Canon EOS 100D Handleiding

Type
Handleiding
De Verkorte handleiding is achter in deze handleiding opgenomen.
INSTRUCTIE-
HANDLEIDING
NEDERLANDS
2
De EOS 100D is een digitale spiegelreflexcamera met een uiterst
nauwkeurige CMOS-sensor met circa 18,0 effectieve megapixels,
DIGIC 5, zeer accurate en snelle scherpstelling met 9 AF-punten,
continu-opnamen met circa 4 beelden per seconde, Live view-opnamen
en movie-opnamen in Full High-Definition (Full HD).
Lees het volgende voordat u begint met opnemen
Lees eerst de 'Veiligheidsmaatregelen' (pag. 353-355) en 'Tips en
waarschuwingen voor het gebruik' (pag. 20-21) om slechte foto's en
ongelukken te voorkomen. Lees deze handleiding zorgvuldig door om
er zeker van te zijn dat u de camera op de juiste wijze gebruikt.
Deze handleiding raadplegen tijdens het gebruik om nog
verder vertrouwd te raken met de camera
Maak een aantal testopnamen terwijl u deze handleiding doorneemt en
bekijk het resultaat. U zult de camera dan beter begrijpen. Bewaar deze
handleiding op een veilige plaats, zodat u deze zo nodig opnieuw kunt
raadplegen.
De camera testen voor gebruik en aansprakelijkheid
Bekijk de opnamen nadat u deze hebt gemaakt en controleer of ze
goed zijn vastgelegd. Wanneer de camera of de geheugenkaart
gebreken vertoont en de opnamen niet kunnen worden vastgelegd
of naar een computer kunnen worden gedownload, is Canon niet
verantwoordelijk voor eventueel verlies of ongemak.
Copyright
Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik van
opnamen of auteursrechtelijk beschermde muziek en beelden op de
geheugenkaart voor andere doeleinden dan privégebruik. Ook kan het
maken van opnamen van bepaalde openbare optredens, exposities en
dergelijke zelfs voor privégebruik verboden zijn.
Inleiding
3
De volgende geheugenkaarten, ongeacht de capaciteit, kunnen in de
camera worden gebruikt:
SD-geheugenkaarten
SDHC-geheugenkaarten*
SDXC-geheugenkaarten*
* UHS-I-kaarten worden ondersteund.
Voor movie-opnamen moet u een SD-geheugenkaart met een hoge
capaciteit en snelheidsklasse 6 ' ' of hoger gebruiken.
Als u voor het opnemen van movies een kaart met een lage
schrijfsnelheid gebruikt, kan het zijn dat de movie niet goed wordt
opgeslagen. En als u een movie afspeelt op een kaart met een lage
leessnelheid, wordt de movie mogelijk niet goed weergegeven.
Indien u foto's wilt maken terwijl u een movie opneemt, hebt u een
nog snellere kaart nodig.
Ga naar de website van de fabrikant van de kaart als u de lees-/
schrijfsnelheid van de kaart wilt weten.
Compatibele geheugenkaarten
Kaarten waarop movies kunnen worden opgeslagen
In deze handleiding verwijst 'kaart' naar SD-geheugenkaarten,
SDHC-geheugenkaarten en SDXC-geheugenkaarten.
* Bij de camera is geen kaart voor het opslaan van foto's
of movies geleverd. Deze dient u apart aan te schaffen.
4
Controleer voordat u begint of alle onderstaande onderdelen van de
camera aanwezig zijn. Neem contact op met uw dealer als er iets
ontbreekt.
* Batterijoplader LC-E12 of LC-E12E is meegeleverd. (Bij de LC-E12E wordt een
netsnoer geleverd.)
Op de volgende pagina staan de instructiehandleidingen die zijn meegeleverd.
Als u een combinatieset ('kit') met objectieven hebt gekocht, dient u te
controleren of de objectieven zijn meegeleverd.
Mogelijk zijn er ook instructiehandleidingen voor de objectieven meegeleverd,
afhankelijk van het type combinatieset.
Bewaar bovengenoemde zaken zorgvuldig.
Controlelijst onderdelen
Batterij
LP-E12
(met beschermdeksel)
Batterijoplader
LC-E12 of LC-E12E*
Brede draagriem
Camera
(met oogschelp
en cameradop)
Interfacekabel
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
EOS Solution Disk
(Software)
Wanneer u instructiehandleidingen voor lenzen nodig hebt, kunt u deze
downloaden van de website van Canon (pag. 5).
De instructiehandleidingen voor lenzen (PDF) zijn voor lenzen die
afzonderlijk worden verkocht. Wanneer u de lenzenset koopt, komen
sommige van de meegeleverde accessoires mogelijk niet overeen met wat
er staat vermeld in de instructiehandleiding van de lens.
5
Basisinstructiehandleiding voor de camera
Het boekje is de basisinstructiehandleiding.
Gedetailleerde instructiehandleidingen (PDF-bestanden)
kunt u downloaden vanaf de website van Canon.
1
Download de instructiehandleidingen (PDF-bestanden).
Maak verbinding met internet en ga naar de volgende Canon-
website.
www.canon.com/icpd
Selecteer het land of de regio waar u woont en download de
instructiehandleidingen.
Instructiehandleidingen beschikbaar om te downloaden
Instructiehandleiding voor de camera
Basisinstructiehandleiding voor de camera
Instructiehandleidingen voor lens
Software-instructiehandleidingen
2 Bekijk de instructiehandleidingen (PDF-bestanden).
Dubbelklik op een gedownloade instructiehandleiding (PDF-
bestand) om deze te openen.
Voor het bekijken van de instructiehandleidingen (PDF-
bestanden) is Adobe Acrobat Reader DC of een ander Adobe
PDF-programma (meest recente versie aanbevolen) vereist.
Adobe Acrobat Reader DC kan gratis worden gedownload van
internet.
Raadpleeg de Help-sectie voor meer informatie over het gebruik
van het PDF-programma.
Instructiehandleidingen
De instructiehandleidingen (PDF-bestanden)
downloaden en bekijken
6
Verkorte handleiding
1
Plaats de batterij (pag. 32).
Zie pagina 30 voor meer informatie
over het opladen van de batterij.
2
Plaats een kaart (pag. 32).
Plaats de kaart in de sleuf met de
etiketzijde naar de achterzijde van
de camera gericht.
3
Bevestig het objectief (pag. 40).
Plaats de witte of rode markering op
het objectief op gelijke hoogte met
de markering van dezelfde kleur op
de camera.
4
Stel de focusinstellingsknop op
het objectief in op <AF>
(pag. 40).
5
Zet de aan-uitschakelaar op
<1>
(pag. 35).
Zie pagina 37 wanneer de
schermen met datum/tijd/zone-
instelling op het LCD-scherm
worden weergegeven.
Witte markering
Rode markering
7
Verkorte handleiding
6
Zet het programmakeuzewiel
op <A> (Automatisch/scène)
(pag. 58).
Alle camera-instellingen worden
automatisch ingesteld.
7
Stel scherp op het onderwerp
(pag. 43)
.
Kijk door de zoeker en richt het midden
van de zoeker op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in; de camera
stelt vervolgens scherp op het onderwerp.
Indien nodig komt de ingebouwde
flitser automatisch tevoorschijn.
8
Maak de opname (pag. 43).
Druk de ontspanknop helemaal in
om de opname te maken.
9
Bekijk de opname (pag. 217).
De opname wordt ongeveer 2 seconden
op het LCD-scherm weergegeven.
Druk op de knop
<x>
om de opname
nogmaals weer te geven (pag. 89).
Zie 'Live view-opnamen' (pag. 149) voor het maken van opnamen
terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
Zie 'Opnamen weergeven' (pag. 89) voor het bekijken van de
opnamen die u tot nu toe hebt gemaakt.
Ga voor meer informatie over het verwijderen van een opname
naar 'Opnamen wissen' (pag. 268).
8
Pictogrammen in deze handleiding
<6> : Het hoofdinstelwiel.
<W><X><Y><Z> : De pijltjestoetsen <S>.
<0> : De instelknop.
0, 9, 7, 8 : Hiermee wordt aangeduid dat de
desbetreffende functie nadat u de knop
hebt losgelaten respectievelijk 4, 6, 10 of
16 seconden actief blijft.
* De pictogrammen en markeringen in deze handleiding die verwijzen naar
knoppen, instelwielen en instellingen op de camera, komen overeen met de
pictogrammen en markeringen op de camera en het LCD-scherm.
3 : Hiermee wordt verwezen naar een functie die u kunt
wijzigen door op de knop <M> te drukken en de
instelling te wijzigen.
M : Indien het sterretje rechtsboven op een pagina wordt
weergegeven, is de functie alleen beschikbaar in de
creatieve modi (pag. 26).
(pag. **) : Nummers van pagina's met meer informatie.
: Waarschuwing om opnameproblemen te voorkomen.
: Aanvullende informatie.
: Tips en advies voor betere opnamen.
: Advies voor het oplossen van problemen.
Basisveronderstellingen
Bij alle handelingen die in deze handleiding worden beschreven,
wordt ervan uitgegaan dat de aan-uitschakelaar al op <1> is
ingesteld (pag. 35).
Er wordt aangenomen dat alle menu-instellingen en persoonlijke
voorkeuzen staan ingesteld op de standaardinstellingen.
Ter verduidelijking is er in de afbeeldingen van de instructies een
EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS II-objectief op de camera bevestigd.
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
9
Voor nieuwe DSLR-gebruikers worden in hoofdstuk 1 en 2 de
basisbediening en opnameprocedures voor de camera uitgelegd.
Hoofdstukken
Inleiding
2
Aan de slag
29
Basisfuncties voor het maken en weergeven
van opnamen
57
Creatieve opnamen
91
Opnamefuncties voor gevorderden
113
Opnamen maken met het LCD-scherm
(Live view-opnamen)
149
Movie-opnamen
181
Handige functies
215
Opnamen weergeven
241
Opnamen naverwerken
273
Opnamen afdrukken
281
De camera aanpassen aan uw voorkeuren
297
Referentie
307
Opnamen downloaden naar de computer
359
Verkorte handleiding en index
365
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
10
Inhoudsoverzicht
Opnamen maken
Automatisch opnamen maken Î pag. 57 t/m 79 (Basismodi)
Continu-opnamen maken Î pag. 108 (i Continu-opnamen)
Een opname van uzelf maken in een groep
Î pag. 110 (j Zelfontspanner)
De actie bevriezen Î
pag. 114
(
s
AE met sluitertijdvoorkeur)
De actie onscherp maken
De achtergrond onscherp maken
Î
pag. 64
(
C
Automatisch/creatief)
De achtergrond scherp houden
Î
pag. 116
(
f
AE met diafragmavoorkeur)
De helderheid van de opname aanpassen (belichting)
Î
pag. 123
(Belichtingscompensatie)
Opnamen maken bij weinig licht
Î
pag. 58
en
111
(
D
Flitsfotografie)
pag. 98
(Instelling ISO-snelheid)
Opnamen maken zonder flitser Î pag. 63 (7 Flitser uit)
pag. 80 (b Flitser uit)
's Avonds vuurwerk fotograferen Î pag. 120 (Bulb-belichting)
Opnamen maken terwijl u op het LCD-scherm kijkt
Î
pag. 149
(
A
Live view-opnamen)
Creatieve filters gebruiken Î pag. 157 (Creatieve filters)
Movies opnemen Î pag. 181 (k Movie-opnamen)
Beeldkwaliteit
Opnamen maken met beeldeffecten die bij het onderwerp passen
Î pag. 101 (Beeldstijl)
Een opname groot afdrukken Î
pag. 94
(
73, 83
en
1
)
11
Veel opnamen maken Î
pag. 94
(
7a, 8a, b
en
c
)
Scherpstellen
Het scherpstelpunt wijzigen Î pag. 105 (S AF-puntselectie)
Opnamen maken van een bewegend onderwerp
Î pag. 71 en 104 (AI Servo AF)
Weergave
De opnamen bekijken op de camera
Î pag. 89 (x Weergave)
Snel opnamen zoeken Î pag. 242 (H Indexweergave)
pag. 243
(
I
Door beelden navigeren)
Opnamen classificeren Î pag. 248 (Classificaties)
Voorkomen dat belangrijke opnamen
Î
pag. 266
(
K
Opnamebeveiliging)
per ongeluk worden gewist
Overbodige opnamen verwijderen
Î pag. 268 (L Wissen)
Opnamen en movies automatisch weergeven
Î pag. 258 (Diavoorstelling)
De foto's of movies op een tv bekijken
Î pag. 262 (Video OUT)
De helderheid van het LCD-scherm instellen
Î
pag. 218
(Helderheid van het LCD-scherm)
Speciale effecten op beelden toepassen
Î pag. 274
(Creatieve filters
)
Afdrukken
Eenvoudig opnamen afdrukken Î
pag. 281
(Rechtstreeks afdrukken)
12
Voeding
Batterij
• Opladen Î
pag. 30
• Plaatsen/verwijderen Î
pag. 32
• Batterijniveau Î
pag. 36
Stopcontact Î
pag. 308
Automatisch uitschakelen
Î
pag. 35
Kaarten
Plaatsen/verwijderen Î
pag. 32
Formatteren Î
pag. 48
Ontspan sluiter zonder kaart
Î
pag. 216
Objectief
Bevestigen/verwijderen Î
pag. 40
In-/uitzoomen Î
pag. 41
Basisinstellingen
Dioptrische aanpassing Î
pag. 42
Taal Î
pag. 39
Datum/tijd/zone Î
pag. 37
Pieptoon Î
pag. 216
LCD-scherm
LCD auto uit/aan Î
pag. 230
De helderheid aanpassenÎ
pag. 218
Aanraakscherm Î
pag. 53
Opnamen opslaan
Een map maken/selecteren
Î
pag. 219
Bestandsnummering Î
pag. 221
Beeldkwaliteit
Opnamekwaliteit Î
pag. 94
Beeldstijl Î
pag. 101
Witbalans Î
pag. 142
Kleurruimte Î
pag. 146
Functies voor kwaliteitsverbetering
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)
Î
pag. 130
• Correctie helderheid
randen Î
pag. 134
• Chromatische correctie Î
pag. 135
• Ruisreductie voor
lange belichtingstijden Î
pag. 132
• Ruisreductie voor
hoge ISO-snelheden Î
pag. 131
• Lichte tonen prioriteit Î
pag. 301
AF
AF-gebruik Î
pag. 103
AF-puntselectie Î
pag. 105
Handmatig scherpstellen Î
pag. 107
Transport
Transportmodus Î
pag. 108
Continue opname Î
pag. 108
Zelfontspanner Î
pag. 110
Maximale opnamereeks Î
pag. 96
Opnamen maken
Opnamemodus Î
pag. 26
ISO-snelheid Î
pag. 98
Uitleg Î
pag. 52
Bulb Î
pag. 120
Spiegel opklappen Î
pag. 147
Meetmethode Î
pag. 121
Afstandsbediening Î
pag. 309
Snel instellen Î
pag. 44
Functie-index
13
Functie-index
Belichtingsaanpassingen
Belichtingscompensatie Î
pag. 123
AEB Î
pag. 125
Belichtingsvergrendeling Î
pag. 127
Flitser
Ingebouwde flitser Î
pag. 111
• Flitsbelichtings-
compensatie Î
pag. 124
• FE-vergrendeling Î
pag. 128
Externe flitser Î
pag. 311
Live view-opnamen
Live view-opnamen Î
pag. 149
Methoden voor automatisch scherpstellen (AF)
Î
pag. 164
Continue AF Î
pag. 161
Touch Shutter Î
pag. 174
Aspect ratio Î
pag. 162
Rasterweergave Î
pag. 161
Snel instellen Î
pag. 155
Creatieve filters Î
pag. 157
Movie-opnamen
Movie-opnamen Î
pag. 181
Servo AF voor film Î
pag. 207
Geluidsopname Î
pag. 210
Rasterweergave Î
pag. 209
Handmatige belichting Î
pag. 185
Foto's maken Î
pag. 190
Snel instellen Î
pag. 192
Miniatuureffectmovies Î
pag. 195
Videosnapshot Î
pag. 197
Weergave
Kijktijd Î
pag. 217
Weergave van één opname
Î
pag. 89
Weergave met opname-informatie
Î
pag. 270
Indexweergave Î
pag. 242
Door beelden navigeren (opnamesprong
)
Î
pag. 243
Vergrote weergave Î
pag. 244
Opnamen roteren Î
pag. 247
Classificatie Î
pag. 248
Movieweergave Î
pag. 254
Eerste/laatste beeld
uit movie verwijderen Î
pag. 256
Diavoorstelling Î
pag. 258
Opnamen op een televisie bekijken
Î
pag. 262
Beveiligen Î
pag. 266
Wissen Î
pag. 268
Snel instellen Î
pag. 250
Opnamen bewerken
Creatieve filters Î
pag. 274
Formaat wijzigen Î
pag. 277
Bijsnijden Î
pag. 279
Afdrukken
PictBridge Î
pag. 284
Afdrukopties (DPOF) Î
pag. 291
Fotoboek instellen Î
pag. 295
Aanpassen
Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)
Î
pag. 298
My Menu Î
pag. 305
Software
Opnamen downloaden
naar een computer Î
pag.
360
14
1
Inleiding 2
Compatibele geheugenkaarten ........................................................ 3
Controlelijst onderdelen.................................................................... 4
Instructiehandleidingen .................................................................... 5
Verkorte handleiding ........................................................................ 6
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt........ 8
Hoofdstukken ................................................................................... 9
Inhoudsoverzicht ............................................................................ 10
Functie-index.................................................................................. 12
Tips en waarschuwingen voor het gebruik ..................................... 20
Namen van onderdelen .................................................................. 22
Aan de slag 29
De batterij opladen ......................................................................... 30
De batterij en kaart plaatsen en verwijderen .................................. 32
De camera inschakelen.................................................................. 35
De datum, tijd en tijdzone instellen................................................. 37
De interfacetaal selecteren............................................................. 39
Een objectief bevestigen en verwijderen........................................ 40
Basisbediening ............................................................................... 42
Q Snel instellen voor opnamefuncties .......................................... 44
3 Menugebruik ........................................................................ 46
De kaart formatteren ...................................................................... 48
Van scherm wisselen op het LCD-scherm ..................................... 50
Uitleg .............................................................................................. 52
d Het aanraakscherm gebruiken ................................................... 53
Inhoud
15
Inhoud
3
2
Basisfuncties voor het maken en weergeven van opnamen
57
A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène) ...........58
A Volautomatische technieken (Automatisch/scène)...................61
7 De flitser uitschakelen...............................................................63
C Creatieve automatische opnamen............................................64
2 Portretfoto's maken....................................................................68
3 Landschapsfoto's maken ..........................................................69
4 Close-ups maken.......................................................................70
5 Opnamen maken van bewegende onderwerpen......................71
8: Speciale scènemodus ...........................................................72
C Kinderen fotograferen ................................................................73
P Voedsel fotograferen ..................................................................74
x Portretten bij kaarslicht maken...................................................75
6 's Avonds portretfoto's maken (met een statief).........................76
F 's Avonds opnamen maken (uit de hand) ..................................77
G Opnamen met tegenlicht maken................................................78
Q Snel instellen .............................................................................80
Opname via sfeerselectie ...............................................................82
Opname via licht of scènetype........................................................86
x Opnamen weergeven................................................................89
Creatieve opnamen 91
d: AE-programma..........................................................................92
De opnamekwaliteit instellen ..........................................................94
i: De ISO-snelheid wijzigen.......................................................98
A
Optimale opnamekenmerken voor het onderwerp (Beeldstijl)
.......101
f: De AF-bediening wijzigen (automatische scherpstelling).......103
S Het AF-punt selecteren...........................................................105
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld ...........107
MF: Handmatige scherpstelling..................................................107
Inhoud
16
5
i De transportmodus selecteren................................................ 108
j De zelfontspanner gebruiken .................................................. 110
D De ingebouwde flitser gebruiken .............................................. 111
Opnamefuncties voor gevorderden 113
s: De beweging van het onderwerp vastleggen........................ 114
f: De scherptediepte wijzigen .................................................. 116
Scherptedieptecontrole.............................................................. 118
a: Handmatige belichting ........................................................... 119
q De meetmethode wijzigen ...................................................... 121
Belichtingscompensatie instellen ................................................. 123
Reeksopnamen met automatische belichting (AEB) .................... 125
A De belichting vergrendelen ..................................................... 127
A De flitsbelichting vergrendelen................................................ 128
De helderheid en het contrast automatisch corrigeren (Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid))
..... 130
Ruisreductie instellen ................................................................... 131
Correctie helderheid randen/Chromatische correctie................... 134
A
Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeuren (Beeldstijl)
........ 137
A
Favoriete opnamekenmerken vastleggen (Beeldstijl)
............... 140
Aanpassen aan de lichtbron (Witbalans)...................................... 142
u De kleurtoon voor de lichtbron aanpassen.............................. 144
Het bereik van reproduceerbare kleuren instellen (Kleurruimte)
........ 146
Spiegel opklappen om bewegingsonscherpte te verminderen..... 147
Opnamen maken met het LCD-scherm (Live view-opnamen)
149
A Opnamen maken met het LCD-scherm ................................. 150
Instellingen voor de opnamefunctie.............................................. 155
U Creatieve filters gebruiken...................................................... 157
A Menufunctie-instellingen ........................................................ 161
Scherpstellen met AF (AF-methode)............................................ 164
x Opnamen maken met de Touch Shutter ................................ 174
MF: Handmatig scherpstellen....................................................... 176
4
17
Inhoud
7
6
Movie-opnamen 181
k Movie-opnamen ......................................................................182
Opnamen maken met automatische belichting ..........................182
Opnamen maken met handmatige belichting.............................185
Foto's maken..............................................................................190
Instellingen voor de opnamefunctie ..............................................192
Het movie-opnameformaat instellen .............................................193
Miniatuureffectmovies opnemen ...................................................195
Videosnapshots maken.................................................................197
Menufunctie-instellingen ...............................................................207
Handige functies 215
Handige functies ...........................................................................216
De pieptoon uitzetten .................................................................216
Kaartwaarschuwing....................................................................216
De kijktijd instellen......................................................................217
De tijd voor automatisch uitschakelen instellen.......................... 217
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen ........................218
Een map maken en selecteren ..................................................219
Methoden voor bestandsnummering..........................................221
Copyrightinformatie instellen......................................................223
Verticale opnamen automatisch roteren.....................................225
Camera-instellingen controleren ................................................226
De standaardinstellingen van de camera herstellen ..................227
Voorkomen dat het LCD-scherm automatisch wordt uitgeschakeld
....230
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen ......230
De flitser instellen..........................................................................231
f Automatische sensorreiniging................................................236
Stofwisdata toevoegen..................................................................237
Handmatige sensorreiniging .........................................................239
Inhoud
18
10
9
8
Opnamen weergeven 241
H I Snel opnamen zoeken....................................................... 242
u/y Vergrote weergave............................................................. 244
d Opnamen weergeven via het aanraakscherm.......................... 245
b De opname roteren ................................................................. 247
Classificaties instellen .................................................................. 248
Q Snel instellen voor weergave.................................................. 250
k Genieten van movies ............................................................. 252
k Movies afspelen ..................................................................... 254
X De eerste en laatste beelden van een movie bewerken ......... 256
Diavoorstelling (automatische weergave) .................................... 258
Opnamen op een televisie bekijken ............................................. 262
K Opnamen beveiligen............................................................... 266
L Opnamen wissen..................................................................... 268
B Weergave met opname-informatie .................................... 270
Opnamen naverwerken 273
U Creatieve filters toepassen ..................................................... 274
S Het formaat van JPEG-opnamen wijzigen.............................. 277
N JPEG-opnamen bijsnijden ...................................................... 279
Opnamen afdrukken 281
Het afdrukken voorbereiden......................................................... 282
w Afdrukken............................................................................... 284
De opname bijsnijden ................................................................ 289
W Digital Print Order Format (DPOF) ......................................... 291
W
Voor DPOF geselecteerde opnamen rechtstreeks afdrukken
......... 294
p Opnamen selecteren voor een fotoboek ................................. 295
19
Inhoud
13
14
12
11
De camera aanpassen aan uw voorkeuren 297
Persoonlijke voorkeuzen instellen.................................................298
Persoonlijke voorkeuze-instellingen..............................................300
C.Fn I: Belichting ........................................................................300
C.Fn II: Beeld .............................................................................301
C.Fn III: Autofoc./transport ......................................................... 302
C.Fn IV: Bediening/overig .......................................................... 303
My Menu vastleggen.....................................................................305
Referentie 307
Een gewoon stopcontact gebruiken..............................................308
Opnamen maken met de afstandsbediening ................................309
Externe Speedlites........................................................................311
H Eye-Fi-kaarten gebruiken........................................................313
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus ..............316
Systeemschema ...........................................................................322
Menu-instellingen..........................................................................324
Problemen oplossen .....................................................................331
Foutcodes .....................................................................................343
Specificaties..................................................................................344
Veiligheidsmaatregelen................................................................. 353
Opnamen downloaden naar de computer 359
Opnamen downloaden naar een computer...................................360
Informatie over de software ..........................................................362
De software installeren .................................................................363
Verkorte handleiding en index 365
Verkorte handleiding .....................................................................366
Index .............................................................................................378
20
Omgaan met de camera
Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel
deze niet bloot aan fysieke schokken.
De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Neem
direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center als u de camera
per ongeluk in het water laat vallen. Droog de camera af met een schone, droge
doek als er waterspatten op zijn gekomen. Wrijf de camera grondig schoon met
een licht vochtige doek als deze in aanraking is gekomen met zoute lucht.
Houd de camera buiten het bereik van apparaten met sterke magnetische velden,
zoals magneten of elektrische motoren. Houd de camera eveneens uit de buurt van
apparaten die sterke radiogolven uitzenden, zoals grote antennes. Sterke magnetische
velden kunnen storingen veroorzaken en opnamegegevens beschadigen.
Laat de camera niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een auto die
in direct zonlicht staat. Door de hoge temperaturen kan de camera defect raken.
De camera bevat elektronische precisieschakelingen. Probeer de camera
nooit zelf te demonteren.
Blokkeer het spiegelmechanisme niet met uw vinger of iets anders. Als u dit
toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Gebruik een blaasbuisje om stof van de lens, zoeker, reflexspiegel of het matglas te
blazen. Gebruik geen reinigingsmiddelen die organische oplosmiddelen bevatten
om de camerabehuizing of lens schoon te vegen. Neem voor het verwijderen van
hardnekkig vuil contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Raak de elektrische contactpunten van de camera nooit met uw vingers aan.
Als u dat wel doet, kunnen de contactpunten gaan roesten. Roest op de
contactpunten kan ertoe leiden dat de camera niet goed meer functioneert.
Als de camera plotseling van een koude in een warme omgeving terechtkomt, kan zich
condens vormen op de camera en op de inwendige delen. Voorkom condensvorming
door de camera eerst in een afgesloten plastic tas te plaatsen. Zorg ervoor dat de
camera is aangepast aan de hogere temperatuur voordat u de camera uit de tas haalt.
Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt
u beschadiging van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert
u het objectief, de kaart en de batterij uit de camera. Wacht tot de condens is
verdampt voordat u de camera gebruikt.
Verwijder de batterij en berg de camera op een koele, droge en goed
geventileerde plaats op als u de camera gedurende langere tijd niet gaat
gebruiken. Ook als de camera is opgeborgen, moet u de sluiter zo nu en dan
enkele malen bedienen om te controleren of de camera nog goed functioneert.
Vermijd opslag op plaatsen waar chemicaliën worden gebruikt die oxidatie
en corrosie veroorzaken, zoals in een laboratorium.
Als de camera langere tijd niet is gebruikt, test u alle functies voordat u de
camera weer gaat gebruiken. Als u de camera langere tijd niet hebt gebruikt
en opnamen wilt gaan maken van een belangrijke gebeurtenis, bijvoorbeeld
een reis naar het buitenland, is het raadzaam de camera te laten controleren
door uw Canon-dealer of zelf te controleren of de camera goed functioneert.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
21
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
LCD-scherm
Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie en
meer dan 99,99% effectieve pixels heeft, kunnen er onder de 0,01%
resterende pixels enkele dode pixels voorkomen die in dezelfde kleur,
bijvoorbeeld zwart of rood, worden weergegeven. Dode pixels zijn geen
defect De dode pixels zijn ook niet van invloed op de vastgelegde opnamen.
Als het LCD-scherm lange tijd aan blijft staan, kan het scherm inbranden en
zijn er restanten van de eerdere weergave te zien. Dit is echter een tijdelijk
effect dat verdwijnt als de camera enkele dagen niet wordt gebruikt.
Bij lage temperaturen kan het LCD-scherm langzamer reageren en bij hoge
temperaturen kan het er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het
scherm weer normaal.
Kaarten
Let op het volgende om de kaart en vastgelegde gegevens te beschermen:
Laat de kaart niet vallen of nat worden en buig de kaart niet. Oefen geen druk
op de kaart uit en stel deze niet bloot aan fysieke schokken en trillingen.
Raak de elektronische contactpunten van de kaart nooit met uw vingers of
een metalen voorwerp aan.
Plak geen stickers of iets anders op de kaart.
Gebruik of bewaar de kaart niet in de buurt van voorwerpen met een sterk
magnetisch veld, zoals tv's, luidsprekers en magneten. Mijd ook plaatsen
met statische elektriciteit.
Plaats de kaart niet in direct zonlicht of in de buurt van hittebronnen.
Bewaar de kaart in een houder.
Bewaar de kaart niet op hete, stoffige of vochtige plaatsen.
Objectief
Nadat u het objectief hebt losgedraaid van de camera,
plaatst u het objectief met de achterkant naar boven en
bevestigt u de lensdoppen om krassen op het lensoppervlak
en de elektrische contactpunten te voorkomen.
Waarschuwingen bij langdurig gebruik
Als u lange tijd achtereen continu-opnamen, Live view-
opnamen of movie-opnamen maakt, kan de camera heet
worden. Dit is geen defect.
Vuil aan de voorzijde van de sensor
Behalve dat er stof van buitenaf de camera kan binnendringen, kan er in
zeldzame gevallen ook smeermiddel van de interne onderdelen van de camera
op de sensor terechtkomen. Als er na de automatische sensorreiniging nog
vlekken zichtbaar zijn, kunt u de sensor het best laten reinigen door een Canon
Service Center.
Contactpunten
22
Namen van onderdelen
Ingebouwde flitser/
AF-hulplicht (pag. 111/106)
Markering EF-objectiefvatting (pag. 40)
Aan-uitschakelaar (pag. 35)
Programmakeuzewiel (pag. 26)
<i> Knop voor
ISO-snelheid (pag. 98)
<6> Hoofdinstelwiel
Ontspanknop
(pag. 43)
Markering EF-S-objectiefvatting (pag. 40)
Ring voor
draagriem
(pag. 29)
<q C>
Audio/video OUT/Digital-aansluiting
(pag. 265, 282, 361)
Cameradop (pag. 40)
Objectiefontgrendelingsknop
(pag. 41)
Greep
Contactpunten (pag. 21)
Lampje voor
rode-ogen-
reductie/
zelfontspanner
(pag. 112/110)
Spiegel (pag. 147, 239)
Sensor van
afstandsbediening
(pag. 147, 309)
Flitsschoen (pag. 311)
Contactpunten voor flitssynchronisatie
Microfoon
(mono)
(pag. 182)
<V>
Scherpstelvlakmarkering
(pag. 70)
<D>
Flitsknop (pag. 111)
Luidspreker
(pag. 254)
Objectiefbevestiging
Objectiefvergrendelingsstift
Knop voor scherptedieptecontrole
(pag. 118)
<F> Aansluiting afstandsbediening
(pag. 310)
<Y> Aansluiting externe
microfoon (pag. 210)
<D> HDMI mini
OUT-aansluiting (pag. 262)
23
Namen van onderdelen
Scherm uit-sensor (pag. 50, 230) Knop voor dioptrische aanpassing (pag. 42)
Kaartsleuf/
Accucompartimentklepje
(pag. 32)
Lees-/
schrijfindicator
(pag. 33)
Kaartsleuf/Ontgrendelknop
accucompartiment (pag. 32)
Zoekeroculair
Oogschelp (pag. 310)
<A> Knop voor Live view-opnamen/
movie-opname (pag. 150/182)
<A/Hy> Knop voor
AE-vergrendeling/
FE-vergrendeling/index/
verkleinen (pag. 127/128/242/
244, 279, 289)
<S/u> Knop voor
AF-puntselectie/
vergroten
(pag. 105/244,
279, 289)
Aansluitpunt
DC-snoer
(pag. 308)
<B>
INFO.-knop
(pag. 50, 89, 152, 187, 226)
<M> Menuknop
(pag. 46)
LCD-scherm/
aanraakscherm
(pag. 46, 217/53,
245, 255)
<O>
Knop voor
diafragma/belichtingscorrectie
(pag. 119/123)
<W> <X> <Y> <Z>: <S>
Pijltjestoetsen (pag. 46)
<L> Wisknop (pag. 268)
Kaartsleuf (pag. 32)
<x> Weergaveknop (pag. 89)
Statiefbevestigingspunt
Accucompartiment (pag. 32)
<Q/0>
Snel instellen-knop/instelknop (pag. 44/46)
Namen van onderdelen
24
Opname-instellingen (in creatieve modi, pag. 26)
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast, worden weergegeven.
Sluitertijd
Opnamemodus
Diafragma
ISO-snelheid (pag. 98)
Aftelweergave zelfontspanner
Maximumaantal opnamen
Accuniveau (pag. 36)
zxcn
Pictogram Snel instellen
(pag. 44)
Indicator belichtingsniveau
Belichtingscorrectiewaarde (pag. 123)
AEB-bereik (pag. 125)
Witbalans (pag. 142)
Q Auto
W Daglicht
E Schaduw
R Bewolkt
Y Kunstlicht
U Wit TL licht
I Flitser
O Custom
Opnamekwaliteit (pag. 94)
73 Groot/Fijn
83 Groot/Normaal
74 Gemiddeld/Fijn
84
Gemiddeld/Normaal
7a Klein 1/Fijn
8a Klein 1/Normaal
b Klein 2 (Fijn)
c Klein 3 (Fijn)
1+73
RAW + Groot/Fijn
1 RAW
A
F-gebruik (pag. 103)
X
1-beeld AF
9
AI Focus AF
Z
AI Servo AF
MF
Handmatige focus
Beeldstijl (pag. 101)
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) (pag. 130)
Instelwielwijzer
Ruisreductie bij meerdere opnamen (pag. 131)
Lichte tonen prioriteit
(pag. 301)
y
Flitsbelichtingscompensatie
(pag. 123)
Maximaal aantal opnamen
tijdens witbalanstrapje
Eye-Fi-overdrachtstatus (pag. 313)
Indicator GPS-verbinding
Transport/Zelfontspanner (pag. 108, 110)
u Enkelbeeld
i Continue opname
B Enkele stille opname
M Stille continue opname
Q Zelfontsp.:10sec/Afstandsbed.*
l Zelfontspanner:2 sec.
q Zelfontspanner:Continu
Meetmethode (pag. 121)
q Meervlaks meting
w Deelmeting
r Spotmeting
e Centrum gew.
gemiddeld
u Witbalanscorrectie (pag. 144)
B Witbalansbracketing (pag. 145)
25
Namen van onderdelen
Zoekerinformatie
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast, worden weergegeven.
Indicator voor
AF-puntactivatie <•>
AF-punten
<D>
Flitser gereed
Waarschuwing voor
onjuiste FE-vergrendeling
Max. opnamereeks
<o> Scherpstel-
bevestigings-
lampje
<e> Snelle synchronisatie
(FP-flits)
<d>
Flitsbelichtingsvergrendeling/
FEB wordt uitgevoerd
<y> Flitsbelichtingscorrectie
Waarschuwing volle kaart (FuLL)
Waarschuwing kaartfout (Card)
Waarschuwing geen kaart (Card)
Indicator belichtingsniveau
Waarde belichtingscorrectie
AEB-bereik
Indicator rode-ogenreductielampje
<A> Lichte tonen prioriteit
<0> Monochroom-
opnamen
ISO-snelheid
Sluitertijd
Flitsbelichtingsvergrendeling (FEL)
Bezig (buSY)
Ingebouwde flitser opladen (D buSY)
Diafragma
Spotmetingscirkel
Matglas
<A> AE-vergrendeling/
AEB actief
<u> Witbalans-
correctie
<i> ISO-
snelheid
Namen van onderdelen
26
Programmakeuzewiel
Het programmakeuzewiel bevat de basismodi en creatieve modi.
Basismodi
U hoeft alleen maar de ontspanknop in
te drukken. De camera stelt alles in en
zorgt dat de instellingen zijn afgestemd
op het onderwerp of de scène.
A : Automatisch/scène (pag. 58)
7 : Flitser uit (pag. 63)
C : Automatisch/creatief (pag. 64)
2 : Portret (pag. 68)
3 : Landschap (pag. 69)
4 : Close-up (pag. 70)
5 : Sport (pag. 71)
8 : Speciale scènemodus (pag. 72)
C : Kinderen (pag. 73)
P : Voedsel (pag. 74)
x : Kaarslicht (pag. 75)
6 : Nacht portret (pag. 76)
F :
Nachtopnamen uit hand (pag. 77)
G : HDR-tegenlicht (pag. 78)
Creatieve modi
Met deze modi is het eenvoudiger om
verschillende onderwerpen vast te leggen.
d : AE-programma (pag. 92)
s :
AE met sluitervoorkeur (pag. 114)
f :
AE met diafragmavoorkeur (pag. 116)
a :
Handmatige belichting (pag. 119)
27
Namen van onderdelen
Batterijoplader LC-E12
Oplader voor batterij LP-E12 (pag. 30).
Batterijoplader LC-E12E
Oplader voor batterij LP-E12 (pag. 30).
Accucompartiment
Stekker
Oplaadlampje
Lampje 'volledig
opgeladen'
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES - BEWAAR DEZE INSTRUCTIES.
GEVAAR - VOLG DEZE INSTRUCTIES NAUWKEURIG OM HET RISICO
VAN BRAND EN ELEKTRISCHE SCHOKKEN TE BEPERKEN.
Voor aansluiting van een accessoire buiten de Verenigde Staten: gebruik zo
nodig een stekkeradapter met de juiste configuratie voor aansluiting op het
stopcontact.
Netsnoer
Netsnoeraansluiting
Accucompartiment
Oplaadlampje
Lampje 'volledig
opgeladen'
29
1
Aan de slag
In dit hoofdstuk worden de voorbereidende stappen en
de basisbediening van de camera uitgelegd.
De riem bevestigen
Haal het uiteinde van de riem van
onderaf door de draagriemring.
Haal het uiteinde daarna door de
gesp van de riem zoals afgebeeld in
de illustratie. Trek de riem strak en
zorg ervoor dat deze goed vastzit in
de gesp.
De oculairdop is ook aan de riem
bevestigd (pag. 310).
Oculairdop
30
1
Verwijder het beschermdeksel.
2
Plaats de batterij.
Plaats de batterij op de juiste manier
in de oplader zoals afgebeeld in de
illustratie.
Om de batterij te verwijderen,
herhaalt u de bovenstaande
procedure in omgekeerde volgorde.
3 Laad de batterij op.
Voor LC-E12
Klap de contactpunten van de
batterijoplader naar buiten, in de
richting van de pijl, en steek ze in
het stopcontact.
Voor LC-E12E
Sluit het netsnoer aan op de oplader
en steek de stekker in het stopcontact.
X Het opladen begint automatisch en
het oplaadlampje wordt oranje.
X Als de batterij volledig is opgeladen,
wordt het lampje 'volledig opgeladen'
groen.
Het duurt ongeveer 2 uur om een volledig uitgeputte batterij bij
kamertemperatuur (23 °C) helemaal op te laden. Hoe lang het
duurt om de batterij op te laden, is sterk afhankelijk van de
omgevingstemperatuur en de resterende capaciteit van de batterij.
Om veiligheidsredenen duurt opladen bij lage temperaturen
(5
°
C - 10
°
C)
langer (tot
4 uur).
De batterij opladen
LC-E12
LC-E12E
31
De batterij opladen
Bij aankoop is de batterij niet volledig opgeladen.
Laad de batterij vóór gebruik op.
Het verdient aanbeveling om de batterij op te laden op de dag
dat u deze gaat gebruiken of een dag ervoor.
Zelfs wanneer de camera is opgeborgen, raakt een opgeladen
batterij geleidelijk aan leeg.
Verwijder de batterij na het opladen en haal de batterijoplader
uit het stopcontact.
Verwijder de batterij wanneer u de camera niet gebruikt.
Als de batterij langere tijd in de camera blijft zitten, is er sprake van
een kleine lekstroom, waardoor de batterij verder wordt ontladen en
minder lang meegaat. Bewaar de batterij met daarop het
beschermdeksel (meegeleverd) bevestigd. Als u de batterij opbergt
nadat u deze volledig hebt opgeladen, kunnen de prestaties van de
batterij teruglopen.
De batterijoplader kan ook in het buitenland worden gebruikt.
De batterijoplader is compatibel met een stroombron van 100 V AC tot
240 V AC, 50/60 Hz. Indien nodig kunt u een in de handel verkrijgbare
stekkeradapter voor het desbetreffende land of de desbetreffende regio
gebruiken. Sluit geen draagbare spanningsomvormer aan op de
batterijoplader. Dit kan de batterijoplader beschadigen.
Als de batterij snel leeg raakt, zelfs nadat deze volledig is
opgeladen, moet de batterij worden vervangen.
Koop een nieuwe batterij.
Tips voor het gebruik van de batterij en batterijoplader
Nadat u de stekker van de lader uit het stopcontact hebt verwijderd, dient
u de contactpunten van de stekker minstens 3 seconden niet aan te raken.
Laad geen andere batterij op dan een batterij van het type LP-E12.
Batterij LP-E12 is uitsluitend geschikt voor producten van Canon.
Wanneer u deze oplaadt met een batterijoplader of een ander product
dat niet compatibel is, kunnen zich defecten of ongelukken voordoen
waarvoor Canon geen aansprakelijkheid aanvaardt.
32
Plaats een volledig opgeladen batterij LP-E12 in de camera. In de
camera kan een SD-, een SDHC- of een SDXC-geheugenkaart worden
gebruikt (afzonderlijk verkrijgbaar). Ook UHS-I Speed Class SDHC- en
SDXC-geheugenkaarten zijn geschikt. De opnamen worden
opgeslagen op de kaart.
Zorg ervoor dat het schrijfbeveiligingsschuifje van de kaart
omhoog staat zodat schrijven/wissen mogelijk is.
1
Open het klepje.
Schuif het schuifje in de richting van
de pijlen en open het klepje.
2
Plaats de batterij.
Steek het uiteinde met de
batterijcontacten in de camera.
Schuif de batterij in de camera totdat
de batterij vastzit.
3
Plaats de kaart.
Plaats de kaart met de etiketzijde
naar de achterkant van de camera
gericht, zoals in de afbeelding wordt
weergegeven, en schuif de kaart in
de camera totdat deze vastklikt.
4
Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat het
dichtklikt.
Als u de aan-uitschakelaar op <1>
zet, wordt het aantal mogelijke
opnamen (pag. 36) weergegeven op
het LCD-scherm.
De batterij en kaart plaatsen en verwijderen
De accu en de kaart plaatsen
Schuifje voor schrijfbeveiliging
33
De batterij en kaart plaatsen en verwijderen
1
Zet de aan-uitschakelaar op
<2>
(pag. 35).
2
Open het klepje.
Controleer of de lees-/
schrijfindicator uit is en open
vervolgens het klepje.
Sluit het klepje als [Opslaan...] wordt
weergegeven.
3
Verwijder de batterij.
Druk het batterijvergrendelings-
schuifje in de richting van de pijl en
verwijder de batterij.
Plaats het beschermdeksel
(meegeleverd, pag. 30) op de batterij
om kortsluiting van de
batterijcontactpunten te voorkomen.
4
Verwijder de kaart.
Druk de kaart voorzichtig in de
camera en laat vervolgens los om de
kaart uit te werpen.
Trek de kaart recht uit de camera.
5
Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat het dichtklikt.
De accu en de kaart verwijderen
Let erop dat u het klepje van de kaartsleuf/het accucompartiment bij het openen
niet te ver naar achteren drukt. Het scharnier zou anders kunnen breken.
Het aantal mogelijke opnamen is afhankelijk van de resterende
capaciteit van de kaart, de instelling voor de opnamekwaliteit, de
ISO-snelheid, enzovoort.
Door [z1: Ontspan sluiter zonder kaart] in te stellen op [Uitschakelen],
voorkomt u dat u vergeet een kaart te plaatsen (pag. 216).
De batterij en kaart plaatsen en verwijderen
34
Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, betekent dit
dat opnamen op de kaart worden gelezen, opgeslagen of gewist, of
dat gegevens worden overgebracht. Maak het klepje van de
kaartsleuf/het accucompartiment niet open. Verricht ook geen van
de volgende handelingen wanneer de lees-/schrijfindicator brandt
of knippert. De opnamegegevens, kaart of camera kunnen anders
beschadigd raken.
De kaart verwijderen.
De batterij verwijderen.
De camera schudden of ergens tegenaan stoten.
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 221).
Als er op het LCD-scherm een kaartfout wordt weergegeven, verwijdert u
de kaart en plaatst u deze opnieuw. Gebruik een andere kaart als het
probleem aanhoudt.
Als u alle opnamen op de kaart naar een computer kunt overbrengen,
brengt u alle opnamen over en formatteert u de kaart met de camera
(pag. 48). De kaart functioneert dan wellicht weer normaal.
Raak de contactpunten van de kaart niet aan met uw vingers of met
metalen voorwerpen.
35
Als na het aanzetten van de camera het scherm met datum/tijd/
zone wordt weergegeven, raadpleegt u pagina 37 voor het instellen
van de datum, tijd en tijdzone.
<k> : De camera is ingeschakeld.
U kunt movies opnemen
(pag. 181).
<1> : De camera is ingeschakeld.
U kunt foto's maken.
<2> : De camera is uitgeschakeld
en werkt niet. Zet de aan-
uitschakelaar op deze positie
wanneer u de camera niet
gebruikt.
Wanneer u de aan-uitschakelaar op <1> of <2> zet, wordt de
sensorreiniging automatisch uitgevoerd. (Mogelijk hoort u een zacht,
kort geluid.) Tijdens het reinigen van de sensor wordt <f> op het
LCD-scherm weergegeven.
Zelfs tijdens het reinigen van de sensor kunt u opnamen maken.
Door de ontspanknop half in te drukken (pag. 43), stopt u het
reinigen van de sensor en kunt u een opname maken.
Als u met de aan-uitschakelaar snel achter elkaar tussen <1>
en <2> wisselt, wordt het pictogram <f> mogelijk niet
weergegeven. Dit is normaal en is geen defect.
Om de batterij te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze circa 30 seconden niet is gebruikt. Om de camera weer in
te schakelen, drukt u de ontspanknop half in (pag. 43).
U kunt de automatische uitschakeltijd instellen via de optie [52:
Uitschakelen] (pag. 217).
De camera inschakelen
Automatische sensorreiniging
3 Automatisch uitschakelen
Als u de aan-uitschakelaar op <2> zet terwijl een opname op de kaart
wordt opgeslagen, wordt [Opslaan...] weergegeven en wordt de camera
uitgeschakeld nadat de opname op de kaart is opgeslagen.
De camera inschakelen
36
Wanneer de camera wordt ingeschakeld, heeft het batterijniveau een
van de volgende vier niveaus.
z : De batterij is vol.
x : Batterijniveau is laag, maar
de camera kan nog worden
gebruikt.
c : De batterij is bijna leeg.
(Knippert)
n : Laad de batterij op.
Maximumaantal opnamen
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen batterij
LP-E12, zonder Live view-opnamen, en de testcriteria van de CIPA (Camera &
Imaging Products Association).
z Het batterijniveau controleren
Temperatuur
Kamertemperatuur
(23 °C)
Lage temperaturen
(0 °C)
Geen flits Circa 480 opnamen Circa 420 opnamen
50% flits Circa 380 opnamen Circa 350 opnamen
Het aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de volgende
bewerkingen:
Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
Wanneer de AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname
wordt gemaakt.
Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief wordt
gebruikt.
Wanneer het LCD-scherm vaak wordt gebruikt.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan het aantal mogelijke
opnamen afnemen.
Voor de bediening van het objectief wordt ook stroom van de batterij
gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte objectief kan het maximumaantal
opnamen lager zijn.
Zie pagina 151 voor het aantal mogelijke opnamen met Live view-opname.
37
Wanneer de camera voor het eerst wordt ingeschakeld of als de datum-
en tijdinstellingen zijn gereset, wordt het instelscherm Datum/tijd/zone
weergegeven. Volg de stappen hieronder om eerst de tijdzone in te
stellen. Als u de tijdzone van uw woonplaats op de camera instelt en
vervolgens naar een andere tijdzone reist, kunt u eenvoudig de juiste
tijdzone voor uw bestemming instellen, zodat de datum en tijd in de
camera automatisch worden bijgewerkt.
Houd er rekening mee dat de datum en tijd die aan opnamen
worden toegevoegd, worden gebaseerd op de ingestelde datum
en tijd. Zorg ervoor dat u de juiste datum en tijd instelt.
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [52]
[Datum/tijd/zone].
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
om het tabblad [
52
] te selecteren.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en <X>
om [Datum/tijd/zone] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
3
Stel de tijdzone in.
[Parijs] is standaard ingesteld.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
om het veld met de tijdzone te selecteren.
Druk op <0> zodat <r> wordt
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om de tijdzone te selecteren en
druk vervolgens op <0>. (U keert
terug naar <s>.)
3
De datum, tijd en tijdzone instellen
De procedure voor het instellen van het menu wordt toegelicht op pagina 46-47.
In stap 3 is de tijd rechtsboven op het scherm het tijdsverschil met
Coordinated Universal Time (UTC). Als u uw tijdzone niet ziet, stel de
tijdzone dan in op basis van het tijdverschil met UTC.
3 De datum, tijd en tijdzone instellen
38
4
Stel de datum en de tijd in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het cijfer te selecteren.
Druk op <0> zodat <r> wordt
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> om
het cijfer in te stellen en druk vervolgens op
<
0
>. (U keert terug naar <
s
>.)
5
Stel de zomertijd in.
Stel de zomertijd in als dit nodig is.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om [Y] te selecteren.
Druk op <0> zodat <r> wordt
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Z] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Wanneer de zomertijd is ingesteld op
[Z], wordt de tijd die u in stap 4 hebt
ingesteld één uur vooruit gezet. Als
[Y] wordt ingesteld, wordt de
zomertijd uitgeschakeld en wordt de
tijd één uur teruggezet.
6
Verlaat de instelling.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om [OK] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X De datum/tijd/zone en de zomertijd
worden ingesteld en het menu wordt
weer weergegeven.
Als u de camera zonder batterij opbergt of als de batterij van de camera
leeg raakt, gaat de datum/tijd/zone-instelling mogelijk verloren. Als dit
gebeurt, stel de tijdzone en datum/tijd dan opnieuw in.
De ingestelde datum en tijd worden van kracht wanneer u bij stap 6 op <
0
> drukt.
Controleer nadat u de tijdzone hebt veranderd of de juiste datum/tijd is ingesteld.
39
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [TaalK].
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het tabblad [52] te
selecteren.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Taal
K] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
3
Stel de gewenste taal in.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
de gewenste taal te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
X De interfacetaal wordt gewijzigd.
3 De interfacetaal selecteren
40
De camera is compatibel met alle Canon EF- en EF-S-objectieven.
De camera kan niet worden gebruikt in combinatie met EF-M-
objectieven.
1
Verwijder de doppen.
Verwijder de achterste lensdop en de
cameradop door ze los te draaien in
de richting die door de pijlen wordt
aangegeven.
2
Bevestig het objectief.
Plaats de witte of rode markering op
het objectief op gelijke hoogte met de
markering van dezelfde kleur op de
camera. Draai het objectief in de
richting van de pijl totdat het vastklikt.
3
Stel de focusinstellingsknop op
het objectief in op <AF>.
<AF> staat voor 'autofocus', oftewel
automatische scherpstelling.
Als de knop is ingesteld op <MF>
(manual focus, handmatig
scherpstellen), kan er niet
automatisch worden scherpgesteld.
4
Verwijder de voorste lensdop.
Een objectief bevestigen en verwijderen
Een objectief bevestigen
Witte markering
Rode markering
Stof vermijden
Vervang objectieven zo snel mogelijk en op een plaats die zoveel mogelijk
stofvrij is.
Bevestig de cameradop op de camera wanneer u deze zonder objectief bewaart.
Verwijder stof van de cameradop voordat u deze bevestigt.
41
Een objectief bevestigen en verwijderen
Om in of uit te zoomen draait u de
zoomring op het objectief met uw vingers.
Als u wilt in- of uitzoomen, doe dit dan
voordat u scherpstelt. Wanneer u na het
scherpstellen aan de zoomring draait,
kan de scherpstelling verloren gaan.
Druk op de objectiefontgrende-
lingsknop en draai het objectief in
de richting van de pijlen.
Draai het objectief totdat dit niet meer
verder kan en koppel het objectief los.
Bevestig de achterste lensdop op het
losgekoppelde objectief.
In- en uitzoomen
Het objectief verwijderen
Kijk niet rechtstreeks naar de zon door een lens. Dit kan het
gezichtsvermogen beschadigen.
Zet de aan-uitschakelaar van de camera op <2> wanneer u een
objectief bevestigt of verwijdert.
Als het voorste deel (de focusring) van het objectief tijdens het
automatisch scherpstellen draait, raak het draaiende deel dan niet aan.
Als u een TS-E-objectief gebruikt, kunnen bepaalde verschuivings- en
rotatiefuncties soms beperkt zijn en is het bevestigen en afnemen van
het objectief in bepaalde omstandigheden ook beperkt.
Beeldconversiefactor
Het beeldsensorformaat is kleiner
dan bij het 35mm-movieformaat,
waardoor de brandpuntsafstand
van het objectief circa 1,6 keer zo
lang lijkt.
Grootte beeldsensor (bij
benadering) (22,3 x 14,9 mm)
Beeldformaat 35 mm
(36 x 24 mm)
42
Draai aan de knop voor
dioptrische aanpassing.
Draai de knop naar links of rechts
zodat de AF-punten (negen vakjes)
in de zoeker scherp zijn.
Voor scherpe opnamen houdt u de camera stil om
bewegingsonscherpte te minimaliseren.
1. Pak met uw rechterhand de camera stevig vast.
2. Houd het objectief onderaan vast met uw linkerhand.
3. Plaats de wijsvinger van uw rechterhand lichtjes op de ontspanknop.
4. Duw uw armen en ellebogen licht tegen de voorkant van uw lichaam.
5.
Voor een stabiele houding plaatst u de ene voet een klein stukje voor
de andere.
6. Druk de camera tegen uw gezicht en kijk door de zoeker.
Basisbediening
De scherpte van de zoeker aanpassen
De camera vasthouden
Als het beeld in de zoeker na de dioptrische aanpassing van de camera nog
niet scherp is, wordt u aangeraden om gebruik te maken van de dioptrische
aanpassingslenzen uit de E-serie (afzonderlijk verkrijgbaar).
Zie pagina 149 voor het maken van opnamen terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
43
Basisbediening
De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half
indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken.
Half indrukken
Hiermee activeert u de automatische
scherpstelling en het automatische
belichtingssysteem dat de sluitertijd en
het diafragma instelt.
De belichtingsinstelling (sluitertijd en
diafragma) wordt in de zoeker
weergegeven (0).
Helemaal indrukken
De sluiter ontspant en de opname wordt
gemaakt.
Bewegingsonscherpte voorkomen
Het bewegen van de camera tijdens het belichtingsmoment kan leiden
tot bewegingsonscherpte. Onscherpe opnamen kunnen hiervan het
resultaat zijn. Let op het volgende om bewegingsonscherpte te
voorkomen:
Houd de camera goed vast zoals weergegeven op de vorige pagina.
Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen en druk
de ontspanknop vervolgens langzaam volledig in.
Ontspanknop
Als u de ontspanknop helemaal indrukt zonder deze eerst half in te
drukken of als u de ontspanknop half indrukt en direct daarna volledig,
treedt er een kleine vertraging op in het maken van de opname.
Zelfs wanneer een menu of opname wordt weergegeven of wanneer u
een opname maakt, kunt u direct teruggaan naar de opnamemodus door
de ontspanknop half in te drukken.
44
U kunt de opnamefuncties die worden weergegeven op het LCD-
scherm, rechtstreeks selecteren en instellen. Dit wordt het scherm
Snel instellen genoemd.
1
Druk op de knop <Q>.
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven (7).
2
Stel de gewenste functie in.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
een functie te selecteren.
X De geselecteerde functie en Uitleg
(pag. 52) worden weergegeven.
Draai aan het instelwiel <6> om de
instelling te wijzigen.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
X De opname wordt weergegeven.
Q Snel instellen voor opnamefuncties
Basismodi Creatieve modi
Zie pagina 80 voor de functies die kunnen worden ingesteld in de
basismodi en voor de instellingsprocedure.
Bij stap 1 en 2 kunt u ook het aanraakscherm van het LCD-scherm
gebruiken (pag. 53).
45
Q Snel instellen voor opnamefuncties
Selecteer de gewenste functie en
druk op <0>. Het scherm met
instellingen voor de functie wordt
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel
<6> om instellingen te wijzigen. Er
zijn ook functies die kunnen worden
ingesteld met de knop <B>.
Druk op <0> om de instelling te
voltooien en ga terug naar het
scherm Snel instellen.
Voorbeeld van het scherm Snel instellen
Scherm met functie-instellingen
Sluitertijd (pag. 114)
AF-gebruik (pag. 103)
Witbalans
(pag. 142)
Opnamemodus* (pag. 26)
Lichte tonen prioriteit* (pag. 301)
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid) (pag. 130)
Meetmethode (pag. 121)
Beeldstijl (pag. 101)
Belichtingscompensatie/AEB-
instelling (pag. 123 en 125)
Flitsbelichtings-
compensatie (pag. 124)
ISO-snelheid (pag. 98)
Opnamekwaliteit
(pag. 94)
Diafragma (pag. 116)
Witbalanstrapje (pag. 145)
Transport/zelfontspanner
(pag. 108 en 110)
Witbalanscorrectie (pag. 144)
Ter ug
* Deze functies kunnen niet worden ingesteld via het scherm Snel instellen.
<0>
Ð
46
In de menu's kunt u verschillende functies instellen, zoals de
opnamekwaliteit, datum/tijd, enzovoort. Terwijl u naar het LCD-scherm
kijkt, gebruikt u de knop <M>, de pijltjestoetsen <S> en de knop
<0> op de achterzijde van de camera om de menu's in te stellen.
3 Menugebruik
Pijltjestoetsen <S>
Tabblad
Menu-items
Menu-
instellingen
z Opnamen
LCD-scherm
5 Instellingen
9 My Menu
Knop <0>
3 Weergave
De weergegeven menutabbladen en menu-items kunnen per opnamemodus verschillen.
Menuscherm
Creatieve modi
Knop <M>
A Live view-opnamen
Basismodi Movie-opnamen
47
3 Menugebruik
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer een tabblad.
Druk op de pijltjestoetsen
<Y>
en
<Z>
om
een tabblad (een groep functies) te selecteren.
In deze handleiding verwijst 'het tabblad
[z3]'
bijvoorbeeld naar het scherm dat wordt
weergegeven als het derde tabblad
z
(Opnamen) van links [ ] wordt geselecteerd.
3
Selecteer het gewenste item.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om de optie te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
4
Selecteer de instelling.
Druk op de pijltjestoetsen
<W>
en
<X>
of
<Y>
en
<Z>
om de gewenste instelling te selecteren. (Voor
sommige instellingen moet u ofwel op de toetsen
<W>
en
<X>
ofwel op de toetsen
<Y>
en
<Z>
drukken om deze te kunnen selecteren.)
De huidige instelling wordt blauw weergegeven.
5
Stel de gewenste optie in.
Druk op
<0>
om de instelling vast te leggen.
6
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M> om terug
te gaan naar het scherm met
opname-instellingen.
Procedure voor menu-instellingen
In stap 2 kunt u ook aan het instelwiel <6> draaien om een
menutabblad te selecteren.
Bij stap 2 tot en met 5 kunt u ook het aanraakscherm van het LCD-
scherm gebruiken (pag. 53).
In de beschrijvingen van de menufuncties hieronder wordt er vanuit gegaan dat
u op de knop <
M
> hebt gedrukt om het menuscherm weer te geven.
Druk op de knop <M> om te annuleren.
Zie pagina 324 voor informatie over elk menu-item.
48
Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd met een andere camera
of computer, moet u de kaart met de camera formatteren.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd, worden alle
opnamen en gegevens op de kaart verwijderd. Zelfs beveiligde
opnamen worden verwijderd; controleer dus of er geen
opnamen op de kaart staan die u wilt bewaren. Breng de
opnamen en gegevens zo nodig over naar een computer of
een ander opslagmedium voordat u de kaart formatteert.
1
Selecteer [Kaart formatteren].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Kaart formatteren] en druk
vervolgens op <0>.
2
Formatteer de kaart.
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X De kaart wordt geformatteerd.
X Wanneer de kaart is geformatteerd,
keert u terug naar het menu.
Druk voor low-levelformattering op de
knop <L> om [Low level format]
van een <X> te voorzien en
selecteer [OK].
3 De kaart formatteren
49
3 De kaart formatteren
De kaart is nieuw.
De kaart is geformatteerd met een andere camera of een
computer.
De kaart is volledig gevuld met opnamen of gegevens.
Er wordt een kaartfout weergegeven (pag. 343).
Gebruik [Kaart formatteren] in de volgende gevallen:
Low-levelformattering
Voer een low-levelformattering uit als de opname- of leessnelheid van de
kaart laag is of als u alle gegevens op de kaart volledig wilt wissen.
Aangezien bij low-levelformattering alle sectoren op de kaart die opname-
informatie kunnen bevatten worden geformatteerd, duurt het formatteren
wat langer dan een normale formattering.
U kunt de low-levelformattering stoppen door [Annuleer] te selecteren.
Ook in dat geval is de normale formatteerprocedure voltooid en kunt u de
kaart gewoon gebruiken.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd of wanneer gegevens
worden gewist, verandert alleen de bestandsbeheerinformatie. De
eigenlijke gegevens worden niet volledig gewist. Houd hier rekening mee
wanneer u de kaart verkoopt of weggooit. Als u de kaart weggooit, dient
u een low-levelformattering uit te voeren of de kaart fysiek onbruikbaar te
maken om te voorkomen dat persoonlijke gegevens in handen van
derden kunnen komen.
Voordat u een nieuwe Eye-Fi-kaart gebruikt, moet de software voor
de kaart op uw computer worden geïnstalleerd. Vervolgens
formatteert u de kaart met de camera.
De capaciteit van de geheugenkaart die in het formatteringsscherm wordt
weergegeven, kan lager zijn dan de capaciteit die op de kaart staat.
Dit apparaat maakt gebruik van exFAT-technologie, waarvoor een
licentie is verleend door Microsoft.
50
Op het LCD-scherm kunnen de opname-instellingen, het menuscherm,
opnamen, enzovoort worden weergegeven.
Wanneer u de camera inschakelt, worden
de opname-instellingen weergegeven.
Als u met uw oog in de buurt van het
zoekeroculair komt, schakelt de
schermuitschakelingssensor (pag. 23
en 230) het LCD-scherm automatisch
uit om te voorkomen dat u door het
scherm wordt verblind. Het LCD-scherm
wordt weer ingeschakeld als u met uw
oog weggaat van het zoekeroculair.
Druk op de knop <B> om als
volgt tussen de schermen van het
LCD-scherm te wisselen: het scherm
met opname-instellingen weergeven
(pag. 24), het LCD-scherm
uitschakelen of het scherm met
camera-instellingen weergeven
(pag. 226).
Van scherm wisselen op het LCD-scherm
Opname-instellingen
Wordt weergegeven wanneer
u op de knop <M> drukt.
