellen. Hierdoor wordt het gemakkelijker om het resultaat op het
LCD-scherm te bekijken.
1
Stel het programmakeuzewiel
op een van de volgende modi in:
<2>, <3>, <4> of <5>.
2
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <A> om het Live
View-beeld weer te geven.
Opname via licht of scènetype
Licht of scène A 7 C 2 3 4 5 P 6
(1) Standaardinstelling
kkkk
(2) Daglicht
kkkk
(3) Schaduw
kkkk
(4) Bewolkt
kkkk
(5) Kunstlicht
k kk
(6) TL-licht
k kk
(7) Zonsondergang
kkkk
81
Opname via licht of scènetype
3
Selecteer met Quick Control het
licht- of scènetype.
Druk op de knop <Q> (7).
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Stand. inst.] te selecteren.
[Licht-/scèneopnamen] wordt
weergegeven op het scherm.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> of draai aan het instelwiel
<6> om het gewenste type licht
of scène te selecteren.
De resulterende opname met het
geselecteerde licht- of scènetype
dat wordt weergegeven.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal
in om een opname te maken.
Druk op de knop <A> om de Live
View-modus te verlaten en weer
via de zoeker te fotograferen. Druk
vervolgens de ontspanknop helemaal
in om de opname te maken.
Als u de opnamemodus wijzigt of de aan-
uitschakelaar op <
2
> instelt, wordt de
instelling [
Stand. inst.
] hersteld.
Als u de flitser gebruikt, gaat de instelling over op [Stand. inst.]. (In de
opname-informatie wordt echter het ingestelde licht- of scènetype
weergegeven.)
Als u deze functie samen met [
Sfeeropnamen
] wilt instellen, kiest u de
lichtomstandigheden of het scènetype dat het beste past bij de sfeer die u hebt
ingesteld. Wanneer u bijvoorbeeld [
Zonsondergang
] hebt gekozen, worden
warme kleuren benadrukt. Dit past wellicht niet bij de sfeer die u hebt ingesteld.
Als u niet wilt dat het Live View-beeld tijdens het instellen van functies wordt
weergegeven, drukt u na stap 1 op de knop <Q> en stelt u [Licht-/
scèneopnamen] in.
Opname via licht of scènetype
82
Instellingen voor het licht- of scènetype
(1) Standaardinstelling
Een standaardinstelling die geschikt is voor de meeste
onderwerpen.
(2) Daglicht
Voor onderwerpen in zonlicht. Hiermee zien blauwe luchten en
groene gebieden zoals bomen en struiken er natuurlijker uit en
worden lichtgekleurde bloemen beter weergegeven.
(3) Schaduw
Voor onderwerpen in de schaduw. Geschikt voor huidskleurtinten die
mogelijk te blauwachtig worden weergegeven en voor lichtgekleurde
bloemen.
(4) Bewolkt
Voor onderwerpen bij een bewolkte lucht. Huidskleurtinten en
landschappen die er op een bewolkte dag mat kunnen uitzien,
worden warmer weergegeven. Dit werkt ook bij lichtgekleurde
bloemen.
(5) Kunstlicht
Voor onderwerpen die door kunstlicht worden verlicht. Vermindert de
roodoranje kleurzweem die door kunstlicht wordt veroorzaakt.
(6) TL-licht
Voor onderwerpen die door TL-licht worden verlicht. Geschikt voor
alle typen TL-verlichting.
(7) Zonsondergang
Geschikt voor het vastleggen van de indrukwekkende kleuren van
een zonsondergang.
83
Hieronder wordt beschreven hoe u opnamen het eenvoudigst kunt
weergeven. Zie pagina 207 voor meer informatie over de weergaveprocedure.
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
De laatst gemaakte of laatst bekeken
opname wordt weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Als u opnamen vanaf het laatste
vastgelegde beeld wilt weergeven,
drukt u op de toets <
Y
>.
Als u opnamen vanaf de eerste
opname (de oudste) wilt weergeven,
drukt u op de toets <
Z
>.
Telkens als u op de knop <
B
> drukt,
wordt het informatiedisplay vernieuwd.
3
Beëindig de opnameweergave.
Druk op de knop <x> om de
opnameweergave te beëindigen
en naar de instellingen voor de
opnamefunctie terug te keren.
x Opnamen weergeven
Weergave met basisinformatie
Histogram
Basisinformatie +
beeldkwaliteit/opnamenummer
Weergave met opname-informatie
84
85
3
Creatieve opnamen
Om mislukte opnamen te voorkomen, worden in
de basismodi de meeste geavanceerde functies
automatisch ingesteld. Deze kunnen niet worden
gewijzigd. In de modus <d> (AE-programma) kunt
u diverse functies instellen en creatievere opnamen
maken.
In de modus <d> stelt de camera de sluitertijd en het
diafragma automatisch in om de standaardbelichting te
verkrijgen.
Het verschil tussen de basismodi en <d> wordt uitgelegd
op pagina 276 t/m 277.
De functies die in dit hoofdstuk worden toegelicht, kunnen
ook worden gebruikt in de modi <s>, <f> en <a>.
Deze komen in hoofdstuk 4 aan de orde.
Het pictogram M rechts boven de paginatitel geeft aan
dat de functie alleen in de creatieve modi (pag. 30)
beschikbaar is.
86
De camera stelt automatisch de sluitertijd en het diafragma in die
het beste bij de helderheid van het onderwerp passen. Dit heet
AE-programma.
*<d> staat voor programma.
* AE staat voor automatische belichting (Auto Exposure).
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <d>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Kijk door de zoeker en richt het
geselecteerde AF-punt op het
onderwerp. Druk de ontspanknop
vervolgens half in.
De stip in het AF-punt waarop
is scherpgesteld, licht gedurende
korte tijd rood op en ook de
scherpstelindicator <o> rechtsonder
in de zoeker gaat branden (in de
modus 1-beeld AF).
De sluitertijd en het diafragma
worden automatisch ingesteld
en in de zoeker weergegeven.
3
Controleer het scherm.
De standaardbelichting wordt
verkregen zolang de waarde voor
de sluitertijd en de weergave van de
diafragmawaarde niet knipperen.
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
d: AE-programma
87
d: AE-programma
Wijzig de ISO-snelheid. Gebruik de ingebouwde flitser.
Als u de belichting op het omgevingslicht en het onderwerp wilt
afstemmen, kunt u de ISO-snelheid wijzigen (pag. 92) of de
ingebouwde flitser gebruiken (pag. 104). In de modus <d> gaat
de ingebouwde flitser niet automatisch af. Bij binnenfoto's of in
omstandigheden met weinig licht kunt u daarom het beste op de
flitsknop <I> drukken om de ingebouwde flitser omhoog te klappen.
(U kunt de ingebouwde flitser ook omhoogklappen door met Quick
Control het pictogram <s> te selecteren.)
Wijzig het programma met Programmakeuze.
Nadat u de ontspanknop half hebt ingedrukt, draait u aan het
instelwiel <6> om de combinatie van sluitertijd en diafragma
(het programma) te wijzigen. Programmakeuze wordt automatisch
geannuleerd nadat de opname is gemaakt. Programmakeuze is niet
mogelijk wanneer u de flitser gebruikt.
Opnametips
Wanneer de sluitertijd '30"' en het laagste f-getal
knipperen, is er sprake van onderbelichting.
Verhoog de ISO-snelheid of gebruik de flitser.
Wanneer de sluitertijd '4000' en het hoogste
f-getal knipperen, is er sprake van overbelichting.
Verlaag de ISO-snelheid.
Verschillen tussen <d> en <A>
In de modus <A> worden veel functies, zoals de AF-bediening en de
meetmethode, automatisch ingesteld om mislukte opnamen te voorkomen.
U kunt slechts een beperkt aantal functies instellen. Met de modus <d>
worden alleen de sluitertijd en het diafragma automatisch ingesteld. U kunt
de AF-bediening, de meetmethode en andere functies naar wens instellen
(pag. 276).
88
U kunt het aantal pixels en de beeldkwaliteit selecteren. Er zijn tien
instellingen voor de opnamekwaliteit: 73, 83, 74, 84, 7a, 8a,
b, c, 1+73 en 1.
1
Selecteer de opnamekwaliteit.
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Beeldkwalit.] en druk
vervolgens op <0>.
[Beeldkwalit.] wordt weergegeven.
2
Stel de opnamekwaliteit in.
Het respectieve aantal pixels en het
aantal mogelijke opnamen worden
weergegeven om u te helpen de
gewenste kwaliteit te selecteren.
Druk vervolgens op <0>.
3 De opnamekwaliteit instellen
Vastgelegde pixels
(aantal pixels)
Maximum
aantal
opnamen
89
3 De opnamekwaliteit instellen
* De bestandsgrootte, het maximum aantal opnamen en de maximale
opnamereeks tijdens continue opname zijn gebaseerd op testnormen van
Canon (aspect ratio 3:2, ISO 100 en beeldstijl Standaard) met een kaart van
8GB. Deze cijfers kunnen verschillen, afhankelijk van het onderwerp,
merk van de kaart, aspect ratio, ISO-snelheid, Beeldstijl, Persoonlijke
voorkeuzen, enzovoort.
Richtlijnen voor het instellen van de opnamekwaliteit (benadering)
Beeldkwaliteit
Vastgelegde
pixels
(megapixels)
Bestands-
grootte
(MB)
Maximum
aantal
opnamen
Maximale
opnamereeks
73
Hoge
kwaliteit
JPEG
Circa 17,9
(18 M)
6,4 1110 1110
83 3,2 2190 2190
74 Gemid-
delde
kwaliteit
Circa 8,0
(8,0 M)
3,4 2100 2100
84 1,7 4100 4100
7a
Lage
kwaliteit
Circa 4,5
(4,5 M)
2,2 3270 3270
8a 1,1 6210 6210
b
Circa 2,5
(2,5 M)
1,3 5440 5440
c
Circa 0,35
(0,3 M)
0,3 21060 21060
1+73
Hoge
kwaliteit
Circa 17,9
(18 M)
24,5+6,4 230 5
1 24,5 290 6
3 De opnamekwaliteit instellen
90
Ik wil de opnamekwaliteit selecteren die bij het papierformaat
past waarop ik wil afdrukken.
Raadpleeg het diagram links bij het
kiezen van de opnamekwaliteit. Als
u de opname wilt bijsnijden, wordt het
aanbevolen om een hogere kwaliteit
(meer pixels) te selecteren, zoals 73,
83, 1+73 of 1.
b is geschikt voor het weergeven van
de opname in een digitale fotolijst. c
is geschikt voor het e-mailen van de
opname of voor gebruik op een website.
Wat is het verschil tussen 7 en 8?
Deze instellingen geven de verschillende niveaus van
beeldkwaliteit aan die het resultaat zijn van de verschillende
compressies. De instelling
7 geeft met hetzelfde aantal pixels een
hogere beeldkwaliteit. Hoewel
8 een iets lagere beeldkwaliteit geeft,
kunnen hiermee wel meer opnamen op de kaart worden opgeslagen.
De opties b en c hebben beide kwaliteitsinstelling 7 (Fijn).
Ik heb meer opnamen kunnen maken dan het aangegeven
maximum aantal opnamen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kunt u mogelijk meer
opnamen maken dan is aangegeven. Minder is echter ook mogelijk.
Het weergegeven aantal mogelijke opnamen is slechts een schatting.
Geeft de camera de maximale opnamereeks weer?
De maximale opnamereeks wordt rechts in de zoeker weergegeven.
Aangezien de indicator slechts één cijfer weergeeft (0 - 9), wordt elk
getal dat hoger is dan 8, weergegeven als 9. Dit getal wordt ook
weergegeven als er geen kaart in de camera is geplaatst. Pas op dat
u geen opnamen maakt als er zich geen kaart in de camera bevindt.
Wanneer moet ik 1 gebruiken?
1-opnamen moeten met een computer worden verwerkt. Meer
informatie over '1' en '1+73' vindt u op de volgende pagina.
Veelgestelde vragen
Papierformaat
A2 (59,4 x 42 cm)
73
83
1+73
1
A3 (42 x 29,7 cm)
74
84
b
A4 (29,7 x 21 cm)
12,7 x 8,9 cm
7
a
8
a
91
3 De opnamekwaliteit instellen
1-opnamen zijn onbewerkte beeldgegevens die nog moeten worden
omgezet in 73 of andere typen afbeeldingen. 1-opnamen kunnen
niet zomaar op een computer worden weergegeven. Daarvoor is
speciale software nodig, zoals Digital Photo Professional (pag.314).
U kunt deze opnamen echter wel aanpassen op manieren die met
andere opnametypen, zoals 73, niet mogelijk zijn. 1 is geschikt
als u de opname zelf nauwkeurig wilt bewerken of opnamen van een
belangrijk onderwerp wilt maken.
Met 1+73 wordt één beeld opgenomen als 1- en als 73-opname.
De twee opnamen worden gelijktijdig op de kaart opgeslagen. De twee
opnamen worden opgeslagen in dezelfde map en met hetzelfde
bestandsnummer (bestandsextensie .JPG voor JPEG en .CR2 voor
RAW). 73-opnamen kunnen worden weergegeven of afgedrukt met
een computer waarop de EOS-software niet is geïnstalleerd.
1
1+73
1-opname
73-opname
0001 . CR2
0001 . JPG
Bestandsnummer
Bestandsextensie
Software voor het verwerken van RAW-opnamen
Het wordt aanbevolen om Digital Photo Professional (DPP, EOS-software) te
gebruiken om de RAW-opnamen op een computer weer te geven (pag. 314).
Met eerdere versies van DPP versie4.x kunt u de RAW-opnamen die met
deze camera zijn gemaakt niet verwerken. Als er een eerdere versie van
DPP versie4.x op uw computer is geïnstalleerd, downloadt en installeert u de
nieuwste versie van de website van Canon on deze bij te werken (pag. 315).
(De vorige versie wordt overschreven.) Met DPP versie3.x of vroeger kunt
u de RAW-opnamen die met deze camera zijn gemaakt niet verwerken.
RAW-opnamen die met deze camera zijn gemaakt, kunnen mogelijk niet
worden weergegeven met commerciële software van derden. Neem contact
op met de fabrikant van de software voor meer informatie over compatibiliteit.
92
Stel de ISO-snelheid (de lichtgevoeligheid van de beeldsensor) in op de
waarde die voor het omgevingslicht gewenst is. In de basismodi wordt
de ISO-snelheid automatisch ingesteld (pag. 93).
1
Druk op de knop <Wi>.
[ISO-snelheid] wordt weergegeven.
2
Stel de ISO-snelheid in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel <6>
om de gewenste ISO-snelheid in te
stellen en druk vervolgens op <0>.
Als u [
AUTO
] selecteert, wordt de ISO-
snelheid automatisch ingesteld (pag. 93).
Richtlijnen voor de ISO-snelheid
* Bij hoge ISO-snelheden kunnen opnamen er korreliger uitzien.
i
: De ISO-snelheid aanpassen aan het lichtniveau
N
ISO-snelheid
Opnamesituatie
(Geen flits)
Flitsbereik
ISO 100 - ISO 400 Zonnig, buiten
Hoe hoger de ISO-
snelheid, hoe groter
het flitsbereik zal zijn
(pag. 105).
ISO 400 - ISO 1600 Bewolkt of 's avonds
ISO 1600 - ISO 6400, H Donker, binnen of 's avonds
Als bij [
5
3: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)
] de optie [
2: ISO vergroten
] is ingesteld
op [
1: Aan
], kan '
H
' (gelijk aan ISO 12800) ook worden geselecteerd (pag. 260).
Als bij [
5
3: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)
] de optie [
10: Flitsknopfunctie
] is
ingesteld op [
1: ISO-snelheid
], kunt u de ISO-snelheid met de knop <
D
> instellen.
Als bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [6: Lichte tonen
prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kunt u ISO 100 en 'H' (gelijk
aan ISO 12800) niet selecteren (pag. 263).
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen er korreliger uitzien. Lange
belichtingstijden kunnen ook afwijkende kleuren in de opname tot gevolg hebben.
93
i: De ISO-snelheid aanpassen aan het lichtniveauN
Als u de ISO-snelheid instelt op [AUTO],
wordt de actuele ISO-snelheid
weergegeven wanneer u de
ontspanknop half indrukt. Zoals op de
volgende pagina staat aangegeven,
wordt de ISO-snelheid automatisch
aangepast aan de opnamemodus.
ISO [AUTO]
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals
lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Als u een hoge ISO-snelheid en de flitser gebruikt om een onderwerp te
fotograferen dat zich dichtbij bevindt, kan de opname overbelicht zijn.
Omdat 'H' (gelijk aan ISO 12800) een uitgebreide ISO-snelheid is, zullen
ruis (zoals lichte puntjes en strepen) en onregelmatige kleuren beter
zichtbaar zijn dan normaal.
i: De ISO-snelheid aanpassen aan het lichtniveauN
94
*1: Afhankelijk van de ingestelde maximale ISO-snelheid.
*2: Indien invulflitsen tot overbelichting leidt, wordt de ISO-snelheid verlaagd tot
een mogelijk minimum van ISO 100.
*3: Als u reflectieflitsen gebruikt met een externe Speedlite in een basismodus
(behalve <6>) of in de modus <d>, wordt automatisch ISO 800 - ISO 1600
(of tot de maximumgrens) ingesteld.
*4: Vast op ISO 400 in de modus <
P
>. Als u reflectieflitsen gebruikt met een externe
Speedlite in de modus <
P
>, wordt ISO 400 - ISO 1600 automatisch ingesteld.
*5: Vast op ISO 400 als ISO 400 de maximumgrens is.
Voor ISO auto kunt u de maximale ISO-snelheid instellen op een waarde
tussen ISO 400 en ISO 6400.
Selecteer op het tabblad [z3] de optie
[ISO auto] en druk op <0>. Selecteer
de ISO-snelheid en druk op <0>.
Opnamemodus Instelling ISO-snelheid
A/7/C/3/4/5/P/6
Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en ISO 3200
d/s/f/a
Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en ISO 6400
*1
2 ISO 100
Met flitser ISO 800
*2*3*4*5
Met bulb-belichting ISO 800
*5
3 De maximale ISO-snelheid instellen voor [AUTO]N
Als [
AUTO
] is ingesteld, wordt de ISO-snelheid in volledige stappen
weergegeven. De ISO-snelheid wordt in werkelijkheid echter in kleinere
stappen ingesteld. In de opname-informatie (pag. 232) kan daarom een
ISO-snelheid van bijvoorbeeld ISO 125 of ISO 640 worden weergegeven.
In de modus <2> wordt mogelijk een andere ISO-snelheid dan ISO 100
weergegeven, maar de werkelijke ISO-snelheid die wordt gebruikt, is de
snelheid die in de bovenstaande tabel wordt weergegeven.
95
Door een beeldstijl te selecteren, kunt u opnamekenmerken verkrijgen
die bij uw fotografische expressie of bij het onderwerp passen.
In de basismodi kunt u geen beeldstijl selecteren.
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [z2]
de optie [Beeldstijl] en druk
vervolgens op <0>.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer een beeldstijl.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een beeldstijl te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
De beeldstijl wordt ingesteld en
het menu verschijnt weer.
D Automatisch
De kleurtoon wordt automatisch aangepast aan de
omstandigheden. In natuur- en buitenopnamen en opnamen van
zonsondergangen zien de kleuren er echt levendig uit, zoals voor
blauwe luchten, bomen en struiken, en zonsondergangen.
P Standaard
Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit. Dit is een
algemene beeldstijl die in de meeste omstandigheden geschikt is.
Q Portret
Voor mooie huidskleurtinten. De opname heeft zachtere kleuren.
Geschikt voor portretten in close-up.
Door de [
Kleurtoon
] te wijzigen (pag. 127), kunt u de huidskleurtint
aanpassen.
A
Optimale opnamekenmerken voor
het onderwerp selecteren
N
Kenmerken van beeldstijlen
Gebruik een andere beeldstijl als de gewenste kleurtoon niet wordt verkregen
met [
Automatisch
].
A Optimale opnamekenmerken voor het onderwerp selecterenN
96
R Landschap
Voor levendige blauwe en groene tinten en zeer scherpe en heldere
opnamen. Gebruik deze instelling voor indrukwekkende landschappen.
S Neutraal
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur
aan geven om opnamen met de computer te verwerken. Voor
natuurlijke kleuren en ingetogen opnamen met een bescheiden
helderheid en kleurverzadiging.
U Natuurlijk
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan
geven om opnamen met de computer te verwerken. De kleur
van een onderwerp dat wordt vastgelegd in zonlicht bij een
kleurtemperatuur van 5200K, wordt aangepast naar de
colorimetrische kleur van het onderwerp. Voor ingetogen
opnamen met een bescheiden helderheid en kleurverzadiging.
V Monochroom
Voor zwart-witopnamen.
W Gebruiker 1-3
U kunt een standaardstijl, zoals [Portret], [Landschap],
een beeldstijlbestand, enzovoort opslaan en deze naar wens
aanpassen (pag. 129). Een beeldstijl die niet door de gebruiker is
aangepast, heeft dezelfde standaardinstellingen als de beeldstijl
[Automatisch].
Zwart-witopnamen die zijn vastgelegd in een ander bestandsformaat
dan 1 kunnen niet worden teruggezet naar kleur. Let erop dat u de
instelling [Monochroom] niet ingeschakeld laat wanneer u opnieuw
foto's in kleur wilt maken. Wanneer [Monochroom] is geselecteerd,
wordt <0> weergegeven in de zoeker.
97
U kunt de AF-bediening (automatische scherpstelling) selecteren die bij
de opnameomstandigheden en het onderwerp past. In de basismodi
wordt de optimale AF-bediening automatisch ingesteld voor de
respectieve opnamemodus.
1
Stel de scherpstelmodusknop op
de lens in op <AF>.
2
Druk op de knop <Zf>.
[AF-bediening] wordt weergegeven.
3
Selecteer de AF-bediening.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en
<
Z
> of draai aan het instelwiel <
6
>
om de gewenste AF-bediening in te
stellen en druk vervolgens op <
0
>.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp en
druk de ontspanknop half in. De camera
stelt vervolgens automatisch scherp in
de geselecteerde AF-bediening.
Geschikt voor niet-bewegende onderwerpen. Wanneer u de
ontspanknop half indrukt, stelt de camera slechts één keer scherp.
Als de scherpstelling is bereikt, licht de stip in het AF-punt waarop is
scherpgesteld gedurende korte tijd rood op en wordt de
scherpstelindicator <o> in de zoeker weergegeven.
Bij meervlaksmeting (pag. 115) wordt de belichting ingesteld
op het moment dat er op het onderwerp is scherpgesteld.
Wanneer u de ontspanknop half ingedrukt houdt, wordt de scherpstelling
vergrendeld. U kunt dan desgewenst een nieuwe beeldcompositie maken.
f: De AF-bediening wijzigenN
1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen
f: De AF-bediening wijzigenN
98
Deze AF-bediening is geschikt voor bewegende onderwerpen
waarbij de scherpstelafstand telkens verandert. Terwijl u de
ontspanknop half ingedrukt houdt, blijft de camera voortdurend
scherpstellen op het onderwerp.
De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt
gemaakt.
Bij automatische AF-puntselectie (pag. 99) stelt de camera scherp op
het middelste AF-punt. Als het onderwerp zich tijdens de automatische
scherpstelling van het middelste AF-punt af beweegt, blijft de camera
het onderwerp volgen zolang dit nog binnen het bereik van een ander
AF-punt valt.
In de modus AI Focus AF schakelt het AF-gebruik automatisch van
1-beeld AF over op AI Servo AF als het onderwerp in beweging komt.
Als het onderwerp in beweging komt nadat erop is scherpgesteld
met behulp van 1-beeld AF, wordt deze beweging door de camera
gesignaleerd. De camera schakelt dan automatisch over op AI Servo
AF en blijft het onderwerp volgen.
AI Servo AF voor bewegende onderwerpen
AI Focus AF voor automatisch wisselen van AF-bediening
Als u niet kunt scherpstellen, gaat de scherpstelindicator <o> in de
zoeker knipperen. In dit geval kan er geen opname worden gemaakt,
ook al drukt u de ontspanknop helemaal in. Bepaal de compositie
opnieuw en probeer opnieuw scherp te stellen of raadpleeg
'Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld' (pag. 101).
Wanneer [z1: Pieptoon] is ingesteld op [Uitschakelen], hoort u geen
pieptoon als er op het onderwerp is scherpgesteld.
In de modus AI Servo AF hoort u geen pieptoon, zelfs niet als er op het
onderwerp is scherpgesteld. Ook licht de scherpstelindicator <o> in de
zoeker niet op.
Wanneer bij het gebruik van AI Focus AF met actieve Servo-modus
op het onderwerp wordt scherpgesteld, hoort u een zachte pieptoon. De
scherpstelindicator <o> in de zoeker licht echter niet op. De scherpstelling
wordt in dit geval niet vergrendeld.
99
In de basismodi stelt de camera automatisch scherp op het
dichtstbijzijnde onderwerp. Daarom wordt er mogelijk niet altijd
op het beoogde onderwerp scherpgesteld.
In de modi <
d
>, <
s
>, <
f
> en <
a
> kunt u één AF-punt selecteren
en alleen scherpstellen op het gebied dat door dat AF-punt wordt gedekt.
1
Druk op de knop <S> (9).
Het geselecteerde AF-punt wordt op
het LCD-scherm en in de zoeker
weergegeven.
2
Selecteer het AF-punt.
Gebruik de pijltjestoetsen <S>
om het AF-punt te selecteren.
Als u in de zoeker kijkt, kunt u het
AF-punt selecteren door aan het
instelwiel <6> te draaien tot het
gewenste AF-punt rood oplicht.
Als alle AF-punten oplichten, wordt
automatische AF-puntselectie
ingeschakeld. Er wordt dan
automatisch een AF-punt
geselecteerd waarmee op het
onderwerp wordt scherpgesteld.
Wanneer u op <
0
> drukt, wordt er
tussen het middelste AF-punt en
automatische AF-puntselectie gewisseld.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het geselecteerde AF-punt op het
onderwerp en druk de ontspanknop half
in om scherp te stellen.
S Het AF-punt selecterenN
S Het AF-punt selecterenN
100
Als u van dichtbij een portret wilt maken, gebruikt u 1-beeld AF
en stelt u scherp op de ogen.
Als u eerst op de ogen scherpstelt, kunt u de compositie vervolgens
opnieuw bepalen terwijl het gezicht scherp blijft.
Als het moeilijk is om scherp te stellen, kunt u het beste het
middelste AF-punt selecteren en gebruiken.
Van de negen AF-punten is het middelste het gevoeligste.
Stel de camera in op automatische AF-puntselectie en AI Servo
AF om gemakkelijker op een bewegend onderwerp te kunnen
scherpstellen (pag. 98).
Het middelste AF-punt wordt als eerste gebruikt om op het onderwerp scherp
te stellen. Als het onderwerp zich tijdens de automatische scherpstelling van
het middelste AF-punt af beweegt, blijft de camera het onderwerp volgen
zolang dit nog binnen het bereik van een ander AF-punt valt.
Bij weinig licht flitst de ingebouwde flitser een paar keer kort wanneer
u de ontspanknop half indrukt. Hierdoor wordt het onderwerp belicht,
zodat automatisch scherpstellen makkelijker is.
Opnametips
AF-hulplicht met de ingebouwde flitser
Er wordt door de ingebouwde flitser geen AF-hulplicht geactiveerd in
de modi <7>, <3> of <5>, of wanneer [Flitsen m. int. flitser] is
ingesteld op <b> in de modi <C> of <P>.
Het AF-hulplicht wordt niet geactiveerd tijdens het gebruik van AI Servo AF.
Het effectieve bereik van het AF-hulplicht dat door de ingebouwde flitser
wordt geactiveerd, is ongeveer 4 meter.
Wanneer u in de creatieve modi met de knop <
I
> de ingebouwde flitser
omhoog laat komen (pag. 104), wordt indien nodig het AF-hulplicht geactiveerd.
Afhankelijk van de instelling voor [
7: AF-hulplicht
] onder [
5
3: Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)
] wordt het AF-hulplicht niet geactiveerd (pag. 264).
Als u een extender (afzonderlijk verkrijgbaar) bevestigt op de lens en het
maximale diafragma hoger wordt dan f/5.6, is opname met automatische
scherpstelling niet mogelijk (behalve in [FlexiZone- Single] en [u Live-
modus] tijdens Live View-opnamen). Raadpleeg de instructiehandleiding
van de extender voor meer informatie.
101
Soms kan er niet automatisch worden scherpgesteld (de
scherpstelindicator <o> van de zoeker knippert dan). Dit kan
onder meer voorkomen bij de volgende onderwerpen:
Onderwerpen met zeer weinig contrast (bijvoorbeeld blauwe
luchten, effen, platte oppervlakken, enzovoort)
Onderwerpen bij zeer weinig licht
Reflecterende onderwerpen en onderwerpen met heel veel tegenlicht
(bijvoorbeeld auto's met een zeer reflecterende carrosserie, enzovoort)
Onderwerpen die zowel dichtbij als veraf vlak bij een AF-punt liggen
(bijvoorbeeld dieren in een kooi, enzovoort )
Onderwerpen zoals lichte puntjes dicht bij een AF-punt
(bijvoorbeeld avondopnamen, enzovoort)
Zich herhalende patronen (bijvoorbeeld vensters in een
wolkenkrabber, toetsenborden, enzovoort)
Ga in dergelijke situaties op een van de volgende manieren te werk om
scherp te stellen:
(1) Stel in de modus 1-beeld AF scherp op een object dat op dezelfde
afstand staat als het onderwerp en vergrendel de scherpstelling
voordat u de compositie opnieuw bepaalt (pag. 61).
(2) Stel de scherpstelmodusknop op de lens in op <
MF
> en stel handmatig scherp.
1
Zet de scherpstelmodusknop
op de lens op <MF>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Stel scherp door aan de scherpstelring
op de lens te draaien totdat u het
onderwerp scherp in de zoeker ziet.
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld
MF: Handmatige scherpstelling
Afhankelijk van het onderwerp kan de scherpstelling worden bereikt door de compositie
van de opname iets aan te passen en opnieuw automatisch scherp te stellen.
Zie pagina 152 voor informatie over onderwerpen waarop moeilijk is scherp te
stellen tijdens Live View-opnamen met [
FlexiZone - Single
] en [
u
Live-modus
].
Scherpstelring
Als u bij handmatige scherpstelling de ontspanknop half indrukt, licht het
AF-punt waarmee is scherpgesteld gedurende korte tijd rood op, klinkt de
pieptoon en gaat ook de scherpstelindicator <o> in de zoeker branden.
102
U kunt circa 3 opnamen per seconde maken. Deze functie kunt
u bijvoorbeeld gebruiken als een kind naar u toe rent en u de
verschillende gezichtsuitdrukkingen wilt vastleggen.
1
Druk op de knop <Yij>.
2
Selecteer <i>.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
of draai aan het instelwiel <
6
> om
continue opname <
i
> te selecteren
en druk vervolgens op <
0
>.
3
Maak de opname.
De camera maakt voortdurend
opnamen terwijl u de ontspanknop
volledig ingedrukt houdt.
Stel ook de AF-bediening (pag. 97) in die bij het onderwerp past.
Voor een bewegend onderwerp
Als Al Servo AF is ingesteld, wordt er tijdens continue opname
voortdurend scherpgesteld.
Voor een niet-bewegend onderwerp
Als 1-beeld AF is ingesteld, stelt de camera tijdens continue opname
slechts eenmaal scherp.
i Continue opnameN
Opnametips
Als bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [5: Hoge
ISO-ruisreductie] is ingesteld op [2: Sterk] (p.263), neemt de maximale
opnamereeks voor continue opnamen aanzienlijk af. Ook de snelheid bij
continue opnamen kan lager zijn.
Als het resterende accuniveau laag is of als u opnamen maakt wanneer
er weinig licht is, wordt de snelheid bij continue opname mogelijk minder.
Bij het gebruik van AI Servo AF neemt de snelheid bij continue opname
mogelijk enigszins af. Dit is afhankelijk van het onderwerp en de
gebruikte lens.
103
1
Druk op de knop <Yij>.
2
Selecteer de zelfontspanner.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
of draai aan het instelwiel <
6
> om de
zelfontspanner te selecteren en druk
vervolgens op <
0
>.
j : Opname na circa 10 sec.
l: Opname na circa 2 sec.N
q
:
Maak het ingestelde aantal
continue opnamen na circa 10 sec.
Druk op de pijltjestoetsen
<W> en <X> om aan te
geven hoeveel opnamen
u met de zelfontspanner
wilt maken (2 - 10).
3
Maak de opname.
Kijk door de zoeker, stel scherp
op het onderwerp en druk de
ontspanknop helemaal in.
U kunt de zelfontspanner in de gaten houden door middel van
het bijbehorende zelfontspannerlampje, de pieptoon en de
aftelweergave (in seconden) op het LCD-scherm.
Twee seconden voordat de opname wordt gemaakt, gaat het
zelfontspannerlampje branden en klinkt de pieptoon sneller.
j De zelfontspanner gebruiken
Met <q> kan het interval tussen de verschillende opnamen worden
verlengd afhankelijk van de instellingen voor opnamefuncties, zoals de
opnamekwaliteit of gebruik van de flitser.
Als u bij het indrukken van de ontspanknop niet door de zoeker kijkt, kunt
u het beste de oculairafsluiting bevestigen (pag. 271). Als er tijdens het
maken van een opname licht in de zoeker komt, kan dit een negatief
effect op de belichting hebben.
Het wordt aanbevolen om na het maken van opnamen met de zelfontspanner de
opname weer te geven (pag. 83) om de scherpstelling en belichting te controleren.
Als u met de zelfontspanner een foto van uzelf wilt maken, vergrendelt
u de scherpstelling (pag. 61) op een object dat zich tijdens de opname
op ongeveer dezelfde afstand als uzelf bevindt.
Druk op de knop <Yij> als u de zelfontspanner wilt uitschakelen
nadat het aftellen is begonnen.
104
Als u binnenshuis bent of te maken hebt met weinig licht of tegenlicht,
kunt u de ingebouwde flitser omhoog klappen en op de ontspanknop
drukken om opnamen met de flitser te maken. In de modus <d> wordt
de sluitertijd automatisch ingesteld op een waarde tussen 1/60 seconde
en 1/200 seconde om cameratrilling te voorkomen.
1
Druk op de knop <D>.
In de creatieve modi kunt u altijd op
de knop <D> drukken om opnamen
met de flitser te maken.
Terwijl de flitser wordt opgeladen,
wordt in de zoeker 'DbuSY' en op het
LCD-scherm [BUSYD] weergegeven.
2
Druk de ontspanknop half in.
Controleer linksonder in de zoeker
of het pictogram <D> oplicht.
3
Maak de opname.
De flitser gaat af zodra er is
scherpgesteld en u de ontspanknop
volledig indrukt.
Verlaag de ISO-snelheid bij fel licht.
Verlaag de ISO-snelheid als de belichtingsinstelling in de zoeker
knippert.
Verwijder de zonnekap. Let erop dat u zich niet te dicht bij het
onderwerp bevindt.
Als er een zonnekap op de lens is bevestigd of als u te dicht bij
het onderwerp staat, kan de onderzijde van de opname er donker
uitzien doordat de flitser wordt belemmerd. Controleer bij belangrijke
opnamen op het LCD-scherm of de flitsbelichting er natuurlijk uitziet
(niet donker onderaan).
D De ingebouwde flitser gebruiken
Opnametips
105
D De ingebouwde flitser gebruiken
Effectief bereik van ingebouwde flitser (geschat aantal meters)
* Voor invulflitsen kan de ISO-snelheid lager worden ingesteld dan ISO 800.
ISO-snelheid
(pag. 92)
EF-S18-55mm f/3.5-5.6 IS II
Groothoek Telefoto
f/3.5 f/5.6
ISO 100 1 - 2,6 1 - 1,6
ISO 400 1 - 5,3 1 - 3,3
ISO 800/AUTO* 1 - 7,4 1 - 4,6
ISO 1600 1,3 - 10,5 1 - 6,6
ISO 6400 2,6 - 21,0 1,6 - 13,1
Wanneer een hoge ISO-snelheid is ingesteld en de scherpstelafstand
groot is, kan mogelijk niet de juiste belichting worden verkregen,
afhankelijk van onder meer de omstandigheden van het onderwerp.
Fotografeer niet met flits wanneer u de ingebouwde flitser met uw vinger
tegenhoudt of om een andere reden niet geheel is uitgeklapt.
D De ingebouwde flitser gebruiken
106
Het rode-ogeneffect kan worden geminimaliseerd of voorkomen
als u bij flitsfoto's het lampje voor rode-ogen-reductie gebruikt.
Rode-ogen-reductie kan in iedere opnamemodus worden ingesteld,
behalve in <7> <3> <5> en <k>.
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [R.ogen Aan/Uit] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Als u de ontspanknop half indrukt
wanneer u opnamen maakt met de
flitser, gaat het lampje voor rode-
ogen-reductie branden. Wanneer u
vervolgens de ontspanknop helemaal
indrukt, wordt de opname gemaakt.
3 Rode-ogen-reductie
Rode-ogen-reductie is effectiever als het onderwerp naar het lampje
voor rode-ogen-reductie kijkt in een goed verlichte ruimte of wanneer
u dicht bij het onderwerp staat.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt de
schaalweergave onder in de zoeker kleiner waarna
hij wordt uitgeschakeld. Voor het beste resultaat maakt
u de opname nadat deze schaalweergave is uitgeschakeld.
De effectiviteit van de rode-ogen-reductie is afhankelijk van het
specifieke onderwerp.
107
4
Opnamefuncties voor
gevorderden
Dit hoofdstuk is een aanvulling op hoofdstuk 3. U leest
in dit hoofdstuk op welke manieren u nog meer creatief
kunt fotograferen.
In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk wordt uitgelegd
hoe u de modi <s> <f> en <a> op het
programmakeuzewiel kunt gebruiken.
Alle functies die in hoofdstuk 3 zijn besproken, kunnen ook
worden gebruikt met de modi <s>, <f> en <a>.
Zie pagina 276 voor informatie over welke functies in de
diverse opnamemodi kunnen worden gebruikt.
Het pictogram
M
rechts boven de paginatitel geeft aan dat de
functie alleen in de creatieve modi (pag. 30) beschikbaar is.
De instelwielwijzer <c> wordt samen
met de sluitertijd, het diafragma of de
waarde voor belichtingscorrectie
weergegeven en geeft aan dat u het
instelwiel <6> kunt draaien om de
desbetreffende instelling aan te passen.
c Instelwielwijzer
108
Met de modus <s> (AE met sluitertijdvoorkeuze) op het
programmakeuzewiel kunt u de actie bevriezen of onscherp maken.
* <s> staat voor Time value (tijdwaarde).
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <s>.
2
Stel de gewenste sluitertijd in.
Zie 'Opnametips' voor advies over
het instellen van de sluitertijd.
Als u het instelwiel <6> naar rechts
draait, stelt u een kortere sluitertijd in.
Als u het wiel naar links draait, stelt
u een langere sluitertijd in.
3
Maak de opname.
Wanneer u scherpstelt en de
ontspanknop volledig indrukt,
wordt de opname gemaakt met
de geselecteerde sluitertijd.
s: De beweging van het onderwerp
vastleggen
Onscherp gemaakte beweging
(lange sluitertijd: 1/30 seconde)
Bevroren beweging
(korte sluitertijd: 1/2000 seconde)
Weergave van de sluitertijd
Op het LCD-scherm wordt de sluitertijd als een breuk weergegeven.
In de zoeker wordt echter alleen de noemer weergegeven. '0"5' duidt
op 0,5 seconde en '15"' op 15 seconden.
109
s: De beweging van het onderwerp vastleggen
Een snel bewegend onderwerp bevriezen
Gebruik een korte sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/4000 en 1/500 seconde.
Een rennend kind of dier onscherp maken om de indruk van
beweging te wekken
Gebruik een gemiddelde sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/250 en
1/30 seconde. Volg het bewegende onderwerp met de zoeker
en druk de ontspanknop in om de opname te maken. Wanneer
u gebruikmaakt van een telelens, dient u deze goed vast te
houden om cameratrilling te voorkomen.
Een stromende rivier of fontein onscherp maken
Gebruik een lange sluitertijd van 1/30 seconde of langer.
Gebruik een statief om cameratrilling te voorkomen.
Stel de sluitertijd zo in dat de weergegeven
diafragmawaarde niet knippert.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en de
sluitertijd wijzigt terwijl het diafragma wordt
weergegeven, wordt de diafragmawaarde ook
gewijzigd. Op die manier wordt dezelfde belichting
(hoeveelheid licht die op de beeldsensor valt)
gehandhaafd. Wanneer u het aanpasbare
diafragmabereik overschrijdt, knippert de
diafragmawaarde om aan te geven dat de
standaardbelichting niet kan worden verkregen.
Bij onderbelichting knippert de maximale diafragmawaarde (laagste
f-getal). Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar links om
een langere sluitertijd in te stellen of verhoogt u de ISO-snelheid.
Bij overbelichting knippert de minimale diafragmawaarde (hoogste
f-getal). Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar rechts om
een kortere sluitertijd in te stellen of verlaagt u de ISO-snelheid.
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen
automatisch op het eveneens automatisch ingestelde diafragma
afgestemd (automatische flitsbelichting). De sluitertijd kan worden
ingesteld op een waarde tussen 1/200 seconde en 30 seconden.
Opnametips
D De ingebouwde flitser gebruiken
110
Om de achtergrond onscherp te maken of om onderwerpen die dichtbij
of ver weg zijn scherp te krijgen, stelt u het programmakeuzewiel in op
<f> (AE met diafragmavoorkeuze). Zo kunt u de scherptediepte
(het bereik van een acceptabele scherpstelling) aanpassen.
