Canon EOS 77D Handleiding

Type
Handleiding
Instructiehandleidingen (PDF-bestanden) en de
software kunnen worden gedownload van de
Canon-website (pag. 4, 489).
NEDERLANDS
Instructiehandleiding
www.canon.com/icpd
2
De EOS 77D is een digitale spiegelreflexcamera met een uiterst
nauwkeurige CMOS-sensor met ongeveer 24,2 effectieve megapixels,
DIGIC 7, hoge precisie en hoge snelheid AF-punten (maximaal
45 kruisvormige AF-punten), continue opnamen met ongeveer
6,0 frames per seconde, Live View-opnamen en movie-opnamen in
Full HD (Full High-Definition) en Wi-Fi/NFC/Bluetooth-functie
(draadloze communicatie).
Lees voordat u begint met opnamen maken het volgende
Lees eerst de Veiligheidsmaatregelen (pag. 22-24) en Tips en
waarschuwingen voor het gebruik (pag. 25-27) om slechte foto’s en
ongelukken te voorkomen. Lees deze handleiding zorgvuldig door om
ervoor te zorgen dat u de camera correct gebruikt.
Raadpleeg deze handleiding tijdens het gebruik om nog
verder vertrouwd te raken met de camera
Maak een aantal testopnamen terwijl u deze handleiding doorneemt
en bekijk het resultaat. U zult de camera dan beter begrijpen.
Bewaar deze handleiding op een veilige plaats zodat u deze later nog
kunt raadplegen.
De camera testen voor gebruik en aansprakelijkheid
Bekijk de opnamen nadat u deze hebt gemaakt en controleer of ze
goed zijn vastgelegd. Wanneer de camera of de geheugenkaart
gebreken vertoont en de opnamen niet kunnen worden vastgelegd of
naar een computer kunnen worden gedownload, is Canon niet
verantwoordelijk voor eventueel verlies of ongemak.
Copyright
Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik van
opnamen of auteursrechtelijk beschermde muziek en beelden op de
geheugenkaart voor andere doeleinden dan privégebruik. Ook kan het
maken van opnamen van bepaalde openbare optredens, exposities en
dergelijke zelfs voor privégebruik verboden zijn.
Inleiding
3
Controleer voordat u begint of alle onderstaande onderdelen van de camera
aanwezig zijn. Neem contact op met uw dealer als er iets ontbreekt.
* Acculader LC-E17E is voorzien en wordt geleverd met een netsnoer.
Bij de camera is geen cd-rom met software, interfacekabel of
HDMI-kabel geleverd.
De instructiehandleidingen worden op de volgende pagina vermeld.
Als u een lenzenset hebt gekocht, dient u te controleren of de lenzen
zijn meegeleverd.
Bewaar bovengenoemde zaken zorgvuldig.
Raadpleeg het systeemschema voor items die afzonderlijk worden verkocht (pag. 440).
Controlelijst onderdelen
Accu
LP-E17
(met beschermdeksel)
Acculader
LC-E17E*
Riem
Camera
(met oogschelp en cameradop)
Wanneer u lensinstructiehandleidingen nodig hebt, downloadt u deze van de
website van Canon (pag. 4).
De lensinstructiehandleidingen (PDF) zijn voor lenzen die apart worden verkocht.
Indien u de lenzenset koopt, komen sommige accessoires die met de lens zijn
meegeleverd, mogelijk niet overeen met de accessoires die in de handleiding voor
de lens zijn weergegeven.
U kunt software voor eigen gebruik downloaden van de Canon-website
(pag. 489).
4
Verkorte handleiding
Het boekje is de Verkorte handleiding.
U vindt meer gedetailleerde instructiehandleidingen
(PDF-bestanden) op de website van Canon.
1 Download de instructiehandleidingen (PDF-bestanden).
Maak verbinding met internet en ga naar de volgende
Canon-website.
www.canon.com/icpd
Selecteer het land of de regio van uw verblijfplaats en download
de instructiehandleidingen.
Instructiehandleidingen die kunnen worden
gedownload
Camera-instructiehandleiding
Instructiehandleiding voor de Wi-Fi-functie (draadloze
communicatiefunctie)
Lensinstructiehandleidingen
Software-instructiehandleidingen
2 Bekijk de instructiehandleidingen (PDF-bestanden).
Dubbelklik op een gedownloade instructiehandleiding
(PDF-bestand) om deze te openen.
Om de instructiehandleidingen (PDF-bestanden) te kunnen
weergeven, hebt u Adobe Acrobat Reader DC of een andere
Adobe PDF-viewer (bij voorkeur de nieuwste versie) nodig.
Adobe Acrobat Reader DC kunt u gratis downloaden van internet.
Raadpleeg het Help-gedeelte van de software voor meer
informatie over het gebruik van de PDF-weergavesoftware.
Instructiehandleidingen
De instructiehandleidingen (PDF-bestanden) downloaden
en bekijken
U kunt software voor eigen gebruik downloaden van de Canon-website
(pag. 489).
5
Instructiehandleidingen
Instructiehandleidingen (PDF-bestanden) kunt u ook downloaden met gebruik
van de QR-code.
www.canon.com/icpd
Voor het lezen van de QR-code is software nodig.
Selecteer het land of de regio van uw verblijfplaats en download de
instructiehandleidingen.
U kunt de QR-code ook weergeven onder [54: Handleiding/software URL].
6
Verkorte handleiding
1
Plaats de accu
(pag. 40)
.
Laad na aankoop de accu om deze
te kunnen gebruiken (pag. 38).
2
Plaats de kaart
(pag. 41)
.
Plaats de kaart in de
kaartsleuf met de etiketzijde
naar de achterzijde van de
camera gericht.
3
Bevestig de lens
(pag. 51)
.
Plaats de witte of rode bevestigings-
markering op de lens op gelijke
hoogte met de bevestigings-
markering van dezelfde kleur op de
camera om de lens te bevestigen.
4
Stel de scherpstelmodusknop
op de lens in op <
f
>
(pag. 51)
.
5
Zet de aan-uitschakelaar op
<
1
> en stel vervolgens het
programmakeuzewiel in op <
A
>
(Scene Intelligent Auto)
(pag. 84).
Draai aan het programmakeuzewiel
terwijl u de ver-/ontgrendelknop in
het midden ingedrukt houdt.
Alle noodzakelijke camera-instellingen
worden automatisch ingesteld.
Witte markering Rode markering
7
Verkorte handleiding
6
Klap het LCD-scherm uit
(pag. 44)
.
Zie pagina 47 wanneer de schermen
met datum/tijd/zone-instelling op het
LCD-scherm worden weergegeven.
7
Stel scherp op het onderwerp
(pag. 54)
.
Kijk door de zoeker en richt het
midden van de zoeker op het
onderwerp.
Druk de ontspanknop half in; de
camera stelt vervolgens scherp op
het onderwerp.
De ingebouwde flitser komt
tevoorschijn indien nodig.
8
Maak de opname
(pag. 54)
.
Druk de ontspanknop helemaal in
om een opname te maken.
9
Bekijk de opname.
De gemaakte opname wordt circa
2 seconden op het LCD-scherm
weergegeven.
Druk op de knop <
x
> om de
opname nogmaals weer te geven
(pag. 121).
Zie “Live View-opnamen” voor het maken van opnamen terwijl u op
het LCD-scherm kijkt (pag. 241).
Zie “Opnamen weergeven” voor het bekijken van de opnamen die
u tot nu toe hebt gemaakt (pag. 121).
Ga voor meer informatie over het verwijderen van opnamen naar
“Opnamen wissen” (pag. 375).
8
De volgende kaarten kunnen met de camera worden gebruikt, ongeacht
de capaciteit. Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd
(geïnitialiseerd) met een andere camera of computer, moet u de
kaart met deze camera formatteren (pag. 74).
SD-/SDHC*-/SDXC*-geheugenkaarten
* UHS-I-kaarten worden ondersteund.
Voor movie-opnamen moet u een kaart met een hoge capaciteit
gebruiken met een lees-/schrijfsnelheid die minstens zo hoog is als
weergegeven in de onderstaande tabel.
* Opnamekwaliteit die automatisch wordt ingesteld voor time-lapse-filmopnamen
(pag. 296).
Als u voor het opnemen van films een kaart met een lage
schrijfsnelheid gebruikt, kan het zijn dat de movie niet goed wordt
opgeslagen. En als u een film afspeelt op een kaart met een lage
leessnelheid, wordt de movie mogelijk niet goed weergegeven.
Ga naar de website van de fabrikant van de kaart als u de lees-/
schrijfsnelheid van de kaart wilt weten.
Compatibele geheugenkaarten
Kaarten waarop movies kunnen worden opgeslagen
Movie-opnameformaat
(pag. 287)
Opname-indelingen
MOV MP4
ALL-I*
UHS-Speed Class 3
of sneller
-
IPB
(standaard)
L: 8 7 -
SD-Speed Class 10
of sneller
Andere dan
bovengenoemd
-
SD-Speed Class 6
of sneller
IPB (Licht) -
SD-Speed Class 4
of sneller
In deze handleiding verwijst ‘kaart’ naar SD-geheugenkaarten,
SDHC-geheugenkaarten en SDXC-geheugenkaarten.
* Bij de camera is geen kaart voor het opslaan van foto’s of
movies geleverd. Deze dient u apart aan te schaffen.
9
Hoofdstukken
Inleiding
2
Aan de slag en basis camerahandelingen
37
Basisfuncties voor het maken en weergeven
van opnamen
83
De AF- en transportmodi instellen
123
Opname-instellingen
151
Geavanceerde functies voor fotografische
effecten
189
Opnamen maken met de flitser
215
Opnamen maken met het LCD-scherm
(Live view-opnamen)
241
Movie-opnamen
275
Handige functies
323
Opnamen weergeven
345
Opnamen naverwerken
391
De camera aanpassen aan uw voorkeuren
399
Referentie
419
Verkorte softwarehandleiding /
Opnamen downloaden naar een computer
487
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
10
Inhoud op doel
Opname
Automatisch opnamen maken pag. 83-120 (Basismodus)
Continue opnamen maken pag. 147 (i Continue opname)
Een opname van uzelf maken in een groep
pag. 149 (j Zelfontspanner)
De actie bevriezen pag. 192
De actie onscherp maken
(s AE met sluitertijdvoorkeuze)
De achtergrond onscherp maken
pag. 90 (C Creative auto)
De achtergrond scherp houden
pag. 194
(
f
AE met diafragmavoorkeuze)
De helderheid van de opname pag. 205 (Belichtingscorrectie)
aanpassen (belichting)
Opnamen maken bij weinig licht pag. 84, 216
(D Flitsfotografie)
pag. 158 (Instelling ISO-snelheid)
Opnamen maken zonder flitser pag. 89 (7 Flitser uit)
pag. 118 (b Flitser uit)
s Avonds vuurwerk fotograferen
pag. 199 (Bulb-belichting)
Opnamen maken terwijl u op pag. 241
het LCD-scherm kijkt
(A Live View-opnamen)
Creatieve filters gebruiken pag. 111, 251 (Creatieve filters)
Movies opnemen pag. 275 (k Movie-opname)
Beeldkwaliteit
Opnamen maken met beeldeffecten
pag. 161 (Beeldstijl)
die bij het onderwerp passen
Een opname groot afdrukken pag. 152(73, 83, 1)
11
Veel opnamen maken pag. 152 (7a, 8a, b)
AF (scherpstellen)
De AF-gebiedselectiemodus pag. 129
wijzigen
(S AF-gebiedselectiemodus)
Opnamen maken van een pag. 100, 103, 126
bewegend onderwerp
(AI Servo AF)
Weergave
De opnamen bekijken op de camera
pag. 121 (x Weergave)
Snel opnamen zoeken pag. 346 (H Indexweergave)
pag. 347 (I
Door opnamen navigeren
)
Opnamen classificeren pag. 353(Classificaties)
Voorkomen dat belangrijke pag. 372 (K Wisbeveiliging)
opnamen per ongeluk worden
gewist
Overbodige opnamen verwijderen
pag. 375 (L Verwijderen)
Foto’s en movies automatisch pag. 366 (Diavoorstelling)
weergeven
De foto’s of movies op een pag. 369
(TV)
tv bekijken
De helderheid van het pag. 326
LCD-scherm instellen
(Helderheid van LCD-scherm)
Speciale effecten op beelden pag. 392 (Creatieve filters)
toepassen
12
Voeding
Accu
• Opladen
pag. 38
• Plaatsen/verwijderen
pag. 40
• Accuniveau
pag. 46
• Accugegevens
controleren
pag. 421
Gewoon stopcontact
pag. 422
Automatisch uitschakelen
pag. 45
Kaarten
Plaatsen/verwijderen
pag. 41
Formatteren
pag. 74
Ontspan sluiter zonder kaart
pag. 324
Lens
Bevestigen/verwijderen
pag. 51
In- en uitzoomen
pag. 52
Basisinstellingen
Dioptrische aanpassing
pag. 53
Taal
pag. 50
Datum/tijd/zone
pag. 47
Pieptoon
pag. 324
LCD-scherm
Het LCD-scherm gebruiken
pag. 44
LCD auto uit/aan
pag. 338
De helderheid van het
LCD-scherm aanpassen
pag. 326
Touchscreen
pag. 71
Instellingen weergaveniveau
pag. 59
Uitleg
pag. 63
Opnamen opslaan
Een map maken
en selecteren
pag. 327
Bestandsnummering
pag. 329
AF
AF-bediening
pag. 124
AF-gebiedselectiemodus
pag. 129
AF-puntselectie
pag. 131
Lenzengroep
pag. 137
Handmatige scherpstelling
pag. 146
Transport
Transportmodus
pag. 147
Continue opname
pag. 147
Zelfontspanner
pag. 149
Maximale opnamereeks
pag. 154
Beeldkwaliteit
Opnamekwaliteit
pag. 152
Beeldstijl
pag. 161
Witbalans
pag. 169
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
pag. 175
Ruisreductie voor lange
belichtingstijden
pag. 177
Ruisreductie voor
hoge ISO-snelheden
pag. 176
Lensafwijkings-
correctie
pag. 179
Minder flikkering
pag. 185
Lichte tonen prioriteit
pag. 403
Kleurruimte
pag. 187
Functie-index
13
Functie-index
Opname
Opnamemodus
pag. 30
ISO-snelheid
pag. 158
Aspect ratio
pag. 156
Bulb
pag. 199
Bulbtimer
pag. 201
Intervaltimer
pag. 211
Meetmethode
pag. 203
Spiegel opklappen
pag. 209
Afstandsbediening
pag. 423
Multifunctievergrendeling
pag. 57
Belichtingsaanpassingen
Belichtingscorrectie
pag. 205
Belichtingscorrectie
met M+ISO Auto
pag. 198
AEB
pag. 206
AE-vergrendeling
pag. 208
Flitser
Ingebouwde flitser
pag. 216
Externe flitser
pag. 221
Flitsfunctie-instellingen
pag. 223
Draadloze opnamen
pag. 229
Live View-opnamen
Live View-opnamen
pag. 241
AF-bediening
pag. 256
AF-methode
pag. 259
Creatieve filters
pag. 251
Touch shutter
pag. 269
Movie-opname
Movie-opname
pag. 275
AF-methode
pag. 259
Movieopnameformaat
pag. 287
Servo AF voor movies
pag. 315
Geluidsopname
pag. 313
Handmatige belichting
pag. 280
Digitale zoom
pag. 290
HDR-Movie opnamemodus
pag. 291
Creatieve filters voor movies
pag. 292
Videosnapshot
pag. 303
Time-lapse-movie
pag. 296
Opnamen maken met de
afstandsbediening
pag. 318
Weergave
Kijktijd
pag. 325
Weergave van één opname
pag. 121
Opname-informatie
pag. 385
Indexweergave
pag. 346
Door opnamen navigeren
(opnamesprong)
pag. 347
Vergrote weergave
pag. 349
Beeldrotatie
pag. 352
Classificatie
pag. 353
Movieweergave
pag. 362
Diavoorstelling
pag. 366
Beelden weergeven op een tv
pag. 369
Beveiligen
pag. 372
Wissen
pag. 375
Weergave via touchscreen
pag. 350
Printopties (DPOF)
pag. 378
Fotoboek instellen
pag. 382
Functie-index
14
Opnamen bewerken
Creatieve filters
pag. 392
Formaat wijzigen
pag. 395
Trimmen
pag. 397
Aanpassen
Persoonlijke voorkeuze
(C.Fn)
pag. 400
My Menu
pag. 413
Software
Verkorte
softwarehandleiding
pag. 488
Software-instructie-
handleiding
pag. 490
Wi-Fi-functie
Instructiehandleiding voor de
Wi-Fi-functie (draadloze
communicatiefunctie)
15
Pictogrammen in deze handleiding
<6> : Het Hoofdinstelwiel.
<5> : Het Snelinstelwiel.
<W><X><Y><Z> : Geeft de richting van de verschuiving of
verplaatsing aan wanneer u op de knop op
het snelinstelwiel drukt.
<0> : De Instelknop.
0/9/7/8 :
Hiermee wordt aangeduid dat elke functie,
nadat u de knop hebt losgelaten, respectievelijk
4, 6, 10 of 16 seconden actief blijft.
* In aanvulling op bovenstaande punten worden de pictogrammen en symbolen
die op de cameraknoppen worden gebruikt en op het LCD-scherm worden
weergegeven, ook in deze handleiding gebruikt bij het bespreken van de
relevante handelingen en functies.
3 : Hiermee wordt verwezen naar een functie die u kunt
instellen door op de knop <M> te drukken en de
instellingen daarvan te wijzigen.
O : Dit pictogram rechts boven de paginatitel geeft aan dat de
functie alleen in de creatieve modi (pag. 31) beschikbaar is.
(pag. **) : Referentiepaginanummers voor meer informatie.
: Waarschuwing om opnameproblemen te voorkomen.
: Aanvullende informatie.
: Tips en advies voor betere opnamen.
: Problemen oplossen.
Basis-uitgangspunten en voorbeeldfoto’s
Bij alle handelingen die in deze handleiding worden beschreven,
wordt ervan uitgegaan dat de aan/uit-schakelaar is ingesteld op
<1> en de <R>-schakelaar omlaag staat
(Multifunctievergrendeling ontgrendeld) (pag. 57).
Er wordt aangenomen dat alle menu-instellingen en persoonlijke
voorkeuzen op de standaardinstellingen zijn ingesteld.
Ter verduidelijking is er in de afbeeldingen van de instructies een
EF-S18-135mm f/3.5-5.6 IS USM-lens op de camera bevestigd.
De voorbeeldfoto’s die op de camera worden weergegeven en die in
deze handleiding worden gebruikt, zijn slechts ter illustratie om de
effecten duidelijker te laten zien.
Symbolen en afspraken die in deze
handleiding worden gebruikt
16
1
Inleiding 2
Controlelijst onderdelen.................................................................... 3
Instructiehandleidingen .................................................................... 4
Verkorte handleiding......................................................................... 6
Compatibele geheugenkaarten ........................................................ 8
Hoofdstukken ................................................................................... 9
Inhoud op doel................................................................................ 10
Functie-index.................................................................................. 12
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt ... 15
Veiligheidsmaatregelen .................................................................. 22
Tips en waarschuwingen voor het gebruik ..................................... 25
Nomenclatuur................................................................................. 28
Aan de slag en basis camerahandelingen 37
De accu opladen ............................................................................ 38
De accu plaatsen en verwijderen ................................................... 40
De kaart plaatsen en verwijderen ................................................... 41
Het LCD-scherm gebruiken............................................................ 44
De camera inschakelen.................................................................. 45
De datum, tijd en tijdzone instellen................................................. 47
De interfacetaal selecteren............................................................. 50
Een lens bevestigen en verwijderen............................................... 51
Basisopnamefuncties ..................................................................... 53
Het schermweergaveniveau instellen............................................. 59
Q Quick Control voor opnamefuncties.......................................... 65
3 Menubewerkingen en configuraties...................................... 67
d De camera bedienen met de touchscreen ................................. 71
De kaart formatteren ...................................................................... 74
Wisselen van scherm op het LCD-scherm..................................... 76
De digitale horizon weergeven ....................................................... 78
Het raster weergeven ..................................................................... 80
De knipperdetectie weergeven....................................................... 81
Inhoudsopgave
17
Inhoudsopgave
2
3
Basisfuncties voor het maken en weergeven van opnamen
83
A Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto).......84
A Volautomatische technieken (Scene Intelligent Auto) ..............87
7 Opnemen als de flitser niet kan worden gebruikt......................89
C Creative Auto-opnamen............................................................90
2 Portretfoto’s maken....................................................................97
3 Landschapsfoto’s maken ..........................................................98
4 Close-ups maken .......................................................................99
5 Opnamen maken van bewegende onderwerpen....................100
8: Modus Speciale scène ........................................................101
q Groepsfoto’s nemen ................................................................102
C Kinderen fotograferen ..............................................................103
P Voedsel fotograferen ................................................................104
x Portretten bij kaarslicht maken.................................................105
6 Nachtportretten maken (met een statief) .................................106
F Nachtopnamen maken (uit de hand)........................................107
G Opnamen met tegenlicht maken..............................................108
v Opnamen maken met Creatieve filtereffecten......................... 111
Q Quick Control........................................................................... 117
De helderheid instellen .................................................................120
x Opnamen weergeven .............................................................121
De AF- en transportmodi instellen 123
f: De AF-bediening (automatische scherpstelling) wijzigen ......124
S Het AF-gebied en het AF-punt selecteren ..............................129
AF-gebiedselectiemodi .................................................................133
AF-sensor .....................................................................................136
Lenzen en bruikbare AF-punten ...................................................137
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld ...........145
MF: Handmatige scherpstelling..................................................146
i De transportmodus selecteren................................................147
j De zelfontspanner gebruiken...................................................149
Inhoudsopgave
18
6
5
4
Opname-instellingen 151
De opnamekwaliteit instellen........................................................ 152
De aspect ratio van de opname wijzigen...................................... 156
g: De ISO-snelheid instellen voor foto’s................................... 158
A Een beeldstijl selecteren ...................................................... 161
A Een beeldstijl aanpassen ..................................................... 164
A Een beeldstijl vastleggen...................................................... 167
B: Aanpassen aan de lichtbron (Witbalans) ............................. 169
u De kleurtoon voor de lichtbron aanpassen.............................. 173
Helderheid en contrast automatisch corrigeren (Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)) ................................... 175
Ruisreductie instellen ................................................................... 176
Correctie van lensafwijking door optische eigenschappen........... 179
Quick Control voor opnamefuncties ............................................. 185
Het bereik van reproduceerbare kleuren instellen (Kleurruimte)... 187
Geavanceerde functies voor fotografische effecten 189
d: AE-programma ....................................................................... 190
s: De beweging van het onderwerp vastleggen (AE met
sluitervoork.)................................................................................. 192
f: De scherptediepte wijzigen (AE met diafragmavoork.) ........ 194
Scherptedieptecontrole.............................................................. 196
a: Handmatige belichting ........................................................... 197
BULB: Lange belichtingstijden (bulb) ........................................... 199
q De meetmethode wijzigen ...................................................... 203
De gewenste belichtingscorrectie instellen .................................. 205
Bracketing met automatische belichting (AEB) ............................ 206
A De belichting vergrendelen (AE-vergrendeling)...................... 208
Spiegel opklappen om bewegingsonscherpte te verminderen..... 209
p Intervaltimeropname..........................................................211
Opnamen maken met de flitser 215
D De ingebouwde flitser gebruiken .............................................. 216
D Een externe Speedlite gebruiken ............................................. 221
De flitsfunctie instellen.................................................................. 223
19
Inhoudsopgave
8
7
9
Draadloze flitsfotografie ................................................................229
Gemakkelijk draadloze flitsfotografie ............................................232
Aangepaste draadloze flitsfotografie.............................................235
Opnamen maken met het LCD-scherm
(Live View-opnamen) 241
A Opnamen maken met het LCD-scherm ..................................242
Instellingen voor de opnamefunctie ..............................................249
U Opnamen maken met Creatieve filtereffecten.........................251
Menufunctie-instellingen ...............................................................255
De AF-bediening (automatische scherpstelling) wijzigen .............256
Scherpstellen met AF (AF-methode) ............................................259
x Opnamen maken met de Touch Shutter .................................269
MF: Handmatige scherpstelling ....................................................271
Movie-opnamen 275
k Movies opnemen ....................................................................276
Opnamen maken met automatische belichting..........................276
Opnamen maken met handmatige belichting.............................280
Instellingen voor de opnamefunctie ..............................................286
Het movie-opnameformaat instellen .............................................287
Movie digital zoom gebruiken .......................................................290
u HDR-movies opnemen ............................................................291
v Movies opnemen met creatieve filters.....................................292
N Time-lapse-movies opnemen................................................296
Videosnapshots maken.................................................................303
Menufunctie-instellingen ...............................................................313
Handige functies 323
Handige functies ...........................................................................324
De pieptoon uitzetten .................................................................324
Kaartwaarschuwing....................................................................324
De opnameweergavetijd instellen ..............................................325
De tijd voor automatisch uitschakelen instellen..........................325
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen ........................326
Inhoudsopgave
20
10
Een map maken en selecteren.................................................. 327
Methoden voor bestandsnummering ......................................... 329
Copyrightinformatie instellen ..................................................... 332
Verticale opnamen automatisch roteren .................................... 334
De standaardinstellingen van de camera herstellen.................. 335
Automatisch uitschakelen van het LCD-scherm uitschakelen ... 338
f Automatische sensorreiniging............................................... 339
Stofwisdata toevoegen ................................................................. 341
Handmatige sensorreiniging......................................................... 343
Opnamen weergeven 345
x Snel beelden zoeken ............................................................. 346
u/y Beelden vergroten.............................................................. 349
d Opnamen weergeven via de touchscreen................................ 350
b Het beeld roteren .................................................................... 352
Classificaties instellen .................................................................. 353
Voorkeuren voor beeldenzoeken instellen ................................... 356
Q Quick Control voor weergave ................................................. 358
k Genieten van movies ............................................................. 360
k Movies afspelen ..................................................................... 362
X De eerste en laatste beelden van een movie bewerken ......... 364
Diavoorstelling (automatische weergave) .................................... 366
Beelden op een televisie bekijken ................................................ 369
K Beelden beveiligen ................................................................. 372
L Beelden wissen ....................................................................... 375
W Digital Print Order Format (DPOF) ......................................... 378
p Beelden selecteren voor een fotoboek .................................... 382
B: Weergave met opname-informatie .................................... 385
21
Inhoudsopgave
13
12
11
14
Opnamen naverwerken 391
U Creatieve filtereffecten toepassen...........................................392
S Het formaat van JPEG-beelden wijzigen ................................395
N JPEG-beelden bijsnijden .........................................................397
De camera aanpassen aan uw voorkeuren 399
Persoonlijke voorkeuzen instellen.................................................400
Persoonlijke voorkeuze-instellingen..............................................402
C.Fn I: Belichting........................................................................402
C.Fn II: Beeld .............................................................................403
C.Fn III: Autofocus/transport ......................................................404
C.Fn IV: Bediening/overig ..........................................................407
Aangepaste bediening ..................................................................409
Registreer in My Menu..................................................................413
Referentie 419
B-knopfuncties........................................................................420
De accugegevens controleren ......................................................421
Een gewoon stopcontact gebruiken..............................................422
Opnamen maken met de afstandsbediening ................................423
H Eye-Fi-kaarten gebruiken........................................................428
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus ..............430
Systeemschema ...........................................................................440
Menu-instellingen..........................................................................442
Problemen oplossen .....................................................................452
Foutcodes .....................................................................................467
Specificaties..................................................................................468
Verkorte softwarehandleiding /
Opnamen downloaden naar een computer 487
Verkorte softwarehandleiding........................................................488
De software-instructiehandleidingen (PDF-bestanden)
downloaden en bekijken ...............................................................490
Opnamen downloaden naar een computer...................................491
Index .............................................................................................493
22
De volgende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen om schade of letsel
aan uzelf en anderen te voorkomen. Zorg ervoor dat u deze
voorzorgsmaatregelen goed begrijpt en volg ze op voordat u het
product gaat gebruiken.
Als u storingen, problemen of schade aan het product detecteert,
neemt u contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center
of de dealer bij wie u het product hebt gekocht.
Veiligheidsmaatregelen
Waarschuwingen:
Volg de onderstaande waarschuwingen.
Anders kan dit resulteren in dodelijke
ongevallen of ernstige verwondingen.
Voorkom brand, oververhitting, lekkage van chemische stoffen, explosies en
elektrische schokken door de onderstaande veiligheidsmaatregelen op te volgen:
Gebruik geen accu’s, voedingsbronnen of accessoires die niet worden genoemd
in deze Instructiehandleiding. Gebruik geen zelfgemaakte of aangepaste accu’s
en gebruik het apparaat niet wanneer dit beschadigd is.
Veroorzaak geen kortsluiting bij de accu en probeer deze niet te demonteren of
aan te passen. Verhit of soldeer de accu niet. Stel de accu niet bloot aan vuur of
water. Stel de accu niet bloot aan sterke fysieke schokken.
Zorg ervoor dat u de plus- en minzijde van de accu in de juiste richting plaatst.
Laad de accu niet op bij temperaturen buiten het toegestane bereik van de
oplaad-/bedrijfstemperatuur. Overschrijd de oplaadtijd niet die wordt genoemd in
de instructiehandleiding.
Steek geen vreemde metalen voorwerpen in de elektrische contactpunten van de
camera, de accessoires, de verbindingskabels en dergelijke.
Dek de elektrische contactpunten van de accu af voordat u deze wegdoet. Contact
met andere metalen voorwerpen of accu’s kan leiden tot brand of een explosie.
Haal de acculader direct uit het stopcontact en stop met opladen als er bij het opladen
van de accu grote hitte, rook of schadelijke damp vrijkomt. Als u dit niet doet, kan dit
brand, schade of elektrische schokken veroorzaken.
Verwijder de accu onmiddellijk als deze lekt, van kleur of vorm verandert, of als er
rook of giftige damp vrijkomt. Pas op dat u hierbij geen brandwonden oploopt. Als
u deze blijft gebruiken, kan dit leiden tot brand, elektrische schokken of brandwonden.
Voorkom dat de lekkage van de accu in aanraking komt met ogen, huid en kleding. Dit
kan blindheid en huidaandoeningen tot gevolg hebben. Als de lekkage van de accu in
contact komt met uw ogen, huid of kleding, moeten deze direct met overvloedig water
worden afgespoeld zonder te wrijven. Ga daarna meteen naar een huisarts.
Houd snoeren altijd uit de buurt van hittebronnen. Door de hitte kan het snoer
vervormen en het isolatiemateriaal smelten, wat brand of elektrische schokken kan
veroorzaken.
Houd de camera niet lange tijd in dezelfde positie vast. Ook al voelt de camera niet
heet aan, toch kan langdurig contact met hetzelfde lichaamsdeel een rode huid of
blaren als gevolg van eerstegraads brandwonden veroorzaken. Het gebruik van een
statief wordt aanbevolen voor mensen met bloedsomloopproblemen of met een zeer
gevoelige huid, en wanneer de camera wordt gebruikt in zeer warme locaties.
Flits niet in het gezicht van bestuurders van een auto of een ander voertuig. Door de
verblinding kunt u een ongeluk veroorzaken.
23
Veiligheidsmaatregelen
Wanneer de camera of de accessoires niet in gebruik zijn, verwijder de accu dan en haal de
stekker en verbindingskabels uit de apparatuur voordat u deze opbergt. Zo voorkomt u elektrische
schokken, oververhitting, brand en corrosie.
Gebruik de apparatuur niet in de buurt van ontvlambaar gas. Zo voorkomt u een explosie of brand.
Als u de apparatuur laat vallen en de behuizing zodanig beschadigd raakt dat de interne
onderdelen bloot komen te liggen, raak deze dan niet aan. U kunt dan een elektrische
schok krijgen.
Demonteer de apparatuur niet en pas deze niet aan. Er staat hoge spanning op de interne
onderdelen en deze kunnen een elektrische schok veroorzaken.
Kijk niet door de camera of de lens naar de zon of een andere felle lichtbron.
Uw gezichtsvermogen kan hierdoor worden aangetast.
Houd de apparatuur buiten bereik van kinderen en baby’s, ook tijdens het gebruik. Bandjes of
koorden kunnen per ongeluk verstikking, elektrische schokken of letsel veroorzaken. Verstikking of
letsel kan ook optreden als een kind of baby per ongeluk een camera-onderdeel of toebehoren
heeft ingeslikt. Raadpleeg onmiddellijk een arts als een kind of baby een accu, batterij of
toebehoren heeft ingeslikt.
Gebruik de apparatuur niet in een vochtige of stoffige ruimte en berg deze hier ook niet op.
Houd de accu weg van metalen voorwerpen en berg deze op in de beschermende afdekking
om kortsluiting te voorkomen. Zo voorkomt u brand, oververhitting, elektrische schokken
en brandwonden.
Vraag toestemming voordat u de camera in een vliegtuig of ziekenhuis gebruikt.
De elektromagnetische golven die door de camera worden afgegeven, kunnen storingen
veroorzaken in de instrumenten van vliegtuigen of de medische apparatuur in ziekenhuizen.
Voorkom brand en elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen in acht
te nemen:
Steek de stekker altijd helemaal in het stopcontact.
Pak de stekker nooit met natte handen vast.
Trek altijd aan de stekker en niet aan het snoer als u de stekker uit het stopcontact haalt.
Voorkom beschadigingen aan het netsnoer door er niet in te krassen of te snijden en het niet te
knikken of er een zwaar voorwerp op te plaatsen. Draai of knoop de netsnoeren niet.
Sluit niet te veel stekkers aan op één stopcontact.
Gebruik geen snoeren waarvan de draad kapot is of het isolatiemateriaal beschadigd is.
Haal de stekker regelmatig uit het stopcontact en verwijder het stof rond het stopcontact met een
droge doek. In een stoffige, vochtige of vette omgeving kan het stof op het stopcontact vochtig
worden en kortsluiting veroorzaken, wat kan leiden tot brand.
Sluit de accu niet rechtstreeks aan op een stopcontact of de sigarettenaansteker van een auto.
De accu kan dan gaan lekken of exploderen of er kan oververhitting optreden, wat vervolgens kan
leiden tot brand, brandwonden of letsel.
Wanneer het product door kinderen gebruikt gaat worden, moet een volwassene eerst goed
uitleggen hoe het product moet worden gebruikt. Houd toezicht op kinderen terwijl ze het product
gebruiken. Onjuist gebruik kan leiden tot een elektrische schok of letsel.
Laat een lens of camera met lens niet zonder lensdop in de zon liggen. De zonnestralen kunnen
door de lens worden gebundeld en brand veroorzaken.
Bedek het product niet met een doek en wikkel het ook niet in een doek. Hierdoor kan de warmte
niet weg en kan de behuizing vervormen of in brand vliegen.
Laat de camera niet nat worden. Als u het apparaat in het water hebt laten vallen of als er water of
metaal in het product is terechtgekomen, moet u de accu onmiddellijk verwijderen. Zo voorkomt
u brand, elektrische schokken en brandwonden.
Gebruik geen verfverdunner, benzeen of andere organische oplosmiddelen om het product
schoon te maken. Deze stoffen kunnen brand veroorzaken en zijn schadelijk voor de gezondheid.
Veiligheidsmaatregelen
24
Aandachtspunten:
Neem de onderstaande aandachtspunten in
acht. Als u dit niet doet, kan dat leiden tot
fysiek letsel of schade aan eigendommen.
Zorg dat u het product niet gebruikt of laat liggen op een plaats waar de temperatuur
hoog is, zoals in een auto die in de zon staat. Het product kan dan heet worden en
brandwonden veroorzaken. Als u dit wel doet, kan de accu ook gaan lekken of
exploderen. Hierdoor nemen de prestaties af of gaat het product minder lang mee.
Loop niet met de camera als deze op een statief is bevestigd. Als u dit wel doet, kan
dit leiden tot letsel of een ongeluk. Controleer of het statief stevig genoeg is om de
camera en de lens te dragen.
Laat het product niet gedurende langere tijd achter in een omgeving met een lage
temperatuur. Het product wordt dan koud en kan letsel veroorzaken bij aanraking.
Flits niet vlak bij iemands ogen. Dit kan de ogen beschadigen.
25
Omgaan met de camera
Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel
deze niet bloot aan fysieke schokken.
De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Neem
direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center als u de
camera per ongeluk in het water laat vallen. Droog de camera af met een
schone, droge doek als er waterspatten op zijn gekomen. Wrijf de camera
grondig schoon met een schone, licht vochtige doek als deze in aanraking is
gekomen met zoute lucht.
Houd de camera buiten het bereik van apparaten met sterke magnetische
velden, zoals magneten of elektrische motoren. Houd de camera eveneens
uit de buurt van apparaten die sterke radiogolven uitzenden, zoals grote
antennes. Sterke magnetische velden kunnen storingen veroorzaken en
beeldgegevens beschadigen.
Laat de camera niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een
auto die in direct zonlicht staat. Door de hoge temperaturen kan de camera
defect raken.
De camera bevat elektronische precisieschakelingen. Probeer de camera
nooit zelf te demonteren.
Blokkeer de ingebouwde flitser of het spiegelmechanisme niet met uw vinger
of iets anders. Als u dit toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Gebruik alleen een in de handel verkrijgbaar blaasbuisje om stof van de
lens, zoeker, reflexspiegel, het matglas enzovoort te blazen. Gebruik geen
reinigingsmiddelen die organische oplosmiddelen bevatten om de
camerabehuizing of lens schoon te vegen. Neem voor het verwijderen van
hardnekkig vuil contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Raak de elektrische contactpunten van de camera nooit met uw vingers aan.
Als u dat wel doet, kunnen de contactpunten gaan roesten. Roest op de
contactpunten kan leiden tot storingen aan de camera.
Als de camera plotseling van een koude in een warme omgeving
terechtkomt, kan zich condens vormen op de camera en op de inwendige
delen. Voorkom condensvorming door de camera eerst in een afgesloten
plastic tas te plaatsen. Zorg ervoor dat de camera is aangepast aan de
hogere temperatuur voordat u de camera uit de tas haalt.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
26
Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt
u beschadiging van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert
u de lens, de kaart en de accu uit de camera. Wacht tot de condens is
verdampt voordat u de camera gebruikt.
Verwijder de accu en berg de camera op een koele, droge en goed
geventileerde plaats op als u de camera gedurende langere tijd niet gaat
gebruiken. Ook als de camera is opgeborgen, moet u de ontspanknop zo
nu en dan enkele malen bedienen om te controleren of de camera nog
goed functioneert.
Vermijd opslag op plaatsen waar chemicaliën worden gebruikt die oxidatie
en corrosie veroorzaken, zoals in een laboratorium.
Als de camera langere tijd niet is gebruikt, test u alle functies voordat u de
camera weer gaat gebruiken. Als u de camera langere tijd niet hebt gebruikt
en opnamen wilt gaan maken van een belangrijke gebeurtenis, bijvoorbeeld
een reis naar het buitenland, is het raadzaam de camera te laten controleren
bij het dichtstbijzijnde Canon Service Center of zelf te controleren of de
camera goed functioneert.
Als u continue opnamen herhaalt of lange tijd achtereen Live View-opnamen
of movie-opnamen maakt, kan de camera heet worden. Dit is geen defect.
Een felle lichtbron binnen of buiten het beeldgebied kan reflecties
veroorzaken.
LCD-paneel en LCD-scherm
Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie en
meer dan 99,99% effectieve pixels heeft, kunnen er onder de 0,01%
resterende pixels enkele dode pixels voorkomen en kunnen er ook zwarte,
rode of andere gekleurde vlekken voorkomen. Dode pixels zijn geen defect
De dode pixels zijn ook niet van invloed op de vastgelegde opnamen.
Als het LCD-scherm lange tijd aan blijft staan, kan het scherm inbranden en
zijn er restanten van de eerdere weergave te zien. Dit is echter een tijdelijk
effect dat verdwijnt als de camera enkele dagen niet wordt gebruikt.
Bij lage temperaturen kan het LCD-scherm langzamer reageren en bij hoge
temperaturen kan het er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het
scherm weer normaal.
27
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
Kaarten
Let op het volgende om de kaart en vastgelegde gegevens te beschermen:
Laat de kaart niet vallen of nat worden en buig de kaart niet. Oefen
geen druk op de kaart uit en stel deze niet bloot aan fysieke schokken
en trillingen.
Raak de elektronische contactpunten van de kaart nooit met uw vingers of
een metalen voorwerp aan.
Plak geen stickers of iets anders op de kaart.
Gebruik of bewaar de kaart niet in de buurt van voorwerpen met een sterk
magnetisch veld, zoals tv’s, luidsprekers en magneten. Mijd ook plaatsen
met statische elektriciteit.
Plaats de kaart niet in direct zonlicht of in de buurt van hittebronnen.
Bewaar de kaart in een houder.
Bewaar de kaart niet op hete, stoffige of vochtige plaatsen.
Vuil aan de voorzijde van de sensor
Behalve dat er stof van buitenaf de camera kan binnendringen, kan er in
zeldzame gevallen ook smeermiddel van de interne onderdelen van de camera
op de sensor terechtkomen. Als vlekken op de opname zichtbaar zijn, raden wij
u aan de sensor te laten reinigen door een Canon Service Center.
Lens
Nadat u de lens hebt losgedraaid van de camera, plaatst
u de lens met de achterkant naar boven en bevestigt u de
achterste lensdop om krassen op het lensoppervlak en de
elektrische contactpunten te voorkomen.
Contactpunten
28
Nomenclatuur
Ingebouwde flitser/AF-hulplicht
(pag. 216/127)
Programmakeu-
zewiel (pag. 30)
<g> Knop voor ISO-
snelheid (pag. 158)
<6> Hoofdinstelwiel
(pag. 55)
Ontspanknop
(pag. 54)
Sensor van
Sensor van
afstandsbediening
(pag. 209, 426)
Greep
Spiegel (pag. 209, 343)
Contactpunten (pag. 27)
Objectiefvatting
Objectiefvergrendelingsstift
<Y> Externe microfoon
IN-aansluiting (pag. 313)
<F> Aansluiting afstandsbediening
(pag. 427)
<D> HDMI mini OUT-aansluiting (pag. 369)
Knop voor scherptediepte-
controle (pag. 196)
Lensontgrendelings-
knop (pag. 52)
Rode-ogen-
reductie/
Zelfontspanner
lampje
(pag. 217/149)
Markering EF-objectiefvatting (pag. 51)
Ingebouwde
microfoons
(pag. 276)
Contactpunten voor flitssynchronisatie
Flitsschoen (pag. 221)
<D> Flitsknop
(pag. 216)
<V> Scherpstelvlakmarkering (pag. 99)
Luidspreker
(pag. 362)
Bevesti-
gingspunt
draagriem
(pag. 37)
Cameradop (pag. 51)
Markering EF-S-
objectiefvatting (pag. 51)
Aansluitingenklepje
<B> Knop voor AF-
gebiedsselectie (pag. 130)
<U>
Knop voor
LCD-paneelverlichting
(pag. 58)
Ver-/ontgrendelknop
programmakeuzewiel
(pag. 55)
p (N-markering)*
<I> Digitale aansluiting
(pag. 491)
* Gebruikt voor Wi-Fi-
verbindingen via de
NFC-functie.
LCD-paneel (pag. 33)
29
Nomenclatuur
Scherm uit-sensor
(pag. 76, 338)
Zoekeroculair
Oogschelp (pag. 427)
<B> Infoknop
(pag. 76, 121, 245, 282
en 420)
<M>
Menuknop
(pag. 67)
LCD-scherm/
Touchscreen
(pag. 67, 325/
71, 350, 364)
Statiefbevestiging
<x> Weergaveknop (pag. 121)
<5> Snelinstelwiel (pag. 56)
<WB> Knop voor witbalansselectie (pag. 169)
<XA> Knop voor beeldstijlselectie (pag. 161)
<YQi> Knop voor transportmodusselectie (pag. 147, 149)
<Zf> Knop voor AF-bediening (pag. 124)
<Q> Quick Control-knop (pag. 65)
Knop voor dioptrische aanpassing (pag. 53) <A> Knop voor Live View-opnamen/
movie-opnamen (pag. 242/276)
<A/I> Knop voor
AE-vergrendeling/
FE-vergrendeling/index/
verkleinen (pag. 208/219/
346, 349)
<S/u> Knop voor
AF-puntselectie/
vergroten
(pag. 131/349)
Lees-/
schrijfindicator
(pag. 42)
DC-
snoeruitsparing
(pag. 422)
Kaartsleufklepje
(pag. 41)
Ontgrendelknop
accucompartiment
(pag. 40)
<L> Wisknop (pag. 375)
Kaartsleuf (pag. 41)
Accucompartimentklepje
(pag. 40)
<0> Instelknop (pag. 67)
Aan/uit-schakelaar
(pag. 45)
Multifunctievergrendelings-
schakelaar (pag. 57)
Serienummer
<k> Wi-Fi-
knop
<p> AF-startknop
(pag. 54, 124, 244, 285)
Nomenclatuur
30
Programmakeuzewiel
U kunt de opnamemodus instellen. Draai aan het programmakeuzewiel
terwijl u de knop in het midden van het programmakeuzewiel ingedrukt
houdt (ver-/ontgrendelknop programmakeuzewiel).
Basismodi
U hoeft alleen maar de ontspanknop in te drukken. De camera stelt
alles in en zorgt dat de instellingen zijn afgestemd op het onderwerp of
de scène.
A : Scene Intelligent Auto
(pag. 84)
7 : Flitser uit (pag. 89)
C : Creative Auto (pag. 90)
2 : Portret (pag. 97)
3 : Landschap (pag. 98)
4 : Close-up (pag. 99)
5 : Sport (pag. 100)
8: Speciale scène (pag. 101)
v : Creatieve filters (pag. 111)
q
Groepsfoto (pag. 102)
6
Nacht portret (pag. 106)
C
Kinderen (pag. 103)
F
Nachtopnamen uit hand (pag. 107)
P
Voedsel (pag. 104)
G
HDR-tegenlicht (pag. 108)
x
Kaarslicht (pag. 105)
G
Korrelig Z/W (pag. 113)
c
Miniatuureffect (pag. 114)
W
Soft focus (pag. 113)
A
HDR-kunst (pag. 114)
X
Fisheye-effect (pag. 113)
B
HDR-kunst helder (pag. 114)
Z
Aquareleffect (pag. 114)
C
HDR-kunst opvallend (pag. 115)
H
Speelgoedcamera-effect (pag. 114)
D
HDR-kunst embossed (pag. 115)
31
Nomenclatuur
Creatieve modi
Met deze modi is het eenvoudiger om verschillende
onderwerpen naar wens vast te leggen.
d : AE-programma (pag. 190)
s : AE met sluitertijdvoorkeuze (pag. 192)
f : AE met diafragmavoorkeuze (pag. 194)
a : Handmatige belichting (pag. 197)
Nomenclatuur
32
Scherm Snel instellen
(Voorbeeld in de modus <
d> met [s: Opnamescherm: Standaard]
ingesteld (pag. 65))
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast worden weergegeven.
Sluitertijd
Waarschuwing multifunctievergrendeling
(LOCK) (pag. 57)
Indicator belichtingsniveau
Belichtingscorrectiewaarde
(pag. 205)
AEB-bereik (pag. 206)
Multifunctievergrende-
ling waarschuwing
(LOCK) (pag. 57)
Opnamemodus
Beeldstijl (pag. 161)
AF-bediening (pag. 124)
Handmatige scherpstel-
ling (pag. 146, 271)
Quick Control-
pictogram (pag. 66)
Accuniveau (pag. 46)
Witbalans (pag. 169)
Sterkte van Wi-Fi-signaal
Eye-Fi-overdrachtstatus (pag. 428)
Transportmodus (pag. 147 en 149)
u Witbalanscorrectie (pag. 173)
B Witbalansbracketing (pag. 174)
Ruisonderdrukking bij meerdere
opnamen (pag. 176)
Maximum aantal opnamen
tijdens witbalansbracketing
Maximum aantal opnamen
Opnamekwaliteit
(pag. 152)
73 Groot/Fijn
83 Groot/Normaal
74 Gemiddeld/Fijn
84
Gemiddeld/Normaal
7a Klein 1/Fijn
8a Klein 1/Normaal
b Klein 2 (Fijn)
1+73
RAW + Groot/
fijn
1 RAW
Meetmethode (pag. 203)
Flitsbelichtingscorrectie
(pag. 218, 239)
Lichte tonen prioriteit
(pag. 403)
ISO-snelheid (pag. 158)
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) (pag. 175)
Diafragma
Waarschuwing Multifunctievergrende-
ling (LOCK) (pag. 57)
AF-gebiedselectiemodus (pag. 129)
Timer zelfontspanner
Indicator GPS-verbinding
Bluetooth-functie
Wi-Fi-functie
Instellingen ingebouwde
flitser
33
Nomenclatuur
LCD-paneel
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast worden weergegeven.
Indicator belichtingsniveau
Belichtingscorrectiewaarde
(pag. 205)
AEB-bereik (pag. 206)
Sluitertijd
Bulb-belichting (buLb)
FE-vergrendeling (FEL)
Bezig (buSY)
Interne flitser laden (buSY)
Waarschuwing
multifunctievergrendeling (L)
Waarschuwing geen kaart (Card)
Waarschuwing kaartfout (Card)
Waarschuwing volle kaart (FuLL)
Foutcode (Err)
Beeldsensor reinigen (CLn)
AF-puntselectie
(MAF, SEL N, SEL AF)
Bluetooth-functie
Accuniveau (pag. 46)
Wi-Fi-functie
maximum aantal opnamen
Timer zelfontspanner
Bulbbelichtingstijd
Maximum aantal opnamen
tijdens witbalansbracketing
Waarschuwing kaartfout
(Err)
Foutnummer
ISO-snelheid (pag. 158)
<A> Lichte tonen prioriteit
(pag. 403)
<g> ISO-snelheidsindicator
(pag. 158)
<p>
Intervaltimeropnamen (pag. 211)
Bulbtimeropnamen (pag. 201)
Time-lapse-movie-opnamen
(pag. 296)
Diafragma
Nomenclatuur
34
Zoekerinformatie
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast worden weergegeven.
Sluitertijd (pag. 192)
Bulb-belichting (buLb)
FE-vergrendeling (FEL)
Bezig (buSY)
Interne flitser laden (D buSY)
Waarschuwing multifunctievergrendeling (L)
Waarschuwing geen kaart (Card)
Waarschuwing kaartfout (Card)
Waarschuwing volle kaart (FuLL)
Foutcode (Err)
Spotmetingscirkel (pag. 203)
Matglas
Gebied AF-kader
(pag. 129)
Digitaal waterpas
(pag. 79)
<A> AE-vergrendeling
(pag. 208)
AEB actief (pag. 206)
<D>
Flitser gereed
(pag. 216, 221)
Waarschuwing voor
onjuiste FE-vergrendeling
<e> Snelle synchronisatie
(pag. 227)
<d>FE-vergrendeling
(pag. 219) / FEB actief
<y> Flitsbelichtingscorrectie
(pag. 218)
Diafragma (pag. 194)
Indicator belichtingsniveau
Belichtingscorrectiewaarde (pag. 205)
AEB-bereik (pag. 206)
Lampje voor rode-ogen-reductie AAN
<A> Lichte tonen prioriteit
(pag. 403)
ISO-snelheid (pag. 158)
Maximale opnamereeks
<o> Scherpstelindicator
<g> ISO-
snelheidsindicat
or (pag. 158)
Knipperdetectie
(pag. 81, 185)
Raster
(pag. 80)
AF-punt (pag. 129)
Grote zone AF-kader (pag. 129)
Aspect-ratiolijn
(pag. 156)
AF-puntselectie
(MAF, SEL N, SEL AF)
<O> Belichtingscorrectie (pag. 205)
<i>
Waarschuwing
pictogram
(pag. 407)
35
Nomenclatuur
Acculader LC-E17E
Oplader voor accu LP-E17 (pag. 38).
Netsnoer
Netsnoeraansluiting
Accucompartiment
Laadlampje
Lampje ‘volledig
opgeladen’
36
37
1
Aan de slag en
basis camerahandelingen
In dit hoofdstuk worden de voorbereidende stappen
voor het maken van opnamen en de basis
camerahandelingen beschreven.
De nekriem bevestigen
Haal het uiteinde van de riem van
onderaf door het oog van het
bevestigingspunt van de draagriem.
Haal het uiteinde daarna door de
gesp van de riem zoals afgebeeld in
de illustratie. Trek de riem strak en
zorg ervoor dat deze goed vastzit in
de gesp.
De oculairdop is ook aan de riem
bevestigd (pag. 427).
Oculairafsluiting
38
1
Verwijder de beschermende
afdekking.
Verwijder het beschermdeksel van
de accu.
2
Plaats de accu.
Plaats de accu op de juiste manier
in de lader zoals afgebeeld in
de illustratie.
Om de accu te verwijderen, herhaalt
u de bovenstaande procedure in
omgekeerde volgorde.
3
Laad de accu op.
Sluit het netsnoer aan op de lader en
steek de stekker in het stopcontact.
Het opladen begint automatisch en
het oplaadlampje wordt oranje.
Als de accu volledig is opgeladen,
wordt het lampje ‘volledig
opgeladen’ groen.
Het duurt ongeveer 2 uur om een volledig uitgeputte accu bij
kamertemperatuur (23 °C) helemaal op te laden. Hoe lang het
duurt om de accu op te laden, is sterk afhankelijk van de
omgevingstemperatuur en de resterende capaciteit van de accu.
Om veiligheidsredenen duurt opladen bij lage temperaturen
(5 °C – 10 °C) langer (tot 4 uur).
De accu opladen
LC-E17E
39
De accu opladen
Bij aankoop is de accu niet volledig opgeladen.
Laad de accu vóór gebruik op.
Het verdient aanbeveling om de accu op te laden op de dag dat
u deze gaat gebruiken of een dag ervoor.
Zelfs wanneer de camera is opgeborgen, raakt een opgeladen accu
geleidelijk aan leeg.
Verwijder de accu na het opladen en haal de acculader uit
het stopcontact.
Verwijder de accu wanneer u de camera niet gebruikt.
Als de accu langere tijd in de camera blijft zitten, is er sprake van
een kleine lekstroom, waardoor de accu verder wordt ontladen en de
levensduur van de accu korter wordt. Bewaar de accu met daarop
het beschermdeksel (meegeleverd) bevestigd. Als u de accu
opbergt nadat u deze volledig hebt opgeladen, kunnen de prestaties
van de accu teruglopen.
De acculader kan ook in het buitenland worden gebruikt.
De acculader is compatibel met een stroombron van 100 V AC tot
240 V AC, 50/60 Hz. Indien nodig kunt u een in de handel
verkrijgbare stekkeradapter voor het desbetreffende land of de
desbetreffende regio gebruiken. Sluit geen draagbare
spanningsomvormer aan op de acculader. Dit kan de
acculader beschadigen.
Als de accu snel leeg raakt, zelfs nadat deze volledig is
opgeladen, moet de accu worden vervangen.
Controleer de laadprestatie van de accu (pag. 421) en schaf een
nieuwe accu aan.
Tips voor het gebruik van de accu en acculader
Nadat u de stekker van de lader uit het stopcontact hebt verwijderd, dient
u de contactpunten van de stekker circa 5 seconden niet aan te raken.
Laad geen andere accu op dan een accu van het type LP-E17.
Accu LP-E17 is uitsluitend geschikt voor producten van Canon. Wanneer
u deze oplaadt met een incompatibele acculader of een ander product
dat niet compatibel is, kunnen zich defecten of ongelukken voordoen
waarvoor Canon geen aansprakelijkheid aanvaardt.
40
Plaats een volledig opgeladen accu LP-E17 in de camera. De zoeker
van de camera wordt verlicht zodra een accu is geplaatst en wordt
donker wanneer de accu wordt verwijderd. Als de accu niet is
geplaatst, wordt het beeld in de zoeker onscherp en kunt
u niet scherpstellen.
1
Open het klepje.
Schuif het schuifje in de richting van
de pijlen en open het klepje.
2
Plaats de accu.
Steek het uiteinde met de elektrische
contactpunten in de camera.
Schuif de accu in de camera totdat de
accu vastzit.
3
Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat het
dichtklikt.
Open het klepje en verwijder
de accu.
Druk het accuvergrendelingsschuifje
in de richting van de pijl en verwijder
de accu.
Plaats het meegeleverde
beschermdeksel (pag. 38) op de accu
om kortsluiting te voorkomen.
De accu plaatsen en verwijderen
De accu plaatsen
De accu verwijderen
Pas op dat u bij het openen van het accucompartiment het klepje niet te ver
naar achter drukt. Het scharnier zou anders kunnen breken.
41
U kunt in de camera een SD-, SDHC- of SDXC-geheugenkaart
gebruiken (afzonderlijk verkrijgbaar). SDHC- en SDXC-
geheugenkaarten met UHS-I kunnen ook worden gebruikt.
De opnamen worden opgeslagen op de kaart.
1
Open het klepje.
Schuif het klepje in de richting van de
pijlen om het te openen.
2
Plaats de kaart.
Plaats de kaart met de etiketzijde
naar u toe, zoals in de afbeelding
wordt weergegeven, en schuif de
kaart in de camera totdat
deze vastklikt.
3
Sluit het klepje.
Sluit het klepje en schuif het in
de richting van de pijlen totdat
het dichtklikt.
Als u de aan-uitschakelaar op <1>
zet, wordt het maximum aantal
opnamen weergegeven op het
LCD-paneel.
De kaart plaatsen en verwijderen
De kaart plaatsen
Zorg ervoor dat het schrijfbeveiligingsschuifje van de kaart omhoog
staat, zodat schrijven en wissen mogelijk is.
Schrijfbeveiligingsschuifje
Maximum aantal opnamen
De kaart plaatsen en verwijderen
42
1
Open het klepje.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
Controleer of de lees-/
schrijfindicator uit is en open
vervolgens het klepje.
Sluit het klepje als [Opslaan…] wordt
weergegeven.
2
Verwijder de kaart.
Druk de kaart voorzichtig in de
camera en laat de kaart vervolgens
los om deze uit te werpen.
Trek de kaart recht uit de camera en
sluit het klepje.
De kaart verwijderen
Het maximum aantal opnamen varieert, afhankelijk van de resterende
capaciteit van de kaart, de instelling voor de opnamekwaliteit, de
ISO-snelheid, enzovoort.
Als u [z1: Ontspan sluiter zonder kaart] instelt op [Uitschakelen],
kunt u geen opnamen maken als geen kaart is geplaatst (pag. 324).
Lees-/schrijfindicator
43
De kaart plaatsen en verwijderen
Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, betekent dit
dat opnamen op de kaart worden gelezen, opgeslagen of gewist,
of dat gegevens worden overgedragen. Maak het klepje van de
kaartsleuf op dat moment niet open.
Voer ook niet de volgende handelingen uit wanneer de lees-/
schrijfindicator brandt of knippert. De opnamegegevens, kaart of
camera kunnen anders beschadigd raken.
De kaart verwijderen.
De accu verwijderen.
De camera schudden of ergens tegenaan stoten.
Een netsnoer loskoppelen en aansluiten (als een gewoon
stopcontact (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 422) wordt gebruikt).
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 329).
Als er op het LCD-scherm een kaartfout wordt weergegeven, verwijdert
u de kaart en plaatst u deze opnieuw. Gebruik een andere kaart als het
probleem aanhoudt.
Als u alle opnamen op de kaart naar een computer kunt overbrengen,
brengt u alle opnamen over en formatteert u de kaart met de camera
(pag. 74). De kaart functioneert dan wellicht weer normaal.
Raak de contactpunten van de kaart niet aan met uw vingers of met
metalen voorwerpen. Stel de contactpunten niet bloot aan stof of water.
Vuil op de contactpunten kan de werking van de SD-kaart verstoren.
Multimediakaarten (MMC) kunnen niet worden gebruikt. (In dat geval
verschijnt een kaartfoutmelding).
44
Nadat u het LCD-scherm hebt uitgeklapt, kunt u menufuncties instellen,
Live View-opnamen gebruiken, movies opnemen of foto’s en movies
weergeven. U kunt de richting en hoek van het LCD-scherm wijzigen.
1
Klap het LCD-scherm uit.
2
Draai het LCD-scherm.
Wanneer het LCD-scherm is
uitgeklapt, kunt u het scherm naar
boven, naar beneden of meer dan
180° draaien zodat het naar het
onderwerp toe is gericht.
De hoek is slechts bij benadering
aangegeven.
3
Draai het scherm naar u toe.
Normaal gesproken gebruikt u de
camera met het LCD-scherm naar
u gericht.
Het LCD-scherm gebruiken
180°
175°
90°
Let bij het draaien van het LCD-scherm erop dat u het scharnier niet
forceert of breekt.
Wanneer een kabel is aangesloten op de camera, is het bereik van de
rotatiehoek van het uitgeklapte LCD-scherm beperkt.
Sluit het LCD-scherm met het scherm naar binnen gericht wanneer u de
camera niet gebruikt. U kunt het scherm beschermen.
Wanneer bij het maken van Live View-opnamen of movie-opnamen het
LCD-scherm naar het onderwerp toe is gedraaid, wordt er op het scherm
een gespiegeld beeld (rechts/links omgedraaid) weergegeven.
45
Als na het aanzetten van de camera het scherm met datum/tijd/
zone wordt weergegeven, raadpleegt u pagina 47 voor het
instellen van de datum, tijd en tijdzone.
<k> : De camera wordt ingeschakeld.
U kunt movies opnemen
(pag. 276).
<1> : De camera wordt ingeschakeld.
U kunt foto’s maken.
<2> : De camera is uitgeschakeld en
werkt niet. Zet de aan-
uitschakelaar op deze positie
wanneer u de camera niet
gebruikt.
Wanneer u de aan/uit-schakelaar op <1> of <2> zet, wordt de
sensorreiniging automatisch uitgevoerd. (Er kan een klein beetje
geluid te horen zijn.) Tijdens het reinigen van de sensor wordt
<f> op het LCD-scherm weergegeven.
Ook tijdens de sensorreiniging, als u de ontspanknop half indrukt
(pag. 54), wordt het reinigen gestopt en kunt u direct een foto nemen.
Als u met de aan/uit-schakelaar snel achter elkaar tussen <1>
en <2> wisselt, wordt het pictogram <f> mogelijk niet
weergegeven. Dit is normaal en is geen defect.
Als de camera lange tijd niet is gebruikt, wordt deze automatisch
uitgeschakeld na de periode die is ingesteld bij [52: Uitschakelen]
(pag. 325). Om de camera weer in te schakelen, drukt u gewoon de
ontspanknop half in (pag. 54).
De camera inschakelen
Automatische sensorreiniging
3 Automatisch uitschakelen
Als u de aan/uit-schakelaar op <2> zet op het moment dat een opname
op de kaart wordt opgeslagen, wordt [Opslaan…] weergegeven en wordt de
camera pas uitgeschakeld nadat het opslaan van de opname op de kaart
is voltooid.
De camera inschakelen
46
Wanneer de camera wordt ingeschakeld, heeft het accuniveau een van
de volgende vier niveaus.
V : De accu is vol.
b : Het accuniveau is laag, maar
de camera kan nog worden
gebruikt.
v : De accu is bijna leeg.
(Knippert)
m : Laad de accu op.
Het aantal mogelijke opnamen bij het maken van opnamen via
de zoeker
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E17-
accu, zonder Live View-opnamen, en de testcriteria van de CIPA (Camera &
Imaging Products Association).
V Indicator accuniveau
Temperatuur Kamertemperatuur (23 °C) Lage temperaturen (0 °C)
Geen flits circa 820 opnamen circa 770 opnamen
50% flits circa 600 opnamen circa 550 opnamen
De accu raakt sneller leeg wanneer u een van de volgende
handelingen verricht:
Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
Wanneer de AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname
wordt gemaakt.
Wanneer Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) van de lens wordt gebruikt.
Wanneer het LCD-scherm vaak wordt gebruikt.
De Wi-Fi-functie gebruiken.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan het maximum aantal
mogelijke opnamen afnemen.
Voor de bediening van de lens wordt ook stroom van de accu gebruikt.
Bij sommige lenzen raakt de accu sneller leeg dan bij andere.
Zie pagina 243 voor het maximum aantal mogelijke opnamen met
Live View-opnamen.
Zie [
53: Accu-info] om de status van de accu te controleren (pag. 421).
47
Wanneer de camera voor het eerst wordt ingeschakeld of als de datum/
tijd/zone-instellingen zijn gereset, wordt het instelscherm datum/tijd/zone
weergegeven. Volg de stappen hieronder om eerst de tijdzone in te
stellen. Stel de tijdzone in waarin u zich op dit moment bevindt. Als u op
reis gaat, hoeft u alleen maar de tijdzone in te stellen op de tijdzone van
uw bestemming. De camera past de datum en tijd automatisch aan.
Houd er rekening mee dat de datum en tijd die aan opnamen zijn
toegevoegd, worden gebaseerd op deze datum/tijd-instelling. Zorg
ervoor dat u de juiste datum/tijd instelt.
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [52]
[Datum/tijd/zone].
Druk op de knop <Q> en selecteer
het tabblad [5].
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> om het tabblad [52] te
selecteren.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om [Datum/tijd/zone] te
selecteren en druk vervolgens
op <0>.
3
Stel de tijdzone in.
[Londen] is standaard ingesteld.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om [Tijdzone] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
3 De datum, tijd en tijdzone instellen
Zie de pagina’s 67-70 voor de procedures voor menufunctie-instellingen.
In stap 3 is de tijd die wordt weergegeven in [Tijdzone] het tijdsverschil
in vergelijking met Coordinated Universal Time (UTC).
3 De datum, tijd en tijdzone instellen
48
Druk nogmaals op <0>.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om de tijdzone te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Als de gewenste tijdzone niet wordt
vermeld, drukt u op de knop <M>
en gaat u naar de volgende stap om
deze in te stellen (met het tijdsverschil
ten opzichte van de UTC-tijd).
U stelt het tijdsverschil ten opzichte
van UTC in door op de toetsen <Y>
<Z> te drukken en een parameter
(+/-/uur/minuut) te selecteren voor
[Tijdverschil].
Druk op <0> zodat <r> wordt
weergegeven.
Druk op de toetsen <W> en <X>
om uw keuze in te stellen en druk
vervolgens op <0>. (U keert terug
naar <s>.)
Druk na het invoeren van de tijdzone
of het tijdverschil op de toetsen <Y>
en <Z> om [OK] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
4
Stel de datum en de tijd in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> om het cijfer te selecteren.
Druk op <0> zodat <r> wordt
weergegeven.
Druk op de toetsen <W> en <X> om
uw keuze in te stellen en druk
vervolgens op <0>. (U keert terug
naar <s>.)
49
3 De datum, tijd en tijdzone instellen
5
Stel de zomertijd in.
Stel deze in als dit nodig is.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om [Y] te selecteren.
Druk op <0> zodat <r> wordt
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Z] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Wanneer de zomertijd is ingesteld op
[Z], wordt de tijd die u in stap 4 hebt
ingesteld één uur vooruit gezet. Als
[Y] wordt ingesteld, wordt de
zomertijd uitgeschakeld en wordt de
tijd één uur teruggezet.
6
Verlaat de instelling.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om [OK] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
De datum/tijd/zone en de zomertijd
worden ingesteld en het menu wordt
weer weergegeven.
In de volgende gevallen worden de datum/tijd/zone-instellingen mogelijk
gereset. Als dit gebeurt, stelt u de datum/tijd/zone opnieuw in.
Wanneer de camera wordt opgeborgen zonder de accu.
Wanneer de accu van de camera leeg raakt.
Wanneer de camera langere tijd wordt blootgesteld aan temperaturen
onder nul.
De ingestelde datum en tijd worden van kracht wanneer u bij stap 6 [OK]
selecteert.
Zelfs als [52: Uitschakelen] is ingesteld op [4 min.] of minder, is de tijd
voor automatisch uitschakelen circa 6 minuten wanneer het instelscherm
[52: Datum/tijd/zone] wordt weergegeven.
Controleer na het wijzigen van de tijdzone of de tijdverschilinstelling of
de juiste datum en tijd worden aangegeven.
50
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [TaalK].
Druk op de knop <Q> en selecteer
het tabblad [5].
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het tabblad [52] te
selecteren.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om de [Taal
K] te
selecteren en vervolgens druk
op <0>.
3
Stel de gewenste taal in.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om de taal te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
De interfacetaal wordt gewijzigd.
3 De interfacetaal selecteren
51
De camera is compatibel met alle Canon EF- en EF-S-lenzen. Houd er
rekening mee dat u de EF-M-objectieven niet kunt gebruiken.
1
Verwijder de doppen.
Verwijder de achterste lensdop en de
cameradop door ze los te draaien in
de richting die door de pijlen wordt
aangegeven.
2
Bevestig de lens.
Plaats de witte of rode markering op
de lens op gelijke hoogte met de
markering van dezelfde kleur op de
camera. Draai de lens in de richting
van de pijl totdat deze vastklikt.
3
Stel de scherpstelmodusknop op
de lens in op <AF>.
<AF> staat voor auto focus, of
automatische scherpstelling.
<MF> staat voor Manual Focus, of
handmatige scherpstelling.
4
Verwijder de voorste lensdop.
Een lens bevestigen en verwijderen
Een lens bevestigen
Witte markering
Rode markering
Tips voor het voorkomen van vlekken en stof
Vervang lenzen zo snel mogelijk en op een plaats die zo veel mogelijk
stofvrij is.
Bevestig de cameradop op de camera wanneer u deze zonder lens bewaart.
Verwijder stof van de cameradop voordat u deze bevestigt.
Een lens bevestigen en verwijderen
52
Draai de zoomring op de lens met
uw vingers.
Als u wilt in- of uitzoomen, doe dit dan
voordat u scherpstelt. Wanneer u na
het scherpstellen aan de zoomring
draait, kan de scherpstelling
verloren gaan.
Druk op de lensontgrendelingsknop
en draai de lens als afgebeeld in de
richting van de pijl.
Draai de lens totdat dit niet meer
verder kan en koppel de lens los.
Bevestig de achterste lensdop op de
losgekoppelde lens.
In- en uitzoomen
De lens verwijderen
Kijk niet rechtstreeks naar de zon door een lens. Dit kan het
gezichtsvermogen beschadigen.
Zet de aan-uitschakelaar van de camera op <2> wanneer u een
lens bevestigt of verwijdert.
Als het voorste deel (de scherpstelring) van de lens tijdens het
automatisch scherpstellen draait, raak het draaiende deel dan niet aan.
Als u tijdens opnamen met de zoeker of Live View-opnamen een TS-E-
lens gebruikt (anders dan TS-E17mm f/4L of TS-E24mm f/3.5L II) en de
lens verschuift of kantelt, of als u een tussenring gebruikt, kan de
standaardbelichting wellicht niet worden verkregen of kan de belichting
onregelmatig zijn.
Beeldhoek
Omdat de grootte van de
beeldsensor kleiner is dan het
35mm-movieformaat, is de
effectieve beeldhoek van een
bevestigde lens gelijk aan die
van een lens met circa 1,6x de
aangegeven brandpuntsafstand.
Beeldgebied (ca.)
(22,3 x 14,9 mm /
0,88 x 0,59 inch)
35mm-movieformaat
(36 x 24 mm /
1,42 x 0,94 in)
53
Draai aan de knop voor
dioptrische aanpassing.
Draai de knop naar links of rechts
zodat de AF-punten in de zoeker
scherp zijn.
Als het lastig is om de knop te draaien,
verwijdert u de oogschelp (pag. 427).
Voor scherpe opnamen houdt u de camera stil om cameratrilling
te minimaliseren.
1. Pak met uw rechterhand de cameragreep stevig vast.
2. Houd de lens onderaan vast met uw linkerhand.
3. Plaats de wijsvinger van uw rechterhand lichtjes op de ontspanknop.
4. Duw uw armen en ellebogen licht tegen de voorkant van uw lichaam.
5. Voor een stabiele houding plaatst u de ene voet een klein stukje voor
de andere.
6. Druk de camera tegen uw gezicht en kijk door de zoeker.
Basisopnamefuncties
De scherpte van de zoeker aanpassen
De camera vasthouden
Als het beeld in de zoeker na de dioptrische aanpassing van de camera nog
niet scherp is, wordt u aangeraden om gebruik te maken van de dioptrische
aanpassingslenzen uit de E-serie (afzonderlijk verkrijgbaar).
Verticaal fotograferen
Horizontaal fotograferen
Zie pagina 241 voor het maken van opnamen terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
Basisopnamefuncties
54
De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half
indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken.
Half indrukken
Hiermee activeert u de automatische
scherpstelling en het automatische
belichtingssysteem dat de sluitertijd en
het diafragma instelt.
De belichtingsinstelling (sluitertijd en
diafragma) wordt in de zoeker en op het
LCD-paneel weergegeven (0).
Helemaal indrukken
De sluiter ontspant en de opname
wordt gemaakt.
Cameratrilling voorkomen
Het bewegen van de camera tijdens het belichtingsmoment kan leiden
tot cameratrilling. Onscherpe opnamen kunnen hiervan het resultaat
zijn. Let op het volgende om cameratrilling te voorkomen:
Houd de camera goed vast zoals weergegeven op de vorige pagina.
Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen en druk
de ontspanknop vervolgens langzaam volledig in.
Ontspanknop
Wanneer u in de creatieve modi op de knop <p> drukt, gebeurt er
hetzelfde als wanneer u de ontspanknop half indrukt.
Als u de ontspanknop helemaal indrukt zonder deze eerst half in te
drukken of als u de ontspanknop half indrukt en direct daarna volledig,
treedt er een kleine vertraging op in het maken van de opname.
Zelfs tijdens menuweergave, het weergeven van opnamen of wanneer
u een opname maakt, kunt u direct teruggaan naar de opnamemodus
door de ontspanknop half in te drukken.