Druk nogmaals op de knop om
terug te keren naar het scherm
met opname-instellingen.
Wordt weergegeven wanneer
u op de knop <x> drukt. Druk
nogmaals op de knop om terug
te keren naar het scherm met
opname-instellingen.
Menufuncties Opname
51
Van scherm wisselen op het LCD-scherm
Met de optie [52: LCD auto uit] kunt u voorkomen dat het LCD-scherm
automatisch wordt uitgeschakeld (pag. 230).
Zelfs als het menuscherm of de opname wordt weergegeven, kunt u
onmiddellijk opnamen maken door de ontspanknop in te drukken.
Als u door het zoekeroculair kijkt met een zonnebril op, wordt het LCD-
scherm mogelijk niet automatisch uitgeschakeld. Als dit gebeurt, kunt u
op de knop <B> drukken om het LCD-scherm uit te schakelen.
In de buurt van TL-licht wordt het LCD-scherm mogelijk uitgeschakeld.
Als dit gebeurt, gaat u met de camera weg van het TL-licht.
52
De Uitleg verschijnt wanneer u van opnamemodus wisselt of een
opnamefunctie instelt, overschakelt op Live view-opnamen of movie-
opnamen, of wanneer u Snel instellen voor weergave gebruikt.
De Uitleg geeft een korte beschrijving van de desbetreffende modus,
functie of optie. Ook wordt er een korte beschrijving gegeven wanneer u
een functie of optie selecteert in het scherm Snel instellen. De Uitleg
wordt uitgeschakeld als u op de beschrijving tikt of verdergaat met de
bewerking.
Opnamemodus (voorbeeld)
Snel instellen (voorbeeld)
Selecteer [Uitleg].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Uitleg] en druk vervolgens op
<0>.
Selecteer [Uitschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Uitleg
3 Uitleg uitschakelen
Opname-instellingen Live view-opnamen Weergave
53
Het LCD-scherm is een aanraakgevoelig paneel dat u met uw vingers
kunt bedienen.
Snel instellen (voorbeeldscherm)
Tik met uw vinger op het LCD-scherm
(kort aanraken en dan weer loslaten).
U kunt menu's, pictogrammen,
enzovoort op het LCD-scherm
selecteren door erop te tikken.
Wanneer bediening via het
aanraakscherm mogelijk is, verschijnt
er een kader rond het pictogram
(behalve in menuschermen). Als u
bijvoorbeeld op [Q] tikt, verschijnt
het scherm Snel instellen. Door op
[2] te tikken keert u terug naar het
vorige scherm.
Mogelijke bewerkingen door op het scherm te tikken
Menufuncties instellen nadat u op de knop <M> hebt gedrukt
Snel instellen
Functies instellen nadat u op de knop <i> of <S> hebt gedrukt
Functies instellen tijdens Live view-opnamen
Functies instellen tijdens movie-opnamen
Afspeelopties
d Het aanraakscherm gebruiken
Tikken
d Het aanraakscherm gebruiken
54
Menuscherm (voorbeeldscherm)
Sleep uw vinger over het LCD-
scherm.
Schaalweergave (voorbeeldscherm)
Mogelijke bewerkingen door met uw vinger over het scherm te slepen
Een menutabblad of -item selecteren nadat u op de knop <M>
hebt gedrukt
Een schaal instellen
Snel instellen
Functies instellen tijdens Live view-opnamen
Functies instellen tijdens movie-opnamen
Afspeelopties
Als [z1: Pieptoon] is ingesteld op
[Aanr. op ], hoort u geen pieptoon
tijdens bewerkingen via het
aanraakscherm.
Slepen
3
De pieptoon uitzetten tijdens bewerkingen via het aanraakscherm
55
d Het aanraakscherm gebruiken
1
Selecteer de optie
[Aanraakbediening].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Aanraakbediening] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de aanraakbediening in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
[Standaard] is de normale instelling.
[Gevoelig] zorgt voor een betere
aanraakreactie dan [Standaard].
Probeer beide instellingen uit en
selecteer de instelling die u
prefereert.
Met [Deactiveren] kunt u de
bediening via het aanraakscherm
uitschakelen.
3 De aanraakbediening instellen
Aandachtspunten bij bediening via het aanraakscherm
Het LCD-scherm is niet drukgevoelig; gebruik dus geen scherpe
voorwerpen zoals uw nagel of een balpen op het scherm.
Bedien het aanraakscherm niet met natte vingers.
Als het LCD-scherm nat is of als u het met natte vingers bedient,
reageert het aanraakscherm misschien niet op uw aanraking of
functioneert het niet meer goed. Schakel in dergelijke gevallen de
camera uit en veeg het LCD-scherm af met een doekje.
Plak geen beschermfolie (in de handel verkrijgbaar) of stickers op het
LCD-scherm. Hierdoor kan het scherm trager op aanrakingen reageren.
57
2
Basisfuncties voor het maken
en weergeven van opnamen
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u de basismodi op
het programmakeuzewiel kunt gebruiken voor de beste
resultaten en hoe u opnamen kunt weergeven.
In de basismodi hoeft u de camera alleen maar op het
onderwerp te richten en de opname te maken; de camera stelt
alles automatisch in (pag. 81 en 316). Bovendien kunnen
geavanceerde opname-instellingen (voor gevorderden) niet
worden gewijzigd, zodat slechte opnamen als gevolg van
foutieve handelingen worden voorkomen.
B
a
s
i
s
m
o
d
i
Als u het programmakeuzewiel instelt op <8> terwijl het LCD-
scherm is uitgeschakeld, druk dan op de knop <Q> om de
opnamemodus te controleren voordat u de opname maakt (pag. 72).
58
<A> is een volautomatische modus. De camera analyseert de
scène en stelt automatisch de optimale instellingen in. Bovendien
past de camera de scherpstelling automatisch aan door te meten of het
onderwerp beweegt of niet (pag. 61).
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <A>.
2
Richt een AF-punt op het
onderwerp.
Bij het scherpstellen worden alle AF-
punten gebruikt. Meestal wordt er op het
dichtstbijzijnde object scherpgesteld.
Het scherpstellen kan worden
vereenvoudigd door het middelste
AF-punt op het onderwerp te richten.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in. De
lenselementen verschuiven om
scherp te stellen.
X De stip in het AF-punt waarop wordt
scherpgesteld, knippert kort rood. Op
hetzelfde moment is er een pieptoon
te horen en brandt het
focusbevestigingslampje <o> in de
zoeker.
X Indien nodig komt de ingebouwde
flitser automatisch tevoorschijn.
A
Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène)
AF-punt
Focusbevestigingslampje
59
A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène)
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
X De opname wordt 2 seconden op het
LCD-scherm weergegeven.
Nadat u klaar bent met fotograferen,
duwt u de ingebouwde flitser weer
omlaag.
Het focusbevestigingslampje <o> knippert en het onderwerp
is niet scherp in beeld.
Richt het AF-punt op een gedeelte met goed contrast en druk de
ontspanknop vervolgens half in (pag. 43). Ga iets achteruit als u te
dicht bij het onderwerp bent en probeer het nogmaals.
Meerdere AF-punten knipperen tegelijk.
In dat geval is op al deze AF-punten scherpgesteld. Wanneer het
AF-punt behorend bij het gewenste onderwerp knippert, maakt u de
opname.
De pieptoon blijft zachtjes aanhouden. (Het
focusbevestigingslampje <o> brandt niet.)
Dit geeft aan dat de camera voortdurend scherpstelt op een
bewegend onderwerp. (Het focusbevestigingslampje <o> brandt
niet.) U kunt scherpe opnamen maken van een bewegend onderwerp.
De focusvergrendeling (pag. 61) werkt in dit geval niet.
Er wordt niet op het onderwerp scherpgesteld als de
ontspanknop half is ingedrukt.
Wanneer de focusinstellingsknop op het objectief op <MF>
(handmatige scherpstelling) staat, zet u deze op <AF>
(automatische scherpstelling).
Veelgestelde vragen
De modus
<A>
zorgt ervoor dat de kleuren in natuur- en buitenopnamen en
opnamen van zonsondergangen er indrukwekkender uitzien. Als het niet lukt om
de gewenste kleurtoon te krijgen, gebruikt u een creatieve modus en selecteert u
een andere beeldstijl dan
<D>.
Maak vervolgens de opname (pag. 101).
A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène)
60
De flitser is afgegaan terwijl er daglicht is.
Bij een onderwerp met tegenlicht kan de flitser afgaan om donkere
schaduwen op het onderwerp lichter te maken. De flitser kan op
twee manieren worden uitgeschakeld:
Stel de flitserinstelling in op [b] (Flitser uit). Als u de
opnamemodus wijzigt of de aan-uitschakelaar op <2> zet, wordt
de instelling [a] (Autom. flits) hersteld (pag. 81).
Stel het programmakeuzewiel in op <7> (Flitser uit) (pag. 63).
De flitser is afgegaan en de resulterende opname is te helder.
Vergroot de afstand tot het onderwerp en maak de opname. Als u
opnamen maakt met de flitser en het onderwerp bevindt zich te dicht
bij de camera, wordt de opname mogelijk te helder (overbelichting).
Bij weinig licht flitst de ingebouwde flitser meerdere keren.
Als u de ontspanknop half indrukt, flitst de flitser mogelijk meerdere
keren, zodat er beter automatisch kan worden scherpgesteld. Dit
wordt het AF-hulplicht genoemd. Het heeft een effectief bereik van
circa 4 meter.
De flitser is gebruikt, maar het onderste gedeelte van de
opname is onnatuurlijk donker.
De schaduw van het objectief kwam in beeld doordat het onderwerp
zich te dichtbij bevond. Vergroot de afstand tot het onderwerp en
maak de opname. Als er een zonnekap op het objectief is bevestigd,
moet deze worden verwijderd voordat u een opname met de flitser
maakt.
61
Positioneer het onderwerp afhankelijk van de scène links of rechts in
beeld, zodat er een uitgebalanceerde achtergrond en een goed
perspectief wordt bereikt.
In de modus <A> drukt u de ontspanknop half in om scherp te stellen
op een niet-bewegend onderwerp. De scherpstelling wordt vergrendeld.
U kunt de compositie vervolgens opnieuw bepalen en daarna de
ontspanknop volledig indrukken om de opname te maken. Dit heet
'focusvergrendeling'. Scherpstelvergrendeling is ook mogelijk in andere
basismodi (behalve <5><C>).
Als het onderwerp tijdens of na het scherpstellen in de modus <A>
beweegt en de afstand tot de camera verandert, treedt AI Servo AF in
werking, zodat er voortdurend op het onderwerp wordt scherpgesteld.
(De pieptoon blijft zachtjes aanhouden.) Zolang u het AF-punt op het
onderwerp blijft richten terwijl u de ontspanknop half indrukt, wordt er
voortdurend scherpgesteld. Druk de ontspanknop volledig in om de
opname te maken.
A
Volautomatische technieken (Automatisch/scène)
De compositie opnieuw bepalen
Opnamen maken van een bewegend onderwerp
A Volautomatische technieken (Automatisch/scène)
62
U kunt opnamen maken terwijl het zoekerbeeld op het LCD-scherm
wordt weergegeven. Dit heet 'Live view-opnamen'. Zie pagina 149 voor
meer informatie.
1
Geef het Live view-beeld op het
LCD-scherm weer.
Druk op de knop <A>.
X Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
X De foto wordt gemaakt en de opname
wordt op het LCD-scherm
weergegeven.
X Nadat de kijktijd is verstreken, keert
de camera automatisch naar de Live
view-modus terug.
Druk op de knop <A> om de Live
view-opname te beëindigen.
A Live view-opnamen
63
De camera analyseert de scène en stelt automatisch de optimale
instellingen in. Op plaatsen waar het gebruik van een flitser niet is
toegestaan, zoals in musea of een aquarium, gebruikt u de modus
<7> (Flitser uit).
Voorkom beweging van de camera als de nummerweergave in
de zoeker knippert.
Bij weinig licht, wanneer de kans op bewegingsonscherpte groter is,
knippert de sluitertijd in de zoeker. Houd de camera stabiel of
gebruik een statief. Als u een zoomlens gebruikt, kunt u het beste de
groothoekzijde gebruiken om te voorkomen dat de opname door
beweging van de camera onscherp wordt.
Portretopnamen maken zonder flitser.
Vraag bij weinig licht het onderwerp zich niet te bewegen totdat de
opname is gemaakt. Als het onderwerp tijdens de opname beweegt,
kan dit ertoe leiden dat het onscherp wordt vastgelegd.
7 De flitser uitschakelen
Opnametips
64
In de modus <C> kunt u voorafgaand aan de opname de volgende
functies instellen: (1) Extra effect opname, (2) Sfeeropnamen,
(3) Achtergrond wazig, (4) Transp./zelfontsp.mod. en (5) Flitsen.
De standaardinstellingen zijn hetzelfde als in de modus <A>.
* CA staat voor Creative Auto (Automatisch/creatief).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <C>.
2
Druk op de knop <Q>. (7)
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
3
Stel de gewenste functie in.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
een functie te selecteren.
X De geselecteerde functie en Uitleg
(pag. 52) worden weergegeven.
Druk op <0> om de functie in te
stellen.
Zie pagina 65 voor de
instellingsprocedure en meer
informatie over de diverse functies.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
C Creatieve automatische opnamen
65
C Creatieve automatische opnamen
U kunt op de knop <Q> drukken om het volgende in te stellen: als
u (1), (2) of (3) instelt wanneer de camera in de modus voor Live view-
opnamen staat, ziet u het effect van de potentiële opname direct op het
scherm, nog voordat de opname is gemaakt.
(1) Extra effect opname
Voordat u gaat fotograferen, kunt u de volgende effecten instellen: Creatieve
filters (pag. 157), Beeldstijl (pag. 101) en Sfeeropnamen (pag. 82).
Draai aan het instelwiel <6> om [ : Inschakelen] te
selecteren. Tik op [2] om terug te gaan naar het scherm Snel
instellen. U kunt ook op <0> drukken en de optie selecteren.
Draai aan het instelwiel <6> om een opname-effect te selecteren.
Wanneer u een foto maakt, worden er twee beelden vastgelegd. Een
met het effect en een zonder. Meteen nadat u de opname hebt gemaakt,
worden beide beelden naast elkaar weergegeven. Het beeld zonder het
effect wordt links weergegeven en het beeld met effect rechts.
Uw favoriete opname-effecten registreren
Tijdens de weergave meteen na de opname wordt bij het beeld
met het effect het pictogram < > weergegeven. Wanneer u op de
knop <O> drukt en vervolgens op de knop <B>, kunt u zien
welk effect er is toegepast.
U kunt bij [
9:Favoriet effect
] twee opname-effecten registreren.
Wanneer u het geregistreerde [9:Favoriet effect] selecteert, kunt
u opnamen maken waarop dat effect wordt toegepast. U kunt
[9:Favoriet effect] ook overschrijven.
(2)
(3)
(5)
ISO-snelheid
(4)
(1)
Sluitertijd
Als u een Eye-Fi-kaart gebruikt en hebt ingesteld dat de beelden daarop na
overdracht worden gewist, wordt bij de weergave meteen na de opname het
beeld zonder het toegepaste effect niet meer weergegeven.
Diafragma
C Creatieve automatische opnamen
66
(2) Sfeeropnamen
U kunt de sfeer instellen die u in uw opnamen wilt vastleggen.
Draai aan het instelwiel <6> om een sfeer te selecteren. U kunt
deze ook in een lijst selecteren door op <0> te drukken. Zie
pagina 82 voor meer informatie.
(3) Achtergrond wazig
•Als [Uit] is ingesteld, verandert de mate van achtergrondvervaging
met de helderheid van het beeld.
Bij een andere instelling dan [Uit] kunt u de achtergrondvervaging
zelf instellen, onafhankelijk van de helderheid.
Als u aan het instelwiel <6> draait om de cursor naar rechts te
verplaatsen, komt de achtergrond scherper in beeld.
Draait u het instelwiel <6> zodanig dat de cursor naar links gaat,
dan wordt de achtergrond onscherper. Let op: afhankelijk van het
maximale diafragma van het objectief (f-getal) kunnen bepaalde
instellingen op de schaal mogelijk niet worden geselecteerd
(aangegeven met een •).
In de Live view-modus kunt u de onscherpte van het beeld voor en
achter het scherpgestelde punt zien. Terwijl u aan het instelwiel
<6> draait, wordt [Wazig simuleren] op het LCD-scherm
weergegeven.
Zie 'Portretfoto's maken' op pagina 68 als u de achtergrond
onscherp wilt weergeven.
Afhankelijk van het objectief en de opnameomstandigheden ziet
de achtergrond er mogelijk minder onscherp uit.
Bij gebruik van de flitser kan deze functie niet worden ingesteld.
Als <a> is ingesteld en u Achtergrond wazig kiest, wordt <b>
automatisch ingesteld.
Als [Wazig simuleren] tijdens het fotograferen met Live view actief is, kan
het beeld dat wordt weergegeven terwijl <g> (pag. 152) knippert, meer
ruis bevatten of donkerder overkomen dan de daadwerkelijke opname.
(1) Extra effect opname en (2) Sfeeropnamen kunnen niet tegelijk
worden ingesteld.
(1) Extra effect opname en (3) Achtergrond wazig kunnen niet tegelijk
worden ingesteld.
67
C Creatieve automatische opnamen
(4) Transp./zelfontsp.mod.: gebruik het instelwiel <6> om de
gewenste modus te selecteren. U kunt deze ook in een lijst
selecteren door op <0> te drukken.
<u> Enkelbeeld:
U maakt één opname tegelijk.
<i> Continue opname:
Als u de ontspanknop volledig indrukt, worden er
continu opnamen gemaakt. U kunt maximaal circa 4
opnamen per seconde maken.
<Q> Zelfontsp.:10sec/afst.:
De opname wordt 10 seconden na het indrukken van
de ontspanknop gemaakt. U kunt ook een
afstandsbediening gebruiken.
<l>Zelfontspanner:2 sec:
De opname wordt 2 seconden na het indrukken van
de ontspanknop gemaakt.
<q>Zelfontspanner:Continu:
Druk op de knoppen <W> en <X> om aan te geven
hoeveel opnamen u met de zelfontspanner wilt
maken (2 tot 10). 10 seconden na het indrukken van
de ontspanknop wordt het ingestelde aantal
opnamen gemaakt.
(5) Flitsen: draai aan het instelwiel <6> om de gewenste instelling te
kiezen. U kunt deze ook in een lijst selecteren door op <0> te
drukken.
<a>
Autom. flits
: de flitser flitst automatisch als dat nodig is.
<I> Flitser aan : de flitser flitst altijd.
<b> Flitser uit : de flitser is uitgeschakeld.
Zie de opmerkingen op pagina 110 over het gebruik van de zelfontspanner.
Zie 'De flitser uitschakelen' op pagina 63 bij het gebruik van <b>.
Als u Extra effect opname hebt gekozen, kan <i> <q> niet worden
ingesteld.
Als u Achtergrond wazig hebt gekozen, kunt u de flitser niet gebruiken.
68
De modus <2> (Portret) maakt de achtergrond onscherp, zodat
personen duidelijker naar voren komen. Ook worden de tinten van de
huid en het haar zachter gemaakt.
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond,
hoe beter.
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond, hoe
waziger de achtergrond eruitziet. Ook steekt het onderwerp beter af
tegen een gelijkmatige, donkere achtergrond.
Gebruik een teleobjectief.
Als u over een zoomlens beschikt, kunt u de telezijde gebruiken om
het onderwerp vanaf het middel beeldvullend vast te leggen. Kom
indien nodig dichterbij.
Stel scherp op het gezicht.
Controleer of het AF-punt op het gezicht knippert. Als u een close-up
van het gezicht maakt, stelt u scherp op de ogen.
2 Portretfoto's maken
Opnametips
De standaardinstelling is <i> (Continue opname). Als u de ontspanknop
ingedrukt houdt, kunt u continu-opnamen maken (maximaal circa
4 opnamen per seconde) en zo gemakkelijk verschillende poses en
gelaatsuitdrukkingen van het onderwerp vastleggen.
69
Gebruik de modus <3> (Landschap) voor panoramafoto's of om alles
van dichtbij tot veraf scherp in beeld te krijgen. Voor levendige blauwe
en groene tinten en zeer scherpe en heldere opnamen.
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde.
Wanneer u de groothoekzijde van een zoomlens gebruikt, wordt er
beter op onderwerpen die dichtbij of ver weg zijn scherpgesteld dan
met de telezijde. Het geeft landschappen ook meer breedte.
's Avonds opnamen maken.
De modus <3> is ook heel geschikt voor nachtopnamen, omdat de
ingebouwde flitser daarbij wordt uitgeschakeld. Gebruik een statief
om bewegingsonscherpte te voorkomen.
3 Landschapsfoto's maken
Opnametips
De flitser werkt niet, ook niet bij weinig licht of tegenlicht.
70
Wanneer u bloemen of kleine onderwerpen van dichtbij wilt
fotograferen, gebruikt u de modus <4> (Close-up). Gebruik een
macro-objectief (afzonderlijk verkrijgbaar) om kleine onderwerpen
veel groter te laten uitkomen.
Gebruik een eenvoudige achtergrond.
Met een simpele achtergrond komen kleine objecten zoals bloemen
beter tot hun recht.
Nader het onder onderwerp zo dicht mogelijk.
Controleer de minimale scherpstelafstand van het objectief.
Sommige objectieven hebben een indicatie, zoals <40.25m/0.8ft>.
De minimale scherpstelafstand van het objectief wordt gemeten
vanaf de scherpstelvlakmarkering <V> boven op de camera tot het
onderwerp. Als u zich te dicht bij het onderwerp bevindt, knippert het
focusbevestigingslampje <o>.
Als u de flitser gebruikt en de onderzijde van de opname er donker
uitziet, dient u de afstand tot het onderwerp te vergroten.
Gebruik bij een zoomlens de telezijde.
Het onderwerp ziet er groter uit als u bij een zoomlens de telezijde
gebruikt.
4 Close-ups maken
Opnametips
71
Gebruik de modus <5> (Sport) om bewegende onderwerpen te
fotograferen, bijvoorbeeld rennende mensen of een rijdende auto.
Gebruik een teleobjectief.
Voor opnamen vanaf een afstand wordt het gebruik van een
teleobjectief aanbevolen.
Gebruik het middelste AF-punt om scherp te stellen.
Richt het middelste AF-punt op het onderwerp en druk de
ontspanknop vervolgens half in om automatisch scherp te stellen.
Tijdens het automatisch scherpstellen blijft u een zachte pieptoon
horen. Als er niet kan worden scherpgesteld, gaat het
focusbevestigingslampje <o> knipperen.
De standaardinstelling is <i> (Continue opname). Druk de
ontspanknop volledig in om de opname te maken. Als u de
ontspanknop ingedrukt houdt, blijft de camera bij het maken van
continu-opnamen (maximaal circa 4 opnamen per seconde)
voortdurend op het bewegende onderwerp scherpstellen.
5
Opnamen maken van bewegende onderwerpen
Opnametips
Bij weinig licht, wanneer de kans op bewegingsonscherpte groter is,
knippert de sluitertijd in de linkeronderhoek. Houd de camera stil en maak
de opname.
72
De camera kiest automatisch de juiste instellingen wanneer u een
opnamemodus voor uw onderwerp of scène selecteert.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <8>.
2
Druk op de knop <Q>. (7)
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
3
Selecteer een opnamemodus.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
het pictogram van de gewenste
opnamemodus te selecteren.
Draai aan het instelwiel <6> om
een opnamemodus te selecteren.
U kunt ook het pictogram van een
opnamemodus selecteren en op
<0> drukken om een selectie van
opnamemodi weer te geven waaruit u
de gewenste modus kiest.
Beschikbare opnamemodi in de modus <8>
8: Speciale scènemodus
Opnamemodus
Pagina
Opnamemodus
Pagina
C Kinderen pag. 73 6 Nacht portret pag. 76
P Voedsel pag. 74 F Nachtopnamen uit hand pag. 77
x
Kaarslicht pag. 75 G HDR-tegenlicht pag. 78
73
Wanneer u rondrennende kinderen wilt fotograferen en voortdurend op
ze wilt blijven scherpstellen, gebruikt u <C> (Kinderen). Dit zorgt ook
voor een gezonde huidtint in de opnamen.
Gebruik het middelste AF-punt om scherp te stellen.
Richt het middelste AF-punt op het onderwerp en druk de
ontspanknop vervolgens half in om automatisch scherp te stellen.
Tijdens het automatisch scherpstellen blijft u een zachte pieptoon
horen. Als er niet kan worden scherpgesteld, gaat het
focusbevestigingslampje <o> knipperen.
Maak continu-opnamen.
De standaardinstelling is <i> (Continue opname). Druk de
ontspanknop volledig in om de opname te maken. Als u de
ontspanknop ingedrukt houdt, blijft de camera bij het maken van
continu-opnamen (maximaal circa 4 opnamen per seconde)
voortdurend op het bewegende onderwerp scherpstellen en kunt u
de veranderende gezichtsuitdrukkingen en de bewegingen goed
fotograferen.
C Kinderen fotograferen
Opnametips
Terwijl de flitser wordt opgeladen, wordt in de zoeker 'DbuSY' weergegeven
en kan er niet worden gefotografeerd. Maak de foto nadat deze weergave is
verdwenen.
74
Gebruik voor het fotograferen van voedsel de modus <P> (Voedsel).
De foto wordt helder en kleurrijk, waardoor het voedsel er heerlijk
uitziet.
Pas de kleurtoon aan.
U kunt de [Kleurtoon] aanpassen. Voedselfoto's met een
roodachtige zweem zien er doorgaans net iets appetijtelijker uit.
Als u de roodachtige tint van het voedsel wilt versterken, zet u de
kleurtoon richting [Warme toon]. Als het geheel te rood overkomt,
zet u de kleurtoon richting [Koele toon].
Gebruik de flitser niet.
Als u de flitser zou gebruiken, kan het licht daarvan op de schaal
of het voedsel reflecteren en voor onnatuurlijke schaduwen zorgen.
Standaard is <b> (Flitser uit) ingesteld. Probeer
bewegingsonscherpte te voorkomen wanneer u bij weinig licht
fotografeert.
P Voedsel fotograferen
Opnametips
Doordat in deze modus de kleurtoon wordt aangepast om voedsel er
smakelijker te laten uitzien, kan het zijn dat personen met een verkeerde
huidtint worden vastgelegd.
Als u de flitser gebruikt, wordt [Kleurtoon] weer ingesteld op de
standaardwaarde.
75
Wanneer u personen bij kaarslicht wilt fotograferen, gebruikt u <x>
(Kaarslicht). De kleurtinten van het kaarslicht blijven dan in de foto
gehandhaafd.
Gebruik het middelste AF-punt om scherp te stellen.
Richt het middelste AF-punt op het onderwerp en maak de foto.
Als de sluitertijd in de zoeker knippert, moet u ervoor zorgen
dat de camera niet beweegt.
Bij weinig licht, wanneer de kans op bewegingsonscherpte groter is,
knippert de sluitertijd in de zoeker. Houd de camera stabiel of
gebruik een statief. Als u een zoomlens gebruikt, kunt u het beste de
groothoekzijde gebruiken om te voorkomen dat de opname door
beweging van de camera onscherp wordt.
Pas de kleurtoon aan.
U kunt de [Kleurtoon] aanpassen. Als u de roodachtige tint van het
kaarslicht wilt versterken, zet u de kleurtoon richting [Warme toon].
Als het geheel te rood overkomt, zet u de kleurtoon richting [Koele
toon].
x Portretten bij kaarslicht maken
Opnametips
Er kunnen geen opnamen met Live view worden gemaakt.
Flitsopname is niet mogelijk. Bij weinig licht kan het AF-hulplicht worden
ingeschakeld (pag. 106).
76
Gebruik de modus <6> (Nacht portret) als u 's avonds mensen wilt
fotograferen en een natuurlijk uitziende achtergrond wilt hebben.
U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Gebruik een groothoekobjectief en een statief.
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde om in het donker een
panorama-effect te verkrijgen. Gebruik tevens een statief om
bewegingsonscherpte te voorkomen.
Controleer de helderheid van het onderwerp.
Bij weinig licht gaat de ingebouwde flitser automatisch af, zodat het
onderwerp goed wordt belicht.
Het wordt aanbevolen om de opname meteen nadat u deze hebt
gemaakt op het scherm te bekijken, zodat u kunt controleren of de
helderheid naar wens is. Als het onderwerp er donker uitziet,
verkleint u de afstand en maakt u de opname opnieuw.
Gebruik ook een andere opnamemodus.
Omdat bij avondopnamen bewegingsonscherpte vaker voorkomt,
wordt tevens aanbevolen om met <A> en <F> te fotograferen.
6
's Avonds portretfoto's maken (met een statief)
Opnametips
Vraag het onderwerp zich niet bewegen, ook niet nadat er is geflitst.
Als u de zelfontspanner samen met de flitser gebruikt, brandt het lampje
van de zelfontspanner kort wanneer de opname wordt gemaakt.
Zie de aandachtspunten op pagina 79.
77
U bereikt bij nachtelijke opnamen het beste resultaat door een statief te
gebruiken. Met de modus
<F>
(Nachtopnamen uit hand) kunt u echter
ook prima 's avonds opnamen maken terwijl u de camera in de hand houdt.
Er worden voor elke foto vier opnamen achter elkaar gemaakt waarbij het
eindresultaat een opname is met minder bewegingsonscherpte.
Houd de camera stevig vast.
Houd de camera stevig vast en houd deze stil als u de opname
maakt. In deze modus worden vier opnamen uitgelijnd en
samengevoegd tot één opname. Als echter iets in een van de vier
opnamen aanzienlijk is verschoven door beweging van de camera,
sluiten de opnamen mogelijk niet goed op elkaar aan in de
definitieve opname.
Als u personen wilt fotograferen, zet u de flitser aan.
Als u 's avonds een opname wilt maken met personen erin, drukt u
op de knop <Q> om <D> (Flitser aan) in te stellen. Bij de eerste
opname wordt de flitser gebruikt voor een mooi portret. Vraag de
persoon zich niet te bewegen totdat de vier opnamen zijn gemaakt.
F 's Avonds opnamen maken (uit de hand)
Opnametips
Zie de aandachtspunten op pagina 79.
78
Als u een tafereel met zowel lichte als donkere gebieden fotografeert,
gebruikt u de modus <G> (HDR-tegenlicht). Wanneer u één foto in
deze modus maakt, worden drie continu-opnamen met verschillende
belichting gemaakt. Het resultaat is één opname met een breed
kleurtoonbereik waarbij dichtgelopen schaduwen, veroorzaakt door
tegenlicht, tot een minimum zijn beperkt.
Houd de camera stevig vast.
Houd de camera stevig vast en houd deze stil als u de opname
maakt. In deze modus worden drie opnamen uitgelijnd en
samengevoegd tot één opname. Als echter iets in een van de drie
opnamen aanzienlijk is verschoven door beweging van de camera,
sluiten de opnamen mogelijk niet goed op elkaar aan in de
definitieve opname.
G Opnamen met tegenlicht maken
Opnametips
Flitsopname is niet mogelijk. Bij weinig licht kan het AF-hulplicht worden
ingeschakeld (pag. 106).
Zie de aandachtspunten op pagina 79.
HDR staat voor High Dynamic Range (groot dynamisch bereik).
79
Aandachtspunten voor
<6>
(Nacht portret) en
<F>
(Nachtopnamen uit hand)
Tijdens Live view-opnamen kan het moeilijk zijn om scherp te stellen op
lichtpunten zoals in een avondopname. In dergelijke gevallen dient u de AF-
methode op [Quick-modus] in te stellen waarna u de opname maakt. Als
het nog steeds moeilijk is om scherp te stellen, zet u de focusinstellingsknop
op het objectief op <MF> en stelt u handmatig scherp.
Aandachtspunten voor <F> (Nachtopnamen uit hand)
Als u opnamen maakt met de flitser en het onderwerp bevindt zich te
dicht bij de camera, wordt de opname mogelijk te helder (overbelichting).
Als u de flitser gebruikt om een avondopname bij weinig licht te maken,
sluiten de opnamen mogelijk niet goed op elkaar aan. Hierdoor kan een
onscherpe opname ontstaan.
Als u de flitser gebruikt en het onderwerp (een persoon) bevindt zich
dicht bij de achtergrond die ook door de flitser wordt belicht, sluiten de
opnamen mogelijk niet goed op elkaar aan. Hierdoor kan een onscherpe
opname ontstaan. Ook kunnen er onnatuurlijke schaduwen en onjuiste
kleuren op de opname zichtbaar zijn.
Bereik externe flitser:
Wanneer u een Speedlite met de instelling voor automatisch flitsbereik
gebruikt, wordt de zoompositie vast ingesteld op de groothoekzijde,
ongeacht de zoompositie van het objectief.
Als u het flitserbereik handmatig moet instellen, kiest u voor de groothoekzijde.
Aandachtspunten voor <G> (HDR-tegenlicht)
De opname wordt mogelijk niet vloeiend, maar onregelmatig of met
aanzienlijke ruis weergegeven.
HDR-tegenlicht is mogelijk niet effectief bij opnamen met overmatig
tegenlicht of met een zeer hoog contrast.
Aandachtspunten voor
<F>
(Nachtopnamen uit hand) en
<G>
(HDR-tegenlicht)
Vergeleken met andere opnamemodi is het opnamegebied kleiner.
1+73 of 1 kan niet worden geselecteerd. Als 1+73 of 1 is
ingesteld, wordt 73 ingesteld.
A
ls u een opname van een bewegend onderwerp maakt, kunnen door de
beweging van het onderwerp nabeelden ontstaan en kan het gebied om het
onderwerp heen donker worden.
De opnamen sluiten mogelijk niet goed op elkaar aan bij zich herhalende
patronen (rasters, strepen, enzovoort), opnamen in één kleur of bij
opnamen die erg zijn verschoven door beweging van de camera.
Het opslaan van de opname op de kaart duurt langer dan bij normale opnamen.
Tijdens de verwerking van de opnamen wordt “
BUSY
” weergegeven en kunt u geen
nieuwe opnamen maken totdat het verwerkingsproces is voltooid.
Als de opnamemodus is ingesteld op <
F> of <G
>
, is rechtstreeks
afdrukken niet mogelijk.
80
Wanneer in de basismodi het scherm met de opname-instellingen wordt
weergegeven, kunt u op de knop <Q> drukken om het scherm Snel
instellen weer te geven. In de tabel op de volgende pagina ziet u de
functies die in de diverse basismodi kunnen worden ingesteld vanuit het
scherm Snel instellen.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op een basismodus.
2
Druk op de knop <Q>. (7)
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
3
Stel de functies in.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
een functie te selecteren. (Deze stap
is in de modus 7 niet nodig.)
X De geselecteerde functie en Uitleg
(pag. 52) worden weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel
<6> om de instelling te wijzigen.
Q Snel instellen
Voorbeeld: portretmodus
In de modi <P> en <x> kunt u [Kleurtoon] instellen. Om het beeld op de
lichtbron af te stemmen, zet u de kleurtoon richting [Warme toon] om de
roodachtige tint te versterken. Als het geheel te rood overkomt, zet u de
kleurtoon richting [Koele toon].
81
Q Snel instellen
Functies die in de basismodi kunnen worden ingesteld
o: standaardinstelling k: door gebruiker in te stellen : niet in te stellen
* Als u de opnamemodus wijzigt of de aan-uitschakelaar op <2> zet, worden
de standaardinstellingen hersteld (behalve de zelfontspanner).
Functie A 7 C 2 3 4 5
Transportmodus
(pag. 108)
u: Enkelbeeld
o o o k o o k
i: Continue opname
k k k o k k o
Zelfontspanner
(pag. 110)
Q (10 sec.)
k k k k k k k
l (2 sec.)
k k k k k k k
q (Continu)
k k k k k k k
Flitsen
a: Automatisch flitsen
o o o o
D:
Flitser aan (flitst altijd)
k k k k
b: Flitser uit
k o k k o k o
Sfeeropnamen (pag. 82)
k k k k k
Licht-/scèneopnamen (pag. 86)
k k k k
Achtergrond wazig (pag. 66)
k
Kleurtoon
Extra effect opname (pag. 65)
k
Functie
8
C P
x
6
F
G
Transportmodus
(pag. 108)
u: Enkelbeeld
k o o o o o
i: Continue opname
o k k k k k
Zelfontspanner
(pag. 110)
Q (10 sec.)
k k k k k k
l (2 sec.)
k k k k k k
q (Continu)
k k k k k k
Flitsen
a: Automatisch flitsen
o o
D:
Flitser aan (flitst altijd)
k k k
b: Flitser uit
k o o o o
Sfeeropnamen (pag. 82)
k k k k k
Licht-/scèneopnamen (pag. 86)
k
Achtergrond wazig (pag. 66)
Kleurtoon
k k
Extra effect opname (pag. 65)
82
U kunt de sfeer selecteren die u voor de opname wilt gebruiken,
behalve wanneer de basismodus <A>, <7> of <G> is ingesteld.
1
Stel het programmakeuzewiel op een
van de volgende modi in:
<C>
,
<2>,
<3>, <4>, <5>
of
<8>
.
Als de opnamemodus <8> is, stelt
u een van de volgende opties in:
<C>, <P>, <x>, <6> of <F>.
2
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A> om het
Live view-beeld weer te geven
(behalve bij <x>).
3
Selecteer in het scherm Snel
instellen de gewenste sfeer.
Druk op de knop <Q> (7).
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [ Standaard] te
selecteren. [Sfeeropnamen] wordt
weergegeven op het scherm.
Opname via sfeerselectie
Sfeer
C/2/3/
4/5
8
Sfeereffect
C/6/F P/x
Standaard
kkk
Geen instelling
Levendig
kk
Zwak/Standaard/Sterk
Soft
kk
Zwak/Standaard/Sterk
Warm
kk
Zwak/Standaard/Sterk
Intens
kk
Zwak/Standaard/Sterk
Koel
kk
Zwak/Standaard/Sterk
Helderder
kkk
Zwak/Normaal/Sterk
Donkerder
kkk
Zwak/Normaal/Sterk
Monochroom
kkk
Blauw/Z/W/Sepia
83
Opname via sfeerselectie
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel
<6> om de gewenste sfeer te
selecteren.
X
Op het LCD-scherm wordt
weergegeven hoe de opname er met de
geselecteerde sfeerinstelling zal uitzien.
4
Stel het sfeereffect in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om de effectenbalk te
selecteren. [Effect] wordt dan onder
op het scherm weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel <6>
om het gewenste effect te selecteren.
5
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
Druk op de knop <A> om de Live
view-modus te verlaten en weer via
de zoeker te fotograferen. Druk
vervolgens de ontspanknop helemaal
in om de opname te maken.
Als u de opnamemodus wijzigt of de
aan-uitschakelaar op <2> zet,
wordt de instelling [ Standaard]
hersteld.
Het Live view-beeld dat met de toegepaste sfeerinstelling wordt
weergegeven, ziet er niet exact hetzelfde uit als de eigenlijke foto.
Bij gebruik van de flitser is het sfeereffect mogelijk minimaal.
Bij fel licht buiten heeft het Live view-beeld op het LCD-scherm mogelijk
niet dezelfde helderheid of sfeer als de eigenlijke foto die u maakt. Stel
[52: LCD-helderheid] in op 4 en kijk naar het Live view-beeld terwijl u
erop let dat het omgevingslicht geen invloed op het scherm heeft.
Als u niet wilt dat het Live view-beeld tijdens het instellen van functies
wordt weergegeven, drukt u na stap 1 op de knop <Q> en stelt u
[Licht-/scèneopnamen] en [Effect] in.
Opname via sfeerselectie
84
Sfeerinstellingen
Standaard
Standaardopnamekenmerken voor de respectieve opnamemodus.
Let op: <2> heeft opnamekenmerken die voor portretfoto's zijn
geoptimaliseerd en <3> is geoptimaliseerd voor landschapsfoto's.
Elke sfeer is een aanpassing van de opnamekenmerken van de
respectieve opnamemodus.
Levendig
Het onderwerp wordt scherp en levendig weergegeven. Met deze
sfeerinstelling ziet de foto er indrukwekkender uit dan met de
instelling [ Standaard].
Soft
Het onderwerp wordt zachter en subtieler weergegeven. Goed voor
portretten, huisdieren, bloemen, enzovoort.
Warm
Het onderwerp wordt zachter en met warmere kleuren
weergegeven. Goed voor portretten, huisdieren en andere
onderwerpen die u een warme uitstraling wilt geven.
Intens
De algehele helderheid wordt iets verminderd, terwijl het onderwerp
wordt benadrukt voor een intensere sfeer. Mensen of levende
onderwerpen vallen hierdoor meer op.
Koel
De algehele helderheid wordt iets verminderd waarbij koelere
kleurtinten worden toegepast. Een onderwerp in de schaduw komt
hierdoor kalmer en imposanter over.
85
Opname via sfeerselectie
Helderder
De opname wordt lichter weergegeven.
Donkerder
De opname wordt donkerder weergegeven.
Monochroom
De opname is monochroom. U kunt de monochroomkleur instellen
op zwart-wit, sepia of blauw. Wanneer [Monochroom] is
geselecteerd, wordt <0> weergegeven in de zoeker.
86
In de basismodi <2>, <3>, <4>, <5> en <C> kunt u opnamen
maken waarbij de instellingen met de lichtomstandigheden of het type
scène overeenkomen. In de meeste situaties voldoet [ Stand. inst.],
maar als de instellingen aan de lichtomstandigheden of het type scène
zijn aangepast, zal de opname nauwkeuriger overeenkomen met wat u
ziet.
Voor Live view-opnamen moet u, als u zowel [Licht-/scèneopnamen]
als [Sfeeropnamen] (pag. 82) instelt, eerst [Licht-/scèneopnamen]
instellen. Hierdoor wordt het gemakkelijker om het resultaat op het
LCD-scherm te bekijken.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op een van de volgende modi:
<2>, <3>, <4>, <5> of
<8>.
Voor <8> zet u het wiel op <C>.
2
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A> om het Live
view-beeld weer te geven.
Opname via licht of scènetype
Licht of scène 2 3 4 5
8
C
Stand. inst.
k k k k k
Daglicht
k k k k k
Schaduw
k k k k k
Bewolkt
k k k k k
Kunstlicht
k k k k
TL-licht
k k k k
Zonsondergang
k k k k k
87
Opname via licht of scènetype
3
Selecteer in het scherm Snel
instellen het type licht of scène.
Druk op de knop <Q> (7).
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [ Stand. inst.] te
selecteren. [Licht-/scèneopnamen]
wordt weergegeven op het scherm.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel
<6> om het gewenste type licht of
scène te selecteren.
X De resulterende opname met het
geselecteerde type licht of scène
wordt weergegeven.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
Druk op de knop <A> om de Live
view-modus te verlaten en weer via
de zoeker te fotograferen. Druk
vervolgens de ontspanknop helemaal
in om de opname te maken.
Als u de opnamemodus wijzigt of de
aan-uitschakelaar op <2> zet,
wordt de instelling [ Stand. inst.]
hersteld.
Als u de flitser gebruikt, gaat de instelling over op [
Stand. inst.
]. (In de
opname-informatie wordt echter het ingestelde type licht of scène weergegeven.)
Als u deze functie samen met [Sfeeropnamen] wilt instellen, kiest u de
verlichting of scène die het beste past bij de sfeer die u hebt ingesteld.
Wanneer u bijvoorbeeld [Zonsondergang] hebt gekozen, worden warme
kleuren benadrukt. Dit past wellicht niet bij de sfeer die u hebt ingesteld.
Als u niet wilt dat het Live view-beeld tijdens het instellen van functies
wordt weergegeven, drukt u na stap 1 op de knop <Q> en stelt u
[Licht-/scèneopnamen] in.
Opname via licht of scènetype
88
Instellingen voor het type licht of scène
Stand. inst.
Een standaardinstelling die geschikt is voor de meeste
onderwerpen.
Daglicht
Voor onderwerpen in zonlicht. Hiermee zien blauwe luchten en
groene gebieden zoals bomen en struiken er natuurlijker uit en
worden lichtgekleurde bloemen beter weergegeven.
Schaduw
Voor onderwerpen in de schaduw. Geschikt voor huidskleurtinten die
mogelijk te blauwachtig worden weergegeven en voor lichtgekleurde
bloemen.
Bewolkt
Voor onderwerpen bij een bewolkte lucht. Huidskleurtinten en
landschappen die er op een bewolkte dag mat kunnen uitzien,
worden warmer weergegeven. Dit werkt ook bij lichtgekleurde
bloemen.
Kunstlicht
Voor onderwerpen die door kunstlicht worden verlicht. Vermindert de
roodoranje kleurzweem die door kunstlicht wordt veroorzaakt.
TL-licht
Voor onderwerpen die door TL-licht worden verlicht. Geschikt voor
alle typen TL-verlichting.
Zonsondergang
Geschikt voor het vastleggen van de indrukwekkende kleuren van
een zonsondergang.
89
Hieronder wordt beschreven hoe u opnamen het eenvoudigst kunt weergeven.
Zie pagina 241 voor meer informatie over de weergaveprocedure.
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
X De laatstgemaakte of laatstbekeken
opname wordt weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Als u opnamen vanaf de laatste opname
wilt weergeven, drukt u op de toets
<Y>
.
Als u opnamen vanaf de eerste opname
(de oudste) wilt weergeven, drukt u op de
toets
<Z>
.
Telkens als u op de knop
<B>
drukt,
wordt het weergaveformaat gewijzigd.
3
Beëindig de opnameweergave.
Druk op de knop <x> om de
opnameweergave te beëindigen en
naar de opname-instellingen terug te
keren.
x Opnamen weergeven
Geen informatie
Histogram
Met basisinformatie
Weergave met opname-informatie
91
3
Creatieve opnamen
Om mislukte opnamen te voorkomen, worden in de
basismodi de meeste geavanceerde functies
automatisch ingesteld. Deze kunnen niet worden
gewijzigd. In de modus <d> (AE-programma) kunt
u diverse functies instellen en creatievere opnamen
maken.
In de modus <d> stelt de camera de sluitertijd en het
diafragma automatisch in om een standaardbelichting
te verkrijgen.
Het verschil tussen de basismodi en <d> wordt uitgelegd
op pagina 316 t/m 319.
De functies die in dit hoofdstuk worden toegelicht, kunnen
ook worden gebruikt in de modi <s>, <f> en <a>.
Deze komen in hoofdstuk 4 aan de orde.
Het pictogram M rechtsboven op de paginatitel geeft aan
dat de functie alleen in de creatieve modi (pag. 26)
beschikbaar is.
*<d> staat voor programma.
* AE staat voor automatische belichting (Auto Exposure).
92
De camera stelt automatisch de sluitertijd en het diafragma in die
het beste bij de helderheid van het onderwerp passen. Dit heet AE-
programma.
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <d>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Kijk door de zoeker en richt het
geselecteerde AF-punt op het
onderwerp. Druk de ontspanknop
vervolgens half in.
X De stip in het AF-punt waarop is
scherpgesteld, licht gedurende korte
tijd rood op en ook het
focusbevestigingslampje <o>
rechtsonder in de zoeker gaat
branden (in de modus 1-beeld AF).
X De sluitertijd en het diafragma
worden automatisch ingesteld en in
de zoeker weergegeven.
3
Controleer het scherm.
Er wordt een standaardbelichting
verkregen zolang de waarden voor
de sluitertijd en het diafragma niet
knipperen.
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
d: AE-programma
93
d: AE-programma
Wijzig de ISO-snelheid. Gebruik de ingebouwde flitser.
Als u de belichting op het omgevingslicht en het onderwerp wilt
afstemmen, kunt u de ISO-snelheid wijzigen (pag. 98) of de
ingebouwde flitser gebruiken (pag. 111). In de modus <d> gaat
de ingebouwde flitser niet automatisch af. Bij binnenfoto's of in
omstandigheden met weinig licht kunt u daarom het beste op de
flitsknop <I> drukken om de ingebouwde flitser omhoog te klappen.
Wijzig het programma met Programmakeuze.
Nadat u de ontspanknop half hebt ingedrukt, draait u aan het
instelwiel <6> om de combinatie van sluitertijd en diafragma
(het programma) te wijzigen. Programmakeuze wordt automatisch
geannuleerd nadat de opname is gemaakt. Programmakeuze is niet
mogelijk wanneer u de flitser gebruikt.
Opnametips
Wanneer de sluitertijd '30"' en het laagste f-getal
knipperen, is er sprake van onderbelichting. Verhoog
de ISO-snelheid of gebruik de flitser.
Wanneer de sluitertijd '4000' en het hoogste f-getal
knipperen, is er sprake van overbelichting. Verlaag de
ISO-snelheid.
Verschillen tussen <d> en <A> (Automatisch/scène)
In de modus <A> worden veel functies, zoals de AF-bediening en de
meetmethode, automatisch ingesteld om mislukte opnamen te voorkomen.
U kunt slechts een beperkt aantal functies instellen. Met de modus <d>
worden alleen de sluitertijd en het diafragma automatisch ingesteld. U kunt
het AF-gebruik, de meetmethode en andere functies naar wens instellen
(pag. 316).
94
U kunt het aantal pixels en de beeldkwaliteit selecteren. Er zijn tien
instellingen voor de opnamekwaliteit: 73, 83, 74, 84, 7a, 8a,
b, c, 1+73, 1.
1
Selecteer [Beeldkwalit.].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Beeldkwalit.] en druk
vervolgens op <0>.
X [Beeldkwalit.] wordt weergegeven.
2
Selecteer de opnamekwaliteit.
Het respectieve aantal pixels en het
aantal mogelijke opnamen worden
weergegeven om u te helpen de
gewenste kwaliteit te selecteren.
Druk vervolgens op <0>.
3 De opnamekwaliteit instellen
Vastgelegde pixels (aantal pixels)
Maximumaantal
opnamen
95
3 De opnamekwaliteit instellen
* De bestandsgrootte, het maximum aantal opnamen en de maximale
opnamereeks tijdens continu-opnamen zijn gebaseerd op testnormen van
Canon (beeldverhouding 3:2, ISO 100 en beeldstijl Standaard) met een kaart
van 8 GB. Deze cijfers kunnen verschillen afhankelijk van het onderwerp,
merk van de kaart, beeldverhouding, ISO-snelheid, beeldstijl, persoonlijke
voorkeuze, enzovoort.
* De cijfers tussen haakjes hebben betrekking op een kaart van 8 GB die
compatibel is met UHS-I en die is gebaseerd op de testnormen van Canon.
Richtlijnen voor het instellen van de opnamekwaliteit (benadering)
Beeldkwaliteit
Vastgelegde
pixels
(megapixels)
Bestands-
grootte (MB)
Maximum-
aantal
opnamen
Maximale
opnamereeks
73
Hoge
kwaliteit
JPEG
Circa 17,9
(18 M)
6,4 1140 28 (1140)
83 3,2 2240 2240 (2240)
74 Gemid-
delde
kwaliteit
Circa 8,0
(8,0 M)
3,4 2150 2150 (2150)
84 1,7 4200 4200 (4200)
7a
Lage
kwaliteit
Circa 4,5
(4,5 M)
2,2 3350 3350 (3350)
8a 1,1 6360 6360 (6360)
b
Circa 2,5
(2,5 M)
1,3 5570 5570 (5570)
c
Circa 0,35
(0,35 M)
0,3 21560 21560 (21560)
1+73
Hoge
kwaliteit
Circa 17,9
(18 M)
23,5+6,4 230 4 (4)
1 23,5 290 7 (8)
3 De opnamekwaliteit instellen
96
Ik wil de opnamekwaliteit selecteren die bij het papierformaat
past waarop ik wil afdrukken.
Raadpleeg het diagram links bij het
kiezen van de opnamekwaliteit. Als u
de opname wilt bijsnijden, wordt het
aanbevolen om een hogere kwaliteit
(meer pixels) te selecteren, zoals 73,
83, 1+73 of 1.
b is geschikt voor het weergeven van
de opname in een digitale fotolijst. c is
geschikt voor het e-mailen van de
opname of voor gebruik op een website.
Wat is het verschil tussen
7 en 8?
Deze instellingen geven de verschillende niveaus van beeldkwaliteit
aan die het resultaat zijn van de verschillende compressies.
De instelling
7 geeft met hetzelfde aantal pixels een hogere
beeldkwaliteit. Hoewel
8 een iets lagere beeldkwaliteit geeft, kunnen
hiermee wel meer opnamen op de kaart worden opgeslagen. De
opties b en c hebben beide kwaliteitsinstelling 7 (Fijn).
Ik heb meer opnamen kunnen maken dan het aangegeven
maximumaantal opnamen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kunt u mogelijk meer
opnamen maken dan is aangegeven. Minder is echter ook mogelijk.
Het weergegeven aantal mogelijke opnamen is slechts een schatting.
Geeft de camera de maximale opnamereeks weer?
De maximale opnamereeks wordt rechts in de zoeker weergegeven.
Aangezien de indicator slechts één cijfer weergeeft (0 - 9), wordt elk
getal dat hoger is dan 8, weergegeven als '9'. Dit getal wordt ook
weergegeven als er geen kaart in de camera is geplaatst. Pas op dat
u geen opnamen maakt als er zich geen kaart in de camera bevindt.
Wanneer moet ik
1 gebruiken?
1-opnamen moeten met een computer worden verwerkt. Meer
informatie over '1' en '1+73' vindt u op de volgende pagina.
Veelgestelde vragen
A4 (29,7 x 21 cm)
12,7 x 8,9 cm
A3 (42 x 29,7 cm)
74
84
A2 (59,4 x 42 cm)
73
83
1+73
1
b
Papierformaat
7a
8a
97
3 De opnamekwaliteit instellen
1-opnamen zijn onbewerkte opnamegegevens die nog moeten
worden omgezet in 73 of andere typen afbeeldingen. 1-opnamen
kunnen niet zomaar op een computer worden weergegeven. Daarvoor
is speciale software nodig, zoals Digital Photo Professional
(meegeleverd, pag. 362). U kunt deze opnamen echter wel aanpassen
op manieren die met andere opnametypen, zoals 73, niet mogelijk
zijn. 1 is geschikt als u de opname zelf nauwkeurig wilt bewerken of
opnamen van een belangrijk onderwerp wilt maken.
Met 1+73 wordt één beeld opgeslagen als 1- en als 73-
opname. De twee opnamen worden gelijktijdig op de kaart opgeslagen.
De twee opnamen worden opgeslagen in dezelfde map en met
hetzelfde bestandsnummer (bestandsextensie .JPG voor JPEG en
.CR2 voor RAW). 73-opnamen kunnen tevens worden weergegeven
en afgedrukt op computers waarop de met de camera meegeleverde
software niet is geïnstalleerd.
1
1+73
Bestands-
nummer
Bestands-
extensie
0001 . CR2
1 -opname
73 -opname
0001 . JPG
Wij adviseren u de meegeleverde software te gebruiken om RAW-opnamen
op een computer te bekijken. RAW-opnamen kunnen mogelijk niet worden
weergegeven met commerciële software van derden. Als u wilt weten of de
RAW-opnamen van deze camera compatibel zijn met andere software,
raadpleegt u de fabrikant van de desbetreffende software.
98
Stel de ISO-snelheid (de lichtgevoeligheid van de beeldsensor) in op de
waarde die voor het omgevingslicht gewenst is. In de basismodi wordt
de ISO-snelheid automatisch ingesteld (pag. 99).
1
Druk op de knop <i>. (9)
X [ISO-snelheid] wordt weergegeven.
2
Stel de ISO-snelheid in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel <6>
om de gewenste ISO-snelheid in te
stellen en druk vervolgens op <0>.
U kunt de ISO-snelheid ook instellen
door aan het instelwiel <6> te
draaien terwijl u de instelling van de
ISO-snelheid in de zoeker bekijkt.
Als u [
AUTO
] selecteert, wordt de ISO-
snelheid automatisch ingesteld (pag. 99).
Richtlijnen voor de ISO-snelheid
* Bij hoge ISO-snelheden kunnen opnamen er korreliger uitzien.
i: De ISO-snelheid wijzigenN
ISO-snelheid
Opnamesituatie
(Geen flits)
Flitsbereik
ISO 100 - 400 Zonnig, buiten Hoe hoger de ISO-
snelheid, hoe groter het
flitsbereik zal zijn
(pag. 111).
ISO 400 - 1600 Bewolkt of 's avonds
ISO 1600 - 12800, H
Donker, binnen of 's avonds
Als onder [54:Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [2: ISO vergroten]
is ingesteld op [1: Aan], kan 'H' (gelijk aan ISO 25600) ook worden ingesteld
(pag. 300).
Als onder [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [3: Lichte
tonen prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kunnen ISO 100 en 'H'
(gelijk aan ISO 25600) niet worden geselecteerd (pag. 301).
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen er korreliger uitzien. Lange
belichtingstijden kunnen ook afwijkende kleuren in de opname tot gevolg hebben.
99
i: De ISO-snelheid wijzigenN
Als u de ISO-snelheid instelt op [AUTO],
wordt de actuele ISO-snelheid
weergegeven wanneer u de
ontspanknop half indrukt. Zoals op de
volgende pagina staat aangegeven,
wordt de ISO-snelheid automatisch
aangepast aan de opnamemodus.
ISO [AUTO]
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals
lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Als u een hoge ISO-snelheid en de flitser gebruikt om een onderwerp te
fotograferen dat zich dichtbij bevindt, kan de opname overbelicht zijn.
Met ISO 12800 of 'H' (gelijk aan ISO 25600) neemt de maximale
opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af.
Omdat 'H' (gelijk aan ISO 25600) een uitgebreide ISO-snelheid is, zullen
ruis (zoals lichte puntjes en strepen) en onregelmatige kleuren beter
zichtbaar zijn dan normaal.
De maximaal instelbare ISO-snelheid is bij het maken van foto's anders
dan bij het maken van movie-opnamen (handmatige belichting). De door
u ingestelde ISO-snelheid wordt daarom mogelijk aangepast als u van
fotograferen overschakelt naar het maken van movie-opnamen. Ook als
u terugschakelt naar fotograferen, wordt de ISO-snelheid niet teruggezet
naar de oorspronkelijke instelling. De maximaal instelbare ISO-snelheid
is afhankelijk van de instelling voor [2: ISO vergroten] onder [54:
Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)].
• Wanneer [0: Uit] is ingesteld: als u voor het maken van foto's de ISO-
snelheid instelt op ISO 12800 en vervolgens overschakelt naar het
maken van movie-opnamen, wordt de ISO-snelheid gewijzigd naar
ISO 6400.
• Wanneer [1: Aan] is ingesteld: als u voor het maken van foto's de ISO-
snelheid instelt op ISO 12800 of 'H' (gelijk aan ISO 25600) en
vervolgens overschakelt naar het maken van movie-opnamen, wordt
de ISO-snelheid gewijzigd naar 'H' (gelijk aan ISO 12800).
i: De ISO-snelheid wijzigenN
100
*1: Vast op ISO 400 voor bulb-belichting.
*2: Afhankelijk van de ingestelde maximale ISO-snelheid.
*3: Indien invulflitsen tot overbelichting leidt, wordt ISO 100 of een hogere ISO-
snelheid ingesteld.
*4: Behalve in de modi A, C, 6 en F.
*5: Automatisch ingesteld tussen ISO 400 en ISO 1600 (of tot de maximumgrens)
in de modi C, 2, 3, 4, 5, P en <d> als u indirect flitst met een externe
Speedlite.
Voor ISO auto kunt u de maximale ISO-snelheid instellen op een
waarde tussen ISO 400 en ISO 6400.
Selecteer op het tabblad [z2] de optie
[ISO auto] en druk op <0>. Selecteer
de ISO-snelheid en druk op <0>.
Opnamemodus Instelling ISO-snelheid
A/7/C/2/4/5 Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 6400
3 Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 1600
8
C/P/x/6/G Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 6400
F Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 12800
d/s/f/a
*
1
Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 6400*
2
Met flitser ISO 400
*
3
*
4
*
5
3 De maximale ISO-snelheid instellen voor [ISO auto]M
Als [AUTO] is ingesteld, wordt de ISO-snelheid in volledige stappen
weergegeven. De ISO-snelheid wordt in werkelijkheid echter in kleinere
stappen ingesteld. In de opname-informatie (pag. 270) kan daarom een
ISO-snelheid van bijvoorbeeld 125 of 640 worden weergegeven.
101
Door een beeldstijl te selecteren, kunt u opnamekenmerken verkrijgen
die bij uw fotografische expressie of bij het onderwerp passen.
In de basismodi kunt u geen beeldstijl selecteren.
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [Beeldstijl] en druk vervolgens
op <0>.
X Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer een beeldstijl.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een beeldstijl te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
De beeldstijl wordt ingesteld en het
menu verschijnt weer.
D Automatisch
De kleurtoon wordt automatisch aangepast aan de
omstandigheden. In natuur- en buitenopnamen en opnamen van
zonsondergangen zien de kleuren er levendig uit, met name voor
blauwe luchten, bomen en struiken en zonsondergangen.
P Standaard
Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit. Dit is een
algemene beeldstijl die in de meeste omstandigheden geschikt is.
Q Portret
Voor mooie huidskleurtinten. De opname heeft zachtere kleuren.
Geschikt voor portretten in close-up.
Door de [Kleurtoon] te wijzigen (pag. 138), kunt u de
huidskleurtint aanpassen.
A
Optimale opnamekenmerken voor het onderwerp
N
Kenmerken van beeldstijlen
Gebruik een andere beeldstijl als de gewenste kleurtoon niet wordt
verkregen met [Automatisch].
A Optimale opnamekenmerken voor het onderwerpN
102
R Landschap
Voor levendige blauwe en groene tinten en zeer scherpe en
heldere opnamen. Gebruik deze instelling voor indrukwekkende
landschappen.
S Neutraal
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan
geven om opnamen met de computer te verwerken. Voor
natuurlijke kleuren en ingetogen opnamen.
U Natuurlijk
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan
geven om opnamen met de computer te verwerken. Wanneer het
onderwerp wordt vastgelegd bij een kleurtemperatuur van 5200 K,
wordt de kleur colorimetrisch aangepast aan de kleur van het
onderwerp. De opnamen zullen er mat en ingetogen uitzien.
V Monochroom
Voor zwart-witopnamen.
W Gebruiker 1-3
U kunt een standaardstijl, zoals [Portret], [Landschap], een
beeldstijlbestand, enzovoort opslaan en deze naar wens
aanpassen (pag. 140). Een beeldstijl die niet door de gebruiker is
aangepast, heeft dezelfde standaardinstellingen als de beeldstijl
[Automatisch].
Zwart-witopnamen die zijn vastgelegd in een ander bestandsformaat dan
1 kunnen niet worden teruggezet naar kleur. Als u later opnamen in kleur
wilt maken, dient u ervoor te zorgen dat de instelling [Monochroom] is
geannuleerd. Wanneer [Monochroom] is geselecteerd, wordt <0>
weergegeven in de zoeker.
103
U kunt het AF-gebruik (automatische scherpstelling) selecteren dat bij
de opnameomstandigheden en het onderwerp past. In de basismodi
wordt het optimale AF-gebruik automatisch ingesteld voor de
respectieve opnamemodus.
1
Stel de focusinstellingsknop op
het objectief in op <AF>.
2
Selecteer [AF-bediening].
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [AF-bediening] en druk op
<0>.
X [AF-gebruik] wordt weergegeven.
3
Selecteer het AF-gebruik.
Druk op de pijltjestoetsen
<Y>
en
<Z>
om de gewenste AF-bediening te
selecteren en druk vervolgens op
<0>
.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp en
druk de ontspanknop half in. De camera
stelt vervolgens automatisch scherp in
het geselecteerde AF-gebruik.
Geschikt voor niet-bewegende onderwerpen. Wanneer u de
ontspanknop half indrukt, stelt de camera slechts één keer scherp.
Als de scherpstelling is bereikt, licht de stip in het AF-punt waarop is
scherpgesteld gedurende korte tijd rood op en gaat ook het
focusbevestigingslampje <o> in de zoeker branden.