*<f> staat voor Aperture Value (diafragmawaarde). Dit is de grootte
van de diafragmaopening binnen de lens.
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <f>.
2
Stel het gewenste diafragma in.
Hoe hoger het f-getal, hoe groter
de scherptediepte waarbij zowel de
voor- als achtergrond scherper zijn.
U stelt een hoger f-getal (kleinere
diafragmaopening) in als u het
instelwiel <6> naar rechts draait
en een lager f-getal (grotere
diafragmaopening) als u het
instelwiel naar links draait.
3
Maak de opname.
Stel scherp en druk de ontspanknop
helemaal in. De opname wordt gemaakt
met het geselecteerde diafragma.
f: De scherptediepte wijzigen
Scherpe voorgrond en achtergrond
(met een hoog f-getal van
het diafragma: f/32)
Onscherpe achtergrond
(met een laag f-getal van
het diafragma: f/5.6)
Weergave van de diafragmawaarde
Hoe hoger het f-getal, hoe kleiner de diafragmaopening. Het weergegeven
f-getal kan variëren. Dit is afhankelijk van de lens. Als er geen lens op de
camera is bevestigd, wordt '00' als diafragmawaarde weergegeven.
111
f: De scherptediepte wijzigen
Wanneer u een diafragma met een hoog f-getal gebruikt of
opnamen maakt bij weinig licht, kan er cameratrilling optreden.
Bij een hoger f-getal van het diafragma is de sluitertijd langer.
In omstandigheden met weinig licht kan de sluitertijd maar liefst
30 seconden bedragen. Verhoog in zo'n geval de ISO-snelheid
en houd de camera stil of gebruik een statief.
De scherptediepte is niet alleen afhankelijk van het diafragma,
maar ook van de lens en de afstand tot het onderwerp.
Aangezien groothoeklenzen van zichzelf een grote scherptediepte
hebben (d.w.z. het gebied voor en achter het scherpgestelde punt
dat nog scherp is), hoeft u geen hoog f-getal van het diafragma in
te stellen om een opname te krijgen die van voor tot achter scherp
is. Een telelens daarentegen heeft een kleine scherptediepte.
En hoe dichterbij het onderwerp, hoe kleiner de scherptediepte.
Een onderwerp dat zich verder weg bevindt, heeft een grotere
scherptediepte.
Stel het diafragma zo in dat de weergave van de sluitertijd
niet knippert.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en
het diafragma wijzigt terwijl de sluitertijd wordt
weergegeven, wordt de sluitertijd ook gewijzigd.
Op die manier wordt dezelfde belichting (de
hoeveelheid licht die op de beeldsensor valt)
gehandhaafd. Wanneer u het aanpasbare
sluitertijdbereik overschrijdt, knippert de sluitertijd
om aan te geven dat de standaardbelichting niet
kan worden verkregen.
Bij onderbelichting knippert de sluitertijd van '30"' (30 seconden).
Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar links om een
lager f-getal in te stellen of verhoogt u de ISO-snelheid.
Bij overbelichting knippert de sluitertijd van '4000' (1/4000
seconden). Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar rechts
om een hoger f-getal in te stellen of verlaagt u de ISO-snelheid.
Opnametips
f: De scherptediepte wijzigen
112
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen
automatisch op het ingestelde diafragma afgestemd (automatische
flitsbelichting). De sluitertijd wordt automatisch ingesteld tussen 1/200
seconde en 30 seconden, afhankelijk van de helderheid.
Bij weinig licht wordt het hoofdonderwerp belicht met de automatische
flitser. De achtergrond wordt belicht met de automatisch ingestelde
langere sluitertijd. Zowel het onderwerp als de achtergrond zien
er goed belicht uit en krijgen wat meer sfeer (automatische lange
flitssynchronisatietijd). Wanneer u de camera in de hand houdt, dient
u deze goed stil te houden om cameratrilling te voorkomen. U wordt
aangeraden een statief te gebruiken.
Als u een lange sluitertijd wilt voorkomen, stelt u bij [53: Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)] de optie [3: Flitssync.snelheid AV-modus] in op
[1: 1/200-1/60 sec. auto] of [2: 1/200 sec. (vast)] (pag. 261).
De diafragmaopening verandert alleen op het moment dat er een
opname wordt gemaakt. Voor de rest blijft het diafragma open staan.
Wanneer u via de zoeker of op het LCD-scherm naar het onderwerp
kijkt, ziet u daarom een kleine scherptediepte. Aan de hand van de
onderstaande procedure kunt u de daadwerkelijke scherptediepte
controleren voordat u de opname maakt.
1 Schakel scherptedieptecontrole in.
Stel bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [9: Wijs
SET-knop toe] in op [4: Scherptedieptecontrole] (pag. 266).
Zie pagina 258 voor informatie over persoonlijke voorkeuze-
instellingen.
2 Verlaat het menu.
Druk twee keer op de knop <M> om het menu te verlaten.
3 Druk op de knop <0>.
Het diafragma wordt verkleind zodat u de actuele scherptediepte
kunt zien.
D De ingebouwde flitser gebruiken
3 ScherptedieptecontroleN
Terwijl u naar het Live View-beeld kijkt (pag. 140) en de knop <
0
> ingedrukt
houdt, kunt u het diafragma wijzigen en ziet u hoe de scherptediepte verandert.
113
U kunt zowel de sluitertijd als het diafragma handmatig naar wens
instellen. Terwijl u naar de indicator voor het belichtingsniveau in de
zoeker kijkt, kunt u de belichting naar wens instellen. Deze methode
heet handmatige belichting.
* <a> staat voor Manual (handmatig).
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <a>.
2
Stel de ISO-snelheid in (pag. 92).
3
Stel de sluitertijd en het diafragma in.
Draai aan het instelwiel <6>
om de sluitertijd in te stellen.
Houd de knop <
O
> ingedrukt
en draai aan het instelwiel <
6
>
om het diafragma in te stellen.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
De belichtingsinstelling wordt
in de zoeker weergegeven.
De belichtingsniveaumarkering <
h
> geeft
aan hoe ver het huidige belichtingsniveau
van het standaardbelichtingsniveau
is verwijderd.
5 Stel de belichting in en maak de opname.
Stel de sluitertijd en het diafragma naar wens in.
Indien het ingestelde belichtingsniveau meer dan ±2 stops
van de standaardbelichting afwijkt, wordt bij het uiteinde
van de belichtingsniveau-indicator in de zoeker <
I> of <J>
weergegeven. (Als het ingestelde belichtingsniveau meer dan
±3 stops afwijkt, knippert op het LCD-scherm het pictogram <N>
op de plek waar <-3> of <+3> wordt weergegeven.)
a: Handmatige belichting
<O> + <6>
<6>
Markering belichtingsniveau
Standaardbelichtingsindex
Wanneer [
z
2: Auto Lighting Optimizer/
z
2: Auto optimalisatie helderheid
]
(pag. 123) is ingesteld op iets anders dan [
Uitschakelen
], kan de opname nog
steeds licht zijn, zelfs wanneer er een kortere belichting is ingesteld.
Als ISO auto is ingesteld, wordt de instelling van de ISO-snelheid aangepast
aan de sluitertijd en het diafragma om de standaardbelichting te verkrijgen.
Daardoor verkrijgt u mogelijk niet het gewenste belichtingseffect.
a: Handmatige belichting
114
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen
automatisch (automatische flitsbelichting) op het handmatig ingestelde
diafragma afgestemd. De sluitertijd kan worden ingesteld op een
waarde tussen 1/200 sec. en 30 sec. of op bulb.
Bij bulb-belichting blijft de sluiter
geopend zolang u de ontspanknop
ingedrukt houdt. Deze instelling kan
worden gebruikt voor het fotograferen
van vuurwerk en andere onderwerpen
waarvoor een lange belichting is vereist.
Ga naar stap 3 op de vorige pagina en
draai het instelwiel <6> naar links
om <BULB> in te stellen. De verstreken
belichtingstijd wordt op het LCD-scherm
weergegeven.
I De ingebouwde flitser gebruiken
BULB: Bulb-belichting
Verstreken belichtingstijd
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een
intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan
de beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Aangezien bulb-belichting meer ruis produceert dan normaal,
kan de opname er een beetje korrelig uitzien.
U kunt de ruis, die veroorzaakt wordt door een lange belichtingstijd,
verminderen door [4: Ruisred. lange sluitertijd] onder [53:
Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] in te stellen op [1: Automatisch]
of [2: Aan] (pag. 262).
Als ISO auto is ingesteld voor bulb-belichting, wordt de ISO-snelheid
vastgezet op ISO 800 (pag. 94).
Voor bulb-belichting wordt het gebruik van een statief en een
afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 271) aanbevolen.
115
Er zijn drie lichtmeetmethoden beschikbaar om de helderheid van het
onderwerp te meten. Meestal wordt meervlaksmeting aanbevolen.
In de basismodi wordt de meetmethode automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Meetmethode].
Selecteer op het tabblad [z2]
de optie [Meetmethode] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de meetmethode in.
Selecteer de gewenste meetmethode
en druk op <0>.
q Meervlaksmeting
Een algemene meetmethode die zelfs geschikt is
voor onderwerpen met tegenlicht. De camera past
de belichting automatisch aan het onderwerp aan.
w Deelmeting
Deze methode is effectief wanneer het licht om
het onderwerp veel helderder is, bijvoorbeeld
bij tegenlicht. Het grijskleurige gebied in de
afbeelding links is het gebied waar de
helderheid wordt gemeten om de
standaardbelichting te verkrijgen.
e Centrum gewicht gemiddeld
De helderheid wordt in het midden van het
beeld gemeten, waarna een gemiddelde
voor de gehele opname wordt berekend. Deze
meetmethode is voor gevorderde gebruikers.
q De meetmethode wijzigenN
Bij
q
(Meervlaksmeting) wordt de belichtingsinstelling vergrendeld wanneer
u de ontspanknop half indrukt en op het onderwerp hebt scherpgesteld. Bij de
lichtmeetmodi
w
(Deelmeting) en
e
(Centrum gewicht gemiddeld) wordt
de belichting vastgesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt.
(De belichting wordt niet vastgezet als u de ontspanknop half indrukt.)
116
Stel de belichtingscorrectie in wanneer de belichting (zonder flitser) anders
uitvalt dan gewenst. Deze functie kan worden gebruikt in de creatieve
modi (met uitzondering van <
a
>). U kunt de belichtingscorrectie instellen
op maximaal ±5 stops met tussenstappen van 1/3 stop.
Helderder maken
Houd de knop <O> ingedrukt
en draai het instelwiel <6> naar
rechts (langere belichting).
Donkerder maken
Houd de knop <O> ingedrukt en
draai het instelwiel <6> naar links
(kortere belichting).
Zoals in de afbeelding is te zien,
wordt het belichtingsniveau op het
LCD-scherm en in de zoeker
weergegeven.
Nadat u de opname hebt gemaakt, kunt
u de belichtingscorrectie annuleren
door deze op 0 in te stellen.
Belichtingscorrectie instellenN
O Belichtingscorrectie instellen
Langere belichting voor een helderdere opname
Kortere belichting voor een donkerdere opname
De waarde voor belichtingscorrectie die in de zoeker wordt
weergegeven, gaat slechts tot ±2 stops. Indien de waarde voor
belichtingscorrectie hoger is dan ±2 stops, wordt bij het uiteinde van
de indicator voor het belichtingsniveau <I> of <J> weergegeven.
Voor het instellen van een belichtingscorrectie van meer dan ±2 stops
wordt het aanbevolen om de optie [z2: Bel.comp./AEB] (p.118) of
Quick Control (pag. 48) te gebruiken.
Korte belichting Langere belichting voor een
helderdere opname
117
Belichtingscorrectie instellenN
Stel de flitsbelichtingscorrectie in wanneer de belichting van het onderwerp
anders uitvalt dan gewenst. U kunt de flitsbelichtingscorrectie instellen op
maximaal ±2 stops met tussenstappen van 1/3 stop.
1
Druk op de knop <Q> (7).
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven (pag. 48).
2
Selecteer [y].
Druk op de pijltjestoetsen <S>
om [y*] te selecteren.
[Flitsbelichtingscomp.] wordt
onderin weergegeven.
3
Stel de waarde voor de
flitsbelichtingscorrectie in.
Als de opname te donker is, draait
u het instelwiel <6> naar rechts
voor een langere belichting.
Als de opname te licht is, draait u het
instelwiel <6> naar links voor een
kortere belichting.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt het pictogram <y>
weergegeven in de zoeker.
Nadat u de opname hebt gemaakt, kunt u de
flitsbelichtingscorrectie annuleren door deze op 0 in te stellen.
y Flitsbelichtingscorrectie instellen
Wanneer [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid] (pag. 123) is ingesteld op iets anders dan [Deactiveren],
kan de opname nog steeds licht zijn, zelfs als er een kleinere
belichtingscorrectie of kleinere flitsbelichtingscorrectie is ingesteld.
U kunt de flitsbelichtingscorrectie ook instellen met de optie [Func.inst.
interne flitser] in [z1: Flitsbesturing] (pag. 199).
118
Met deze functie gaat belichtingscorrectie een stap verder, doordat
de belichting over drie opnamen automatisch wordt gevarieerd
(maximaal ±2 stops met tussenstappen van 1/3 stop), zoals hieronder
is weergegeven. Vervolgens kunt u de beste belichting kiezen.
Dit heet AEB (Auto Exposure Bracketing, Bracketing met automatische belichting)
.
1
Selecteer [Bel.comp./AEB].
Selecteer op het tabblad [
z2
]
de optie [
Bel.comp./AEB
] en
druk vervolgens op <
0
>.
2
Stel het AEB-bereik in.
Draai aan het instelwiel <6>
om het AEB-bereik in te stellen.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
>
en <
Z
> om de
belichtingscorrectiewaarde in
te stellen. Wanneer AEB wordt
gecombineerd met belichtingscorrectie,
wordt AEB toegepast op basis van het
niveau van de belichtingscorrectie.
Druk op <0> om de instelling vast
te leggen.
Wanneer u op de knop <
M
> drukt om
het menu te verlaten, wordt het AEB-
bereik op het LCD-scherm weergegeven.
3
Maak de opname.
Stel scherp en druk de ontspanknop
helemaal in. De drie opnamen achter
elkaar worden in deze volgorde
gemaakt: standaardbelichting, kortere
belichting en langere belichting.
3 Bracketing met automatische
belichting (AEB)N
Standaardbelichting
Donkerdere belichting
(Kortere belichting)
Helderdere belichting
(Langere belichting)
AEB-bereik
119
3 Bracketing met automatische belichting (AEB)N
Volg stap 1 en 2 als u het AEB-bereik niet wilt weergeven.
De AEB-instelling wordt ook automatisch geannuleerd als de
aan-uitschakelaar op <2> wordt gezet, als de flitser weer
gebruiksklaar is, enzovoort.
Gebruik van AEB bij het maken van continue opnamen
Als <i> continue opname (pag. 102) is ingesteld en u de
ontspanknop volledig indrukt, wordt er een reeks van drie opnamen
achter elkaar gemaakt in deze volgorde: standaardbelichting,
kortere belichting en langere belichting.
AEB gebruiken bij opnamen met enkelbeeld (u)
Druk de ontspanknop drie keer in om de drie opnamen voor het
trapje te maken. De drie opnamen achter elkaar worden in de
volgende volgorde gemaakt: standaardbelichting, kortere
belichting en langere belichting.
AEB gebruiken in combinatie met de zelfontspanner
Met de zelfontspanner <j> <l> (pag. 103) kunt u drie opnamen
achter elkaar maken na een vertraging van 10 seconden of circa
2 seconden. Als <q> (pag. 103) is ingesteld, wordt het aantal
continue opnamen drie maal het ingestelde aantal.
AEB annuleren
Opnametips
AEB is niet mogelijk bij bulb-belichting of bij gebruik van de flitser.
Wanneer [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid] (pag. 123) op iets anders dan [Deactiveren] wordt
ingesteld, is het effect van AEB mogelijk minimaal.
120
Wanneer het gebied waarop u wilt scherpstellen afwijkt van het
lichtmetingsgebied, of wanneer u meerdere foto's met dezelfde
belichtingsinstelling wilt nemen, kunt u de belichting vergrendelen. Druk op de
knop <
A
> om de belichting te vergrendelen, maak een nieuwe compositie en
maak de opname. Dit heet AE-vergrendeling. AE-vergrendeling is geschikt voor
het opnemen van bijvoorbeeld onderwerpen met tegenlicht.
1
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
De belichtingsinstelling wordt
weergegeven.
2
Druk op de knop <A> (0).
Het pictogram <A> licht op in
de zoeker om aan te geven dat de
belichtingsinstelling is vergrendeld
(AE-vergrendeling).
Telkens wanneer u op de knop <A>
drukt, wordt de huidige
belichtingsinstelling vergrendeld.
3
Bepaal de compositie opnieuw
en maak de opname.
Als u nog meer opnamen wilt maken
terwijl u de AE-vergrendeling behoudt,
houdt u de knop <
A
> ingedrukt en
drukt u op de ontspanknop om nog
een opname te maken.
* Als de scherpstelmodusknop op de lens op <MF> staat, wordt de
AE-vergrendeling toegepast op het middelste AF-punt.
A De belichting vergrendelenN
Effecten van AE-vergrendeling
Meetmethode
(pag. 115)
AF-puntselectiemethode (pag. 99)
Automatische selectie Handmatige selectie
q*
AE-vergrendeling wordt
toegepast bij het AF-punt
waarmee is scherpgesteld.
AE-vergrendeling wordt
toegepast bij het
geselecteerde AF-punt.
we AE-vergrendeling wordt toegepast op het middelste AF-punt.
AE-vergrendeling is niet mogelijk bij bulb-belichting.
121
Als het onderwerp zich aan de rand van het beeld bevindt en u de
flitser gebruikt, kan het onderwerp te licht of te donker worden. Dit
is onder meer afhankelijk van de achtergrond. Gebruik in dat geval
FE-vergrendeling. Nadat u de juiste flitsbelichting voor het onderwerp
hebt ingesteld, kunt u een nieuwe compositie maken (het onderwerp
bij de rand plaatsen) en de opname maken. Deze functie kan ook
worden gebruikt met een Canon Speedlite uit de EX-serie.
* FE staat voor Flash Exposure (flitsbelichting).
1
Druk op de knop <D>.
De ingebouwde flitser
komt tevoorschijn.
Druk de ontspanknop half in en kijk in de
zoeker of het pictogram <
D
> brandt.
2
Stel scherp op het onderwerp.
3
Druk op de knop <A> (8).
Richt het midden van de zoeker op het
onderwerp waarvoor de flitsbelichting
moet worden vergrendeld en druk
vervolgens op de knop <
A
>.
De flitse
r flitst kort voor, waarna het
benodigde flitsvermogen wordt berekend
en opgeslagen in het geheuge
n.
In de zoeker wordt 'FEL' kort
weergegeven en <d> licht op.
Elke keer dat u op de knop <A>
drukt, wordt er voorgeflitst waarna
het benodigde flitsvermogen wordt
berekend en opgeslagen in het
geheugen.
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk
de ontspanknop helemaal in.
De flitser gaat af en de foto
wordt gemaakt.
A De flitsbelichting vergrendelenN
A De flitsbelichting vergrendelenN
122
Als het onderwerp zich te ver weg en buiten het effectieve bereik van
de flitser bevindt, gaat het pictogram <
D
> knipperen. Ga dichter bij het
onderwerp staan en herhaal de stappen 2 t/m 4.
De FE-vergrendeling kan niet worden gebruikt bij Live View-opnamen.
123
Als de opname te donker wordt of als het contrast te laag is, kunnen
de helderheid en het contrast van de opname automatisch worden
verbeterd. Deze functie heet Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid). De standaardinstelling is [Standaard]. Bij JPEG-opnamen
wordt de correctie toegepast wanneer de opname is gemaakt.
Bij de basismodi wordt [Standaard] automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Auto Lighting Optimizer/
Auto optimalisatie helderheid].
Selecteer op het tabblad [z2]
de optie [Auto Lighting Optimizer/
Auto optimalisatie helderheid] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer de instelling.
Selecteer de gewenste instelling
en druk op <0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt indien nodig
vastgelegd met gecorrigeerd(e)
helderheid en contrast.
3 Helderheid en contrast automatisch
corrigerenN
Als bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [6: Lichte tonen
prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen] wordt de Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) automatisch ingesteld op
[Deactiveren] en kan de instelling niet worden gewijzigd.
Als het effect van Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
te sterk is en de opname te helder is, stelt u [Zwak] of [Uitschakelen] in.
Indien een andere optie dan [Uitschakelen] is ingesteld en
u gebruikmaakt van belichtingscorrectie of flitsbelichtingscorrectie
om de opname donkerder te maken, kan de opname nog steeds licht
uitvallen. Indien u een kortere belichting wilt, dient u deze optie eerst
op [Uitschakelen] in te stellen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan de ruis toenemen.
124
Als gevolg van fysieke eigenschappen van de lens lijken de vier hoeken van
de opname soms donkerder. Dit verschijnsel wordt lichtafval of vignettering
genoemd en kan worden gecorrigeerd. De standaardinstelling is
[
Inschakelen
]. Bij JPEG-opnamen wordt de correctie toegepast wanneer de
opname is gemaakt. Voor RAW-opnamen kan dit worden gecorrigeerd met
Digital Photo Professional (EOS-software, pag. 314).
1
Selecteer [Correctie helderheid
randen].
Selecteer in het tabblad [z1]
[Correctie helderheid randen]
en druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer de instelling.
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor de bevestigde lens.
Als [Correctiegeg. niet
beschikbaar] wordt weergegeven,
raadpleegt u 'Correctiegegevens voor
de lens' op de volgende pagina.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met de
gecorrigeerde helderheid van de randen.
3
De donkere hoeken van de opname
corrigeren
Correctie uitgeschakeld Correctie ingeschakeld
125
3 De donkere hoeken van de opname corrigeren
De camera beschikt reeds over correctiegegevens voor randhelderheid
voor ongeveer 30 lenzen. Als u in stap 2 [Inschakelen] selecteert,
worden de correctiegegevens voor helderheid van de beeldranden
automatisch toegepast voor elke lens waarvoor correctiegegevens
in de camera zijn vastgelegd.
U kunt met EOS Utility (EOS-software, pag. 314) controleren voor
welke lenzen de camera correctiegegevens bevat. U kunt ook
correctiegegevens voor niet-geregistreerde lenzen vastleggen.
Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding voor meer informatie.
Correctiegegevens voor de lens
Correctie helderheid randen kan niet worden toegepast op JPEG-
opnamen die al zijn gemaakt.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan er mogelijk ruis
aan de randen van een opname ontstaan.
Wanneer u een lens van een ander merk dan Canon gebruikt, wordt het
aanbevolen om de correcties in te stellen op [Uitschakelen], zelfs als
[Correctiegegevens beschikbaar] wordt weergegeven.
Als u de vergrote weergave gebruikt bij Live View-opnamen, is de correctie
helderheid randen niet zichtbaar in het beeld op het LCD-scherm.
Als het effect van de correctie niet goed zichtbaar is, maakt u een foto
en vergroot u deze in de weergave om te controleren of het beeld naar
wens is.
Correcties kunnen worden toegepast, ook wanneer een extender
of Life Size Converter is bevestigd.
Als de correctiegegevens voor de bevestigde lens niet in de camera
aanwezig zijn, geeft dit hetzelfde resultaat als wanneer de correctie
is ingesteld op [Uitschakelen].
De toegepaste mate van correctie is lager dan de maximale correctie
die kan worden ingesteld met Digital Photo Professional (EOS-software).
De mate van correctie is minder als de gebruikte lens niet over
afstandsinformatie beschikt.
Hoe hoger de ISO-snelheid, hoe lager de mate van correctie.
126
In plaats van de standaardinstelling te gebruiken kunt u de beeldstijl naar
wens aanpassen door afzonderlijke parameters te wijzigen, bijvoorbeeld
[
Scherpte
] en [
Contrast
]. Maak proefopnamen om het resultaat te
bekijken. Zie pagina 128 voor het aanpassen van [
Monochroom
].
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [z2]
de optie [Beeldstijl] en druk
vervolgens op <0>.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer een beeldstijl.
Selecteer een beeldstijl en
druk vervolgens op <B>.
3
Selecteer een parameter.
Selecteer een parameter,
bijvoorbeeld [Scherpte], en
druk vervolgens op <0>.
4
Stel de parameter in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de parameter naar wens
aan te passen en druk op <0>.
Druk op de knop <M> om de
aangepaste parameters op te slaan.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
verschijnt weer.
Parameterinstellingen die afwijken
van de standaardinstelling worden
blauw weergegeven.
A Opnamekenmerken aanpassen aan
uw voorkeurenN
Door bij stap 3 [Stand.inst.] te selecteren, kunt u de
standaardparameterinstellingen van de respectieve beeldstijl herstellen.
Als u opnamen wilt maken met de aangepaste beeldstijl, volgt u stap 2
op pagina 95 om de aangepaste beeldstijl te selecteren. Vervolgens kunt
u de opnamen maken.
127
A Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeurenN
Scherpte
Hiermee kunt u de scherpte van het onderwerp aanpassen.
Als u het onderwerp minder scherp wilt maken, stelt u de scherpte in
naar de kant met E. Hoe dichter de markering zich bij E bevindt,
hoe zachter het onderwerp.
Als u het onderwerp scherper wilt maken, stelt u de scherpte in naar
de kant met F. Hoe dichter de markering zich bij F bevindt, hoe
scherper het onderwerp.
Contrast
Hiermee kunt u het beeldcontrast en de levendigheid van
de kleuren aanpassen.
Als u het contrast wilt verlagen, stelt u het contrast in naar de kant
met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G bevindt,
hoe zachter de opname.
Als u het contrast wilt verhogen, stelt u het contrast in naar de kant
met het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H bevindt,
hoe sterker de opname.
Verzadiging
Hiermee kunt u de kleurverzadiging aanpassen.
Als u de kleurverzadiging wilt verlagen, stelt u de verzadiging
in naar de kant met het minteken.
Hoe dichter de markering zich bij
G
bevindt, hoe zwakker de kleuren.
Als u de kleurverzadiging wilt verhogen, stelt u de verzadiging in
naar de kant met het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H
bevindt, hoe sprekender de kleuren.
Kleurtoon
Hiermee kunt u de huidskleurtint aanpassen.
Als u de huidskleurtinten roder wilt maken, stelt u de kleurtoon in
naar de kant met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G
bevindt, hoe roder de huidskleur.
Als u de huidskleur minder rood wilt maken, past u de kleurtoon aan
in de richting van het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H
bevindt, hoe geler de huidskleur.
Parameterinstellingen en -effecten
A Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeurenN
128
Voor Monochroom kunt u naast
[Scherpte]
en
[Contrast]
(zoals op de
vorige pagina is beschreven) ook [
Filtereffect
] en [
Toningeffect
] instellen.
kFiltereffect
U kunt op een monochrome opname
witte wolken of groene bomen meer
laten afsteken door een filtereffect
toetepassen.
lToningeffect
Door een toningeffect toe te passen,
kunt u een monochrome opname in de
desbetreffende kleur maken. Hierdoor kan
de opname er indrukwekkender uitzien.
U kunt de volgende opties selecteren:
[N:Geen], [S:Sepia], [B:Blauw],
[P:Paars] of [G:Groen].
V Monochroom aanpassen
Filter Voorbeeldeffecten
N: Geen Normale zwart-witopname zonder filtereffecten.
Ye: Geel
De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken
lijken scherper.
Or: Oranje
De blauwe lucht ziet er iets donkerder uit. De zonsondergang
ziet er stralender uit.
R: Rood
De blauwe lucht ziet er behoorlijk donker uit. Herfstbladeren
zien er scherper en helderder uit.
G: Groen
Huidskleurtinten en lippen zien er zachter uit. Groene
boombladeren zien er levendiger en helderder uit.
Wanneer u het [Contrast] aanpast, wordt het filtereffect duidelijker.
129
U kunt een basisbeeldstijl selecteren, zoals [Portret] of [Landschap],
de parameters daarvan naar wens aanpassen en de stijl vervolgens
vastleggen onder [Gebruiker 1], [Gebruiker 2] of [Gebruiker 3].
U kunt meerdere beeldstijlen maken, met verschillende instellingen
voor parameters zoals scherpte en contrast.
U kunt ook de parameters aanpassen van een beeldstijl die met EOS
Utility (EOS-software, pag. 314) op de camera is vastgelegd.
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [z2]
de optie [Beeldstijl] en druk
vervolgens op <0>.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer [Gebruiker *].
Selecteer [Gebruiker *] en
druk op de knop <B>.
Het scherm met detailinstellingen
wordt weergegeven.
3
Druk op <0>.
Als [Beeldstijl] is geselecteerd,
drukt u op <0>.
4
Selecteer de basisbeeldstijl.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om de basisbeeldstijl te selecteren
en druk vervolgens op <
0
>.
Als u de parameters wilt aanpassen van
een beeldstijl die met EOS Utility (EOS-
software) op de camera is vastgelegd,
selecteert u hier de beeldstijl.
A
Favoriete opnamekenmerken vastleggen
N
A Favoriete opnamekenmerken vastleggenN
130
5
Selecteer een parameter.
Selecteer een parameter,
bijvoorbeeld [Scherpte], en
druk vervolgens op <0>.
6
Stel de parameter in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de parameter naar wens
aan te passen en druk op <0>.
Zie 'Opnamekenmerken aanpassen
aan uw voorkeuren' op pagina
126 t/m 128 voor meer informatie.
Druk op de knop <M> om de
gewijzigde beeldstijl vast te leggen.
Het selectiescherm voor beeldstijlen
verschijnt nu weer.
De basisbeeldstijl wordt rechts van
[Gebruiker *] weergegeven.
Indien de instellingen in een beeldstijl die is
vastgelegd in [
Gebruiker *
], zijn aangepast
en niet meer de basisbeeldstijlinstellingen
zijn, wordt de naam van de beeldstijl
weergegeven in blauw.
Als er al een beeldstijl is vastgelegd onder [Gebruiker *], worden
de parameterinstellingen van de vastgelegde beeldstijl ongedaan
gemaakt wanneer u de basisbeeldstijl in stap 4 wijzigt.
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 194) uitvoert, worden alle
standaardinstellingen voor [Gebruiker *] teruggezet. Van beeldstijlen
die met EOS Utility (EOS-software) zijn vastgelegd, worden alleen
de standaardinstellingen van de gewijzigde parameters hersteld.
Als u opnamen wilt maken met een vastgelegde beeldstijl, volgt u stap 2
op pagina 95 om [Gebruiker *] te selecteren. Vervolgens kunt
u opnamen gaan maken.
Raadpleeg de instructiehandleiding van EOS Utility voor de procedure
voor het registreren van een beeldstijlbestand op de camera.
131
De functie waarmee de kleurtoon zodanig kan worden aangepast
dat een wit voorwerp in de opname ook daadwerkelijk wit lijkt, wordt
witbalans (WB) genoemd. Bij de instelling Auto [Q] (Sfeerprioriteit)
of [Qw] (Witprioriteit) zal doorgaans automatisch de juiste witbalans
worden ingesteld. Als u met de instelling Auto geen natuurlijke kleuren
krijgt, kunt u een witbalans selecteren die bij de lichtbron past of de
witbalans handmatig instellen door een opname van een wit voorwerp
te maken.
Bij de basismodi wordt [Q] (Sfeerprioriteit) automatisch ingesteld.
(Bij de modus <P> wordt [Qw] (Witprioriteit) ingesteld.)
1
Druk op de knop <XB>.
[Witbalans] wordt weergegeven.
2
Selecteer een witbalansinstelling.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> of draai aan het instelwiel
<6> om de gewenste instelling
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
De waarde 'circa ****K' (K = die voor
de witbalansinstellingen <W> <E>
<R> <Y> of <U> wordt
weergegeven, is de desbetreffende
kleurtemperatuur.
B: Aanpassen aan de lichtbronN
B: Aanpassen aan de lichtbronN
132
Met [Q] (Sfeerprioriteit) kunt u de intensiteit van de warme
kleurzweem van de opname vergroten wanneer u scènes in kunstlicht
opneemt. Als u [Qw] (Witprioriteit) selecteert, kunt u de intensiteit
van de warme kleurzweem van de opname verkleinen.
Als u de automatische witbalans van vroegere EOS-cameramodellen
wilt bereiken, selecteert u [Q] (Sfeerprioriteit).
1
Druk op de knop <XB>.
[Witbalans] wordt weergegeven.
2
Selecteer [Q].
Selecteer [Q] en druk vervolgens
op de knop <B>.
3
Selecteer het gewenste item.
Selecteer [Auto: Sfeerprioriteit]
of [Auto: Witprioriteit] en druk
vervolgens op <0>.
Q : Auto: Sfeerprioriteit
Qw : Auto: Witprioriteit
Q De automatische witbalans instellen
Aandachtspunten voor [Qw] (Witprioriteit)
De warme kleurzweem van onderwerpen kan vervagen.
Als meerdere lichtbronnen op het scherm zijn opgenomen, wordt
de warme kleurzweem van het beeld mogelijk niet verminderd.
Als u de flitser gebruikt, zal de kleurtoon dezelfde zijn als [Q]
(Sfeerprioriteit).
133
B: Aanpassen aan de lichtbronN
De handmatige witbalans wordt gebruikt om voor een specifieke
lichtbron handmatig de witbalans in te stellen. Zorg ervoor dat u deze
procedure uitvoert onder de lichtbron op de plaats van opname.
1
Fotografeer een wit object.
Het midden van de zoeker moet
gevuld zijn met een effen wit
voorwerp.
Stel handmatig scherp en maak
opnamen met de standaardbelichting
die voor het witte voorwerp
is ingesteld.
U kunt elke willekeurige
witbalansinstelling gebruiken.
2
Selecteer [Handmatige
witbalans].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Handmatige witbalans] en
druk vervolgens op <0>.
Het scherm voor handmatige selectie
van de witbalans wordt weergegeven.
3
Importeer de witbalansgegevens.
Selecteer de opname die u bij stap 1
hebt gemaakt en druk op <0>.
In het dialoogvenster dat wordt
weergegeven selecteert u [OK].
De gegevens worden geïmporteerd.
Wanneer het menu opnieuw wordt
weergegeven, drukt u op de knop
<M> om het menu te sluiten.
O Handmatige witbalans
B: Aanpassen aan de lichtbronN
134
4
Selecteer [O (Custom)].
Druk op de knop <XB>.
Selecteer [O (Custom)] en
druk op <0>.
Als de bij stap 1 verkregen belichting sterk afwijkt van de
standaardbelichting, kan dit een incorrecte witbalansinstelling
tot gevolg hebben.
In stap 3 kunnen de volgende opnamen niet worden geselecteerd:
Opnamen die zijn gemaakt terwijl de beeldstijl was ingesteld op
[Monochroom] (pag. 96), opnamen die zijn verwerkt met een
creatieve filter of opnamen die zijn gemaakt met een andere camera.
In plaats van een wit voorwerp kan een grijskaart of een reflector met 18%
grijs (in de handel verkrijgbaar) een nauwkeurigere witbalans opleveren.
De persoonlijke witbalans die is geregistreerd met EOS Utility (EOS-
software, pag. 314), wordt geregistreerd onder [O]. Als u stap 3
uitvoert, worden de gegevens voor de geregistreerde persoonlijke
witbalans gewist.
135
U kunt de ingestelde witbalans corrigeren. Deze correctie heeft
hetzelfde effect als het gebruik van een in de handel verkrijgbaar
kleurtemperatuurconversiefilter of kleurcompensatiefilter. Elke
kleur kan in negen niveaus worden gecorrigeerd.
Deze functie is voor gevorderde gebruikers, met name voor
gebruikers die bekend zijn met het gebruik en de effecten
van kleurtemperatuurconversie en kleurcompensatiefilters.
1
Selecteer [WB Shift/Bkt.].
Selecteer op het tabblad [z2]
de optie [WB Shift/Bkt.] en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm voor witbalanscorrectie/
witbalansbracketing wordt weergegeven.
2
Stel de witbalanscorrectie in.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
de markering ' ' naar de gewenste
positie te verplaatsen.
B staat voor blauw, A voor amber, M voor
magenta en G voor groen. De kleurbalans
van de opname wordt aangepast aan de
kleur van de omgeving waarnaar de
opname wordt verplaatst.
Rechtsboven in het scherm wordt onder
'
Shift
' respectievelijk de richting en de
mate van correctie aangegeven.
Als u op de knop <
B
> drukt,
worden alle instellingen voor
[
WB Shift/Bkt.
] geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te
sluiten en naar het menu terug te keren.
u
De kleurtoon voor de lichtbron aanpassen
N
Witbalanscorrectie
Voorbeeldinstelling: A2, G1
Tijdens de witbalanscorrectie wordt <u> weergegeven in de zoeker
en op het LCD-scherm.
Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan circa 5 mireds van
een kleurtemperatuurconversiefilter. (Mired: een maateenheid voor de
dichtheid van een kleurtemperatuurconversiefilter.)
u De kleurtoon voor de lichtbron aanpassenN
136
Het is mogelijk om met één opname tegelijkertijd drie opnamen met
een verschillende kleurtoon op te slaan. De opname wordt niet alleen
opgeslagen met de kleurtemperatuur van de actuele witbalansinstelling,
maar ook met meer blauw/amber of magenta/groen. Dit worden
reeksopnamen met witbalansbracketing genoemd (WB Bkt.).
Witbalansbracketing is mogelijk in ±3 hele stappen.
Stel de witbalansbracketing in.
Als u in stap 2 van
'Witbalanscorrectie' aan het instelwiel
<6> draait, verandert de markering
' ' op het scherm in ' ' (3 punten).
Als u het instelwiel naar rechts draait,
wordt blauw/amber (B/A) ingesteld en
als u het wiel naar links draait, is de
instelling magenta/groen (M/G).
Rechtsboven in het scherm wordt
onder 'BKT' de richting en de mate
van correctie aangegeven.
Als u op de knop <
B
> drukt,
worden alle instellingen voor
[
WB Shift/Bkt.
] geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te
sluiten en naar het menu terug te keren.
Bracketingvolgorde
Reeksopnamen vinden in de volgende volgorde plaats: 1.
standaardwitbalans, 2. meer blauw (B) en 3. meer amber (A), of 1.
standaardwitbalans, 2. meer magenta (M) en 3. meer groen (G).
Automatische witbalansbracketing
B/A ±3 niveaus
Tijdens witbalansbracketing is de maximale opnamereeks voor continue
opnamen lager en neemt het maximum aantal opnamen eveneens af tot
circa een derde van het normale aantal.
U kunt ook de witbalanscorrectie en AEB samen met witbalansbracketing
instellen. Als u kiest voor AEB in combinatie met witbalansbracketing,
worden er van elke opname negen versies opgeslagen.
Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgeslagen,
kost het opslaan van de opname op de geheugenkaart meer tijd.
Tijdens Live View-opnamen knippert het witbalanspictogram.
'Bkt.' staat voor bracketing.
137
Het bereik van reproduceerbare kleuren wordt 'kleurruimte' genoemd. Met
deze camera kunt u de kleurruimte voor vastgelegde beelden instellen op
sRGB of Adobe RGB. Voor normale opnamen wordt sRGB aanbevolen.
Bij de basismodi wordt sRGB automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Kleurruimte].
Selecteer op het tabblad [z2]
de optie [Kleurruimte] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste kleurruimte in.
Selecteer [sRGB] of [Adobe RGB]
en druk vervolgens op <0>.
Deze kleurruimte wordt voornamelijk gebruikt voor commercieel
drukwerk en andere bedrijfsmatige toepassingen. Als u geen kennis
hebt van beeldverwerking, Adobe RGB en Design rule for Camera
File System 2.0 (Exif 2.21 of hoger), kunt u deze instelling beter niet
gebruiken. De opname ziet er zeer mat uit op computers met sRGB-
beeldinstelling en bij printers die niet voldoen aan Design rule for
Camera File System 2.0 (Exif 2.21 of hoger). Het wordt daarom
aangeraden de opname op de computer na te bewerken.
3
Het bereik van reproduceerbare kleuren instellen
N
Adobe RGB
Als de genomen foto is gemaakt met Adobe RGB als kleurruimte, is
het eerste teken in de bestandsnaam een onderstrepingsteken '_'.
Het ICC-profiel wordt niet toegevoegd. Raadpleeg de Digital Photo
Professional instructiehandleiding voor meer informatie over het
ICC-profiel.
138
139
5
Opnamen maken met het LCD-
scherm (Live View-opnamen)
U kunt opnamen maken terwijl het beeld op het
LCD-scherm van de camera wordt weergegeven.
Dit heet 'Live View-opnamen'.
Live View-opnamen zijn geschikt voor niet-bewegende
onderwerpen.
Wanneer u de camera in de hand houdt en opnamen
maakt terwijl u op het LCD-scherm kijkt, kan cameratrilling
onscherpe opnamen tot gevolg hebben. U wordt
aangeraden een statief te gebruiken.
Op afstand Live View-opnamen maken
Als u EOS Utility (EOS-software, pag. 314) op uw computer
installeert, kunt u de camera op de computer aansluiten en op
afstand opnamen maken met behulp van het computerscherm.
Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding voor meer
informatie.
140
1
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
Het Live View-beeld wordt op
het LCD-scherm weergegeven.
In het Live View-beeld wordt
het helderheidsniveau van de
daadwerkelijk te maken opname
nauwkeurig benaderd.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, stelt de camera scherp met
de actuele AF-methode (pag. 148).