55
Basisopnamefuncties
Draai aan het programmakeuzewiel
terwijl u de ver-/ontgrendelknop
van het programmakeuzewiel in
het midden ingedrukt houdt.
Gebruik dit om de opnamemodus in
te stellen.
(1)
Druk op een knop en draai aan
het hoofdinstelwiel <6>.
Druk op een knop zoals <g> <WB>
<XA> <YQi> <Zf> en draai
het instelwiel <6> om de instelling te
wijzigen.
Als u op de knop <g> hebt gedrukt,
blijft de functie 6 sec. (9) geselecteerd.
Wanneer de timer niet meer actief is of
als u de ontspanknop half indrukt, gaat
de camera terug naar de opnamemodus.
Gebruik dit instelwiel voor het
selecteren of instellen van de
ISO-snelheid, witbalans, beeldstijl,
transportmodus, AF-bediening,
AF-punt, enzovoort.
(2)
Draai alleen aan het
hoofdinstelwiel <6>.
Draai, terwijl u in de zoeker of op het
LCD-paneel kijkt, het hoofdinstelwiel
<6> om de instelling te wijzigen.
Gebruik dit instelwiel om de sluitertijd,
het diafragma, enzovoort in te stellen.
Programmakeuzewiel
6 Hoofdinstelwiel
De handelingen in (1) kunnen ook worden uitgevoerd wanneer de
schakelaar <R> omhoog is gezet (Multifunctievergrendeling, pag. 57).
Basisopnamefuncties
56
(1)
Druk op een knop en draai aan
het hoofdinstelwiel <5>.
Druk op een knop zoals <g> <WB>
<XA> <YQi> <Zf> en draai
het instelwiel <5> om de instelling
te wijzigen.
Als u op de knop <g> hebt gedrukt,
blijft de functie 6 sec. (9) geselecteerd.
Wanneer de timer niet meer actief is of
als u de ontspanknop half indrukt, gaat
de camera terug naar de opnamemodus.
Gebruik dit instelwiel voor het
selecteren of instellen van de ISO-
snelheid, witbalans, beeldstijl,
transportmodus, AF-bediening, AF-
punt, enzovoort.
(2)
Draai alleen aan het
hoofdinstelwiel <5>.
Draai, terwijl u in de zoeker of op het
LCD-paneel kijkt, het hoofdinstelwiel
<
5> om de instelling te wijzigen.
Gebruik dit instelwiel om de
belichtingscorrectiewaarde, het
diafragma voor handmatige
belichting, enzovoort in te stellen.
(3)
Druk op een knop en druk daarna
op de toets <W>, <X>, <Y>
of <Z>.
Druk op de knop <M> of <Q> en
druk daarna op de toetsen <W> en <X>
of <Y> en <Z> om menu’s of Quick
Control-functies in te stellen.
5 Snelinstelwiel
De handelingen in (1) en (3) zijn ook mogelijk wanneer de <R>-
schakelaar omhoog staat (Multifunctievergrendeling, pag. 57).
57
Basisopnamefuncties
Als [54: Multifunctievergrendeling] is ingesteld en de schakelaar
<R> staat omhoog, kunt u voorkomen dat de instellingen worden
gewijzigd als per ongeluk aan het Hoofdinstelwiel of het Snelinstelwiel
wordt gedraaid of als per ongeluk op het touchscreen wordt getikt.
<R>
-schakelaar ingesteld op omlaag:
ontgrendeld
<R>
-schakelaar ingesteld op omhoog:
vergrendeld
1
Selecteer [Multifunctievergrende-
ling].
Selecteer op het tabblad [54] de
optie [Multifunctievergrendeling] en
druk vervolgens op <0>.
2
Voeg een vinkje [X] toe aan de
camerabediening die moet
worden vergrendeld.
Selecteer een camerabediening en
druk op <0> om er een vinkje [X]
aan toe te voegen.
Selecteer [OK].
De geselecteerde camerabedieningen
worden vergrendeld wanneer de
multifunctievergrendelingsschakelaar
in de vergrendelde positie staat.
R Multifunctievergrendeling
Wanneer de <R>-schakelaar omhoog staat en u een vergrendelde
camerafunctie probeert te gebruiken, wordt <L> in de zoeker en op het
LCD-paneel weergegeven. In het scherm Snel instellen (pag. 58) wordt
[LOCK] weergegeven. Tijdens Live View-opnamen wordt [LOCK]
weergegeven op het LCD-scherm.
Standaard wordt het hoofdinstelwiel <5> vergrendeld wanneer de
multifunctievergrendelingsschakelaar in de vergrendelde positie staat.
In Basismodi kan alleen [hAanraakbediening] worden ingesteld.
Basisopnamefuncties
58
U kunt het LCD-paneel verlichten door
op de knop <U> te drukken. Schakel de
LCD-paneelverlichting (9) in of uit door
op de knop <U> te drukken.
Nadat u een aantal keer op de knop <B> hebt gedrukt, wordt het
scherm Snel instellen weergegeven. Vervolgens kunt u de actuele
opname-instellingen bekijken.
Als u op de knop <Q> drukt, wordt Snel instellen ingeschakeld voor de
opname-instellingen (pag. 65).
Druk nogmaals op de knop <B> om de weergave uit te schakelen.
U LCD-paneelverlichting
Het scherm Snel instellen weergeven
Wanneer u bij een bulbbelichting de ontspanknop volledig indrukt, wordt de
LCD-paneelverlichting uitgeschakeld.
59
U kunt naar uw voorkeur instellen hoe informatie op het scherm wordt
weergegeven. Wijzig de instelling zoals gewenst.
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer het tabblad [s].
Druk op de knop <Q> en selecteer
het tabblad [s].
U kunt [Standaard] of [Met uitleg] (gebruikersvriendelijker)
voor het Scherm Snel instellen in zoekeropname selecteren.
De standaardinstelling is [Standaard].
1
Selecteer [Opnamescherm].
2
Selecteer de weergavemethode.
3 Het schermweergaveniveau instellen
Opnamescherm
3 Het schermweergaveniveau instellen
60
Voorbeeldschermen
<f>: Met uitleg
<C>: Standaard <C>: Met uitleg
<f>: Standaard
Als in de Creatieve modus [Met uitleg] is ingesteld, worden alleen de voor
de ingestelde opnamemodus specifieke functies in het scherm Snel
instellen weergegeven. Merk op dat items die niet kunnen worden ingesteld
vanuit het scherm Snel instellen als [Met uitleg] is geselecteerd, kunnen
worden ingesteld via het menuscherm (pag. 68).
61
3 Het schermweergaveniveau instellen
U kunt de weergavemethode selecteren uit [Standaard] of [Met uitleg].
Als u [Met uitleg] instelt, worden beschrijvingen voor het hoofdtabblad
gegeven als u op de knop <M> drukt. Als u [Standaard] instelt,
gaat u rechtstreeks naar het menuscherm als u op de knop <M>
drukt. De standaardinstelling is [Standaard].
1
Selecteer [Menuweergave].
2
Selecteer de weergavemethode.
Menuweergave
Hoofdtabblad
Als [Met uitleg] is ingesteld, verschijnt het tabblad [9 (My Menu)] niet. Om
My Menu in te stellen (pag. 413), verandert u het niveau van
menuweergave in [Standaard].
3 Het schermweergaveniveau instellen
62
U kunt de beschrijving van de Opnamemodus (Modusuitleg) weergeven
als u de opnamemodus wijzigt tijdens opnemen met de zoeker.
De standaardinstelling is [Inschakelen].
1
Selecteer [Modusuitleg].
2
Selecteer [Inschakelen].
3
Draai aan het programmakeuzewiel.
Een beschrijving van de
geselecteerde opnamemodus
verschijnt.
4
Druk op de toets <X>.
De rest van de beschrijving
verschijnt.
Wanneer u op <0> drukt, verdwijnt
de beschrijving en wordt het scherm
Snel instellen weergegeven.
In de opnamemodi <8> en <v>
verschijnt het keuzescherm voor de
opnamemodus.
Uitleg voor Opnamemodus
Als u in de stappen 3 en 4 op [OK] tikt of de ontspanknop half indrukt,
verdwijnt de beschrijving en verschijnt het scherm Snel instellen.
63
3 Het schermweergaveniveau instellen
Bij gebruik van Quick Control of het instellen van menu-items kunt
u een korte beschrijving van functies en opties (Uitleg) weergeven.
De standaardinstelling is [Inschakelen].
1
Selecteer [Uitleg].
2
Selecteer [Inschakelen].
Voorbeeldschermen
Uitleg
Scherm Snel instellen Menuscherm
Uitleg
De beschrijving verdwijnt als u er op tikt of verdergaat met de bewerking.
3 Het schermweergaveniveau instellen
64
Opnametips verschijnen als het [Opnamescherm] is ingesteld op
[Met uitleg] (pag. 59) en de camera is op een van de volgende
manieren ingesteld: In Basismodus verschijnen opnametips ongeacht
de instelling van het [Opnamescherm].
Om de achtergrond verder te vervagen (met de laagste
diafragmawaarde ingesteld in de modus <f>).
Het beeld is waarschijnlijk overbelicht.
Het beeld is waarschijnlijk onderbelicht.
Waarschijnlijk treedt cameratrilling op (alleen in Basismodus).
1
Tik op het gebied binnen
het kader.
De opnametips verschijnen.
U kunt de opnametips ook weergeven
door op de knop <L> te drukken.
2
Raadpleeg de opnametips.
U kunt omhoog en omlaag bladeren
door op het scherm te tikken.
U kunt ook bladeren door op de
knoppen <W> <X> te drukken.
3
Tik op [2].
De opnametips verdwijnen en het
scherm uit stap 1 verschijnt weer.
U kunt de opnametips ook verbergen
door op de knop <0> te drukken.
Opnametips
65
U kunt de opnamefuncties die worden weergegeven op het LCD-
scherm, rechtstreeks selecteren en instellen met intuïtieve handelingen.
Dit heet Snel instellen.
1
Druk op de knop <Q> (7).
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
2
Stel de gewenste functies in.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> of <Y> en <Z> om een
functie te selecteren.
De instellingen van de geselecteerde
functie en Uitleg (pag. 63) worden
weergegeven.
Draai het hoofdinstelwiel <6>
of <5> om de instelling te wijzigen.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
een opname te maken.
Het vastgelegde beeld wordt
weergegeven.
Q Quick Control voor opnamefuncties
Basismodi Creatieve modi
Zie pagina 117 voor de functies die kunnen worden ingesteld in de
basismodi en voor de instellingsprocedures.
Bij stap 1 en 2 kunt u ook op het LCD-scherm tikken om de handeling uit
te voeren (pag. 71).
Q Quick Control voor opnamefuncties
66
Als [s: Opnamescherm: Standaard] is ingesteld
Als [s: Opnamescherm: Met uitleg] is ingesteld
Voorbeeld van het scherm Snel instellen
* Deze functies kunnen niet worden ingesteld met Quick Control.
Belichtingscorrectie
(pag. 205)
Diafragma (pag. 194)
AF-bediening (pag. 124)
Transportmodus (pag. 147)
Ter ug
AF-gebiedselectiemodus (pag. 130)
67
U kunt verschillende instellingen opgeven via de menu’s, zoals de
opnamekwaliteit, datum/tijd, enzovoort.
3 Menubewerkingen en configuraties
De weergegeven menutabbladen en menu-items kunnen per
opnamemodus verschillen.
Menuscherm
LCD-scherm
Knop <0>
Creatieve modi
Knop <M>
Basismodi Movie-opname
Snelinstelwiel
Pijltjestoetsen
<W><X><Y><Z>
Menu-items Menu-
instellingen
z: Opname
5: Instellen
9: My Menu
3: Weergave
s: Weergaveniveau
Hoofdtabblad
Secundaire
tabbladen
3 Menubewerkingen en configuraties
68
Als [s: Menuweergave: Standaard] is ingesteld
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer een tabblad.
Telkens als u op de knop <Q> drukt,
wordt er van hoofdtabblad (groep
functies) gewisseld.
Druk op de toetsen <Y> en <Z> van
het snelinstelwiel om een secundair
tabblad te selecteren.
In deze handleiding verwijst het
tabblad [z3] bijvoorbeeld naar het
scherm dat wordt weergegeven als
van het tabblad z (Opnamen) de
optie [3] wordt geselecteerd.
3
Selecteer het gewenste item.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> van het snelinstelwiel om het
item te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
4
Selecteer de instelling.
Druk op de toetsen <W> <X> of
<Y> en <Z> van het snelinstelwiel
om de gewenste instelling te
selecteren. (Sommige instellingen
worden geselecteerd met de toetsen
<W> en <X> en andere met de
toetsen <Y> en <Z>.)
De huidige instelling wordt blauw
weergegeven.
5
Stel de optie in.
Druk op <0> om de instelling vast
te leggen.
Als u de instelling wijzigt van
standaard, wordt dit in blauw
aangegeven (alleen beschikbaar voor
de menuopties op het tabblad [z]).
Procedure voor het instellen van het menu
69
3 Menubewerkingen en configuraties
6
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten en naar de
opnamemodus terug te keren.
Als [s: Menuweergave: Met uitleg] is ingesteld
1
De hoofdtabbladen weergeven.
Als u op de knop <M> drukt,
verschijnen de hoofdtabbladen en
een beschrijving van het
geselecteerde tabblad.
2
Selecteer een hoofdtabblad.
Telkens als u op de toetsen <Y>
<Z> van het Snelinstelwiel drukt,
wordt van hoofdtabblad (groep
functies) gewisseld.
3
Geef het menuscherm weer.
Druk op <0> om het menuscherm
weer te geven.
Als u wilt terugkeren naar het
hoofdtabblad, drukt u op de
knop <M>.
In stap 2 kunt u ook aan het instelwiel <6> draaien om een
menutabblad te selecteren. In stap 4 kunt u ook aan het instelwiel <
5>
draaien om bepaalde instellingen te selecteren.
Bij stap 2 tot 6 kunt u ook op het LCD-scherm tikken om de handeling uit
te voeren (pag. 71).
In de beschrijvingen van de menufuncties hieronder wordt er vanuit
gegaan dat u op de knop <M> hebt gedrukt om het menuscherm
weer te geven.
Druk op de knop <M> om de bewerking ongedaan te maken.
Zie pagina 442 voor informatie over elk menu-item.
Hoofdtabblad
In stap 2 kunt u ook het hoofdinstelwiel <6> of de knop <Q> gebruiken.
U kunt ook naar het menuscherm gaan door in stap 3 op [OK] te tikken.
3 Menubewerkingen en configuraties
70
4
Selecteer een secundair tabblad.
Druk op de toetsen <Y> en <Z> van
het snelinstelwiel om een secundair
tabblad te selecteren.
In deze handleiding verwijst het
tabblad [z3] bijvoorbeeld naar het
scherm dat wordt weergegeven als
van het tabblad z (Opnamen) de
optie [3] wordt geselecteerd.
De volgende handelingen zijn dezelfde
als voor [s: Menuweergave:
Standaard]. Zie de stappen op
pagina 68, te beginnen met stap 3.
Druk tweemaal op de knop <M>
om de instelling te verlaten.
Voorbeeld: Als [Ruisond. bij meerd. opn.] is ingesteld
Gedimde menu-items kunnen niet
worden ingesteld. Menu-items worden
gedimd weergegeven als een andere
functie-instelling voorrang heeft.
U kunt de functie die voorrang heeft,
weergeven door het gedimde menu-item
te selecteren en op <0> te drukken.
Als u de instelling van de functie die
voorrang heeft annuleert, wordt het
gedimde menu-item instelbaar.
Gedimde menu-items
Mogelijk ziet u niet alle overschrijffuncties voor bepaalde gedimde
menu-items.
Met [Wis alle camera-instellingen] onder [54: Wis instellingen] kunt u de
menufuncties terugzetten op de standaardinstellingen (pag. 335).
71
U kunt de camera bedienen door met uw vingers op het LCD-scherm
(aanraakgevoelig paneel) te tikken.
Voorbeeldweergave (Quick Control)
Tik met uw vinger op het LCD-scherm
(kort aanraken en dan weer loslaten).
U kunt menu’s, pictogrammen,
enzovoort op het LCD-scherm
selecteren door erop te tikken.
Als u bijvoorbeeld op [Q] tikt,
verschijnt het scherm Snel instellen.
Door op [Q] te tikken, keert u terug
naar het vorige scherm.
Mogelijke bewerkingen door op het scherm te tikken
Menufuncties instellen nadat u op de knop <M> hebt gedrukt
Quick Control
Functies instellen nadat u op de knop <B>, <g>, <S>,
<WB>, <XA>, <YQi> of <Zf> hebt gedrukt
Touch AF en Touch Shutter in Live View-opnamen
AF-puntselectie in movie-opnamen
Functies instellen in Live View-opnamen en movie-opnamen
Weergaveopties
d
De camera bedienen met de touchscreen
Tikken
Als [53: Pieptoon] is ingesteld op [Raakn aan], hoort u geen pieptoon
voor bewerkingen via het touchscreen (pag. 324).
d De camera bedienen met de touchscreen
72
Voorbeeldscherm (Menuscherm)
Sleep uw vinger over het
LCD-scherm.
Voorbeeldscherm (Schaalweergave)
Mogelijke bewerkingen door met uw vinger over het scherm
te slepen
Een menutabblad of -item selecteren nadat u op de knop <M>
hebt gedrukt
Instelling met schaalweergave
Quick Control
AF-punten selecteren
Functies instellen in Live View-opnamen en movie-opnamen
Weergaveopties
Slepen
73
d De camera bedienen met de touchscreen
1
Selecteer de optie
[Aanraakbediening].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Aanraakbediening] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gevoeligheid voor de
aanraakbediening in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
[Standaard] is de normale instelling.
[Gevoelig] zorgt voor een betere
reactie van het touchscreen dan
[Standaard]. Probeer beide
instellingen uit en selecteer de
instelling die u prefereert.
Met [Deactiveren] kunt u de
aanraakbediening uitschakelen.
3 De aanraakbediening instellen
Aandachtspunten bij aanraakbediening
Het LCD-scherm is niet drukgevoelig; gebruik dus geen scherpe
voorwerpen zoals uw nagel of een balpen op het scherm.
Bedien de touchscreen niet met natte vingers.
Als het LCD-scherm nat is of als u het met natte vingers bedient,
reageert de touchscreen misschien niet op uw aanraking of functioneert
het niet meer goed. Schakel in dergelijke gevallen de camera uit en veeg
het vocht van het LCD-scherm af met een doekje.
Als u in de handel verkrijgbare beschermfolie of stickers op het
LCD-scherm plakt, reageert het scherm mogelijk niet meer goed op
aanrakingen.
Als u het scherm snel aanraakt wanneer [Gevoelig] is ingesteld, kan het
zijn dat het scherm trager op de aanraking reageert.
74
Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd met een andere camera
of computer, moet u de kaart met deze camera formatteren.
1
Selecteer [Kaart formatteren].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Kaart formatteren] en druk
vervolgens op <0>.
2
Formatteer de kaart.
Selecteer [OK] en druk op <0>.
De kaart wordt geformatteerd.
Wanneer de kaart is geformatteerd,
keert u terug naar het menu.
Druk voor low-levelformattering op de
knop <L> om een vinkje <X> bij
[Low level format] op te geven en
selecteer [OK].
3 De kaart formatteren
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd, worden alle
opnamen en gegevens van de kaart gewist. Zelfs beveiligde opnamen
worden gewist; controleer dus of er geen opnamen op de kaart staan
die u wilt bewaren. Breng de opnamen en gegevens zo nodig over
naar een computer of een ander opslagmedium voordat u de
kaart formatteert.
De capaciteit van de geheugenkaart die in het formatteringsscherm wordt
weergegeven, kan lager zijn dan de capaciteit die op de kaart staat.
Dit apparaat maakt gebruik van exFAT-technologie, waarvoor een
licentie is verleend door Microsoft.
75
3 De kaart formatteren
De kaart is nieuw.
De kaart is geformatteerd met een andere camera of
een computer.
De kaart is volledig gevuld met opnamen of gegevens.
Er wordt een kaartfout weergegeven (pag. 467).
Bestandsindelingen van kaarten
SD-/SDHC-kaarten worden geformatteerd met FAT32. SDXC-
kaarten worden geformatteerd met exFAT.
Wanneer u een movie opneemt met een kaart die geformatteerd is
in exFAT, wordt de movie opgenomen in één bestand (in plaats van
te worden opgesplitst in meerdere bestanden) zelfs als deze groter
is dan 4 GB. (Het movie-bestand zal groter zijn dan 4 GB.)
Gebruik [Kaart formatteren] in de volgende gevallen:
Low-levelformattering
Voer een low-levelformattering uit als de opname- of leessnelheid van de
kaart laag is of als u alle gegevens op de kaart volledig wilt wissen.
Aangezien bij low-levelformattering alle sectoren op de kaart die opname-
informatie kunnen bevatten worden geformatteerd, duurt het formatteren
wat langer dan een normale formattering.
U kunt de low-levelformattering stoppen door [Annuleer] te selecteren.
Ook in dat geval is de normale formatteerprocedure voltooid en kunt u de
kaart gewoon gebruiken.
Als u met deze camera een SDXC-kaart formatteert en de kaart
vervolgens in een andere camera plaatst, kan er een foutmelding
worden weergegeven en wordt de kaart mogelijk onbruikbaar. Bepaalde
besturingssystemen van computers of kaartlezers herkennen een kaart
die is geformatteerd in exFAT mogelijk niet.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd of wanneer gegevens
worden gewist, verandert alleen de bestandsbeheerinformatie. De
eigenlijke gegevens worden niet volledig gewist. Houd hier rekening mee
wanneer u de kaart verkoopt of weggooit. Als u de kaart weggooit, dient
u een low-levelformattering uit te voeren of de kaart fysiek onbruikbaar te
maken om te voorkomen dat persoonlijke gegevens in handen van
derden kunnen komen.
Voordat u een nieuwe Eye-Fi-kaart gebruikt, moet de software voor
de kaart op uw computer worden geïnstalleerd. Vervolgens
formatteert u de kaart met de camera.
76
Op het LCD-scherm kunnen het scherm Snel instellen, het
menuscherm, vastgelegde beelden, enzovoort worden weergegeven.
Wanneer u de camera inschakelt,
wordt het scherm Snel instellen
weergegeven. Vervolgens kunt u de
actuele opname-instellingen bekijken.
Als u met uw oog in de buurt van de
zoeker komt, schakelt de
schermuitschakelingssensor
(pag. 29, 338) het LCD-scherm
automatisch uit om te voorkomen dat
u door het scherm wordt verblind. Het
LCD-scherm wordt weer
ingeschakeld als u met uw oog
weggaat van de zoeker.
Druk op de knop <B> om als
volgt tussen de schermen van het
LCD-scherm te wisselen: De digitale
horizon weergeven, het scherm Snel
instellen weergeven, en het LCD-
scherm uitschakelen (pag. 420).
Wisselen van scherm op het LCD-scherm
Wordt weergegeven wanneer
u op de knop <M> drukt.
Druk nogmaals op de knop
om terug te keren naar het
vorige scherm.
Wordt weergegeven wanneer
u op de knop <x> drukt.
Druk nogmaals op de knop
om terug te keren naar het
vorige scherm.
Menufuncties Vastgelegd beeld
77
Wisselen van scherm op het LCD-scherm
Bij [52: LCD uitschakelen] kunt u voorkomen dat het LCD-scherm
automatisch wordt uitgeschakeld (pag. 338).
Zelfs als het menuscherm of het vastgelegde beeld wordt weergegeven,
kunt u onmiddellijk opnamen maken door de ontspanknop in te drukken.
Als u door het zoekeroculair kijkt met een zonnebril op, wordt het LCD-
scherm mogelijk niet automatisch uitgeschakeld. Als dit gebeurt, kunt
u op de knop <B> drukken om het LCD-scherm uit te schakelen.
In de buurt van TL-licht wordt het LCD-scherm mogelijk uitgeschakeld.
Als dit gebeurt, gaat u met de camera weg van het TL-licht.
78
U kunt op de LCD-scherm en in de zoeker een digitale waterpas weergeven
om u te helpen kanteling van de camera te corrigeren. U kunt alleen de
horizontale kanteling controleren en niet de kanteling vooruit of achteruit.
1
Druk op de knop <
B
>.
Telkens als u op de knop <
B
>
drukt, wordt de schermweergave
vernieuwd.
Geef het digitale waterpas weer.
Indien de digitale horizon niet wordt
weergegeven, stelt u [
5
3:
z
Weergaveopties INFO.-knop
] in op
weergave van de digitale horizon
(pag. 420).
2
Controleer de kanteling van
de camera.
De horizontale kanteling wordt
weergegeven in stappen van 1°.
De kantelingschaal wordt weergegeven
in stappen van 5°.
Wanneer de rode lijn groen wordt,
betekent dit dat de kanteling bijna
is gecorrigeerd.
3 De digitale horizon weergeven
De digitale horizon op het LCD-scherm weergeven
Horizontale as
Zelfs wanneer de kanteling bijna gecorrigeerd is, is een foutmarge van
ongeveer 1° nog steeds mogelijk.
Indien de camera erg is gekanteld, wordt de foutmarge van de digitale
waterpas groter.
Tijdens Live View-opnamen en voordat u een movie-opname begint (behalve
met
u
+volgen), kunt u tevens de digitale horizon weergeven, zoals in het
voorgaande beschreven.
79
3 De digitale horizon weergeven
Er kan in de zoeker een eenvoudige digitale waterpas met een
camerapictogram worden weergegeven. Omdat deze indicator wordt
weergegeven tijdens de opname, kunt u de opname maken terwijl u de
camerakanteling controleert.
1
Selecteer [Zoekerweergave].
Selecteer op het tabblad [52] de
[Zoekerweergave] en druk op <0>.
2
Selecteer [Elektr. niveau].
3
Selecteer [Weergeven].
4
Druk de ontspanknop half in.
De digitale horizon wordt
weergegeven zoals op de illustratie.
De waterpas werkt ook bij verticale
opnamen.
De digitale horizon weergeven in de zoeker
Digitaal waterpas
Horizontaal
Kanteling van 1°
Kanteling van 2° of meer
Zelfs wanneer de kanteling bijna gecorrigeerd is, is een foutmarge van
ongeveer 1° nog steeds mogelijk.
80
U kunt een raster weergeven in de zoeker om u te helpen controleren of
de camera niet gekanteld is en de beeldcompositie te bepalen.
1
Selecteer [Zoekerweergave].
Selecteer op het tabblad [52] de
[Zoekerweergave] en druk op <0>.
2
Selecteer [Rasterweergave].
3
Selecteer [Weergeven].
Wanneer u het menu afsluit, wordt
het raster weergegeven in de zoeker.
3 Het raster weergeven
U kunt een raster op het LCD-scherm weergeven tijdens Live View-
opnamen en voordat u begint met het opnemen van een movie
(pag. 255, 317).
81
Als u deze functie instelt, wordt <G> weergegeven in de zoeker
wanneer de camera flikkeringen detecteert die worden veroorzaakt
door het knipperen van de lichtbron. De knipperdetectie is standaard
ingesteld op [Weergeven].
1
Selecteer [Zoekerweergave].
Selecteer op het tabblad [52] de
[Zoekerweergave] en druk op <0>.
2
Selecteer [Knipperdetectie].
3
Selecteer [Weergeven].
3 De knipperdetectie weergevenN
Als u [z5: Antiknipperopname] instelt op [Inschakelen], worden
opnamen gemaakt op het moment dat het flikkeren een minimaal effect
heeft op de belichting (pag. 185).
82
83
2
Basisfuncties voor het maken
en weergeven van opnamen
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u de basismodi
op het programmakeuzewiel kunt gebruiken voor de
beste resultaten en hoe u opnamen kunt weergeven.
In de basismodi hoeft u de camera alleen maar op het
onderwerp te richten en de opname te maken; de camera stelt
alles automatisch in (pag. 118, 430). En omdat instellingen voor
geavanceerde opnamefuncties niet kunnen worden veranderd,
kunt u rustig fotograferen zonder u bezorgd te maken over
mislukte foto’s als gevolg van een onjuiste handeling.
B
a
s
i
s
m
o
d
i
Voordat u opnamen maakt in de modus <8> of <v>
Als het LCD-scherm is uitgeschakeld, drukt u op de knop <Q>
of de knop <B> (pag. 101, 111, 420) om de opnamemodus te
controleren voordat u de opname maakt.
*<8>: Speciale scène
*<v> : Creatieve filters
84
<
A
> is een volautomatische modus. De camera analyseert de scène en
stelt automatisch de optimale instellingen in.
Bovendien past de camera
de scherpstelling automatisch aan op het niet-bewegende of bewegende
onderwerp door de beweging van het onderwerp te detecteren (pag. 87).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <
A
>.
Draai aan het programmakeuzewiel
terwijl u de ver-/ontgrendelknop in het
midden ingedrukt houdt.
2
Richt het AF-kader op het
onderwerp.
Alle AF-punten worden gebruikt om
scherp te stellen en de camera stelt
scherp op het dichtstbijzijnde object.
Het scherpstellen kan worden
vereenvoudigd door het midden van het
AF-kader op het onderwerp te richten.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in. De
lenselementen worden aangepast om
scherp te stellen op het onderwerp.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt weergegeven waarop is
scherpgesteld. Op hetzelfde moment is
er een pieptoon te horen en brandt de
scherpstelindicator <
o
> in de zoeker.
Bij weinig licht lichten de gebruikte AF-
punten kort rood op.
Indien nodig komt de Indien nodig flitser
automatisch tevoorschijn.
A Volautomatisch opnamen maken
(Scene Intelligent Auto)
Gebied AF-kader
Scherpstelindicator
Als een beschrijving van de Opnamemodus verschijnt in stap 1, druk dan
op <
0
> om deze te verbergen (pag. 62).
85
A Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto)
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
een opname te maken.
Het vastgelegde beeld wordt
ongeveer 2 seconden op het
LCD-scherm weergegeven.
Als u klaar bent met fotograferen,
duwt u de ingebouwde flitser weer
omlaag.
De scherpstelindicator <o> knippert en scherpstelling is
niet bereikt.
Richt het AF-kader op een gedeelte met goed contrast en druk de
ontspanknop half in (pag. 54).
Als u te dicht bij het onderwerp bent, gaat u iets achteruit en maakt
u een nieuwe opname.
Wijzig de AF-gebiedselectiemodus en fotografeer nogmaals
(pag. 129). De standaardinstelling is Automatische selectie AF.
Wanneer er is scherpgesteld, lichten de AF-punten niet
rood op.
De AF-punten lichten alleen rood op wanneer er is scherpgesteld in
omstandigheden met weinig licht of met een donker onderwerp.
Meerdere AF-punten lichten tegelijk op.
Er is op al deze punten scherpgesteld. Zolang het AF-punt dat op
het onderwerp is gericht brandt, kunt u de opname maken.
Veelgestelde vragen
De modus <A> zorgt ervoor dat de kleuren in natuur- en buitenopnamen
en opnamen van zonsondergangen er indrukwekkender uitzien. Als u niet
de gewenste kleurtonen verkrijgt, kiest u een creatieve modus en selecteert
u een andere beeldstijl dan <D>. Maak daarna een nieuwe opname
(pag. 161).
A Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto)
86
De pieptoon blijft zachtjes aanhouden. De scherpstelindicator
<o> brandt niet.
Dit geeft aan dat de camera voortdurend scherpstelt op een
bewegend onderwerp. (De scherpstelindicator <o> brandt niet.)
U kunt scherpe opnamen maken van een bewegend onderwerp.
De scherpstelvergrendeling (pag. 87) werkt in dit geval niet.
Er wordt niet op het onderwerp scherpgesteld als de
ontspanknop half is ingedrukt.
Wanneer de scherpstelmodusknop op de lens is ingesteld op <MF>
(handmatige scherpstelling), zet u deze op <AF> (automatische
scherpstelling).
De flitser is afgegaan ook al is het daglicht.
Bij een onderwerp met tegenlicht kan de flitser afgaan om donkere
schaduwen op het onderwerp lichter te maken. Als u niet wilt dat de
flitser afgaat, kunt u de optie Quick Control gebruiken om [Flitsen
m. int. flitser] in te stellen op [b] (pag. 117) of om de <7>-modus
(Flitser uit) in te stellen en de opname te maken (pag. 89).
De ingebouwde flitser is afgegaan en de resulterende opname
is te helder.
Vergroot de afstand tot het onderwerp en maak de opname. Als
u opnamen maakt met de flitser en het onderwerp bevindt zich te dicht
bij de camera, wordt de opname mogelijk te helder (overbelichting).
Bij weinig licht flitst de ingebouwde flitser meerdere keren.
Als u de ontspanknop half indrukt, flitst de ingebouwde flitser
mogelijk meerdere keren, zodat er beter automatisch kan worden
scherpgesteld. Dit wordt het AF-hulplicht genoemd. Het heeft een
effectief bereik van circa 4 meter. De interne flitser maakt bij continu
flitsen een geluid. Dit is normaal en is geen defect.
De flitser is gebruikt, maar het onderste gedeelte van de
opname is onnatuurlijk donker.
De schaduw van de lens kwam in beeld doordat het onderwerp zich
te dichtbij bevond. Vergroot de afstand tot het onderwerp en maak
de opname. Als er een zonnekap op de lens is bevestigd, moet deze
worden verwijderd voordat u een opname met de flitser maakt.
87
Door het onderwerp afhankelijk van de scène links of rechts in beeld te
plaatsen om een uitgebalanceerde achtergrond op te nemen, wordt een
opname met een beter perspectief bereikt.
In de modus <
A
> wordt om scherp te stellen op een stilstaand onderwerp
door de ontspanknop half in te drukken de scherpstelling op dat onderwerp
vergrendeld. Maak de compositie opnieuw terwijl u de ontspanknop half
ingedrukt houdt en druk de ontspanknop vervolgens helemaal in om de foto
te maken. Dit heet ‘scherpstelvergrendeling’. Scherpstelvergrendeling is
ook mogelijk in andere basismodi (behalve <
5
> <
8: C
>).
Als u de modus <
A
> gebruikt en het onderwerp beweegt (de afstand
tot de camera verandert) tijdens of na het scherpstellen, dan treedt
AI Servo AF in werking zodat er voortdurend op het onderwerp wordt
scherpgesteld. (De pieptoon blijft zachtjes aanhouden.) Zolang u het
gebied van het AF-kader op het onderwerp blijft richten terwijl u de
ontspanknop half indrukt, wordt voortdurend scherpgesteld. Druk op het
juiste moment de ontspanknop volledig in om de opname te maken.
A Volautomatische technieken
(Scene Intelligent Auto)
De compositie opnieuw bepalen
Opnamen maken van een bewegend onderwerp
A Volautomatische technieken (Scene Intelligent Auto)
88
U kunt opnamen maken terwijl het zoekerbeeld op het LCD-scherm
wordt weergegeven. Dit heet ‘Live View-opnamen’. Zie pagina 241 voor
meer informatie.
1
Geef het Live View-beeld op het
LCD-scherm weer.
Druk op de knop <A>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
De foto wordt gemaakt en het
vastgelegde beeld wordt op het LCD-
scherm weergegeven.
Als de opnameweergave is beëindigd,
keert de camera automatisch terug
naar de Live View-opnamen.
Druk op de knop <A> om de Live
View-opnamen te verlaten.
U kunt het LCD-scherm ook in andere richtingen draaien (pag. 44).
A Live View-opnamen
Normale hoek Lage hoek Hoge hoek
89
De camera analyseert de scène en stelt automatisch de optimale
instellingen in. Op plaatsen waar het gebruik van een flitser niet is
toegestaan, zoals in musea of een aquarium, gebruikt u de
modus <7> (Flitser uit).
Als de nummerweergave (sluitertijd) in de zoeker knippert,
moet u ervoor zorgen dat de camera niet beweegt.
Bij weinig licht, wanneer de kans op cameratrillingen groter is,
knippert de weergave van de sluitertijd in de zoeker. Houd de
camera stabiel of gebruik een statief. Als u een zoomlens gebruikt,
kunt u het beste de groothoekstand gebruiken om te voorkomen dat
de opname door cameratrilling onscherp wordt, zelfs bij opnamen
uit hand.
Portretopnamen maken zonder flitser.
Vraag bij weinig licht het onderwerp zich niet te bewegen totdat de
opname is gemaakt. Als het onderwerp tijdens de opname beweegt,
kan dit ertoe leiden dat het onscherp wordt vastgelegd.
7 Opnemen als de flitser niet kan
worden gebruikt
Opnametips
90
In de modus <C> kunt u de volgende functies instellen voor het
maken van opnamen:
(1) Sfeeropnamen, (2) Achtergrond wazig, (3) Transportmodus en
(4) Flitsen met ingebouwde flitser. De standaardinstellingen zijn
hetzelfde als in de modus <A>.
* CA staat voor Creative Auto (Automatisch/creatief).
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <C>.
2
Druk op de knop <Q> (7).
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
3
Stel de gewenste functies in.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> of <Y> en <Z> om een
functie te selecteren.
De instellingen van de geselecteerde
functie en Uitleg (pag. 63) worden
weergegeven.
Zie pagina 91-96 voor de
instellingsprocedure en meer
informatie over de diverse functies.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
een opname te maken.
C Creative Auto-opnamen
91
C Creative Auto-opnamen
Als u (1) of (2) instelt wanneer de camera in de modus voor Live View-
opnamen staat, ziet u het effect van de potentiële opname direct op het
scherm, nog voordat de opname is gemaakt.
(1) Sfeeropnamen
U kunt de gewenste sfeer selecteren en daarmee uw opnamen
maken. Draai aan het instelwiel <6> of <5> om de sfeer te
selecteren. U kunt deze ook in een lijst selecteren door op <0> te
drukken. Zie pagina 94 voor meer informatie.
Sluitertijd
(1)
(2)
Accuniveau
Maximum aantal
opnamen
ISO-snelheid
Opnamekwaliteit
Diafragma
(4)
(3)
C Creative Auto-opnamen
92
(2) Achtergrond wazig
•Als [OFF] is ingesteld, verandert de mate van
achtergrondvervaging met de helderheid van het beeld.
Bij een andere instelling dan [OFF] kunt u de
achtergrondvervaging zelf instellen, onafhankelijk van de
helderheid.
Als u aan het instelwiel <6> of <5> draait om de cursor naar
rechts te verplaatsen, komt de achtergrond scherper in beeld.
Draait u het instelwiel <6> of <5> zodanig dat de cursor naar
links gaat, dan wordt de achtergrond onscherper. Let op:
afhankelijk van het maximale diafragma van de lens (kleinste f-
getal) kunnen bepaalde instellingen op de schaal mogelijk niet
worden geselecteerd (aangeduid met •).
Wanneer u tijdens Live view-opnamen aan het hoofdinstelwiel
<6> of <5> draait, wordt [Wazig simuleren] op het LCD-
scherm weergegeven. U kunt de hoeveelheid vervaging op de
voor- en achtergrond zien ten opzichte van het onderwerp waarop
is scherpgesteld (terwijl [Wazig simuleren] wordt weergegeven).
Zie ‘Portretfoto’s maken’ op pagina 97 als u de achtergrond
onscherp wilt weergeven.
Afhankelijk van de gebruikte lens en de opnameomstandigheden
ziet de achtergrond er mogelijk minder onscherp uit.
Bij gebruik van de flitser kan deze functie niet worden ingesteld.
Als <a> is ingesteld en u Achtergrond wazig kiest, wordt <b>
automatisch ingesteld.
Als [Wazig simuleren] tijdens Live View-opnamen wordt ingeschakeld, kan
het beeld dat wordt weergegeven terwijl <g> (pag. 245) knippert, meer
ruis bevatten of donkerder overkomen dan de daadwerkelijke opname.
93
C Creative Auto-opnamen
(3) Transportmodus: Gebruik het hoofdinstelwiel <6> of <5> om
de selectie te maken. U kunt deze ook in een lijst selecteren door op
<0> te drukken.
<u> Enkelbeeld:
Eén opname tegelijk maken.
<o>Continue opnamen met hoge snelheid:
Als u de ontspanknop volledig indrukt, worden er continu
opnamen gemaakt. U kunt circa 6,0 opnamen per
seconde maken.
<i> Continue opname met lage snelheid:
Als u de ontspanknop volledig indrukt, worden er continu
opnamen gemaakt. U kunt circa 3,0 opnamen per
seconde maken.
<Q> Zelfontspanner: 10 sec./afstandsbediening:
De opname wordt 10 seconden na het indrukken van de
ontspanknop gemaakt. U kunt ook een afstandsbediening
gebruiken.
<l> Zelfontspanner: 2 sec.:
De opname wordt 2 seconden na het indrukken van de
ontspanknop gemaakt.
<q> Zelfontspanner: Continu:
Druk op de pijltjestoetsen <W> en <X> om aan te geven
hoeveel opnamen u met de zelfontspanner wilt maken (2 – 10).
10 seconden na het indrukken van de ontspanknop wordt het
ingestelde aantal opnamen gemaakt.
(4) Flitsen met interne flitser: Draai aan het hoofdinstelwiel <6> of
<5> om de gewenste instelling te selecteren. U kunt deze ook in
een lijst selecteren door op <0> te drukken.
<a> Automatische interne flitser: De flitser flitst automatisch als
dat nodig is.
<D> Interne flitser aan : De flitser flitst altijd.
<b> Interne flitser uit : De flitser is uitgeschakeld.
Zie de opmerkingen op pagina 149 over het gebruik van de
zelfontspanner.
Zie “Opnemen als de flitser niet kan worden gebruikt” op pagina 89 bij
het gebruik van <b>.
C Creative Auto-opnamen
94
1
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <A> om het Live
View-beeld weer te geven.
2
Selecteer met Quick Control de
gewenste sfeer.
Druk op de knop <Q> (7).
Druk op de toetsen <W> <X> om
[1 Sfeer: Standaard] te selecteren.
[Sfeeropnamen] wordt weergegeven
op het scherm.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> <Z>
om de gewenste sfeer te selecteren.
Op het LCD-scherm wordt
weergegeven hoe de opname er
met de geselecteerde sfeerinstelling
zal uitzien.
Opname met sfeerselectie
Sfeer Sfeereffect
1 Sfeer: Standaard
Geen instelling
2 Levendig
Zwak / Standaard / Sterk
3 Soft
Zwak / Standaard / Sterk
4 Warm
Zwak / Standaard / Sterk
5 Intens
Zwak / Standaard / Sterk
6 Koel
Zwak / Standaard / Sterk
7 Helderder
Zwak / Normaal / Sterk
8 Donkerder
Zwak / Normaal / Sterk
9 Monochroom
Blauw / Z/W / Sepia
95
C Creative Auto-opnamen
3
Stel het sfeereffect in.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om het effect te selecteren.
[Effect] wordt dan onder aan het
scherm weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> <Z>
om het gewenste effect te selecteren.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
een opname te maken.
Druk op de knop <A> om de Live
View-opnamen te verlaten en weer
via de zoeker te fotograferen. Druk
vervolgens de ontspanknop helemaal
in om de opname te maken.
Als u de opnamemodus wijzigt of de
aan/uit-schakelaar op <2> instelt,
wordt de instelling [1 Sfeer:
Standaard] hersteld.
Het Live View-beeld dat met de toegepaste sfeerinstelling wordt
weergegeven, ziet er niet exact hetzelfde uit als de eigenlijke opname.
Het sfeereffect kan minder zijn bij flitsopnamen.
Bij fel licht buiten heeft het Live View-beeld op het LCD-scherm mogelijk
niet dezelfde helderheid of sfeer als de eigenlijke opname die u maakt.
Stel [52: LCD-helderheid] in op 4 en kijk naar het Live view-beeld terwijl
u erop let dat het omgevingslicht geen invloed op het scherm heeft.
Als u niet wilt dat tijdens het instellen van deze functie het Live view-beeld
wordt weergegeven, start u de handeling vanaf stap 2.
C Creative Auto-opnamen
96
1 Sfeer: Standaard
Dit levert standaardbeeldkenmerken.
2 Levendig
Het onderwerp wordt scherp en levendig weergegeven. Met deze
sfeerinstelling ziet de foto er indrukwekkender uit dan met de
instelling [1 Sfeer: Standaard].
3 Soft
Het onderwerp is minder gedefinieerd, waardoor de opname een
zachtere, delicatere uitstraling krijgt. Goed voor portretten,
huisdieren, bloemen, enzovoort.
4Warm
Het onderwerp is minder gedefinieerd met een warmer kleurzweem,
waardoor de opname een warmer en vriendelijker uitstraling krijgt.
Goed voor portretten, huisdieren en andere onderwerpen die u een
warme uitstraling wilt geven.
5 Intens
De algehele helderheid wordt iets verminderd, terwijl het onderwerp
wordt benadrukt voor een intensere sfeer in het beeld. Handig om
mensen of levende onderwerpen meer op te laten vallen.
6 Koel
De algehele helderheid wordt iets verminderd waarbij koelere
kleurtinten worden toegepast. Handig om onderwerpen in de
schaduw kalmer en imposanter over te laten komen.
7 Helderder
De opname wordt lichter weergegeven.
8 Donkerder
De opname wordt donkerder weergegeven.
9 Monochroom
De opname wordt monochroom. U kunt de monochroomkleur
instellen op blauw, zwart-wit of sepia.
Sfeerinstellingen
97
De modus <2> (Portret) maakt de achtergrond onscherp, zodat
personen duidelijker naar voren komen. Ook worden de tinten van de
huid en het haar zachter gemaakt.
Selecteer de locatie waar de afstand tussen het onderwerp en
de achtergrond het grootst is.
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond, hoe
waziger de achtergrond eruitziet. Ook steekt het onderwerp beter af
tegen een gelijkmatige, donkere achtergrond.
Gebruik een telelens.
Als u over een zoomlens beschikt, kunt u de telezijde gebruiken
om het onderwerp vanaf het middel beeldvullend vast te leggen.
Kom indien nodig dichterbij.
Stel scherp op het gezicht.
Controleer of het AF-punt op het gezicht oplicht. Als u een close-up
van het gezicht maakt, stelt u scherp op de ogen.
2 Portretfoto’s maken
Opnametips
De standaardinstelling is <i> (Continue opname met lage snelheid).
Als u de ontspanknop ingedrukt houdt, kunt u continue opnamen (maximaal
circa 3,0 opnamen per seconde) maken en zo verschillende poses en
gelaatsuitdrukkingen van het onderwerp vastleggen.
98
Gebruik de modus <3> (Landschap) voor panoramafoto’s of om alles
van dichtbij tot veraf scherp in beeld te krijgen. Voor levendige blauwe
en groene tinten en zeer scherpe en heldere opnamen.
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde.
Stel bij gebruik van een zoomlens deze in op groothoek om
onderwerpen dichtbij en veraf scherp te krijgen. Het geeft
landschappen ook meer breedte.
s Avonds opnamen maken.
De modus <3> is ook heel geschikt voor nachtopnamen, omdat
de interne flitser daarbij wordt uitgeschakeld. Gebruik een statief
om cameratrillingen te voorkomen wanneer u ’s avonds
opnamen maakt.
3 Landschapsfoto’s maken
Opnametips
De ingebouwde flitser werkt niet, ook niet bij weinig licht of tegenlicht.
Als u gebruikmaakt van een externe Speedlite, gaat de Speedlite af.
99
Wanneer u bloemen of kleine onderwerpen van dichtbij wilt
fotograferen, gebruikt u de modus <4> (Close-up). Gebruik een
macrolens (afzonderlijk verkrijgbaar) om kleine onderwerpen veel
groter te laten uitkomen.
Gebruik een eenvoudige achtergrond.
Met een simpele achtergrond komen kleine objecten zoals bloemen
beter tot hun recht.
Nader het onderwerp zo dicht mogelijk.
Controleer de minimale scherpstelafstand van de lens. Sommige
lenzen hebben een indicatie zoals <0.39m/1.3ft>. De minimale
scherpstelafstand van de lens wordt gemeten vanaf de
scherpstelvlakmarkering <V> boven op de camera tot het
onderwerp. Als u zich te dicht bij het onderwerp bevindt, knippert de
scherpstelindicator <o>.
Als u de ingebouwde flitser gebruikt en de onderzijde van de
opname er onnatuurlijk donker uitziet, dient u de afstand tot het
onderwerp te vergroten en opnieuw te proberen.
Gebruik bij een zoomlens de telezijde.
Het onderwerp ziet er groter uit als u bij een zoomlens de
telezijde gebruikt.
4 Close-ups maken
Opnametips
100
Gebruik de modus <5> (Sport) om bewegende onderwerpen te
fotograferen, bijvoorbeeld rennende mensen of een rijdende auto.
Gebruik een telelens.
Voor opnamen vanaf een afstand wordt het gebruik van een
telelens aanbevolen.
Volg het onderwerp binnen het gebied AF-kader.
Druk de ontspanknop half in om automatisch scherpstellen in het
gebied van het AF-kader te starten. Tijdens het automatisch
scherpstellen blijft u een zachte pieptoon horen. Als er niet kan
worden scherpgesteld, gaat de scherpstelindicator <o> knipperen.
De standaardinstelling is <o> (Continue opname met hoge
snelheid*). Druk op het juiste moment de ontspanknop volledig in om
de opname te maken. Als u de ontspanknop indrukt, kunt u continue
opnamen maken terwijl voortdurend automatisch wordt scherpgesteld
om de verschillende bewegingen van het onderwerp vast te leggen.
* Opnamen met de zoeker: max. circa 6,0 beelden/sec., Live View-opnamen:
max. circa 4,5 beelden/sec.
5 Opnamen maken van bewegende
onderwerpen
Opnametips
De ingebouwde flitser werkt niet, ook niet bij weinig licht of tegenlicht.
Bij weinig licht, wanneer de kans op cameratrilling groter is, knippert de
weergave van de sluitertijd in de zoeker in de linkeronderhoek. Houd de
camera stil en maak de opname.
Als u gebruikmaakt van een externe Speedlite, gaat de Speedlite af.
101
De camera kiest automatisch de juiste instellingen wanneer u een
opnamemodus voor uw onderwerp of scène selecteert.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <8>.
2
Druk op de knop <Q> (7).
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
3
Selecteer een opnamemodus.
Selecteer [Scène kiezen] en druk
vervolgens op <0>.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om de gewenste
opnamemodus te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
U kunt ook aan het hoofdinstelwiel
<6> of <5> draaien.
Beschikbare opnamemodi in de modus <8>
8: Modus Speciale scène
Opnamemodus Pagina Opnamemodus Pagina
q Groepsfoto pag. 102 6 Nachtportret pag. 106
C Kinderen pag. 103 F
Nachtopnamen uit
hand
pag. 107
P Voedsel pag. 104 G HDR-tegenlicht pag. 108
x Kaarslicht pag. 105
Als [s: Modusuitleg] is ingesteld op [Inschakelen] drukt u op <0> na
stap 1 om naar het keuzescherm voor opnamemodi te gaan.
102
Gebruik de modus <q> (Groepsfoto) om groepsfoto’s te nemen.
U kunt een foto nemen waarin zowel de mensen op de voorgrond als
op de achtergrond scherp zijn.
Gebruik een groothoekobjectief.
Gebruik de groothoekstand van een zoomlens om alle mensen in
een groep gemakkelijker scherp te krijgen, vanaf de voorste tot de
achterste rij. En als u enige afstand houdt tussen de camera en het
onderwerp (zodat het gehele lichaam van iedereen in beeld is)
neemt het scherptebereik toe.
Gebruik continue opname.
Aanbevolen wordt om continue opname te gebruiken om meerdere
foto’s te nemen, voor het geval dat iemand zijn of haar ogen sluit.
q Groepsfoto’s nemen
Opnametips
Zie de aandachtspunten op pagina 109.
Houd bij opnamen binnen of bij weinig licht de camera stevig vast of
gebruik een statief om cameratrillingen tegen te gaan.
U kunt de helderheid van het beeld aanpassen met [Helderheid].
103
Wanneer u rondrennende kinderen wilt fotograferen en voortdurend op
ze wilt blijven scherpstellen, gebruikt u <C> (Kinderen). Dit zorgt ook
voor een gezonde huidtint in de opnamen.
Volg het onderwerp binnen het gebied AF-kader.
Druk de ontspanknop half in om automatisch scherpstellen in het
gebied van het AF-kader te starten. Tijdens het automatisch
scherpstellen blijft u een zachte pieptoon horen. Als er niet kan
worden scherpgesteld, gaat de scherpstelindicator <o> knipperen.
Maak continue opnamen.
De standaardinstelling is <o> (Continue opname met hoge
snelheid
*
). Druk op het juiste moment de ontspanknop volledig in om
de opname te maken. Als u de ontspanknop indrukt, kunt u continue
opnamen maken terwijl voortdurend automatisch wordt
scherpgesteld om de verschillende poses en gelaatsuitdrukkingen
van het onderwerp vast te leggen.
* Opnamen met de zoeker: max. circa 6,0 beelden/sec., Live View-opnamen:
max. circa 4,5 beelden/sec.
C Kinderen fotograferen
Opnametips
Terwijl de flitser wordt opgeladen, wordt in de zoeker en op het LCD-
paneel “buSY weergegeven en kan er niet worden gefotografeerd.
Maak de foto nadat deze weergave is verdwenen.
Zie de aandachtspunten op pagina 109.
104
Gebruik voor het fotograferen van voedsel de modus <P> (Voedsel).
De foto wordt scherp en aantrekkelijk. Afhankelijk van de lichtbron
wordt bovendien de roodachtige tint onderdrukt in opnamen die bij
kunstlicht enzovoort worden gemaakt.
Pas de kleurtoon aan.
U kunt de [Kleurtoon] aanpassen. Als u de roodachtige tint van het
voedsel wilt versterken, zet u de kleurtoon richting [Warm]. Als het
geheel te rood overkomt, zet u de kleurtoon richting [Koel].
Gebruik de flitser niet.
Als u de flitser zou gebruiken, kan het licht daarvan op de schaal of
het voedsel reflecteren en voor onnatuurlijke schaduwen zorgen.
Standaard is <b> (Ingebouwde flitser uit) ingesteld. Probeer
cameratrilling te voorkomen wanneer u bij weinig licht fotografeert.
P Voedsel fotograferen
Opnametips
Doordat in deze modus de kleurtoon wordt aangepast om voedsel er
aantrekkelijker te laten uitzien, kan het zijn dat personen met een
verkeerde huidtint worden vastgelegd.
De warme kleurzweem van onderwerpen kan vervagen.
Als meerdere lichtbronnen op het scherm zijn opgenomen, wordt de
warme kleurzweem van het beeld mogelijk niet verminderd.
Als u de flitser gebruikt, wordt [Kleurtoon] weer ingesteld op
de standaardwaarde.
105
Wanneer u personen bij kaarslicht wilt fotograferen, gebruikt u <x>
(Kaarslicht). De atmosfeer van kaarslicht wordt gereflecteerd in de
kleurtoon van de foto.
Gebruik het middelste AF-punt om scherp te stellen.
Richt het middelste AF-punt in de zoeker op het onderwerp en maak
de foto.
Als de nummerweergave (sluitertijd) in de zoeker knippert,
moet u ervoor zorgen dat de camera niet beweegt.
Bij weinig licht, wanneer de kans op cameratrillingen groter is,
knippert de weergave van de sluitertijd in de zoeker. Houd de camera
stabiel of gebruik een statief. Bij gebruik van een zoomlens kunt
u onscherpte als gevolg van een bewegende camera beperken door
de lens in de groothoekstand te zetten, ook bij opnames uit de hand.
Pas de kleurtoon aan.
U kunt de [Kleurtoon] aanpassen. Als u de roodachtige tint van het
kaarslicht wilt versterken, zet u de kleurtoon richting [Warm]. Als het
geheel te rood overkomt, zet u de kleurtoon richting [Koel].
x Portretten bij kaarslicht maken
Opnametips
Er kunnen geen Live View-opnamen worden gemaakt.
Flitsopname is niet mogelijk. Bij weinig licht kan het AF-hulplicht worden
ingeschakeld (pag. 127).
106
Gebruik de modus <6> (Nachtportret) als u ’s avonds mensen wilt
fotograferen en een natuurlijk uitziende achtergrond wilt hebben.
U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Gebruik een groothoekobjectief en een statief.
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde om in het donker een
panorama-effect te verkrijgen. En gebruik ook een statief, omdat
cameratrilling snel optreedt bij fotograferen uit de hand.
Controleer de helderheid van het onderwerp.
Bij weinig licht gaat de interne flitser automatisch af, zodat het
onderwerp goed wordt belicht.
Het wordt aanbevolen om de opname meteen nadat u deze hebt
gemaakt op het scherm te bekijken, zodat u kunt controleren of de
helderheid naar wens is. Als het onderwerp er donker uitziet,
verkleint u de afstand en maakt u de opname opnieuw.
Gebruik ook andere opnamemodi.
Omdat bij avondopnamen cameratrillingen vaker voorkomt, wordt
tevens aanbevolen om met <A> en <F> te fotograferen.
6 Nachtportretten maken (met een statief)
Opnametips
Vraag het onderwerp zich niet bewegen, ook niet nadat er is geflitst.
Als u de zelfontspanner samen met de flitser gebruikt, brandt het
zelfontspannerlampje kort wanneer de opname wordt gemaakt.
Zie de aandachtspunten op pagina 109.
107
U bereikt bij nachtopnamen het beste resultaat door een statief te
gebruiken. Met de modus <F> (Nachtopnamen uit hand) kunt u echter
ook prima nachtopnamen maken terwijl u de camera in de hand houdt.
In deze modus worden vier continue opnamen gemaakt voor elke foto,
en vervolgens wordt een opname met minder cameratrilling opgeslagen.
Houd de camera stevig vast.
Houd de camera stevig vast en houd deze stil als u de opname
maakt. In deze modus worden vier opnamen uitgelijnd en
samengevoegd tot één opname. Als echter iets in een van de vier
opnamen aanzienlijk is verschoven door cameratrillingen, sluiten de
opnamen mogelijk niet goed op elkaar aan in de definitieve opname.
Als u personen wilt fotograferen, gebruikt u de flitser.
Als u een nachtopname wilt maken met personen erin, drukt u op de
knop <Q> om <D> (Ingebouwde flitser aan) in te stellen. Bij de
eerste opname wordt de flitser gebruikt voor een mooi portret. Vraag
de persoon zich niet te bewegen totdat de vier opvolgende opnamen
zijn gemaakt.
F Nachtopnamen maken (uit de hand)
Opnametips
Vergeleken met andere opnamemodi is het opnamebereik kleiner.
Zie de aandachtspunten op pagina 109 t/m 110.
108
Als u een tafereel met zowel lichte als donkere gebieden fotografeert,
gebruikt u de modus <G> (HDR-tegenlicht). Wanneer u één foto in
deze modus maakt, worden drie opvolgende opnamen met
verschillende belichting gemaakt. Het resultaat is één opname met een
breed kleurtoonbereik waarbij de schaduwen, veroorzaakt door
tegenlicht, tot een minimum zijn beperkt.
Houd de camera stevig vast.
Houd de camera stevig vast en houd deze stil als u de opname
maakt. In deze modus worden drie opnamen uitgelijnd en
samengevoegd tot één opname. Als echter iets in een van de drie
opnamen aanzienlijk is verschoven door cameratrilling, sluiten de
opnamen mogelijk niet goed op elkaar aan in de definitieve opname.
G Opnamen met tegenlicht maken
Opnametips
Vergeleken met andere opnamemodi is het opnamebereik kleiner.
Flitsopname is niet mogelijk. Bij weinig licht kan het AF-hulplicht worden
ingeschakeld (pag. 127).
Zie de aandachtspunten op pagina 110.
HDR staat voor High Dynamic Range (groot dynamisch bereik).
109
Aandachtspunten voor <q> Groepsfoto
Omdat vervormingscorrectie wordt toegepast, gebruikt de camera een
kleiner beeldbereik dan door de zoeker te zien is. (De randen van de
opname zijn iets bijgesneden en het lijkt of de resolutie iets lager is.)
En tijdens Live View-opnamen verandert de beeldhoek iets.
Aandachtspunten voor <C> Kinderen
Tijdens Live View-opnamen, als de flitser wordt gebruikt bij continue
opnamen, daalt de snelheid van continue opname. Zelfs wanneer de
flitser niet wordt gebruikt bij opeenvolgende opnamen, worden de
opnamen gemaakt met de verminderde snelheid van continue opname.
Aandachtspunten voor <6> Nachtportret en <F> Nachtopnamen
uit hand
Tijdens Live View-opnamen kan het moeilijk zijn om scherp te stellen op
lichtpunten zoals in een avondopname. Stel in dergelijke gevallen de
scherpstelmodusknop in op <MF> en stel handmatig scherp.
De weergegeven Live View-opname ziet er niet exact hetzelfde uit als de
werkelijke opname.
Aandachtspunten voor <6> Nachtportret
Tijdens Live View-opnamen kan het moeilijk zijn om scherp te stellen
wanneer het gezicht van het onderwerp er donker uitziet. Stel in
dergelijke gevallen de scherpstelmodusknop in op <MF> en stel
handmatig scherp.
110
Aandachtspunten voor <F> Nachtopnamen uit hand en <G>
HDR-tegenlicht
U kunt 1+73 of 1 niet selecteren. Als 1+73 of 1 wordt
ingesteld, wordt de opname vastgelegd met de ingestelde 73-kwaliteit.
Als u een bewegend onderwerp fotografeert, kan de beweging van het
onderwerp nabeelden achterlaten en kan het gebied om het onderwerp
heen donker worden.
De opnamen sluiten mogelijk niet goed op elkaar aan bij zich herhalende
patronen (rasters, strepen, enzovoort), opnamen in één kleur of bij
opnamen die erg zijn verschoven door cameratrillingen.
Het duurt enige tijd om opnamen op de kaart vast te leggen, omdat ze
na de opname worden samengevoegd. Tijdens de verwerking van de
opnamen wordt “buSY” weergegeven in de zoeker en op het
LCD-paneel en kunt u geen nieuwe opnamen maken totdat het
verwerkingsproces is voltooid.
Aandachtspunten voor <F> Nachtopnamen uit hand
Als bij flitsfotografie het onderwerp zich te dicht bij de camera bevindt,
wordt de opname mogelijk veel te helder (overbelichting).
Als u de flitser gebruikt om een avondopname bij weinig licht te maken,
sluiten de opnamen mogelijk niet goed op elkaar aan. Hierdoor kan een
onscherpe opname ontstaan.
Als u de flitser gebruikt en het onderwerp (een persoon) bevindt zich
dicht bij de achtergrond die ook door de flitser wordt belicht, sluiten de
opnamen mogelijk niet goed op elkaar aan. Hierdoor kan een onscherpe
opname ontstaan. Ook kunnen er onnatuurlijke schaduwen en onjuiste
kleuren op de opname zichtbaar zijn.
Hoek van flitsdekking met een externe Speedlite:
Wanneer u een Speedlite met de instelling voor automatische
flitsdekking gebruikt, wordt de zoompositie vast ingesteld op de
groothoekstand, ongeacht de zoompositie van de lens.
Wanneer u een Speedlite met schakelaar voor handmatige flitsdekking
gebruikt, dient u de flitskop in de stand normaal te zetten.
Aandachtspunten voor <G> HDR-tegenlicht
De opname wordt mogelijk niet vloeiend, maar onregelmatig of met
aanzienlijke ruis weergegeven.
HDR-tegenlicht is mogelijk niet effectief bij opnamen met overmatig
tegenlicht of met een zeer hoog contrast.
Bij het maken van opnamen van voldoende heldere onderwerpen,
bijvoorbeeld bij normaal verlichte scènes, kan de foto er onnatuurlijk
uitzien als gevolg van het toegepaste HDR-effect.
111
In de modus <v> (Creatieve filter) kunt u een van de tien filtereffecten
(Korrelig Z/W*, Soft focus*, Fisheye-effect*, Aquareleffect*,
Speelgoedcamera-effect*, Miniatuureffect*, HDR-kunst standaard,
HDR-kunst helder, HDR-kunst opvallend en HDR-kunst embossed)
toepassen voor het maken van opnamen. Wanneer de camera in de
modus voor Live View-opnamen staat, ziet u het effect van de
potentiële opname direct op het scherm, nog voordat de opname is
gemaakt. De camera slaat alleen het beeld met het toegepaste
creatieve filter op.
Voor de effecten die zijn gemarkeerd met een sterretje, kunt u ook een foto maken
zonder een creatief filter, vervolgens het effect toepassen en de foto opslaan als
een nieuwe afbeelding (pag. 392).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <v>.
2
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <A> om het Live
View-beeld weer te geven.
3
Selecteer [Creatieve filters] met
Quick Control.
Druk op de knop <Q> (7).
Druk op de toetsen <W> <X> om [G]
te selecteren in de linkerbovenhoek
van het scherm en druk vervolgens
op <0>.
v Opnamen maken met Creatieve
filtereffecten
Als u niet wilt dat het Live View-beeld tijdens het instellen van functies
wordt weergegeven, drukt u na stap 1 op de knop <Q> en selecteert
u[Filter kiezen].
v Opnamen maken met Creatieve filtereffecten
112
4
Selecteer een opnamemodus.
Druk op de toetsen <W> en <X> om
een opnamemodus te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
De opname wordt weergegeven met
de effecten van het filter toegepast.
Beschikbare opnamemodi in de modus v
5
Pas het effect aan.
Druk op de knop <Q> en selecteer
het onderstaande pictogram
[Creatieve filters] (behalve voor c,
A, B, C en D).
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het filtereffect aan te passen
en druk vervolgens op <0>.
6
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
een opname te maken.
Druk op de knop <A> om de Live
View-opnamen te verlaten en weer
via de zoeker te fotograferen. Druk
vervolgens de ontspanknop helemaal
in om de opname te maken.
Opnamemodus Pagina Opnamemodus Pagina
G Korrelig Z/W pag. 113 c
Miniature effect
(Miniatuureffect)
pag. 114
W Soft focus pag. 113 A
HDR-kunst
standaard
pag. 114
X Fisheye-effect pag. 113 B HDR-kunst helder pag. 114
Z Aquareleffect pag. 114 C HDR-kunst opvallend pag. 115
H
Speelgoedcamera-
effect
pag. 114 D
HDR-kunst
embossed
pag. 115
113
v Opnamen maken met Creatieve filtereffecten
G Korrelig Z/W
Hiermee ontstaat een korrelige zwart-witfoto. U kunt het zwart-
witeffect wijzigen door het contrast aan te passen.
W Soft focus
Geeft het beeld een zachte uitstraling. U kunt de zachtheid van het
beeld wijzigen door de scherpte aan te passen.
X Fisheye-effect
Geeft het effect van een fisheye-lens. De opname krijgt een
tonvormige vervorming.
Afhankelijk van het niveau van dit filtereffect, verandert het
bijgesneden gedeelte langs de rand van de opname. Aangezien dit
filtereffect er tevens voor zorgt dat het midden van het beeld wordt
vergroot, kan de resolutie in het midden afnemen, afhankelijk van het
aantal opgenomen pixels. Bekijk het beeld op het scherm wanneer
u dit filter instelt. Het AF-punt wordt ingesteld op het midden.
Kenmerken van creatieve filters
U kunt 1+73 of 1 niet selecteren. Als 1+73 of 1 wordt
ingesteld, wordt de opname vastgelegd met de ingestelde 73-kwaliteit.
Als <G>, <W>, <X>, <Z>, <H> of <c> wordt ingesteld, kan
continue opname niet worden ingesteld.
Stofwisdata (pag. 341) wordt niet toegevoegd aan opnamen die zijn
gemaakt met het Fisheye-effect.
<c> wordt standaard ingesteld op <b> (Flitser uit). Probeer
cameratrilling te voorkomen wanneer u bij weinig licht fotografeert.
Tijdens Live View-opnamen
Bij Korrelig Z/W zal het korreleffect op het LCD-scherm er anders uitzien
dan het korreleffect in de daadwerkelijke opname.
Bij de effecten Soft focus en Miniatuureffect kan de vervaging op het
LCD-scherm er anders uitzien dan de vervaging in de daadwerkelijke
opname.
Het histogram wordt niet weergegeven.
Een vergrote weergave is niet mogelijk.
In de creatieve modi kunt u bepaalde creatieve filters instellen met Quick
Control (pag. 251).
v Opnamen maken met Creatieve filtereffecten
114
Z Aquareleffect
Hiermee ziet de foto eruit als een aquarel met zachte kleuren.
U kunt de intensiteit van de kleur wijzigen door het filtereffect aan te
passen. Het kan zijn dat nachtelijke of donkere scènes niet vloeiend,
maar onregelmatig of met aanzienlijke ruis worden weergegeven.
H Speelgoedcamera-effect
Hiermee worden de hoeken van de foto donkerder en wordt een
unieke kleurtoon toegepast, waardoor het lijkt alsof de foto met een
speelgoedcamera is gemaakt. U kunt de kleurzweem wijzigen door
de kleurtoon aan te passen.
c Miniatuureffect
Creëert een kijkdooseffect.
Als u wilt dat het beeldcentrum scherp is, neemt u de foto zonder
instellingen te wijzigen.
Raadpleeg “Miniatuureffect aanpassen” (pag. 116) om het scherp
uitziende gebied in Live View-opnamen te verplaatsen
(Miniatuureffect). De AF-methode wordt ingesteld op Live één punt
AF. Aanbevolen wordt om het frame met het miniatuureffect over het
AF-punt te plaatsen voordat u de opname maakt.
Richt tijdens het maken van opnamen met de zoeker het middelste
AF-punt op het onderwerp en maak de opname.
A HDR-kunst
Uitgeknipte hooglichten en schaduwen worden verminderd. Het lage
contrast en de vlakke gradatie zorgen voor een schilderij-effect. Het
onderwerp heeft heldere (of donkere) randen.
B HDR-kunst helder
De kleuren zijn meer verzadigd dan met [HDR-kunst] en het lage
contrast en de vlakke gradatie zorgen voor een kunsteffect.
Voor <A> <B> <C> <D> worden uitgeknipte hooglichten en
schaduwen verminderd, zodat er een groot dynamisch bereik wordt
behaald, ook bij zeer contrastrijke scènes. Er worden continu drie
opnamen met verschillende belichtingstijden gemaakt voor elke
opname en deze worden samengevoegd tot één opname. Zie de
aandachtspunten op pagina 115.
115
v Opnamen maken met Creatieve filtereffecten
C HDR-kunst opvallend
De kleuren zijn het meest verzadigd, waardoor het onderwerp er
echt uitspringt en de opname er als een olieverfschilderij uitziet.
D HDR-kunst embossed
De kleurverzadiging, de helderheid, het contrast en de gradatie zijn
beperkt, wat ervoor zorgt dat de opname er vlak uitziet. De opname
ziet er vervaagd en oud uit. Het onderwerp heeft opvallende heldere
(of donkere) randen.
Aandachtspunten voor <A> HDR-kunst standaard, <B > HDR-kunst
levendig, <C> HDR-kunst opvallend en <D> HDR-kunst embossed
Vergeleken met andere opnamemodi is het opnamebereik kleiner.
Het Live View-beeld dat met het toegepaste filter wordt weergegeven,
ziet er niet exact hetzelfde uit als de eigenlijke opname.
Als u een bewegend onderwerp fotografeert, kan de beweging van het
onderwerp nabeelden achterlaten en kan het gebied om het onderwerp
heen donker worden.
De opnamen sluiten mogelijk niet goed op elkaar aan bij zich herhalende
patronen (rasters, strepen, enzovoort), opnamen in één kleur of bij
opnamen die erg zijn verschoven door cameratrillingen.
Wanneer u de camera in de hand houdt, dient u deze goed stil te houden
bij het maken van opnamen om cameratrilling te voorkomen.
De kleurgradatie van de lucht of witte muren wordt mogelijk niet correct
gereproduceerd. De opnamen kunnen afwijkende belichting, afwijkende
kleuren of ruis bevatten.
Het maken van opnamen onder tl- of led-licht kan leiden tot een
onnatuurlijke kleurweergave van de verlichte gedeelten.
Het duurt enige tijd om opnamen op de kaart vast te leggen, omdat ze na
de opname worden samengevoegd. Tijdens de verwerking van de
opnamen wordt “buSY” weergegeven in de zoeker en op het
LCD-paneel en kunt u geen nieuwe opnamen maken totdat het
verwerkingsproces is voltooid.
Flitsopname is niet mogelijk. Bij weinig licht kan het AF-hulplicht worden
ingeschakeld (pag. 127).
v Opnamen maken met Creatieve filtereffecten
116
1
Verplaats het AF-punt.
Verplaats het AF-punt naar de plek
waarop u wilt scherpstellen.
Als het AF-punt niet volledig wordt
bedekt door het kader met het
miniatuureffect, knippert het pictogram
[r] rechtsonder in het scherm. Pas in
de volgende stap de positie aan van
het kader voor het miniatuureffect
zodat dit het AF-punt bedekt.
2
Het kader van het Miniatuureffect
verplaatsen.
Druk op de knop <u> (of tik op het
pictogram [d] rechtsonder in het
scherm). Het kader van het
Miniatuureffect wordt oranje en kan
worden verplaatst.
Druk op de knop <B> (of tik op
het pictogram [T] rechtsonder op het
scherm), om te schakelen tussen de
verticale en horizontale stand van het
kader voor het miniatuureffect.
Druk op <0> om de positie van
het kader voor het miniatuureffect in
te stellen.
Druk op <W> <X> of <Y> <Z> om
het AF-punt of het kader van het
miniatuureffect te verplaatsen. Druk
op de knop <L> om het AF-punt of
het kader van het miniatuureffect
terug te plaatsen naar het
schermcentrum.
3
Maak de opname.
Miniatuureffect aanpassen
117
Druk in de basismodi op de knop <Q> om het scherm Snel instellen
weer te geven. U kunt de onderdelen instellen in de tabellen op de
pagina’s 118-119.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op een basismodus.