Bij meervlaksmeting (pag. 121) wordt de belichting ingesteld op het
moment dat er op het onderwerp is scherpgesteld.
Wanneer u de ontspanknop half ingedrukt houdt, wordt de
scherpstelling vergrendeld. U kunt dan desgewenst een nieuwe
beeldcompositie maken.
f: De AF-bediening wijzigenN
1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen
f: De AF-bediening wijzigenN
104
Dit AF-gebruik is geschikt voor bewegende onderwerpen waarbij de
scherpstelafstand telkens verandert. Zolang u de ontspanknop half
ingedrukt houdt, blijft de camera continu op het onderwerp scherpstellen.
De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt.
Bij automatische AF-puntselectie (pag. 105) stelt de camera scherp
op het middelste AF-punt. Als het onderwerp zich tijdens het
scherpstellen van het middelste AF-punt af beweegt, blijft de camera
het onderwerp volgen zolang dit nog binnen het bereik van een
ander AF-punt valt.
In de modus AI Focus AF schakelt het AF-gebruik automatisch van
1-beeld AF over op AI Servo AF als het onderwerp in beweging komt.
Als het onderwerp in beweging komt nadat er met behulp van 1-
beeld AF op is scherpgesteld, wordt deze beweging door de camera
gesignaleerd. De camera schakelt dan automatisch over op AI
Servo AF en blijft het onderwerp volgen.
AI Servo AF voor bewegende onderwerpen
AI Focus AF voor automatisch wisselen van AF-bediening
Als u niet kunt scherpstellen, gaat het focusbevestigingslampje <o> in
de zoeker knipperen. In dit geval kan er geen opname worden gemaakt,
ook al drukt u de ontspanknop helemaal in. Bepaal de compositie
opnieuw en probeer opnieuw scherp te stellen of raadpleeg
'Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld' (pag. 107).
Als de optie [z1: Pieptoon] is ingesteld op [Uitschakelen], hoort u
geen pieptoon als er op het onderwerp is scherpgesteld.
In de modus AI Servo AF hoort u geen pieptoon, zelfs niet als er op het
onderwerp is scherpgesteld. Ook gaat het focusbevestigingslampje <o> in
de zoeker niet branden.
Wanneer bij het gebruik van AI Focus AF met actieve Servo-modus op het
onderwerp wordt scherpgesteld, hoort u een zachte pieptoon. Het
focusbevestigingslampje <o> in de zoeker gaat echter niet branden.
De scherpstelling wordt in dit geval niet vergrendeld.
105
In de basismodi stelt de camera automatisch scherp op het
dichtstbijzijnde onderwerp.
Daarom wordt er mogelijk niet altijd op het beoogde onderwerp
scherpgesteld. In de modi
<d>
,
<s>
,
<f>
en
<a>
kunt u het AF-punt
selecteren en dat gebruiken om scherp te stellen op het beoogde onderwerp.
1
Druk op de knop <S>. (9)
X Het geselecteerde AF-punt wordt op
het LCD-scherm en in de zoeker
weergegeven.
2
Selecteer het AF-punt.
Gebruik de pijltjestoetsen <S>
om het AF-punt te selecteren.
Als u in de zoeker kijkt, kunt u het
AF-punt selecteren door aan het
instelwiel <6> te draaien tot het
gewenste AF-punt rood oplicht.
Als alle AF-punten oplichten, wordt
automatische AF-puntselectie
ingeschakeld. Er wordt dan
automatisch een AF-punt
geselecteerd waarmee op het
onderwerp wordt scherpgesteld.
Wanneer u op
<0>
drukt, wordt er
tussen het middelste AF-punt en
automatische AF-puntselectie gewisseld.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het geselecteerde AF-punt op het
onderwerp en druk de ontspanknop
half in om scherp te stellen.
S Het AF-punt selecterenN
U kunt ook op het LCD-scherm tikken om het AF-punt te selecteren. Als u bij het
handmatig selecteren van AF-punten linksonder in het scherm op het pictogram
[ ] tikt, wordt er overgeschakeld naar automatische AF-puntselectie.
Als u [53: Schak. S / A-knop] instelt op [Inschakelen], kunt u tussen
de functies van de knoppen <S> en <A> schakelen.
S Het AF-punt selecterenN
106
Als u van dichtbij een portret wilt maken, gebruikt u 1-beeld AF
en stelt u scherp op de ogen.
Als u eerst op de ogen scherpstelt, kunt u de compositie vervolgens
opnieuw bepalen terwijl het gezicht scherp blijft.
Als het moeilijk is om scherp te stellen, kunt u het beste het
middelste AF-punt selecteren en gebruiken.
Van de negen AF-punten is het middelste het gevoeligste.
Stel de camera in op automatische AF-puntselectie en AI Servo
AF om gemakkelijker op een bewegend onderwerp te kunnen
scherpstellen (pag. 104).
Het middelste AF-punt wordt als eerste gebruikt om op het onderwerp
scherp te stellen. Als het onderwerp zich tijdens het scherpstellen van
het middelste AF-punt af beweegt, blijft de camera het onderwerp
volgen zolang dit nog binnen het bereik van een ander AF-punt valt.
Bij weinig licht flitst de ingebouwde flitser een paar keer kort wanneer u
de ontspanknop half indrukt. Daarmee wordt het onderwerp verlicht,
zodat automatisch scherpstellen makkelijker is.
Opnametips
AF-hulplicht met de ingebouwde flitser
Het AF-hulplicht van de ingebouwde flitser wordt in de volgende
opnamemodi niet geactiveerd: <7>, <3>, <5> en <C>.
Het AF-hulplicht kan niet worden geactiveerd tijdens het gebruik van
AI Servo AF.
Het effectieve bereik van het AF-hulplicht dat door de ingebouwde flitser
wordt geactiveerd, is ongeveer 4 meter.
Wanneer u in de creatieve modi met de knop <I> de ingebouwde flitser
omhoog laat komen (pag. 111), wordt indien nodig het AF-hulplicht
geactiveerd. Afhankelijk van de instelling voor [4: AF-hulplicht] onder
[54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] wordt het AF-hulplicht niet
ingeschakeld (pag. 302).
Als u een extender (afzonderlijk verkrijgbaar) gebruikt en het f-getal hoger
wordt dan f/5.6, is automatisch scherpstellen niet mogelijk (behalve in de
modi [u+volgen], [FlexiZone - Multi] en [FlexiZone - Single] tijdens Live
view-opnamen). Raadpleeg de instructiehandleiding van de extender voor
meer informatie.
107
Soms kan er niet automatisch worden scherpgesteld (het
focusbevestigingslampje <o> van de zoeker knippert dan).
Dit kan onder meer voorkomen bij de volgende onderwerpen:
Onderwerpen met erg weinig contrast
(bijvoorbeeld strakblauwe lucht, muren met een effen kleur, enzovoort)
Onderwerpen bij zeer weinig licht
Reflecterende onderwerpen en onderwerpen met heel veel tegenlicht
(bijvoorbeeld auto's met een zeer reflecterende carrosserie,
enzovoort)
Onderwerpen die zowel dichtbij als veraf door een AF-punt worden gedekt
(bijvoorbeeld een dier in een kooi, enzovoort)
Zich herhalende patronen
(bijvoorbeeld vensters in een wolkenkrabber, toetsenborden, enzovoort)
Ga in dergelijke situaties op een van de volgende manieren te werk:
(1) Stel in de modus 1-beeld AF scherp op een object dat op dezelfde
afstand staat als het onderwerp en vergrendel de scherpstelling
voordat u de compositie opnieuw bepaalt (pag. 61).
(2) Zet de focusinstellingsknop op het objectief op <MF> en stel
handmatig scherp.
1
Zet de focusinstellingsknop op
het objectief op <MF>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Stel scherp door aan de focusring op
het objectief te draaien totdat u het
onderwerp scherp in de zoeker ziet.
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld
MF: Handmatige scherpstelling
Zie pagina 170 voor informatie over onderwerpen waarop moeilijk is scherp
te stellen tijdens Live view-opnamen met [u+volgen], [FlexiZone - Multi]
of [FlexiZone - Single].
Focusring
Als u bij handmatige scherpstelling de ontspanknop half indrukt, licht het
AF-punt waarmee is scherpgesteld gedurende korte tijd rood op, klinkt de
pieptoon en gaat ook het focusbevestigingslampje <o> in de zoeker
branden.
108
De camera heeft transportmodi voor enkele opnamen en continue
opnamen. In de basismodi kunnen Enkele stille opname en Stille
continue opname niet worden geselecteerd.
1
Selecteer [Trnsp./zlfont.].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Trnsp./zlfont.] en druk op
<0>.
X [Transp./zelfontsp.mod.] verschijnt.
2
Selecteer de transportmodus.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de gewenste
transportmodus te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
u : Enkelbeeld
Wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt, wordt er slechts
één opname gemaakt.
i : Continue opname (max. circa 4 opnamen/sec.)
Als u de ontspanknop volledig indrukt, worden er continu
opnamen gemaakt.
B : Enkele stille opnameM
Opnamen in enkelbeeld met minder geluid dan in <u>.
M : Stille continue opname (max. circa 2,5 opnamen/sec.)M
Continu-opnamen met minder geluid dan in <i>.
Q : Zelfontsp.:10sec./afst.
l : Zelfontspanner:2 sec.
q : Zelfontspanner:Continu
Zie pagina 110 voor het maken van opnamen met de
zelfontspanner. Zie pagina 309 voor het maken van opnamen
met de afstandsbediening.
i De transportmodus selecteren
109
i De transportmodus selecteren
Als <B> of <M> wordt ingesteld, is de vertraging tussen het volledig
indrukken van de ontspanknop en het maken van de opname langer dan
anders het geval zou zijn bij enkelbeeld en continu-opnamen.
Als [z3: AF-bediening] is ingesteld op [AI Servo AF] of [AI Focus
AF], kunnen <B> en <M> niet worden geselecteerd. Als <B> of
<M> is ingesteld, zal [z3: AF-bediening] vaststaan op [1-beeld AF].
Bij Live view-opnamen kunnen <B> en <M> niet worden ingesteld.
De snelheid bij continuopnamen kan iets lager liggen als het
batterijniveau laag is.
Bij het gebruik van AI Servo AF neemt de snelheid voor continu-
opnamen mogelijk enigszins af. Dit is afhankelijk van het onderwerp en
het gebruikte objectief.
i: De maximale snelheid van continu-opnamen van circa 4 beelden per
seconde wordt in de volgende omstandigheden bereikt*: bij een
sluitertijd van 1/500 seconde of korter en met de grootste lensopening
(het maximale diafragma; dit verschilt per objectief). De snelheid van
continu-opnamen neemt mogelijk af door de sluitertijd, het diafragma, de
omstandigheden van het onderwerp, de helderheid, het objectief, het
gebruik van de flitser, enzovoort.
* Bij de volgende objectieven wordt 4 beelden per seconde bereikt met 1-beeld AF
en de Image Stabilizer (beeldstabilisatie) uitgeschakeld: de EF 300mm f/4L IS
USM, de EF 28-135mm f/3.5-5.6 IS USM, de EF 75-300mm f/4-5.6 IS USM en de
EF 100-400mm f/4.5-5.6L IS USM.
110
1
Selecteer [Trnsp./zlfont.].
Selecteer op het tabblad [z1] de optie
[Trnsp./zlfont.] en druk op <0>.
X [Transp./zelfontsp.mod.] verschijnt.
2
Selecteer de zelfontspanner.
Druk op de pijltjestoetsen
<Y>
en
<Z>
om de
zelfontspanner te selecteren en druk op
<0>.
Q: Zelfontspanner (10 sec.)
U kunt ook de afstandsbediening
gebruiken (pag. 309).
l:
Zelfontspanner (2 sec.)
(pag. 147)
q:
Zelfontspanner (10 sec.) en continu-opnamen
Druk op de pijltjestoetsen
<W>
en
<X>
om aan te geven hoeveel opnamen u met
de zelfontspanner wilt maken (2 - 10).
3
Maak de opname.
Kijk door de zoeker, stel scherp op het
onderwerp en druk de ontspanknop helemaal in.
X
U kunt de zelfontspanner in de gaten houden door
middel van het bijbehorende lampje, de pieptoon en
de aftelweergave (in seconden) op het LCD-scherm.
X
Twee seconden voordat de opname wordt
gemaakt, gaat het lampje van de zelfontspanner
branden en klinkt de pieptoon sneller.
j De zelfontspanner gebruiken
Met <q> kan het interval tussen de verschillende opnamen worden
verlengd, afhankelijk van de instellingen voor opnamefuncties zoals de
opnamekwaliteit of het gebruik van de flitser.
Als u bij het indrukken van de ontspanknop niet door de zoeker kijkt, kunt
u het beste de oculairdop bevestigen (pag. 310). Als er tijdens het
maken van een opname licht in de zoeker komt, kan dit een negatief
effect op de belichting hebben.
Het wordt aanbevolen om na het maken van opnamen met de
zelfontspanner de opname weer te geven (pag. 89) om de scherpstelling
en belichting te controleren.
Als u met de zelfontspanner een foto van uzelf wilt maken, vergrendelt u
de scherpstelling (pag. 61) op een onderwerp dat zich tijdens de opname
op ongeveer dezelfde afstand als uzelf bevindt.
U stopt de zelfontspanner door het LCD-scherm aan te raken of door op
<0> te drukken.
111
Als u binnenshuis bent of te maken hebt met weinig licht of tegenlicht,
kunt u de ingebouwde flitser omhoog klappen en op de ontspanknop
drukken om opnamen met de flitser te maken. In de modus <d> wordt
de sluitertijd automatisch ingesteld op een waarde tussen 1/60 seconde
en 1/200 seconde om bewegingsonscherpte te voorkomen.
1
Druk op de knop <D>.
In de creatieve modi kunt u altijd op
de knop <D> drukken om opnamen
met de flitser te maken.
Terwijl de flitser wordt opgeladen,
wordt in de zoeker 'DbuSY' en op het
LCD-scherm [BUSYD] weergegeven.
2
Druk de ontspanknop half in.
Controleer linksonder in de zoeker of
het pictogram <D> oplicht.
3
Maak de opname.
De flitser gaat af zodra er is
scherpgesteld en u de ontspanknop
volledig indrukt.
Effectief flitsbereik [bij benadering in meters]
D De ingebouwde flitser gebruiken
ISO-snelheid
(pag. 98)
EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS II
Groothoek Tele
100 1 - 2,7 1 - 1,7
200 1 - 3,8 1 - 2,4
400 1 - 5,4 1 - 3,4
800 1 - 7,6 1 - 4,7
1600 1,3 - 10,7 1 - 6,7
3200 1,9 - 15,2 1,2 - 9,5
6400 2,7 - 21,5 1,7 - 13,4
12800 3,8 - 30,4 2,4 - 19,0
H: 25600 5,4 - 43,0 3,4 - 26,9
D De ingebouwde flitser gebruiken
112
Verhoog de ISO-snelheid als het onderwerp ver weg is
(pag. 98).
Door de ISO-snelheid te verhogen, kunt u het flitsbereik vergroten.
Verlaag de ISO-snelheid bij fel licht.
Verlaag de ISO-snelheid als de belichtingsinstelling in de zoeker knippert.
Verwijder de zonnekap. Let erop dat u zich niet te dicht bij het
onderwerp bevindt.
Als er een zonnekap op het objectief is bevestigd of als u te dicht bij
het onderwerp staat, kan de onderzijde van de opname er donker
uitzien doordat de flitser wordt belemmerd. Controleer bij belangrijke
opnamen op het LCD-scherm of de flitsbelichting er natuurlijk uit ziet
(niet donker onderaan).
Het rode-ogeneffect kan worden geminimaliseerd of voorkomen als u
bij flitsfoto's de rode-ogencorrectielamp gebruikt.
Rode-ogencorrectie kan in elke opnamemodus worden ingesteld,
behalve in <7>, <3>, <5>, <x> en <G>.
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [R.ogen Aan/Uit] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Als u de ontspanknop half indrukt
wanneer u opnamen maakt met de
flitser, gaat het rode-ogencorrectielampje
branden. Wanneer u vervolgens de
ontspanknop helemaal indrukt, wordt de
opname gemaakt.
Opnametips
3 Rode-ogencorrectie gebruiken
Rode-ogencorrectie is het effectiefst als het onderwerp naar het rode-
ogencorrectielampje kijkt in een goed verlichte ruimte of wanneer u dicht
bij het onderwerp staat.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt de
schaalweergave onder in de zoeker kleiner waarna hij
wordt uitgeschakeld. Voor het beste resultaat maakt u de
opname nadat deze schaalweergave is uitgeschakeld.
De effectiviteit van de rode-ogencorrectie is afhankelijk van het onderwerp.
113
4
Opnamefuncties voor gevorderden
Dit hoofdstuk is een aanvulling op hoofdstuk 3. U leest
in dit hoofdstuk op welke manieren u nog meer creatief
kunt fotograferen.
In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk wordt uitgelegd
hoe u de modi <s> <f> en <a> op het
programmakeuzewiel kunt gebruiken.
Alle functies die in hoofdstuk 3 zijn besproken, kunnen ook
worden gebruikt met de modi <s>, <f> en <a>.
Zie pagina 316 voor informatie over welke functies in de
diverse opnamemodi kunnen worden gebruikt.
Het pictogram M rechts boven de paginatitel geeft aan dat de
functie alleen in de creatieve modi (pag. 26) beschikbaar is.
De instelwielwijzer <c> wordt samen
met de sluitertijd, het diafragma of de
waarde voor belichtingscompensatie
weergegeven en geeft aan dat u het
instelwiel <6> kunt draaien om de
desbetreffende instelling aan te passen.
c Instelwielwijzer
114
Met de modus <s> (automatische belichting met sluitervoorkeur) op
het programmakeuzewiel kunt u de actie bevriezen of onscherp maken.
* <s> staat voor Time value (tijdwaarde).
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <s>.
2
Stel de gewenste sluitertijd in.
Zie 'Opnametips' voor advies over het
instellen van de sluitertijd.
Als u het instelwiel <6> naar rechts
draait, stelt u een kortere sluitertijd in.
Als u het wiel naar links draait, stelt u
een langere sluitertijd in.
3
Maak de opname.
Wanneer u scherpstelt en de
ontspanknop volledig indrukt, wordt
de opname gemaakt met de
geselecteerde sluitertijd.
s
:
De beweging van het onderwerp vastleggen
Onscherp gemaakte beweging
(lange sluitertijd: 1/30 seconde)
Bevroren actie
(korte sluitertijd: 1/2000 seconde)
Weergegeven sluitertijd
Op het LCD-scherm wordt de sluitertijd als een breuk weergegeven.
In de zoeker wordt echter alleen de noemer weergegeven. '0"5' duidt op
0,5 seconde en '15"' op 15 seconden.
115
s: De beweging van het onderwerp vastleggen
Een snel bewegend onderwerp bevriezen
Gebruik een korte sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/4000 en
1/500 seconde.
Een rennend kind of dier onscherp maken om de indruk van
beweging te wekken
Gebruik een gemiddelde sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/250 en
1/30 seconde. Volg het bewegende onderwerp met de zoeker en
druk de ontspanknop in om de opname te maken. Wanneer u
gebruikmaakt van een teleobjectief, dient u dit goed vast te houden
om bewegingsonscherpte te voorkomen.
Een stromende rivier of fontein onscherp maken
Gebruik een lange sluitertijd van 1/30 seconde of langer. Gebruik
een statief om bewegingsonscherpte te voorkomen.
Stel de sluitertijd zo in dat de weergegeven diafragmawaarde
niet knippert.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en de
sluitertijd wijzigt terwijl het diafragma wordt
weergegeven, wordt de diafragmawaarde ook
gewijzigd. Op die manier wordt dezelfde belichting
(hoeveelheid licht die op de beeldsensor valt)
gehandhaafd. Wanneer u het aanpasbare
diafragmabereik overschrijdt, knippert de
diafragmawaarde om aan te geven dat de standaardbelichting niet
kan worden verkregen.
Bij onderbelichting knippert de maximale diafragmawaarde (laagste
getal). Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar links om
een langere sluitertijd in te stellen of verhoogt u de ISO-snelheid.
Bij overbelichting knippert de minimale diafragmawaarde (hoogste
getal). Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar rechts om
een kortere sluitertijd in te stellen of verlaagt u de ISO-snelheid.
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen
automatisch op het eveneens automatisch ingestelde diafragma
afgestemd (automatische flitsbelichting). De sluitertijd kan worden
ingesteld op een waarde tussen 1/200 seconde en 30 seconden.
Opnametips
D De ingebouwde flitser gebruiken
116
Om de achtergrond onscherp te maken of om onderwerpen die dichtbij of ver
weg zijn scherp te krijgen, stelt u het programmakeuzewiel in op
<f>
(automatische belichting met diafragmavoorkeur). Zo kunt u de scherptediepte
(het bereik van een acceptabele scherpstelling) aanpassen.
*<f> staat voor Aperture Value (diafragmawaarde). Dit is de grootte van de
diafragmaopening binnen het objectief.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <f>.
2
Stel het gewenste diafragma in.
Hoe hoger het f-getal, hoe groter de
scherptediepte waarbij zowel de
voor- als achtergrond scherper zijn.
U stelt een hoger f-getal (kleinere
diafragmaopening) in als u het instelwiel
<6>
naar rechts draait en een lager
f-getal (grotere diafragmaopening) als u
het instelwiel naar links draait.
3
Maak de opname.
Stel scherp en druk de ontspanknop
helemaal in. De opname wordt gemaakt
met het geselecteerde diafragma.
f
:
De scherptediepte wijzigen
Scherpe voorgrond en achtergrond
(met een hoog f-getal van het diafragma: f/32)
Onscherpe achtergrond
(met een laag f-getal van het diafragma: f/5.6)
Weergegeven diafragmawaarde
Hoe hoger het f-getal, hoe kleiner de diafragmaopening. De weergegeven
diafragma's kunnen variëren. Dit is afhankelijk van het objectief. Als er geen
objectief op de camera is bevestigd, wordt '
00
' als diafragmawaarde weergegeven.
117
f: De scherptediepte wijzigen
Wanneer u een diafragma met een hoog f-getal gebruikt of
opnamen maakt bij weinig licht, kan er bewegingsonscherpte
optreden.
Bij een hoger f-getal van het diafragma is de sluitertijd langer.
In omstandigheden met weinig licht kan de sluitertijd maar liefst
30 seconden bedragen. Verhoog in zo'n geval de ISO-snelheid en
houd de camera stil of gebruik een statief.
De scherptediepte is niet alleen afhankelijk van het diafragma,
maar ook van het objectief en de afstand tot het onderwerp.
Aangezien groothoekobjectieven van zichzelf een grote
scherptediepte hebben (d.w.z. het gebied voor en achter het
scherpgestelde punt dat nog scherp is), hoeft u geen hoog f-getal
van het diafragma in te stellen om een opname te krijgen die van
voor tot achter scherp is. Een teleobjectief daarentegen heeft een
kleine scherptediepte.
En hoe dichterbij het onderwerp, hoe kleiner de scherptediepte.
Een onderwerp dat zich verder weg bevindt, heeft een grotere
scherptediepte.
Stel het diafragma zo in dat de weergave van de sluitertijd niet
knippert.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en het
diafragma wijzigt terwijl de sluitertijd wordt
weergegeven, wordt de sluitertijd ook gewijzigd.
Op die manier wordt dezelfde belichting (de
hoeveelheid licht die op de beeldsensor valt)
gehandhaafd. Wanneer u het aanpasbare
sluitertijdbereik overschrijdt, knippert de sluitertijd
om aan te geven dat de standaardbelichting niet kan worden
verkregen.
Bij onderbelichting knippert de sluitertijd van 30 seconden ('30"'). Als
dit gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar links om een lager f-
getal van het diafragma in te stellen of verhoogt u de ISO-snelheid.
Bij overbelichting knippert de sluitertijd van 1/4000 seconde ('4000').
Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar rechts om een
hoger f-getal van het diafragma in te stellen of verlaagt u de ISO-
snelheid.
Opnametips
f: De scherptediepte wijzigen
118
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen
automatisch op het ingestelde diafragma afgestemd (automatische
flitsbelichting). De sluitertijd wordt automatisch ingesteld tussen
1/200 seconde en 30 seconden, afhankelijk van de lichtomstandigheden.
Bij weinig licht wordt het hoofdonderwerp belicht met de automatische
flitser. De achtergrond wordt belicht met de automatisch ingestelde
langere sluitertijd. Zowel het onderwerp als de achtergrond zien er goed
belicht uit (automatische lange flitssynchronisatietijd). Wanneer u de
camera in de hand houdt, dient u deze goed stil te houden om
bewegingsonscherpte te voorkomen. U wordt aangeraden een statief
te gebruiken.
U kunt een lange sluitertijd voorkomen door bij [z2: Flitsbesturing]
de optie [Flitssync.snelheid AV-modus] in te stellen op [1/200-1/60
sec. auto] of [1/200 sec. (vast)] (pag. 232).
De diafragmaopening verandert alleen op het moment dat er een
opname wordt gemaakt. Voor de rest blijft het diafragma open staan.
Wanneer u via de zoeker of op het LCD-scherm naar het onderwerp
kijkt, ziet u daarom een kleine scherptediepte.
Druk op de knop voor
scherptedieptecontrole om de huidige
diafragma-instelling te selecteren voor
het objectief en de scherptediepte te
controleren (het bereik van een
acceptabele scherpstelling).
D De ingebouwde flitser gebruiken
ScherptedieptecontroleN
Terwijl u naar het Live view-beeld kijkt (pag. 150) en de knop voor
scherptedieptecontrole ingedrukt houdt, kunt u het diafragma wijzigen
en ziet u hoe de scherptediepte verandert.
119
U kunt zowel de sluitertijd als het diafragma handmatig naar wens
instellen. Terwijl u naar de indicator voor het belichtingsniveau in de
zoeker kijkt, kunt u de belichting naar wens instellen. Deze methode
heet handmatige belichting.
* <a> staat voor Manual (handmatig).
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <a>.
2
Stel de ISO-snelheid in (pag. 98).
3
Stel de sluitertijd en het diafragma in.
Draai aan het instelwiel <6> om de
sluitertijd in te stellen.
Houd de knop <
O
> ingedrukt en
draai aan het instelwiel <
6
> om het
diafragma in te stellen.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
X De belichtingsinstelling wordt in de
zoeker weergegeven.
De belichtingsniveaumarkering <h>
geeft aan hoe ver het huidige
belichtingsniveau van het
standaardbelichtingsniveau is
verwijderd.
5
Stel de belichting in en maak de opname.
Controleer de indicator voor het belichtingsniveau en stel de
sluitertijd en het diafragma in.
Indien het ingestelde belichtingsniveau meer dan ±2 stops van
de standaardbelichting afwijkt, wordt bij het uiteinde van de
belichtingsniveau-indicator in de zoeker <
I> of <J> weergegeven.
(Op het LCD-scherm wordt <
I> of <J> weergegeven wanneer het
belichtingsniveau meer dan ±3 stops afwijkt.)
a
:
Handmatige belichting
<6>
<O> + <6>
Markering actuele belichtingsniveau
Markering standaardbelichting
Als ISO auto is ingesteld, wordt de instelling van de ISO-snelheid aangepast
aan de sluitertijd en het diafragma om een standaardbelichting te verkrijgen.
Daardoor verkrijgt u mogelijk niet het gewenste belichtingseffect.
a: Handmatige belichting
120
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen automatisch (automatische
flitsbelichting) op het handmatig ingestelde diafragma afgestemd. De sluitertijd kan worden
ingesteld op een waarde tussen 1/200 seconde en 30 seconden of bulb.
Bij bulb-belichting blijft de sluiter geopend zolang u
de ontspanknop ingedrukt houdt. Deze instelling
kan worden gebruikt voor het fotograferen van
vuurwerk en andere onderwerpen waarvoor een
lange belichting is vereist.
Ga naar stap 3 op de vorige pagina en draai
het instelwiel
<6>
naar links om <
BULB
>
in te stellen. De verstreken belichtingstijd
wordt op het LCD-scherm weergegeven.
I De ingebouwde flitser gebruiken
BULB: Bulb-belichting
Als u bij [
z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid
] het selectieteken <
X
> voor [
Uitsch. bij handm. bel.
] verwijdert, kunt u deze
instelling ook instellen in de modus <
a
> (pag. 130).
Wanneer ISO Auto is ingesteld, kunt u op de knop <
A
> drukken om de
ISO-snelheid te vergrendelen.
Wanneer u op de knop <
A
> drukt en vervolgens een nieuwe beeldcompositie maakt,
kunt u op de belichtingsniveau-indicator (pag. 24 en 25) het verschil in het
belichtingsniveau zien in vergelijking met de eerste keer dat u op de knop <
A
> drukte.
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon op een
heldere dag of een intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade
ontstaan aan de beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Aangezien bulb-belichting meer ruis produceert dan normaal, kan de
opname er een beetje korrelig uitzien.
Als [z3: Ruisred. lange sluitertijd] is ingesteld op [Automatisch] of
[Inschakelen], wordt de ruis die wordt veroorzaakt door de lange
sluitertijd verminderd (pag. 132).
Voor bulb-belichting wordt het gebruik van een statief en een
afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 310) aanbevolen.
U kunt voor opnamen met bulb-belichting ook een afstandsbediening gebruiken
(afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 309). Wanneer u op de overdrachtsknop van de
afstandsbediening drukt, wordt de bulb-belichting onmiddellijk of na 2 seconden
gestart. Druk nogmaals op de knop om de bulb-belichting te stoppen.
121
Er zijn vier meetmethoden beschikbaar om de helderheid van het
onderwerp te meten. Meestal wordt meervlaksmeting aanbevolen.
In de basismodi wordt automatische selectie automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Meetmethode].
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [Meetmethode] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de meetmethode in.
Selecteer de gewenste meetmethode
en druk op <0>.
q Meervlaks meting
Dit is een algemene meetmethode die zelfs
geschikt is voor onderwerpen met tegenlicht.
De camera past de belichting automatisch aan
het onderwerp aan.
w Deelmeting
Deze methode is effectief wanneer de
achtergrond veel helderder is dan het
onderwerp (bijvoorbeeld bij tegenlicht).
Het grijskleurige gebied in de afbeelding links is
het gebied waar de helderheid wordt gemeten
om de standaardbelichting te verkrijgen.
r Spotmeting
Hiermee kunt u een lichtmeting uitvoeren voor
een specifiek gedeelte van het onderwerp. Het
grijskleurige gebied in de afbeelding links is het
gebied waar de helderheid wordt gemeten om
de standaardbelichting te verkrijgen. Deze
meetmethode is voor gevorderde gebruikers.
q De meetmethode wijzigenN
q De meetmethode wijzigenN
122
e Centrum gew. gemiddeld
De helderheid wordt in het midden van het
beeld gemeten, waarna een gemiddelde voor
de gehele opname wordt berekend. Deze
meetmethode is voor gevorderde gebruikers.
Bij q (Meervlaks meting) wordt de belichtingsinstelling vergrendeld
wanneer u de ontspanknop half indrukt en op het onderwerp hebt
scherpgesteld. Bij de lichtmeetmodi w (Deelmeting), r (Spotmeting)
en e (Centrum gew. gemiddeld) wordt de belichting vastgesteld op het
moment dat de foto wordt gemaakt. (De belichting wordt niet vergrendeld
als de ontspanknop half is indrukt.) Tijdens Live view-opnamen wordt de
belichting, ongeacht de meetmethode, ingesteld op het moment dat de foto
wordt gemaakt.
123
Stel de belichtingscompensatie in wanneer de belichting (zonder flitser) anders uitvalt dan
gewenst. Deze functie kan worden gebruikt in de creatieve modi (met uitzondering van <
a
>). U
kunt de belichtingscompensatie instellen op maximaal ±5 stops met tussenstappen van 1/3 stop.
Lichter maken:
Houd de knop
<O
> ingedrukt en draai het
instelwiel <
6
> naar rechts (langere belichting).
Donkerder maken:
Houd de knop <O
> ingedrukt en draai
het instelwiel <
6
> naar links (kortere belichting).
X Zoals in de afbeelding is te zien, wordt
het belichtingsniveau op het LCD-
scherm en in de zoeker weergegeven.
Nadat u de opname hebt gemaakt,
kunt u de belichtingscompensatie
annuleren door deze op 0 in te stellen.
Belichtingscompensatie instellenN
O Belichtingscompensatie instellen
Langere belichting voor een lichtere opname
Kortere belichting voor een donkerdere opname
Korte belichting Langere belichting voor een lichtere opname
De waarde voor belichtingscompensatie die in de zoeker wordt
weergegeven, gaat slechts tot ±2 stops. Indien de waarde voor
belichtingscompensatie hoger is dan ±2 stops, wordt bij het uiteinde
van de indicator voor het belichtingsniveau <I> of <J> weergegeven.
Voor het instellen van een belichtingscompensatie van meer dan
±2 stops wordt het aanbevolen om hiervoor de optie [z2: Bel.comp./
AEB] (pag. 125) of het scherm Snel instellen (pag. 44) te gebruiken.
Belichtingscompensatie instellenN
124
Stel de flitsbelichtingscompensatie in wanneer de belichting van het
onderwerp anders uitvalt dan gewenst. U kunt de belichtingscompensatie
instellen op maximaal ±2 stops met tussenstappen van 1/3.
1
Druk op de knop <Q>. (7)
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven (pag. 44).
2
Selecteer [y].
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
[y*] te selecteren.
X [Flitsbelichtingscomp.] wordt
onderin weergegeven.
3
Stel de waarde voor de belichtingscompensatie in.
Draai het instelwiel <6> naar
rechts om de flitsbelichting lichter te
maken (langere belichting).
Of draai het instelwiel <6> naar
links om de flitsbelichting donkerder
te maken (kortere belichting).
X Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, wordt het pictogram <y>
weergegeven in de zoeker.
Nadat u de opname hebt gemaakt,
kunt u de flitsbelichtingscompensatie
annuleren door deze op 0 in te stellen.
y Flitsbelichtingscompensatie
Als [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie helderheid]
(pag. 130) is ingesteld op iets anders dan [Deactiveren], kan de opname
nog steeds licht zijn, zelfs als er een kleinere belichtingscompensatie of
kleinere flitsbelichtingscompensatie is ingesteld.
U kunt de flitsbelichtingscompensatie ook instellen met de optie [Func.inst.
int. flitser] onder [z2: Flitsbesturing] (pag. 233).
125
Met deze functie gaat belichtingscompensatie een stap verder, doordat de
belichting over drie opnamen automatisch wordt gevarieerd (maximaal
±2 stops met tussenstappen van 1/3 stop), zoals hieronder is weergegeven.
Vervolgens kunt u de beste belichting kiezen. Dit heet AEB (Auto Exposure
Bracketing, Reeksopnamen met automatische belichting).
1
Selecteer [Bel.comp./AEB].
Selecteer op het tabblad [
z
2
] de optie [
Bel.comp./
AEB
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Stel het AEB-bereik in.
Draai aan het instelwiel <
6
> om het
AEB-bereik in te stellen.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
om de mate van belichtingscompensatie
in te stellen. Wanneer AEB wordt gecombi-
neerd met belichtingscompensatie, wordt
AEB toegepast met de belichtingscompen-
satie als basis.
Druk op <0> om de instelling vast
te leggen.
Wanneer u op de knop <
M
> drukt
om het menu te verlaten, wordt het AEB-
bereik op het LCD-scherm weergegeven.
3
Maak de opname.
Stel scherp en druk de ontspanknop
helemaal in. De drie opnamen achter
elkaar worden in deze volgorde
gemaakt: standaardbelichting, kortere
belichting en langere belichting.
3
Reeksopnamen met automatische belichting (AEB)
N
Standaardbelichting
Donkerdere belichting
(kortere belichting)
Helderdere belichting
(langere belichting)
AEB-bereik
3 Reeksopnamen met automatische belichting (AEB)N
126
Volg stap 1 en 2 als u het AEB-bereik niet wilt weergeven.
De AEB-instelling wordt ook automatisch geannuleerd als de aan-
uitschakelaar op <2> wordt gezet, als de flitser weer
gebruiksklaar is, enzovoort.
Gebruik van AEB bij het maken van continu-opnamen
Als Transp./zelfontsp.mod. op <i> of <M> (pag. 108) is ingesteld
en u de ontspanknop volledig indrukt, wordt er een reeks van drie
opnamen achter elkaar gemaakt in deze volgorde:
standaardbelichting, kortere belichting en langere belichting.
Daarna stoppen de opnamen automatisch.
AEB gebruiken bij opnamen met enkelbeeld (u/B).
Druk de ontspanknop drie keer in om de drie opnamen voor het
trapje te maken. De drie opnamen achter elkaar worden in de
volgende volgorde belicht: standaardbelichting, kortere belichting en
langere belichting.
Gebruik van AEB met de zelfontspanner of een draadloze
afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar)
Met de zelfontspanner of de afstandsbediening (<Q> of <l>)
kunt u drie opnamen achter elkaar maken na een vertraging van
10 seconden of 2 seconden. Als <q> (pag. 110) is ingesteld, wordt
het aantal continu-opnamen drie maal het ingestelde aantal.
AEB annuleren
Opnametips
AEB kan niet worden gebruikt in combinatie met de flitser, [Ruisond. bij
meerd. opn.], creatieve filters of bulb-belichting.
Als [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid] (pag. 130) op iets anders dan [Deactiveren] wordt
ingesteld, is het effect van AEB mogelijk minimaal.
127
Wanneer het gebied waarop u wilt scherpstellen afwijkt van het lichtmetingsge-
bied, of wanneer u meerdere foto's met dezelfde belichtingsinstelling wilt
nemen, kunt u de belichting vergrendelen. Druk op de knop <
A
> om de
belichting te vergrendelen, maak een nieuwe compositie en maak de opname.
Dit heet AE-vergrendeling. Belichtingsvergrendeling is geschikt voor bijvoor-
beeld onderwerpen met tegenlicht.
1
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
X
De belichtingsinstelling wordt weergegeven.
2
Druk op de knop <A>. (0)
X
Het pictogram <
A
> licht op in de zoeker
om aan te geven dat de belichtingsinstelling
is vergrendeld (AE-vergrendeling).
Telkens wanneer u op de knop <
A
>
drukt, wordt de huidige instelling voor
automatische belichting vergrendeld.
3
Bepaal de compositie opnieuw en
maak de opname.
Als u de belichtingsvergrendeling wilt
behouden terwijl u nog meer opnamen
maakt, houdt u de knop <A> ingedrukt
en drukt u op de ontspanknop om nog
een opname te maken.
* Als de focusinstellingsknop op het objectief op <MF> staat, wordt de
belichtingsvergrendeling toegepast bij het middelste AF-punt.
A De belichting vergrendelenN
Effecten van belichtingsvergrendeling
Meetmethode
(pag. 121)
AF-puntselectiemethode (pag. 105)
Automatische selectie Handmatige selectie
q*
Belichtingsvergrendeling wordt
toegepast bij het AF-punt
waarmee is scherpgesteld.
Belichtingsvergrendeling
wordt toegepast bij het
geselecteerde AF-punt.
wre
Belichtingsvergrendeling wordt toegepast bij het middelste AF-punt.
Als u bij [53: Schak. S / A-knop] voor [Inschakelen] kiest, kunt u tussen
de functies van de knoppen <S> en <A> schakelen.
128
Als het onderwerp zich aan de rand van het beeld bevindt en u de flitser
gebruikt, kan het onderwerp te licht of te donker worden. Dit is onder meer
afhankelijk van de achtergrond. In deze situatie dient u de
flitsbelichtingsvergrendeling te gebruiken. Nadat u de juiste flitsbelichting
voor het onderwerp hebt ingesteld, kunt u een nieuwe compositie maken
(het onderwerp bij de rand plaatsen) en de opname maken. Deze functie
kan ook worden gebruikt met een Canon Speedlite uit de EX-serie.
* FE staat voor Flash Exposure (flitsbelichting).
1
Druk op de knop <D>.
X De ingebouwde flitser wordt omhoog
geklapt.
Druk de ontspanknop half in en kijk in
de zoeker of het pictogram <D> brandt.
2
Stel scherp op het onderwerp.
3
Druk op de knop <A>. (8)
Richt de spotmetingscirkel op het
onderwerp en druk op de knop <A>.
X De flitser flitst kort voor, waarna het
benodigde flitsvermogen wordt
berekend en opgeslagen in het
geheugen.
X In de zoeker wordt 'FEL' kort
weergegeven en <d> licht op.
Elke keer dat u op de knop <A>
drukt, wordt er voorgeflitst waarna het
benodigde flitsvermogen wordt
berekend en opgeslagen in het
geheugen.
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
X De flitser gaat af wanneer de foto
wordt gemaakt.
A De flitsbelichting vergrendelenN
Spotmetingscirkel
129
A De flitsbelichting vergrendelenN
Als het onderwerp zich te ver weg en buiten het effectieve bereik van de
flitser bevindt, gaat het pictogram <D> knipperen. Ga dichter bij het
onderwerp staan en herhaal de stappen 2 t/m 4.
De flitsbelichtingsvergrendeling (FE-vergrendeling) kan niet worden
gebruikt bij Live view-opnamen.
Als u bij [53: Schak. S / A-knop] voor [Inschakelen] kiest, kunt u tussen
de functies van de knoppen <S> en <A> schakelen.
130
Als de opname te donker wordt of als het contrast te laag is, kunnen de
helderheid en het contrast van de opname automatisch worden
verbeterd. Deze functie heet Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid). De standaardinstelling is [Standaard]. Bij JPEG-opnamen
wordt de correctie toegepast wanneer de opname is gemaakt.
Bij de basismodi wordt [Standaard] automatisch ingesteld.
1
Selecteer [
Auto Lighting Optimizer/
Auto optimalisatie helderheid]
.
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Auto Lighting Optimizer/Auto
optimalisatie helderheid] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de instelling.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt indien nodig
vastgelegd met gecorrigeerd(e)
helderheid en contrast.
3
Helderheid en contrast automatisch corrigeren
N
Als in het menu [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie
[3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], wordt de
functie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) ingesteld
op [Deactiveren]. Deze instelling kunt u niet wijzigen.
Indien een andere optie dan [Deactiveren] is ingesteld en u
gebruikmaakt van belichtingscompensatie of flitsbelichtingscompensatie
om de opname donkerder te maken, kan de opname nog steeds licht
uitvallen. Indien u een kortere belichting wilt, dient u deze optie eerst op
[Deactiveren] in te stellen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan de ruis toenemen.
Als u bij stap 2 op de knop <B> drukt en het selectieteken <X> voor de
instelling [Uitsch. bij handm. bel.] verwijdert, kunt u Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) ook instellen in de modus <a>.
131
Met deze functie vermindert u de ruis die in een opname ontstaat. Hoewel
ruisreductie wordt toegepast bij alle ISO-snelheden, is de functie vooral
effectief bij hoge ISO-snelheden. Bij lage ISO-snelheden wordt de ruis in
de donkere gedeelten van de opname (de schaduwpartijen) verder
gereduceerd. Wijzig de instelling zodat deze aansluit op het ruisniveau.
1
Selecteer [Hoge ISO-ruisreductie].
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [Hoge ISO-ruisreductie] en
druk vervolgens op <0>.
2
Stel het niveau in.
Selecteer het gewenste
ruisreductieniveau en druk
op <0>.
X Het scherm met de instellingen wordt
afgesloten en het menu wordt
opnieuw weergegeven.
[M: Ruisond. bij meerd. opn.]
Bij deze instelling wordt ruisreductie met hogere beeldkwaliteit
toegepast dan bij de instelling [Sterk]. Voor elke foto worden vier
opnamen achter elkaar gemaakt, uitgelijnd en automatisch
samengevoegd tot een JPEG-afbeelding.
3
Maak de opname.
De opname wordt met toegepaste
ruisreductie opgeslagen.
3
Ruisreductie instellen
N
Hoge ISO-ruisreductie
Bij de instelling [Sterk] of [Ruisond. bij meerd. opn.] neemt de maximale
opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af.
Als u een 1+73- of 1-opname met de camera weergeeft of
rechtstreeks afdrukt, zal het effect van Hoge ISO-ruisreductie minimaal
lijken. Controleer de ruisreductie of druk de opnamen met ruisreductie af via
Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 362).
3 Ruisreductie instellenN
132
Ruisreductie is mogelijk bij alle belichtingstijden van 1 seconde of langer.
1
Selecteer [Ruisred. lange
sluitertijd].
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [Ruisred. lange sluitertijd] en
druk vervolgens op <0>.
Ruisreductie lange sluitertijd
Als [Ruisond. bij meerd. opn.] is ingesteld
Als de opnamen door beweging van de camera erg zijn verschoven, is
het effect van de ruisonderdrukking mogelijk minimaal.
Wanneer u de camera in de hand houdt, dient u deze goed stil te houden om
bewegingsonscherpte te voorkomen. U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Als u een opname van een bewegend onderwerp maakt, kunnen door de beweging van het
onderwerp nabeelden ontstaan en kan het gebied om het onderwerp heen donker worden.
De opnamen sluiten mogelijk niet goed op elkaar aan bij zich herhalende
patronen (rasters, strepen, enz.) en opnamen in één kleur.
Het opslaan van de opname op de kaart duurt langer dan bij normale opnamen.
Tijdens de verwerking van de opnamen wordt “
BUSY
” weergegeven en kunt u
geen nieuwe opnamen maken totdat het verwerkingsproces is voltooid.
1+73 of 1 kan niet worden geselecteerd. AEB en
witbalansbracketing kunnen niet worden gebruikt. [z3: Ruisred. lange
sluitertijd] kan niet worden ingesteld. Als een van deze functies al is
geselecteerd of ingesteld, kunt u [Ruisond. bij meerd. opn.] niet instellen.
Flitsopname is niet mogelijk. Het AF-hulplicht wordt ingeschakeld
volgens de instelling die u op het tabblad [54: Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)] bij [4: AF-hulplicht] hebt ingesteld.
U kunt [Ruisond. bij meerd. opn.] niet instellen bij bulb-belichting.
Als u de camera uitschakelt, de opnamemodus in een basismodus
verandert, een opname met bulb-belichting maakt of een movie-opname
maakt, wordt de instelling gewijzigd in [Standaard].
[z3: Stofwisdata] kan niet worden ingesteld.
Rechtstreeks afdrukken (pag. 282) is niet mogelijk.
133
3 Ruisreductie instellenN
2
Stel de gewenste optie in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
X Het scherm met de instellingen wordt
afgesloten en het menu wordt
opnieuw weergegeven.
[Automatisch]
Bij een belichtingstijd van 1 seconde of langer wordt ruisreductie
automatisch uitgevoerd wanneer er ruis wordt gedetecteerd die
wordt veroorzaakt door lange belichting. De instelling
[Automatisch] is in de meeste gevallen effectief.
[Inschakelen]
Ruisreductie wordt toegepast bij alle belichtingstijden van 1 seconde
of langer. Bij de instelling [Inschakelen] kan er ruis worden
onderdrukt die met de instelling [Automatisch] niet zou worden
gedetecteerd.
3
Maak de opname.
De opname wordt met toegepaste
ruisreductie opgeslagen.
Bij de instellingen [Automatisch] en [Inschakelen] duurt het reduceren
van ruis na het maken van de opname ongeveer even lang als het
instellen van de juiste belichting. U kunt pas weer opnamen maken als
het ruisreductieproces is voltooid.
Opnamen bij een ISO-instelling van 1600 of hoger zien er mogelijk
korreliger uit met de instelling [Inschakelen] dan met de instelling
[Uitschakelen] of [Automatisch].
Als u een opname maakt met de instelling [Automatisch] of
[Inschakelen] en een lange belichting tijdens Live view-weergave, wordt
'BUSY' weergegeven tijdens het ruisreductieproces. De Live view-
weergave verschijnt pas wanneer het ruisreductieproces is voltooid.
(U kunt niet nog een foto nemen.)
134
Lichtafval is een verschijnsel dat ervoor zorgt dat de hoeken van de opname
donkerder eruit zien als gevolg van de fysieke eigenschappen van de lens. Een
andere afwijking is het verschijnen van kleurranden rond de contouren van het
onderwerp. Dit heet chromatische abberatie. Deze lensafwijkingen kunnen
beide worden gecorrigeerd. RAW-opnamen kunnen worden gecorrigeerd met
Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 362).
1
Selecteer [Lensafwijkingscorrectie].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Lensafwijkingscorrectie] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer de instelling.
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor het gebruikte objectief.
Selecteer [Helderheid randen] en
druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Als [Correctiegeg. niet beschikbaar]
wordt weergegeven, raadpleegt u
'Correctiegegevens voor het objectief'
op pagina 136.
3
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met de
gecorrigeerde helderheid van de randen.
3
Correctie helderheid randen/Chromatische correctie
Correctie helderheid randen
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan er mogelijk ruis aan de
randen van een opname ontstaan.
De toegepaste mate van correctie is iets lager dan de maximale correctie die kan
worden ingesteld met Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 362).
Hoe hoger de ISO-snelheid, hoe lager de mate van correctie.
135
3 Correctie helderheid randen/Chromatische correctie
1
Selecteer de instelling.
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor het gebruikte objectief.
Selecteer [Chromatische afw.] en
druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Als [Correctiegeg. niet
beschikbaar] wordt weergegeven,
raadpleegt u 'Correctiegegevens voor
het objectief' op de volgende pagina.
2
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met
de gecorrigeerde chromatische
afwijking.
Chromatische correctie
Bij de instelling [Inschakelen] neemt de maximale opnamereeks voor
continu-opnamen aanzienlijk af.
Als u een RAW-opname weergeeft waarvan de chromatische afwijking is
gecorrigeerd, wordt de opname zonder de toegepaste chromatische
correctie weergegeven. Controleer de chromatische correctie met Digital
Photo Professional (meegeleverde software, pag. 362).
3 Correctie helderheid randen/Chromatische correctie
136
De camera beschikt al over gegevens voor correctie helderheid randen
en chromatische correctie voor ongeveer 25 objectieven. Als u
[Inschakelen] selecteert, worden de correctie helderheid randen en de
chromatische correctie automatisch toegepast voor elk objectief
waarvoor correctiegegevens in de camera zijn opgenomen.
U kunt met EOS Utility (meegeleverde software) controleren voor welke
objectieven correctiegegevens zijn vastgelegd in de camera. U kunt ook
correctiegegevens voor niet-geregistreerde objectieven vastleggen.
Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding voor meer informatie.
Opmerkingen voor correctie helderheid randen en chromatische
correctie
Correctiegegevens voor het objectief
Correctie helderheid randen en chromatische correctie kunnen niet
worden toegepast op JPEG-opnamen die al zijn gemaakt.
Wanneer u een objectief van een ander merk dan Canon gebruikt, wordt
het aanbevolen om de correcties in te stellen op [Uitschakelen], zelfs
als [Correctiegegevens beschikbaar] wordt weergegeven.
Als u de vergrote weergave gebruikt bij Live view-opnamen, zijn de
correctie helderheid randen en de chromatische correctie niet zichtbaar
in de opname die op het scherm wordt weergegeven.
Als het effect van de correctie niet goed zichtbaar is, maakt u een foto en
vergroot u deze in de weergave om te controleren of het beeld naar
wens is.
Correcties kunnen worden toegepast, ook wanneer een extender of LIFE
SIZE Converter is bevestigd.
Als de correctiegegevens voor het bevestigde objectief niet in de camera
aanwezig zijn, geeft dit hetzelfde resultaat als wanneer de correctie is
ingesteld op [Uitschakelen].
Wanneer een objectief niet over afstandsinformatie beschikt, is de mate
van correctie lager.
137
U kunt de beeldstijl naar wens aanpassen door afzonderlijke
parameters te wijzigen, bijvoorbeeld [Scherpte] en [Contrast]. Maak
proefopnamen om het resultaat te bekijken. Zie pagina 139 voor het
aanpassen van [Monochroom].
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [
z3
] de optie
[
Beeldstijl
] en druk vervolgens op <
0
>.
X Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer een beeldstijl.
X Selecteer een beeldstijl en druk
vervolgens op <B>.
3
Selecteer een parameter.
Selecteer een parameter,
bijvoorbeeld [Scherpte], en druk
vervolgens op <0>.
4
Stel de parameter in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de parameter naar wens
aan te passen en druk op <0>.
Druk op de knop <
M
> om de aangepaste
parameters op te slaan. Het keuzescherm voor
beeldstijlen verschijnt weer.
X Parameterinstellingen die afwijken
van de standaardinstelling worden
blauw weergegeven.
A
Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeuren
N
Door bij stap 3 [Stand.inst.] te selecteren, kunt u de
standaardparameterinstellingen van de respectieve beeldstijl herstellen.
Als u opnamen wilt maken met de aangepaste beeldstijl, volgt u stap 2
op pagina 101 om de aangepaste beeldstijl te selecteren. Vervolgens
kunt u de opnamen maken.
A Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeurenN
138
Scherpte
Hiermee kunt u de scherpte van de opname aanpassen.
Als u de opname minder scherp wilt maken, stelt u de scherpte in
naar de kant met E. Hoe dichter de markering zich bij E bevindt,
hoe zachter de opname.
Als u de opname scherper wilt maken, stelt u de scherpte in naar de
kant met F. Hoe dichter de markering zich bij F bevindt, hoe
scherper de opname.
Contrast
Hiermee kunt u het beeldcontrast en de levendigheid van de
kleuren aanpassen.
Als u het contrast wilt verlagen, stelt u het contrast in naar de kant
met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G bevindt, hoe
zachter de opname.
Als u het contrast wilt verhogen, stelt u het contrast in naar de kant
met het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H bevindt, hoe
sterker de opname.
Verzadiging
Hiermee kunt u de kleurverzadiging aanpassen.
Als u de kleurverzadiging wilt verlagen, stelt u de verzadiging in naar
de kant met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G
bevindt, hoe zwakker de kleuren.
Als u de kleurverzadiging wilt verhogen, stelt u de verzadiging in
naar de kant met het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H
bevindt, hoe sprekender de kleuren.
Kleurtoon
Hiermee kunt u de huidskleurtint aanpassen.
Als u de huidskleur roder wilt maken, past u de kleurtoon aan in de
richting van het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G
bevindt, hoe roder de huidskleur.
Als u de huidskleur minder rood wilt maken, past u de kleurtoon aan
in de richting van het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H
bevindt, hoe geler de huidskleur.
Parameterinstellingen en -effecten
139
A Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeurenN
Voor Monochroom kunt u naast [Scherpte] en [Contrast] (zoals op de
vorige pagina is beschreven) ook [Filtereffect] en [Toningeffect]
instellen.
kFiltereffect
U kunt op een monochrome opname
witte wolken of groene bomen meer
laten afsteken door een filtereffect toe te
passen.
lToningeffect
Door een toningeffect toe te passen,
kunt u een monochrome opname in de
desbetreffende kleur maken. Hierdoor
kan de opname er indrukwekkender
uitzien.
U kunt de volgende opties selecteren:
[N:Geen], [S:Sepia], [B:Blauw],
[P:Paars] of [G:Groen].
V Monochroom aanpassen
Filter Voorbeeldeffecten
N: Geen Normale zwart-witopname zonder filtereffecten.
Ye: Geel
De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken lijken
scherper.
Or: Oranje
De blauwe lucht ziet er iets donkerder uit. De zonsondergang ziet
er stralender uit.
R: Rood
De blauwe lucht ziet er behoorlijk donker uit. Herfstbladeren zien
er scherper en helderder uit.
G: Groen
Huidskleurtinten en lippen zien er zachter uit. Groene
boombladeren zien er levendiger en helderder uit.
Wanneer u het [Contrast] aanpast, wordt het filtereffect duidelijker.
140
U kunt een basisbeeldstijl selecteren, zoals [Portret] of [Landschap],
de parameters daarvan naar wens aanpassen en de stijl vervolgens
vastleggen onder [Gebruiker 1], [Gebruiker 2] of [Gebruiker 3].
U kunt meerdere beeldstijlen maken, met verschillende instellingen
voor parameters zoals scherpte en contrast.
U kunt ook de parameters aanpassen van een beeldstijl die met EOS
Utility (meegeleverde software, pag. 362) op de camera is vastgelegd.
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [Beeldstijl] en druk vervolgens
op <0>.
X Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer [Gebruiker *].
Selecteer [Gebruiker *] en druk
vervolgens op de knop <B>.
X Het scherm met detailinstellingen
wordt weergegeven.
3
Druk op <0>.
Als [Beeldstijl] is geselecteerd, drukt
u op <0>.
4
Selecteer de basisbeeldstijl.
Druk op de pijltjestoetsen <S> of
draai aan het instelwiel <6> om
een basisbeeldstijl te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Als u de parameters wilt aanpassen van
een beeldstijl die met de EOS Utility
(meegeleverde software) op de camera
is vastgelegd, selecteert u hier de
beeldstijl.
A
Favoriete opnamekenmerken vastleggen
N
141
A Favoriete opnamekenmerken vastleggenN
5
Selecteer een parameter.
Selecteer een parameter,
bijvoorbeeld [Scherpte], en druk
vervolgens op <0>.
6
Stel de parameter in.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
om de parameter naar wens aan te
passen en druk op <
0
>.
Zie 'Opnamekenmerken aanpassen aan
uw voorkeuren' op pagina 137 - 139
voor meer informatie.
Druk op de knop <M> om de
gewijzigde beeldstijl vast te leggen.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
verschijnt nu weer.
X De basisbeeldstijl wordt rechts van
[Gebruiker *] weergegeven.
X
Indien de instellingen in een beeldstijl die is
vastgelegd in [
Gebruiker *
] zijn aangepast
en niet meer de basisbeeldstijlinstellingen zijn,
wordt de naam van de beeldstijl weergegeven
in blauw.
Als er al een beeldstijl is vastgelegd onder [Gebruiker *], worden de
parameterinstellingen van de vastgelegde beeldstijl ongedaan gemaakt
wanneer u de basisbeeldstijl in stap 4 wijzigt.
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 227) uitvoert, worden de
standaardinstellingen voor [Gebruiker *] hersteld. Van beeldstijlen die
met EOS Utility (meegeleverde software) zijn vastgelegd, worden alleen
de standaardinstellingen van de gewijzigde parameters hersteld.
Als u opnamen wilt maken met een vastgelegde beeldstijl, volgt u stap 2
op pagina 101 om [Gebruiker *] te selecteren. Vervolgens kunt u
opnamen gaan maken.
Raadpleeg in de EOS Utility Instructiehandleiding (pdf) de procedure
voor het registreren van een beeldstijlbestand op de camera.
142
De functie waarmee de kleurtoon zodanig kan worden aangepast dat een wit
object in de opname ook daadwerkelijk wit lijkt, wordt witbalans (WB) genoemd.
Bij de instelling <
Q
> (Auto) zal doorgaans automatisch de juiste witbalans
worden ingesteld. Als u met de instelling <
Q
> geen natuurlijke kleuren krijgt,
kunt u een witbalans selecteren die bij de lichtbron past of de witbalans
handmatig instellen door een opname van een wit voorwerp te maken.
1
Selecteer [Witbalans].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Witbalans] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer een witbalansinstelling.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en
<
Z
> om de gewenste instelling te
selecteren en druk op <
0
>.
De waarde 'ca. ****K' (K = Kelvin) die voor de
witbalansinstellingen <
W
> <
E
> <
R
>
<
Y
> of <
U
> wordt weergegeven, is de
desbetreffende kleurtemperatuur.
De handmatige witbalans wordt gebruikt om voor een specifieke
lichtbron handmatig de witbalans in te stellen en zo de nauwkeurigheid
te verbeteren. Voer deze procedure uit onder de lichtbron die u
daadwerkelijk gaat gebruiken.
1
Fotografeer een wit object.
Het effen witte object moet de cirkel
voor spotmeting vullen.
Stel handmatig scherp en stel de
standaardbelichting voor het witte
object in.
U kunt elke willekeurige
witbalansinstelling gebruiken.
3 Aanpassen aan de lichtbronN
O Handmatige witbalans
Spotmetingscirkel
143
3 Aanpassen aan de lichtbronN
2
Selecteer [Handmatige witbalans].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Handmatige witbalans] en
druk vervolgens op <0>.
X Het scherm voor handmatige selectie
van de witbalans wordt weergegeven.
3
Importeer de witbalansgegevens.
Selecteer de opname die u bij stap 1
hebt gemaakt en druk op <0>.
X In het dialoogvenster dat wordt
weergegeven selecteert u [OK]. De
gegevens worden geïmporteerd.
Wanneer het menu opnieuw wordt
weergegeven, drukt u op de knop
<M> om het menu te sluiten.
4
Selecteer [O (Custom)].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Witbalans] en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [O (Custom)] en druk op
<0>.
Als de bij stap 1 verkregen belichting sterk afwijkt van de standaardbelichting,
kan dit een incorrecte witbalansinstelling tot gevolg hebben.
In stap 3 kunnen de volgende opnamen niet worden geselecteerd:
opnamen die zijn gemaakt met de beeldstijl [Monochroom] (pag. 101),
opnamen die met een creatief filter zijn verwerkt en bijgesneden opnamen.
In plaats van een wit object kan een grijskaart of een reflector met 18%
grijs (in de handel verkrijgbaar) een nauwkeurigere witbalans opleveren.
De persoonlijke witbalans die is vastgelegd met EOS Utility
(meegeleverde software, pag. 362), wordt vastgelegd onder <O>. Als u
stap 3 uitvoert, worden de gegevens voor de geregistreerde persoonlijke
witbalans gewist.
144
U kunt de ingestelde witbalans corrigeren. Deze correctie heeft hetzelfde effect
als het gebruik van een in de handel verkrijgbaar kleurtemperatuurconversiefil-
ter of kleurcorrectiefilter. Elke kleur kan in negen niveaus worden gecorrigeerd.
Deze functie is voor gevorderde gebruikers die bekend zijn met het
gebruik van kleurtemperatuurconversie- of kleurcorrectiefilters.
1
Selecteer [WB Shift/Bkt.].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [WB Shift/Bkt.] en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm voor witbalanscorrectie/
witbalanstrapje wordt weergegeven.
2
Stel de witbalanscorrectie in.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
de markering ' ' naar de gewenste
positie te verplaatsen.
B staat voor blauw, A voor amber, M voor
magenta en G voor groen. De kleurbalans
van de opname wordt op basis van de
geselecteerde kleur gecorrigeerd.
Rechts in het scherm wordt onder
'Shift' de richting en de mate van
correctie aangegeven.
Als u op de knop <L> drukt, worden
alle instellingen voor [WB Shift/Bkt.]
geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te
sluiten en naar het menu terug te keren.
u
De kleurtoon voor de lichtbron aanpassen
N
Witbalanscorrectie
Voorbeeldinstelling: A2, G1
Tijdens de witbalanscorrectie wordt <u> weergegeven in de zoeker en
op het LCD-scherm.
Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan circa 5 mireds van
een kleurtemperatuurconversiefilter. (Mired: een maateenheid voor de
dichtheid van een kleurtemperatuurconversiefilter.)
145
u De kleurtoon voor de lichtbron aanpassenN
Het is mogelijk om met één opname tegelijkertijd drie opnamen met een
verschillende kleurtoon op te slaan. De opname wordt niet alleen opgeslagen
met de kleurtemperatuur van de actuele witbalansinstelling, maar ook met
meer blauw/amber of magenta/groen. Dit wordt een witbalanstrapje (WB-BKT)
genoemd. Witbalanstrapjes zijn mogelijk in ±3 hele stappen.
Stel de witbalansvariatie in.
Als u in stap 2 van
'Witbalanscorrectie' aan het instelwiel
<6> draait, verandert de markering
' ' op het scherm in ' ' (3 punten).
Als u het instelwiel naar rechts draait,
wordt blauw/amber (B/A) ingesteld en
als u het wiel naar links draait, is de
instelling magenta/groen (M/G).
X
Rechtsboven in het scherm wordt onder
'
Bracket
' (trapje) de richting en de mate
van correctie aangegeven.
Als u op de knop <L> drukt, worden
alle instellingen voor [WB Shift/Bkt.]
geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te
sluiten en naar het menu terug te keren.