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
De foto wordt gemaakt en het
vastgelegde beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
Als de opnameweergave is beëindigd,
keert de camera automatisch terug
naar de Live View-opnamen.
Druk op de knop <A> om de Live
View-opnamen te verlaten.
A Opnamen maken met het LCD-scherm
De zichthoek van het beeld is circa 100% (wanneer de opnamekwaliteit
is ingesteld op JPEG 73).
Tijdens Live View-opnamen zal de camera opnamen maken met 1-beeld
AF (pag. 97) in alle opnamemodi.
De meetmethode wordt voor Live View-opnamen ingesteld op meervlaksmeting.
In de creatieve modi kunt u de scherptediepte controleren door [9: Wijs
SET-knop toe] bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] in te stellen op
[4: Scherptedieptecontrole] en op <0> te drukken.
Tijdens continue opname wordt de belichting die voor de eerste opname
is ingesteld ook toegepast op de volgende opnamen.
141
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Stel [Live View-opname.]
in op [Inschakelen].
De Live View-menuopties worden in de
basismodi onder [z2] weergegeven
en in de creatieve modi onder [z4].
Maximum aantal Live View-opnamen
(Aantal opnamen (circa))
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E10-
accu en de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging Products Association).
Met een volledig opgeladen LP-E10-accu kunt u achter elkaar Live View-opnamen
maken gedurende circa 1 uur en 25 minuten bij kamertemperatuur (23 °C).
Live View-opname inschakelen
Temperatuur
Kamertemperatuur
(23° C)
Lage temperaturen
(0 °C)
Geen flits 190 180
50% flits 180 170
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een
intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan
de beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Algemene aandachtspunten bij het maken van Live View-opnamen
staan op pagina 157-158.
Bij gebruik van de flitser klinken er twee sluitergeluiden. Er wordt echter
maar één opname gemaakt. Bovendien is de tijd die ervoor nodig is om
een opname vast te leggen nadat u op de ontspanknop hebt gedrukt, iets
langer dan bij opnamen via de zoeker.
Als de camera lange tijd niet is gebruikt, wordt deze automatisch
uitgeschakeld na de periode die is ingesteld bij [51: Uitschakelen]
(pag. 185). Als [51: Uitschakelen] is ingesteld op [Uitschakelen], wordt
het maken van Live View-opnamen na 30 minuten automatisch
beëindigd (de camera blijft ingeschakeld).
Met behulp van een HDMI-kabel (afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u het
Live View-beeld op een tv-scherm weergeven (pag. 226). Houd er
rekening mee dat er geen geluid wordt uitgevoerd.
A Opnamen maken met het LCD-scherm
142
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
Informatiedisplay
AF-methode
d : FlexiZone - Single
c : u Live-modus
f : Quick-modus
Vergrotingskader
ISO-snelheid
Indicator belichtingsniveau/AEB-bereik
Diafragma
Sluitertijd
Beeldstijl
Accuniveau
Belichtings-
simulatie
Opnamekwaliteit
Witbalans
y Flitsbelichtings-
correctie
0 Flitsbelichtingscorrectie
externe flitser
AF-punt (Quick-modus)
FEB
AEB
Lichte tonen prioriteit
Histogram
Transport/
zelfontspanner
AE-vergrendeling
D Flitser gereed
b Flitser uit
e Snelle synchronisatie
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie
helderheid)
Maximum aantal opnamen
Indicator GPS-verbinding
Opnamemodus
Eye-Fi-overdrachtstatus
Waarschuwing
temperatuur
Wanneer <
g
> wit wordt weergegeven, is de helderheid van het Live
View-beeld bijna gelijk aan de helderheid van het vastgelegde beeld.
Als <
g
> knippert, betekent dit dat het Live View-beeld vanwege te
donkere of te heldere lichtomstandigheden met een andere helderheid
wordt weergegeven dan het daadwerkelijke opnameresultaat. De
daadwerkelijke opname wordt echter met de ingestelde belichting
gemaakt. Ruis kan in het Live View-beeld zichtbaarder zijn dan in
de daadwerkelijke opname.
Als de flitser wordt gebruikt of bulb-belichting is ingesteld, worden het
pictogram <g> en het histogram grijs weergegeven (ter referentie).
Mogelijk wordt het histogram bij weinig of juist heel fel licht niet goed
weergegeven.
143
A Opnamen maken met het LCD-scherm
De simulatie van de definitieve opname is een functie die de Live View-
opname weergeeft zoals deze eruit zal zien met de huidige instellingen
voor beeldstijl, witbalans en andere toegepaste opnamefuncties.
Tijdens het maken van opnamen worden automatisch de hieronder
vermelde functie-instellingen in de Live View-opname weergegeven.
Deze kunnen echter enigszins verschillen van de resulterende opname.
Simulatie van de definitieve opname tijdens Live View-opnamen
Beeldstijl
* Alle instellingen zoals scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon
worden weergegeven.
Witbalans
Witbalanscorrectie
Sfeeropnamen
Licht-/scèneopnamen
Kleurtoon (in de modus <P>)
Belichting
Scherptediepte (waarbij C.Fn-9-4 is ingesteld en <0> is ingedrukt)
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Lichte tonen prioriteit
Aspect ratio (bevestiging van opnamebereik)
Simulatie van de definitieve opname
144
In dit gedeelte worden de functie-instellingen besproken die specifiek
zijn voor Live View-opnamen.
Wanneer u op de knop <
Q
> drukt terwijl het beeld op het LCD-scherm in een
creatieve modus wordt weergegeven, kunt u een van de volgende functies
instellen:
AF-methode, transport/zelfontspanner
, witbalans, beeldstijl,
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), opnamekwaliteit en
ISO-snelheid. In de basismodi kunt u de functies instellen die in de tabel
op pagina 75 zijn vermeld, evenals de bovenstaande vetgedrukte functies.
1
Druk op de knop <Q>.
De functies die met Quick Control
kunnen worden ingesteld, worden
links in het scherm weergegeven.
Als de AF-methode <f> is, wordt
bovendien het AF-punt weergegeven.
Het AF-punt is ook selecteerbaar
(pag. 154).
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een functie te selecteren.
De instellingen van de geselecteerde functie
en Uitleg (pag. 55) worden weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel
<6> om de functie in te stellen.
Wanneer u op <0> drukt, wordt
het instellingenscherm van de
desbetreffende functie weergegeven.
Om de automatische witbalans in te
stellen, selecteert u [Q], drukt u op
<0> en vervolgens drukt u op de
knop <B>.
3
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <Q> om terug te
keren naar Live View-opname.
Instellingen voor de opnamefunctie
Q Quick Control
Als in de creatieve modi [
10: Flitsknopfunctie
] is ingesteld op [
1: ISO-snelheid
]
onder [
5
3: Persoonlijke voorkeuze(C. Fn)
], kunt u de ingebouwde flitser omhoog
klappen via Quick Control. De ISO-snelheid kan met de knop <
D
> worden ingesteld.
145
Hieronder volgen de menuopties.
De instelbare functies in dit
menuscherm zijn alleen van
toepassing bij Live View-opnamen.
Ze gelden niet voor opnamen met de
zoeker (de instellingen worden dan
uitgeschakeld).
De Live View-menuopties worden in de
basismodi onder [z2] weergegeven en
in de creatieve modi onder [z4].
Live View-opnamen
U kunt Live View-opname instellen op [
Inschakelen
] of [
Uitschakelen
].
AF-methode
U kunt [FlexiZone - Single], [u Live-modus] of [Quick-modus]
selecteren. Zie pagina 148-155 voor meer informatie over de
AF-methode.
Rasterweergave
Met [Raster 1
l] of [Raster 2m] kunt u rasterlijnen weergeven.
U kunt de horizontale of verticale kanteling controleren tijdens de
opname.
Menufunctie-instellingen
Menufunctie-instellingen
146
Aspect ratioN
De aspect ratio (beeldverhouding) van de opname kan worden
ingesteld op [3:2], [4:3], [16:9] of [1:1]. Het gebied rond het Live
View-beeld wordt omgeven door een zwart masker wanneer de
volgende aspect ratio's zijn ingesteld: [4:3] [16:9] [1:1].
De JPEG-opnamen worden samen met de ingestelde aspect ratio
opgeslagen. RAW-opnamen worden altijd met de aspect ratio [3:2]
opgeslagen. De geselecteerde aspect ratio wordt als informatie aan
het RAW-beeldbestand toegevoegd. Wanneer u het RAW-bestand
met de EOS-software verwerkt, kunt u hierdoor een beeld genereren
met de aspect ratio die tijdens de opname was ingesteld. Bij aspect
ratio [4:3], [16:9] en [1:1] worden de lijnen die de aspect ratio
aanduiden tijdens de opnameweergave weergegeven, maar deze
worden niet daadwerkelijk op de opname getekend.
Beeld-
kwaliteit
Aspect ratio en aantal pixels (circa)
3:2 4:3 16:9 1:1
3
5184 x 3456
(17,9 megapixels)
4608 x 3456
(16,0 megapixels)
5184 x 2912*
(15,1 megapixels)
3456 x 3456
(11,9 megapixels)
4
3456 x 2304
(8,0 megapixels)
3072 x 2304
(7,0 megapixels)
3456 x 1944
(6,7 megapixels)
2304 x 2304
(5,3 megapixels)
a
2592 x 1728
(4,5 megapixels)
2304 x 1728
(4,0 megapixels)
2592 x 1456*
(3,8 megapixels)
1728 x 1728
(3,0 megapixels)
b
1920 x 1280
(2,5 megapixels)
1696 x 1280*
(2,2 megapixels)
1920x1080
(2,1 megapixels)
1280 x 1280
(1,6 megapixels)
c
720 x 480
(350.000 pixels)
640 x 480
(310.000 pixels)
720 x 400*
(290.000 pixels)
480 x 480
(230.000 pixels)
Opnamekwaliteiten met een sterretje komen niet helemaal
met de desbetreffende aspect ratio overeen.
Het opnamebereik dat wordt weergegeven voor de aspect ratio met
een sterretje, is iets groter dan het opgenomen gebied. Controleer
de vastgelegde beelden op het LCD-scherm wanneer u de opnamen maakt.
Als u een andere camera gebruikt voor het direct afdrukken van
opnamen die met deze camera zijn gemaakt in de aspect ratio 1:1,
worden de opnamen mogelijk niet goed afgedrukt.
147
Menufunctie-instellingen
MeettimerN
U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven
(duur van de AE-vergrendeling). In de basismodi heeft de meettimer
een vaste instelling van 8 sec.
Als u een van de volgende handelingen uitvoert, worden Live View-
opnamen beëindigd. Als u weer wilt beginnen met Live View-opnamen,
drukt u nogmaals op de knop <A>.
•[z3: Stofwisdata], [52: Reinig handmatig], [53: Wis instellingen]
of [53: Firmwareversie] selecteren.
De opnamemodus wijzigen (wisselen tussen een basismodus
en een creatieve modus).
148
U kunt een AF-methode selecteren die bij de opnamesituatie en bij
uw onderwerp past. De volgende AF-methoden zijn beschikbaar:
[FlexiZone - Single], [u Live-modus] (met gezichtsherkenning,
pag. 149) en [Quick-modus] (pag. 154).
Wanneer u nauwkeurig wilt scherpstellen, stelt u de
scherpstelmodusknop op de lens in op <MF>, vergroot u het beeld
en stelt u handmatig scherp (pag. 156).
Selecteer de AF-methode.
Selecteer op het tabblad [z4] de
optie [AF-methode]. (In de basismodi
vindt u dit op tabblad [z2].)
Selecteer de gewenste AF-methode
en druk op <0>.
Wanneer het Live View-beeld wordt
weergegeven, kunt u ook op de knop
<
Q
> drukken om de AF-methode met
Snel instellen te selecteren (pag. 144).
De beeldsensor wordt gebruikt om scherp te stellen. Hoewel
automatisch scherpstellen tijdens weergave van het Live View-beeld
mogelijk is, duurt dat in deze modus langer dan in de Quick-modus.
Scherpstellen is in deze modus ook lastiger dan in de Quick-modus.
1
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
Het Live View-beeld wordt op
het LCD-scherm weergegeven.
Het AF-punt < > wordt
weergegeven.
2
Verplaats het AF-punt.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
het AF-punt te verplaatsen naar de
positie waarop u wilt scherpstellen.
(Het kan niet naar de randen van
de foto worden verplaatst.)
Druk op<0> om het AF-punt weer naar het midden te verplaatsen.
(Als C.Fn-9 is ingesteld, houdt u de knop <O/L> ingedrukt en
drukt u op <0>.)
Scherpstellen met AF (AF-methode)
De AF-methode selecteren
FlexiZone - Single: d
AF-punt
149
Scherpstellen met AF (AF-methode)
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt het
AF-punt groen en klinkt er een pieptoon.
Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en belichting
en druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken (pag. 140).
Gezichten worden herkend en er wordt op scherpgesteld met dezelfde
AF-methode als FlexiZone - Single. Laat degene van wie u een foto wilt
maken met het gezicht naar de camera staan.
1
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
2
Controleer het AF-punt.
Wanneer er een gezicht wordt
herkend, wordt het kader <p>
weergegeven over het gezicht
waarop zal worden scherpgesteld.
Wanneer meerdere gezichten worden
herkend, wordt <q> weergegeven.
Gebruik de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> om het kader <q> te
verplaatsen naar het gezicht
waarop u wilt scherpstellen.
u Live-modus (met gezichtsherkenning): c
Scherpstellen met AF (AF-methode)
150
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in; de
camera stelt vervolgens scherp op
het gezicht dat door het kader <p>
wordt bedekt.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
Als er geen gezicht kan worden
herkend, wordt het AF-punt < >
weergegeven en wordt er
scherpgesteld op het midden.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te
maken (pag. 140).
Als het gezicht van het onderwerp erg onscherp is, is gezichtsdetectie
niet mogelijk. Als u ook handmatig met de lens kunt scherpstellen
wanneer de scherpstelmodusknop op de lens op <f> staat, draait u
aan de scherpstelring om ruwweg scherp te stellen. Het gezicht wordt
dan herkend en <p> wordt weergegeven.
Het is mogelijk dat een ander object dan een menselijk gezicht
als gezicht wordt herkend.
Gezichtsdetectie werkt niet wanneer het gezicht een erg klein of erg
groot deel van het beeld beslaat, te helder of te donker is, horizontaal
of diagonaal is gekanteld, of gedeeltelijk is verborgen.
<p> kan ook alleen een deel van het gezicht dekken.
Als u op <0> drukt, schakelt de AF-modus over naar [FlexiZone -
Single] (pag. 148). U kunt op de pijltjestoetsen <S> drukken om het
AF-punt te verplaatsen. Druk nogmaals op <0> om naar de [u Live-
modus (met gezichtsherkenning)] terug te keren. (Als C.Fn-9 is
ingesteld, houdt u de knop <O/L> ingedrukt en drukt u op <0>.)
Aangezien er niet automatisch kan worden scherpgesteld op een gezicht
dat zich dicht bij de rand van het beeld bevindt, wordt <p> in dat geval
grijs weergegeven. Wanneer u de ontspanknop dan half indrukt, wordt
het middelste AF-punt < > gebruikt om scherp te stellen.
151
Scherpstellen met AF (AF-methode)
AF-bediening
Scherpstellen duurt langer dan met de [Quick-modus].
Zelfs als er al is scherpgesteld, wordt er nogmaals
scherpgesteld wanneer u de ontspanknop half indrukt.
U kunt niet ononderbroken scherpstellen op een bewegend
onderwerp.
Tijdens en na de AF-bediening kan de helderheid van de
opname veranderen.
Als de lichtbron tijdens de weergave van het Live View-beeld
verandert, kan het beeldscherm flikkeren en kan er mogelijk moeilijk
worden scherpgesteld. Als dit gebeurt, sluit u Live View-opnamen
af en stelt u eerst automatisch scherp bij de huidige lichtbron.
Wanneer [FlexiZone - Single] is ingesteld en u op de knop <u>
drukt, wordt het gebied dat door het AF-punt wordt gedekt, vergroot.
Druk de ontspanknop half in om scherp te stellen in vergrote
weergave. Dit werkt goed wanneer de camera op een statief staat
en de scherpstelling heel nauwkeurig moet zijn. Als het lastig is om
in de vergrote weergave scherp te stellen, keert u terug naar de
normale weergave en gebruikt u AF. De AF-snelheid kan in de
normale of vergrote weergave afwijken.
Als u de weergave vergroot nadat u in de normale weergave met
[FlexiZone - Single] hebt scherpgesteld, kan het zijn dat er niet
nauwkeurig is scherpgesteld.
Indien [
u Live-modus] is ingesteld, is vergrote weergave niet
mogelijk.
Opmerkingen bij [FlexiZone - Single] en [u Live-modus]
Vergrote weergave
Scherpstellen met AF (AF-methode)
152
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld
Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en effen,
platte oppervlakken of wanneer lichte tinten of schaduwpartijen niet
zichtbaar zijn.
Onderwerpen bij weinig licht.
Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast.
Onderwerpen met zich herhalende patronen (bijvoorbeeld,
vensters in een wolkenkrabber, toetsenborden, enzovoort).
Dunne lijnen en contouren van het onderwerp.
Een lichtbron waarvan de helderheid, de kleur en het patroon
steeds veranderen.
Avondopnamen of opnamen bij fel licht.
Het beeld flikkert bij TL-licht of bij ledlampverlichting.
Hele kleine onderwerpen.
Onderwerpen aan de rand van het beeld.
Reflecterende onderwerpen of onderwerpen met heel veel
tegenlicht (bijvoorbeeld, auto's met een zeer reflecterende
carrosserie, enzovoort).
Het AF-punt is gelijktijdig gericht op een onderwerp dichtbij en een
onderwerp veraf (bijvoorbeeld, een dier in een kooi, enzovoort).
Onderwerpen die binnen het AF-punt blijven bewegen en wanneer
de camera niet stil kan worden gehouden.
Onderwerpen die de camera naderen of er vandaan bewegen.
Automatisch scherpstellen wanneer het onderwerp zeer scherp is.
Wanneer met een soft-focuslens een soft-focuseffect wordt
toegepast.
Wanneer een filter voor een speciaal effect wordt gebruikt.
Ruis (lichte puntjes, strepen enzovoort) is zichtbaar op het scherm
tijdens AF.
153
Scherpstellen met AF (AF-methode)
Als er bij de opnameomstandigheden op de vorige pagina niet kan
worden scherpgesteld, zet u de scherpstelmodusknop op de lens
op <MF> en stelt u handmatig scherp.
Als u automatische scherpstelling gebruikt bij een van de hieronder
vermelde lenzen, wordt het aanbevolen om de [Quick-modus] te
gebruiken. Automatisch scherpstellen met [FlexiZone - Single] of
[u Live-modus] kan langer duren of de juiste scherpstelling wordt
mogelijk niet bereikt.
EF50mm f/1.4 USM, EF50mm f/1.8 II, EF50mm f/2.5 Compact Macro,
EF100mm f/2.8 Macro USM, EF75-300mm f/4-5.6 III,
EF75-300mm f/4-5.6 III USM
Voor informatie over andere lenzen gaat u naar de Canon-website.
Als u wilt scherpstellen op een onderwerp dat zich meer naar de rand
van het beeld bevindt, richt u het middelste AF-punt op het onderwerp,
stelt u scherp, draait u de lens weer bij voor de oorspronkelijke
compositie en maakt u de opname.
Het AF-hulplicht wordt niet ingeschakeld. Maar als een Speedlite uit de
EX-serie wordt gebruikt (afzonderlijk verkrijgbaar) die is uitgerust met
een ledlamp, zal de ledlamp waar nodig worden ingeschakeld als
AF-hulplicht.
In de vergrote weergave kan het vanwege de cameratrilling lastig zijn om
scherp te stellen. U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Scherpstellen met AF (AF-methode)
154
De speciale AF-sensor wordt gebruikt om in de modus 1-beeld AF
(pag. 97) met dezelfde AF-methode scherp te stellen als bij het maken
van opnamen door de zoeker.
Hoewel u snel kunt scherpstellen op het doelonderwerp,
wordt het Live
View-beeld tijdens het automatisch scherpstellen even onderbroken.
U kunt negen AF-punten gebruiken om scherp te stellen (automatisch
geselecteerd). U kunt ook één AF-punt selecteren om scherp te stellen
en alleen op het gebied scherp te stellen dat door dat AF-punt wordt
gedekt (handmatig geselecteerd).
1
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
Het Live View-beeld wordt op
het LCD-scherm weergegeven.
De kleine vakken op het scherm zijn
de AF-punten en het grotere vak is
het vergrotingskader.
2
Selecteer het AF-punt.N
Druk op de knop <Q> (7) om het
scherm Snel instellen weer te geven.
De instelbare functies worden links in
het scherm weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om het AF-punt
selecteerbaar te maken.
Draai aan het instelwiel <6>
om het AF-punt te selecteren.
Quick-modus: f
AF-punt
Vergrotingskader
155
Scherpstellen met AF (AF-methode)
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
Het Live View-beeld wordt
uitgeschakeld, de reflexspiegel wordt
neergeklapt en er wordt automatisch
scherpgesteld. (Er is geen opname
gemaakt.)
Wanneer het scherpstellen is gelukt,
wordt het AF-punt waarop is
scherpgesteld groen en wordt
het Live View-beeld opnieuw
weergegeven.
Als er niet kan worden scherpgesteld,
wordt het AF-punt oranje en gaat het
knipperen.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te
maken (pag. 140).
Tijdens het automatisch scherpstellen kunt u geen opnamen maken.
Maak de opname terwijl het Live View-beeld wordt weergegeven.
156
U kunt de opname vergroten en nauwkeurig scherpstellen
met handmatig scherpstellen.
1
Zet de scherpstelmodusknop
op de lens op <MF>.
Draai aan de focusring van de lens
om ruw scherp te stellen.
2
Verplaats het vergrotingskader.
Druk op de pijltjestoetsen <
S
> om het
vergrotingskader te verplaatsen naar
de positie waarop u wilt scherpstellen.
Druk op <0> om het
vergrotingskader weer naar het
midden te verplaatsen. (Als C.Fn-9 is
ingesteld, houdt u de knop <O/L>
ingedrukt en drukt u op <0>.)
3
Vergroot het beeld.
Druk op de knop <u>.
Het gebied binnen het vergrotingskader
wordt vergroot weergegeven.
Telkens wanneer u op de knop <
u
>
drukt, wordt de vergroting van het beeld
in de volgende volgorde gewijzigd:
4
Stel handmatig scherp.
Draai terwijl u naar het vergrote beeld
kijkt aan de focusring van de lens om
scherp te stellen.
Nadat u hebt scherpgesteld, drukt
u op de knop <u> om naar de
normale weergave terug te keren.
5
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop in
om de opname te maken (pag. 140).
MF: Handmatige scherpstelling
Vergrotingskader
AE-vergrendeling
Positie van vergroot gebied
Vergroting
5x 9 10x 9 Normale weergave
157
Algemene aandachtspunten bij het maken van Live View-opnamen
Beeldkwaliteit
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis
(zoals lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen ruis en afwijkende kleuren
in de opname tot gevolg hebben.
Als u langere tijd achtereen met Live View werkt, kan de interne temperatuur
van de camera oplopen, waardoor de beeldkwaliteit mogelijk afneemt. Schakel
Live View-opnamen altijd uit wanneer u geen opnamen maakt.
Als u opnamen maakt met een lange belichtingstijd terwijl de interne
temperatuur van de camera hoog is, kan de beeldkwaliteit afnemen.
Beëindig Live View-opnamen en wacht een paar minuten voordat u weer
begint met het maken van opnamen.
Witte <
s
> en rode <
E
> waarschuwingspictogrammen voor interne temperatuur
Als de interne temperatuur van de camera oploopt vanwege langdurig
gebruik van Live View-opnamen of bij een hoge omgevingstemperatuur,
verschijnt er een wit <s> of rood <E> pictogram.
Het witte pictogram <s> geeft aan dat de beeldkwaliteit van foto's zal
verslechteren. Het wordt aanbevolen om tijdelijk te stoppen met het
maken van Live View-opnamen en de camera enige tijd te laten afkoelen
voordat u verdergaat met fotograferen.
Het rode pictogram <E> geeft aan dat Live View-opnamen binnen
afzienbare tijd automatisch worden beëindigd. U kunt in dat geval geen
opnamen meer maken totdat de interne temperatuur van de camera is
gedaald. Verlaat de Live View-modus of schakel de camera uit om deze
enige tijd te laten afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur Live View-
opnamen maakt, wordt het pictogram <s> of <E> eerder
weergegeven. Schakel de camera altijd uit als u geen opnamen maakt.
Indien de interne temperatuur van de camera hoog is, kan de
beeldkwaliteit van opnamen met een hoge ISO-snelheid achteruitgaan,
zelfs al voordat het witte pictogram <s> wordt weergegeven.
Opnameresultaten
Als u de foto in de vergrote weergave maakt, is het mogelijk dat de
belichting niet naar wens is. Keer naar de normale weergave terug
voordat u een foto maakt. In de vergrote weergave worden de sluitertijd
en het diafragma oranje weergegeven. Zelfs als u de foto in de vergrote
weergave maakt, wordt de opname in de normale weergave vastgelegd.
Als u een TS-E-lens gebruikt (met uitzondering van de TS-E17mm f/4L
of TS-E24mm f/3.5L II) en de lens verschuift of kantelt, of als u een
tussenring gebruikt, kan de standaardbelichting wellicht niet worden
verkregen of kan een onregelmatige belichting het resultaat zijn.
158
Algemene aandachtspunten bij het maken van Live View-opnamen
Live View-beeld
Bij weinig of juist heel fel licht wordt in het Live View-beeld mogelijk
niet de helderheid van de daadwerkelijke opname weergegeven.
Ook wanneer er een lage ISO-snelheid is ingesteld, kan er ruis zichtbaar
zijn op het weergegeven Live View-beeld bij weinig licht. Maar wanneer
u de opname maakt, bevat de opgeslagen opname minimale ruis.
(De beeldkwaliteit van het Live View-beeld is anders dan die van
de opgeslagen opname.)
Als de lichtbron (de verlichting) in het beeld verandert, kan het scherm gaan
flikkeren. Als dit gebeurt, sluit u de Live View-opname af en hervat u de Live
View-opname bij de lichtbron die u daadwerkelijk wilt gebruiken.
Wanneer u de camera in een andere richting houdt, wordt de helderheid van
de Live View-opname mogelijk even niet juist weergegeven. Wacht met het
maken van opnamen totdat het helderheidsniveau is gestabiliseerd.
Als er zich een zeer felle lichtbron in de opname bevindt, kan het lichte
gebied op het LCD-scherm zwart lijken. Op het vastgelegde beeld zelf
wordt het lichte gebied wél goed weergegeven.
Wanneer u bij weinig licht [52: LCD-helderheid] op een heldere
instelling zet, kunnen er ruis of onregelmatige kleuren in de Live View-
opname optreden. De ruis of onregelmatige kleuren worden echter niet
in de opname vastgelegd.
Wanneer u het beeld vergroot, lijkt dit mogelijk scherper dan het
daadwerkelijke beeld.
Persoonlijke voorkeuze
Tijdens Live View-opnamen zijn bepaalde persoonlijke voorkeuze-
instellingen niet actief (pag. 259).
Lens en flitser
Tijdens het maken van Live View-opnamen kan
scherpstellingsvoorkeuze voor supertelelenzen niet worden gebruikt.
FE-vergrendeling is niet mogelijk wanneer de ingebouwde flitser of een
externe Speedlite wordt gebruikt. Instellicht werkt niet als er een externe
Speedlite wordt gebruikt.
Houd de camera niet lange tijd in dezelfde positie vast.
Ook al voelt de camera niet heet aan, toch kan langdurig contact met
hetzelfde lichaamsdeel een rode huid of blaren als gevolg van eerstegraads
brandwonden veroorzaken. Het gebruik van een statief wordt aanbevolen
voor mensen met circulatieproblemen of een zeer gevoelige huid,
of wanneer de camera wordt gebruikt op zeer warme plekken.
159
6
Movies opnemen
U kunt movie-opnamen
inschakelen door het
programmakeuzewiel in te
stellen op <
k>. De opname-
indeling voor movies is MOV.
Zie pagina 5 voor kaarten waarop movies kunnen worden
opgeslagen.
Full HD 1080
Full HD 1080 duidt op compatibiliteit met High-
Definition met 1080 verticale pixels (scanlijnen).
160
U wordt aangeraden de camera op een televisie aan te sluiten als
u opgenomen movies wilt afspelen (pag. 226).
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <k>.
De reflexspiegel maakt een geluid
en de opname verschijnt op het
LCD-scherm.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Voordat u een movie opneemt, stelt
u handmatig of automatisch scherp
(pag. 148-156).
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, stelt de camera scherp
met de huidige AF-methode.
3
Begin met opnemen.
Druk op de knop <A> om een
movie-opname te starten. Druk
nogmaals op <A> om de movie-
opname te stoppen.
Terwijl de movie wordt opgenomen,
wordt de markering [o] in de
rechterbovenhoek van het scherm
weergegeven.
Het geluid wordt opgenomen met
de ingebouwde microfoon.
k Movies opnemen
Opnamen maken met automatische belichting
Movie-opname
Ingebouwde microfoon
161
k Movies opnemen
Algemene aandachtspunten bij het maken van movie-opnamen
zijn te vinden op pagina 181-182.
Lees indien nodig ook de algemene aandachtspunten bij het maken
van Live View-opnamen op pagina 157-158.
De ISO-snelheid (ISO 100 - ISO 6400), de sluitertijd en het
diagfragma worden automatisch ingesteld.
U kunt op de knop <A> (pag. 120) drukken om de belichting te
vergrendelen (AE-vergrendeling). De belichtingsinstelling wordt
weergegeven gedurende het aantal seconden dat is ingesteld bij
[k2: Meettimer]. Als u de AE-vergrendeling hebt toegepast tijdens
movie-opnamen, kunt u deze annuleren door op de knop <S> te
drukken. (De instelling voor AE-vergrendeling blijft behouden tot
uopdeknop <S> drukt.)
U kunt belichtingscorrectie instellen door de knop <O> ingedrukt
te houden en aan het instelwiel <6> te draaien.
Als u een movie opneemt met automatische belichting, worden de
ISO-snelheid, de sluitertijd en het diafragma niet vastgelegd in de Exif-
informatie van de movie.
Voor movie-opname met automatische belichting wordt de ledlamp van
de Speedlite bij weinig licht automatisch ingeschakeld. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie.
k Movies opnemen
162
U kunt de sluitertijd, het diafragma en de ISO-snelheid voor movie-
opnamen handmatig instellen. Het handmatig instellen van de belichting
voor movie-opnamen is bedoeld voor geavanceerde gebruikers.
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <k>.
De reflexspiegel maakt een geluid en de
opname verschijnt op het LCD-scherm.
2
Selecteer [Movie-belicht.].
Druk op de knop <
M
> en selecteer
op het tabblad [
k
1
] [
Movie-belicht.
].
Druk vervolgens op <
0
>.
3
Selecteer [Handmatig].
Selecteer [Handmatig] en druk
vervolgens op <0>.
4
Stel de sluitertijd en het
diafragma in.
Draai aan het instelwiel <6> om de
sluitertijd in te stellen. De instelbare
sluitertijden zijn afhankelijk van de
framerate <9>.
6 5 4 : 1/4000 sec. - 1/30 sec.
8 7 : 1/4000 sec. - 1/60 sec.
Houd de knop <O> ingedrukt en
draai aan het instelwiel <6> om
het diafragma in te stellen.
5
Stel de ISO-snelheid in.
Druk op de knop <D> en vervolgens
op de pijltjestoetsen <Y> en <Z> of
draai aan het instelwiel <6> om de
gewenste ISO-snelheid te selecteren.
Zie de volgende pagina voor
informatie over de ISO-snelheid.
Opnamen maken met handmatige belichting
<6>
<O> + <6>
163
k Movies opnemen
6
Stel scherp en start de movie-
opname.
De procedure is dezelfde als stap 2
en 3 voor 'Opnamen maken met
automatische belichting' (pag. 160).
ISO-snelheid tijdens opnamen met handmatige belichting
Als u [Auto] selecteert, wordt de ISO-snelheid automatisch
ingesteld op een waarde tussen ISO 100 en ISO 6400.
U kunt de ISO-snelheid handmatig instellen tussen ISO 100
en ISO 6400 (in hele stops).
Als [k1: k Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [Inschakelen]
(pag. ), ligt het instelbare ISO-snelheidsbereik tussen ISO 200 en
ISO 6400.
AE-vergrendeling en belichtingscorrectie kunnen niet worden ingesteld.
Het wordt afgeraden om tijdens de movie-opname de sluitertijd of het
diafragma aan te passen omdat de wijzigingen in de belichting worden
opgenomen.
Als u de sluitertijd verandert terwijl u movie-opnamen maakt bij TL-
of ledverlichting, kan er een flikkerend beeld worden opgenomen.
Met ISO Auto kan de movie-opname met een geschikte belichting
worden gedaan, zelfs als helderheid van het omgevingslicht verandert.
Druk op de knop <B> om het histogram weer te geven.
Bij het opnemen van een movie of een bewegend onderwerp wordt een
sluitertijd van 1/30 seconde tot 1/125 seconde aanbevolen. Hoe korter
de sluitertijd, hoe minder vloeiend de beweging van het onderwerp eruit
zal zien.
k Movies opnemen
164
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
Informatiedisplay
Resterende tijd/verstreken tijd
voor movie-opname
Movie-opname
Vergrotingskader
AF-punt (Quick-modus)
ISO-snelheid
Indicator belichtingsniveau
Diafragma
AE-vergrendeling
Witbalans
Movie-
opnameformaat
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie
helderheid)
Sluitertijd
Beeldstijl
AF-methode
d : FlexiZone - Single
c : u Live-modus
f : Quick-modus
Accuniveau
Framerate
Movie-opnamemodus
Eye-Fi-overdrachtstatus
LED-licht
Lichte tonen prioriteit
Indicator GPS-verbinding
Belichtingsmodus
L: Automatische
belichting
K: Handmatige
belichting
Opnameniveau:
Handmatig
Videosnapshot
Opnametijd voor videosnapshots
Waarschuwing
temperatuur
Als er geen kaart in de camera is geplaatst, wordt de resterende tijd voor
movie-opname rood weergegeven.
Wanneer de movie-opname wordt gestart, wordt de resterende tijd voor
movie-opname gewijzigd in de verstreken tijd.
165
k Movies opnemen
Opmerkingen over movie-opnamen
Houd de camera niet lange tijd in dezelfde positie vast.
Ook al voelt de camera niet heet aan, toch kan langdurig contact met
hetzelfde lichaamsdeel een rode huid of blaren als gevolg van eerstegraads
brandwonden veroorzaken. Het gebruik van een statief wordt aanbevolen
voor mensen met circulatieproblemen of een zeer gevoelige huid,
of wanneer de camera wordt gebruikt op zeer warme plekken.
Wanneer [k1: AF met ontspanknop tijdens k] is ingesteld op
[Inschakelen] (pag. 176), wordt er automatisch scherpgesteld als u de
ontspanknop tijdens movie-opnamen half indrukt. Het volgende kan
zich echter voordoen.
De scherpstelling kan er even flink naast zitten.
De helderheid van de movie-opname kan wijzigen.
De movie-opname ziet er kortstondig uit als een foto.
Tijdens het filmen wordt het bedieningsgeluid van de lens opgenomen.
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een
intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan
de beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Als <
Q
> of <
Q
w
> is ingesteld en de ISO-snelheid of het diafragma tijdens
de movie-opname verandert, kan het zijn dat de witbalans ook verandert.
Als u een movie opneemt bij TL- of ledverlichting, kan de movie flikkeren.
Het is raadzaam om enkele testmovies te maken en hierbij in te zoomen
op de plaats waarop u tijdens de movie-opname zult inzoomen. Zoomen
tijdens het opnemen van movies kan ertoe leiden dat veranderingen in
de belichting of mechanische geluiden van de lens worden
opgenomen of dat de beelden onscherp zijn.
Tijdens movie-opnamen kan het beeld niet worden vergroot, ook niet
als u op de knop <u> drukt.
Als u de HDMI-kabel tijdens movie-opnamen aansluit of loskoppelt,
wordt de movie-opname beëindigd.
Let erop dat u de ingebouwde microfoon (pag. 160) niet met uw vinger
of iets anders afdekt.
Algemene aandachtspunten bij het maken van movie-opnamen
zijn te vinden op pagina 181-182.
Lees indien nodig ook de algemene aandachtspunten bij het
maken van Live View-opnamen op pagina 157-158.
k Movies opnemen
166
De simulatie van de definitieve opname is een functie die de movie
weergeeft zoals deze eruit zal zien met de huidige instellingen voor
beeldstijl, witbalans en andere toegepaste opnamefuncties.
Tijdens het maken van movie-opnamen worden de effecten van de
hieronder vermelde instellingen automatisch in het beeld weergegeven.
Simulatie van definitieve movie-opnamen
Beeldstijl
* Alle instellingen zoals scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon
worden weergegeven.
Witbalans
Belichting
Scherptediepte
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Lichte tonen prioriteit
Het is niet mogelijk om foto's te maken tijdens het opnemen van
movies. Om foto's te maken, draait u aan het programmakeuzewiel
om de opnamemodus te wijzigen.
Simulatie van de definitieve opname
Foto-opnamen
Instellingen voor movie-opnamen staan op de menutabbladen [k1],
[k2] en [k3] (pag. 176).
Telkens wanneer u een movie opneemt, wordt er een moviebestand
gemaakt (pag. 169).
De zichthoek van de movie-opname is circa 100% (waarbij het movie-
opnameformaat is ingesteld op [A]).
Het geluid wordt door de ingebouwde microfoon van de camera
in mono opgenomen (pag. 160).
De totale opnametijd voor movies met een volledig opgeladen accu
LP-E10 is als volgt: circa 1 uur en 15 minuten bij kamertemperatuur
(23 °C) en circa 1 uur en 10 minuten bij lage temperaturen (0 °C).
Tijdens het maken van movie-opnamen kan scherpstellingsvoorkeuze
voor supertelelenzen niet worden gebruikt.
167
In dit gedeelte worden de instellingen besproken die specifiek zijn
voor movie-opnamen.
Wanneer u op de knop <
Q
> drukt terwijl de opname wordt weergegeven
op het LCD-scherm, kunt u een van de volgende functies instellen:
AF-methode, witbalans, beeldstijl, Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid), movie-opnameformaat en videosnapshot.
1
Druk op de knop <Q> (7).
De instelbare functies worden
weergegeven.
Als de AF-methode <f> is, wordt
bovendien het AF-punt weergegeven.
Het AF-punt is ook selecteerbaar
(pag. 154).
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een functie te selecteren.
De instellingen van de geselecteerde
functie en Uitleg (pag. 55) worden
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> of draai aan het instelwiel
<6> om de functie in te stellen.
Wanneer u op <0> drukt, wordt het
instellingenscherm van de
desbetreffende functie weergegeven.
Om de automatische witbalans in te
stellen, selecteert u [Q], drukt u op
<0> en vervolgens drukt u op de
knop <B>.
3
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <Q> om naar
de movie-opname terug te keren.
Instellingen voor de opnamefunctie
Q Quick Control
Voor handmatige belichting kan ook de ISO-snelheid worden ingesteld.
168
Met de menuoptie [k2: Movie-
opn.formaat] kunt u het opnameformaat
van de movie [****x****] en de framerate
[9] (aantal opgenomen frames
per seconde) selecteren. De 9
(framerate) schakelt automatisch
over, afhankelijk van de instelling
van [k2: Videosysteem].
Beeldformaat
[1920x1080] (A) : Full HD-opnamekwaliteit (Full High-Definition).
De aspect ratio is 16:9.
[1280x720] (B) : HD-opnamekwaliteit (High-Definition).
De aspect ratio is 16:9.
[640x480] (C) : SD-opnamekwaliteit (Standard Definition).
De aspect ratio is 4:3.
Framerate (fps: frames per seconde)
6/8 : voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van NTSC
(Noord-Amerika, Japan, Korea, Mexico, enzovoort).
5/7 : voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van PAL
(Europa, Rusland, China, Australië, enzovoort).
4 : voornamelijk voor speelfilms.
3
Het movie-opnameformaat instellen
169
3 Het movie-opnameformaat instellen
Totale movie-opnametijd
en bestandsgrootte per minuut (bij benadering)
Moviebestanden die groter zijn dan 4 GB
Vanwege het bestandssysteem stopt de movie-opname automatisch
wanneer een movieclip een bestandsgrootte van 4 GB bereikt.
U kunt verdergaan met het opnemen van een movie door op de
knop <
A> te drukken. (De movie wordt opgenomen als een
nieuw moviebestand.)
Tijdslimiet voor movie-opname
De maximale opnametijd van één movie bedraagt 29 min. en
59 sec. Als de movie-opnametijd 29 min. en 59 sec. heeft bereikt,
stopt de movie-opname automatisch. U kunt verdergaan met
het opnemen van een movie door op de knop <
A> te drukken.
(De movie wordt opgenomen als een nieuw moviebestand.)
Movie-
opnameformaat
Totale opnameduur op kaart
Bestands-
grootte
4 GB 16 GB 64 GB
[1920x1080]
6
11 min. 44 min. 2 uur 59 min. 340 MB/min.5
4
[1280x720]
8
11 min. 44 min. 2 uur 59 min. 340 MB/min.
7
[640x480]
6
42 min. 2 uur 50 min.
11 uur 20 min.