2
Druk op de knop <Q> (7).
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
3
Stel de gewenste functies in.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> of <Y> en <Z> om een
functie te selecteren. (Deze stap is in
de modus 7 niet nodig.)
De instellingen van de geselecteerde
functie en Uitleg (pag. 63) worden
weergegeven.
Draai het hoofdinstelwiel <6>
of <5> om de instelling te wijzigen.
U kunt deze ook in een lijst selecteren
door een functie te kiezen en
op <0> te drukken.
Als [s: Opnamescherm: Met uitleg] is ingesteld, verschijnt een
scherm als het volgende.
Q Quick Control
Voorbeeld: <C>
Voorbeeld: <C>
Q Quick Control
118
Functies die in de basismodi kunnen worden ingesteld
o: Standaardinstelling
*
k: Door gebruiker in te stellen : Niet in te stellen
* Als u de opnamemodus wijzigt of de aan-uitschakelaar op <2> zet, worden
de standaardinstellingen van alle functies hersteld (behalve de zelfontspanner).
Functie A 7 C 2 3 4 5
Transport
modus
(pag. 147)
u: Enkelbeeld
o o o k o o k
o: Continue opname met
hoge snelheid
k k k k k k o
i: Continue opname met lage
snelheid
k k k o k k k
Q: 10 sec
k k k k k k k
l: 2 sec
k k k k k k k
q: Continue opname
k k k k k k k
Flitsen met
interne
flitser
a: Automatisch flitsen
o o o o
D: Flitser aan (flitst altijd)
k k k k
b: Flitser uit
k o k k o k o
Sfeeropnamen (pag. 94)
k
Achtergrond wazig (pag. 92)
k
Helderheid (pag. 120)
k k k k
Functie
8
q C P x 6 F G
Transport
modus
(pag. 147)
u: Enkelbeeld
o k o o o o o
o: Continue opname met
hoge snelheid
k o k k k k k
i: Continue opname met lage
snelheid
k k k k k k k
Q: 10 sec
k k k k k k k
l: 2 sec
k k k k k k k
q: Continue opname
k k k k k k k
Flitsen met
interne
flitser
a: Automatisch flitsen
o o o
D: Flitser aan (flitst altijd)
k k k k
b: Flitser uit
k k o o o o
Helderheid (pag. 120)
k k k k k k
Kleurtoon (pag. 104, 105)
k k
119
Q Quick Control
o: Standaardinstelling
*
k: Door gebruiker in te stellen : Niet in te stellen
* Als u de opnamemodus wijzigt of de aan-uitschakelaar op <2> zet, worden
de standaardinstellingen van alle functies hersteld (behalve de zelfontspanner).
Functie
v
G W X Z H
Transport
modus
(pag. 147)
u: Enkelbeeld
o o o o o
o: Continue opname met hoge
snelheid
i: Continue opname met lage
snelheid
Q: 10 sec
k k k k k
l: 2 sec
k k k k k
q: Continue opname
k k k k k
Flitsen met
interne
flitser
a: Automatisch flitsen
o o o o o
D: Flitser aan (flitst altijd)
k k k k k
b: Flitser uit
k k k k k
Effecten aanpassen (pag. 111)
k k k k k
Functie
v
c A B C D
Transport
modus
(pag. 147)
u: Enkelbeeld
o o o o o
o: Continue opname met hoge
snelheid
k k k k
i: Continue opname met lage
snelheid
k k k k
Q: 10 sec
k k k k k
l: 2 sec
k k k k k
q: Continue opname
k k k k k
Flitsen met
interne
flitser
a: Automatisch flitsen
k
D: Flitser aan (flitst altijd)
k
b: Flitser uit
o o o o o
Effecten aanpassen (pag. 111)
120
Wanneer in de basismodi een andere modus dan <A>, <7>, <C>,
<8: G> of <v> wordt ingesteld, kunt u de helderheid instellen die
u voor de opname wilt gebruiken. U kunt zowel de helderheid als de
donkerte instellen in 3 stappen waarbij 0 standaard is.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <2>, <3>, <4>, <5>,
of <8>.
Als <8> is ingesteld, instellen
op <q>, <C>, <P>, <x>, <6>,
of <F>.
2
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <A> om het Live
View-beeld weer te geven (behalve
bij <x>).
3
Selecteer met Quick Control de
gewenste helderheid.
Druk op de knop <Q> (7).
Druk op de toetsen <W> <X> om
[wHelderheid] te selecteren en
druk vervolgens op de toetsen <Y>
<Z> om de gewenste helderheid te
selecteren.
Het beeld verschijnt waarop de
geselecteerde helderheid is toegepast.
4 Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om een opname te maken.
Druk op de knop <A> om de Live View-opnamen te verlaten
en weer via de zoeker te fotograferen. Druk vervolgens de
ontspanknop helemaal in om de opname te maken.
Als u de opnamemodus wijzigt of de aan/uit-schakelaar op
<2> instelt, wordt de instelling [0] (Standaard) hersteld.
De helderheid instellen
Als u niet wilt dat tijdens het instellen van functies het Live view-beeld wordt
weergegeven, begint u na stap 3.
121
Hieronder wordt beschreven hoe u opnamen het eenvoudigst kunt
weergeven. Zie pagina 345 voor meer informatie over de
weergaveprocedure.
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
De laatst gemaakte of laatst bekeken
opname wordt weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Als u de opnamen in omgekeerde
volgorde wilt weergeven, draait u het
hoofdinstelwiel <5> linksom. Wilt
u de opnamen in chronologische
volgorde weergeven, dan draait u het
instelwiel <5> rechtsom.
Telkens als u op de knop <B>
drukt, verandert de weergave.
x Opnamen weergeven
Geen informatie Weergave met
basisinformatie
Weergave met opname-informatie
x Opnamen weergeven
122
3
Beëindig de opnameweergave.
Druk op de knop <x> om de
opnameweergave te beëindigen
en om meteen weer opnamen te
kunnen maken.
Als de weergave met opname-informatie wordt weergegeven
(pag. 121), kunt u op de pijltjestoetsen <W> en <X> drukken om de
onder in het scherm weergegeven opname-informatie als volgt te
wijzigen. Raadpleeg de pagina’s 386-387 voor meer informatie.
Weergave met opname-informatie
Gedetailleerde informatie
Informatie over lens/histogram
Informatie over witbalans
Beeldstijlinformatie 1
Informatie over lensafwijkingscorrectie
Informatie over kleurruimte en ruisreductie
Beeldstijlinformatie 2
De informatie die wordt weergegeven, is afhankelijk van de
opnamemodus en de instellingen.
Als u de GPS-ontvanger GP-E2 gebruikt om GPS-informatie voor de
opname vast te leggen, wordt het scherm GPS-informatie ook
weergegeven.
123
3
De AF- en
transportmodi instellen
De AF-punten in de zoeker zijn
zodanig geplaatst dat u op een
verscheidenheid aan onderwerpen
en in allerlei omstandigheden
automatisch scherp kunt stellen.
U kunt ook de AF-bediening en de transportmodus
selecteren die voor de opnameomstandigheden en het
onderwerp het geschiktst zijn.
Het pictogram O rechts boven de paginatitel geeft aan
dat de functie alleen in de creatieve modi (pag. 31)
beschikbaar is.
In de basismodi wordt de AF-bediening automatisch
ingesteld.
<AF> staat voor auto focus, of automatische scherpstelling.
<MF> staat voor Manual Focus, of handmatige scherpstelling.
124
U kunt de AF-bediening (automatische scherpstelling) selecteren die bij
de opnameomstandigheden en het onderwerp past. In de basismodi
wordt de optimale AF-bediening automatisch ingesteld voor de
respectieve opnamemodus.
1
Stel de scherpstelmodusknop op
de lens in op <AF>.
2
Draai het programmakeuzewiel
naar een creatieve modus.
3
Druk op de knop <Zf>.
[AF-werking] wordt weergegeven.
4
Selecteer de AF-bediening.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de gewenste AF-bediening
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
5
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
De camera stelt vervolgens
automatisch scherp in de
geselecteerde AF-bediening.
f: De AF-bediening wijzigenN
In de creatieve modi kunt u altijd op de knop <p> drukken om
automatisch scherp te stellen.
125
f: De AF-bediening wijzigenN
Geschikt voor niet-bewegende
onderwerpen. Wanneer u de
ontspanknop half indrukt, stelt de
camera slechts één keer scherp.
Het AF-punt waarop is scherpgesteld,
wordt weergegeven en de
scherpstelindicator <o> in de
zoeker gaat branden.
Bij meervlaksmeting wordt de
belichting ingesteld op het
moment dat op het onderwerp
is scherpgesteld.
Wanneer u de ontspanknop half ingedrukt houdt, wordt de
scherpstelling vergrendeld. U kunt dan desgewenst een nieuwe
beeldcompositie maken.
1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen
Scherpstelindicator
AF-punt
Als u niet kunt scherpstellen, gaat de scherpstelindicator <o> in de
zoeker knipperen. In dit geval kan er geen opname worden gemaakt,
ook al drukt u de ontspanknop helemaal in. Maak een nieuwe
beeldcompositie of zie ‘Onderwerpen waarop moeilijk kan worden
scherpgesteld’ (pag. 145) en probeer opnieuw scherp te stellen.
Als [53: Pieptoon] is ingesteld op [Uitschakelen], hoort u geen
pieptoon als er op het onderwerp is scherpgesteld.
Nadat u in de modus 1-beeld AF hebt scherpgesteld, kunt u de
scherpstelling op een onderwerp vergrendelen en de compositie
aanpassen. Dit heet ‘scherpstelvergrendeling’. Dit is handig als u wilt
scherpstellen op een onderwerp aan de rand dat buiten het gebied van
het AF-kader valt.
Zie pagina 128 bij gebruik van een lens met een elektronische
handmatige scherpstellingsfunctie.
f: De AF-bediening wijzigenN
126
Deze AF-bediening is geschikt voor bewegende onderwerpen
waarbij de scherpstelafstand telkens verandert. Terwijl u de
ontspanknop half ingedrukt houdt, blijft de camera voortdurend
scherpstellen op het onderwerp.
De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname
wordt gemaakt.
Wanneer de AF-gebiedselectiemodus (pag. 129) is ingesteld op
Automatische selectie-AF, blijft de camera het scherpstellen op het
onderwerp zolang het onderwerp binnen het AF-kader van het
gebied blijft.
In de modus AI Focus AF schakelt het AF-bediening automatisch
van 1-beeld AF over op AI Servo AF als het onderwerp in
beweging komt.
Als het onderwerp in beweging komt nadat er met behulp van
1-beeld AF op is scherpgesteld, wordt deze beweging door de
camera gesignaleerd. De camera schakelt dan automatisch over
van AF-bediening naar AI Servo AF en begint het onderwerp
te volgen.
AI Servo AF voor bewegende onderwerpen
AI Focus AF voor automatisch wisselen van AF-bediening
In de modus AI Servo AF hoort u geen pieptoon, zelfs niet als er op het
onderwerp is scherpgesteld. Ook licht de scherpstelindicator <o> in de
zoeker niet op.
Wanneer bij het gebruik van AI Focus AF met actieve Servo-modus op
het onderwerp wordt scherpgesteld, hoort u een zachte pieptoon.
De scherpstelindicator <o> in de zoeker licht echter niet op. De
scherpstelling wordt in dit geval niet vergrendeld.
127
f: De AF-bediening wijzigenN
De AF-punten lichten standaard rood op wanneer er is scherpgesteld in
omstandigheden met weinig licht of op een donker onderwerp. In de
creatieve modi kunt u instellen of de AF-punten rood oplichten wanneer
scherpstelling is bereikt (pag. 406).
Bij weinig licht flitst de ingebouwde flitser een paar keer kort wanneer
u de ontspanknop half indrukt. Hierdoor wordt het onderwerp belicht,
zodat automatisch scherpstellen makkelijker is.
AF-punten lichten rood op
AF-hulplicht met de ingebouwde flitser
Er wordt door de ingebouwde flitser geen AF-hulplicht geactiveerd in de
modi <7>, <3>, <5> of <8: C> of wanneer [Flitsen m. int.
flitser] is ingesteld op de modi <b> in <A>, <C>, <2>, <4>,
<8: qPF> of <v: GWXZHc>.
Het AF-hulplicht wordt niet geactiveerd tijdens het gebruik van
AI Servo AF.
De interne flitser maakt bij continu flitsen een geluid. Dit is normaal en is
geen defect.
Het effectieve bereik van het AF-hulplicht dat door de ingebouwde flitser
wordt geactiveerd, is ongeveer 4 meter.
Wanneer u in de creatieve modi met de knop <D> de interne flitser
omhoog laat komen, wordt indien nodig het AF-hulplicht geactiveerd.
Afhankelijk van de instelling voor [5: AF-hulplicht] onder
[54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] wordt het AF-hulplicht niet
geactiveerd (pag. 404).
f: De AF-bediening wijzigenN
128
Met de volgende USM- en STM-lenzen die zijn voorzien van een
elektronische scherpstelfunctie kunt u instellen of elektronische
handmatige scherpstelling moet worden gebruikt in 1-beeld AF.
De standaardinstelling is [Uitschakelen na One-Shot AF].
* Per de uitgavedatum van het product.
1
Selecteer [Objectief
elektronische MF].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Objectief elektronische MF]
en druk vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste optie in.
Selecteer de instelling en druk
vervolgens op <0>.
Uitschakelen na 1-beeld AF
Handmatig scherpstellen nadat de AF-bediening is uitgeschakeld.
Inschakelen na 1-beeld AF
U kunt na de AF-bediening handmatig scherpstellen als u de
ontspanknop half ingedrukt houdt.
3 Objectief elektronische MF instellen
EF-S18-135mm f/3.5-5.6 IS USM
EF300mm f/2.8L USM EF1200mm f/5.6L USM
EF50mm f/1.0L USM EF400mm f/2.8L USM EF28-80mm f/2.8-4L USM
EF85mm f/1.2L USM EF400mm f/2.8L II USM
EF70-300mm f/4-5.6 IS II USM
EF85mm f/1.2L II USM EF500mm f/4.5L USM
EF200mm f/1.8L USM EF600mm f/4L USM
EF-S24mm f/2.8 STM EF-S18-55mm f/4-5.6 IS STM EF40mm f/2.8 STM
EF-S10-18mm f/4.5-5.6 IS STM
EF-S18-135mm f/3.5-5.6 IS STM
EF50mm f/1.8 STM
EF-S18-55mm f/3.5-5.6 IS STM EF-S55-250mm f/4-5.6 IS STM EF24-105mm f/3.5-5.6 IS STM
129
De camera heeft 45 AF-punten voor automatische scherpstelling.
U kunt de AF-gebiedselectiemodus en AF-punten selecteren die bij de
scène of het onderwerp passen.
U kunt uit een van de vier AF-gebiedselectiemodi kiezen. Zie de
volgende pagina voor meer informatie over de selectieprocedure.
E: Eén punt AF
(Handmatige selectie)
Selecteer één AF-punt om op scherp te
stellen.
F:Zone-AF
(handmatige selectie van een
zone)
Eén van de negen scherpstelzones
wordt gebruikt om scherp te stellen.
G: Grote zone-AF
(handmatige selectie van een
zone)
Een van de drie scherpstelzones (links,
midden of rechts) wordt gebruikt om
scherp te stellen.
H: Automatische selectie-AF
Het gebied AF-kader (hele AF-gebied)
wordt gebruikt om scherp te stellen.
S
Het AF-gebied en het AF-punt selecteren
AF-gebiedselectiemodus
Afhankelijk van de gebruikte lens kan het aantal bruikbare AF-punten,
AF-puntpatronen, de vorm van het gebied AF-kader, enz. verschillen. Zie
voor meer informatie ‘Lenzen en bruikbare AF-punten’ op pagina 137.
S Het AF-gebied en het AF-punt selecteren
130
1
Druk op de knop <S> of <B>
(9).
Kijk door de zoeker en druk op de
knop <S> of <B>.
2
Druk op de knop <B>.
Elke keer dat u op de knop
<B> drukt, wordt de AF-
gebiedsselectiemodus gewijzigd.
De AF-gebiedselectiemodus selecteren
In de modi <8: x> en <v: Xc> kunt u het AF-gebied niet zelf
selecteren. Voor opnamen wordt Enkelbeeld AF (vast op het centrum)
toegepast.
Als u in de Basismodus de opnamemodus wijzigt of de aan/uit-
schakelaar op <2> instelt, wordt de standaardinstelling hersteld.
Als u in de creatieve modi [6: Selectiemethode AF-gebied] onder
[54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] instelt op [1:S9Hoofdinstelwiel],
kunt u de AF-gebiedselectiemodus selecteren door op de knop <S> of
<B> te drukken en vervolgens aan het hoofdinstelwiel <6> te draaien
131
S Het AF-gebied en het AF-punt selecteren
U kunt het AF-punt of de AF-zone ook handmatig selecteren.
1
Druk op de knop <S> of <B>
(9).
De AF-punten worden in de zoeker
weergegeven.
In de modi Zone-AF of Grote zone-AF
wordt de geselecteerde zone
weergegeven.
2
Selecteer een AF-punt.
U kunt een AF-punt selecteren door
horizontaal te schuiven met het
hoofdinstelwiel <6> of verticaal
met het hoofdinstelwiel <5>.
Als u op <0> drukt, wordt het
middelste AF-punt (of de middelste
zone) geselecteerd.
Wanneer u in de Zone-AF-modus
aan het instelwiel <6> of <5>
draait, verandert de zone in een
herhalende reeks.
U kunt een AF-punt of de AF-zone
ook selecteren door horizontaal te
schuiven met de pijltjestoetsen
<Y> en <Z> of verticaal met de
pijltjestoetsen <W> en <X>.
Het AF-punt handmatig selecteren
<6>
<5>
Als u de knop <Q> ingedrukt houdt en aan het hoofdinstelwiel <6>
draait, kunt u een AF-punt selecteren in verticale richting.
Wanneer u op de knop <S> of <B> drukt, wordt op het LCD-paneel
het volgende weergegeven:
Zone-AF, Grote Zone-AF en Automatische selectie-AF: M AF
Eén punt AF: SEL N (midden)/SEL AF (buiten midden)
S Het AF-gebied en het AF-punt selecteren
132
Wanneer u op de knop <S> of <B> drukt, lichten de AF-punten op
die fungeren als AF-kruismetingspunten voor uiterst nauwkeurige
automatische scherpstelling. De knipperende AF-punten zijn gevoelig
over de horizontale of verticale lijn. Raadpleeg de pagina’s 136-140
voor meer informatie.
Indicaties voor AF-puntweergave
133
Selecteer één AF-punt <
S
> om mee scherp te
stellen.
Het AF-gebied wordt in negen scherpstelzones verdeeld om scherp te
stellen. Aangezien alle AF-punten in de geselecteerde zone voor de
automatische AF-puntselectie worden gebruikt, werkt het beter dan één-
punts AF om het onderwerp te volgen en is het tevens effectief voor
bewegende onderwerpen.
Omdat er normaliter op het dichtstbijzijnde onderwerp wordt
scherpgesteld, kan het echter moeilijker zijn om op een specifiek
onderwerp scherp te stellen.
De AF-punten waarop wordt scherpgesteld, worden weergegeven als <
S
>.
Het AF-gebied is onderverdeeld in drie zones (links, midden en rechts)
voor het scherpstellen. Aangezien het scherpstelgebied groter is dan met
Zone-AF, en alle AF-punten in de geselecteerde zone worden voor de
automatische AF-puntselectie gebruikt, werkt het beter dan één-punts AF
om het onderwerp te volgen en is het effectief voor bewegende
onderwerpen.
Omdat er normaliter op het dichtstbijzijnde onderwerp wordt
scherpgesteld, kan het echter moeilijker zijn om op een specifiek
onderwerp scherp te stellen.
De AF-punten waarop wordt scherpgesteld, worden weergegeven als <
S
>.
AF-gebiedselectiemodi
S Eén-punts AF (handmatige selectie)
m Zone-AF (handmatige selectie van een zone)
n Grote zone-AF (handmatige selectie van een zone)
AF-gebiedselectiemodi
134
Het gebied AF-kader (hele AF-gebied) wordt gebruikt om scherp te
stellen. De AF-punten waarop wordt scherpgesteld, worden
weergegeven als <S>.
Wanneer bij Eén-punts AF de ontspanknop half
wordt ingedrukt, worden de AF-punten <S>
waarop is scherpgesteld weergegeven. Als er
meer AF-punten worden weergegeven, betekent
dat er op al deze punten is scherpgesteld. Deze
modus stelt normaliter op het dichtstbijzijnde
onderwerp scherp.
Wanneer AI Servo AF wordt gebruikt, wordt het
handmatig geselecteerde (pag. 131) AF-punt
<S> in eerste instantie gebruikt om op scherp
te stellen. De AF-punten waarop wordt
scherpgesteld, worden weergegeven als <S>.
o Automatische selectie-AF
Wanneer de AI Servo AF-modus is ingesteld voor Zone-AF, Grote
zone-AF of Automatische selectie-AF, blijft het actieve AF-punt <S>
verschuiven om het onderwerp te volgen. Bij bepaalde
opnameomstandigheden (bijvoorbeeld wanneer het onderwerp klein is)
kan het onderwerp echter wellicht niet meer worden gevolgd.
Als een AF-punt aan de rand of een groothoeklens of telelens wordt
gebruikt, kan scherpstellen lastig zijn met het AF-hulplicht van een
externe Speedlite voor EOS-camera’s. Gebruik in dat geval het
middelste AF-punt of een AF-punt dat zich dicht bij het midden bevindt.
Wanneer de AF-punten oplichten, kan de zoeker gedeeltelijk of geheel
rood oplichten. Dit is kenmerkend voor de AF-puntweergave.
Bij lage temperaturen is de weergave van het AF-punt wellicht moeilijk
waarneembaar. Dit is kenmerkend voor de AF-puntweergave. Bovendien
kan het volgen langzamer gaan bij lage temperaturen.
135
AF-gebiedselectiemodi
AF met behulp van color tracking
Standaard wordt AF uitgevoerd op basis van color tracking.
Maar in de modi <3>, <4>, <8: Px6F> en <v: Xc> wordt AF
niet uitgevoerd op basis van color tracking. Als de AF-gebiedselectiemodus is
ingesteld op zone-AF, grote zone-AF of automatische selectie AF, wordt als
volgt scherpgesteld:
In de modus 1-beeld AF
Scherpstellen op een niet-bewegend persoon in het AF-gebied
wordt eenvoudiger.
In de modus AI Servo AF
Scherpstellen op een persoon in het AF-gebied wordt eenvoudiger.
Als er geen huidtinten kunnen worden gedetecteerd, wordt er op het
dichtstbijzijnde onderwerp scherpgesteld. Zodra scherpstelling is bereikt,
worden de AF-punten automatisch geselecteerd zodat de camera blijft
scherpstellen op de kleur van het gebied waarop het eerst
heeft scherpgesteld.
*In [7
: Aut. AF-pt s.:Color Tracking] onder [54: Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)], kunt u instellen of u AF wilt uitvoeren door kleuren te
volgen. Als [1:Uit] is ingesteld, wordt er alleen scherpgesteld op basis van
AF-informatie (pag. 405).
136
De AF-sensor van de camera heeft 45 AF-punten. De onderstaande
afbeelding toont het AF-sensorpatroon dat met elk AF-punt overeenkomt.
Als u een lens gebruikt met een maximaal diafragma van f/2.8 of sneller,
is AF met hoge precisie mogelijk in het midden van de zoeker.
AF-sensor
Deze scherpstelsensor is afgestemd op een nauwkeurige
scherpstelling voor lenzen met een maximaal diafragma
van f/2.8 of sneller. Een diagonaal kruispatroon maakt het
makkelijker om scherp te stellen op onderwerpen waarbij
automatisch scherpstellen moeilijker is. Dit patroon is
beschikbaar op het middelste AF-punt.
Deze scherpstelsensoren zijn afgestemd op lenzen met een
maximaal diafragma van f/5.6 of sneller (en bepaalde f/8-
lenzen). Dankzij het horizontale patroon kunnen de sensors
verticale lijnen detecteren. Ze dekken alle 45 AF-punten.
Deze scherpstelsensoren zijn afgestemd op lenzen met
een maximaal diafragma van f/5.6 of sneller (en bepaalde
f/8-lenzen). Dankzij het verticale patroon kunnen de
sensors horizontale lijnen detecteren. Ze dekken alle
45 AF-punten.
Afhankelijk van de gebruikte lens kan het aantal bruikbare AF-punten,
AF-puntpatronen, de vorm van het gebied AF-kader, enz. verschillen. Zie
voor meer informatie ‘Lenzen en bruikbare AF-punten’ op pagina 137.
Grafische
Scherpstelling op basis van kruismetingen: f/5.6 verticaal + f/5.6
horizontaal (sommige ondersteunen ook f/8)
Scherpstelling op basis van dubbele kruismetingen:
f/2.8 diagonaal rechts + f/2.8 diagonaal links
f/5.6 verticaal + f/5.6 horizontaal (ondersteunen
ook f/8)
137
Automatische scherpstelling met 45 punten is mogelijk. Alle AF-
gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: Dubbel AF-kruismetingspunt. Het
onderwerp wordt gemakkelijker
gevolgd en de nauwkeurigheid van
de scherpstelling is hoger dan bij
andere AF-punten.
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
Lenzen en bruikbare AF-punten
Groep A
Hoewel de camera 45 AF-punten heeft, is het aantal bruikbare
AF-punten, AF-scherpstelpatronen, de vorm van het gebied
AF-kader enzovoort afhankelijk van de gebruikte lens. Lenzen
worden daarom onderverdeeld in acht groepen van A t/m H.
Een lens uit groep E tot H heeft minder bruikbare AF-punten.
Lensgroepen worden weergegeven op pagina’s 141-144.
Ga na tot
welke groep uw lens behoort.
Het aantal beschikbare AF-punten is afhankelijk van de aspect ratio-
instellingen (pag. 156).
Wanneer u op de knop <S> of <B> drukt, gaan de AF-punten die
worden aangeduid met markering knipperen. (De AF-punten /
blijven branden.) Zie pagina 132 voor meer informatie over het oplichten
of knipperen van de AF-punten.
Raadpleeg de Canon-website voor de meest recente informatie over
Aanduidingen lenzengroepen enz..
Sommige lenzen zijn mogelijk niet in alle landen of regio’s beschikbaar.
Lenzen en bruikbare AF-punten
138
Automatische scherpstelling met 45 punten is mogelijk. Alle AF-
gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
Automatische scherpstelling met 45 punten is mogelijk. Alle AF-
gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
Automatische scherpstelling met 45 punten is mogelijk. Alle AF-
gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
Groep B
Groep C
Groep D
139
Lenzen en bruikbare AF-punten
Automatische scherpstelling is met 35 punten mogelijk. (Niet mogelijk
met alle 45 AF-punten.) Alle AF-gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
Tijdens automatische AF-puntselectie is het buitenste kader waarmee
de AF-zone wordt gemarkeerd (gebied AF-kader) anders dan bij
45-punts automatische selectie-AF.
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
: Uitgeschakelde AF-punten
(niet weergegeven).
Automatische scherpstelling is met 35 punten mogelijk. (Niet mogelijk
met alle 45 AF-punten.) Alle AF-gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
Tijdens automatische AF-puntselectie is het buitenste kader waarmee
de AF-zone wordt gemarkeerd (gebied AF-kader) anders dan bij
45-punts automatische selectie-AF.
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: AF-punten die gevoelig zijn voor
verticale lijnen (AF-punten in de
horizontale reeks aan boven- en
onderkant) of horizontale lijnen
(AF-punten in de verticale reeks aan
de linker- en rechterkant).
: Uitgeschakelde AF-punten
(niet weergegeven).
Groep E
Groep F
Lenzen en bruikbare AF-punten
140
Automatische scherpstelling met 27 punten is mogelijk. (Niet mogelijk
met alle 45 AF-punten.) Grote zone-AF (handmatige selectie van een
zone) kan niet worden geselecteerd voor de AF-gebiedselectiemodus.
Tijdens automatische AF-puntselectie is het buitenste kader waarmee
de AF-zone wordt gemarkeerd (gebied AF-kader) anders dan bij
45-punts automatische selectie-AF.
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
: Uitgeschakelde AF-punten
(niet weergegeven).
Automatische scherpstelling is alleen mogelijk met het middelste
AF-punt.
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: Uitgeschakelde AF-punten
(niet weergegeven).
Groep G
Groep H
Als het maximumdiafragma langzamer is dan f/5.6 (groter dan f/5.6 maar
niet groter dan f/8), kan er mogelijk niet worden scherpgesteld met AF bij
opnamen van onderwerpen met weinig contrast of bij weinig licht.
Als het maximale diafragma trager is dan f/8 (groter dan f/8), is AF niet
mogelijk bij het maken van opnamen met de zoeker.
141
Lenzen en bruikbare AF-punten
EF-S24mm f/2.8 STM A
EF-S60mm f/2.8 Macro USM B
EF-S10-18mm f/4.5-5.6 IS STM D
EF-S10-22mm f/3.5-4.5 USM B
EF-S15-85mm f/3.5-5.6 IS USM B
EF-S17-55mm f/2.8 IS USM A
EF-S17-85mm f/4-5.6 IS USM B
EF-S18-55mm f/3.5-5.6 C
EF-S18-55mm f/3.5-5.6 USM C
EF-S18-55mm f/3.5-5.6 II C
EF-S18-55mm f/3.5-5.6 II USM C
EF-S18-55mm f/3.5-5.6 III B
EF-S18-55mm f/3.5-5.6 IS C
EF-S18-55mm f/3.5-5.6 IS II B
EF-S18-55mm f/3.5-5.6 IS STM B
EF-S18-55mm f/4-5.6 IS STM D
EF-S18-135mm f/3.5-5.6 IS B
EF-S18-135mm f/3.5-5.6 IS USM B
EF-S18-135mm f/3.5-5.6 IS STM B
EF-S18-200mm f/3.5-5.6 IS B
EF-S55-250mm f/4-5.6 IS B
EF-S55-250mm f/4-5.6 IS II B
EF-S55-250mm f/4-5.6 IS STM B
EF14mm f/2.8L USM A
EF14mm f/2.8L II USM A
EF15mm f/2.8 Fisheye A
EF20mm f/2.8 USM A
EF24mm f/1.4L USM A
EF24mm f/1.4L II USM A
EF24mm f/2.8 A
EF24mm f/2.8 IS USM A
EF28mm f/1.8 USM A
EF28mm f/2.8 A
EF28mm f/2.8 IS USM A
EF35mm f/1.4L USM A
EF35mm f/1.4L II USM A
EF35mm f/2 A
EF35mm f/2 IS USM A
EF40mm f/2.8 STM A
EF50mm f/1.0L USM A
EF50mm f/1.2L USM A
EF50mm f/1.4 USM A
EF50mm f/1.8 A
EF50mm f/1.8 II A
EF50mm f/1.8 STM A
EF50mm f/2.5 Compact Macro B
EF50mm f/2.5 Compact Macro
+ LIFE SIZE Converter B
EF85mm f/1.2L USM A
EF85mm f/1.2L II USM A
EF85mm f/1.8 USM A
EF100mm f/2 USM A
EF100mm f/2.8 Macro B
EF100mm f/2.8 Macro USM E
EF100mm f/2.8L Macro IS USM B
EF135mm f/2L USM A
EF135mm f/2L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III A
EF135mm f/2L USM
+ Extender EF2x I/II/III B
EF135mm f/2.8 (Softfocus) A
EF180mm f/3.5L Macro USM B
EF180mm f/3.5L Macro USM
+ Extender EF1.4x I/II/III F
EF200mm f/1.8L USM A
EF200mm f/1.8L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III A*
EF200mm f/1.8L USM
+ Extender EF2x I/II/III B*
EF200mm f/2L IS USM A
EF200mm f/2L IS USM
+ Extender EF1.4x I/II/III A
EF200mm f/2L IS USM
+ Extender EF2x I/II/III B
EF200mm f/2.8L USM A
EF200mm f/2.8L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
Aanduidingen van lensgroepen
(Per de uitgavedatum van
het product.)
Lenzen en bruikbare AF-punten
142
EF200mm f/2.8L USM
+ Extender EF2x I/II/III B
EF200mm f/2.8L II USM A
EF200mm f/2.8L II USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF200mm f/2.8L II USM
+ Extender EF2x I/II/III B
EF300mm f/2.8L USM A
EF300mm f/2.8L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B*
EF300mm f/2.8L USM
+ Extender EF2x I/II/III B*
EF300mm f/2.8L IS USM A
EF300mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF300mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF2x I/II/III B
EF300mm f/2.8L IS II USM A
EF300mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF300mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF2x I/II/III B
EF300mm f/4L USM B
EF300mm f/4L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF300mm f/4L USM
+ Extender EF2x I/II/III H (f/8)
EF300mm f/4L IS USM B
EF300mm f/4L IS USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF300mm f/4L IS USM
+ Extender EF2x I/II/III H (f/8)
EF400mm f/2.8L USM A
EF400mm f/2.8L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B*
EF400mm f/2.8L USM
+ Extender EF2x I/II/III B*
EF400mm f/2.8L II USM A
EF400mm f/2.8L II USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B*
EF400mm f/2.8L II USM
+ Extender EF2x I/II/III B*
EF400mm f/2.8L IS USM A
EF400mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF400mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF2x I/II/III B
EF400mm f/2.8L IS II USM A
EF400mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF400mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF2x I/II/III B
EF400mm f/4 DO IS USM B
EF400mm f/4 DO IS USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF400mm f/4 DO IS USM
+ Extender EF2x I/II/III H (f/8)
EF400mm f/4 DO IS II USM B
EF400mm f/4 DO IS II USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF400mm f/4 DO IS II USM
+ Extender EF2x I/II/III H (f/8)
EF400mm f/5.6L USM B
EF400mm f/5.6L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III H (f/8)
EF500mm f/4L IS USM B
EF500mm f/4L IS USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF500mm f/4L IS USM
+ Extender EF2x I/II/III H (f/8)
EF500mm f/4L IS II USM B
EF500mm f/4L IS II USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF500mm f/4L IS II USM
+ Extender EF2x I/II/III H (f/8)
EF500mm f/4.5L USM B
EF500mm f/4.5L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III H (f/8)*
EF600mm f/4L USM B
EF600mm f/4L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B*
EF600mm f/4L USM
+ Extender EF2x I/II/III H (f/8)*
EF600mm f/4L IS USM B
EF600mm f/4L IS USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF600mm f/4L IS USM
+ Extender EF2x I/II/III H (f/8)
EF600mm f/4L IS II USM B
EF600mm f/4L IS II USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
143
Lenzen en bruikbare AF-punten
EF600mm f/4L IS II USM
+ Extender EF2x I/II/III H (f/8)
EF800mm f/5.6L IS USM E
EF800mm f/5.6L IS USM
+ Extender EF1.4x I/II/III H (f/8)
EF1200mm f/5.6L USM E
EF1200mm f/5.6L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III H (f/8)*
EF8-15mm f/4L Fisheye USM B
EF11-24mm f/4L USM C
EF16-35mm f/2.8L USM A
EF16-35mm f/2.8L II USM A
EF16-35mm f/2.8L III USM A
EF16-35mm f/4L IS USM B
EF17-35mm f/2.8L USM A
EF17-40mm f/4L USM B
EF20-35mm f/2.8L A
EF20-35mm f/3.5-4.5 USM C
EF22-55mm f/4-5.6 USM F
EF24-70mm f/2.8L USM A
EF24-70mm f/2.8L II USM A
EF24-70mm f/4L IS USM B
EF24-85mm f/3.5-4.5 USM D
EF24-105mm f/3.5-5.6 IS STM B
EF24-105mm f/4L IS USM B
EF24-105mm f/4L IS II USM B
EF28-70mm f/2.8L USM A
EF28-70mm f/3.5-4.5 E
EF28-70mm f/3.5-4.5 II E
EF28-80mm f/2.8-4L USM B
EF28-80mm f/3.5-5.6 E
EF28-80mm f/3.5-5.6 USM E
EF28-80mm f/3.5-5.6 II E
EF28-80mm f/3.5-5.6 II USM E
EF28-80mm f/3.5-5.6 III USM E
EF28-80mm f/3.5-5.6 IV USM E
EF28-80mm f/3.5-5.6 V USM E
EF28-90mm f/4-5.6 B
EF28-90mm f/4-5.6 USM B
EF28-90mm f/4-5.6 II B
EF28-90mm f/4-5.6 II USM B
EF28-90mm f/4-5.6 III B
EF28-105mm f/3.5-4.5 USM B
EF28-105mm f/3.5-4.5 II USM B
EF28-105mm f/4-5.6 F
EF28-105mm f/4-5.6 USM F
EF28-135mm f/3.5-5.6 IS USM B
EF28-200mm f/3.5-5.6 B
EF28-200mm f/3.5-5.6 USM B
EF28-300mm f/3.5-5.6L IS USM B
EF35-70mm f/3.5-4.5 E
EF35-70mm f/3.5-4.5A E
EF35-80mm f/4-5.6 F
EF35-80mm f/4-5.6 PZ E
EF35-80mm f/4-5.6 USM F
EF35-80mm f/4-5.6 II E
EF35-80mm f/4-5.6 III F
EF35-105mm f/3.5-4.5 B
EF35-105mm f/4.5-5.6 H
EF35-105mm f/4.5-5.6 USM H
EF35-135mm f/3.5-4.5 B
EF35-135mm f/4-5.6 USM C
EF35-350mm f/3.5-5.6L USM D
EF38-76mm f/4.5-5.6 E
EF50-200mm f/3.5-4.5 B
EF50-200mm f/3.5-4.5L B
EF55-200mm f/4.5-5.6 USM D
EF55-200mm f/4.5-5.6 II USM D
EF70-200mm f/2.8L USM A
EF70-200mm f/2.8L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B**
EF70-200mm f/2.8L USM
+ Extender EF2x I/II/III B**
EF70-200mm f/2.8L IS USM A
EF70-200mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF70-200mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF2x I/II/III B
EF70-200mm f/2.8L IS II USM A
EF70-200mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF70-200mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF2x I/II/III B
EF70-200mm f/4L USM B
Lenzen en bruikbare AF-punten
144
EF70-200mm f/4L USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF70-200mm f/4L USM
+ Extender EF2x I/II/III H (f/8)
EF70-200mm f/4L IS USM B
EF70-200mm f/4L IS USM
+ Extender EF1.4x I/II/III B
EF70-200mm f/4L IS USM
+ Extender EF2x I/II/III H (f/8)
EF70-210mm f/3.5-4.5 USM B
EF70-210mm f/4 B
EF70-300mm f/4-5.6 IS USM B
EF70-300mm f/4-5.6 IS II USM B
EF70-300mm f/4-5.6L IS USM B
EF70-300mm f/4.5-5.6 DO IS USM B
EF75-300mm f/4-5.6 B
EF75-300mm f/4-5.6 USM C
EF75-300mm f/4-5.6 II B
EF75-300mm f/4-5.6 II USM B
EF75-300mm f/4-5.6 III B
EF75-300mm f/4-5.6 III USM B
EF75-300mm f/4-5.6 IS USM B
EF80-200mm f/2.8L A
EF80-200mm f/4.5-5.6 D
EF80-200mm f/4.5-5.6 USM E
EF80-200mm f/4.5-5.6 II E
EF90-300mm f/4.5-5.6 D
EF90-300mm f/4.5-5.6 USM D
EF100-200mm f/4.5A B
EF100-300mm f/4.5-5.6 USM C
EF100-300mm f/5.6 B
EF100-300mm f/5.6L B
EF100-400mm f/4.5-5.6L IS USM B
EF100-400mm f/4.5-5.6L IS USM
+ Extender EF1.4x I/II/III H (f/8)
EF100-400mm f/4.5-5.6L IS II USM B
EF100-400mm f/4.5-5.6L IS II USM
+ Extender EF1.4x I/II H (f/8)
EF100-400mm f/4.5-5.6L IS II USM
+ Extender EF1.4x III G (f/8)
EF200-400mm f/4L IS USM
Extender 1.4x B
EF200-400mm f/4L IS USM
Extender 1.4x:
Met ingebouwde Ext.1.4x
B
EF200-400mm f/4L IS USM Extender
1.4x + Extender EF1.4x I/II/III
B
EF200-400mm f/4L IS USM Extender
1.4x: Met ingebouwde Ext.1.4x
+ Extender EF1.4x I/II/III
H (f/8)
EF200-400mm f/4L IS USM Extender
1.4x + Extender EF2x I/II
H (f/8)
EF200-400mm f/4L IS USM Extender
1.4x + Extender EF2x III
G (f/8)
TS-E17mm f/4L B
TS-E24mm f/3.5L B
TS-E24mm f/3.5L II B
TS-E45mm f/2.8 A
TS-E90mm f/2.8 A
Als Extender EF2x (I/II/III) is bevestigd op de EF180mm f/3.5L Macro
USM-lens, is AF niet mogelijk.
Wanneer u een lens en Extender EF1.4x III/EF2x III gebruikt in een
combinatie die is gemarkeerd met een sterretje (*) of een lens en
extender in een combinatie die is gemarkeerd met twee sterretjes (**),
is nauwkeurige scherpstelling niet mogelijk met AF. Raadpleeg in een
dergelijk geval de instructiehandleiding lens of extender.
Als u een TS-E-lens gebruikt, is handmatige scherpstelling vereist. De
aanduidingen van lenzengroepen van TS-E-lenzen zijn alleen van toepassing
wanneer u de functie voor het kantelen of verschuiven niet gebruikt.
145
Soms kan er niet automatisch worden scherpgesteld
(de scherpstelindicator <o> in de zoeker knippert). Dit kan
onder meer voorkomen bij de volgende speciale onderwerpen:
Onderwerpen met zeer weinig contrast
(bijvoorbeeld blauwe luchten, effen, platte oppervlakken, enzovoort)
Onderwerpen bij zeer weinig licht
Reflecterende onderwerpen of onderwerpen met heel veel tegenlicht
(bijvoorbeeld auto’s met een zeer reflecterende carrosserie,
enzovoort)
Onderwerpen die zowel dichtbij als veraf vlak bij een AF-punt liggen
(bijvoorbeeld dieren in een kooi, enzovoort )
Onderwerpen zoals lichte puntjes dicht bij een AF-punt
(bijvoorbeeld avondopnamen, enzovoort)
Onderwerpen met zich herhalende patronen
(bijvoorbeeld vensters in een wolkenkrabber, toetsenborden,
enzovoort)
Onderwerpen met fijnere patronen dan een AF-punt
(bijvoorbeeld gezichten of bloemen die net zo klein zijn als of kleiner
dan een AF-punt, enzovoort)
Ga in dergelijke situaties op een van deze twee manieren te werk om
scherp te stellen:
(1) Stel in de modus 1-beeld AF scherp op een object dat op dezelfde
afstand staat als het onderwerp en vergrendel de scherpstelling
voordat u de compositie opnieuw bepaalt (pag. 87).
(2) Stel de scherpstelmodusknop op de lens in op <MF> en stel
handmatig scherp.
Onderwerpen waarop moeilijk kan
worden scherpgesteld
Afhankelijk van het onderwerp kan de scherpstelling worden bereikt
door de compositie van de opname iets aan te passen en opnieuw de
AF-bediening te gebruiken om scherp te stellen.
Omstandigheden waarbij moeilijk automatisch is scherp te stellen tijdens
Live View-opnamen of movie-opname staan vermeld op pagina 266.
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld
146
1
Zet de scherpstelmodusknop op
de lens op <MF>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Stel scherp door aan de focusring op
de lens te draaien totdat u het
onderwerp scherp in de zoeker ziet.
MF: Handmatige scherpstelling
Scherpstelring
Als u de ontspanknop half indrukt terwijl u handmatig scherpstelt, wordt
het AF-punt waarmee is scherpgesteld, weergegeven en gaat de
scherpstelindicator <o> in de zoeker branden.
Wanneer bij Automatische selectie-AF is scherpgesteld met het
middelste AF-punt, gaat de scherpstelindicator <o> branden.
147
De camera heeft transportmodi voor enkele opnamen en
continue opnamen.
1
Druk op de knop <YQi>.
[Transportmodus] wordt
weergegeven.
2
Selecteer de transportmodus.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> om de gewenste
transportmodus te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
u : Enkelbeeld
Wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt, wordt er slechts
één opname gemaakt.
o: Continue opname met hoge snelheid (max. circa 6,0 beelden/
sec.*)
Als u de ontspanknop geheel indrukt, blijft de camera continu
opnemen zolang u de knop ingedrukt houdt.
i : Continue opname met lage snelheid (max. circa 3,0 beelden/
sec.*)
Als u de ontspanknop geheel indrukt, blijft de camera continu
opnemen zolang u de knop ingedrukt houdt.
Q : zelfontspanner (10 sec.)/afstandsbediening
l : 2 sec. zelfontspanner
q : Zelfontspanner: Continu
Zie pagina 149 voor het maken van opnamen met de
zelfontspanner. Zie pagina 423 voor het maken van opnamen met
de afstandsbediening.
i De transportmodus selecteren
i De transportmodus selecteren
148
o: De maximale snelheid van continue opname met Hoge snelheid
van circa 6,0 opnamen/sec. wordt bereikt onder de volgende
omstandigheden: bij 1/500 seconde of kortere sluitertijd, bij maximaal
diafragma (afhankelijk van de lens), antiknipperopname uitgeschakeld,
een volledig opgeladen accu en bij kamertemperatuur (23 °C). De
snelheid van continue opnamen neemt mogelijk af op basis van de
sluitertijd, het diafragma, de omstandigheden van het onderwerp, de
helderheid, de lens, het gebruik van de flitser, de temperatuur,
voedingsbron, het resterende accuniveau, enzovoort.
* Wanneer de AF-modus is ingesteld op 1-beeld AF en de Image Stabilizer
(Beeldstabilisatie) is uitgeschakeld bij gebruik van de volgende lenzen:
EF300mm f/4L IS USM, EF28-135mm f/3.5-5.6 IS USM, EF75-300mm f/4-
5.6 IS USM, EF100-400mm f/4.5-5.6L IS USM.
Als het resterende accuniveau laag is of als u opnamen maakt wanneer
er weinig licht is, wordt de snelheid bij continue opname mogelijk minder.
Bij het gebruik van AI Servo AF neemt de snelheid bij continue opname
mogelijk enigszins af. Dit is afhankelijk van het onderwerp en de
gebruikte lens.
Als u [z5: Antiknipperopname] instelt op [Inschakelen] (pag. 185) en
u opnamen maakt bij een flikkerende lichtbron, kan de snelheid van
continue opnamen iets lager liggen of kan het interval van continue
opnamen onregelmatig worden.
Als het interne geheugen tijdens continue opname vol raakt, kan de
snelheid bij continue opname aanzienlijk afnemen omdat tijdelijk geen
opnamen meer kunnen worden gemaakt
Als u [Smartphone] in [Bluetooth-functie] selecteert onder [51: Inst.
draadloze communicatie], of als het koppelen niet voltooid is ook als
u[Afstandsbed.] selecteert, wordt <Q> veranderd in <m> en is op
afstand opnemen met de draadloze afstandsbediening BR-E1 of de
afstandsbediening RC-6 niet mogelijk.
149
1
Druk op de knop <YQi>.
[
Transportmodus
] wordt weergegeven.
2
Selecteer de zelfontspanner.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
om de zelfontspanner te selecteren en
druk op <
0
>.
Q
:
Zelfontspanner: 10 sec.
U kunt ook de afstandsbediening
gebruiken (pag. 423).
l
:
Zelfontspanner: 2 sec
(pag. 93)
q
:
Zelfontspanner:10 sec en
continue opname
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en
<
X
> om aan te geven hoeveel
opnamen u met de zelfontspanner
wilt maken (2 – 10).
3
Maak de opname.
Kijk door de zoeker, stel scherp op het
onderwerp en druk de ontspanknop
helemaal in.
U kunt de zelfontspanner in de gaten
houden door middel van het bijbehorende
lampje, de pieptoon en de aftelweergave
(in seconden) op het LCD-paneel.
Twee seconden voordat de opname wordt
gemaakt, gaat het zelfontspannerlampje
branden en klinkt de pieptoon sneller.
j De zelfontspanner gebruiken
Met <
q
> kan het interval tussen de verschillende opnamen worden verlengd
afhankelijk van de instellingen voor opnamefuncties, zoals de opnamekwaliteit of
gebruik van de flitser.
Als u bij het indrukken van de ontspanknop niet door de zoeker kijkt, kunt u het
beste de oculairafsluiting bevestigen (pag. 427). Als er tijdens het maken van een
opname licht in de zoeker komt, kan dit een negatief effect op de belichting hebben.
Het wordt aanbevolen om na het maken van opnamen met de zelfontspanner de
opname weer te geven (pag. 121) om de scherpstelling en belichting te controleren.
Als u met de zelfontspanner een foto van uzelf wilt maken, vergrendelt u de
scherpstelling (pag. 87) op een object dat zich tijdens de opname op ongeveer
dezelfde afstand als uzelf bevindt.
Om de zelfontspanner uit te schakelen nadat het aftellen is begonnen, tikt u op het
LCD-scherm of drukt u op de knop <
YQi
>.
150
151
4
Opname-instellingen
In dit hoofdstuk worden functie-instellingen voor
opnamen beschreven: opnamekwaliteit, Aspect ratio,
ISO-snelheid, beeldstijl, witbalans, Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), ruisreductie,
lensafwijkingscorrectie, antiknipperopname en
andere functies.
Het pictogram O rechts boven de paginatitel geeft aan
dat de functie alleen in de creatieve modi (pag. 31)
beschikbaar is.
152
U kunt het aantal pixels en de beeldkwaliteit selecteren. Er zijn negen
instellingen voor de opnamekwaliteit: 73, 83, 74, 84, 7a, 8a,
b, 1+73, 1.
1
Selecteer de opnamekwaliteit.
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Beeldkwalit.] en druk
vervolgens op <0>.
[Beeldkwalit.] wordt weergegeven.
2
Stel de opnamekwaliteit in.
Het respectieve aantal pixels en het
aantal mogelijke opnamen worden
weergegeven om u te helpen de
gewenste kwaliteit te selecteren.
Druk vervolgens op <0>.
3 De opnamekwaliteit instellen
Vastgelegde pixels (aantal pixels)
Maximum aantal
opnamen
Het beeldformaat [****x****] en het maximum aantal opnamen [****] die
worden weergegeven op het instelscherm voor beeldopnamekwaliteit zijn
altijd van toepassing op de instelling [3:2] ongeacht de [z5: Aspect ratio]-
instelling (pag. 156).
153
3 De opnamekwaliteit instellen
Richtlijnen voor het instellen van de opnamekwaliteit (benadering)
* De bestandsgrootte, het maximum aantal opnamen en de maximale
opnamereeks zijn gebaseerd op testnormen van Canon (aspect ratio 3:2,
ISO 100 en beeldstijl Standaard) met een kaart van 8 GB. Deze cijfers kunnen
verschillen afhankelijk van het onderwerp, merk van de kaart, aspect ratio,
ISO-snelheid, beeldstijl, persoonlijke voorkeuze, enzovoort.
* Cijfers tussen haakjes voor de maximale opnamereeks zijn van toepassing op
<o> continue opnamen met hoge snelheid. De cijfers tussen haakjes hebben
betrekking op een 16 GB-kaart van UHS-I-klasse en die is gebaseerd op de
testnormen van Canon.
Met “Vol” wordt aangegeven dat het mogelijk is opnamen te maken tot de kaart
vol is bij de weergegeven omstandigheden.
Beeldkwaliteit
Opgesla-
gen pixels
Bestands-
grootte
(MB)
Maximum
aantal
opnamen
Maximale
opnamereeks
73
Hoge
kwaliteit
JPEG
24M
7,6 950 190 (Volledig)
83 3,9 1840 Volledig (Volledig)
74 Gemid-
delde
kwaliteit
11M
4,1 1790 Volledig (Volledig)
84 2,0 3480 Volledig (Volledig)
7a
Lage
kwaliteit
5,9M
2,6 2730 Volledig (Volledig)
8a 1,3 5260 Volledig (Volledig)
b 3,8M 1,8 3810 Volledig (Volledig)
1+73
Hoge
kwaliteit
24M
29,4+7,6 170 19 (23)
1 29,4 210 21 (27)
Zelfs als u een kaart van UHS-I klasse gebruikt, verandert de indicator voor
de maximale opnamereeks niet. In plaats daarvan is de maximale
opnamereeks die tussen haakjes is weergegeven van toepassing.
3 De opnamekwaliteit instellen
154
Ik wil de opnamekwaliteit selecteren die bij het papierformaat
past waarop ik wil printen.
Raadpleeg het diagram links bij het
kiezen van de opnamekwaliteit. Als u de
opname wilt bijsnijden, wordt het
aanbevolen om een hogere kwaliteit
(meer pixels) te selecteren, zoals 73,
83, 1+73 of 1.
b is geschikt voor het weergeven van
de opname in een digitale fotolijst.
Wat is het verschil tussen
7 en 8?
Deze instellingen geven de verschillende niveaus van beeldkwaliteit
aan die het resultaat zijn van de verschillende compressies. De
instelling
7 geeft met hetzelfde aantal pixels een hogere
beeldkwaliteit. Hoewel
8 een iets lagere beeldkwaliteit geeft,
kunnen hiermee wel meer opnamen op de kaart worden
opgeslagen. b en c hebben kwaliteitsinstelling 7 (Fijn).
Ik heb meer opnamen kunnen maken dan het aangegeven
maximum aantal opnamen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kunt u mogelijk meer
opnamen maken dan is aangegeven. Minder is echter ook mogelijk.
Het weergegeven aantal mogelijke opnamen is slechts een schatting.
Geeft de camera de maximale opnamereeks weer?
De maximale opnamereeks wordt rechts in de zoeker weergegeven.
Aangezien de indicator slechts één cijfer weergeeft (09), wordt elk
getal dat hoger is dan 8, weergegeven als 9. Dit getal wordt ook
weergegeven als er geen kaart in de camera is geplaatst. Pas op dat
u geen opnamen maakt als er zich geen kaart in de camera bevindt.
Wanneer moet ik
1 gebruiken?
1-opnamen moeten met een computer worden verwerkt. Meer
informatie over ‘1’ en ‘1+73’ vindt u op de volgende pagina.
Veelgestelde vragen
7a
8a
b
74
84
73
83
1
+
73
1
12,7 x 8,9 cm
A4 (29,7 x 21 cm)
Papierformaat
A2 (59,4 x 42 cm)
A3 (42 x 29,7 cm)
155
3 De opnamekwaliteit instellen
1-opnamen zijn onbewerkte beeldgegevens die nog moeten worden
omgezet in 73 of andere typen afbeeldingen. 1-opnamen kunnen
niet zomaar op een computer worden weergegeven. Daarvoor is
speciale software nodig, zoals Digital Photo Professional (EOS-
software, pag. 488). U kunt deze opnamen echter wel aanpassen op
manieren die met andere opnametypen, zoals 73, niet mogelijk zijn.
1 is geschikt als u de opname zelf nauwkeurig wilt bewerken of
opnamen van een belangrijk onderwerp wilt maken.
Met 1+73 wordt één beeld opgeslagen als 1- en als 73-
opname. De twee opnamen worden gelijktijdig op de kaart opgeslagen.
De twee opnamen worden opgeslagen in dezelfde map en met hetzelfde
bestandsnummer (bestandsextensie .JPG voor JPEG en .CR2 voor
RAW). 73 beelden kunnen worden weergegeven of afgedrukt ook met
een computer waarop de EOS-software niet is geïnstalleerd.
1
1+73
1-opname
73-opname
File No.
Bestandsextensie
0001 .CR2
0001 .JPG
Software voor het verwerken van RAW-opnamen
Het wordt aanbevolen om Digital Photo Professional (DPP, EOS-
software) te gebruiken om de RAW-opnamen op een computer weer te
geven (pag. 488).
Met eerdere versies van DPP versie 4.x kunt u de RAW-opnamen die met
deze camera zijn gemaakt niet verwerken. Als een eerdere versie van DPP
versie 4.x op uw computer is geïnstalleerd, downloadt en installeert u de
nieuwste versie van de website van Canon on deze bij te werken.
(De vorige versie wordt overschreven.) Met DPP Ver.3.x of vroeger kunt
u de RAW-beelden die met deze camera zijn gemaakt niet verwerken.
RAW-opnamen die met deze camera zijn gemaakt, kunnen mogelijk niet
worden weergegeven met commerciële software van derden. Neem
contact op met de fabrikant van de software voor meer informatie
over compatibiliteit.
156
U kunt de aspect ratio van de opname wijzigen. [3:2] is standaard
ingesteld. Als [4:3], [16:9] of [1:1] is ingesteld, worden lijnen in de
zoeker weergegeven om het beeldgebied aan te duiden. Tijdens het
maken van Live View-opnamen wordt het beeld omgeven door een
zwart masker op het LCD-scherm.
1
Selecteer de aspect ratio.
Selecteer op het tabblad [z5] de
optie [Aspect ratio] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de aspect ratio in.
Selecteer een aspect ratio en druk
op <0>.
JPEG-opnamen
De opnamen worden samen met de ingestelde aspect ratio
opgeslagen.
RAW-opnamen
De opnamen worden altijd met de aspect ratio [3:2] opgeslagen.
De geselecteerde aspect ratio wordt als informatie aan het RAW-
beeldbestand toegevoegd. Wanneer u het RAW-bestand met Digital
Photo Professional (EOS-software) verwerkt, kunt u hierdoor een
beeld genereren met de aspect ratio die tijdens de opname was
ingesteld. Bij aspect ratio [4:3], [16:9] en [1:1] worden de lijnen die
de aspect ratio aanduiden tijdens de opnameweergave
weergegeven, maar deze worden niet daadwerkelijk op het
vastgelegde beeld getekend.
3
De aspect ratio van de opname wijzigen
N
157
3 De aspect ratio van de opname wijzigenN
In de onderstaande tabel ziet u de aspect ratio en het aantal
vastgelegde pixels voor elke opnamekwaliteit.
Beeld-
kwaliteit
Aspect ratio en aantal pixels (circa)
3:2 4:3 16:9 1:1
3/1
6000x4000
(24,0 megapixels)
5328x4000*
(21,3 megapixels)
6000x3368*
(20,2 megapixels)
4000x4000
(16,0 megapixels)
4
3984x2656
(10,6 megapixels)
3552x2664
(9,5 megapixels)
3984x2240*
(8,9 megapixels)
2656x2656
(7,1 megapixels)
a
2976x1984
(5,9 megapixels)
2656x1992
(5,3 megapixels)
2976x1680*
(5,0 megapixels)
1984x1984
(3,9 megapixels)
b
2400x1600
(3,8 megapixels)
2112x1600*
(3,4 megapixels)
2400x1344*
(3,2 megapixels)
1600x1600
(2,6 megapixels)
De items die zijn gemarkeerd met een sterretje, komen niet helemaal
overeen met de opgegeven aspect ratio.
Het opnamegebied voor foto’s dat wordt weergegeven voor de aspect
ratio met een sterretje, kan iets afwijken van het werkelijke
opnamegebied voor foto’s. Controleer de opnamen op het LCD-scherm
terwijl u de opnamen maakt.
158
Stel de ISO-snelheid (de lichtgevoeligheid van de beeldsensor) in op de
waarde die voor het omgevingslicht gewenst is. In de basismodi wordt
de ISO-snelheid automatisch ingesteld.
Raadpleeg pagina 278 en 281 voor meer informatie over de ISO-
snelheid tijdens movie-opnamen.
1
Druk op de knop <g> (9).
2
Stel de ISO-snelheid in.
Terwijl u naar het LCD-paneel of in de
zoeker kijkt, draait u aan het
instelwiel <6> of <5>.
De ISO-snelheid is instelbaar op een
waarde tussen ISO 100 en ISO 25600.
A’ staat voor ISO auto. De ISO-
snelheid wordt automatisch ingesteld
(pag. 159).
Wanneer het scherm wordt
weergegeven dat u hier links ziet,
kunt u op de knop <B> drukken
om de instelling op ‘AUTO’ te zetten.
Richtlijnen voor de ISO-snelheid
* Bij hoge ISO-snelheden kunnen opnamen er korreliger uitzien.
g
: De ISO-snelheid instellen voor foto’s
N
ISO-snelheid
Opnamesituatie
(Geen flits)
Flitsbereik
ISO 100 – ISO 400 Zonnig, buiten Hoe hoger de ISO-
snelheid, des te groter
het effectieve flitsbereik
(pag. 216).
ISO 400 – ISO 1600 Bewolkt of ’s avonds
ISO 1600 – ISO 25600, H Donker, binnen of ’s avonds
U kunt dit ook instellen met [z2: zISO-snelheid].
Selecteer onder [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [2: ISO
vergroten] is ingesteld op [1:Aan], kan ‘H’ (gelijk aan ISO 51200) ook
worden geselecteerd (pag. 402).
159
g: De ISO-snelheid instellen voor foto’sN
Als u de ISO-snelheid instelt op “A
(Auto), wordt de actuele ISO-snelheid
weergegeven wanneer u de
ontspanknop half indrukt.
Als “A (Auto) is ingesteld, wordt de
ISO-snelheid in volledige stappen
weergegeven. De ISO-snelheid wordt
in werkelijkheid echter in kleinere
stappen ingesteld. In de opname-
informatie (pag. 385) kan daarom een
ISO-snelheid van bijvoorbeeld
ISO 125 of ISO 640 worden
weergegeven.
Automatisch instellen ISO-snelheid: ISO [AUTO]
Selecteer onder [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie
[4: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [1:Inschakelen], kunnen
ISO 100 en “H” (equivalent aan ISO 51200) niet worden ingesteld
(pag. 403).
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen er korreliger uitzien. Lange
belichtingstijden kunnen ook afwijkende kleuren in de opname tot
gevolg hebben.
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals
lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Als u een hoge ISO-snelheid en de flitser gebruikt om een onderwerp te
fotograferen dat zich dichtbij bevindt, kan de opname overbelicht zijn.
Wanneer u met omstandigheden werkt die een extreme hoeveelheid ruis
veroorzaken, zoals een combinatie van een hoge ISO-snelheid, hoge
temperatuur en lange belichtingstijd, kan het zijn dat opnamen niet goed
worden opgeslagen.
Omdat ‘H’ (gelijk aan ISO 51200) een verhoogde ISO-snelheid is, zullen
ruis (lichte puntjes, strepen enzovoort) en onregelmatige kleuren beter
zichtbaar zijn dan bij de standaardinstelling.
g: De ISO-snelheid instellen voor foto’sN
160
Voor ISO auto kunt u de maximale ISO-snelheid instellen op een
waarde tussen ISO 400 en ISO 25600.
Selecteer op het tabblad [z2] de optie
[zISO Auto] en druk op <0>.
Selecteer de ISO-snelheid en druk
op <0>.
3 De maximale ISO-snelheid instellen voor [AUTO]N
161
Door een beeldstijl te selecteren, kunt u opnamekenmerken verkrijgen
die bij uw fotografische expressie of bij het onderwerp passen.
1
Druk op de knop <XA>.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer een beeldstijl.
Selecteer een beeldstijl en druk
vervolgens op <0>.
De beeldstijl wordt ingesteld.
D Automatisch
De kleurtoon wordt automatisch aangepast aan de omstandigheden.
In natuur- en buitenopnamen en opnamen van zonsondergangen
zien de kleuren er echt levendig uit, zoals voor blauwe luchten,
bomen en struiken, en zonsondergangen.
P Standaard
Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit. Dit is een algemene
beeldstijl die in de meeste omstandigheden geschikt is.
A Een beeldstijl selecterenN
Kenmerken van beeldstijlen
U kunt de beeldstijl ook instellen met [z3: Beeldstijl].
Gebruik een andere beeldstijl als de gewenste kleurtoon niet wordt
verkregen met [Automatisch].
A Een beeldstijl selecterenN
162
Q Portret
Voor mooie huidskleurtinten. De opname heeft zachtere kleuren.
Geschikt voor portretten in close-up.
Door de [Kleurtoon] te wijzigen (pag. 165), kunt u de huidskleurtint
aanpassen.
R Landschap
Voor levendige blauwe en groene tinten en zeer scherpe en heldere
opnamen. Gebruik deze instelling voor indrukwekkende landschappen.
u Gedetailleerd
Geschikt voor de weergave van gedetailleerde contouren en een fijne
structuur van het onderwerp. De kleuren zullen iets levendiger zijn.
SNeutraal
Deze instelling is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan
geven om opnamen te bewerken met de computer. Voor natuurlijke
kleuren en ingetogen opnamen met een bescheiden helderheid en
kleurverzadiging.
UNatuurlijk
Deze instelling is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan
geven om opnamen te bewerken met de computer. De kleur van een
onderwerp dat wordt vastgelegd in omgevingslicht bij een
kleurtemperatuur van 5200K, wordt aangepast naar de
colorimetrische kleur van het onderwerp. Voor ingetogen opnamen
met een bescheiden helderheid en kleurverzadiging.
V Monochroom
Voor zwart-witopnamen.
W Gebruiker 1-3
U kunt een standaardstijl, zoals [Portret], [Landschap], een
beeldstijlbestand, enzovoort opslaan en deze naar wens aanpassen
(pag. 167). Een beeldstijl die niet door de gebruiker is aangepast,
heeft dezelfde standaardinstellingen als de beeldstijl [Automatisch].
Zwart-witopnamen die zijn vastgelegd in JPEG, kunnen niet worden
omgezet in kleur. Let erop dat u de instelling [Monochroom] niet
ingeschakeld laat wanneer u opnieuw foto’s in kleur wilt maken.
U kunt de camera instellen op <i> in de zoeker weer te geven wanneer
[Monochroom] is ingesteld (pag. 407).
163
A Een beeldstijl selecterenN
Het selectiescherm voor beeldstijlen heeft pictogrammen voor
[Sterkte], [Details] of [Drempel] voor [Scherpte], [Contrast] en andere
parameters. De cijfers geven de waarden weer voor deze parameters
die zijn ingesteld voor de respectieve beeldstijl.
Symbolen
Symbolen
g
Scherpte
J
Sterkte
K
Details
L Drempel
h Contrast
i
Verzadiging
j Kleurtoon
k
Filtereffect (monochroom)
l
Toningeffect (monochroom)
Tijdens het maken van movies wordt “ *, * ” weergegeven voor zowel
[Details] als [Drempel] voor [Scherpte]. [Details] en [Drempel] worden niet
toegepast op movies.
164
U kunt de beeldstijlen aanpassen. U kunt de parameterinstellingen van
beeldstijlen zoals [Sterkte], [Details] of [Drempel] voor [Scherpte],
[Contrast] en andere parameters in de standaardinstellingen wijzigen
of aanpassen. Maak testopnamen om het resultaat te bekijken. Zie
pagina 166 voor het aanpassen van [Monochroom].
1
Druk op de knop <XA>.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer een beeldstijl.
Selecteer een beeldstijl en druk
vervolgens op de knop <B>.
3
Selecteer een parameter.
Selecteer de parameter (zoals
[Sterkte] of [Scherpte]) die u wilt
instellen en druk vervolgens
op <0>.
Zie pagina 165 voor instellingen
en effecten.
4
Stel de parameter in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> <Z>
om het effect van de parameter
aan te passen en druk vervolgens
op <0>.
Druk op de knop <M> om de
aangepaste parameterinstellingen op
te slaan. Het keuzescherm voor
beeldstijlen verschijnt weer.
De waarde van parameterinstellingen
die afwijken van de
standaardinstelling wordt
blauw weergegeven.
A Een beeldstijl aanpassenN
165
A Een beeldstijl aanpassenN
*1: Geeft de details aan van de contouren die moeten worden benadrukt. Hoe
kleiner het getal, hoe fijner de contouren die kunnen worden benadrukt.
*2: Geeft op hoeveel de contouren worden benadrukt op basis van het verschil in
contrast tussen het onderwerp en het gebied eromheen. Hoe kleiner het getal,
hoe meer de contouren zullen worden benadrukt wanneer het verschil in
contrast laag is. Ruis is echter meer zichtbaar wanneer het getal kleiner is.
Parameterinstellingen en -effecten
g
Scherpte
J Sterkte
0: Zwak benadrukken van
de contouren
7: Sterk benadrukken van
de contouren
K Details
*1
1: fijn 5: korrelig
L Drempel
*2
1: zwak 5: sterk
h Contrast -4: laag contrast +4: hoog contrast
i Verzadiging -4: lage verzadiging +4: hoge verzadiging
j Kleurtoon -4: roodachtige huidskleur +4: geelachtige huidskleur
Voor het maken van movies kunt u [Details] en [Drempel] voor
[Scherpte] niet instellen (worden niet weergegeven).
Door bij stap 3 [Stand.inst.] te selecteren, kunt u de
standaardparameterinstellingen van de respectieve beeldstijl herstellen.
Als u opnamen wilt maken met de aangepaste beeldstijl, selecteert
u eerst de aangepaste beeldstijl en maakt u vervolgens de opnamen.
A Een beeldstijl aanpassenN
166
Naast de effecten die worden beschreven op de vorige pagina zoals
[Contrast] of [Sterkte], [Details] en [Drempel] voor [Scherpte], kunt
uook [Filtereffect] en [Toningeffect] instellen.
kFiltereffect
U kunt op een monochrome opname
witte wolken of groene bomen meer
laten afsteken door een filtereffect toe
te passen.
l Toningeffect
Door een toningeffect toe te passen,
kunt u een monochrome opname in de
geselecteerde kleur maken. Dit is handig
wanneer u meer indrukwekkende
opnamen wilt maken.
U kunt de volgende opties selecteren:
[N:Geen], [S:Sepia], [B:Blauw],
[P:Paars] of [G:Groen].
V Monochroom aanpassen
Filter Voorbeeldeffecten
N: Geen Normale zwart-witopname zonder filtereffecten.
Ye: Geel
De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken
lijken scherper.
Or: Oranje
De blauwe lucht ziet er iets donkerder uit. De zonsondergang ziet
er stralender uit.
R: Rood
De blauwe lucht ziet er behoorlijk donker uit. Herfstbladeren zien
er scherper en helderder uit.
G: Groen
Huidskleurtinten en lippen zien er zachter uit. Groene
boombladeren zien er levendiger en helderder uit.
Wanneer u het [Contrast] aanpast, wordt het filtereffect duidelijker.
167
U kunt een basisbeeldstijl selecteren, zoals [Portret] of [Landschap],
de parameters daarvan naar wens aanpassen en de stijl vervolgens
vastleggen onder [Gebruiker 1], [Gebruiker 2] of [Gebruiker 3]. Dit is
handig wanneer u vooraf meerdere beeldstijlen met verschillende
instellingen wilt definiëren.
U kunt hier ook de parameters aanpassen van een beeldstijl die met
EOS Utility (EOS-software, pag. 488) op de camera is vastgelegd.
1
Druk op de knop <XA>.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer [Gebruiker *].
Selecteer [Gebruiker *] en druk op
de knop <B>.
3
Druk op <0>.
Als [Beeldstijl] is geselecteerd, drukt
u op <0>.
4
Selecteer de basisbeeldstijl.
Selecteer de basisbeeldstijl en druk
vervolgens op <0>.
Als u de parameters wilt aanpassen
van een beeldstijl die met EOS Utility
(EOS-software) op de camera is
vastgelegd, selecteert u hier
de beeldstijl.
A Een beeldstijl vastleggenN
A Een beeldstijl vastleggenN
168
5
Selecteer een parameter.
Selecteer de parameter (zoals
[Sterkte] of [Scherpte]) die u wilt
instellen en druk vervolgens
op <0>.
6
Stel de parameter in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> <Z>
om het effect van de parameter aan te
passen en druk vervolgens op <0>.
Zie ‘Een beeldstijl aanpassen’
(pag. 164-166) voor meer informatie.
Druk op de knop <M> om de
aangepaste parameterinstellingen
vast te leggen. Het keuzescherm voor
beeldstijlen verschijnt nu weer.
De basisbeeldstijl wordt rechts van
[
Gebruiker *
] weergegeven.
Als er al een beeldstijl is vastgelegd onder [Gebruiker *], worden de
parameterinstellingen gewist van de eerder vastgelegde beeldstijl die door
de gebruiker is aangepast wanneer u de basisbeeldstijl in stap 4 wijzigt.
Als u [Wis alle camera-instellingen] onder [54: Wis instellingen]
(pag. 335) uitvoert, worden alle stijlen en instellingen voor [Gebruiker *]
teruggezet op de standaardwaarden. Van beeldstijlen die met EOS Utility
(EOS-software) zijn vastgelegd, worden alleen de standaardinstellingen
van de gewijzigde parameters hersteld.
Als u opnamen wilt maken met een vastgelegde beeldstijl, volgt u stap 2
op pagina 161 om [Gebruiker *] te selecteren. Vervolgens kunt
u opnamen gaan maken.
Raadpleeg de instructiehandleiding van EOS Utility voor de procedure
voor het registreren van een beeldstijlbestand op de camera.
169
Witbalans (WB) zorgt ervoor dat witte gebieden er wit uitzien. Bij de
instelling Auto [Q] (Sfeerprioriteit) of [Qw] (Witprioriteit) zal
doorgaans automatisch de juiste witbalans worden ingesteld. Als u met
de instelling Auto geen natuurlijke kleuren krijgt, kunt u een witbalans
selecteren die bij de lichtbron past of de witbalans handmatig instellen
door een opname van een wit voorwerp te maken.
Bij de basismodi wordt [Q] (Sfeerprioriteit) automatisch ingesteld.
(Bij de modus <P> wordt [Qw] (Witprioriteit) ingesteld.)
1
Druk op de knop <WB>.
[Witbalans] wordt weergegeven.