Volgorde van het trapje
Het opnametrapje verloopt als volgt: 1. standaardwitbalans, 2. meer
blauw (B) en 3. meer amber (A), of 1. standaardwitbalans, 2. meer
magenta (M) en 3. meer groen (G).
Witbalanstrapje
B/A ±3 niveaus
Tijdens reeksopnamen met automatische witbalans is de maximale
opnamereeks voor continu-opnamen lager en neemt het maximumaantal
opnamen eveneens af tot circa een derde van het normale aantal.
U kunt ook de witbalanscorrectie en AEB samen met het witbalanstrapje
instellen. Als u kiest voor AEB in combinatie met een witbalanstrapje,
worden er van elke opname negen versies opgeslagen.
Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgeslagen,
kost het opslaan van de opname op de geheugenkaart meer tijd.
'BKT' staat voor bracketing (opnametrapje).
146
Het bereik van reproduceerbare kleuren wordt 'kleurruimte' genoemd.
Met deze camera kunt u de kleurruimte voor opnamen instellen op
sRGB of Adobe RGB. Voor normale opnamen wordt sRGB aanbevolen.
Bij de basismodi wordt sRGB automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Kleurruimte].
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [Kleurruimte] en druk op
<0>.
2
Stel de gewenste kleurruimte in.
Selecteer [sRGB] of [Adobe RGB] en
druk vervolgens op <0>.
Deze kleurruimte wordt voornamelijk gebruikt voor commercieel
drukwerk en andere bedrijfsmatige toepassingen. Als u geen kennis
hebt van beeldverwerking, Adobe RGB en Design rule for Camera File
System 2.0 (Exif 2.21 of hoger), kunt u deze instelling beter niet
gebruiken. De opname ziet er zeer mat uit op computers met sRGB-
beeldinstelling en bij printers die niet compatibel zijn met Design rule for
Camera File System 2.0 (Exif 2.21 of hoger). Het wordt daarom
aangeraden de opname op de computer na te bewerken.
3
Het bereik van reproduceerbare kleuren instellen
N
Adobe RGB
Als de genomen foto is gemaakt met Adobe RGB als kleurruimte, is het
eerste teken in de bestandsnaam een onderstrepingsteken '_'.
Het ICC-profiel wordt niet toegevoegd. Zie de uitleg over het ICC-profiel
in de Digital Photo Professional Instructiehandleiding.
147
De camerabeweging die door de reflexspiegelactie wordt veroorzaakt,
kan foto's die zijn genomen met een superteleobjectief of een macro-
objectief (close-up) onscherp maken. In dit geval kan het nuttig zijn de
spiegel op te klappen.
U kunt het opklappen van de spiegel inschakelen door in het menu
[54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [5: Spiegel
opklappen] in te stellen op [1: Activeren] (pag. 302).
1 Stel scherp op het onderwerp en druk vervolgens de
ontspanknop helemaal in.
XDe spiegel wordt opgeklapt.
2 Druk de ontspanknop nogmaals helemaal in.
XDe opname wordt gemaakt en de spiegel wordt weer naar
beneden geklapt.
Nadat u de opname hebt gemaakt, stelt u [5: Spiegel opklappen]
in op [0: Deactiveren].
De zelfontspanner <Q> <l> gebruiken bij een opgeklapte
spiegel
Wanneer u de ontspanknop volledig ingedrukt houdt, wordt de
spiegel opgeklapt en wordt 10 of 2 seconden later de opname
gemaakt.
Opnamen maken met de afstandsbediening
Aangezien u de camera niet aanraakt tijdens het fotograferen,
kunnen een opgeklapte spiegel en gebruik van de
afstandsbediening bewegingsonscherpte nog beter voorkomen
(pag. 309). Met afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar)
ingesteld op een vertraging van 2 seconden, drukt u op de
verzendknop, zodat de spiegel wordt opgeklapt en 2 seconden later
de opname wordt gemaakt.
Spiegel opklappen om bewegingsonscherpte te verminderen
N
Opnametips
Spiegel opklappen om bewegingsonscherpte te verminderenN
148
Bij zeer fel licht, bijvoorbeeld op het strand of tijdens het skiën op een
zonnige dag, kunt u de opname het beste meteen na het opklappen van
de spiegel maken.
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon op een
heldere dag of een intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade
ontstaan aan de beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Als u de zelfontspanner en bulb-belichting gebruikt in combinatie met de
spiegelopklapfunctie, moet u de ontspanknop volledig ingedrukt blijven
houden (gedurende de vertragingstijd van de zelfontspanner en de bulb-
belichtingstijd). Als u de ontspanknop loslaat tijdens het aftellen van de
zelfontspanner, klinkt er een geluid dat aangeeft dat de ontspanknop is
losgelaten, maar wordt er geen opname gemaakt.
Zelfs als u Transp./zelfontsp.mod. op <i>, <M> of <q> instelt, zal
de camera nog steeds opnamen maken in de enkelbeeldmodus.
Wanneer [z3: Hoge ISO-ruisreductie] is ingesteld op [Ruisond. bij
meerd. opn.], worden er vier opnamen voor elke foto gemaakt,
ongeacht de instelling van [5: Spiegel opklappen].
Als er 30 seconden verstrijken nadat de spiegel is opgeklapt, klapt deze
weer automatisch omlaag. Als u de ontspanknop nogmaals helemaal
indrukt, wordt de spiegel opnieuw opgeklapt.
149
5
Opnamen maken met het LCD-
scherm
(Live view-opnamen)
U kunt opnamen maken terwijl het beeld op het LCD-
scherm van de camera wordt weergegeven. Dit heet
'Live view-opnamen'.
Wanneer u de camera in de hand houdt en opnamen
maakt terwijl u op het LCD-scherm kijkt, kan het bewegen
van de camera onscherpe opnamen tot gevolg hebben.
U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Op afstand Live view-opnamen maken
Als u EOS Utility (meegeleverde software, pag. 362) op uw
computer installeert, kunt u de camera op de computer aansluiten
en op afstand opnamen maken met behulp van het
computerscherm. Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding
voor meer informatie.
150
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
X
Het Live view-beeld wordt op het LCD-
scherm weergegeven. In de modus <
A
>
wordt het scènepictogram voor de scène die
door de camera wordt gedetecteerd,
linksboven weergegeven (pag. 153).
Continue AF (pag. 161) is standaard
ingesteld.
In het Live view-beeld wordt het
helderheidsniveau van de daadwerkelijk
te maken opname nauwkeurig benaderd.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, stelt de camera scherp met
de actuele AF-methode (pag. 164).
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
X
De foto wordt gemaakt en de opname
wordt op het LCD-scherm weergegeven.
X
Nadat de kijktijd is verstreken, keert de
camera automatisch naar de Live view-
modus terug.
Druk op de knop <A> om Live view-
opnamen te verlaten.
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Het weergaveoppervlak van het beeld is circa 100% (wanneer de
opnamekwaliteit is ingesteld op JPEG 73).
In de creatieve modi kunt u de scherptediepte controleren door op de
knop voor scherptedieptecontrole te drukken.
Tijdens continu-opnamen wordt de belichting die voor de eerste opname
is ingesteld ook toegepast op alle volgende opnamen.
U kunt ook op het onderwerp tikken op het LCD-scherm om scherp te
stellen (pag. 164 - 173) en een opname te maken (pag. 174).
U kunt ook een afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 309) gebruiken
voor Live view-opnamen.
151
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Stel [A: Live view-opname.] in op
[Inschakelen].
Aantal mogelijke opnamen bij Live view-opnamen
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen batterij LP-E12
en op de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging Products Association).
Met een volledig opgeladen LP-E12-batterij kunt u achter elkaar Live view-opnamen
maken gedurende circa 1 uur en 20 minuten. bij kamertemperatuur (23 °C).
Live view-opname inschakelen
Temperatuur
Opnameomstandigheden
Geen flits 50% flits
Kamertemperatuur (23 °C) Circa 160 opnamen Circa 150 opnamen
Lage temperaturen (0 °C) Circa 150 opnamen Circa 140 opnamen
In de modus <x> is het maken van Live view-opnamen niet mogelijk.
In de opnamemodi <
F
> en <
G
> is het beeldvlak kleiner dan bij andere opnamemodi.
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon op een heldere
dag of een intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan
aan de beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Zie pagina 178-179 voor aandachtspunten bij het maken van Live
view-opnamen.
Bij gebruik van de flitser klinken er twee sluitergeluiden. Er wordt echter maar één
opname gemaakt. Bovendien is de tijd die het duurt om de opname te maken nadat
u op de ontspanknop hebt gedrukt, iets langer dan bij opnamen via de zoeker.
Als de camera lange tijd niet is gebruikt, wordt deze automatisch
uitgeschakeld na de periode die bij [52: Uitschakelen] is ingesteld
(pag. 217). Als [52: Uitschakelen] is ingesteld op [Deactiveren], wordt
het maken van Live view-opnamen na 30 minuten automatisch
beëindigd (de camera blijft ingeschakeld).
U kunt de stereo-AV-kabel AVC-DC400ST (afzonderlijk verkrijgbaar) of
de HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar) gebruiken om het
Live view-beeld op een tv-scherm weer te geven (pag. 262 en 265).
A Opnamen maken met het LCD-scherm
152
Telkens als u op de knop <
B
> drukt, wordt het informatiedisplay vernieuwd.
Informatiedisplay
ISO-snelheid
Indicator belichtingsniveau/AEB-bereik
Sluitertijd
Opnamekwaliteit
AF-punt (Quick-modus)
AEB/FEB/Ruisonderdrukking
bij meerdere opnamen
Histogram
Transport/Zelfontspanner
Belichtingsvergrendeling
Flitser gereed/Flitser uit
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid)
AF-methode
Indicator GPS-verbinding
Eye-Fi-
overdrachtstatus
Opnamemodus
Digitaal kompas
Vergrote weergave
Maximumaantal opnamen
Overschakelen naar
automatische
selectie
(AF-punt)
Touch Shutter
Diafragma
Snel instellen
Witbalans
Creatieve filters
Batterijniveau
Beeldstijl
Meetmethode
Lichte tonen prioriteit
Belichtings-
simulatie
Flitsbelichtingscompensatie
Wanneer <g> wit wordt weergegeven, is de helderheid van het Live
view-beeld bijna gelijk aan de helderheid van de daadwerkelijke opname.
Als <g> knippert, betekent dit dat het Live view-beeld vanwege te
donkere of te heldere lichtomstandigheden met een andere helderheid
wordt weergegeven dan het daadwerkelijke opnameresultaat. De
daadwerkelijke opname wordt echter met de ingestelde belichting
gemaakt. Ruis kan in het Live view-beeld zichtbaarder zijn dan in de
daadwerkelijke opname.
Als u de opnamemodus <F> of <G>, of bulb-belichting of de flitser
gebruikt, worden het pictogram <g> en het histogram grijs
weergegeven (ter referentie). Mogelijk wordt het histogram bij weinig of
juist heel fel licht niet goed weergegeven.
153
A Opnamen maken met het LCD-scherm
In de opnamemodus <A> detecteert de camera het type scène en
wordt alles automatisch ingesteld. Het gedetecteerde type scène wordt
linksboven op het scherm weergegeven. Bij bepaalde scènes of
opnameomstandigheden komt het weergegeven pictogram mogelijk
niet overeen met de daadwerkelijke scène.
*1: Wordt alleen weergegeven wanneer de AF-methode is ingesteld op
[u+volgen]. Indien er een andere AF-methode is ingesteld, wordt er een
pictogram voor een ander type opname dan een portret weergegeven, ook
wanneer er een persoon wordt gedetecteerd.
*2: Wordt weergegeven wanneer het gebruikte objectief over afstandsinformatie
beschikt. Met een tussenring of macro-objectief kan het zijn dat het
weergegeven pictogram niet overeenkomt met de daadwerkelijke scène.
*3: Het pictogram van de gedetecteerde scène wordt weergegeven.
*4: Wordt weergegeven wanneer al deze omstandigheden van toepassing zijn: de
opnamescène is donker, het is een avondopname en de camera staat op een
statief.
<Æ Vervolg op de volgende pagina>
Scènepictogrammen
Onderwerp
Portret
*1
Niet-portret
Achter-
grondkleur
Achtergrond
Beweging
Natuur- en
buitenopname
Beweging
Dichtbij
*2
Helder
Grijs
Tegenlicht
Inclusief
blauwe
lucht
Licht-
blauw
Tegenlicht
Zonson-
dergang
*3 *3
Oranje
Spotlicht
Donker-
blauw
Donker
Met
statief
*4*5 *3 *4*5 *3
A Opnamen maken met het LCD-scherm
154
*5: Wordt weergegeven met een van de onderstaande objectieven:
EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS II EF-S 55-250mm f/4-5.6 IS II
EF 300mm f/2.8L IS II USM EF 400mm f/2.8L IS II USM
Image Stabilizer (beeldstabilisatie)-objectieven die in 2012 of later op de
markt zijn gebracht.
*4+*5: Als de omstandigheden van zowel *4 als *5 van toepassing zijn, zal de
sluitertijd toenemen.
Bij de simulatie van de definitieve opname worden de effecten van de
beeldstijl, de witbalans en andere functies in het Live view-beeld zichtbaar
gemaakt, zodat u weet hoe de daadwerkelijke opname eruit gaat zien.
Tijdens het maken van opnamen worden automatisch de hieronder
vermelde functie-instellingen in de Live view-opname weergegeven.
Simulatie van de definitieve opname tijdens Live view-opnamen
Beeldstijl
* Alle instellingen zoals scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon
worden weergegeven.
Witbalans
witbalanscorrectie
Extra effect opname (in de modus <
C>)
Creatieve filters
Sfeeropnamen
Licht-/scèneopnamen
Achtergrond wazig (in de modus <
C>)
Kleurtoon
Meetmethode
Belichting
Scherptediepte (waarbij de knop voor scherptedieptecontrole is
ingedrukt)
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Lichte tonen prioriteit
Aspect ratio (bevestiging van opnamegebied)
Simulatie van de definitieve opname
155
In dit gedeelte worden de instellingen besproken die specifiek zijn voor
Live view-opnamen.
Wanneer u op de knop <Q>drukt terwijl het beeld op het LCD-scherm
in een creatieve modus wordt weergegeven, kunt u een van de
volgende functies instellen: AF-methode, Transp./zelfontsp.mod.,
Meetmethode, Opnamekwaliteit, Witbalans, Beeldstijl, Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) en Creatieve filters.
In de basismodi kunt u de functies instellen die in de tabel op pagina 81
zijn vermeld (met uitzondering van Achtergrond wazig), evenals de
bovenstaande vetgedrukte functies.
1
Druk op de knop <Q>.
X De instelbare functies worden
weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een functie te selecteren.
X De geselecteerde functie en Uitleg
(pag. 52) worden weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel
<6> om de functie in te stellen.
Selecteer in de modus <8> het
opnamemodusveld linksboven op het
scherm en druk op de knop <B>
om de opnamemodus te selecteren.
Druk op de knop <B> om de
instelling <q> van Transp./
zelfontsp.mod., de parameters voor
Beeldstijl of de creatieve-filtereffecten
te definiëren.
Instellingen voor de opnamefunctie
Q Snel instellen
Instellingen voor de opnamefunctie
156
3
Verlaat de instelling.
Druk op <0> om de instelling te
voltooien en ga terug naar de Live
view-modus.
U kunt ook [2] selecteren om terug
te keren naar Live view-opnamen.
In creatieve modi kunt u de ISO-snelheid instellen met de knop <i>.
Bij Live view-opnamen kunt u de instellingen <B> en <M> van
Transp./zelfontsp.mod. niet instellen.
Wanneer u w (Deelmeting) of r (Spotmeting) instelt, wordt er een
meetcirkel in het centrum van het scherm weergegeven.
Tijdens Live view-opnamen wordt de belichting, ongeacht de
meetmethode, ingesteld op het moment dat de foto wordt gemaakt.
157
Tijdens de weergave van het Live view-beeld kunt u, nog voordat u de
opname maakt, een filtereffect toepassen (Korrelig Z/W, Softfocus,
Fisheye-effect, Effect kunst opvallend, Aquareleffect,
Speelgoedcamera-effect en Miniatuureffect) en het effect ervan
bekijken. Deze filtereffecten worden Creatieve filters genoemd.
Wanneer u de opname maakt, wordt alleen het beeld met het
toegepaste creatieve filter opgeslagen. Als u het beeld zonder creatief
filter ook wilt opslaan, moet u de opname maken zonder creatief filter.
Vervolgens past u een creatief-filtereffect toe en slaat u dit op als een
nieuw beeld (pag. 274).
1
Stel een willekeurige opnamemodus
in, met uitzondering van <
x
>, <
F
>
en <
G
>.
2
Druk op de knop <Q>.
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
3
Selecteer [ ].
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [ ] (Creatieve filters) rechts
op het scherm te selecteren.
4
Selecteer een filter.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel
<6> om een filter te selecteren
(pag. 159).
X De opname wordt weergegeven met
het desbetreffende filter toegepast.
U Creatieve filters gebruiken
U Creatieve filters gebruiken
158
5
Pas het filtereffect aan.
Druk op de knop <B>
(behalve voor Miniatuureffect).
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel
<6> om het filtereffect bij te stellen
en druk op <0>.
Voor het Miniatuureffect drukt u op
<0> en vervolgens op de
pijltjestoetsen <W> en <X> om het
witte kader te verplaatsen naar het
gebied dat scherp moet zijn.
6
Maak de opname.
X De opname wordt gemaakt met het
desbetreffende filter toegepast.
Zelfs als u Transp./zelfontsp.mod. op <i> of <q> instelt, zal de camera
nog steeds opnamen maken in de enkelbeeldmodus.
U kunt geen opnamen met creatieve filters maken als de
opnamekwaliteit is ingesteld op 1+73 of 1, of als AEB,
witbalansbracketing of Ruisond. bij meerd. opn. is ingesteld.
Het histogram wordt niet weergegeven wanneer u opnamen maakt met
creatieve filters.
Bij Korrelig Z/W zal het korreleffect op het LCD-scherm er anders uitzien
dan het korreleffect in de daadwerkelijke opname.
Bij de effecten Softfocus en Miniatuureffect zal de vervaging op het
LCD-scherm er anders uitzien dan de vervaging in de daadwerkelijke
opname. In de creatieve modi kunt u de onscherpte controleren door op
de knop voor scherptedieptecontrole te drukken.
159
U Creatieve filters gebruiken
Korrelig Z/W
Maakt een korrelige zwart-witfoto. U kunt het zwart-witeffect regelen
door het contrast aan te passen.
Softfocus
Geeft het beeld een zachte uitstraling. U kunt de zachtheid regelen
door de vervaging aan te passen.
Fisheye-effect
Geeft het effect van een fisheye-objectief. De opname krijgt een
tonvormige vervorming.
Afhankelijk van het niveau van dit filtereffect, verandert het
bijgesneden gedeelte langs de rand van de opname. Aangezien dit
filtereffect er tevens voor zorgt dat het midden van het beeld wordt
vergroot, kan de resolutie in het midden afnemen, afhankelijk van
het aantal opgenomen pixels. Bekijk het beeld op het scherm terwijl
u dit filter instelt. De AF-methode wordt ingesteld op FlexiZone -
Single (vast ingesteld op het midden) of op Quick-modus (vast
ingesteld op het middelste AF-punt).
Effect kunst opvallend
Hiermee laat u de foto op een olieschilderij lijken en ziet het
onderwerp er driedimensionaal uit. U kunt het contrast en de
verzadiging aanpassen. Het kan zijn dat bijvoorbeeld de lucht,
witte muren en soortgelijke onderwerpen niet vloeiend, maar
onregelmatig of met aanzienlijke ruis worden weergegeven.
Aquareleffect
Hiermee ziet de foto eruit als een aquarel met zachte kleuren. U kunt
de intensiteit van de kleur aanpassen. Het kan zijn dat nachtelijke of
donkere scènes niet vloeiend, maar onregelmatig of met
aanzienlijke ruis worden weergegeven.
Kenmerken van creatieve filters
U Creatieve filters gebruiken
160
Speelgoedcamera-effect
Maakt de randen van de foto donkerder en past een kleurtoon
toe waardoor het lijkt alsof de foto met een speelgoedcamera is
gemaakt. U kunt de kleurzweem regelen door de kleurtoon aan te
passen.
Miniatuureffect
Creëert een kijkdooseffect. U kunt aanpassen waar de opname
scherp moet zijn. Als u bij stap 5 op pagina 158 op de knop <u>
drukt (of op [ ] rechtsonder tikt), kunt u schakelen tussen de
verticale en horizontale stand van het witte kader. De AF-methode
is FlexiZone - Single, om met het midden van het witte kader te
kunnen scherpstellen.
161
De onderstaande menuopties worden
weergegeven.
De instelbare functies in dit
menuscherm zijn alleen van
toepassing bij Live view-opnamen.
Deze functies zijn niet actief wanneer
u de zoeker gebruikt (de instellingen
zijn dan uitgeschakeld).
Live view-opname.
U kunt Live view-opname. instellen op [Inschakelen] of
[Uitschakelen].
AF-methode
U kunt [u+volgen], [FlexiZone - Multi], [FlexiZone - Single] en
[Quick-modus] selecteren. Zie pagina 164-173 voor meer
informatie over de AF-methode.
Continue AF
De standaardinstelling is [Inschakelen].
De camera blijft voortdurend op het onderwerp scherpstellen om een
ruwe scherpstelling te behouden. Hierdoor kan er sneller daadwerkelijk
worden scherpgesteld wanneer de ontspanknop half wordt ingedrukt.
Indien [Inschakelen] is geselecteerd, zal het objectief voortdurend zijn
geactiveerd. Dit verbruikt meer batterijvermogen. Hierdoor wordt het
aantal mogelijke opnamen verminderd (levensduur batterij). Daarnaast
wordt de Continue AF automatisch ingesteld op [Uitschakelen]
wanneer de AF-methode is ingesteld op [Quick-modus]. Als u een
andere AF-methode selecteert, wordt de oorspronkelijke instelling van
Continue AF hersteld.
Bij Continue AF moet u de camera uitschakelen voordat u de
scherpstelmodusknop op het objectief instelt op <MF>.
Touch Shutter
Door eenvoudigweg op het LCD-scherm te tikken, kunt u
scherpstellen en automatisch een opname maken. Zie pagina 174
voor meer informatie.
Rasterweergave
Met [Raster 1l] of [Raster 2m] kunt u rasterlijnen weergeven. U
kunt zo de kanteling van de camera controleren.
A Menufunctie-instellingen
A Menufunctie-instellingen
162
Aspect ratioM
De beeldverhouding (aspect ratio) van de opname kan worden
ingesteld op [3:2], [4:3], [16:9] of [1:1]. Het gebied rond het Live
view-beeld wordt omgeven door een zwart masker wanneer de
volgende beeldverhoudingen zijn ingesteld: [4:3] [16:9] [1:1].
De JPEG-opnamen worden samen met de ingestelde
beeldverhouding opgeslagen. RAW-opnamen worden altijd met de
beeldverhouding [3:2] opgeslagen. De geselecteerde
beeldverhouding wordt als informatie aan het RAW-bestand
toegevoegd. Wanneer u het RAW-bestand met de meegeleverde
software verwerkt, kunt u hierdoor een beeld genereren met de
beeldverhouding die tijdens de opname was ingesteld. In het geval
van beeldverhoudingen [4:3], [16:9] en [1:1] verschijnen de lijnen
voor beeldverhouding tijdens de opnameweergave, maar de lijnen
worden niet daadwerkelijk op de opname getekend.
Beeld-
kwaliteit
Beeldverhouding en aantal pixels (circa)
3:2 4:3 16:9 1:1
3
5184 x 3456
(17,9 megapixels)
4608 x 3456
(16,0 megapixels)
5184 x 2912*
(15,1 megapixels)
3456 x 3456
(11,9 megapixels)
1
4
3456 x 2304
(8,0 megapixels)
3072 x 2304
(7,0 megapixels)
3456 x 1944
(6,7 megapixels)
2304 x 2304
(5,3 megapixels)
a
2592 x 1728
(4,5 megapixels)
2304 x 1728
(4,0 megapixels)
2592 x 1456*
(3,8 megapixels)
1728 x 1728
(3,0 megapixels)
b
1920 x 1280
(2,5 megapixels)
1696 x 1280*
(2,2 megapixels)
1920x1080
(2,1 megapixels)
1280 x 1280
(1,6 megapixels)
c
720 x 480
(350.000 pixels)
640 x 480
(310.000 pixels)
720 x 400*
(290.000 pixels)
480 x 480
(230.000 pixels)
Opnamekwaliteiten met een sterretje komen niet helemaal met de
desbetreffende beeldverhouding overeen.
Het opnamegebied dat wordt weergegeven voor de beeldverhouding
met een sterretje, is iets groter dan het opgenomen gebied. Controleer
de opnamen op het LCD-scherm wanneer u de opnamen maakt.
Als u een andere camera gebruikt voor het rechtstreeks afdrukken van
opnamen die met deze camera zijn gemaakt in de beeldverhouding 1:1,
worden de opnamen mogelijk niet goed afgedrukt.
163
A Menufunctie-instellingen
MeettimerM
U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven
(duur van de belichtingsvergrendeling). In de basismodi heeft de
meettimer een vaste instelling van 16 sec.
Als u een van de volgende functies selecteert, worden Live view-opnamen
beëindigd. Als u weer wilt beginnen met Live view-opnamen, drukt u op de
knop <A>.
•[z3: Stofwisdata], [53: Sensorreiniging], [54: Wis instellingen] of
[54: z firmwarever.].
164
U kunt een AF-methode selecteren die bij de opnamesituatie en bij
uw onderwerp past. De volgende AF-methoden zijn beschikbaar:
[u(gezicht)+volgen], [FlexiZone - Multi] (pag. 166), [FlexiZone -
Single] (pag. 168) en [Quick-modus] (pag. 172).
Wanneer u nauwkeurig wilt scherpstellen, stelt u de focusinstellingsknop
op het objectief in op <MF>, vergroot u de opname en stelt u handmatig
scherp (pag. 176).
Selecteer de AF-methode.
Selecteer op het tabblad [
A
] de optie
[
AF-methode
].
Selecteer de gewenste AF-methode
en druk op <0>.
Wanneer het Live view-beeld wordt
weergegeven, drukt u op de knop <
Q
>
om de AF-methode in het scherm Snel
instellen (pag. 155) te selecteren.
De camera detecteert en volgt menselijke gezichten. Indien een gezicht
beweegt, beweegt het AF-punt <p> mee om het gezicht te volgen.
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
X Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
2
Selecteer een AF-punt.
Wanneer er een gezicht wordt
herkend, wordt het kader <p>
weergegeven over het gezicht
waarop zal worden scherpgesteld.
Wanneer meerdere gezichten worden
herkend, wordt <q> weergegeven.
Gebruik de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het kader <q> te
verplaatsen naar het gezicht waarop
u wilt scherpstellen.
Scherpstellen met AF (AF-methode)
De AF-methode selecteren
u(gezicht)+volgen:
c
165
Scherpstellen met AF (AF-methode)
U kunt ook op het LCD-scherm tikken
om het gezicht of onderwerp te
selecteren. Indien het onderwerp
niet een gezicht is, wordt < >
weergegeven.
Als er geen gezichten worden
gedetecteerd of als u op het LCD-
scherm tikt maar geen gezicht of
onderwerp selecteert, schakelt de
camera over naar [FlexiZone - Multi]
met automatische selectie (pag. 166).
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
X Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 150).
Als het gezicht van het onderwerp erg onscherp is, is
gezichtsherkenning niet mogelijk. U kunt dit voorkomen door de instelling
[Continue AF] op [Inschakelen] te zetten.
Het is mogelijk dat een ander object dan een menselijk gezicht als
gezicht wordt herkend.
Gezichtsherkenning werkt niet wanneer het gezicht een erg klein of erg
groot deel van het beeld beslaat, te helder of te donker is of gedeeltelijk
is verborgen.
<p> kan ook alleen een deel van het gezicht dekken.
Scherpstellen met AF (AF-methode)
166
U kunt maximaal 31 AF-punten gebruiken voor dekking van een groot
gebied (automatische selectie). Dit grote gebied kan ook in 9 zones
worden opgedeeld voor scherpstellen (zoneselectie).
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
X Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
2
Selecteer het AF-punt.N
Door op de knop <L> te drukken,
schakelt u tussen automatische
selectie en zoneselectie. In de
basismodi wordt automatische
selectie automatisch ingesteld.
Gebruik de pijltjestoetsen <S> om
een zone te selecteren. Druk
nogmaals op de knop <L> om naar
de middelste zone terug te keren.
U kunt ook op het LCD-scherm tikken
om een zone te selecteren. Wanneer
er een zone is geselecteerd, tikt u op
[ ] op het scherm om over te
schakelen op automatische selectie.
FlexiZone - Multi:
o
Als u op de knop <L> drukt, wordt het AF-punt < > in het midden
weergegeven en kunt u de pijltjestoetsen <S> gebruiken om het AF-
punt te verplaatsen.
Aangezien er niet automatisch kan worden scherpgesteld op een gezicht
dat zich dicht bij de rand van het beeld bevindt, wordt <p> in dat geval grijs
weergegeven. Als u de ontspanknop half indrukt , wordt het onderwerp
scherpgesteld met de methode FlexiZone - Multi met automatische selectie.
AF-kader
167
Scherpstellen met AF (AF-methode)
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
X Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-kader oranje.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 150).
Als automatische AF-puntselectie is ingeschakeld maar de camera niet
scherpstelt op het gewenste doelonderwerp, stelt u de AF-methode in op
zoneselectie of [FlexiZone - Single] en probeert u opnieuw scherp te
stellen.
Het aantal beschikbare AF-punten is afhankelijk van de instelling bij
[A: Aspect ratio]. Bij [3:2] zijn er 31 AF-punten. Bij [1:1] en [4:3] zijn er
25 AF-punten. En bij [16:9] zijn er 21 AF-punten. Tevens zij er bij [16:9]
slechts drie zones.
Voor het maken van movie-opnamen zijn er 21 AF-punten (of 25 AF-
punten indien [640x480] is ingesteld) en drie zones (of 9 zones indien
[640x480] is ingesteld).
Scherpstellen met AF (AF-methode)
168
De camera stelt met één AF-punt scherp. Dit is handig wanneer u op
een specifiek onderwerp wilt scherpstellen.
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
X Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
X Het AF-punt < > wordt
weergegeven.
Bij movie-opnamen wordt het AF-punt
groter weergegeven als [
Servo AF voor
film
] is ingesteld op [
Inschakelen
].
2
Verplaats het AF-punt.
Druk op de pijltjestoetsen <
S
> om het
AF-punt te verplaatsen naar de positie
waarop u wilt scherpstellen. (U kunt niet
tot aan de randen van de foto gaan.)
Druk op de knop <L> om het AF-
punt weer naar het midden te
verplaatsen.
U kunt ook op het LCD-scherm tikken
om het AF-punt te verplaatsen.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
X
Als de scherpstelling is bereikt, wordt het
AF-punt groen en klinkt er een pieptoon.
X Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 150).
FlexiZone - Single:
d
AF-punt
169
Scherpstellen met AF (AF-methode)
AF-gebruik
Scherpstellen duurt langer dan met de [Quick-modus].
Zelfs als er al is scherpgesteld, wordt er nogmaals scherpgesteld
wanneer u de ontspanknop half indrukt.
U kunt niet ononderbroken scherpstellen op een bewegend
onderwerp.
Tijdens en na de automatische scherpstelling kan de helderheid van
de opname veranderen.
Als de lichtbron tijdens de weergave van het Live view-beeld
verandert, kan het beeldscherm flikkeren en kan er mogelijk moeilijk
worden scherpgesteld. Als dit gebeurt, sluit u de Live view-opname
af en stelt u eerst automatisch scherp bij de huidige lichtbron.
Wanneer [FlexiZone - Multi] is ingesteld en u drukt op de knop
<u> (of u tikt op < > op het scherm), wordt het midden van de
geselecteerde zone (of het midden van het beeld met automatische
selectie) vergroot. Als u de ontspanknop half indrukt, is de weergave
weer normaal en zal de camera scherpstellen.
Wanneer [FlexiZone - Single] is ingesteld en u op de knop <u>
drukt (of op < > op het scherm tikt), wordt het gebied dat wordt
gedekt door het AF-punt vergroot. Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen in vergrote weergave. Dit werkt goed wanneer de
camera op een statief staat en de scherpstelling heel nauwkeurig
moet zijn. Als het lastig is om in de vergrote weergave scherp te
stellen, keert u terug naar de normale weergave en gebruikt u AF.
De snelheid waarmee automatisch wordt scherpgesteld, kan in de
normale of vergrote weergave afwijken.
Als u de weergave vergroot nadat u hebt scherpgesteld met
[FlexiZone - Multi] of [FlexiZone - Single] in de normale weergave,
kan het zijn dat er niet nauwkeurig is scherpgesteld.
Indien [u+volgen] is ingesteld, is vergrote weergave niet mogelijk.
Opmerkingen bij
u
+volgen / FlexiZone - Multi / FlexiZone - Single
Scherpstellen met AF (AF-methode)
170
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld
Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en effen,
platte oppervlakken of wanneer lichte tinten of schaduwpartijen niet
zichtbaar zijn.
Onderwerpen bij weinig licht.
Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast.
Onderwerpen met zich herhalende patronen (vensters in een
wolkenkrabber, toetsenborden, enzovoort).
Dunne lijnen en contouren van het onderwerp.
Een lichtbron waarvan de helderheid, de kleur en het patroon steeds
veranderen.
Avondopnamen of opnamen bij fel licht.
Opnamen bij tl- of ledlicht en wanneer het beeld flikkert.
Hele kleine onderwerpen.
Onderwerpen aan de rand van het beeld.
Onderwerpen die licht sterk reflecteren.
Het AF-punt is gelijktijdig gericht op een onderwerp dichtbij en een
onderwerp veraf (bijvoorbeeld een dier in een kooi).
Onderwerpen die binnen het AF-punt blijven bewegen en wanneer
de camera niet stil kan worden gehouden.
Onderwerpen die de camera naderen of er vandaan bewegen.
Automatisch scherpstellen wanneer het onderwerp zeer onscherp is.
Wanneer met een soft-focusobjectief een soft-focuseffect wordt
toegepast.
Wanneer een filter voor een speciaal effect wordt gebruikt.
Ruis (vlekken, strepen) is zichtbaar op het scherm tijdens AF.
171
Scherpstellen met AF (AF-methode)
Als er bij de opnameomstandigheden op de vorige pagina niet kan
worden scherpgesteld, zet u de scherpstelmodusknop op het objectief
op <MF> en stelt u handmatig scherp.
Als u AF gebruikt bij een van de hieronder vermelde objectieven, wordt
het aanbevolen om de [Quick-modus] te gebruiken. Automatisch
scherpstellen met [u+volgen], [FlexiZone - Multi] of [FlexiZone -
Single] kan langer duren of de juiste scherpstelling wordt mogelijk niet
bereikt.
EF 50mm f/1.4 USM, EF 50mm f/1.8 II, EF 50mm f/2.5 Compact Macro,
EF 75-300mm f/4-5.6 III, EF 75-300mm f/4-5.6 III USM
Ga naar de Canon-website voor uw land voor informatie over objectieven
die niet meer worden verkocht.
Als u een onderwerp in het buitengebied wilt vastleggen en er niet op het
onderwerp is scherpgesteld, richt u het middelste AF-punt of de
middelste AF-zone op het onderwerp om scherp te stellen. Stel
vervolgens opnieuw scherp en maak de opname.
Het AF-hulplicht wordt niet ingeschakeld. Maar als een Speedlite uit de
EX-serie wordt gebruikt (afzonderlijk verkrijgbaar) die is uitgerust met
een ledlamp, zal de ledlamp waar nodig worden ingeschakeld als AF-
hulplicht.
Naarmate de vergroting in de vergrote weergave toeneemt, wordt
scherpstellen moeilijker vanwege bewegingsonscherpte wanneer u uit
de hand fotografeert (en ook wanneer de scherpstelmodusknop op het
objectief op <MF> staat). U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Scherpstellen met AF (AF-methode)
172
De speciale AF-sensor wordt gebruikt om in de modus 1-beeld AF
(pag. 103) op dezelfde manier scherp te stellen als bij het maken van
opnamen door de zoeker.
Hoewel u snel kunt scherpstellen op het gewenste gebied, wordt het
Live view-beeld tijdens het automatisch scherpstellen even
onderbroken.
U kunt negen AF-punten gebruiken om scherp te stellen (automatisch
geselecteerd). U kunt ook één AF-punt selecteren om scherp te stellen
en alleen op het gebied scherp te stellen dat door dat AF-punt wordt
gedekt (handmatig geselecteerd).
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
X Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
De kleine vakjes zijn de AF-punten.
2
Selecteer het AF-punt.N
Door op de knop <L> te drukken,
schakelt u tussen automatische en
handmatige selectie. In de basismodi
wordt automatische selectie
automatisch ingesteld.
Gebruik de pijltjestoetsen <S> om
een AF-punt te selecteren. Druk op
de knop <L> om terug te gaan naar
het middelste AF-punt.
U kunt ook op het LCD-scherm tikken
om het AF-punt te selecteren. Tijdens
handmatige selectie tikt u op [ ]
op het scherm om over te schakelen
naar automatische selectie.
Quick-modus:
f
AF-punt
173
Scherpstellen met AF (AF-methode)
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
X Het Live view-beeld wordt
uitgeschakeld, de reflexspiegel wordt
neergeklapt en er wordt automatisch
scherpgesteld. (Er is geen opname
gemaakt.)
X Wanneer het scherpstellen is gelukt,
wordt het AF-punt waarop is
scherpgesteld groen en wordt het
Live view-beeld opnieuw
weergegeven.
X Als er niet kan worden scherpgesteld,
wordt het AF-punt oranje en gaat het
knipperen.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 150).
Wanneer [Quick-modus] is ingesteld, kan [Continue AF] niet worden
ingesteld (pag. 161).
De [Quick-modus] kan niet worden ingesteld voor movie-opname.
Tijdens het automatisch scherpstellen kunt u geen opnamen maken.
Maak de opname terwijl het Live view-beeld wordt weergegeven.
174
Door eenvoudigweg op het LCD-scherm te tikken, kunt u scherpstellen
en automatisch een opname maken. Dit werkt in alle opnamemodi.
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
X Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
2
Schakel de Touch Shutter in.
Tik op [y] linksonder op het scherm.
Elke keer dat u op het pictogram tikt,
schakelt u tussen [y] en [x].
[
x
] (Touch Shutter: Inschakelen)
Hiermee kunt u scherpstellen en opnamen
maken door op het scherm te tikken.
[y] (Touch Shutter: Uitsch.)
Tik op het gewenste gebied op het
scherm om daarop scherp te stellen.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
3
Tik op het scherm om een
opname te maken.
Tik op het gezicht of het onderwerp
op het scherm.
X
Op het punt waar u tikt, stelt de camera scherp
volgens de AF-methode die is ingesteld
(pag. 164-173). Wanneer [
FlexiZone -
Multi
] is ingesteld, schakelt de camera over
naar [
FlexiZone - Single
].
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en wordt de
opname automatisch gemaakt.
Als er niet kan worden scherpgesteld,
wordt het AF-punt oranje en kan de
opname niet worden gemaakt. Tik
nogmaals op het gezicht of het
onderwerp op het scherm.
x Opnamen maken met de Touch Shutter
175
x Opnamen maken met de Touch Shutter
Zelfs als u Transp./zelfontsp.mod. op <i> instelt, zal de camera nog
steeds opnamen maken in de enkelbeeldmodus.
De Touch Shutter werkt niet in de vergrote weergave.
Wanneer bij [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [6: Sluiter/
AE-vergrendelknop] is ingesteld op [1: AE-vergrendel./AF] of [3: AE/
AF, geen AE], wordt er niet automatisch scherpgesteld.
U kunt bovendien de Touch Shutter inschakelen met [A: Touch
Shutter].
Als u een opname met bulb-belichting wilt maken, tikt u twee keer op het
scherm. Bij de eerste keer tikken op het scherm wordt de opname met
bulb-belichting gestart. Door er nogmaals op te tikken, wordt de
belichting gestopt. Zorg dat u de camera niet beweegt wanneer u op het
scherm tikt.
176
U kunt de opname vergroten en nauwkeurig scherpstellen met
handmatig scherpstellen.
1
Zet de focusinstellingsknop op
het objectief op <MF>.
Draai aan de focusring van het
objectief om ruw scherp te stellen.
2
Geef het vergrotingskader weer.
Druk op de knop <u>.
X Het vergrotingskader wordt
weergegeven.
U kunt ook op [ ] tikken op het
scherm om het beeld te vergroten.
3
Verplaats het vergrotingskader.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
het AF-punt te verplaatsen naar de
positie waarop u wilt scherpstellen.
Als u wilt terugkeren naar het midden
van het scherm, drukt u op de knop
<L>.
4
Vergroot het beeld.
Telkens wanneer u op de knop <u>
drukt, wordt de vergroting binnen het
kader als volgt gewijzigd:
MF: Handmatig scherpstellen
Vergrotingskader
Belichtingsvergrendeling
Positie van vergroot gebied
Vergroting
1x
9
5x
9
10x
9
Normale weergave
177
MF: Handmatig scherpstellen
5
Stel handmatig scherp.
Draai terwijl u naar de vergrote
opname kijkt aan de focusring van
het objectief om scherp te stellen.
Nadat u hebt scherpgesteld, drukt u
op de knop <u> om naar de normale
weergave terug te keren.
6
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop in
om de opname te maken (pag. 150).
178
Aandachtspunten bij het maken van Live view-opnamen
Beeldkwaliteit
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals
lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen ruis en afwijkende kleuren in de opname
tot gevolg hebben.
Als u langere tijd doorlopend Live View-opnamen maakt, kan de interne
temperatuur van de camera oplopen, waardoor de opnamekwaliteit mogelijk
afneemt. Schakel Live view-opnamen altijd uit wanneer u geen opnamen maakt.
Als u opnamen maakt met een lange belichtingstijd terwijl de interne
temperatuur van de camera hoog is, kan de beeldkwaliteit afnemen.
Beëindig Live view-opnamen en wacht een paar minuten voordat u weer
begint met het maken van opnamen.
Witte <
s
> en rode <
E
> waarschuwingspictogrammen voor interne temperatuur
Als de interne temperatuur van de camera oploopt vanwege langdurig gebruik van
Live view-opnamen of bij een hoge omgevingstemperatuur, verschijnt er een wit
<
s
> of rood <
E
> pictogram.
Het witte pictogram <
s
> geeft aan dat de beeldkwaliteit van foto's afneemt. Beëindig Live view-
opnamen en laat de camera enige tijd afkoelen voordat u verdergaat met het maken van opnamen.
Het rode pictogram <
E
> geeft aan dat Live View-opnamen binnen afzienbare
tijd automatisch worden beëindigd. U kunt in dat geval geen opnamen meer
maken totdat de interne temperatuur van de camera is gedaald. Beëindig Live
view-opnamen of schakel de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur Live view-opnamen maakt, wordt het
pictogram <
s
> of <
E
> eerder weergegeven. Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt.
Indien de interne temperatuur van de camera hoog is, kan de beeldkwaliteit van de
opnamen met een hoge ISO-snelheid achteruitgaan, zelfs al voordat het witte pictogram
<
s
> wordt weergegeven.
Opnameresultaten
Als u de foto in de vergrote weergave maakt, is het mogelijk dat de belichting niet naar
wens is. Keer naar de normale weergave terug voordat u een foto maakt. In de vergrote
weergave worden de sluitertijd en het diafragma oranje weergegeven. Zelfs als u de foto
in de vergrote weergave maakt, wordt de opname in de normale weergave vastgelegd.
Als [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid] (pag. 130) is ingesteld op iets anders dan [Deactiveren],
kan de opname nog steeds licht zijn, zelfs als er een kleinere
belichtingscompensatie of kleinere flitsbelichtingscompensatie is ingesteld.
Als u een TS-E-objectief gebruikt (met uitzondering van de TS-E 17mm
f/4L of TS-E 24mm f/3.5L II) en het objectief verschuift of kantelt, of als u
een tussenring gebruikt, kan de standaardbelichting wellicht niet worden
verkregen of kan een onregelmatige belichting het resultaat zijn.
179
Aandachtspunten bij het maken van Live view-opnamen
Live view-beeld
Bij weinig of juist heel fel licht wordt in het Live view-beeld mogelijk niet
de helderheid van de daadwerkelijke opname weergegeven.
Ook wanneer er een lage ISO-snelheid is ingesteld, kan er ruis zichtbaar zijn op
het weergegeven Live view-beeld bij weinig licht. Maar wanneer u de opname
maakt, bevat de opgeslagen opname minimale ruis. (De beeldkwaliteit van het
Live view-beeld is anders dan die van de opgeslagen opname.)
Als de lichtbron (de verlichting) in het beeld verandert, kan het scherm
gaan flikkeren. Als dit gebeurt, sluit u de Live view-opname af en hervat
u de opnamen bij de lichtbron die u daadwerkelijk wilt gebruiken.
Wanneer u de camera in een andere richting houdt, wordt de helderheid van
de Live view-opname mogelijk even niet juist weergegeven. Wacht met het
maken van opnamen totdat het helderheidsniveau is gestabiliseerd.
Als er zich een zeer felle lichtbron in beeld bevindt, kan het heldere
gedeelte op het LCD-scherm zwart lijken. Op de opname zelf wordt het
heldere gedeelte wél goed weergegeven.
Wanneer u bij weinig licht [52 LCD-helderheid] op een heldere
instelling zet, kan er (kleur)ruis in het Live view-beeld optreden. De ruis
of onregelmatige kleuren wordt echter niet in de opname vastgelegd.
Wanneer u het beeld vergroot, lijkt dit mogelijk scherper dan het
daadwerkelijke beeld.
Persoonlijke voorkeuzen
Tijdens Live view-opnamen zijn bepaalde persoonlijke voorkeuzen niet
actief (pag. 299).
Objectief en flitser
De voorinstelling voor scherpstellen is voor het maken van Live view-
opnamen alleen beschikbaar bij gebruik van een (super)teleobjectief met
een voorinstellingsmodus voor scherpstellen. Dergelijke objectieven zijn
sinds de tweede helft van 2011 verkrijgbaar.
Flitsbelichtingsvergrendeling is niet mogelijk wanneer de ingebouwde
flitser of een externe Speedlite wordt gebruikt. Voorflitsen werkt niet als
er een externe Speedlite wordt gebruikt.
Houd de camera niet gedurende lange tijd op dezelfde manier vast. Dit
kan lage-temperatuursbrandwonden veroorzaken. Ook als de camera
niet te heet aanvoelt, kan de huid door langdurig contact toch rood worden
of kunnen er blaren ontstaan. Het gebruik van een statief wordt aangeraden
voor mensen met een lage doorbloeding of zeer gevoelige huid, of wanneer
de camera op zeer hete plaatsen wordt gebruikt.
181
6
Movie-opnamen
U kunt movie-opname
inschakelen door de aan-
uitschakelaar in te stellen op
<k>. De opname-indeling voor
movies is MOV.
Voor kaarten waarop movies kunnen worden opgeslagen,
raadpleegt u pagina 3.
Full HD 1080
Full HD 1080 duidt op compatibiliteit met High-
Definition met 1080 verticale pixels (scanlijnen).
182
U wordt aangeraden de camera op een televisie aan te sluiten als u
opgenomen movies wilt afspelen (pag. 262 en 265).
Wanneer de opnamemodus niet is ingesteld op <a>, schakelt de
camera over naar automatische belichting die past bij de
lichtomstandigheden van de situatie.
1
Zet de aan-uitschakelaar
op <k>.
X De reflexspiegel maakt een geluid
en de opname verschijnt op het
LCD-scherm.
2
Stel een willekeurige
opnamemodus in, behalve <a>.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Voordat u een movie opneemt, stelt u
automatisch of handmatig scherp
(pag. 164-173 en 176).
Standaard is [Servo AF voor film:
Inschakelen] ingesteld, zodat de
camera altijd scherpstelt. Zie pagina
207 om Servo AF voor film stop te
zetten.
4
Begin met opnemen.
Druk op de knop <A> om een
movie-opname te starten. Druk
nogmaals op <A> om de movie-
opname te stoppen.
X Terwijl de movie wordt opgenomen,
wordt de markering 'o' in de
rechterbovenhoek van het scherm
weergegeven.
k Movie-opname
Opnamen maken met automatische belichting
Movie-opname
Microfoon
183
k Movie-opname
Voor movies met automatische belichting (andere modi dan a) wordt
de ledlamp van de Speedlite bij weinig licht automatisch ingeschakeld.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer
informatie.
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie
met ledlamp (afzonderlijk verkrijgbaar)
Aandachtspunten voor movie-opnamen vindt u op pagina 212 en 213.
Lees indien nodig ook de aandachtspunten voor Live view-
opnamen op pagina 178 en 179.
In de basismodi zijn de opnameresultaten dezelfde als in <A>. Het
scènepictogram voor de scène die door de camera wordt gedetecteerd,
wordt linksboven weergegeven (pag. 184).
In de opnamemodi <f> en <s> zijn de instellingen dezelfde als in
de modus <d>.
Instelbare menufuncties verschillen tussen basismodi en creatieve modi
(pag. 320).
De ISO-snelheid (100-6400), de sluitertijd en het diafragma worden
automatisch ingesteld.
In de creatieve modi kunt u op de knop <A> (pag. 127) drukken om de
belichting te vergrendelen (AE-vergrendeling). De belichtingsinstelling
wordt weergegeven gedurende het aantal seconden dat is ingesteld bij
[Z1: Meettimer]. Als u de belichtingsvergrendeling hebt toegepast
tijdens movie-opnamen, kunt u deze annuleren door op de knop <S> te
drukken. (De instelling voor belichtingsvergrendeling blijft behouden tot u
op de knop <S> drukt.)
U kunt in de creatieve modi de knop <O> ingedrukt houden en aan
het instelwiel <6> draaien om de belichtingscompensatie in te stellen.
Als u de ontspanknop half indrukt, worden onder aan het scherm de
sluitertijd en de ISO-snelheid weergegeven. Dit is de belichtingsinstelling
voor het maken van foto's (pag. 187). De belichtingsinstelling voor
movie-opnamen wordt niet weergegeven. De belichtingsinstelling voor
movie-opnamen kan afwijken van de belichtingsinstelling voor foto's.
Als u een movie opneemt met automatische belichting, worden de
sluitertijd en het diafragma niet vastgelegd in de opname-informatie
(Exif).
k Movie-opname
184
Tijdens het maken van movie-opnamen in de basismodi wordt er een
pictogram weergegeven voor de scène die door de camera is
gedetecteerd en worden de opname-instellingen dienovereenkomstig
aangepast. Bij bepaalde scènes of opnameomstandigheden komt het
weergegeven pictogram mogelijk niet overeen met de daadwerkelijke
scène.
*1: Wordt alleen weergegeven wanneer de AF-methode is ingesteld op
[u+volgen]. Indien er een andere AF-methode is ingesteld, wordt het
pictogram voor Niet-portret weergegeven, ook wanneer er een persoon wordt
gedetecteerd.
*2: Wordt weergegeven wanneer het gebruikte objectief over afstandsinformatie
beschikt. Met een tussenring of macro-objectief kan het zijn dat het
weergegeven pictogram niet overeenkomt met de daadwerkelijke scène.
*3: Het pictogram van de gedetecteerde scène wordt weergegeven.
Scènepictogrammen
Onderwerp
Portret
*1
Niet-portret
Achter-
grondkleur
Achtergrond
Natuur- en
buitenopname
Dichtbij
*2
Helder
Grijs
Tegenlicht
Inclusief blauwe
lucht
Lichtblauw
Tegenlicht
Zonsondergang
*3 *3
Oranje
Spotlicht
Donkerblauw
Donker
185
k Movie-opname
In de modus <a> kunt u de sluitertijd, het diafragma en de ISO-
snelheid voor movie-opnamen naar wens instellen. Het handmatig
instellen van de belichting voor movie-opnamen is bedoeld voor
geavanceerde gebruikers.
1
Zet de aan-uitschakelaar
op <k>.
X De reflexspiegel maakt een geluid
en de opname verschijnt op het
LCD-scherm.
2
Stel het programmakeuzewiel in
op <a>.
3
Stel de sluitertijd en het
diafragma in.
Draai aan het instelwiel <6> om de
sluitertijd in te stellen. De instelbare
sluitertijden zijn afhankelijk van de
framesnelheid <9>.
8/7 : 1/4000 sec. - 1/60 sec.
6/5/4 : 1/4000 sec. - 1/30 sec.
Houd de knop <O> ingedrukt en
draai aan het instelwiel <6> om het
diafragma in te stellen.
4
Stel de ISO-snelheid in.
Druk op de knop <i> en
vervolgens op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> of draai aan het instelwiel
<6> om de gewenste ISO-snelheid
te selecteren.
Zie de volgende pagina voor
informatie over de ISO-snelheid.
Opnamen maken met handmatige belichting
<6>
<O> + <6>
k Movie-opname
186
5
Stel scherp en start de movie-opname.
De procedure is dezelfde als stap 3
en 4 voor 'Opnamen maken met
automatische belichting' (pag. 182).
ISO-snelheid tijdens opnamen met handmatige belichting
Als u [AUTO] selecteert, wordt de ISO-snelheid automatisch
ingesteld op een waarde tussen ISO 100 en ISO 6400.
U kunt de ISO-snelheid handmatig instellen tussen ISO 100 en ISO
6400 (in hele stops). Als bij [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de
optie [2: ISO vergroten] op [1: Aan] is ingesteld, zal het handmatig
in te stellen bereik worden uitgebreid, zodat u ook H (gelijk aan ISO
12800) kunt kiezen.
Als bij [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [3: Lichte
tonen prioriteit] op [1: Inschakelen] is ingesteld, is het bereik van
de ISO-snelheid ISO 200 - ISO 6400.
Omdat het opnemen van een movie met ISO 12800 kan resulteren in
veel ruis, wordt deze snelheid aangeduid als een uitgebreide ISO-
snelheid (weergegeven als 'H').
Als bij [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [2: ISO vergroten]
is ingesteld op [1: Aan] en u schakelt over van het opnemen van foto's
naar het opnemen van movie, dan wordt het maximumbereik van de
handmatige instelling H (gelijk aan ISO 12800). Ook als u terugschakelt
naar fotograferen, wordt de ISO-snelheid niet teruggezet naar de
oorspronkelijke instelling.
De belichtingscompensatie kan niet worden ingesteld.
Het wordt afgeraden om tijdens de movie-opname de sluitertijd of het diafragma
aan te passen omdat de wijzigingen in de belichting worden opgenomen.
Als u de sluitertijd verandert terwijl u opnamen maakt bij TL- of
ledverlichting, kan er een flikkerend beeld worden opgenomen.
Wanneer ISO Auto is ingesteld, kunt u op de knop <A> drukken om de
ISO-snelheid te vergrendelen.
Wanneer u op de knop <A> drukt en vervolgens een nieuwe
beeldcompositie maakt, kunt u op de belichtingsniveau-indicator
(pag. 187) het verschil in het belichtingsniveau zien in vergelijking met
de eerste keer dat u op de knop <A> drukte.
Druk op de knop <B> om het histogram weer te geven.
Bij het opnemen van een movie of een bewegend onderwerp wordt een
sluitertijd van 1/30 seconde tot 1/125 seconde aanbevolen. Hoe korter
de sluitertijd, hoe minder vloeiend de beweging van het onderwerp eruit
zal zien.
187
k Movie-opname
Telkens als u op de knop <
B
> drukt, wordt het informatiedisplay vernieuwd.
* Heeft betrekking op één movieclip.
Informatiedisplay
Moviemodus
: Automatische
belichting
(Basismodi)
: Automatische
belichting
(Creatieve modi)
: Handmatige
belichting
Resterende tijd* / verstreken tijd
voor movie-opname
AF-punt (FlexiZone - Single)
Belichtingsmodus
L
: Automatische
belichting
K: Handmatige
belichting
Indicator belichtingsniveau
Diafragma
Servo AF voor film
Transport/
zelfontspanner
Videosnapshots
Movie-opnameformaat
Sluitertijd
Opnamekwaliteit
AF-methode
c : u+volgen
o : FlexiZone - Multi
d : FlexiZone - Single
Batterijniveau
Maximumaantal opnamen
Belichtingsvergrendeling
Opnameniveau:
handmatig
Framesnelheid
Lichte tonen prioriteit
Ledlamp
Snel instellen
Witbalans
Beeldstijl
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid)
Vergrote weergave
ISO-snelheid
Digitaal kompas
Eye-Fi-
overdrachtstatus
Indicator GPS-verbinding
Windfilter
Demper
Miniatuureffectmovie
Wanneer de movie-opname wordt gestart, wordt de resterende opnameduur
gewijzigd in de verstreken tijd.
k Movie-opname
188
Opmerkingen over movie-opnamen
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon op een
heldere dag of een intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade
ontstaan aan de beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Als <Q> is ingesteld en de ISO-snelheid of het diafragma tijdens de
movie-opname verandert, kan het zijn dat de witbalans ook verandert.
Als u een movie opneemt bij TL- of ledverlichting, kan de movie flikkeren.
Een paar testmovies opnemen wordt aanbevolen als u gaat zoomen
tijdens het maken van movie-opnamen. Zoomen tijdens movie-opnamen
kan leiden tot het opnemen van wijzigingen in de belichting, het
mechanische geluid van de lens of onscherpe beelden.
U kunt het beeld tijdens movie-opname niet vergroten.
Let erop dat u de microfoon (pag. 182) niet met uw vinger of iets anders
afdekt.
Aandachtspunten voor movie-opnamen vindt u op pagina 212 en 213.
Lees indien nodig ook de aandachtspunten voor Live view-
opnamen op pagina 178 en 179.
Instellingen voor movie-opnamen staan op de menutabbladen [Z1] en
[Z2] (pag. 207).
Telkens wanneer u een movie opneemt, wordt er een moviebestand
gemaakt. Als het bestand groter is dan 4 GB, wordt er een nieuw
bestand gemaakt voor elke extra 4 GB.
Het weergaveoppervlak van de movie-opname is circa 100% (waarbij
het movie-opnameformaat is ingesteld op [A]).
Het geluid wordt door de ingebouwde microfoon van de camera in mono
opgenomen (pag. 182).
Het opnemen van stereogeluid is ook mogelijk door de stereo-richtmicrofoon DM-E1
(afzonderlijk verkrijgbaar) aan te sluiten op de aansluiting voor externe microfoons
van de camera (pag. 22), aangezien de externe microfoon prioriteit krijgt.
U kunt de afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 309) gebruiken
om de movie-opname te starten en te stoppen indien Transport/zelfontspanner is
ingesteld op <
Q
>. Stel de tijdschakelaar in op <
2
> (vertraging van 2 seconden)
en druk vervolgens op de verzendknop. Als u de schakelaar hebt ingesteld op
<
o
> (onmiddellijk opnemen), wordt het maken van foto's ingeschakeld.
De totale opnametijd voor movies met een volledig opgeladen batterij
LP-E12 is als volgt: circa 1 uur en 5 minuten bij kamertemperatuur
(23 °C) en circa 1 uur en bij lage temperaturen (0 °C).
De voorinstelling voor scherpstellen is tijdens het maken van movie-
opnamen beschikbaar bij gebruik van een (super)teleobjectief met een
voorinstellingsmodus voor scherpstellen. Dergelijke objectieven zijn
sinds de tweede helft van 2011 verkrijgbaar.
189
k Movie-opname
De simulatie van de definitieve opname is een functie waarmee u de
effecten op de opname kunt bekijken van bijvoorbeeld de beeldstijl of
de witbalans.
Tijdens het maken van movie-opnamen worden de effecten van de
hieronder vermelde instellingen automatisch in het moviebeeld
weergegeven.
Simulatie van definitieve movie-opnamen
Beeldstijl
* Alle instellingen zoals scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon
worden weergegeven.
Witbalans
Witbalanscorrectie
Belichting
Scherptediepte
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Lichte tonen prioriteit
Miniatuureffectmovie
Simulatie van de definitieve opname
k Movie-opname
190
Tijdens het maken van movie-opnamen
kunt u nog altijd foto's maken door de
ontspanknop volledig in te drukken.
Foto's nemen tijdens movie-opnamen
Als u tijdens movie-opnamen een foto maakt, staat de movie-
opname gedurende circa 1 seconde stil.
De gemaakte foto wordt op de kaart opgeslagen en de movie-opname wordt
automatisch hervat wanneer de Live view-opname wordt weergegeven.
De movie en foto worden op de kaart opgeslagen als afzonderlijke bestanden.
Functies die specifiek bedoeld zijn voor het maken van foto's,
worden hieronder weergegeven. Overige functies zijn hetzelfde als
voor movie-opnamen.
* Indien Lichte tonen prioriteit is ingesteld, begint het ISO-snelheidsbereik bij ISO 200.
Foto's maken
Functie Instellingen
Opname-
kwaliteit
Zoals ingesteld bij [z1: Beeldkwalit.].
Wanneer het movie-opnameformaat [1920x1080] of [1280x720]
is, is de beeldverhouding 16:9. Wanneer het formaat [640x480]
is, is de beeldverhouding 4:3
ISO-
snelheid*
Bij automatische belichting: automatisch ingesteld tussen
ISO 100 en 6400.
Bij handmatige belichting: zie 'ISO-snelheid tijdens opnamen
met handmatige belichting' op pagina 186.
Belichtings-
instelling
Bij automatische belichting: sluitertijd en diafragma worden
automatisch ingesteld (weergegeven wanneer u de ontspanknop
half indrukt).
Bij handmatige belichting: u stelt sluitertijd en diafragma
handmatig in.
AEB Geannuleerd
Flitser Flitser uit
Ongeacht de instelling van Transport/zelfontspanner wordt voor het maken
van foto's tijdens movie-opnamen de instelling Enkelbeeld gebruikt.
191
k Movie-opname
Als u de ontspanknop half indrukt om automatisch scherp te stellen tijdens
movie-opnamen, kan het volgende zich voordoen.
De scherpstelling kan er even flink naast zitten.
De helderheid van de movie-opname wijkt af van de helderheid van de
daadwerkelijke scène.
De movie-opname ziet er kortstondig uit als een foto.
Tijdens het filmen wordt het geluid van het objectief opgenomen.
U kunt geen foto's maken als het beeld niet is scherpgesteld, zoals bij
bewegende onderwerpen.
192
In dit gedeelte worden de instellingen besproken die specifiek zijn voor
movie-opnamen.
Wanneer u op de knop <
Q
> drukt terwijl het beeld op het LCD-scherm wordt
weergegeven, kunt u de volgende functies instellen:
AF-methode
,
Transp./
zelfontsp.mod.
,
Opnamekwaliteit (foto's)
,
Movie-opnameformaat
,
Videosnapshots
, Witbalans, Beeldstijl, Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) en
Miniatuureffectmovie
.
In de basismodi kunnen alleen de vetgedrukte functies worden ingesteld.
1
Druk op de knop <Q>. (7)
X De instelbare functies worden
weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een functie te selecteren.
X De geselecteerde functie en Uitleg
(pag. 52) worden weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel
<6> om de functie in te stellen.
Om de instelling <q> van
Transport/zelfontspanner of de
beeldstijlparameters in te stellen,
drukt u op de knop <B>.
3
Verlaat de instelling.
Druk op <0> om de instelling te
voltooien en ga terug naar de movie-
opname.
U kunt ook <2> selecteren om terug
te keren naar de movie-opname.
Instellingen voor de opnamefunctie
Q Snel instellen
193
Met de menuoptie [Z2: Movie-
opn.formaat] kunt u het opnameformaat
van de movie [****x****] en de
framesnelheid [9] (aantal opgenomen
beelden per seconde) selecteren. De 9
(framesnelheid) schakelt automatisch
over, afhankelijk van de instelling van
[52: Videosysteem].
Beeld formaat
A [1920x1080] : Full HD-opnamekwaliteit (Full High-Definition).
De beeldverhouding is 16:9.