90 MB/min.
5
Een stijging van de interne temperatuur van de camera kan ertoe leiden dat
de movie-opname wordt gestopt voordat de maximale opnametijd die in de
bovenstaande tabel wordt weergegeven (pag. 181), is bereikt.
170
U kunt een reeks korte movieclips van circa 2 seconden, 4 seconden
of 8 seconden maken; deze worden 'videosnapshots' genoemd. De
videosnapshots kunnen worden samengevoegd tot één movie, die
'videosnapshotalbum' wordt genoemd. Zo kunt u hoogtepunten
van een reis of gebeurtenis in vogelvlucht laten zien.
Een videosnapshotalbum kan ook worden afgespeeld
met achtergrondmuziek (pag. 174 en 219).
1
Selecteer [Videosnapshot].
Selecteer op het tabblad [k2]
de optie [Videosnapshot] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de opnametijd
voor [Videosnapshot].
Selecteer de opnameduur voor een
videosnapshot en druk vervolgens
op <0>.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten en terug te keren
naar het movie-opnamescherm.
3 Videosnapshots maken
De opnameduur voor videosnapshot's instellen
Het concept van een videosnapshotalbum
Videosnapshot album
Video-
snapshot 1
Video-
snapshot 2
Video-
snapshot **
171
3 Videosnapshots maken
3
Maak de eerste videosnapshot.
Druk op de knop <A> en maak
de opname.
De blauwe balk die de opnameduur
aangeeft, loopt langzaam terug.
Nadat de ingestelde opnameduur
is verstreken, stopt de opname
automatisch.
Het bevestigingsscherm wordt
weergegeven (pag. 172).
4
Sla de opname op als
videosnapshotalbum.
Selecteer [J Sla op als album]
en druk vervolgens op <0>.
De movieclip wordt opgeslagen als
de eerste videosnapshot van het
videosnapshotalbum.
5
Ga verder met het maken
van meer videosnapshots.
Herhaal stap 3 om de volgende
videosnapshot te maken.
Selecteer [J Voeg toe aan album]
en druk vervolgens op <0>.
U kunt een ander video snapshot
album maken door [
W Sla op als
nieuw album] te selecteren.
Herhaal stap 5 indien nodig.
6
Stop de videosnapshotopname.
Stel [Videosnapshot] in op
[Uitschakelen]. Om terug te keren
naar normale movie-opnamen
moet u niet vergeten
[Uitschakelen] in te stellen.
Druk op de knop <M> om
het menu af te sluiten en terug te
keren naar het normale movie-
opnamescherm.
Een videosnapshotalbum maken
Opnameduur
3 Videosnapshots maken
172
Opties in stap 4 en 5
Handelingen bij [Speel videofoto af]
*Bij [
Achteruit springen
] en [
Vooruit springen
] komt de duur van de sprong overeen
met het aantal seconden dat is ingesteld bij [
Videosnapshot
] (circa 2, 4 of 8 seconden).
Functie Omschrijving
J Sla op als album
(stap 4)
De movieclip wordt opgeslagen als de eerste
videosnapshot van het videosnapshotalbum.
J Voeg toe aan album
(stap 5)
De zojuist opgenomen videosnapshot wordt toegevoegd
aan het album dat net daarvoor is opgenomen.
W Sla op als nieuw
album
(stap 5)
Er wordt een nieuw videosnapshotalbum gemaakt en de
movieclip wordt opgeslagen als de eerste videosnapshot.
Selecteer [
OK
] in het bevestigingsvenster. Het nieuwe album is
een afzonderlijk bestand van het eerder opgenomen album.
1 Speel videofoto af
(stap 4 en 5)
De zojuist opgenomen videosnapshot wordt afgespeeld.
Bekijk onderstaande tabel voor de afspeelopties.
r Sla niet op in album
(stap 4)
r
Verwijder zonder opsl.
in album
(stap 5)
De opgenomen videosnapshot wordt gewist in plaats
van in het album opgeslagen. Selecteer [OK] in het
bevestigingsvenster.
Functie Beschrijving van weergave
2 Afsluiten Het vorige scherm wordt weergegeven.
7 Afspelen
Druk op <0> als u het opgenomen videosnapshot
direct hiervóór wilt afspelen of pauzeren.
5 Eerste beeld
Hiermee wordt de eerste scène van de eerste
videosnapshot in het album weergegeven.
P Achteruit
springen*
Telkens als u op <0> drukt, springt de videosnapshot
enkele seconden achteruit.
3 Vorige beeld
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt het vorige beeld
weergegeven. Als u <0> ingedrukt houdt, wordt de
movie teruggespoeld.
6 Volgende beeld
Elke keer dat u op <
0
> drukt, wordt de movie beeld voor
beeld weergegeven. Als u <
0
> ingedrukt houdt, wordt de
movie vooruitgespoeld.
O Vooruit
springen*
Telkens als u op <0> drukt, springt de videosnapshot
enkele seconden vooruit.
4 Laatste beeld
Hiermee wordt de laatste scène van de laatste
videosnapshot in het album weergegeven.
Weergavepositie
mm’ ss” Weergavetijd (minuten:seconden)
9 Volume
Draai het instelwiel <6> om het volume van de
ingebouwde luidspreker aan te passen (pag. 218).
173
3 Videosnapshots maken
Waarschuwingen voor het maken van videosnapshots
U kunt aan een album alleen videosnapshots met dezelfde
lengte toevoegen (elk van circa 2, 4 of 8 seconden).
Als u tijdens het maken van videosnapshots een van de volgende
handelingen uitvoert, wordt er een nieuw album gemaakt voor de
volgende videosnapshots.
•Het [Movie-opn.formaat] (pag. 168) wijzigen.
De opnametijd van de [Videosnapshot] wijzigen (pag. 170).
De instelling [Geluidsopname] wijzigen van [Automatisch]/
[Handmatig] in [Uitschakelen] of van [Uitschakelen] in
[Automatisch]/[Handmatig] (pag. 178).
Het kaartsleuf-/accucompartimentklepje openen.
De firmware bijwerken.
De volgorde van snapshots in een album kan niet worden gewijzigd.
Videosnapshots die naderhand worden gemaakt, kunnen niet aan
een bestaand album worden toegevoegd.
De opnameduur voor een videosnapshot is slechts een schatting.
Afhankelijk van de framerate is de opnameduur die tijdens het
afspelen wordt weergegeven, mogelijk niet nauwkeurig.
3 Videosnapshots maken
174
Een videosnapshotalbum kan op dezelfde manier worden afgespeeld
als een normale movie (pag. 218).
1
Speel de movie af.
Druk op de knop <x> om een
opname weer te geven.
2
Selecteer het album.
In de weergave van één opname
geeft het pictogram [ts]
linksboven op het scherm aan dat het
een videosnapshotalbum betreft.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om een videosnapshotalbum
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
3
Speel het album af.
Selecteer op het
movieweergavepaneel [
7] (Afspelen)
en druk vervolgens op <0>.
Een album afspelen
175
3 Videosnapshots maken
Achtergrondmuziek
U kunt achtergrondmuziek laten horen tijdens het afspelen van albums,
normale movies en diavoorstellingen op de camera (pag. 174, 219).
Als u achtergrondmuziek wilt laten horen, moet u die eerst met behulp
van EOS Utility (EOS-software) kopiëren naar de kaart. Raadpleeg de
EOS Utility Instructiehandleiding voor informatie over het kopiëren
van de achtergrondmuziek.
Muziek die op de geheugenkaart wordt opgenomen, mag uitsluitend
worden gebruikt voor privégebruik. Pleeg geen inbreuk op het
auteursrecht.
176
Menu-opties op de tabbladen [k1], [k2] en [k3] worden hieronder
uitgelegd.
[k1]
Movie-belicht.
Gewoonlijk stelt u dit in op [Auto].
Wanneer u deze optie instelt op [Handmatig], kunt u de ISO-
snelheid, de sluitertijd en het diafragma voor movie-opnamen
handmatig instellen (pag. 162).
AF-methode
De AF-methoden werken hetzelfde als beschreven op pagina
148 t/m 155. U kunt [FlexiZone - Single], [u Live-modus] of
[Quick-modus] selecteren. Voortdurend scherpstellen op een
bewegend onderwerp is niet mogelijk.
AF met ontspanknop tijdens k
Wanneer [
Inschakelen
] wordt ingesteld, is automatische scherpstelling
tijdens movie-opnamen mogelijk. Continu automatisch scherpstellen is echter
niet mogelijk. Als u automatisch scherpstelt tijdens movie-opnamen, kan de
scherpstelling er mogelijk even naast zitten of kan de belichting wijzigen.
Tijdens het filmen wordt ook het bedieningsgeluid van de lens opgenomen.
Als tijdens movie-opnamen de AF-methode is ingesteld op [Quick-
modus] wordt AF uitgevoerd in [FlexiZone - Single].
3 Menufunctie-instellingen
De instellingen op de menutabbladen [k1], [k2] en [k3] worden
alleen geactiveerd in de modus <k>. Ze worden niet toegepast in
andere opnamemodi, alleen in de modus <k>.
De instelling van de [AF-methode] wordt ook op Live View-opnamen
toegepast.
177
3 Menufunctie-instellingen
kSluiter/AE-vergrendelknop
U kunt de functie die aan het half indrukken van de ontspanknop
en de AE-vergrendelknop is toegewezen, wijzigen.
AF/AE vergrendel:
Normale functie. Druk de ontspanknop half in om automatisch
scherp te stellen. Druk op de knop <A> voor AE-vergrendeling.
AE vergrendel/AF:
Druk de ontspanknop half in voor AE-vergrendeling. Voor
automatische scherpstelling drukt u op de knop <A>. Dit is
handig wanneer u afzonderlijk wilt scherpstellen en meten.
AF/AF vergr. geen AE vergr.:
Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen.
Terwijl u automatisch scherpstelt door de ontspanknop half in te
drukken, kunt u het automatisch scherpstellen pauzeren door de
knop <A> ingedrukt te houden. Het automatisch scherpstellen
wordt hervat wanneer u de knop <A> loslaat. AE-vergrendeling
is niet mogelijk.
AE/AF, geen AE-vergrendeling:
Druk de ontspanknop half in om een lichtmeting uit te voeren.
Voor automatische scherpstelling drukt u op de knop <A>.
AE-vergrendeling is niet mogelijk.
kLichte tonen prioriteit
Als [Inschakelen] wordt ingesteld, worden de details in lichte
tinten verbeterd. Het dynamische bereik wordt uitgebreid van het
standaard 18% grijs naar heldere lichte tinten. De overgang tussen
grijstinten en lichte tinten wordt geleidelijker. Het instelbereik voor de
ISO-snelheid is ISO 200 - 6400. Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) wordt automatisch ingesteld op
[Deactiveren] en kan niet worden gewijzigd.
3 Menufunctie-instellingen
178
[k2]
Movie-opnameformaat
U kunt het movie-opnameformaat instellen (beeldformaat
en framerate). Zie pagina 168 voor meer informatie.
Geluidsopname
Het geluid wordt opgenomen met de
ingebouwde monomicrofoon. U kunt
geen externe microfoon gebruiken.
Opties voor [Geluidsopname] en [Opname niveau]
[Automatisch] : Het geluidsopnameniveau wordt automatisch
aangepast. Automatische niveauregeling
functioneert automatisch in reactie op het
geluidsniveau.
[Handmatig] : Voor gevorderde gebruikers. U kunt het
geluidsopnameniveau instellen op een
van64niveaus.
Selecteer [Opname niveau] en kijk op de
niveaumeter terwijl u de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> indrukt om het geluidsopnameniveau aan
te passen. Kijk op de piekenindicator en pas het
niveau dusdanig aan dat de niveaumeter soms
rechts van de markering 12 (-12 dB) oplicht voor
de hardste geluiden. Indien dit meer is dan 0,
wordt het geluid vervormd.
[Uitschakelen]: Er wordt geen geluid opgenomen.
Niveaumeter
179
3 Menufunctie-instellingen
[Windfilter]
Wanneer deze functie is ingesteld op [Inschakelen], wordt het
geluid dat wordt veroorzaakt door wind verminderd wanneer het
buiten waait.
Als deze functie is ingesteld op [Inschakelen], worden ook de lage
bastonen verminderd. Stel deze functie dus in op [Uitschakelen]
als er geen sprake is van wind. Er wordt dan een natuurlijkere
geluidsopname gemaakt dan met de instelling [Inschakelen].
Meettimer
U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven
(duur van de AE-vergrendeling).
Rasterweergave
Met [Raster 1l] of [Raster 2m] kunt u rasterlijnen weergeven.
U kunt de horizontale of verticale kanteling controleren tijdens de
opname.
Videosnapshot
U kunt videosnapshots maken. Zie pagina 170 voor meer informatie.
Videosysteem
Selecteer [NTSC] of [PAL], al naargelang de vereiste voor uw
videosysteem (pag. 168).
Geluid wordt opgenomen met een samplingfrequentie van 48 kHz/ 16-bits.
De instellingen voor de meettimer en rasterweergave zijn ook in de
Live View-opname zichtbaar.
3 Menufunctie-instellingen
180
[k3]
Belichtingscorrectie
De belichtingscorrectiewaarde kan worden ingesteld op maximaal
±3 stops.
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
De Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) kan
worden ingesteld zoals beschreven op pagina 123.
Indien de optie [k1] van het tabblad [kLichte tonen prioriteit]
is ingesteld op [Inschakelen], wordt de optie Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) automatisch ingesteld
op [Deactiveren]. Deze instelling kan niet worden gewijzigd.
Handmatige witbalans
Zoals beschreven op pagina 133, kan er een beeld voor handmatige
witbalans worden geselecteerd.
Beeldstijl
De beeldstijl kan worden ingesteld zoals beschreven op pagina 95.
181
Algemene aandachtspunten bij het maken van movie-opnamen
Rood <E> waarschuwingspictogrammen voor interne temperatuur
Als de interne temperatuur van de camera oploopt vanwege langdurig
gebruik van movie-opnamen of bij een hoge omgevingstemperatuur,
verschijnt er een rood pictogram <E>.
Het rode pictogram <E> geeft aan dat de movie-opname binnenkort
automatisch wordt beëindigd. U kunt in dat geval geen opnamen meer
maken totdat de interne temperatuur van de camera is gedaald.
Schakel de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur movie-
opnamen maakt, wordt het pictogram <E> eerder weergegeven.
Schakel de camera altijd uit als u geen opnamen maakt.
Opname- en beeldkwaliteit
Als de bevestigde lens Image Stabilizer (beeldstabilisatie) bevat en
u de IS-schakelaar op <1> zet, is dit altijd actief, zelfs als u de
ontspanknop niet half indrukt. Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
gebruikt accustroom waardoor de totale tijd voor movie-opname
kan afnemen. Als u een statief gebruikt of als Image Stabilizer
(beeldstabilisatie) niet nodig is, wordt het aanbevolen om de
IS-schakelaar op <2> te zetten.
Met de ingebouwde microfoon worden ook camerabedieningsgeluiden
opgenomen.
Bij movie-opnamen in de automatische belichtingsmodus kan de movie
tijdelijk vastlopen als de helderheid verandert. In dergelijke gevallen
dient u movie-opnamen te maken met handmatige belichting.
Als er zich een zeer felle lichtbron in de opname bevindt, kan het lichte
gebied op het LCD-scherm zwart lijken. De movie wordt bijna precies
zo opgenomen als deze wordt weergegeven op het LCD-scherm.
Bij weinig licht kunnen ruis of afwijkende kleuren zichtbaar zijn in de
opname. De movie wordt bijna precies zo opgenomen als deze wordt
weergegeven op het LCD-scherm.
182
Algemene aandachtspunten bij het maken van movie-opnamen
Opname- en beeldkwaliteit
Als u een kaart met een lage schrijfsnelheid gebruikt, wordt
tijdens movie-opname rechts in het scherm mogelijk een
indicator met vijf niveaus weergegeven. Deze geeft aan
hoeveel gegevens nog niet naar de kaart zijn geschreven
(beschikbare capaciteit van het interne buffergeheugen).
Hoe langzamer de kaart, hoe sneller de indicator stijgt.
Als de indicator vol raakt, wordt de movie-opname
automatisch gestopt.
Als de kaart een hoge schrijfsnelheid heeft, wordt de
indicator ofwel niet weergegeven of het niveau (indien weergegeven)
zal nauwelijks omhoog gaan. Maak eerst een paar testmovies om te
zien of de schrijfsnelheid van de kaart hoog genoeg is.
Weergave en aansluiting op tv
Als u de camera met een HDMI-kabel (pag. 226) op een tv aansluit
en een movie opneemt in [1920x1080] of [1280x720], wordt de movie
tijdens het opnemen in klein formaat op de tv weergegeven.
De daadwerkelijke movie wordt echter met het ingestelde movie-
opnameformaat opgenomen.
Als u de camera op een tv aansluit (pag. 226) en een movie opneemt,
wordt tijdens de opname op de tv geen geluid afgespeeld. Het geluid
wordt echter wel goed opgenomen.
Indicator
183
7
Handige functies
De pieptoon uitzetten (pag. 184)
Kaartwaarschuwing (pag. 184)
De opnameweergavetijd instellen (pag. 184)
De tijd voor automatisch uitschakelen instellen (pag. 185)
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen (pag. 185)
Een map maken en selecteren (pag. 186)
Methoden voor bestandsnummering (pag. 188)
Copyrightinformatie instellen (pag. 190)
Verticale opnamen automatisch roteren (pag. 192)
Camera-instellingen controleren (pag. 193)
De standaardinstellingen van de camera herstellen
(pag. 194)
Het LCD-scherm in-/uitschakelen (pag. 197)
De kleur van het scherm met opname-instellingen
wijzigen (pag. 197)
De flitser instellen (pag. 198)
Stofwisdata toevoegen (pag. 202)
Handmatige sensorreiniging (pag. 204)
184
U kunt voorkomen dat er een pieptoon afgaat zodra er is scherpgesteld
of bij het gebruik van de zelfontspanner.
Selecteer op het tabblad [z1] de optie
[Pieptoon] en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Uitschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Door deze optie in te stellen voorkomt u dat u opnamen maakt zonder
dat er een kaart in de camera is geplaatst.
Selecteer op het tabblad [z1] [Ontspan
sluiter zonder kaart] en druk op <0>.
Selecteer [Uitschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Als u op de ontspanknop drukt terwijl
er geen kaart in de camera is geplaatst,
wordt 'Card' in de zoeker weergegeven
en kunt u de sluiter niet ontspannen.
U kunt instellen hoelang de foto direct na de opname op het LCD-
scherm moet worden weergegeven. Als [Uit] is ingesteld, wordt de
opname niet direct na het maken weergegeven. Als [Vastzetten] is
ingesteld, wordt de opname weergegeven totdat de tijd van de
instelling [51: Uitschakelen] is verstreken.
Als u tijdens de weergave van de opname knoppen of instelwielen van
de camera gebruikt, bijvoorbeeld als u de ontspanknop half indrukt,
wordt de weergave beëindigd.
Selecteer op het tabblad [z1] de optie
[Kijktijd] en druk vervolgens op <0>.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
Handige functies
3 De pieptoon uitzetten
3 Kaartwaarschuwing
3 De opnameweergavetijd instellen
185
Handige functies
Om de accu te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze gedurende een bepaalde ingestelde tijd niet is gebruikt.
U kunt deze tijdsduur zelf aan de hand van een aantal opties instellen.
Na een automatische uitschakeling kunt u de camera weer inschakelen
door de ontspanknop half in te drukken of door op een van de volgende
knoppen te drukken: <M>, <B>, <x>, <A>, enz.
Als [Uitschakelen] is ingesteld, moet u de camera uitschakelen
of op de knop <B> drukken om het LCD-scherm uit te
schakelen en zo de accu te sparen.
Zelfs als [Uitschakelen] is ingesteld en de camera gedurende
30 minuten niet wordt gebruikt, wordt het LCD-scherm
automatisch uitgeschakeld. U kunt het LCD-scherm
weer inschakelen door op de knop <B> te drukken.
Selecteer op het tabblad [51] de optie
[Uitschakelen] en druk vervolgens op
<0>. Selecteer de gewenste instelling
en druk op <0>.
U kunt de helderheid van het LCD-scherm aanpassen, zodat het
gemakkelijker te bekijken is.
Selecteer op het tabblad [52] de optie
[LCD-helderheid] en druk vervolgens
op <0>. Druk op de pijltjestoetsen
<Y><Z> om de helderheid aan te
passen via het aanpassingsscherm
en druk vervolgens op <0>.
Stel bij het controleren van de
belichtingstijd van een opname de
helderheid van het LCD-scherm op 4 in
en zorg dat omgevingslicht geen invloed
op het beeld heeft.
3 De tijd voor automatisch uitschakelen instellen
3 De helderheid van het LCD-scherm aanpassen
Handige functies
186
U kunt naar wens mappen maken en selecteren waarin de vastgelegde
beelden worden opgeslagen.
Deze handeling is optioneel, aangezien er automatisch een map
voor de opslag van vastgelegde beelden wordt gemaakt.
Een map maken
1
Selecteer [Selecteer map].
Selecteer op het tabblad [51]
de optie [Selecteer map] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Maak map].
Selecteer [Maak map] en
druk vervolgens op <0>.
3
Maak een nieuwe map.
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
Er wordt een nieuwe map gemaakt
met een mapnummer dat één cijfer
hoger is.
3 Een map maken en selecteren
187
Handige functies
Een map selecteren
Open het scherm Selecteer map,
selecteer een map en druk op <0>.
De map waarin de vastgelegde
beelden worden opgeslagen,
is geselecteerd.
Volgende vastgelegde beelden
zullen in de geselecteerde map
worden opgeslagen.
Aantal opnamen in de map
Mapnaam
Laagste bestandsnummer
Hoogste bestandsnummer
Mappen
De mapnaam begint met drie cijfers (het mapnummer), gevolgd door vijf
alfanumerieke tekens. Bijvoorbeeld: '100CANON'. Een map kan maximaal
9999 opnamen bevatten (bestandsnummer 0001 - 9999). Wanneer een
map vol raakt, wordt er automatisch een nieuwe map gemaakt met een
mapnummer dat één cijfer hoger is. Ook wanneer de bestandsnummering
handmatig opnieuw is ingesteld (pag. 189), wordt er automatisch een
nieuwe map gemaakt. Er kunnen mappen worden gemaakt met de
nummers 100 t/m 999.
Mappen maken op een computer
Open de map van de geheugenkaart op het scherm en maak daarin een
nieuwe map met de naam 'DCIM'. Open de map DCIM en maak hierin net
zoveel mappen als u wilt om de opnamen overzichtelijk te kunnen opslaan.
De mapnaam moet de notatie '100ABC_D' hebben. De eerste drie cijfers
zijn het mapnummer, van 100 tot 999. De laatste vijf tekens kunnen bestaan
uit een combinatie van hoofdletters en kleine letters van A t/m Z, cijfers en
een onderstrepingsteken '_'. De spatie kan niet worden gebruikt. Er kunnen
niet meerdere mappen zijn die dezelfde drie cijfers bevatten (bijvoorbeeld
'100ABC_D' en '100W_XYZ'), ook niet als de laatste vijf tekens per naam
verschillen.
Handige functies
188
De beeldbestanden worden genummerd van 0001 tot 9999 in de
volgorde waarin de opnamen zijn gemaakt. Vervolgens worden
de bestanden in een map opgeslagen. U kunt instellen hoe het
bestandsnummer wordt toegewezen.
Het bestandsnummer wordt op de computer in de volgende notatie
weergegeven: IMG_0001.JPG.
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Bestandnr.] en druk vervolgens
op <0>. De beschikbare instellingen
worden hieronder beschreven. Selecteer
de optie en druk vervolgens op <0>.
[Continu]: De opeenvolgende bestandsnummering loopt door,
ook na het vervangen van de kaart of het maken van een map.
Zelfs nadat u de kaart hebt vervangen of een nieuwe map hebt
gemaakt, loopt de opeenvolgende bestandsnummering door tot
9999. Dit is handig wanneer u afbeeldingen met nummers tussen
0001 en 9999 op meerdere kaarten of uit meerdere mappen
in één map op de computer wilt opslaan.
Als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat
die eerder zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe
opnamen worden voortgezet vanaf de nummers van de bestaande
opnamen op de kaart of in de map. Als u een doorlopende
bestandsnummering wilt gebruiken, raden we u aan elke keer
een opnieuw geformatteerde kaart te gebruiken.
3 Methoden voor bestandsnummering
Bestandsnummering na het
vervangen van de kaart
Volgende opeenvolgende
bestandsnummer
Bestandsnummering na het
maken van een map
Kaart 1 Kaart 2
0051 0052
Kaart 1
100 101
0051 0052
189
Handige functies
[Auto. reset]: De bestandsnummering begint elke keer opnieuw bij
0001 nadat de kaart is vervangen of een nieuwe map is gemaakt.
Als u de kaart vervangt of een map maakt, begint de
bestandsnummering weer bij 0001 voor de nieuwe opnamen.
Dit is handig als u de opnamen per kaart of map wilt archiveren.
Als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat
die eerder zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe
opnamen worden voortgezet vanaf de nummers van de bestaande
opnamen op de kaart of in de map. Als u opnamen wilt opslaan met
een bestandsnummering die begint bij 0001, gebruik dan elke keer
een nieuwe, geformatteerde kaart.
[Handm. reset]: De bestandsnummering wordt handmatig
teruggezet op 0001 of wordt begonnen met het
bestandsnummer 0001 in een nieuwe map.
Wanneer u de bestandsnummering handmatig opnieuw instelt, wordt
er automatisch een nieuwe map gemaakt en begint de nummering
van de opnamen die in die map worden opgeslagen bij 0001.
Dit is bijvoorbeeld handig wanneer u verschillende mappen wilt
gebruiken voor opnamen van gisteren en opnamen van vandaag.
Nadat de bestandsnummering handmatig opnieuw is ingesteld,
keert deze terug naar Continu of Automatisch resetten (Er wordt
geen bevestigingsdialoogvenster voor Handm. reset weergegeven.)
Bestandsnummering na het
vervangen van de kaart
Bestandsnummer gereset
Bestandsnummering na
het maken van een map
Kaart 1 Kaart 2
0051 0001
Kaart 1
100 101
0051 0001
Indien het bestandsnummer in map 999 het nummer 9999 bereikt, kunt
u geen opnamen meer maken, zelfs niet als de kaart nog opslagcapaciteit
heeft. Op het LCD-scherm wordt dan een bericht weergegeven dat de
kaart moet worden vervangen. Vervang de kaart.
Voor zowel JPEG- als RAW-opnamen begint de bestandsnaam met 'IMG_'.
Movie-bestandsnamen beginnen met 'MVI_'. De extensie is '.JPG' voor
JPEG-opnamen, '.CR2' voor RAW-opnamen en '.MOV' voor movies.
Handige functies
190
Wanneer u de copyrightinformatie instelt, wordt deze als Exif-informatie
aan de opname toegevoegd.
1
Selecteer [Copyrightinformatie].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Copyrightinformatie] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer de optie die u wilt
instellen.
Selecteer [Voer naam van auteur in]
of [Voer copyrightdetails in] en druk
vervolgens op <0>.
Het tekstinvoerscherm wordt geopend.
Selecteer [Geef copyrightinfo weer]
om de momenteel ingestelde
copyrightinformatie te controleren.
Selecteer [Verwijder copyrightinfo]
om de momenteel ingestelde
copyrightinformatie te verwijderen.
3
Voer tekst in.
Zie 'Tekstinvoerprocedure' op
de volgende pagina en voer
de copyrightinformatie in.
U kunt maximaal 63 alfanumerieke
tekens en symbolen invoeren.
4
Verlaat de instelling.
Nadat u de tekst hebt ingevoerd,
drukt u op de knop <M> om
de instelling te verlaten.
3 Copyrightinformatie instellenN
191
Handige functies
Tekstinvoerprocedure
Het invoergebied wijzigen
Druk op de knop <Q> om tussen het
bovenste en onderste invoergebied
te wisselen.
De cursor verplaatsen
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de cursor te verplaatsen.
Tekst invoeren
Druk terwijl de cursor in het onderste invoergebied staat op de
pijltjestoetsen <S> of draai aan het instelwiel <6> om een teken
te selecteren. Druk vervolgens op <0> om het in te voeren.
Een teken verwijderen
Druk op de knop <L> om een teken te verwijderen.
Tekstinvoer voltooien
Druk na het invoeren van de tekst op de knop <M> om de invoer
te bevestigen en terug te keren naar het scherm uit stap 2.
De tekstinvoer annuleren
Als u de tekstinvoer wilt annuleren, drukt u op de knop <B> om
de invoer te annuleren en terug te keren naar het scherm uit stap 2.
U kunt de copyrightinformatie ook instellen of controleren met EOS Utility
(EOS-software, pag. 314).
Handige functies
192
Verticale opnamen worden automatisch geroteerd,
zodat ze verticaal in plaats van horizontaal op het
LCD-scherm van de camera of op de computer
worden weergegeven. U kunt de instelling voor
deze functie wijzigen.
Selecteer op het tabblad [51] de optie
[Auto. roteren] en druk vervolgens
op <0>. De beschikbare instellingen
worden hieronder beschreven. Selecteer
de gewenste instelling en druk op <0>.
[Aan
z
D
]:
De verticale opname wordt tijdens de weergave
automatisch gedraaid op zowel het LCD-scherm als de pc.
[AanD]:De verticale opname wordt alleen op de pc automatisch
gedraaid.
[Uit] : De verticale opname wordt niet automatisch gedraaid.
De verticale opname is niet gedraaid wanneer de opname direct
na het maken wordt weergegeven.
Druk op de knop <x> om de opname gedraaid weer te geven.
[AanzD] is ingesteld, maar de opname wordt bij weergave
niet gedraaid.
Verticale opnamen die zijn gemaakt terwijl [
Auto. roteren
] op [
Uit
]
was ingesteld, kunnen niet automatisch worden gedraaid. Als er
een verticale opname is gemaakt terwijl de camera naar boven
of naar beneden werd gehouden, kan het zijn dat de opname
niet automatisch wordt gedraaid. Raadpleeg in dat geval
'De opname roteren' op pagina 211.
Ik wil op het LCD-scherm van de camera een opname draaien
die gemaakt is terwijl [AanD] was ingesteld.
Stel [AanzD] in en geef de opname vervolgens weer.
De opname wordt dan gedraaid.
De verticale opname wordt niet gedraaid op het scherm van de pc.
De gebruikte software is niet compatibel met de functie voor
beeldrotatie. Gebruik in plaats daarvan EOS-software.
3 Verticale opnamen automatisch roteren
Veelgestelde vragen
193
Handige functies
Druk terwijl het menu wordt weergegeven op de knop <B> om
de belangrijkste functie-instellingen van de camera weer te geven.
Druk terwijl het menu wordt
weergegeven op de knop <B>
om de instellingen weer te geven.
Druk nogmaals op de knop <B>
om naar het menu terug te keren.
B Camera-instellingen controleren
Datum/tijd (pag. 41)
Witbalanscorrectie (pag. 135)/
Witbalansbracketing (pag. 136)
Kleurruimte (pag. 137)
Automatische beeldrotatie
(pag. 192)
Automatisch uitschakelen (pag. 185)
Resterende capaciteit van kaart
Instellingenscherm
Rode-ogen-reductie (pag. 106)
Pieptoon (pag. 184)
Live View-opnamen (pag. 139)
Zomertijd (pag. 42)
Handige functies
194
De instellingen voor de opnamefunctie en de menu-instellingen van de
camera kunnen worden teruggezet naar de standaardinstellingen.
Deze optie is beschikbaar in de creatieve modi.
1
Selecteer [Wis instellingen].
Selecteer op het tabblad [53]
de optie [Wis instellingen] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Wis alle camera-
instellingen].
Selecteer [Wis alle camera-
instellingen] en druk vervolgens
op <0>.
3
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk
vervolgens op <0>.
Wanneer u [Wis alle camera-
instellingen] selecteert, worden alle
standaardinstellingen (zoals vermeld
op de volgende pagina) van de
camera hersteld.
Alle camera-instellingen wissen
Na de bovenstaande procedure selecteert u [Wis pers. voorkeuze
(C.Fn)] in [53: Wis instellingen] om alle persoonlijke voorkeuzen
te wissen (pag. 258).
3 De standaardinstellingen van de camera herstellenN
Veelgestelde vragen
195
Handige functies
Instellingen voor de opnamefunctie Opname-instellingen
AF-bediening 1-beeld AF Beeldkwaliteit 73
AF-puntselectie
Automatische
selectie
Beeldstijl Automatisch
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie
helderheid)
Standaard
Transport/
zelfontspanner
u
(Enkelbeeld)
Correctie
helderheid randen
Inschakelen/
correctie-
gegevens blijven
behouden
Meetmethode
q
(Meervlaksmeting)
ISO-snelheid
AUTO
Kleurruimte sRGB
ISO auto Max.: 3200
Witbalans
Q
(Sfeerprioriteit)
Belichtingscorrectie
/
AEB
Geannuleerd
Handmatige
witbalans
Geannuleerd
Flitsbelichtings-
correctie
0 (Nul)
Witbalanscorrectie Geannuleerd
Persoonlijke
Ongewijzigd
Witbalans-
bracketing
Geannuleerd
Bestandsnummer Continu
Stofwisdata Gewist
Handige functies
196
Camera-instellingen
Instellingen voor Live View-opnamen
Uitschakelen 30 sec. Live View-opnamen Inschakelen
Pieptoon Inschakelen AF-methode
FlexiZone - Single
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen
Rasterweergave Verbergen
Aspect ratio 3:2
Kijktijd 2 sec. Meettimer 8 sec.
Histogram Helderheid
Spring met 6
e
(10 beelden)
Instellingen voor movie-opnamen
Automatisch roteren
AanzD
Movie-opnamemodus
Automatisch
LCD-helderheid AF-methode
FlexiZone - Single
LCD uit/aanknop Ontspanknop
AF met
ontspanknop
tijdens movie-
opname
DeactiverenDatum/tijd/zone Ongewijzigd
Taal Ongewijzigd
Schermkleur 1
kSluiter/AE-
vergrendelknop
AF/AE-
vergrendeling
Uitleg Inschakelen
Copyrightinformatie Ongewijzigd
kLichte tonen
prioriteit
Deactiveren
Eye-Fi transmissie Deactiveren
Movie-opnameformaat
1920x1080
Wi-Fi/NFC Deactiveren Geluidsopname Automatisch
Wi-Fi-functie Ongewijzigd Meettimer 8 sec.
My Menu instellingen
Ongewijzigd Rasterweergave Verbergen
Weergave van
My Menu
Deactiveren
Videosnapshot Deactiveren
Videosysteem Ongewijzigd
Belichtingscorrectie
Geannuleerd
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie
helderheid)
Standaard
Handmatige witbalans
Geannuleerd
Beeldstijl Automatisch
Raadpleeg de instructiehandleiding voor de draadloze functie voor de Wi-Fi/
NFC-instellingen.
197
Handige functies
U kunt de camera zo instellen dat de weergave met instellingen voor
de opnamefunctie (pag. 54) niet in- of uitschakelt als u de ontspanknop
half indrukt (of op de knop <A> drukt).
Selecteer op het tabblad [52] de optie
[LCD uit/aankn.] en druk vervolgens
op <0>. De beschikbare instellingen
worden hieronder beschreven. Selecteer
de optie en druk vervolgens op <0>.
[Ontspanknop]:
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt het
scherm uitgeschakeld. Wanneer u de ontspanknop
loslaat, wordt het scherm weer ingeschakeld.
[Ontspan/DISP]: Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt het
scherm uitgeschakeld. Het scherm blijft uit, zelfs
nadat u de ontspanknop loslaat. Druk op de knop
<B> om het LCD-scherm in te schakelen.
[Altijd aan]: Het LCD-scherm blijft ingeschakeld, ook wanneer
u de ontspanknop half indrukt. Druk op de knop
<B> om de weergave uit te schakelen.
U kunt de achtergrondkleur van het scherm met opname-instellingen
wijzigen.
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Schermkleur] en druk vervolgens
op <0>. Selecteer de gewenste kleur
en druk vervolgens op <0>.
Als u het menu verlaat, wordt het
scherm met de opname-instellingen in
de geselecteerde kleur weergegeven.
3 Het LCD-scherm in-/uitschakelen
3
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen
198
De instellingen voor de ingebouwde flitser en de externe Speedlite
kunnen via het menu van de camera worden ingesteld. U kunt de
functie-instellingen van de externe Speedlite alleen via het menu
van de camera instellen als een Speedlite uit de EX-serie die
compatibel is met deze functie, is bevestigd.
De instellingsprocedure is hetzelfde als voor het instellen van
een menufunctie van de camera.
Selecteer [Flitsbesturing].
Selecteer op het tabblad [z1]
de optie [Flitsbesturing] en
druk vervolgens op <0>.
Het scherm voor flitsbesturing
wordt weergegeven.
Stel deze optie normaliter
in op [Inschakelen].
Als [Uitschakelen] is ingesteld,
flitst zowel de ingebouwde flitser
als de externe Speedlite niet. Dit
is nuttig wanneer u alleen het AF-
hulplicht van de flitser wilt gebruiken.
3 De flitser instellenN
[Flitsen]
Als het moeilijk is om scherp te stellen bij weinig licht, is het mogelijk dat
de ingebouwde flitser meerdere keren flitst (AF-hulplicht, pag. 100), zelfs
wanneer [Flitsen] is ingesteld op [Uitschakelen].
199
3 De flitser instellenN
Met [Func.inst. interne flitser] en [Func.inst. externe flitser] kunt
u de functies in de onderstaande tabel instellen. De functies die bij
[Func.inst. externe flitser] worden weergegeven, verschillen per
Speedlite-model.
Selecteer [Func.inst. interne flitser]
of [Func.inst. externe flitser].
De functies van de flitser worden
weergegeven. De gemarkeerde
functies kunnen worden
geselecteerd en ingesteld.
Functies van [Func.inst. ingebouwde flitser] en [Func.inst. externe flitser]
* Raadpleeg voor meer informatie over de [FEB] (FEB), [In-/uitzoomen] en
[Draadloze func.] de instructiehandleiding van de Speedlite betreffende
de functie.
[Func.inst. ingebouwde flitser] en [Func.inst. externe flitser]
Functie
[Func.inst.inge-
bouwde flitser]
[Func.inst.
externe flitser]
Pagina
Flitsmodus E-TTL II (vast) k 200
Sluiter synchronisatie k 200
FEB* - k -
Flitsbelichtingscorrectie k 117
E-TTL II-flitslichtmeting k 200
In-/uitzoomen flitser* - k -
Draadloze functies* - k -
Aandachtspunten voor draadloos flitsen via een radiosignaal
Draadloos flitsen via een radiosignaal kan niet worden ingesteld
met de camera. Gebruik de Speedlite om de functie in te stellen.
Stel de flitssynchronisatiesnelheid in op 1/100 of minder.
Hogesnelheidssynchronisatie is niet mogelijk.
Groepsflitsen is niet mogelijk.
De camera kan mogelijk bepaalde functies van [
Flitsmodus
],
[
In-/uitzoomen
] en [
MULTI flash
] niet instellen, afhankelijk van het
gebruikte Speedlite-model. Stel in dat geval de functies in op de Speedlite.
3 De flitser instellenN
200
Flitsmodus
Met een externe Speedlite kunt u de flitsmodus selecteren
die geschikt is voor het maken van opnamen met de flitser.
[E-TTL II] is de standaardmodus
voor het maken van opnamen met
de automatische flitser met
Speedlites uit de EX-serie.
Met [Manual flash] kunt u de
flitsmodus zelf instellen. Deze
instelling is voor geavanceerde
gebruikers.
Raadpleeg voor informatie over andere
flitsmodi de instructiehandleiding van
een Speedlite die met deze functies
compatibel is.
Sluitersynchronisatie
Stel deze optie normaliter in op [1e-gordijn] zodat er direct
na de belichting wordt geflitst.
Als [2e-gordijn] wordt ingesteld, wordt er vlak voordat de sluiter
dichtgaat geflitst. Wanneer dit wordt gecombineerd met een trage
sluitertijd, kunt u een lichtspoor maken. Denk hierbij bijvoorbeeld
aan de koplampen van een auto 's avonds die daardoor natuurlijker
aandoen. Met E-TTL II (automatische flitsbelichting) wordt er twee
keer geflitst: één keer wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt
en opnieuw direct voor het einde van de belichting. Als de sluitertijd
is ingesteld op 1/30 seconde of korter, wordt bovendien
synchronisatie 1e gordijn automatisch toegepast.
Als er een externe Speedlite is bevestigd, kunt u ook
[Hogesnelheidssynchronisatie] (e) selecteren. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie.
Flitsbelichtingscorrectie
Zie 'Flitsbelichtingscorrectie' op pagina 117.
E-TTL II-flitslichtmeting
Voor normale flitsbelichtingen stelt u deze optie in op [Evaluatief].
De instelling [Gemiddeld] is voor gevorderde gebruikers. Net als
bij een externe Speedlite wordt het gemiddelde van het gehele
meetgebied genomen. Afhankelijk van de scène kan
flitsbelichtingscorrectie nodig zijn.
201
3 De flitser instellenN
Wis flitser instellingen.
Druk in het scherm [Func.inst. externe flitser] op de knop <B>
om het scherm voor het wissen van de flitserinstellingen weer te
geven. Wanneer u [OK] selecteert, worden de instellingen voor
de ingebouwde flitser en de externe Speedlite gewist.
De persoonlijke voorkeuze-instellingen die bij [C.Fn-inst. externe
flitser] worden weergegeven, verschillen per Speedlite-model.