2
Selecteer een witbalansinstelling.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
De waarde ‘circa ****K’ (K = die voor
de witbalansinstellingen <W> <E>
<R> <Y> of <U> wordt
weergegeven, is de desbetreffende
kleurtemperatuur.
Het menselijk oog ziet elk wit object altijd als wit, ongeacht het soort
licht. Met een digitale camera is het wit als basis voor de kleurcorrectie
afhankelijk van de kleurtemperatuur van de verlichting en wordt de
kleur aangepast met software om de witte gebieden er ook wit te laten
uitzien. Met deze functie kunnen foto’s met natuurlijke kleurtonen
worden gemaakt.
B: Aanpassen aan de lichtbronN
Witbalans
U kunt dit ook instellen met [z3: Witbalans].
B: Aanpassen aan de lichtbronN
170
Met [Q] (Sfeerprioriteit) kunt u de intensiteit van de warme
kleurzweem van de opname vergroten wanneer u scènes in kunstlicht
opneemt. Als u [Qw] (Witprioriteit) selecteert, kunt u de intensiteit van
de warme kleurzweem van de opname verkleinen.
Als u de automatische witbalans van vroegere EOS-cameramodellen
wilt bereiken, selecteert u [Q] (Sfeerprioriteit).
1
Druk op de knop <WB>.
[Witbalans] wordt weergegeven.
2
Selecteer [Q].
Zorg dat [Q] geselecteerd is en druk
op de knop <B>.
3
Selecteer het gewenste item.
Selecteer [Auto: Sfeerprioriteit] of
[Auto: Witprioriteit] en druk
vervolgens op <0>.
Q : Auto: Sfeerprioriteit
Qw : Auto: Witprioriteit
Q Automatische witbalans
Aandachtspunten voor [Qw] (Witprioriteit)
De warme kleurzweem van onderwerpen kan vervagen.
Als meerdere lichtbronnen in de scène zijn opgenomen, wordt de warme
kleurzweem van het beeld mogelijk niet verminderd.
Als u de flitser gebruikt, zal de kleurtoon dezelfde zijn als bij [Q]
(Sfeerprioriteit).
171
B: Aanpassen aan de lichtbronN
Met handmatige witbalans kunt u de witbalans instellen voor de
specifieke lichtbron van de opnamelocatie. Zorg ervoor dat u deze
procedure uitvoert onder de lichtbron op de plaats van opname.
1
Fotografeer een wit object.
Kijk door de zoeker. Het gebied
tussen de gestippelde lijn (zie
afbeelding) moet een effen wit
object bedekken.
Stel handmatig scherp en maak
opnamen met de standaardbelichting
die voor het witte object is ingesteld.
U kunt elke willekeurige
witbalansinstelling gebruiken.
2
Selecteer [Handmatige
witbalans].
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [Handmatige witbalans] en
druk vervolgens op <0>.
Het scherm voor handmatige selectie
van de witbalans wordt weergegeven.
3
Importeer de witbalansgegevens.
Selecteer de opname die u bij stap 1
hebt gemaakt en druk op <0>.
In het dialoogvenster dat wordt
weergegeven selecteert u [OK]. De
gegevens worden geïmporteerd.
Wanneer het menu opnieuw wordt
weergegeven, drukt u op de knop
<M> om het menu te sluiten.
O Handmatige witbalans
B: Aanpassen aan de lichtbronN
172
4
Selecteer [O (Custom)].
Druk op de knop <WB>.
Selecteer [O (Custom)] en druk
op <0>.
Als de bij stap 1 verkregen belichting sterk afwijkt van de
standaardbelichting, kan dit een incorrecte witbalansinstelling tot
gevolg hebben.
In stap 3 kunnen de volgende opnamen niet worden geselecteerd:
Opnamen die zijn vastgelegd terwijl de beeldstijl was ingesteld op
[Monochroom] (pag. 162), opnamen waarop een creatief filter is
toegepast, opnamen die zijn nabewerkt met een creatief filter,
bijgesneden opnamen en opnamen die met een andere camera
zijn gemaakt.
De persoonlijke witbalans die is geregistreerd met EOS Utility (EOS-
software, pag. 488), wordt geregistreerd onder [O]. Als u stap 3 uitvoert,
worden de gegevens voor de geregistreerde persoonlijke witbalans gewist.
173
U kunt de ingestelde witbalans corrigeren. Deze correctie heeft hetzelfde
effect als het gebruik van een in de handel verkrijgbaar
kleurtemperatuurconversiefilter of kleurcompensatiefilter. Elke kleur kan in
negen niveaus worden gecorrigeerd.
Deze functie is voor gevorderde gebruikers, met name voor gebruikers die
bekend zijn met het gebruik en de effecten van kleurtemperatuurconversie
en kleurcompensatiefilters.
1
Selecteer [WB Shift/Bkt.].
Selecteer op het tabblad [
z
3
]
[
WB Shift/Bkt.
] en druk vervolgens
op <
0
>.
Het scherm voor witbalanscorrectie/
witbalansbracketing wordt
weergegeven.
2
Stel de witbalanscorrectie in.
Druk op de pijltoetsen <
W
> <
X
> of
<
Y
> <
Z
> om de markering ‘ ’ naar de
juiste positie te verplaatsen.
B staat voor blauw, A voor amber, M voor
magenta en G voor groen. De
kleurbalans van de opname wordt
aangepast aan de kleur van de omgeving
waarnaar de opname wordt verplaatst.
Rechtsboven in het scherm wordt onder
Shift
’ respectievelijk de richting en de
mate van correctie aangegeven.
Als u op de knop <
L
> drukt, worden
alle instellingen voor [
WB Shift/Bkt.
]
geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te
sluiten en naar het menu terug te keren.
u
De kleurtoon voor de lichtbron aanpassen
N
Witbalanscorrectie
Voorbeeldinstelling: A2, G1
U kunt de camera instellen zodat <
i
> wordt weergegeven in de zoeker en op
het LCD-scherm wanneer de witbalanscorrectie is ingesteld (pag. 407).
Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan circa 5 mireds van een
kleurtemperatuurconversiefilter. (Mired: maateenheid voor kleurtemperatuur
die wordt gebruikt voor waarden zoals de dichtheid van een
kleurtemperatuurconversiefilter.)
u De kleurtoon voor de lichtbron aanpassenN
174
Het is mogelijk om met één opname tegelijkertijd drie opnamen met een
verschillende kleurtoon op te slaan. De opname wordt niet alleen
opgeslagen met de kleurtemperatuur van de actuele witbalansinstelling,
maar ook met meer blauw/amber en magenta/groen. Deze functie
wordt witbalansbracketing (WB Bkt.) genoemd. Witbalansbracketing is
mogelijk in ±3 hele stappen.
Stel de witbalansbracketing in.
Als u in stap 2 van ‘Witbalanscorrectie’
aan het instelwiel <5> draait,
verandert de markering ‘ ’ op het
scherm in ‘ ’ (3 punten).
Als u het hoofdinstelwiel naar rechts
draait, wordt blauw/amber (B/A)
ingesteld en als u het wiel naar links
draait, is de instelling magenta/groen
(M/G).
Aan de rechterkant van het scherm
wordt onder ‘BKT’ de richting en de
mate van correctie aangegeven.
Als u op de knop <L> drukt, worden
alle instellingen voor [WB Shift/Bkt.]
geannuleerd.
Druk op <0> om de instelling af te
sluiten en naar het menu terug te
keren.
Bracketingvolgorde
Bracketing wordt toegepast op de opnamen in de volgende volgorde: 1.
standaardwitbalans, 2. meer blauw (B) en 3. meer amber (A), of 1.
standaardwitbalans, 2. meer magenta (M) en 3. meer groen (G).
Automatische witbalansbracketing
B/A ±3 niveaus
Tijdens witbalans-bracketing is de maximale opnamereeks voor continue
opnamen lager en neemt het maximum aantal opnamen eveneens af tot
circa een derde van het normale aantal.
Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgeslagen,
kost het opslaan van de opname op de geheugenkaart meer tijd.
U kunt ook de witbalanscorrectie en AEB samen met witbalansbracketing
instellen. Als u kiest voor AEB in combinatie met witbalansbracketing,
worden er van elke opname negen versies opgeslagen.
Tijdens Live View-opnamen knippert het witbalanspictogram.
Bkt.’ staat voor bracketing.
175
Als de opname te donker wordt of als het contrast te laag is, kunnen de
helderheid en het contrast van de opname automatisch worden
verbeterd. Deze functie heet Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid). De standaardinstelling is [Standaard]. Bij JPEG-opnamen
wordt de correctie toegepast wanneer de opname is gemaakt.
Bij de basismodi wordt [Standaard] automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Auto Lighting Optimizer/
Auto optimalisatie helderheid].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Auto Lighting Optimizer/Auto
optimalisatie helderheid] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de instelling.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt indien nodig
vastgelegd met gecorrigeerd(e)
helderheid en contrast.
3
Helderheid en contrast automatisch corrigeren
N
Selecteer onder [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie
[4: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [1:Inschakelen], wordt
[Auto Lighting Optimizer/Auto optimalisatie helderheid] automatisch
ingesteld op [Uitschakelen].
Indien een andere optie dan [Uitschakelen] is ingesteld en
u gebruikmaakt van belichtingscorrectie of flitsbelichtingscorrectie om de
opname donkerder te maken, kan de opname nog steeds licht uitvallen.
Indien u een kortere belichting wilt, dient u deze optie eerst op
[Uitschakelen] in te stellen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan de ruis toenemen.
Als u bij stap 2 op de knop <B> drukt en het selectieteken [X] voor de
instelling [Uitsch. bij handm. bel.] verwijdert, kunt u Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) ook instellen in de modus <a>.
176
Met deze functie vermindert u de ruis die in een opname ontstaat.
Hoewel ruisreductie wordt toegepast bij alle ISO-snelheden, is de
functie vooral effectief bij hoge ISO-snelheden. Bij opnamen aan lage
ISO-snelheden kan de ruis in de donkere gedeelten van de opname
(de schaduwpartijen) verder worden gereduceerd. Wijzig de instelling
zodat deze aansluit op het ruisniveau.
1
Selecteer [Hoge ISO-ruisreductie].
Selecteer op het tabblad [z4] [Hoge
ISO-ruisreductie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel het niveau in.
Selecteer het gewenste
ruisreductieniveau en druk op <0>.
[M: Ruisonderdrukking bij meerdere opnamen]
Bij deze instelling wordt ruisreductie met hogere beeldkwaliteit
toegepast dan bij de instelling [Hoog]. Voor elke foto worden vier
opnamen achter elkaar gemaakt, uitgelijnd en automatisch
samengevoegd tot een JPEG-afbeelding.
Als de opnamekwaliteit is ingesteld op 1 of 1+73, kunt u geen
[Ruisond. bij meerd. opn.] instellen.
3
Maak de opname.
De opname wordt met toegepaste
ruisreductie opgeslagen.
3 Ruisreductie instellenN
Hoge ISO-ruisreductie
U kunt de camera instellen zodat <i> wordt weergegeven in de zoeker als
ruisonderdrukking bij meerdere opnamen is ingesteld (pag. 407).
177
3 Ruisreductie instellenN
Ruisreductie is mogelijk bij alle belichtingstijden van 1 seconde of langer.
1
Selecteer [Ruisred. lange
sluitertijd].
Selecteer op het tabblad [z4]
[Ruisred. lange sluitertijd] en druk
op <0>.
Ruisreductie lange sluitertijd
Als [Ruisond. bij meerd. opn.] is ingesteld
Als de opnamen door beweging van de camera erg zijn verschoven, is
het effect van de ruisonderdrukking mogelijk kleiner.
Wanneer u de camera in de hand houdt, dient u deze goed stil te
houden om cameratrilling te voorkomen. U wordt aangeraden een statief
te gebruiken.
Als u een opname van een bewegend onderwerp maakt, kunnen door de
beweging van het onderwerp nabeelden ontstaan.
De opnamen sluiten mogelijk niet goed op elkaar aan bij zich herhalende
patronen (rasters, strepen, enz.) en opnamen in één kleur.
Als de helderheid van het onderwerp verandert terwijl de vier
opeenvolgende opnamen worden gemaakt, kan dit leiden tot
onregelmatige belichting in de opname.
Na het maken van de opnamen kan het even duren voordat een opname
op de kaart is vastgelegd na het uitvoeren van ruisonderdrukking en het
samenvoegen van de opnamen. Tijdens de verwerking van de opnamen
wordt “buSY” weergegeven in de zoeker en op het LCD-paneel en kunt
u geen nieuwe opnamen maken totdat het verwerkingsproces
is voltooid.
U kunt AEB en witbalansbracketing niet gebruiken.
Als [z4: Ruisred. lange sluitertijd], AEB of witbalansbracketing is
ingesteld, kan [Ruisond. bij meerd. opn.] niet worden ingesteld.
[Vervorming] wordt automatisch ingesteld op [Uitschakelen].
Flitsopname is niet mogelijk. Maar het AF-hulplicht wordt ingeschakeld
volgens de instelling die u op het tabblad [5: AF-hulplicht] onder
[54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)].
U kunt [Ruisond. bij meerd. opn.] niet instellen bij bulb-belichting.
Als u de camera uitschakelt, de opnamemodus in een basismodus
verandert, een opname met bulb-belichting maakt of een movie-opname
maakt, wordt de instelling gewijzigd in [Standaard].
[z4: Stofwisdata] kan niet worden ingesteld.
3 Ruisreductie instellenN
178
2
Stel de gewenste optie in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
[Automatisch]
Bij een belichtingstijd van 1 seconde of langer wordt ruisreductie
automatisch uitgevoerd wanneer er ruis wordt gedetecteerd die
wordt veroorzaakt door lange belichting. De instelling
[Automatisch] is in de meeste gevallen effectief.
[Inschakelen]
Ruisreductie wordt toegepast bij alle belichtingstijden van 1 seconde
of langer. Met de instelling [Inschakelen] kan er ruis worden
onderdrukt die met de instelling [Automatisch] niet kan
worden gedetecteerd.
3
Maak de opname.
De opname wordt met toegepaste
ruisreductie opgeslagen.
Met [
Automatisch
] of [
Inschakelen
] ingesteld duurt het reduceren van
ruis na het maken van de opname ongeveer even lang als het instellen
van de juiste belichting. U kunt pas weer opnamen maken als het
ruisreductieproces is voltooid.
Opnamen bij een ISO-instelling van 1600 of hoger zien er mogelijk
korreliger uit met de instelling [Inschakelen] dan met de instelling
[Uitschakelen] of [Automatisch].
Als u een opname maakt met de instelling [Automatisch] of
[Inschakelen] en een lange belichting tijdens Live View-weergave, wordt
"BUSY" weergegeven tijdens het ruisreductieproces. De Live View-
weergave verschijnt pas wanneer het ruisreductieproces is voltooid.
(U kunt niet nog een foto nemen.)
179
Lichtafval is een verschijnsel dat ervoor zorgt dat de hoeken van de
opname er donkerder uitzien als gevolg van de optische eigenschappen
van de lens. Een andere afwijking is het verschijnen van kleurranden
rond de contouren van het onderwerp. Dit heet chromatische aberratie.
Beeldvervorming door optische eigenschappen van de lens wordt
vervorming genoemd. En afgenomen opnamescherpte als gevolg van
het diafragma wordt diffractie genoemd. Deze lensafwijkingen kunnen
worden gecorrigeerd.
De opties [Corr. helderh. randen], [Corr. chromat. afw.]
en [Diffractiecorrectie] zijn standaard ingesteld op [Inschakelen],
en [Vervormingscorrectie] is standaard ingesteld op [Uitschakelen].
Als de correctiegegevens voor de lens zijn geregistreerd (opgeslagen)
in de camera, worden correctie van de helderheid van randen, correctie
van chromatische aberratie en vervormingscorrectie uitgevoerd, zelfs in
de Basismodus.
Als het instellingenscherm [Correctiegeg. niet beschikbaar] of het
pictogram [F] wordt weergegeven, betekent dit dat de
correctiegegevens voor de betreffende lens niet zijn vastgelegd in de
camera. Zie ‘Correctiegegevens voor de lens’ op pagina 183.
1
Selecteer [Lensafwijkingscorrectie].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Lensafwijkingscorrectie] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Corr. helderh. randen].
3
Correctie van lensafwijking door
optische eigenschappen
N
Correctie helderheid randen
3 Correctie van lensafwijking door optische eigenschappenN
180
3
Selecteer [Inschakelen].
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor de gebruikte lens.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
4
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met
de gecorrigeerde helderheid van
de randen.
Afhankelijk van de opname-omstandigheden kan er mogelijk ruis aan de
randen van een opname ontstaan.
Hoe hoger de ISO-snelheid, hoe lager de mate van correctie.
Als u de vergrote weergave gebruikt bij Live View-opnamen, is de correctie
helderheid randen niet zichtbaar in het beeld op het LCD-scherm.
De toegepaste mate van correctie is iets lager dan de maximale correctie
die kan worden toegepast met Digital Photo Professional (EOS-software,
pag. 488).
181
3 Correctie van lensafwijking door optische eigenschappenN
1
Selecteer [Corr. chromat. afw.].
2
Selecteer [Inschakelen].
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor de gebruikte lens.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met
de gecorrigeerde chromatische
afwijking.
1
Selecteer [Vervormingscorrectie].
2
Selecteer [Inschakelen].
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor de gebruikte lens.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
3
Maak de opname.
De beeld wordt opgenomen met
correctie voor vervorming.
Correctie chromatische aberratie
Vervormingscorrectie
3 Correctie van lensafwijking door optische eigenschappenN
182
1
Selecteer [Diffractiecorrectie].
2
Selecteer [Inschakelen].
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met
correctie voor diffractie.
Diffractiecorrectie
Omdat vervormingscorrectie wordt toegepast, gebruikt de camera een
kleiner beeldbereik dan door de zoeker te zien is. (De randen van de
opname zijn iets bijgesneden en het lijkt of de resolutie iets lager is.)
De vervormingscorrectie is wel zichtbaar in de vastgelegde opname,
maar niet in de zoeker tijdens de opnamen.
Vervormingscorrectie kan niet worden ingesteld wanneer u een movie
opneemt of ruisonderdrukking bij meerdere opnamen is ingesteld.
Vervormingscorrectie toepassen tijdens Live View-opnamen heeft enige
invloed op de beeldhoek.
Wanneer u de opname vergroot tijdens het maken van Live View-
opnamen, wordt geen vervormingscorrectie toegepast op de weergegeven
opname. Daarom kan bij vergroting van de randen van de opname een
deel van de opname worden weergegeven dat niet wordt opgenomen.
Aan opnamen waarop vervormingscorrectie is toegepast, zijn geen
stofwisdata (pag. 341) toegevoegd. Ook worden de AF-punt(en) niet
weergegeven (pag. 388) voor weergave van opnamen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan de ruis toenemen door
de effecten van correctie.
Hoe hoger de ISO-snelheid, hoe lager de mate van correctie.
De diffractiecorrectie wordt niet toegepast op Live View-opnamen.
Voor movie-opnamen wordt [Diffractiecorrectie] niet weergegeven.
(Correctie is niet mogelijk).
Met diffractiecorrectie wordt een lagere resolutie door het low-passfilter
enzovoort gecorrigeerd naast de diffractie. Daarom is correctie nuttig, zelfs
bij een diafragma dat dicht bij het open diafragma ligt.
183
3 Correctie van lensafwijking door optische eigenschappenN
De correctiegegevens voor het objectief worden geregistreerd
(opgeslagen) in de camera. Als de instelling [Inschakelen] is
geselecteerd, worden correctie helderheid randen, correctie
chromatische aberratie, diffractiecorrectie automatisch toegepast.
U kunt met EOS Utility (EOS-software, pag. 488) controleren voor
welke lenzen de camera correctiegegevens bevat. U kunt ook
correctiegegevens voor niet-geregistreerde lenzen vastleggen.
Raadpleeg de EOS Utility instructiehandleiding voor meer informatie.
Voor lenzen met correctiegegevens is het niet nodig de
correctiegegevens op de camera te registreren.
Correctiegegevens voor de lens
3 Correctie van lensafwijking door optische eigenschappenN
184
Aandachtspunten voor lenscorrectie
Correctie van helderheid van randen, correctie van chromatische
aberratie, vervormingscorrectie en diffractiecorrectie kunnen niet worden
toegepast op JPEG-opnamen die al zijn gemaakt.
Wanneer u een lens van een ander merk dan Canon gebruikt, wordt het
aanbevolen om de correcties in te stellen op [Uitschakelen], zelfs als
[Correctiegegevens beschikbaar] wordt weergegeven.
De mate van correctie is minder (behalve bij diffractiecorrectie) als de
gebruikte lens niet over afstandsinformatie beschikt.
Opmerkingen voor lenscorrectie
Het effect van de correctie van de lensafwijking varieert afhankelijk van
de gebruikte lens en de opnameomstandigheden. Daarnaast is het effect
is soms moeilijk te zien, afhankelijk van de gebruikte lens, de
opnameomstandigheden, enz.
Als het effect van de correctie niet goed zichtbaar is, maakt u een foto en
vergroot u deze in de weergave om te controleren of het beeld naar
wens is.
Correcties kunnen worden toegepast, ook wanneer een extender of Life-
Size Converter is bevestigd.
Als de correctiegegevens voor de bevestigde lens niet in de camera zijn
vastgelegd, geeft dit hetzelfde resultaat als wanneer de correctie is
ingesteld op [Uitschakelen] (behalve bij diffractiecorrectie).
In de Basismodi worden correctie helderheid randen, correctie
chromatische aberratie, diffractiecorrectie automatisch toegepast.
Vervormingscorrectie wordt alleen automatisch toegepast in de
modus <q>.
185
Als u bij fel licht zoals TL-licht een opname maakt met hogere sluitertijd,
veroorzaakt het flikkeren van de lichtbron flikkeringen in de opname en
kan deze verticaal ongelijk belicht zijn. Als onder deze omstandigheden
continue opname wordt gebruikt, kan dit resulteren in ongelijke
belichtingen of kleuren op de opnamen. Als u deze functie gebruikt bij
opnamen met de zoeker, herkent de camera de flikkeringsfrequentie
van de lichtbron en wordt de foto genomen op het moment dat het
flikkeren minder effect heeft op de belichting of de kleurtoon.
1
Selecteer [Antiknipperopname].
Selecteer op het tabblad [z5] de
optie [Antiknipperopname] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Inschakelen].
3
Maak de opname.
De opname wordt genomen op het
moment dat het flikkeren een
minimaal effect heeft op de belichting
of kleurtoon.
3 Flikkeringen reducerenN
Wanneer [Inschakelen] is ingesteld en u opnamen maakt onder een
flikkerende lichtbron, kan de ontspanvertraging langer worden. Ook kan
de snelheid bij continue opname afnemen en kan het opname-interval
onregelmatig worden.
Deze functie werkt niet bij spiegel opklappen, Live View-opnamen of
movie-opnamen.
Als in de modus <
d
> of <
f
> de sluitertijd tijdens continue opname
verandert of als u meerdere opnamen maakt van dezelfde scène met
verschillende sluitertijden, is de kleurtoon mogelijk niet consistent. U kunt
inconsistente kleurtonen voorkomen door de modus <
s
> of <
a
> te
gebruiken met een vaste sluitertijd.
De kleurtoon van de vastgelegde opnamen waarvoor
[Antiknipperopname] is ingesteld op [Inschakelen], ziet er
mogelijk anders uit dan wanneer [Uitschakelen] is ingesteld.
Flikkering bij een andere frequentie dan 100 Hz of 120 Hz kan niet
worden gedetecteerd. Als de flikkeringsfrequentie van de lichtbron
verandert tijdens continue opname, kunnen de effecten van de flikkering
bovendien niet worden verminderd.
3 Flikkeringen reducerenN
186
Als u onder [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [10: Spiegel
opklappen] instelt op [1:Activeren], verandert de instelling
[Antiknipperopname] automatisch in [Uitschakelen].
Als het onderwerp zich tegen een donkere achtergrond bevindt of als er
fel licht in de opname is, worden flikkeringen mogen niet correct
gedetecteerd.
Bij bepaalde soorten verlichting kan de camera de effecten van de
flikkering mogelijk niet verminderen, ook niet wanneer <G> wordt
weergegeven in de zoeker.
Afhankelijk van de lichtbron worden flikkeringen mogelijk niet correct
gedetecteerd.
Als u voor een opname een nieuwe compositie maakt, is <G>
mogelijk afwisselend zichtbaar en niet zichtbaar.
Afhankelijk van de lichtbronnen of opnameomstandigheden wordt
het verwachte resultaat mogelijk niet verkregen, ook niet als u deze
functie gebruikt.
Vooraf testopnamen maken wordt aanbevolen.
Als <G> niet in de zoeker wordt weergegeven, stel dan
[Knipperdetectie] in op [Weergeven] onder [52: Zoekerweergave]
(pag. 81). Als u opnamen maakt met knipperreductie, licht <G>
op. Onder een lichtbron zonder flikkering, of als geen flikkeringen
worden gedetecteerd, wordt <G> niet weergegeven.
Als [Knipperdetectie] is ingesteld op [Weergeven] en
[Antiknipperopname] op [Uitschakelen], veroorzaakt meten onder een
flikkerende lichtbron dat <G> ter waarschuwing in de zoeker gaat
knipperen. [Inschakelen] instellen voordat u opnamen maakt, wordt
aanbevolen.
In de basismodi wordt <G> niet weergegeven, maar worden de
effecten van flikkeringen wel beperkt wanneer u opnamen maakt.
Knipperreductie werkt ook bij gebruik van de flitser. Het verwachte
resultaat wordt echter mogelijk niet verkregen voor draadloos flitsen.
187
Het bereik van reproduceerbare kleuren wordt ‘kleurruimte’ genoemd.
Met deze camera kunt u de kleurruimte voor vastgelegde beelden
instellen op sRGB of Adobe RGB. Voor normale opnamen wordt
sRGB aanbevolen.
Bij de basismodi wordt [sRGB] automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Kleurruimte].
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [Kleurruimte] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste kleurruimte in.
Selecteer [sRGB] of [Adobe RGB] en
druk vervolgens op <0>.
Deze kleurruimte wordt voornamelijk gebruikt voor commercieel
drukwerk en andere bedrijfsmatige toepassingen. Als u geen kennis
hebt van beeldverwerking, Adobe RGB en Design rule for Camera File
System 2.0 (Exif 2.21 of hoger), kunt u deze instelling beter niet
gebruiken. De opname ziet er zeer mat uit op computers met sRGB-
beeldinstelling en bij printers die niet voldoen aan Design rule for
Camera File System 2.0 (Exif 2.21 of hoger). Het wordt daarom
aangeraden de opname op de computer na te bewerken.
3 Het bereik van reproduceerbare
kleuren instellenN
Adobe RGB
Als de foto is gemaakt met Adobe RGB als kleurruimte, is het eerste
teken in de bestandsnaam een onderstrepingsteken ‘_’.
Het ICC-profiel wordt niet toegevoegd. Raadpleeg de Digital Photo
Professional instructiehandleiding voor meer informatie over het
ICC-profiel.
188
189
5
Geavanceerde functies
voor fotografische effecten
In creatieve modi kunt
u diverse instellingen van de
camera wijzigen voor een grote
verscheidenheid aan
opnameresultaten, door de
sluitertijd en/of het diafragma te
selecteren, de belichting aan te
passen, enzovoort.
Het pictogram O rechts boven de paginatitel geeft aan dat
de functie alleen in de creatieve modi beschikbaar is.
Als u de ontspanknop half indrukt en weer loslaat, worden
de belichtingsinstellingen gedurende circa 4 seconden
(0) in de zoeker en op het LCD-paneel weergegeven
door de meettimerfunctie.
Zie pagina 436 voor de functies die in elke opnamemodus
kunnen worden ingesteld.
C
r
e
a
t
i
e
v
e
m
o
d
i
Zet de <R>-schakelaar omlaag.
190
De camera stelt automatisch de sluitertijd en het diafragma in die
het beste bij de helderheid van het onderwerp passen. Dit heet
AE-programma.
*<d> staat voor programma.
* AE staat voor automatische belichting (Auto Exposure).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <d>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Kijk door de zoeker en richt het AF-
punt op het onderwerp. Druk de
ontspanknop vervolgens half in.
Zodra er is scherpgesteld, gaat de
scherpstelindicator <o> rechtsonder
in de zoeker branden (in de modus
1-beeld AF).
De sluitertijd en de diafragmawaarde
worden automatisch ingesteld en
weergegeven in de zoeker en op het
LCD-paneel.
3
Controleer het scherm.
De standaardbelichting wordt
verkregen zolang de waarde voor de
sluitertijd en de weergave van de
diafragmawaarde niet knipperen.
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
d: AE-programma
Als een beschrijving van de Opnamemodus verschijnt in stap 1, druk dan
op <0> om deze te verbergen (pag. 62).
191
d: AE-programma
Wijzig de ISO-snelheid. Gebruik de interne flitser.
Als u de belichting op het omgevingslicht en het onderwerp wilt
afstemmen, kunt u de ISO-snelheid wijzigen (pag. 158) of de interne
flitser gebruiken (pag. 216). In de modus <d > gaat de interne flitser
niet automatisch af. Druk op de (flits) knop <D> om de interne flitser
omhoog te klappen wanneer u binnenshuis of bij weinig licht
opnamen maakt.
Wijzig het programma met Programmakeuze.
Nadat u de ontspanknop half hebt ingedrukt, draait u aan het
instelwiel <6> om de combinatie van sluitertijd en diafragma
(het programma) te wijzigen. Programmakeuze wordt automatisch
geannuleerd nadat de opname is gemaakt. Programmakeuze is niet
mogelijk wanneer u de flitser gebruikt.
Opnametips
Wanneer de sluitertijd ‘30"’ en het laagste f-getal
knipperen, is er sprake van onderbelichting. Verhoog
de ISO-snelheid of gebruik de flitser.
Wanneer de sluitertijd ‘4000’ en het hoogste f-getal
knipperen, is er sprake van overbelichting. Verlaag de
ISO-snelheid.
Verschillen tussen <d> en <A> (Scene Intelligent Auto)
In de modus <A> worden veel functies, zoals de AF-bediening en de
meetmethode, automatisch ingesteld om mislukte opnamen te voorkomen.
U kunt slechts een beperkt aantal functies instellen. In de modus <d>
worden echter alleen de sluitertijd en het diafragma automatisch ingesteld.
U kunt de AF-bediening, de meetmethode en andere functies naar wens
instellen (pag. 430).
192
Met de modus <s> (AE met sluitertijdvoorkeuze) op het
programmakeuzewiel kunt u de actie bevriezen of onscherp maken.
*<s> staat voor tijdwaarde.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <s>.
2
Stel de gewenste sluitertijd in.
Terwijl u op het LCD-paneel aan de
bovenzijde of door de zoeker kijkt,
draait u het instelwiel <6>.
Zie ‘Opnametips’ op de volgende
pagina voor advies over het instellen
van de sluitertijd.
Als u het hoofdinstelwiel <6> naar
rechts draait, stelt u een kortere
sluitertijd in. Als u het wiel naar links
draait, stelt u een langere sluitertijd in.
3
Maak de opname.
Wanneer u scherpstelt en de
ontspanknop volledig indrukt, wordt
de opname gemaakt met de
ingestelde sluitertijd.
s:
De beweging van het onderwerp vastleggen
Onscherp gemaakte beweging
(trage sluitertijd: 1/30 sec.)
Bevroren beweging
(snelle sluitertijd: 1/2000 sec.)
Weergave van de sluitertijd
Op het LCD-scherm wordt de sluitertijd als een breuk weergegeven. Op het
LCD-paneel en in de zoekerweergave wordt echter alleen de noemer
weergegeven. ‘0"5’ duidt op 0,5 seconde en ‘15"’ op 15 seconden.
193
s: De beweging van het onderwerp vastleggen
Een snel bewegend onderwerp bevriezen
Gebruik een korte sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/4000 en 1/500
seconde, overeenkomstig de snelheid van het bewegende onderwerp.
Een rennend kind of dier onscherp maken om de indruk van
beweging te wekken
Gebruik een gemiddelde sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/250 en
1/30 seconde. Volg het bewegende onderwerp met de zoeker en
druk de ontspanknop in om de opname te maken. Wanneer
u gebruikmaakt van een telelens, dient u deze goed vast te houden
om cameratrilling te voorkomen.
Een stromende rivier of fontein onscherp maken
Gebruik een lange sluitertijd van 1/30 seconde of langer. Gebruik
een statief om bewegingsonscherpte te voorkomen.
Stel de sluitertijd zo in dat de weergegeven diafragmawaarde
niet knippert.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en de
sluitertijd wijzigt terwijl het diafragma wordt
weergegeven, wordt de diafragmawaarde ook
gewijzigd. Op die manier wordt dezelfde belichting
(hoeveelheid licht die op de beeldsensor valt)
gehandhaafd. Als bij deze handeling de
diafragmawaarde buiten het instelbare bereik valt,
knippert deze om aan te geven dat de standaardbelichting niet kan
worden ingesteld.
Bij onderbelichting knippert de maximale diafragmawaarde (laagste
f-getal). Als dit gebeurt, draait u het hoofdinstelwiel <6> naar links
om een langere sluitertijd in te stellen of verhoogt u de ISO-snelheid.
Bij overbelichting knippert de minimale diafragmawaarde (hoogste f-
getal). Als dit gebeurt, draait u het hoofdinstelwiel <6> naar rechts
om een kortere sluitertijd in te stellen of verlaagt u de ISO-snelheid.
Om de juiste flitsbelichting voor het hoofonderwerp te verkrijgen,
wordt het flitsvermogen automatisch op het eveneens automatisch
ingestelde diafragma afgestemd (automatische flitsbelichting).
Merk op dat het bereik van de instelbare sluitertijden wordt beperkt
tot 1/200 sec. tot 30 sec.
Opnametips
D De ingebouwde flitser gebruiken
194
Om de achtergrond onscherp te maken of om onderwerpen die dichtbij of ver
weg zijn scherp te krijgen, stelt u het programmakeuzewiel in op <
f
>
(AE met diafragmavoorkeuze). Zo kunt u de scherptediepte (het bereik van
een acceptabele scherpstelling) aanpassen.
*<
f
> standen voor diafragmawaarde (de grootte van de opening van het lensdiafragma).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <
f
>.
2
Stel het gewenste diafragma in.
Terwijl u op het LCD-paneel aan de
bovenzijde of door de zoeker kijkt, draait
u het instelwiel <
6
>.
Hoe hoger het f-getal, hoe groter de
scherptediepte waarbij zowel de voor-
als achtergrond scherper zijn.
U stelt een hoger f-getal (kleinere
diafragmaopening) in als u het
hoofdinstelwiel <
6
> naar rechts draait
en een lager f-getal (grotere
diafragmaopening) als u het
hoofdinstelwiel naar links draait.
3
Maak de opname.
Wanneer u scherpstelt en de ontspanknop
volledig indrukt, wordt de opname
gemaakt met het ingestelde diafragma.
f: De scherptediepte wijzigen
Scherpe voorgrond en achtergrond
(met een hoog f-getal van het diafragma: f/32)
Onscherpe achtergrond
(met een laag f-getal van het diafragma: f/5.6)
Weergave van de diafragmawaarde
Hoe hoger het f-getal, hoe kleiner de diafragmaopening. Het weergegeven f-getal
kan variëren. Dit is afhankelijk van de lens. Als geen lens op de camera is
bevestigd, wordt ‘
00
’ als diafragmawaarde weergegeven.
195
f: De scherptediepte wijzigen
Wanneer u een diafragma met een hoog f-getal gebruikt of
opnamen maakt bij weinig licht, kan er cameratrilling optreden.
Bij een hoger f-getal van het diafragma is de sluitertijd langer. In
omstandigheden met weinig licht kan de sluitertijd maar liefst
30 seconden bedragen. Verhoog in zo’n geval de ISO-snelheid en
houd de camera stil of gebruik een statief.
De scherptediepte is niet alleen afhankelijk van het diafragma,
maar ook van de lens en de afstand tot het onderwerp.
Aangezien groothoeklenzen van zichzelf een grote scherptediepte
hebben (d.w.z. het gebied voor en achter het scherpgestelde punt
dat nog scherp is), hoeft u geen hoog f-getal van het diafragma in te
stellen om een opname te krijgen die van voor tot achter scherp is.
Een telelens daarentegen heeft een kleine scherptediepte.
En hoe dichterbij het onderwerp, hoe kleiner de scherptediepte.
Een onderwerp dat zich verder weg bevindt, heeft een grotere
scherptediepte.
Stel het diafragma zo in dat de weergave van de sluitertijd
niet knippert.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en het
diafragma wijzigt terwijl de sluitertijd wordt
weergegeven, wordt de sluitertijd ook gewijzigd.
Op die manier wordt dezelfde belichting (de
hoeveelheid licht die op de beeldsensor valt)
gehandhaafd. Als bij deze handeling de sluitertijd
buiten het instelbare bereik valt, knippert deze om
aan te geven dat de standaardbelichting niet kan worden ingesteld.
Bij onderbelichting knippert de sluitertijd van ‘30"’ (30 seconden).
Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar links om een lager
f-getal in te stellen of verhoogt u de ISO-snelheid.
Bij overbelichting knippert de sluitertijd van ‘4000’ (1/4000 seconden).
Als dit gebeurt, draait u het hoofdinstelwiel <6> naar rechts om een
hoger f-getal in te stellen of om de ISO-snelheid te verlagen.
Opnametips
196
f: De scherptediepte wijzigen
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen
automatisch (automatische flitsbelichting) op het handmatig ingestelde
diafragma afgestemd. De sluitertijd wordt automatisch ingesteld tussen
1/200 seconde en 30 seconden, afhankelijk van de helderheid.
Bij weinig licht wordt het hoofdonderwerp belicht met de automatische
flitser. De achtergrond wordt belicht met de automatisch ingestelde
langere sluitertijd. De foto wordt genomen met de standaardbelichting
voor zowel het onderwerp als de achtergrond met een vleugje
atmosfeer (automatische langzame flitssynchronisatie). Wanneer u de
camera in de hand houdt, dient u deze goed stil te houden om
cameratrilling te voorkomen. Het gebruik van een statief wordt
aangeraden om bewegingsonscherpte te voorkomen.
Als u een trage sluitertijd wilt voorkomen, stelt u in
[z2: Flitsbesturing] de optie [Flitssync.snelheid AV-modus] in
op [1/200-1/60 sec. auto] of [1/200 sec. (vast)] (pag. 224).
De diafragmaopening verandert alleen op het moment dat er een
opname wordt gemaakt. Voor de rest blijft het diafragma open staan.
Wanneer u via de zoeker of op het LCD-scherm naar het onderwerp
kijkt, ziet u daarom een kleine scherptediepte.
Druk op de knop voor
scherptedieptecontrole om de huidige
diafragma-instelling te selecteren voor
de lens en de scherptediepte te
controleren (het bereik van een
acceptabele scherpstelling).
D De ingebouwde flitser gebruiken
ScherptedieptecontroleN
Als u naar de Live View-opname blijft kijken (pag. 242) en de knop voor
scherptedieptecontrole ingedrukt houdt, kunt u zien hoe het bereik van een
acceptabele scherpstelling verandert terwijl u het diafragma aanpast.
197
U kunt zowel de sluitertijd als het diafragma handmatig naar wens
instellen. Terwijl u naar de indicator voor het belichtingsniveau in de
zoeker kijkt, kunt u de belichting naar wens instellen. Deze methode
heet handmatige belichting.
*<a> staat voor handmatig (handmatig).
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <a>.
2
Stel de ISO-snelheid in (pag. 158).
3
Stel de sluitertijd en het diafragma in.
Draai aan het hoofdinstelwiel <6>
om de sluitertijd in te stellen.
Draai aan het hoofdinstelwiel <
5
>
om het diafragma in te stellen.
Indien het niet kan worden ingesteld,
zet u de <R>-schakelaar
omlaag en draait u aan het instelwiel
<6> of <5>.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
De belichtingsinstelling wordt
weergegeven in de zoeker en op het
LCD-paneel.
Controleer de belichtingsniveaumarke-
ring <h> om te zien hoe ver het huidige
belichtingsniveau van het standaard-
belichtingsniveau is verwijderd.
5 Stel de belichting in en maak de opname.
Controleer de indicator voor het belichtingsniveau en stel de
sluitertijd en het diafragma in.
Indien het ingestelde belichtingsniveau meer dan ±2 stops van
de standaardbelichting afwijkt, wordt bij het uiteinde van de
indicator voor het belichtingsniveau in de zoeker en op het
LCD-paneel <
I> of <J> weergegeven. (Als het
belichtingsniveau meer dan ±3 stops afwijkt, wordt op het
LCD-scherm <
I> of <J> weergegeven.)
a: Handmatige belichting
<6><5>
Markering belichtingsniveau
Standaardbelichtingsindex
De ingestelde belichtingsinstelling wordt niet toegepast op filmopnamen.
198
a: Handmatige belichting
Als de ISO-snelheid is ingesteld op A (AUTO) voor opnamen met
handmatige belichting, kunt u belichtingscorrectie (pag. 205) als
volgt instellen.
[z2: Bel.comp./AEB]
[s: Bel.comp. (vasth., S dr.)] met [14: Aangepaste bediening]
onder [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] (pag. 409)
Quick Control (pag. 65)
Om de juiste flitsbelichting van het onderwerp te verkrijgen, wordt het
flitsvermogen automatisch op het handmatig diafragma afgestemd
(automatische flitsbelichting). Merk op dat het bereik van de instelbare
sluitertijden wordt beperkt tot 1/200 sec. tot 30 sec of op Bulb.
Belichtingscorrectie met ISO auto
D De ingebouwde flitser gebruiken
Als ISO Auto is ingesteld, wordt de instelling van de ISO-snelheid
aangepast aan de sluitertijd en het diafragma om de standaardbelichting
te verkrijgen. Daardoor verkrijgt u mogelijk niet het gewenste
belichtingseffect. Stel in dat geval de belichtingscorrectie in.
Als de flitser wordt gebruikt wanneer ISO auto is ingesteld, wordt
belichtingscorrectie niet toegepast, ook niet wanneer een waarde voor
belichtingscorrectie is ingesteld.
Als bij [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid] het selectieteken [X] voor [Uitsch. bij handm. bel.] verwijdert,
kunt u deze instelling zelfs instellen in de modus <a> (pag. 175).
Wanneer ISO auto is ingesteld, kunt u op de knop <A> drukken om de
ISO-snelheid te vergrendelen.
Wanneer u op de knop <A> drukt en vervolgens een nieuwe
beeldcompositie maakt, kunt u op de belichtingsniveau-indicator het
verschil in het belichtingsniveau zien in vergelijking met de eerste keer
dat u op de knop <A> drukte.
Als belichtingscorrectie (pag. 205) is toegepast in de modus <d>,
<s>, of <f>, blijft de reeds ingestelde hoeveelheid
belichtingscorrectie behouden als de opnamemodus verandert naar
<a> met ISO auto ingesteld.
199
In deze modus blijft de sluiter open zolang u de ontspanknop volledig
ingedrukt houdt. Zodra u de ontspanknop loslaat, gaat de sluiter dicht.
Dit heet bulbbelichting. Gebruik de instelling voor bulbbelichting voor
nachtopnamen, opnamen van vuurwerk, de sterrenhemel en andere
opnamen waarvoor een lange belichting is vereist.
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <a>.
2
Stel in op <BULB> (buLb).
Draai het hoofdinstelwiel <6> naar
links om dit in te stellen.
3
Stel het gewenste diafragma in.
Draai aan het hoofdinstelwiel <5>
om de instelling te kiezen.
4
Maak de opname.
De belichting blijft ingesteld zolang
u de ontspanknop geheel ingedrukt
houdt.
De verstreken belichtingstijd wordt
tijdens het opnemen weergegeven op
het LCD-paneel.
BULB: Lange belichtingstijden (bulb)
Verstreken belichtingstijd
200
BULB: Lange belichtingstijden (bulb)
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een
intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de
beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Aangezien bulb-belichting meer ruis produceert dan normaal, kan de
opname er een beetje korrelig uitzien.
Als ISO auto is ingesteld, wordt de ISO-snelheid ingesteld op ISO 400.
Bij het maken van bulb-belichting zonder de Bulbtimer moet u, als
u zowel de zelfontspanner als de spiegelvergrendeling gebruikt, de
ontspanknop volledig ingedrukt houden (voor de vertragingstijd van de
zelfontspanner + Bulb-belichtingstijd). Als u de ontspanknop loslaat
tijdens het aftellen van de zelfontspanner, klinkt er een geluid dat
aangeeft dat de ontspanknop is losgelaten, maar wordt er geen opname
gemaakt. Als u gebruikmaakt van de bulbtimer onder dezelfde
opnameomstandigheden, hoeft u de ontspanknop niet helemaal
ingedrukt te houden.
U kunt de ruis, die veroorzaakt wordt door een lange belichtingstijd,
verminderen door [z4: Ruisred. lange sluitertijd] in te stellen op
[Auto] of [Inschakelen] (pag. 177).
Het gebruik van een statief en bulbtimer wordt bij bulbbelichting
aangeraden. U kunt ook Spiegel opklappen (pag. 209) gebruiken
in combinatie.
U kunt ook opnamen maken met bulbbelichting met behulp van de
afstandsbediening RS-60E3 (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 201).
U kunt ook een draadloze afstandsbediening BR-E1 (afzonderlijk
verkrijgbaar, pag. 423) of afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk
verkrijgbaar, pag. 426) gebruiken voor bulb-belichting. Wanneer u op de
ontspanknop van de afstandsbediening drukt, wordt de bulb-belichting
onmiddellijk of na 2 seconden gestart. Druk nogmaals op de knop om de
bulbbelichting te stoppen.
201
BULB: Lange belichtingstijden (bulb)
U kunt de bulbbelichtingstijd vooraf instellen. Met de bulbtimer hoeft
u de ontspanknop niet ingedrukt te houden bij het maken van opnamen
met bulbbelichting. Dit voorkomt cameratrilling.
De Bulbtimer kan alleen worden ingesteld op <BULB> (Bulb-
belichting). In elke andere modus kan de bulbtimer niet worden
ingesteld (of werkt deze niet).
1
Selecteer [Bulbtimer].
Selecteer op het tabblad [z5] de
optie [Bulbtimer] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Inschak].
Selecteer [Inschak] en druk
vervolgens op de knop <B>.
3
Stel de gewenste belichtingstijd in.
Selecteer uur, minuut of seconde.
Druk op <0> zodat <r> wordt
weergegeven.
Stel het gewenste nummer in en druk
vervolgens op <0>. (U keert terug
naar <s>.)
p BulbtimerN
202
BULB: Lange belichtingstijden (bulb)
4
Selecteer [OK].
De ingestelde tijd wordt weergegeven
op het menuscherm.
Wanneer u het menu afsluit, wordt
<p> weergegeven op het
LCD-paneel.
5
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in,
waarna de bulbbelichting wordt
gestart en aanhoudt tot de ingestelde
tijd is verstreken.
Tijdens de bulbtimeropnamen
knippert <p>.
Als u de timerinstelling wilt annuleren,
stelt u bij stap 2 [Uitschakelen] in.
Bulbtimer
Verstreken belichtingstijd
De transportmodus <q> kan niet worden ingesteld.
Als u de ontspanknop volledig indrukt en weer loslaat terwijl de bulbtimer
werkt, stopt de bulbbelichting.
Als u de ontspanknop volledig blijft indrukken nadat de belichting is
gestart, zal de bulbbelichting doorgaan zelfs nadat de ingestelde
belichtingstijd is verlopen. (De bulbbelichting stopt niet automatisch
wanneer de ingestelde belichtingstijd verloopt.)
De bulbtimer wordt geannuleerd (teruggezet naar [Uitschakelen]) als
u een van de volgende handelingen verricht: De aan/uit-schakelaar op
<2> zetten, overschakelen naar movie-opnamen of overschakelen
naar een andere modus dan <BULB>.
203
Er zijn vier meetmethoden beschikbaar om de helderheid van het
onderwerp te meten. Meestal wordt meervlaksmeting aanbevolen. In de
basismodi wordt meervlaksmeting automatisch ingesteld. (In de modi
<
8:
x
> en <
v:
X
> wordt centrum gewicht gemiddeld ingesteld.)
1
Selecteer [Meetmethode].
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [Meetmethode] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de meetmethode in.
Selecteer de gewenste meetmethode
en druk op <0>.
q Meervlaksmeting
Een algemene meetmethode die zelfs geschikt
is voor onderwerpen met tegenlicht. De camera
past de belichting automatisch aan het
onderwerp aan.
w Deelmeting
Deze methode is effectief wanneer het licht om
het onderwerp veel helderder is, bijvoorbeeld
bij tegenlicht. Het grijskleurige gebied in de
afbeelding links is bij benadering het gebied
waar de helderheid wordt gemeten om de
standaardbelichting te verkrijgen.
r Spotmeting
Effectief bij het meten van een specifiek
gedeelte van het onderwerp. Het grijskleurige
gebied in de afbeelding links is bij benadering
het gebied waar de helderheid wordt gemeten
om de standaardbelichting te verkrijgen. Deze
meetmethode is voor gevorderde gebruikers.
q De meetmethode wijzigenN
204
q De meetmethode wijzigenN
e Centrum gewicht gemiddeld
Het gemiddelde van het gehele meetgebied
wordt genomen en het midden van het scherm
heeft een grotere invloed op de meting. Deze
meetmethode is voor gevorderde gebruikers.
Bij q (Meervlaksmeting) wordt de belichtingsinstelling vergrendeld
wanneer u de ontspanknop half indrukt en op het onderwerp hebt
scherpgesteld. Bij de lichtmeetmodi w (Deelmeting), r (Spotmeting) en
e (Centrum gewicht gemiddeld) wordt de belichting vastgesteld op het
moment dat de opname wordt gemaakt. (De belichting wordt niet vastgezet
als u de ontspanknop half indrukt.)
205
Stel de belichtingscorrectie in wanneer de belichting (zonder flitser) anders uitvalt
dan gewenst. Deze functie kan worden gebruikt in de creatieve modi (met
uitzondering van <
a
>). U kunt de belichtingscorrectie instellen op maximaal
±5 stops met tussenstappen van 1/3 stop.
Als de modus <
a
> en ISO auto beide zijn ingesteld, raadpleegt u pagina 198 voor
het instellen van de belichtingscorrectie.
* in Live View-opnamen of als [
s
: Opnamescherm
] is ingesteld op [
Met uitleg
], kan de
belichtingscorrectie worden ingesteld tot ±3 stops.
1
Controleer de indicator voor het
belichtingsniveau.
Druk de ontspanknop half in (
0
) en
controleer de indicator van het
belichtingsniveau.
2
Stel de waarde voor de compensatie in.
Draai aan het hoofdinstelwiel <
5
> terwijl
u in de zoeker of op het LCD-paneel kijkt.
Indien de belichtingscorrectie niet kan
worden ingesteld, zet u de <
R
>-
schakelaar omlaag en draait u aan het
instelwiel <
5
>.
Als u de belichtingscorrectie instelt, wordt
het pictogram <
O
> weergegeven in de
zoeker en op het LCD-scherm.
3
Maak de opname.
Om de belichtingscorrectie te annuleren,
stelt u deze weer in op <
E
>.
De gewenste belichtingscorrectie instellen
N
Langere belichting voor een
helderdere opname
Kortere belichtingstijd voor
een donkerder opname
Wanneer [
z
2: Auto Lighting Optimizer/
z
2: Auto optimalisatie helderheid
] (pag.
175) is ingesteld op iets anders dan [
Uitschakelen
], kan de opname nog steeds licht zijn,
zelfs als er een kleinere belichtingscorrectie voor een donkerdere opname is ingesteld.
Het ingestelde niveau van belichtingscorrectie wordt niet toegepast op filmopnamen.
Wanneer u de aan/uit-schakelaar op <
2
> zet, wordt de instelling voor
belichtingscorrectie geannuleerd.
Nadat u de waarde voor de belichtingscorrectie hebt ingesteld, kunt u de schakelaar
<
R
> omhoog zetten om te voorkomen dat de waarde voor de
belichtingscompensatie per ongeluk wordt gewijzigd.
De waarde voor belichtingscorrectie die in de zoeker en op het LCD-paneel wordt
weergegeven, gaat slechts tot ±2 stops. Indien de waarde voor belichtingscorrectie
hoger is dan ±2 stops, wordt bij het uiteinde van de indicator voor het
belichtingsniveau <
I
> of <
J
> weergegeven.
Voor het instellen van een belichtingscorrectie van meer dan ±2 stops wordt het
aanbevolen om de optie [
z
2: Bel.comp./AEB
] (pag. 206) wordt aanbevolen.
206
Met deze functie gaat belichtingscorrectie een stap verder, doordat de
belichting over drie opnamen automatisch wordt gevarieerd (maximaal
±2 stops met tussenstappen van 1/3 stop), zoals hieronder is
weergegeven. Vervolgens kunt u de beste belichting kiezen.
Dit heet AEB (Auto Exposure Bracketing, Bracketing met
automatische belichting).
1
Selecteer [Bel.comp./AEB].
Selecteer op het tabblad [
z2
] de optie
[
Bel.comp./AEB
] en druk vervolgens
op <
0
>.
2
Stel het AEB-bereik in.
Draai aan het instelwiel <6> om
het AEB-bereik in te stellen.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en
<
Z
> om de belichtingscorrectiewaarde
in te stellen. Wanneer AEB wordt
gecombineerd met belichtingscorrectie,
wordt AEB toegepast op basis van het
niveau van de belichtingscorrectie.
Druk op <0> om de instelling vast
te leggen.
Wanneer u op de knop <M>
drukt om het menu te verlaten, wordt
het AEB-bereik op het LCD-paneel
weergegeven.
3
Maak de opname.
Stel scherp en druk de ontspanknop
helemaal in. De drie opnamen achter
elkaar worden in deze volgorde
gemaakt: standaardbelichting, kortere
belichting en langere belichting.
3
Bracketing met automatische belichting
N
Standaardbelichting
Donkerdere belichting
(Kortere belichting)
Helderdere belichting
(Langere belichting)
AEB-bereik
207
3 Bracketing met automatische belichtingN
Volg stap 1 en 2 als u het AEB-bereik (instellen op 0) niet
wilt weergeven.
De AEB-instelling wordt ook automatisch geannuleerd als de aan/
uit-schakelaar op <2> wordt gezet, als de flitser weer is
opgeladen, enzovoort.
Gebruik van AEB bij het maken van continue opnamen
Als u de transportmodus instelt op <o> of <i> (pag. 147) en de
ontspanknop volledig indrukt, worden de drie bracketed opnamen na
elkaar genomen in de volgorde standaardbelichting, verminderde
belichting en toegenomen belichting, waarna de camera
automatisch stopt met fotograferen.
AEB gebruiken bij opnamen met enkelbeeld (u)
Druk de ontspanknop drie keer in om de drie opnamen voor het
trapje te maken. De drie opnamen achter elkaar worden in de
volgende volgorde gemaakt: standaardbelichting, kortere belichting
en langere belichting.
Gebruik van AEB met de zelfontspanner of een
afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar)
Met de zelfontspanner of de afstandsbediening (<Q> of <l>)
kunt u drie opnamen achter elkaar maken na een vertraging van
10 seconden of 2 seconden. Als <q> (pag. 149) is ingesteld,
wordt het aantal continu-opnamen drie maal het ingestelde aantal.
AEB annuleren
Opnametips
Tijdens AEB knipperen <A> en het AEB-bereik in de zoeker.
AEB kan niet worden gebruikt in combinatie met de flitser, [Ruisond. bij
meerd. opn.], creatieve filters of bulb-belichting.
Wanneer [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid] (pag. 175) op iets anders dan [Uitschakelen] wordt
ingesteld, is het effect van AEB mogelijk minimaal.
208
U kunt de belichting vergrendelen als u de opname afzonderlijk wilt
scherpstellen en meten of een aantal opnamen wilt maken met dezelfde
belichtingsinstelling. Druk op de knop <A> om de belichting te
vergrendelen, maak een nieuwe compositie en maak de opname.
Dit heet AE-vergrendeling. AE-vergrendeling is geschikt voor het
opnemen van bijvoorbeeld onderwerpen met tegenlicht.
1
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
De belichtingsinstelling wordt
weergegeven.
2
Druk op de knop <A> (0).
Het pictogram <A> licht op in de
zoeker om aan te geven dat de
belichtingsinstelling is vergrendeld
(AE-vergrendeling).
Telkens wanneer u op de knop <A>
drukt, wordt de huidige
belichtingsinstelling vergrendeld.
3
Bepaal de compositie opnieuw en
maak de opname.
Als u nog meer opnamen wilt maken
terwijl u de AE-vergrendeling behoudt,
houdt u de knop <A> ingedrukt en
drukt u op de ontspanknop om nog
een opname te maken.
* Als de scherpstelmodusknop van de lens op <
MF
> staat, wordt de AE-vergrendeling
toegepast met belichtingsweging gecentreerd op het middelste AF-punt.
A De belichting vergrendelenN
Effecten van AE-vergrendeling
Meetmethode
(pag. 203)
AF-puntselectiemethode (pag. 131)
Automatische selectie Handmatige selectie
q*
AE-vergrendeling wordt
toegepast bij het AF-punt
waarmee is scherpgesteld.
AE-vergrendeling wordt
toegepast bij het
geselecteerde AF-punt.
wre AE-vergrendeling wordt toegepast bij het middelste AF-punt.
AE-vergrendeling is niet mogelijk bij bulbbelichting.
209
U kunt de functie spiegel opklappen gebruiken om onscherpte te
voorkomen als gevolg van mechanische trillingen (spiegelschok) in de
camera tijdens opnemen met supertelefotolenzen of bij het nemen van
close-ups (macrofotografie).
U kunt het opklappen van de spiegel inschakelen door de optie
[10: Spiegel opklappen] in te stellen op [1:Activeren] in
[54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] (pag. 406).
1 Stel scherp op het onderwerp en druk vervolgens de
ontspanknop helemaal in.
De spiegel wordt opgeklapt.
2 Druk de ontspanknop nogmaals helemaal in.
De opname wordt gemaakt en de spiegel wordt weer naar
beneden geklapt.
Nadat u de opname hebt gemaakt, stelt u [10: Spiegel
opklappen] in op [0:Deactiveren].
De zelfontspanner <Q> <l> gebruiken bij een opgeklapte
spiegel
Wanneer u de ontspanknop volledig ingedrukt houdt, wordt de
spiegel opgeklapt. De opname wordt 10 of 2 seconden later gemaakt.
Opnamen maken met de afstandsbediening
Aangezien u de camera niet aanraakt tijdens het fotograferen,
kunnen een opgeklapte spiegel en gebruik van de afstandsbediening
bewegingsonscherpte nog beter verminderen (pag. 423). Als u de
draadloze afstandsbediening BR-E1 (afzonderlijk verkrijgbaar) of de
afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar) hebt ingesteld op
een vertraging van twee seconden, drukt u op de ontspanknop om de
spiegel op te klappen, twee seconden na het opklappen van de
spiegel de opname wordt gemaakt.
Spiegel opklappen om bewegingsonscherpte
te verminderen
N
Opnametips
210
Spiegel opklappen om bewegingsonscherpte te verminderenN
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een
intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de
beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Bij zeer fel licht, bijvoorbeeld op het strand of tijdens het skiën op een
zonnige dag, kunt u de opname het beste meteen na het opklappen van
de spiegel maken.
Bij het fotograferen met spiegel opklappen zonder de Bulbtimer moet u,
als u zowel de zelfontspanner als bulb-belichting gebruikt, de
ontspanknop volledig ingedrukt houden (voor de vertragingstijd van de
zelfontspanner + Bulb-belichtingstijd). Als u de ontspanknop loslaat
tijdens het aftellen van de zelfontspanner, klinkt er een geluid dat
aangeeft dat de ontspanknop is losgelaten, maar wordt er geen opname
gemaakt. Als u gebruikmaakt van de bulbtimer onder dezelfde
opnameomstandigheden, hoeft u de ontspanknop niet helemaal
ingedrukt te houden.
Tijdens het opklappen van de spiegel zijn opname-instellingen,
menugebruik, enzovoort, uitgeschakeld.
Als u de flitser gebruikt, gaat het lampje voor rode-ogen-reductie niet
branden (pag. 217).
Zelfs als u transportmodus instelt op <o>, <i> of <q>, zal de
camera nog steeds opnamen maken in de enkelbeeldmodus.
Als [z4: Hoge ISO-ruisreductie] is ingesteld op [Ruisond. bij meerd.
opn.], worden er vier opnamen voor elke foto gemaakt, ongeacht de
instelling van [10: Spiegel opklappen].
Als er circa 30 seconden verstrijken nadat de spiegel is opgeklapt, klapt
deze weer automatisch omlaag. Als u de ontspanknop helemaal indrukt,
wordt de spiegel opnieuw opgeklapt.
Bij het maken van opnamen met Spiegel opklappen wordt het gebruik
van een statief en afstandsbediening RS-60E3 (afzonderlijk verkrijgbaar,
pag. 427) aangeraden.
211
Met de intervaltimer kunt u het opname-interval en het aantal opnamen
instellen. De camera blijft een opname maken met het ingestelde
interval totdat het ingestelde aantal opnamen is gemaakt.
1
Selecteer [Intervaltimer].
Selecteer op het tabblad [z5] (het
tabblad [z1] in basismodi)
[Intervaltimer] en druk op <0>.
2
Selecteer [Inschak.].
Selecteer [Inschak.] en druk
vervolgens op de knop <B>.
3
Stel het opname-interval en het
aantal opnamen in.
Selecteer het item dat u wilt instellen
(uren: minuten: seconden / aantal
opnamen).
Druk op <0> zodat <r> wordt
weergegeven.
Stel het gewenste nummer in en druk
vervolgens op <0>. (U keert terug
naar <s>.)
Interval
Instelbaar van [00:00:01] t/m [99:59:59].
Aantal opnamen
Instelbaar van [01] t/m [99]. Als u [00] instelt, blijft de camera een
onbeperkt aantal opnamen maken tot u de intervaltimer stopt.
p Intervaltimeropname
212
p Intervaltimeropname
4
Selecteer [OK].
De intervaltimerinstellingen worden
weergegeven op het menuscherm.
Wanneer u het menu afsluit, wordt
<p> weergegeven op het
LCD-paneel.
5
Maak de opname.
De eerste opname wordt gemaakt en
het maken van opnamen gaat door
volgens de instellingen voor de
intervaltimer.
Tijdens de intervaltimeropnamen
knippert <p>.
Nadat het ingestelde aantal
opnamen is gemaakt, worden de
intervaltimeropnamen stopgezet en
automatisch geannuleerd.
Opname-interval
Aantal opnamen
Intervaltimer
U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Vooraf testopnamen maken wordt aanbevolen.
Nadat de intervaltimeropnamen zijn gestart, kunt u nog steeds de
ontspanknop helemaal indrukken om op de gebruikelijke wijze een opname
te maken. Vanaf ca. 5 seconden voordat de volgende intervaltimeropname
wordt gemaakt, worden de instellingen voor opnamefunctie, menugebruik,
opnamen weergeven en andere handelingen echter opgeschort, en keert
de camera terug naar de opnamemodus.
Als een foto wordt gemaakt of een opname wordt verwerkt wanneer de
volgende opname is gepland op de intervaltimer, wordt de opname die
voor dat moment is ingesteld, overgeslagen. De camera maakt daardoor
minder opnamen dan het ingestelde aantal intervaltimeropnamen.
Auto uitschakelen werkt met de intervaltimer na ca. 8 sec. zonder
gebruik ongeacht de instelling [52: Uitschakelen]. De stroom wordt
automatisch ingeschakeld circa 1 minuut voor de volgende opname.
Intervaltimer-opname kan tevens worden gecombineerd met AEB en
witbalans-bracketing.
U kunt de intervaltimeropnamen stopzetten door [Uitschakelen] te
selecteren of de aan/uit-schakelaar op <2> te zetten.
213
p Intervaltimeropname
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een
intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de
beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Als de scherpstelmodusknop van de lens is ingesteld op <AF>, maakt
de camera geen opnamen wanneer de scherpstelling niet wordt bereikt.
Instellen op <MF> en handmatig scherpstellen voor opnemen wordt
aanbevolen.
Live View-opnamen movie-opname, bulb-belichting of spiegel opklappen
is niet mogelijk in combinatie met intervaltimeropnamen.
Als het maken van opnamen lang duurt, wordt aanbevolen om
accessoires voor aansluiting op een gewoon stopcontact te gebruiken
(afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 422).
Als een langere sluitertijd dan het opname-interval is ingesteld, zoals
een lange belichting, kan de camera niet volgens het ingestelde interval
opnamen maken. De camera maakt daardoor minder foto’s dan het
ingestelde aantal intervaltimeropnamen. Ook kan het aantal opnamen
afnemen wanneer de sluitertijd en het opname-interval bijna gelijk zijn.
Als de tijd die nodig is om op de kaart op te nemen, langer is dan het
interval tussen opnamen vanwege de ingestelde opnamefuncties of
kaartprestaties, kunnen sommige opnamen niet worden gemaakt met de
ingestelde intervallen.
Als u de flitser gebruikt bij intervaltimeropnamen, stel dan een interval in
dat langer is dan de recycletijd van de flitser. Als het interval te kort is,
werkt de flitser mogelijk niet.
Als het opname-interval te kort is, kan de camera mogelijk geen foto
maken of een opname vastleggen zonder automatische scherpstelling.
Intervaltimeropname wordt geannuleerd en teruggezet naar
[Uitschakelen] als u een van de volgende handelingen uitvoert: De aan/
uit-schakelaar op <2> zetten, het scherm voor Live View-opnamen of
movie-opnamen weergeven, de camera instellen voor bulb-belichting, of
EOS Utility (EOS-software, pag. 488) gebruiken.
Na het starten van intervaltimeropnamen kunt u geen opnamen meer
maken met de afstandsbediening (pag. 423) of de functie ontspannen op
afstand gebruiken met een externe Speedlite voor EOS-camera’s.
Als u uw oog niet op het zoekeroculair laat rusten, kunt u het beste de
oculairafsluiting bevestigen (pag. 427). Als er tijdens het maken van een
opname licht in de zoeker komt, kan dit een negatief effect op de
belichting hebben.
Als [Intervaltimer] is ingesteld op [Inschakelen], [Reinig nuf] of
[Reinig handmatig] kan onder [54: Sensorreiniging] niet worden
geselecteerd.
214
215
6
Opnamen maken met
de flitser
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u opnamen
maakt met de ingebouwde flitser en externe Speedlites
(EX-serie, afzonderlijk verkrijgbaar), hoe u de
flitserinstellingen in het menuscherm van de camera
opgeeft en hoe u de ingebouwde flitser kunt gebruiken
voor fotograferen met draadloos flitsen.
De flitser kan niet worden gebruikt in combinatie met movie-
opnamen. (Deze werkt dan niet.)
216
Als u binnenshuis bent of te maken hebt met weinig licht of tegenlicht,
kunt u de interne flitser eenvoudig omhoog klappen en simpelweg op de
ontspanknop drukken om prachtige opnamen te maken. In de modus
<d> wordt de sluitertijd automatisch ingesteld op een waarde tussen
1/60 seconde en 1/200 seconde om cameratrilling te voorkomen.
1
Druk op de knop <D>.
In de creatieve modi kunt u altijd op
de knop <D> drukken om opnamen
met de flitser te maken.
Terwijl de flitser wordt opgeladen,
wordt in de zoeker en op het LCD-
paneel “buSY” weergegeven.
2
Druk de ontspanknop half in.
Controleer linksonder in de zoeker of
het pictogram <D> oplicht.
3
Maak de opname.
De flitser gaat af zodra is
scherpgesteld en u de ontspanknop
volledig indrukt.
Effectief bereik van ingebouwde flitser (geschat aantal meters)
* Wanneer een hoge ISO-snelheid is ingesteld en de scherpstelafstand groot is,
kan mogelijk niet de juiste belichting worden verkregen, afhankelijk van onder
meer de omstandigheden van het onderwerp.
D De ingebouwde flitser gebruiken
ISO-snelheid
(pag. 158)
EF-S18-135mm f/3.5-5.6 IS USM
Groothoek Telefoto
f/3.5 f/5.6
ISO 100 1 – 3,4 1 – 2,1
ISO 400 1 – 6,9 1 – 4,3
ISO 1600 1,7 – 13,7 1,1 – 8,6
ISO 6400 3,4 – 27,4 2,1 – 17,1
217
D De ingebouwde flitser gebruiken
Verlaag de ISO-snelheid bij fel licht.
Verlaag de ISO-snelheid als de belichtingsinstelling in de zoeker
knippert.
Verwijder de zonnekap. Let erop dat u zich niet te dicht bij het
onderwerp bevindt.
Als er een zonnekap op de lens is bevestigd of als u te dicht bij het
onderwerp staat, kan de onderzijde van de opname er donker
uitzien doordat de flitser wordt belemmerd. Geef bij belangrijke
opnamen de foto weer en controleer of het beeld er niet onnatuurlijk
donker uitziet in het onderste gedeelte.
Het rode-ogeneffect kan worden geminimaliseerd of voorkomen als
u bij flitsfoto’s het lampje voor rode-ogen-reductie gebruikt.
Selecteer op het tabblad [z2] (het
tabblad [z1] in basismodi) [R.ogen
Aan/Uit] en druk op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Als u de ontspanknop half indrukt
wanneer u opnamen maakt met de
flitser, gaat het lampje voor rode-ogen-
reductie branden. Wanneer u
vervolgens de ontspanknop helemaal
indrukt, wordt de opname gemaakt.
Opnametips
3 Rode-ogen-reductie
Rode-ogen-reductie is effectiever als het onderwerp naar het lampje
voor rode-ogen-reductie kijkt in een goed verlichte ruimte of wanneer
u dicht bij het onderwerp staat.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, krimpt de
schaalweergave onder in de zoeker naar het midden
waarna hij wordt uitgeschakeld.
Voor het beste resultaat maakt u de opname nadat
deze schaalweergave verdwijnt.
De effectiviteit van de rode-ogen-reductie is afhankelijk van het
specifieke onderwerp.
D De ingebouwde flitser gebruiken
218
Stel de Flitsbelichtingscorrectie in als de helderheid van het onderwerp
niet naar wens is (zodat u de afgifte van de flitser wilt aanpassen) bij
flitsfotografie. U kunt de flitsbelichtingscorrectie instellen op maximaal
±2 stops met tussenstappen van 1/3 stop.
1
Druk op de knop <Q> (7).
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven (pag. 65).
2
Selecteer [y].
Druk op de toetsen <W> <X> of
<Y> <Z> om [y*] te selecteren.
[Flitsbelichtingscomp.] wordt
onderin weergegeven.
3
Stel de waarde voor de
compensatie in.
Als de opname te donker is, draait
u het hoofdinstelwiel <6> naar
rechts (voor een langere belichting).
Als de opname te licht is, draait u het
hoofdinstelwiel <6> naar links
(voor een kortere belichting).
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt het pictogram <y>
weergegeven in de zoeker.
Nadat u de opname hebt gemaakt, kunt u de
flitsbelichtingscorrectie annuleren door deze op 0 in te stellen.
y FlitsbelichtingscorrectieN
Wanneer [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid] (pag. 175) is ingesteld op iets anders dan [Uitschakelen],
kan de opname nog steeds licht zijn, zelfs als er een kleinere
flitsbelichtingscorrectie is ingesteld.
Als flitsbelichtingscorrectie op een externe Speedlite (afzonderlijk
verkrijgbaar, pag 221) is ingesteld, kunt u de flitsbelichtingscorrectie
niet op de camera instellen (met Snel instellen of externe flitsfunctie-
instellingen). Als de flitsbelichtingscorrectie met zowel de camera als
de externe Speedlite is ingesteld, heeft de instelling van de Speedlite
voorrang op die van de camera.
219
D De ingebouwde flitser gebruiken
Als het onderwerp zich aan de rand van het beeld bevindt en u de flitser
gebruikt, kan het onderwerp te licht of te donker worden. Dit is onder meer
afhankelijk van de achtergrond. Gebruik in dat geval FE-vergrendeling.
Nadat u de juiste flitsbelichting voor de juiste helderheid van het onderwerp
hebt ingesteld, kunt u een nieuwe compositie maken (het onderwerp bij de
rand plaatsen) en de opname maken. Deze functie kan ook worden
gebruikt met een Canon Speedlite uit de EX-serie.
* FE staat voor Flash Exposure (flitsbelichting).
1
Druk op de knop <D>.
De ingebouwde flitser komt
tevoorschijn.
Druk de ontspanknop half in en kijk in
de zoeker of het pictogram <D>
brandt.
2
Stel scherp op het onderwerp.
3
Druk op de knop <A> (8).
Richt het midden van de zoeker op het
onderwerp waarvoor de flitsbelichting
moet worden vergrendeld en druk
vervolgens op de knop <
A
>.
De flitser flitst kort voor, waarna het
benodigde flitsvermogen wordt
berekend en opgeslagen in het
geheugen.
In de zoeker wordt ‘FEL’ kort
weergegeven en <d> licht op.
Elke keer dat u op de knop <A> drukt, wordt er voorgeflitst waarna
het benodigde flitsvermogen wordt berekend en opgeslagen in het
geheugen.
A De flitsbelichting vergrendelen (FE-vergrendeling)N
De correctiewaarde blijft behouden, zelfs nadat u de aan/uit-schakelaar
op <2> hebt gezet.
U kunt de flitsbelichtingscorrectie ook instellen met de optie [Func.inst.
int. flitser] onder [z2: Flitsbesturing] (pag. 226).
D De ingebouwde flitser gebruiken
220
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
De flitser gaat af en de foto wordt
gemaakt.
Als het onderwerp zich te ver weg bevindt en het vastgelegde beeld is te
donker, gaat het pictogram <
D
> knipperen. Ga dichter bij het onderwerp
staan en herhaal de stappen 2 t/m 4.