B [1280x720] : HD-opnamekwaliteit (High-Definition).
De beeldverhouding is 16:9.
C [640x480] : SD-opnamekwaliteit (Standard-definition).
De beeldverhouding is 4:3
Framesnelheid (fps: frames per seconde)
6/8 : voor regio's waar wordt gebruikgemaakt van NTSC
(Noord-Amerika, Japan, Korea, Mexico, enzovoort).
5/7 : voor regio's waar wordt gebruikgemaakt van PAL
(Europa, Rusland, China, Australië, enzovoort).
4 : voornamelijk voor movies.
3 Het movie-opnameformaat instellen
3 Het movie-opnameformaat instellen
194
Totale opnameduur voor movie en bestandsgrootte per minuut
Moviebestanden die groter zijn dan 4 GB
Wanneer u een movie opneemt die groter is dan 4 GB, kunt u
zonder onderbreking blijven opnemen.
Bij het opnemen van een movie gaat de verstreken opnametijd die in het
movie-opnamescherm wordt weergegeven circa 30 seconden voordat
het bestand groter wordt dan 4 GB knipperen. Indien u doorgaat tot de
movie-opname en de bestandsgrootte 4 GB overschrijdt, wordt er
automatisch een nieuw moviebestand gemaakt en stopt de verstreken
opnametijd of de tijdcode met knipperen.
Wanneer u de movie afspeelt, moet u elk moviebestand afzonderlijk
afspelen. Moviebestanden kunnen niet automatisch achter elkaar
worden afgespeeld. Wanneer de movieweergave stopt, selecteert u
het volgende moviebestand om af te spelen.
Tijdslimiet voor movie-opnamen
De maximale opnametijd van één movieclip is 29 min. en
59 seconden. Als de movie-opnametijd 29 minuten en 59 seconden
bereikt, wordt de movie-opname automatisch beëindigd. U kunt
verdergaan met het opnemen van een movie door op de knop <A>
te drukken. (Er wordt een nieuw moviebestand gemaakt.)
Movie-
opnameformaat
Totale opnameduur (bij benadering)
Bestands-
grootte (bij
benadering)
Kaart van
4 GB
Kaart van
8 GB
Kaart van
16 GB
[1920x1080]
6
11 min. 22 min. 44 min. 330 MB/min.5
4
[1280x720]
8
11 min. 22 min. 44 min. 330 MB/min.
7
[640x480]
6
46 min. 1 uur 32 min. 3 uur 4 min. 82,5 MB/min.
5
Een stijging van de interne temperatuur van de camera kan ertoe leiden dat
de movie-opname wordt gestopt voordat de maximumopnametijd die in de
bovenstaande tabel wordt weergegeven (pag. 212), is bereikt.
195
U kunt movies opnemen met een miniatuureffect (kijkdoos). Selecteer
de weergavesnelheid en maak de opname.
1
Druk op de knop <Q>.
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
2
Selecteer [ ].
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om rechts op het scherm [ ]
(Miniatuureffectmovie) selecteren.
3
Selecteer de weergavesnelheid.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel
<6> om [5x], [10x] of [20x] te
selecteren en druk vervolgens op
<0>.
4
Plaats het witte kader boven het
gebied dat scherp moet zijn.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om het witte kader te
verplaatsen naar het gebied dat
scherp moet zijn.
U kunt de horizontale of verticale
stand van het witte kader wijzigen
door op de knop <u> te drukken (of
door rechtsonder op het scherm op
[ ] te tikken).
3 Miniatuureffectmovies opnemen
3 Miniatuureffectmovies opnemen
196
5
Neem de movies op.
De AF-methode wordt ingesteld op
FlexiZone - Single om scherp te
stellen op het midden van het witte
kader.
Het witte kader wordt niet
weergegeven tijdens het opnemen.
Weergavesnelheid en duur (voor een movie van 1 minuut)
Snelheid Duur
(5x) Circa 12 seconden
(10x) Circa 6 seconden
(20x) Circa 3 seconden
Er wordt geen geluid opgenomen.
Servo AF voor film werkt niet met miniatuureffectmovies.
Miniatuureffectmovies kunnen niet worden ingesteld als Videosnapshot
is ingesteld.
U kunt geen foto's maken terwijl u een miniatuureffectmovie opneemt.
Movies waarvan de weergavetijd minder dan 1 seconde is, kunnen niet
worden bewerkt (pag. 256).
197
U kunt een reeks korte movieclips van circa 2 seconden, 4 seconden
of 8 seconden maken; deze worden 'videosnapshots' genoemd. De
videosnapshots kunnen worden samengevoegd tot één movie, die
'videosnapshotalbum' wordt genoemd. Zo kunt u hoogtepunten van een
reis of gebeurtenis in vogelvlucht laten zien.
Een videosnapshotalbum kan ook worden afgespeeld met
achtergrondmuziek (pag. 204 en 255).
1
Selecteer [Videosnapshot].
Selecteer op het tabblad [Z2] de
optie [Videosnapshot] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Inschakelen].
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
3 Videosnapshots maken
De opnameduur voor videosnapshots instellen
Het concept van een videosnapshotalbum
Videosnapshotalbum
Video-
snapshot 1
Video-
snapshot 2
Video-
snapshot x
3 Videosnapshots maken
198
3
Selecteer [Albuminstellingen].
Selecteer [Albuminstellingen] en
druk vervolgens op <0>.
Als u verder wilt gaan met opnamen
voor een bestaand album, gaat u
naar 'Toevoegen aan een bestaand
album' (pag. 202).
4
Selecteer [Nieuw album maken].
Selecteer [Nieuw album maken] en
druk vervolgens op <0>.
5
Selecteer de duur van de
snapshot (snapshotlengte).
Druk op <0>, druk op de
pijltjestoetsen <W> en <X> om
de lengte van de videosnapshot
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
6
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten. Er wordt een
blauwe balk weergegeven om de
duur van de videosnapshot aan te
geven.
Ga naar 'Een videosnapshotalbum
maken' (pag. 199).
Opnameduur
199
3 Videosnapshots maken
7
Maak de eerste videosnapshot.
Druk op de knop <A> en maak de
opname.
X De blauwe balk die de opnameduur
aangeeft, loopt langzaam terug.
Nadat de ingestelde opnameduur is
verstreken, stopt de opname
automatisch.
X Het bevestigingsvenster wordt
weergegeven (pag. 200, 201).
8
Sla de opname op als videosnapshotalbum.
Selecteer [J Sla op als album] en
druk vervolgens op <0>.
X De movieclip wordt opgeslagen als
de eerste videosnapshot van het
videosnapshotalbum.
9
Ga verder met het maken van
meer videosnapshots.
Herhaal stap 7 om de volgende
videosnapshot te maken.
Selecteer [J Voeg toe aan album]
en druk vervolgens op <0>.
U kunt een ander videosnapshotalbum
maken door [W Sla op als nieuw
album] te selecteren.
Herhaal stap 9 indien nodig.
10
Stop de videosnapshotopname.
Stel [
Videosnapshot
] in op
[
Uitschakelen
].
Om terug te keren naar
normale movie-opnamen moet u niet
vergeten [Uitschakelen] in te stellen.
Druk op de knop <
M
> om het menu
af te sluiten en terug te keren naar het
normale movie-opnamescherm.
Een videosnapshotalbum maken
3 Videosnapshots maken
200
Opties in stap 8 en 9
Functie Omschrijving
J Sla op als album
(stap 8)
De movieclip wordt opgeslagen als de eerste
video snapshot van het videosnapshotalbum.
J Voeg toe aan album
(stap 9)
De zojuist opgenomen videosnapshot wordt
toegevoegd aan het album dat net daarvoor is
opgenomen.
W Sla op als nieuw album
(stap 9)
Er wordt een nieuw videosnapshotalbum
gemaakt en de movieclip wordt opgeslagen als
de eerste videosnapshot. Het nieuwe album is
een afzonderlijk bestand van het eerder
opgenomen album.
1 Speel videofoto af
(stap 8 en 9)
De zojuist opgenomen videosnapshot wordt
afgespeeld. Zie de volgende pagina voor
weergave.
r Sla niet op in album
(stap 8)
r Verwijder zonder opsl. in
album (stap 9)
De opgenomen videosnapshot wordt gewist in
plaats van in het album opgeslagen. Selecteer
[OK] in het bevestigingsvenster.
Als u na het maken van een videosnapshot
nog een videosnapshot wilt maken, stelt u
[Bevest.ber. wrg.] in op [Uitschakelen]. Met
deze instelling kunt u de volgende
videosnapshot onmiddellijk maken, zonder
dat het bevestigingsbericht telkens wordt
weergegeven.
201
3 Videosnapshots maken
Handelingen bij [Speel videofoto af]
* Bij [Overslaan achteruit] en [Overslaan vooruit] komt de duur van de sprong
overeen met het aantal seconden dat is ingesteld bij [Videosnapshot] (circa 2,
4 of 8 seconden).
Functie Beschrijving van weergave
7 Afspelen
Door op <0> te drukken, kunt u de zojuist opgenomen
videosnapshot afspelen of pauzeren.
5 Eerste beeld
Hiermee wordt de eerste scène van de eerste
videosnapshot in het album weergegeven.
Overslaan
achteruit*
Telkens als u op <0> drukt, springt de videosnapshot
enkele seconden achteruit.
3 Vorig beeld
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt het vorige beeld
weergegeven. Als u <0> ingedrukt houdt, wordt de
movie teruggespoeld.
6 Volgend beeld
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt de movie beeld
voor beeld weergegeven. Als u <0> ingedrukt houdt,
wordt de movie vooruitgespoeld.
Overslaan
vooruit*
Telkens als u op <0> drukt, springt de videosnapshot
enkele seconden vooruit.
4 Laatste beeld
Hiermee wordt de laatste scène van de laatste
videosnapshot in het album weergegeven.
Weergavepositie
mm’ ss” Weergavetijd (minuten:seconden)
9 Volume
U kunt het geluidsvolume van de ingebouwde luidspreker
(pag. 254) aanpassen door aan het instelwiel <6> te
draaien.
32
Druk op de knop <M> om terug te keren naar het
vorige scherm.
3 Videosnapshots maken
202
1
Selecteer [Aan bestaand album
toevoegen].
Voer stap 4 op pagina 198 uit om
[Aan bestaand album toevoegen]
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer een bestaand album.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> om een bestaand album
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Nadat u het weergegeven
dialoogvenster hebt bevestigd,
selecteert u [OK] op het scherm en
drukt u vervolgens op <0>.
X Bepaalde videosnapshotinstellingen
worden aangepast aan de
instellingen van het bestaande album.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten.
X Het scherm voor het maken van de
videosnapshot wordt weergegeven.
3
Maak de videosnapshot.
Ga naar 'Een videosnapshotalbum
maken' (pag. 199).
Toevoegen aan een bestaand album
U kunt geen album selecteren dat is gemaakt met een andere camera.
203
3 Videosnapshots maken
Waarschuwingen voor het maken van videosnapshots
U kunt aan een album alleen videosnapshots met dezelfde lengte
toevoegen (elk van circa 2, 4 of 8 seconden).
Als u tijdens het maken van videosnapshots een van de volgende
handelingen uitvoert, wordt er een nieuw album gemaakt voor de
volgende videosnapshots.
•Het [Movie-opn.formaat] (pag. 193) wijzingen.
De instelling [Geluidsopname] wijzigen van [Automatisch] of
[Handmatig] in [Uitschakelen] of van [Uitschakelen] in
[Automatisch] of [Handmatig] (pag. 210).
De firmware bijwerken.
U kunt geen foto's maken terwijl u een videosnapshot maakt.
De opnameduur voor een videosnapshot is slechts een schatting.
Afhankelijk van de framesnelheid is de opnameduur die tijdens het
afspelen wordt weergegeven, mogelijk niet nauwkeurig.
3 Videosnapshots maken
204
Een voltooid videosnapshotalbum kan op dezelfde manier worden
afgespeeld als een normale movie (pag. 254).
1
Speel de movie af.
Druk op de knop <x> om de
opname weer te geven.
2
Selecteer het album.
In de weergave van één opname
geeft het pictogram [ ]
linksboven op het scherm aan dat het
een videosnapshotalbum betreft.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om een videosnapshotalbum te
selecteren.
3
Speel het album af.
Druk op <W>.
Selecteer op het
movieweergavepaneel [7]
(Afspelen) en druk vervolgens op
<0>.
Een album afspelen
Achtergrondmuziek
U kunt achtergrondmuziek laten horen tijdens het afspelen van albums,
normale movies en diavoorstellingen op de camera (pag. 255, 258). Als
u achtergrondmuziek wilt laten horen, moet u die eerst met behulp van
EOS Utility (meegeleverde software) kopiëren naar de kaart. Raadpleeg
de EOS Utility Instructiehandleiding voor informatie over het kopiëren
van de achtergrondmuziek.
Muziek die op de geheugenkaart wordt opgenomen, mag uitsluitend
worden gebruikt voor privégebruik. Pleeg geen inbreuk op het
auteursrecht.
205
3 Videosnapshots maken
Nadat u de opname hebt gemaakt, kunt u de videosnapshots in het
album opnieuw ordenen, verwijderen of afspelen.
1
Selecteer [X].
Selecteer op het
movieweergavepaneel [
X]
(Bewerken) en druk vervolgens op
<0>.
X Het bewerkingsscherm wordt
weergegeven.
2
Selecteer een bewerking.
Gebruik de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om een bewerking te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
Een album bewerken
Functie Omschrijving
Snapshot
verplaatsen
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en <Z> om de
videosnapshot te selecteren die u wilt verplaatsen en
druk vervolgens op <0>. Druk op de pijltjestoetsen
<Y> en <Z> om de videosnapshot te verplaatsen en
druk vervolgens op <0>.
Snapshot
verwijderen
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en <Z> om de
videosnapshot te selecteren die u wilt verwijderen en
druk vervolgens op <0>. Het pictogram [L] wordt
weergegeven op de geselecteerde videosnapshot. Door
nogmaals op <0> te drukken, heft u de selectie op en
verdwijnt [L].
Snapshot
afspelen
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en <Z> om de
videosnapshot te selecteren die u wilt afspelen en druk
vervolgens op <0>.
3 Videosnapshots maken
206
3
Sla het bewerkte album op.
Druk op de knop <M> om terug
te keren naar het bewerkingspaneel
onder aan het scherm.
Selecteer [W] (Opslaan) en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm Opslaan wordt
weergegeven.
Om het bestand als een nieuwe
movie op te slaan, selecteert u
[Nieuw bestand]. Als u het bestand
wilt opslaan en het originele
moviebestand wilt overschrijven,
selecteert u [Overschrijven] en drukt
u vervolgens op <0>.
Meegeleverde software die met albums kan worden gebruikt
EOS Video Snapshot Task: albums bewerken. Dit is een invoegfunctie
voor ImageBrowser EX.
Als er te weinig ruimte op de kaart beschikbaar is, kan [Nieuw bestand]
niet worden geselecteerd.
Als de batterij bijna leeg is, kunt u geen albums bewerken. Gebruik een
volledig opgeladen batterij.
207
Wanneer u de aan-uitschakelaar instelt op <k>, geven de tabbladen
[Z1] en [Z2] functies weer die speciaal zijn bedoeld voor movie-
opnamen. Hieronder volgen de menuopties.
[Z1]-menu [Z2]-menu
AF-methode
De AF-methoden werken hetzelfde als beschreven op pagina 164 -
170. U kunt [u+volgen], [FlexiZone - Multi] of [FlexiZone - Single]
selecteren. Bij het maken van movies kan [Quick-modus] niet
worden gebruikt.
Servo AF voor film
Tijdens het maken van een movie wordt de camera continu
scherpgesteld op het onderwerp. De standaardinstelling is
[Inschakelen].
Wanneer [Inschakelen] is ingesteld:
Zelfs als u de ontspanknop niet half indrukt, blijft de camera
scherpstellen op het onderwerp.
Omdat het objectief altijd actief is, wordt er meer batterijvermogen
verbruikt en neemt de movie-opnametijd (pag. 194) af.
Bij bepaalde lenzen kan het mechanische geluid van de
scherpstellende lens in de movie hoorbaar zijn. Als dit gebeurt,
gebruikt u de stereo-richtmicrofoon DM-E1 (afzonderlijk
verkrijgbaar) om het mechanische geluid van de lens in de movie
te verminderen. Bij het EF-S18-135mm f/3.5-5.6 IS STM-lens is
het geluid minimaal.
Bij Servo AF voor film moet u de camera uitschakelen voordat u de
scherpstelmodusknop op het objectief instelt op <MF>.
3 Menufunctie-instellingen
3 Menufunctie-instellingen
208
Als u het scherpstellen op het doel wilt stoppen of als u niet wilt dat
het geluid van het objectief wordt opgenomen, kunt u Servo AF
voor film als volgt tijdelijk stoppen. Wanneer u Servo AF voor film
stopt, wordt het AF-punt grijs weergegeven. Wanneer u dezelfde
stappen hieronder uitvoert, wordt Servo AF voor film hervat.
Druk op de knop <D>.
Tik op het pictogram [ ] linksonder op het scherm.
•Als [6: Sluiter/AE-vergrendelknop] in de [54: Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)] op [2: AF/AF-vergrendel., geen AE] is
ingesteld, zal Servo AF voor film stoppen als de knop <A> wordt
ingedrukt. Wanneer u de knop <A> loslaat, wordt Servo AF voor
film hervat.
Wanneer u op een knop als <M> of <x> drukt terwijl Servo
AF voor film is gestopt, wordt deze functie hervat.
Wanneer [Uitschakelen] is ingesteld:
Druk de ontspanknop half in om scherp te stellen.
Aandachtspunten wanneer [Servo AF voor film] is ingesteld
op [Inschakelen]
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden scherpgesteld
Een snel bewegend onderwerp dat de camera nadert of van de camera
af beweegt.
Een onderwerp dat zich op korte afstand voor de camera beweegt.
Raadpleeg ook 'Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld' op pagina 170.
Tijdens in- en uitzoomen en het vergroten van een opname wordt Servo
AF voor film tijdelijk gestopt.
Als een onderwerp tijdens een movie-opname de camera nadert of
ervandaan beweegt, of als u de camera horizontaal of verticaal
beweegt ('pannen'), kan het moviebeeld kortstondig uitrekken of
krimpen (de beeldvergroting verandert).
209
3 Menufunctie-instellingen
AF met ontspanknop tijdens movie-opname
Als u de ontspanknop indrukt terwijl u movie-opnamen aan het maken
bent, kunt u een foto maken. De standaardinstelling is [
ONE SHOT
].
Wanneer [ONE SHOT] is ingesteld:
Bij het maken van movie-opnamen kunt u opnieuw scherpstellen
en een foto maken door de ontspanknop half in te drukken.
Als u opnamen maakt van een statisch (niet-bewegend)
onderwerp, kunt u de opname maken met een nauwkeurige
scherpstelling.
Wanneer [Uitschakelen] is ingesteld:
U kunt onmiddellijk een foto maken wanneer u op de
ontspanknop drukt, zonder dat er op het onderwerp is
scherpgesteld. Dit is effectief wanneer u de sluitertijd belangrijker
vindt dan de scherpstelling.
Rasterweergave
Met [Raster 1l] of [Raster 2m] kunt u rasterlijnen weergeven.
U kunt de horizontale of verticale kanteling controleren tijdens de
opname.
Meettimer N
U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven
(duur van de belichtingsvergrendeling).
Movie-opnameformaat
U kunt het movie-opnameformaat instellen (beeldformaat en
framesnelheid). Raadpleeg pagina 193 en 194 voor meer informatie.
3 Menufunctie-instellingen
210
Geluidsopname N
De ingebouwde microfoon neemt
geluid in mono op. Het opnemen van
stereogeluid is ook mogelijk door de
stereo-richtmicrofoon DM-E1 (afzonderlijk
verkrijgbaar) aan te sluiten op de
aansluiting voor externe microfoons van
de camera (pag. 22), aangezien de
externe microfoon prioriteit krijgt.
Opties voor geluidsopname
[
Automatisch
]:
Het geluidsopnameniveau wordt automatisch
aangepast. Automatische niveauregeling functioneert
automatisch in reactie op het geluidsniveau.
[
Handmatig
]:
Voor gevorderde gebruikers. U kunt het
geluidsopnameniveau instellen op een van 64 niveaus.
Selecteer [Opname niveau] en kijk op de niveaumeter
terwijl u de pijltjestoetsen <Y> en <Z> indrukt om het
geluidsopnameniveau aan te passen. Kijk op de
piekenindicator (circa 3 sec.), pas het niveau dusdanig
aan dat de niveaumeter soms de 12 (-12 dB) rechts laat
branden voor de hardste geluiden. Indien dit meer is dan
0, wordt het geluid vervormd.
[
Uitschakelen
]:
Er wordt geen geluid opgenomen.
[Windfilter]
Wanneer deze functie is ingesteld op [
Inschakelen
], wordt het geluid dat
wordt veroorzaakt door wind verminderd wanneer het buiten waait. Deze
functie wordt alleen geactiveerd bij gebruik van de ingebouwde microfoon.
Als deze functie is ingesteld op [Inschakelen], worden ook de lage
bastonen verminderd. Stel deze functie dus in op [Uitschakelen]
als er geen sprake is van wind. Er wordt dan een natuurlijkere
geluidsopname gemaakt dan met de instelling [Inschakelen].
[Demper]
Zelfs als u [Geluidsopname] instelt op [Automatisch] of
[Handmatig] voordat u een opname maakt, kan er
geluidsvervorming optreden indien er een zeer hard geluid is. In
dergelijke gevallen wordt het aanbevolen om de instelling
[Inschakelen] te gebruiken.
Niveaumeter
211
3 Menufunctie-instellingen
Videosnapshot
U kunt videosnapshots maken. Zie pagina 197 voor meer informatie.
De instellingen voor [Geluidsopname] die in de basismodi beschikbaar
zijn, zijn [Aan] en [Uit]. Als [Aan] is ingesteld, wordt het
geluidsopnameniveau automatisch aangepast (hetzelfde als
[Automatisch]). De windfilterfunctie wordt echter niet ingesteld.
De geluidsvolumebalans tussen L (links) en R (rechts) kan niet worden
aangepast.
Bij zowel L als R wordt er geluid opgenomen met een samplingfrequentie
van 48 kHz/16-bits.
3 Menufunctie-instellingen
212
Aandachtspunten voor movie-opnamen
Witte <
s
> en rode <
E
> waarschuwingspictogrammen voor interne temperatuur
Als de interne temperatuur van de camera oploopt vanwege langdurige
movie-opnamen of bij een hoge omgevingstemperatuur, verschijnt er
een witte <s> of een rode <E>.
Het witte pictogram <s> geeft aan dat de beeldkwaliteit van foto's zal
verslechteren. Stop met het maken van foto's en laat de camera afkoelen
voordat u het fotograferen hervat. De beeldkwaliteit van movies wordt
nauwelijks beïnvloed en u kunt dus nog steeds movies opnemen.
Het rode pictogram <E> geeft aan dat het opnemen van movies
binnenkort automatisch wordt beëindigd. U kunt in dat geval geen
opnamen meer maken totdat de interne temperatuur van de camera is
gedaald. Schakel de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur movie-
opnamen maakt, wordt het pictogram <s> of <E> eerder
weergegeven. Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt.
Opname- en beeldkwaliteit
Als het gebruikte objectief Image Stabilizer (beeldstabilisatie) bevat en u
de IS-schakelaar op <1> zet, is dit altijd actief, zelfs als u de
ontspanknop niet half indrukt. Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
gebruikt batterijvermogen waardoor de totale movie-opnametijd of het
aantal mogelijke opnamen kan afnemen. Als u een statief gebruikt of als
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) niet nodig is, wordt het aanbevolen
om de IS-schakelaar op <2> zetten.
De ingebouwde microfoon neemt ook het mechanische geluid van de camera
op tijdens het maken van opnamen. Gebruik de stereo-richtmicrofoon DM-E1
(afzonderlijk verkrijgbaar) om deze geluiden in de movie te verminderen.
Sluit geen ander apparaat dan een externe microfoon aan op de IN-
aansluiting voor externe microfoons op de camera.
Als de helderheid tijdens movie-opnamen met automatische belichting of
automatische scherpstelling verandert, ziet dat gedeelte er mogelijk
kortstondig uit als een foto wanneer u de movie afspeelt. In dergelijke
gevallen dient u movie-opnamen te maken met handmatige belichting.
Als er zich een zeer felle lichtbron in beeld bevindt, kan het heldere
gedeelte op het LCD-scherm zwart lijken. De movie wordt vrijwel exact
vastgelegd zoals u deze op het LCD-scherm ziet.
Bij weinig licht kunnen ruis of afwijkende kleuren zichtbaar zijn in de
opname. De movie wordt vrijwel exact vastgelegd zoals u deze op het
LCD-scherm ziet.
213
Aandachtspunten voor movie-opnamen
Opname- en beeldkwaliteit
Als u een kaart met een lage schrijfsnelheid gebruikt, wordt
tijdens movie-opnamen rechts in het scherm mogelijk een
indicator met vijf niveaus weergegeven. Deze geeft aan
hoeveel gegevens nog niet naar de kaart zijn geschreven
(beschikbare capaciteit van het interne buffergeheugen).
Hoe langzamer de kaart, hoe sneller de indicator stijgt. Als
de indicator vol raakt, wordt de movie-opname automatisch
gestopt.
Als de kaart een hoge schrijfsnelheid heeft, wordt de
indicator ofwel niet weergegeven of het niveau (indien weergegeven) zal
nauwelijks omhoog gaan. Maak eerst een paar testmovies om te zien of
de schrijfsnelheid van de kaart hoog genoeg is.
Foto's maken tijdens movie-opname
Zie 'Beeldkwaliteit' op pagina 178 voor meer informatie over de
beeldkwaliteit van foto's.
Weergeven en aansluiten op een tv
Als u de camera op een tv aansluit (pag. 262 en 265) en een movie
opneemt, wordt tijdens de opname op de tv geen geluid afgespeeld.
Het geluid wordt echter wel goed opgenomen.
Indicator
Houd de camera niet gedurende lange tijd op dezelfde manier vast. Dit
kan lage-temperatuursbrandwonden veroorzaken. Ook als de camera
niet te heet aanvoelt, kan de huid door langdurig contact toch rood worden
of kunnen er blaren ontstaan. Het gebruik van een statief wordt aangeraden
voor mensen met een lage doorbloeding of zeer gevoelige huid, of wanneer
de camera op zeer hete plaatsen wordt gebruikt.
215
7
Handige functies
De pieptoon uitzetten (pag. 216)
Kaartwaarschuwing (pag. 216)
De kijktijd instellen (pag. 217)
De tijd voor automatisch uitschakelen instellen (pag. 217)
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen (pag. 218)
Een map maken en selecteren (pag. 219)
Methoden voor bestandsnummering (pag. 221)
Copyrightinformatie instellen (pag. 223)
Verticale opnamen automatisch roteren (pag. 225)
Camera-instellingen controleren (pag. 226)
De standaardinstellingen van de camera herstellen (pag. 227)
Voorkomen dat het LCD-scherm automatisch wordt
uitgeschakeld (pag. 230)
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen
(pag. 230)
De flitser instellen (pag. 231)
Automatische sensorreiniging (pag. 236)
Stofwisdata toevoegen (pag. 237)
Handmatige sensorreiniging (pag. 239)
216
U kunt voorkomen dat er een pieptoon klinkt zodra er is scherpgesteld
of bij het gebruik van de zelfontspanner en bij bediening via het
aanraakscherm.
Selecteer op het tabblad [z1] de optie
[Pieptoon] en druk vervolgens op
<0>. Selecteer [Uitschakelen] en
druk vervolgens op <0>.
Om de pieptoon alleen bij bediening via
het aanraakscherm uit te zetten,
selecteert u [Aanr. op ].
Door deze optie in te stellen voorkomt u dat u opnamen maakt zonder
dat er een kaart in de camera is geplaatst.
Selecteer op het tabblad [z1] [Ontspan
sluiter zonder kaart] en druk op
<0>. Selecteer [Uitschakelen] en
druk vervolgens op <0>.
Als u op de ontspanknop drukt terwijl er
geen kaart in de camera is geplaatst,
wordt 'Card' in de zoeker weergegeven
en kunt u de sluiter niet ontspannen.
Handige functies
3 De pieptoon uitzetten
3 Kaartwaarschuwing
217
Handige functies
U kunt instellen hoe lang de foto direct na de opname op het LCD-scherm
wordt weergegeven. Als [Uit] is ingesteld, wordt de opname niet direct na
het maken weergegeven. Als [Vastzetten] is ingesteld, wordt de opname
weergegeven totdat de tijd van de instelling [Uitschakelen] is verstreken.
Als u tijdens de weergave van de opname knoppen of instelwielen van
de camera gebruikt, bijvoorbeeld als u de ontspanknop half indrukt,
wordt de weergave beëindigd.
Selecteer op het tabblad [z1] de optie
[Kijktijd] en druk vervolgens op <0>.
Selecteer de gewenste instelling en druk
op <0>.
Om de batterij te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze gedurende een bepaalde ingestelde tijd niet is gebruikt. U
kunt deze tijdsduur zelf aan de hand van een aantal opties instellen. Na
een automatische uitschakeling kunt u de camera weer inschakelen
door de ontspanknop half in te drukken of door op een van de volgende
knoppen te drukken: <M>, <B>, <x>, <A>, enz.
Als [Uitschakelen] is ingesteld, moet u de camera uitschakelen of
op de knop <B> drukken om het LCD-scherm uit te schakelen
en zo de batterij te sparen.
Zelfs als [Uitschakelen] is ingesteld en de camera gedurende 30 minuten niet
wordt gebruikt, wordt het LCD-scherm automatisch uitgeschakeld. U kunt
het LCD-scherm weer inschakelen door op de knop <
B
> te drukken.
Selecteer op het tabblad [52] de optie
[Uitschakelen] en druk vervolgens op
<0>. Selecteer de gewenste instelling
en druk op <0>.
3 De kijktijd instellen
3 De tijd voor automatisch uitschakelen instellen
Handige functies
218
U kunt de helderheid van het LCD-scherm aanpassen, zodat het
gemakkelijker te lezen is.
Selecteer op het tabblad [52] de optie
[LCD-helderheid] en druk vervolgens op
<0>. Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> om de helderheid aan te passen
via het aanpassingsscherm en druk
vervolgens op <0>.
Stel bij het controleren van de
belichtingstijd van een opname de
helderheid van het LCD-scherm op 4 in
en zorg dat omgevingslicht geen invloed
op het beeld heeft.
3 De helderheid van het LCD-scherm aanpassen
219
Handige functies
U kunt naar wens mappen maken en selecteren waarin de opnamen
worden opgeslagen.
Deze handeling is optioneel, aangezien er automatisch een map voor
de opslag van opnamen wordt gemaakt.
Een map maken
1
Selecteer [Selecteer map].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Selecteer map] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Maak map].
Selecteer [Maak map] en druk
vervolgens op <0>.
3
Maak een nieuwe map.
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X Er wordt een nieuwe map gemaakt
met een mapnummer dat één cijfer
hoger is.
3 Een map maken en selecteren
Handige functies
220
Een map selecteren
Open het scherm Selecteer map,
selecteer een map en druk op
<0>.
X De map waarin de opnamen worden
opgeslagen, is geselecteerd.
Volgende opnamen zullen in de
geselecteerde map worden
opgeslagen.
Aantal opnamen in de map
Mapnaam
Laagste bestandsnummer
Hoogste bestandsnummer
Mappen
De mapnaam begint met drie cijfers (het mapnummer), gevolgd door vijf
alfanumerieke tekens. Bijvoorbeeld: '100CANON'. Een map kan maximaal
9999 opnamen bevatten (bestandsnummer 0001 - 9999). Wanneer een
map vol raakt, wordt er automatisch een nieuwe map gemaakt met een
mapnummer dat één cijfer hoger is. Ook wanneer de bestandsnummering
handmatig opnieuw is ingesteld (pag. 222), wordt er automatisch een
nieuwe map gemaakt. Er kunnen mappen worden gemaakt met de
nummers 100 t/m 999.
Mappen maken op een computer
Open de map van de geheugenkaart op het scherm en maak daarin een
nieuwe map met de naam 'DCIM'. Open de map DCIM en maak hierin net
zoveel mappen als u wilt om de opnamen overzichtelijk te kunnen opslaan.
De mapnaam moet de notatie '100ABC_D' hebben. De eerste drie cijfers
zijn het mapnummer, van 100 tot 999. De laatste vijf tekens kunnen bestaan
uit een combinatie van hoofdletters en kleine letters van A t/m Z, cijfers en
een onderstrepingsteken '_'. De spatie kan niet worden gebruikt. Twee
mappen mogen bovendien niet hetzelfde driecijferige nummer hebben
(bijvoorbeeld '100ABC_D' en '100W_XYZ'), ook als de overige vijf tekens
verschillen per naam.
221
Handige functies
De beeldbestanden worden genummerd van 0001 tot 9999 in de
volgorde waarin de opnamen zijn gemaakt. Vervolgens worden de
bestanden in een map opgeslagen. U kunt instellen hoe het
bestandsnummer wordt toegewezen.
Het bestandsnummer wordt op de computer in de volgende notatie
weergegeven: IMG_0001.JPG.
Selecteer op het tabblad [51] de optie
[Bestandnr.] en druk vervolgens op
<0>. De beschikbare instellingen
worden hieronder beschreven. Selecteer
de optie en druk vervolgens op <0>.
[Continu]: de opeenvolgende bestandsnummering loopt door,
ook na het vervangen van de kaart of het maken van een map.
Zelfs nadat u de kaart hebt vervangen of een nieuwe map hebt
gemaakt, loopt de opeenvolgende bestandsnummering door tot
9999. Dit is handig wanneer u afbeeldingen met nummers tussen
0001 en 9999 op meerdere kaarten of uit meerdere mappen in één
map op de computer wilt opslaan.
Als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat die
eerder zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe
opnamen worden voortgezet vanaf de nummers van de bestaande
opnamen op de kaart of in de map. Als u een doorlopende
bestandsnummering wilt gebruiken, raden we u aan elke keer een
opnieuw geformatteerde kaart te gebruiken.
3 Methoden voor bestandsnummering
XXX-0051
Kaart 1
XXX-0052
Kaart 2
Bestandsnummering na het
vervangen van de kaart
Volgende opeenvolgende bestandsnummer
Kaart 1
100
XXX-0051 XXX-0052
101
Bestandsnummering na
het maken van een map
Handige functies
222
[Auto. reset]: wanneer de kaart is vervangen of een nieuwe map is
gemaakt, begint de bestandsnummering elke keer opnieuw bij 0001.
Als u de kaart vervangt of een map maakt, begint de bestandsnummering
weer bij 0001 voor de nieuwe opnamen. Dit is handig als u de opnamen per
kaart of map wilt archiveren.
Als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat die
eerder zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe
opnamen worden voortgezet vanaf de nummers van de bestaande
opnamen op de kaart of in de map. Als u opnamen wilt opslaan met
een bestandsnummering die begint bij 0001, gebruik dan elke keer
een nieuwe, geformatteerde kaart.
[Handm. reset]: voor het handmatig terugzetten van de bestandsnummering
op 0001 of om in een nieuwe map met het bestandsnummer 0001 te beginnen.
Wanneer u de bestandsnummering handmatig opnieuw instelt, wordt
er automatisch een nieuwe map gemaakt en begint de nummering
van de opnamen die in die map worden opgeslagen bij 0001.
Dit is bijvoorbeeld handig wanneer u verschillende mappen wilt gebruiken voor
opnamen van gisteren en opnamen van vandaag. Nadat de bestandsnummering
handmatig opnieuw is ingesteld, keert deze terug naar Continu of Auto. reset.
(Er wordt geen bevestigingsscherm voor Handm. reset weergegeven.)
XXX-0051
Kaart 1
100-0001
Kaart 2
Bestandsnummer opnieuw ingesteld
Kaart 1
100
XXX-0051 XXX-0001
101
Bestandsnummering na het
vervangen van de kaart
Bestandsnummering na
het maken van een map
Indien het bestandsnummer in map 999 het nummer 9999 bereikt, kunt u
geen opnamen meer maken, zelfs niet als de kaart nog opslagcapaciteit
heeft. Op het LCD-scherm wordt dan een bericht weergegeven dat de kaart
moet worden vervangen. Vervang de kaart.
Voor zowel JPEG- als RAW-opnamen begint de bestandsnaam met 'IMG_'.
Moviebestandsnamen beginnen met 'MVI_'. De extensie is '.JPG' voor
JPEG-opnamen, '.CR2' voor RAW-opnamen en '.MOV' voor movies.
223
Handige functies
Wanneer u de copyrightinformatie instelt, wordt deze als Exif-informatie
aan de opname toegevoegd.
1
Selecteer [Copyrightinformatie].
Selecteer op het tabblad [54] de
optie [Copyrightinformatie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de optie die u wilt
instellen.
Selecteer [Voer naam van auteur in]
of [Voer copyrightdetails in] en druk
vervolgens op <0>.
X Het tekstinvoerscherm wordt
geopend.
Selecteer [Geef copyrightinfo weer]
om de momenteel ingestelde
copyrightinformatie te controleren.
Selecteer [Verwijder copyrightinfo]
om de momenteel ingestelde
copyrightinformatie te verwijderen.
3
Voer tekst in.
Raadpleeg 'Tekstinvoerprocedure' op
de volgende pagina en voer de
copyrightinformatie in.
U kunt maximaal 63 alfanumerieke
tekens en symbolen invoeren.
4
Verlaat de instelling.
Nadat u de tekst hebt ingevoerd,
drukt u op de knop <M> om de
instelling te verlaten.
Selecteer [OK] in het dialoogvenster
en druk vervolgens op <0>.
3 Copyrightinformatie instellenN
Handige functies
224
Tekstinvoerprocedure
Het invoergebied wijzigen:
Druk op de knop <O> om tussen
het bovenste en onderste
invoergebied te schakelen.
De cursor verplaatsen:
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de cursor te verplaatsen.
Tekst invoeren:
Druk terwijl de cursor in het onderste invoergebied staat op de
pijltjestoetsen <S> of draai aan het instelwiel <6> om een teken
te selecteren. Druk vervolgens op <0> om het in te voeren.
De invoermodus wijzigen:*
Selecteer [ ] rechtsonder in het onderste invoergebied.
Telkens als u op <0> drukt, wordt de invoermodus als volgt
gewijzigd: kleine letters 9 cijfers/symbolen 1 9 cijfers/symbolen 2
9 hoofdletters.
*Als [Aanraakbediening: Deactiveren] is ingesteld, kunt u alle beschikbare
tekens op één scherm weergeven.
Een teken verwijderen:
Druk op de knop <L> om een teken te verwijderen.
Afsluiten:
Druk op de knop <M>, controleer de tekst, selecteer [OK] en
druk vervolgens op <0>. Het scherm van stap 2 wordt opnieuw
weer weergegeven.
Tekstinvoer annuleren:
Druk op de knop <B>, controleer de tekst, selecteer [OK] en
druk vervolgens op <0>. Het scherm van stap 2 wordt opnieuw
weer weergegeven.
U kunt de copyrightinformatie ook instellen of controleren met EOS Utility
(meegeleverde software, pag. 362).
225
Handige functies
Verticale opnamen worden automatisch geroteerd, zodat
ze verticaal in plaats van horizontaal op het LCD-scherm
van de camera of op de computer worden weergegeven.
U kunt de instelling voor deze functie wijzigen.
Selecteer op het tabblad [51] de optie
[Auto. roteren] en druk vervolgens op
<0>. De beschikbare instellingen
worden hieronder beschreven. Selecteer
de optie en druk vervolgens op <0>.
[Aan
z
D
]
: de verticale opname wordt tijdens de weergave automatisch
geroteerd op zowel het LCD-scherm als de computer.
[AanD] : de verticale opname wordt alleen op de computer
automatisch geroteerd.
[Uit] : de verticale opname wordt niet automatisch geroteerd.
De verticale opname is niet gedraaid wanneer de foto direct na
de opname wordt weergegeven.
Druk op de knop <x> om de opname gedraaid weer te geven.
[Aan
z
D
] is ingesteld, maar de opname wordt bij weergave niet gedraaid.
Verticale opnamen die zijn gemaakt terwijl [
Auto. roteren
] op [
Uit
] was
ingesteld, kunnen niet automatisch worden gedraaid. Als er een verticale
opname is gemaakt terwijl de camera naar boven of naar beneden werd
gehouden, kan het zijn dat de opname niet automatisch wordt gedraaid.
Raadpleeg in dat geval 'De opname roteren' op pagina 247.
Ik wil op het LCD-scherm van de camera een opname draaien
die gemaakt is terwijl [AanD] was ingesteld.
Stel [AanzD] in en geef de opname vervolgens weer. De opname
wordt dan gedraaid.
De verticale opname wordt niet gedraaid op het scherm van de pc.
De gebruikte software is niet compatibel met de functie voor draaien van
opnamen. Gebruik in plaats daarvan de software die bij de camera is geleverd.
3 Verticale opnamen automatisch draaien
Veelgestelde vragen
Handige functies
226
Als de opname-instellingen (pag. 50) worden weergegeven, kunt u op
de knop <B> drukken om de belangrijkste functie-instellingen van
de camera weer te geven.
B Camera-instellingen controleren
Datum/tijd (pag. 37)
Witbalanscorrectie (pag. 144)/
Witbalanstrapje (pag. 145)
Kleurruimte (pag. 146)
Automatische beeldrotatie (pag. 225)
Automatisch uitschakelen (pag. 217)
Resterende capaciteit van kaart
Instellingenscherm
Rode-ogencorrectie (pag. 112)
Pieptoon (pag. 216)
Sensorreiniging (pag. 236)
Aanraakbediening (pag. 55)
Live view-opnamen (pag. 149)
LCD auto uit (pag. 230)
Zomertijd (pag. 37)
227
Handige functies
De opname-instellingen en menu-instellingen van de camera kunnen
worden teruggezet naar de standaardinstellingen. Deze optie is
beschikbaar in de creatieve modi.
1
Selecteer [Wis instellingen].
Selecteer op het tabblad <54> de
optie [Wis instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Wis alle camera-
instellingen].
Selecteer [Wis alle camera-
instellingen] en druk vervolgens op
<0>.
3
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens op
<0>.
X Wanneer u [Wis alle camera-
instellingen] selecteert, worden alle
standaardinstellingen (zoals vermeld
op de volgende pagina) van de
camera hersteld.
Alle camera-instellingen wissen:
Selecteer na het uitvoeren van de bovenstaande procedure de optie
[Wis pers. voorkeuze(C.Fn)] onder [54: Wis instellingen] om alle
persoonlijke voorkeuze-instellingen te wissen (pag. 298).
3 De standaardinstellingen van de camera herstellenN
Veelgestelde vragen
Handige functies
228
Opname-instellingen Opnamen opslaan
<8>-modus C (Kinderen) Beeldkwaliteit 73
AF-gebruik 1-beeld AF Beeldstijl Automatisch
AF-puntselectie
Automatische
selectie
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
Standaard
Transport/
zelfontspanner
u
(Enkelbeeld)
Correctie
helderheid
randen
Inschakelen/correctiegegevens
blijven behouden
Meetmethode
q (Meervlaks
meting)
Correctie
chromatische
afw.
Uitschakelen/correctiegegevens
blijven behouden
ISO-snelheid AUTO Kleurruimte sRGB
ISO auto Max.: 6400 Witbalans Q (Auto)
Belichtings-
compensatie/AEB
Geannuleerd
Handmatige
witbalans
Geannuleerd
Flitsbelichtings-
compensatie
0 (Nul)
Witbalans-
correctie
Geannuleerd
Persoonlijke Ongewijzigd
Witbalanstrapje Geannuleerd
Func.inst. externe
flitser
Ongewijzigd
Ruisred. lange
sluitertijd
Deactiveren
Hoge ISO-
ruisreductie
Standaard
Bestandnr.
Doorlopende nummering
Auto. reiniging Inschakelen
Stofwisdata Wissen
229
Handige functies
Camera-instellingen Live view-opnamen
Uitschakelen 30 sec.
Live view-opnamen
Inschakelen
Pieptoon Inschakelen AF-methode u+volgen
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen
Continue AF Inschakelen
Touch Shutter Deactiveren
Kijktijd 2 sec. Rasterweergave Uit
Histogram Helderheid Aspect ratio 3:2
Spring met
6 e (10 beelden) Meettimer 16 sec.
Auto. roteren AanzD
LCD-helderheid
Movie-opnamen
LCD auto uit Inschakelen AF-methode u+volgen
Datum/tijd/zone Ongewijzigd Servo AF voor film Inschakelen
Taal Ongewijzigd
AF met ontspanknop
tijdens movie-opname
ONE SHOT
Videosysteem Ongewijzigd
Schermkleur 1 Rasterweergave Uit
Uitleg Inschakelen Meettimer 16 sec.
Aanraakbediening Standaard
Movie-opname-
formaat
1920x1080
Schakelaar S / A-
knop
Deactiveren
Geluidsopname Automatisch
Copyrightinformatie Ongewijzigd
Videosnapshot Deactiveren
Ctrl over HDMI Deactiveren
Eye-Fi trans. Deactiveren
My Menu
Ongewijzigd
Weergave van
My Menu
Deactiveren
Handige functies
230
U kunt voorkomen dat de schermuitschakelingssensor de weergave
met opname-instellingen op het LCD-scherm uitschakelt wanneer u met
uw oog in de buurt van de zoeker komt.
Selecteer op het tabblad [52] de optie
[LCD auto uit] en druk vervolgens op
<0>. Selecteer [Deactiveren] en druk
vervolgens op <0>.
U kunt de achtergrondkleur van het scherm met opname-instellingen
wijzigen.
Selecteer op het tabblad [53] de optie
[Schermkleur] en druk vervolgens op
<0>. Selecteer de gewenste kleur en
druk vervolgens op <0>.
Als u het menu verlaat, wordt het scherm
met opname-instellingen in de
geselecteerde kleur weergegeven.
3 Voorkomen dat het LCD-scherm automatisch
wordt uitgeschakeld
3
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen
231
De instellingen voor de ingebouwde flitser en de externe Speedlite
kunnen via het menu van de camera worden ingesteld. U kunt de
functie-instellingen van de externe Speedlite alleen via het menu van de
camera instellen als een Speedlite uit de EX-serie die compatibel is
met deze functie, is bevestigd.
De instellingsprocedure is hetzelfde als voor het instellen van een
menufunctie van de camera.
Selecteer [Flitsbesturing].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Flitsbesturing] en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm voor flitsbesturing wordt
weergegeven.
Stel deze optie normaliter in op
[Inschakelen].
Als [Uitschakelen] is ingesteld,
flitst zowel de ingebouwde flitser
als de externe Speedlite niet. Dit is
nuttig wanneer u alleen het AF-
hulplicht van de flitser wilt gebruiken.
Voor normale flitsbelichtingen stelt u
deze optie in op [Evaluatief].
De instelling [
Gemiddeld
] is voor
gevorderde gebruikers. Net als bij een
externe Speedlite wordt het gemiddelde
van het meetgebied genomen. Het kan
nodig zijn om flitsbelichtingscompensatie
te gebruiken.
3 De flitser instellenN
[Flitsen]
[E-TTL II meting]
Als het moeilijk is om scherp te stellen bij weinig licht, is het mogelijk dat de
ingebouwde flitser meerdere keren flitst (AF-hulplicht, pag. 106), zelfs
wanneer [Flitsen] is ingesteld op [Uitschakelen].
3 De flitser instellenN
232
U kunt de flitssynchronisatiesnelheid
voor flitsfotografie instellen in de modus
AE met diafragmavoork. (f).
: Automatisch
De flitssynchronisatiesnelheid wordt automatisch ingesteld in een
bereik van 1/200 tot 30 seconden, afhankelijk van de
lichtomstandigheden. Ook snelle synchronisatie kan worden gebruikt.
: 1/200-1/60 sec. auto
Voorkomt dat er een lange sluitertijd wordt ingesteld bij weinig licht.
Dit is geschikt voor het voorkomen van onscherpe opnamen. De
achtergrond kan er echter donker uitzien, terwijl het onderwerp goed
door de flitser wordt belicht.
: 1/200 sec. (vast)
De flitssynchronisatiesnelheid staat vast op 1/200 sec. Dit is
doeltreffender tegen onscherpe opnamen of bewegingsonscherpte
dan [1/200-1/60 sec. auto]. Bij weinig licht wordt de achtergrond van
het onderwerp echter donkerder dan bij [1/200-1/60 sec. auto].
[Flitssynch.snelheid AV-modus]
Als [1/200-1/60 sec. auto] of [1/200 sec. (vast)] is ingesteld, is snelle
synchronisatie niet mogelijk in de modus <f>.
233
3 De flitser instellenN
U kunt de functies in de onderstaande tabel instellen. De functies die bij [
Func.inst.
externe flitser
] worden weergegeven, verschillen per Speedlite-model.
Selecteer [Func.inst. int. flitser] of
[Func.inst. externe flitser].
X
De functies van de flitser worden
weergegeven. Met [
Func.inst. int.
flitser
] kunnen de gemarkeerde functies
worden geselecteerd en ingesteld.
De functies [
Func.inst. int. flitser
] en [
Func.inst. externe flitser]
* Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite voor informatie over [FEB]
(Flitsbelichtingsbracketing), [Draadloze functies] en [In-/uitzoomen].
[Func.inst. int. flitser] en [Func.inst. externe flitser]
Functie
[Funct.inst. int.
flitser]
[Func.inst. externe
flitser]
Pagina
Flitsmodus Vast tot E-TTL II k 234
Sluiter sync. k k 234
FEB* k
Draadloze
functies*
k
Flitsbelichtings-
compensatie
k k 124
E-TTL II-
flitslichtmeting
kk231
In-/uitzoomen* k
[Funct.inst. int. flitser][Func.inst. externe flitser]
Flitsmodus
In-/uitzoomen flitser
(flitsbereik)
Flitsbelichtings-
compensatie
Draadloze functies
Sluiter sync.
Flitsbelichtings-
bracketing
Voorbeeldscherm
3 De flitser instellenN
234
Flitsmodus
Met een externe Speedlite kunt u de flitsmodus selecteren die
geschikt is voor het maken van opnamen met de flitser.
[E-TTL II] is de standaardmodus voor
het maken van opnamen met de
automatische flitser met Speedlites
uit de EX-serie.
[Handmatig flitsen] is voor
gevorderde gebruikers die de [Flits
output] (1/128 tot 1/1) zelf willen
kunnen instellen.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van een externe Speedlite die
compatibel is met de functies voor
informatie over andere flitsmodi.
Sluiter sync.
Stel deze optie normaliter in op [1e-gordijn] zodat er direct na de
belichting wordt geflitst.
Als [2e-gordijn] wordt ingesteld, wordt er vlak voordat de sluiter
dichtgaat geflitst. Wanneer dit wordt gecombineerd met een lange
sluitertijd, kunt u een lichtspoor maken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan
de koplampen van een auto 's avonds. Met E-TTL II (automatische
flitsbelichting) wordt er twee keer geflitst: één keer wanneer u de
ontspanknop helemaal indrukt en opnieuw vlak voor het einde van de
belichting. Met sluitertijden korter dan 1/30 seconde wordt tevens
automatisch 1e-gordijnsynchronisatie gebruikt.
Als er een externe Speedlite is bevestigd, kunt u ook [Hi-speed]
(e) selecteren. Raadpleeg de instructiehandleiding van de
Speedlite voor meer informatie.
Flitsbelichtingscompensatie
Zie 'Flitsbelichtingscompensatie' op pagina 124.
235
3 De flitser instellenN
De persoonlijke voorkeuze-instellingen die bij [C.Fn-inst. externe
flitser] worden weergegeven, verschillen per Speedlite-model.
1
Geef de persoonlijke voorkeuze
weer.
Wanneer de camera klaar is om opnamen
met een externe Speedlite te maken,
selecteert u [
C.Fn-inst. externe
flitser
]. Druk vervolgens op <
0
>.
2
Stel de persoonlijke voorkeuze in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het functienummer te
selecteren. Stel vervolgens de functie
in. De procedure is hetzelfde als voor
het instellen van de persoonlijke
voorkeuze van de camera (pag. 298).
1
Selecteer [Wis instellingen].
Selecteer op tabblad [z2:
Flitsbesturing] de optie [Wis
instellingen] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer de instellingen die u
wilt wissen.
Selecteer [Wis inst. interne flitser],
[Wis inst. externe flitser] of [Wis
C.Fn's externe flitser] en druk
vervolgens op <0>.
Wanneer u [OK] selecteert, worden
de respectievelijke instellingen voor
de flitser gewist.
De persoonlijke voorkeuze voor de externe Speedlite instellen
De instellingen wissen
236
Als u de aan-uitschakelaar op <1> of <2> zet, verwijdert de
zelfreinigende sensor automatisch het stof van de voorzijde van de
sensor. Normaal gesproken is de reinigingseenheid actief zonder dat u
daar iets van merkt. U kunt de sensorreiniging echter op ieder gewenst
moment activeren of uitschakelen.
1
Selecteer [Sensorreiniging].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Sensorreiniging] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Reinig nuf].
Selecteer [Reinig nuf] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X Op het scherm wordt aangegeven dat
de sensor wordt gereinigd. (Mogelijk
hoort u een zacht, kort geluid.) Er klinkt
een sluitergeluid tijdens de reiniging,
maar er wordt geen foto gemaakt.
Selecteer bij stap 2 [Auto. reinigingf] en selecteer vervolgens
[Uitschak.].
X De sensor wordt niet meer gereinigd als u de aan-uitschakelaar op
<1> of <2> zet.
f Automatische sensorreiniging
De sensor nu reinigen
Automatisch reinigen van de sensor uitschakelen
Voor het beste resultaat plaatst u de camera tijdens de sensorreiniging
rechtop en stabiel op een tafel of een ander plat oppervlak.
Wanneer u de sensorreiniging een aantal keren herhaalt, wordt het
resultaat niet echt beter. Direct na het reinigen van de sensor is de optie
[Reinig nu
f] tijdelijk niet beschikbaar.
237
De zelfreinigende sensor zal er gewoonlijk voor zorgen dat er
nauwelijks stof zichtbaar is op opnamen. Als er echter zichtbaar stof
achterblijft, kunt u stofwisdata aan de opname toevoegen om
naderhand stofvlekken te verwijderen. Digital Photo Professional
(meegeleverde software, pag. 362) gebruikt de stofwisdata om
stofvlekken automatisch te verwijderen.
Zorg voor een effen wit object, zoals een vel papier.
Stel de brandpuntsafstand van het objectief in op 50 mm of meer.
Zet de focusinstellingsknop op het objectief op <MF> en zet de
scherpstelling op oneindig (). Als het objectief geen
focusafstandsschaal heeft, kijkt u naar de voorkant van het objectief
en draait u de focusring helemaal met de klok mee.
1
Selecteer [Stofwisdata].
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [Stofwisdata] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk op <0>.
Nadat de automatische zelfreiniging
van de sensor is uitgevoerd, wordt
een bericht weergegeven. Tijdens de
reiniging hoort u een sluitergeluid,
maar er wordt geen foto gemaakt.
3 Stofwisdata toevoegenN
Voorbereiding
De stofwisdata verzamelen
3 Stofwisdata toevoegenN
238
3
Fotografeer een effen wit object.
Vul de zoeker op een afstand van
20-30 cm met een effen wit object
zonder patroon en maak een opname.
X
De foto wordt in de
diafragmavoorkeuzemodus gemaakt
bij een diafragma van f/22.
Aangezien de opname niet wordt
opgeslagen, kunnen de gegevens
nog altijd worden opgehaald, ook al is
er geen kaart in de camera geplaatst.
X Nadat de foto is gemaakt, verzamelt de
camera de stofwisdata. Zodra de
stofwisdata zijn verkregen, wordt er een
bericht weergegeven.
Nadat u [OK] hebt geselecteerd, wordt
het menu opnieuw weergegeven.
Als de gegevens niet zijn verkregen,
wordt er een foutbericht weergegeven.
Volg de stappen bij 'Voorbereiding' op de
voorgaande pagina en selecteer
vervolgens [
OK
]. Maak de foto opnieuw.
Nadat de stofwisdata zijn verzameld, worden deze aan alle toekomstige
JPEG- en RAW-opnamen toegevoegd. Als u een belangrijke opname
gaat maken, wordt het aanbevolen om eerst de stofwisdata bij te
werken door deze opnieuw te verzamelen.
Raadpleeg voor bijzonderheden over het gebruik van Digital Photo Professional
(meegeleverde software, pag. 362) voor het verwijderen van stofvlekken,
de Digital Photo Professional Instructiehandleiding.
De grootte van de stofwisdata die aan de opname worden toegevoegd, is zo gering
dat het toevoegen nauwelijks invloed heeft op de bestandsgrootte van de opname.
Stofwisdata
Zorg ervoor dat u een effen wit object gebruikt, zoals een nieuw vel wit
papier. Als het papier een patroon bevat, kan dit voor stof worden aangezien
en zodoende de nauwkeurigheid van de stofverwijdering door de
meegeleverde software nadelig beïnvloeden.
239
Stof dat na de automatische sensorreiniging is achtergebleven, kunt u
handmatig verwijderen met een in de handel verkrijgbaar blaasbuisje of
een vergelijkbaar hulpmiddel. Haal het objectief van de camera voordat
u de sensor gaat reinigen.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Wij raden u
aan om fysieke reiniging van de sensor bij een Canon Service
Center te laten uitvoeren.
1
Selecteer [Sensorreiniging].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Sensorreiniging] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Reinig handmatig].
Selecteer [Reinig handmatig] en
druk vervolgens op <0>.
3
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X De reflexspiegel wordt opgeklapt en
de sluiter wordt geopend.
4
Reinig de sensor.
5
Beëindig het reinigen.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
3 Handmatige sensorreinigingN
Als u een batterij gebruikt, moet deze volledig zijn opgeladen.
Als stroomvoorziening worden de DC-koppeling DR-E15 (afzonderlijk
verkrijgbaar) en de compacte voedingsadapter CA-PS700 (afzonderlijk
verkrijgbaar) aanbevolen.
3 Handmatige sensorreinigingN
240
Tijdens het reinigen van de sensor mag u geen van de
onderstaande handelingen verrichten. Als de stroom wordt
onderbroken, gaat de sluiter dicht en kunnen de sluitergordijnen of
de beeldsensor beschadigd raken.
De aan-uitschakelaar op <2> zetten.
Het klepje van de kaartsleuf/het accucompartiment openen.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Reinig de sensor
voorzichtig.
Gebruik een gewoon blaasbuisje zonder borsteltje. Een borsteltje kan
het oppervlak van de sensor beschadigen.
Steek het blaasbuisje niet verder dan de objectiefbevestiging in de
camera. Als de stroom wordt onderbroken, gaat de sluiter dicht en
kunnen de sluitergordijnen of de reflexspiegel beschadigd raken.
Gebruik nooit perslucht of -gas om de sensor schoon te maken. De
blaaskracht kan de sensor beschadigen en de nevel kan op de sensor
achterblijven en deze bekrassen.
Als de batterij leeg raakt terwijl u de sensor reinigt, klinkt er een pieptoon
als waarschuwing. Stop het reinigen van de sensor.
Als er vuil blijft zitten dat niet met een blaasbuisje kan worden verwijderd,
kunt u de sensor het beste door een Canon Service Center laten
reinigen.
241
8
Opnamen weergeven
In dit hoofdstuk worden de functies voor het bekijken
van foto's en video's uitgelegd, waarbij dit onderwerp
uitgebreider aan bod komt dan in hoofdstuk 2
'Basisfuncties voor het maken en weergeven van
opnamen'. Hier vindt u informatie over hoe u foto's en
movies op de camera kunt weergeven en wissen en op
de tv kunt bekijken.
Opnamen die zijn gemaakt en opgeslagen met een
ander toestel
Mogelijk geeft de camera opnamen die met een andere camera zijn
vastgelegd of met een computer zijn bewerkt, of waarvan de
bestandsnaam is gewijzigd niet goed weer.
242
Zoek snel naar opnamen met de indexweergave waarbij 4, 9, 36 of
100 opnamen op één scherm worden weergegeven.
1
Geef de opname weer.
Als u op de knop <x> drukt,
wordt de laatstgemaakte opname
weergegeven.
2
Schakel over naar de indexweergave.
Druk op de knop <Hy>.
X Er verschijnt een index van 4 opnamen.
De geselecteerde opname wordt
gemarkeerd met een oranje rand.
Met de knop <
Hy
> schakelt de
weergave tussen 9 opnamen, 36 opnamen
en vervolgens 100 opnamen.
Met de knop <u> schakelt de
weergave tussen 100 opnamen,
36 opnamen, 9 opnamen, 4 opnamen
en vervolgens 1 opname.
3
Selecteer een opname.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
het oranje kader te verplaatsen en zo
een opname te selecteren.
Draai aan het instelwiel <6> om de
opname(n) op het volgende of vorige
scherm weer te geven.
Druk in de indexweergave op <0>
om de geselecteerde opname als één
opname weer te geven.
x Snel opnamen zoeken
H
Meerdere opnamen weergeven op één scherm (indexweergave)
Î
Î
Î
Î
243
x Snel opnamen zoeken
In de weergave van één opname kunt u aan het instelwiel <
6
> draaien
om snel vooruit of achteruit door de opnamen te bladeren, al naar gelang
de ingestelde sprongmethode.
1
Selecteer [Spring met 6].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Spring met 6] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de sprongmethode.
Druk op de pijltjestoetsen <
S
> om de
gewenste sprongmethode te selecteren
en druk vervolgens op <
0
>.
d: Geef beelden een voor een weer
e: Spring 10 beelden
f: Spring 100 beelden
g: Geef weer op datum
h: Geef weer per map
i: Geef alleen movies weer
j: Geef alleen foto's weer
k:
Geef weer op classificatie
(pag. 248)
Draai aan het instelwiel <6>
om te selecteren.
3
Navigeer door te springen.
Druk op de knop <x> om de
opnamen weer te geven.
Draai in de weergave van één
opname aan het instelwiel <6>.
X U kunt door de opnamen bladeren
met de door u ingestelde methode.
I Door opnamen navigeren (opnamesprong)
Weergavepositie
Sprongmethode
Selecteer [Datum] om opnamen te zoeken op opnamedatum.
Selecteer [Map] om opnamen te zoeken op map.
Als de kaart zowel movies als foto's bevat, selecteert u [Movies] of
[Foto's] om een van beide categorieën weer te geven.
Als er geen opnamen overeenkomen met de geselecteerde
[Classificatie], is het niet mogelijk om door de opnamen te bladeren met
het instelwiel <6>.
244
Opnamen kunnen op het LCD-scherm circa 1,5 tot 10 maal worden
uitvergroot.
1
Vergroot het beeld.
Druk tijdens opnameweergave op de
knop <u>.
X De opname wordt vergroot.
Als u de knop <u> ingedrukt houdt,
wordt de opname verder vergroot tot
de maximale vergroting is bereikt.
Druk op de knop <Hy> om de
vergroting te verkleinen. Als u de
knop ingedrukt houdt, wordt de
vergroting verder verkleind totdat het
normale formaat van de opname is
bereikt.
2
Schuif over de opname.
Gebruik de pijltjestoetsen <S> om
over de vergrote opname te schuiven.
Als u de vergrote weergave wilt
verlaten, drukt u op de knop <x>.
U keert dan terug naar de weergave
van één opname.
u/y Vergrote weergave
Positie van vergroot gebied
Draai in vergrote weergave aan het instelwiel <6> om een andere
opname met dezelfde vergroting weer te geven.
U kunt het beeld dat direct na het nemen van een foto wordt
weergegeven, niet vergroten.
Een movie kan niet worden vergroot.
245
Het LCD-scherm is een aanraakgevoelig paneel dat u met uw vingers
kunt bedienen. Druk op de knop <x> om de opnamen weer te
geven.
Veeg met één vinger.
Raak in de weergave van één opname
het LCD-scherm aan met één vinger.
U kunt naar de vorige of volgende
opname bladeren door met uw vinger
naar links of rechts te vegen.