1
Geef de persoonlijke
voorkeuze weer.
Selecteer [C.Fn-inst. externe flitser]
en druk op <0>.
2
Stel de persoonlijke voorkeuze in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> om het functienummer te
selecteren. Stel vervolgens de functie
in. De procedure is hetzelfde als voor
het instellen van de persoonlijke
voorkeuze van de camera (pag. 258).
Als u alle persoonlijke voorkeuze-
instellingen wilt wissen, selecteert
u bij stap 1 [Wis C.Fn's externe
flitser].
De persoonlijke voorkeuze voor de externe
Speedlite instellen
202
Stof dat de camera binnendringt, kan zich aan de beeldsensor hechten
en stofvlekken veroorzaken die op de vastgelegde beelden zichtbaar zijn.
Om deze stofvlekken te wissen, kunt u stofwisdata aan de opnamen
toevoegen. Digital Photo Professional (EOS-software, pag. 314) gebruikt
de stofwisdata om stofvlekken automatisch te verwijderen.
Zorg voor een effen wit voorwerp, zoals een vel papier.
Stel de brandpuntsafstand van de lens in op 50 mm of meer.
Zet de scherpstelmodusknop op de lens op <MF> en zet de
scherpstelling op oneindig (u). Als de lens geen
focusafstandsschaal heeft, kijkt u naar de voorkant van de lens
en draait u de scherpstelring helemaal met de klok mee.
1
Selecteer [Stofwisdata].
Selecteer op het tabblad [z3]
de optie [Stofwisdata] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>. Er worden instructies
weergegeven.
3 Stofwisdata toevoegenN
Voorbereiding
De stofwisdata verzamelen
203
3 Stofwisdata toevoegenN
3
Fotografeer een effen wit voorwerp.
Vul de zoeker op een afstand van
20-30 cm met een effen wit voorwerp
zonder patroon en maak een opname.
De foto wordt in de modus AE met
diafragmavoorkeuze gemaakt bij
een diafragma van f/22.
Aangezien de opname niet wordt
opgeslagen, kunnen de gegevens
nog altijd worden opgehaald, ook al is
er geen kaart in de camera geplaatst.
Nadat de foto is gemaakt, verzamelt
de camera de stofwisdata. Zodra de
stofwisdata zijn verkregen, wordt er
een bericht weergegeven.
Nadat u [
OK
] hebt geselecteerd, wordt
het menu opnieuw weergegeven.
Als de gegevens niet zijn verkregen,
wordt er een foutmelding weergegeven.
Volg de stappen bij 'Voorbereiding' op de
voorgaande pagina en selecteer
vervolgens [
OK
]. Maak de foto opnieuw.
Nadat de stofwisdata zijn verzameld, worden deze aan alle toekomstige
JPEG- en RAW-opnamen toegevoegd. Als u een belangrijke opname
gaat maken, wordt het aanbevolen om eerst de stofwisdata bij te
werken door deze opnieuw te verzamelen.
Raadpleeg de Digital Photo Professional Instructiehandleiding
(pag. 314) voor informatie over het gebruik van dit programma
(EOS-software) voor het verwijderen van stofvlekken.
De grootte van de stofwisdata die aan de opname worden toegevoegd,
is zo gering dat het toevoegen nauwelijks invloed heeft op het
beeldbestandsformaat.
Stofwisdata
Zorg ervoor dat u een effen wit voorwerp gebruikt, zoals een nieuw vel wit
papier. Als het object een patroon bevat, kan dit voor stof worden aangezien
en zodoende de nauwkeurigheid van de stofverwijdering door Digital Photo
Professional (EOS-software) nadelig beïnvloeden.
204
Als stof zich aan de beeldsensor heeft gehecht en stofvlekken op de
opnamen zichtbaar zijn, kunt u de beeldsensor zelf reinigen met een
blaasbuisje voor de camera. Haal de lens van de camera voordat
u de sensor gaat reinigen.
De beeldsensor is zeer kwetsbaar. Wij raden u aan om fysieke reiniging
van de sensor bij een Canon Service Center te laten uitvoeren.
1
Selecteer [Reinig handmatig].
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [Reinig handmatig] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk
vervolgens op <0>.
De reflexspiegel wordt opgeklapt
en de sluiter wordt geopend.
3
Reinig de sensor.
4
Beëindig het reinigen.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
3 Handmatige sensorreinigingN
Als u een accu gebruikt, moet deze volledig zijn opgeladen.
Als stroomvoorziening wordt de DC-koppeling DR-E10 (afzonderlijk
verkrijgbaar) en de compacte stroomadapter CA-PS700
(afzonderlijk verkrijgbaar) aanbevolen.
205
3 Handmatige sensorreinigingN
Tijdens het reinigen van de sensor mag u geen van de
onderstaande handelingen verrichten. Als de stroom
wordt onderbroken, gaat de sluiter dicht en kunnen de
sluitergordijnen of de beeldsensor beschadigd raken.
De aan-uitschakelaar op <2> zetten.
Het klepje van de kaartsleuf/het accucompartiment openen.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Reinig de
sensor voorzichtig.
Gebruik een gewoon blaasbuisje zonder borsteltje. Een borsteltje
kan het oppervlak van de sensor beschadigen.
Steek het blaasbuisje niet verder dan de lensvatting in de camera.
Als de stroom wordt onderbroken, gaat de sluiter dicht en kunnen
de sluitergordijnen of de reflexspiegel beschadigd raken.
Gebruik nooit perslucht of -gas om de sensor schoon te maken.
Perslucht kan de sensor beschadigen en de gasnevel kan op de
sensor bevriezen en deze bekrassen.
Als het accuniveau laag wordt terwijl u de sensor reinigt, klinkt er
een pieptoon als waarschuwing. Stop het reinigen van de sensor.
Als er vuil blijft zitten dat niet met een blaasbuisje kan worden verwijderd,
kunt u de sensor het beste door een Canon Service Center laten
reinigen.
206
207
8
Opnamen weergeven
In dit hoofdstuk worden de functies voor het bekijken
van foto's en video's uitgelegd, waarbij moeilijkere
toepassingen aan bod komen dan in hoofdstuk 2
'Basisfuncties voor het maken en weergeven van
opnamen'. Hier vindt u informatie over hoe u foto's en
movies op de camera kunt weergeven en wissen en
op de tv kunt bekijken.
Opnamen die zijn gemaakt en opgeslagen
met een ander toestel
Mogelijk geeft de camera opnamen die met een andere camera
zijn vastgelegd of met een computer zijn bewerkt, of waarvan
de bestandsnaam is gewijzigd niet goed weer.
208
Zoek snel naar opnamen met de indexweergave waarbij 4 of
9 opnamen op 1 scherm worden weergegeven.
1
Geef de opname weer.
Als u op de knop <x> drukt,
wordt de laatstgemaakte
opname weergegeven.
2
Schakel over naar de indexweergave.
Druk op de knop <Hy>.
Er verschijnt een indexweergave van 4
opnamen. De geselecteerde opname
wordt gemarkeerd met een oranje kader.
Druk nogmaals op de knop <Hy>
als u wilt overschakelen naar een
weergave met 9 opnamen.
Met de knop <u> schakelt u tussen
de weergave met 9 opnamen,
4 opnamen en 1 opname.
3
Selecteer een opname.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
het oranje kader te verplaatsen en
zo een opname te selecteren.
Draai aan het instelwiel <6> om de
opname(n) op het volgende of vorige
scherm weer te geven.
Druk in de indexweergave op <
0
> om de
geselecteerde opname in een weergave
van één opname weer te geven.
x Snel opnamen zoeken
H Meerdere opnamen weergeven op één scherm
(indexweergave)

209
x Snel opnamen zoeken
In de weergave van één opname kunt u aan het instelwiel <6>
draaien om snel vooruit of achteruit door de opnamen te bladeren,
al naar gelang de ingestelde sprongmethode.
1
Selecteer [Spring met 6].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Spring met 6] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de sprongmethode.
Druk op de pijltjestoetsen <
S
> om de
gewenste sprongmethode te selecteren
en druk vervolgens op <
0
>.
d
:
Geef beelden een voor een weer
e: Spring 10 beelden
f: Spring 100 beelden
g: Geef weer op datum
h: Geef weer per map
i: Geef alleen movies weer
j: Geef alleen foto's weer
k: Geef weer op classificatie
(pag. 212)
Draai aan het instelwiel <6>
om te selecteren.
3
Navigeer door te springen.
Druk op de knop <x> om de
opnamen weer te geven.
Draai in de weergave van één
opname aan het instelwiel <6>.
U kunt door de opnamen bladeren
met de ingestelde methode.
I Door opnamen navigeren (opnamesprong)
Weergavepositie
Sprongmethode
Selecteer [Datum] om opnamen te zoeken op opnamedatum.
Als u opnamen op map wilt zoeken, selecteert u [Map].
Als de kaart zowel movies als foto's bevat, selecteert u [Movies]
of [Foto's] om een van beide categorieën weer te geven.
Als er geen opnamen overeenkomen met de geselecteerde
[Classificatie], is het niet mogelijk om door de opnamen te
bladeren met het instelwiel <6>.
210
Vastgelegde beelden kunnen op het LCD-scherm circa 1,5 tot 10 maal
worden uitvergroot.
1
Vergroot het beeld.
Druk tijdens opnameweergave
op de knop <u>.
De opname wordt vergroot.
Als u de knop <u> ingedrukt houdt,
wordt de opname verder vergroot tot
de maximale vergroting is bereikt.
Druk op de knop <Hy> om de
vergroting te verkleinen. Als u de
knop ingedrukt houdt, wordt de
vergroting verder verkleind totdat
het normale formaat van de
opname is bereikt.
2
Schuif over de opname.
Gebruik de pijltjestoetsen <S> om
over de vergrote opname te schuiven.
Als u de vergrote weergave wilt
verlaten, drukt u op de knop <x>.
U keert dan terug naar de weergave
van één opname.
u/y Vergrote weergave
Positie van vergroot gebied
Draai in vergrote weergave aan het instelwiel <6> om een
andere opname met dezelfde vergroting weer te geven.
U kunt het beeld dat direct na het maken van een foto wordt
weergegeven, niet vergroten.
Een movie kan niet worden vergroot.
211
U kunt de weergegeven opname in de gewenste positie draaien.
1
Selecteer [Beeld roteren].
Selecteer op het tabblad [x1]
de optie [Beeld roteren] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer een opname.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de opname te selecteren
die u wilt roteren.
U kunt ook een opname selecteren
in de indexweergave (pag. 208).
3
Draai de opname.
Elke keer dat u op <0> drukt,
wordt de opname als volgt naar
rechts gedraaid:
90° 9 270° 9 0°.
Als u nog een opname wilt draaien,
herhaalt u stap 2 en 3.
Als u de functie wilt afsluiten en wilt
terugkeren naar het menu, drukt
u op de knop <M>.
b De opname roteren
Als u voorafgaand aan het maken van verticale opnamen de optie
[51: Auto. roteren] hebt ingesteld op [AanzD] (pag. 192), hoeft
u de opnamen niet meer op bovenstaande wijze te draaien.
Als de gedraaide opname tijdens de opnameweergave niet gedraaid
wordt weergegeven, stelt u [51: Auto. roteren] in op [AanzD].
Een movie kan niet worden gedraaid.
212
U kunt foto's en movies classificeren met een van vijf classificaties: l/
m/n/o/p. Deze functie heet classificatie.
1
Selecteer [Classificatie].
Selecteer op het tabblad [x2]
de optie [Classificatie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer een opname.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om een opname of movie
te selecteren voor classificatie.
Druk op de knop <Hy> om
opnamen te selecteren uit een
weergave van drie opnamen. Als
u wilt terugkeren naar de weergave
van een enkele opname, drukt u op
de knop <u>.
3
Classificeer de opname.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om een classificatie
te selecteren.
Zodra u een classificatie hebt
geselecteerd voor de opname,
wordt het getal naast de ingestelde
classificatie met één verhoogd.
Als u nog een opname wilt
classificeren, herhaalt u stap 2 en 3.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
3 Classificaties instellen
213
3 Classificaties instellen
Er kunnen in totaal maximaal 999 opnamen met een bepaalde classificatie
worden weergegeven. Indien er meer dan 999 opnamen zijn met een
bepaalde classificatie, wordt er [###] weergegeven.
Het voordeel van classificaties
Met [x2: Spring met 6] kunt u alleen opnamen met de opgegeven
classificatie weergeven.
Met [x2: Diavoorstelling] kunt u alleen opnamen met een bepaalde
classificatie afspelen.
Met Digital Photo Professional (EOS-software, pag. 314) kunt u alleen
opnamen met een bepaalde classificatie selecteren (alleen foto's).
Afhankelijk van het besturingssysteem van de computer kunt u de
classificatie van elk bestand bekijken in het bestandsinformatiedisplay
of in de meegeleverde opnameviewer (alleen JPEG-afbeeldingen).
214
U kunt tijdens de weergave op de knop <Q> drukken om de volgende
opties in te stellen: [J: Beveilig beelden], [b: Beeld roteren],
[9: Classificatie], [U: Creatieve filters], [S: Wijzig formaat
(alleen JPEG-bestanden)] en [e: Spring met 6 ].
Voor movies kunnen alleen de functies die hierboven vetgedrukt
worden weergegeven worden ingesteld.
1
Druk op de knop <Q>.
Druk tijdens de opnameweergave
op de knop <Q>.
De opties voor Quick Control
worden weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een functie te selecteren.
De naam en huidige instelling van de
geselecteerde functie worden onder
aan het scherm weergegeven.
Stel de functie in door op de
pijltjestoetsen <Y> en <Z>
te drukken.
Druk op <0> voor Creatieve filters
en Wijzig formaat en stel de functie
in. Zie voor meer informatie pagina
236 voor Creatieve filters en pagina
239 voor Wijzig formaat. Druk op de
knop <M> om te annuleren.
3
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <Q> om Quick
Control af te sluiten.
Q Quick Control voor weergave
215
Q Quick Control voor weergave
Stel [51: Auto. roteren] in op [AanzD] om een opname te roteren.
Als [51: Auto. roteren] is ingesteld op [AanD] of [Uit], wordt de instelling
[b Beeld roteren] toegevoegd aan de opname, maar zal de camera de
opname niet draaien voor weergave.
Wanneer u op de knop <Q> drukt tijdens de indexweergave, wordt
er overgeschakeld op de weergave van één opname en worden de
pictogrammen voor Quick Control weergegeven. Druk nogmaals
op de knop <Q> om terug te keren naar de indexweergave.
Voor opnamen die zijn gemaakt met een andere camera,
kan het aantal opties dat u kunt selecteren beperkt zijn.
216
U kunt movies op de volgende drie manieren afspelen:
U hebt een HDMI-kabel (afzonderlijk
verkrijgbaar) nodig om de camera op
een televisie aan te sluiten. Ook een
HDMI-aansluiting op een tv is vereist.
Wanneer de camera met een HDMI-
kabel is aangesloten op een tv, kunt
u movies en foto's op de tv bekijken.
Als u over een HD-televisie beschikt
en uw camera met een HDMI-kabel
aansluit, kunt u movies in Full HD
(Full High-Definition: 1920x1080) en HD
(High-Definition: 1280x720) bekijken
met een hogere beeldkwaliteit.
k Genieten van movies
Afspelen op een televisie
(pag. 226)
De camera heeft geen audio/video OUT-aansluiting. Daarom kan de
camera niet worden aangesloten op een tv met een analoge AV-kabel.
Omdat recorders met vaste schijf geen HDMI IN-poort bevatten, kan de
camera niet op de recorder met vaste schijf worden aangesloten met
behulp van een HDMI-kabel.
Ook wanneer de camera via een USB-kabel op een recorder met vaste
schijf is aangesloten, kunnen movies en foto's niet worden weergegeven
of opgeslagen.
Als het apparaat waarop u de movies wilt afspelen niet compatibel
is met MOV-bestanden, kan de movie niet worden afgespeeld.
217
k Genieten van movies
U kunt movies afspelen op het
LCD-scherm van de camera. U kunt
bovendien de eerste en laatste beelden
van een movie bewerken en de foto's
en movies op de kaart afspelen als
automatische diavoorstelling.
Als u een movie wilt afspelen of
bewerken, hebt u vooraf geïnstalleerde
of algemene software nodig die
compatibel is met de opname-indeling
van de movie.
Afspelen op het LCD-scherm van de camera
(pag. 218 - 225)
Afspelen en bewerken op een computer
Een movie die op een computer is bewerkt, kan niet opnieuw op de
kaart worden opgeslagen of op de camera worden afgespeeld.
Als u commerciële software van derden wilt gebruiken om de movies af te
spelen of te bewerken, dient u te controleren of de software compatibel is
met movies met MOV-indeling. Voor meer informatie over commerciële
software van derden dient u de fabrikant van de software te raadplegen.
218
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x> om
een opname weer te geven.
2
Selecteer een movie.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om een movie te selecteren.
Bij de weergave van één opname
geeft het pictogram <1s>
linksboven in het scherm aan dat het
een movie betreft. Als de movie een
videosnapshot is, wordt [ts]
weergegeven.
In de indexweergave geeft de
perforatie links van een miniatuur aan
dat het een movie is. Movies kunnen
niet in de indexweergave worden
weergegeven. Druk op <0>
om over te schakelen op de
weergave van één opname.
3
Druk in de weergave van één
opname op <0>.
Het movieweergavepaneel
verschijnt onder in het scherm.
4
Speel de movie af.
Selecteer [7] (Afspelen) en
druk vervolgens op <0>.
De movie wordt afgespeeld.
U kunt de movieweergave pauzeren
door op <0> te drukken.
U kunt het volume van de
ingebouwde luidspreker aanpassen
door aan het instelwiel <6> te
draaien, zelfs tijdens het afspelen.
Zie de volgende pagina voor
meer informatie over de
weergaveprocedure.
k Movies afspelen
Luidspreker
219
k Movies afspelen
Movieweergavepaneel
* Als er achtergrondmuziek is ingesteld, wordt het geluid van de movie niet afgespeeld.
Bewerking Beschrijving van weergave
2 Afsluiten
Hiermee keert u terug naar de weergave van één
opname.
7 Afspelen
Door op <0> te drukken, kunt u schakelen tussen
weergeven en stoppen.
8 Vertraagd
Wijzig de vertragingssnelheid met behulp van de
pijltjestoetsen <Y> en <Z>. De vertraagde snelheid
wordt rechtsboven in het scherm aangegeven.
5 Eerste beeld
Hiermee wordt het eerste beeld van de movie weergegeven.
3 Vorige beeld
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt het vorige beeld
weergegeven. Als u <0> ingedrukt houdt, wordt de
movie teruggespoeld.
6 Volgende beeld
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt de movie beeld
voor beeld weergegeven. Als u <0> ingedrukt houdt,
wordt de movie vooruitgespoeld.
4 Laatste beeld
Hiermee wordt het laatste beeld van de movie weergegeven.
X Bewerken
Hiermee wordt het bewerkingsscherm geopend (pag. 220).
v
Achtergrondmuziek*
Een movie afspelen met de geselecteerde
achtergrondmuziek (pag. 225).
Weergavepositie
mm’ ss” Weergavetijd (minuten:seconden)
9 Volume
Draai het instelwiel <6> om het volume van de
ingebouwde luidspreker aan te passen (pag. 218).
De camera kan mogelijk geen movies afspelen die zijn opgenomen
met een andere camera.
De duur van ononderbroken weergave met een volledig opgeladen LP-E10-
accu bij kamertemperatuur (23 °C) is als volgt: Circa 2 uur en 20 min.
U kunt tijdens de weergave van één opname op de knop <B>
drukken om het weergaveformaat te wijzigen (pag. 233).
Als u de camera op een tv (pag. 226) aansluit om een movie weer
te geven, moet u het geluidsvolume via de tv aanpassen. (Het
geluidsvolume kan niet worden aangepast met het instelwiel <6>.)
220
U kunt de eerste en laatste beelden van een movie bewerken
in tussenstappen van circa 1 seconde.
1
Selecteer [X] in het
filmweergavescherm.
Het bewerkingsscherm wordt
weergegeven.
2
Geef aan welk deel moet worden
verwijderd.
Selecteer [U] (Snijden begin) of [V]
(Snijden eind) en druk op <0>.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> <Z>
om het vorige of volgende beeld te
zien. Houd de toets ingedrukt om
frames vooruit of terug te spoelen.
Nadat u hebt bepaald welk deel
u wilt verwijderen, drukt u op <0>.
Het deel dat bovenaan wit is
gemarkeerd, is het deel dat overblijft.
3
Controleer de bewerkte movie.
Selecteer [7] en druk op <0> om
de bewerkte movie af te spelen.
Ga terug naar stap 2 om de
bewerking te wijzigen.
Selecteer [2] en druk op <0>
om de bewerking te annuleren.
Selecteer [OK] in het
bevestigingsdialoogvenster
en druk op <0>.
X De eerste en laatste beelden van
een movie bewerken
221
X De eerste en laatste beelden van een movie bewerken
4
Sla de bewerkte movie op.
Selecteer [W] en druk vervolgens
op <0>.
Het scherm Opslaan wordt
weergegeven.
Om het bestand als een nieuwe
movie op te slaan, selecteert
u[Nieuw bestand]. Als u het
bestand wilt opslaan en het originele
moviebestand wilt overschrijven,
selecteert u [Overschrijven] en
drukt u vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] op het
bevestigingsdialoogvenster en druk
vervolgens op <0> om de bewerkte
movie op te slaan en terug te keren
naar het movieweergavescherm.
Aangezien bewerking in tussenstappen van circa 1 sec. wordt uitgevoerd
(de positie wordt aangegeven met [Z] boven aan het scherm), kan de
exacte positie waar de movie wordt bewerkt iets afwijken van de positie
die u hebt aangegeven.
Als er te weinig ruimte op de kaart beschikbaar is, kan [Nieuw bestand]
niet worden geselecteerd.
Als het accuniveau laag is, kunt u geen movies bewerken.
Gebruik een volledig opgeladen accu.
222
U kunt de opnamen op de kaart weergeven als een automatische
diavoorstelling.
1
Selecteer [Diavoorstelling].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Diavoorstelling] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de opnamen die u wilt
afspelen.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om de gewenste optie te selecteren
en druk vervolgens op <
0
>.
Alle bldn/Movies/Foto's
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een van de volgende opties
te selecteren: [
jAlle bldn]
[
kMovies] [zFoto's]. Druk
vervolgens op <0>.
Datum/Map/Classificatie
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een van de volgende opties
te selecteren: [
iDatum] [nMap]
[9Classificatie].
Wanneer <
z
H
> wordt gemarkeerd,
drukt u op de knop <
B
>.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een optie te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
3
Diavoorstelling (automatische weergave)
Aantal weer te
geven opnamen
[Datum][Map][Classificatie]
223
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
3
Configureer [Stel in] naar wens.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om [Stel in] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
Stel [Weergaveduur], [Herhalen]
(herhaaldelijk afspelen),
[Overgangseffect] (effect tijdens
wisselen van opnamen) en
[Achtergrondmuziek] in
voor de foto's.
De procedure voor het selecteren van
achtergrondmuziek wordt toegelicht
op pagina 225.
Druk na het selecteren van de
instellingen op de knop <M>.
Optie Beschrijving van weergave
jAlle bldn
Alle foto's en movies op de geheugenkaart worden weergegeven.
iDatum
De foto's en movies die zijn vastgelegd op de geselecteerde
opnamedatum, worden weergegeven.
nMap
De foto's en movies in de geselecteerde map worden weergegeven.
kMovies Alleen de movies op de geheugenkaart worden weergegeven.
zFoto's Alleen de foto's op de geheugenkaart worden weergegeven.
9Classificatie
Alleen foto's en movies met de geselecteerde classificatie
worden weergegeven.
[Weergaveduur]
[Herhalen]
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
224
4
Start de diavoorstelling.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om [Start] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
Nadat de tekst [Laden van beeld...]
is weergegeven, begint de
diavoorstelling.
5
Beëindig de diavoorstelling.
Als u de diavoorstelling wilt afsluiten
en wilt terugkeren naar het
instellingenscherm, drukt
u op de knop <M>.
[Overgangseffect][Achtergrondmuziek]
Als u de diavoorstelling wilt pauzeren, drukt u op <0>. Tijdens
het pauzeren wordt [G] in de linkerbovenhoek van de opname
weergegeven. Druk nogmaals op <0> om weer verder te gaan
met de diavoorstelling.
U kunt het weergaveformaat van foto's wijzigen door tijdens de
automatische weergave op de knop <B> te drukken (pag. 83).
Tijdens de movieweergave kunt u het geluidsvolume aanpassen
door aan het instelwiel <6> te draaien.
Tijdens de automatische weergave of het pauzeren kunt u op de
pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
> drukken om een andere opname weer te geven.
Tijdens de automatische weergave wordt de camera niet automatisch
uitgeschakeld.
De weergaveduur kan variëren, afhankelijk van de opname.
Zie pagina 226 als u de diavoorstelling op een tv wilt bekijken.
225
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
Nadat u met EOS Utility (EOS-software) achtergrondmuziek naar
de kaart hebt gekopieerd, kunt u de diavoorstelling met een
achtergrondmuziekje afspelen.
1
Selecteer [Achtergrondmuziek].
Stel [Achtergrondmuziek] in op
[Inschakelen] en druk dan op <0>.
Als de kaart geen achtergrondmuziek
bevat, kunt u stap 2 niet uitvoeren.
2
Selecteer de achtergrondmuziek.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om de gewenste
achtergrondmuziek te selecteren en
druk vervolgens op <0>. U kunt
ook meerdere tracks met
achtergrondmuziek selecteren.
3
Speel de achtergrondmuziek af.
Druk op de knop <B> om naar
een voorbeeld van de
achtergrondmuziek te luisteren.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om een andere track met
achtergrondmuziek af te spelen. Druk
nogmaals op de knop <B> om het
beluisteren van achtergrondmuziek
te stoppen.
Pas het geluidsvolume aan door
aan het instelwiel <6> te draaien.
Als u een track met
achtergrondmuziek wilt verwijderen,
drukt u op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om de track te selecteren.
Druk vervolgens op de knop <L>.
De achtergrondmuziek selecteren
Op het moment van aankoop bevat de camera geen achtergrondmuziek.
Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding voor informatie over het
kopiëren van achtergrondmuziek naar een kaart.
226
U kunt de foto's en movies ook weergeven op een tv.
U hebt een HDMI-
kabel (afzonderlijk verkrijgbaar) nodig om de camera op een televisie
aan te sluiten. Ook een HDMI-aansluiting op een tv is vereist.
1
Sluit de HDMI-kabel aan op
de camera.
Sluit de stekker met het <dHDMI
MINI>-logo naar de voorzijde van
de camera gericht aan op de
<D>-aansluiting.
2
Sluit de HDMI-kabel aan op de tv.
Sluit de HDMI-kabel aan op de HDMI
IN-poort van de tv.
3
Zet de tv aan en verander de
video-invoer van de tv in de
aangesloten poort.
4
Zet de aan-uitschakelaar van
de camera op <1>.
Opnamen op een televisie bekijken
Als [53: Wi-Fi/NFC] is ingesteld op [Inschakelen], kan de camera geen
verbinding maken met een tv. Stel [Wi-Fi/NFC] in op [Uitschakelen] en
sluit de camera weer op de tv aan met een HDMI-kabel.
227
Opnamen op een televisie bekijken
5
Druk op de knop <x>.
De opname wordt op het tv-scherm
weergegeven. (Het LCD-scherm
van de camera blijft leeg.)
De opnamen worden automatisch
weergegeven met de optimale
resolutie van de televisie.
U kunt het weergaveformaat wijzigen
door op de knop <B> te drukken.
Zie pagina 218 als u movies wilt
weergeven.
Pas het geluidsvolume van de movie aan via de tv. Het geluidsvolume
kan niet met de camera worden aangepast.
Schakel de camera en de tv uit voordat u de kabel tussen de camera
en de tv aansluit of verwijdert.
Op bepaalde tv's worden de weergegeven opnamen mogelijk afgesneden.
Sluit geen andere apparaten aan op de <D>-aansluiting van
de camera. Als u dit toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Op sommige tv's kunnen de vastgelegde beelden mogelijk niet worden
afgespeeld.
228
U kunt beveiligingen instellen om te voorkomen dat opnamen die
u dierbaar zijn, per ongeluk worden gewist.
1
Selecteer [Beveilig beelden].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Beveilig beelden] en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm met beveiligingsinstellingen
wordt weergegeven.
2
Selecteer [Selecteer beelden].
Selecteer [Selecteer beelden]
en druk vervolgens op <0>.
Er wordt een opname weergegeven.
3
Beveilig de opname.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
om de gewenste opname te selecteren
en druk vervolgens op <
0
>.
Als een opname is beveiligd, wordt
het pictogram <K> boven in het
scherm weergegeven.
Als u de beeldbeveiliging ongedaan
wilt maken, druk dan nogmaals op
de knop <0>. Het pictogram <K>
verdwijnt dan.
Als u nog een opname wilt beveiligen,
herhaalt u stap 3.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
K Opnamen beveiligen
3 Eén opname beveiligen
Wisbeveiligingspictogram
229
K Opnamen beveiligen
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
beveiligen.
Wanneer u [Alle beelden in map] of
[Alle beelden op kaart] selecteert in
[x1: Beveilig beelden], worden alle
opnamen in de map of op de kaart
beveiligd.
Om de beeldbeveiliging te annuleren,
selecteert u [Wis bev. beelden in map]
of [Wis bev. alle beelden op kaart].
3 Alle opnamen in een map of op een kaart beveiligen
Als u de kaart formatteert (pag. 52), worden ook beveiligde opnamen
verwijderd.
Movies kunnen ook worden beveiligd.
Als een opname eenmaal is beveiligd, kan deze niet worden verwijderd
met de wisfunctie van de camera. Als u een beveiligde opname wilt
wissen, moet u eerst de beveiliging opheffen.
Als u alle opnamen wist (pag. 231), blijven alleen de beveiligde opnamen
over. Dit is handig als u in één keer alle overbodige opnamen wilt wissen.
230
U kunt overbodige opnamen één voor één of in een batch selecteren
en wissen. Beveiligde opnamen (pag. 228) worden niet gewist.
1
Geef de opname weer die u wilt wissen.
2
Druk op de knop <L>.
Het menu Wissen wordt
weergegeven.
3
Wis de opname.
Selecteer [Wissen] en druk
vervolgens op <0>. De
weergegeven opname wordt gewist.
Door vinkjes [X] aan de te wissen opnamen toe te voegen,
kunt u meerdere opnamen tegelijk wissen.
1
Selecteer [Wis beelden].
Selecteer op het tabblad [x1]
de optie [Wis beelden] en druk
vervolgens op <0>.
L Opnamen wissen
Eén opname wissen
Als een opname eenmaal is gewist, kan deze niet meer worden
teruggehaald. Wis een opname pas als u zeker weet dat u deze niet
meer nodig hebt. Beveilig belangrijke opnamen om te voorkomen dat
deze per ongeluk worden gewist. Als u een 1+73-afbeelding wist,
wist u zowel de RAW- als de JPEG-opname.
3 Opnamen selecteren [X] die in een batch moeten
worden gewist
231
L Opnamen wissen
2
Selecteer [Selecteer en wis beelden].
Selecteer [
Selecteer en wis beelden
]
en druk vervolgens op <
0
>.
Er wordt een opname weergegeven.
Druk op de knop <Hy> voor de
weergave van drie opnamen. Als
u wilt terugkeren naar de weergave
van een enkele opname, drukt u op
de knop <u>.
3
Selecteer de opnamen die u wilt
wissen.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de opname die u wilt wissen
te selecteren en druk vervolgens op
de pijltjestoetsen <W> en <X>.
Er wordt linksboven in het scherm
een vinkje [X] weergegeven.
Als u nog een opname wilt selecteren
om te wissen, herhaalt u stap 3.
4
Wis de opname.
Druk op de knop <L>.
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
De geselecteerde opnamen worden
gewist.
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
wissen. Als [x1: Wis beelden] is ingesteld op [Alle beelden in map]
of [Alle beelden op kaart], worden alle opnamen in de map of op de
kaart gewist.
3 Alle opnamen in een map of op een kaart wissen
Als u alle opnamen, met inbegrip van beveiligde opnamen, wilt wissen, dient
u de kaart te formatteren (pag. 52).
232
* Bij 1+73-opnamen wordt de bestandsgrootte van 1 weergegeven.
* Als op de opname een creatief filter of Wijzig formaat is toegepast, verandert
het pictogram <1+> in <u>.
* Opnamen die met flits zijn gemaakt zonder flitsbelichtingscorrectie,
worden aangeduid met het pictogram <0>. Opnamen die zijn gemaakt
met flitsbelichtingscorrectie, worden aangeduid met het pictogram <y>.
B Weergave met opname-informatie
Voorbeeld van een foto gemaakt in een creatieve modus
Waarde
flitsbelichtingscorrectie
Meetmethode
Opnamemodus
Lichte tonen prioriteit
Opnamedatum en -tijd
Witbalanscorrectie
Histogram
(Helderheid/RGB)
Kleurruimte
Witbalans
Beeldstijl/Instellingen
Bestandsgrootte
Opnamekwaliteit
Nummer van de
opname/Totaalaantal
opgeslagen opnamen
Mapnummer -
bestandsnummer
Classificatie
Diafragma
Sluitertijd
Beveilig beeldenBelichtingscorrectiewaarde
ISO-snelheid
Eye-Fi-overdracht
Als de opname is gemaakt met een andere camera, wordt
bepaalde opname-informatie mogelijk niet weergegeven.
Het kan zijn dat het niet mogelijk is om opnamen die zijn
gemaakt met deze camera op andere camera's weer te geven.
233
B Weergave met opname-informatie
* Bij opnamen die zijn gemaakt in een basismodus kan het zijn dat de
weergegeven informatie verschilt, afhankelijk van de opnamemodus.
* Als handmatige belichting is gebruikt, worden de sluitertijd, het diafragma
en de ISO-snelheid (indien handmatig ingesteld) weergegeven.
* Het pictogram <t> wordt weergegeven voor videosnapshots.
Voorbeeld van een foto gemaakt in een basismodus
Voorbeeld van het movie-informatiedisplay
Sfeer en
sfeereffecten
Licht of scène
Opnamemodus
Movie-
opnamemodus
Bestandsgrootte movie
Opname-indeling
FramerateMovie-opnameformaat
Opnameduur
Movie/Weergave
Sluitertijd
Diafragma
ISO-snelheid
B Weergave met opname-informatie
234
Overbelichtingswaarschuwing
Wanneer de opname-informatie wordt weergegeven, gaan overbelichte
gedeelten van de opname knipperen. Voor meer detail in de
overbelichte, knipperende gedeelten stelt u de belichtingscorrectie
in op een negatieve waarde en maakt u de foto opnieuw.
Histogram
Het helderheidshistogram toont de verdeling van het
belichtingsniveau en de algehele helderheid. Het RGB-histogram
is geschikt voor controle van de kleurverzadiging en -gradatie. De
histogramweergave kan worden gewisseld met [x2: Histogram].
Weergave van [Helderheid]
Dit histogram toont in grafiekvorm de verdeling
van het helderheidsniveau van de opname. De
horizontale as geeft het helderheidsniveau aan
(donkerder aan de linkerkant en lichter aan de
rechterkant) en de verticale as geeft aan hoeveel
pixels er voor ieder helderheidsniveau bestaan.
Hoe meer pixels aan de linkerkant, hoe donkerder
de afbeelding. Hoe meer pixels aan de rechterkant,
hoe lichter de afbeelding. Als er te veel pixels aan de
linkerkant zijn, zult u in de donkere gedeelten weinig
details kunnen onderscheiden. Als er te veel pixels
aan de rechterkant zijn, zijn de lichte gedeelten vaag.
De tussengelegen gradaties worden gereproduceerd.
Aan de hand van de opname en het
helderheidshistogram van de opname kunt u het
patroon van het belichtingsniveau en de algehele gradatie controleren.
Weergave van [RGB]
Dit histogram toont de verdeling van het helderheidsniveau van
elke primaire kleur in de opname (RGB, of rood, groen en blauw).
De horizontale as geeft het helderheidsniveau van de kleur aan
(donkerder aan de linkerkant en lichter aan de rechterkant) en
de verticale as geeft aan uit hoeveel pixels het helderheidsniveau
van elke kleur bestaat. Hoe meer pixels aan de linkerkant, hoe
donkerder en minder helder de kleur is. Hoe meer pixels aan de
rechterkant, hoe lichter en helderder de kleur. Als er te veel pixels
aan de linkerkant zijn, ontbreekt de informatie over de respectieve
kleuren. Als er te veel pixels aan de rechterkant zijn, zijn de kleuren
oververzadigd en bevatten ze geen gradatie. Aan de hand van
het RGB-histogram van een opname kunt u de kleurverzadiging,
de kleurgradatie en het witbalanseffect controleren.
Voorbeeldhistogrammen
Donkere opname
Normale helderheid
Heldere opname
235
9
Opnamen naverwerken
Nadat u een foto hebt gemaakt, kunt u een creatief filter
toepassen of het formaat van de JPEG-opname
wijzigen (het aantal pixels verkleinen).
De camera kan mogelijk geen opnamen verwerken
die zijn gemaakt met een andere camera.
Wanneer de camera via de interfacekabel op een computer
is aangesloten, kunt u geen opnamen naverwerken zoals
wordt beschreven in dit hoofdstuk.
236
U kunt de volgende creatieve filters toepassen op een opname
en deze opslaan als een nieuw bestand: Korrelig Z/W, Soft focus,
Fisheye-effect, Speelgoedcamera-effect en Miniatuureffect.
1
Selecteer [Creatieve filters].
Selecteer op het tabblad [x1]
de optie [Creatieve filters] en
druk vervolgens op <0>.
Er wordt een opname weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Selecteer de opname waarop
u het filter wilt toepassen.
Wanneer u op de knop <Hy>
drukt, kunt u overschakelen naar
de indexweergave en een opname
selecteren.
3
Selecteer een filter.
Wanneer u op <0> drukt, worden
de beschikbare creatieve filters
weergegeven (pag. 238).
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om een filter te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
De opname wordt weergegeven met
de effecten van het filter toegepast.
4
Pas het filtereffect aan.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het filtereffect aan te passen
en druk vervolgens op <0>.
Voor het Miniatuureffect drukt u op de
pijltjestoetsen <W> <X> om het witte
kader te verplaatsen naar het gebied
dat scherp moet zijn en vervolgens
drukt u op <0>.
U Creatieve filters toepassen
237
U Creatieve filters toepassen
5
Sla de opname op.
Selecteer [OK] om de opname
op te slaan.
Controleer de bestemmingsmap
en het nummer van het bestand
en selecteer [OK].
Als u het filter op nog een
opname wilt toepassen,
herhaalt u stap 2 t/m 5.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
Wanneer u 1+73- of 1-opnamen maakt, wordt het filtereffect
toegepast op de 1-opname en wordt de opname opgeslagen als
JPEG-bestand.
Als er een aspect ratio wordt ingesteld voor een 1-opname en daarop
het filtereffect wordt toegepast, wordt de opname opgeslagen in de
ingestelde aspect ratio.
Stofwisdata (pag. 202) wordt niet toegevoegd aan opnamen waarop
het Fisheye-effect is toegepast.
U Creatieve filters toepassen
238
V Korrelig Z/W
Hiermee ontstaat een korrelige zwart-witfoto. U kunt het zwart-
witeffect wijzigen door het contrast aan te passen.
W Softfocus
Geeft het beeld een zachte uitstraling. U kunt de zachtheid
van het beeld wijzigen door de scherpte aan te passen.
X Fisheye-effect
Geeft het effect van een fisheye-lens. De opname krijgt
een tonvormige vervorming.
Afhankelijk van het niveau van dit filtereffect, verandert het
bijgesneden gedeelte langs de rand van de opname. Aangezien dit
filtereffect er tevens voor zorgt dat het midden van het beeld wordt
vergroot, kan de ogenschijnlijke resolutie in het midden slechter zijn
afhankelijk van het aantal vastgelegde pixels. Stel het filtereffect
in bij stap 4 terwijl u de resulterende opname controleert.
Y Speelgoedcamera-effect
Hiermee worden de hoeken van de foto donkerder en wordt
een kleurtoon toegepast, waardoor het lijkt alsof de foto met een
speelgoedcamera is gemaakt. U kunt de kleurzweem wijzigen
door de kleurtoon aan te passen.
Z Miniatuureffect
Creëert een kijkdooseffect. U kunt aanpassen waar de opname
scherp moet zijn. Als u in stap 4 op pagina 236 op de knop <B>
drukt, kunt u schakelen tussen de verticale en horizontale stand
van het witte kader.
Kenmerken van creatieve filters
239
U kunt het formaat van een JPEG-opname wijzigen om het aantal
pixels te reduceren en u kunt de opname vervolgens als nieuw bestand
opslaan. Het is alleen bij JPEG 3/4/a/b-opnamen mogelijk om het
formaat te wijzigen. Het formaat van JPEG- c en RAW-opnamen
kan niet worden gewijzigd.
1
Selecteer [Wijzig formaat].
Selecteer op het tabblad [x1]
de optie [Wijzig formaat] en
druk vervolgens op <0>.
Er wordt een opname weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Selecteer de opname waarvan
u het formaat wilt wijzigen.
Wanneer u op de knop <Hy> drukt,
kunt u overschakelen naar de
indexweergave en een opname
selecteren.
3
Selecteer het gewenste beeldformaat.
Druk op <0> om het
beeldformaat weer te geven.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
om het gewenste beeldformaat te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
4
Sla de opname op.