De FE-vergrendeling kan niet worden gebruikt bij Live View-opnamen.
221
Met een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) is
flitsfotografie eenvoudig.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de
EX-serie voor gedetailleerde instructies. Deze camera is een
camera van het type A en daarom geschikt voor alle functies van
Speedlites uit de EX-serie.
Zie pagina 223-228 voor informatie over het instellen van de
persoonlijke voorkeuzen voor de flitser via het menuscherm van
de camera.
D Een externe Speedlite gebruiken
EOS-Speedlites uit de EX-serie
Speedlites voor op de flitsschoen Macro Lites
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die niet compatibel is met
functie-instellingen voor de flitser (pag. 223), kunnen alleen [Flitsbel.
comp.] en [E-TTL II meting] worden ingesteld voor [Func.inst. externe
flitser]. (Op bepaalde Speedlites uit de EX-serie kan ook [Sluiter sync.]
worden ingesteld.)
Als flitsbelichtingscorrectie voor de externe Speedlite is ingesteld,
verandert het bijbehorende pictogram op het LCD-scherm van de
camera van y in 0 (als [s: Opnamescherm] is ingesteld
op [Standaard]).
D Een externe Speedlite gebruiken
222
Wanneer Speedlites uit de EZ-/E-/EG-/ML-/TL-serie worden
ingesteld op de automatische A-TTL- of TTL-flitsmodus, werkt
de flitser altijd op volledig vermogen.
Stel de opnamemodus van de camera in op <a> (handmatige
belichting) of <f> (AE met diafragmavoorkeuze) en pas de
diafragma-instelling aan voordat u de opname maakt.
Als u een Speedlite gebruikt die over een modus voor
handmatig flitsen beschikt, maakt u de opname in de modus
voor handmatig flitsen.
Synchronisatiesnelheid
De camera kan synchroniseren met compacte flitsers van andere
merken dan Canon bij een sluitertijd van 1/200 seconde of langzamer.
Gebruik een synchronisatiesnelheid die lager is dan 1/200
Test de flitser van te voren om er zeker van te zijn dat deze correct
synchroniseert met de camera.
Aandachtspunten voor Live View-opnamen
Een flitser van een ander merk dan Canon flitst niet tijdens
Live View-opnamen.
Canon Speedlites die niet tot de EX-serie behoren
Flitsers van een ander merk dan Canon gebruiken
De camera werkt mogelijk niet goed als deze wordt gebruikt in
combinatie met een flitser of flitsaccessoire van een ander merk.
Plaats geen hogespanningsflitser op de flitsschoen van de camera.
Deze werkt dan mogelijk niet.
223
Bij gebruik van de ingebouwde flitser of een externe Speedlite uit de
EX-serie die compatibel is met de flitsfunctie-instellingen, kunt u het
menuscherm van de camera gebruiken om de functies en persoonlijke
voorkeuzen van de Speedlite in te stellen.
Als u een externe Speedlite gebruikt, bevestigt u deze op de
camera en schakelt u de Speedlite in voordat u begint met deze
instellingen. Zie de instructiehandleiding van de externe Speedlite
voor meer informatie over flitsfuncties van de Speedlite.
1
Selecteer [Flitsbesturing].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Flitsbesturing] en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm voor flitsbesturing wordt
weergegeven.
2
Selecteer het gewenste item.
Selecteer de menuoptie die u wilt
instellen en druk op <0>.
Om flitsfotografie in te schakelen, stelt
u[Inschakelen] in. Als u alleen het
AF-hulplicht wilt gebruiken, stelt
u[Uitschakelen] in.
Voor normale flitsbelichtingen stelt u deze
optie in op [Evaluatief]. Als [Gemiddeld]
is ingesteld, wordt het gemiddelde van
de gehele gemeten scène berekend.
Afhankelijk van de scène kan flitsbelich-
tingscorrectie nodig zijn. Deze instelling
is voor geavanceerde gebruikers.
3 De flitsfunctie instellenN
Flitsen
E-TTL II-flitslichtmeting
Als het moeilijk is om scherp te stellen bij weinig licht, is het mogelijk dat de
flitser meerdere keren flitst (AF-hulplicht, pag. 127), zelfs wanneer [Flitsen]
is ingesteld op [Uitschakelen].
3 De flitsfunctie instellenN
224
U kunt de flitssynchronisatiesnelheid
voor flitsfotografie instellen in de modus
AE met diafragmavoorkeuze <f>.
4 : Automatisch
De flitssynchronisatiesnelheid wordt automatisch ingesteld in
een bereik van 1/200 tot 30 seconden, afhankelijk van de
lichtomstandigheden. Ook snelle synchronisatie kan
worden gebruikt.
6 : 1/200-1/60 sec. auto
Voorkomt dat er een lange sluitertijd wordt ingesteld bij weinig licht.
Dit is geschikt voor het voorkomen van onscherpe opnamen en
cameratrilling. De achtergrond kan er echter donker uitzien, terwijl
het onderwerp goed door de flitser wordt belicht.
7 : 1/200 sec. (vast)
De flitssynchronisatiesnelheid staat vast op 1/200 sec. Dit is
doeltreffender tegen onscherpe opnamen en cameratrilling dan
[1/200-1/60 sec. auto]. Bij weinig licht wordt de achtergrond van het
onderwerp echter donkerder dan bij [1/200-1/60 sec. auto].
Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus
Als [1/200-1/60 sec. auto] of [1/200 sec. (vast)] is ingesteld, is snelle
synchronisatie niet mogelijk in de modus <f> met de externe Speedlite.
225
3 De flitsfunctie instellenN
Als u gebruikmaakt van de ingebouwde
flitser of een externe Speedlite uit de EX-
serie die compatibel is met de flitsfunctie-
instellingen, kunt u op de knop <D>
drukken om direct naar het scherm
[Func.inst. int. flitser] of [Func.inst.
externe flitser] te gaan zonder eerst het
menuscherm weer te geven.
Met ingebouwde flitser
Druk twee keer op de knop <D>.
Druk op de knop om de ingebouwde
flitser omhoog te klappen.
Druk nogmaals op de knop om het
scherm [Func.inst. int. flitser] weer
te geven.
Als [Flitsen] is ingesteld op
[Uitschakelen], wordt het scherm
[z2: Flitsbesturing] weergegeven
(pag. 223).
Met externe Speedlite
Druk op de knop <D>.
Druk met de externe Speedlite
ingeschakeld op de knop <D> om het
scherm [Func.inst. externe flitser]
weer te geven.
Het scherm met de flitsfunctie-instellingen direct weergeven
Wanneer u op de knop <D> drukt om het scherm met flitsfunctie-instellingen
weer te geven, kunt u [Flitsen], [E-TTL II meting], [Flitssync.snelheid
AV-modus] of [C.Fn-inst. externe flitser] niet instellen. Stel deze functies
in plaats daarvan in met [z2: Flitsbesturing].
3 De flitsfunctie instellenN
226
U kunt de functies in de onderstaande tabel instellen. De functies die bij
[Func.inst. externe flitser] worden weergegeven, verschillen per
Speedlite-model.
Selecteer [Func.inst. int. flitser] of
[Func.inst. externe flitser].
Het scherm met flitsfunctie-
instellingen wordt weergegeven. Met
[Func.inst. int. flitser] kunnen alleen
de gemarkeerde functies worden
geselecteerd en ingesteld.
Hoofdfuncties voor [Func.inst. int. flitser] en [Func.inst. externe flitser]
* Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite voor informatie over
[Flitsbelichtingsbracketing] (reeksopnamen met flitsbelichting) en [In-/
uitzoomen flitser] (als de Speedlite deze functies bezit).
[Func.inst. int. flitser] en [Func.inst. externe flitser]
Functie
[Func.inst. int. flitser]
[Func.inst.
externe
flitser]
Pagina
Norm.
flits.
Easy
Wireless
(pag. 232)
Cust
Wireless
(pag. 235)
Flitsmodus k k 227
Sluitersynchronisatie k k 227
Flitsbelichtingsbracketing k
Draadloze functies k k 227
Flitsbelichtingscorrectie kk k k218
Flitsratiobesturing k k
Gebruik masterflitser k
In-/uitzoomen flitser* k
[Func.inst. int. flitser]
[
Func.inst. externe flitser]
Flitsmodus
In-/uitzoomen flitser
(flitsdekking)
Flitsbelichtings-
correctie
Draadloze functies
Sluitersynchronisatie
FEB
227
3 De flitsfunctie instellenN
Flitsmodus
Met een externe Speedlite kunt u de flitsmodus selecteren die
aansluit op de door u gewenste fotografische effecten.
[E-TTL II] is de standaardmodus voor
het maken van opnamen met de
automatische flitser met Speedlites
uit de EX-serie.
[Manual flash] is voor geavanceerde
gebruikers die de [Flits output] (1/1
tot 1/128) zelf willen kunnen instellen.
Raadpleeg voor informatie
over andere flitsmodi de
instructiehandleiding van een
Speedlite die met de betreffende
flitsmodus compatibel is.
Sluitersynchronisatie
Normaal gesproken stelt u deze optie in op [
Synchronisatie 1e
gordijn
] zodat er direct na de belichting wordt geflitst.
Als [
Synchronisatie 2e gordijn
] is ingesteld, wordt geflitst vlak
voordat de sluiter dichtgaat. Wanneer dit wordt gecombineerd met een
trage sluitertijd, kunt u een lichtspoor maken. Denk hierbij bijvoorbeeld
aan de koplampen van een auto ’s avonds die daardoor natuurlijker
aandoen. Als 2e-gordijnsynchronisatie is ingesteld samen met
[
E-TTL II
], wordt er twee keer geflitst: één keer wanneer u de
ontspanknop helemaal indrukt en opnieuw direct voor het einde van de
belichting. Als de sluitertijd is ingesteld op 1/30 seconde of korter,
wordt bovendien synchronisatie 1e gordijn automatisch toegepast.
Als er een externe Speedlite is bevestigd, kunt u ook
[
Hogesnelheidssynchronisatie
] (
e
) selecteren. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie.
Draadloze functies
Raadpleeg ‘Wireless flitser gebruiken’ op pagina 229 wanneer
u draadloos flitsopnamen maakt met de masterfunctie van de
interne flitser en gebruikmaakt van optische overdracht. Raadpleeg
de instructiehandleiding van de Speedlite wanneer u draadloos
flitsopnamen maakt met de masterfunctie van de externe Speedlite
en gebruikmaakt van optische overdracht of overdracht via
een radiosignaal.
Flitsbelichtingscorrectie
Zie ‘Flitsbelichtingscorrectie’ op pagina 218.
3 De flitsfunctie instellenN
228
De persoonlijke voorkeuze-instellingen die bij [
C.Fn-inst. externe flitser
]
worden weergegeven, verschillen per Speedlite-model.
1
Geef de persoonlijke voorkeuze weer.
Wanneer de camera klaar is om
opnamen met een externe Speedlite te
maken, selecteert u [
C.Fn-inst. externe
flitser
]. Druk vervolgens op <
0
>.
2
Stel de persoonlijke voorkeuze in.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en
<
Z
> om het functienummer te
selecteren. Stel vervolgens de functie
in. De procedure is hetzelfde als voor
het instellen van de persoonlijke
voorkeuze van de camera (pag. 400).
1
Selecteer [Wis instellingen].
Selecteer op het tabblad
[
z
2: Flitsbesturing
] de optie
[
Wis instellingen
] en druk vervolgens
op <
0
>.
2
Selecteer de instellingen die u wilt wissen.
Selecteer [
Wis inst. interne flitser
],
[
Wis inst. externe flitser
] of [
Wis
C.Fn’s externe flitser
] en druk
vervolgens op <
0
>.
Wanneer u [
OK
] selecteert, worden de
respectievelijke instellingen voor de
flitser gewist.
De persoonlijke voorkeuze voor de externe Speedlite instellen
Wis alle instellingen naar Standaard
Wanneer de flitsvoorkeuze [
Flits meetmethode
] op een Speedlite uit de
EX-serie is ingesteld op [
TTL-flitsmeting
] (automatische flits), werkt de
Speedlite altijd op vol vermogen.
De persoonlijke voorkeuzefuncties van de Speedlite (P.Fn) kunnen niet op het
scherm [
Flitsbesturing
] op de camera worden ingesteld of geannuleerd. Stel
deze direct in op de Speedlite.
229
De ingebouwde flitser van de camera kan functioneren als een master
voor externe Speedlites uit de EX-serie van Canon die een draadloze
slavefunctie hebben. De Speedlite(s) kunnen draadloos geactiveerd
worden via optische transmissie.
Lees de instructies en aandachtspunten voor draadloze flitsfotografie
(optische transmissie) in de instructiehandleiding van de Speedlite.
Raadpleeg de instructiehandleiding van uw Speedlite (hierna slave) en
stel de slave als volgt in. Alle andere dan de onderstaande instellingen
voor de besturing van de slave worden ingesteld met de camera.
Overige typen Speedlite-slaves kunnen worden gebruikt en samen
worden bediend.
(1) Stel de externe Speedlite in als slave.
(2) Stel het transmissiekanaal van de Speedlite in op hetzelfde
kanaal als dat op de camera.
*1
(3) Stel voor flitsratiobesturing
(pag. 237)
de flitsgroep van de slave in.
(4) Stel de camera en de slave(s) binnen het onderstaande bereik
van elkaar op.
(5) Zorg ervoor dat de draadloze sensor van de slave in de richting
van de camera wijst.
*2
Draadloze flitsfotografieN
Instellen en plaatsen van slave
Voorbeeld van draadloze flitsopstelling
Binnen
Buiten
Circa 10 m
Circa 7 m
Circa 80°
Circa 5 m Circa 7 m
Draadloze flitsfotografieN
230
*1: Als de slave-Speedlite niet over een instelfunctie voor het transmissiekanaal
beschikt, kan de flitser functioneren ongeacht de kanaalinstelling van
de camera.
*2: In kleine ruimten werkt de slave mogelijk zelfs als de draadloze sensor niet op
de camera is gericht. De draadloze signalen van de camera kunnen tegen de
muren weerkaatsen en draadloze fotografie mogelijk maken.
Bij Speedlites uit de EX-serie met vaste lichtbron (flitskop) en draadloze sensor
moet u eerst controleren of deze flitst.
De automatische uitschakelfunctie van de slave annuleren
Als u de automatische uitschakelfunctie van de slave wilt annuleren,
drukt u op de knop <A> op de camera. Als u handmatige flits
gebruikt, drukt u op de testflitsknop (PILOT) van de slave om de
automatische uitschakelfunctie te annuleren.
De masterfunctie van de camera kan niet worden gebruikt voor draadloze
flitsfotografie met overdracht via een radiosignaal.
231
Draadloze flitsfotografieN
In de onderstaande tabellen ziet u de mogelijke configuraties voor
draadloze flitsfotografie. Selecteer de configuratie die geschikt is voor
het onderwerp, de opnameomstandigheden en het aantal externe
Speedlites dat u gebruikt, enzovoort.
Configuraties voor draadloze flitsfotografie
Externe Speedlite
Inge-
bouwde
flitser
Pagina
Instelling
Aantal
A:B-
flitsratio
Draad-
loze
functies
Flitsgroep
Volauto-
matisch
(auto-
matisch
E-TTL II-
flitsen)
Eén - - pag. 232 01Alle
Eén - Gebruikt pag. 235 0:3 -
Meerdere - - pag. 234 01Alle
Meerdere Ingesteld - pag. 237 01(A:B)
Meerdere - Gebruikt
pag. 238
0+31Alle en 2
Meerdere Ingesteld Gebruikt 0+31(A:B)2
• Flitsbelichtingscorrectie
pag. 239
• FE-vergrendeling
Externe Speedlite
Inge-
bouwde
flitser
Pagina
Instelling
Aantal
A:B-
flitsratio
Draad-
loze
functies
Flitsgroep
Hand-
matig
flitsen
Eén/
Meerdere
--
pag. 240
01Alle
Meerdere Ingesteld - 01(A:B)
Eén/
Meerdere
- Gebruikt 0+31Alle en 2
Meerdere Ingesteld Gebruikt 0+31(A:B)2
Zelfs als u de ingebouwde flitser uitschakelt, zal deze toch flitsen om
de slave te bedienen via optische transmissie. Afhankelijk van de
opnameomstandigheden kan de flitser voor het aansturen van de slave
soms toch in de opname zichtbaar zijn.
232
De basisprincipes van het volautomatisch fotograferen met een
draadloze flitser worden hieronder uitgelegd.
Stap 1 t/m 4 en stap 6 zijn van
toepassing op alle opnamen met
draadloze flitser. Deze stappen
worden daarom overgeslagen in de
overige draadloze-flitserinstellingen
die op de pagina’s hierna worden
beschreven.
1
Druk op de knop <D> om de
ingebouwde flitser omhoog te
klappen.
Zorg dat u voor draadloos flitsen de
ingebouwde flitser omhoog klapt.
2
Selecteer [Flitsbesturing].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Flitsbesturing] en druk
vervolgens op <0>.
3
Selecteer [Evaluatief].
Selecteer bij [E-TTL II meting] de
optie [Evaluatief] en druk vervolgens
op <0>.
Gemakkelijk draadloze flitsfotografieN
Volautomatisch opnamen maken met één externe Speedlite
233
Gemakkelijk draadloze flitsfotografieN
4
Selecteer [Func.inst. int. flitser].
Selecteer [Func.inst. int. flitser] en
druk vervolgens op <0>.
5
Selecteer [EasyWireless].
Selecteer bij [Interne flitser] de optie
[EasyWireless] en druk vervolgens
op <0>.
6
Stel het [Kanaal] in.
Stel het transmissiekanaal (1-4) in op
hetzelfde als dat van de slave.
7
Maak de opname.
Stel de camera in en maak de
opname zoals u zou doen bij normale
flitsopnamen.
8
Beëindig draadloos flitsen.
Voor [Interne flitser] selecteert
u[Norm.flits.].
Het wordt aanbevolen om [E-TTL II meting] in te stellen op [Evaluatief].
Ook al is de flitsfunctie van de interne flitser uitgeschakeld wanneer
[EasyWireless] is ingesteld, er wordt toch een kleine hoeveelheid
flitslicht afgegeven om de slave te bedienen. Afhankelijk van de
opnameomstandigheden kan de gebruikte flits voor het bedienen van de
slave worden weergegeven in de opname.
De functie flitser testen is niet beschikbaar met de slave.
Gemakkelijk draadloze flitsfotografieN
234
U kunt meerdere slaves laten flitsen alsof het een enkele Speedlite is.
Dit is handig wanneer u een grote flitsoutput nodig hebt.
Basisinstellingen:
Flitsmodus : E-TTL II
E-TTL II meting : Meervlaks
Ingebouwde
flitser : EasyWireless
Kanaal : (hetzelfde als slaves)
Alle slaves worden bediend om met
dezelfde output af te gaan en een
standaard belichting te geven.
Alle slaves flitsen als één groep,
ongeacht tot welke flitsgroep (A, B, of C)
de slaves behoren.
Als de flitsbelichting te donker of te licht is, kunt u de flitsbelichtings-
correctie instellen om het flitsvermogen van de slave aan te passen.
Selecteer [1bel.comp.] en druk
op <0>.
Als de flitsbelichting te donker is,
drukt u op de toets <Z> om het
flitsvermogen te vergroten en deze
helder te maken. Als de flitsbelichting
te helder is, drukt u op de toets <Z>
om het flitsvermogen te verlagen en
deze donkerder te maken.
Volautomatisch opnamen maken met meerdere externe Speedlites
Flitsbelichtingscorrectie
235
Dit is een beschrijving van
volautomatisch draadloos fotograferen
met één externe Speedlite en de
ingebouwde flitser.
U kunt de flitsratio tussen de externe
Speedlite en de ingebouwde flitser wijzigen
om de manier waarop schaduwen op het
onderwerp vallen aan te passen.
Op de menuschermen staan de
pictogrammen <0> en <1> voor de
externe Speedlite en de pictogrammen
<3> en <2> voor de ingebouwde flitser.
1
Selecteer [CustWireless].
Voer stap 5 op pagina 233 uit om
[CustWireless] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Draadloze func.].
Selecteer voor [Draadloze func.] de
optie [0:3] en druk op <0>.
3
Stel de gewenste flitsratio in en
maak de opname.
Selecteer [1:2] en stel de flitsratio
in binnen het bereik 8:1 t/m 1:1.
Een flitsratio rechts van 1:1 is niet
mogelijk.
Aangepaste draadloze flitsfotografieN
Volautomatisch opnamen maken met één externe
Speedlite en ingebouwde flitser
Als de output van de ingebouwde flitser onvoldoende is, kunt u een
hogere ISO-snelheid instellen (pag. 158).
De flitsratio 8:1 tot 1:1 is gelijk aan 3:1 tot 1:1 stops (tussenstappen van
1/2 stop) voor het belichtingsniveau.
Aangepaste draadloze flitsfotografieN
236
Het is mogelijk om meerdere Speedlite-slaves als één flitseenheid
af te laten gaan of te verdelen over slavegroepen voor opnamen
met flitsratiobesturing.
De basisinstellingen worden hieronder weergegeven. Door de instelling
voor [Flitsgroep] te veranderen, kunt u opnamen maken met
verschillende draadloze-flitsinstellingen en meerdere Speedlites.
Basisinstellingen:
Flitsmodus : E-TTL II
E-TTL II meting : Meervlaks
Draadloze
functie :0
Kanaal : (hetzelfde als slaves)
[1Alle] Meerdere slave-Speedlites laten afgaan als één
flitseenheid
Dit is efficiënt wanneer u een grote
flitsoutput nodig hebt. Alle slaves worden
bediend om met dezelfde output af
te gaan en een standaard belichting
te geven.
Alle slaves flitsen als één groep,
ongeacht tot welke flitsgroep (A, B, of C)
de slaves behoren.
1
Stel [Flitsgroep] in op [1Alle].
2
Maak de opname.
Volautomatisch opnamen maken met meerdere externe Speedlites
237
Aangepaste draadloze flitsfotografieN
[1(A:B)] Meerdere slaves in meerdere groepen laten afgaan
U kunt de slaves over groep A en
groep B verdelen en de flitsratio
aanpassen om het gewenste
verlichtingseffect te verkrijgen.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de Speedlite en wijs één slave toe
aan flitsgroep A en de andere aan
flitsgroep B. Plaats de Speedlites zoals
in de afbeelding wordt weergegeven.
1
Selecteer [Draadloze func.].
Volg stap 2 op pagina 235 om [0] te
selecteren en druk dan op <0>.
2
Stel [Flitsgroep] in op [1(A:B)].
3
Stel de A:B-flitsratio in en maak
de opname.
Selecteer [A:B flitsverh.] en stel de
flitsverhouding in.
A B
Als [Flitsgroep] op [1 (A:B)] is ingesteld, flitst groep C niet.
De flitsratio 8:1 tot 1:1 tot 1:8 is gelijk aan 3:1 tot 1:1 tot 1:3 stops
(tussenstappen van 1/2 stop) voor het belichtingsniveau.
Aangepaste draadloze flitsfotografieN
238
De ingebouwde flitser kan ook worden toegevoegd aan het draadloze
flitssysteem zoals beschreven op pagina 236-237.
De basisinstellingen worden hieronder weergegeven. Door de instelling
voor [Flitsgroep] te veranderen, kunt u fotograferen met verschillende
draadloze-flitsinstellingen van meerdere Speedlites, aangevuld door de
ingebouwde flitser.
1
Basisinstellingen:
Flitsmodus : E-TTL II
E-TTL II meting : Meervlaks
Draadloze
functie : [0+3]
Kanaal : (hetzelfde als slaves)
2
Selecteer [Flitsgroep].
Selecteer de flitsgroep en stel de flits-
ratio, de flitsbelichtingscorrectie en
andere noodzakelijke instellingen in
vóórdat u opnamen maakt.
Volautomatisch fotograferen met de ingebouwde flitser
en meerdere externe Speedlites
[Alle 1en 2][1(A:B)2]
A B
239
Aangepaste draadloze flitsfotografieN
Als [Flitsmodus] is ingesteld op [E-TTL II], kan de flitsbelichtingscorrectie
worden ingesteld. Welke instellingen voor de flitsbelichtingscorrectie
(zie hieronder) kunnen worden ingesteld, is afhankelijk van de instellingen
voor [Draadloze func.] en [Flitsgroep].
[Flitsbelichtingscomp.]
De ingestelde flitsbelichtingscorrectie
wordt toegepast op de ingebouwde
flitser en alle externe Speedlites.
[2bel.comp.]
Er wordt alleen flitsbelichtingscorrectie
toegepast op de ingebouwde flitser.
[1bel.comp.]
De ingestelde flitsbelichtingscorrectie
wordt toegepast op alle externe
Speedlites.
Als [Flitsmodus] is ingesteld op [E-TTL II], kunt u op de knop <A>
drukken om de FE-vergrendeling uit te voeren.
Flitsbelichtingscorrectie
FE-vergrendeling
Aangepaste draadloze flitsfotografieN
240
Als [Flitsmodus] is ingesteld op [Manual flash], kan de flitssterkte
handmatig worden ingesteld. Welke flitsoutputinstellingen kunnen
worden ingesteld ([1 Flits output], [Fl.verm. gr. A] enz.), is afhankelijk
van de instelling voor [Draadloze func.] (zie hieronder).
[Draadloze func.: 0]
[Flitsgroep: 1Alle]
De flitsoutput van de handmatige flits
wordt op alle externe Speedlites
toegepast.
[Flitsgroep: 1(A:B)]
U kunt de flitsoutput afzonderlijk
instellen voor slavegroepen A en B.
[Draadloze func.: 0+3]
[Flitsgroep: Alle1 en 2]
De flitsoutput kan afzonderlijk voor de
externe Speedlite(s) en ingebouwde
flitser worden ingesteld.
[Flitsgroep: 1(A:B)2]
U kunt de flitsoutput afzonderlijk
instellen voor slavegroepen A en B.
U kunt ook de flitsoutput voor de
ingebouwde flitser instellen.
De flitssterkte handmatig instellen voor draadloos flitsen
241
7
Opnamen maken met
het LCD-scherm
(Live View-opnamen)
U kunt opnamen maken terwijl het beeld op het LCD-
scherm van de camera wordt weergegeven. Dit heet
‘Live View-opnamen’.
Wanneer u de camera in de hand houdt en opnamen maakt
terwijl u op het LCD-scherm kijkt, kan cameratrilling
onscherpe opnamen tot gevolg hebben. In dergelijke
gevallen wordt het aanbevolen een statief te gebruiken.
Op afstand Live View-opnamen maken
Als u EOS Utility (EOS-software, pag. 488) op uw computer
installeert, kunt u de camera op de computer aansluiten en op
afstand opnamen maken met behulp van het computerscherm.
Raadpleeg de EOS Utility instructiehandleiding voor meer informatie.
242
1
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
Het Live View-beeld wordt op het LCD-
scherm weergegeven. In de modus
<A> wordt het scènepictogram voor
de scène die door de camera wordt
gedetecteerd, linksboven in het
scherm weergegeven (pag. 247).
Het Live View-beeld wordt
weergegeven in het helderheidsniveau
dat dicht bij het helderheidsniveau van
de daadwerkelijke opname ligt.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, stelt de camera scherp met
de actuele AF-methode (pag. 259).
U kunt ook op het scherm tikken om
het gezicht of onderwerp te
selecteren (pag. 269).
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
De foto wordt gemaakt en het
vastgelegde beeld wordt op het LCD-
scherm weergegeven.
Als de opnameweergave is beëindigd,
keert de camera automatisch terug
naar de Live View-opnamen.
Druk op de knop <A> om de Live
View-opnamen te verlaten.
A Opnamen maken met het LCD-scherm
De zichthoek van de opname is circa 100% (waarbij de opnamekwaliteit
is ingesteld op JPEG 73 en de aspect ratio op 3:2).
In de creatieve modi kunt u de scherptediepte controleren door op de
knop voor scherptedieptecontrole te drukken.
U kunt ook een afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 423)
gebruiken voor Live View-opnamen.
243
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Stel [z5: Live view-opname.]
(het tabblad [z1] in basismodi) in
op [Inschakelen].
Maximum aantal Live View-opnamen
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E17-
accu en de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging Products Association).
Met een volledig opgeladen LP-E17-batterij kunt u achter elkaar Live View-
opnamen maken gedurende circa 2 uur 25 minuten bij kamertemperatuur
(23 °C).
Als u tijdens Live View-opnamen <o> continue opname met Hoge
snelheid met 1-beeld AF gebruikt, moet u de ontspanknop volledig
ingedrukt houden om de vastgelegde beelden continu weer te geven.
Wanneer het maken van de continue opnamen is voltooid (ontspanknop
wordt teruggezet op half ingedrukt), wordt de Live View-opname
weergegeven.
3 Live View-opname inschakelen
Temperatuur
Kamertemperatuur
(23° C)
Lage temperaturen
(0 °C)
Geen flits circa 310 opnamen circa 270 opnamen
50% flits circa 270 opnamen circa 230 opnamen
Continue opnamen weergeven
Afhankelijk van de opnameomstandigheden, bijvoorbeeld wanneer een
flitser wordt gebruikt of als opnamen met lange belichtingstijden worden
gemaakt, worden de vastgelegde beelden mogelijk niet continu
weergegeven.
244
A Opnamen maken met het LCD-scherm
In de modi <8: x> is het maken van Live View-opnamen
niet mogelijk.
In de modi <8: q> verandert de beeldhoek iets in Live View-
opnamen omdat de vervormingscorrectie wordt toegepast.
In de modi <8: FG> en <v: ABCD> is het
beeldgebied kleiner.
Voor flitsfotografie worden de continue opnamen minder snel na elkaar
gemaakt (ong. 2,0 foto’s/sec.).
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een
intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de
beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Algemene aandachtspunten bij het maken van Live View-opnamen
staan op pagina 273-274.
U kunt ook scherpstellen door op de knop <p> te drukken.
Bij gebruik van de flitser klinken er twee sluitergeluiden. Er wordt echter
maar één opname gemaakt. Bovendien is de tijd die het duurt om de
opname te maken nadat u op de ontspanknop hebt gedrukt, langer dan
bij opnamen via de zoeker.
Als de camera lange tijd niet is gebruikt, wordt deze automatisch
uitgeschakeld na de periode die is ingesteld bij [52: Uitschakelen]
(pag. 325). Als [52: Uitschakelen] is ingesteld op [Uitschakelen], wordt
het maken van Live View-opnamen na 30 minuten automatisch
beëindigd (de camera blijft ingeschakeld).
Met behulp van de HDMI-kabel kunt u het Live View-beeld op een tv-
scherm weergeven (pag. 369). Houd er rekening mee dat er geen geluid
wordt uitgevoerd. Als het beeld niet op het tv-scherm wordt
weergegeven, controleert u of [53: Videosysteem] correct is ingesteld
op [Voor NTSC] of [Voor PAL] (afhankelijk van het videosysteem van
uw televisie).
245
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
* Het nummer wordt weergegeven wanneer de maximale opnamereeks negen of
lager is.
Informatiedisplay
ISO-snelheid
Meetmethode
AF-punt (Live één punt AF)
AEB/FEB/
Ruisonderdrukking bij
meerdere opnamen
Histogram
Transportmodus
AE-vergrendeling
Flitser gereed/Flitser uit
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie
helderheid)
Indicator GPS-verbinding
Sterkte van Wi-Fi-signaal/
Eye-Fi-overdrachtstatus
Opnamemodus
Indicator belichtingsniveau/AEB-bereik
Vergrote weergave
Touch Shutter
Quick Control
Witbalans/
Witbalanscorrectie
Creatieve filters
Accuniveau
Beeldstijl
Opnamekwaliteit
Lichte tonen prioriteit
Belichtingssimulatie
AF-methode
Maximum aantal opnamen
AF-bediening
Diafragma
Maximale opnamereeks*
Digitaal waterpas
Bluetooth-functie
Wi-Fi-functie
Sluitertijd
Flitsbelichtingscorrectie
246
A Opnamen maken met het LCD-scherm
U kunt de digitale waterpas weergeven door op de knop <B> te
drukken (pag. 78). Als de AF-methode is ingesteld op [u+volgen] of als
de camera via een HDMI-kabel op een tv is aangesloten, kan de digitale
waterpas niet worden weergegeven.
U kunt het histogram weergeven door op de knop <B> te drukken.
Het histogram wordt echter niet weergegeven wanneer u de
ontspanknop helemaal indrukt.
Als <g> wit wordt weergegeven, geeft dit aan dat het Live View-beeld
wordt weergegeven in het helderheidsniveau dat dicht bij het
helderheidsniveau van de daadwerkelijke vast te leggen opname ligt.
Als <g> knippert, betekent dit dat het Live View-beeld vanwege te
donkere of te heldere lichtomstandigheden met een andere helderheid
wordt weergegeven dan het daadwerkelijke opnameresultaat.
De daadwerkelijke opname wordt echter met de ingestelde belichting
gemaakt. De ruis kan in het Live View-beeld zichtbaarder zijn dan in
de daadwerkelijke opname.
Het pictogram <g> en het histogram worden grijs weergegeven (voor
uw referentie) in de modi <8: FG> als Ruisonderdrukking bij
meerdere opnamen is ingesteld, bij gebruik van een flitser, of bij gebruik
van Bulb-belichting. Mogelijk wordt het histogram bij weinig of juist heel
fel licht niet goed weergegeven.
Het pictogram <g> wordt eveneens grijs weergegeven in de modi
<v: ABCD>. Het histogram wordt niet weergegeven.
Houd de camera niet lange tijd in dezelfde positie vast.
Ook al voelt de camera niet heet aan, toch kan langdurig contact met
hetzelfde lichaamsdeel een rode huid of blaren als gevolg van eerstegraads
brandwonden veroorzaken. Het gebruik van een statief wordt aanbevolen
voor mensen met bloedsomloopproblemen of met een zeer gevoelige huid,
en wanneer de camera wordt gebruikt in zeer warme locaties.
247
A Opnamen maken met het LCD-scherm
In de opnamemodus <A> detecteert de camera het scènetype en
wordt alles automatisch ingesteld. Het gedetecteerde scènetype wordt
linksboven op het scherm weergegeven.
*1: Wordt alleen weergegeven wanneer de AF-methode is ingesteld op
[u+volgen]. Indien er een andere AF-methode is ingesteld, wordt het
pictogram voor Niet-portret weergegeven, ook wanneer er een persoon wordt
gedetecteerd.
*2: Wordt weergegeven wanneer de bevestigde lens over afstandsinformatie
beschikt. Met een tussenring of macrolens kan het zijn dat het weergegeven
pictogram niet overeenkomt met de daadwerkelijke scène.
*3: Het pictogram van de scène die is geselecteerd uit de gedetecteerde scènes,
wordt weergegeven.
Scènepictogrammen
Onderwerp
Portret
*1
Niet-portret
Achtergro
ndkleur
Achter-
grond
Beweging
Natuur- en
buitenopname
Beweging Dichtbij
*2
Helder
Grijs
Tegen-
licht
Inclusief
blauwe
lucht
Lichtblauw
Tegen-
licht
Zonson-
dergang
*3 *3
Oranje
Spotlicht
Donker-
blauw
Donker
Met
statief
*4*5 *3 *4*5 *3
Bij bepaalde scènes of opnameomstandigheden komt het weergegeven
pictogram mogelijk niet overeen met de daadwerkelijke scène.
248
A Opnamen maken met het LCD-scherm
*4: Wordt weergegeven wanneer alle volgende omstandigheden van toepassing zijn:
De opnamescène is donker, het is een nachtopname en de camera staat op
een statief.
*5: Wordt weergegeven met een van de onderstaande lenzen:
EF-S18-55mm f/3.5-5.6 IS II EF-S55-250mm f/4-5.6 IS II
EF300mm f/2.8L IS II USM EF400mm f/2.8L IS II USM
EF500mm f/4L IS II USM EF600mm f/4L IS II USM
Image Stabilizer-lenzen (beeldstabilisatie) die in 2012 of later op de markt
zijn gebracht.
*4+*5:Als de omstandigheden van zowel *4 als *5 van toepassing zijn, zal de
sluitertijd toenemen.
De simulatie van de definitieve opname is een functie die de Live View-
opname weergeeft met de effecten van de huidige instellingen voor
beeldstijl, witbalans en andere opnamefuncties toegepast.
Bij het weergeven van de Live View-opname worden automatisch de
hieronder vermelde functie-instellingen toegepast. Deze kunnen echter
enigszins verschillen van de resulterende opname.
Simulatie van de definitieve opname tijdens Live View-opnamen
Beeldstijl
*
Scherpte (sterkte), contrast, kleurverzadiging en kleurtoon worden weergegeven.
Witbalans
Witbalanscorrectie
Sfeeropnamen (in de modus <
C>)
Achtergrond wazig (in de modus <
C>)
* U kunt het effect alleen controleren tijdens de instellingsprocedure (wanneer
[Wazig simuleren] wordt weergegeven).
Kleurtoon (in de modus <P>)
Helderheid
Meetmethode
Belichting
Scherptediepte (waarbij de knop voor scherptedieptecontrole
is ingedrukt)
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Correctie chromatische aberratie
Vervormingscorrectie
Lichte tonen prioriteit
Aspect ratio (bevestiging van opnamegebied)
Simulatie van de definitieve opname
249
In dit gedeelte worden de functie-instellingen beschreven die specifiek
zijn voor Live View-opnamen.
Wanneer u in de Creatieve modus op de knop <Q> drukt terwijl het
beeld op het LCD-scherm wordt weergegeven, kunt u AF-methode,
AF-bediening, Transportmodus, Meetmethode, Beeldkwaliteit,
Witbalans, Beeldstijl, Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid) en Creatieve filters instellen.
In de basismodi kunt u de functies instellen die in de tabel op de
pagina’s 118-119 zijn vermeld (met uitzondering van Achtergrond
wazig), evenals de bovenstaande vetgedrukte functies.
1
Druk op de knop <Q> (7).
De instelbare functies worden
weergegeven.
2 Selecteer een functie en stel deze in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en <X> om een functie
te selecteren.
De instellingen van de geselecteerde functie en Uitleg (pag. 63)
worden weergegeven op het scherm.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en <Z> om de functie in
te stellen.
Selecteer in de modi <8> en <v> de opnamemodusoptie
linksboven in het scherm en druk op <0> om de
opnamemodus te selecteren.
Om de automatische witbalans in te stellen, selecteert u [Q ] en
vervolgens drukt u op <0>.
Druk op de knop <B> om de instelling <q> van de
transportmodus, de witbalanscorrectie/-bracketing, de
parameters voor Beeldstijl of de creatieve-filtereffecten
te definiëren.
Instellingen voor de opnamefunctie
Q Quick Control
250
Instellingen voor de opnamefunctie
3
Verlaat de instelling.
Druk op <0> of op de knop <Q>
om de instelling te voltooien en ga
terug naar de Life View-opnamen.
U kunt ook [2] selecteren om terug
te keren naar Live View-opnamen.
In creatieve modi kunt u de ISO-snelheid instellen met de knop <g>.
Wanneer u w (Deelmeting) of r (Spotmeting) instelt, wordt er een
meetcirkel weergegeven in het midden van het scherm.
251
Tijdens de weergave van het Live View-beeld kunt u, voor het maken van
opnamen, een van zeven filtereffecten toepassen (Korrelig Z/W, Soft
focus, Fisheye-effect, Effect kunst opvallend, Aquareleffect,
Speelgoedcamera-effect en Miniatuureffect) en het effect ervan bekijken.
De camera slaat alleen het beeld met het toegepaste creatieve filter
op. U kunt ook een foto maken zonder een creatief filter, vervolgens
een effect toepassen en de foto opslaan als een nieuwe afbeelding
(pag. 392).
1
Draai het programmakeuzewiel
naar een creatieve modus.
2
Druk op de knop <Q> (7).
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
3
Selecteer [x].
Druk op de pijltjestoetsen <W> <X>
om rechts op het scherm [x]
(Creatieve filters) te selecteren.
4
Selecteer een filter.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> <Z>
om een filter te selecteren (pag. 253).
De opname wordt weergegeven met
de effecten van het filter toegepast.
U Opnamen maken met Creatieve
filtereffectenN
252
U Opnamen maken met Creatieve filtereffecten N
5
Pas het filtereffect aan.
Druk op de knop <B> (behalve
voor c).
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het filtereffect aan te passen
en druk vervolgens op <0>.
6
Maak de opname.
De opname wordt gemaakt met het
desbetreffende filtereffect toegepast.
Als u een creatief filter instelt, wordt de enkelbeeldmodus geactiveerd,
zelfs als de transportmodus is ingesteld op <o> of <i>.
U kunt geen opnamen met creatieve filters maken als de
opnamekwaliteit is ingesteld op 1 of 1+73, of als AEB,
witbalansbracketing of Ruisond. bij meerd. opn. is ingesteld.
Het histogram wordt niet weergegeven wanneer u opnamen maakt met
creatieve filters.
253
U Opnamen maken met Creatieve filtereffecten N
G Korrelig Z/W
Hiermee ontstaat een korrelige zwart-witfoto. U kunt het zwart-
witeffect wijzigen door het contrast aan te passen.
W Softfocus
Geeft het beeld een zachte uitstraling. U kunt de zachtheid van het
beeld wijzigen door de scherpte aan te passen.
X Fisheye-effect
Geeft het effect van een fisheye-lens. De opname krijgt een
tonvormige vervorming.
Afhankelijk van het niveau van dit filtereffect, verandert het
bijgesneden gedeelte langs de rand van de opname. Aangezien dit
filtereffect er tevens voor zorgt dat het midden van het beeld wordt
vergroot, kan de resolutie in het midden afnemen, afhankelijk van
het aantal opgenomen pixels. Bekijk het beeld op het scherm
wanneer u dit filter instelt. De AF-methode wordt ingesteld op Live
één punt AF (vast ingesteld op het midden).
Y Effect kunst opvallend
Hiermee laat u de foto op een olieverfschilderij lijken en ziet het
onderwerp er driedimensionaler uit. U kunt het contrast en de
verzadiging aanpassen. Het kan zijn dat onderwerpen zoals de lucht
of witte muren niet vloeiend, maar onregelmatig of met aanzienlijke
ruis worden weergegeven.
Z Aquareleffect
Hiermee ziet de foto eruit als een aquarel met zachte kleuren.
U kunt de intensiteit van de kleur wijzigen door het filtereffect aan te
passen. Het kan zijn dat nachtelijke of donkere scènes niet vloeiend,
maar onregelmatig of met aanzienlijke ruis worden weergegeven.
Kenmerken van creatieve filters
254
U Opnamen maken met Creatieve filtereffecten N
H Speelgoedcamera-effect
Hiermee worden de hoeken van de foto donkerder en wordt een
unieke kleurtoon toegepast, waardoor het lijkt alsof de foto met een
speelgoedcamera is gemaakt. U kunt de kleurzweem wijzigen door
de kleurtoon aan te passen.
c Miniatuureffect
Creëert een kijkdooseffect.
Als u wilt dat het beeldcentrum scherp is, neemt u de foto zonder
instellingen te wijzigen.
Raadpleeg “Miniatuureffect aanpassen” (pag. 116) om het scherp
uitziende gebied te verplaatsen (Miniatuureffect). De AF-methode is
Live Één punt AF Aanbevolen wordt om het frame met het
miniatuureffect over het AF-punt te plaatsen voordat u de
opname maakt.
Bij Korrelig Z/W zal het korreleffect op het LCD-scherm er anders uitzien
dan het korreleffect in de daadwerkelijke opname.
Bij de effecten Soft focus en Miniatuureffect kan het wazige effect op het
LCD-scherm er anders uitzien dan het wazige effect in de
daadwerkelijke opname. U kunt het wazige effect controleren door op de
knop voor scherptedieptecontrole te drukken.
255
Als de camera is ingesteld voor Live
View-opnamen, verschijnen menuopties
specifiek voor Live View-opnamen onder
tab [z6] (tabblad [z2] in de
Basismodus).
AF-methode
U kunt [u+ volgen], [Soepel zone] of [Live één punt AF]
selecteren. Zie de pagina’s 259-268 voor meer informatie over de
AF-methode.
Touch Shutter
Door eenvoudigweg op het LCD-scherm te tikken, kunt
u scherpstellen en automatisch een opname maken. Zie pagina 269
voor meer informatie.
MeettimerN
U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven
(duur van de AE-vergrendeling). In de basismodi heeft de meettimer
een vaste instelling van 8 sec.
Rasterweergave
Met [3x3l] of [6x4m] kunt u rasterlijnen weergeven om u te
helpen de camera verticaal of horizontaal recht te houden. Met
[3x3+diagn] wordt het raster ook met diagonale lijnen
weergegeven om u te helpen de intersecties over het onderwerp uit
te lijnen voor een betere balans in de compositie.
3 Menufunctie-instellingen
Door [z4: Stofwisdata] of [Reinig handmatig] of [Reinig nuf] te
selecteren onder [54: Sensorreiniging] stopt de Live View-opnamen. Als
u weer wilt beginnen met Live View-opnamen, drukt u op de knop <A>.
256
U kunt de AF-bediening (automatische scherpstelling) selecteren die bij
de opnameomstandigheden en het onderwerp past. In de basismodi
wordt de optimale AF-bediening automatisch ingesteld voor de
respectieve opnamemodus.
1
Druk op de knop <Q>.
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
2
Selecteer [X].
Druk op de pijltjestoetsen <W> <X>
om links op het scherm [X]
(AF-bediening) te selecteren.
3
Selecteer de AF-bediening.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de gewenste AF-bediening
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
X: 1-beeld AF
K: Servo AF
4
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in. De
camera stelt vervolgens automatisch
scherp in de geselecteerde
AF-bediening.
De AF-bediening wijzigenN
Kan alleen worden ingesteld voor Live View-opnamen (niet voor
filmopnamen).
Als niet kan worden scherpgesteld, wordt het AF-punt oranje. In dit geval
kan er geen opname worden gemaakt, ook al drukt u de ontspanknop
helemaal in. Maak een nieuwe beeldcompositie en probeer opnieuw
scherp te stellen. Of zie ‘Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan
worden scherpgesteld’ (pag. 266).
257
De AF-bediening wijzigenN
Geschikt voor niet-bewegende onderwerpen. Wanneer u de
ontspanknop half indrukt, stelt de camera slechts één keer scherp.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt het AF-punt groen en klinkt er
een pieptoon.
De scherpstelling blijft behouden terwijl u de ontspanknop half
ingedrukt houdt zodat u een nieuwe beeldcompositie kunt maken
voordat u de opname maakt.
Als de transportmodus is ingesteld op <o> voor continue opname
met hoge snelheid, is de maximale snelheid bij continue opname
circa 6,0 opnamen/sec.
Als de transportmodus is ingesteld op <i> voor continue opname
met lage snelheid, is de maximale snelheid bij continue opname
circa 3,5 opnamen/sec.
Voor flitsfotografie worden de continue opnamen minder snel na
elkaar gemaakt. Ongeacht de instellingen <o> en <i>, blijft de
continue opnamesnelheid gelijk (max. ca. 2,0 foto’s/sec.).
1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen
Als [53: Pieptoon] is ingesteld op [Uitschakelen], hoort u geen pieptoon
als er op het onderwerp is scherpgesteld.
258
De AF-bediening wijzigenN
Deze AF-bediening is geschikt voor bewegende onderwerpen.
Terwijl u de ontspanknop half ingedrukt houdt, blijft de camera
voortdurend scherpstellen op het onderwerp.
Als de transportmodus is ingesteld op <o> voor continue opname
met hoge snelheid, is de maximale snelheid bij continue opname
circa 4,5 opnamen/sec. Bij het maken van de opnamen wordt
voorrang gegeven aan de snelheid voor continue opnamen.
Als de transportmodus is ingesteld op <i> voor continue opname
met lage snelheid, is de maximale snelheid bij continue opname
circa 3,5 opnamen/sec. Bij het maken van de opnamen wordt
voorrang gegeven aan het volgen van het onderwerp.
Voor flitsfotografie worden de continue opnamen minder snel na
elkaar gemaakt. Ongeacht de instellingen <o> en <i>, blijft de
continue opnamesnelheid gelijk (max. ca. 2,0 foto’s/sec.).
Als de scherpstelling is bereikt, wordt het AF-punt blauw.
De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt
gemaakt.
Als [AF-methode] is ingesteld op [u+volgen] wordt het scherpstellen
voortgezet zolang het AF-kader het onderwerp kan volgen.
Servo AF voor bewegende onderwerpen
Afhankelijk van de gebruikte lens, de afstand tot het onderwerp en de
snelheid van het onderwerp kan de camera mogelijk niet goed
scherpstellen.
Als u de zoom bedient tijdens continue opnamen, gaat de scherpstelling
mogelijk verloren. Zoom eerst, maak een nieuwe beeldcompositie en
maak dan de opname.
In de modus Servo AF hoort u geen pieptoon, zelfs niet als er op het
onderwerp is scherpgesteld.
259
U kunt een AF-methode selecteren die bij de opnamesituatie en bij
uw onderwerp past. De volgende AF-methoden zijn beschikbaar:
[u(Gez.)+volgen] (pag. 260), [Soepel zone] (pag. 262), [Live één
punt AF] (pag. 264).
Wanneer u nauwkeurig wilt scherpstellen, stelt u de scherpstelmodusknop
op de lens in op <MF>, vergroot u het beeld en stelt u handmatig scherp
(pag. 271).
Selecteer de AF-methode.
Selecteer in het tabblad [z6] (het
tabblad [z2] in de Basismodus)
[AF-methode].
Selecteer de gewenste AF-methode
en druk op <0>.
Wanneer het Live View-beeld wordt
weergegeven, drukt u op de knop
<Q> om de AF-methode in het
scherm Snel instellen (pag. 249)
te selecteren.
3 Scherpstellen met AF
De AF-methode selecteren
Bij de uitleg op pagina’s 260-264 wordt ervan uitgegaan dat [AF-
werking] is ingesteld op [One-Shot AF] (pag. 257). Als [Servo AF]
(pag. 258) is ingesteld, wordt het AF-punt blauw wanneer de
scherpstelling is bereikt.
In de modi
<5> en <8: C> wordt Servo AF automatisch ingesteld.
Wanneer de scherpstelling is bereikt, wordt het AF-punt blauw en klinkt
er een pieptoon.
Voor informatie over de touch shutter (AF en sluiter door op het scherm
te tikken) raadpleegt u pagina 269.
260
3 Scherpstellen met AF
De camera detecteert en stelt scherp op gezichten van mensen. Indien
een gezicht beweegt, beweegt het AF-punt <p> mee om het gezicht
te volgen.
1
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
Het gebied AF-kader wordt
weergegeven.
2
Controleer het AF-punt.
Wanneer er een gezicht wordt
herkend, wordt het AF-punt <p>
weergegeven op het gezicht waarop
zal worden scherpgesteld.
Wanneer meerdere gezichten worden
gedetecteerd, wordt <q>
weergegeven. Gebruik de
pijltjestoetsen <Y> en <Z> om
<q> te verplaatsen naar het gezicht
waarop u wilt scherpstellen.
U kunt ook op het LCD-scherm tikken
om het gezicht of onderwerp te
selecteren. Als u op een ander
onderwerp dan een menselijk gezicht
tikt, schakelt het AF-punt over
naar <z>.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
Als geen gezichten worden
gedetecteerd of als u niets aanraakt
op het scherm, wordt scherpgesteld
binnen het gebied AF-kader.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
u(Gezicht)+volgen: c
Gebied AF-kader
261
3 Scherpstellen met AF
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 242).
Scherpstellen op andere onderwerpen dan gezichten
van mensen
Als u op <0> of de knop <L> drukt, wordt het AF-punt <z> in het
midden weergegeven en kunt u de toetsen <W> <X> of <Y> <Z>
gebruiken om het AF-punt te verplaatsen. Zodra het AF-punt <z>
scherpstelling heeft bereikt, wordt het onderwerp gevolgd, ook als
het onderwerp beweegt of als u de compositie wijzigt.
Als het gezicht van het onderwerp erg onscherp is, is gezichtsdetectie
niet mogelijk. Stel handmatig scherp (pag. 271) zodat het gezicht kan
worden herkend en voer vervolgens automatische scherpstelling uit.
Het is mogelijk dat een ander onderwerp dan een menselijk gezicht als
gezicht wordt herkend.
Gezichtsherkenning werkt niet wanneer het gezicht een erg klein of erg
groot deel van het beeld beslaat, te helder of te donker is of gedeeltelijk
is verborgen.
<p> kan ook alleen een deel van het gezicht dekken.
Gebruik het gebied AF-kader als hulpmiddel en stel scherp in het
gebied AF-kader.
De grootte van het AF-punt wordt gewijzigd, afhankelijk van
het onderwerp.
262
3 Scherpstellen met AF
Het geselecteerde zone-AF-kader wordt voor scherpstellen gebruikt.
Het AF-gebied is groter dan met [Live één punt AF].
1
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
Het zone-AF-kader wordt
weergegeven.
2
Selecteer het AF-punt.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> of <Y> en <Z> om een zone
te selecteren. Druk op <0> of de
knop <L> om terug te keren naar de
middelste zone.
U kunt ook op het LCD-scherm tikken
om het zone-AF-kader te verplaatsen.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het zonekader op het
onderwerp en druk de ontspanknop
half in.
Als de scherpstelling is bereikt,
wordt het AF-punt groen en klinkt er
een pieptoon.
Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het zonekader oranje.
Soepel zone: o
Zone-AF-kader
263
3 Scherpstellen met AF
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 242).
264
3 Scherpstellen met AF
De camera stelt met één AF-punt scherp. Dit is nuttig als u op een
specifiek onderwerp wilt scherpstellen.
1
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
Het AF-punt < > wordt weergegeven.
Bij movie-opnamen wordt het AF-punt
groter weergegeven als [
Servo AF voor
movies
] is ingesteld op [
Inschakelen
].
2
Verplaats het AF-punt.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> of <Y> en <Z> om het AF-
punt te verplaatsen naar de positie
waarop u wilt scherpstellen. (Het kan
niet naar de randen van het scherm
worden verplaatst.)
Als u op <0> of de knop <L> drukt,
wordt het AF-punt weer naar het
midden van het scherm verplaatst.
U kunt ook het LCD-scherm aanraken
om het AF-punt te verplaatsen.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
Als de scherpstelling is bereikt,
wordt het AF-punt groen en klinkt
er een pieptoon.
Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 242).
Live één punt AF: d
AF-punt
265
3 Scherpstellen met AF
AF-bediening
Zelfs als er al is scherpgesteld, wordt er nogmaals scherpgesteld
wanneer u de ontspanknop half indrukt.
Tijdens en na de AF-bediening kan de helderheid van de opname
veranderen.
Afhankelijk van het onderwerp en de opnameomstandigheden kan
het langer duren voordat de camera scherpstelt of kan de snelheid
bij continue opnamen lager liggen.
Als de lichtbron tijdens de weergave van het Live View-beeld
verandert, kan het beeldscherm flikkeren en kan er mogelijk moeilijk
worden scherpgesteld. Als dit gebeurt, sluit u Live View-opnamen af
en stelt u eerst automatisch scherp bij de huidige lichtbron
waaronder u de opname maakt.
Opmerkingen bij AF
Als het niet mogelijk is om automatisch scherp te stellen, zet u de
scherpstelmodusknop op de lens op <MF> en stelt u handmatig scherp
(pag. 271).
Als u opnamen maakt terwijl het onderwerp zich aan de randen bevindt
en het iets onscherp is, maakt u een nieuwe compositie waarbij het
onderwerp (en AF-punt) meer in het midden van het scherm staan, stelt
u opnieuw scherp en maakt u de opname.
Het AF-hulplicht wordt niet ingeschakeld. Maar als een Speedlite uit de
EX-serie wordt gebruikt (afzonderlijk verkrijgbaar) die is uitgerust met
een ledlamp, zal de ledlamp waar nodig worden ingeschakeld als
AF-hulplicht.
Bij bepaalde lenzen kan het langer duren om scherp te stellen met
automatische scherpstelling of wordt nauwkeurige scherpstelling
mogelijk niet bereikt.
266
3 Scherpstellen met AF
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld
Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en effen,
platte oppervlakken of wanneer hoge lichten of schaduwpartijen
geen detail meer hebben.
Onderwerpen bij weinig licht.
Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast.
Onderwerpen met zich herhalende patronen (bijvoorbeeld: vensters
in een wolkenkrabber, toetsenborden, enzovoort).
Dunne lijnen en contouren van het onderwerp.
Een lichtbron waarvan de helderheid, de kleur en het patroon
steeds veranderen.
Avondopnamen of opnamen bij fel licht.
Het beeld flikkert bij TL-licht of bij ledlampverlichting.
Hele kleine onderwerpen.
Onderwerpen aan de rand van het scherm.
Reflecterende onderwerpen of onderwerpen met heel veel
tegenlicht (bijvoorbeeld: auto’s met een zeer reflecterende
carrosserie, enzovoort.)
Onderwerpen die zowel dichtbij als veraf door een AF-punt worden
gedekt (bijvoorbeeld een dier in een kooi enzovoort).
Onderwerpen die binnen het AF-punt blijven bewegen en niet stil
kunnen houden vanwege cameratrillingen of een onscherp
onderwerp.
Automatisch scherpstellen wanneer het onderwerp zeer onscherp is.
Wanneer met een soft-focuslens een soft-focuseffect wordt
toegepast.
Wanneer een filter voor een speciaal effect wordt gebruikt.
Ruis (lichte puntjes, strepen enzovoort) is zichtbaar op het scherm
tijdens AF.
267
3 Scherpstellen met AF
In de modi [Soepel zone] en [Live één
punt AF] drukt u op de knop <u> of tikt
u op [Y] rechtsonder in het scherm.
U kunt de opname vergroten met circa
5x of 10x en vervolgens de
scherpstelling controleren.
Vergrote weergave is niet mogelijk met
[u+volgen].
Als u het AF-punt wilt verplaatsen, drukt u op de toetsen <W> <X>
of <Y> <Z> of tikt u op het punt dat u wilt vergroten.
Druk op de knop <u> of tik op [Y] om het gebied van het
vergrotingskader te vergroten. Telkens wanneer u op de knop <u>
drukt of op [Y] tikt, wijzigt de vergrotingsfactor.
Het vergrotingskader verschijnt in het midden van het Zone-AF-
kader als [Soepel zone] is ingesteld, en het verschijnt rond de
positie van het AF is ingesteld als [Live één punt AF] is ingesteld.
Druk bij 100% (ong. 1x) vergroting op de toetsen <W> <X> of
<Y><Z> of raak het scherm aan om het vergrotingskader te
verplaatsen. Als u op <0> of de knop <L> drukt, wordt het
vergrotingskader weer naar het midden van het scherm verplaatst.
Wanneer de opname is vergroot met circa 5x of 10x, kunt u het
vergrote gebied wijzigen door op de toetsen <W> <X> of <Y> <Z>
te drukken of op de driehoek op het scherm te tikken, boven, onder,
links of rechts.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, zal de normale weergave
terugkeren voor [Soepel zone]. Voor [Live één punt AF] zal AF
doorgaan met de vergrote weergave.
Als u in de modus Servo AF de ontspanknop half indrukt in
de vergrote weergave, zal de weergave weer normaal worden
voor scherpstellen.
Vergrote weergave
268
3 Scherpstellen met AF
Als het lastig is om in de vergrote weergave scherp te stellen, keert
u terug naar de normale weergave en gebruikt u AF.
Als u AF uitvoert in de normale weergave en de weergave vervolgens
vergroot, wordt mogelijk geen nauwkeurige scherpstelling bereikt.
De AF-snelheid is bij de normale weergave en de vergrote weergave
verschillend.
Servo AF voor movies (pag. 315) werkt niet in de vergrote weergave.
In de vergrote weergave kan het vanwege cameratrillingen lastiger zijn
om scherp te stellen. U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
269
Door eenvoudigweg op het LCD-scherm te tikken, kunt u scherpstellen
en automatisch een opname maken.
1
Geef het Live View-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
Het Live View-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
2
Schakel de Touch Shutter in.
Tik op [y] linksonder op het scherm.
Elke keer dat u op het pictogram tikt,
schakelt u tussen [y] en [x].
[x] (Touch Shutter: Inschakelen)
De camera zal scherpstellen op het
gebied waarop u tikt en de opname
zal worden gemaakt.
[y] (Touch Shutter: Uitschakelen)
Tik op een plek om scherp te stellen
op het gewenste gebied (Touch AF).
Druk de ontspanknop helemaal in om
een opname te maken.
3
Tik op het scherm om een
opname te maken.
Tik op het gezicht of het onderwerp
op het scherm.
Op het punt waar u tikt, stelt de
camera scherp volgens de AF-
methode die is ingesteld (pag. 259-
264). Wanneer [Soepel zone] is
ingesteld, schakelt de camera over
naar [Live één punt AF].
Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en wordt de
opname automatisch gemaakt.
Als er niet kan worden scherpgesteld,
wordt het AF-punt oranje en kan de
opname niet worden gemaakt.
Tik nogmaals op het gezicht of het
onderwerp op het scherm.
x Opnamen maken met de Touch Shutter
270
x Opnamen maken met de Touch Shutter
Zelfs als u de transportmodus instelt op <o> of <i>, zal de camera
nog steeds opnamen maken in de enkelbeeldmodus.
Zelfs als [AF-werking] is ingesteld op [Servo AF], kunt u door op het
scherm te tikken, scherpstellen op de opname met [1-beeld AF].
Als u op het scherm tikt in de vergrote weergave, wordt er niet
scherpgesteld en wordt de opname niet gemaakt.
Als het creatieve filter Fisheye-effect is ingesteld, wordt voor het
scherpstellen het AF-punt midden op het scherm gebruikt. Het maakt
hierbij dus niet uit op welk punt u tikt.
Als het creatieve filter Miniatuureffect is ingesteld, werkt de Touch
Shutter niet.
U kunt de touch shutter ook instellen met [z6: Touch Shutter] (het
tabblad [z2] in de basismodi).
Als u een opname met bulbbelichting wilt maken, tikt u twee keer op
het scherm. Bij de eerste keer tikken op het scherm wordt de opname
met bulbbelichting gestart. Door er nogmaals op te tikken, wordt de
belichting gestopt. Zorg dat u de camera niet beweegt wanneer u op het
scherm tikt.
271
Met handmatige scherpstelling (MF) kunt u het beeld vergroten en
nauwkeurig scherpstellen met Handmatige focus (MF).
1
Zet de scherpstelmodusknop op
de lens op <MF>.
Draai aan de scherpstelring op het
objectief om ruw scherp te stellen.
2
Geef het vergrotingskader weer.
Druk op de knop <u>.
Het vergrotingskader wordt
weergegeven.
U kunt ook op [1] tikken op het
scherm om het beeld te vergroten.
3
Verplaats het vergrotingskader.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> of <Y> en <Z> om het
vergrotingskader te verplaatsen naar
de positie waarop u wilt
scherpstellen.
Als u op <0> of de knop <L> drukt,
wordt het vergrotingskader weer naar
het midden van het scherm
verplaatst.
4
Vergroot het beeld.
Telkens wanneer u op de knop <u>
drukt, wordt de vergroting van het
beeld in de volgende volgorde
gewijzigd:
MF: Handmatige scherpstelling
Vergrotingskader
AE-vergrendeling
Positie van vergroot gebied
Vergroting
1x
9
5x
9
10x
9
Normale weergave
272
MF: Handmatige scherpstelling
5
Stel handmatig scherp.
Draai terwijl u naar het vergrote beeld
kijkt aan de scherpstelring op het
objectief om scherp te stellen.
Nadat u hebt scherpgesteld, drukt
u op de knop <u> om naar de
normale weergave terug te keren.
6
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop in
om de opname te maken (pag. 242).
In de vergrote weergave is de belichting vergrendeld. (De sluitertijd en
het diafragma worden rood weergegeven.)
Zelfs met handmatige scherpstelling kunt u de touch shutter gebruiken
om een opname te maken.
273
Algemene aandachtspunten bij het maken van Live View-
opnamen
Beeldkwaliteit
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals lichte
puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen ruis en afwijkende kleuren in de
opname tot gevolg hebben.
Als u langere tijd achtereen met Live View-opnamen, kan de interne temperatuur
van de camera oplopen, waardoor de beeldkwaliteit mogelijk afneemt. Schakel
Live View-opnamen altijd uit wanneer u geen opnamen maakt.
Als u opnamen maakt met een lange belichtingstijd terwijl de interne
temperatuur van de camera hoog is, kan de beeldkwaliteit afnemen.
Beëindig Live View-opnamen en wacht een paar minuten voordat u weer
begint met het maken van opnamen.
Witte <
s
> en rode <
E
> waarschuwingspictogrammen voor interne
temperatuur
Als de interne temperatuur van de camera oploopt vanwege langdurig
gebruik van Live View-opnamen of bij een hoge omgevingstemperatuur,
verschijnt er een wit <
s
> of rood <
E
> pictogram.
Het witte pictogram <
s
> geeft aan dat de beeldkwaliteit van foto’s zal
verslechteren. Het wordt aanbevolen om tijdelijk te stoppen met het maken
van Live View-opnamen en de camera enige tijd te laten afkoelen voordat
u verdergaat met fotograferen.
Het rode pictogram <
E
> geeft aan dat Live View-opnamen binnen
afzienbare tijd automatisch worden beëindigd. U kunt in dat geval geen
opnamen meer maken totdat de interne temperatuur van de camera is
gedaald. Verlaat de Live View-opnamen of schakel de camera uit om deze
enige tijd te laten afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur Live View-
opnamen maakt, wordt het pictogram <
s
> of <
E
> eerder weergegeven.
Schakel de camera altijd uit als u geen opnamen maakt.
Indien de interne temperatuur van de camera hoog is, kan de kwaliteit van
opnamen met een hoge ISO-snelheid of lange belichting achteruitgaan, zelfs
al voordat het witte pictogram <
s
> wordt weergegeven.
Opnameresultaten
Als u de foto in de vergrote weergave maakt, is het mogelijk dat de belichting
niet naar wens is. Keer naar de normale weergave terug voordat u een foto
maakt. In de vergrote weergave worden de sluitertijd en het diafragma
oranje weergegeven. De opname wordt gemaakt met het opnamegebied
van de normale weergave, ook als u de opname maakt in de vergrote
weergave.
Als u een TS-E-lens gebruikt (met uitzondering van de TS-E17mm f/4L of
TS-E24mm f/3.5L II) en de lens verschuift of kantelt, of als u een tussenring
gebruikt, kan de standaardbelichting wellicht niet worden verkregen of kan
een onregelmatige belichting het resultaat zijn.
274
Algemene aandachtspunten bij het maken van Live View-opnamen
Live View-beeld
Bij weinig of juist heel fel licht wordt in het Live View-beeld mogelijk niet de
helderheid van de daadwerkelijke opname weergegeven.
Ook wanneer er een lage ISO-snelheid is ingesteld, kan er ruis zichtbaar zijn
op het weergegeven Live View-beeld bij weinig licht. Maar wanneer u de
opname maakt, bevat de opgeslagen opname minimale ruis. (De beeldkwaliteit
van het Live View-beeld is anders dan die van de opgeslagen opname.)
Als de lichtbron (de verlichting) in het beeld verandert, kan het scherm gaan
flikkeren. Als dit gebeurt, sluit u de Live View-opnamen af en hervat u de Live
View-opnamen bij de lichtbron die u daadwerkelijk wilt gebruiken.
Wanneer u de camera in een andere richting houdt, wordt de helderheid van de
Live View-opname mogelijk even niet juist weergegeven. Wacht met het maken
van opnamen totdat het helderheidsniveau is gestabiliseerd.
Als er zich een zeer felle lichtbron in beeld bevindt, kan het heldere gedeelte op
het LCD-scherm zwart lijken. Op het vastgelegde beeld zelf wordt het heldere
gedeelte wél goed weergegeven.
Wanneer u bij weinig licht [
5
2: LCD-helderheid
] op een heldere instelling zet,
kunnen er ruis of onregelmatige kleuren in de Live View-opname optreden.
De ruis of onregelmatige kleuren wordt echter niet in op het vastgelegde beeld
opgeslagen.
Wanneer u het beeld vergroot, lijkt dit mogelijk scherper dan het
daadwerkelijke beeld.
Als de sluitertijd 1 seconde of langzamer is, wordt "
BUSY
" weergegeven op
het LCD-scherm en verschijnt de Live View-weergave pas wanneer de
belichting is voltooid.
Persoonlijke voorkeuze
Tijdens het maken van Live View-opnamen zijn bepaalde persoonlijke
voorkeuze-instellingen niet actief (pag. 401).
Lens en flitser
Als de bevestigde lens Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) bevat en u de
schakelaar voor Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) op <
1
> zet, is dit altijd
actief, zelfs als u de ontspanknop niet half indrukt. Image Stabilizer
(beeldstabilisatie) gebruikt accuvermogen en kan het maximum aantal
mogelijke opnamen doen afnemen afhankelijk van de
opnameomstandigheden. Wanneer de Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) niet
nodig is, bijvoorbeeld bij gebruik van een statief, wordt aanbevolen dat u de
IS-schakelaar op <
2
> zet.
De voorinstelling voor scherpstellen is voor het maken van Live View-opnamen
alleen beschikbaar bij gebruik van een (super) telelens met een
voorinstellingsmodus voor scherpstellen die sinds de tweede helft van 2011
wordt uitgebracht.
FE-vergrendeling is niet mogelijk wanneer de interne flitser wordt gebruikt.
FE-vergrendeling en Instellicht werken niet als er een externe Speedlite
wordt gebruikt.
275
8
Movie-opnamen
U kunt movie-opnamen
inschakelen door de aan-
uitschakelaar in te stellen
op <k>.
Zie pagina 8 voor kaarten waarop movies kunnen worden
opgeslagen.
Wanneer u de camera in de hand houdt en films opneemt,
kan het bewegen van de camera leiden tot onscherpe
opnamen. In dergelijke gevallen wordt het aanbevolen een
statief te gebruiken.
Zie pagina 88 voor het maken van opnamen uit de hand.
Full HD 1080
Full HD 1080 duidt op compatibiliteit met High-
Definition met 1080 verticale pixels (scanlijnen).
276
U wordt aangeraden de camera op een televisie aan te sluiten als
u opgenomen films wilt afspelen (pagina’s 369-371).
Wanneer de opnamemodus niet is ingesteld op <
a
>, schakelt de camera
over naar automatische belichting die past bij de lichtomstandigheden van
de situatie.
1
Zet de aan/uit-schakelaar op <k>.
De reflexspiegel maakt een geluid
en de opname verschijnt op het
LCD-scherm.
2
Stel het programmakeuzewiel in
op een andere modus dan
<8>, <v> of <a>.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Voordat u een movie opneemt, stelt
u automatisch of handmatig scherp
(pag. 259-268 en 271).
Standaard instelling, [Servo AF voor
movies: Inschakelen] is ingesteld
zodat de camera voortdurend scherp
stelt. Zie pagina 315 om Servo AF
voor movies stop te zetten.
4
Begin met het opnemen van
de film.
Druk op de knop <A> om een
movie-opname te starten. Druk
nogmaals op <A> om de movie-
opname te stoppen.
Terwijl de film wordt opgenomen,
wordt de markering “o” in de
rechterbovenhoek van het scherm
weergegeven.
Het geluid wordt opgenomen met de
ingebouwde microfoons.
k Movies opnemen
Opnamen maken met automatische belichting
Filmopname
Ingebouwde microfoons
277
k Movies opnemen
Algemene aandachtspunten bij het maken van movie-opnamen zijn
te vinden op pagina 321-322.
Lees indien nodig ook de algemene aandachtspunten bij het maken
van Live View-opnamen op pagina 273-274.
In de basismodi (behalve de modi <8> en <v>) zijn de
opnameresultaten dezelfde als in <A>. Het scènepictogram voor de
scène die door de camera wordt gedetecteerd, wordt linksboven
weergegeven (pag. 279).
In de opnamemodi <f> en <s> zijn de instellingen dezelfde als in
de bij opnemen in de modus <d>.
Instelbare menufuncties verschillen tussen basismodi en creatieve modi
(pag. 450).
Sluitertijd, diafragma en ISO-snelheid worden automatisch ingesteld.
In de creatieve modi kunt u op de knop <A> (pag. 208) drukken om de
belichting te vergrendelen (AE-vergrendeling). De belichtingsinstelling
wordt weergegeven gedurende het aantal seconden dat is ingesteld bij
[z4: Meettimer]. Als u de AE-vergrendeling hebt toegepast tijdens
movie-opnamen, kunt u deze annuleren door op de knop <S> te
drukken. (De instelling voor AE-vergrendeling blijft behouden tot u op de
knop <S> drukt.)
U kunt in de creatieve modi de schakelaar <R> omlaag zetten en
aan het instelwiel <
5> draaien om de belichtingscorrectie in te stellen.
Als u een film opneemt met automatische belichting, worden de ISO-
snelheid, de sluitertijd en het diafragma niet vastgelegd in de Exif-
informatie van de movie.
Met opnamen maken met automatische belichting (behalve bij time-
lapse-filmopnames) schakelt de camera automatisch het LED-licht van
de Speedlite in bij omstandigheden met weinig licht. Raadpleeg voor
meer informatie de Instructiehandleiding van de EX-serie Speedlite
voorzien van een LED-licht.
278
k Movies opnemen
ISO-snelheid in de basismodi
De ISO-snelheid wordt automatisch ingesteld op een waarde tussen
ISO 100 en ISO 12800.
ISO-snelheid in de modi <d>, <s> en <f>
De ISO-snelheid wordt automatisch ingesteld op een waarde tussen
ISO 100 en ISO 12800. De maximumgrens verschilt, afhankelijk van
de instelling [kISO Auto] (pag. 320).
Onder [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] als [2: ISO vergroten]
is ingesteld op [1:Aan], dan kan [Max.:H(25600)] ook worden
geselecteerd voor [kISO Auto].