Veeg naar links om de volgende
(nieuwere) opname te zien of naar
rechts om de vorige (oudere) opname
te zien.
Raak in de indexweergave ook het LCD-
scherm aan met
één vinger
. U kunt naar
het vorige of volgende scherm bladeren
door met uw vinger omhoog of omlaag te
vegen.
Veeg omhoog om de volgende (nieuwere)
opnamen te zien of veeg omlaag om de
vorige (oudere) opnamen te zien.
Wanneer u een opname selecteert, wordt
het oranje kader weergegeven. Tik opnieuw
op de opname om deze als één opname
weer te geven.
Veeg met twee vingers.
Raak het LCD-scherm aan met twee
vingers. Wanneer u met twee vingers
naar links of rechts veegt, kunt u door
opnamen springen met de methode die
is ingesteld in [Spring met 6] op het
tabblad [x2].
d
Opnamen weergeven via het aanraakscherm
Door opnamen bladeren
Door opnamen springen (opnamesprong)
d Opnamen weergeven via het aanraakscherm
246
Druk twee vingers tegen elkaar
aan.
Raak het scherm aan met twee
uitgespreide vingers en breng uw vingers
vervolgens samen op het scherm.
Elke keer dat u uw vingers tegen
elkaar aan drukt, wordt de weergave
van één opname gewijzigd in de
indexweergave.
Wanneer u een opname selecteert,
wordt het oranje kader weergegeven.
Tik opnieuw op de opname om deze
als één opname weer te geven.
Spreid twee vingers uit elkaar.
Raak het scherm aan met twee vingers
bij elkaar en spreid uw vingers
vervolgens uit op het scherm.
Terwijl u uw vingers uit elkaar trekt,
wordt de opname vergroot.
De opname kan tot 10x worden
vergroot.
U kunt over de opname schuiven
door uw vinger te slepen.
U verkleint de weergave door uw
vingers op het scherm samen te
knijpen.
Als u op het pictogram [2] tikt, keert
u terug naar de weergave van één
opname.
Opname verkleinen (indexweergave)
Opname vergroten
Bediening via het LCD-scherm van de camera is ook mogelijk tijdens de
weergave van opnamen op een tv die is aangesloten op uw camera
(pag. 262, 265).
247
U kunt de weergegeven opname in de gewenste positie draaien.
1
Selecteer [Beeld roteren].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Beeld roteren] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer een opname.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de opname te roteren die
u wilt selecteren.
U kunt ook een opname selecteren in
de indexweergave (pag. 242).
3
Draai de opname.
Elke keer dat u op <0> drukt,
wordt de opname als volgt rechtsom
geroteerd: 90° 9 270° 9 0°.
Als u nog een opname wilt draaien,
herhaalt u stap 2 en 3.
Als u de functie wilt afsluiten en wilt
terugkeren naar het menu, drukt u op
de knop <M>.
b De opname roteren
Als u voorafgaand aan het maken van verticale opnamen de optie
[51: Auto. roteren] hebt ingesteld op [AanzD] (pag. 225), hoeft u de
opnamen niet meer op bovenstaande wijze te roteren.
Als de gedraaide opname tijdens de opnameweergave niet gedraaid
wordt weergegeven, stelt u [51: Auto. roteren] in op [AanzD].
Een movie kan niet worden gedraaid.
248
U kunt opnamen (foto's en movies) beoordelen met een van vijf
classificaties: l/m/n/o/p. Deze functie heet classificatie.
1
Selecteer [Classificatie].
Selecteer op het tabblad [x2]
de optie [Classificatie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer een opname.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om een opname of movie te
selecteren voor classificatie.
U kunt drie opnamen weergeven door
op de knop <Hy> te drukken. Als u
wilt terugkeren naar de weergave van
een enkele opname, drukt u op de
knop <u>.
3
Classificeer de opname.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om een classificatie te
selecteren.
X Het totale aantal opnamen dat is
geclassificeerd, wordt voor elke
classificatie geteld.
Als u nog een opname wilt
classificeren, herhaalt u stap 2 en 3.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
3 Classificaties instellen
249
3 Classificaties instellen
Het totale aantal opnamen met een bepaalde classificatie dat kan worden
weergegeven, is 999. Indien er meer dan 999 opnamen zijn met een
bepaalde classificatie, wordt er [###] weergegeven voor die classificatie.
Het voordeel van classificaties
Met [x2: Spring met 6] kunt u alleen opnamen met een bepaalde
classificatie weergeven.
Met [x2: Diavoorstelling] kunt u alleen opnamen met een bepaalde
classificatie afspelen.
Met Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 362) kunt u
alleen opnamen met een bepaalde classificatie selecteren (alleen foto's).
Met Windows 8.1, Windows 8 of Windows 7 enzovoort kunt u de
classificatie van elk bestand bekijken in de bestandsinformatieweergave
of in de meegeleverde opnameviewer (alleen foto's).
250
Tijdens de weergave van één opname kunt u op de knop <Q> drukken
om
de volgende opties
in te stellen: [ : Beveilig beelden], [b: Beeld
roteren], [9: Classificatie], [U: Creatieve filters], [S: Wijzig formaat
(alleen JPEG-beelden)], [N: Afstellen] en [e: Spring met 6].
Voor movies kunnen alleen de functies die hierboven vetgedrukt
worden weergegeven worden ingesteld.
1
Druk op de knop <Q>.
Druk tijdens de opnameweergave op
de knop <Q>.
X De opties voor Snel instellen worden
weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Druk op de toetsen <W> <X> om een
functie te selecteren.
X De naam en huidige instelling van de
geselecteerde functie worden onder
aan het scherm weergegeven.
Stel de functie in door op de
pijltjestoetsen <Y> en <Z> te
drukken of aan het instelwiel <6>
te draaien.
Druk op <0> voor Creatieve filters,
Wijzig formaat en Afstellen, en stel de
functie in. Zie voor meer informatie
pagina 274 voor Creatieve filters,
pagina 277 voor Wijzig formaat en
pagina 279 voor Afstellen.
Druk op de knop <M> om te
annuleren.
3
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <Q> om het
scherm Snel instellen af te sluiten.
Q Snel instellen voor weergave
251
Q Snel instellen voor weergave
Stel [51: Auto. roteren] in op [AanzD] om een opname te draaien. Als
[51: Auto. roteren] is ingesteld op [AanD] of [Uit], wordt de instelling [b
Beeld roteren] aan de opname toegevoegd, maar de camera zal de
opname niet in de weergave draaien.
Voor opnamen die zijn gemaakt met een andere camera, kan het aantal
opties dat u kunt selecteren beperkt zijn.
252
U kunt movies op de volgende drie manieren afspelen:
Gebruik de stereo-AV-kabel AVC-
DC400ST (afzonderlijk verkrijgbaar) of
de HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk
verkrijgbaar) om de camera op een tv
aan te sluiten. U kunt de movies en foto's
dan op uw tv bekijken.
Als u een HD-tv hebt en uw camera
hierop wilt aansluiten met een HDMI-
kabel, kunt u Full HD-movies (Full High-
Definition 1920x1080) en HD-movies
(High-Definition 1280x720) met betere
beeldkwaliteit bekijken.
U kunt movies afspelen op het LCD-
scherm van de camera. U kunt bovendien
de eerste en laatste beelden van een
movie bewerken en de foto's en movies op
de kaart afspelen als automatische
diavoorstelling.
k Genieten van movies
Afspelen op een televisie
(pag. 262 en 265)
Afspelen op het LCD-scherm van de camera
(pag. 254 - 261)
Omdat recorders met vaste schijf geen HDMI IN-poort bevatten, kan de
camera niet op de recorder met vaste schijf worden aangesloten met
behulp van een HDMI-kabel.
Ook wanneer de camera via een USB-kabel op een recorder met vaste
schijf is aangesloten, kunnen movies en opnamen niet worden
afgespeeld of opgeslagen.
Als het apparaat waarop u de movies wilt afspelen niet compatibel is met
MOV-bestanden, kan de movie niet worden afgespeeld.
Een movie die op een computer is bewerkt, kan niet opnieuw op de kaart
worden opgeslagen en op de camera worden afgespeeld.
Videosnapshotalbum die zijn bewerkt met EOS Video Snapshot Task
(pag. 206), kunnen wel op de camera worden weergegeven.
253
k Genieten van movies
De moviebestanden op de kaart kunnen
worden overgezet naar een computer en
worden afgespeeld of bewerkt met
ImageBrowser EX (meegeleverde
software).
Afspelen en bewerken op een computer
(pag. 362)
Om een movie vloeiend af te spelen op een computer, hebt u een
computer met een grote capaciteit nodig. Raadpleeg het pdf-bestand
ImageBrowser EX Gebruikershandleiding voor meer informatie over de
hardwarevereisten voor de computer voor ImageBrowser EX.
Als u commerciële software van derden wilt gebruiken om de movies af
te spelen of te bewerken, dient u te controleren of de software
compatibel is met MOV-bestanden. Voor meer informatie over
commerciële software van derden dient u de fabrikant van de software te
raadplegen.
De camera kan mogelijk geen movies afspelen die zijn opgenomen met een
andere camera.
254
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x> om een
opname weer te geven.
2
Selecteer een movie.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om een movie te selecteren.
Bij de weergave van één opname
geeft het pictogram < 1>
linksboven op het scherm aan dat het
een movie betreft. Als de movie een
videosnapshot is, wordt [ ]
weergegeven.
In de indexweergave geeft de
perforatie links van een miniatuur aan
dat het een movie is. Movies kunnen
niet in de indexweergave worden
weergegeven. Druk op <0> om
over te schakelen op de weergave
van één opname.
3
Druk in de weergave van één
opname op <W>.
X Het movieweergavepaneel verschijnt
onder in het scherm.
4
Speel de movie af.
Selecteer [7] (Afspelen) en druk
vervolgens op <0>.
X De movie wordt afgespeeld.
U kunt de movieweergave pauzeren
door op <0> te drukken.
U kunt het geluidsvolume aanpassen
door aan het instelwiel <6> te
draaien, zelfs tijdens het afspelen.
Zie de volgende pagina voor meer
informatie over de weergaveprocedure.
k Movies afspelen
Luidspreker
255
k Movies afspelen
Movieweergavepaneel
*
Als er achtergrondmuziek is ingesteld, wordt het geluid van de movie niet afgespeeld.
Tik op [
7
] in het midden van het scherm.
X De movie wordt afgespeeld.
Als u het movieweergavepaneel wilt
weergeven, tikt u linksboven op het
scherm op [ 1] of [ ].
Als u op het scherm tikt terwijl de movie
wordt afgespeeld, wordt de movie-
opname gepauzeerd en wordt het
movieweergavepaneel weergegeven.
Bewerking Beschrijving van weergave
7 Afspelen
Door op <
0
> te drukken, kunt u schakelen tussen weergeven en stoppen.
8 Vertraagd
Wijzig de vertragingssnelheid met behulp van de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>.
De vertragingssnelheid wordt rechtsboven in het scherm weergegeven.
5 Eerste beeld
Hiermee wordt het eerste beeld van de movie weergegeven.
3 Vorig beeld
Elke keer dat u op <
0
> drukt, wordt het vorige beeld weergegeven.
Als u <
0
> ingedrukt houdt, wordt de movie teruggespoeld.
6 Volgend beeld
Elke keer dat u op
<0>
drukt, wordt de movie beeld voor beeld
weergegeven. Als u
<0>
ingedrukt houdt, wordt de movie vooruitgespoeld.
4 Laatste beeld
Hiermee wordt het eerste beeld van de movie weergegeven.
Achtergrondmuziek
*
Een movie afspelen met de geselecteerde achtergrondmuziek (pag. 261).
X Bewerken Hiermee wordt het bewerkingsscherm geopend (pag. 256).
Weergavepositie
mm’ ss” Weergavetijd (minuten:seconden)
9 Volume
U kunt het geluidsvolume van de ingebouwde luidspreker
(pag. 254) aanpassen door aan het instelwiel <
6
> te draaien.
32
Druk op de knop <
M
> om terug te keren naar de weergave van één opname.
Afspelen via het aanraakscherm
De duur van ononderbroken weergave met een volledig opgeladen
LP-E12-batterij bij 23 °C is circa 2 uur en 30 min.
Als u de camera op een televisie aansluit om een movie weer te geven
(pag. 262, 265), moet u het geluidsvolume via de tv aanpassen. (Het
geluidsvolume kan niet worden aangepast met het instelwiel <6>.)
Als u een foto hebt gemaakt toen u de movie opnam, wordt de foto
tijdens de movieweergave circa 1 seconde weergegeven.
256
U kunt de eerste en laatste beelden van een movie (met uitzondering
van videosnapshots) bewerken in tussenstappen van 1 seconde.
1
Selecteer [X] in het
movieweergavescherm.
X Het bewerkingsscherm wordt
weergegeven.
2
Geef aan welk deel moet worden
verwijderd.
Selecteer [U] (Snijden begin) of [V]
(Snijden eind) en druk op <0>.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om een ander beeld weer te
geven. Als u de knop ingedrukt houdt,
worden de beelden vooruitgespoeld.
Nadat u hebt bepaald welk deel u wilt
verwijderen, drukt u op <0>. Het
deel dat boven in het scherm grijs is
gemarkeerd, is het deel dat overblijft.
3
Controleer de bewerkte movie.
Selecteer [7] en druk op <0>
om het grijs gemarkeerde deel af te
spelen.
Ga terug naar stap 2 om de
bewerking te wijzigen.
Als u de bewerking wilt annuleren,
drukt u op de knop <M>,
selecteert u [OK] op het
bevestigingsscherm en drukt u
vervolgens op <0>.
X
De eerste en laatste beelden van een movie bewerken
257
X De eerste en laatste beelden van een movie bewerken
4
Sla de bewerkte movie op.
Selecteer [W] en druk vervolgens
op <0>.
X Het scherm Opslaan wordt
weergegeven.
Om het bestand als een nieuwe
movie op te slaan, selecteert u
[Nieuw bestand]. Als u het bestand
wilt opslaan en het originele
moviebestand wilt overschrijven,
selecteert u [Overschrijven] en drukt
u vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] op het
bevestigingsscherm en druk
vervolgens op <0> om de
bewerkte movie op te slaan en terug
te keren naar het
movieweergavescherm.
Aangezien bewerking in tussenstappen van circa 1 sec. wordt uitgevoerd
(de positie wordt aangegeven met [ ] boven aan het scherm), kan de
exacte positie waar de movie wordt bewerkt iets afwijken van de positie
die u hebt aangegeven.
Als er te weinig ruimte op de kaart beschikbaar is, kan [Nieuw bestand]
niet worden geselecteerd.
Als de batterij bijna leeg is, kunt u geen movies bewerken. Gebruik een
volledig opgeladen batterij.
258
U kunt de opnamen op de kaart weergeven als een automatische
diavoorstelling.
1
Selecteer [Diavoorstelling].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Diavoorstelling] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de opnamen die u wilt
afspelen.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om het gewenste deel te
selecteren en druk vervolgens
op <0>.
[Alle bldn]/[Movies]/[Foto's]
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om een van de volgende opties te
selecteren: [
jAlle bldn
]/[
kMovies
]/
[
zFoto's
]. Druk vervolgens op <
0
>.
[Datum]/[Map]/[Classificatie]
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een van de volgende opties
te selecteren: [iDatum]/[
nMap]/
[9Classificatie].
Wanneer <
zH
> wordt gemarkeerd,
drukt u op de knop <
B
>.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om de optie te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
3
Diavoorstelling (automatische weergave)
Aantal weer te geven opnamen
[Datum][Map][Classificatie]
259
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
3
Stel [Stel in] naar wens in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Stel in] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Stel [Weergaveduur], [Herhalen]
(herhaaldelijk afspelen),
[Overgangseffect] (effect tijdens
wisselen van opnamen) en
[Achtergrondmuziek] in voor de
foto's.
De procedure voor het selecteren van
achtergrondmuziek wordt toegelicht
op pagina 261.
Druk na het selecteren van de
instellingen op de knop <M>.
Optie Beschrijving van weergave
jAlle bldn
Alle foto's en movies op de geheugenkaart worden
weergegeven.
iDatum
De foto's en movies die zijn vastgelegd op de geselecteerde
opnamedatum, worden weergegeven.
nMap
De foto's en movies in de geselecteerde map worden
weergegeven.
kMovies
Alleen de movies op de geheugenkaart worden weergegeven.
zFoto's Alleen de foto's op de geheugenkaart worden weergegeven.
9Classificatie
Alleen foto's en movies met de geselecteerde classificatie
worden weergegeven.
[Weergaveduur]
[Herhalen]
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
260
4
Start de diavoorstelling.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Start] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X Nadat de tekst [Laden van beeld...]
is weergegeven, begint de
diavoorstelling.
5
Beëindig de diavoorstelling.
Als u de diavoorstelling wilt afsluiten
en wilt terugkeren naar het
instellingenscherm, drukt u op de
knop <M>.
[Overgangseffect] [Achtergrondmuziek]
Als u de diavoorstelling wilt pauzeren, drukt u op <0>. Tijdens het
pauzeren wordt [G] in de linkerbovenhoek van de opname
weergegeven. Druk nogmaals op <0> om weer verder te gaan met de
diavoorstelling. U kunt de diavoorstelling ook pauzeren door op het
scherm te tikken.
U kunt het weergaveformaat van foto's wijzigen door tijdens de
automatische weergave op de knop <B> drukken (pag. 89).
Tijdens de movieweergave kunt u het geluidsvolume aanpassen door
aan het instelwiel <6> te draaien.
Tijdens de automatische weergave of het pauzeren kunt u op de
pijltjestoetsen <Y> en <Z> drukken om een andere opname weer te
geven.
Tijdens de automatische weergave werkt de automatische uitschakeling
van de camera niet.
De weergavetijd kan variëren, afhankelijk van de opname.
Zie pagina 262 als u de diavoorstelling op een tv wilt bekijken.
261
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
1
Selecteer [Achtergrondmuziek].
Stel [Achtergrondmuziek] in op
[Aan] en druk dan op <0>.
Als de kaart geen achtergrondmuziek
bevat, kunt u stap 2 niet uitvoeren.
2
Selecteer de achtergrondmuziek.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om de gewenste
achtergrondmuziek te selecteren en
druk vervolgens op <0>. U kunt
ook meerdere tracks met
achtergrondmuziek selecteren.
3
Speel de achtergrondmuziek af.
Druk op de knop <B> om naar
een voorbeeld van de
achtergrondmuziek te luisteren.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een andere track met
achtergrondmuziek af te spelen. Druk
nogmaals op de knop <B> om
het beluisteren van
achtergrondmuziek te stoppen.
Pas het geluidsvolume aan door aan
het instelwiel <6> te draaien.
Als u een track met
achtergrondmuziek wilt verwijderen,
drukt u op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om de track te selecteren. Druk
vervolgens op de knop <L>.
De achtergrondmuziek selecteren
Na aanschaf kunt u niet meteen met de camera een achtergrondmuziek
selecteren. U moet eerst EOS Utility (meegeleverde software) gebruiken om
de achtergrondmuziek naar de kaart te kopiëren. Raadpleeg de EOS Utility
Instructiehandleiding voor meer informatie.
262
U kunt foto's en movies ook weergeven op een tv.
Hiervoor hebt u de HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar)
nodig.
1
Sluit de HDMI-kabel aan op de
camera.
Sluit de stekker met het <dHDMI
MINI>-logo naar de voorzijde van de
camera gericht aan op de
<D>-aansluiting.
2
Sluit de HDMI-kabel aan op de tv.
Sluit de HDMI-kabel aan op de HDMI
IN-poort van de tv.
3
Zet de tv aan en verander de
video-invoer van de tv in de
aangesloten poort.
4
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
Opnamen op een televisie bekijken
Opnamen bekijken op een HD-tv (via een HDMI-kabel)
Pas het geluidsvolume van de movie aan via de tv. Het geluidsvolume
kan niet met de camera worden aangepast.
Schakel de camera en de tv uit voordat u de kabel tussen de camera en
de tv aansluit of verwijdert.
Op bepaalde tv's worden de weergegeven opnamen mogelijk
afgesneden.
263
Opnamen op een televisie bekijken
5
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt op het tv-scherm
weergegeven. (Het LCD-scherm van
de camera blijft leeg.)
De opnamen worden automatisch
weergegeven met de optimale
resolutie van de tv.
U kunt het weergaveformaat wijzigen
door op de knop <B> te drukken.
Zie pagina 254 als u movies wilt
weergeven.
Als de tv die compatibel is met HDMI CEC*, met de HDMI-kabel op de
camera is aangesloten, kunt u de afstandsbediening van de tv
gebruiken voor het afspelen.
* Een standaard-HDMI-functie waarmee HDMI-apparaten elkaar kunnen
bedienen zodat u ze kunt bedienen met één afstandsbediening.
1
Stel [Ctrl over HDMI] in op
[Inschakelen].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Ctrl over HDMI] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Voor HDMI CEC-tv's
De opnamen kunnen niet tegelijkertijd via zowel de <D>-
aansluiting als de <q >-aansluiting worden weergegeven.
Sluit geen andere apparaten aan op de <D>-aansluiting van
de camera. Als u dit toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Op sommige tv's kunnen de opnamen mogelijk niet worden afgespeeld.
Gebruik in dat geval de stereo-AV-kabel AVC-DC400ST (afzonderlijk
verkrijgbaar) om de camera op de tv aan te sluiten.
Opnamen op een televisie bekijken
264
2
Sluit de camera aan op een tv.
Gebruik een HDMI-kabel om de
camera aan te sluiten op de tv.
X De invoer van de tv wordt
automatisch overgeschakeld op de
HDMI-poort waarop de camera is
aangesloten.
3
Druk op de knop <
x
> op de camera.
X
Op de tv wordt een opname weergegeven.
U kunt de afstandsbediening van de tv
gebruiken om opnamen af te spelen.
4
Selecteer een opname.
Richt de afstandsbediening op de tv
en druk op de knop / om een
opname te selecteren.
5
Druk op Enter op de
afstandsbediening.
X
Het menu wordt weergegeven en u kunt
de afspeelopties uitvoeren die links
worden weergegeven.
Druk op de toets
/
om de gewenste
optie te selecteren en druk vervolgens
op Enter. Voor een diavoorstelling drukt
u op
/
op de afstandsbediening om
een optie te selecteren. Druk
vervolgens op Enter.
Als u [Terug] kiest en vervolgens op
Enter drukt, verdwijnt het menu en
kunt u de knop / gebruiken om
een opname te selecteren.
Fotoweergavemenu
Movieweergavemenu
Bij bepaalde tv's moet u eerst de HDMI CEC-verbinding activeren.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de tv voor meer informatie.
Bepaalde tv's, waaronder zelfs tv's die compatibel zijn met HDMI CEC,
functioneren wellicht niet naar behoren. In dit soort gevallen dient u de
HDMI-kabel los te koppelen en [x2: Ctrl over HDMI] op [Uitschakelen]
in te stellen. Gebruik de camera om de weergave te bedienen.
: Terug
: 9-beeldindex
: Movie afspelen
: Diavoorstelling
: Opn.info weergeven
: Roteren
265
Opnamen op een televisie bekijken
Hiervoor is Stereo-AV-kabel AVC-DC400ST nodig (afzonderlijk
verkrijgbaar).
1
Sluit de AV-kabel aan op de
camera.
Sluit de stekker aan op de <q- >
aansluiting met het <Canon>-logo
naar de achterzijde van de camera
gericht.
2
Sluit de AV-kabel aan op de tv.
Sluit de AV-kabel aan op de video IN-
aansluiting en de audio IN-aansluiting
van de tv.
3
Zet de tv aan en verander de
video-invoer van de tv in de
aangesloten poort.
4
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
5
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt op het tv-scherm
weergegeven. (Het LCD-scherm van
de camera blijft leeg.)
Zie pagina 254 als u movies wilt
weergeven.
Opnamen bekijken op een gewone tv (via een AV-kabel)
AUDIO
VIDEO
(rood)
(wit)
(geel)
Gebruik alleen de stereo-AV-kabel AVC-DC400ST (afzonderlijk
verkrijgbaar). Als u een andere kabel gebruikt, worden de opnamen
mogelijk niet weergegeven.
Als het videosysteem niet overeenkomt met de tv, worden de opnamen
niet correct weergegeven. Als dit gebeurt, schakelt u over naar het juiste
videosysteem met [52: Videosysteem].
266
Door opnamen te beveiligen, voorkomt u dat deze per ongeluk worden
verwijderd.
1
Selecteer [Beveilig beelden].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Beveilig beelden] en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm met beveiligings-
instellingen wordt weergegeven.
2
Selecteer [Selecteer beelden].
Selecteer [Selecteer beelden] en
druk vervolgens op <0>.
X Er wordt een opname weergegeven.
3
Beveilig de opname.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de gewenste opname te
selecteren en druk vervolgens op
<0>.
X Als een opname is beveiligd, wordt
het pictogram <K> boven in het
scherm weergegeven.
Als u de wisbeveiliging ongedaan wilt
maken, druk dan nogmaals op de
knop <0>. Het pictogram <K>
verdwijnt dan.
Als u nog een opname wilt beveiligen,
herhaalt u stap 3.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
K Opnamen beveiligen
3 Een afzonderlijke opname beveiligen
Wisbeveiligingspictogram
267
K Opnamen beveiligen
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
beveiligen.
Wanneer u [Alle beelden in map] of
[Alle beelden op kaart] in [x1:
Beveilig beelden] selecteert, worden
alle beelden in de map of op de kaart
beveiligd.
Om de opnamebeveiliging te annuleren,
selecteert u [Wis bev. beelden in map]
of [Wis bev. alle beelden op kaart].
3 Alle opnamen in een map of op een kaart beveiligen
Als u de kaart formatteert (pag. 48), worden ook de beveiligde
opnamen verwijderd.
Movies kunnen ook worden beveiligd.
Als een opname eenmaal is beveiligd, kan deze niet worden verwijderd
met de wisfunctie van de camera. Als u een beveiligde opname wilt
wissen, moet u eerst de beveiliging opheffen.
Als u alle opnamen wist (pag. 269), blijven alleen de beveiligde opnamen
over. Dit is handig als u in één keer alle overbodige opnamen wilt wissen.
268
U kunt overbodige opnamen één voor één of in een batch selecteren en
wissen. Beveiligde opnamen (pag. 266) worden niet gewist.
Als een opname eenmaal is gewist, kan deze niet meer worden
teruggehaald. Wis een opname pas als u zeker weet dat u deze
niet meer nodig hebt. Beveilig belangrijke opnamen om te
voorkomen dat deze per ongeluk worden gewist.
Als u een
1+73
-afbeelding verwijdert, verwijdert u zowel de RAW- als
de JPEG-afbeelding.
1
Geef de opname weer die u wilt
wissen.
2
Druk op de knop <L>.
X Het menu voor Wissen verschijnt
onder in het scherm.
3
Wis de opname.
Selecteer [Wissen] en druk
vervolgens op <0>. De
weergegeven opname wordt gewist.
Door vinkjes <X> bij de te wissen opnamen te zetten, kunt u meerdere
opnamen tegelijk wissen.
1
Selecteer [Wis beelden].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Wis beelden] en druk
vervolgens op <0>.
L Opnamen wissen
Een afzonderlijke opname wissen
3
Opnamen selecteren <
X
> die in een batch moeten worden gewist
269
L Opnamen wissen
2
Selecteer [Selecteer en wis beelden].
Selecteer [Selecteer en wis
beelden] en druk vervolgens
op <0>.
X Er wordt een opname weergegeven.
Druk op de knop <Hy> voor de
weergave van drie opnamen. Als u
wilt terugkeren naar de weergave van
een enkele opname, drukt u op de
knop <u>.
3
Selecteer de opnamen die u wilt
wissen.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de opname te selecteren
die u wilt wissen en druk vervolgens
op <0>.
X Er wordt linksboven in het scherm
een vinkje <X> weergegeven.
Herhaal stap 3 om andere opnamen
te selecteren die u wilt wissen.
4
Wis de opname.
Druk op de knop <L>.
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X De geselecteerde opnamen worden
gewist.
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
wissen. Wanneer [x1: Wis beelden] is ingesteld op [Alle beelden in
map] of [Alle beelden op kaart], worden alle opnamen in de map of op
de kaart gewist.
3 Alle opnamen in een map of op een kaart wissen
Als u ook beveiligde opnamen wilt wissen, dient u de kaart te formatteren
(pag. 48).
270
* Bij 1+73-opnamen wordt de bestandsgrootte van 1 weergegeven.
* Bij foto's die tijdens een movie-opname zijn gemaakt, wordt <G>
weergegeven.
* Als op de opname een creatief filter of Wijzig formaat is toegepast, verandert het
pictogram <1+> in <u>.
* Als op de opname Afstellen is toegepast, verandert het pictogram <1+> in
<u> en verandert het pictogram <73> in <N>.
* Opnamen die met flits zijn gemaakt zonder flitsbelichtingscompensatie, worden
aangeduid met het pictogram < >. Opnamen die zijn gemaakt met
flitsbelichtingscompensatie, worden aangeduid met het pictogram <y>.
B Weergave met opname-informatie
Voorbeeld van een foto gemaakt in een creatieve modus
Waarde
flitsbelichtingscompensatie
Meetmethode
Opnamemodus
Lichte tonen prioriteit
Opnamedatum en -tijd
witbalanscorrectie
Histogram
(Helderheid/RGB)
Kleurruimte
Witbalans
Beeldstijl/Instellingen
Bestandsgrootte
Opnamekwaliteit
Nummer van de
opname/
Totaalaantal
opgeslagen opnamen
Mapnummer -
bestandsnummer
Classificatie
Diafragma
Sluitertijd
Beveilig beelden
Waarde belichtingscorrectie
ISO-snelheid
Eye-Fi-overdracht
271
B Weergave met opname-informatie
* Bij opnamen die zijn gemaakt in een basismodus kan het zijn dat de
weergegeven informatie verschilt, afhankelijk van de opnamemodus.
* Als handmatige belichting is gebruikt, worden de sluitertijd, het diafragma en de
ISO-snelheid (indien handmatig ingesteld) weergegeven.
* Het pictogram < > wordt weergegeven voor videosnapshots.
Voorbeeld van een foto gemaakt in een basismodus
Voorbeeldmovie
Sfeer en sfeereffecten
Licht of scène
Opnamemodus
Opnamemodus
Moviebestandsgrootte
Sluitertijd
Framesnelheid
Movie-opname-
formaat
Opnametijd
Weergave
Diafragma
B Weergave met opname-informatie
272
Overbelichtingswaarschuwing
Wanneer de opname-informatie wordt weergegeven, gaan overbelichte
gedeelten van de opname knipperen. Voor meer detail in de overbelichte
gedeelten stelt u de belichtingscompensatie in op een negatieve waarde en
maakt u de foto opnieuw.
Histogram
Het helderheidshistogram toont de verdeling van het belichtingsniveau en de algehele
helderheid. Het RGB-histogram is geschikt voor controle van de kleurverzadiging en -
gradatie. De weergave kan worden gewisseld met [
x2: Histogram
].
Weergave van de [Helderheid]
Dit histogram toont in grafiekvorm de verdeling van het
helderheidsniveau van de opname. De horizontale as geeft
het helderheidsniveau aan (donkerder aan de linkerkant en
lichter aan de rechterkant) en de verticale as geeft aan
hoeveel pixels er voor ieder helderheidsniveau bestaan.
Hoe meer pixels aan de linkerkant, hoe donkerder de
afbeelding. Hoe meer pixels aan de rechterkant, hoe lichter
de afbeelding. Als er te veel pixels aan de linkerkant zijn,
zult u in de donkere gedeelten weinig details kunnen
onderscheiden. Als er te veel pixels aan de rechterkant zijn,
zijn de lichte gedeelten vaag. De tussengelegen gradaties
worden gereproduceerd. Aan de hand van de opname en
het helderheidshistogram van de opname kunt u het
belichtingspatroon en de algehele gradatie controleren.
Weergave van [RGB]
Dit histogram toont de verdeling van het helderheidsniveau van elke
primaire kleur in de opname (RGB, of rood, groen en blauw). De
horizontale as geeft het helderheidsniveau van de kleur aan (donkerder
aan de linkerkant en lichter aan de rechterkant) en de verticale as geeft
aan uit hoeveel pixels het helderheidsniveau van elke kleur bestaat. Hoe
meer pixels aan de linkerkant, hoe donkerder en minder helder de kleur is.
Hoe meer pixels aan de rechterkant, hoe lichter en helderder de kleur. Als
er te veel pixels aan de linkerkant zijn, ontbreekt de informatie over de
respectieve kleuren. Als er te veel pixels aan de rechterkant zijn, zijn de
kleuren oververzadigd en bevatten ze geen gradatie. Aan de hand van het
RGB-histogram van een opname kunt u de kleurverzadiging, de
kleurgradatie en het witbalanseffect controleren.
Voorbeeldhistogrammen
Donkere opname
Normale helderheid
Heldere opname
273
9
Opnamen naverwerken
Nadat u een foto hebt gemaakt, kunt u een creatief filter
toepassen, het formaat van de opname wijzigen (het
aantal pixels verkleinen) of de opname bijsnijden.
De camera kan mogelijk geen opnamen verwerken die zijn
gemaakt met een andere camera.
Wanneer de camera via de <C>-aansluiting op een
computer is aangesloten, kunt u geen opnamen verwerken
zoals wordt beschreven in dit hoofdstuk.
274
U kunt de volgende creatieve filters op een opname toepassen en deze
vervolgens als een nieuwe opname opslaan: Korrelig Z/W, Softfocus,
Fisheye-effect, Effect kunst opvallend, Aquareleffect,
Speelgoedcamera-effect en Miniatuureffect.
1
Selecteer [Creatieve filters].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Creatieve filters] en druk
vervolgens op <0>.
X Er wordt een opname weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Selecteer de opname waarop u het
filter wilt toepassen.
Wanneer u op de knop <
Hy
> drukt, kunt
u overschakelen naar de indexweergave en
een opname selecteren.
3
Selecteer een filter.
Wanneer u op <0> drukt, worden
de beschikbare creatieve filters
weergegeven (pag 275).
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
om een creatief filter te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>.
X
De opname wordt weergegeven waarbij
de betreffende filter is toegepast.
4
Pas het filtereffect aan.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het filtereffect aan te passen
en druk vervolgens op <0>.
Voor het miniatuureffect drukt u op de
pijltjestoetsen <W> en <X>, en
selecteert u het opnamegebied
(binnen het witte kader) waar u wilt
dat de opname scherp is. Vervolgens
drukt u op <0>.
U Creatieve filters toepassen
275
U Creatieve filters toepassen
5
Sla de opname op.
Selecteer [OK] om de opname op te
slaan.
Controleer de bestemmingsmap en
het nummer van het bestand en
selecteer [OK].
Als u filters op nog een opname wilt
toepassen, herhaalt u stap 2 t/m 5.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
Korrelig Z/W
Hiermee ontstaat een korrelige zwart-witfoto. U kunt het zwart-
witeffect wijzigen door het contrast aan te passen.
Softfocus
Geeft het beeld een zachte uitstraling. U kunt de zachtheid van het
beeld wijzigen door de scherpte aan te passen.
Fisheye-effect
Geeft het effect van een fisheye-objectief. De opname krijgt een
tonvormige vervorming.
Afhankelijk van het niveau van dit filtereffect, verandert het
bijgesneden gedeelte langs de rand van de opname. Aangezien dit
filtereffect er tevens voor zorgt dat het midden van het beeld wordt
vergroot, kan de ogenschijnlijke resolutie in het midden slechter zijn
afhankelijk van het aantal opgenomen pixels. Stel het filtereffect in
bij stap 4 terwijl u de resulterende opname controleert.
Kenmerken van creatieve filters
Wanneer u 1+73- of 1-opnamen maakt, wordt het creatieve filter
toegepast op de 1-opname en wordt de opname opgeslagen als
JPEG-bestand.
Als er een beeldverhouding wordt ingesteld voor een 1-opname en
daarop een creatief filter wordt toegepast, wordt de opname opgeslagen
in de ingestelde beeldverhouding.
U Creatieve filters toepassen
276
Effect kunst opvallend
Hiermee laat u de foto op een olieschilderij lijken en ziet het
onderwerp er driedimensionaal uit. U kunt het contrast en de
verzadiging aanpassen. Het kan zijn dat bijvoorbeeld de lucht,
witte muren en soortgelijke onderwerpen niet vloeiend, maar
onregelmatig of met aanzienlijke ruis worden weergegeven.
Aquareleffect
Hiermee ziet de foto eruit als een aquarel met zachte kleuren. U kunt
de intensiteit van de kleur aanpassen. Het kan zijn dat nachtelijke of
donkere scènes niet vloeiend, maar onregelmatig of met
aanzienlijke ruis worden weergegeven.
Speelgoedcamera-effect
Hiermee worden de hoeken van de foto donkerder en wordt een
kleurtoon toegepast, waardoor het lijkt alsof de foto met een
speelgoedcamera is gemaakt. U kunt de kleurzweem wijzigen door
de kleurtoon aan te passen.
Miniatuureffect
Creëert een kijkdooseffect. U kunt aanpassen waar de opname
scherp moet zijn. Als u in stap 4 op pagina 274 op de knop <B>
drukt (of onder aan het scherm op [z ] tikt), kunt u schakelen
tussen de verticale en horizontale stand van het witte kader.
277
U kunt het formaat van een opname wijzigen om het aantal pixels te
reduceren en u kunt de opname vervolgens als nieuw bestand opslaan.
Het is alleen bij JPEG 3/4/a/b-opnamen mogelijk om het formaat te
wijzigen. Het formaat van JPEG c- en RAW-opnamen kan niet
worden gewijzigd.
1
Selecteer [Wijzig formaat].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Wijzig formaat] en druk
vervolgens op <0>.
X Er wordt een opname weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Selecteer de opname waarvan u het
formaat wilt wijzigen.
Wanneer u op de knop <
Hy
> drukt, kunt
u overschakelen naar de indexweergave en
een opname selecteren.
3
Selecteer het gewenste beeldformaat.
Druk op <0> om het beeldformaat
weer te geven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het gewenste beeldformaat
te selecteren en druk vervolgens op
<0>.
4
Sla de opname op.
Selecteer [OK] om het gewijzigde
beeldformaat op te slaan.
Controleer de bestemmingsmap en
het nummer van het bestand en
selecteer [OK].
Als u het formaat van nog een
opname wilt wijzigen, herhaalt u stap
2 t/m 4.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
S
Het formaat van JPEG-opnamen wijzigen
Doelgrootte
S Het formaat van JPEG-opnamen wijzigen
278
Opties voor wijziging formaat op basis van het originele
beeldformaat
Het beeldformaat dat wordt weergegeven bij stap 3 op de voorgaande
pagina, zoals [***M ****x****], heeft een beeldverhouding van 3:2. Het
beeldformaat volgens de beeldverhoudingen wordt weergegeven in de
onderstaande tabel.
Opnamekwaliteiten met een sterretje komen niet helemaal overeen met
de beeldverhouding. De opname wordt iets bijgesneden.
Origineel
beeldformaat
Beschikbare instellingen voor wijziging formaat
4 abc
3 kkkk
4
kkk
a
kk
b
k
c
Beeldformaten
Beeld-
kwaliteit
Beeldverhouding en aantal pixels (circa)
3:2 4:3 16:9 1:1
4
3456×2304
(8,0 megapixels)
3072×2304
(7,0 megapixels)
3456×1944
(6,7 megapixels)
2304×2304
(5,3 megapixels)
a
2592×1728
(4,5 megapixels)
2304×1728
(4,0 megapixels)
2592×1456*
(3,8 megapixels)
1728×1728
(3,0 megapixels)
b
1920×1280
(2,5 megapixels)
1696×1280*
(2,2 megapixels)
1920×1080
(2,1 megapixels)
1280×1280
(1,6 megapixels)
c
720x480
(350.000 pixels)
640x480
(310.000 pixels)
720x400*
(290.000 pixels)
480x480
(230.000 pixels)
279
U kunt de opname naar wens bijsnijden en als nieuwe opname opslaan.
JPEG-, c- en RAW-opnamen kunnen niet worden bijgesneden. De
JPEG-weergave van de 1+73-opname kan worden bijgesneden.
1
Selecteer [Afstellen].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Afstellen] en druk vervolgens
op <0>.
X Er wordt een opname weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Selecteer de opname die u wilt
bijsnijden.
Wanneer u op de knop <Hy> drukt,
kunt u overschakelen naar de
indexweergave en een opname
selecteren.
3
Stel de grootte, aspect ratio,
positie en richting van het
bijsnijdkader in.
Druk op <0> om het bijsnijdkader
weer te geven.
X Alles buiten het bijsnijdkader wordt
verwijderd.
De grootte van het bijsnijdkader wijzigen
Druk op de knop <u> of <Hy>.
X De grootte van het bijsnijdkader wordt gewijzigd. De vergroting van
de opname neemt toe naarmate het bijsnijdkader kleiner wordt.
De aspect ratio van het bijsnijdkader wijzigen
Draai aan het instelwiel <6>.
X De aspect ratio van het bijsnijdkader wordt achtereenvolgens
gewijzigd in [3:2], [16:9], [4:3] of [1:1].
N JPEG-opnamen bijsnijden
N JPEG-opnamen bijsnijden
280
Het bijsnijdkader verplaatsen
Druk op de pijltjestoetsen <S>.
X Het bijsnijdkader gaat omhoog, omlaag, naar links of naar rechts.
U kunt het bijsnijdkader ook aanraken en naar de gewenste positie
slepen.
De richting van het bijsnijdkader roteren
Druk op de knop <B>.
X Het bijsnijdkader wisselt tussen de horizontale en de verticale stand.
Hierdoor kunt u een verticale opname wijzigen in een horizontale en
omgekeerd.
4
Bekijk de bijgesneden opname op
het volledige scherm.
Druk op de knop <O>.
X U kunt de bijgesneden opname zien.
Als u wilt terugkeren naar de
oorspronkelijke weergave, drukt u
nogmaals op de knop <O>.
5
Sla de opname op.
Druk op <0> en kies [OK] om de
bijgesneden opname op te slaan.
Controleer de bestemmingsmap en
het nummer van het bestand en
selecteer [OK].
Als u nog een opname wilt bijsnijden,
herhaalt u stap 2 t/m 4.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
U kunt een al bijgesneden opname niet nogmaals bijsnijden.
Het is niet mogelijk een creatief filter op een bijgesneden opname toe te
passen of het formaat van een bijgesneden opname te wijzigen.
281
10
Opnamen afdrukken
Afdrukken (pag. 282)
U kunt de camera rechtstreeks aansluiten op een printer en
de opnamen op de kaart afdrukken. De camera is
compatibel met 'wPictBridge', de standaard voor
rechtstreeks afdrukken.
Digital Print Order Format (DPOF) (pag. 291)
Met DPOF (Digital Print Order Format) kunt u opnamen die
op de kaart staan, afdrukken volgens uw afdrukinstructies,
zoals de opnameselectie, het aantal exemplaren,
enzovoort. U kunt meerdere opnamen in één batch
afdrukken of de afdruktaak doorgeven aan een foto-
ontwikkelaar.
Opnamen selecteren voor een fotoboek (pag. 295)
U kunt aangeven welke opnamen op de kaart moeten
worden afgedrukt in een fotoboek.
282
De procedure voor rechtstreeks afdrukken kan volledig worden
uitgevoerd via het LCD-scherm van de camera.
1
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <2>.
2
Installeer de printer.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voor meer informatie.
3
Sluit de camera aan op de printer.
Gebruik de interfacekabel die bij de
camera is geleverd.
Sluit de kabel aan op de <C>-
aansluiting van de camera en zorg
dat het pictogram <D> van de
stekker van de camera naar de
voorkant van camera wijst.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voor
aansluitinstructies.
4
Schakel de printer in.
5
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
X Sommige printers kunnen een
pieptoon laten horen.
Het afdrukken voorbereiden
De camera op een printer aansluiten
283
Het afdrukken voorbereiden
6
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt weergegeven en
het pictogram <w> linksboven op
het scherm geeft aan dat de camera
op een printer is aangesloten.
wPictBridge
Controleer voordat u een printer gebruikt of deze over een PictBridge-
aansluiting beschikt.
U kunt movies niet afdrukken.
De camera kan niet worden gebruikt met printers die alleen compatibel
zijn met CP Direct of Bubble Jet Direct.
Gebruik alleen de meegeleverde interfacekabel.
Als u bij stap 5 een lange pieptoon hoort, is er een probleem met de
printer. Los het probleem op dat wordt weergegeven in het foutbericht
(pag. 290).
Afdrukken is niet mogelijk wanneer de <8>-modus is ingesteld op
<F> of <G>, of als Ruisond. bij meerd. opn. is ingesteld.
U kunt ook RAW-opnamen afdrukken die met deze camera zijn gemaakt.
Als u een batterij als voeding voor de camera gebruikt, moet de batterij
volledig opgeladen zijn. Met een volledig opgeladen batterij kunt u
afdrukken gedurende circa 3 uur en 20 minuten.
Schakel eerst de camera en de printer uit voordat u de kabel verwijdert. Pak
bij het verwijderen van de kabel de stekker vast en niet de kabel zelf.
Als stroomvoorziening voor direct printen worden de DC-koppeling
DR-E15 (afzonderlijk verkrijgbaar) en de compacte voedingsadapter
CA-PS700 (afzonderlijk verkrijgbaar) aanbevolen.
284
De schermweergave en instellingsopties kunnen per printer
verschillen. Sommige instellingen zijn mogelijk niet beschikbaar.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
1
Selecteer de opname die u wilt
afdrukken.
Controleer of linksboven in het LCD-
scherm het pictogram <w> wordt
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de opname te selecteren
die u wilt afdrukken.
2
Druk op <
0
>.
X Het scherm met afdrukinstellingen
wordt weergegeven.
3
Selecteer [Papier inst.].
Selecteer [Papier inst.] en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm met papierinstellingen
wordt weergegeven.
w Afdrukken
Pictogram aangesloten printer
Scherm met afdrukinstellingen
* Afhankelijk van de printer kunnen bepaalde instellingen, bijvoorbeeld het
afdrukken van de datum en het bestandsnummer en het bijsnijden,
Hiermee stelt u de afdrukeffecten in (pag. 286).
Hiermee schakelt u het afdrukken van datum of
bestandsnummer in of uit.
Hiermee stelt u het aantal af te drukken
exemplaren in.
Hiermee stelt u het afdrukgebied in (pag. 289).
Hiermee stelt u het papierformaat, de
papiersoort en de indeling in.
Het papierformaat, de papiersoort en de pagina-indeling die u hebt ingesteld, worden weergegeven.
285
w Afdrukken
Selecteer het formaat van het papier
dat in de printer is geplaatst en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm met papiersoorten wordt
weergegeven.
Selecteer het type papier dat in de
printer is geplaatst en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm voor de pagina-indeling
wordt weergegeven.
Selecteer de pagina-indeling en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm met afdrukinstellingen
verschijnt weer.
*1: Van de Exif-gegevens worden de cameranaam, objectiefnaam, opnamemodus, sluitertijd, het
diafragma, de mate van belichtingscompensatie, ISO-snelheid, witbalans, enzovoort afgedrukt.
*2:
Wanneer u de afdruktaken volgens de aanwijzingen in 'Digital Print Order Format
(DPOF)' (pag. 291) hebt ingesteld, wordt het aanbevolen de afdrukken te maken aan
de hand van de aanwijzingen in 'Rechtstreeks afdrukken met DPOF' (pag. 294).
Q Het papierformaat instellen
Y De papiersoort instellen
U De pagina-indeling instellen
Randen Op de afdruk is een witte rand zichtbaar rondom de opname.
Randloos
De afdruk heeft geen randen. Als uw printer niet kan afdrukken
zonder randen, wordt de opname met randen afgedrukt.
Randenc
De opname-informatie*
1
wordt bij afdrukken van het formaat
9x13 cm en groter afgedrukt langs de rand van het papier.
xx-plus Optie om 2, 4, 8, 9, 16 of 20 opnamen op één vel af te drukken.
20-plusc
35-plusp
20 of 35 opnamen worden afgedrukt als miniatuurafbeeldingen op papier
van A4- of Letter-formaat*
2
.
• Bij [20-plusc] wordt de opname-informatie*
1
afgedrukt.
Standaard
De pagina-indeling is afhankelijk van het model of de instellingen van de printer.
Als de beeldverhouding van de opname afwijkt van de beeldverhouding van het
afdrukpapier, kan de opname aanzienlijk worden bijgesneden door de opname
zonder randen af te drukken. Als de opname is bijgesneden, kan deze er op papier
korreliger uitzien vanwege het kleinere aantal pixels.
w Afdrukken
286
4
Stel de afdrukeffecten in
(opnameoptimalisatie).
Stel ze indien nodig in. Ga naar stap 5
als u geen afdrukeffecten wilt instellen.
De schermweergave kan per
printer verschillen.
Selecteer de optie en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer het gewenste afdrukeffect
en druk vervolgens op <0>.
Als het pictogram <e> naast
<z> helder wordt weergegeven,
kunt u het afdrukeffect aanpassen
(pag. 288).
* Wijzigingen in de afdrukeffecten zijn zichtbaar in het beeld linksboven op het
scherm. Het beeld dat wordt afgedrukt, kan er iets anders uitzien dan het
weergegeven beeld. Het weergegeven beeld is slechts een benadering. Dit
geldt ook voor de instellingen [Helderheid] en [Levels aanp.] op pagina 288.
Afdrukeffect Omschrijving
EAan
De opname wordt afgedrukt met de standaardkleuren van de
printer. De Exif-gegevens van de opname worden gebruikt voor
het maken van automatische correcties.
EUit Er wordt geen automatische correctie uitgevoerd.
EVivid
De opname wordt afgedrukt met een hogere verzadiging voor
levendige blauwe en groene tinten.
ENR
Beeldruis wordt vóór het afdrukken verminderd.
0 Z/W
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, waarbij zwart echt zwart is.
0
Koele toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met koele,
blauwachtige zwarttinten.
0
Warme toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met warme, gelige zwarttinten.
zNatuurlijk
Opnamen worden afgedrukt met de oorspronkelijke kleuren en
het oorspronkelijke contrast. Er worden geen automatische
kleuraanpassingen gemaakt.
zNatuurl. M
De afdrukkenmerken zijn dezelfde als voor de instelling
'Natuurlijk'. Met deze instelling zijn echter fijnere aanpassingen
voor het afdrukken mogelijk dan met 'Natuurlijk'.
EStandaard
De afdrukken kunnen per printer verschillen. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
287
w Afdrukken
5
Stel het afdrukken van de datum
en het bestandsnummer in.
Stel ze indien nodig in.
Selecteer <
I> en druk vervolgens
op <0>.
Stel de afdrukinstellingen naar wens
in en druk vervolgens op <0>.
6
Stel het aantal exemplaren in.
Stel de zomertijd in als dit nodig is.
Selecteer <
R> en druk vervolgens
op <0>.
Stel het aantal exemplaren in en druk
vervolgens op <0>.
7
Begin met afdrukken.
Selecteer [Print] en druk vervolgens
op <0>.
Bij de instelling [Standaard] voor afdrukeffecten en andere opties
worden de standaardinstellingen van de printer gebruikt zoals deze door
de fabrikant zijn ingesteld. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de
printer voor de [Standaard]-instellingen.
Afhankelijk van de bestandsgrootte en de opnamekwaliteit kan het even
duren voordat het afdrukken begint nadat u [Print] hebt geselecteerd.
Als kantelcorrectie (pag. 289) op de opname is toegepast, duurt het
langer voordat de opname wordt afgedrukt.
Als u het afdrukken wilt beëindigen, drukt u op <
0> terwijl [Stop]
wordt weergegeven. Vervolgens selecteert u [OK].
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 227) uitvoert, worden de
standaardinstellingen hersteld.
w Afdrukken
288
Selecteer het afdrukeffect zoals
beschreven bij stap 4 op pagina 286.
Wanneer het pictogram <e> duidelijk
wordt weergegeven naast <z>, kunt
u op de knop <B> drukken.
Vervolgens kunt u het afdrukeffect
aanpassen. De selectie die u bij stap 4
hebt gemaakt, bepaalt wat u kunt
aanpassen en wat er wordt weergegeven.
Helderheid
Hier stelt u de helderheid van de opname in.
Levels aanp.
Als u [Manual] selecteert, kunt u de spreiding
van het histogram wijzigen, en de helderheid
en het contrast van de opname aanpassen.
Wanneer het scherm voor levels aanpassen wordt
weergegeven, drukt u op de knop <
B
> om de
positie van <
h
> te wijzigen. Druk op de pijltjestoetsen
<
Y
> en <
Z
> om de niveaus voor schaduw (0 - 127)
en lichte plekken (128 - 255) naar wens aan te passen.
kVerhelderen
Effectief bij tegenlicht. Door tegenlicht kan het gezicht van de
gefotografeerde persoon er donker uitzien. Als [Aan] is ingesteld,
wordt het gezicht voor het afdrukken helderder gemaakt.
Rode ogen co.
Effectief bij rode ogen op foto's die met een flitser zijn gemaakt. Als
[Aan] is ingesteld, worden rode ogen voor het afdrukken gecorrigeerd.
e Afdrukeffecten aanpassen
De effecten [kVerhelderen] en [Rode ogen co.] worden niet op het
scherm weergegeven.
Selecteer [
Detail inst.
] om het [
Contrast
], de [
Verzadiging
], de
[
Kleurtoon
] en de [
Kleurbalans
] aan te passen. Als u de [
Kleurbalans
]
wilt aanpassen, gebruikt u de pijltjestoetsen <
S
>. B staat voor blauw, A
voor amber, M voor magenta en G voor groen. De kleurbalans van de
opname wordt op basis van de geselecteerde kleur gecorrigeerd.
Als u [Wis alle] selecteert, worden de standaardinstellingen van alle
afdrukeffecten hersteld.
289
w Afdrukken
U kunt de opname bijsnijden en alleen
een vergrote versie van het bijgesneden
gedeelte afdrukken, net alsof de
compositie opnieuw is bepaald.
Stel het bijsnijden in vlak voordat u de
opname afdrukt.
Als u de afdrukinstellingen
wijzigt nadat u het bijsnijden hebt ingesteld,
moet u het bijsnijden wellicht opnieuw
instellen voordat u kunt afdrukken.
1 Selecteer [Afstellen] in het scherm met afdrukinstellingen.
2 Stel de grootte, positie en beeldverhouding in.
Het gedeelte van de opname dat binnen het bijsnijdkader valt, wordt
afgedrukt. U kunt de beeldverhouding van het bijsnijdkader wijzigen
met [
Papier inst.
].
De grootte van het bijsnijdkader wijzigen
Met de knop <
u
> of <
Hy
> wijzigt u de grootte van het bijsnijdkader. De
vergroting van de opname neemt toe naarmate het bijsnijdkader kleiner wordt.
Het bijsnijdkader verplaatsen
Druk op de pijltjestoetsen <
S
> als u het kader horizontaal of verticaal over
de opname wilt bewegen. Verplaats het bijsnijdkader tot het gewenste gebied
binnen het kader wordt weergegeven.
Het kader roteren
Wanneer u op de knop <B> drukt, wisselt het bijsnijdkader
van verticaal naar horizontaal en omgekeerd. Op deze wijze kunt
u van een horizontale opname een verticale afdruk maken.
Opnamekanteling corrigeren
Als u aan het instelwiel <
6
> draait, kunt u de kantelhoek ± 10 graden
aanpassen in stappen van 0,5 graad. Wanneer u de opnamekanteling
aanpast, wordt het pictogram <
O
> op het scherm blauw.
3 Druk op <0> om het bijsnijden te beëindigen.
XHet scherm met afdrukinstellingen verschijnt weer.
U kunt de bijgesneden opname linksboven in het scherm met
afdrukinstellingen bekijken.
De opname bijsnijden
Kantelcorrectie
w Afdrukken
290
Afhankelijk van de printer is het mogelijk dat het bijgesneden gedeelte
van de opname niet wordt afgedrukt zoals u hebt opgegeven.
De afgedrukte foto wordt korreliger naarmate u het bijsnijdkader
verkleint.
Controleer de opname tijdens het bijsnijden op het LCD-scherm van de
camera. Op een tv-scherm wordt het bijsnijdkader mogelijk niet correct
weergegeven.
Printerproblemen oplossen
Als het afdrukken niet wordt hervat nadat u een printerfout hebt opgelost (geen
inkt, geen papier, enzovoort) en [
Doorgaan
] hebt geselecteerd, gebruik dan
de knoppen op de printer om het afdrukken te hervatten. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de printer voor meer informatie over het hervatten
van het afdrukken.
Foutberichten
Wanneer er tijdens het afdrukken een fout optreedt, wordt er een foutbericht
op het LCD-scherm van de camera weergegeven. Druk op <
0> om het
afdrukken te onderbreken. Nadat het probleem is opgelost, kunt u het
afdrukken hervatten. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer voor
informatie over het oplossen van een afdrukprobleem.
Papierfout
Controleer of het papier op de juiste manier in de printer is geplaatst.
Inktfout
Controleer het inktniveau van de printer en de afvaltank.
Hardware fout
Controleer of er andere problemen met de printer zijn dan papierstoringen
en problemen met de inkt.
Bestandsfout
De geselecteerde opname kan niet via PictBridge worden afgedrukt.
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt of met een computer
zijn bewerkt, kunnen mogelijk niet worden afgedrukt.
291
U kunt het afdruktype instellen en instellen of de datum en het
bestandsnummer moeten worden afgedrukt. De afdrukinstellingen
worden toegepast op alle opnamen die zijn geselecteerd om te worden
afgedrukt. (Ze kunnen niet voor elke opname afzonderlijk worden
ingesteld.)
1
Selecteer [Printopties].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Printopties] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Stel in].
Selecteer [Stel in] en druk vervolgens
op <0>.
3
Stel de optie naar wens in.
Stel [Afdruktype], [Datum] en [File
No.] in.
Selecteer de optie die u wilt instellen
en druk op <0>. Selecteer de
gewenste instelling en druk op
<0>.
W Digital Print Order Format (DPOF)
De afdrukopties instellen
[Afdruktype][Datum][File No.]
W Digital Print Order Format (DPOF)
292
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <7>.
X
Het scherm met afdrukopties verschijnt weer.
Kies vervolgens voor het afdrukken
een van de volgende opties:
[Sel.beeld], [Pern] of [Alle bldn].
Afdruktype
K
Standaard Er wordt één opname afgedrukt per vel.
L
Index
Er worden meerdere miniatuurafbeeldingen
afgedrukt per vel.
K
L
Beide
Er worden zowel standaard- als
indexafdrukken gemaakt.
Datum
Aan
Bij [Aan] wordt de datum van de opname afgedrukt.
Uit
File No.
Aan
Bij [Aan] wordt het bestandsnummer van de opname
afgedrukt.
Uit
Ook als [Datum] en [File No.] zijn ingesteld op [Aan], kan het zijn dat de
datum of het bestandnummer niet wordt afgedrukt. Dit is afhankelijk van
het afdruktype en printermodel.
Als het afdruktype is ingesteld op [Index], kunnen [Datum] en [File No.]
niet allebei tegelijk worden ingesteld op [Aan].
Wanneer u afdrukken maakt met DPOF, gebruikt u de kaart waarvoor
afdrukopties zijn ingesteld. Het werkt niet als u opnamen van de kaart
haalt en deze probeert af te drukken.
Mogelijk kunnen bepaalde met DPOF compatibele printers en
photofinishers de opnamen niet afdrukken zoals u hebt aangegeven.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voordat u gaat
afdrukken. U kunt ook contact opnemen met uw foto-ontwikkelaar voor
informatie over compatibiliteit wanneer u afdrukken bestelt.
Probeer geen kaart in de camera te plaatsen waarvoor de afdrukopties
op een andere camera zijn ingesteld en vervolgens een afdrukbestelling
op te geven. De afdruktaak kan mogelijk worden overschreven.
Afhankelijk van de bestandsindeling van de opnamen kan afdrukken
onmogelijk zijn.
RAW-opnamen en movies kunnen niet worden geselecteerd voor
afdrukken. U kunt RAW-opnamen afdrukken met PictBridge (pag. 282).
293
W Digital Print Order Format (DPOF)
Sel.beeld
Selecteer een voor een opnamen en
voeg ze aan de afdruktaak toe.
Druk op de knop <Hy> voor de
weergave van drie opnamen. Als u wilt
terugkeren naar de weergave van een
enkele opname, drukt u op de knop <u>.
Druk op de knop <M> om de
afdruktaak op de kaart op te slaan.
[Standaard] [Beide]
Druk op de pijltjestoetsen <W> en <X>
om het aantal exemplaren in te stellen
dat u van de weergegeven opname wilt
afdrukken.
[Index]
Druk op <0> om het vakje van een
vinkje <X> te voorzien. De opname
wordt aan de indexafdruk toegevoegd.
Pern
Selecteer [Markeer alle mappen] en selecteer de map. Er wordt een
afdruktaak voor één afdruk van alle opnamen in de map geplaatst. Als
u [Verwijder alles in de map] selecteert en de map selecteert,
worden de afdrukopties voor die map allemaal geannuleerd.
Alle bldn
Als u [Markeer alles op de kaart] selecteert, wordt van alle
opnamen op de kaart één afdruk gemaakt. Als u [Verwijder alles op
de kaart] selecteert, wordt de afdruktaak voor alle opnamen op de
kaart gewist.
Afdrukopties opgeven
Aantal
Totaalaantal geselecteerde opnamen
Indexpictogram
Vinkje
RAW-opnamen en movies worden niet aan afdruktaken toegevoegd,
zelfs als u [Pern] of [Alle bldn] hebt ingesteld.
Als u een PictBridge-printer gebruikt, kunt u maximaal 400 opnamen
afdrukken per afdruktaak. Als u een groter aantal opgeeft, worden
mogelijk niet alle opnamen afgedrukt.
294
Met een PictBridge-printer kunt u opnamen
eenvoudig met DPOF afdrukken.
1 Bereid het afdrukken voor.
Zie pagina 282.
Volg de procedure 'De camera op een printer aansluiten' tot stap 5.
2 Selecteer op het tabblad [x1] de optie [Printopties].
3 Selecteer [Print].
[Print] wordt alleen weergegeven als de camera op een printer is
aangesloten en afdrukken mogelijk is.
4 Stel de optie [Papier inst.] in (pag. 284).
Stel de afdrukeffecten (pag. 286) naar wens in.
5 Selecteer [OK].
W
Opnamen die voor afdrukken zijn geselecteerd rechtstreeks afdrukken
Vergeet niet het papierformaat in te stellen voordat u gaat afdrukken.
Bepaalde printers kunnen het bestandsnummer niet afdrukken.
Als [
Randen
] is ingesteld, is het mogelijk dat de datum op de rand wordt afgedrukt.
Afhankelijk van de printer kan de datum er licht uitzien als deze op een
heldere achtergrond of op de rand wordt afgedrukt.
[Manual] kan niet worden geselecteerd in [Levels aanp.].
Als u het afdrukken hebt onderbroken en de resterende opnamen nog
wilt afdrukken, selecteert u [Hervat]. Het afdrukken wordt niet hervat als
een van de volgende situaties zich voordoet:
Voordat u het afdrukken hervatte, hebt u de afdruktaak gewijzigd of
opnamen verwijderd die waren geselecteerd om te worden afgedrukt.
Bij het instellen van de index hebt u de papierinstelling gewijzigd
voordat u het afdrukken hervatte.
Toen u het afdrukken onderbrak, was de resterende capaciteit van de
kaart laag.
Zie pagina 290 als zich tijdens het afdrukken problemen voordoen.
295
Wanneer u opnamen selecteert om te gebruiken in fotoboeken (maximaal
998 opnamen) en EOS Utility (meegeleverde software) gebruikt om ze
over te brengen naar een computer, worden de geselecteerde opnamen
naar een speciale map gekopieerd. Deze functie is handig als u online
fotoboeken wilt bestellen en om fotoboeken af te drukken op een printer.