Selecteer [OK] om het gewijzigde
beeldformaat op te slaan.
Controleer de bestemmingsmap
en het nummer van het bestand
en selecteer [OK].
Als u het formaat van nog een
opname wilt wijzigen, herhaalt
u stap 2 t/m 4.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
S
Het formaat van JPEG-opnamen wijzigen
Doelgrootte
S Het formaat van JPEG-opnamen wijzigen
240
Opties voor formaatwijziging op basis van het originele beeldformaat
De beeldformaten die worden weergegeven bij stap 3 op de
voorgaande pagina, zoals [***M ****x****], hebben een aspect ratio
van 3:2. De beeldformaten volgens de aspect ratio's worden
weergegeven in de onderstaande tabel.
De items die zijn gemarkeerd met een sterretje, komen niet helemaal
overeen met de opgegeven aspect ratio. De opname wordt iets
bijgesneden.
Origineel
beeldformaat
Beschikbare instellingen voor wijziging formaat
4 a b c
3 kkkk
4
kkk
a
kk
b
k
c
Beeldformaten
Beeld-
kwaliteit
Aspect ratio en aantal pixels (circa)
3:2 4:3 16:9 1:1
4
3456 x 2304
(8,0 megapixels)
3072 x 2304
(7,0 megapixels)
3456 x 1944
(6,7 megapixels)
2304 x 2304
(5,3 megapixels)
a
2592 x 1728
(4,5 megapixels)
2304 x 1728
(4,0 megapixels)
2592 x 1456*
(3,8 megapixels)
1728 x 1728
(3,0 megapixels)
b
1920 x 1280
(2,5 megapixels)
1696 x 1280*
(2,2 megapixels)
1920x1080
(2,1 megapixels)
1280 x 1280
(1,6 megapixels)
c
720 x 480
(350.000 pixels)
640 x 480
(310.000 pixels)
720 x 400*
(290.000 pixels)
480 x 480
(230.000 pixels)
241
10
Opnamen afdrukken
Afdrukken (pag. 242)
U kunt de camera rechtstreeks aansluiten op een printer
en de opnamen op de kaart afdrukken. De camera is
compatibel met 'wPictBridge', de standaard voor
rechtstreeks afdrukken. U kunt ook een wireless LAN
gebruiken om opnamen naar een PictBridge-printer
(Wireless LAN-printer) te verzenden om te printen.
Raadpleeg de instructiehandleiding voor de draadloze
functie voor meer informatie.
Digital Print Order Format (DPOF) (pag. 251)
Met DPOF (Digital Print Order Format) kunt
u opnamen die op de kaart staan, afdrukken volgens
uw afdrukinstructies, zoals de opnameselectie, het aantal
exemplaren, enzovoort. U kunt meerdere opnamen in één
batch afdrukken of de afdrukopties doorgeven aan een
foto-ontwikkelaar.
Opnamen selecteren voor een fotoboek (pag. 255)
U kunt aangeven welke opnamen op de kaart moeten
worden afgedrukt in een fotoboek.
242
De procedure voor rechtstreeks afdrukken kan volledig worden
uitgevoerd met de camera terwijl u de instelschermen bekijkt op
het LCD-scherm van de camera.
1
Zet de aan-uitschakelaar van
de camera op <2>.
2
Installeer de printer.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voor meer informatie.
3
Sluit de camera op de printer aan.
Gebruik de interfacekabel die bij
de camera is geleverd.
Sluit de kabel aan op de digitale
aansluiting van de camera en zorg
dat het pictogram <D> van de
plug naar de voorkant van de
camera wijst.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voor aansluitinstructies.
4
Schakel de printer in.
5
Zet de aan-uitschakelaar
van de camera op <1>.
Sommige printers kunnen
een pieptoon laten horen.
Het afdrukken voorbereiden
De camera op een printer aansluiten
243
Het afdrukken voorbereiden
6
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
De opname wordt weergegeven en
het pictogram <w> linksboven op
het scherm geeft aan dat de camera
op een printer is aangesloten.
Controleer voordat u een printer gebruikt of deze over een PictBridge-
aansluiting beschikt.
U kunt movies niet afdrukken.
De camera kan niet worden gebruikt met printers die alleen compatibel
zijn met CP Direct of Bubble Jet Direct.
Gebruik alleen de meegeleverde interfacekabel.
Als u bij stap 5 een lange pieptoon hoort, is er een probleem met de
printer. Los het probleem op dat wordt weergegeven in de foutmelding
(pag. 250).
Als [53: Wi-Fi/NFC] is ingesteld op [Inschakelen], kan de camera geen
verbinding maken met een printer. Stel [Wi-Fi/NFC] in op [Uitschakelen]
en verbind vervolgens de camera met een printer met behulp van een
interfacekabel.
U kunt ook RAW-opnamen afdrukken die met deze camera zijn gemaakt.
Wanneer u een accu als voeding voor de camera gebruikt, moet de accu
volledig opgeladen zijn. Met een volledig opgeladen accu kunt
u gedurende circa 2 uur afdrukken. 40 min.
Schakel eerst de camera en de printer uit voordat u de kabel verwijdert.
Pak bij het verwijderen van de kabel de stekker vast en niet de kabel zelf.
Voor rechtstreeks afdrukken wordt de DC-koppeling DR-E10 (afzonderlijk
verkrijgbaar) en de compacte stroomadapter CA-PS700 (afzonderlijk
verkrijgbaar) aanbevolen om de camera van voeding te voorzien.
244
De schermweergave en instellingsopties kunnen per printer
verschillen. Sommige instellingen zijn mogelijk niet beschikbaar.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
1
Selecteer de opname die
u wilt afdrukken.
Controleer of linksboven in het
LCD-scherm het pictogram <w>
wordt weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> <Z>
om de opname te selecteren
die u wilt afdrukken.
2
Druk op <0>.
Het scherm met printinstellingen
verschijnt weer.
3
Selecteer [Papier inst.].
Selecteer [Papier inst.] en
druk vervolgens op <0>.
Het scherm met papierinstellingen
wordt weergegeven.
w Afdrukken
Pictogram aangesloten printer
Scherm met printinstellingen
* Afhankelijk van de printer kunnen bepaalde instellingen, bijvoorbeeld
het afdrukken van de datum en het bestandsnummer en het bijsnijden,
mogelijk niet worden geselecteerd.
Hiermee stelt u de afdrukeffecten in (pag. 246).
Hiermee schakelt u het afdrukken van datum of bestandsnummer in of uit.
Hiermee stelt u het aantal af te drukken exemplaren in.
Hiermee stelt u het afdrukgebied in (pag. 249).
Hiermee stelt u het papierformaat, de papiersoort en de indeling in.
Hiermee gaat u terug naar het scherm in stap 1.
Hiermee start u het afdrukken.
Het papierformaat, de papiersoort en de pagina-indeling die u hebt ingesteld, worden
weergegeven.
245
w Afdrukken
Selecteer het formaat van het papier
dat in de printer is geplaatst en
druk vervolgens op <0>.
Het scherm met papiersoorten
wordt weergegeven.
Selecteer het type papier dat in
de printer is geplaatst en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm voor de pagina-indeling
wordt weergegeven.
Selecteer de pagina-indeling
en druk vervolgens op <0>.
Het scherm met printinstellingen
verschijnt weer.
*1: Van de Exif-gegevens worden de cameranaam, lensnaam, opnamemodus,
sluitertijd, het diafragma, de mate van belichtingscorrectie, ISO-snelheid,
witbalans, enzovoort afgedrukt.
*2: Wanneer u de printopties volgens de aanwijzingen in 'Digital Print Order
Format (DPOF)' (pag. 251) hebt ingesteld, wordt het aanbevolen de afdrukken
te maken aan de hand van de aanwijzingen in 'Voor DPOF geselecteerde
opnamen rechtstreeks afdrukken' (pag. 254).
QHet papierformaat instellen
YDe papiersoort instellen
UDe pagina-indeling instellen
Randen Afdrukken met een witte rand rondom de opname.
Randloos
Afdrukken zonder rand. Als uw printer niet randloos kan afdrukken,
wordt de opname met randen afgedrukt.
Randenc
Hiermee wordt de opname-informatie
*1
bij afdrukken van het formaat
9x13 cm en groter afgedrukt langs de rand van het papier.
xx-plus Optie om 2, 4, 8, 9, 16 of 20 opnamen op één vel af te drukken.
20-plusc
35-plusp
Hiermee worden 20 of 35 opnamen afgedrukt als
miniatuurafbeeldingen op papier van A4- of Letter-formaat
*2
.
Hiermee wordt de opname-informatie
*1
afgedrukt met [
20-plus
c
].
Standaard
De pagina-indeling is afhankelijk van het model of de instellingen van de printer.
Als de aspect ratio van de opname afwijkt van de aspect ratio van het afdrukpapier, kan de
opname aanzienlijk worden bijgesneden door de opname randloos af te drukken. Als de opname
is bijgesneden, kan deze er als afdruk korreliger uitzien vanwege het kleinere aantal pixels.
w Afdrukken
246
4
Stel de afdrukeffecten
in (beeldoptimalisatie).
Stel ze indien nodig in. Ga naar stap 5
als u geen afdrukeffecten wilt instellen.
De schermweergave kan
per printer verschillen.
Selecteer de optie en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer het gewenste afdrukeffect
en druk vervolgens op <0>.
Als het pictogram <e> naast
<z> helder wordt weergegeven,
kunt u het afdrukeffect aanpassen
(pag. 248).
*
Wijzigingen in de afdrukeffecten zijn zichtbaar in het beeld linksboven op het
scherm. Het beeld dat wordt afgedrukt, kan er iets anders uitzien dan het
weergegeven beeld. Het weergegeven beeld is slechts een benadering. Dit
geldt ook voor de instellingen [Helderheid] en [Levels aanp.] op pagina 248.
Afdrukeffect Omschrijving
EAan
Afdrukken met de standaardkleuren van de printer. De Exif-
gegevens van de opname worden gebruikt voor het maken
van automatische correcties.
EUit Er wordt geen automatische correctie toegepast.
EVivid
Hiermee wordt er afgedrukt met een hogere verzadiging voor
levendige blauwe en groene tinten.
ENR Beeldruis wordt vóór het afdrukken verminderd.
0 Z/W
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, waarbij zwart echt zwart is.
0
Koele toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met koele,
blauwachtige zwarttinten.
0
Warme toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met warme, gelige zwarttinten.
zNatuurlijk
Opnamen worden afgedrukt met de oorspronkelijke kleuren
en het oorspronkelijke contrast. Er worden geen automatische
kleuraanpassingen gemaakt.
zNatuurlijk M
De afdrukkenmerken zijn dezelfde als voor de instelling
'Natuurlijk'. Met deze instelling zijn echter fijnere aanpassingen
voor het afdrukken mogelijk dan met 'Natuurlijk'.
EStandaard
De prints kunnen per printer verschillen. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
Als u de opnamegegevens van een opname die is gemaakt bij een uitgebreide ISO-
snelheid (H) mee laat afdrukken, wordt mogelijk niet de juiste ISO-snelheid afgedrukt.
247
w Afdrukken
5
Stel het afdrukken van de datum
en het bestandsnummer in.
Stel ze indien nodig in.
Selecteer <
I> en druk
vervolgens op <0>.
Stel de afdrukinstellingen naar wens
in en druk vervolgens op <0>.
6
Stel het aantal exemplaren in.
Stel deze in als dit nodig is.
Selecteer <
R> en druk
vervolgens op <0>.
Stel het aantal exemplaren in
en druk vervolgens op <0>.
7
Begin met afdrukken.
Selecteer [Print] en druk
vervolgens op <0>.
Bij de instelling [Standaard] voor afdrukeffecten en andere opties
worden de standaardinstellingen van de printer gebruikt zoals deze door
de fabrikant zijn ingesteld. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de
printer voor de [Standaard]-instellingen.
Afhankelijk van de bestandsgrootte en de opnamekwaliteit kan het even
duren voordat het afdrukken begint nadat u [Print] hebt geselecteerd.
Als kantelcorrectie op de opname is toegepast (pag. 249), duurt het
langer voordat de opname wordt afgedrukt.
Als u het afdrukken wilt beëindigen, drukt u op <
0> terwijl [Stop]
wordt weergegeven. Vervolgens selecteert u [OK].
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 194) uitvoert, worden
de standaardinstellingen hersteld.
w Afdrukken
248
Selecteer het afdrukeffect zoals
beschreven bij stap 4 op pagina 246.
Wanneer het pictogram <e> duidelijk
wordt weergegeven naast <z>,
kunt u op de knop <B> drukken
om het afdrukeffect aan te passen.
De selectie die u bij stap 4 hebt gemaakt,
bepaalt wat u kunt aanpassen en wat
er wordt weergegeven.
Helderheid
Hier stelt u de helderheid van de opname in.
Levels aanpassen
Als u [Manual] selecteert, kunt u de spreiding
van het histogram wijzigen en de helderheid
en het contrast van de opname aanpassen.
Wanneer het scherm voor levels aanpassen
wordt weergegeven, drukt u op de knop
<B> om de positie van <
h> te wijzigen.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en <Z> om
de niveaus voor schaduw (0 - 127) en lichte
plekken (128 - 255) naar wens aan te passen.
kVerhelderen
Effectief bij tegenlicht, waarbij het gezicht van de gefotografeerde
persoon er donker kan uitzien. Als [Aan] is ingesteld, wordt het
gezicht voor het afdrukken helderder gemaakt.
Rode ogen correctie
Effectief bij rode ogen op foto's die met een flitser zijn gemaakt. Als
[
Aan
] is ingesteld, worden rode ogen voor het afdrukken gecorrigeerd.
e Afdrukeffecten aanpassen
De effecten [kVerhelderen] en [Rode ogen co.] worden niet
op het scherm weergegeven.
Selecteer [Detail inst.] om het [Contrast], de [Verzadiging], de
[Kleurtoon] en de [Kleurbalans] aan te passen. Als u de [Kleurbalans]
wilt aanpassen, gebruikt u de pijltjestoetsen <
S>. B staat voor blauw,
A voor amber, M voor magenta en G voor groen. De kleurbalans van de
opname wordt aangepast aan de kleur van de omgeving waarnaar de
opname wordt verplaatst.
Als u [Wis alle] selecteert, worden de standaardinstellingen
van alle afdrukeffecten hersteld.
249
w Afdrukken
U kunt de opname bijsnijden en alleen
een vergrote versie van het bijgesneden
gedeelte afdrukken, net alsof de
compositie opnieuw is bepaald.
Stel het bijsnijden in vlak voordat
u de opname afdrukt. Als u de
afdrukinstellingen wijzigt nadat u het
bijsnijden hebt ingesteld, moet u het
bijsnijden wellicht opnieuw instellen
voordat u kunt afdrukken.
1
Selecteer [Trimmen] in het scherm met printinstellingen.
2
Stel de grootte, positie en aspect ratio van het bijsnijdkader in.
Het gedeelte van de opname dat binnen het bijsnijdkader valt,
wordt afgedrukt. U kunt de aspect ratio van het bijsnijdkader
wijzigen met [Papier inst.].
De grootte van het bijsnijdkader wijzigen
Druk op de knop <u> of <Hy> om het formaat van het
bijsnijdkader te wijzigen. De vergroting van de opname neemt
toe naarmate het bijsnijdkader kleiner wordt.
Het bijsnijdkader verplaatsen
Druk op de pijltjestoetsen <
S
> als u het kader horizontaal of
verticaal over de opname wilt bewegen. Verplaats het bijsnijdkader
tot het gewenste gebied binnen het kader wordt weergegeven.
Het bijsnijdkader roteren
Wanneer u op de knop <B> drukt, wisselt het bijsnijdkader
van verticaal naar horizontaal en omgekeerd. Op deze wijze kunt
u van een horizontale opname een verticale afdruk maken.
Opnamekanteling corrigeren
Als u aan het instelwiel <
6
> draait, kunt u de kantelhoek ± 10 graden
aanpassen in stappen van 0,5 graad. Wanneer u de opnamekanteling
aanpast, wordt het pictogram <
O
> op het scherm blauw.
3 Druk op <0> om de optie voor bijsnijden af te sluiten.
Het scherm met printinstellingen verschijnt weer.
U kunt de bijgesneden opname linksboven in het scherm
met printinstellingen bekijken.
De opname bijsnijden
Kantelcorrectie
w Afdrukken
250
Afhankelijk van de printer is het mogelijk dat het bijgesneden gedeelte
van de opname niet wordt afgedrukt zoals u hebt opgegeven.
De afgedrukte foto wordt korreliger naarmate u het bijsnijdkader
verkleint.
Kijk op het LCD-scherm van de camera tijdens het bijsnijden van
de afbeelding. Op een tv-scherm wordt het bijsnijdkader mogelijk
niet correct weergegeven.
Printerproblemen oplossen
Als het afdrukken niet wordt hervat nadat u een printerfout hebt opgelost
(geen inkt, geen papier, enzovoort) en [Doorgaan] hebt geselecteerd,
gebruik dan de knoppen op de printer om het afdrukken te hervatten.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie
over het hervatten van het afdrukken.
Foutmeldingen
Wanneer er tijdens het afdrukken een fout optreedt, wordt er een
foutmelding op het LCD-scherm van de camera weergegeven. Druk op
<
0> om het afdrukken te onderbreken. Nadat het probleem is opgelost,
kunt u het afdrukken hervatten. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de
printer voor informatie over het oplossen van een afdrukprobleem.
Papierfout
Controleer of het papier op de juiste manier in de printer is geplaatst.
Inktfout
Controleer het inktniveau van de printer en de afvaltank.
Hardwarefout
Controleer of er andere problemen met de printer zijn dan papierstoringen
en problemen met de inkt.
Bestandsfout
De geselecteerde opname kan niet via PictBridge worden afgedrukt.
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt of met een computer
zijn bewerkt, kunnen mogelijk niet worden afgedrukt.
251
U kunt het afdruktype instellen en instellen of de datum en het
bestandsnummer moeten worden afgedrukt. De afdrukinstellingen worden
toegepast op alle opnamen die zijn geselecteerd om te worden afgedrukt.
(Ze kunnen niet voor elke opname afzonderlijk worden ingesteld.)
1
Selecteer [Printopties].
Selecteer op het tabblad [x1]
de optie [Printopties] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Stel in].
Selecteer [Stel in] en druk
vervolgens op <0>.
3
Stel de optie naar wens in.
Stel [Afdruktype], [Datum] en
[File No.] in.
Selecteer de optie die u wilt instellen
en druk op <0>. Selecteer de
gewenste instelling en druk op <0>.
W Digital Print Order Format (DPOF)
De afdrukopties instellen
[Afdruktype][Datum][File No.]
W Digital Print Order Format (DPOF)
252
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <7>.
Het scherm met printopties
verschijnt weer.
Kies vervolgens voor het afdrukken
een van de volgende opties:
[Sel.beeld], [Pern] of [Alle bldn].
Afdruktype
K Standaard Er wordt één opname afgedrukt per vel.
L Index
Er worden meerdere miniatuurafbeeldingen
afgedrukt per vel.
K
L
Beide
Er worden zowel standaard-
als indexafdrukken gemaakt.
Datum
Aan
Bij [Aan] wordt de datum van de opname afgedrukt.
Uit
File No.
Aan
Bij [Aan] wordt het bestandsnummer
van de opname afgedrukt.
Uit
RAW-opnamen en movies kunnen niet worden geselecteerd voor
afdrukken. U kunt RAW-opnamen afdrukken met PictBridge (pag. 242).
Ook als [Datum] en [File No.] zijn ingesteld op [Aan], kan het zijn dat de
datum of het bestandnummer niet wordt afgedrukt. Dit is afhankelijk van
het afdruktype en printermodel.
Als het afdruktype is ingesteld op [Index], kunnen [Datum] en [File No.]
niet allebei tegelijk worden ingesteld op [Aan].
Wanneer u afdrukken maakt met DPOF, gebruikt u de kaart waarvoor
printopties zijn ingesteld. Afdrukken met de opgegeven printopties is niet
mogelijk als u opnamen van de kaart ophaalt en vervolgens probeert
af te drukken.
Mogelijk kunnen bepaalde met DPOF compatibele printers en
photofinishers de opnamen niet afdrukken zoals u hebt aangegeven.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voordat u gaat
afdrukken. U kunt ook contact opnemen met uw foto-ontwikkelaar
voor informatie over compatibiliteit wanneer u afdrukken bestelt.
Probeer niet een kaart in de camera te plaatsen waarvoor de printopties
op een andere camera zijn ingesteld en vervolgens printopties op te
geven. De printopties kunnen mogelijk worden overschreven. Ook kan
het zijn dat de printopdracht niet mogelijk is. Dit is afhankelijk van het
opnametype.
253
W Digital Print Order Format (DPOF)
Sel.beeld
Selecteer een voor een opnamen
en voeg ze aan de afdruktaak toe.
Druk op de knop <
Hy
> voor de
weergave van drie opnamen. Als u wilt
terugkeren naar de weergave van een
enkele opname, drukt u op de knop <
u
>.
Druk op de knop <M> om de
printopties op de kaart op te slaan.
[Standaard] [Beide]
Druk op de pijltjestoetsen <W> en <X>
om het aantal exemplaren in te stellen
dat u van de weergegeven opname
wilt afdrukken.
[Index]
Druk op de pijltjestoetsen <W> en <X>
om een vinkje <X> in het vakje te
zetten. De opname wordt aan de
indexafdruk toegevoegd.
Pern
Selecteer [Markeer alle mappen] en selecteer de map. Er worden
printopties voor één print van alle opnamen in de map opgegeven.
Als u [Verwijder alles in de map] selecteert en de map selecteert,
worden de printopties voor die map allemaal geannuleerd.
Alle beelden
Als u [Markeer alles op de kaart] selecteert, wordt van alle
opnamen op de kaart één afdruk gemaakt. Als u [Verwijder alles op
de kaart] selecteert, worden de printopties voor alle opnamen op de
kaart gewist.
Afdrukopties opgeven
Aantal
Totaal aantal geselecteerde
opnamen
Indexpictogram
Vinkje
RAW-opnamen en movies worden niet aan de printopties
toegevoegd, zelfs als u [Pern] of [Alle bldn] hebt ingesteld.
Als u een PictBridge-printer gebruikt, kunt u maximaal 400 opnamen
afdrukken per set printopties. Als u een groter aantal opgeeft,
worden mogelijk niet alle opnamen afgedrukt.
254
Met een PictBridge-printer kunt
u opnamen eenvoudig met DPOF
afdrukken.
1 Bereid het afdrukken voor.
Zie pagina 242.
Volg de procedure 'De camera op een printer aansluiten' tot stap 5.
2 Selecteer op het tabblad [x1] de optie [Printopties].
3 Selecteer [Print].
[Print] wordt alleen weergegeven als de camera op een printer
is aangesloten en afdrukken mogelijk is.
4 Stel de optie [Papier inst.] in (pag. 244).
Stel desgewenst de afdrukeffecten in (pag. 246).
5 Selecteer [OK].
WVoor DPOF geselecteerde opnamen
rechtstreeks afdrukken
Vergeet niet het papierformaat in te stellen voordat u gaat afdrukken.
Bepaalde printers kunnen het bestandsnummer niet afdrukken.
Als [Randen] is ingesteld, is het mogelijk dat de datum op de rand
wordt afgedrukt.
Afhankelijk van de printer kan de datum er licht uitzien als deze
op een heldere achtergrond of op de rand wordt afgedrukt.
[Manual] kan niet worden geselecteerd in [Levels aanp.].
Als u het afdrukken hebt onderbroken en de resterende opnamen nog
wilt afdrukken, selecteert u [Hervat]. Het afdrukken wordt niet hervat
als een van de volgende situaties zich voordoet.
U hebt de printopdracht gewijzigd of opnamen verwijderd die waren
geselecteerd om te worden afgedrukt voordat u het afdrukken hervatte.
Bij het instellen van de index hebt u de papierinstelling gewijzigd
voordat u het afdrukken hervatte.
De resterende capaciteit van de kaart was te klein toen u het
afdrukken onderbrak.
Zie pagina 250 als zich tijdens het afdrukken problemen voordoen.
255
U kunt aangeven welke opnamen (maximaal 998) u wilt hebben
afgedrukt in een fotoboek. Als u EOS Utility (EOS-software) gebruikt
om opnamen over te brengen naar een computer, worden de
geselecteerde opnamen naar een speciale map gekopieerd.
Deze functie is handig als u online fotoboeken wilt bestellen
en om fotoboeken af te drukken op een printer.
1
Selecteer [Fotoboek instellen].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Fotoboek instellen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Selecteer beelden].
Selecteer [Selecteer beelden] en
druk vervolgens op <0>.
Er wordt een opname weergegeven.
Druk op de knop <
Hy
> voor de
weergave van drie opnamen. Als u wilt
terugkeren naar de weergave van een
enkele opname, drukt u op de knop <
u
>.
3
Selecteer de gewenste opname
voor het fotoboek.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de gewenste opname te
selecteren en druk vervolgens op
de pijltjestoetsen <W> en <X>.
Herhaal deze stap om nog een opname
te selecteren. Het aantal opnamen dat
is opgegeven, wordt linksboven op het
scherm weergegeven.
Als u het opgeven van opnamen
wilt annuleren, drukt u op de
pijltjestoetsen <W> en <X>.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
p Opnamen selecteren voor een fotoboek
Eén opname tegelijk opgeven
p Opnamen selecteren voor een fotoboek
256
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart
tegelijk opgeven.
Als [x1: Fotoboek instellen] is
ingesteld op [Alle beelden in map]
of [Alle beelden op kaart], worden
alle opnamen in de map of op de
kaart opgegeven.
Als u de selectie van de opname wilt
annuleren, selecteert u [Verwijder
alles in de map] of [Verwijder alles
op de kaart].
Alle opnamen in een map of op een kaart opgeven
RAW-opnamen en movies kunnen niet worden geselecteerd.
Selecteer met deze camera geen opnamen die al op een andere camera
voor een ander fotoboek zijn geselecteerd. De fotoboekinstellingen
kunnen mogelijk worden overschreven.
257
11
De camera aanpassen
aan uw voorkeuren
U kunt verschillende camerafuncties fijner aanpassen
aan uw opnamevoorkeuren met behulp van persoonlijke
voorkeuzen. Persoonlijke voorkeuzen kunnen alleen
worden ingesteld en gebruikt in creatieve modi.
C
r
e
a
t
i
e
v
e
m
o
d
i
258
1
Selecteer [Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)].
Selecteer op het tabblad [53]
de optie [Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer het nummer van
de persoonlijke voorkeuze.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> om het nummer van de
persoonlijke voorkeuze te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
3
Wijzig de instelling.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om de gewenste instelling
(nummer) te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Herhaal stap 2 en 3 als u andere
persoonlijke voorkeuzen wilt instellen.
De ingestelde persoonlijke
voorkeuzen worden onder in
het scherm vermeld, onder de
respectieve functienummers.
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M>.
Het scherm van stap 1 wordt
weer weergegeven.
Selecteer bij [
5
3:
Wis instellingen
] de optie [
Wis pers. voorkeuze
(C.Fn)
] om alle persoonlijke voorkeuze-instellingen te wissen (pag. 194).
3 Persoonlijke voorkeuzen instellenN
Nummer van de persoonlijke voorkeuze
Alle persoonlijke voorkeuzen wissen
259
3 Persoonlijke voorkeuzen instellenN
* Als u een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) met een ledlamp gebruikt,
wordt de ledlamp zelfs in de
d
- en
c
-modi ingeschakeld als AF-hulplicht.
Persoonlijke voorkeuze
C.Fn I: Belichting
ALV-opnamen
1 Belichtingsniveauverhogingen
pag. 260
k
2 ISO vergroten
k
3
Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus
pag. 261
k
C.Fn II: Beeld
4 Ruisreductie lange sluitertijd
pag. 262
k
5 Hoge ISO-ruisreductie
pag. 263
k
6 Lichte tonen prioriteit
k
C.Fn III: Autofoc./transport
7 AF-hulplicht
pag. 264
k (met f*)
C.Fn IV: Bediening/overig
8 Sluiter/AE-vergrendelknop
pag. 265
k
9 Wijs SET-knop toe
pag. 266
k (behalve 3)
10 Flitsknopfunctie
k
11 LCD-display bij inschakelen
Persoonlijke voorkeuzen kunnen niet worden ingesteld voor movie-
opname. (Instellingen die al zijn ingesteld worden uitgeschakeld.)
Grijs weergegeven persoonlijke voorkeuzen werken niet tijdens
Live View-opnamen (LV-opnamen).
260
De persoonlijke voorkeuzen zijn ondergebracht in vier groepen op basis
van functietype: C.Fn I: Belichting, C.Fn II: Beeld, C.Fn III: Autofoc./
transport en C.Fn IV: Bediening/overig
3
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
N
C.Fn I: Belichting
C.Fn-1 Belichtingsniveauverhogingen
0: 1/3-stop
1: 1/2-stop
Hier stelt u verhogingen in stappen van 1/2 stop in voor de
sluitertijd, het diafragma, AEB, de flitsbelichtingscorrectie,
enzovoort. Deze instelling is effectief als u de belichting
wilt regelen in grotere stappen dan 1/3 stop.
C.Fn-2 ISO vergroten
0: Uit
1: Aan
Wanneer u de ISO-snelheid instelt, kunt u 'H' (gelijk aan ISO
12800) instellen. Indien [C.Fn-6: Lichte tonen prioriteit] is
ingesteld op [1: Inschakelen], kan 'H' niet worden ingesteld.
Als 1 is ingesteld, wordt de belichtingsinstelling weergegeven in de zoeker
en op het LCD-scherm zoals hieronder is afgebeeld.
261
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn-3 Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus
U kunt de flitssynchronisatiesnelheid voor flitsfotografie instellen
in de modus AE met diafragmavoorkeuze <f>.
0: Automatisch
De flitssynchronisatiesnelheid wordt automatisch ingesteld
in een bereik van 1/200 tot 30 seconden, afhankelijk van de
lichtomstandigheden. Met een externe Speedlite is snelle
synchronisatie ook mogelijk.
1: 1/200-1/60 sec. auto
Voorkomt dat er een lange sluitertijd wordt ingesteld bij weinig
licht. Dit is geschikt voor het voorkomen van onscherpe opnamen
en cameratrilling. De achtergrond kan er echter donker uitzien,
terwijl het onderwerp goed door de flitser wordt belicht.
2: 1/200 sec. (vast)
De flitssynchronisatiesnelheid staat vast op 1/200 sec.
Dit is doeltreffender tegen onscherpe opnamen en cameratrilling
dan [1: 1/200-1/60sec. auto]. In slechte lichtomstandigheden
wordt de achtergrond echter wel donkerder dan met instelling
[1: 1/200-1/60sec. auto].
Als 1 of 2 is ingesteld, kan snelle synchronisatie niet met een externe
Speedlite worden gebruikt.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
262
C.Fn II: Beeld
C.Fn-4 Ruisreductie lange sluitertijd
0: Uit
1: Automatisch
Bij een belichtingstijd van 1 seconde of langer wordt ruisreductie
automatisch uitgevoerd wanneer er ruis wordt gedetecteerd
die wordt veroorzaakt door lange belichting. De instelling
[Automatisch] is in de meeste gevallen effectief.
2: Aan
Ruisreductie wordt toegepast bij alle belichtingstijden van
1 seconde of langer. Met de instelling [2: Aan] kan er ruis worden
onderdrukt die met de instelling [1: Automatisch] niet kan worden
gedetecteerd.
Bij instellingen 1 en 2 duurt het reduceren van ruis na het maken van
de opname ongeveer even lang als het instellen van de juiste belichting.
U kunt pas weer opnamen maken als het ruisreductieproces is voltooid.
Bij ISO 1600 of hoger is er mogelijk meer ruis bij instelling 2 dan bij de
instellingen 0 of 1.
Als een opname wordt gemaakt met instelling 1 of 2 en een lange
belichting tijdens Live View-weergave, wordt 'BUSY' weergegeven
tijdens het ruisreductieproces. De Live View-weergave verschijnt pas
wanneer het ruisreductieproces is voltooid. (U kunt niet nog een foto
nemen.)
263
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn-5 Hoge ISO-ruisreductie
Met deze functie vermindert u de ruis die in een opname ontstaat.
Hoewel ruisreductie wordt toegepast bij alle ISO-snelheden, is de
functie vooral effectief bij hoge ISO-snelheden. Bij lage ISO-snelheden
wordt de ruis in de donkere gedeelten van de opname (de
schaduwpartijen) verder gereduceerd. Wijzig de instelling
zodat deze aansluit op het ruisniveau.
0: Standaard 2: Sterk
1: Zwak 3: Deactiveren
C.Fn-6 Lichte tonen prioriteit
0: Deactiveren
1: Inschakelen
Verbetert de details in lichte tinten. Het dynamische bereik wordt
uitgebreid van het standaard 18% grijs naar heldere lichte tinten.
De overgang tussen grijstinten en lichte tinten wordt geleidelijker.
Bij instelling 2 neemt de maximale opnamereeks voor continue opnamen
aanzienlijk af. Ook de snelheid bij continue opnamen kan lager zijn.
Als u een 1- of 1+73-opname met de camera weergeeft of
rechtstreeks afdrukt, zal het effect van hoge ISO-ruisreductie kleiner
lijken. Controleer de ruisreductie of druk de opnamen met ruisreductie
af via Digital Photo Professional (EOS-software, pag. 314).
Als u RAW-beelden naar een smartphone verzendt, is het ruisreductie-
effect bij hoge ISO-snelheid van opgeslagen beelden op de smartphone
mogelijk kleiner. Stel daarom bij het maken van RAW-beelden de
opnamekwaliteit bij voorkeur in op 1+73.
Met instelling 1 wordt Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid) (pag. 123) automatisch ingesteld op [Deactiveren]
en kan de instelling niet worden gewijzigd.
Bij instelling 1 kan iets meer ruis (korrelig beeld, strepen, enzovoort)
optreden dan bij instelling 0.
Bij instelling 1 is het bereik voor de ISO-instelling ISO 200 - ISO 6400.
Daarnaast wordt het pictogram <
A
> op het LCD-scherm en in de zoeker
weergegeven om aan te geven dat de prioriteit voor lichte tonen is ingeschakeld.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
264
C.Fn III: Autofocus/transport
C.Fn-7 AF-hulplicht
Hiermee schakelt u het AF-hulplicht van de ingebouwde flitser of het
AF-hulplicht van de externe Speedlite voor EOS-camera's in of uit.
0: Inschakelen
Het AF-hulplicht wordt indien nodig ingeschakeld.
1: Deactiveren
Het AF-hulplicht wordt niet ingeschakeld. Dit voorkomt dat het
AF-hulplicht anderen stoort.
2: Alleen externe flitser
Als er een externe Speedlite is bevestigd, activeert deze indien
nodig het AF-hulplicht. Het AF-hulplicht wordt niet geactiveerd
door de ingebouwde flitser van de camera.
3: Alleen IR AF-hulplicht
Wanneer er een externe Speedlite is bevestigd, wordt alleen
het infrarood AF-hulplicht ingeschakeld. Dit voorkomt dat een
Speedlite die een reeks kleine flitsen gebruikt (zoals de
ingebouwde flitser) een AF-hulplicht activeert.
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die van een ledlamp
is voorzien, wordt de ledlamp niet automatisch als AF-hulplicht
ingeschakeld.
Als de persoonlijke voorkeuze [AF-hulplicht] voor een externe Speedlite is
ingesteld op [Uitschakelen], activeert de Speedlite het AF-hulplicht niet,
zelfs niet als C.Fn-7 op de camera is ingesteld op 0, 2 of 3.
265
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn IV: Bediening/overig
C.Fn-8 Sluiter/AE-vergrendelknop
0: AF/AE-vergrendeling
1: AE-vergrendeling/AF
Dit is handig wanneer u afzonderlijk wilt scherpstellen en meten.
Druk op de knop <A> om automatisch scherp te stellen en druk
de ontspanknop half in om de automatische belichting te
vergrendelen.
2: AF/AF-vergrendeling, geen AE
Tijdens het gebruik van AI Servo AF kunt u op de knop <A>
drukken om het automatisch scherpstellen tijdelijk te onderbreken.
Hierdoor voorkomt u dat een onjuiste scherpstelling wordt
verkregen door een obstakel dat tussen de camera en het
onderwerp passeert. De belichting wordt ingesteld op het
moment dat de opname wordt gemaakt.
3: AE/AF, geen AE-vergrendeling
Dit komt van pas als een voorwerp herhaaldelijk beweegt en weer
stilstaat. Tijdens AI Servo AF kunt u op de knop <A> drukken om
het gebruik van AI Servo AF te starten of te stoppen. De belichting
wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt.
U kunt de camera dus zodanig instellen dat de optimale
scherpstelling en belichting wordt bereikt terwijl u wacht
op het juiste moment.
Tijdens Live View-opname
Bij instelling 1 of 3 drukt u op de knop <A> voor 1-beeld AF.
Bij instelling 0 of 2 drukt u de ontspanknop half in voor 1-beeld AF.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
266
C.Fn-9 Wijs SET-knop toe
U kunt aan <
0
> een functie toewijzen die u veel gebruikt. Wanneer de
camera gereed is voor het maken van opnamen, drukt u op de knop <
0
>
om het instellingenscherm van de desbetreffende functie weer te geven.
0: Normaal (uitgeschakeld)
1: Beeldkwaliteit
Het instelscherm voor de beeldkwaliteit wordt weergegeven.
Selecteer de gewenste opnamekwaliteit en druk op <0>.
2: Flitsbelichtingscorrectie
Het instelscherm voor de flitsbelichtingscorrectie wordt weergegeven.
Stel de mate van aanpassing in en druk vervolgens op <
0
>.
3: LCD-monitor aan/uit
U kunt het LCD-scherm in- of uitschakelen.
4: Scherptedieptecontrole
De lens verkleint tot het ingestelde diafragma en u kunt de
scherptediepte (het bereik van de acceptabele scherpstelling)
in de zoeker of in het Live View-beeld zien.
C.Fn-10 Flitsknopfunctie
0: Ingebouwde flitser omhoog
1: ISO-snelheid
Het scherm met ISO-snelheden wordt weergegeven. Druk op de
pijltjestoetsen <Y> en <Z> of draai aan het instelwiel <6> om
de ISO-snelheid te wijzigen. U kunt ook in de zoeker kijken om
de ISO-snelheid in te stellen.
C.Fn-11 LCD-display bij inschakelen
0: Display aan
Als de camera wordt ingeschakeld, worden de opname-
instellingen weergegeven (pag. 54).
1: Vorige status display
Als u op de knop <B> hebt gedrukt en de camera hebt
uitgeschakeld terwijl het LCD-scherm was uitgeschakeld, worden
de instellingen voor de opnamefunctie niet weergegeven wanneer
u de camera weer inschakelt. Hierdoor spaart u de accu. U kunt
wel weer op de gebruikelijke wijze het menu gebruiken en
opnamen weergeven.
Als u op de knop <B> drukt om de instellingen voor de
opnamefunctie weer te geven en vervolgens de camera
uitschakelt, worden de opname-instellingen weergegeven
wanneer u de camera weer inschakelt.
267
Op het tabblad My Menu kunt u tot zes menuopties en persoonlijke
voorkeuzen vastleggen waarvan u de instellingen regelmatig wijzigt.
1
Selecteer [My Menu instellingen].
Selecteer op het tabblad [9] de optie
[My Menu instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Register in My Menu].
Selecteer [Register in My Menu]
en druk op <0>.
3
Leg de gewenste items vast.
Selecteer het item en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] in het
bevestigingsvenster en druk op <0>
om het item vast te leggen.
U kunt maximaal zes items vastleggen.
Druk op de knop <M> om terug
te keren naar het scherm van stap 2.
Sorteer
U kunt de volgorde van de in My Menu vastgelegde items wijzigen.
Selecteer [Sorteer] en het item waarvan u de volgorde wilt wijzigen.
Druk vervolgens op <0>. Als [z] wordt weergegeven, kunt u de
volgorde wijzigen door op de pijltjestoetsen <W> en <X> te drukken
en vervolgens op <0>.
Verwijder item/items en Verwijder alle items
U kunt alle vastgelegde items verwijderen. Met [Verwijder item/
items] verwijdert u één item tegelijk; met [Verwijder alle items]
verwijdert u alle vastgelegde items in één keer.
Weergave van My Menu
Als [Inschak.] is ingesteld, wordt het tabblad [9] als eerste
weergegeven wanneer u het menuscherm opent.
3 My Menu vastleggenN
My Menu instellingen
268
269
12
Referentie
Dit hoofdstuk biedt referentie voor camerafuncties,
systeemaccessoires, enzovoort.
Certificaatlogo
Als u op het tabblad [53] de optie [Certificaatlogo weergeven]
selecteert en op <0> drukt, wordt een aantal logo's van
cameracertificaten weergegeven. Andere certificaatlogo's zijn
te vinden in deze instructiehandleiding, op de camerabehuizing
en op de verpakking van de camera.
270
Met de DC-koppeling DR-E10 en de compacte stroomadapter
CA-PS700 (beide afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u de camera
aansluiten op een gewoon stopcontact.
1
Sluit de DC-koppeling aan.
Sluit de stekker van het DC-snoer
aan op de DC-koppeling.
2
Plaats de DC-koppeling.
Open het klepje en schuif de DC-
koppeling naar binnen tot deze vastklikt.
3
Duw het DC-snoer in de uitsparing.
Open het klepje van het aansluitpunt
voor het DC-snoer en plaats het
snoer zoals aangegeven op de
afbeelding.
Sluit het klepje.
4
Sluit het netsnoer aan.
Sluit het netsnoer aan zoals
afgebeeld in de illustratie.