Onder [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] als [4: Lichte tonen
prioriteit] is ingesteld op [1:Inschakelen] ligt het instelbare
ISO-snelheidsbereik tussen ISO 200 en ISO 12800.
Wanneer u overschakelt van foto’s naar movie-opname, moet u de
instellingen voor de ISO-snelheid controleren voordat u movie-opnamen
gaat maken.
279
k Movies opnemen
Tijdens het maken van movie-opnamen in een basismodus (behalve de
modi <8> en <v>) wordt een pictogram weergegeven voor de
scène die door de camera is gedetecteerd en wordt het maken van de
opnamen aangepast aan de omstandigheden. Bij bepaalde scènes of
opnameomstandigheden komt het weergegeven pictogram mogelijk
niet overeen met de daadwerkelijke scène.
*1: Wordt alleen weergegeven wanneer de AF-methode is ingesteld op
[u+volgen]. Indien er een andere AF-methode is ingesteld, wordt het
pictogram voor Niet-portret weergegeven, ook wanneer er een persoon
wordt gedetecteerd.
Tijdens time-lapse-filmopnamen wordt het pictogram voor Niet-portret
weergegeven, ook wanneer een persoon wordt gedetecteerd.
*2: Wordt weergegeven wanneer de bevestigde lens over afstandsinformatie
beschikt. Met een tussenring of macrolens kan het zijn dat het weergegeven
pictogram niet overeenkomt met de daadwerkelijke scène.
*3: Het pictogram van de scène die is geselecteerd uit de gedetecteerde scènes,
wordt weergegeven.
Scènepictogrammen
Onderwerp
Portret
*1
Niet-portret
Achter-
grondkleur
Achtergrond
Natuur- en
buitenopname
Dichtbij
*2
Helder
Grijs
Tegenlicht
Inclusief blauwe
lucht
Lichtblauw
Tegenlicht
Zonsondergang
*3 *3
Oranje
Spotlicht
Donkerblauw
Donker
280
k Movies opnemen
In de modus <a> kunt u de sluitertijd, het diafragma en de ISO-
snelheid voor movie-opnamen handmatig instellen. Het handmatig
instellen van de belichting voor movie-opnamen is bedoeld voor
geavanceerde gebruikers.
1
Zet de aan/uit-schakelaar
op <k>.
De reflexspiegel maakt een geluid en
de opname verschijnt op het LCD-
scherm.
2
Stel het programmakeuzewiel in
op <a>.
3
Stel de ISO-snelheid in.
Druk op de knop <g> en draai aan
het instelwiel <6> of <
5> om de
ISO-snelheid te selecteren.
Zie de volgende pagina voor
informatie over de ISO-snelheid.
4
Stel de sluitertijd en het
diafragma in.
Draai aan het hoofdinstelwiel <6>
om de sluitertijd in te stellen. De
instelbare sluitertijden zijn afhankelijk
van de framerate.
5 4 : 1/4000 sec. – 1/25 sec.
6 : 1/4000 sec. – 1/30 sec.
7 : 1/4000 sec. – 1/50 sec.
8 : 1/4000 sec. – 1/60 sec.
Draai aan het hoofdinstelwiel <
5>
om het diafragma in te stellen.
Indien het niet kan worden ingesteld,
zet u de <R>-schakelaar
omlaag en draait u aan het instelwiel
<6> of <
5>.
Opnamen maken met handmatige belichting
<6> <5>
281
k Movies opnemen
5 Scherpstellen en filmen.
De procedure is dezelfde als stap 3 en 4 voor ‘Opnamen maken
met automatische belichting’ (pag. 276).
ISO-snelheid tijdens opnamen met handmatige belichting
Als u [AUTO] (A) selecteert, wordt de ISO-snelheid automatisch
ingesteld op een waarde tussen ISO 100 en ISO 12800. De
maximumgrens verschilt, afhankelijk van de instelling [kISO Auto]
(pag. 320).
U kunt de ISO-snelheid handmatig instellen tussen ISO 100 en ISO
12800 (in hele stops). Onder [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)],
als de optie [2: ISO vergroten] is ingesteld op [1:Aan], dan wordt
het bereik voor de handmatige ISO-snelheidsinstelling uitgebreid
zodat u ook H (gelijk aan ISO 25600) kunt selecteren.
Selecteer bij [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] als [4: Lichte
tonen prioriteit] is ingesteld op [1:Inschakelen] ligt het instelbare
ISO-snelheidsbereik tussen ISO 200 en ISO 12800.
Omdat het opnemen van een movie met ISO 25600 kan resulteren in
veel ruis, wordt deze snelheid aangeduid als een uitgebreide ISO-
snelheid (weergegeven als ‘H’).
Wanneer u overschakelt van foto’s naar filmopname, moet u de instellingen
voor de camera controleren voordat u filmopname gaat maken.
Het wordt afgeraden om tijdens de movie-opname de sluitertijd of het
diafragma aan te passen omdat de wijzigingen in de belichting worden
opgenomen.
Bij het opnemen van een movie of een bewegend onderwerp wordt een
sluitertijd van circa 1/30 seconde tot 1/125 seconde aanbevolen. Hoe
korter de sluitertijd, hoe minder vloeiend de beweging van het onderwerp
eruit zal zien.
Als u de sluitertijd verandert terwijl u opnamen maakt bij TL- of
ledverlichting, kan er een flikkerend beeld worden opgenomen.
Als u [s: Bel.comp. (Vasth., S dr.)] met [14: Aangepaste
bediening] onder [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] (pag. 409) kunt
u belichtingscorrectie gebruiken met ISO auto ingesteld.
Als ISO auto is ingesteld, kunt u op de knop <A> drukken om de ISO-
snelheid te vergrendelen.
Wanneer u op de knop <A> drukt en vervolgens een nieuwe
beeldcompositie maakt, kunt u op de belichtingsniveau-indicator
(pag. 282) het verschil in het belichtingsniveau zien in vergelijking met
de eerste keer dat u op de knop <A> drukte.
Druk op de knop <B> om het histogram weer te geven.
282
k Movies opnemen
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
* Heeft betrekking op één movieclip.
Informatiedisplay
Beeldstijl
Quick Control
AF-punt (Live één punt AF)
Indicator belichtingsniveau
Diafragma
Sluitertijd
Witbalans
Movie-opnamemodus/
Scènepictogram
y : Automatische
belichting
(Basis- modi)
k : Automatische
belichting
(Creatieve modi)
M : Handmatige
belichting
u : HDR-film
l :
Creatieve filters
N :
Timelapse movie
Movieopnameformaat
AE-vergrendeling
AF-methode
c : u+volgen
o : Soepel zone
d : Live één punt AF
Accuniveau
Framerate
ISO-snelheid
Opnameniveau (handmatig)
Sterkte van Wi-Fi-signaal/
Eye-Fi-overdrachtstatus
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie
helderheid)
Resterende tijd voor filmopnamen*/verstreken tijd
Wi-Fi-functie
Windfilter: Uitschakelen
Demper
Digitale zoom
Servo AF voor movies
Indicator GPS-
verbinding
Vergroten/Digitale
zoom
Belichtingscorrectie
Opname-indeling voor
movies
Creatieve filters
Lichte tonen prioriteit
Dig. bldst. v. movies
Videosnapshot
Bluetooth-functie
283
k Movies opnemen
De simulatie van de definitieve opname is een functie die de movie
weergeeft zoals deze eruit zal zien met de huidige instellingen voor
beeldstijl, witbalans en andere toegepaste opnamefuncties.
Tijdens het maken van movie-opnamen worden de effecten van de
hieronder vermelde instellingen automatisch in het beeld weergegeven.
Simulatie van definitieve movie-opnamen
Beeldstijl
* Scherpte (sterkte), contrast, kleurverzadiging en kleurtoon worden
weergegeven.
Witbalans
Witbalanscorrectie
Belichting
Scherptediepte
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Correctie chromatische aberratie
Lichte tonen prioriteit
HDR-film
Creatieve filters
Simulatie van de definitieve opname
U kunt de digitale waterpas weergeven door op de knop <B> te
drukken (pag. 78).
Als de AF-methode is ingesteld op [u+volgen] of als de camera via een
HDMI-kabel (pag. 369) op een tv is aangesloten, kan de digitale horizon
niet worden weergegeven.
De digitale waterpas, de rasterlijnen en het histogram kunnen tijdens
movie-opnamen niet worden weergegeven. (De weergave verdwijnt
wanneer u begint met de opname van een film.)
Wanneer de filmopname wordt gestart, wordt de resterende opnameduur
gewijzigd in de verstreken tijd.
284
k Movies opnemen
Er kunnen geen foto’s worden gemaakt tijdens filmopname. Om
foto’s te maken, stopt u de filmopname en maakt u opnamen via de
zoeker of Live View-opnamen.
Foto-opnamen
Aandachtspunten bij het maken van filmopnamen
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een
intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de
beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Als u de ontspanknop half indrukt om automatisch scherp te stellen
tijdens movie-opnamen, kan het volgende zich voordoen.
De scherpstelling kan er even flink naast zitten.
De helderheid van de movie-opname kan wijzigen.
De movie-opname ziet er kortstondig uit als een foto.
Tijdens het maken van de movie-opname wordt het geluid van de lens
opgenomen.
Als <Q> of <Qw> is ingesteld en de ISO-snelheid of het diafragma
tijdens de movie-opname verandert, kan het zijn dat de witbalans ook
verandert.
Als u een filmopnamen bij TL- of ledverlichting, kan het moviebeeld
flikkeren.
Een paar testfilms opnemen wordt aanbevolen als u van plan bent om te
zoomen tijdens het maken van filmopnamen. Zoomen tijdens het
opnemen van films kan ertoe leiden dat veranderingen in de belichting of
mechanische geluiden van de lens worden opgenomen of dat de
beelden onscherp zijn.
Tijdens movie-opname kan het beeld niet worden vergroot, ook niet als
u op de knop <u> drukt.
Let erop dat u de ingebouwde microfoons (pag. 276) niet met uw vingers
of iets anders afdekt.
Als u de HDMI-kabel tijdens filmopnamen aansluit of loskoppelt, wordt
de filmopnamen beëindigd.
Algemene aandachtspunten bij het maken van movie-opnamen zijn
te vinden op pagina 321-322.
Lees indien nodig ook de algemene aandachtspunten bij het maken
van Live View-opnamen op pagina 273-274.
Houd de camera niet lange tijd in dezelfde positie vast.
Ook al voelt de camera niet heet aan, toch kan langdurig contact met
hetzelfde lichaamsdeel een rode huid of blaren als gevolg van eerstegraads
brandwonden veroorzaken. Het gebruik van een statief wordt aanbevolen
voor mensen met bloedsomloopproblemen of met een zeer gevoelige huid,
en wanneer de camera wordt gebruikt in zeer warme locaties.
285
k Movies opnemen
Opmerkingen over movie-opnamen
Telkens wanneer u een movie opneemt, wordt een nieuw filmbestand
gemaakt op de kaart.
Het weergaveoppervlak van de movie-opname is circa 100% (waarbij
het movie-opnameformaat is ingesteld op [1920x1080]).
U kunt het beeld ook scherpstellen door op de knop <p>
te drukken.
Het stereogeluid wordt door de ingebouwde microfoons van de camera
in mono opgenomen.
Als u de stereo-richtmicrofoon DM-E1 (afzonderlijk verkrijgbaar) aansluit
op de IN-aansluiting van de externe microfoon (pag. 28) krijgt de externe
microfoon prioriteit.
De totale opnametijd voor movies met een volledig opgeladen accu
LP-E17 is als volgt: circa 1 uur en 55 minuten bij kamertemperatuur
(23 °C) en circa 1 uur en 50 min. bij lage temperaturen (0°C) (Met
Movieopnameformaat ingesteld op
L6
/
5X
en [
z4: Servo AF
voor movies: Uitschakelen
] ingesteld).
De voorinstellingsfunctie voor scherpstellen is mogelijk voor het maken
van filmopnamen bij gebruik van een (super) telelens met een
voorinstellingsmodus voor scherpstellen die sinds de tweede helft van
2011 wordt uitgebracht.
286
In dit gedeelte worden de instellingen beschreven die specifiek zijn voor
movie-opnamen.
Wanneer u op de knop <Q> drukt terwijl het beeld op het LCD-scherm
wordt weergegeven, kunt u de volgende functies instellen: AF-
methode, Movie-opn.formaat, Digitale zoom, Dl. beeldstand van
movies, Videosnapshots, Witbalans, Beeldstijl, Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) en Creatieve filters.
In de basismodi kunnen alleen de bovenstaande vetgedrukte functies
worden ingesteld.
1
Druk op de knop <Q> (7).
De instelbare functies worden
weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een functie te selecteren.
De instellingen van de geselecteerde
functie en Uitleg (pag. 63) worden
weergegeven op het scherm.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de functie in te stellen.
Om de automatische witbalans in te
stellen, selecteert u [Q] en
vervolgens drukt u op <0>.
Druk op de knop <B> om de
witbalanscorrectie, de parameters
voor beeldstijl of de creatieve filters in
te stellen.
Als u op <0> drukt, keert de camera
terug naar het maken van movie-
opnamen.
U kunt ook [2] selecteren om terug
te keren naar de movie-opname.
Instellingen voor de opnamefunctie
Q Quick Control
287
Met [z1: Movie-opn.formaat] kunt
u het movieopnameformaat
(beeldformaat, framerate en
compressiemethode) en andere functies
instellen.
Movies worden opgenomen in de
indeling MP4.
Beeldformaat
L 1920x1080
Full HD-opnamekwaliteit (Full High-Definition). De aspect ratio
is 16:9.
w 1280x720
HD-opnamekwaliteit (High-Definition). De aspect ratio is 16:9.
x 640x480
SD-opnamekwaliteit (Standard Definition). De aspect ratio is 4:3.
Framerate (fps: frames per seconde)
6 29,97 fps/8 59,94 fps
voor regio’s waar gebruik wordt gemaakt van NTSC (Noord-
Amerika, Japan, Korea, Mexico, enzovoort).
5 25,00 fps/7 50,00 fps
voor regio’s waar gebruik wordt gemaakt van PAL (Europa, Rusland,
China, Australië, enzovoort).
4 23,98 fps
Voornamelijk voor speelfilms.
3 Het movieopnameformaat instellen
Welke framerate wordt weergegeven op het movieopnameformaatscherm
is afhankelijk van het feit of [53: Videosysteem] is ingesteld op [Voor
NTSC] of [Voor PAL]. 4 (23,98 fps) kan alleen worden geselecteerd
wanneer [Voor NTSC] is ingesteld.
Als u de instelling [53: Videosysteem] wijzigt, stelt u het movie-
opnameformaat opnieuw in.
288
3 Het movieopnameformaat instellen
Compressiemethode
X IPB (Standaard)
Comprimeert meerdere frames tegelijkertijd voor opname.
Xv IPB (Licht)
Omdat de movie wordt opgenomen met een lage bitsnelheid voor
het afspelen op verschillende apparaten, wordt het bestand kleiner
dan met IPB (Standaard). Daarom kunt u langer opnamen maken
dan met IPB (Standaard).
Totale movie-opnametijd en bestandsgrootte per minuut (bij benadering)
Movieopnameformaat
Totale opnameduur op kaart
Bestands-
grootte
4 GB 16 GB 64 GB
L
[1920x
1080]
87
Standaard
8 min. 35 min.
2 uur en
21 min.
431 MB/min.
654
Standaard
17 min.
1 uur en
10 min.
4 uur en
41 min.
216 MB/min.
65
Klein
43 min.
2 uur en
53 min.
11 uur en
35 min.
87 MB/min.
w
[1280x
720]
87
Standaard
20 min.
1 uur en
21 min.
5 uur en
24 min.
184 MB/min.
65
Klein
2 uur en
5min.
8 uur en
20 min.
33 uur en
22 min.
30 MB/min.
x
[640x
480]
65
Standaard
57 min.
3 uur en
50 min.
15 uur en
20 min.
66 MB/min.
65
Klein
2 uur en
43 min.
10 uur en
53 min.
43 uur en
32 min.
23 MB/min.
HDR-film (pag. 291)
17 min.
1 uur en
10 min.
4 uur en
41 min.
216 MB/min.
Time-lapse-movie (pag. 296)
5 min. 23 min.
1 uur en
33 min.
654 MB/min.
Een stijging van de interne temperatuur van de camera kan ertoe leiden dat
de movie-opname wordt gestopt voordat de totale opnametijd die in de
bovenstaande tabel wordt weergegeven (pag. 321) is bereikt.
289
3 Het movieopnameformaat instellen
Filmbestanden die groter zijn dan 4 GB
Wanneer u een film opneemt die groter is dan 4 GB, kunt u zonder
onderbreking blijven opnemen.
SD/SDHC-kaarten gebruiken
die zijn geformatteerd met de
camera
Als u de camera gebruikt om een SD/SDHC-kaart te formatteren,
dan formatteert de camera deze als FAT32.
Wanneer u een film maakt en de bestandsgrootte 4 GB overschrijdt,
wordt bij een FAT32-geformatteerde kaart automatisch een nieuw
filmbestand gemaakt.
Wanneer u de movie afspeelt, moet u elk filmbestand afzonderlijk
afspelen. Filmbestanden kunnen niet automatisch op volgorde
worden afgespeeld. Nadat een film is weergegeven, selecteert u de
volgende film om af te spelen.
SDXC-kaarten gebruiken
die zijn geformatteerd met de camera
Als u de camera gebruikt om een SDXC-kaart te formatteren, dan
formatteert de camera deze als exFAT.
Ook als bij gebruik van een met exFAT geformatteerde kaart de
bestandsgrootte de 4 GB overschrijdt tijdens het filmen, wordt de
film opgeslagen als een enkel bestand (in plaats van in meerdere
bestanden te worden gesplitst).
Limiet voor filmopnametijd
De maximale opnametijd van één movie bedraagt 29 min. en 59 sec.
Als de movie-opnametijd 29 min. en 59 sec. heeft bereikt, stopt de
movie-opname automatisch. U kunt verdergaan met het opnemen van
een movie door op de knop <A> te drukken. (De movie wordt
opgenomen als een nieuw moviebestand.)
Wanneer u filmbestanden die groter zijn dan 4 GB naar een computer
downloadt, gebruikt u ofwel EOS Utility (pag. 488) of een kaartlezer
(pag. 492). Filmbestanden die groter zijn dan 4 GB, worden niet
gedownload als u opnamen downloadt met de functie van het
besturingssysteem van de computer.
290
Als het opnameformaat L6/4 (NTSC) of L5 (PAL) is, kunt
u opnamen maken met circa 3x tot 10x digitale zoom.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op een andere modus dan <8>
of <v>.
2
Selecteer [Digitale zoom].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Digitale zoom] en druk
vervolgens op <0>.
3
Selecteer [Ca. 3-10x zoom].
Selecteer [Ca. 3-10x zoom] en druk
op <0>.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten en naar de movie-
opname terug te keren.
4
Gebruik digitale zoom.
Druk op de pijltjestoetsen <W> <X>.
De digitalezoombalk verschijnt.
Druk op de knop <W> om in te zoomen
of de knop <X> om uit te zoemen.
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, stelt de camera scherp met
[Live één punt AF] (vast ingesteld op
het midden).
Als u digitale zoom wilt uitschakelen,
stelt u bij stap 2 [Uitschakelen] in.
3 Movie digital zoom gebruiken
Gebruik een statief om cameratrilling te voorkomen.
Time-lapse-movie, Dig. bldst. v. movies en Creative filter kunnen niet
worden ingesteld.
De maximale ISO-snelheid is ISO 6400.
Een vergrote weergave is niet mogelijk.
Aangezien bij movie digital zoom het beeld digitaal wordt verwerkt, zal dit
er bij sterkere vergrotingen korreliger uitzien. Ook kunnen dan ruis,
lichtvlekken, enzovoort zichtbaar worden.
Het scènepictogram wordt niet weergegeven.
Raadpleeg ook ‘Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld’ op pagina 266.
291
U kunt movie-opnamen maken door de dichtgelopen overbelichte
gedeelten van lichte gebieden te beperken, zelfs in scènes met
veel contrast.
Het opnameformaat is L6X (NTSC) of L5X (PAL).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <8>.
2
Maak een HDR-film.
u HDR-movies opnemen
Aangezien meerdere frames worden samengevoegd om een HDR-film
te maken, kunnen sommige delen van de movie vervormd lijken. Bij
opnamen uit hand kan de vervorming die wordt veroorzaakt door
cameratrilling meer zichtbaar zijn. U wordt aangeraden een statief te
gebruiken. Houd er rekening mee dat zelfs als u een statief gebruikt voor
de opnamen, nabeelden of ruis meer zichtbaar kunnen zijn wanneer
u de HDR-film frame voor frame of vertraagd afspeelt, terwijl dit niet het
geval is wanneer u de film op de normale manier afspeelt.
Movie digital zoom, Videosnapshot, time-lapse-movie en Dig. bldst. v.
movies kunnen niet worden ingesteld.
292
In de modus <v> (Creatieve filters) kunt u movies opnemen met een
van vijf filtereffecten (Geheugen, Droom, Oude film, Geheugen,
Dramatisch zwart-wit en Miniatuureffectmovie).
Het opnameformaat kan worden ingesteld op L6/4 (NTSC)
of L5 (PAL).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <v>.
2
Druk op de knop <Q> (7).
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
3
Selecteer [l].
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [l] (Creatieve filters) te
selecteren in de linkerbovenhoek
van het scherm en druk vervolgens
op <0>.
4
Selecteer een filtereffect.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een filter te selecteren
(pag. 293) en druk vervolgens op
<0> en selecteer [OK].
De opname wordt weergegeven met
de effecten van het filter toegepast.
v
Movies opnemen met creatieve filters
293
v Movies opnemen met creatieve filters
5
Pas het filtereffectniveau aan.
Druk op de knop <Q> en selecteer
het pictogram onder [Creatieve
filters].
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het filtereffect aan te passen
en druk vervolgens op <0>.
Als Miniatuureffectmovie is ingesteld,
selecteert u de weergavesnelheid.
6
Begin met het opnemen van
de film.
l Droom
Creëert een zachte, dromerige, onaardse sfeer. Geeft de movie een
zachte uitstraling en maakt de rand van het scherm wazig. U kunt de
wazige gebieden langs de schermranden aanpassen.
m Oude film
Creëert de sfeer van een oude film door golven, krassen en flikkerende
effecten aan het beeld toe te voegen. De boven- en onderkant van het
scherm worden omgeven door een zwart masker. U kunt de golven en
krassen wijzigen door het filtereffect aan te passen.
Kenmerken van creatieve filters
Een vergrote weergave is niet mogelijk.
Het histogram wordt niet weergegeven.
Movie digital zoom, Videosnapshot, time-lapse-movie en Dig. bldst. v.
movies kunnen niet worden ingesteld.
De kleurgradatie van de lucht of witte muren wordt mogelijk niet correct
gereproduceerd. De opnamen kunnen afwijkende belichting, afwijkende
kleuren of ruis bevatten.
In de creatieve modi kunt u bepaalde creatieve filters instellen met Quick
Control (pag. 286).
294
v Movies opnemen met creatieve filters
k Geheugen
Creëert de sfeer van een vage herinnering. Geeft de movie een
zachte uitstraling en vermindert de helderheid van de rand van het
scherm. U kunt de algemene verzadiging en de donkere gebieden
langs de schermranden wijzigen door het filtereffect aan te passen.
n Dramatisch zwart-wit
Creëert een dramatische werkelijkheid in zeer contrastrijk zwart en
wit. U kunt de korreligheid en het zwart-witeffect aanpassen.
o Movie met miniatuureffect
U kunt movies opnemen met een miniatuureffect (kijkdoos).
Selecteer de weergavesnelheid en maak de opname.
Als u wilt dat het beeldcentrum scherp is, neemt u de foto zonder
instellingen te wijzigen.
Raadpleeg “Miniatuureffect aanpassen” (pag. 116) om het scherp
uitziende gebied te verplaatsen (Miniatuureffect). De AF-methode is
Live Één punt AF Aanbevolen wordt om het frame met het
miniatuureffect over het AF-punt te plaatsen voordat u de opname
maakt. Tijdens opnemen worden AF-punt of het kader voor
Miniatuureffect niet weergegeven.
Stel in stap 5 de afspeelsnelheid in op [5x], [10x] of [20x] en maak
de opname.
Weergavesnelheid en duur (voor een movie van 1 minuut)
Snelheid Weergaveduur
5x Circa 12 seconden
10x Circa 6 seconden
20x Circa 3 seconden
295
v Movies opnemen met creatieve filters
<o> (Movie met miniatuureffect)
Er wordt geen geluid opgenomen.
Servo AF voor movies functioneert hier niet.
Miniatuureffectmovies waarvan de weergavetijd minder dan 1 seconde
is, kunnen niet worden bewerkt (pag. 364).
296
Beelden die worden opgenomen met het ingestelde interval, kunnen
automatisch achter elkaar worden gezet om een timelapse te maken.
Een timelapse geeft weer hoe een onderwerp verandert in een veel
kortere tijd dan de daadwerkelijke tijd. Dit is efficiënt bij de observatie
op een vast punt van een steeds veranderende scène, groeiende
planten enzovoort.
Time-lapse-movies worden opgenomen in de MOV-indeling en in het
opnameformaat L6W (NTSC) of L5W (PAL).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op een andere modus dan <8>
of <v>.
2
Selecteer [Time-lapse-movie].
Selecteer op het tabblad [z5] (het
tabblad [z3] in basismodi) [Time-
lapse-movie] en druk op <0>.
3
Selecteer [Inschakelen].
N Time-lapse-movies opnamen
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een intense
kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de beeldsensor of
de interne onderdelen van de camera.
297
N Time-lapse-movies opnamen
4
Stel het opname-interval en het
aantal opnamen in.
Controleer de [
k: Vereiste tijd
] en
[
3: Afspeeltijd
] die onder aan het
scherm wordt weergegeven om het
opname-interval en het aantal
opnamen in te stellen.
Stel de opname-interval (uren:
minuten:seconden) in met [Interval].
Stel het aantal opnamen in met [Aant. opn.].
Druk op <0> zodat <r> wordt weergegeven.
Stel het gewenste nummer in en druk vervolgens op <0>. (U keert
terug naar <s>.)
Selecteer na voltooien van de instellingen [OK] om terug te keren
naar het vorige scherm.
Opname-interval
Instelbaar van [00:00:01] t/m [99:59:59].
Aantal opnamen
Instelbaar van [0002] t/m [3600]. Stel één cijfer tegelijk in. Als 3600
is ingesteld, duurt de time-lapse-movie circa 2 min. voor NTSC en
circa 2 min. 24 sec. voor PAL.
5
Stel de belichting in.
Selecteer [Aut. belichting] en stel in.
Vast 1e beeld
Het tweede beeld en de volgende beelden worden eveneens
opgenomen met dezelfde belichting en andere instellingen voor de
opnamefunctie als het eerste beeld.
Elk beeld
Elk beeld wordt opgenomen met de belichting aangepast aan de
helderheid van de scène. Merk op dat functie-instellingen zoals
Beeldstijl en witbalans automatisch worden ingesteld voor elk beeld
als deze zijn ingesteld op [Auto].
Vereiste tijd
Weergavetijd
298
N Time-lapse-movies opnamen
6
Stel in of het LCD-scherm
automatisch moet worden
uitgeschakeld.
Selecteer [LCD auto uit] en stel in.
Uitschakelen
Het Live view-beeld blijft zichtbaar tijdens het opnemen. Let op dat
het LCD-scherm uitschakelt ongeveer 30 minuten nadat het
opnemen is begonnen.
Inschakelen
Het LCD-scherm schakelt ongeveer 10 sec. na het opnemen van het
eerste beeld uit.
7
Stel de pieptoon in voor
opnemen.
Selecteer [Pieptoon bij foto] en
stel in.
Als [Uitschakelen] is ingesteld, klinkt
de pieptoon niet voor het opnemen.
8
Controleer de instellingen.
Druk op de knop <B> om het LCD-scherm tijdens het opnemen in of uit
te schakelen.
Vereiste tijd
Weergavetijd
Als [53: Pieptoon] is ingesteld op [Uitschakelen], kan de instelling in stap
7 niet worden gezet.
299
N Time-lapse-movies opnamen
Vereiste tijd
Geeft de vereiste tijd aan voor het maken van het ingestelde aantal
opnamen met het ingestelde interval. Indien dit meer is dan 24 uur,
wordt ‘*** dagen’ weergegeven.
Weergavetijd
Geeft de opnametijd.aan (benodigde tijd voor het weergeven van de
film) bij opnemen met de intervallen die zijn ingesteld voor het
opnemen van de film.
Formaat “L 6 W (NTSC)” of “L 5 W (PAL)”.
9
Sluit het menu af.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm af te sluiten.
10
Neem de timelapse op.
Druk de ontspanknop half in en
controleer de scherpstelling en
de belichting.
Druk op de knop <A> om time-
lapse-filmopname te starten.
Automatische scherpstelling werkt
niet tijdens timelapse-opname.
Tijdens time-lapse-filmopname
knippert <p> op het
LCD-paneel.
Omdat de elektronische sluiter wordt
gebruikt om opnamen te maken,
maken de reflexspiegel en de sluiter
geen mechanisch geluid tijdens
timelapse-opname.
Als het ingestelde aantal opnamen
is gemaakt, worden de timelapse-
opname stopgezet en automatisch
geannuleerd.
Time-lapse-movie
Resterende opnamen
300
N Time-lapse-movies opnamen
U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Druk op de knop <A> om de time-lapse-filmopname te stoppen.
(De instelling wordt overgeschakeld naar [Uitschakelen].) De timelapse-
opname tot nu toe wordt op de kaart opgeslagen.
U kunt de opgenomen timelapse met deze camera afspelen op dezelfde
manier dat u normale movies afspeelt.
Als de vereiste tijd voor opnamen meer dan 24 uur is, maar niet meer
dan 48 uur, wordt ‘2 dagen’ weergegeven. Als drie of meer dagen vereist
zijn, wordt het aantal dagen aangegeven in stappen van 24 uur.
Zelfs wanneer de afspeeltijd van de timelapse minder is dan 1 seconde,
wordt nog steeds een moviebestand gemaakt. Voor [Afspeeltijd] wordt
‘00:00:00’ weergegeven.
Als het maken van opnamen lang duurt, wordt aanbevolen om
accessoires voor aansluiting op een gewoon stopcontact te gebruiken
(afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 422).
Als time-lapse is ingesteld op [Inschakelen], kunt u [z1: Movie-
opn.formaat.], [53: Videosysteem] niet instellen.
Time-lapse-filmopname kan niet worden ingesteld als movie digital
zoom, Dig. bldst. v. movies, Videosnapshot of Creatieve filter is
ingesteld, of als een Wi-Fi-verbinding is opgezet.
Als een camera met de interfacekabel op een computer is aangesloten
of als een HDMI-kabel op de camera is aangesloten, kunt
u[Inschakelen] niet selecteren.
Servo AF voor movies functioneert hier niet.
Raadpleeg pagina 280 met betrekking tot de instelbare sluitertijden voor
handmatige belichting.
Met [Interval] ingesteld op 3 sec. of minder en [Aut. belichting]
ingesteld op [Elk beeld] en de helderheid van het onderwerp verschilt
aanzienlijk van het laatst opgenomen beeld, wordt opnemen mogelijk
niet uitgevoerd met de ingestelde interval.
Als het beeld tijdens time-lapse-filmopname wordt weergegeven op het
LCD-scherm, bevriest het Live view-beeld even tijdens het opnemen.
Zoom niet met de lens tijdens timelapse-opname. Als u dit wel doet, kan
het beeld onscherp worden, kan de belichting wijzigen of kan de
lensafwijkingscorrectie mogelijk niet juist functioneren.
301
N Time-lapse-movies opnamen
Tijdens timelapse-opname-opname werkt de functie voor het
automatisch uitschakelen van de camera niet. Bovendien kunt u de
opnamefunctie- en menufunctie-instellingen niet aanpassen, kunt u geen
opnamen afspelen enzovoort.
Er wordt geen geluid opgenomen voor time-lapse-movies.
Als de volgende geplande opname niet mogelijk is, wordt deze
overgeslagen. Dit kan de opnametijd van de gemaakte timelapse
korter maken.
Als de tijd die nodig is om op de kaart op te nemen, langer is dan het
interval tussen opnamen vanwege de ingestelde opnamefuncties of
kaartprestaties, kunnen sommige opnamen niet worden gemaakt met de
ingestelde intervallen.
Als de kaart onvoldoende vrije ruimte heeft om het ingestelde aantal
opnamen op te slaan, wordt [Afspeeltijd] rood weergegeven. Hoewel de
camera kan doorgaan met het maken van opnamen, wordt het opnemen
stopgezet als de kaart vol is.
Als de kaart onvoldoende vrije ruimte heeft, wordt “resterend aantal
mogelijke opnamen” rood weergegeven als [z 0000] en kunt
u niet opnemen.
Als u de camera met een interfacekabel aansluit op een computer en
u gebruikt EOS Utility (EOS-software), dan stelt u [z5: Time-lapse-
movie] in op [Uitschakelen]. Als deze optie is ingesteld op
[Inschakelen], kan de camera niet communiceren met de computer.
Tijdens time-lapse-movie-opname werkt Image Stabilizer
(Beeldstabilisatie) van de lens niet.
Als de aan/uit-schakelaar is ingesteld op <2>, dan wordt de time-
lapse-filmopname stopgezet en schakelt de instelling over naar
[Uitschakelen].
Zelfs wanneer er een flitser wordt gebruikt, zal deze niet flitsen.
De opnamemodus van de time-lapse-movie wordt geannuleerd en de
instelling wordt overgeschakeld naar [Uitschakelen] met een van de
volgende handelingen:
Bij het uitvoeren van [53: Sensorreiniging] of [Wis alle camera-
instellingen] onder [54: Wis instellingen]
Wanneer de timelapse-opname eindigt, worden de instellingen
automatisch gewist en keert de camera terug naar de normale
filmopnamemodus.
302
N Time-lapse-movies opnamen
U kunt timelapse opnemen met een volledig opgeladen accu LP-E17 zoals
aangeduid in de tabel hieronder (geschatte tijd vanaf het begin van de
opname tot de accu leeg is). De mogelijke opnametijd varieert, afhankelijk
van de opnameomstandigheden.
Totale mogelijke tijd voor timelapse-opname
* Als de opname-interval is ingesteld op [00:00:03]
LCD-scherm
Tijdens opnamen
Kamertemperatuur
(23° C)
Lage temperaturen
(0 °C)
Ingeschakeld circa 2 uur en 10 min. circa 2 uur
Uitgeschakeld circa 3 uur 30 min. circa 3 uur 20 min.
U kunt de draadloze afstandsbediening BR-E1 (afzonderlijk verkrijgbaar,
pag. 423) of de afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 426)
gebruiken om de time-lapse-opname te starten en te stoppen. Stel
[z5: Afst.bediening] op voorhand in op [Inschakelen].
Bij het gebruik van BR-E1
Zet de schakelaar ontspanmodus/movie-opname in op <k> en druk
vervolgens op de ontspanknop.
Bij het gebruik van RC-6
Zie de volgende tabel.
Bedrijfsstatus met RC-6
Camerastatus/
Instelling van de
afstandsbediening
<2> (2 sec.
vertraging)
<o> (Onmiddellijk
opnemen)
Opnamemodus Start de opname Werkt conform de
instelling [Functie
knop V]
(pag. 317)
Tijdens timelapse-opname
Beëindigt de
opname
303
U kunt een reeks korte filmclips van circa 2 seconden, 4 seconden of
8 seconden maken, Videosnapshots genaamd. De videosnapshots
kunnen worden samengevoegd tot één movie, die ‘videosnapshotalbum’
wordt genoemd. Zo kunt u hoogtepunten van een reis of gebeurtenis in
vogelvlucht laten zien.
Een videosnapshotalbum kan ook worden afgespeeld met
achtergrondmuziek (pag. 310, 368).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op een andere modus dan <8>
of <v>.
2
Selecteer [Videosnapshot].
Selecteer op het tabblad [z5]
(het tabblad [z3] in basismodi)
[Videosnapshot] en druk op <0>.
3
Selecteer [Inschakelen].
3 Videosnapshots maken
De opnameduur voor videosnapshots instellen
Het concept van een videosnapshotalbum
Videosnapshot album
Video-
snapshot 1
Video-
snapshot 2
Video-
snapshot **
304
3 Videosnapshots maken
4
Selecteer [Albuminstellingen].
5
Selecteer [Nieuw album maken].
6
Selecteer de snapshotlengte.
Druk op <0> en gebruik de
pijltjestoetsen <W> <X> om de duur
van de videosnapshot te selecteren.
Druk vervolgens op <0>.
7
Selecteer [OK].
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten.
Er wordt een blauwe balk
weergegeven om de snapshotlengte
aan te geven.
Ga naar ‘Een videosnapshotalbum
maken’ (pag. 305).
Opnameduur
305
3 Videosnapshots maken
8
Maak de eerste videosnapshot.
Druk op de knop <A> en maak
de opname.
De blauwe balk die de opnameduur
aangeeft, loopt langzaam terug.
Nadat de ingestelde opnameduur
is verstreken, stopt de opname
automatisch.
Het bevestigingsscherm wordt
weergegeven (pag. 306-307).
9
Sla de opname op als
videosnapshotalbum.
Selecteer [J Sla op als album]
en druk vervolgens op <0>.
De movieclip wordt opgeslagen als
de eerste videosnapshot van het
videosnapshotalbum.
10
Ga verder met het maken van
meer videosnapshots.
Herhaal stap 8 om de volgende
videosnapshot te maken.
Selecteer [J Voeg toe aan album]
en druk vervolgens op <0>.
U kunt een ander video snapshot
album maken door [W Sla op als
nieuw album] te selecteren.
Herhaal stap 10 indien nodig.
11
Stop de videosnapshotopname.
Stel [Videosnapshot] in op
[Uitschakelen]. Om terug te keren
naar normale movie-opnamen
moet u niet vergeten
[Uitschakelen] in te stellen.
Druk op de knop <
M
> om het menu
af te sluiten en terug te keren naar het
normale movie-opnamescherm.
Een videosnapshotalbum maken
306
3 Videosnapshots maken
Opties in stap 9 en 10
Functie Omschrijving
J Sla op als album (Sap 9)
De movieclip wordt opgeslagen als de eerste
videosnapshot van het videosnapshotalbum.
J Voeg toe aan album
(Sta 10)
De zojuist opgenomen videosnapshot wordt
toegevoegd aan het album dat net daarvoor is
opgenomen.
W Sla op als nieuw album
(stap 10)
Er wordt een nieuw videosnapshotalbum
gemaakt en de movieclip wordt opgeslagen
als de eerste videosnapshot. Het nieuwe
album is een afzonderlijk bestand van het
1 Speel videofoto af
(Stappen 9 en 10)
De zojuist opgenomen videosnapshot wordt
afgespeeld. Zie de tabel op de volgende
pagina voor weergaveopties.
r Sla niet op in album (stap 9)
r Verwijder zonder opsl. in
album (Stap 10)
De opgenomen videosnapshot wordt gewist in
plaats van in het album opgeslagen. Selecteer
[OK] in het bevestigingsdialoogvenster.
Als u na het maken van een videosnapshot
nog een videosnapshot wilt maken, stelt
u[Bevest.ber. wrg.] in op [Uitschakelen].
Met deze instelling kunt u de volgende
videosnapshot onmiddellijk maken, zonder
dat het bevestigingsscherm telkens
wordt weergegeven.
307
3 Videosnapshots maken
Handelingen bij [Speel videofoto af] in stap 9 en 10
* Bij [Achteruit springen] en [Vooruit springen] komt de duur van de sprong
overeen met het aantal seconden dat is ingesteld bij [Videosnapshot] (circa 2,
4 of 8 seconden).
Functie Beschrijving van weergave
7 Afspelen
Druk op <0> als u het opgenomen videosnapshot
direct hiervóór wilt afspelen of pauzeren.
5 Eerste beeld
Hiermee wordt de eerste scène van de eerste
videosnapshot in het album weergegeven.
P Achteruit springen*
Telkens als u op <0> drukt, springt de videosnapshot
enkele seconden achteruit.
3 Vorig beeld
Geeft het vorige beeld weer telkens wanneer u op
<0> drukt. Als u <0> ingedrukt houdt, wordt de
movie teruggespoeld.
6 Volgend beeld
Geeft de movie beeld per beeld weer telkens wanneer
u op <0> drukt. Als u <0> ingedrukt houdt, wordt de
movie vooruitgespoeld.
O Vooruit springen*
Telkens als u op <0> drukt, springt de videosnapshot
enkele seconden vooruit.
4 Laatste beeld
Hiermee wordt de laatste scène van de laatste
videosnapshot in het album weergegeven.
Weergavepositie
mm’ ss” Weergavetijd (minuten:seconden)
9 Volume
Draai het instelwiel <6> om het volume van de
ingebouwde luidspreker aan te passen (pag. 362).
32
Druk op de knop <M> om terug te keren naar het
vorige scherm.
308
3 Videosnapshots maken
1
Selecteer [Aan bestaand album
toevoegen].
Voer stap 5 op pagina 304 uit om
[Aan bestaand album toevoegen]
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer een bestaand album.
Draai aan het instelwiel <5> om een
bestaand album te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0>.
Bepaalde videosnapshotinstellingen
worden aangepast aan de
instellingen van het bestaande album.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten.
Het scherm voor het maken van de
videosnapshot wordt weergegeven.
3
Maak de videosnapshot.
Zie ‘Een videosnapshotalbum maken’
(pag. 305) als u een videosnapshot
wilt maken.
Toevoegen aan een bestaand album
U kunt geen album selecteren dat is gemaakt met een andere camera.
309
3 Videosnapshots maken
Waarschuwingen voor het maken van videosnapshots
U kunt aan een album alleen videosnapshots met dezelfde lengte
toevoegen (elk van circa 2, 4 of 8 seconden).
Als u tijdens het maken van videosnapshots een van de volgende
handelingen uitvoert, wordt er een nieuw album gemaakt voor de
volgende videosnapshots.
•Het [Movie-opn.formaat] wijzigen.
De instelling [Geluidsopname] wijzigen van [Automatisch]/
[Handmatig] in [Uitschakelen] of van [Uitschakelen] in
[Automatisch]/[Handmatig].
De firmware bijwerken.
De opnameduur voor een videosnapshot is slechts een schatting.
Afhankelijk van de framerate is de opnameduur die tijdens het afspelen
wordt weergegeven, mogelijk niet nauwkeurig.
310
3 Videosnapshots maken
Een videosnapshotalbum kan op dezelfde manier worden afgespeeld
als een normale movie (pag. 362).
1
Speel de movie af.
Druk op de knop <x> om een
opname weer te geven.
2
Selecteer het album.
In de weergave van één opname
geeft het pictogram [st]
linksboven op het scherm aan dat het
een videosnapshotalbum betreft.
Draai aan het instelwiel <5> om een
album te selecteren.
3
Speel het album af.
Druk op <0>.
Selecteer op het movieweergavepaneel
[
7
] (Afspelen) en druk vervolgens
op <
0
>.
Een album afspelen
Achtergrondmuziek
U kunt achtergrondmuziek laten horen tijdens het afspelen van albums,
normale movies en diavoorstellingen op de camera (pag. 363, 368). Als
u achtergrondmuziek wilt laten horen, moet u die eerst met behulp van
EOS Utility (EOS-software) kopiëren naar de kaart. Raadpleeg de EOS
Utility Instructiehandleiding voor informatie over het kopiëren van de
achtergrondmuziek.
Muziek die op de geheugenkaart wordt opgenomen, mag uitsluitend
worden gebruikt voor privégebruik. Pleeg geen inbreuk op het
auteursrecht.
311
3 Videosnapshots maken
Nadat u de opname hebt gemaakt, kunt u de videosnapshots in het
album opnieuw ordenen, verwijderen of afspelen.
1
Selecteer [X].
Selecteer op het movieweergavepaneel
[
X
] (Bewerken) en druk vervolgens
op <
0
>.
Het bewerkingsscherm wordt
weergegeven.
2
Selecteer een bewerking.
Selecteer een bewerkingsoptie en
druk op <0>.
Een album bewerken
Functie Omschrijving
T Snapshot verplaatsen
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en <Z> om de
videosnapshot te selecteren die u wilt verplaatsen
en druk vervolgens op <0>. Druk op de
pijltjestoetsen <Y> en <Z> om de snapshot te
verplaatsen en druk vervolgens op <0>.
L Snapshot verwijderen
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en <Z> om de
videosnapshot te selecteren die u wilt verwijderen en
druk vervolgens op <0>. Het pictogram [L] wordt
weergegeven op de geselecteerde videosnapshot.
Door nogmaals op <0> te drukken, heft u de
selectie op en verdwijnt [L].
7 Snapshot afspelen
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en <Z> om de
videosnapshot te selecteren die u wilt afspelen en
druk vervolgens op <0>.
312
3 Videosnapshots maken
3
Sla het bewerkte album op.
Druk op de knop <M> om terug
te keren naar het bewerkingspaneel
onder aan het scherm.
Selecteer [W] (Opslaan) en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm Opslaan wordt
weergegeven.
Om het bestand als een nieuw album
op te slaan, selecteert u [Nieuw
bestand]. Als u het bestand wilt
opslaan en het originele album wilt
overschrijven, selecteert
u[Overschrijven] en drukt
u vervolgens op <0>.
Als er te weinig ruimte op de kaart beschikbaar is, kan [Nieuw bestand]
niet worden geselecteerd.
Als het accuniveau laag is, kunt u geen albums bewerken. Gebruik een
volledig opgeladen accu.
313
Als de aan/uit-schakelaar is ingesteld op <k>, worden de tabbladen
[z1], [z4] en [z5] worden weergegeven als menuopties speciaal
voor movie-opname (de tabbladen [z1], [z2] en [z3] in
de Basismodi).
z1
Movieopnameformaat
U kunt het movie-opnameformaat (beeldformaat, framesnelheid en
compressiemethode) instellen. Zie pagina 287 voor meer informatie.
Digitale zoom
U kunt digitale zoom gebruiken voor teleopnamen. Zie pagina 290
voor meer informatie.
GeluidsopnameN
Normaliter nemen de ingebouwde
microfoons geluid in stereo op. Als de
stereo-richtmicrofoon DM-E1
(afzonderlijk verkrijgbaar) is aangesloten
op de IN-aansluiting van de externe
microfoon (pag. 28) krijgt de externe
microfoon prioriteit.
3 Menufunctie-instellingen
z1 z4 z5
Niveaumeter
314
3 Menufunctie-instellingen
Opties voor [
Geluidsopname/Opname niveau
]
[
Automatisch
] : Het geluidsopnameniveau wordt automatisch
aangepast. Automatische niveauregeling functioneert
automatisch in reactie op het geluidsniveau.
[
Handmatig
] : Voor gevorderde gebruikers. U kunt het
geluidsopnameniveau instellen op een van
64 niveaus.
Selecteer [
Opname niveau
] en druk op de toetsen
<
Y
> <
Z
> terwijl u op de waterpas kijkt om het
geluidsopnameniveau aan te passen. Kijk op de
piekenindicator (circa 3 sec.) en pas het niveau
dusdanig aan dat de niveaumeter soms rechts van de
markering 12 (-12 dB) oplicht voor de hardste
geluiden. Indien dit meer is dan 0, wordt het geluid
vervormd.
[
Uitschakelen
] : Er wordt geen geluid opgenomen.
[
Windfilter
]
Wanneer deze functie is ingesteld op [
Automatisch
], wordt het geluid
dat wordt veroorzaakt door wind verminderd wanneer het buiten waait.
Deze functie werkt alleen bij gebruik van de ingebouwde microfoons
voor het maken van filmopnamen. Wanneer de windfilterfunctie is
geactiveerd, worden ook lage bastonen verminderd.
[
Demper
]
Hiermee wordt automatisch geluidsvervorming die door harde geluiden
ontstaat, onderdrukt. Ook als u [
Geluidsopname
] instelt op
[
Automatisch
] of [
Handmatig
] om opnamen te maken, kan er
geluidsvervorming optreden indien er een zeer hard geluid is.
In dergelijke gevallen wordt het aanbevolen om de instelling
[
Inschakelen
] te gebruiken.
Als u de Wi-Fi-functie (draadloze communicatiefunctie) gebruikt met een externe
microfoon, kan de ruis worden opgenomen. Tijdens de geluidsopname wordt het
gebruik van de draadloze communicatiefunctie niet aanbevolen.
De instellingen voor [
Geluidsopname
] die in de basismodi beschikbaar zijn,
zijn [
Aan
]/[
Uit
]. Indien [
Inschakelen
] is ingesteld, wordt het
geluidsopnameniveau automatisch aangepast (zoals bij [
Automatisch
]) en zal
de windfilterfunctie worden ingeschakeld.
De geluidsvolumebalans tussen L (links) en R (rechts) kan niet worden
aangepast.
Bij zowel L als R wordt geluid opgenomen met een samplingfrequentie van
48 kHz/16-bits.
315
3 Menufunctie-instellingen
LensafwijkingscorrectieN
U kunt correctie helderheid randen en correctie chromatische
aberratie instellen. Zie pagina 179 voor meer informatie.
Objectief elektronische MFN
Zie pagina 128 bij gebruik van een lens met een elektronische
handmatige scherpstellingsfunctie.
z4
Servo AF voor movies
Als deze functie is ingeschakeld, stelt de camera voortdurend
scherp op het onderwerp tijdens movie-opname. De
standaardinstelling is [Inschakelen].
Wanneer [Inschakelen] is ingesteld:
De camera stelt voortdurend op het onderwerp scherp, ook
wanneer u de ontspanknop niet half indrukt.
Als u de scherpstelling op een specifiek punt wilt houden of als
u niet wilt dat het mechanische geluid van de lens wordt
opgenomen, kunt u Servo AF voor films als volgt tijdelijk stoppen.
Tik op [Z] linksonder op het scherm.
Druk op de knop <D>.
Als u een knop toewijst aan [AF-stop] met [14: Aangepaste
bediening] onder [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)], kunt
u Servo AF voor movies pauzeren door deze knop in te
drukken. Wanneer u de knop weer loslaat, wordt Servo AF voor
films hervat.
Als Servo AF voor movies wordt onderbroken en u terugkeert
naar movie-opnamen nadat u op de knop <M> of <x> hebt
gedrukt of de AF-methode hebt gewijzigd, wordt Servo AF voor
films hervat.
Als [Uitschakelen] is ingesteld:
Druk de ontspanknop half in of druk op de knop <p> om
scherp te stellen.
316
3 Menufunctie-instellingen
AF-methode
De AF-methoden werken hetzelfde als beschreven op pagina 259
t/m 268. U kunt [u+ volgen], [Soepel zone] of [Live één punt AF]
selecteren.
MeettimerN
U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven
(duur van de AE-vergrendeling).
Aandachtspunten wanneer [Servo AF voor movies] is ingesteld
op [Inschakelen]
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld
Een snel bewegend onderwerp dat de camera nadert of van de
camera af beweegt.
Een onderwerp dat zich op korte afstand voor de camera beweegt.
Raadpleeg ook ‘Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld’ op pagina 266.
Omdat de lens hierdoor altijd actief is, wordt meer accustroom verbruikt
en neemt de mogelijke filmopnametijd (pag. 288) af.
Bij bepaalde lenzen kan het geluid van de scherpstellende lens in de
movie hoorbaar zijn. Gebruik als dit gebeurt de stereo-richtmicrofoon
DM-E1 (afzonderlijk verkrijgbaar) om het mechanische geluid van de
lens in de movie te verminderen. Ook zal door het gebruik van bepaalde
USM-lenzen (bijvoorbeeld de EF-S18-135mm f/3.5-5.6 IS USM) of
bepaalde STM-lenzen (bijvoorbeeld de EF-S18-55mm f/4-5.6 IS STM)
het mechanische geluid van de lens dat moet worden opgenomen,
worden verminderd.
Servo AF voor movies wordt gepauzeerd tijdens zoomen of vergrote
weergave.
Als een onderwerp tijdens een filmopname de camera nadert of van de
camera af beweegt, of als u de camera horizontaal of verticaal beweegt
(‘pannen’), kan het de vastgelegde movie kortstondig uitrekken of
krimpen (de beeldvergroting verandert).
Als u de scherpstelmodusknop op de lens tijdens Servo AF voor movies
op <MF> wilt zetten, moet u de aan/uit-schakelaar tijdens Movie Servo
AF eerst instellen op <1>.
317
3 Menufunctie-instellingen
Rasterweergave
Met [3x3l] of [6x4m] kunt u rasterlijnen weergeven om u te
helpen de camera verticaal of horizontaal recht te houden. Met
[3x3+diagn] wordt het raster ook met diagonale lijnen
weergegeven om u te helpen de intersecties over het onderwerp uit
te lijnen voor een betere balans in de compositie.
Merk op dat tijdens filmopnamen het raster niet op het LCD-scherm
wordt weergegeven.
V-knopfunctie
U kunt de functies instellen die tijdens het opnemen van movies
worden uitgevoerd wanneer u de ontspanknop half of volledig
indrukt.
Als [
a/k] of [q/k] is ingesteld, kunt u behalve met de knop
<A> ook de movie-opname starten/stoppen door de ontspanknop
volledig in te drukken of door de afstandsbediening RS-60E3
(afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 427) te gebruiken.
Instelling Half indrukken Helemaal indrukken
a/- Meten en AF Geen functie
q/- Alleen meten Geen functie
a/k Meten en AF Movie-opname starten/stoppen
q/k Alleen meten Movie-opname starten/stoppen
Tijdens movie-opnamen heeft de instelling bij [Functie knop V] prioriteit
op elke functie die aan de ontspanknop is toegewezen met
[14: Aangepaste bediening] onder [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)].
318
3 Menufunctie-instellingen
z5
Videosnapshot
U kunt videosnapshots maken. Zie pagina 303 voor meer informatie.
Time-lapse-movie
U kunt time-lapse-movies maken. Zie pagina 296 voor meer
informatie.
Opnamen maken met de afstandsbediening
Als [Inschakelen] is ingesteld, kunt u movie-opname starten of
stoppen met de draadloze afstandsbediening BR-E1 (afzonderlijk
verkrijgbaar, pag. 423) of de afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk
verkrijgbaar, pag. 426).
Bij het gebruik van BR-E1
Zet de schakelaar ontspanmodus/movie-opname in op <k> en
druk vervolgens op de ontspanknop.
Bij het gebruik van RC-6
Zet de schakelaar in stand <2> en druk vervolgens op de
verzendknop. Als de knop is ingesteld op <o> (onmiddellijk
ontspannen), wordt de instelling [Functie knop V] toegepast.
319
3 Menufunctie-instellingen
Digitale beeldstabilisatie van movies
De interne Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) corrigeert
cameratrillingen tijdens het filmen. Deze functie heet Digitale
beeldstabilisatie van movies. Met Digitale beeldstabilisatie van movies
kunnen beelden ook worden gestabiliseerd als een objectief zonder
Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) wordt gebruikt. Bij het gebruik van
een objectief met ingebouwde Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) werkt
Digitale beeldstabilisatie van movies als de schakelaar voor de Image
Stabilizer (Beeldstabilisatie) van het objectief is ingesteld op <1>.
Uitschakelen (v) : Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) met
Digitale beeldstabilisatie van movies is
uitgeschakeld.
Inschakelen (w) : Cameratrillingen worden gecorrigeerd. Het
beeld wordt iets vergroot.
Vergroot (y) : In vergelijking met als [Inschakelen] is
ingesteld, worden krachtigere
cameratrillingen gecorrigeerd. De opname
wordt sterker vergroot.
Digitale beeldstabilisatie van movies werkt niet als de schakelaar voor
Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) van het objectief is ingesteld op
<2> (tu).
Digitale beeldstabilisatie van movies werkt niet bij langere lenzen dan 800 mm.
Digitale beeldstabilisatie van movies kan niet worden ingesteld in de
modus <8> of <v>, of als Movie digital zoom, time-lapse movie of
Creatieve filter is ingesteld.
Hoe breder de beeldhoek is, des te effectiever is de stabilisatie. Hoe
smaller de beeldhoek is, des te minder effectief is de stabilisatie.
Bij gebruik van een TS-E lens, fish-eye lens, of niet-Canon lens, wordt
instellen van Digitale beeldstabilisatie van movies op [Uitschakelen]
aanbevolen.
In de vergrote weergave wordt het effect van Digitale beeldstabilisatie
van movies niet zichtbaar in het op het scherm weergegeven beeld.
Omdat het beeld is vergroot in Digitale beeldstabilisatie van movies is
het beeld korreliger. Ook kunnen dan ruis, lichtvlekken, enzovoort
zichtbaar worden.
Afhankelijk van het onderwerp en de opnameomstandigheden kan het
onderwerp duidelijk vaag worden (het onderwerp ziet er tijdelijk onscherp
uit) als gevolg van de effecten van Digitale beeldstabilisatie van movies.
Als Digitale beeldstabilisatie van movies is ingesteld, verandert de
grootte van AF-punten ook.
Bij gebruik van een statief wordt instellen van Digitale beeldstabilisatie van
movies op [
Uitschakelen
] aangeraden.
Bepaalde objectieven ondersteunen deze functie niet. Raadpleeg de
website van Canon voor meer informatie.
320
3 Menufunctie-instellingen
ISO-snelheid tijdens movie-opnameN
U kunt de ISO-snelheid apart instellen voor fotograferen en filmen.
Instellen op tabblad [z2].
[kISO-snelheid]
Bij handmatige belichting kunt u de ISO-
snelheid instellen (pag. 281).
[kISO Auto]
U kunt de maximumgrens voor de
automatische ISO-snelheid voor ISO
auto op ISO 6400 of ISO 12800 instellen.
Onder [54: Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)] als [2: ISO
vergroten] is ingesteld op [1:Aan], kunt
u[Max.:H(25600)] selecteren.
321
Algemene aandachtspunten bij het maken van movie-
opnamen
Rood <E> waarschuwingspictogrammen voor interne temperatuur
Als de interne temperatuur van de camera oploopt vanwege langdurig
gebruik van movie-opnamen of bij een hoge omgevingstemperatuur,
verschijnt er een rood pictogram <E>.
Het rode pictogram <E> geeft aan dat de movie-opname binnenkort
automatisch wordt beëindigd. U kunt in dat geval geen opnamen meer
maken totdat de interne temperatuur van de camera is gedaald. Schakel
de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur movie-
opnamen maakt, wordt het pictogram <E> eerder weergegeven.
Schakel de camera altijd uit als u geen opnamen maakt.
Opname- en beeldkwaliteit
Als de bevestigde lens Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) bevat en u de
schakelaar voor Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) op <1> zet, is dit
altijd actief, zelfs als u de ontspanknop niet half indrukt. Image Stabilizer
(Beeldstabilisatie) gebruikt accustroom en kan de totale tijd voor
filmopname doen afnemen afhankelijk van de opnameomstandigheden.
Wanneer de Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) niet nodig is,
bijvoorbeeld bij gebruik van een statief, wordt aanbevolen dat u de
IS-schakelaar op <2> zet.
Met de ingebouwde microfoons worden ook het bedieningsgeluid en het
mechanische geluid van de camera opgenomen tijdens de opnamen.
Het gebruik van de stereo-richtmicrofoon DM-E1 (afzonderlijk
verkrijgbaar) om dit soort geluiden in de movie verminderen.
Sluit geen ander apparaat dan een externe microfoon aan op de
IN-aansluiting voor externe microfoons op de camera.
Bij movie-opnamen in de automatische belichtingsmodus kan de movie
tijdelijk vastlopen als de helderheid verandert. In dergelijke gevallen
dient u movie-opnamen te maken met handmatige belichting.
Als er zich een zeer felle lichtbron in beeld bevindt, kan het heldere
gedeelte op het LCD-scherm zwart lijken. De movie wordt bijna precies
zo opgenomen als deze wordt weergegeven op het LCD-scherm.
Bij weinig licht kunnen ruis of afwijkende kleuren zichtbaar zijn in de
opname. De movie wordt bijna precies zo opgenomen als deze wordt
weergegeven op het LCD-scherm.
Als u een movie afspeelt met andere apparaten kan de beeld- of
geluidskwaliteit afnemen of kan weergave zelfs niet mogelijk zijn
(zelfs als de apparaten MOV/MP4-bestanden ondersteunen).
322
Algemene aandachtspunten bij het maken van movie-
opnamen
Opname- en beeldkwaliteit
Als u een kaart met een lage schrijfsnelheid gebruikt, wordt
tijdens movie-opnamen rechts in het scherm mogelijk een
indicator met vijf niveaus weergegeven. Deze geeft aan
hoeveel gegevens nog niet naar de kaart zijn geschreven
(beschikbare capaciteit van het interne buffergeheugen).
Hoe langzamer de kaart, hoe sneller de indicator stijgt. Als
de indicator vol raakt, wordt de movie-opname automatisch
gestopt.
Als de kaart een hoge schrijfsnelheid heeft, wordt de
indicator ofwel niet weergegeven of het niveau (indien weergegeven) zal
nauwelijks omhoog gaan. Maak eerst een paar testmovies om te zien of
de schrijfsnelheid van de kaart hoog genoeg is.
Weergave en aansluiting op tv
Als u de camera op een tv aansluit (pag. 369) en een movie opneemt,
wordt tijdens de opname op de tv geen geluid afgespeeld. Het geluid
wordt echter wel goed opgenomen.
Indicator
Beperkingen voor MP4-movies
Houd er rekening mee dat over het algemeen de volgende beperkingen van
toepassing zijn op MP4-movies.
Voor ongeveer de laatste twee frames wordt geen geluid opgenomen.
Wanneer u movies afspeelt onder Windows, lopen het beeld en geluid
mogelijk niet helemaal synchroon.
323
9
Handige functies
De pieptoon uitzetten (pag. 324)
Kaartwaarschuwing (pag. 324)
De opnameweergavetijd instellen (pag. 325)
De tijd voor Auto uitschakelen instellen (pag. 325)
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen (pag. 326)
Een map maken en selecteren (pag. 327)
Methoden voor bestandsnummering (pag. 329)
Copyrightinformatie instellen (pag. 332)
Verticale opnamen automatisch roteren (pag. 334)
De standaardinstellingen van de camera herstellen
(pag. 335)
Voorkomen dat het LCD-scherm automatisch wordt
uitgeschakeld (pag. 338)
Automatische sensorreiniging (pag. 339)
Stofwisdata toevoegen (pag. 341)
Handmatige sensorreiniging (pag. 343)
324
U kunt voorkomen dat er een pieptoon klinkt zodra er is scherpgesteld
of bij opnamen met de zelfontspanner en tijdens bediening via
de touchscreen.
Selecteer op het tabblad [53] de optie
[Pieptoon] en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Uitschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Om de pieptoon alleen bij bediening via
het aanraakscherm uit te zetten,
selecteert u [Aanr. opn].
Door deze optie in te stellen voorkomt u dat u opnamen maakt zonder
dat er een kaart in de camera is geplaatst.
Selecteer op het tabblad [z1] [Ontspan
sluiter zonder kaart] en druk op <0>.
Selecteer [Uitschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Als u op de ontspanknop drukt terwijl er
geen kaart in de camera is geplaatst,
wordt ‘Card’ in de zoeker en op het LCD-
paneel weergegeven en kunt u de sluiter
niet ontspannen.
Handige functies
3 De pieptoon uitzetten
3 Kaartwaarschuwing
325
Handige functies
U kunt wijzigen hoelang de foto direct na de opname op het LCD-
scherm moet worden weergegeven. Als [Uit] is ingesteld, wordt de
opname niet direct na het maken weergegeven. Als [Vastzetten] is
ingesteld, wordt de opname weergegeven totdat de tijd van de instelling
[Auto uitschakelen] is verstreken.
Als u tijdens de weergave van de opname knoppen of instelwielen van
de camera gebruikt, bijvoorbeeld als u de ontspanknop half indrukt,
wordt de weergave beëindigd.
Selecteer op het tabblad [z1] de optie
[Kijktijd] en druk vervolgens op <0>.
Selecteer de gewenste instelling en druk
op <0>.
Om de accu te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze gedurende een bepaalde tijd niet is gebruikt. Na een
automatische uitschakeling kunt u de camera weer inschakelen door de
ontspanknop in te drukken, enzovoort.
Als [Uitschakelen] is ingesteld, moet u de camera uitschakelen of
op de knop <B> drukken om het LCD-scherm uit te schakelen
en zo de batterij te sparen.
Ook als [Uitschakelen] is ingesteld, schakelt het LCD-scherm uit
nadat de camera ca. 30 min. niet is gebruikt. Druk op de knop
<B> om het LCD-scherm in te schakelen.
Selecteer op het tabblad [52] de optie
[Auto uitschakelen] en druk vervolgens
op <0>. Selecteer de gewenste
instelling en druk op <0>.
3 De opnameweergavetijd instellen
3 De tijd voor automatisch uitschakelen instellen
Als [10 sec/30 sec] is ingesteld, schakelt de camera uit nadat ca.
10 seconden niets is gebeurd. Bij het instellen van functies of tijdens
Live View-opnamen, movie-opnamen, opnamen weergeven enz. is de
automatische uitschakeltijd ca. 30 sec.
Handige functies
326
U kunt de helderheid van het LCD-scherm aanpassen, zodat het
gemakkelijker te bekijken is.
Selecteer op het tabblad [52] de optie
[LCD-helderheid] en druk vervolgens
op <0>. Druk op de pijltjestoetsen
<Y> <Z> om de helderheid aan te
passen via het aanpassingsscherm en
druk vervolgens op <0>.
Stel bij het controleren van de
belichtingstijd van een opname de
helderheid van het LCD-scherm op 4 in
en zorg dat omgevingslicht geen invloed
op het beeld heeft.
3 De helderheid van het LCD-scherm aanpassen
327
Handige functies
U kunt naar wens mappen maken en selecteren waarin de vastgelegde
beelden worden opgeslagen.
Deze handeling is optioneel, aangezien er automatisch een map voor
de opslag van vastgelegde beelden wordt gemaakt.
Een map maken
1
Selecteer [Selecteer map].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Selecteer map] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Maak map].
Selecteer [Maak map] en druk
vervolgens op <0>.
3
Maak een nieuwe map.
Selecteer [OK] en druk op <0>.
Er wordt een nieuwe map gemaakt
met een mapnummer dat één cijfer
hoger is.
3 Een map maken en selecteren
Handige functies
328
Een map selecteren
Open het scherm Selecteer map,
selecteer een map en druk op <0>.
De map waarin de vastgelegde
beelden worden opgeslagen,
is geselecteerd.
Volgende opnamen zullen in de
geselecteerde map worden
opgeslagen.
Aantal opnamen in de map
Mapnaam
Laagste bestandsnummer
Hoogste bestandsnummer
Mappen
De mapnaam begint met drie cijfers (het mapnummer), gevolgd door vijf
alfanumerieke tekens. Bijvoorbeeld: ‘100CANON’. Een map kan maximaal
9999 opnamen bevatten (bestandsnummer 0001 – 9999). Wanneer een
map vol raakt, wordt er automatisch een nieuwe map gemaakt met een
mapnummer dat één cijfer hoger is. Ook wanneer de bestandsnummering
handmatig opnieuw is ingesteld (pag. 331), wordt er automatisch een
nieuwe map gemaakt. Er kunnen mappen worden gemaakt met de
nummers 100 t/m 999.
Mappen maken op een computer
Open de map van de geheugenkaart op het scherm en maak daarin een
nieuwe map met de naam ‘DCIM’. Open de map DCIM en maak hierin net
zoveel mappen als u wilt om de opnamen overzichtelijk te kunnen opslaan.
De mapnaam moet de notatie ‘100ABC_D’ hebben. De eerste drie cijfers
zijn altijd het mapnummer, van 100 tot 999. De laatste vijf tekens kunnen
bestaan uit een combinatie van hoofdletters en kleine letters van A t/m Z,
cijfers en een onderstrepingsteken ‘_’. De spatie kan niet worden gebruikt.
Er kunnen niet meerdere mappen zijn die dezelfde drie cijfers bevatten
(bijvoorbeeld ‘100ABC_D’ en ‘100W_XYZ’), ook niet als de laatste vijf
tekens per naam verschillen.
329
Handige functies
De beeldbestanden worden genummerd van 0001 tot 9999 in de
volgorde waarin de opnamen zijn gemaakt. Vervolgens worden de
bestanden in een map opgeslagen. U kunt instellen hoe het
bestandsnummer wordt toegewezen.
Het bestandsnummer wordt op de computer in de volgende notatie
weergegeven: IMG_0001.JPG.
Selecteer in [Bestandnr.] onder tab [51]
[Nummering] en druk op <0>. De
beschikbare instellingen worden
hieronder beschreven. Selecteer de
optie en druk vervolgens op <0>.
[Continu]: Als u de bestandsnummering altijd wilt laten doorlopen,
zelfs nadat de kaart is vervangen of een nieuwe map is gemaakt.
Zelfs nadat u de kaart hebt vervangen of een nieuwe map hebt
gemaakt, loopt de opeenvolgende bestandsnummering door tot
9999. Dit is handig wanneer u afbeeldingen met nummers tussen
0001 en 9999 op meerdere kaarten of uit meerdere mappen in één
map op de computer wilt opslaan.
Als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat die
eerder zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe
opnamen worden voortgezet vanaf de nummers van de bestaande
opnamen op de kaart of in de map. Als u een doorlopende
bestandsnummering wilt gebruiken, raden we u aan elke keer een
opnieuw geformatteerde kaart te gebruiken.
3 Methoden voor bestandsnummering
Bestandsnummering na
het vervangen van de kaart
Volgende opeenvolgende bestandsnummer
Bestandsnummering na
een map maken
Kaart 1Kaart 1 Kaart 2
0051 0052 0051 0052
100 101
Handige functies
330
[Auto. reset]: Als u de bestandsnummering elke keer opnieuw
bij 0001 wilt laten beginnen nadat de kaart is vervangen of een
nieuwe map is gemaakt.
Als u de kaart vervangt of een map maakt, begint de
bestandsnummering weer bij 0001 voor de nieuwe opnamen.
Dit is handig als u de opnamen per kaart of map wilt archiveren.
Als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat die
eerder zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe
opnamen worden voortgezet vanaf de nummers van de bestaande
opnamen op de kaart of in de map. Als u opnamen wilt opslaan met
een bestandsnummering die begint bij 0001, gebruik dan elke keer
een nieuwe, geformatteerde kaart.
Bestandsnummering na
het vervangen van de kaart
Bestandsnummer gereset
Bestandsnummering na
een map maken
Kaart 1Kaart 1 Kaart 2
0051 0001 0051 0001
100 101
331
Handige functies
[Handm. reset]: Als u de bestandsnummering wilt terugzetten
naar 0001 of wilt beginnen met het bestandsnummer 0001 in
een nieuwe map.
Selecteer in [Bestandnr.] onder tab [51]
[Handm. reset] en selecteer vervolgens
[OK] in het bevestigingsdialoogvenster.
Wanneer u de bestandsnummering handmatig opnieuw instelt,
wordt er automatisch een nieuwe map gemaakt en begint de
nummering van de opnamen die in die map worden opgeslagen
bij 0001.
Dit is bijvoorbeeld handig wanneer u verschillende mappen wilt
gebruiken voor opnamen van gisteren en opnamen van vandaag.
Nadat de bestandsnummering handmatig opnieuw is ingesteld,
keert deze terug naar Continu of Auto. reset. (Er wordt geen
bevestigingsdialoogvenster voor Handm. reset weergegeven.)
Indien het bestandsnummer in map 999 het nummer 9999 bereikt, kunt
u geen opnamen meer maken, zelfs niet als de kaart nog opslagcapaciteit
heeft. Op het LCD-scherm wordt dan een bericht weergegeven dat de kaart
moet worden vervangen. Vervang de kaart.
Voor zowel JPEG- als RAW-opnamen begint de bestandsnaam met ‘IMG_’.
Movie-bestandsnamen beginnen met ‘MVI_’. De extensie is ‘.JPG’ voor
JPEG-beelden, ‘.CR2’ voor RAW-beelden en ‘.MOV’ of ‘.MP4’ voor movies.
Handige functies
332
Wanneer u de copyrightinformatie instelt, wordt deze als Exif-informatie
aan de opname toegevoegd.
1
Selecteer [Copyrightinformatie].
Selecteer op het tabblad [54] de
optie [Copyrightinformatie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer het item dat u wilt
instellen.
Selecteer [Voer naam van auteur in]
of [Voer copyrightdetails in] en druk
vervolgens op <0>.
3
Voer tekst in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> of <Y> en <Z> om n te
verplaatsen en selecteer het
gewenste teken. Druk vervolgens op
<0> om het in te voeren.
U kunt maximaal 63 tekens invoeren.
Om een teken te verwijderen, drukt
u op de knop <L>.
Door [E] te selecteren, kunt u de
input-modus wijzigen.
Als u de tekstinvoer wilt annuleren,
drukt u op de knop <B> en
selecteert u [OK].
4
Verlaat de instelling.
Nadat u de tekst hebt ingevoerd,
drukt u op de knop <M> en
selecteert u [OK].
De informatie wordt opgeslagen.
3 Copyrightinformatie instellenN
Tekenpalet
Input-modus
333
Handige functies
Wanneer u bij stap 2 [Geef
copyrightinfo weer] selecteert, kunt
u de ingevoerde gegevens voor [Auteur]
en [Copyright] controleren.
Wanneer u [Verwijder copyrightinfo] selecteert in stap 2, kunt u de
ingevoerde gegevens voor [Auteur] en [Copyright] verwijderen.
De copyrightinformatie controleren
De copyrightinformatie verwijderen
Als de vermelding voor ‘Auteur’ of ‘Copyright’ lang is, wordt deze mogelijk
niet helemaal weergegeven wanneer u [Geef copyrightinfo weer]
selecteert.