1
Selecteer [Fotoboek instellen].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Fotoboek instellen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Selecteer beelden].
Selecteer [Selecteer beelden] en
druk vervolgens op <0>.
X Er wordt een opname weergegeven.
Druk op de knop <Hy> voor de
weergave van drie opnamen. Als u
wilt terugkeren naar de weergave van
een enkele opname, drukt u op de
knop <u>.
3
Selecteer de gewenste opname
voor het fotoboek.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de opname te selecteren
die u wilt opgeven en druk vervolgens
op <0>.
Herhaal deze stap om andere
gewenste opnamen te selecteren.
Het aantal opnamen dat is
opgegeven, wordt linksboven op het
scherm weergegeven.
Als u het opgeven van opnamen wilt
annuleren, drukt u nogmaals op de
knop <0>.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
p Opnamen selecteren voor een fotoboek
Eén opname tegelijk opgeven
p Opnamen selecteren voor een fotoboek
296
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
opgeven.
Wanneer [x1: Fotoboek instellen] is
ingesteld op [Alle beelden in map] of
[Alle beelden op kaart], worden alle
opnamen in de map of op de kaart
opgegeven.
Als u de selectie van de opname wilt
annuleren, selecteert u [Verwijder alles
in de map] of [Verwijder alles op de
kaart].
Alle opnamen in een map of op een kaart opgeven
RAW-opnamen en movies kunnen niet worden geselecteerd.
Selecteer met deze camera geen opnamen die al op een andere camera
voor een ander fotoboek zijn geselecteerd. De fotoboekinstellingen kunnen
mogelijk worden overschreven.
297
11
De camera aanpassen
aan uw voorkeuren
U kunt verschillende camerafuncties aanpassen aan uw
opnamevoorkeuren met behulp van persoonlijke
voorkeuzen. Persoonlijke voorkeuzen kunnen alleen
worden ingesteld en gebruikt in creatieve modi.
C
r
e
a
t
i
e
v
e
m
o
d
i
298
1
Selecteer [Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)].
Selecteer op het tabblad [54] de
optie [Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer het nummer van de
persoonlijke voorkeuze.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het nummer van de
persoonlijke voorkeuze te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
3
Wijzig de instelling.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om de gewenste instelling
(nummer) te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Herhaal stap 2 en 3 als u andere
persoonlijke voorkeuzen wilt instellen.
De ingestelde persoonlijke
voorkeuzen worden onder in het
scherm vermeld, onder de
respectieve functienummers.
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M>.
X Het scherm van stap 1 wordt weer
weergegeven.
Selecteer onder [54: Wis instellingen] de optie [Wis pers.
voorkeuze(C.Fn)] om alle persoonlijke voorkeuze-instellingen te
wissen (pag. 227).
3 Persoonlijke voorkeuzen instellenN
Nummer van persoonlijke voorkeuze
Alle persoonlijke voorkeuzen wissen
299
3 Persoonlijke voorkeuzen instellenN
* [5: ISO-snelheid] kan alleen worden ingesteld bij het maken van opnamen met
handmatige belichting.
Persoonlijke voorkeuzen
C.Fn I: Belichting
A LV-
opnamen
kMovie-
opnamen
1 Belichtingsniveauverhogingen
pag. 300
k k
2 ISO vergroten k In a
C.Fn II: Beeld
3 Lichte tonen prioriteit
pag. 301
k k
C.Fn III: Autofoc./transport
4 AF-hulplicht
pag. 302
k (met
f*)
5 Spiegel opklappen
* Als u een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) met een ledlamp
gebruikt, wordt de ledlamp zelfs in de c, o en d-modi ingeschakeld
als AF-hulplicht.
C.Fn IV: Bediening/overig
6 Sluiter/AE-vergrendelknop
pag. 303
k k
7 Wijs SET-knop toe
pag. 304
k
(behalve 3)
k
(behalve 2, 3)*
8 LCD-display bij inschakelen
Grijs weergegeven persoonlijke voorkeuzen werken niet tijdens Live view-
opnamen (LV) of movie-opnamen. (De instellingen zijn uitgeschakeld.)
300
De persoonlijke voorkeuzen zijn ondergebracht in vier groepen op basis
van functietype: C.Fn I: Belichting, C.Fn II: Beeld, C.Fn III: Autofoc./
transport, C.Fn IV: Bediening/overig.
3
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
N
C.Fn I: Belichting
C.Fn-1 Belichtingsniveauverhogingen
0: 1/3-stop
1: 1/2-stop
Hier stelt u verhogingen in stappen van 1/2 stop in voor de
sluitertijd, het diafragma, AEB, de flitsbelichtingscompensatie,
enzovoort. Deze instelling is effectief als u de belichting wilt
regelen in grotere stappen dan 1/3 stop.
C.Fn-2 ISO vergroten
0: Uit
1: Aan
Wanneer u de ISO-snelheid instelt, kunt u 'H' (gelijk aan ISO
25600) instellen voor foto's en 'H' (gelijk aan ISO 12800) voor
movies. Let op: als [C.Fn-3: Lichte tonen prioriteit:] op
[1: Inschakelen] is ingesteld, kan “H” niet worden ingesteld.
Met instelling 1 wordt de belichtingsinstelling weergegeven in de zoeker en
op het LCD-scherm zoals hieronder is afgebeeld.
301
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II: Beeld
C.Fn II -3 Lichte tonen prioriteit
0: Uitschakelen
1: Inschakelen
Verbetert de details in lichte tinten. Het dynamische bereik wordt
uitgebreid van het standaard 18% grijs naar heldere lichte tinten.
De overgang tussen grijstinten en lichte tinten wordt geleidelijker.
Met instelling 1 wordt de Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid) (pag. 130) automatisch ingesteld op [Deactiveren] en kan
de instelling niet worden gewijzigd.
Bij instelling 1 kan iets meer ruis (korrelig beeld, strepen, enzovoort)
optreden dan bij instelling 0.
Bij instelling 1 ligt het instelbare ISO-snelheidsbereik tussen 200 en 12800
(tot ISO 6400 voor movies).
Daarnaast wordt het pictogram <A> op het LCD-scherm en in de zoeker
weergegeven wanneer de prioriteit voor lichte tonen is ingeschakeld.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
302
C.Fn III: Autofoc./transport
C.Fn-4 AF-hulplicht
Hiermee schakelt u het AF-hulplicht van de ingebouwde flitser of het
AF-hulplicht van de externe Speedlite voor EOS-camera's in of uit.
0: Inschakelen
Het AF-hulplicht wordt indien nodig ingeschakeld.
1: Uitschakelen
Het AF-hulplicht wordt niet ingeschakeld. Dit voorkomt dat het AF-
hulplicht anderen stoort.
2: Alleen externe flitser
Als er een externe Speedlite is bevestigd, activeert deze indien
nodig het AF-hulplicht. Het AF-hulplicht wordt niet geactiveerd
door de ingebouwde flitser van de camera.
3: Alleen IR AF-hulplicht
Wanneer er een externe Speedlite is bevestigd, wordt alleen een
infrarood AF-hulplicht ingeschakeld. Hierdoor voorkomt u dat het
AF-hulplicht als een reeks korte flitsen wordt geactiveerd.
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die van een ledlamp
is voorzien, wordt de ledlamp niet automatisch als AF-hulplicht
ingeschakeld.
C.Fn-5 Spiegel opklappen
0: Uitschakelen
1: Inschakelen
Hierdoor worden mechanische trillingen in de camera die worden
veroorzaakt door de reflexspiegelactie voorkomen. Deze
beweging kan hinderlijk zijn bij het maken van opnamen met
superteleobjectieven en het maken van close-ups (macro). Zie
pagina 147 voor informatie over het opklappen van de spiegel.
Als de persoonlijke voorkeuze van de externe Speedlite [AF-hulplicht]
wordt ingesteld op [Uitschakelen], wordt de instelling van deze functie
onderdrukt en wordt het AF-hulplicht niet gebruikt.
303
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn IV: Bediening/overig
C.Fn-6 Sluiter/AE-vergrendelknop
0: AF/AE-vergrendeling
1: AE-vergrendeling/AF
Dit is handig wanneer u afzonderlijk wilt scherpstellen en meten.
Druk op de knop <A> om automatisch scherp te stellen en druk
de ontspanknop half in om de automatische belichting te
vergrendelen.
2: AF/AF-vergrendeling, geen AE-vergrendeling
Tijdens het gebruik van AI Servo AF kunt u op de knop <A>
drukken om het automatisch scherpstellen tijdelijk te onderbreken.
Hierdoor voorkomt u dat een onjuiste scherpstelling wordt
verkregen door een obstakel dat tussen de camera en het
onderwerp passeert. De belichting wordt ingesteld op het moment
dat de opname wordt gemaakt.
3: AE/AF, geen AE-vergrendeling
Dit komt van pas als een voorwerp herhaaldelijk beweegt en weer
stilstaat. Tijdens AI Servo AF kunt u op de knop <A> drukken om
het gebruik van AI Servo AF te starten of te stoppen. De belichting
wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt. Zo
weet u zeker dat de scherpstelling en de belichting steeds
optimaal zijn terwijl u op het beslissende moment wacht.
Tijdens Live view-opnamen of movie-opnamen
Bij instelling 1 of 3 drukt u op de knop <A> voor 1-beeld AF. Tevens
wordt er bij gebruik van de ‘touch shutter’ een opname gemaakt zonder
automatische scherpstelling.
Bij instelling 2 drukt u de ontspanknop half in voor 1-beeld AF.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
304
C.Fn-7 Wijs SET-knop toe
U kunt aan <Q/0> een functie toewijzen die u veel gebruikt.
Wanneer de camera gereed is voor het maken van opnamen, drukt u
op de knop <
Q/0> om het instellingenscherm van de
desbetreffende functie weer te geven.
0: Het scherm Snel instellen
Het scherm Snel instellen wordt weergegeven.
1: Beeldkwaliteit
Het instellingenscherm Beeldkwaliteit wordt weergegeven. Selecteer
de gewenste opnamekwaliteit en druk vervolgens op <
Q/0>.
2: Flitsbelichtingscompensatie
Het instellingenscherm Flitsbelichtingscompensatie wordt
weergegeven. Stel de flitsbelichtingscompensatie in en druk
vervolgens op <
Q/0>.
3: LCD-monitor aan/uit
U kunt de LCD-monitor in- en uitschakelen.
4: Menuweergave
Het menuscherm wordt weergegeven.
5: ISO-snelheid
Het scherm met ISO-snelheden wordt weergegeven. Stel de ISO-
snelheid in met de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
> of het instelwiel <
6
>.
U kunt de ISO-snelheid ook instellen bij het kijken door de zoeker.
C.Fn-8 LCD-displ. bij inschakelen
0: Display aan
Als de camera wordt ingeschakeld, worden de opname-
instellingen weergegeven (pag. 50).
1: Vorige status display
Als u op de knop <B> hebt gedrukt en de camera hebt
uitgeschakeld terwijl het LCD-scherm was uitgeschakeld, worden
de opname-instellingen niet weergegeven wanneer u de camera
weer inschakelt. Hierdoor spaart u de batterij. De menuschermen
en de opnameweergave verschijnen nog steeds op het LCD-
scherm wanneer ze worden gebruikt.
Als u op de knop <B> drukt om de opname-instellingen weer te
geven en vervolgens de camera uitschakelt, worden de opname-
instellingen weergegeven wanneer u de camera weer inschakelt.
305
Op het tabblad My Menu kunt u tot zes menuopties en persoonlijke
voorkeuzen vastleggen waarvan u de instellingen regelmatig wijzigt.
1
Selecteer [My Menu instellingen].
Selecteer op het tabblad [9] de optie
[My Menu instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Register in My Menu].
Selecteer [Register in My Menu] en
druk op <0>.
3
Leg de gewenste items vast.
Selecteer het item en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [
OK
] in het
bevestigingsvenster en druk op <
0
>
om het item vast te leggen.
U kunt maximaal zes items vastleggen.
Druk op de knop <M> om terug
te keren naar het scherm van stap 2.
Sorteer
U kunt de volgorde van de in My Menu vastgelegde items wijzigen.
Selecteer [Sorteer] en het item waarvan u de volgorde wilt wijzigen.
Druk vervolgens op <0>. Als [z] wordt weergegeven, kunt u de
volgorde wijzigen door op de pijltjestoetsen <W> en <X> te drukken
en vervolgens op <0>.
Verwijder item/items en Verwijder alle items
U kunt alle vastgelegde items verwijderen. Met [Verwijder item/
items] verwijdert u één item tegelijk; met [Verwijder alle items]
verwijdert u alle vastgelegde items in één keer.
Weergave van My Menu
Als [Inschak.] is ingesteld, wordt het tabblad [9] als eerste
weergegeven wanneer u het menuscherm opent.
3 My Menu vastleggenN
My Menu instellingen
307
12
Referentie
Dit hoofdstuk biedt referentie voor camerafuncties,
systeemaccessoires, enzovoort.
Certificaatlogo
Als u op het tabblad [54] de optie [Certificaatlogo weergeven]
selecteert en op <0> drukt, wordt een aantal logo's van
cameracertificaten weergegeven. Andere certificaatlogo's zijn te
vinden in deze instructiehandleiding, op de camerabehuizing en
op de verpakking van de camera.
308
U kunt de camera opladen via een gewoon stopcontact met behulp van
de DC-koppeling DR-E15 en compacte voedingsadapter AC-PS700
(beide afzonderlijk verkrijgbaar).
1
Sluit het netsnoer aan.
Sluit het netsnoer aan zoals
afgebeeld in de illustratie.
Verwijder na gebruik van de camera
het netsnoer uit het stopcontact.
2
Sluit de DC-koppeling aan.
Sluit de stekker van het DC-snoer
aan op de DC-koppeling.
3
Plaats de DC-koppeling.
Open het klepje en schuif de DC-
koppeling naar binnen tot deze
vastklikt.
4
Duw het DC-snoer in de
uitsparing.
Open het klepje van de uitsparing
voor het DC-snoer en plaats het
snoer zoals aangegeven.
Sluit het klepje.
Een gewoon stopcontact gebruiken
Sluit het netsnoer niet aan en verwijder het niet terwijl de aan-uitschakelaar
van de camera op <
1> staat.
309
Met deze afstandsbediening kunt u draadloos opnamen maken op
maximaal circa 5 meter afstand van de camera. U kunt de opname
direct maken of na een vertraging van twee seconden.
Stel de zelfontspanner in op <Q> (pag. 110).
Richt de afstandsbediening op de sensor voor de afstandsbediening
op de camera en druk op de verzendknop.
X De camera stelt vervolgens automatisch scherp.
X Als de scherpstelling is verkregen, gaat het lampje van de
zelfontspanner branden en wordt de opname gemaakt.
Opnamen maken met de afstandsbediening
Afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar)
Sensor van afstandsbediening
TL- of ledverlichting kan ertoe leiden dat de camera niet goed
functioneert doordat de sluiter onbedoeld wordt geactiveerd. Houd de
camera uit de buurt van dergelijke lichtbronnen.
Als u een afstandsbediening voor een tv op de camera richt en op de
knoppen drukt, kan het gebeuren dat de sluiter wordt geactiveerd.
De afstandsbediening RC-1/RC-5 (afzonderlijk verkrijgbaar) kan ook
worden gebruikt.
Fotograferen met afstandsbediening is ook mogelijk met een Speedlite
uit de EX-serie die een functie voor ontspannen op afstand heeft.
De afstandsbediening kan ook worden gebruikt tijdens het opnemen van
movies (pag. 181). De afstandsbediening RC-5 kan niet worden gebruikt
om tijdens de movie-opname foto's te maken.
Opnamen maken met de afstandsbediening
310
Afstandsbediening RS-60E3 (afzonderlijk verkrijgbaar) wordt met een
snoer van circa 60 cm geleverd. Wanneer de afstandsbediening op de
hiervoor bestemde aansluiting van de camera is aangesloten, kan de
afstandsbediening half en helemaal worden ingedrukt, net zoals de
ontspanknop.
Als u de zelfontspanner, bulb of afstandsbediening gebruikt en niet door
de zoeker kijkt, kan het zijn dat er licht in de zoeker valt waardoor de
opname er donker uitziet. Om dit te voorkomen, gebruikt u de
oculairdop (pag. 29) die aan de draagriem van de camera is bevestigd.
U hoeft de oculairdop niet te bevestigen voor Live view-opnamen
en movie-opnamen.
1
Verwijder de oogschelp.
Duw de onderkant van de oogschelp
omhoog om deze te verwijderen.
2
Bevestig de oculairdop.
Schuif de oculairdop omlaag in de
oculairgleuf om de dop te bevestigen.
Nadat u de opname hebt gemaakt,
verwijdert u de oculairdop en
bevestigt u de oogschelp door deze
omlaag te schuiven in de oculairgleuf.
F Afstandsbediening RS-60E3 (afzonderlijk verkrijgbaar)
De oculairdop gebruiken
311
Deze Speedlites functioneren als een ingebouwde flitser, zodat ze
gemakkelijk kunnen worden bediend.
Wanneer een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) op de
camera is bevestigd, wordt de automatische flitsbediening praktisch
volledig door de camera geregeld. Dit is dus een hoogwaardige flitser
die extern wordt bevestigd en de rol van de ingebouwde flitser
overneemt.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de EX-
serie voor gedetailleerde instructies. Deze camera is een camera
van het type A en daarom geschikt voor alle functies van Speedlites uit
de EX-serie.
Externe Speedlites
EOS-Speedlites uit de EX-serie
Speedlites voor op de cameraschoen Macro Lites
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die niet compatibel is met
functie-instellingen voor de flitser (pag. 233), kan alleen
[Flitsbelichtingscompensatie] worden ingesteld voor [Func.inst.
externe flitser]. (Op bepaalde Speedlites uit de EX-serie kan ook
[Sluitersynchronisatie] worden ingesteld.)
Als flitsbelichtingscompensatie voor de externe Speedlite is ingesteld,
verandert het bijbehorende pictogram op het LCD-scherm van de
camera van y in 0.
Als de flitsmeetmethode via het persoonlijke flitsvoorkeuzemenu van de
externe Speedlite op de automatische TTL-flitsmodus wordt ingesteld,
werkt de flitser alleen op volledig vermogen.
Externe Speedlites
312
Wanneer Speedlites uit de EZ-, E-, EG-, ML- en TL-serie worden
ingesteld op de automatische TTL- of A-TTL-flitsmodus, werkt
de flitser alleen op volledig vermogen.
Stel de opnamemodus van de camera in op <a> (handmatige
belichting) of <f> (AE met diafragmavoorkeur) en pas de
diafragma-instelling aan voordat u de opname maakt.
Als u een Speedlite gebruikt die over een modus voor handmatig
flitsen beschikt, maakt u de opname in de modus voor handmatig
flitsen.
Synchronisatiesnelheid
De camera kan synchroniseren met compacte flitsers van andere merken
dan Canon bij een sluitertijd van 1/200 seconde of langzamer.
Gebruik een synchronisatiesnelheid die langzamer is dan 1/200 seconde.
Test de flitser van te voren om er zeker van te zijn dat deze correct
synchroniseert met de camera.
Live view-opnamen: waarschuwing
Een flitser van een ander merk dan Canon flitst niet tijdens Live view-
opnamen.
Canon Speedlites die niet tot de EX-serie behoren
Flitsers van een ander merk dan Canon gebruiken
De camera werkt mogelijk niet goed als deze wordt gebruikt in
combinatie met een flitser of flitsaccessoire van een ander merk.
Plaats geen hogespanningsflitser op de flitserschoen van de camera.
Deze werkt dan mogelijk niet.
313
Met een in de handel verkrijgbare en reeds geconfigureerde Eye-Fi-kaart kunt u
opnamen automatisch overbrengen naar een computer of uploaden naar een
online service via een draadloos LAN.
De opnameoverdracht is een functie van de Eye-Fi-kaart. Voor informatie over het
configureren en gebruiken van de Eye-Fi-kaart en het oplossen van eventuele
problemen met de opnameoverdracht, raadpleegt u de instructiehandleiding bij de
Eye-Fi-kaart of neemt u contact op met de fabrikant van de kaart.
Voor deze camera wordt ondersteuning van Eye-Fi-kaartfuncties
(waaronder draadloze overdracht) niet gegarandeerd. Neem in
geval van problemen met een Eye-Fi-kaart contact op met de
fabrikant van de kaart. In bepaalde landen of regio's is het
gebruik van Eye-Fi-kaarten aan goedkeuring onderhevig. Zonder
goedkeuring is het gebruik van de kaart niet toegestaan. Neem
contact op met de fabrikant van de kaart als het onduidelijk is of
de kaart is goedgekeurd voor gebruik in uw gebied.
1
Plaats een Eye-Fi-kaart (pag. 32).
2
Selecteer [Eye-Fi instellingen].
Selecteer op het tabblad <51> de
optie [Eye-Fi instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
Dit menu wordt alleen weergegeven
wanneer een Eye-Fi-kaart in de
camera is geplaatst.
3
Schakel Eye-Fi-overdracht in.
Selecteer [Eye-Fi trans.] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [Aan] en druk vervolgens
op <0>.
Als u [Uit] instelt, wordt de
automatische overdracht niet
uitgevoerd, ook niet als er een Eye-
Fi-kaart is geplaatst (pictogram voor
de overdrachtsstatus I).
4
Geef de verbindingsinformatie weer.
Selecteer [Verbindingsinfo] en druk
vervolgens op <0>.
H Eye-Fi-kaarten gebruiken
H Eye-Fi-kaarten gebruiken
314
5
Controleer de instelling
[Toegangspunt SSID:].
Controleer of een toegangspunt wordt
weergegeven voor [Toegangspunt
SSID:].
U kunt ook het MAC-adres en de
firmwareversie van de Eye-Fi-kaart
controleren.
Druk drie keer op de knop <M>
om het menu af te sluiten.
6
Maak de opname.
X De opname wordt overgebracht en
het pictogram <H> verandert van
grijs (Niet verbonden) in een van de
onderstaande pictogrammen.
Voor overgebrachte opnamen wordt
O weergegeven in de weergave met
opname-informatie (pag. 270).
H(Grijs) Niet verbonden : geen verbinding met het toegangspunt.
H
(Knipperend)
Verbinden...
:
verbinding met het toegangspunt
wordt tot stand gebracht.
H
(Weergegeven)
Verbonden
:
er is verbinding met het toegangspunt.
H() Verplaatsen... : de opnamen worden naar het
toegangspunt overgedragen.
Pictogram voor de
overdrachtsstatus
315
H Eye-Fi-kaarten gebruiken
Aandachtspunten bij het gebruik van Eye-Fi-kaarten
Als 'J' wordt weergegeven, is er een fout opgetreden bij het ophalen
van de kaartinformatie. Schakel de camera uit en weer in.
Zelfs als [Eye-Fi trans.] is ingesteld op [Uit], zendt de kaart wellicht nog
steeds een signaal uit. In ziekenhuizen, op vliegvelden en op andere
plaatsen waar draadloze gegevensoverdracht verboden is, dient u de
Eye-Fi-kaart uit de camera te verwijderen.
Als de opnameoverdracht niet werkt, controleert u de instellingen van de
Eye-Fi-kaart en de computer. Raadpleeg de instructiehandleiding van de
kaart voor meer informatie.
Afhankelijk van de verbinding van het draadloze LAN kan de
opnameoverdracht langer duren of worden onderbroken.
Door de overdrachtsfunctie kan de Eye-Fi-kaart erg warm worden.
De batterij raakt sneller leeg.
Tijdens de opnameoverdracht werkt de functie voor het automatisch
uitschakelen van de camera niet.
Als u een andere draadloos-LAN-kaart dan een Eye-Fi-kaart plaatst,
wordt [Eye-Fi instellingen] niet weergegeven in het menu. Het
statuspictogram <H> voor overdracht wordt ook niet weergegeven op
het LCD-scherm.
316
o
: automatisch ingesteld
k
: door gebruiker in te stellen
: niet in te stellen/uitgeschakeld
*1: 1+73 of 1 kan niet worden geselecteerd.
*2: Alleen instelbaar voor Live view-opnamen.
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
Foto's maken in basismodi
Functie A 7 C 2 3 4 5
8
C P x 6 F G
Alle selecteerbare instellingen
voor beeldkwaliteit
kkkkkkkkkkkk*
1
k*
1
ISO-
snelheid
Automatisch
ingesteld/ISO auto
ooooooooooo o o
Handmatig
Maximum voor auto
Beeldstijl
Automatisch ingesteld/Automatisch
D D D D D D D D D D D D D
Handmatige selectie
Extra effect opname
k
Sfeeropnamen
kkkkkkkkk k
Licht-/scèneopnamen
kkkkk
Achtergrond wazig
k
Kleurtoon
kk
Creatieve filters*
2
kkkkkkkkk k
Witbalans
Automatisch
ooooooooooo o o
Vooraf ingesteld
Handmatig
Correctie/Opnametrapje
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
ooooooooooo o o
Lensafwij-
kingscor-
rectie
Correctie helderheid
randen
kkkkkkkkkkk k k
Correctie
chromatische afw.
kkkkkkkkkkk k k
Ruisred. lange sluitertijd
Hoge ISO-ruisreductie
ooooooooooo o o
Lichte tonen prioriteit
Kleur-
ruimte
sRGB
ooooooooooo o o
Adobe RGB
317
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
*3: Als tijdens Live view-opnamen de AF-methode Quick-modus is ingesteld,
activeert de externe Speedlite indien nodig het AF-hulplicht.
Functie A 7 C 2 3 4 5
8
C P x 6 F G
Scherp-
stellen
1-beeld AF
ooo ooooo
AI Servo AF
oo
AI Focus AF
ooo
AF-puntselectie
ooooooooooooo
AF-hulplicht
o oo o *
3
*
3
ooooo
Meetme-
thode
Meervlaks meting
ooooooooo ooo
Centrum gew.
gemiddeld
o
Selectie meet-
methode
Belichting
Programmakeuze
Belichtingscompensatie
AEB
Belichtingsvergrendeling
Scherptediepte-controle
Transport/
zelfont-
spanner
Enkelbeeld
kkkkkkkkkkkkk
Continue opname
kkkkkkkkkkkkk
Stille enkele opname
Stille continue opname
Q (10 sec.)
kkkkkkkkkkkkk
l (2 seconden)
kkkkkkkkkkkkk
q (Continu)
kkkkkkkkkkkkk
Ingebouw
de flitser
Automatisch flitsen
o oo o o o
Handmatig flitsen
k kk k kk k
Flitser uit
kokkokokoo oo
R.ogen Aan / Uit
k kk k kk kk
Flitsbelichtingsvergrendeling
Flitsbelichtingscom-
pensatie
Externe
flitser
Functie-instellingen
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
Live view-opnamen
kkkkkkkkk kkk
Aspect ratio*
2
Snel instellen
kkkkkkkkkkkkk
Uitleg
kkkkkkkkkkkkk
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
318
o
: automatisch ingesteld
k
: door gebruiker in te stellen
: niet in te stellen/uitgeschakeld
*1: Alleen instelbaar voor Live view-opnamen.
Foto's maken in creatieve modi
Functie d s f a
Alle selecteerbare instellingen voor
kkk k
ISO-snelheid
Automatisch ingesteld/ISO auto
kkk k
Handmatig
kkk k
Maximum voor auto
kkk k
Beeldstijl
Automatisch ingesteld/Automatisch
kkk k
Handmatige selectie
kkk k
Extra effect opname
Sfeeropnamen
Licht-/scèneopnamen
Achtergrond wazig
Kleurtoon
Creatieve filters*
1
kkk k
Witbalans
Automatisch
kkk k
Vooraf ingesteld
kkk k
Handmatig
kkk k
Correctie/Opnametrapje
kkk k
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
kkk k
Lensafwijkings-
correctie
Correctie helderheid
randen
kkk k
Correctie chromatische
afw.
kkk k
Ruisred. lange sluitertijd
kkk k
Hoge ISO-ruisreductie
kkk k
Lichte tonen prioriteit
kkk k
Kleurruimte
sRGB
kkk k
Adobe RGB
kkk k
Scherpstellen
1-beeld AF
kkk k
AI Servo AF
kkk k
AI Focus AF
kkk k
AF-puntselectie
kkk k
AF-hulplicht
kkk k
319
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
*2: Met automatische ISO kunt u een vaste ISO-snelheid instellen.
*3: Alleen instelbaar voor opnamen met de zoeker.
Functie d s f a
Meetmethode
Meervlaks meting
kkkk
Selectie meet-
methode
kkkk
Belichting
Programmakeuze
k
Belichtings-
compensatie
kkk
AEB
kkkk
Belichtingsvergren-
deling
kkk
*
2
Scherptediepte-
controle
kkkk
Transport/
zelfontspanner
Enkelbeeld
kkkk
Continue opname
kkkk
Enkele stille opname
*
3
kkkk
Enkele stille opname*
3
kkkk
Q (10 sec.)
kkkk
l (2 seconden)
kkkk
q (Continu)
kkkk
Ingebouwde
flitser
Automatisch flitsen
Handmatig flitsen
kkkk
Flitser uit
kkkk
R.ogen Aan / Uit
kkkk
Flitsbelichtingsver-
grendeling
kkkk
Flitsbelichtings-
compensatie
kkkk
Externe flitser
Functie-instellingen
kkkk
Persoonlijke
voorkeuze-instellingen
kkkk
Live view-opnamen
kkkk
Aspect ratio*
1
kkkk
Snel instellen
kkkk
Uitleg
kkkk
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
320
o
: automatisch ingesteld
k
: door gebruiker in te stellen
: niet in te stellen/uitgeschakeld
*1: Het pictogram z geeft aan dat er foto's worden gemaakt tijdens de movie-
opname.
Movie-opnamen
Functie
Movies Foto's
A 7 C 2 3 4 5 8 d s f a z*
1
y k
M
y k
M
Alle selecteerbare
instellingen voor
kkkkkkk k kkkk
Alle selecteerbare
instellingen voor
kkk
Videosnapshot
kkkkkkk k kkkk
ISO-
snelheid
Automatisch
ingesteld/ISO
ooooooo o oooko o k
Handmatig
k k
Beeld-
stijl
Automatisch
ingesteld/Automatisch
ooooooo o kkkko k k
Handmatige
kkkk kk
Witba-
lans
Automatisch
ooooooo o kkkko k k
Vooraf ingesteld
kkkk kk
Handmatig
kkkk kk
Correctie
kkkk kk
Bracketing
kk
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
ooooooo o kkkko k k
Lensafwij-
kingscor-
rectie
Correctie
helderheid randen
kkkkkkk k kkkk k k k
Correctie
chromatische afw.
Ruisred. lange sluitertijd
Hoge ISO-ruisreductie
Lichte tonen prioriteit
kkkk kk
Kleur-
ruimte
sRGB
ooooooo o ooooo k k
Adobe RGB
kk
321
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
*2: Met automatische ISO kunt u een vaste ISO-snelheid instellen.
*3: Werkt alleen voordat er een movie-opname wordt gestart.
Functie
Movies Foto's
A 7 C 2 3 4 5 8 d s f a z*
1
y k
M
y k
M
Scherp-
stellen
Gezicht+volgen
kkkkkkk k kkkkk k k
FlexiZone - Multi
kkkkkkk k kkkkk k k
FlexiZone - Single
kkkkkkk k kkkkk k k
Handmatige
scherpstelling (MF)
kkkkkkk k kkkkk k k
Meetmethode
Belich-
ting
Programmakeuze
Belichtingsvergrendeling
kkk
*
2
k
*
2
Belichtings-
compensatie
kkk k
AEB
Scherptediepte-
controle
Transport/
zelfont-
spanner
Enkelbeeld
kkk
Continue
opname*
3
kkk
Stille enkele
opname
Stille continue
opname
Q (10 sec.)*
3
kkk
l (2 sec.)*
3
kkk
q
(Continu)
*
3
kkk
Ingebouwde flitser
Aspect ratio
Geluidsopname
kkkkkkk k kkkk
Snel instellen
kkkkkkk k kkkkk k k
322
Systeemschema
Oogschelp Ef
Rubberframe Ef
Oculairverlengstuk
EP-EX15ll
Zoekerloupe
MG-Ef
Hoekzoeker C
Dioptrische
aanpassings-lenzen
E-serie
Brede
draagriem
270EX IIST-E2 ST-E3-RT 430EX III-RT/
430EX III
600EX-RT/
600EX
Macro Ring Lite
MR-14EX II
Macro Twin Lite
MT-24EX
Semi-harde
cameratas EH25-L
Handriem E2
Batterij
LP-E12
Batterijoplader
LC-E12 of LC-E12E
Compacte
voedingsadapter
CA-PS700*1
DC-koppeling
DR-E15*1
Standaard-
accessoires
GPS-ontvanger
GP-E2
323
Systeemschema
EF-S-objectievenEF-objectieven
Afstands-
bediening
RS-60E3
Afstands-
bediening
RC-6
HDMI-kabel
HTC-100 (2,9 m)
Tv/video
Met PictBridge
compatibele printer
Stereo-AV-kabel AVC-DC400ST
(1,3 m)
Adapter voor afstandsbediening RA-E3
Connect Station
CS100
Interfacekabel (1,3 m)
Interfacekabel IFC-200U/500U
(1,9 m/4,7 m)
Kaartlezer
SD-/SDHC-/SDXC-
geheugenkaart
Kaartsleuf
USB-poort
Computer
* 1: Voedingsadapterset ACK-E15 kan ook worden gebruikt.
* Alle opgegeven kabellengten zijn bij benadering.
EOS Solution Disk
* Wanneer u gebruikmaakt van GPS, dient u de landen en gebieden voor gebruik
te controleren en het systeem te gebruiken volgens de wetten en regelgeving
van het desbetreffende land of de desbetreffende regio.
Stereo-
richtmicrofoon
DM-E1
Afstands-
bediening
met timer
TC-80N3
324
Opname 1 (Rood) Pagina
*1: Niet in te stellen in de modi <F> en <G>.
*2: Niet in te stellen tijdens Live view-opnamen.
Opname 2 (Rood)
3 Menu-instellingen
Opnamen met de zoeker en Live view-opnamen
Beeldkwaliteit
73/83/74/84/7a/8a/b/c/
1+73*
1
/1*
1
94
Pieptoon
Inschakelen / Aanr. op / Uitschakelen 216
Transport/
zelfontspanner
u/i/Q/l/q 108
B*
2
/M*
2
110
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschak. / Uitschak. 216
Kijktijd
Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 217
Lensafwijkings-
correctie
Correctie helderheid randen: Inschakelen/Uitschakelen
Correctie chromatische aberratie: Inschakelen/Uitschakelen
134
R.ogen Aan / Uit
Uit / Aan 112
Bel.comp./AEB
Tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop, ±5 stops
(AEB: ±2 stops)
125
Flitsbesturing
Flitsen / E-TTL II meting / Flitssync.snelheid AV-
modus / Func.inst. int. flitser / Func.inst. externe
flitser / C.Fn-inst. externe flitser / Wis instellingen
231
ISO auto
Max. 400, Max. 800, Max. 1600,
Max. 3200, Max. 6400
100
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie
helderheid)
Deactiveren / Zwak / Standaard / Hoog
130
Uitschakelen tijdens opnamen met handmatige
belichting
Witbalans Q/W/E/R/Y/U/I/O 142
Handmatige
witbalans
De witbalans handmatig instellen 142
WB Shift/Bkt.
WB-correctie: witbalanscorrectie
BKT-instelling: witbalanstrapje
144
145
Grijze menu-items worden niet weergegeven in de basismodi.
325
3 Menu-instellingen
Opname 3 (Rood) Pagina
* Niet in te stellen voor Live view-opnamen.
A Live view-opnamen (Rood)
Kleurruimte sRGB / Adobe RGB 146
Beeldstijl
DAutomatisch / PStandaard /
QPortret / RLandschap /
SNeutraal / UNatuurlijk /
VMonochroom / WGebruiker 1-3
101
137
140
AF-bediening* 1-beeld AF, AI Focus AF, AI Servo AF 103
Meetmethode
q Meervlaks meting / w Deelmeting /
r Spotmeting / e Centrum gew. gemiddeld
121
Stofwisdata
Verzamelt gegevens waarmee stofvlekken
kunnen worden verwijderd
237
Ruisred. lange
sluitertijd
Uitschakelen / Auto / Inschakelen 132
Hoge ISO-ruisreductie
Uitschakelen / Zwak / Standaard / Sterk
Ruisond. bij meerd. opn.
131
Live view-opnamen
Inschak. / Uitschak. 151
AF-methode
u+volgen / FlexiZone - Multi /
FlexiZone - Single / Quick-modus
164
Continue AF
Inschak. / Uitschak. 161
Touch Shutter
Uit / Aan 174
Rasterweergave
Uit / Raster 1l / Raster 2m 161
Aspect ratio 3:2 / 4:3 / 16:9 / 1:1 162
Meettimer
4 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. / 10 min. /
30 min.
163
3 Menu-instellingen
326
Weergave 1 (Blauw) Pagina
Weergave 2 (Blauw)
Beveilig beelden
Selecteer beelden / Alle beelden in map / Wis
bev. beelden in map / Alle beelden op kaart /
Wis bev. alle beelden op kaart
266
Beeld roteren
Opnamen roteren 247
Wis beelden
Selecteer en wis beelden / Alle beelden in
map / Alle beelden op kaart
268
Printopties
Aangeven welke opnamen moeten worden
afgedrukt (DPOF)
291
Fotoboek instellen
Selecteer beelden / Alle beelden in map /
Verwijder alles in de map / Alle beelden op
kaart / Verwijder alles op de kaart
295
Creatieve filters
Korrelig Z/W / Softfocus / Fisheye-effect /
Effect kunst opvallend / Aquareleffect /
Speelgoedcamera-effect / Miniatuureffect
274
Formaat wijzigen
Het aantal pixels van de opname reduceren 277
Bijsnijden
Gedeelte van een opname bijsnijden 279
Histogram
Helderheid / RGB 272
Spring met 6
1 beeld / 10 beelden / 100 beelden / Datum /
Map / Movies / Foto's / Classificatie
243
Diavoorstelling
Beschrijving van weergave / Weergaveduur /
Herhalen / Overgangseffect /
Achtergrondmuziek
258
Classificatie
[OFF] / l / m / n / o / p 248
Ctrl over HDMI
Uit / Aan 263
327
3 Menu-instellingen
Instellingen 1 (Geel) Pagina
* Wordt alleen weergegeven wanneer een Eye-Fi-kaart wordt gebruikt.
Instellingen 2 (Geel)
Selecteer map Een map maken en selecteren 219
Bestandnr.
Continu / Auto. reset / Handm. reset 221
Auto. roteren
Aan zD / Aan D / Uit 225
Kaart formatteren
Gegevens op de kaart initialiseren en wissen 48
Eye-Fi instellingen*
Eye-Fi overdracht: Verbindingsinformatie
Uitschakelen/Inschakelen
313
Uitschakelen
30 sec. / 1 min. / 2 min. / 4 min. / 8 min. /
15 min. / Deactiveren
217
LCD-helderheid
Zeven helderheidsniveaus beschikbaar 218
LCD auto uit
Inschak. / Uitschak. 230
Datum/tijd/zone
Datum (jaar, maand, dag) / Tijd (uren, minuten,
seconden) / Zomertijd / Tijdzone
37
TaalK
De interfacetaal selecteren 39
Videosysteem
NTSC / PAL 265
3 Menu-instellingen
328
Instellingen 3 (Geel) Pagina
Instellingen 4 (Geel)
* Tijdens firmwareupdates wordt het aanraakscherm uitgeschakeld om
onbedoelde handelingen te voorkomen.
9 My Menu (Groen)
Schermkleur
De kleur van het scherm met opname-
instellingen selecteren
230
Uitleg
Inschak. / Uitschak. 52
Aanraakbediening
Standaard / Gevoelig / Uitschakelen 55
Schakelaar S / A-
knop
Uit / Aan 105
Sensorreiniging
Auto. reiniging: Inschakelen/uitschakelen
236
Reinig nu
Reinig handmatig 239
Instellingen GPS-
systeem
Instellingen beschikbaar wanneer de GPS-
ontvanger GP-E2 (afzonderlijk verkrijgbaar) is
bevestigd
-
Certificaatlogo
weergeven
Geeft een aantal van de logo's van de
cameracertificaten weer
307
Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)
De camerafuncties aan uw persoonlijke
voorkeur aanpassen
298
Copyrightinformatie
Geef copyrightinfo weer /
Voer naam van auteur in /
Voer copyrightdetails in /
Verwijder copyrightinfo
223
Wis instellingen
Wis alle camera-instellingen /
Wis pers. voorkeuze(C.Fn)
227
zfirmwarever.* Voor het bijwerken van de firmware -
My Menu instellingen
Hiermee kunt u vaakgebruikte menuopties en
persoonlijke voorkeuzen vastleggen
305
Wanneer u gebruikmaakt van GPS, dient u de landen en gebieden voor
gebruik te controleren en het systeem te gebruiken volgens de wetten en
regelgeving van het betreffende land of de betreffende regio.
329
3 Menu-instellingen
Opname 1 (Rood) Pagina
Opname 2 (Rood)
k Movie-opnamen
Beeldkwaliteit
73/83/74/84/7a/8a/b/c/1+73/
1
94
Pieptoon
Inschakelen / Aanr. op / Uitschakelen 216
Transport/
zelfontspanner
u/i/Q/l/q 108
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschak. / Uitschak. 216
Kijktijd
Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 217
Lensafwijkings-
correctie
Correctie helderheid randen: Inschakelen/
Uitschakelen
134
Belichtings-
compensatie
Tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop, ±5 stops 125
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie
helderheid)
Deactiveren / Zwak / Standaard / Hoog
130
Uitschakelen tijdens opnamen met handmatige
belichting
Witbalans Q/W/E/R/Y/U/I/O 142
Handmatige
witbalans,
De witbalans handmatig instellen 142
WB Shift/Bkt.
WB-correctie: witbalanscorrectie
BKT-instelling: witbalanstrapje
144
145
Grijze menu-items worden niet weergegeven in de basismodi.
De weergegeven menutabbladen en -opties voor opnamen met de
zoeker en Live view-opnamen verschillen van de tabbladen en opties
voor movie-opnamen. De menutabbladen en -opties die worden
weergegeven in [x1] Weergave 1, [x2] Weergave 2, [51] Instellingen
1 tot [54] Instellingen 4 en [9] My Menu, zijn dezelfde als de
menutabbladen en -opties die worden weergegeven voor opnamen met
de zoeker en Live view-opnamen (pag.326 - 328).
De menutabbladen [Z1] en [Z2] worden alleen voor movie-opnamen
weergegeven.
3 Menu-instellingen
330
Opname 3 (Rood) Pagina
Movie 1 (Rood)
Movie 2 (Rood)
* In basismodi wordt [Geluidsopname] ingesteld op [Aan] of [Uit].
Kleurruimte sRGB / Adobe RGB 146
Beeldstijl
DAutomatisch / PStandaard /
QPortret / RLandschap /
SNeutraal / UNatuurlijk /
VMonochroom / WGebruiker 1-3
101
137
140
Stofwisdata
Verzamelt gegevens waarmee stofvlekken
kunnen worden verwijderd
237
AF-methode
u+volgen / FlexiZone - Multi /
FlexiZone - Single
207
Servo AF voor film
Inschak. / Uitschak. 207
AF met ontspanknop
tijdens movie-opname
k
ONE SHOT / Uitschakelen 209
Rasterweergave
Uit / Raster 1l / Raster 2m 209
Meettimer
4 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. / 10 min. /
30 min.
209
Movie-opnameformaat
1920×1080 (6/5/4) / 1280×720 (8/7) /
640×480 (6/5)
193
Geluidsopname*
Geluidsopname: Automatisch/Handmatig/
Uitschakelen
210
Opnameniveau
Windfilter/demper: Uitschakelen/Inschakelen
Videosnapshot
Videosnapshot: Uitschakelen/inschakelen
197
Albuminstellingen: Nieuw album maken / Aan
bestaand album toevoegen
Bevest.ber. wrg.: Inschakelen/Uitschakelen
331
Raadpleeg bij problemen met de camera eerst dit gedeelte Problemen
oplossen. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan
contact op met uw dealer of Canon Service Center.
Laad alleen originele Canon-batterijen van het type LP-E12 op.
Als er een probleem is met de batterijoplader, wordt het opladen
beëindigd en gaat het oplaadlampje oranje knipperen. Als dit gebeurt,
haalt u de stekker van de oplader uit het stopcontact en verwijdert u de
batterij. Plaats de batterij terug in de oplader en wacht even voor u de
stekker van de oplader weer in het stopcontact steekt.
Controleer of de batterij correct in de camera is geplaatst (pag. 32).
Controleer of het klepje van de kaartsleuf/het accucompartiment is
gesloten (pag. 32).
Laad de batterij op (pag. 30).
Druk op de knop <B> (pag. 50).
Als het apparaat wordt uitgeschakeld wanneer er een opname op de
kaart wordt opgeslagen, blijft de lees-/schrijfindicator aan of blijft deze
een paar seconden knipperen. Wanneer de opname is voltooid, wordt
de camera automatisch uitgeschakeld.
Problemen oplossen
Stroomgerelateerde problemen
De batterij laadt niet op.
Het lampje van de batterijoplader knippert.
De camera werkt niet, zelfs niet als de aan-uitschakelaar op
<1> staat.
De lees-/schrijfindicator blijft knipperen, zelfs
wanneer de aan-uitschakelaar op <2> staat.
Problemen oplossen
332
Gebruik een volledig opgeladen batterij (pag. 30).
De prestaties van de oplaadbare batterij nemen na verloop van tijd af.
Koop een nieuwe batterij.
Het aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de volgende
bewerkingen:
Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
Wanneer AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname
wordt gemaakt.
Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief wordt
gebruikt.
Wanneer het LCD-scherm vaak wordt gebruikt.
Wanneer gedurende een langere tijd doorlopend Live view-opnamen
of movie-opnamen worden gemaakt.
De functie voor automatisch uitschakelen is geactiveerd. Als u niet wilt
dat de camera zichzelf uitschakelt, stelt u [52: Uitschakelen] in op
[Deactiveren] (pag. 217).
Zelfs als [52: Uitschakelen] is ingesteld op [Deactiveren], wordt het
LCD-scherm uitgeschakeld als de camera gedurende 30 minuten niet
is gebruikt. (De camera zelf wordt niet uitgeschakeld.) Druk op de
knop <B> om het LCD-scherm in te schakelen.
De camera kan niet worden gebruikt in combinatie met EF-M-
objectieven (pag. 40).
De batterij raakt snel leeg.
De camera schakelt zichzelf uit.
Opnamegerelateerde problemen
Het objectief kan niet worden bevestigd.
333
Problemen oplossen
Controleer of de kaart correct is geplaatst (pag. 32).
Schuif het schrijfbeveiligingsschuifje van de kaart naar de stand voor
schrijven/wissen (pag. 32).
Vervang de kaart als deze vol is of wis overbodige opnamen om ruimte
vrij te maken (pag. 32, 268).
Als u probeert om scherp te stellen in de modus 1-beeld AF terwijl het
focusbevestigingslampje <o> in de zoeker knippert, kan er geen foto
worden gemaakt. Druk de ontspanknop nogmaals half in om opnieuw
scherp te stellen of stel handmatig scherp (pag. 43 en 107).
Zie pagina 34 of 343 als er een kaartfout wordt weergegeven.
Stel de focusinstellingsknop op het objectief in op <AF> (pag. 40).
Druk voorzichtig op de ontspanknop om bewegingsonscherpte te
voorkomen (pag. 42 en 43).
Als het objectief een Image Stabilizer (beeldstabilisatie) heeft, stelt u
de IS-schakelaar in op <1>.
Bij weinig licht kan de sluitertijd toenemen. Gebruik een kortere
sluitertijd (pag. 114), stel een hogere ISO-snelheid in (pag. 98),
gebruik een flitser (pag. 111) of gebruik een statief.
Stel het AF-gebruik in op 1-beeld AF. Focusvergrendeling is niet
mogelijk in de modus AI Servo AF of als servo in werking treedt in de
modus AI Focus AF (pag. 103).
Er kunnen geen opnamen worden gemaakt of opgeslagen.
De kaart kan niet worden gebruikt.
De opname is niet scherp.
Ik kan de scherpstelling niet vergrendelen en de compositie
van de opname niet opnieuw bepalen.
Problemen oplossen
334
Horizontale strepen (ruis) en onregelmatige belichting kunnen worden
veroorzaakt door TL-licht, ledlampen of andere lichtbronnen tijdens
opnamen met de zoeker of Live view-opnamen. Bovendien kan de
belichting of de kleurtoon anders uitvallen dan gewenst. Een langere
sluitertijd kan het probleem verhelpen.
Als u tijdens opnamen met de zoeker of Live view-opnamen een TS-E-objectief
gebruikt (anders dan TS-E 17mm f/4L of TS-E 24mm f/3.5L II) en het objectief
verschuift of kantelt, of als u een tussenring gebruikt, kan de standaardbelichting
wellicht niet worden verkregen of kan de belichting onregelmatig zijn.
De snelheid van continu-opnamen kan afnemen, afhankelijk van type
objectief, sluitertijd, diafragma, omstandigheden van onderwerp,
helderheid, enzovoort.
Met ISO 12800 of 'H' (gelijk aan ISO 25600) neemt de maximale
opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af (pag. 99).
Stel [z3: Hoge ISO-ruisreductie] in op [Standaard], [Zwak] of
[Uitschakelen]. Als u de optie [Sterk] inschakelt of als [Ruisond. bij
meerd. opn.] is ingesteld, zal de maximale opnamereeks voor
continu-opnamen aanzienlijk kleiner worden (pag. 131).
Als [Chromatische afw.: Inschakelen] is ingesteld, neemt de maximale
opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af (pag. 135).
Tijdens reeksopnamen met automatische witbalans neemt de
maximale opnamereeks voor continu-opnamen af (pag. 145).
Als u opnamen maakt van een onderwerp met fijne details
(bijvoorbeeld een grasveld), is het bestand groter en de
daadwerkelijke maximale opnamereeks mogelijk kleiner dan wordt
vermeld op pagina 95.
Er zijn horizontale strepen zichtbaar of de belichting of
kleurtoon ziet er vreemd uit.
De standaardbelichting kan niet worden
verkregen of de belichting is onregelmatig.
De snelheid van continu-opnamen is langzaam.
De maximale opnamereeks is lager bij continu-opnamen.
335
Problemen oplossen
Als in het menu [
54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)
] de optie
[
3: Lichte tonen prioriteit
] is ingesteld op [
1: Inschakelen
], kan ISO 100
niet worden ingesteld. Als [
0: Uitschakelen
] is ingesteld, kan ISO 100 wel
worden ingesteld (pag. 301). Dit geldt ook voor movie-opnamen (pag. 186).
Als bij [
54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)
] de optie [
3: Lichte tonen
prioriteit
] is ingesteld op [
1: Inschakelen
], kan de ISO-snelheid [
H
] (gelijk
aan ISO 25600) niet worden geselecteerd, zelfs niet als [
2: ISO vergroten
]
is ingesteld op [
1: Aan
]. Als voor [
3: Lichte tonen prioriteit
] de optie
[
0: Uitschakelen
] is ingesteld, kan [
H
] worden ingesteld (pag. 301).
Als bij [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [3: Lichte tonen
prioriteit] op [1: Inschakelen] is ingesteld, kan Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) niet worden ingesteld. Als [0:
Uitschakelen] is ingesteld, kan Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) wel worden ingesteld (pag. 301).
Stel [
z2: Auto Lighting Optimizer
/
z2: Auto optimalisatie
helderheid
] in op [
Uitschakelen
]. Wanneer [
Standaard
], [
Zwak
] of [
Hoog
]
is ingesteld, kan de opname nog steeds licht uitvallen, zelfs wanneer u een kleinere
belichtingscompensatie of flitsbelichtingscompensatie hebt ingesteld (pag. 130).
Als u avondopnamen maakt wanneer de achtergrond donker is, wordt
de sluitertijd automatisch langer (opname met trage synchronisatie)
om zowel het onderwerp als de achtergrond goed te kunnen belichten.
U kunt een lange sluitertijd voorkomen door bij [z2: Flitsbesturing]
de optie [Flitssync.snelheid AV-modus] in te stellen op [1/200-1/60
sec. auto] of [1/200 sec. (vast)] (pag. 232).
ISO 100 kan niet worden ingesteld.
De ISO-snelheid [
H
] (gelijk aan ISO 25600) kan niet worden ingesteld.
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) kan niet worden ingesteld.
Ik heb een kleinere belichtingscompensatie ingesteld,
maar de opname valt nog steeds te licht uit.
Wanneer ik de modus <f> gebruik in combinatie
met de flitser, neemt de sluitertijd toe.
Problemen oplossen
336
In opnamemodi (<A> <C> <2> <4> <C> <6>) met de
standaardinstelling <a> (Autom. flits) klapt de ingebouwde flitser
indien nodig automatisch uit.
Als u continu en met slechts korte tussenpozen opnamen maakt met
de ingebouwde flitser, kan de flitser mogelijk tijdelijk niet worden
gebruikt om de flitsereenheid te beschermen.
Als u een andere flitser gebruikt dan een Speedlite uit de EX-serie,
werkt de flitser altijd op vol vermogen (pag. 312).
Als bij [z2: Flitsbesturing] en [C.Fn-inst. externe flitser] de optie
[Flits meetmethode] is ingesteld op [TTL], werkt de flitser altijd op vol
vermogen (pag. 233).
Als flitsbelichtingscompensatie al is ingesteld op de externe Speedlite,
kan flitsbelichtingscompensatie niet meer worden ingesteld op de
camera. Wanneer de flitsbelichtingscompensatie van de externe
Speedlite wordt geannuleerd (ingesteld op 0), kan de
flitsbelichtingscompensatie van de camera weer worden ingesteld.
Stel bij [z2: Flitsbesturing] de optie [Flitssync.snelheid AV-
modus] in op [Auto] (pag. 232).
Het uitschuifmechanisme van de flitser beweegt een beetje. Dit is
normaal en is geen defect.
De ingebouwde flitser klapt vanzelf uit.
De ingebouwde flitser werkt niet.
De flitser werkt altijd op vol vermogen.
Ik kan geen flitsbelichtingscompensatie
instellen bij gebruik van een externe Speedlite.
Snelle synchronisatie kan niet worden ingesteld in de modus <
f
>.
De camera maakt geluid wanneer deze wordt geschud.
337
Problemen oplossen
Als u de flitser gebruikt, maakt de sluiter bij iedere opname twee
geluiden (pag. 151).
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan het scherpstellen op
het onderwerp langer duren. Gebruik FlexiZone - Single of stel de
camera handmatig scherp.
Dit geeft aan dat de interne temperatuur van de camera te hoog is. Als
het witte pictogram <s> wordt weergegeven, kan de beeldkwaliteit
van foto's afnemen. Als het rode pictogram <E> wordt weergegeven,
geeft dit aan dat de Live view-opname of movie-opname binnen
afzienbare tijd automatisch wordt stopgezet (pag. 178 en 212).
Als de schrijfsnelheid van de kaart laag is, wordt de movie-opname
mogelijk automatisch beëindigd. Gebruik een kaart met SD-
snelheidsklasse 6 ' ' of een snellere kaart. Als u wilt weten
wat de lees-/schrijfsnelheid van de kaart is, raadpleegt u de website
van de kaartfabrikant, enzovoort.
Als de movie-opnametijd 29 minuten en 59 seconden bereikt, wordt de
movie-opname automatisch beëindigd.
In andere opnamemodi dan <a> wordt de ISO-snelheid automatisch
ingesteld. In de modus <a> kunt u de ISO-snelheid naar wens
instellen (pag. 186).
De sluiter maakt bij Live view-opnamen twee
opnamegeluiden.
Met FlexiZone - Multi duurt het langer om automatisch scherp te stellen.
Tijdens Live view- en movie-opname wordt een wit <s>
of rood <E> pictogram weergegeven.
De movie-opname wordt automatisch beëindigd.
De ISO-snelheid kan niet worden ingesteld voor movie-opname.
Problemen oplossen
338
Als u tijdens de movie-opname de sluitertijd of het diafragma aanpast,
worden de wijzigingen mogelijk in de belichting opgenomen.
Door het objectief tijdens de movie-opnamen in- of uit te zoomen,
kunnen er veranderingen in de belichting optreden, ongeacht of het
maximale diafragma van het objectief verandert of niet. Als gevolg
daarvan worden de wijzigingen in de belichting mogelijk opgenomen.
Als u de camera snel naar links of rechts beweegt of een bewegend
voorwerp opneemt, kan het beeld er vervormd uitzien.
Flikkerend beeld, horizontale strepen (ruis) of onregelmatige belichting
kunnen worden veroorzaakt door TL-licht, ledlampen of andere
lichtbronnen tijdens movie-opnamen. Bovendien kunnen
veranderingen in de belichting (helderheid) of de kleurtoon worden
opgenomen. In de modus <a> kan een lange sluitertijd het probleem
verhelpen.
Controleer of uw vinger de luidspreker bedekt (pag. 22).
Controleer of [53: Aanraakbediening] is ingesteld op [Standaard] of
[Gevoelig] (pag. 55).
De belichting verandert tijdens de movie-opname.
Het onderwerp ziet er vervormd uit tijdens movie-opnamen.
De opname flikkert of er zijn horizontale strepen te zien
tijdens de movie-opname.
Problemen met de bediening
Tijdens bediening via het aanraakscherm klinkt de
pieptoon ineens zachter.
Bediening via het aanraakscherm is niet mogelijk.
339
Problemen oplossen
In de basismodi en de moviemodus worden bepaalde tabbladen en
menuopties niet weergegeven. Stel de opnamemodus in op een
creatieve modus (pag. 46).
Stel de kleurruimte in op sRGB. Als Adobe RGB is ingesteld, is het
eerste teken een onderstrepingsteken (pag. 146).
Het is een moviebestand (pag. 222).
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 221).
Controleer of juiste datum en tijd zijn ingesteld (pag. 37).
Controleer de tijdzone en zomertijd (pag. 37).
De opnamedatum en -tijd worden niet op de opname weergegeven.
De datum en tijd worden in plaats daarvan opgeslagen in de
opnamegegevens als opname-informatie. Wanneer u afdrukt, kunt u
de datum en tijd op de opname mee laten afdrukken door de datum en
tijd, die zijn opgeslagen in de opname-informatie, te gebruiken
(pag. 287).
Problemen met weergave op het scherm
Het menuscherm geeft weinig tabbladen en opties weer.
Het eerste teken van de bestandsnaam is een onderstrepingsteken ('_').
De bestandsnaam begint met 'MVI_'.
De bestandsnummering begint niet bij 0001.
De weergegeven datum en tijd van de opname zijn onjuist.
De datum en tijd staan niet op de opname.
Problemen oplossen
340
Als de kaart meer opnamen heeft opgeslagen dan de camera kan
weergeven, wordt er [###] weergegeven (pag. 249).
Indien het LCD-scherm vuil is, dient u een zachte doek te gebruiken
om het schoon te maken.
Bij lage of hoge temperaturen kan het LCD-scherm langzamer
reageren of er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het
scherm weer normaal.
[Eye-Fi instellingen] wordt alleen weergeven wanneer er een Eye-Fi-
kaart in de camera is geplaatst. Als de Eye-Fi-kaart een
schrijfbeveiligingsschuifje heeft dat in de vergrendelde stand staat,
kunt u de verbindingsstatus van de kaart niet controleren en kunt u de
Eye-Fi-overdracht niet uitschakelen (pag. 313).
Dit is de overbelichtingswaarschuwing (pag. 272). Overbelichte
gedeelten met verlies van detail in de lichte delen zullen knipperen.
Als de opname tegen wissen is beveiligd, kan deze niet worden
verwijderd (pag. 266).
Movies die op een computer worden verwerkt met de meegeleverde
ImageBrowser EX (pag. 362) of andere software, kunnen niet worden
afgespeeld op de camera. Videosnapshotalbums die zijn bewerkt met
EOS Video Snapshot Task (pag. 206), kunnen wel op de camera
worden weergegeven.
[###] wordt weergegeven.
De weergave op het LCD-scherm is onduidelijk.
[Eye-Fi instellingen] wordt niet weergegeven.
Problemen met weergave van opnamen
Een gedeelte van de opname knippert zwart.
De opname kan niet worden gewist.
De movie kan niet worden afgespeeld.
341
Problemen oplossen
Als u tijdens movie-opnamen aan de instelwielen draait of het objectief
instelt, wordt ook het bijbehorende geluid opgenomen. Het gebruik
van de stereo-richtmicrofoon DM-E1 (afzonderlijk verkrijgbaar) wordt
aanbevolen (pag. 210).
Als er tijdens movie-opnamen met automatische belichting een
aanzienlijke verandering in de belichting is, wordt de opname kort
onderbroken tot de belichting zich stabiliseert. Als dit gebeurt, maakt u
de opname met de opnamemodus <a> (pag. 185).
Controleer of de stekker van de stereo-AV-kabel of HDMI-kabel
helemaal in de aansluiting is gestoken (pag. 262 en 265).
Stel het video-uitvoersysteem (NTSC/PAL) in op hetzelfde
videosysteem als de tv (pag. 265).
Wanneer de moviebestandsgrootte 4 GB bereikt, wordt er automatisch
een ander moviebestand gemaakt (pag. 194).
Afhankelijk van de kaartlezer en het gebruikte besturingssysteem van de
computer worden SDXC-kaarten mogelijk niet correct herkend. In dat
geval moet u uw camera en de computer met de meegeleverde
interfacekabel op elkaar aansluiten en de opnamen overbrengen naar uw
computer met behulp van EOS Utility (meegeleverde software, pag. 362).
Het formaat van JPEG c- en RAW-opnamen kan niet worden
gewijzigd en de opnamen kunnen niet worden bijgesneden
(pag. 277, pag. 279).
Bij het afspelen van de movie is het geluid van de
camera te horen.
De movie-opname bevat momenten dat deze stilstaat.
Er worden geen opnamen weergegeven op het tv-scherm.
Er zijn verschillende moviebestanden voor één movie-opname.
De kaartlezer herkent de kaart niet.
Ik kan het beeldformaat niet aanpassen. Ik kan de opname niet bijsnijden.
Problemen oplossen
342
Als u [Reinig nuf] hebt geselecteerd, maakt de sluiter een geluid,
maar er wordt geen opname gemaakt (pag. 236).
Als u met de aan-uitschakelaar snel achter elkaar tussen <1> en
<2> schakelt, wordt het pictogram <f> mogelijk niet
weergegeven (pag. 35).
De schermweergave kan per printer verschillen. In deze
instructiehandleiding worden alle beschikbare afdrukeffecten vermeld
(pag. 286).
Installeer de meegeleverde software (cd-rom EOS Solution Disk) op
de computer (pag. 363).
Problemen met sensorreiniging
De sluiter maakt een geluid tijdens het reinigen van de sensor.
Automatische sensorreiniging werkt niet.
Problemen met afdrukken
Er zijn minder afdrukeffecten dan wordt
vermeld in de instructiehandleiding.
Problemen bij aansluiten op een computer
Ik kan geen afbeeldingen naar een computer downloaden.
343
Als er zich een probleem met de camera
voordoet, wordt er een foutbericht
weergegeven. Volg de instructies op het
scherm.
* Als de fout blijft aanhouden, noteert u het foutnummer en neemt u contact
op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Foutcodes
Nummer
Foutbericht en oplossing
01
Communicatie tussen camera en lens is foutief. Reinig lenscontacten.
Î Maak de elektrische contactpunten op de camera en het objectief
schoon of gebruik een objectief van Canon (pag. 21, 22).
02
Geen toegang tot kaart. Herplaats/vervang kaart of formatteer
kaart met deze camera.
Î Verwijder de kaart en plaats deze opnieuw, vervang de kaart of
formatteer de kaart (pag. 32, 48).
04
Kan beelden niet opslaan omdat kaart vol is. Vervang kaart.
Î Vervang de kaart, verwijder overbodige opnamen of formatteer de
kaart (pag. 32, 268, 48).
05
Kan ingebouwde flitser niet uitklappen. Schakel de camera uit en weer in.