Verwijder na gebruik van de camera
het netsnoer uit het stopcontact.
Een gewoon stopcontact gebruiken
Sluit het netsnoer niet aan en verwijder het niet zolang de aan-uitschakelaar
van de camera op <
1> staat.
De AC-adapterset ACK-E10 kan ook worden gebruikt.
271
Afstandsbediening RS-60E3 (afzonderlijk verkrijgbaar) wordt met een snoer van
circa 60 cm geleverd. Wanneer de afstandsbediening op de hiervoor bestemde
aansluiting van de camera is aangesloten, kan de afstandsbediening half en
helemaal worden ingedrukt, net zoals de ontspanknop.
Als u de zelfontspanner, bulb of afstandsbediening gebruikt en niet door de
zoeker kijkt, kan het zijn dat er licht in de zoeker valt waardoor de opname
er donker uitziet. Om dit te voorkomen, gebruikt u de oculairafsluiting
(pag. 33) die aan de draagriem van de camera is bevestigd.
U hoeft de oculairafsluiting niet te bevestigen voor Live View-
opnamen en movie-opnamen.
1
Verwijder de oogschelp.
Duw de onderkant van de oogschelp
omhoog om deze te verwijderen.
2
Bevestig de oculairafsluiting.
Schuif de oculairafsluiting omlaag
in de oculairgleuf om de dop te
bevestigen.
Zodra u klaar bent met de opnamen,
verwijdert u de oculairafsluiting en
bevestigt u de oogschelp door deze
omlaag te schuiven in de oculairgleuf.
F Een afstandsbediening gebruiken
De oculairafsluiting gebruiken
Afstandsbedieningen RC-6, RC-1 en RC-5 (alle afzonderlijk verkrijgbaar)
kunnen niet met deze camera worden gebruikt.
272
Deze Speedlites functioneren als een ingebouwde flitser,
zodat ze gemakkelijk kunnen worden bediend.
Wanneer een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) op
de camera is bevestigd, wordt de automatische flitsbediening praktisch
volledig door de camera geregeld. Dit is dus een hoogwaardige flitser die
extern wordt bevestigd en de rol van de ingebouwde flitser overneemt.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de
EX-serie voor gedetailleerde instructies. Deze camera is een
camera van het type A.
Externe Speedlites
EOS-Speedlites uit de EX-serie
Speedlites voor op de flitsschoen Macro Lites
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die niet compatibel is met
functie-instellingen voor de flitser (pag. 199), kunnen alleen [Flitsbel.
comp.] en [E-TTL II meting] worden ingesteld voor [Func.inst. externe
flitser]. (Op bepaalde Speedlites uit de EX-serie kan ook [Sluiter sync.]
worden ingesteld.)
Als flitsbelichtingscorrectie voor de externe Speedlite is ingesteld,
verandert het bijbehorende pictogram op het LCD-scherm van de
camera van y in 0.
Als de flitsmeetmethode via het persoonlijke flitsvoorkeuzemenu van
de externe Speedlite op de automatische TTL-flitsmodus wordt
ingesteld, werkt de flitser alleen op volledig vermogen.
273
Externe Speedlites
Wanneer Speedlites uit de EZ-, E-, EG-, ML- en TL-serie worden
ingesteld op de automatische TTL- of A-TTL-flitsmodus, werkt
de flitser alleen op volledig vermogen.
Stel de opnamemodus van de camera in op <a> (handmatige
belichting) of <f> (AE met diafragmavoorkeuze) en pas de
diafragma-instelling aan voordat u de opname maakt.
Als u een Speedlite gebruikt die over een modus voor handmatig flitsen
beschikt, maakt u de opname in de modus voor handmatig flitsen.
Synchronisatiesnelheid
De camera kan synchroniseren met compacte flitsers van andere merken
dan Canon bij een sluitertijd van 1/2000 seconde of langzamer. Gebruik
een synchronisatiesnelheid die lager is dan 1/200 sec.
Test de flitser van te voren om er zeker van te zijn dat deze correct
synchroniseert met de camera.
Canon Speedlites die niet tot de EX-serie behoren
Flitsers van een ander merk dan Canon gebruiken
De camera werkt mogelijk niet goed als deze wordt gebruikt in
combinatie met een flitser of flitsaccessoire van een ander merk.
Plaats geen hogespanningsflitser op de flitsschoen van de camera.
Deze werkt dan mogelijk niet.
274
Met een in de handel verkrijgbare en reeds geconfigureerde Eye-Fi-kaart
kunt u vastgelegde beelden via een draadloos netwerk automatisch naar
een computer overbrengen of naar een online service uploaden.
De beeldoverdracht is een functie van de Eye-Fi-kaart. Voor informatie
over het configureren en gebruiken van de Eye-Fi-kaart en het
oplossen van eventuele problemen met de beeldoverdracht, raadpleegt
u de instructiehandleiding bij de Eye-Fi-kaart of neemt u contact op met
de fabrikant van de kaart.
Voor deze camera wordt ondersteuning van Eye-Fi-
kaartfuncties (waaronder draadloze overdracht) niet
gegarandeerd. Neem bij problemen met een Eye-Fi-kaart
contact op met de fabrikant van de kaart. In bepaalde landen
of regio's is het gebruik van Eye-Fi-kaarten aan goedkeuring
onderhevig. Zonder goedkeuring is het gebruik van de kaart
niet toegestaan. Neem contact op met de fabrikant van de
kaart als het onduidelijk is of de kaart is goedgekeurd voor
gebruik in uw gebied.
1
Plaats een Eye-Fi-kaart (pag. 36).
2
Selecteer [Eye-Fi instellingen].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Eye-Fi instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
Dit menu wordt alleen weergegeven
wanneer een Eye-Fi-kaart in de
camera is geplaatst.
3
Schakel Eye-Fi-overdracht in.
Selecteer [Eye-Fi trans.]
en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Aan] en druk
vervolgens op <0>.
Als u [Uit] instelt, vindt er geen
automatische overdracht plaats,
ook niet als er een Eye-Fi-kaart
is geplaatst (pictogram voor de
overdrachtstatus I).
4
Geef de verbindingsinformatie weer.
Selecteer [Verbindingsinfo] en druk
vervolgens op <0>.
H Eye-Fi-kaarten gebruiken
275
H Eye-Fi-kaarten gebruiken
5
Controleer de instelling
[Toegangspunt SSID:].
Controleer of een toegangspunt wordt
weergegeven voor [
Toegangspunt SSID:
].
U kunt ook het MAC-adres en
de firmwareversie van de Eye-Fi-
kaart controleren.
Druk drie keer op de knop <M>
om het menu af te sluiten.
6
Maak de opname.
De opname wordt overgebracht en
het pictogram <H> verandert van
grijs (Niet verbonden) in een van de
onderstaande pictogrammen.
Voor overgebrachte opnamen wordt
O weergegeven in de weergave met
opname-informatie (pag. 232).
H (grijs) Niet verbonden :
geen verbinding met het toegangspunt .
H (knippert) Verbinden... : de verbinding met het toegangspunt
wordt tot stand gebracht.
H (verlicht) Verbonden : er is verbinding met het toegangspunt.
H () Overbrengen... : de opname wordt naar het
toegangspunt verzonden.
Pictogram voor de overdrachtstatus
Aandachtspunten bij het gebruik van Eye-Fi-kaarten
Als [53:Wi-Fi/NFC] is ingesteld op [Inschakelen], is beeldoverdracht
met een Eye-Fi-kaart niet mogelijk.
Als 'J' wordt weergegeven, is er een fout opgetreden bij het ophalen
van de kaartinformatie. Schakel de camera uit en weer in.
Zelfs als [51: Eye-Fi trans.] is ingesteld op [Uit], zendt de kaart wellicht
nog steeds een signaal uit. In ziekenhuizen, op vliegvelden en op andere
plaatsen waar draadloze gegevensoverdracht verboden is, dient u de
Eye-Fi-kaart uit de camera te verwijderen.
Als de beeldoverdracht niet werkt, controleert u de instellingen van de
Eye-Fi-kaart en de computer. Raadpleeg de instructiehandleiding van
de kaart voor meer informatie.
Afhankelijk van de verbinding van het Wireless LAN kan de
beeldoverdracht langer duren of worden onderbroken.
De Eye-Fi -kaart kan heet worden bij het verzenden.
De accu raakt sneller leeg.
Tijdens de beeldoverdracht werkt de functie voor het automatisch
uitschakelen van de camera niet.
Als u een andere Wireless LAN-kaart dan een Eye-Fi-kaart plaatst,
wordt [51: Eye-Fi instellingen] niet weergegeven. Ook wordt het
pictogram <H> voor de overdrachtstatus dan niet weergegeven.
276
o
: automatisch ingesteld
k
: door gebruiker in te stellen : niet in te stellen/uitgeschakeld
*1: Alleen instelbaar voor opnamen met handmatige belichting.
*2: Bij gebruik tijdens movie-opname wordt de modus <d> geactiveerd.
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
Programmakeuzewiel
Basismodi
Creatieve modi
k
A 7 C 2 3 4 5 P 6 d s f a
Alle selecteerbare instellingen
voor beeldkwaliteit
kkkkkkk k kkkkk
ISO-
snelheid
Automatisch ingesteld/
Automatisch
ooooooo o okkkk k
Handmatig ingesteld
kkkkk
*1
Maximum voor auto
kkkk
Beeldstijl
Automatisch ingesteld/
Automatisch
ooooooo o okkkk k
Handmatige selectie
kkkk k
Sfeeropnamen
kkkkk k k
Licht-/scèneopnamen
kkkk
De achtergrond onscherper/
scherper maken
k
Kleurtoon
k
Witbalans
Automatisch QQQQQQQQw Q
kkkk k
Vooraf ingesteld
kkkk k
Aangepast
kkkk k
Correctie/Bracketing
kkkk
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid)
ooooooo o okkkk k
Correctie helderheid randen
kkkkkkk k kkkkk k
Ruisreductie lange sluitertijd
kkkk
Hoge ISO-ruisreductie
ooooooo o okkkk
Lichte tonen prioriteit
kkkk k
Kleurruimte
sRGB
ooooooo o okkkk
Adobe RGB
kkkk
AF-bediening
(opnamen met
de zoeker)
1-beeld AF
ooo o okkkk
AI Servo AF
o kkkk
AI Focus AF
ooo kkkk
AF-bediening
(Live View-
opnamen)
1-beeld AF
ooooooo o ooooo
AF-methode
(Live View-
opnamen)
d
kkkkkkk k kkkkk k
c
kkkkkkk k kkkkk k
f
kkkkkkk k kkkkk k
*2
277
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
*3: Als er een externe Speedlite wordt gebruikt, activeert deze indien nodig
het AF-hulplicht.
*4: Als de AF-methode <f> is tijdens Live View-opnamen, activeert
de externe Speedlite indien nodig het AF-hulplicht.
*5: Alleen instelbaar voor Live View-opnamen.
*6: Alleen instelbaar voor opnamen met automatische belichting.
Programmakeuzewiel
Basismodi
Creatieve modi
k
A 7 C 2 3 4 5 P 6 d s f a
AF
AF-puntselectie
kkkk
f
AF-hulplicht
o oo
*3
o
*4
ookkkk
Meet-
methode
Meervlaksmeting
oooooooookkkk
Selectie meet-
methode
kkkk
Belichting
Programmakeuze
k
Belichtingscorrectie
kkk k
*6
AEB
kkkk
AE-vergrendeling
kkk k
*6
Scherptedieptecontrole
k (C.Fn-9-4)
Transport/
zelfont-
spanner
Enkelbeeld
kkk kk kkkkkk
Continue opname
kk k kkkk
j (10 sec)
kkkkkkkkkkkkk
l (2 sec.)
kkkk
q (Continu)
kkkkkkkkkkkkk
Ingebouwde
flitser
Automatisch flitsen
o ko o o
Flitser aan (flitst altijd)
k k kkkk
Flitser uit
ok o ok kkkk o
Rode-ogen-
reductie
k kk k kkkkkk
FE-vergrendeling
kkkk
Flitsbelichtings-
correctie
kkkk
Externe
flitser
Functie-instelling
kkkk
Persoonlijke
voorkeuze-
kkkk
Live View-opnamen
kkkkkkkkkkkkk
Aspect ratio
*5
kkkk
Quick Control
kkkkkkkkkkkkk k
Uitleg
kkkkkkkkkkkkk k
278
Systeemschema
Standaard meegele-
verde accessoires
270EX IIST-E2
ST-E3-RT
Macro Twin Lite
MT-24EX
Macro Ring Lite
MR-14EX II
Accu
LP-E10
Acculader
LC-E10 of LC-E10E
Riem
Oogschelp Ef
Compacte
stroomadapter
CA-PS700
*1
DC-koppeling
DR-E10
*1
600EX-RT/
600EX
430EX III-RT/
430EX III
Oculairverlengstuk
EP-EX15II
Rubberframe Ef
Dioptrische aanpassings-
lenzen E-serie
Hoekzoeker C
Handriem E2
Semi-harde cameratas
EH26-L/EH27-L
Zoekerloupe
MG-Ef
279
Systeemschema
SD/SDHC/SDXC-
geheugenkaart
Kaartlezer
Interfacekabel
(1,3 m)
Interfacekabel IFC-200U/500U
(1,9 m) / (4,7 m)
Met PictBridge
compatibele printer
HDMI-kabel
HTC-100 (2,9 m)
Tv/video
EF-lenzen
EF-S-lenzen
Afstandsbediening
RS-60E3
GPS-ontvanger
GP-E2
*2
*1: De AC-adapterset ACK-E10 kan ook worden gebruikt.
*2: Als u de GP-E2 gebruikt, sluit u deze aan op de camera met de kabel die is meegeleverd
bij de GP-E2.
* Alle opgegeven kabellengten zijn bij benadering.
Afstandsbedieningsadapter RA-E3
Connect Station
CS100
Afstandsbediening
met timer
TC-80N3
Kaartsleuf
USB-poort
Computer
280
J Opname 1 (Rood) Pagina
K Opname 2 (Rood)
3 Menu-instellingen
Opnamen met de zoeker en Live View-opnamen
Beeldkwaliteit
73 / 83 / 74 / 84 / 7a / 8a / b / c /
1+73 / 1
88
Pieptoon Inschakelen / Uitschakelen 184
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen / Uitschakelen 184
Kijktijd Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 184
Correctie helderheid
randen
Inschakelen / Uitschakelen 124
Rode-ogen-reductie Uitschakelen / Inschakelen 106
Flitsbesturing
Flitsen / Functie-instellingen ingebouwde flitser /
Functie-instellingen externe flitser / C.Fn-instellingen
externe flitser / Wis C.Fn's externe flitser
198
Belichtingscorrectie/
AEB
Tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop, ±5 stops
(AEB: ±2 stops)
118
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
Uitschakelen / Zwak / Standaard / Hoog 123
Meetmethode
Meervlaksmeting / Deelmeting /
Centrum gewicht gemiddeld
115
Handmatige
witbalans
De witbalans handmatig instellen 133
Witbalansshift/
bracketing
Witbalanscorrectie: Witbalanscorrectie
BKT-instelling: Witbalansbracketing
135
136
Kleurruimte sRGB/Adobe RGB 137
Beeldstijl
D
Automatisch /
P
Standaard /
Q
Portret /
R
Landschap /
S
Neutraal /
U
Natuurlijk /
V
Monochroom /
W
Gebruiker 1-3
95
126
129
Grijze menu-items worden niet weergegeven in de basismodi.
281
3 Menu-instellingen
L Opname 3 (Rood) Pagina
M Opname 4* (Rood)
* In de basismodi vindt u deze menuopties onder het tabblad [z2].
1 Weergave 1 (Blauw)
Stofwisdata
Verzamelt gegevens waarmee stofvlekken
kunnen worden verwijderd
202
ISO auto
Max.:400 / Max.:800 / Max.:1600 / Max.:3200 /
Max.:6400
94
Live View-opnamen Inschakelen / Uitschakelen 141
AF-methode
FlexiZone - Single /
u Live-modus /
Quick-modus
148
Rasterweergave Uit / Raster 1l / Raster 2m 145
Aspect ratio 3:2 / 4:3 / 16:9 / 1:1 146
Meettimer
4 sec. / 8 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. /
10 min. / 30 min.
147
Beveilig beelden Beveilig beelden 228
Beeld roteren Opnamen roteren 211
Wis beelden Wis beelden 230
Printopties
Aangeven welke opnamen moeten
worden afgedrukt (DPOF)
251
Fotoboek instellen Opnamen selecteren voor een fotoboek 255
Creatieve filters
Korrelig Z/W / Soft focus / Fisheye-effect /
Speelgoedcamera-effect / Miniatuureffect
236
Wijzig formaat Aantal pixels van JPEG-opname reduceren 239
3 Menu-instellingen
282
2 Weergave 2 (Blauw) Pagina
4 Instellingen 1 (Geel)
6 Instellingen 2 (Geel)
Histogram Helderheid / RGB 234
Spring met 6
1 beeld / 10 beelden / 100 beelden / Datum /
Map / Movies / Foto's / Classificatie
209
Diavoorstelling
Beschrijving van weergave / Weergaveduur /
Herhalen / Overgangseffect / Achtergrondmuziek
222
Classificatie [OFF] / l / m / n / o / p 212
Uitschakelen
30 sec. / 1 min. / 2 min. / 4 min. / 8 min. /
15 min. / Uitschakelen
185
Automatisch roteren Aan zD / Aan D / Uit 192
Kaart formatteren Gegevens op de kaart initialiseren en wissen 52
Bestandsnummer
Continu / Automatische reset / Handmatige reset
188
Selecteer map Een map maken en selecteren 186
Schermkleur
De kleur van het scherm met opname-
instellingen selecteren
197
Eye-Fi-instellingen
Weergegeven wanneer een in de handel
verkrijgbare Eye-Fi-kaart is geplaatst
274
LCD-helderheid De helderheid aanpassen (zeven niveaus) 185
LCD uit/aanknop Ontspanknop / Ontspan/DISP / Altijd aan 197
Datum/tijd/zone
Datum (jaar, maand, dag) / Tijd (uren, minuten,
seconden) / Zomertijd / Tijdzone
41
Taal
K De interfacetaal selecteren 43
Reinig handmatig De beeldsensor handmatig reinigen 204
Uitleg Inschakelen / Uitschakelen 55
Instellingen
GPS-systeem
Instellingen beschikbaar wanneer de GPS-
ontvanger GP-E2 (afzonderlijk verkrijgbaar)
is bevestigd
283
283
3 Menu-instellingen
7 Instellingen 3 (Geel) Pagina
Raadpleeg de instructiehandleiding voor de draadloze functie voor meer informatie.
9 My Menu (groen)
Wi-Fi/NFC
Uitschakelen / Inschakelen
-*
NFC-verbindingen toestaan
Wi-Fi-functie
Opnamen overbrengen tussen camera's /
Verbinding maken met smartphone / Printen
van Wi-Fi-printer / Uploaden naar webservice
Certificaatlogo
weergeven
Geeft een aantal van de logo's van
de cameracertificaten weer
269
Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)
De camerafuncties aan uw persoonlijke
voorkeur aanpassen
258
Copyrightinformatie
Geef copyrightinfo weer / Voer naam van auteur in /
Voer copyrightdetails in / Verwijder copyrightinfo
190
Wis instellingen
Wis alle camera-instellingen /
Wis pers. voorkeuze (C.Fn)
194
Firmware versie Voor het bijwerken van de firmware -
My Menu instellingen
Hiermee kunt u vaakgebruikte menuopties en
persoonlijke voorkeuzen vastleggen
267
Wanneer u gebruikmaakt van de Wi-Fi-functie, dient u van te voren de
wetten en regelgeving van het betreffende land of de betreffende
regio te controleren op mogelijke restricties voor Wi-Fi-gebruik.
[Wi-Fi/NFC] kan niet worden ingesteld als de camera via een kabel
met een computer, printer, GPS-ontvanger, tv of ander apparaat is
verbonden. Wanneer [Wi-Fi/NFC] is ingesteld op [Inschakelen], kunt u
de camera niet via een kabel met de voorgaande apparaten verbinden.
Aandachtspunten bij het gebruik van GPS-ontvanger GP-E2
(afzonderlijk verkrijgbaar)
Controleer of in uw land of gebied het gebruik van GPS is toegestaan
en volg alle wettelijke voorschriften.
Wanneer u de GP-E2 met de camera gebruikt, sluit u de GP-E2 op de
camera aan met de kabel die is meegeleverd. Als u de meegeleverde
kabel niet gebruikt, worden er tijdens het fotograferen geen
geotaginformatie aan uw opnamegegevens toegevoegd.
Bepaalde functies van de GP-E2 werken niet met deze camera. Houd
rekening met het volgende:
De richting van de opnamen wordt niet vastgelegd. (Het digitaal
kompas kan niet worden gebruikt.)
De geotaginformatie kan aan een movie worden toegevoegd op het moment
dat de opname wordt gestart. De locatie wordt echter niet weergegeven in
Map Utility (EOS-software). Controleer de locatie met de camera.
3 Menu-instellingen
284
a Movie 1 (Rood) Pagina
c Movie 2 (Rood)
k Movie-opnamen
Movie-belicht. Auto / Handmatig 176
AF-methode
FlexiZone - Single / u Live-modus /
Quick-modus
176
AF met ontspanknop
tijdens movie-opname
Uitschakelen / Inschakelen 176
kOntspanknop/
AE-vergrendelknop
AF/AE-vergrendeling / AE-vergrendeling/AF /
AF/AF vergrendeling, geen AE vergrendeling /
AE/AF, geen AE-vergrendeling
177
kLichte tonen
prioriteit
Uitschakelen / Inschakelen 177
Movie-opnameformaat
1920×1080 (6/5/4) / 1280×720 (8/7) /
640×480 (6/5)
168
Geluidsopname
Geluidsopname: Automatisch / Handmatig /
Uitschakelen
178
Opname niveau
Windfilter: Uitschakelen / Inschakelen
Meettimer
4 sec. / 8 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. /
10 min. / 30 min.
179
Rasterweergave Uit / Raster 1l / Raster 2m 179
Videosnapshot
Uitschakelen / 2-sec. movie / 4-sec. movie /
8-sec. movie
170
Videosysteem NTSC / PAL 179
285
3 Menu-instellingen
d Movie 3 (Rood) Pagina
Belichtingscorrectie
Verhogingen in stappen van 1/3 stops,
±3 stops
180
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie
helderheid)
Deactiveren / Zwak / Standaard / Hoog 180
Handmatige witbalans De witbalans handmatig instellen 180
Beeldstijl
DAutomatisch / PStandaard /
QPortret / RLandschap / SNeutraal /
UNatuurlijk / VMonochroom /
WGebruiker 1-3
180
Menu's voor movie-opnamemodus
De menutabbladen [k1], [k2] en [k3] worden alleen weergegeven
in de movie-opnamemodus.
De menutabbladen [
z
2
], [
z
3
], [
z
4
] en [
9
] worden niet weergegeven.
De volgende menu-items worden niet weergegeven:
•[z1]: Rode-ogen-reductie, Flitsbesturing
•[51]: Schermkleur
•[52]: LCD uit/aan-uitknop, Reinig handmatig
•[53]: Certificaatlogo weergeven, Persoonlijke voorkeuze(C.Fn),
Copyrightinformatie, Wis instellingen, Firmwareversie
286
Raadpleeg bij problemen met de camera eerst dit gedeelte Problemen
oplossen. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan
contact op met uw dealer of Canon Service Center.
Gebruik alleen echte Canon-accu's van het type LP-E10.
Als er een probleem is met de acculader, wordt het opladen beëindigd
en gaat het oplaadlampje oranje knipperen. Als dit gebeurt, haalt u de
stekker van de lader uit het stopcontact en verwijdert u de accu. Plaats de
accu terug in de lader en wacht even voor u de stekker van de lader weer
in het stopcontact steekt. Als het probleem aanhoudt, neemt u contact op
met uw dealer of het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Controleer of de accu correct in de camera is geplaatst (pag. 36).
Controleer of het klepje van de kaartsleuf/het accucompartiment
is gesloten (pag. 36).
Laad de accu op (pag. 34).
Druk op de knop <B> (pag. 54).
Als het apparaat wordt uitgeschakeld wanneer er een opname op de
kaart wordt opgeslagen, blijft de lees-/schrijfindicator aan of blijft deze
een paar seconden knipperen. Wanneer de beeldopname is voltooid,
wordt de camera automatisch uitgeschakeld.
Problemen oplossen
Stroomgerelateerde problemen
De accu laadt niet op.
Het lampje van de acculader knippert.
De camera werkt niet, zelfs niet als de aan-uitschakelaar
op <1> staat.
De lees-/schrijfindicator blijft branden of knipperen,
zelfs wanneer de aan-uitschakelaar op <2> staat.
287
Problemen oplossen
Gebruik een volledig opgeladen accu (pag. 34).
De prestaties van de oplaadbare accu nemen na verloop van
tijd af. Koop een nieuwe accu.
Het maximum aantal mogelijke opnamen neemt af bij een
van de volgende bewerkingen:
Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
Wanneer de AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname
wordt gemaakt.
Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van de lens wordt gebruikt.
Wanneer het LCD-scherm vaak wordt gebruikt.
Wanneer gedurende een langere tijd doorlopend Live View-
opnamen of movie-opnamen worden gemaakt.
Wanneer de communicatiefunctie van de Eye-Fi-kaart actief is.
De functie voor automatisch uitschakelen is geactiveerd. Als u niet wilt
dat de camera zichzelf uitschakelt, stelt u [51: Uitschakelen] in op
[Uitschakelen] (pag. 185).
Zelfs als [51: Uitschakelen] is ingesteld op [Uitschakelen] wordt het
LCD-scherm uitgeschakeld als de camera gedurende circa 30 minuten
niet is gebruikt. (De camera zelf wordt niet uitgeschakeld.) Druk op de
knop <B> om het LCD-scherm in te schakelen.
De camera kan niet worden gebruikt in combinatie met EF-M-lenzen
(pag. 44).
De accu raakt snel leeg.
De camera schakelt zichzelf uit.
Opnamegerelateerde problemen
De lens kan niet worden bevestigd.
Problemen oplossen
288
Controleer of de kaart correct is geplaatst (pag. 36).
Schuif het schrijfbeveiligingsschuifje van de kaart naar de stand
voor schrijven/wissen (pag. 36).
Vervang de kaart als deze vol is of wis overbodige opnamen
om ruimte vrij te maken (pag. 36, 230).
Als u probeert om scherp te stellen in de modus 1-beeld AF terwijl
de scherpstelindicator <o> in de zoeker knippert, kan er geen foto
worden gemaakt. Druk de ontspanknop nogmaals half in om opnieuw
scherp te stellen of stel handmatig scherp (pag. 47 en 101).
Zie pagina 38 of 298 als er een kaartgerelateerde foutmelding
wordt weergegeven.
Stel de scherpstelmodusknop op de lens in op <AF> (pag. 44).
Druk voorzichtig op de ontspanknop om cameratrilling te voorkomen
(pag. 46-47).
Als de lens een Image Stabilizer (beeldstabilisatie) heeft,
stelt u de IS-schakelaar in op <1>.
Bij weinig licht kan de sluitertijd toenemen. Gebruik een kortere
sluitertijd (pag. 108), stel een hogere ISO-snelheid in (pag. 92),
gebruik een flitser (pag. 104) of gebruik een statief.
Stel de AF-bediening in op 1-beeld AF. Focusvergrendeling is niet
mogelijk in de modus AI Servo AF of als servo in werking treedt in
de modus AI Focus-AF (pag. 97).
Er kunnen geen opnamen worden gemaakt of opgeslagen.
De kaart kan niet worden gebruikt.
De opname is niet scherp.
Ik kan de scherpstelling niet vergrendelen en de
compositie van de opname niet opnieuw bepalen.
289
Problemen oplossen
Horizontale strepen (ruis) en onregelmatige belichting kunnen worden
veroorzaakt door TL-licht, ledlampen of andere lichtbronnen tijdens
opnamen met de zoeker of Live View-opnamen. Bovendien kan de
belichting of de kleurtoon anders uitvallen dan gewenst. Een langere
sluitertijd kan het probleem verhelpen.
Als u tijdens opnamen met de zoeker of Live View-opnamen een
TS-E-lens gebruikt (anders dan TS-E17mm f/4L of TS-E24mm f/3.5L
II) en de lens verschuift of kantelt, of als u een tussenring gebruikt,
kan de standaardbelichting wellicht niet worden verkregen of kan
de belichting onregelmatig zijn.
De snelheid van continue opnamen kan afnemen, afhankelijk van
type lens, sluitertijd, diafragma, onderwerpomstandigheden,
helderheid, enzovoort.
Stel bij [
5
3: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)
] de optie
[
5: Hoge ISO-ruisreductie
] in op [
0: Standaard
], [
1: Zwak
]
of [
3: Uitschakelen
]. Als dit is ingesteld op [
2: Sterk
], neemt de
maximale opnamereeks voor continue opnamen aanzienlijk af (pag. 263).
Tijdens witbalansbracketing neemt de maximale opnamereeks
voor continue opnamen af (pag. 136).
Als u opnamen maakt van een gedetailleerd onderwerp (bijvoorbeeld
een grasveld), is het bestand groter en de daadwerkelijke maximale
opnamereeks mogelijk kleiner dan wordt vermeld op pagina 89.
Er zijn horizontale strepen zichtbaar of de
belichting of kleurtoon ziet er vreemd uit.
De standaardbelichting kan niet worden
verkregen of de belichting is onregelmatig.
De snelheid van continue opnamen is laag.
De maximale opnamereeks is lager bij continue opnamen.
Problemen oplossen
290
Als bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [6: Lichte tonen
prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kan ISO 100 niet worden
ingesteld. Als [0: Uitschakelen] is ingesteld, kan ISO 100 wel worden
ingesteld (pag. 263). Dit geldt ook voor movie-opnamen (pag. 177).
Als bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [6: Lichte tonen
prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kan de ISO-snelheid [H]
(gelijk aan ISO 12800) niet worden geselecteerd, zelfs niet als
[2: ISO vergroten] is ingesteld op [1: Aan]. Als [0: Uit] is ingesteld
voor [6: Lichte tonen prioriteit], kan [H] worden ingesteld (pag. 263).
Als bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [6: Lichte
tonen prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kan Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) niet worden ingesteld. Als
[0: Uitschakelen] is ingesteld, kan Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) wel worden ingesteld (pag. 263).
Stel [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid] in op [Deactiveren]. Wanneer [Zwak], [Standaard]
of [Hoog] is ingesteld, kan de opname nog steeds licht uitvallen,
zelfs wanneer u een verkleinde belichtingscorrectie of
flitsbelichtingscorrectie hebt ingesteld (pag. 123).
ISO 100 kan niet worden ingesteld.
De ISO-snelheid [H] (gelijk aan ISO 12800) kan niet
worden ingesteld.
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid) kan niet worden ingesteld.
Ik heb een verkleinde belichtingscorrectie ingesteld,
maar de opname valt nog steeds te licht uit.
291
Problemen oplossen
Als u avondopnamen maakt wanneer de achtergrond donker is, wordt
de sluitertijd automatisch langer (opname met trage synchronisatie)
om zowel het onderwerp als de achtergrond goed te kunnen belichten.
Als u een lange sluitertijd wilt voorkomen, stelt u bij [53: Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)] de optie [3: Flitssync.snelheid AV-modus] in op
[1: 1/200-1/60 sec. auto] of [2: 1/200 sec. (vast)] (pag. 261).
In opnamemodi (<A> <C> <2> <4> <6>) met de
standaardinstelling <a> (automatisch flitsen met ingebouwde flitser)
klapt de ingebouwde flitser indien nodig automatisch omhoog.
Als u de interne flitser te vaak gebruikt in een te korte tijd kan de flitser
stoppen met flitsen om de lichtbron te beschermen.
Als u een andere flitser gebruikt dan een Speedlite uit de EX-serie,
werkt de flitser altijd op vol vermogen (pag. 273).
Als bij [z1: Flitsbesturing] de optie [Flits meetmethode] in
[C.Fn-inst. externe flitser] is ingesteld op [TTL], werkt de flitser
altijd op vol vermogen (pag. 201).
Als flitsbelichtingscorrectie is ingesteld op de externe Speedlite,
kan flitsbelichtingscorrectie niet meer worden ingesteld op de camera.
Wanneer de flitsbelichtingscorrectie van de externe Speedlite wordt
geannuleerd (ingesteld op 0), kan de flitsbelichtingscorrectie van de
camera weer worden ingesteld.
Wanneer ik de modus <f> gebruik in
combinatie met de flitser, neemt de sluitertijd toe.
De ingebouwde flitser klapt vanzelf uit.
De ingebouwde flitser werkt niet.
De externe flitser werkt altijd op vol vermogen.
Voor de externe Speedlite kan geen
flitsbelichtingscorrectie worden ingesteld.
Problemen oplossen
292
Stel bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie
[3: Flitssync.snelheid AV-modus] in op [0: Automatisch] (pag. 261).
Het uitschuifmechanisme van de flitser beweegt een beetje.
Dit is normaal en is geen defect.
Als u de flitser gebruikt, maakt de sluiter bij iedere opname twee
geluiden (pag. 141).
Dit geeft aan dat de interne temperatuur van de camera te hoog is.
Als het witte pictogram <s> wordt weergegeven, kan de
beeldkwaliteit van foto's afnemen. Als het rode pictogram <E>
wordt weergegeven, geeft dit aan dat de Live View-opname binnen
afzienbare tijd automatisch wordt stopgezet (pag. 157).
Dit geeft aan dat de interne temperatuur van de camera te hoog is.
Als het rode pictogram <E> wordt weergegeven, geeft dit aan dat
de movie-opname binnen afzienbare tijd automatisch wordt
stopgezet (pag. 181).
Als de schrijfsnelheid van de kaart laag is, wordt de movie-opname
mogelijk automatisch beëindigd. Gebruik een kaart met SD-
snelheidsklasse 6 ' ' of een snellere kaart. Als u wilt
weten wat de lees-/schrijfsnelheid van de kaart is, raadpleegt
u de website van de kaartfabrikant, enzovoort.
Als een moviebestand de grootte van 4 GB bereikt of als de
opnameduur 29 minuten en 59 seconden bereikt, wordt de
movie-opname automatisch beëindigd.
Snelle synchronisatie kan niet worden ingesteld in
de modus <f>.
De camera maakt geluid wanneer deze wordt geschud.
De sluiter maakt bij Live View-opnamen twee opnamegeluiden.
Tijdens Live View-opnamen wordt een wit
<s> of rood <E> pictogram weergegeven.
Tijdens movie-opnamen wordt een rood pictogram
E
weergegeven.
De movie-opname wordt automatisch beëindigd.
293
Problemen oplossen
Als [k1: Movie-belicht.] is ingesteld op [Auto], wordt de
ISO-snelheid automatisch ingesteld. Als [Handmatig] is ingesteld,
kunt u de ISO-snelheid handmatig instellen (pag. 162).
Als u tijdens de movie-opname de sluitertijd of het diafragma aanpast,
worden de wijzigingen mogelijk in de belichting opgenomen.
Door de lens tijdens movie-opname in- of uit te zoomen, kunnen
er veranderingen in de belichting optreden, ongeacht of het maximale
diafragma van de lens verandert of niet. Als gevolg daarvan worden
de wijzigingen in de belichting mogelijk opgenomen.
Als u de camera snel naar links of rechts beweegt of een bewegend
voorwerp opneemt, kan het beeld er vervormd uitzien.
Flikkerend beeld, horizontale strepen (ruis) of onregelmatige belichting
kunnen worden veroorzaakt door TL-licht, ledlampen of andere lichtbronnen
tijdens movie-opname. Bovendien kunnen veranderingen in de belichting
(helderheid) of de kleurtoon worden opgenomen. Bij handmatige belichting
kan een langere sluitertijd het probleem verhelpen.
Als de camera via een kabel met een computer, printer, GPS-
ontvanger, tv of ander apparaat is verbonden, kan Wi-Fi niet worden
ingesteld. ([53: Wi-Fi/NFC] wordt dan grijs weergegeven.) Ontkoppel
de kabel voordat u de instellingen configureert.
Raadpleeg de instructiehandleiding voor de draadloze functie.
De ISO-snelheid kan niet worden ingesteld voor movie-opname.
De belichting verandert tijdens de movie-opname.
Het onderwerp ziet er vervormd uit tijdens movie-opnamen.
De opname flikkert of er zijn horizontale strepen te zien
tijdens de movie-opname.
Draadloze functies
Wi-Fi kan niet worden ingesteld.
Problemen oplossen
294
In de basismodi en de movie-opnamemodus worden bepaalde
tabbladen en menuopties niet weergegeven. Stel de opnamemodus
in op een creatieve modus (pag. 50).
Stel de kleurruimte in op sRGB. Als Adobe RGB is ingesteld,
is het eerste teken een onderstrepingsteken (pag. 137).
Het is een moviebestand (pag. 189).
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat
het opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 188).
Controleer of de juiste datum en tijd zijn ingesteld (pag. 41).
Controleer de tijdzone en zomertijd (pag. 41).
De opnamedatum en -tijd worden niet op de opname weergegeven.
De datum en tijd worden in plaats daarvan opgeslagen in de
opnamegegevens als opname-informatie. Wanneer u print, kunt u de
datum en tijd op de opname mee laten printen door de datum en tijd,
die zijn opgeslagen in de opname-informatie, te gebruiken (pag. 247).
Als het aantal opnamen op de kaart hoger is dan het maximum aantal
opnamen dat door de camera kan worden weergegeven, wordt [###]
weergegeven (pag. 213).
Problemen met weergave op het scherm
Het menuscherm geeft minder tabbladen en opties weer.
Het eerste teken van de bestandsnaam is een
onderstrepingsteken ('_').
De bestandsnaam begint met 'MVI_'.
De bestandsnummering begint niet bij 0001.
De weergegeven datum en tijd van de opname zijn onjuist.
De datum en tijd staan niet op de opname.
[###] wordt weergegeven.
295
Problemen oplossen
Indien het LCD-scherm vuil is, dient u een zachte doek te gebruiken
om het schoon te maken.
Bij lage of hoge temperaturen kan het LCD-scherm langzamer
reageren of er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert
het scherm weer normaal.
[Eye-Fi instellingen] wordt alleen weergeven wanneer er een Eye-Fi-
kaart in de camera is geplaatst. Als de Eye-Fi-kaart een
schrijfbeveiligingsschuifje heeft dat in de vergrendelde stand staat,
kunt u de verbindingsstatus van de kaart niet controleren en kunt u
de Eye-Fi-overdracht niet uitschakelen (pag. 274).
Dit is de overbelichtingswaarschuwing (pag. 234). Overbelichte
gebieden met dichtgelopen overbelichte gedeeltes gaan knipperen.
Als de opname tegen wissen is beveiligd, kan deze niet worden
verwijderd (pag. 228).
Movies die op een computer zijn bewerkt, kunnen niet worden
afgespeeld op de camera.
Als u tijdens movie-opnamen aan de instelwielen draait of de
lens instelt, wordt ook het bijbehorende bedieningsgeluid opgenomen.
De weergave op het LCD-scherm is onduidelijk.
[Eye-Fi instellingen] wordt niet weergegeven.
Problemen met weergave van opnamen
Een gedeelte van de opname knippert zwart.
De opname kan niet worden gewist.
De movie kan niet worden afgespeeld.
U kunt het bedieningsgeluid van de camera
horen wanneer de movie wordt afgespeeld.
Problemen oplossen
296
Als er tijdens movie-opnamen met automatische belichting een
aanzienlijke verandering in het belichtingsniveau is, wordt de opname kort
onderbroken tot de belichting zich stabiliseert. In dergelijke gevallen dient
u movie-opnamen te maken met handmatige belichting (pag. 162).
U hebt een HDMI-kabel (afzonderlijk verkrijgbaar) nodig om de
camera op een televisie aan te sluiten. Het gebruik van de HDMI-kabel
HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar) wordt aanbevolen (pag. 226).
Controleer ook of uw tv een HDMI IN-poort heeft. Als de tv geen HDMI
IN-poort heeft en alleen over een A/V IN-aansluiting beschikt, kan de
camera niet worden aangesloten.
Controleer of de stekker van de HDMI-kabel volledig in de aansluiting
is gestoken (pag. 226).
Als [
5
3: Wi-Fi/NFC
] is ingesteld op [
Inschakelen
], kan de camera geen
verbinding maken met een tv. Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Uitschakelen
] en
sluit de camera weer op de tv aan met een HDMI-kabel.
Afhankelijk van de kaartlezer en het gebruikte besturingssysteem van
de computer worden SDXC-kaarten mogelijk niet correct herkend. In
dat geval moet u uw camera en de computer met de interfacekabel op
elkaar aansluiten en de opnamen overbrengen naar uw computer met
behulp van EOS Utility (EOS-software, pag. 314).
Het formaat van JPEG c- en RAW-opnamen kan niet met de camera
worden gewijzigd (pag. 239).
De movie-opname bevat momenten dat deze stilstaat.
Ik kan de camera niet op mijn tv aansluiten.
Geen beeld op de televisie.
De kaartlezer herkent de kaart niet.
Ik kan het beeldformaat niet aanpassen.
297
Problemen oplossen
Als [53: Wi-Fi/NFC] is ingesteld op [Inschakelen], kan de camera
geen verbinding maken met een printer. Stel [Wi-Fi/NFC] in op
[Uitschakelen] en verbind vervolgens de camera met een
printer met behulp van een interfacekabel.
De schermweergave kan per printer verschillen. In deze
instructiehandleiding worden alle beschikbare afdrukeffecten
vermeld (pag. 246).