Als u geen tekst kunt invoeren in stap 3, druk dan op de knop <Q> en
gebruik het tekenpalet wanneer het blauwe kader wordt weergegeven.
U kunt de copyrightinformatie ook instellen of controleren met EOS Utility
(EOS-software, pag. 488).
Handige functies
334
Opnamen die in verticale richting zijn gemaakt,
worden automatisch in de juiste stand gedraaid
voor het bekijken, zodat ze niet in horizontale
richting worden weergegeven bij het afspelen op het
LCD-scherm van de camera of het bekijken op een
computerscherm. U kunt de instelling voor deze
functie wijzigen.
Selecteer op het tabblad [51] de optie
[Auto. roteren] en druk vervolgens op
<0>. De beschikbare instellingen
worden hieronder beschreven. Selecteer
de optie en druk vervolgens op <0>.
[AanzD]: Het staande beeld wordt tijdens de weergave
automatisch gedraaid op zowel het LCD-scherm als op
het computerscherm.
[AanD]:Het staande beeld wordt alleen op het
computerscherm automatisch gedraaid.
[Uit] : Het staande beeld wordt niet automatisch gedraaid.
De verticale opname is niet gedraaid wanneer de opname vlak
na het maken wordt weergegeven.
Druk op de knop <x> om de opname gedraaid weer te geven.
[AanzD] is ingesteld, maar het beeld wordt bij weergave
niet gedraaid.
Verticale opnamen die zijn gemaakt terwijl [
Auto. roteren
] op [
Uit
] was
ingesteld, kunnen niet automatisch worden gedraaid. Als er een verticale
opname is gemaakt terwijl de camera naar boven of naar beneden werd
gehouden, kan het zijn dat de opname niet automatisch wordt gedraaid.
Raadpleeg in dat geval ‘De opname roteren’ op pagina 352.
Ik wil op het LCD-scherm van de camera een beeld draaien dat
gemaakt is terwijl [AanD] was ingesteld.
Stel [AanzD] in en geef de opname vervolgens weer. De opname
wordt dan gedraaid.
De verticale opname wordt niet gedraaid op het scherm van de pc.
De gebruikte software is niet compatibel met de functie voor
beeldrotatie. Gebruik in plaats daarvan EOS-software.
3 Verticale opnamen automatisch roteren
Veelgestelde vragen
335
Handige functies
De instellingen voor de opnamefunctie en de menu-instellingen van
de camera kunnen worden teruggezet naar de standaardinstellingen.
Deze optie is beschikbaar in de creatieve modi.
1
Selecteer [Wis instellingen].
Selecteer op het tabblad [54] de
optie [Wis instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Wis alle camera-
instellingen].
Selecteer [Wis alle camera-
instellingen] en druk vervolgens
op <0>.
3
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk op <0>.
Wanneer u [Wis alle camera-
instellingen] selecteert, worden
alle standaardinstellingen (zoals
vermeld op pagina 336-337) van
de camera hersteld.
Alle camera-instellingen wissen
Na de bovenstaande procedure selecteert u [Wis pers. voorkeuze
(C.Fn)] in [54: Wis instellingen] om alle persoonlijke voorkeuzen
te wissen (pag. 400).
3 De standaardinstellingen van de camera herstellenN
Veelgestelde vragen
Zelfs wanneer alle persoonlijke voorkeuze-instellingen worden gewist,
blijven de instellingen voor [14: Aangepaste bediening] onder
[54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] ongewijzigd.
Handige functies
336
Instellingen voor de opnamefunctie Beeldopname-instellingen
<
8
>-modus
q
(Groepsfoto)
Beeldkwaliteit
73
<
v
>-modus
G
Korrelig Z/W
Aspect ratio
3 : 2
AF-bediening
1-beeld AF
Beeldstijl
Automatisch
AF-gebiedselectiemodus
Automatische selectie-AF
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid)
Standaard
Transportmodus
u
(Enkelbeeld)
Meetmethode
q
(Meervlaksmeting)
Lensafwijkingscorrectie
z
ISO-snelheid
AUTO (automatisch)
Correctie helderheid
randen
Inschakelen
z
ISO Auto
Max.: 6400
Belichtingscorrectie/AEB
Geannuleerd
Correctie chromatische
aberratie
Inschakelen
Flitsbelichtingscorrectie
Geannuleerd
Rode-ogen-reductie
Uitschakelen
Vervormingscorrectie
Uitschakelen
Intervaltimer
Uitschakelen
Diffractiecorrectie
Inschakelen
Bulbtimer
Uitschakelen
Lens elektronische MF
Uitschakelen na
1-beeld AF
Antiknipperopname
Uitschakelen
Zoekerweergave
Witbalans
Q
Auto:
Sfeerprioriteit
Digitaal waterpas
Verbergen
Rasterweergave
Verbergen
Handmatige witbalans
Geannuleerd
Knipperdetectie
Weergeven
Witbalans shift
Geannuleerd
Persoonlijke voorkeuze
Ongewijzigd
Witbalansbracketing
Geannuleerd
Flitsbesturing
Flitsen
Inschakelen
Kleurruimte
sRGB
E-TTL II-flitslichtmeting
Evaluatieve
Ruisreductie lange
sluitertijd
Uitschakelen
Flitssynchronisatiesne
lheid AV-modus
Automatisch
Hoge ISO-ruisreductie
Standaard
Instellingen weergaveniveau Bestandsnummer
Continu
Opnamescherm
Standaard
Automatische reiniging
Inschakelen
Menuweergave
Standaard
Stofwisdata
Gewist
Modusuitleg
Inschakelen
Uitleg
Inschakelen
337
Handige functies
Camera-instellingen Instellingen voor Live View-opnamen
Automatisch
10 sec/30 sec
Live View-opnamen
Inschakelen
Pieptoon
Inschakelen
AF-methode
u
+volgen
Ontspan sluiter zonder
kaart
Inschakelen
AF-bediening
X
Touch Shutter
Uitschakelen
Kijktijd
2 sec.
Meettimer
8 sec.
AF-puntweergave
Uitschakelen
Rasterweergave
Uit
Histogram
Helderheid
Creatieve filters
Uitschakelen
Spring met
6 e
(10 beelden)
Automatisch roteren
Aan
zD
Instellingen voor movie-opnamen
LCD-helderheid <
v
>-modus
l
(Droom)
LCD auto uit
Inschakelen
AF-methode
u
+volgen
Datum/tijd/zone
Ongewijzigd
Servo AF voor movies
Inschakelen
Taal
Ongewijzigd
Movieopnameformaat
NTSC:
L6
(standaard)
PAL:
L5
(standaard)
Videosysteem
Ongewijzigd
Aanraakbediening
Standaard
Weergaveopties
z
-knop
Alle items
geselecteerd
Digitale zoom
Uitschakelen
Multifunctie-
vergrendeling
Alleen
5
(Snelinstelwiel)
k
ISO-snelheid
AUTO (automatisch)
k
ISO Auto
Max.: 12800
Copyrightinformatie
Ongewijzigd
Geluidsopname
Automatisch
Controle over HDMI
Uitschakelen
Windfilter
Automatisch
Eye-Fi transmissie
Uitschakelen
Demper
Uitschakelen
Configureren: MY MENU
Ongewijzigd
Rasterweergave
Uit
Menuweergave
Normale weergave
V
-knopfunctie
a
/-
Draadloze communicatie-instellingen Videosnapshot
Uitschakelen
Wi-Fi
Uitschakelen
Time-lapse-movie
Uitschakelen
Bluetooth-functie
Uitschakelen
Opnamen maken met
Uitschakelen
Dig. bldst. v. movies
Uitschakelen
Creatieve filters
Uitschakelen
Zie pag. 400 voor meer informatie over het wissen van alle persoonlijke voorkeuzen.
Raadpleeg de instructiehandleiding voor de Wi-Fi-functie (draadloze communicatiefunctie)
voor draadloze communicatie-instellingen.
Handige functies
338
U kunt voorkomen dat de scherm uit-sensor het LCD-scherm
uitschakelt wanneer u met uw oog in de buurt van de zoeker komt.
Selecteer op het tabblad [52] de optie
[LCD auto uit] en druk vervolgens op
<0>. Selecteer [Uitschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
3 Automatisch uitschakelen van het LCD-scherm
uitschakelen
Wanneer Hoekzoeker C (afzonderlijk verkrijgbaar) op de zoeker is
bevestigd, stelt u deze in op [Uitschakelen]. Als [Inschakelen] is ingesteld,
blijft het LCD-scherm mogelijk uitgeschakeld.
339
Als u de aan/uit-schakelaar op <1> of <2> zet, wordt de
zelfreinigende sensor geactiveerd en verwijdert deze automatisch het
stof van de voorzijde van de sensor. Normaal gesproken is de
reinigingseenheid actief zonder dat u daar iets van merkt. U kunt
sensorreiniging ook handmatig uitvoeren of u kunt deze sensor als
volgt uitschakelen.
1
Selecteer [Sensorreiniging].
Selecteer [Sensorreiniging] op het
tabblad [54] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Reinig nuf].
Selecteer [Reinig nuf] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0>.
Op het scherm wordt aangegeven dat
de sensor wordt gereinigd. (Er kan een
klein beetje geluid te horen zijn.)
Tijdens de reiniging hoort u een
mechanisch geluid van de sluiter, maar
er wordt geen foto gemaakt.
f Automatische sensorreiniging
De sensorreiniging handmatig activeren
Als ruisonderdrukking bij meerdere opnamen is ingesteld, kan [Reinig
nuf] niet worden geselecteerd.
Voor het beste resultaat plaatst u de camera tijdens de sensorreiniging
rechtop en stabiel op een tafel of een ander plat oppervlak.
Wanneer u de sensorreiniging een aantal keren herhaalt, wordt het
resultaat niet echt beter. Direct na het reinigen van de sensor is de optie
[Reinig nuf] tijdelijk niet beschikbaar.
Er worden mogelijk lichte puntjes weergegeven op beelden als de sensor
is beïnvloed door kosmische stralen, enz. Wanneer u [Reinig nuf]
selecteert, wordt de weergave hiervan mogelijk onderdrukt (pag. 466).
f Automatische sensorreiniging
340
Selecteer bij stap 2 [Auto. reinigingf] en selecteer vervolgens
[Uitschak.].
De sensorreiniging wordt niet meer uitgevoerd als u de aan/uit-
schakelaar op <1> of <2> zet.
Automatische sensorreiniging uitschakelen
341
De zelfreinigende sensor zal er gewoonlijk voor zorgen dat er
nauwelijks stof zichtbaar is op vastgelegde beelden. Als er echter
zichtbaar stof achterblijft, kunt u stofwisdata aan de opname toevoegen
om naderhand stofvlekken te verwijderen. Digital Photo Professional
(EOS-software, pag. 488) gebruikt de stofwisdata om stofvlekken
automatisch te verwijderen.
Zorg voor een effen wit voorwerp, zoals een vel papier.
Stel de brandpuntsafstand van de lens in op 50 mm of meer.
Zet de scherpstelmodusknop op de lens op <MF> en zet de
scherpstelling op oneindig (u). Als de lens geen
focusafstandsschaal heeft, kijkt u naar de voorkant van de lens en
draait u de scherpstelring helemaal met de klok mee.
1
Selecteer [Stofwisdata].
Selecteer op het tabblad [z4] de
optie [Stofwisdata] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [OK].
Als u [OK] selecteert en op <0>
drukt, wordt de automatische
sensorreiniging uitgevoerd, waarna
een bericht verschijnt. Tijdens de
reiniging hoort u een mechanisch
geluid van de sluiter, maar er wordt
geen foto gemaakt.
3 Stofwisdata toevoegenN
Voorbereiding
De stofwisdata verzamelen
3 Stofwisdata toevoegenN
342
3
Fotografeer een effen wit object.
Vul de zoeker op een afstand van
20-30 cm met een effen wit object
zonder patroon en maak een opname.
De foto wordt in de AE met diagrafma-
voorkeuze gemaakt bij een diafragma
van f/22.
Aangezien de opname niet wordt
opgeslagen, kunnen de gegevens
nog altijd worden opgehaald, ook al is
er geen kaart in de camera geplaatst.
Nadat de foto is gemaakt, verzamelt de
camera de stofwisdata. Zodra de
stofwisdata zijn verkregen, wordt er
een bericht weergegeven.
Nadat u [
OK
] hebt geselecteerd, wordt
het menu opnieuw weergegeven.
Als de gegevens niet zijn verkregen,
wordt er een foutmelding
weergegeven. Volg de stappen bij
‘Voorbereiding’ op de voorgaande
pagina en selecteer vervolgens [
OK
].
Maak de foto opnieuw.
Nadat de stofwisdata zijn verzameld, worden deze aan alle toekomstige
JPEG- en RAW-opnamen toegevoegd. Als u een belangrijke opname
gaat maken, wordt het aanbevolen om eerst de stofwisdata bij te
werken door deze opnieuw te verzamelen.
Raadpleeg de Digital Photo Professional Instructiehandleiding voor
informatie over het gebruik van dit programma (EOS-software) voor het
verwijderen van stofvlekken.
De grootte van de stofwisdata die aan het beeld worden toegevoegd,
is zo gering dat het toevoegen nauwelijks invloed heeft op het
beeldbestandsformaat.
Stofwisdata
Zorg ervoor dat u een effen wit voorwerp gebruikt, zoals een nieuw vel
wit papier. Als het object een patroon bevat, kan dit voor stof worden
aangezien en zodoende de nauwkeurigheid van de stofverwijdering door
de EOS-software nadelig beïnvloeden.
343
Stof dat na de automatische sensorreiniging is achtergebleven, kunt
u handmatig verwijderen met een in de handel verkrijgbaar blaasbuisje
of een vergelijkbaar hulpmiddel. Haal de lens van de camera voordat
u de sensor gaat reinigen.
De beeldsensor is zeer kwetsbaar. Wij raden u aan om fysieke
reiniging van de sensor bij een Canon Service Center te
laten uitvoeren.
1
Selecteer [Sensorreiniging].
Selecteer [Sensorreiniging] op het
tabblad [54] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Reinig handmatig].
Selecteer [Reinig handmatig] en
druk vervolgens op <0>.
3
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk op <0>.
De reflexspiegel wordt opgeklapt en
de sluiter wordt geopend.
CLn’ knippert op het LCD-paneel.
4
Reinig de sensor.
5
Beëindig het reinigen.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
3 Handmatige sensorreinigingN
Als u een accu gebruikt, moet deze volledig zijn opgeladen.
Het wordt aanbevolen om accessoires voor aansluiting op een gewoon
stopcontact te gebruiken (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 422).
3 Handmatige sensorreinigingN
344
Als ruisonderdrukking bij meerdere opnamen is ingesteld, kan [Reinig
handmatig] niet worden geselecteerd.
Tijdens het reinigen van de sensor mag u geen van de
onderstaande handelingen verrichten. Als de stroom wordt
onderbroken, gaat de sluiter dicht en kunnen de sluitergordijnen of
de beeldsensor beschadigd raken.
De aan/uit-schakelaar op <2> zetten.
De accu verwijderen/plaatsen.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Reinig de
sensor voorzichtig.
Gebruik een gewoon blaasbuisje zonder borsteltje. Een borsteltje kan
het oppervlak van de sensor beschadigen.
Steek het blaasbuisje niet verder dan de objectiefvatting in de camera.
Als de stroom wordt onderbroken, gaat de sluiter dicht en kunnen de
sluitergordijnen of de reflexspiegel beschadigd raken.
Gebruik nooit perslucht of -gas om de sensor schoon te maken.
Perslucht kan de sensor beschadigen en de gasnevel kan op de sensor
bevriezen en deze bekrassen.
Als het accuniveau laag wordt terwijl u de sensor reinigt, klinkt er een
pieptoon als waarschuwing. Stop het reinigen van de sensor.
Als er vuil blijft zitten dat niet met een blaasbuisje kan worden
verwijderd, kunt u de sensor het beste door een Canon Service Center
laten reinigen.
345
10
Opnamen weergeven
In dit hoofdstuk worden geavanceerde mogelijkheden
beschreven van de weergavemethoden welke zijn
beschreven in hoofdstuk 2 “Basisfuncties voor het
maken en weergeven van opnamen”, hoe de
opgenomen beelden (foto’s/movies) weer te geven en
te wissen, hoe ze op een tv weer te geven, en
andere weergavefuncties.
Opnamen die zijn gemaakt en opgeslagen met een
ander toestel
Mogelijk geeft de camera opnamen die met een andere camera
zijn vastgelegd of met een computer zijn bewerkt of waarvan de
bestandsnaam is gewijzigd, niet goed weer.
346
Zoek snel naar beelden met de indexweergave waarbij 4, 9, 36 of
100 beelden op één scherm worden weergegeven.
1
Geef de opname weer.
Als u op de knop <x> drukt, wordt
de laatstgemaakte opname
weergegeven.
2
Schakel over naar de indexweergave.
Druk op de knop <I>.
De 4-beeldindexweergave verschijnt.
De geselecteerde opname wordt
gemarkeerd met een oranje kader.
Met de knop <I> schakelt u tussen
de volgende weergaven: 9 opnamen
9 36 opnamen 9 100 opnamen.
Met de knop <u> schakelt u tussen de
volgende weergaven: 100 opnamen 9
36 opnamen 9 9 opnamen 9
4 opnamen 9 1 opname.
3
Selecteer een opname.
Draai aan het instelwiel <5> om het
oranje kader te verplaatsen en de
opname te selecteren. U kunt ook op
de pijltjestoetsen <W> en <X> of
<Y> en <Z> drukken om de
opname te selecteren.
Draai aan het instelwiel <6> om de
opname(n) op het volgende of vorige
scherm weer te geven.
Druk in de indexweergave op <0>
om de geselecteerde opname in
een weergave van één opname weer
te geven.
x Snel opnamen zoeken
H
Meerdere opnamen weergeven op één scherm (indexweergave)


347
x Snel opnamen zoeken
In de weergave van één opname kunt u aan het instelwiel <6>
draaien om snel vooruit of achteruit door de opnamen te bladeren,
al naar gelang de ingestelde sprongmethode.
1
Selecteer [Spring met 6].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Spring met 6] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de sprongmethode.
Draai aan het instelwiel <5> om de
sprongmethode te selecteren en druk
op <0>.
d: Geef beelden een voor een weer
e: Spring 10 beelden
r: Spring het opgegeven aantal
beelden
g: Geef weer op datum
h: Geef weer per map
i: Geef alleen movies weer
j: Geef alleen foto’s weer
s: Alleen beschermde beelden
weergeven
k: Geef weer op classificatie
(pag. 353)
Draai aan het hoofdinstelwiel
<6> om te selecteren.
I Door beelden navigeren (opnamesprong)
Met [Spring het opgegeven aantal beelden] kunt u het hoofdinstelwiel
<6> draaien om het aantal beelden te selecteren dat u wilt springen
(1 tot 100).
Selecteer [Datum] om opnamen te zoeken op opnamedatum.
Als u beelden op map wilt zoeken, selecteert u [Map].
Als de kaart zowel movies als foto’s bevat, selecteert u [Movies] of
[Foto’s] om een van beide categorieën weer te geven.
Als er geen opnamen overeenkomen met de geselecteerde
[Classificatie], is het niet mogelijk om door de opnamen te bladeren met
het instelwiel <6>.
x Snel opnamen zoeken
348
3
Navigeer door te springen.
Druk op de knop <x> om de
beelden weer te geven.
Draai in de weergave van één
opname aan het hoofdinstelwiel
<6>.
U kunt met de ingestelde methode
bladeren.
Weergavepositie
Sprongmethode
349
Vastgelegde beelden kunnen op het LCD-scherm circa 1,5 tot 10 maal
worden uitvergroot.
1
Vergroot het beeld.
Druk tijdens opnameweergave op de
knop <u>.
De opname wordt vergroot.
Als u de knop <u> ingedrukt houdt,
wordt de opname verder vergroot tot
de maximale vergroting is bereikt.
Druk op de knop <I> om de
vergroting te reduceren. Als u de
knop ingedrukt houdt, wordt de
vergroting verder verkleind totdat
het normale formaat van de opname
is bereikt.
2
Schuif over de opname.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> of <Y> en <Z> om het
vergrote beeld in de gewenste
richting te verschuiven.
Als u de vergrote weergave wilt
verlaten, drukt u op de knop <x>.
U keert dan terug naar de weergave
van één opname.
u/y Beelden vergroten
Positie van vergroot gebied
Draai aan het hoofdinstelwiel <5> om een ander beeld met dezelfde
vergroting weer te geven.
Een movie kan niet worden vergroot.
350
Het LCD-scherm is een aanraakgevoelig paneel dat u met uw vingers
kunt bedienen om zo de weergaveopties te gebruiken. Druk eerst op
de knop <x> om de opnamen weer te geven.
Veeg met één vinger.
Raak in de weergave van één opname
het LCD-scherm aan met één vinger.
U kunt naar de vorige of volgende
opname bladeren door met uw vinger
naar links of rechts te vegen.
Veeg naar links om de volgende
(nieuwere) opname te zien of naar
rechts om de vorige (oudere) opname
te zien.
Raak in de indexweergave ook het
LCD-scherm aan met één vinger.
U kunt naar het vorige of volgende
scherm bladeren door met uw vinger
omhoog of omlaag te vegen.
Veeg omhoog om de volgende
(nieuwere) opnamen te zien of veeg
omlaag om de vorige (oudere)
opnamen te zien.
Wanneer u een opname selecteert,
wordt het oranje kader weergegeven.
Tik opnieuw op de opname om deze
als één opname weer te geven.
Veeg met twee vingers.
Raak het LCD-scherm aan met twee
vingers. Wanneer u met twee vingers
naar links of rechts veegt, kunt u door
opnamen springen met de methode die
is ingesteld in [Spring met 6] op het
tabblad [x2].
d Opnamen weergeven via de touchscreen
Door opnamen bladeren
Door beelden springen (opnamesprong)
Aanraakbediening via het LCD-scherm van de camera is ook mogelijk
tijdens de weergave van opnamen op een tv die is aangesloten op uw
camera (pag. 369).
351
d Opnamen weergeven via de touchscreen
Druk twee vingers tegen elkaar aan.
Raak het scherm aan met twee
uitgespreide vingers en breng uw vingers
vervolgens samen op het scherm.
Elke keer dat u uw vingers tegen
elkaar aan drukt, wordt de weergave
van één opname gewijzigd in de
indexweergave.
Wanneer u een opname selecteert,
wordt het oranje kader weergegeven.
Tik opnieuw op de opname om deze
als één opname weer te geven.
Spreid twee vingers uit elkaar.
Raak het scherm aan met twee vingers
bij elkaar en spreid uw vingers
vervolgens uit op het scherm.
Terwijl u uw vingers uit elkaar trekt,
wordt de opname vergroot.
De opname kan maximaal ongeveer
10x worden vergroot.
Dubbeltikken.
Als u met uw vinger op het beeld
dubbeltikt, worden de pixels van de
afbeelding weergegeven met
ongeveer 100% gecentreerd rond het
punt waarop u tikt.
Als u wilt terugkeren naar de
weergave van één opname,
dubbeltikt u nogmaals op het beeld.
Beeld verkleinen (indexweergave)
Opname vergroten
In de indexweergave kunt u een beeld niet vergroten door daarop te dubbeltikken.
U kunt in de opname schuiven met uw vingers.
U verkleint de weergave door uw vingers op het scherm samen te knijpen.
Door op [2] te tikken, keert u terug naar de weergave van één opname.
352
U kunt de weergegeven opname in de gewenste positie draaien.
1
Selecteer [Beeld roteren].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Beeld roteren] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer een opname.
Draai aan het hoofdinstelwiel <5>
om het beeld te selecteren dat
u wilt draaien.
U kunt ook een beeld selecteren in de
indexweergave (pag. 346).
3
Draai de opname.
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt
het beeld als volgt naar rechts
gedraaid: 90° 9 270° 9 0°.
Als u nog een opname wilt draaien,
herhaalt u stap 2 en 3.
Als u de functie wilt afsluiten en wilt
terugkeren naar het menu, drukt u op
de knop <M>.
b Het beeld roteren
Als u voorafgaand aan het maken van verticale opnamen de optie
[51: Auto. roteren] hebt ingesteld op [AanzD] (pag. 334), hoeft u de
beelden niet meer op bovenstaande wijze te draaien.
Als het gedraaide beeld tijdens de opnameweergave niet gedraaid wordt
weergegeven, stelt u [51: Auto. roteren] in op [AanzD] om een
opname te roteren.
Een movie kan niet worden gedraaid.
353
U kunt beelden en movies classificeren met een van deze vijf
classificaties: l/m/n/o/p. Deze functie heet classificatie.
1
Selecteer [Classificatie].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Classificatie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Selecteer beelden].
Er wordt een afbeelding
weergegeven.
3
Selecteer de opname die u wilt
classificeren.
Draai aan het hoofdinstelwiel <5> om
het te classificeren beeld te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
Druk op de knop <I> om beelden
te selecteren uit een weergave van
drie beelden. Als u wilt terugkeren
naar de weergave van een enkele
opname, drukt u op de knop <u>.
4
Classificeer de opname.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en <X>
om een classificatie te selecteren.
Zodra u een classificatie aan het
beeld toevoegt, wordt het getal naast
de ingestelde classificatie met
één verhoogd.
Als u nog een beeld wilt classificeren,
herhaalt u stap 3 en 4.
3 Classificaties instellen
Eén opname classificeren
3 Classificaties instellen
354
U kunt het bereik opgeven van beelden om alle beelden binnen dit bereik
in een keer te classificeren.
1
Selecteer [Selecteer reeks].
Selecteer [Selecteer reeks] in
[x2: Classificatie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Het bereik van de beelden
opgeven.
Selecteer het eerste beeld en druk
op <0>.
Selecteer het laatste beeld en druk
op <0>.
Het pictogram [X] wordt op de
geselecteerde beelden weergegeven.
Herhaal deze stap om de selectie op
te heffen.
Als u wilt terugkeren naar het vorige
scherm, drukt u op de knop <M>.
3
Het bereik bevestigen.
Druk op de knop <Q>.
4
Classificeer de opname.
Draai aan het hoofdinstelwiel <6>
om een classificatie te selecteren en
selecteer vervolgens [OK].
Het bereik opgeven
355
3 Classificaties instellen
U kunt alle beelden in een map of op een geheugenkaart tegelijk
classificeren.
Wanneer u [Alle beelden in map] of
[Alle beelden op kaart] selecteert in
[x2: Classificatie], worden alle
beelden in de map of op de kaart
gespecificeerd.
Draai aan het hoofdinstelwiel <6> om
een classificatie te selecteren en
selecteer vervolgens [OK].
Selecteer de classificatiemarkering [Uit]
om de classificatie te annuleren.
Alle opnamen in een map of op een kaart opgeven
Er kunnen in totaal maximaal 999 opnamen met een bepaalde classificatie
worden weergegeven. Als er 1000 beelden of meer zijn met een bepaalde
classificatie, wordt [###] weergegeven.
Het voordeel van classificaties
Met [x2: Spring met 6] kunt u alleen beelden met een bepaalde
classificatie weergeven.
Afhankelijk van het besturingssysteem van uw computer kunt u de
classificatie van elk bestand bekijken op het informatiedisplay of in de
meegeleverde standaard opnameviewer (alleen JPEG-afbeeldingen).
356
U kunt naar beelden zoeken door de voorkeuren op te geven en de
gefilterde beelden weergeven. U kunt alle gevonden beelden ook in een
keer weergeven in een diavoorstelling, ze beschermen of wissen.
1
Selecteer [Beeldzoekvoork.
instellen].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Beeldzoekvoork. instellen] en
druk vervolgens op <0>.
2
Stel de zoekvoorkeuren in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om de voorkeur te selecteren.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de instelling te wijzigen.
Druk op de knop <B> om de
voorkeur ongedaan te maken.
U kunt ook alle voorwaarden
instellen.
Druk op de knop <L> om alle
voorwaarden te annuleren.
3
Voorkeuren voor beeldenzoeken instellen
Voorwaarde Omschrijving
MClassificatie
Beelden met de geselecteerde classificatiemarkering
worden weergegeven.
dDatum
Beelden die zijn gemaakt op de geselecteerde
opnamedatum, worden weergegeven.
nMap Beelden in de geselecteerde map worden weergegeven.
JBeveiligen
Beveiligde of niet-beveiligde beelden op de kaart worden
weergegeven.
fType bestand
Beeldbestanden in de geselecteerde map worden
weergegeven.
De instelbare bestandtypen zijn [z Foto’s], [z (RAW)],
[z (RAW, RAW+JPEG)], [z (RAW+JPEG)],
[z (RAW+JPEG, JPEG)], [z (JPEG)] en [k Movies].
357
3 Voorkeuren voor beeldenzoeken instellen
3
Implementeer de zoekvoorkeuren.
Druk op <0>.
Lees de melding die verschijnt en
selecteer [OK].
4
De gevonden beelden weergeven.
Druk op de knop <x> om de
beelden weer te geven.
Beelden die overeenkomen met de
ingestelde voorkeuren verschijnen in
een geel kader.
Als geen beelden aan de voorkeur voldoen, kan [OK] niet worden
geselecteerd in stap 2, ook niet als u op <0> drukt. (U kunt niet doorgaan
naar stap 3.)
Zelfs als [52: Automatisch uitschakelen] is ingesteld op [4 min.] of
minder, is de tijd voor automatisch uitschakelen circa 6 minuten wanneer
het scherm met zoekvoorkeuren wordt weergegeven.
Als de gevonden beelden worden weergegeven, kunt u tevens in een
keer handelingen verrichten (beveiligen, wissen, printopties, Fotoboek
instellen, classificatie en diavoorstelling) voor alle gevonden beelden.
De weergave van de gevonden beelden wordt automatisch geannuleerd
met de volgende handelingen:
bij opnemen.
Automatisch uitschakelen vindt plaats.
De aan/uit-schakelaar op <2> zetten.
Formatteren van de SD-kaart.
Een beeld wordt toegevoegd (of een bestaand beeld wordt als nieuw
beeld opgeslagen nadat een filtereffect is toegepast, de afmetingen
zijn gewijzigd of nadat deze is bijgesneden).
Als er geen beelden meer zijn die aan de zoekvoorkeuren voldoen.
358
U kunt tijdens de weergave op de knop <
Q
> drukken om de volgende opties in
te stellen: [
J
: Beveilig beelden
], [
b
: Beeld roteren], [
9
: Classificatie
],
[
U
: Creatieve filters], [
S
: Wijzig formaat (alleen JPEG-beelden)],
[
N
:Trimmen], [
T
:
AF-puntweergave
], [
e
:
Spring met
6
], [
t
:
Beeld
zoeken
], en [
q
:
Beelden n. smartphone verz.
*].
Voor movies kunnen
alleen de functies die hierboven vetgedrukt worden
weergegeven
worden ingesteld.
* Niet selecteerbaar als [
Wi-Fi
] onder [
5
1: Inst. draadloze communicatie
] is ingesteld
op [
Uitschakelen
].
1
Druk op de knop <
Q
>.
Druk tijdens de opnameweergave op de
knop <
Q
>.
De opties voor Quick Control worden
weergegeven.
2
Selecteer een item en stel dit in.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om een functie te selecteren.
De naam en instelling van de
geselecteerde functie worden onder aan
het scherm weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
om de functie in te stellen.
Druk voor beveiligde beelden (pag. 372)
en Classificatie (pag. 353) op <
B
> om
meerdere beelden te selecteren.
Druk voor Creatieve filters (pag. 392),
Wijzig formaat (pag. 395), Trimmen
(pag. 397), Beeld zoeken (pag. 356) en
Beelden naar smartphone verzenden op
<
0
> en stel de functie in.
Spring met
6
: Druk om Spring het
opgegeven aantal beelden in te stellen op
het opgegeven getal van Classificatie
(pag. 353) op <
B
>.
Druk op de knop <
M
> om te annuleren.
3
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <
Q
> om Quick Control
af te sluiten.
Q
Quick Control voor weergave
359
Q Quick Control voor weergave
Stel [51: Auto. roteren] in op [AanzD] om een opname te roteren. Als
[51: Auto. roteren] is ingesteld op [AanD] of [Uit], wordt de instelling
[b Beeld roteren] toegevoegd aan het beeld, maar zal de camera het
beeld niet draaien voor weergave.
Wanneer u op de knop <Q> drukt tijdens de indexweergave, wordt er
overgeschakeld op de weergave van één opname en verschijnt het
scherm Quick Control. Druk nogmaals op de knop <Q> om terug te
keren naar de indexweergave.
Voor opnamen die zijn gemaakt met een andere camera, kan het aantal
opties dat u kunt selecteren beperkt zijn.
360
Dit zijn de drie belangrijkste manieren om movies af te spelen en ervan
te genieten:
Als u de camera met een HDMI-kabel
op een televisie aansluit, kunt u de
movies en foto’s van de camera op de
televisie weergeven.
U kunt movies afspelen op het
LCD-scherm van de camera. U kunt
bovendien de eerste en laatste beelden
van een movie bewerken en de foto’s en
movies op de kaart afspelen als
automatische diavoorstelling.
k Genieten van movies
Weergave op een televisie
(pag. 369)
Weergave op het LCD-scherm van de camera
(pag. 362 – 368)
Omdat recorders met vaste schijf geen HDMI IN-poort bevatten, kan de
camera niet op de recorder met vaste schijf worden aangesloten met
behulp van een HDMI-kabel.
Ook wanneer de camera via een USB-kabel op een recorder met vaste
schijf is aangesloten, kunnen movies en foto’s niet worden weergegeven
of opgeslagen.
Movies kunnen niet worden afgespeeld op apparaten die de indeling
MOV of MP4 niet ondersteunen.
Een movie die op een computer is bewerkt, kan niet opnieuw op de kaart
worden opgeslagen en op de camera worden afgespeeld.
361
k Genieten van movies
De filmbestanden op de kaart kunnen
worden overgezet naar een computer en
worden afgespeeld of bewerkt met
vooraf geïnstalleerde of algemene
software die compatibel is met de
opname-indeling van de film.
Weergave en bewerken op een computer
Om een movie af te spelen of te bewerken met commerciële software,
hebt u software nodig die compatibel is met movies in MOV-indeling en
MP4-indeling. Voor meer informatie over commerciële software van derden
dient u de fabrikant van de software te raadplegen.
362
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x> om een
opname weer te geven.
2
Selecteer een movie.
Draai aan het hoofdinstelwiel <5>
om de movie te selecteren die u wilt
afspelen.
Bij de weergave van één opname
geeft het pictogram <s1>, dat
linksboven wordt weergegeven, aan
dat het een film is. Als de movie een
videosnapshot is, wordt <st>
weergegeven.
In de indexweergave geeft de
perforatie links van een miniatuur aan
dat het een movie is. Movies kunnen
niet in de indexweergave worden
weergegeven. Druk op <0> om
over te schakelen op de weergave
van één opname.
3
Druk in de weergave van één
opname op <0>.
Het movieweergavepaneel verschijnt
onder in het scherm.
4
Speel de movie af.
Selecteer [7] (Afspelen) en druk
vervolgens op <0>.
De movie wordt afgespeeld.
U kunt de movieweergave pauzeren
door op <0> te drukken.
U kunt tijdens de movieweergave het
geluidsvolume aanpassen door het
hoofdinstelwiel <6> te draaien.
Zie de volgende pagina voor meer
informatie over de weergaveprocedure.
k Movies afspelen
Luidspreker
De camera kan mogelijk geen movies afspelen die zijn opgenomen met een
andere camera.
363
k Movies afspelen
Movieweergavepaneel
* Als er achtergrondmuziek is ingesteld, wordt het geluid van de movie
niet afgespeeld.
Bewerking Beschrijving van weergave
7 Afspelen
Door op <0> te drukken, kunt u schakelen tussen
weergeven en stoppen.
8Vertraagd
Wijzig de vertragingssnelheid met behulp van de
pijltjestoetsen <Y> en <Z>. De vertraagde snelheid
wordt rechtsboven in het scherm aangegeven.
5 Eerste beeld
Hiermee wordt het eerste beeld van de movie
weergegeven.
3Vorig beeld
Geeft het vorige beeld weer telkens wanneer u op
<0> drukt. Als u <0> ingedrukt houdt, wordt de
movie teruggespoeld.
6Volgend beeld
Geeft de movie beeld per beeld weer telkens wanneer
uop <0> drukt. Als u <0> ingedrukt houdt, wordt
de movie vooruitgespoeld.
4 Laatste beeld
Hiermee wordt het laatste beeld van de movie
weergegeven.
v Achtergrondmuziek*
Een movie afspelen met de geselecteerde
achtergrondmuziek (pag. 368).
X Bewerken
Hiermee wordt het bewerkingsscherm geopend
(pag. 364).
Weergavepositie
mm’ ss” Weergavetijd (minuten:seconden)
9 Volume
Draai het instelwiel <6> om het volume van de
ingebouwde luidspreker aan te passen (pag. 362).
32
Druk op de knop <M> om terug te keren naar de
weergave van één opname.
De duur van ononderbroken weergave met een volledig opgeladen
LP-E17-accu bij kamertemperatuur (23 °C) is ca. 2 uur 50 min.
Als u de camera op een televisie aansluit om een movie weer te geven
(pag. 369), moet u het geluidsvolume via de tv aanpassen. (Het
geluidsvolume kan niet worden aangepast met het instelwiel <6>.)
X De eerste en laatste beelden van een movie bewerken
364
Tik op [7] in het midden van
het scherm.
De movie wordt afgespeeld.
Als u het movieweergavepaneel wilt
weergeven, tikt u op <s1>
linksboven in het scherm.
Als u het afspelen van de movie wilt
pauzeren, tikt u op het scherm. Het
movieweergavepaneel wordt ook
weergegeven.
Weergave via het touchscreen
X De eerste en laatste beelden van een
movie bewerken
U kunt de eerste en laatste beelden van een movie bewerken in
tussenstappen van circa 1 seconde.
1
Selecteer [X] in het
filmweergavescherm.
Het paneel voor moviebewerking
wordt onder aan het scherm
weergegeven.
2
Geef aan welk deel moet worden
verwijderd.
Selecteer [
U
] (Snijden begin) of [
V
]
(Snijden eind) en druk op <
0
>.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> <
Z
>
om het vorige of volgende beeld te zien.
Houd de toets ingedrukt om frames
vooruit of terug te spoelen. Draai aan
het hoofdinstelwiel <
5
> om de movie
beeld voor beeld weer te geven.
Nadat u hebt bepaald welk deel u wilt
verwijderen, drukt u op <
0
>. Het
deel dat bovenaan wit is gemarkeerd,
is het deel dat overblijft.
365
X De eerste en laatste beelden van een movie bewerken
3
Controleer de bewerkte film.
Selecteer [7] en druk op <0> om
de bewerkte film af te spelen.
Ga terug naar stap 2 om het bewerkte
deel te wijzigen.
Als u de bewerking wilt annuleren,
drukt u op de knop <M> en
selecteert u [OK] op het
bevestigingsvenster.
4
Sla de bewerkte film op.
Selecteer [W] en druk vervolgens
op <0>.
Het scherm Opslaan wordt
weergegeven.
Om het bestand als een nieuwe
movie op te slaan, selecteert
u[Nieuw bestand]. Als u het bestand
wilt opslaan en het originele
filmbestand wilt overschrijven,
selecteert u [Overschrijven] en drukt
u vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] op het
bevestigingsdialoogvenster en druk
vervolgens op <0> om de bewerkte
movie op te slaan en terug te keren
naar het movieweergavescherm.
Aangezien bewerking in tussenstappen van circa 1 sec. wordt uitgevoerd
(de positie wordt aangegeven met [Z] boven aan het scherm), kan de
exacte positie waar de movie wordt bewerkt iets afwijken van de positie
die u hebt aangegeven.
Als er te weinig ruimte op de kaart beschikbaar is, kan [Nieuw bestand]
niet worden geselecteerd.
Als het accuniveau laag is, kunt u geen movies bewerken. Gebruik een
volledig opgeladen accu.
Movies die met een andere camera zijn opgenomen, kunnen niet met
deze camera worden bewerkt.
366
U kunt automatisch alle beelden op de kaart achter elkaar weergeven.
1
Selecteer [Diavoorstelling].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Diavoorstelling] en druk
vervolgens op <0>.
2
Configureer [Stel in] naar wens.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Stel in] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Stel [
Weergaveduur
], [
Herhalen
]
(herhaaldelijk afspelen),
[
Overgangseffect
] (effect tijdens
wisselen van opnamen) en
[
Achtergrondmuziek
] in voor de foto’s.
Zie pagina 368 voor informatie over het
selecteren van achtergrondmuziek.
Druk wanneer u klaar bent met
instellen op de knop <M>.
3
Diavoorstelling (automatische weergave)
Aantal weer te
geven opnamen
[Weergaveduur]
[Herhalen]
[Overgangseffect][Achtergrondmuziek]
367
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
3
Start de diavoorstelling.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Start] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Nadat de tekst [Laden van beeld…]
is weergegeven, begint de
diavoorstelling.
4
Beëindig de diavoorstelling.
Als u de diavoorstelling wilt afsluiten
en wilt terugkeren naar het
instellingenscherm, drukt u op de
knop <M>.
Als u de diavoorstelling wilt pauzeren, drukt u op <0>. Tijdens het
pauzeren wordt [G] in de linkerbovenhoek van het beeld weergegeven.
Druk nogmaals op <0> om weer verder te gaan met de diavoorstelling.
U kunt de diavoorstelling ook pauzeren door op het scherm te tikken.
U kunt het weergaveformaat van foto’s wijzigen door tijdens de
automatische weergave op de knop <B> te drukken (pag. 121).
Tijdens de movieweergave kunt u het geluidsvolume aanpassen door
aan het hoofdinstelwiel <6> te draaien.
Tijdens automatische weergave of pauze kunt u aan het hoofdinstelwiel
<5> draaien om een ander beeld te bekijken.
Tijdens de automatische weergave wordt de camera niet automatisch
uitgeschakeld.
De weergaveduur kan verschillen, afhankelijk van de opname.
Zie pagina 369 als u de diavoorstelling op een tv wilt weergeven.
Tijdens het gefilterd weergeven van beelden met [x2: Beeldzoekvoork.
instellen], kunt u ze weergeven in een diavoorstelling.
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
368
Nadat u met EOS Utility (EOS-software) achtergrondmuziek naar
de kaart hebt gekopieerd, kunt u de diavoorstelling met een
achtergrondmuziekje afspelen.
1
Selecteer [Achtergrondmuziek].
Stel [Achtergrondmuziek] in op
[Inschakelen] en druk dan op <0>.
Als de kaart geen achtergrondmuziek
bevat, kunt u stap 2 niet uitvoeren.
2
Selecteer de achtergrondmuziek.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en <X>
om de gewenste achtergrondmuziek te
selecteren en druk vervolgens op
<0>. U kunt ook meerdere tracks met
achtergrondmuziek selecteren.
3
Speel de achtergrondmuziek af.
Druk op de knop <B> om naar
een voorbeeld van de
achtergrondmuziek te luisteren.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een andere track met
achtergrondmuziek af te spelen. Druk
nogmaals op de knop <B> om
het beluisteren van
achtergrondmuziek te stoppen.
Pas het geluidsvolume aan door aan
het instelwiel <6> te draaien.
Als u een track met achtergrondmuziek
wilt verwijderen, drukt u op de
pijltjestoetsen <W> en <X> om de
track te selecteren. Druk vervolgens
op de knop <L>.
De achtergrondmuziek selecteren
Op het moment van aankoop bevat de camera geen achtergrondmuziek.
Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding voor informatie over het
kopiëren van achtergrondmuziek naar een kaart.
369
Als u de camera met een HDMI-kabel op een televisie aansluit, kunt
u de foto’s en movies op de camera op de televisie weergeven. Voor de
HDMI-kabel wordt HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar)
aanbevolen.
Als het beeld niet op het tv-scherm wordt weergegeven, controleert u of
[53: Videosysteem] correct is ingesteld op [Voor NTSC] of [Voor PAL]
(afhankelijk van het videosysteem van uw televisie).
1
Sluit de HDMI-kabel aan op de
camera.
Sluit de stekker met het <dHDMI
MINI>-logo naar de voorzijde van de
camera gericht aan op de
<D>-aansluiting.
2
Sluit de HDMI-kabel aan op de tv.
Sluit de HDMI-kabel aan op de HDMI
IN-poort van de tv.
3
Zet de tv aan en verander de
video-invoer van de tv in de
aangesloten poort.
4
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
5
Druk op de knop <x>.
De opname wordt op het tv-scherm
weergegeven. (Het LCD-scherm van
de camera blijft leeg.)
De opnamen worden automatisch
weergegeven met de optimale resolutie
passend bij de aangesloten televisie.
U kunt het weergaveformaat wijzigen
door op de knop <B> te drukken.
Zie pagina 362 als u movies wilt
weergeven.
Beelden op een televisie bekijken
Beelden op een televisie bekijken
370
Als de tv die met de HDMI-kabel op de camera is aangesloten
compatibel is met HDMI CEC*, kunt u de afstandsbediening van de tv
gebruiken voor het bedienen van de weergaveopties.
* Een HDMI-standaardfunctie waarmee HDMI-apparaten elkaar kunnen bedienen
zodat u ze kunt bedienen met één afstandsbediening.
1
Selecteer [Ctrl over HDMI].
Selecteer [Ctrl over HDMI] op het
tabblad [33] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Inschakelen].
3
Sluit de camera aan op een tv.
Gebruik een HDMI-kabel om de
camera aan te sluiten op de tv.
De invoer van de tv wordt automatisch
overgeschakeld op de HDMI-poort
waarop de camera is aangesloten.
Als er niet automatisch wordt
overgeschakeld, gebruikt u de
afstandsbediening van de tv om de
HDMI IN-poort waarop de kabel is
aangesloten te selecteren.
4
Druk op de knop <x> op de
camera.
Op de tv wordt een opname
weergegeven. U kunt de
afstandsbediening van de tv
gebruiken om opnamen af te spelen.
3 Voor HDMI CEC-tv’s
Pas het geluidsvolume van de movie aan via de tv. Het geluidsvolume
kan niet met de camera worden aangepast.
Schakel de camera en de tv uit voordat u de kabel tussen de camera en
de tv aansluit of verwijdert.
Op bepaalde tv’s worden de weergegeven opnamen mogelijk afgesneden.
Sluit geen andere apparaten aan op de <D>-aansluiting van
de camera. Als u dit toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Sommige tv’s geven de opnamen mogelijk niet weer vanwege
incompatibiliteit.
371
Beelden op een televisie bekijken
5
Selecteer een opname.
Richt de afstandsbediening op de tv
en druk op de knop / om een
beeld te selecteren.
6
Druk op Enter op de
afstandsbediening.
Het menu wordt weergegeven en
u kunt de afspeelopties uitvoeren die
links worden weergegeven.
Druk op de toets / op de
afstandsbediening om de gewenste
optie te selecteren en druk
vervolgens op Enter.
Als u [Terug] kiest en vervolgens op
Enter drukt, verdwijnt het menu en
kunt u de knop / gebruiken om
een opname te selecteren.
Fotoweergavemenu
Movieweergavemenu
2 : Terug
a : 9-beeldindex
1 : Movie afspelen
y : Diavoorstelling
B: Opname-info
weergeven
b : Roteren
Bij bepaalde tv’s moet u eerst de HDMI CEC-verbinding inschakelen.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de tv voor meer informatie.
Bepaalde tv’s, waaronder zelfs tv’s die compatibel zijn met HDMI CEC,
functioneren mogelijk niet naar behoren. Stel in dat geval [33: Ctrl
over HDMI] in op [Uitschakelen] en gebruik de camera om de weergave
te bedienen.
372
U kunt belangrijke opnamen beveiligen zodat deze niet per ongeluk
kunnen worden gewist met de wisfunctie van de camera.
1
Selecteer [Beveilig beelden].
Selecteer [Beveilig beelden] op het
tabblad [31] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Selecteer beelden].
Er wordt een afbeelding
weergegeven.
3
Selecteer de opname die u wilt
beveiligen.
Draai aan het hoofdinstelwiel <5>
om het beeld te selecteren die u wilt
beveiligen.
U kunt ook een beeld selecteren in de
indexweergave (pag. 346).
4
Beveilig de opname.
Druk op <0> om het beeld te
beveiligen. Het pictogram <K>
verschijnt.
Als u de beeldbeveiliging ongedaan
wilt maken, druk dan nogmaals op de
knop <0>. Het pictogram <K>
verdwijnt dan.
Als u nog een beeld wilt beveiligen,
herhaalt u stap 3 en 4.
K Beelden beveiligen
3 Eén opname beveiligen
Wisbeveiligingspictogram
373
K Beelden beveiligen
Geef het bereik op van beelden om alle beelden binnen dit bereik in een
keer te beveiligen.
1
Selecteer [Selecteer reeks].
Selecteer [Selecteer reeks] in
[x1: Beveilig beelden] en druk
vervolgens op <0>.
2
Het bereik van de beelden
opgeven.
Selecteer het eerste beeld en druk
op <0>.
Selecteer het laatste beeld en druk
op <0>.
De beelden worden beveiligd en het
pictogram <K> verschijnt.
Herhaal deze stap om de selectie op
te heffen.
Als u wilt terugkeren naar het vorige
scherm, drukt u op de knop <M>.
3 Het bereik van te beveiligen beelden opgeven
K Beelden beveiligen
374
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
beveiligen.
Wanneer u [Alle beelden in map] of
[Alle beelden op kaart] selecteert in
[31: Beveilig beelden], worden alle
beelden in de map of op de kaart
beveiligd.
Om de beeldbeveiliging te annuleren,
selecteert u [Wis bev. beelden in map]
of [Wis bev. alle beelden op kaart].
3 Alle beelden in een map of op een kaart beveiligen
Als u de kaart formatteert (pag. 74), worden ook beveiligde beelden
verwijderd.
Movies kunnen ook worden beveiligd.
Als een opname eenmaal is beveiligd, kan deze niet worden verwijderd
met de wisfunctie van de camera. Als u een beveiligde opname wilt
wissen, moet u eerst de beveiliging opheffen.
Als u alle beelden wist (pag. 377), blijven alleen de beveiligde beelden
over. Dit is handig als u in één keer alle overbodige beelden wilt wissen.
375
U kunt overbodige opnamen één voor één of in een batch selecteren en
wissen. Beveiligde beelden (pag. 372) worden niet gewist.
1
Geef de opname weer die u wilt
wissen.
2
Druk op de knop <L>.
Het menu Wissen wordt
weergegeven.
3
Wis de opname.
Selecteer [Wissen] en druk
vervolgens op <0>. De
weergegeven opname wordt gewist.
Door vinkjes <X> bij de te wissen beelden te zetten, kunt u ze alle
tegelijk wissen.
1
Selecteer [Wis beelden].
Selecteer [Wis beelden] op het
tabblad [31] en druk vervolgens
op <0>.
L Beelden wissen
Eén opname wissen
Als een opname eenmaal is gewist, kan deze niet meer worden
teruggehaald. Wis een opname pas als u zeker weet dat u deze niet
meer nodig hebt. Beveilig belangrijke opnamen om te voorkomen
dat deze per ongeluk worden gewist. Als u een opname die is
opgenomen in RAW+JPEG verwijdert, wordt zowel de RAW- als de
JPEG-afbeelding verwijderd.
3 Opnamen selecteren <X> die in een batch moeten
worden gewist
L Beelden wissen
376
2
Selecteer [Selecteer en wis
beelden].
Er wordt een afbeelding
weergegeven.
3
Selecteer de opnamen die u wilt
wissen.
Draai aan het hoofdinstelwiel <5>
om het gewenste beeld te kiezen en
druk vervolgens op <0>.
Linksboven in het scherm wordt een
vinkje <X> weergegeven.
Druk op de knop <I> om beelden
te selecteren uit een weergave van
drie beelden. Als u wilt terugkeren
naar de weergave van een enkele
opname, drukt u op de knop <u>.
Als u nog een opname wilt selecteren
om te wissen, herhaalt u stap 3.
4
Wis de opnamen.
Druk op de knop <L>.
Selecteer [OK] en druk op <0>.
De geselecteerde opnamen
worden gewist.
377
L Beelden wissen
Geef het bereik op van beelden om alle beelden binnen dit bereik in een
keer te wissen.
1
Selecteer [Selecteer reeks].
Selecteer [Selecteer reeks] in
[31: Wis beelden] en druk
op <0>.
2
Het bereik van de beelden opgeven.
Selecteer het eerste beeld en druk
op <
0
>.
Selecteer het laatste beeld en druk
op <
0
>.
Het pictogram [
X
] wordt op de
geselecteerde beelden weergegeven.
Herhaal deze stap om de selectie op te
heffen.
Als u wilt terugkeren naar het vorige
scherm, drukt u op de knop <
M
>.
3
Wis de opnamen.
Druk op de knop <L>.
Selecteer [OK] in het
bevestigingsdialoogvenster
en druk op <0>.
De geselecteerde opnamen
worden gewist.
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
wissen. Wanneer [31: Wis beelden] is ingesteld op [Alle beelden in
map] of [Alle beelden op kaart], worden alle beelden in de map of op
de kaart gewist.
3 Het bereik van te wissen beelden opgeven
3 Alle opnamen in een map of op een kaart wissen
Als u alle beelden, met inbegrip van beveiligde beelden, wilt wissen, dient
u de kaart te formatteren (pag. 74).
378
Met DPOF (Digital Print Order Format) kunt u beelden die op de kaart
staan, printen volgens uw printinstructies, zoals de beeldselectie, het
aantal exemplaren, enzovoort. U kunt meerdere beelden in één batch
printen of printopties maken voor een foto-ontwikkelaar.
U kunt het afdruktype instellen en instellen of de datum en het
bestandsnummer moeten worden geprint, enzovoort. De printinstellingen
worden toegepast op alle beelden die zijn geselecteerd om te worden
geprint. (Ze kunnen niet voor elke opname afzonderlijk worden ingesteld.)
1
Selecteer [Printopties].
Selecteer op het tabblad [31] de
optie [Printopties] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Stel in].
3
Stel de gewenste opties in.
Stel [Afdruktype], [Datum] en
[File No.] in.
Selecteer de optie die u wilt instellen
en druk op <0>. Selecteer de
gewenste instelling en druk op <0>.
W Digital Print Order Format (DPOF)
3 De afdrukopties instellen
U kunt beelden naar een met Wi-Fi compatibele printer sturen die
PictBridge (Wireless LAN) ondersteunt en deze afdrukken. Voor meer
informatie raadpleegt u de Instructiehandleiding voor de Wi-Fi-functie
(draadloze communicatiefunctie).
379
W Digital Print Order Format (DPOF)
4 Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M>.
Het scherm met printopties verschijnt weer.
Kies vervolgens voor het printen een van de volgende opties:
[Sel.beeld], [Meerdere] of [Alle beelden].
Afdruktype
K Standaard Er wordt één beeld afgedrukt per vel.
L Index
Er worden meerdere miniatuurafbeeldingen
afgedrukt per vel.
K
L
Beide
Er worden zowel standaard- als
indexafdrukken gemaakt.
Datum
Aan
Bij [Aan] wordt de datum van het vastgelegde beeld
afgedrukt.
Uit
File No.
Aan
Bij [Aan] wordt het bestandsnummer van het beeld
afgedrukt.
Uit
[Afdruktype][Datum][File No.]
RAW-beelden en movies kunnen niet voor printen worden geselecteerd.
Ook als [Datum] en [File No.] zijn ingesteld op [Aan], kan het zijn dat de
datum of het bestandnummer niet wordt afgedrukt. Dit is afhankelijk van
het afdruktype en printermodel.
Als het afdruktype is ingesteld op [Index], kunnen [Datum] en [File No.]
niet allebei tegelijk worden ingesteld op [Aan].
Wanneer u afdrukken maakt met DPOF, gebruikt u de kaart waarvoor
printopties zijn ingesteld. Printen met de opgegeven printopties is niet
mogelijk als u alleen de beelden van de kaart ophaalt om deze af te drukken.
Mogelijk kunnen bepaalde met DPOF compatibele printers en
photofinishers de opnamen niet printen zoals u hebt aangegeven.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voordat u gaat
afdrukken. U kunt ook contact opnemen met uw foto-ontwikkelaar voor
informatie over compatibiliteit wanneer u afdrukken bestelt.
Geef een nieuwe printopdracht niet voor een kaart met afbeeldingen
waarvoor de printopties met een andere camera zijn ingesteld. Alle printopties
kunnen mogelijk onbedoeld worden overschreven. Ook kan het zijn dat de
printopdracht niet mogelijk is. Dit is afhankelijk van het opnametype.
W Digital Print Order Format (DPOF)
380
Opnamen selecteren
Selecteer en specificeer de beelden een
voor een.
Druk op de knop <I> om beelden te
selecteren uit een weergave van drie
beelden. Als u wilt terugkeren naar de
weergave van een enkele opname, drukt
u op de knop <u>.
Druk op de knop <M> om de
printopties op de kaart op te slaan.
[Standaard] [Beide]
Druk op de pijltjestoetsen <W> en <X>
om het aantal exemplaren in te stellen
dat u van de weergegeven opname wilt
afdrukken.
[Index]
Druk op <0> om het vakje van een
vinkje [X] te voorzien. De opname wordt
aan de indexprint toegevoegd.
Meerdere beelden selecteren
Selecteer reeks
1
Selecteer [Selecteer reeks].
Selecteer [Select. reeks] in
[Meerdere] en druk op <0>.
3 Beelden selecteren voor printen
Aantal
Totaal aantal geselecteerde
opnamen
Indexpictogram
Vinkje
381
W Digital Print Order Format (DPOF)
2
Het bereik van de beelden
opgeven.
Selecteer het eerste beeld en druk
op <0>.
Selecteer het laatste beeld en druk
op <0>.
Het pictogram [X] wordt op de
geselecteerde beelden weergegeven.
Een exemplaar van alle
gespecificeerde beelden wordt
ingesteld voor printen.
Herhaal deze stap om de selectie op
te heffen.
Als u wilt terugkeren naar het vorige
scherm, drukt u op de knop <M>.
Alle beelden in een map
Selecteer [Markeer alles in de map] en selecteer de map.
Er worden printopties voor één print van alle opnamen in de map
opgegeven. Als u [Verwijder alles in de map] selecteert en de
map selecteert, worden de printopties voor alle opnamen in die
map geannuleerd.
Alle beelden op een geheugenkaart
Als u [Markeer alles op de kaart] selecteert, worden alle beelden
op de kaart voor printen gespecificeerd. Als u [Verwijder alles op
de kaart] selecteert, worden de printopties voor alle beelden op de
kaart gewist.
Houd er rekening mee dat RAW-beelden of movies niet worden
gespecificeerd voor printen ook als u alle beelden in een keer
specificeert met [Meerdere].
Als u een PictBridge-compatibele printer gebruikt, geeft u maximaal
400 beelden op per set printopties. Als u een groter aantal opgeeft,
worden mogelijk niet alle opnamen geprint.
382
U kunt aangeven welke opnamen (maximaal 998) u wilt hebben geprint
in een fotoboek. Als u EOS Utility (EOS-software) gebruikt om opnamen
over te brengen naar een computer, worden de geselecteerde opnamen
naar een speciale map gekopieerd. Deze functie is handig als u online
fotoboeken wilt bestellen.
1
Selecteer [Fotoboek instellen].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Fotoboek instellen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Selecteer beelden].
Er wordt een afbeelding
weergegeven.
3
Selecteer de gewenste opname
voor het fotoboek.
Draai aan het hoofdinstelwiel <5>
om het gewenste beeld te kiezen en
druk vervolgens op <0>.
Herhaal deze stap om nog een
opname te selecteren. Het aantal
opnamen dat is opgegeven, wordt
linksboven op het scherm
weergegeven.
Druk op de knop <I> voor de
weergave van drie opnamen. Als
u wilt terugkeren naar de weergave
van een enkele opname, drukt u op
de knop <u>.
Als u het opgeven van opnamen wilt
annuleren, drukt u nogmaals op de
knop <0>.
p Beelden selecteren voor een fotoboek
3 Eén beeld tegelijk opgeven
383
p Beelden selecteren voor een fotoboek
Geef het bereik op van beelden om alle beelden binnen dit bereik in een
keer te selecteren.
1
Selecteer [Selecteer reeks].
Selecteer in [Meerdere] onder
[x1: Fotoboek instellen]
[Selecteer reeks] en druk op <0>.
2
Het bereik van de beelden
opgeven.
Selecteer het eerste beeld en druk
op <0>.
Selecteer het laatste beeld en druk
op <0>.
Het pictogram [X] wordt op de
geselecteerde beelden weergegeven.
Herhaal deze stap om de selectie op
te heffen.
Als u wilt terugkeren naar het vorige
scherm, drukt u op de knop <M>.
3 Het bereik opgeven
p Beelden selecteren voor een fotoboek
384
U kunt alle beelden in een map of op een geheugenkaart tegelijk
opgeven.
Als [Meerdere] onder [x1: Fotoboek
instellen] is ingesteld op [Alle beelden
in map] of [Alle beelden op kaart],
worden alle beelden in de map of op de
kaart opgegeven.
Als u uw selecties wilt annuleren,
selecteert u [Verwijder alles in de map]
of [Verwijder alles op de kaart].
3 Alle beelden in een map of op een kaart opgeven
RAW-opnamen en movies kunnen niet worden geselecteerd.
Selecteer met deze camera geen opnamen die al op een andere camera
voor een ander fotoboek zijn geselecteerd. Alle fotoboekinstellingen
kunnen mogelijk onbedoeld worden overschreven.
385
De informatie die wordt weergegeven, is afhankelijk van de
opnamemodus en de instellingen.
Weergave met basisinformatie
B: Weergave met opname-informatie
Voorbeeldinformatie voor foto’s
Mapnummer –
bestandsnummering
Classificatie
Sterkte van Wi-Fi-signaal/
Eye-Fi-overdrachtstatus
Nummer van de
weergave/
Totaal aantal
opgeslagen beelden
Beveilig beelden
Eye-Fi-overdracht voltooid
Accuniveau
Opnamekwaliteit
Lichte tonen prioriteit
ISO-snelheid
Belichtingscorrectiewaarde
Wi-Fi-functie
Sluitertijd
Diafragma
Bluetooth-functie
Als de opname is gemaakt met een andere camera, wordt bepaalde
opname-informatie mogelijk niet weergegeven.
Het kan zijn dat het niet mogelijk is om beelden die zijn gemaakt met
deze camera op andere camera’s weer te geven.
B: Weergave met opname-informatie
386
Weergave met opname-informatie
Gedetailleerde informatie
* Wanneer u opnamen maakt met beeldkwaliteit 1+73, wordt de grootte van
het 1-bestand weergegeven.
* Tijdens het maken van opnamen met flitser zonder flitsbelichtingscorrectie
wordt <0> weergegeven.
*<M> wordt weergegeven voor opnamen die zijn gemaakt met de instelling
Ruisonderdrukking bij meerdere opnamen.
*<u> wordt weergegeven voor beelden die zijn gemaakt met de functie
Creatieve filter en voor beelden die zijn bewerkt (waarvan het formaat is
gewijzigd of waarop een creatieve filter is toegepast) en vervolgens opgeslagen.
* Voor beelden die zijn bijgesneden en vervolgens zijn opgeslagen, worden <u>
en <N> weergegeven.
Belichtingscorrectiewaarde
Sluitertijd
Opnamemodus
ISO-snelheid
Opnamedatum en -tijd
Opnamekwaliteit
Histogram (Helderheid/RGB)
Witbalans
Witbalanscorrectie
Lichte tonen prioriteit
Meetmethode
Bestandsgrootte
Waarde voor
flitsbelichtingscorrectie/
Ruisonderdrukking bij
meerdere opnamen
Beeldstijl/Instellingen
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid)
Schuifbalk
Diafragma
387
B: Weergave met opname-informatie
Informatie over lens/histogram
Histogramweergave
(helderheid)
Naam van lens
Brandpuntsafstand
Histogramweergave
(RGB)
Informatie over witbalans Beeldstijlinformatie 1
Informatie over kleurruimte
en ruisreductie
Informatie over
lensafwijkingscorrectie
Beeldstijlinformatie 2
Als u GPS-ontvanger GP-E2 hebt gebruikt om GPS-informatie voor de
opname vast te leggen, wordt het scherm GPS-informatie ook weergegeven.
B: Weergave met opname-informatie
388
* Als handmatige belichting is gebruikt, worden de sluitertijd, het diafragma en de
ISO-snelheid (indien handmatig ingesteld) weergegeven.
* Het pictogram <
t> wordt weergegeven voor videosnapshots.
AF-puntweergave
Wanneer [33: AF-punt weerg.] is ingesteld op [Inschakelen],
wordt het AF-punt waarop is scherpgesteld, rood weergegeven.
Als automatische AF-puntselectie is ingesteld, worden er mogelijk
meerdere AF-punten tegelijk rood weergegeven.
Voorbeeld van de filminformatieweergave
Filmopnamemodus/
Time-lapse-movie
Bestandsgrootte movie
Sluitertijd
Compressiemethode
Movieopnameformaat Opnametijd, weergavetijd
Weergave
Diafragma
Framerate
Opname-indeling
Creatieve filters/
Dig. bldst. v. movies
Tijdens de filmweergave wordt ‘*, *’ weergegeven voor [Details] en
[Drempel] van [Scherpte] van de [Beeldstijl].
389
B: Weergave met opname-informatie
Overbelichtingswaarschuwing
Als de opname-informatie wordt weergegeven, worden de overbelichte en
uitgeknipte hooglichten knipperend weergegeven. Voor een beter resultaat in
de knipperende gedeelten waarvoor u de gradatie waarheidsgetrouw wilt
reproduceren, stelt u de belichtingscorrectie in op een negatieve waarde en
maakt u de foto opnieuw.
Histogram
Het helderheidshistogram toont de verdeling van het belichtingsniveau en de
algehele helderheid. Het RGB-histogram is geschikt voor controle van de
kleurverzadiging en -gradatie. De histogramweergave kan worden gewisseld
met [
x
3: Histogram
].
[Helderheid] weergave
Dit histogram toont in grafiekvorm de verdeling van het
helderheidsniveau van de opname. De horizontale as
geeft het helderheidsniveau aan (donkerder aan de
linkerkant en helderder aan de rechterkant) en de
verticale as geeft aan hoeveel pixels er voor ieder
helderheidsniveau bestaan. Hoe meer pixels aan de
linkerkant, hoe donkerder de afbeelding. Hoe meer
pixels aan de rechterkant, hoe lichter de afbeelding.
Als er te veel pixels aan de linkerkant zijn, zult u in de
donkere gedeelten weinig details kunnen
onderscheiden. Als er te veel pixels aan de
rechterkant zijn, zijn de lichte gedeelten vaag. De
tussengelegen gradaties worden gereproduceerd. Aan
de hand van de opname en het helderheidshistogram
van de opname kunt u het patroon van het belichtingsniveau en de algehele
gradatie controleren.
Weergave van [RGB]
Dit histogram toont de verdeling van het helderheidsniveau van elke primaire
kleur in de opname (RGB, of rood, groen en blauw). De horizontale as geeft
het helderheidsniveau van de kleur aan (donkerder aan de linkerkant en
helderder aan de rechterkant) en de verticale as geeft aan uit hoeveel pixels
het helderheidsniveau van elke kleur bestaat. Hoe meer pixels aan de
linkerkant, hoe donkerder en minder helder de kleur is. Hoe meer pixels
aan de rechterkant, hoe lichter en helderder de kleur. Als er te veel pixels
aan de linkerkant zijn, ontbreekt de informatie over de respectieve kleuren.
Als er te veel pixels aan de rechterkant zijn, zijn de kleuren oververzadigd
en bevatten ze geen gradatie. Aan de hand van het RGB-histogram van
een opname kunt u de kleurverzadiging, de kleurgradatie en het
witbalanseffect controleren.
Voorbeeldhistogrammen
Donkere opname
Normale helderheid
Heldere opname
390
391
11
Opnamen
naverwerken
Nadat u een foto hebt gemaakt, kunt u een filtereffect
toepassen, het formaat van het JPEG-beeld wijzigen
(het aantal pixels verkleinen) of het JPEG-beeld
bijsnijden.
De camera kan mogelijk geen opnamen verwerken die zijn
gemaakt met een andere camera.
Wanneer de camera met de interfacekabel op een computer is
aangesloten, kunt u geen beelden naverwerken op de manier
die in dit hoofdstuk wordt beschreven.
392
U kunt de volgende creatieve filters toepassen op een opname en deze
opslaan als een nieuw bestand: Korrelig Z/W, Soft focus, Fisheye-
effect, Effect kunst opvallend, Aquareleffect, Speelgoedcamera-effect
en Miniatuureffect.
1
Selecteer [Creatieve filters].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Creatieve filters] en druk
vervolgens op <0>.
Er wordt een opname weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Selecteer de opname waarop u het
filter wilt toepassen.
Wanneer u op de knop <I> drukt,
kunt u overschakelen op de
indexweergave en een opname
selecteren.
3
Selecteer een filtereffect.
Wanneer u op <0> drukt, worden
de beschikbare creatieve filters
weergegeven (pag. 393).
Selecteer een filter en druk
vervolgens op <0>.
De opname wordt weergegeven met
de effecten van het filter toegepast.
4
Pas het filtereffect aan.
Pas het filtereffect aan en druk
vervolgens op <0>.
Voor het Miniatuureffect drukt u op de
pijltjestoetsen <W> <X> om het witte
kader te verplaatsen naar het gebied
dat scherp moet zijn en vervolgens
drukt u op <0>.
U Creatieve filtereffecten toepassen
393
U Creatieve filtereffecten toepassen
5
Sla de opname op.
Selecteer [OK] om de opname op
te slaan.
Controleer de bestemmingsmap en
het beeldbestandsnummer en
selecteer [OK].
Als u het filter op nog een opname
wilt toepassen, herhaalt u stap 2
t/m 5.
G Korrelig Z/W
Hiermee ontstaat een korrelige zwart-witfoto. U kunt het zwart-
witeffect wijzigen door het contrast aan te passen.
W Softfocus
Geeft het beeld een zachte uitstraling. U kunt de zachtheid van het
beeld wijzigen door de scherpte aan te passen.
X Fisheye-effect
Geeft het effect van een fisheye-lens. De opname krijgt een
tonvormige vervorming.
Afhankelijk van het niveau van dit filtereffect, verandert het
bijgesneden gedeelte langs de rand van de opname. Aangezien dit
filtereffect er tevens voor zorgt dat het midden van het beeld wordt
vergroot, kan de ogenschijnlijke resolutie in het midden slechter zijn
afhankelijk van het aantal vastgelegde pixels. Stel het filtereffect in
bij stap 4 terwijl u de resulterende opname controleert.
Kenmerken van creatieve filters
Wanneer u 1+73 of 1 beelden maakt, wordt het creatieve filter
toegepast op het 1 beeld en wordt het beeld opgeslagen als JPEG-
bestand.
Als er een aspect ratio wordt ingesteld voor een 1-opname en daarop
het filtereffect wordt toegepast, wordt de opname opgeslagen in de
ingestelde aspect ratio.
Stofwisdata (pag. 341) wordt niet toegevoegd aan opnamen waarop het
Fisheye-effect is toegepast.
394
U Creatieve filtereffecten toepassen
Y Effect kunst opvallend
Hiermee laat u de foto op een olieverfschilderij lijken en ziet het
onderwerp er driedimensionaler uit. U kunt het contrast en de
verzadiging aanpassen. Het kan zijn dat onderwerpen zoals de lucht
of witte muren niet vloeiend, maar onregelmatig of met aanzienlijke
ruis worden weergegeven.
Z Aquareleffect
Hiermee ziet de foto eruit als een aquarel met zachte kleuren.
U kunt de intensiteit van de kleur wijzigen door het filtereffect aan te
passen. Het kan zijn dat nachtelijke of donkere scènes niet vloeiend,
maar onregelmatig of met aanzienlijke ruis worden weergegeven.
H Speelgoedcamera-effect
Hiermee worden de hoeken van de foto donkerder en wordt een
unieke kleurtoon toegepast, waardoor het lijkt alsof de foto met een
speelgoedcamera is gemaakt. U kunt de kleurzweem wijzigen door
de kleurtoon aan te passen.
c Miniatuureffect
Creëert een kijkdooseffect. U kunt aanpassen waar de opname
scherp moet zijn. Als u bij stap 4 op de knop <B> drukt (of op
[T] op het scherm tikt), kunt u schakelen tussen de verticale en
horizontale stand van het witte kader.
395
U kunt het formaat van een JPEG-opname wijzigen om het aantal
pixels te reduceren en u kunt de opname vervolgens als nieuw bestand
opslaan. Het is alleen bij JPEG 3, 4 en a beelden mogelijk om het
formaat te wijzigen. Het formaat van JPEG- b en RAW-beelden kan
niet worden gewijzigd.
1
Selecteer [Wijzig formaat].
Selecteer [Wijzig formaat] op het
tabblad [32] en druk vervolgens
op <0>.
Er wordt een opname weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Selecteer de opname waarvan u het
formaat wilt wijzigen.
Wanneer u op de knop <I> drukt,
kunt u overschakelen op de
indexweergave en een opname
selecteren.
3
Selecteer het gewenste
beeldformaat.
Druk op <0> om het beeldformaat
weer te geven.
Selecteer het gewenste beeldformaat
en druk op <0>.
4
Sla de opname op.
Selecteer [OK] om het gewijzigde
beeldformaat op te slaan.
Controleer de bestemmingsmap en
het beeldbestandsnummer en
selecteer [OK].
Als u het formaat van nog een
opname wilt wijzigen, herhaalt
u stap 2 t/m 4.