Î Schakel de camera met de aan-uitschakelaar uit en weer in (pag. 35).
06
Kon de sensor niet reinigen. Schakel de camera uit en weer in.
Î Schakel de camera met de aan-uitschakelaar uit en weer in (pag. 35).
10, 20
30, 40
50, 60
70, 80
99
Fout bij opname. Schakel de camera uit en weer in of herplaats de batterij.
Î
Schakel de camera met de aan-uitschakelaar uit en weer in, verwijder de
batterij en plaats deze terug of gebruik een objectief van Canon (pag. 35, 32).
Foutnummer
Oorzaak en tegenmaatregelen
344
•Type
Type:
Digitale AF/AE-spiegelreflexcamera met ingebouwde flitser
Opnamemedia:
SD-geheugenkaart, SDHC-geheugenkaart, SDXC-geheugenkaart
* Compatibel met UHS-I
Grootte beeldsensor: Circa 22,3 x 14,9 mm
Compatibele
objectieven:
Canon EF-objectieven (incl. EF-S-objectieven)
* Exclusief EF-M-objectieven
(De effectieve brandpuntsafstand (kleinbeeldequivalent) is de
brandpuntsafstand van het objectief vermenigvuldigd met ongeveer 1,6)
Objectiefbevestiging: EF-vatting van Canon
Beeldsensor
Type: CMOS-sensor
Effectieve pixels: Circa 18,0 megapixels
Beeldverhouding: 3:2
Stofwisfunctie: Automatisch, Handmatig, Stofwisdata toevoegen
Opnamesysteem
Opname-indeling: Design rule for Camera File System (DCF) 2.0
Opnametype: JPEG, RAW (14-bits Canon-origineel)
Gelijktijdige opname RAW+JPEG Groot mogelijk
Vastgelegde pixels: L (Groot) : circa 17,9 megapixels (5184×3456)
M (Middelgroot)
: circa 8,0 megapixels (3456×2304)
S1 (Klein 1) : circa 4,5 megapixels (2592×1728)
S2 (Klein 2) : circa 2,5 megapixels (1920×1280)
S3 (Klein 3) : circa 350.000 pixels (720×480)
RAW : circa 17,9 megapixels (5184×3456)
Beeldverwerking tijdens opname
Beeldstijl: Auto, Standaard, Portret, Landschap, Neutraal,
Natuurlijk, Monochroom, Gebruiker 1 - 3
Basis+: Sfeeropnamen, Licht-/scèneopnamen
Extra effect opname: Mogelijk (in <CA>-modus)
Witbalans: Auto, Vooraf ingesteld (Daglicht, Schaduw, Bewolkt,
Kunstlicht, Wit TL licht, Flitser), Custom
Witbalanscorrectie en witbalansbracketing mogelijk
* Overdracht kleurtemperatuurgegevens van flitser ingeschakeld
Ruisreductie: Van toepassing op lange belichtingstijden en opnamen
met een hoge ISO-snelheid
Automatische
helderheidscorrectie:
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Lichte tonen prioriteit: Beschikbaar
Lensafwijkingscorrectie: Correctie helderheid randen, chromatische correctie
Specificaties
345
Specificaties
•Zoeker
Type: Pentaspiegel met vast oogniveau
Dekking:
Verticaal/horizontaal circa 95% (met gezichtspunt van circa 19 mm)
Vergroting: circa 0,87x (-1 m
-1
met 50mm-objectief bij oneindig)
Gezichtspunt:
Circa 19 mm (vanaf het midden van de oculairlens bij -1 m
-1
)
Ingebouwde dioptrische aanpassing:
Circa -3,0 - +1,0 m
-1
(dpt)
Matglas: Vast, precisiemat
Spiegel: Snel terugklappend
Scherptedieptecontrole: Beschikbaar
Automatische scherpstelling
Type: TTL secundaire beeldregistratie, fasedetectie
AF-punten: 9 AF-punten (middelste punt: kruismeting en gevoelig
voor verticale lijnen tot f/2.8)
Bereik helderheid
scherpstelling:
EV -0,5 - 18 (middelste AF-punt, bij kamertemperatuur,
ISO 100)
AF-gebruik: 1-beeld AF, AI Servo AF, AI Focus AF
AF-hulplicht: Kleine serie flitsen door de ingebouwde flitser
Belichting
Meetmethoden: TTL-meting met volledige diafragmaopening en 63 zones
• Meervlaksmeting (koppelbaar aan elk AF-punt)
• Deelmeting (circa 9% van de zoeker in het midden)
• Spotmeting (circa 4% van de zoeker in het midden)
• Centrum gew. gemiddeld
Bereik helderheid lichtmeting:
EV 1 - 20 (bij kamertemperatuur met EF 50mm f/1.8 II-objectief, ISO 100)
Belichtingscontrole:
AE-programma (Automatisch/scène, Flitser uit, Automatisch/
creatief, Portret, Landschap, Close-up, Sport, Speciale scène
(Kinderen, Voedsel, Kaarslicht, Nacht portret, Nachtopnamen
uit hand, HDR-tegenlicht), AE met sluitervoorkeur, AE met
diafragmavoorkeur, handmatige belichting
ISO-snelheid:
(aanbevolen
belichtingsmarkering)
Basismodi*: ISO 100 - ISO 6400 automatisch ingesteld.
* Landschap: ISO 100 - ISO 1600, <SCN>
Nachtopnamen uit hand: ISO 100 - ISO 12800
Creatieve modi: ISO 100 - ISO 12800 handmatig
ingesteld (tussenstappen van volledige stops), ISO 100 -
ISO 6400 automatisch ingesteld, maximale ISO-
snelheid instelbaar voor ISO auto of ISO vergroten tot 'H'
(gelijk aan ISO 25600)
Belichtingscompensatie:
Handmatig:
± 5 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
AEB: ± 2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
(kan worden gecombineerd met handmatige belichtingscompensatie)
AE-vergrendeling:
Automatisch:
toegepast in 1-beeld AF met evaluatieve
meting als scherpstelling is bereikt
Handmatig:
met AE-vergrendelknop
Specificaties
346
Sluiter
Type: Elektronisch gestuurde focal-planesluiter
Sluitertijden: 1/4000 sec. tot 30 sec. (Totale sluitertijdbereik.
Beschikbaar bereik varieert per opnamemodus.), Bulb,
X-synchronisatie bij 1/200 sec.
Flitser
Ingebouwde flitser: Intrekbare, automatische flitser
Richtgetal: circa 9,4 (ISO 100, in meter)
Flitsbereik: beeldhoek van circa 18mm-objectief
Recycletijd: circa 3 sec.
Externe flitser: Speedlite uit EX-serie (flitsfuncties kunnen met de
camera worden ingesteld)
Flitsmeting: Automatische E-TTL II-flits
Flitsbelichtingscompensatie:
±2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
Flitsbelichtingsvergrendeling:
Beschikbaar
Pc-aansluiting: Geen
Transportsysteem
Transportmodi:
Enkelbeeld, Continue opname, Enkele stille opname, Stille
continue opname, Zelfontspanner met vertraging van 10 sec. of
2 sec. en vertraging van 10 sec. met continue opname
Continue-
opnamesnelheid:
Continue opname: max. circa 4 opnamen/sec.
Stille continue opname: max. circa 2,5 opnamen/sec.
Max. opnamereeks
(circa):
JPEG Groot/Fijn: 28 (1140) opnamen
RAW: 7 (8) opnamen
RAW+JPEG Groot/Fijn: 4 (4) opnamen
* De cijfers tussen haakjes hebben betrekking op een
kaart van 8 GB die compatibel is met UHS-I en die is
gebaseerd op de testnormen van Canon.
* De getallen zijn gebaseerd op de testnormen van Canon
(ISO 100 en beeldstijl Standaard) met een kaart van 8 GB.
Live view-opnamen
Beeldverhoudinginstellingen:
3:2, 4:3, 16:9, 1:1
Scherpstelmethoden: Hybride CMOS AF II-systeem* (Gezicht+volgen,
FlexiZone - Multi, FlexiZone - Single),
Faseverschildetectie (Quick-modus)
Handmatige scherpstelling (vergroting van circa 5×/10× mogelijk)
* Bereik helderheid scherpstelling: EV 1 - 18 (bij
kamertemperatuur, ISO 100)
Continue AF: Beschikbaar
Touch Shutter: Beschikbaar
347
Specificaties
Meetmethoden: Meervlaksmeting met de beeldsensor in realtime
Meervlaksmeting (315 zones), deelmeting (circa 10%
van Live view-scherm), spotmeting (circa 2,6% van Live
view-scherm), gemiddelde meting met nadruk op het
midden
Bereik helderheid
lichtmeting:
EV 0 - 20 (bij kamertemperatuur met EF 50mm f/1.4
USM-objectief, ISO 100)
Creatief filter: Korrelig Z/W, Softfocus, Fisheye-effect, Effect kunst
opvallend, Aquareleffect, Speelgoedcamera-effect,
Miniatuureffect
Rasterweergave: Twee typen
Movie-opnamen
Opname-indeling: MOV
Movie: MPEG-4 AVC/H.264
Variabele (gemiddelde) bitsnelheid
Audio: Lineaire PCM
Grootte en
framesnelheid van
opname:
1920×1080 (Full HD): 30p/25p/24p
1280x720 (HD) : 60p/50p
640x480 (SD) : 30p/25p
* 30p: 29,97 fps, 25p: 25,00 fps, 24p: 23,98 fps,
60p: 59,94 fps, 50p: 50,00 fps
Bestandsgrootte: 1920×1080 (30p/25p/24p): circa 330 MB/min.
1280×720 (60p/50p) : circa 330 MB/min.
640×480 (30p/25p) : circa 82,5 MB/min.
Scherpstellen: Hybride CMOS AF II-systeem* (Gezicht+volgen,
FlexiZone - Multi, FlexiZone - Single)
Handmatige scherpstelling (vergroting van circa 5×/10× mogelijk)
* Bereik helderheid scherpstelling: EV 1 - 18 (bij
kamertemperatuur, ISO 100)
Meetmethoden: Gemiddelde meting met nadruk op het midden en
meervlaksmeting met de beeldsensor
* Automatisch ingesteld door de scherpstelmodus
Servo AF: Beschikbaar
Bereik helderheid
lichtmeting:
EV 0 - 20 (bij kamertemperatuur met EF 50mm f/1.4
USM-objectief, ISO 100)
Belichtingscontrole: AE-programma voor movies en handmatige belichting
Belichtingscompensatie:
± 3 stops met tussenstappen van 1/3 stop (± 5 stops bij fotografie)
ISO-snelheid:
(aanbevolen
belichtingsmarkering)
Bij opnamen met automatische belichting:
ISO 100 - ISO 6400 automatisch ingesteld
Bij handmatige belichting: ISO 100 - ISO 6400
automatisch/handmatig ingesteld, uit te breiden tot H
(gelijk aan ISO 12800)
Specificaties
348
Videosnapshots: Instelbaar op 2 sec./4 sec./8 sec.
Miniatuureffectmovie: Mogelijk
Geluidsopname: Ingebouwde monomicrofoon
Aansluiting voor externe stereomicrofoon aanwezig
Geluidsopnameniveau instelbaar, windfilter aanwezig,
demper aanwezig
Rasterweergave: Twee typen
•LCD-scherm
Type: TFT LCD-kleurenscherm
Schermformaat en punten: Breedte 7,7 cm (3,0 inch) (3:2) met circa 1,04 miljoen beeldpunten
Aanpassing helderheid: Handmatig (7 niveaus)
Interfacetalen: 25
Technologie van
aanraakscherm:
Capacitief
Uitleg: Kan worden weergegeven
•Weergave
Weergaveformaten voor
opnamen:
Weergave van één opname, Weergave van één opname
met informatie (Basisinformatie, Opname-informatie,
Histogram), opname-index (4/9/36/100)
Zoomvergroting: Circa 1,5x - 10x
Overbelichtingswaarschuwing:
Overbelichte gedeelten knipperen
Navigatiemethoden:
Enkele opname, opnamesprong met 10 of 100 beelden, op
opnamedatum, op map, op movies, op foto's, op classificatie
Opname roteren: Mogelijk
Classificaties: Beschikbaar
Movieweergave: Ingeschakeld (LCD-scherm, video/audio OUT, HDMI OUT)
Ingebouwde luidspreker
Opnamebeveiliging: Mogelijk
Diavoorstelling:
Alle opnamen, op datum, op map, op movies, op foto's of op classificatie
Keuze uit vijf overgangseffecten
Achtergrondmuziek:
Selecteerbaar voor het weergeven van diavoorstellingen en movies
Naverwerking van beelden
Creatieve filters:
Korrelig Z/W, Softfocus, Fisheye-effect, Effect kunst opvallend,
Aquareleffect, Speelgoedcamera-effect, Miniatuureffect
Wijzig formaat: Mogelijk
Bijsnijden: Mogelijk
Rechtstreeks afdrukken
Compatibele printers: Met PictBridge compatibele printers
Opnamen die kunnen
worden afgedrukt:
JPEG- en RAW-opnamen
Afdrukopties opgeven: Compatibel met DPOF versie 1.1
349
Specificaties
Persoonlijke voorkeuzen
Persoonlijke voorkeuze: 8
My Menu vastleggen: Mogelijk
Copyrightinformatie: Invoer en invoegen mogelijk
Interface
Audio/video OUT-
aansluiting/digitale
aansluiting:
Analoge video (compatibel met NTSC/PAL)/stereo
audio-uitvoer
Computercommunicatie, rechtstreeks afdrukken (Hi-
Speed USB), aansluiting voor GPS-ontvanger GP-E2
HDMI mini OUT-
aansluiting:
Type C (automatisch wisselen van resolutie), compatibel
met CEC
IN-aansluiting externe
microfoon:
Stereomini-aansluiting van 3,5 mm diameter
Aansluiting
afstandsbediening:
Voor afstandsbediening RS-60E3
Draadloze
afstandsbediening:
Compatibel met afstandsbediening RC-6
Eye-Fi-kaart: Compatibel
Voeding
Batterij: Batterij LP-E12 (1x)
* Netvoeding bruikbaar met stroomvoorzieningsadapter
voor een gewoon stopcontact.
Aantal mogelijke
opnamen:
(op basis van CIPA-
testcriteria)
Bij het maken van opnamen met de zoeker:
Circa 380 opnamen bij kamertemperatuur (23 °C), circa
350 opnamen bij lage temperaturen (0 °C)
Met Live view-opnamen: circa 150 opnamen bij
kamertemperatuur (23 °C), circa 140 opnamen bij lage
temperaturen (0 °C)
Movie-opnametijd: Circa 1 uur en 5 minuten bij kamertemperatuur (23 °C)
Circa 1 uur en bij lage temperaturen (0 °C).
(met een volledig opgeladen batterij van het type LP-E12)
Afmetingen en gewicht
Afmetingen (B x H x D): Circa 116,8 × 90,7 × 69,4 mm
Gewicht: Circa 407 g (CIPA-richtlijnen),
Circa 370 g (alleen behuizing)
Gebruiksomgeving
Bedrijfstemperatuur: 0 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid tijdens
gebruik:
85% of lager
Specificaties
350
Batterij LP-E12
Type: Oplaadbare lithium-ionbatterij
Nominale spanning: 7,2 V DC
Batterijcapaciteit: 875 mAh
Bedrijfstemperatuur: Tijdens opladen: 5 °C - 40 °C
Tijdens opnamen:0 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid tijdens gebruik:
85% of lager
Afmetingen (B x H x D): Circa 32,5 x 12,5 x 48,5 mm
Gewicht: Circa 35 g
Batterijoplader LC-E12
Compatibele batterij: Batterij LP-E12
Oplaadtijd: Circa 2 uur (bij kamertemperatuur (23 °C))
Nominaal
ingangsvermogen:
100-240 V AC (50/60 Hz)
Nominaal
uitgangsvermogen:
8,4 V DC / 540 mA
Bedrijfstemperatuur: 5 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid tijdens gebruik:
85% of lager
Afmetingen (B x H x D): Circa 65 x 25,5 x 90 mm
Gewicht: Circa 81 g
Batterijoplader LC-E12E
Compatibele batterij: Batterij LP-E12
Oplaadtijd: Circa 2 uur (bij kamertemperatuur (23 °C))
Nominaal
ingangsvermogen:
100-240 V AC (50/60 Hz)
Nominaal
uitgangsvermogen:
8,4 V DC / 540 mA
Bedrijfstemperatuur: 5 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid tijdens
gebruik:
85% of lager
Afmetingen (B x H x D): Circa 65 x 25,5 x 90 mm (zonder netsnoer)
Gewicht: Circa 76 g (zonder netsnoer)
EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 III
Beeldhoek: Diagonaal bereik: 74°20’ - 27°50’
Horizontaal bereik: 64°30’ - 23°20’
Verticaal bereik: 45°30’ - 15°40’
Objectiefconstructie: 11 elementen in 9 groepen
Kleinste diafragma: f/22 - 36
Kortste scherpstelafstand
: 0,25 m (vanaf beeldsensorvlak)
Maximale vergroting: 0,34× (bij 55 mm)
351
Specificaties
Weergaveoppervlak: 207 × 134 - 67 × 45 mm
(op 0,25 m)
Filtermaat: 58 mm
Objectiefdop: E-58/E-58 II
Maximale diameter × lengte:
circa 68,5 × 70,0 mm
Gewicht: circa 195 g
Zonnekap: EW-60C (afzonderlijk verkrijgbaar)
Objectiefkoker: LP814 (afzonderlijk verkrijgbaar)
Alle bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op de testnormen van Canon en
de testcriteria en richtlijnen van CIPA (Camera & Imaging Products
Association).
Bovenstaande afmetingen, maximale diameter, lengte en gewicht zijn
gebaseerd op CIPA-richtlijnen (alleen met uitzondering van gewicht voor
camerabehuizing).
De specificaties en de vormgeving van het product kunnen zonder
voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Als zich een probleem voordoet met een objectief van een ander merk dat is
bevestigd op de camera, dient u contact op te nemen met de fabrikant van het
objectief.
352
Handelsmerken
Adobe is een handelsmerk van Adobe Systems Incorporated.
Windows is een handelsmerk of gedeponeerd handelsmerk van Microsoft
Corporation in de Verenigde Staten en andere landen.
Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken
van Apple Inc. in de Verenigde Staten en andere landen.
Het SDXC-logo is een handelsmerk van SD-3C, LLC.
HDMI, het HDMI-logo en High-Definition Multimedia Interface zijn
handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van HDMI Licensing LLC.
Alle overige bedrijfs- en productnamen en handelsmerken die in deze
handleiding worden genoemd, zijn eigendom van de respectieve eigenaren.
Over MPEG-4-licenties
'Dit product is in licentie gegeven krachtens AT&T-patenten voor de MPEG-4-
standaard en kan worden gebruikt voor het coderen van MPEG-4-video en/of het
decoderen van voor MPEG-4-video die uitsluitend is gecodeerd (1) voor een
persoonlijk en niet-commercieel doeleinde of (2) door een videoleverancier die
krachtens de AT&T-patenten bevoegd is om MPEG-4-video te leveren.
Er wordt geen licentie verleend of geïmpliceerd voor enig ander gebruik van de
MPEG-4-standaard.'
About MPEG-4 Licensing
“This product is licensed under AT&T patents for the MPEG-4 standard and may be
used for encoding MPEG-4 compliant video and/or decoding MPEG-4 compliant video
that was encoded only (1) for a personal and non-commercial purpose or (2) by a
video provider licensed under the AT&T patents to provide MPEG-4 compliant video.
No license is granted or implied for any other use for MPEG-4 standard.”
* Notice displayed in English as required.
Het gebruik van echte Canon-accessoires wordt aanbevolen
Dit product levert uitstekende prestaties wanneer het wordt gebruikt met echte
Canon-accessoires.
Canon is niet verantwoordelijk voor enige schade aan dit product en/of
ongelukken zoals brand, enzovoort, die worden veroorzaakt door accessoires
die niet van Canon zijn (bijvoorbeeld lekkage en/of explosie van een batterij).
Deze garantie is niet van toepassing op reparaties die het gevolg zijn van
defecten in accessoires die niet van Canon zijn. U kunt dergelijke reparaties
aanvragen tegen vergoeding.
353
Onderstaande voorzorgsmaatregelen dienen om schade of letsel bij
uzelf of anderen te voorkomen. Verdiep u in de voorzorgsmaatregelen
voordat u het product gebruikt en volg deze op.
Als u defecten, problemen of schade aan het product opmerkt,
neemt u contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center
of de leverancier bij wie u het product hebt gekocht.
Veiligheidsmaatregelen
Waarschuwingen:
volg onderstaande waarschuwingen. Anders kan
ernstig of dodelijk letsel het gevolg zijn.
Voorkom brand, oververhitting, lekkage van chemische stoffen, explosies en
elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen op te volgen:
•G
ebruik geen batterijen, voedingsbronnen of accessoires die niet worden genoemd in deze
Instructiehandleiding. Gebruik geen zelfgemaakte of aangepaste batterijen.
Veroorzaak geen kortsluiting bij de batterij en probeer deze niet te demonteren of
aan te passen. Verhit of soldeer de batterij niet. Stel de batterij niet bloot aan vuur
of water. Stel de batterij niet bloot aan sterke fysieke schokken.
Plaats de batterij correct volgens plus- en minkant.
Laad de batterij niet op bij temperaturen buiten de toegestane
omgevingstemperatuur. Laad de batterij niet langer op dan de oplaadtijd die is
aangegeven in de Instructiehandleiding.
Steek geen vreemde metalen voorwerpen in de elektrische contactpunten van de
camera, de accessoires, de verbindingskabels en dergelijke.
Dek de elektrische contactpunten van de batterij af voordat u deze weggooit, om te
voorkomen dat deze contact maken met andere metalen voorwerpen of batterijen.
Zo voorkomt u brand en explosies.
Voorkom brand door de oplader direct uit het stopcontact te halen en te stoppen met opladen
als er bij het opladen van de batterij grote hitte, rook of schadelijke damp vrijkomt. Dit kan
anders leiden tot brand, beschadiging door hitte of elektrische schok.
Verwijder de batterij onmiddellijk als deze lekt, van kleur of vorm verandert, of als er
rook of giftige damp vrijkomt. Pas op dat u hierbij geen brandwonden oploopt. Het kan
leiden tot brand, een elektrische schok of brandwonden als u de batterij blijft gebruiken.
Voorkom dat de inhoud van de batterij in aanraking komt met ogen, huid en kleding. Dit
kan blindheid en huidaandoeningen tot gevolg hebben. Als de inhoud van de batterij in
contact komt met uw ogen, huid of kleding, moeten deze direct met overvloedig water
worden afgespoeld zonder te wrijven. Ga daarna meteen naar een huisarts.
H
oud snoeren altijd uit de buurt van hittebronnen. Door de hitte kan het snoer vervormen en
het isolatiemateriaal smelten, wat brand of elektrische schokken kan veroorzaken.
Houd de camera niet lange tijd in dezelfde positie vast. Ook al voelt de camera niet heet
aan, toch kan langdurig contact met hetzelfde lichaamsdeel een rode huid, blaren of
eerstegraads brandwonden veroorzaken. Het gebruik van een statief wordt aanbevolen
voor mensen met circulatieproblemen of een zeer gevoelige huid, of wanneer de camera
wordt gebruikt op zeer warme plekken.
Flits niet in het gezicht van automobilisten of bestuurders van andere voertuigen.
Door de verblinding kunt u een ongeluk veroorzaken.
Veiligheidsmaatregelen
354
Wanneer de camera of accessoires niet worden gebruikt, dient u de batterij te
verwijderen en de stekker uit het apparaat te halen voordat u het opbergt. Zo
voorkomt u elektrische schokken, warmteontwikkeling, brand en corrosie.
Gebruik de apparatuur niet in de buurt van ontvlambaar gas. Zo voorkomt u een explosie of brand.
Als u de apparatuur laat vallen en de behuizing zodanig beschadigd raakt dat de
inwendige onderdelen bloot komen te liggen, mag u deze niet aanraken. U kunt dan
een elektrische schok krijgen.
Demonteer de apparatuur niet of pas deze niet aan. Er staat hoge spanning op de
inwendige onderdelen en deze kunnen een elektrische schok veroorzaken.
Kijk niet door de camera of de lens naar de zon of een andere felle lichtbron. Uw
gezichtsvermogen kan hierdoor worden aangetast.
Houd de apparatuur buiten het bereik van kinderen en zuigelingen, ook bij gebruik.
Bandjes of koorden kunnen leiden tot verstikking, elektrische schokken of
verwondingen. Verstikking of schade kunnen ook optreden als een kind of baby per
ongeluk een cameraonderdeel of accessoires inslikt. Als een kind of baby een
onderdeel of accessoire heeft ingeslikt, moet u direct een arts raadplegen.
Berg de apparatuur niet op in een vochtige of stoffige ruimte. Berg de batterij op met
de beschermkap gemonteerd om kortsluiting te voorkomen. Zo voorkomt u brand,
warmteontwikkeling, elektrische schokken of verbranding.
Vraag toestemming voordat u de camera in een vliegtuig of ziekenhuis gebruikt.
De elektromagnetische golven die door de camera worden afgegeven, kunnen storingen
veroorzaken in de instrumenten van vliegtuigen of de medische apparatuur in ziekenhuizen.
Voorkom brand en elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen in acht te nemen:
Steek de stekker altijd helemaal in het stopcontact.
Pak het netsnoer nooit met natte handen vast.
Trek altijd aan de stekker en niet aan het snoer als u de stekker uit het stopcontact haalt.
•V
oorkom beschadigingen aan het netsnoer door er niet in te krassen of te snijden en het niet te
knikken of er een zwaar voorwerp op te plaatsen. Draai of knoop de netsnoeren niet.
Sluit niet te veel stekkers aan op één stopcontact.
Gebruik geen snoer waarvan de draad gebroken of de isolatie beschadigd is.
Neem de netstekker regelmatig uit het stopcontact en verwijder met een droge doek het stof
rond het stopcontact. In een stoffige, vochtige of vette omgeving kan het stof op het
stopcontact vochtig worden en kortsluiting veroorzaken. Dit kan leiden tot brand.
Sluit de batterij niet rechtstreeks aan op een stopcontact of op de sigarettenaansteker van de auto. De batterij
kan gaan lekken, veel warmte produceren of exploderen. Dit kan leiden tot brand, brandwonden of letsel.
Wanneer het product wordt gebruikt door kinderen, moet een volwassene eerst het
gebruik van het product goed uitleggen. Houd toezicht op kinderen wanneer ze het
product gebruiken. Onjuist gebruik kan leiden tot elektrische schokken of letsel.
Laat een objectief of camera met objectief niet zonder lensdop in de zon liggen.
De zonnestralen kunnen door de lens worden gebundeld en brand veroorzaken.
Bedek de batterijoplader niet en wikkel deze ook niet in een doek. Hierdoor kan de
warmte niet weg en kan de behuizing vervormen of in brand vliegen.
Let erop dat de camera niet nat wordt. Als u het product in het water laat vallen of als
water of metaal in het product is geraakt, moet u zo spoedig mogelijk de batterij te
verwijderen. Hierdoor voorkomt u brand en elektrische schokken.
Gebruik geen verfverdunner, benzeen of andere organische oplosmiddelen om de apparatuur
schoon te maken. Deze stoffen kunnen brand veroorzaken en zijn schadelijk voor de gezondheid.
355
Veiligheidsmaatregelen
Waarschuwingen:
volg onderstaande waarschuwingen. Anders bestaat het risico
op lichamelijk letsel of schade aan eigendommen.
Zorg dat u het product niet gebruikt of laat liggen in een auto die in de zon staat of in
de nabijheid van een warmtebron. Het product kan heet worden en brandwonden
veroorzaken. Dit kan ook leiden tot lekkage van de batterij of explosie, waardoor
de prestaties afnemen of de levensduur van het product wordt verkort.
Verplaats de camera niet als deze op een statief is bevestigd. Dit kan letsel
veroorzaken. Controleer of het statief stevig genoeg is om de camera en het
objectief te dragen.
Laat het product niet lang bij een lage temperatuur liggen. Het product zal koud
worden en mogelijk letsel veroorzaken bij aanraking.
Flits niet vlak bij iemands ogen. Dit kan schadelijk zijn voor de ogen.
Speel nooit de meegeleverde cd-rom af in een station dat niet compatibel is met de
cd-rom. Als u de cd-rom gebruikt in een muziek-cd-speler, kan dit leiden tot schade
aan de luidsprekers en andere onderdelen. Als u een hoofdtelefoon gebruikt, is er
ook een risico van gehoorschade door een te hoog volume.
356
Uitsluitend bestemd voor de Europese Unie en EER
(Noorwegen, IJsland en Liechtenstein)
Met deze symbolen wordt aangegeven dat dit product
in overeenstemming met de AEEA-richtlijn (2012/19/
EU), de richtlijn 2006/66/EG betreffende batterijen en
accu's en/of de plaatselijk geldende wetgeving waarin
deze richtlijnen zijn geïmplementeerd, niet bij het
normale huisvuil mag worden weggegooid.
Indien onder het hierboven getoonde symbool een
chemisch symbool gedrukt staat, geeft dit in overeenstemming met de richtlijn
betreffende batterijen en accu's aan dat deze batterij of accu een zwaar metaal
bevat (Hg = kwik, Cd = cadmium, Pb = lood) waarvan de concentratie de
toepasselijke drempelwaarde in overeenstemming met de genoemde richtlijn
overschrijdt.
Dit product dient te worden ingeleverd bij een hiervoor aangewezen
inzamelpunt, bijv. door dit in te leveren bij een hiertoe erkend verkooppunt bij
aankoop van een gelijksoortig product, of bij een officiële inzameldienst voor de
recycling van elektrische en elektronische apparatuur (EEA) en batterijen en
accu's. Door de potentieel gevaarlijke stoffen die gewoonlijk gepaard gaan met
EEA, kan onjuiste verwerking van dit type afval mogelijk nadelige gevolgen
hebben voor het milieu en de menselijke gezondheid. Uw medewerking bij het
op juiste wijze weggooien van dit product draagt bij tot effectief gebruik van
natuurlijke hulpbronnen.
Voor verdere informatie over recycling van dit product kunt u contact opnemen
met uw plaatselijke gemeente, afvaldienst, officiële dienst voor klein chemisch
afval of afvalstortplaats, of kunt u terecht op www.canon-europe.com/weee
,
of www.canon-europe.com/battery
.
VOORZICHTIG
ONTPLOFFINGSGEVAAR ALS DE BATTERIJ WORDT VERVANGEN DOOR
EEN ONJUIST TYPE BATTERIJ. HOUD U BIJ HET WEGGOOIEN VAN
GEBRUIKTE BATTERIJEN AAN DE LOKALE VOORSCHRIFTEN HIERVOOR.
357
358
359
13
Opnamen downloaden
naar de computer
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u opnamen van de
camera naar uw computer kunt downloaden. Daarnaast
vindt u in dit hoofdstuk een overzicht van de software
die op de EOS Solution Disk (cd-rom) staat. Bovendien
leest u in dit hoofdstuk hoe u de software op uw
computer installeert.
EOS Solution
Disk
(software)
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
360
U kunt de meegeleverde software gebruiken om de opnamen op de
camera naar een computer te downloaden. Dit kan op twee manieren.
1
Installeer de software (pag.363).
2
Gebruik de meegeleverde
interfacekabel om de camera op
een computer aan te sluiten.
Gebruik de interfacekabel die bij de
camera is geleverd.
Sluit de kabel aan op de <C>-
aansluiting van de camera en zorg
dat het pictogram <D> van de
stekker van de kabel naar de
voorkant van camera wijst.
Steek de stekker van het snoer in
de USB-poort van de computer.
3
Gebruik EOS Utility om de
opnamen te downloaden.
Raadpleeg de EOS Utility
Instructiehandleiding voor meer
informatie.
Opnamen downloaden naar een computer
Downloaden door de camera op de computer aan te sluiten
361
Opnamen downloaden naar een computer
U kunt ook een kaartlezer gebruiken om opnamen naar de computer te
downloaden.
1
Installeer de software (pag.363).
2
Plaats de kaart in de kaartlezer.
3
Gebruik Canon-software om de
opnamen te downloaden.
X Gebruik Digital Photo
Professional.
X Gebruik ImageBrowser EX.
Raadpleeg de software-
instructiehandleiding voor meer
informatie.
Opnamen downloaden met een kaartlezer
Als u opnamen van de camera met behulp van een kaartlezer naar de
computer downloadt zonder de Canon-software te gebruiken, kopieert u de
map DCIM die zich op de kaart bevindt naar de computer.
362
EOS Solution Disk
Deze cd bevat de volgende software voor EOS-camera's.
Communicatiesoftware voor de camera en de computer
Opnamen (foto’s/movies) die met de camera zijn gemaakt downloaden naar uw
computer.
De camera instellen vanaf uw computer.
Foto's op afstand maken door de camera op uw computer aan te sluiten.
Achtergrondmuziek kopiëren naar de kaart en de muziek tijdens het weergeven
afspelen.
Software voor het weergeven en bewerken van opnamen
Zeer snel opnamen weergeven, bewerken en afdrukken op uw computer.
Opnamen bewerken zonder het origineel te wijzigen.
Geschikt voor de meest uiteenlopende gebruikers, van amateurs tot professionals.
Met name aanbevolen voor gebruikers die hoofdzakelijk RAW-opnamen maken.
Software voor het maken van beeldstijlbestanden
Deze software is bedoeld voor gevorderde gebruikers die ervaring hebben met het
bewerken van opnamen.
U kunt beeldstijlen aanpassen aan uw eigen specifieke opnamekenmerken en een
origineel beeldstijlbestand maken/opslaan.
Software voor het weergeven en bewerken van opnamen
Maak verbinzding met internet om de software de downloaden en installeren.*
U kunt door JPEG-opnamen op uw computer bladeren, deze weergeven en afdrukken.
U kunt movies (MOV-bestanden) en videosnapshotalbums afspelen en moviebeelden
omzetten in foto's.
Aanbevolen voor personen die voor het eerst een digitale camera gebruiken en
amateurfotografen.
* U hebt de EOS Solution Disk nodig om EX ImageBrowser te downloaden en installeren.
Informatie over de software
a EOS Utility
b Digital Photo Professional
c Picture Style Editor
d ImageBrowser EX
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
De software die bij eerdere camera's is geleverd, biedt mogelijk geen
ondersteuning voor foto's en moviebestanden die met deze camera
worden gemaakt. Gebruik de software die bij deze camera wordt geleverd.
363
Compatibele
besturingssystemen
1 Controleer of de camera niet op de computer is aangesloten
.
2 Plaats de EOS Solution Disk in het cd-romstation.
3 Selecteer uw regio, land en taal.
4 Klik op [Easy Installation/Standaardinstallatie] om de installatie te
starten.
Volg de instructies op het scherm om de installatieprocedure te
voltooien.
Installeer Microsoft Silverlight als daarom wordt gevraagd.
5 Wanneer de installatie is voltooid, klikt u op [Finish/Voltooien].
6 Verwijder de cd.
De software installeren
De software op Windows installeren
Sluit de camera pas op de computer aan nadat u de software hebt
geïnstalleerd. Anders wordt de software niet juist geïnstalleerd.
Bij het downloaden en installeren van ImageBrowser EX volgt u
onderstaande stappen zoals met andere EOS-software op de EOS Solution
Disk. U hebt verbinding met internet nodig. U kunt de software niet
downloaden zonder internetverbinding.
Zelfs als op uw computer al ImageBrowser EX is geïnstalleerd, volgt u
onderstaande stappen om ImageBrowser EX opnieuw te installeren.
De software wordt bijgewerkt met de nieuwste versie met geoptimaliseerde
functies voor uw camera. Ook de nieuwste functies kunnen worden
toegevoegd met de functie voor automatisch bijwerken.
Voor andere software dan ImageBrowser EX – als een eerdere versie is
geïnstalleerd – volgt u onderstaande stappen om de software opnieuw te
installeren. (De nieuwere versie overschrijft de vorige versie.)
Windows 7
Windows Vista
Windows 8
Windows XP
De software installeren
364
Compatibele besturingssystemen
1 Controleer of de camera niet op de computer is aangesloten.
2 Plaats de EOS Solution Disk in het cd-romstation.
Dubbelklik op het bureaublad van uw computer op het cd-
rompictogram en dubbelklik vervolgens op [setup].
3 Selecteer uw regio, land en taal.
4 Klik op [Easy Installation/Standaardinstallatie] om de installatie te
starten.
Volg de instructies op het scherm om de installatieprocedure te
voltooien.
5 Wanneer de installatie is voltooid, klikt u op [Restart/Opnieuw
opstarten].
6 Verwijder de cd zodra de computer opnieuw is opgestart.
De software op Macintosh installeren
Sluit de camera pas op de computer aan nadat u de software hebt
geïnstalleerd. Anders wordt de software niet juist geïnstalleerd.
Bij het downloaden en installeren van ImageBrowser EX volgt u
onderstaande stappen zoals met andere EOS-software op de EOS Solution
Disk. U hebt verbinding met internet nodig. U kunt de software niet
downloaden zonder internetverbinding.
Zelfs als op uw computer al ImageBrowser EX is geïnstalleerd, volgt u
onderstaande stappen om ImageBrowser EX opnieuw te installeren.
De software wordt bijgewerkt met de nieuwste versie met geoptimaliseerde
functies voor uw camera. Ook de nieuwste functies kunnen worden
toegevoegd met de functie voor automatisch bijwerken.
Voor andere software dan ImageBrowser EX – als een eerdere versie is
geïnstalleerd – volgt u onderstaande stappen om de software opnieuw te
installeren. (De nieuwere versie overschrijft de vorige versie.)
MAC OS X 10.6 - 10.8
365
14
Verkorte handleiding
en index
Menugebruik - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 366
Opnamekwaliteit - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 367
A Beeldstijl - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 367
Q Snel instellen - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 368
Namen van onderdelen - - - - - - - - - - - - - - pag. 369
Basismodi - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 371
DDe ingebouwde flitser gebruiken- - - - - - - pag. 371
Creatieve modi - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 372
d: AE-programma - - - - - - - - - - - - - - - pag. 372
s: AE met sluitervoorkeur- - - - - - - - - pag. 372
f: AE met diafragmavoorkeur - - - - - pag. 372
f: AF-gebruik - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 373
S AF-punt- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 373
i: ISO-snelheid - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 374
i Transportmodus - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 374
A Live view-opnamen - - - - - - - - - - - - - - pag. 375
k Movie-opnamen - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 376
Opnamen weergeven- - - - - - - - - - - - - - - - pag. 377
366
Verkorte handleiding
Menugebruik
Basismodi Movie-opnamen
Creatieve
modi
Menu-items Menu-instellingen
Tabbladen
1. Druk op de knop <
M
> om het menu weer te geven.
2.
Druk op de toetsen <
Y
> <
Z
> om een tabblad te selecteren en druk
vervolgens op de toetsen <
W
> <
X
> om het gewenste item te selecteren.
3. Druk op <
0
> om de instelling weer te geven.
4. Nadat u het item hebt ingesteld, drukt u op <
0
>.
<
M
>
Knop
LCD-
scherm/
aanraak-
scherm
<
S
>
Pijltjestoetsen
Knop
<
0
>
367
Verkorte handleiding
Opnamekwaliteit
A
Beeldstijl
N
Opnamekwaliteit
Vastgelegde pixels
Maximumaantal opnamen
o
Selecteer [
z
1: Beeldkwalit.] en druk vervolgens op <
0
>.
o
Druk op de toetsen <
Y
> <
Z
> om de kwaliteit te selecteren
en druk vervolgens op <
0
>.
o
Selecteer [
z
3: Beeldstijl] en
druk vervolgens op <
0
>.
o
Druk op de toetsen <
W
> <
X
>
om de beeldstijl te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>.
Stijl Omschrijving
D
Automatisch
De kleurtonen worden geoptimaliseerd voor de situatie.
P
Standaard Levendige kleuren en scherpe opnamen.
Q
Portret Mooie huidtinten en redelijk scherpe opnamen.
R
Landschap
Levendige landschappen en blauwe luchten, en zeer scherpe opnamen.
V
Monochroom Zwart-witopnamen.
o
Zie pagina 102 voor < > (Neutraal) en < > (Natuurlijk).
SU
Verkorte handleiding
368
Q
Quick Control
Basismodi Creatieve modi
o
o
Druk op de knop <
Q
>.
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
o
In de basismodi zijn de selecteerbare functies afhankelijk
van de gekozen opnamemodus.
o
Druk op de pijltjestoetsen <
S
> om een functie te selecteren en
draai vervolgens aan het instelwiel <
6
> om de functie in te stellen.
Sluitertijd
Diafragma
Lichte tonen prioriteit
ISO-snelheid
Beeldstijl
Belichtings-
compensatie/
AEB-instelling
Opnamemodus
Flitsbelichtings-
compensatie
Witbalans
Trans
p
ort/zelfonts
p
anner
Terug
Witbalanscorrectie
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)
AF-bediening
Meetmethode
Witbalanstrapje
Opnamekwaliteit
369
Verkorte handleiding
Nomenclatuur
Scherpstelmodusknop
Ontspanknop
Programmakeuzewiel
Aan-uitschakelaar
<i> Knop voor
ISO-snelheid
<D>
Flitsknop
<6>
Hoofdinstelwiel
<L>
Wisknop
Lees-/
schrijfindicator
<
O
> Knop voor diafragma/
belichtingscompensatie
<A> Knop voor
Live view-/
movie-opnamen
<S> Knop voor
AF-puntselectie
<
A
> Knop voor
AE-vergrendeling
<A>
Pijltjestoetsen
<Q/0> Quick
Control-knop/instelknop
Verkorte handleiding
370
Opname-instellingen
Zoekerinformatie
Monochroomopnamen
Flitsbelichtings-
compensatie
Sluitertijd
ISO-snelheid
AF-punten
Indicator voor AF-puntactivatie <
>
Spotmetingscirkel
Scherpstelbevestigings-
lampje
Diafragma
Max. opnamereeks
Belichtingsvergrendeling
Flitser gereed
Indicator belichtingsniveau
Sluitertijd
ISO-snelheid
Diafragma
Opnamemodus
Maximumaantal
opnamen
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)
Meetmethode
Witbalans
Opnamekwaliteit
Indicator
belichtingsniveau
Transport/zelfontspanner
Accuniveau
zxcn
Beeldstijl
AF-bediening
Pictogram
Snel instellen
371
Verkorte handleiding
Basismodi
D
o
Druk op de knop <
D
> om de
te laten komen en maak daarna
de opname.
Basismodi
tegenlicht automatisch omhoog en gaat deze automatisch
af (bij bepaalde opnamemodi).
Creatieve modi
Alle opname-instellingen
worden automatisch ingesteld.
U hoeft alleen de ontspanknop
in te drukken; de camera doet
de rest.
A
Scene Intelligent Auto
7
Flitser uit
C
Automatisch/creatief
2
Portret
3
Landschap
4
Close-up
5
Sport
8
Speciale opname
C
P
x
6
F
G
Kinderen
Voedsel
Kaarslicht
Nachtportret
Nachtopnamen uit hand
HDR-tegenlicht
De ingebouwde flitser gebruiken
ingebouwde flitser tevoorschijn
Indien nodig komt de ingebouwde flitser bij weinig licht of
Verkorte handleiding
372
Creatieve modi
d
: AE-programma
s
: AE met sluitertijdvoorkeuze
f
: AE met diafragmavoorkeuze
U kunt de camera-instellingen
naar wens aanpassen om
verschillende opnamen te maken.
De camera stelt de sluitertijd en diafragmawaarde
automatisch hetzelfde in als in de modus <
A
>.
o
Stel het programmakeuzewiel in op <
d
>.
o
Stel het programmakeuzewiel in op <
s
>.
o
Stel het instelwiel <
6
> in op
de gewenste sluitertijd en stel
scherp op het onderwerp.
Het diafragma wordt automatisch ingesteld.
o
Als de diafragmawaarde op het scherm knippert, draait
u aan het instelwiel <
6
> totdat het knipperen stopt
o
Stel het programmakeuzewiel in op <
f
>.
o
D
raai het instelwiel <
6
> naar de
gewenste diafragmawaarde en stel
scherp op het onderwerp.
De sluitertijd wordt automatisch ingesteld.
o
Als de sluitertijd op het scherm knippert, draait u aan
het instelwiel <
6
> totdat het knipperen stopt.
o
o
373
Verkorte handleiding
f
: AF-bediening
N
S
AF-punt
N
o
Stel de scherpstelmodusknop
op het objectief in op <
f
>.
o
Selecteer [
z
3: AF-bediening]
en druk vervolgens op <
0
>.
o
Druk op de toetsen
<
Y
>
<
Z
>
om
de AF-bediening te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>.
X
(1-beeld AF):
Voor niet-bewegende onderwerpen
9
(AI Focus AF):
De AF-bediening wisselt automatisch
Z
(AI Servo AF):
Voor bewegende onderwerpen
o
Druk op de knop <
S
>.
o
Druk op de pijltjestoetsen <
S
>
om het AF-punt te selecteren.
o
Als u in de zoeker kijkt, kunt u
het AF-punt selecteren door
aan het instelwiel <
6
> te
draaien totdat het gewenste
AF-punt rood knippert.
o
Wanneer u op <
0
> drukt,
wordt er tussen het middelste
AF-punt en automatische AF-
puntselectie gewisseld.
Verkorte handleiding
374
i
: ISO-snelheid
N
i
Transportmodus
o
Druk op de knop <
i
>.
o
Druk op de toetsen <
Y
> <
Z
>
of draai aan het instelwiel <
6
>
om de gewenste ISO-snelheid
te selecteren en druk vervolgens
op <
0
>.
o
Wanneer [AUTO] is
geselecteerd, wordt de ISO-
snelheid automatisch ingesteld.
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, wordt de huidige ISO-
snelheid weergegeven.
* Kan niet worden geselecteerd in de basismodi.
o
Selecteer [
z
1: Trnsp./zlfont.]
en druk vervolgens op <
0
>.
o
D
ruk op de toetsen <
Y
> <
Z
> om
de transportmodus te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>.
u
: Enkelbeeld
i
: Continue opname
B
: Enkele stille opname*
M
:
Stille continue opname
*
Q
: Zelfontsp.:10 sec./afst.
l
: Zelfontspanner: 2 sec.
q
: Zelfontspanner:Continu
375
Verkorte handleiding
A
Live view-opnamen
o
Druk op de knop <
A
> om het
Live view-beeld weer te geven.
o
Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
o
Druk de ontspanknop helemaal
in om een opname te maken.
o
Maximum aantal opnamen (Live view-opnamen)
Temperatuur
Bij 23 °C
Circa 160 opnamen Circa 150 opnamen
Geen flits
50% flits
Verkorte handleiding
376
k
Movie-opnamen (Automatische belichting)
o
Zet de aan-uitschakelaar op
<
k
>.
o
Draai het programmakeuzewiel
naar een andere
opnamemodus dan <
a
>.
o
Druk op de knop <
A
> om een
movie-opname te starten.
o
Druk nogmaals op <
A
> om
de movie-opname te stoppen.
Movie-opname
Microfoon
377
Verkorte handleiding
Opnamen weergeven
Index
B
Opname-informatie
Vergroten
Afspelen
Wissen
Opname selecteren
L
x
S
uu yy
378
Index
Nummers
1280x720 ..................................... 193
1920x1080 ................................... 193
640x480 ....................................... 193
9 punts AF-selectie,
automatisch .................................. 105
A
A (Automatisch/scène)................ 58
Aanraakscherm ........ 23, 53, 245, 255
AC-adapter................................... 308
Accessoires ...................................... 4
Achtergrond wazig ......................... 66
Achtergrondmuziek ...................... 261
Adobe RGB .................................. 146
AE met diafragmavoorkeur .......... 116
AE met sluitervoorkeur................. 114
AEB ...................................... 125, 300
AE-programma............................... 92
Programmakeuze........................... 93
AE-vergrendeling ......................... 127
AF 9 Scherpstellen
Afdrukken ..................................... 281
Afdrukeffecten.......................... 286
Afstellen ................................... 289
Fotoboek instellen.................... 295
Kantelcorrectie......................... 289
Pagina-indeling ........................ 285
Papierinstellingen .................... 284
Printopties (DPOF) .................. 291
AF-punt ........................................ 105
Afstandsbediening........................ 310
AI FOCUS (AI Focus AF) ............. 104
AI SERVO (AI Servo AF) ............. 104
Aquareleffect ........................ 159, 276
Aspect ratio .................................. 162
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)..... 130
Auto. reset .................................... 222
Auto. roteren ................................ 225
Autofocus ............................. 103, 105
Automatisch/creatief....................... 64
Automatische selectie
van AF-punt .................................. 105
Automatische weergave ............... 258
Av (AE met diafragmavoorkeur) ... 116
Avondopnamen.........................76, 77
A/V OUT
(Audio-/video-uitvoer) ...........252, 265
B
B/W (Monochroom) ..............102, 139
Basismodi ....................................... 26
Batterij ................................ 30, 32, 36
Batterijniveau.................................. 36
Beeldstijl ....................... 101, 137, 140
Belichtingscorrectie ...................... 123
Belichtingsniveauverhogingen......300
Beschikbare functies volgens
opnamemodus.............................. 316
Bestandsextensie .........................222
Bestandsgrootte .............95, 194, 270
Bestandsnaam..............................221
Bijsnijden ...................................... 279
Bracketing............................. 125, 145
BULB (Bulb-belichting) ................. 120
C
C (Automatisch/creatief) .............. 64
Camera
Bewegingsonscherpte..............147
Camera vasthouden...................42
Camera-instellingen wissen ..... 227
Instellingenscherm ...................226
Camera-instellingen wissen..........227
Centrum gewogen gemiddelde..... 122
Chromatische correctie................. 135
Classificatie .................................. 248
Close-up ......................................... 70
Contactpunten
voor flitssynchronisatie ................... 22
Continu-opnamen ......................... 108
Contrast ........................................ 138
Copyrightinformatie ...................... 223
379
Index
Correctie helderheid randen......... 134
Creatieve filters .................... 157, 274
Creatieve modi ............................... 26
D
Datum/tijd ....................................... 37
DC-koppeling ............................... 308
Deelmeting ................................... 121
Diavoorstelling.............................. 258
Digitale aansluiting ............... 282, 360
Dioptrische aanpassing .................. 42
Doorlopende
bestandsnummering..................... 221
DPOF ........................................... 291
E
Effect kunst opvallend .......... 159, 276
Enkelbeeld ..... 67, 108, 317, 319, 321
Externe flitser ............................... 311
Extra effect opname ....................... 65
Eye-Fi-kaart.................................. 313
Eén-punts AF ............................... 105
F
FEB (Flitsbelichtingsbracketing)... 233
FE-vergrendeling.......................... 128
Fijn (opnamekwaliteit) .................... 24
Filtereffect .................................... 139
Firmwareversie............................. 328
Fisheye-effect....................... 159, 275
Flitser
Effectief bereik ......................... 111
Externe flitser ........................... 311
FE-vergrendeling ..................... 128
Flitsbelichtingscompensatie..... 124
Flitsbesturing............................ 231
Flitser uit ........................ 63, 67, 81
Flitssynchronisatiesnelheid...... 312
Handmatig flitsen ..................... 234
Ingebouwde flitser.................... 111
Persoonlijke voorkeuze............ 235
Rode-ogencorrectie ................. 112
Sluitersynchronisatie
(1e-/2e-gordijn) ........................ 234
Flitsers van een ander merk......... 312
Flitserschoen ................................ 311
Flitsmodus ............................ 233, 234
Focusbevestigingslampje ............... 58
Focusinstellingsknop ...... 40, 107, 176
Focusvergrendeling........................ 61
Formaat wijzigen .......................... 277
Formatteren (kaart initialiseren)...... 48
Fotoboek instellen ........................ 295
Foutcodes..................................... 343
Framesnelheid.............................. 193
Full HD (Full High-Definition)
.... 193, 252
G
Geheugenkaarten 9 Kaarten
Gemiddeld (opnamekwaliteit)......... 24
Groot (opnamekwaliteit) ................. 24
H
Half indrukken ................................ 43
Handm. reset ................................ 222
Handmatig scherpstellen (MF)
.... 107, 176
Handmatige belichting .......... 119, 185
Handmatige selectie (AF) ............. 105
Handmatige witbalans .................. 142
HDMI .................................... 252, 262
HDMI CEC.................................... 263
HDR-tegenlicht ............................... 78
Helderheid (belichting).................. 123
Belichtingscorrectie .................. 123
Belichtingsvergrendeling
(AE-vergrendeling) ................... 127
Meetmethode (meetmodus)..... 121
Reeksopnamen met automatische
belichting (AEB)
................... 125, 300
Helemaal indrukken........................ 43
Histogram (Helderheid/RGB)........ 272
Hoge ISO-ruisreductie .................. 131
I
ICC-profiel .................................... 146
Indexweergave ............................. 242
Ingebouwde flitser ........................ 111
380
Index
Instelwiel ................................ 22, 113
ISO-snelheid .................................. 98
Automatisch instellen (Auto) ...... 99
ISO vergroten .......................... 300
Maximale ISO-snelheid
voor ISO auto........................... 100
J
JPEG.............................................. 95
K
Kaarslicht ....................................... 75
Kaarten............................... 21, 32, 48
Formatteren ............................... 48
Kaartwaarschuwing ................. 216
Low-levelformattering ................ 49
Problemen ........................... 34, 49
Schuifje voor schrijfbeveiliging
..... 32
SD-snelheidsklasse ..................... 3
Kabel ........ 4, 262, 265, 282, 322, 360
Kijktijd........................................... 217
Kinderen......................................... 73
Klein (opnamekwaliteit) .......... 24, 278
Kleurruimte (bereik van
reproduceerbare kleuren)............. 146
Kleurtemperatuur ......................... 142
Kleurtoon ................................ 80, 138
Korrelig Z/W ......................... 159, 275
L
Landschap.............................. 69, 102
Lange belichtingstijden................. 120
LCD-scherm ................................... 21
Aanpassing helderheid ............ 218
Menuscherm ...................... 46, 324
Opname-instellingen............ 24, 50
Opnamen weergeven ........ 89, 241
Schermkleur............................. 230
Lees-/schrijfindicator ...................... 34
Licht-/scèneopnamen..................... 86
Lichte tonen prioriteit.................... 301
Live View-opnamen
Gezicht+volgen ........................ 164
Live view-opnamen ................ 62, 149
Aspect ratio .............................. 162
Continue AF .............................161
FlexiZone - Multi .......................166
FlexiZone - Single.....................168
Handmatige focus ............107, 176
Informatiedisplay ......................152
Maximumaantal opnamen ........151
Meettimer .................................163
Quick-modus ............................172
Rasterweergave .......................161
Snel instellen ............................155
Luidspreker ...................................254
M
M (Handmatige belichting)
.....119, 185
Macrofotografie ...............................70
Mappen maken/selecteren ...........219
Maximale opnamereeks............95, 96
Maximumaantal opnamen
.....36, 94, 151
Meervlaksmeting...........................121
Meetmethode................................121
Meettimer ..............................163, 209
Menu ...............................................46
Instellingen ...............................324
Instellingsprocedure ...................47
My Menu...................................305
3 pictogram ................................8
MF (handmatige
scherpstelling).......................107, 176
Microfoon ......................................182
Miniatuureffect ......................160, 276
Miniatuureffectmovie.....................195
Modus Speciale scène....................72
Monochroom...................82, 102, 139
Movies ..........................................181
AF-methode......................192, 207
Automatische belichting............182
Bestandsgrootte .......................194
Bewerken .................................256
Demper.....................................210
Foto’s maken ............................190
Framesnelheid..........................193
Geluidsopname ........................210
Handmatige belichting ..............185
Handmatige scherpstelling .......182
381
Index
Informatieweergave ................. 187
Meettimer ................................. 209
Miniatuureffectmovie................ 195
Movie-opnameformaat............. 193
Op een tv bekijken ........... 252, 262
Opnametijd .............................. 194
Raster ...................................... 209
Servo AF voor film ................... 207
Snel instellen ........................... 192
Videosnapshotalbum ............... 197
Videosnapshots ....................... 197
Weergave................................. 254
Windfilter.................................. 210
Movies in High-Definition (HD)
.... 193, 252
My Menu ...................................... 305
N
Nacht portret .................................. 76
Nachtopnamen uit hand ................. 77
Namen van onderdelen .................. 22
Natuurlijk ...................................... 102
Neutraal........................................ 102
Normaal (opnamekwaliteit) ............ 24
NTSC ................................... 193, 327
O
Objectief ......................................... 40
Chromatische correctie ............ 135
Correctie helderheid randen .... 134
Ontgrendeling ............................ 41
Oculairdop.............................. 29, 310
ONE SHOT (1-beeld AF) ............. 103
Ontspan sluiter zonder kaart ........ 216
Ontspanknop .................................. 43
Oogschelp .................................... 310
Op een tv bekijken ............... 252, 262
Opladen.......................................... 30
Oplader .................................... 27, 30
Opnamegebied............................... 41
Opname-instellingen ................ 24, 50
Opnamekwaliteit............................. 94
Opnamemodus............................... 26
Av (AE met diafragmavoorkeur)
.... 116
M (Handmatige belichting)....... 119
P (AE-programma) ..................... 92
Tv (AE met sluitervoorkeur) ..... 114
A (Automatisch/scène)............ 58
7 (Flitser uit) ............................ 63
C (Automatisch/creatief) .......... 64
2 (Portret)................................. 68
3 (Landschap) ......................... 69
4 (Close-up) ............................. 70
5 (Sport) .................................. 71
SCN (Speciale scène) ................ 72
C(Kinderen) .............................. 73
P (Voedsel) ............................... 74
x (Kaarslicht) ............................ 75
6 (Nacht portret)....................... 76
F (Nachtopnamen uit hand) ..... 77
G (HDR-tegenlicht)................... 78
Opnamen
Auto. roteren ............................ 225
Automatische weergave........... 258
Beveiligen................................. 266
Classificatie .............................. 248
Diavoorstelling.......................... 258
Handmatig roteren ................... 247
Histogram................................. 272
Index ........................................ 242
Kijktijd....................................... 217
Nummering............................... 221
Op een tv bekijken ........... 252, 262
Opname-informatie .................. 270
Opnamekenmerken
(Beeldstijl) ................ 101, 137, 140
Opnamesprong (door
beelden navigeren) .................. 243
Overbelichtingswaarschuwing
...... 272
Overdracht ............................... 313
Vergrote weergave ................... 244
Weergeven......................... 89, 241
Wissen ..................................... 268
Opnamen beveiligen .................... 266
Opnamen maken met de
afstandsbediening ........................ 309
Opnamen wissen.......................... 268
Opnamesprong............................. 243
Overbelichtingswaarschuwing...... 272
P
P (AE-programma) ......................... 92
382
Index
PAL....................................... 193, 327
Papierinstellingen (afdrukken) ..... 284
Persoonlijke voorkeuze................ 298
Persoonlijke witbalans ................. 143
PictBridge..................................... 281
M (Creatieve modi) pictogram ........ 8
Pieptoon ....................................... 216
Pieptoon bij aanraken .................... 54
Pixels ............................................. 94
Portret .................................... 68, 101
Predictive (AI Servo) .................... 104
Prioriteit voor tonen...................... 301
Programmakeuzewiel .................... 26
Q
Q (Snel
instellen)........... 44, 80, 155, 192, 250
Quick-modus ................................ 172
R
Raster .................................. 161, 209
RAW................................... 24, 95, 97
RAW+JPEG ....................... 24, 95, 97
Rechtstreeks afdrukken ............... 282
Reiniging (beeldsensor) ....... 236, 239
Riem............................................... 29
Rode-ogencorrectie ..................... 112
Roteren (opname)........ 225, 247, 289
Ruisond. bij meerd. opn. .............. 131
Ruisreductie
Hoge ISO-snelheid .................. 131
Lange belichtingstijden ............ 132
Ruisreductie lange sluitertijd ........ 132
S
Scherpstellen
AF-bediening ........................... 103
AF-hulplicht...................... 106, 302
AF-methode ..................... 164, 207
AF-puntselectie........................ 105
Compositie opnieuw bepalen..... 61
Handmatige focus............ 107, 176
Moeilijk scherpstellen
.... 107, 170, 208
Onscherp ................... 42, 107, 170
Pieptoon ................................... 216
Scherpte ....................................... 138
Scherptedieptecontrole................. 118
Scènepictogrammen.............153, 184
SD, SDHC, SDXC-kaarten
9
Kaarten
Sensorreiniging
....................... 236, 239
Sepia (monochroom) .............. 82, 139
Sfeeropnamen ................................ 82
Simulatie definitieve opname
....154, 189
Slepen ............................................ 54
Sluitersynchronisatie .................... 234
Softfocus............................... 159, 275
Software ....................................... 362
Speelgoedcamera-effect.......160, 276
Spiegel opklappen ................147, 302
Sport ............................................... 71
Spotmeting.................................... 121
sRGB ............................................ 146
Standaardinstellingen herstellen
........ 227
Statiefbevestigingspunt................... 23
Stille opname
Continue opname..................... 108
Enkelbeeld ............................... 108
Stof op opnamen
voorkomen .................... 236, 237, 239
Stofwisdata ................................... 237
Stopcontact................................... 308
Storingen ...................................... 331
Synchronisatie 1e-gordijn ............. 234
Synchronisatie 2e-gordijn ............. 234
Systeemschema ........................... 322
T
Taalselectie.....................................39
Temperatuurwaarschuwing...178, 212
Tijdzone .......................................... 37
Tikken .............................................53
Toningeffect (monochroom)..........139
Touch Shutter ............................... 174
Transportmodus........24, 67, 108, 110
Tv (AE met sluitervoorkeur).......... 114
383
Index
U
Uitleg...............................................52
Uitschakelen ...........................35, 217
USB-aansluiting (digitaal) .....282, 360
V
Veiligheidsmaatregelen.................353
Vergroting..............................176, 244
Verzadiging ...................................138
Videosnapshotalbum ....................197
Videosnapshots ............................197
Videosysteem ...............193, 265, 327
Voeding
Batterijniveau..............................36
Maximumaantal
opnamen.......................36, 94, 151
Opladen ......................................30
Stopcontact...............................308
Uitschakelen .............................217
Voedsel ...........................................74
Volautomatisch
(Automatisch/scène) .......................58
Volume (movieweergave) .............255
W
Waarschuwing detailverlies...........272
WB (Witbalans) .............................142
Weergave................................89, 241
Weergave met opname-informatie
.....270
Weergave van één opname............89
Windfilter .......................................210
Witbalans ......................................142
Correctie ...................................144
Handmatig ................................142
Opnametrapje...........................145
Persoonlijk................................143
Z
Zelfontspanner ..............................110
10 sec./2 sec. ...........................110
Zoeker.............................................25
Dioptrische aanpassing ..............42
Zomertijd .........................................38
Zwart-witopname ............82, 102, 139
CEL-SU3UA282 © CANON INC. 2016
De beschrijvingen in deze instructiehandleiding zijn in mei 2016 geactualiseerd. Voor informatie
over de compatibiliteit met producten van na deze datum, kunt u zich wenden tot een Canon
Service Center. Raadpleeg voor de nieuwste versie van de Instructiehandleiding de
Canon-website.
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika & Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen, Nederland
Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over het
dichtstbijzijnde Canon-kantoor
Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door Canon Europa N.V.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356
  • Page 357 357
  • Page 358 358
  • Page 359 359
  • Page 360 360
  • Page 361 361
  • Page 362 362
  • Page 363 363
  • Page 364 364
  • Page 365 365
  • Page 366 366
  • Page 367 367
  • Page 368 368
  • Page 369 369
  • Page 370 370
  • Page 371 371
  • Page 372 372
  • Page 373 373
  • Page 374 374
  • Page 375 375
  • Page 376 376
  • Page 377 377
  • Page 378 378
  • Page 379 379
  • Page 380 380
  • Page 381 381
  • Page 382 382
  • Page 383 383
  • Page 384 384

Canon EOS 100D Handleiding

Type
Handleiding