Installeer de EOS-software op de computer (pag. 315).
Als [53: Wi-Fi/NFC] is ingesteld op [Inschakelen], kan de camera
geen verbinding maken met een computer. Stel [Wi-Fi/NFC] in op
[Uitschakelen] en verbind vervolgens de camera met een
computer met behulp van een interfacekabel.
Problemen met afdrukken
Ik kan de camera niet op mijn printer aansluiten.
Er zijn minder afdrukeffecten dan wordt
vermeld in de instructiehandleiding.
Problemen bij aansluiten op een computer
Ik kan geen afbeeldingen naar een computer downloaden.
298
Als er zich een probleem met de camera
voordoet, wordt er een foutmelding
weergegeven. Volg de instructies
op het scherm.
* Als de fout blijft aanhouden, noteert u het foutnummer en neemt u contact
op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Foutcodes
Nummer
Foutmelding en oplossing
01
Communicatie tussen camera en lens is foutief. Reinig lenscontacten.
Maak de elektrische contactpunten op de camera en de lens schoon
of gebruik een lens van Canon (pag. 25 en 26).
02
Geen toegang tot kaart. Herplaats/vervang kaart of formatteer
kaart met deze camera.
Verwijder de kaart en plaats deze opnieuw, vervang de kaart
of formatteer de kaart (pag. 36, 52).
04
Kan beelden niet opslaan omdat kaart vol is. Vervang kaart.
Vervang de kaart, verwijder overbodige opnamen of formatteer
de kaart (pag. 36, 52, 230).
05
Kan ingebouwde flitser niet uitklappen. Schakel de camera uit
en weer in.
Schakel de camera met de aan-uitschakelaar uit en weer in (pag. 39).
10, 20
30, 40
50, 60
70, 80
99
Fout bij opname. Schakel de camera uit en weer in of herplaats
de accu.
Schakel de camera met de aan-uitschakelaar uit en weer in,
verwijder de accu en plaats deze terug of gebruik een lens van
Canon (pag. 36 en 39).
Foutnummer
Oorzaak en
tegenmaatregelen
299
•Type
Type: Digitale AF/AE-spiegelreflexcamera met ingebouwde
flitser
Opnamemedia:
SD-geheugenkaart, SDHC-geheugenkaart,
SDXC-geheugenkaart
Grootte beeldsensor: Circa 22,3 x 14,9 mm
Compatibele lenzen: Canon EF-lenzen (incl. EF-S-lenzen)
* Exclusief EF-M-lenzen
(de beeldhoek is gelijk aan 35 mm en is die van een lens
met circa 1,6 x de aangegeven brandpuntsafstand.)
Lensvatting: EF-vatting van Canon
Beeldsensor
Type: CMOS-sensor
Effectief aantal pixels: Circa 18,0 megapixels
Aspect ratio: 3:2
Stofwisfunctie: Stofwisdata toevoegen, handmatig reinigen
Opnamesysteem
Opname-indeling: Design rule for Camera File System (DCF) 2.0
Opnametype: JPEG, RAW (14-bits Canon-origineel)
Gelijktijdige opname RAW+JPEG Groot mogelijk
Vastgelegde pixels: L (Groot) : circa 17,9 megapixel (5184 x 3456)
M (Middelgroot) : circa 8,0 megapixel (3456 x 2304)
S1 (Klein 1) : circa 4,5 megapixel (2592 x 1728)
S2 (Klein 2) : circa 2,5 megapixel (1920 x 1280)
S3 (Klein 3) : circa 350.000 pixels (720 x 480)
RAW : circa 17,9 megapixel (5184 x 3456)
Een map maken/
selecteren: Mogelijk
Bestandsnummering: Continu, Auto. reset, Handm. reset
Beeldverwerking tijdens opname
Beeldstijl: Automatisch, Standaard, Portret, Landschap, Neutraal,
Natuurlijk, Monochroom, Gebruiker 1 - 3
Basic+: Sfeeropnamen, Licht-/scèneopnamen
Witbalans: Auto (Sfeerprioriteit), Auto (Witprioriteit), Vooraf ingesteld
(Daglicht, Schaduw, Bewolkt, Kunstlicht, Wit TL licht,
Flitser), Handmatige witbalanscorrectie en
witbalansbracketing beschikbaar
* Overdracht kleurtemperatuurgegevens van flitser
ingeschakeld
Specificaties
300
Specificaties
Ruisreductie: Van toepassing op lange belichtingstijden
en opnamen met een hoge ISO-snelheid
Automatische
helderheidscorrectie: Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Lichte tonen prioriteit: Beschikbaar
Helderheidscorrectie
randen: Beschikbaar
•Zoeker
Type: Pentaspiegel met vast oogniveau
Dekking: Verticaal/horizontaal circa 95% (met gezichtspunt
van circa 21 mm)
Vergroting: Circa 0,8x (-1 m
-1
met een 50 mm-lens bij oneindig)
Eye point:
Circa 21 mm (vanaf het midden van de oculairlens bij -1 m
-1
)
Bereik dioptrische
aanpassing: Circa -2,5 - +0,5 m
-1
(dpt)
Matglas: Vast, precisiemat
Spiegel: Snel terugklappend
Scherptedieptecontrole: Ingeschakeld met Persoonlijke voorkeuze-instelling
Automatische scherpstelling (voor opnamen met de zoeker)
Type: TTL secundaire beeldregistratie, faseverschildetectie
AF-punten: 9-punts ( 'cross-type' AF met gevoeligheid tot f/5.6 bij
het middelste AF-punt)
Bereik helderheid
scherpstelling:
EV 0 - 18 (middelste AF-punt)
EV 1 - 18 (andere AF-punten)
(Met 1-beeld AF, bij kamertemperatuur, ISO 100)
AF-bediening: 1-beeld AF, AI Servo AF, AI Focus AF
AF-hulplicht: Kleine serie flitsen door de ingebouwde flitser
Belichting
Meetmethoden: TTL-meting met diafragmaopening en 63 zones
• Meervlaksmeting (koppelbaar aan elk AF-punt)
• Deelmeting (circa 10% van de zoeker in het midden)
• Centrum gewicht gemiddeld
Bereik helderheid
lichtmeting: EV 1 - 20 (bij kamertemperatuur, ISO 100)
Opnamemodus: Basismodi:
Automatisch/scène, Flitser uit, Automatisch/creatief,
Portret, Landschap, Close-up, Sport, Voedsel, Nachtportret
Creatieve modi:
AE-programma, AE-sluiterprioriteit, AE met
diafragmavoorkeuze, Handmatige belichting
301
Specificaties
ISO-snelheid
(aanbevolen
belichtingsindex):
Basismodi*: ISO 100 - ISO 3200 automatisch ingesteld
* Portret: ISO 100
Creatieve modi: Handmatig ingesteld tussen ISO 100 en
ISO 6400 (tussenstappen van volledige stops), ISO 100 -
ISO 6400 automatisch ingesteld, maximale ISO-snelheid
instelbaar met ISO auto of ISO vergroten tot 'H'
(gelijk aan ISO 12800)
Belichtingscorrectie: Handmatig: ±5 stops met tussenstappen
van 1/3 of 1/2 stop
AEB: ±2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2
stop (kan worden gecombineerd met
handmatige belichtingscorrectie)
AE-vergrendeling: Automatisch: toegepast in 1-beeld AF met evaluatieve
meting als scherpstelling is bereikt
Handmatig: met AE-vergrendelknop
Sluiter
Type: Elektronisch gestuurde focal-planesluiter
Sluitertijd: 1/4000 sec. tot 30 sec. (Totale sluitertijdbereik.
Beschikbaar bereik varieert per opnamemodus.), Bulb,
X-sync. bij 1/200 sec.
Flitser
Ingebouwde flitser: Inklapbare, automatische flitser
Richtgetal: circa 9,2 (bij ISO 100, in meter) of circa 13
(ISO 200, in meter)
Flitsdekking: ongeveer de beeldhoek van een 17 mm-lens
Oplaadtijd: Circa 2 seconden
Externe flitser: Speedlites uit de EX-serie
Flitsmeting: Automatische E-TTL II-flits
Flitsbelichtingscorrectie: ±2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
FE-vergrendeling: Beschikbaar
Pc-aansluiting: Geen
Transportsysteem
Transportmodi: Enkelbeeld, Continue opname, Zelfontspanner met
vertraging van 10 sec. of 2 sec. en vertraging van
10 sec. met continue opname
Continue-
opnamesnelheid: maximaal circa 3,0 opnamen per seconde
Max. opnamereeks
(circa):
JPEG Groot/Fijn: 1110 opnamen
RAW: 6 opnamen
RAW+JPEG Groot/Fijn: 5 opnamen
* De getallen zijn gebaseerd op de testnormen van
Canon (ISO 100 en beeldstijl Standaard) met een
kaart van 8 GB.
302
Specificaties
Live View-opnamen
Aspect ratio: 3:2, 4:3, 16:9, 1:1
Scherpstelmethoden: Contrastdetectie (FlexiZone-Single, Live-modus met
gezichtsherkenning), fasedetectie (Quick-modus)
Handmatige scherpstelling (vergroting van circa 5×/10× mogelijk)
Bereik helderheid
scherpstelling:
EV 1 - 18 (bij kamertemperatuur, ISO 100)
Meetmethode: Meervlaksmeting met de beeldsensor in realtime
Bereik helderheid
lichtmeting: EV 0 - 20 (bij kamertemperatuur, ISO 100)
Rasterweergave: Twee typen
Movie-opname
Opname-indeling: MOV
Movie: MPEG-4 AVC/H.264
Variabele (gemiddelde) bitsnelheid
Audio: Lineaire PCM
Opnamegrootte en
framerate:
1920x1080 (Full HD): 30p/25p/24p
1280x720 (HD) : 60p/50p
640x480 (SD) : 30p/25p
* 30p: 29,97 fps, 25p: 25,00 fps, 24p: 23,98 fps,
60p: 59,94 fps, 50p: 50,00 fps
Bitsnelheid: 1920x1080 (30p/25p/24p): Ongeveer 46 Mbps
1280x720 (60p/50p) : Ongeveer 46 Mbps
640x480 (30p/25p) : Ongeveer 11 Mbps
Scherpstelmethode: Hetzelfde als scherpstellen bij Live View-opnamen
Bereik helderheid
scherpstelling: EV 1 - 18 (bij kamertemperatuur, ISO 100)
Meetmethode: Centrum gewicht gemiddeld en meervlaksmeting met
de beeldsensor
* Automatisch ingesteld door de scherpstelmethode.
Bereik helderheid
lichtmeting: EV 0 - 20 (bij kamertemperatuur, ISO 100)
Belichtingscontrole: Automatische en handmatige belichting
Belichtingscorrectie:
± 3 stops met tussenstappen van 1/3 stop
ISO-snelheid
(aanbevolen
belichtingsindex):
Bij opnamen met automatische belichting:
ISO 100 - ISO 6400 automatisch ingesteld
Bij handmatige belichting:
ISO 100 - ISO 6400 automatisch/handmatig ingesteld
Videosnapshots: Instelbaar op 2 sec./4 sec./8 sec.
Geluidsopname: Ingebouwde monomicrofoon
Geluidsopnameniveau instelbaar, windfilter aanwezig
Rasterweergave: Twee typen
Foto-opnamen: Niet mogelijk tijdens movie-opnamen
303
Specificaties
•LCD-scherm
Type: TFT LCD-kleurenscherm
Schermformaat
en punten:
Circa 7,5 cm (3,0 inch) (4:3) met circa 920.000 miljoen
beeldpunten
Aanpassing helderheid: Handmatig (7 niveaus)
Interfacetalen: 25
Uitleg: Kan worden weergegeven
•Weergave
Weergaveformaat voor
opnamen:
Basisinformatie, beeldkwaliteit/nummer van opname,
weergave met opname-informatie, histogram,
indexweergave (4/9)
Zoomvergroting: Circa 1,5x - 10x
Overbelichtings-
waarschuwing: Overbelichte gedeelten knipperen
Methode voor navigeren
door opnamen:
Enkele opname, opnamesprong met 10 of 100 beelden, op
opnamedatum, op map, op movies, op foto's, op classificatie
Beeldrotatie: Mogelijk
Classificaties: Beschikbaar
Movieweergave: Ingeschakeld (LCD-scherm, HDMI)
Ingebouwde luidspreker
Opnamebeveiliging: Mogelijk
Diavoorstelling: Alle opnamen, op datum, op map, op movies, op foto's of
op classificatie
Keuze uit vijf overgangseffecten
Achtergrondmuziek: Selecteerbaar voor het weergeven van
diavoorstellingen en movies
Naverwerking van beelden
Creatieve filters: Korrelig Z/W, Soft focus, Fisheye-effect,
Speelgoedcamera-effect, Miniatuureffect
Wijzig formaat: Mogelijk
Direct printen
Compatibele printers: Met PictBridge compatibele printers
Opnamen die kunnen
worden afgedrukt: JPEG- en RAW-opnamen
Printopties opgeven: Compatibel met DPOF versie 1.1
Functies voor persoonlijke voorkeuze
Persoonlijke voorkeuze: 11
My Menu vastleggen: Mogelijk
Copyrightinformatie: Invoer en toevoegen mogelijk
304
Specificaties
Interface
Digitale aansluiting: Hi-Speed USB: computercommunicatie, direct printen,
aansluiting voor GPS-ontvanger GP-E2, Connect Station
CS100-verbinding
HDMI mini OUT-
aansluiting: type C (automatisch wisselen van resolutie)
Aansluiting
afstandsbediening: Voor afstandsbediening RS-60E3
Eye-Fi-kaart: Compatibel
Voeding
Accu: Accu LP-E10 (1 stuk)
* Wisselstroom via een gewoon stopcontact.
Maximum aantal
opnamen:
(Gebaseerd op
testcriteria van de CIPA,
bij 50% flitsgebruik)
Bij het maken van opnamen met de zoeker:
Circa 500 opnamen bij kamertemperatuur (23 °C),
circa 410 opnamen bij lage temperaturen (0 °C)
Bij Live View-opnamen:
Circa 180 opnamen bij kamertemperatuur (23 °C),
circa 170 opnamen bij lage temperaturen (0 °C)
Movie-opnametijd: Circa 1 uur en 15 minuten bij kamertemperatuur (23 °C)
Circa 1 uur en 10 minuten bij lage temperaturen (0 °C)
(met een volledig opgeladen accu van het type LP-E10)
Afmetingen en gewicht
Afmetingen (B x H x D): Circa 129,0 x 101,3 x 77,6 mm
Gewicht: Circa 485 g (CIPA-richtlijnen),
Circa 440 g (alleen behuizing)
Gebruiksomgeving
Bedrijfstemperatuur: 0 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik:
85% of lager
305
Specificaties
Accu LP-E10
Type: Oplaadbare lithium-ionaccu
Nominale spanning: 7,4 V DC
Accucapaciteit: 860 mAh
Bedrijfstemperatuur: Tijdens opladen: 6 °C - 40 °C
Tijdens opnamen: 0 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik: 85% of lager
Afmetingen (B x H x D): Circa 36,2 x 14,7 x 49,0 mm
Gewicht: Circa 45 g
Acculader LC-E10
Compatibele accu: Accu LP-E10
Oplaadtijd: Circa 2 uur (bij kamertemperatuur (23 °C))
Nominaal
ingangsvermogen: 100-240 V AC (50/60 Hz)
Nominaal
uitgangsvermogen: 8,3 V DC / 580 mA
Bedrijfstemperatuur: 6 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik:
85% of lager
Afmetingen (B x H x D): Circa 67,0 x 30,5 x 87,5 mm
Gewicht: Circa 85 g
Acculader LC-E10E
Compatibele accu: Accu LP-E10
Lengte netsnoer: Circa 1 m
Oplaadtijd: Circa 2 uur (bij kamertemperatuur (23 °C))
Nominaal
ingangsvermogen:
100-240 V AC (50/60 Hz)
Nominaal
uitgangsvermogen:
8,3 V DC / 580 mA
Bedrijfstemperatuur: 6 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik:
85% of lager
Afmetingen (B x H x D): Circa 67,0 x 30,5 x 87,5 mm
Gewicht: Circa 82 g (exclusief netsnoer)
Alle bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op de testnormen van Canon en de
testcriteria en richtlijnen van CIPA (Camera & Imaging Products Association).
De bovenstaande afmetingen en het gewicht zijn gebaseerd op CIPA-
richtlijnen (met uitzondering van gewicht voor alleen camerabehuizing).
De specificaties en de vormgeving van het product kunnen zonder
voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Als zich een probleem voordoet met een lens van een ander merk dat is bevestigd
op de camera, dient u contact op te nemen met de fabrikant van de lens.
306
Handelsmerken
Adobe is een handelsmerk van Adobe Systems Incorporated.
Microsoft en Windows zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken
van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen.
Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken van Apple Inc., gedeponeerd
in de Verenigde Staten en andere landen.
Het SDXC-logo is een handelsmerk van SD-3C, LLC.
HDMI, het HDMI-logo en High-Definition Multimedia Interface zijn
handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van HDMI Licensing LLC.
Alle overige handelsmerken zijn het eigendom van de respectieve eigenaren.
MPEG-4-licenties
'Dit product is in licentie gegeven krachtens AT&T-patenten voor de MPEG-4-
standaard en kan worden gebruikt voor het coderen van MPEG-4-video en/of
het decoderen van voor MPEG-4-video die uitsluitend is gecodeerd (1) voor een
persoonlijk en niet-commercieel doeleinde of (2) door een videoleverancier die
krachtens de AT&T-patenten bevoegd is om MPEG-4-video te leveren. Er wordt geen
licentie verleend of geïmpliceerd voor enig ander gebruik van de MPEG-4-standaard.'
About MPEG-4 Licensing
“This product is licensed under AT&T patents for the MPEG-4 standard and may be
used for encoding MPEG-4 compliant video and/or decoding MPEG-4 compliant video
that was encoded only (1) for a personal and non-commercial purpose or (2) by
a video provider licensed under the AT&T patents to provide MPEG-4 compliant video.
No license is granted or implied for any other use for MPEG-4 standard.”
* Notice displayed in English as required.
307
Het gebruik van echte Canon-accessoires wordt aanbevolen
Dit product is zodanig ontworpen dat het uitstekende prestaties levert
wanneer het wordt gebruikt in combinatie met originele Canon-accessoires.
Canon is niet verantwoordelijk voor enige schade aan dit product en/of
ongelukken zoals brand, enzovoort, die worden veroorzaakt door accessoires
die niet van Canon zijn (bijvoorbeeld lekkage en/of explosie van een accu).
Deze garantie is niet van toepassing op reparaties die het gevolg zijn van
defecten in accessoires die niet van Canon zijn. U kunt dergelijke
reparaties aanvragen tegen vergoeding.
308
Uitsluitend bestemd voor de Europese Unie en EER (Noorwegen,
IJsland en Liechtenstein)
Met deze symbolen wordt aangegeven dat dit product in
overeenstemming met de AEEA-richtlijn (2012/19/EU),
de richtlijn 2006/66/EG betreffende batterijen en accu's
en/of de plaatselijk geldende wetgeving waarin deze
richtlijnen zijn geïmplementeerd, niet bij het normale
huisvuil mag worden weggegooid.
Indien onder het hierboven getoonde symbool een chemisch symbool gedrukt
staat, geeft dit in overeenstemming met de richtlijn betreffende batterijen
en accu's aan dat deze batterij of accu een zwaar metaal bevat (Hg = kwik,
Cd = cadmium, Pb = lood) waarvan de concentratie de toepasselijke
drempelwaarde in overeenstemming met de genoemde richtlijn overschrijdt.
Dit product dient te worden ingeleverd bij een hiervoor aangewezen
inzamelpunt, bijv. door dit in te leveren bij een hiertoe erkend verkooppunt bij
aankoop van een gelijksoortig product, of bij een officiële inzameldienst voor
de recycling van elektrische en elektronische apparatuur (EEA) en batterijen
en accu's. Door de potentieel gevaarlijke stoffen die gewoonlijk gepaard gaan
met EEA, kan onjuiste verwerking van dit type afval mogelijk nadelige
gevolgen hebben voor het milieu en de menselijke gezondheid. Uw
medewerking bij het op juiste wijze weggooien van dit product draagt bij tot
effectief gebruik van natuurlijke hulpbronnen.
Voor verdere informatie over recycling van dit product kunt u contact opnemen
met uw plaatselijke gemeente, afvaldienst, officiële dienst voor klein chemisch
afval of afvalstortplaats, of kunt u terecht op www.canon-europe.com/weee
,
of www.canon-europe.com/battery
.
309
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR ONTPLOFFING INDIEN ACCU WORDT VERVANGEN DOOR
ONJUIST TYPE. VOER GEBRUIKTE ACCU'S AF OVEREENKOMSTIG
PLAATSELIJKE REGELGEVING.
310
311
312
313
13
Verkorte softwarehandleiding /
Opnamen downloaden naar een computer
In dit hoofdstuk wordt het volgende uitgelegd:
Overzicht van de software voor EOS-camera's
De software downloaden en op een computer installeren
De software-instructiehandleidingen (PDF-bestanden)
downloaden en bekijken
Beelden van de camera naar een computer downloaden
314
In dit gedeelte wordt een overzicht gegeven van de verschillende
softwaretoepassingen voor EOS-camera's. Een internetverbinding is
vereist om de software te downloaden en te installeren. Downloaden en
installeren van de software is niet mogelijk zonder internetverbinding.
EOS Utility
Wanneer de camera op een computer is aangesloten, kunt
u EOS Utility gebruiken om foto's en movies die met de camera zijn
opgenomen, naar de computer over te brengen. U kunt deze software
ook gebruiken om verschillende camera-instellingen in te stellen en
op afstand beelden te maken vanaf de computer die met de camera
verbonden is. U kunt ook achtergrondmuziek, zoals EOS Sample
Music*, naar de kaart kopiëren.
* U kunt de achtergrondmuziek gebruiken als de soundtrack voor een
videosnapshotalbum, movie of diavoorstelling die met uw camera wordt
weergegeven.
Digital Photo Professional
Deze software is aanbevolen voor gebruikers die RAW-opnamen
maken. U kunt RAW- en JPEG-opnamen bekijken, bewerken en
afdrukken.
* Sommige functies verschillen tussen de versie die op een 64-bits computer
moet worden geïnstalleerd en de versie die op een 32-bits computer moet
worden geïnstalleerd.
Picture Style Editor
U kunt beeldstijlen bewerken en oorspronkelijke beeldstijlbestanden
maken en opslaan. Deze software is bedoeld voor gevorderde
gebruikers die ervaring hebben met het bewerken van opnamen.
Verkorte softwarehandleiding
Informatie over de software
315
Verkorte softwarehandleiding
1 Download de software.
Maak vanaf een computer verbinding met internet en ga naar
de volgende Canon-website.
www.canon.com/icpd
Selecteer het land of de regio van uw verblijfplaats en download
de software.
Pak deze uit op de computer.
Voor Windows: Klik op het weergegeven installatiebestand
om het installatieprogramma te starten.
Voor Macintosh:Er wordt een DMG-bestand gemaakt en
weergegeven. Volg de onderstaande stappen
om het installatieprogramma te starten.
(1) Dubbelklik op het DMG-bestand.
Een stationspictogram en installatiebestand
worden weergegeven op het bureaublad.
Als het installatiebestand niet wordt weergegeven,
dubbelklikt u op het stationspictogram om dit
weer te geven.
(2) Dubbelklik op het installatiebestand.
Het installatieprogramma wordt gestart.
2 Klik op [Standaardinstallatie] en volg de instructies
op het scherm om de installatie uit te voeren.
Voor Macintosh klikt u op [Installeren].
De software downloaden en installeren
Sluit de camera pas op de computer aan nadat u de software hebt
geïnstalleerd. Anders wordt de software niet juist geïnstalleerd.
Zelfs als er al een eerdere versie van de software op uw computer is
geïnstalleerd, volgt u de onderstaande procedure om de nieuwste
versie te installeren. (De vorige versie wordt overschreven.)
316
U hebt een internetverbinding nodig om de software-
instructiehandleidingen (PDF-bestanden) te downloaden.
Downloaden is niet mogelijk zonder internetverbinding.
1 Download de software-instructiehandleidingen
(PDF-bestanden).
Maak verbinding met internet en ga naar de volgende Canon-
website.
www.canon.com/icpd
Selecteer het land of de regio van uw verblijfplaats en download
de instructiehandleidingen.
2 Bekijk de software-instructiehandleidingen
(PDF-bestanden).
Dubbelklik op een gedownloade instructiehandleiding
(PDF-bestand) om deze te openen.
Om de instructiehandleidingen (PDF-bestanden) te kunnen
weergeven, hebt u Adobe Acrobat Reader DC of een andere
Adobe PDF-viewer (bij voorkeur de nieuwste versie) nodig.
Adobe Acrobat Reader DC kunt u gratis downloaden van internet.
Raadpleeg het Help-gedeelte van een PDF-viewer voor meer
informatie over het gebruik ervan.
De software-instructiehandleidingen
(PDF-bestanden) downloaden en bekijken
317
U kunt de EOS-software gebruiken om de opnamen op de camera naar
een computer te downloaden. Dit kan op twee manieren.
1
Installeer de software (pag. 315).
2
Gebruik de meegeleverde
interfacekabel om de camera op
een computer aan te sluiten.
Gebruik de interfacekabel die
bij de camera is geleverd.
Sluit de kabel aan op de digitale
aansluiting van de camera en zorg
dat het pictogram <D> van de
plug naar de voorkant van
de camera wijst.
Steek de stekker van het snoer
in de USB-poort van de computer.
3
Gebruik EOS Utility om de
opnamen te downloaden.
Raadpleeg de EOS Utility
Instructiehandleiding.
Opnamen downloaden naar een computer
Downloaden door de camera op de computer aan te sluiten
Als [53: Wi-Fi/NFC] is ingesteld op [Inschakelen], kan de camera geen
verbinding maken met een computer. Stel [Wi-Fi/NFC] in op [Uitschakelen]
en verbind vervolgens de camera met een computer met behulp van een
interfacekabel.
Opnamen downloaden naar een computer
318
U kunt ook een kaartlezer gebruiken om opnamen naar een computer
te downloaden.
1
Installeer de software (pag. 315).
2
Plaats de kaart in de kaartlezer.
3
Gebruik Digital Photo
Professional om de
opnamen te downloaden.
Raadpleeg de Digital Photo
Professional instructiehandleiding.
Opnamen downloaden met een kaartlezer
Als u opnamen van de camera via een kaartlezer naar een computer wilt
downloaden zonder gebruik van de EOS-software, kopieert u de map DCIM
op de kaart naar de computer.
319
Index
Getallen
1280x720 (movie) .........................168
1920x1080 (movie) .......................168
640x480 (movie) ...........................168
9 punts AF
automatische selectie .....................99
A
A (Automatisch/scène) ................58
Aantal pixels....................................88
Accessoires.......................................3
Accu ....................................34, 36, 40
Achtergrondmuziek.......................225
Adobe RGB...................................137
AE met diafragmavoorkeuze.........110
AE met sluitertijdvoorkeuze ..........108
AEB (Bracketing met
automatische belichting) .......118, 260
AE-vergrendeling ..........................120
AF 9 Scherpstellen
Afdrukken......................................241
Afdrukeffecten ..........................246
Afstellen....................................249
Fotoboek instellen ....................255
Kantelcorrectie..........................249
Pagina-indeling.........................245
Papierinstellingen .....................244
Printopties (DPOF) ...................251
Afstandsbediening ........................271
AI FOCUS (AI Focus AF)................98
AI SERVO (AI Servo AF) ................98
Aspect Ratio..................................146
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid).........57, 123
Auto. reset.....................................189
Autofocus ..................................97, 99
Automatisch uitschakelen .......39, 185
Automatisch/creatief....................... 64
Automatische selectie
van AF-punt.................................... 99
Automatische weergave ............... 222
Av (AE met
diafragmavoorkeuze).................... 110
Avondopnamen ........................ 68, 72
B
B/W (Monochroom) ................ 96, 128
Basismodi....................................... 30
Beeldhoek ...................................... 45
Beeldstijl ......................... 95, 126, 129
Belichtingscorrectie ...................... 116
Belichtingsniveauverhogingen...... 260
Bestandsextensie......................... 189
Bestandsgrootte ............. 89, 169, 232
Bestandsnaam ............................. 188
Bewegingsonscherpte .................... 46
Bracketing ............................ 118, 136
BULB (Bulb-belichting) ................. 114
C
C (Automatisch/creatief) .............. 64
Camera
Camera vasthouden................... 46
Camera-instellingen wissen ..... 194
Instellingenscherm................... 193
Centrum gewogen gemiddelde .... 115
Classificatie .................................. 212
Close-ups ....................................... 69
Continue opnamen....................... 102
Contrast........................................ 127
Copyrightinformatie ...................... 190
Correctie helderheid randen......... 124
Creatieve filters ............................ 236
Creatieve modi ............................... 30
M (Creative Zone)-pictogram.......... 8
320
Index
D
Datum/tijd........................................41
DC-koppeling................................270
De camera-instellingen wissen .....194
Deelmeting.................................... 115
Diafragma verkleinen....................266
Diavoorstelling ..............................222
Dichtgelopen overbelichte
gedeelten......................................234
Digitale aansluiting................242, 317
Dioptrische aanpassing ..................46
Doorlopende
bestandsnummering .....................188
DPOF (Digital Print
Order Format) ...............................251
E
Eén-punts AF..................................99
Enkelbeeld.............................. 66, 277
Externe flitser................................ 272
Eye-Fi-kaarten ..............................274
F
FEB...............................................199
FE-vergrendeling ..........................121
Filtereffecten .................................128
Firmware....................................... 283
Fisheye-effect ...............................238
Flitser (Speedlite)
Contactpunten voor
flitssynchronisatie .......................26
Flitser
Persoonlijke voorkeuze ............201
Flitser (Speedlite)
Effectief bereik..........................105
Externe Speedlite ..................... 272
FE-vergrendeling......................121
Flitsbelichtingscorrectie ............117
Flitsbesturing ............................198
Flitser uit ........................ 63, 66, 75
Flitsmodus ............................... 200
Flitssynchronisatiesnelheid... 261, 273
Handmatig flitsen ..................... 200
Ingebouwde flitser.................... 104
Persoonlijke voorkeuzen.......... 201
Rode-ogen-reductie................. 106
Sluitersynchronisatie
(1e/2e gordijn).......................... 200
Flitsers van een ander merk......... 273
Flitsschoen ............................. 26, 272
Formaat wijzigen .......................... 239
Formatteren (kaart initialiseren) ..... 52
Fotoboek instellen ........................ 255
Foutcodes .................................... 299
Framerate..................................... 168
Full High-Definition
(Full HD).............................. 168, 216
Fijn (opnamekwaliteit) .................... 28
G
Geheugenkaarten 9 Kaarten
Gemiddeld (opnamekwaliteit)......... 28
Gevoeligheid 9 ISO-snelheid
Groot (opnamekwaliteit)................. 28
H
Half indrukken ................................ 47
Handm. reset................................ 189
Handmatige belichting.......... 113, 162
Handmatige
scherpstelling (MF)............... 101, 156
Handmatige selectie van AF-punt ... 99
Handmatige witbalans.................. 133
HDMI .................................... 216, 226
Helderheid (belichting) ................. 116
Belichtingscorrectie.................. 116
Belichtingsvergrendeling
(AE-vergrendeling)................... 120
321
Index
Bracketing met automatische
belichting (AEB)................118, 260
Meetmethode (meetmodus) .....115
Helemaal indrukken ........................47
Histogram (Helderheid/RGB)........234
Hoge ISO-ruisreductie ..................263
I
ICC-profiel.....................................137
Indexweergave..............................208
Ingebouwde flitser.........................104
Functie-instellingen...................199
Instelbare functies volgens
opnamemodus ..............................276
Instelwiel .................................26, 107
ISO-snelheid ...................................92
Automatisch instellen (Auto).......93
ISO vergroten ...........................260
Maximale ISO-snelheid
voor ISO auto .............................94
J
JPEG...............................................89
K
Kaarten ...............................25, 36, 52
Formatteren ................................52
Kaartwaarschuwing ..................184
Low-levelformattering .................53
Problemen oplossen.............38, 53
Schrijfbeveiliging.........................36
SD Speed Class ...........................5
Kabel.........3, 216, 226, 242, 278, 317
Klein (opnamekwaliteit)...........28, 240
Kleurruimte (bereik van
reproduceerbare kleuren) .............137
Kleurtemperatuur ..........................131
Kleurtoon.................................71, 127
Kleurverzadiging ...........................127
Korrelig Z/W ..................................238
L
Lader ........................................ 31, 34
Landschap................................ 68, 96
Lange belichtingstijden................. 114
LCD-scherm ................................... 24
Aanpassing helderheid ............ 185
Menuweergave .................. 50, 280
Opname-instellingen............ 28, 54
Opnamen weergeven......... 83, 207
Schermkleur............................. 197
Lees-/schrijfindicator ...................... 38
Lens................................................ 44
Correctie helderheid randen .... 124
Ontgrendeling ............................ 45
Licht-/scèneopnamen..................... 80
Lichte tonen prioriteit............ 177, 263
Live View
Rasterweergave....................... 145
Live View-opnamen................ 62, 139
Aspect ratio .............................. 146
FlexiZone - Single .................... 148
Handmatige
scherpstelling ................... 101, 156
Informatiedisplay...................... 142
Live-modus met
gezichtsherkenning (AF) .......... 149
Maximum aantal opnamen....... 141
Meettimer ................................. 147
Quick-modus............................ 154
Snel instellen............................ 144
Luidspreker................................... 218
M
M (Handmatige belichting) ........... 113
Macrofotografie .............................. 69
Maken/selecteren van mappen .... 186
Maximale opnamereeks ........... 89, 90
Maximum aantal
opnamen .......................... 40, 88, 141
Meervlaksmeting .......................... 115
322
Index
Meetmethode................................115
Meettimer..............................147, 179
Menu...............................................50
Instellingen ...............................280
Instellingsprocedure ...................51
My Menu...................................267
3-pictogram................................8
MF (Handmatige
scherpstelling)....................... 101, 156
Microfoon ......................................160
Miniatuureffect ..............................238
Monochroom.....................76, 96, 128
Movies ..........................................159
AF-methode......................167, 176
Automatische belichting ...........160
Bekijken....................................216
Bestandsgrootte .......................169
Eerste en laatste beeld
uit movie verwijderen................ 220
Framerate .................................168
Geluidsopname ........................178
Handmatige scherpstelling .......160
Informatiedisplay ......................164
Meettimer .................................179
Movie-opnameformaat .............168
Op een tv bekijken............ 216, 226
Opname met handmatige
belichting .................................. 162
Opnametijd ...............................169
Rasterweergave .......................179
Snel instellen ............................ 167
Videosnapshotalbum ................170
Videosnapshots........................170
Weergave .................................218
Windfilter .................................. 179
Movies in
High-Definition (HD)..............168, 216
My Menu .......................................267
N
Nacht portret .................................. 72
Natuurlijk ........................................ 96
Neutraal.......................................... 96
Nomenclatuur................................. 26
Normaal (opnamekwaliteit) ............ 28
NTSC ................................... 168, 284
O
Oculairafsluiting...................... 33, 271
ONE SHOT (1-beeld AF) ............... 97
Ontspan sluiter zonder kaart ........ 184
Ontspanknop .................................. 47
Oogschelp .................................... 271
Op een tv bekijken ............... 216, 226
Opladen.......................................... 34
Opname-instellingen ................ 28, 54
Opnamekwaliteit............................. 88
Opnamemodi.................................. 30
Av (AE met
diafragmavoorkeuze) ............... 110
Tv (AE met
sluitertijdvoorkeuze) ................. 108
P (AE-programma)..................... 86
C (Automatisch/creatief).......... 64
A (Automatisch/scène) ........... 58
4 (Close-up) ............................. 69
7 (Flitser uit)............................ 63
M (Handmatige belichting)....... 113
3 (Landschap)......................... 68
6 (Nacht portret)....................... 72
2 (Portret)................................. 67
5 (Sport).................................. 70
P (Voedsel) ............................... 71
Opnamen
Automatische rotatie ................ 192
Automatische weergave .......... 222
Beveiligen ................................ 228
Classificatie.............................. 212
Diavoorstelling ......................... 222
323
Index
Handmatig roteren....................211
Histogram .................................234
Indexweergave .........................208
Nummering ...............................188
Op een tv bekijken............216, 226
Opname-informatie...................232
Opnamekenmerken
(Beeldstijl)...................95, 126, 129
Opnamesprong (door
beelden navigeren)...................209
Opnameweergavetijd................184
Overbelichtingswaarschuwing ....234
Overdracht................................274
Vergroting .................................210
Weergeven .........................83, 207
Wissen......................................230
Opnamen beveiligen .....................228
Opnamen wissen ..........................230
Opnamesprong .............................209
Opnameweergavetijd ....................184
Overbelichtingswaarschuwing ......234
P
P (AE-programma)..........................86
PAL .......................................168, 284
Papierinstellingen (afdrukken) ......244
Persoonlijke voorkeuze.................258
PictBridge......................................241
Pieptoon........................................184
Portret .......................................67, 95
Predictive (AI Servo) .......................98
Prioriteit voor tonen...............177, 263
Problemen oplossen .....................286
Programma .....................................86
Programmakeuze............................87
Programmakeuzewiel .....................30
Q
Q (Snel
instellen)........... 48, 74, 144, 167, 214
Quick-modus ................................ 154
R
Rasterweergave ................... 145, 179
RAW ................................... 28, 89, 91
RAW+JPEG........................ 28, 89, 91
Rechtstreeks afdrukken................ 242
Reiniging (beeldsensor) ............... 204
Riem ............................................... 33
Rode-ogen-reductie...................... 106
Roteren (opname) ........ 192, 211, 249
Ruisreductie
Hoge ISO-snelheid................... 263
Lange belichtingstijden ............ 262
Ruisreductie lange sluitertijd ........ 262
S
Scherpstelindicator......................... 58
Scherpstellen
AF-bediening.............................. 97
AF-hulplicht ...................... 100, 264
AF-methode ..................... 148, 176
AF-puntselectie .......................... 99
Compositie opnieuw bepalen..... 61
Handmatige focus ............ 101, 156
Moeilijke onderwerpen
voor AF ............................ 101, 152
Onscherp ................... 46, 101, 152
Pieptoon................................... 184
Scherpstelmodus
knop................................ 44, 101, 156
Scherpstelpunt (AF-punt) ............... 99
Scherpstelvergrendeling................. 61
Scherpte ....................................... 127
Scherptediepte controleren .......... 112
Scherptedieptecontrole ................ 112
SD-, SDHC-, SDXC-kaarten
9
Kaarten
324
Index
Sensorreiniging............................. 204
Sepia (Monochroom) ..............76, 128
Sfeeropnamen ................................76
Simulatie definitieve
opname.................................143, 166
Sluitersynchronisatie
(1e/2e gordijn)...............................200
Snel instellen ..................................74
Softfocus.......................................238
Speelgoedcamera-effect...............238
Sport ...............................................70
sRGB ............................................ 137
Standaardinstellingen herstellen...194
Standaardmodi................................30
Statiefbevestigingspunt...................27
Stof op opnamen
voorkomen ............................202, 204
Stofwisdata ...................................202
Stopcontact ...................................270
Synchronisatie 1e-gordijn .............200
Synchronisatie 2e-gordijn .............200
Systeemschema ...........................278
T
Taalselectie .....................................43
Temperatuurwaarschuwing.... 157, 181
Toningeffect (monochroom)..........128
Transport/
zelfontspanner ..........28, 66, 102, 103
Tv (AE met sluitertijdvoorkeuze)...108
Tijdzone ..........................................41
U
Uitleg...............................................55
USB-aansluiting (digitaal) .....242, 317
V
Veiligheidsmaatregelen...................20
Vergroting .............................156, 210
Verticale opnamen
automatisch roteren ..................... 192
Videosnapshotalbum.................... 170
Videosnapshots............................ 170
Videosysteem....................... 168, 179
Voeding
Accugegevens ........................... 40
Automatisch uitschakelen ........ 185
Maximumaantal
opnamen...................... 40, 88, 141
Opladen ..................................... 34
Stopcontact .............................. 270
Voedsel .......................................... 71
Volautomatisch opnamen maken
(Automatisch/scène) ...................... 58
Volume (movieweergave)............. 219
W
Weergave............................... 83, 207
Weergave met
opname-informatie ....................... 232
Weergave van één opname ........... 83
Wi-Fi/NFC .................................... 283
Windfilter ...................................... 179
Witbalans (WB) ............................ 131
Aangepast................................ 133
Bracketing................................ 136
Correctie .................................. 135
Persoonlijk ............................... 134
Sfeerprioriteit (Q) .................. 132
Witprioriteit (Qw)................... 132
Z
Zelfontspanner ............................. 103
10sec./2sec.............................. 103
Zoeker ............................................ 29
Dioptrische aanpassing ............. 46
Zomertijd ........................................ 42
Zwart-witopnamen............ 76, 96, 128
325
CEL-SW5XA281 © CANON INC. 2016
De beschrijvingen in deze instructiehandleiding zijn in november 2016
geactualiseerd. Voor informatie over de compatibiliteit met producten van
na deze datum, kunt u zich wenden tot een Canon Service Center. Raadpleeg
de website van Canon voor de meest recente instructiehandleiding.
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika en het Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
Postbus 2262, 1180 EG Amstelveen, Nederland
Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over
uw lokale Canon-vestiging
Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door
Canon Europa N.V.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326

Canon EOS 1300D Handleiding

Type
Handleiding