S Het formaat van JPEG-beelden wijzigen
Doelgrootte
396
S Het formaat van JPEG-beelden wijzigen
Opties voor formaatwijziging op basis van de originele
beeldkwaliteit
De beeldformaten volgens de aspect ratio’s worden weergegeven in de
onderstaande tabel.
Originele
beeldkwaliteit
Beschikbare instellingen voor wijziging
formaat
4 a b
3 kkk
4
kk
a
k
Beeldformaten
Beeld-
kwaliteit
Aspect ratio en aantal pixels (circa)
3:2 4:3 16:9 1:1
4
3984x2656
(10,6 megapixels)
3552x2664
(9,5 megapixels)
3984x2240*
(8,9 megapixels)
2656x2656
(7,1 megapixels)
a
2976x1984
(5,9 megapixels)
2656x1992
(5,3 megapixels)
2976x1680*
(5,0 megapixels)
1984x1984
(3,9 megapixels)
b
2400x1600
(3,8 megapixels)
2112x1600*
(3,4 megapixels)
2400x1344*
(3,2 megapixels)
1600x1600
(2,6 megapixels)
De werkelijke aspect ratio van beelden in de formaten die gemarkeerd
zijn met een sterretje zal verschillen van de aangegeven aspect ratio.
De opname kan enigszins bijgesneden worden afhankelijk van de
omstandigheden voor het wijzigen van het formaat.
397
U kunt een JPEG-opname bijsnijden en deze opslaan als een andere
opname. Beelden genomen in RAW kunnen niet worden
bijgesneden. JPEG-beelden die zijn gemaakt met 1+73 kunnen
worden bijgesneden.
1
Selecteer [Trimmen].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Trimmen] en druk vervolgens
op <0>.
Er wordt een opname weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Selecteer de opname die u wilt
bijsnijden.
Wanneer u op de knop <I> drukt,
kunt u overschakelen op de
indexweergave en een opname
selecteren.
3
Stel de grootte, aspect ratio,
positie en kantelcorrectie van het
bijsnijdkader in.
Druk op <0> om het bijsnijdkader
weer te geven.
Het gedeelte van de opname dat
binnen het bijsnijdkader valt, wordt
bijgesneden.
De grootte van het bijsnijdkader wijzigen
Druk op de knop <u> of <I>.
De grootte van het bijsnijdkader wordt gewijzigd. Hoe kleiner het
bijsnijdkader, hoe meer vergroot de bijgesneden afbeelding eruit
zal zien.
De aspect ratio van het bijsnijdkader wijzigen
Draai aan het instelwiel <5>.
De aspect ratio van het bijsnijdkader wordt achtereenvolgens
gewijzigd in [3:2], [16:9], [4:3] of [1:1].
De aspect ratio verandert terwijl u aan het hoofdinstelwiel <5>
draait. Hiermee kunt u het beeld dat is gemaakt in horizontale stand
zodanig bijsnijden dat het lijkt alsof deze is gemaakt in verticale stand.
N JPEG-beelden bijsnijden
398
N JPEG-beelden bijsnijden
Het bijsnijdkader verplaatsen
Druk op de pijltjestoetsen <W> <X> of <Y> <Z>.
Het bijsnijdkader gaat omhoog, omlaag, naar links of naar rechts.
U kunt het bijsnijdkader ook aanraken en naar de gewenste positie
slepen.
De kantelhoek corrigeren
Druk op de knop <B>.
Controleer de kantelhoek met het weergegeven raster en draai aan
het hoofdinstelwiel <5> om de kantelhoek te corrigeren. U kunt de
hoek corrigeren tot ±10° in stappen van 0,1°.
Als u in de linkerbovenhoek van het scherm op [8] of [9] tikt,
wordt de kanteling gecorrigeerd in stappen van 0,5°.
Druk op <0>.
4
Bekijk de bijgesneden opname op
het volledige scherm.
Druk op de knop <Q>.
U kunt de bijgesneden opname zien.
Als u wilt terugkeren naar de
oorspronkelijke weergave, drukt
u nogmaals op de knop <Q>.
5
Sla de bijgesneden opname op.
Druk op <0> en kies [OK] om het
bijgesneden beeld op te slaan.
Controleer de bestemmingsmap en
het beeldbestandsnummer en
selecteer [OK].
Als u nog een opname wilt bijsnijden,
herhaalt u stap 2 t/m 5.
De positie en grootte van het bijsnijdkader kan veranderen, afhankelijk
van de hoek ingesteld voor de kantelcorrectie.
Zodra een bijgesneden opname is opgeslagen, kan deze niet opnieuw
worden bijgesneden. Bovendien kunt u niet het formaat van een
bijgesneden opname wijzigen en kunt u er geen creatief filter op toepassen.
Gegevens over de AF-puntweergave (pag. 388) en stofwisdata
(pag. 341) worden niet toegevoegd aan de bijgesneden opnamen.
399
12
De camera aanpassen
aan uw voorkeuren
U kunt verschillende camerafuncties fijner aanpassen
aan uw opnamevoorkeuren met behulp van
persoonlijke voorkeuzen. Persoonlijke voorkeuzen
kunnen alleen worden ingesteld en gebruikt in
creatieve modi.
C
r
e
a
t
i
e
v
e
m
o
d
i
400
1
Selecteer [Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)].
Selecteer op het tabblad [54] de optie
[Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer het nummer van de
persoonlijke voorkeuze.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het nummer van de
persoonlijke voorkeuze te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
3
Wijzig de instelling.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om de gewenste instelling
(nummer) te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Herhaal stap 2 tot en met 3 om andere
persoonlijke voorkeuzen in te stellen.
De ingestelde persoonlijke
voorkeuzen worden onder in het
scherm vermeld, onder de
respectieve functienummers.
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M>.
Het scherm van stap 1 wordt opnieuw
weergegeven.
Selecteer bij [54: Wis instellingen] de optie [Wis pers. voorkeuze
(C.Fn)] om alle persoonlijke voorkeuze-instellingen te wissen (pag. 335).
3 Persoonlijke voorkeuzen instellenN
Nummer van de persoonlijke voorkeuze
Alle persoonlijke voorkeuzen wissen
Zelfs wanneer alle persoonlijke voorkeuze-instellingen worden gewist,
blijven de instellingen voor [14: Aangepaste bediening] onder
[54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] ongewijzigd.
401
3 Persoonlijke voorkeuzen instellenN
* Wanneer er een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) met
ledlamp wordt gebruikt.
Persoonlijke voorkeuze
ALV-
opnamen
k Movie-
opnamen
C.Fn I: Belichting
1 Belichtingsniveauverhogingen
pag. 402
k k
2 ISO vergroten kk
3
Belichtingscorrectie automatisch
annuleren
k k
C.Fn II: Beeld
4 Lichte tonen prioriteit pag. 403 k k
C.Fn III: Autofocus/transport
5 AF-hulplicht
pag. 404
k*
6 Selectiemethode AF-gebied
7 Auto AF-puntselectie: Color Tracking
pag. 405
8 AF-puntweergave tijdens scherpstellen
9 Zoekerweergaveverlichting
pag. 406
10 Spiegel opklappen
C.Fn IV: Bediening/overig
11 Waarschuwingen z in zoeker
pag. 407
12 LCD-display bij inschakelen
13
Lens intrekken als camera wordt
uitgeschakeld
pag. 408
kk
14 Aangepaste bediening
Afhankelijk van
instelling
Grijs weergegeven persoonlijke voorkeuzen werken niet tijdens Live
View-opnamen (LV) of movie-opnamen. (De instellingen zijn uitgeschakeld.)
402
De persoonlijke voorkeuzen zijn ondergebracht in vier groepen op basis
van functietype: C.Fn I: Belichting, C.Fn II: Beeld, C.Fn III: Autofoc./
transport C.Fn IV: Bediening/overig.
3
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
N
C.Fn I: Belichting
C.Fn-1 Belichtingsniveauverhogingen
0: 1/3-stop
1: 1/2-stop
Hier stelt u verhogingen in stappen van 1/2 stop in voor de
sluitertijd, het diafragma, AEB, de flitsbelichtingscorrectie,
enzovoort. Deze instelling is effectief als u de belichting wilt
regelen in grotere stappen dan 1/3 stop.
C.Fn-2 ISO vergroten
0: Uit
1: Aan
Wanneer u de ISO-snelheid instelt, kunt u ‘H’ (gelijk aan
ISO 51200) instellen voor foto’s en ‘H’ (gelijk aan ISO 25600)
voor movies. Indien [C.Fn-4: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld
op [1:Inschakelen], kan H’ niet worden ingesteld.
C.Fn-3 Belichtingscorrectie automatisch
annuleren
0: Inschakelen
Wanneer u de aan/uit-schakelaar op <2> zet, wordt de
instelling voor belichtingscorrectie geannuleerd.
1: Uitschakelen
De waarde voor de belichtingscorrectie blijft van toepassing,
zelfs nadat u de aan/uit-schakelaar op <2> hebt gezet.
Bij instelling 1 wordt de belichtingsinstelling zoals hieronder afgebeeld weergegeven.
403
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II: Beeld
C.Fn-4 Lichte tonen prioriteit
0: Uitschakelen
1: Inschakelen
De lichte details worden verbeterd. Het dynamische bereik wordt
uitgebreid van het standaard 18% grijs naar heldere lichte tinten.
De overgang tussen grijstinten en lichte tinten wordt geleidelijker.
Met instelling 1 wordt Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid) (pag. 175) automatisch ingesteld op [Deactiveren] en kan
de instelling niet worden gewijzigd.
Bij instelling 1 kan iets meer ruis (korrelig beeld, strepen, enzovoort)
optreden dan bij instelling 0.
Bij instelling 1 ligt het instelbare ISO-snelheidsbereik tussen 200 en 25600
(tot ISO 12800 voor movies).
Daarnaast wordt het pictogram <A> op het LCD-paneel en in de
zoeker weergegeven om aan te geven dat de prioriteit voor lichte tonen
is ingeschakeld.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
404
C.Fn III: Autofocus/transport
C.Fn-5 AF-hulplicht
Hiermee schakelt u het AF-hulplicht van de ingebouwde flitser of het
AF-hulplicht van de externe Speedlite voor EOS-camera’s in of uit.
0: Inschakelen
Het AF-hulplicht wordt indien nodig ingeschakeld.
1: Uitschakelen
Het AF-hulplicht wordt niet ingeschakeld. Dit voorkomt dat het
AF-hulplicht anderen stoort.
2: Alleen ext. flits zenden
Als er een externe Speedlite is bevestigd, activeert deze indien
nodig het AF-hulplicht. Het AF-hulplicht wordt niet geactiveerd
door de ingebouwde flitser van de camera.
3: Alleen IR AF-hulplicht
Wanneer er een externe Speedlite is bevestigd, wordt alleen het
infrarood AF-hulplicht ingeschakeld. Stel dit zo in als u niet wilt dat
het AF-hulplicht als een reeks korte flitsen wordt geactiveerd.
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die is voorzien van
een LED-licht, wordt het LED-licht niet automatisch ingeschakeld
als AF-hulplicht.
C.Fn-6 Selectiemethode AF-gebied
U kunt de methode voor het wijzigen van de AF-gebiedselectiemodus
instellen.
0: S 9 Selectieknop AF-gebied
Nadat u op de knop <S> of <B> hebt gedrukt, wordt telkens
wanneer u op de knop <B> drukt de AF-gebiedselectiemodus
gewijzigd.
1: S 9 Hoofdinstelwiel
Nadat u op de knop <S> of <B> hebt gedrukt, kunt u de
AF-gebiedselectiemodus wijzigen door aan het instelwiel <6>
te draaien.
Als de persoonlijke voorkeuze van het [AF-hulplicht] van de externe
Speedlite is ingesteld op [1:Uitschakelen], wordt de instelling van deze
functie onderdrukt en wordt het AF-hulplicht niet gebruikt.
Druk voor instelling 1 op de pijltjestoetsen <Y> <Z> om het AF-punt in
horizontale richting te verplaatsen.
405
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II -7 Automatische AF-puntselectie: Color Tracking
Gebruik deze functie om automatisch scherp te stellen op kleuren die overeenkomen
met huidtinten. Deze functie werkt wanneer de AF-gebiedselectiemodus is ingesteld
op Zone-AF (handmatige selectie van een zone), Grote zone-AF (handmatige
selectie van een zone) of Automatische selectie AF.
0: Inschakelen
De camera selecteert AF-punten automatisch op basis van AF-informatie en
informatie over kleuren die overeenkomen met huidtinten.
In de modus 1-beeld AF wordt scherpstellen op een niet-bewegend persoon in
het AF-gebied eenvoudiger.
In de modus AI Servo AF wordt scherpstellen op een persoon in het AF-gebied
eenvoudiger. Als er geen huidtinten kunnen worden gedetecteerd, wordt er op
het dichtstbijzijnde onderwerp scherpgesteld. Zodra scherpstelling is bereikt,
worden de AF-punten automatisch geselecteerd zodat de camera blijft
scherpstellen op de kleur van het gebied waarop het eerst heeft scherpgesteld.
1: Uitschakelen
AF-punten worden automatisch geselecteerd op basis van alleen AF-gegevens.
C.Fn-8 AF-punt weergeven tijdens focus
U kunt instellen of u het AF-punt (of de AF-punten) in de volgende gevallen wilt
weergeven: 1. wanneer u het AF-punt (of de AF-punten) selecteert, 2. wanneer de
camera gereed is voor het maken van opnamen (voor AF-bediening), 3. tijdens de
automatische scherpstelling en 4. als de scherpstelling is bereikt.
0: Geselecteerd (constant)
De geselecteerde AF-punten worden altijd weergegeven.
1: Alles (constant)
Alle AF-punten worden altijd weergegeven.
2: Geselecteerd (pre-AF, scherpgesteld)
De geselecteerde AF-punten worden weergegeven voor 1, 2 en 4.
3: Geselecteerd AF-pt (scherpgesteld)
De geselecteerde AF-punten worden weergegeven voor 1 en 4.
4: Weergave uit
Voor 2, 3 en 4 worden de geselecteerde AF-punten niet weergegeven.
Bij instelling [
0:Inschakelen
] duurt het scherpstellen iets langer dan bij instelling
[
1:Uitschakelen
].
Zelfs als u [
0:Inschakelen
] instelt, kan het zijn dat het verwachte resultaat niet wordt
behaald, afhankelijk van de opnameomstandigheden en het onderwerp.
Bij zo weinig licht dat de flitser het AF-hulplicht automatisch activeert, worden de AF-
punten automatisch geselecteerd op basis van AF-gegevens alleen. (De AF gebruikt
geen gegevens op basis van kleuren die overeenkomen met huidtinten.)
Bij instelling 2 of 3 wordt het AF-punt niet weergegeven, zelfs niet wanneer er met AI Servo
AF is scherpgesteld.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
406
C.Fn -9 Zoekerweergaveverlichting
U kunt instellen of de AF-punten in de zoeker rood oplichten wanneer
de scherpstelling is bereikt.
0: Automatisch
De AF-punten lichten automatisch rood op bij weinig licht.
1: Inschakelen
De AF-punten lichten altijd rood op, ongeacht de hoeveelheid
omgevingslicht.
2: Uitschakelen
De AF-punten lichten niet rood op.
C.Fn-10 Spiegel opklappen
0: Uitschakelen
1: Inschakelen
U kunt onscherpte voorkomen als gevolg van het trillen van de
camera als gevolg van mechanische trillingen (spiegelschok) in de
camera tijdens opnemen met supertelefotolenzen of bij het nemen
van close-ups (macrofotografie). Zie pagina 209 voor informatie
over het opklappen van de spiegel.
Wanneer AI Servo AF is ingesteld, lichten de AF-punten niet rood op, ook
niet wanneer is scherpgesteld.
Wanneer u op de knop <S> of <B> drukt, lichten de AF-punten rood
op, ongeacht deze instelling.
De aspect-ratiolijnen (pag. 156) en de digitale horizon, het raster en de
knipperdetectie die zijn ingesteld bij [52: Zoekerweergave] lichten ook
rood op.
407
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn IV: Bediening/overig
C.Fn-11 Waarschuwingen z in zoeker
Wanneer een van de volgende functies is ingesteld, wordt het
pictogram <i> linksonder in de zoeker (pag. 34) weergegeven.
Ook verschijnt het pictogram <i> op het scherm Snel instellen
weergegeven (pag. 58).
Selecteer de functie waarvoor u het waarschuwingspictogram wilt
weergeven, druk op <0> om er een [X] bij te zetten en selecteer [OK].
Als monochroom V is ingesteld:
Wanneer de beeldstijl is ingesteld op [Monochroom] (pag. 162),
wordt het waarschuwingspictogram weergegeven.
Als WB is gecorrigeerd:
Wanneer witbalanscorrectie (pag. 173) is ingesteld, wordt het
waarschuwingspictogram weergegeven.
Als M is ingesteld:
Wanneer [z4: Hoge ISO-ruisreductie] is ingesteld op [Ruisond.
bij meerd. opn.] (pag. 176), wordt het waarschuwingspictogram
weergegeven.
C.Fn-12 LCD-display bij inschakelen
0: Display aan
Wanneer u de camera inschakelt, wordt het scherm Snel instellen
weergegeven (pag. 58).
1: Vorige status display
Wanneer u de camera inschakelt, wordt het LCD-scherm
weergegeven zoals dat was vlak voordat de camera voor het laatst
werd uitgeschakeld. Als u de camera uitschakelt wanneer het
LCD-scherm is uitgeschakeld, wordt niets weergegeven wanneer
u de camera weer inschakelt. Hierdoor spaart u de accu. U kunt
wel weer op de gebruikelijke wijze het menu gebruiken en
opnamen weergeven.
Als [s: Opnamescherm] is ingesteld op [Met uitleg], werkt deze
aangepaste functie niet. (De instellingen zijn uitgeschakeld.)
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
408
C.Fn-13 Lens intrekken als camera wordt
uitgeschakeld
Dit is de instelling voor het intrekmechanisme van de lens voor het
geval dat er een gemotoriseerde STM-lens (zoals EF40mm f/2.8 STM)
op de camera is bevestigd. U kunt deze zodanig instellen dat de
bevestigde lens automatisch wordt ingetrokken wanneer de aan/uit-
schakelaar van de camera wordt ingesteld op <2>.
0: Inschakelen
1: Uitschakelen
C.Fn-14 Aangepaste bediening
U kunt veelgebruikte functies naar wens toewijzen aan cameraknoppen
of instelwielen. Zie pagina 409 voor meer informatie.
Bij automatisch uitschakelen wordt de lens niet ingetrokken, ongeacht
de instelling.
Controleer of de lens is ingetrokken voordat u deze verwijdert.
Bij instelling 0 wordt deze functie geactiveerd, hoe de scherpstelmodusknop
van de lens ook is ingesteld (op AF of MF).
409
U kunt veelgebruikte functies naar wens toewijzen aan cameraknoppen
of hoofdinstelwielen voor een eenvoudigere bediening.
1
Selecteer [Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)].
Selecteer op het tabblad [54] de optie
[Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [14: Aangepaste
bediening].
Het instelscherm Aangepaste
bediening wordt weergegeven.
3
Selecteer een cameraknop of
instelwiel.
Selecteer een cameraknop of
hoofdinstelwiel en druk vervolgens
op <0>.
De naam van de camerabediening en
de toewijsbare functies worden
weergegeven.
In het diagram aan de linkerkant ziet
u de locatie van de geselecteerde
knop of het geselecteerde instelwiel.
4
Wijs een functie toe.
Selecteer een functie en druk
vervolgens op <0>.
5
Verlaat de instelling.
Wanneer u op <0> drukt om de
instelling af te sluiten, verschijnt het
scherm uit stap 3 weer.
Druk op de knop <M> om de
instelling te sluiten.
Aangepaste bedieningN
Wanneer het scherm uit stap 3 wordt weergegeven, kunt u de instellingen
voor Aangepaste bediening terugzetten op de standaardinstellingen door op
de knop <L> te drukken. De instellingen voor [14: Aangepaste bediening]
blijft ongewijzigd ook als u [Wis pers. voorkeuze (C.Fn)] selecteert in
[54: Wis instellingen]
Aangepaste bedieningN
410
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen,
worden de meting en de AF uitgevoerd.
De automatische scherpstelling stopt wanneer u de knop die aan deze
functie is toegewezen ingedrukt houdt. Dit is handig wanneer u de
automatische scherpstelling wilt stoppen tijdens AI Servo AF.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt een lichtmeting
uitgevoerd. (AF wordt niet uitgevoerd.)
Toewijsbare functies voor camerabediening
Functie Pagin V r
AF
a Meten en AF-start
410
k k
b AF-stop
k
Belichting
q Start meten 410 k
t AE-vergrendeling/FE-vergrendeling
411
k
A AE-vergrendeling
k
A AE-vergrendeling (bij ingedrukte k
d FE-vergrendeling k
f
Belichtingscorrectie (knop indrukken
en aan S draaien)
Flitser
y Flitsbelichtingscorrectie
412
0/ Flitsfunctie-instellingen
Opnamen g Beeldkwaliteit 412
Bewerking
M Menuweergave
412
j Geen functie (uitgeschakeld) k
a: Meten en AF-start
b: AF-stop
q: Start meten
411
Aangepaste bedieningN
De belichting wordt vergrendeld (AE-vergrendeling) terwijl u de
ontspanknop ingedrukt houdt.
Wanneer u voor flitsfotografie op de knop drukt die aan deze functie is
toegewezen, wordt er voorgeflitst en wordt de vereiste flitsoutput
(FE-vergrendeling) vastgelegd.
U kunt de belichtingscorrectie instellen door aan het hoofdinstelwiel
<6> te draaien terwijl u <0> ingedrukt houdt. Dit is handig wanneer
u de belichtingscorrectie wilt instellen in handmatige belichting <a>
met ISO auto ingesteld.
t s
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k k
A: AE-vergrendeling (bij ingedrukte knop)
d: FE-vergrendeling
f: Belichtingscorrectie (knop vasthouden, S draaien)
Normale opnamesituatie (geen flits)
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is
toegewezen, kunt u de belichting vergrendelen
(AE-vergrendeling) terwijl de meettimer actief is.
Dit is handig wanneer u de opname afzonderlijk wilt
scherpstellen en meten of een aantal opnamen wilt
maken met dezelfde belichtingsinstelling.
Met flitser
Wanneer u voor flitsfotografie op de knop drukt die
aan deze functie is toegewezen, wordt er
voorgeflitst en wordt de vereiste flitsoutput
(FE-vergrendeling) vastgelegd.
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie
is toegewezen, kunt u de belichting vergrendelen
(AE-vergrendeling) terwijl de meettimer actief is.
Dit is handig wanneer u het beeld afzonderlijk wilt
scherpstellen en meten.
t: AE-vergrendeling/FE-vergrendeling
A: AE-vergrendeling
Aangepaste bedieningN
412
Druk op <0> om het instelscherm voor belichtingscorrectie (pag. 218)
voor de bevestigde (ingebouwde of externe) flitseenheid op het
LCD-scherm weer te geven.
Druk op <0> om het instelscherm voor de flitsfunctie (pag. 225) op het
LCD-scherm weer te geven.
Druk op <0> om het instelscherm voor beeldopnamekwaliteit
(pag. 152) op het LCD-scherm weer te geven.
Druk op <0> om het menu op het LCD-scherm weer te geven.
Gebruik deze instelling wanneer u geen functie aan de knop
wilt toewijzen.
y: Flitsbelichtingscorrectie
0/3: Flitsfunctie-instellingen
g: Beeldkwaliteit
M: Menuweergave
j: Geen functie (uitgeschakeld)
413
Op het tabblad My Menu kunt u menuopties en persoonlijke voorkeuzen
vastleggen waarvan u de instellingen regelmatig wijzigt. U kunt ook de
vastgelegde menutabbladen een naam geven en op de knop <M>
drukken om het tabblad My Menu als eerste weer te geven.
1
Selecteer [My Menu-tab
toevoegen].
Selecteer op het tabblad [9] de optie
[My Menu-tab toevoegen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [OK].
Het tabblad [MY MENU1] wordt
gemaakt.
U kunt maximaal vijf menutabbladen
maken door stap 1 en 2 opnieuw uit
te voeren.
1
Selecteer [Configureer:
MY MENU*].
Druk op de toetsen <Y> en <Z> om
[Configureer: MY MENU*] (tabblad
voor het registreren van menu-items)
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
3 Registreer in My MenuN
My Menu-tabblad maken en toevoegen
Menu-items op de My Menu-tabbladen vastleggen
Als [s: Menu weergeven] is ingesteld op [Met uitleg], tabblad [9] wordt
niet weergegeven. Verander [Menu weergeven] naar [Standaard] (pag. 61).
3 Registreer in My MenuN
414
2
Selecteer [Selecteer te registr.
items].
3
Leg de gewenste items vast.
Selecteer het gewenste item en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] in het
bevestigingsdialoogvenster.
U kunt maximaal zes items vastleggen.
Druk op de knop <M> om terug
te keren naar het scherm van stap 2.
U kunt items onder het menutabblad
sorteren en verwijderen en het
menutabblad een andere naam geven
of verwijderen.
Sorteer geregistreerde items
U kunt de volgorde van de in My Menu vastgelegde items wijzigen.
Selecteer [Sorteer geregistreerde items] en het item waarvan u de
volgorde wilt wijzigen. Druk vervolgens op <0>. Als [z] wordt
weergegeven, kunt u de volgorde wijzigen door op de pijltjestoetsen
<W> en <X> te drukken en vervolgens op <0>.
Verwijder geselecteerde items/Verwijder alle items op tab
U kunt alle vastgelegde items verwijderen. Met [Verwijder
geselecteerde items] verwijdert u één item tegelijk; met [Verwijder
alle items op tab] verwijdert u alle op het tabblad vastgelegde items
in één keer.
Instellingen van het tabblad My Menu
415
3 Registreer in My MenuN
Verwijder tab
U kunt het My Menu-tabblad dat momenteel wordt weergegeven
verwijderen. Selecteer [Verwijder tab] om het tabblad [MY MENU*]
te verwijderen.
Hernoem tab
U kunt de naam van het My Menu-tabblad veranderen van het
oorspronkelijke [MY MENU*].
1
Selecteer [Hernoem tab].
2
Voer tekst in.
Druk op de knop <L> om onnodige
tekens te wissen.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> of <Y> en <Z> om n te
verplaatsen en selecteer het
gewenste teken. Druk vervolgens op
<0> om het in te voeren.
Door [E] te selecteren, kunt u de
input-modus wijzigen.
U kunt maximaal 16 tekens invoeren.
Als u de tekstinvoer wilt annuleren,
drukt u op de knop <B> en
selecteert u [OK].
3
Verlaat de instelling.
Nadat u de tekst hebt ingevoerd,
drukt u op de knop <M> en
selecteert u [OK].
De ingestelde naam wordt
opgeslagen.
Als u geen tekst kunt invoeren in stap 2, drukt u op de knop <Q> en
gebruikt u het tekenpalet wanneer het blauwe kader wordt weergegeven.
3 Registreer in My MenuN
416
U kunt alle gemaakte tabbladen in
My Menu of de My Menu-items die
daaronder geregistreerd zijn wissen.
Verwijder alle My Menu-tabs
U kunt alle My Menu-tabbladen die u hebt gemaakt, verwijderen.
Wanneer u [Verwijder alle My Menu-tabs] selecteert, worden alle
tabbladen van [MY MENU1] tot [MY MENU5] verwijderd en wordt
het tabblad [9] teruggezet naar de standaardinstelling.
Verwijder alle items
U kunt alle items verwijderen die zijn vastgelegd onder de tabbladen
[MY MENU1] t/m [MY MENU5]. De tabbladen zelf blijven aanwezig.
Wanneer [Verwijder alle items] wordt geselecteerd, worden alle
items die op alle gemaakte tabbladen zijn vastgelegd, verwijderd.
Verwijder alle My Menu-tabs/Verwijder alle items
Als u [Verwijder tab] of [Verwijder alle My Menu-tabs] gebruikt, worden de
tabbladnamen die zijn gewijzigd met [Hernoem tab] ook verwijderd.
417
3 Registreer in My MenuN
U kunt [Menuweergave] selecteren om
het menuscherm in te stellen dat als
eerste wordt weergegeven wanneer u op
de knop <M> drukt.
Normale weergave
Hiermee wordt het laatst weergegeven menuscherm weergegeven.
Weergave van My Menu-tab
Hiermee wordt My Menu weergegeven met het tabblad [9]
geselecteerd.
Alleen My Menu-tab weergeven
Hiermee wordt alleen het tabblad [9] weergegeven. (De tabbladen
z, 3, 5 en s worden niet weergegeven.)
Menuweergave-instellingen
418
419
13
Referentie
Dit hoofdstuk biedt referentie voor camerafuncties,
systeemaccessoires, enzovoort.
Certificaatlogo
Selecteer [55: Certificaatlogo weergeven]* en druk op <0>
om een aantal logo’s van cameracertificaten weer te geven.
Andere certificaatlogo’s zijn te vinden in deze
instructiehandleiding, op de camerabehuizing en op de
verpakking van de camera.
* Weergegeven onder het tabblad [54] tijdens movie-opname.
420
Wanneer u op de knop <B> drukt
terwijl de camera gereed is om opnamen
te maken, kunt u de weergave wisselen
tussen Digitale horizon en Scherm Snel
instellen.
Met [Weergaveopties z -knop] op
het tabblad [53] kunt u aangeven welke
opties moeten worden weergegeven
wanneer op de knop <B> wordt
gedrukt.
Selecteer de gewenste optie en druk
op <0> om er een <X> bij te zetten.
Nadat u de selectie hebt gemaakt,
selecteert u [OK] en drukt
u vervolgens op <0>.
B-knopfuncties
Digitaal waterpas Scherm Snel instellen
U kunt niet de vinkjes van beide items verwijderen.
Ook als u instelt dat de [Digitale horizon] niet wordt weergegeven,
wordt deze voor Live View-opnamen en movie-opnamen toch
weergegeven wanneer u op de knop <B> drukt.
421
U kunt de status van de accu die u gebruikt controleren op het
LCD-scherm.
Selecteer [Accu-info].
Selecteer [Accu-info] op het tabblad
[53] en druk vervolgens op <0>.
Het scherm met de accugegevens
wordt weergegeven.
3 De accugegevens controleren
Model van de accu of stroomvoorziening
die u gebruikt.
Het accuniveau (pag. 46) wordt
weergegeven.
Het laadprestatieniveau van de accu wordt
aangegeven in drie niveaus.
(Groen) : de oplaadprestaties van
de accu zijn in orde.
(Groen) : de oplaadprestaties van
de accu zijn iets
afgenomen.
(Rood) : het wordt aanbevolen
een nieuwe accu
te kopen.
Accupositie
Het gebruik van een originele Canon-accu van het type LP-E17 wordt
aanbevolen. Als u een accu van een ander merk dan Canon gebruikt,
zijn de prestaties van de camera mogelijk niet optimaal of kunnen er
storingen optreden.
Als voor de accu een communicatiefoutbericht wordt weergegeven, volgt
u de aanwijzingen in het bericht.
422
Met de DC-koppeling DR-E18 en de AC-adapter AC-E6N (elk
afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u de camera aansluiten op een
gewoon stopcontact.
1
Sluit de stekker van de
DC-koppeling aan.
Plaats de stekker van de
DC-koppeling in de aansluiting van
de netadapter.
2
Sluit het netsnoer aan.
Sluit het netsnoer aan zoals
afgebeeld in de illustratie.
Verwijder na gebruik van de camera
de stekker uit het stopcontact.
3
Plaats de DC-koppeling.
Open het klepje van het
accucompartiment en schuif de
DC-koppeling naar binnen totdat
deze goed vastklikt.
4
Duw het DC-snoer in de
uitsparing.
Open het klepje van het aansluitpunt
voor het DC-snoer en plaats het
snoer zoals aangegeven op de
afbeelding.
Sluit het klepje van het
accucompartiment.
Een gewoon stopcontact gebruiken
Sluit het netsnoer niet aan en verwijder het niet zolang de aan-uitschakelaar
van de camera op <1> staat.
423
U kunt een Bluetooth
-verbinding gebruiken met de met Bluetooth low
energy technologie-compatibele draadloze afstandsbediening BR-E1
voor op afstand te bedienen handelingen. Om de BR-E1 te kunnen
gebruiken,
moet u eerst de camera en de afstandsbediening
koppelen (het apparaat op de camera registreren).
1
Selecteer [Inst. draadloze
communicatie].
Selecteer op het tabblad [51] de optie
[Inst. draadloze communicatie] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Bluetooth-functie].
3
Selecteer [Bluetooth-functie].
4
Selecteer [Afstandsbed.].
Als een bericht “Registreer een bijnaam
ter identificatie van de camera.”
verschijnt, drukt u op <0> en
registreert u een bijnaam. Raadpleeg
pagina 13 van de instructiehandleiding
voor de Wi-Fi-functie (draadloze
communicatiefunctie) voor de
procedure rond het registreren van
een bijnaam.
Opnamen maken met de afstandsbediening
Draadloze afstandsbediening BR-E1 (apart verkocht)
Pairing
Opnamen maken met de afstandsbediening
424
5
Selecteer [Pairing].
Selecteer [Pairing] en druk
vervolgens op <0>.
Houd de knoppen <W> en <T>
tegelijkertijd 3 seconden of langer
ingedrukt.
Het koppelen start. Nadat het koppelen
is voltooid, is de afstandsbediening op
de camera geregistreerd.
Raadpleeg de instructiehandleiding
voor de draadloze afstandsbediening
BR-E1 voor informatie over
handelingen na het voltooien van de
koppeling.
Wis de verbindingsinformatie van de op dit moment verbonden
afstandsbediening als u met een andere BR-E1 wilt koppelen.
U kunt de verbindingsstatus van de camera en de afstandsbediening
controleren in het scherm [Verbindingsinfo contr./wissen] in stap 4.
1
Selecteer [Inst. draadloze
communicatie].
Selecteer op het tabblad [51] de optie
[Inst. draadloze communicatie] en
druk vervolgens op <0>.
Verbindingsinformatie over de afstandsbediening wissen
Nadat het koppelen is voltooid, wordt de accu ook tijdens Auto uitschakelen
gebruikt, dus het resterende accuniveau kan laag zijn bij gebruik van de
camera.
Als u de BR-E1 niet gebruikt, zet u de [Bluetooth-functie] op
[Uitschakelen] in stap 4. Als u de afstandsbediening weer wilt
gebruiken, selecteert u [Afstandsbed.] om verbinding met de
afstandsbediening te maken.
Na afloop van de opnamen licht het zelfontspannerlampje van de
camera even op.
425
Opnamen maken met de afstandsbediening
2
Selecteer [Bluetooth-functie].
3
Selecteer [Verbindingsinfo contr./
wissen]
4
Druk op de knop <B>.
5
Wis de verbindingsinformatie.
Selecteer [OK] en druk op <0>.
De verbindingsinformatie van de
afstandsbediening wordt gewist.
Bluetooth-adres van de afstandsbediening
[Verbinden…] verschijnt als de
afstandsbediening niet bediend wordt.
Opnamen maken met de afstandsbediening
426
Met deze afstandsbediening kunt u wireless opnamen maken op
maximaal circa 5 meter afstand van de camera. U kunt de opname
direct maken of na een vertraging van twee seconden.
Stel de transportmodus in op <Q> (pag. 149).
Richt de afstandsbediening op de sensor voor de afstandsbediening
op de camera en druk vervolgens op de verzendknop.
De camera stelt vervolgens automatisch scherp.
Als de scherpstelling is verkregen, gaat het lampje van de
zelfontspanner branden en wordt de opname gemaakt.
Afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar)
Sensor van afstandsbediening
Aandachtspunten voor opnamen maken met de
afstandsbediening
De BR-E1 en RC-6 kunnen niet tegelijk worden gebruikt. Stel de
[Bluetooth-functie] in op [Uitschakelen] bij gebruik van de RC-6.
Tl- of ledverlichting kan ertoe leiden dat de camera niet goed functioneert
doordat de sluiter onbedoeld wordt geactiveerd. Houd de camera uit de
buurt van dergelijke lichtbronnen.
Als u een afstandsbediening voor een tv op de camera richt en op de
knoppen drukt, kan het gebeuren dat de sluiter wordt geactiveerd.
Als een flitser van een andere camera in de buurt van deze camera wordt
geactiveerd, kan dit ertoe leiden dat de camera niet goed functioneert
doordat de sluiter onbedoeld wordt geactiveerd. Stel de sensor van de
afstandsbediening niet bloot aan flitsen van een andere camera.
Opmerkingen over opnamen maken met de afstandsbediening
U kunt ook de afstandsbediening RC-1 of RC-5 (afzonderlijk verkrijgbaar)
gebruiken.
Fotograferen met afstandsbediening is ook mogelijk met een Speedlite
uit de EX-serie die een functie voor ontspannen op afstand heeft.
Ook tijdens filmen zijn opnamen met de afstandsbediening mogelijk (pag. 275).
Bij opnamen maken met de afstandsbediening, ook als [52: Auto
uitschakelen] is ingesteld op [1 min.] of minder, is de automatische
uitschakeltijd ca. 2 min.
427
Opnamen maken met de afstandsbediening
Afstandsbediening RS-60E3 wordt met een snoer van circa 60 cm
geleverd. Wanneer de afstandsbediening op de hiervoor bestemde
aansluiting van de camera is aangesloten, kan de afstandsbediening
half en helemaal worden ingedrukt, net zoals de ontspanknop.
Wanneer u een opname maakt zonder door de zoeker te kijken, zoals
wanneer u de zelfontspanner, bulb-belichting of een afstandsbediening
gebruikt, kan het zijn dat er licht in de zoeker valt waardoor de opname
er donker uitziet. Om dit te voorkomen, gebruikt u de oculairafsluiting
(pag. 37) die aan de draagriem van de camera is bevestigd.
U hoeft de oculairafsluiting niet te bevestigen voor Live View-
opnamen of movie-opnamen.
1
Verwijder de oogschelp.
Duw de onderkant van de oogschelp
omhoog om deze te verwijderen.
2
Bevestig de oculairafsluiting.
Schuif de oculairafsluiting omlaag
in de oculairgleuf om de dop
te bevestigen.
Zodra u klaar bent met de opnamen,
verwijdert u de oculairafsluiting en
bevestigt u de oogschelp door deze
omlaag te schuiven in de oculairgleuf.
F Afstandsbediening RS-60E3 (afzonderlijk verkrijgbaar)
De oculairafsluiting gebruiken
428
Met een in de handel verkrijgbare en reeds geconfigureerde Eye-Fi-kaart
kunt u vastgelegde beelden via een draadloos netwerk automatisch naar
een computer overbrengen of naar een onlineservice uploaden.
De beeldoverdracht is een functie van de Eye-Fi-kaart. Voor informatie
over het configureren en gebruiken van de Eye-Fi-kaart en het
oplossen van eventuele problemen met de beeldoverdracht, raadpleegt
u de instructiehandleiding bij de Eye-Fi-kaart of neemt u contact op met
de fabrikant van de kaart.
Voor deze camera wordt ondersteuning van Eye-Fi-kaartfuncties
(waaronder draadloze overdracht) niet gegarandeerd. Neem bij
problemen met een Eye-Fi-kaart contact op met de fabrikant van
de kaart. In bepaalde landen of regio’s is het gebruik van Eye-Fi-
kaarten aan goedkeuring onderhevig. Zonder goedkeuring is het
gebruik van de kaart niet toegestaan. Neem contact op met de
fabrikant van de kaart als het onduidelijk is of de kaart is
goedgekeurd voor gebruik in uw gebied.
1
Plaats een Eye-Fi-kaart (pag. 41).
2
Selecteer [Eye-Fi instellingen].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Eye-Fi instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
Dit menu wordt alleen weergegeven
wanneer een Eye-Fi-kaart in de
camera is geplaatst.
3
Schakel Eye-Fi-overdracht in.
Selecteer [Eye-Fi trans.] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Als u [Uit] instelt, vindt er geen
automatische overdracht plaats, ook
niet als er een Eye-Fi-kaart is
geplaatst (pictogram voor de
overdrachtstatus I).
4
Geef de verbindingsinformatie weer.
Selecteer [Verbindingsinfo] en druk
vervolgens op <0>.
H Eye-Fi-kaarten gebruiken
429
H Eye-Fi-kaarten gebruiken
5
Controleer de instelling [Toegangspunt
SSID:].
Controleer of een toegangspunt wordt
weergegeven voor [
Toegangspunt SSID:
].
U kunt ook het MAC-adres en de
firmwareversie van de Eye-Fi-kaart controleren.
Druk op de knop <
M
> om het menu af
te sluiten.
6
Maak de opname.
De opname wordt overgebracht en het
pictogram <
H
> verandert van grijs (Niet
verbonden) in een van de pictogrammen in
de onderstaande volgorde.
Voor overgebrachte beelden wordt
O
weergegeven in de opname-informatie
(pag. 385).
H
(grijs)
Niet verbonden
: geen verbinding met het toegangspunt.
H
(knippert)
Verbinden…
: de verbinding met het toegangspunt wordt tot
stand gebracht.
H
(verlicht)
Verbonden
: er is verbinding met het toegangspunt.
H
(
)
Overbrengen…
: de opname wordt naar het toegangspunt
verzonden.
Pictogram voor de overdrachtstatus
Aandachtspunten bij het gebruik van Eye-Fi-kaarten
Als onder [
Instellingen Wi-Fi
] van [
5
1
: Draadloze communicatie-instellingen
] [
Wi-
Fi
] is ingesteld op [
Inschakelen
], is beeldoverdracht met een Eye-Fi-kaart niet mogelijk.
Als ‘
J
’ wordt weergegeven, is er een fout opgetreden bij het ophalen van de
kaartinformatie. Schakel de camera uit en weer in.
Zelfs als [
Eye-Fi trans.
] is ingesteld op [
Uit
], zendt de kaart wellicht nog steeds een
signaal uit. In ziekenhuizen, op vliegvelden en op andere plaatsen waar draadloze
gegevensoverdracht verboden is, dient u de Eye-Fi-kaart vooraf uit de camera te
verwijderen.
Als de beeldoverdracht niet werkt, controleert u de instellingen van de Eye-Fi-kaart en
de computer. Raadpleeg de instructiehandleiding van de kaart voor meer informatie.
Afhankelijk van de verbinding van het Wireless LAN kan de beeldoverdracht langer
duren of worden onderbroken.
Door de communicatiefunctie kan de Eye-Fi-kaart erg warm worden.
De accu van de camera raakt sneller leeg.
Tijdens de beeldoverdracht werkt de functie voor het automatisch uitschakelen van de
camera niet.
Als u een andere Wireless-LAN-kaart dan een Eye-Fi-kaart plaatst, wordt [
Eye-Fi
instellingen
] niet weergegeven. Ook wordt het pictogram <
H
> voor de
overdrachtstatus niet weergegeven.
430
o
: automatisch ingesteld
k
: door gebruiker in te stellen : niet in te stellen/uitgeschakeld
*1: Alleen instelbaar bij opnamen met de zoeker.
Tabel met beschikbare functies volgens
opnamemodus
Foto’s maken in basismodi:
A 7 C 2 3 4 5
Functie A 7 C 2 3 4 5
Selecteerbare instellingen voor beeldkwaliteit
kkkkkkk
Aspect ratio
ISO-snelheid
Automatisch ingesteld/Automatisch
ooooooo
Handmatig ingesteld
Beeldstijl
Automatisch ingesteld
D D D D D D D
Handmatige selectie
Sfeeropnamen
k
Achtergrond wazig
k
Helderheid
kkkk
Kleurtoon
Witbalans
Automatisch
QQQQQQQ
Vooraf ingesteld
Aangepast
Correctie/Bracketing
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
ooooooo
Lensafwij-
kingscorrectie
Correctie helderheid randen
ooooooo
Correctie chromatische
ooooooo
Vervormingscorrectie
Diffractiecorrectie
ooooooo
Ruisreductie lange sluitertijd
Hoge ISO-ruisreductie
ooooooo
Antiknipperopname
*1
ooooooo
Kleurruimte
sRGB
ooooooo
Adobe RGB
Lichtmeting
Meervlaksmeting
ooooooo
Centrum gewicht gemiddeld
Selectie meetmethode
431
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
*2: Automatische scherpstelling wordt uitgevoerd met behulp van Color Tracking.
Functie A 7 C 2 3 4 5
AF-bediening
(opnamen met
de zoeker)
1-beeld AF
o
*2
oo
AI Servo AF
o
*2
AI Focus AF
o
*2
o
*2
o
*2
AF-bediening (Live
View-opnamen)
1-beeld AF
oooooo
Servo AF
o
AF
AF-gebiedselectiemodus
kkkkkkk
AF-puntselectie
kkkkkkk
AF-hulplicht
o oo o
Belichting
Programmakeuze
Belichtingscorrectie
AEB
AE-vergrendeling
Scherptedieptecontrole
Intervaltimer
*1
kkkkkkk
Transport
Enkelbeeld
kkkkkkk
Continue opname met hoge snelheid
kkkkkkk
Continue opname met lage snelheid
kkkkkkk
Zelfontspanner
kkkkkkk
Ingebouwde
flitser
Automatisch flitsen
k kk k
Flitser aan (flitst altijd)
k kk k
Flitser uit
kokkoko
Rode-ogen-reductie
k kk k
FE-vergrendeling
*1
Flitsbelichtingscorrectie
Draadloze afstandsbediening
Externe flitser
Flitser aan (flitst altijd)
o ooooo
Flitser uit
o
Functie-instelling
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
Live View-opnamen
kkkkkkk
Quick Control
kkkkkkk
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
432
o
: automatisch ingesteld
k
: door gebruiker in te stellen : niet in te stellen/uitgeschakeld
*1: 1+73 of 1 kan niet worden geselecteerd.
*2: Alleen instelbaar bij opnamen met de zoeker.
Foto’s maken in basismodi: 8
Functie
8
q C P x 6 F G
Selecteerbare instellingen voor beeldkwaliteit
kkkkkk
*1
k
*1
Aspect ratio
ISO-snelheid
Automatisch ingesteld/Automatisch
ooooooo
Handmatig ingesteld
Beeldstijl
Automatisch ingesteld
D D D D D D D
Handmatige selectie
Sfeeropnamen
Achtergrond wazig
Helderheid
kkkkkk
Kleurtoon
kk
Witbalans
Automatisch
QQQw QQQQ
Vooraf ingesteld
Aangepast
Correctie/Bracketing
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
ooooooo
Lensafwij-
kingscorrectie
Correctie helderheid randen
ooooooo
Correctie chromatische aberratie
ooooooo
Vervormingscorrectie
o
Diffractiecorrectie
ooooooo
Ruisreductie lange sluitertijd
Hoge ISO-ruisreductie
ooooooo
Antiknipperopname
*2
ooooooo
Kleurruimte
sRGB
ooooooo
Adobe RGB
Lichtmeting
Meervlaksmeting
ooo ooo
Centrum gewicht gemiddeld
o
Selectie meetmethode
433
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
*3: Automatische scherpstelling wordt uitgevoerd met behulp van Color Tracking.
Functie
8
q C P x 6 F G
AF-bediening
(opnamen met
de zoeker)
1-beeld AF
o
*3
ooooo
*3
AI Servo AF
o
*3
AI Focus AF
AF-bediening (Live
View-opnamen)
1-beeld AF
o o ooo
Servo AF
o
AF
AF-gebiedselectiemodus
kkk kkk
AF-puntselectie
kkkokkk
AF-hulplicht
o ooooo
Belichting
Programmakeuze
Belichtingscorrectie
AEB
AE-vergrendeling
Scherptedieptecontrole
Intervaltimer
*2
kkkkkkk
Transport
Enkelbeeld
kkkkkkk
Continue opname met hoge snelheid
kkkkkkk
Continue opname met lage snelheid
kkkkkkk
Zelfontspanner
kkkkkkk
Ingebouwde
flitser
Automatisch flitsen
kk o
Flitser aan (flitst altijd)
kkk k
Flitser uit
kkko ko
Rode-ogen-reductie
kkk kk
FE-vergrendeling
*2
Flitsbelichtingscorrectie
Draadloze afstandsbediening
Externe flitser
Flitser aan (flitst altijd)
ooo oo
Flitser uit
o o
Functie-instelling
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
Live View-opnamen
kkk kkk
Quick Control
kkkkkkk
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
434
o
: automatisch ingesteld
k
: door gebruiker in te stellen : niet in te stellen/uitgeschakeld
*1: 1+73 of 1 kan niet worden geselecteerd.
*2: Alleen instelbaar bij opnamen met de zoeker.
Foto’s maken in basismodi: v
Functie
v
G W X Z H c A B C D
Selecteerbare instellingen voor beeldkwaliteit
*1
kkkkkkkkkk
Aspect ratio
ISO-snelheid
Automatisch ingesteld/Automatisch
oooooooooo
Handmatig ingesteld
Beeldstijl
Automatisch ingesteld
PPDPPPDPPP
Handmatige selectie
Sfeeropnamen
Achtergrond wazig
Helderheid
Kleurtoon
Witbalans
Automatisch
QQQQQQQQQQ
Vooraf ingesteld
Aangepast
Correctie/Bracketing
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Lensafwij-
kingscorrectie
Correctie helderheid randen
oooooooooo
Correctie chromatische
oooooooooo
Vervormingscorrectie
Diffractiecorrectie
oooooooooo
Ruisreductie lange sluitertijd
Hoge ISO-ruisreductie
oooooooooo
Antiknipperopname
*2
oooooooooo
Kleurruimte
sRGB
oooooooooo
Adobe RGB
Lichtmeting
Meervlaksmeting
oo ooooooo
Centrum gewicht gemiddeld
o
Selectie meetmethode
435
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
*3: Automatische scherpstelling wordt uitgevoerd met behulp van Color Tracking.
Functie
v
G W X Z H c A B C D
AF-bediening
(opnamen
met de
zoeker)
1-beeld AF
o
*3
o
*3
o
*3
o
*3
AI Servo AF
AI Focus AF
o
*3
o
*3
oo
*3
o
*3
o
AF-bediening (Live
View-opnamen)
1-beeld AF
oooooooooo
Servo AF
AF
AF-gebiedselectiemodus
kk kk kkkk
AF-puntselectie
kkokkokkkk
AF-hulplicht
oooooooooo
Belichting
Programmakeuze
Belichtingscorrectie
AEB
AE-vergrendeling
Scherptedieptecontrole
Intervaltimer
*2
kkkkkkkkkk
Transport
Enkelbeeld
kkkkkkkkkk
Continue opname met hoge snelheid
kkkk
Continue opname met lage snelheid
kkkk
Zelfontspanner
kkkkkkkkkk
Ingebouwde
flitser
Automatisch flitsen
kkkkkk
Flitser aan (flitst altijd)
kkkkkk
Flitser uit
kkkkkkoooo
Rode-ogen-reductie
kkkkkk
FE-vergrendeling
*2
Flitsbelichtingscorrectie
Draadloze afstandsbediening
Externe
flitser
Flitser aan (flitst altijd)
oooooo
Flitser uit
oooo
Functie-instelling
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
Live View-opnamen
kkkkkkkkkk
Quick Control
kkkkkkkkkk
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
436
o
: automatisch ingesteld
k
: door gebruiker in te stellen : niet in te stellen/uitgeschakeld
*1: 1+73 of 1 kan niet worden geselecteerd.
*2: Alleen instelbaar voor Live View-opnamen.
*3: Werkt alleen tijdens opnamen met de zoeker.
Foto’s maken in creatieve modi
Functie d s f a
Selecteerbare instellingen voor beeldkwaliteit
kkkk
Aspect ratio
kkkk
ISO-snelheid
Automatisch ingesteld/Automatisch
kkkk
Handmatig ingesteld
kkkk
Beeldstijl
Automatisch ingesteld
kkkk
Handmatige selectie
kkkk
Creatieve filters
*1*2
kkkk
Witbalans
Automatisch
kkkk
Vooraf ingesteld
kkkk
Aangepast
kkkk
Correctie/Bracketing
kkkk
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
kkkk
Lensafwijkings-
correctie
Correctie helderheid randen
kkkk
Correctie chromatische aberratie
kkkk
Vervormingscorrectie
kkkk
Diffractiecorrectie
kkkk
Ruisreductie lange sluitertijd
kkkk
Hoge ISO-ruisreductie
kkkk
Lichte tonen prioriteit
kkkk
Antiknipperopname
*3
kkkk
Kleurruimte
sRGB
kkkk
Adobe RGB
kkkk
Lichtmeting
Meervlaksmeting
kkkk
Selectie meetmethode
kkkk
437
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
*4: Alleen instelbaar met ISO auto.
*5: Met ISO auto kunt u een vaste ISO-snelheid instellen.
Functie d s f a
AF-bediening
(opnamen met
de zoeker)
1-beeld AF
kkkk
AI Servo AF
kkkk
AI Focus AF
kkkk
AF-bediening (Live
View-opnamen)
1-beeld AF
kkkk
Servo AF
kkkk
AF
AF-gebiedselectiemodus
*3
kkkk
AF-puntselectie
kkkk
AF-hulplicht
kkkk
Belichting
Programmakeuze
k
Belichtingscorrectie
kkk
*4
AEB
kkkk
AE-vergrendeling
kkk
*5
Scherptedieptecontrole
kkkk
Intervaltimer
*3
kkkk
Transport
Enkelbeeld
kkkk
Continue opname met hoge snelheid
kkkk
Continue opname met lage snelheid
kkkk
Zelfontspanner
kkkk
Ingebouwde
flitser
Automatisch flitsen
Flitser aan (flitst altijd)
kkkk
Flitser uit
kkkk
Rode-ogen-reductie
kkkk
FE-vergrendeling
*3
kkkk
Flitsbelichtingscorrectie
kkkk
Draadloze afstandsbediening
kkkk
Externe flitser
Flitser aan (flitst altijd)
kkkk
Flitser uit
kkkk
Functie-instelling
kkkk
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
kkkk
Live View-opnamen
kkkk
Quick Control
kkkk
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
438
o
: automatisch ingesteld
k
: door gebruiker in te stellen : niet in te stellen/uitgeschakeld
*1: w en x kunnen niet worden geselecteerd.
Movie-opname
Functie
A 7 C 2 3 4 5 8 v d s f a
y u k M
Selecteer
movieopnameformaat
kkkkkkkok
*1
kkkk
Digitale zoom
kkkkkkk kkkk
HDR-Movie
o
Creatieve filters
kkkkk
Videosnapshot
kkkkkkk kkkk
Time-lapse-movie
kkkkkkk kkkk
ISO-
snel-
heid
Automatisch
ingesteld/Automatisch
ooooooooooook
Handmatig ingesteld
k
Beeld-
stijl
Automatisch ingesteld
DDDDDDDDP kkkk
Handmatige selectie
kkkk
Wit-
balans
Automatisch
QQQQQQQQQ kkkk
Vooraf ingesteld
kkkk
Aangepast
kkkk
Correctie
kkkk
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
oooooooo kkkk
Lensaf-
wijkings-
correctie
Correctie helderheid
randen
oooooooookkkk
Correctie chromatische
aberratie
oooooooookkkk
Hoge ISO-snelheid
ruisonderdrukking
ooooooooooooo
Lichte tonen prioriteit
kkkk
Dig. bldst. v. movies
kkkkkkk kkkk
439
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
*2: Alleen instelbaar met ISO auto.
*3: Met ISO auto kunt u een vaste ISO-snelheid instellen.
Functie
A 7 C 2 3 4 5 8 v d s f a
y u k M
Lichtmeting
ooooooooooooo
AF
Gezicht+volgen
kkkkkkkkkkkkk
Soepel zone
kkkkkkkkkkkkk
Live één punt AF
kkkkkkkkkkkkk
Handmatige
scherpstelling (MF)
kkkkkkkkkkkkk
Servo AF voor movies
kkkkkkkkkkkkk
Belich-
ting
Programmakeuze
Belichtings-
correctie
kkk
*2
AE-vergrendeling
kkk
*3
Scherptediepte-
controle
Aspect ratio
Geluidsopname
kkkkkkkkkkkkk
Quick Control
kkkkkkkkkkkkk
440
Systeemschema
Oogschelp Ef
Rubberframe Ef
Oculairverlengstuk
EP-EX15II
Hoekzoeker C
Dioptrische aanpas-
singslenzen E-serie
Riem
Accu
LP-E17
Acculader
LC-E17E
Netadapter
AC-E6N
*1
DC-koppeling
DR-E18
*1
Standaard-
accessoires
Handriem E2
Semi-harde cameratas
EH26-L/EH27-L
Macro Twin Lite
MT-24EX
Macro Ring Lite
MR-14EX II
ST-E2 270EX IIST-E3-RT 430EX III-RT/
430EX III
Zoekerloupe
MG-Ef
600EX II-RT
Beschermende doek
PC-E1
441
Systeemschema
HDMI-kabel
HTC-100 (2,9 m)
EF-S-lenzen
EF-lenzen
SD-/SDHC-/SDXC-
geheugenkaart
Kaartlezer
Tv/video
Interfacekabel IFC-200U/500U
(1,9 m) / (4,7 m)
Afstands-
bediening
RS-60E3
Afstands-
bediening
RC-6
Kaartsleuf
USB-poort
Computer
Afstands-
bediening
met timer
TC-80N3
Afstandsbedieningsadapter RA-E3
Stereo-richtmicrofoon
DM-E1
*1: De AC-adapterset ACK-E18 kan ook worden gebruikt.
*2: Het digitale kompas kan niet worden gebruikt met deze camera.
(De opnamerichting wordt niet geregistreerd.)
* Alle opgegeven kabellengten zijn bij benadering.
Connect Station
CS100
Interfacekabel
IFC-400PCU (1,3 m)
GPS-ontvanger
GP-E2
*2
Draadloze
afstands-
bediening
BR-E1
442
z: Opname 1 (rood) Pagina
* Niet selecteerbaar in de modi <8: FG> en <v>.
z: Opname 1 (rood) Pagina
* Niet selecteerbaar in de modi <8: FG> en <v>.
z: Opname 2 (rood)
3 Menu-instellingen
Zoekeropnamen (Basismodi)
Beeldkwaliteit
73/83/74/84/7a/8a/b/
1+73
*/1*
152
Kijktijd
Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 325
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen / Uitschakelen 324
Rode-ogen-reductie
Uitschakelen / Inschakelen 217
Intervaltimer
Uitschakelen / Inschakelen (interval / aantal
opnamen)
211
Live View-opnamen
Inschakelen / Uitschakelen 243
Live View-opnamen (Basismodi)
Beeldkwaliteit
73/83/74/84/7a/8a/b/
1+73
*/1*
152
Kijktijd
Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 325
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen / Uitschakelen 324
Rode-ogen-reductie
Uitschakelen / Inschakelen 217
AF-methode
u+Volgen / Soepel zone / Live één punt AF 259
Touch Shutter
Uitschakelen / Inschakelen 269
Rasterweergave
Uit / 3x3 l / 6x4 m / 3x3+diagonaal n 255
Grijze menu-items worden niet weergegeven in de basismodi.
De menutabbladen en -opties weergegeven onder [x (Weergave)],
[5 (Instellen)] en [9 (My Menu)] zijn in feite dezelfde voor
zoekeropnamen, Live View-opnamen en movie-opnamen, al kunnen er
kleine verschillen zijn.
443
3 Menu-instellingen
z: Opname 1 (rood) Pagina
z: Opname 2 (rood)
* Tijdens Live View-opnamen of als [s: Opnamescherm] is ingesteld op
[Met uitleg], kan de belichtingscorrectie worden ingesteld tot ±3 stops.
Opnamen met de zoeker en Live View-opnamen
(Creatieve modi)
Beeldkwaliteit 73/83/74/84/7a/8a/b/1+73/1 152
Kijktijd
Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 325
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen / Uitschakelen 324
Lensafwijkings-
correctie
Correctie helderheid randen: Inschakelen /
Uitschakelen
179
Correctie chromatische aberratie: Inschakelen /
Uitschakelen
Vervormingscorrectie: Uitschakelen /
Inschakelen
Diffractiecorrectie: Inschakelen / Uitschakelen
Lens elektronische
MF
Uitschakelen na 1-beeld AF/
Inschakelen na 1-beeld AF
128
Belichtingscorrectie/
AEB-instelling
Tussenstappen van 1/3 en 1/2 stop, ±5 stops*
(AEB ±2 stops)
206
Flitsbesturing
Flitsen / E-TTL II-meting /
Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus /
Functie-instellingen ingebouwde flitser / Functie-
instellingen externe flitser / C.Fn-instellingen
externe flitser / Wis instellingen
223
Rode-ogen-reductie
Uitschakelen / Inschakelen 217
zISO-snelheid
Instelling ISO-snelheid 158
zISO Auto
Max.:400 / Max.:800 / Max.:1600 / Max.:3200 /
Max.:6400 / Max.:12800 / Max.:25600
160
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie
helderheid)
Deactiveren / Zwak / Standaard / Hoog
175
Uitschakelen tijdens opnamen met handmatige
belichting
3 Menu-instellingen
444
z: Opname 3 (rood) Pagina
z: Opname 4 (rood)
z: Opname 5 (rood)
* Niet weergegeven voor Live View-opnamen.
Meetmethode
q Meervlaksmeting / w Deelmeting /
r Spotmeting / e Centrum gew. gemiddeld
203
Kleurruimte
sRGB/Adobe RGB 187
Beeldstijl
DAuto / PStandaard / QPortret /
RLandschap / uGedetailleerd /
SNeutraal / UNatuurlijk /
VMonochroom / WGebruiker 1-3
161
Witbalans
Q (Sfeerprioriteit) / Qw (Witprioriteit) / W/
E/R/Y/U/D/O/
169
Handmatige witbalans
De witbalans handmatig instellen 171
Witbalansshift/
bracketing
Witbalanscorrectie: Nadruk op B/A/M/G,
elk 9 niveaus
173
Witbalansbracketing: B/A- en M/G-correctie,
stappen van één niveau, ±3 niveaus
174
Ruisreductie lange
sluitertijd
Uitschakelen / Auto / Inschakelen 177
Hoge ISO-ruisreductie
Uitschakelen / Zwak / Standaard / Sterk /
Ruisonderdrukking bij meerdere opnamen
176
Stofwisdata
Gegevens verkrijgen voor gebruik door Digital
Photo Professional (EOS software) om
stofvlekken te verwijderen
341
Intervaltimer*
Uitschakelen / Inschakelen (interval/aantal
opnamen)
211
Bulbtimer
Uitschakelen / Inschakelen (belichtingstijd) 201
Antiknipperopname*
Uitschakelen / Inschakelen 185
Aspect ratio
3:2 / 4:3 / 16:9 / 1:1 156
Live View-opnamen*
Inschakelen / Uitschakelen 243
445
3 Menu-instellingen
z: Opname 6
*
(Rood) Pagina
*Tab [z6] verschijnt in Live View-opnamen.
x: Weergave 1 (Blauw)
x: Weergave 2 (Blauw)
AF-methode u+Volgen / Soepel zone / Live één punt AF 259
Touch Shutter
Uitschakelen / Inschakelen 269
Meettimer
4 sec. / 8 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. /
10 min. / 30 min.
255
Rasterweergave
Uit / 3x3 l / 6x4 m / 3x3+diagonaal n 255
Beveilig beelden
Beveilig beelden 372
Beeld roteren
Opnamen roteren 352
Wis beelden
Wis beelden 375
Printopties
Aangeven welke beelden moeten worden
afgedrukt (DPOF)
378
Fotoboek instellen
Opnamen selecteren voor een fotoboek 382
Creatieve filters
Korrelig Z/W / Soft focus / Fisheye-effect /
Effect kunst opvallend / Aquareleffect /
Speelgoedcamera-effect / Miniatuureffect
392
Bijsnijden
Gedeelte van een opname bijsnijden 397
Wijzig formaat
Aantal pixels van JPEG-opname reduceren 395
Classificatie
Afbeeldingen classificeren 353
Diavoorstelling
Weergaveduur / Herhalen / Overgangseffect /
Achtergrondmuziek
366
Beeldzoekvoork.
instellen
Classificatie / Datum / Map / Beveiligen /
Type bestand
356
Spring met 6
1 beeld / 10 beelden / Spring het opgegeven
aantal beelden / Datum / Map / Movies /
Foto’s / Beveiligen / Classificatie
347
3 Menu-instellingen
446
x: Weergave 3 (blauw) Pagina
5: Instellingen 1 (Geel)
* Voor meer informatie raadpleegt u de Instructiehandleiding voor de Wi-Fi-functie
(draadloze communicatiefunctie).
AF-puntweergave
Uitschakelen / Inschakelen 388
Histogram
Helderheid / RGB 389
Controle over HDMI
Uitschakelen / Inschakelen 370
Selecteer map
Een map maken en selecteren 327
Bestandsnummer
Nummering: Continu / Auto. reset 329
Handmatig resetten 331
Automatisch roteren
Aan zD / Aan D / Uit 334
Kaart formatteren
Gegevens op de kaart wissen door te
formatteren
74
Eye-Fi-instellingen
Weergegeven wanneer een in de handel
verkrijgbare
Eye-Fi-kaart is geplaatst
428
Draadloze
communicatie-
instellingen
Wi-Fi-instellingen:
Wi-Fi / NFC-verbinding / Wachtwoord /
Verbindingshist. / MAC-adres
-*
Wi-Fi-functie:
Opnamen overbrengen tussen camera’s /
Verbinding maken met smartphone /
Afstandsbediening (EOS Utility) / Afdrukken
van Wi-Fi-printer / Uploaden naar webservice
Bluetooth-functie
Bluetooth-functie / Pairing / Verbindingsinfo
contr./wissen / Bluetooth-adres
Beelden naar smartphone verzenden
Bijnaam
Wis instellingen
447
3 Menu-instellingen
5: Instellingen 2 (geel) Pagina
* Niet weergegeven voor Live View-opnamen of movie-opnamen.
5: Instellingen 3 (Geel)
* Niet weergegeven voor Live View-opnamen of movie-opnamen.
Automatisch
uitschakelen
10 sec/30 sec / 30 sec. / 1 min. / 2 min. /
4 min. / 8 min. / 15 min. / Uitschakelen
325
LCD-helderheid
De helderheid aanpassen (zeven niveaus) 326
LCD auto uit*
Inschakelen / Uitschakelen 338
Datum/tijd/zone
Datum (jaar, maand, dag) / Tijd (uren, minuten,
seconden) / Zomertijd / Tijdzone
47
Taal K
De interfacetaal selecteren 50
Zoekerweergave*
Digitale waterpas: Verbergen / Weergeven 78
Rasterweergave: Verbergen / Weergeven 80
Knipperdetectie: Weergeven / Verbergen 81
Instellingen GPS-
systeem
Instellingen beschikbaar wanneer de GPS-
ontvanger
GP-E2 (afzonderlijk verkrijgbaar) is bevestigd
-
Videosysteem
Voor NTSC / Voor PAL 369
Aanraakbediening
Standaard / Gevoelig / Deactiveren 73
Pieptoon
Inschakelen / Aanraken n / Uitschakelen 324
Accugegevens
Resterende capaciteit / laadprestatie 421
z knopweergave-
opties*
Digitale horizon/Scherm Snel instellen 420
Wanneer u gebruikmaakt van een draadloze communicatiefunctie, dient
u de landen en gebieden voor gebruik te controleren en de wetten en
regelgeving van het betreffende land of de betreffende regio na te leven.
[51: Draadloze communicatie-instellingen] kunnen niet worden
ingesteld als de camera via een interfacekabel met een computer,
GPS-ontvanger of ander apparaat is verbonden.
3 Menu-instellingen
448
5: Instellingen 4 (Geel) Pagina
* Weergegeven onder het tabblad [53] tijdens movie-opname.
Sensorreiniging*
Automatische reinigingf: Inschakelen /
Uitschakelen
339
Reinig nuf
Reinig handmatig 343
Multifunctievergrendeling
Hoofdinstelwiel
57Snelinstelwiel
Aanraakbediening
Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)
De camerafuncties aan uw persoonlijke
voorkeur aanpassen
402
Wis instellingen
Wis alle camera-instellingen / Wis
persoonlijke voorkeuze (C.Fn)
335
Copyrightinformatie
Geef copyrightinformatie weer / Voer naam
van auteur in / Voer copyrightdetails in /
Verwijder copyrightinfo
332
Handleiding/software
URL
QR-code voor de downloadsite 5
Aandachtspunten bij het gebruik van GPS-ontvanger GP-E2
(afzonderlijk verkrijgbaar)
Controleer of in uw land of gebied het gebruik van GPS is toegestaan en
volg alle wettelijke voorschriften.
Werk de firmware van de GP-E2 bij naar versie 2.0.0 of hoger. (U kunt
de kabel niet gebruiken voor de verbinding als de firmwareversie eerder
is dan versie 2.0.0.) Bij het bijwerken van de firmware moet u een
interfacekabel (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 441) gebruiken. Raadpleeg
de website van Canon voor meer informatie over het bijwerken van de
firmware van GP-E2.
Het digitale kompas kan niet worden gebruikt met deze camera.
(De opnamerichting wordt niet geregistreerd.)
449
3 Menu-instellingen
5: Instellingen 5
*1
(Geel) Pagina
*1: Niet weergegeven voor movie-opnamen.
*2: Weergegeven onder het tabblad [54] tijdens movie-opname.
*3: Niet weergegeven voor Live View-opnamen.
s: Instellingen weergaveniveau (Blauwgroen)
* Kan niet worden ingesteld tijdens Live View-opnamen of movie-opnamen.
9: My Menu
*
(Groen)
* Niet weergegeven als [s: Menu weergeven] is ingesteld op [Met uitleg].
Certificaatlogo
weergeven
*2
Geeft een aantal van de logo’s van de
cameracertificaten weer
419
z firmwarever.
*3
Voor het bijwerken van de firmware -
Opnamescherm*
Standaard / Met uitleg 59
Menuweergave
Standaard / Met uitleg 61
Modusuitleg*
Inschakelen / Uitschakelen 62
Uitleg
Inschakelen / Uitschakelen 63
My Menu-tab
toevoegen
Voeg My Menu-tabs 1-5 toe 413
Verwijder alle
My Menu-tabs
Verwijder alle My Menu-tabs 416
Verwijder alle items Verwijder alle items op My Menu-tabs 1-5 416
Menuweergave
Normale weergave / Weergave van My Menu-
tab / Alleen My Menu-tab weergeven
417
Om ongewenste update van de firmware te voorkomen, wordt
aanraakbediening uitgeschakeld door [z firmwarever.] te selecteren.
3 Menu-instellingen
450
z: Opname 1 (rood) Pagina
* De instellingen voor [Geluidsopname] die in de basismodi beschikbaar zijn,
zijn [Aan/uit].
z: Opname 2 (rood)
* Alleen instelbaar voor opnamen met handmatige belichting.
k Movie-opnamen
Movieopnameformaat
• 1920x1080 / 1280x720 / 640x480
• NTSC: 59,94p / 29,97p / 23,98p
PAL: 50,00p / 25,00p
• Standaard / Licht
287
Digitale zoom
Uitschakelen / Ca. 3-10x zoom 313
Geluidsopname*
Geluidsopname: Automatisch / Handmatig /
Uitschakelen
313
Opnameniveau
Windfilter: Automatisch / Uitschakelen
Demper: Uitschakelen / Inschakelen
Lensafwijkingscorrectie
Correctie helderheid randen: Inschakelen /
Uitschakelen
179
Correctie chromatische aberratie: Inschakelen /
Uitschakelen
Lens elektronische MF
Uitschakelen na 1-beeld AF /
Inschakelen na 1-beeld AF
128
Belichtingscorrectie Tussenstappen van 1/3 en 1/2 stop, ±3 stops 206
kISO-snelheid* Instelling ISO-snelheid
158
320
kISO Auto max.: 6400 / max.: 12800 320
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie
helderheid)
Deactiveren / Zwak / Standaard / Hoog
175
Uitschakelen tijdens opnamen met handmatige
belichting
451
3 Menu-instellingen
z: Opname 3 (rood) Pagina
z: Opname 4
*
(Rood)
* In de basismodi vindt u deze menuopties onder het tabblad [z2].
z: Opname 5
*
(Rood)
* In de basismodi vindt u deze menuopties onder het tabblad [z3].
Beeldstijl
DAutomatisch / PStandaard /
QPortret / RLandschap /
uGedetailleerd / SNeutraal /
UNatuurlijk / VMonochroom /
W Gebruiker 1-3
161
Witbalans
Q (Sfeerprioriteit) / Qw (Witprioriteit) / W/
E/R/Y/U/D/O/
169
Handmatige
witbalans
De witbalans handmatig instellen 171
Witbalans shift B/A/M/G-correctie, elk 9 niveaus 173
Servo AF voor movies
Inschakelen / Uitschakelen 315
AF-methode
u+Volgen / Soepel zone / Live één punt AF 316
Meettimer
4 sec. / 8 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. /
10 min. / 30 min.
316
Rasterweergave
Uit / 3x3 l / 6x4 m / 3x3+diagonaal n 317
V-knopfunctie
a/-/q/-/a/k/q/k 317
Videosnapshot
Videosnapshot: Inschakelen / Uitschakelen
303
Albuminstellingen: Nieuw album maken /
Aan bestaand album toevoegen
Bevestigingsbericht weergeven: Inschakelen /
Uitschakelen
Time-lapse-movie
Uitschakelen/Inschakelen (Interval / Aantal
opnamen / Aut. belichting / LCD auto uit /
Pieptoon bij maken opname)
296
Opnamen maken met
de afstandsbediening
Uitschakelen / Inschakelen 318
Dig. bldst. v. movies
Uitschakelen / Inschakelen / Vergroot 319
452
Raadpleeg bij problemen met de camera eerst dit gedeelte Problemen
oplossen. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan
contact op met uw dealer of Canon Service Center.
Gebruik alleen echte Canon-accu’s van het type LP-E17.
Als (1) de acculader of de accu een probleem heeft of (2) er geen
communicatie met de accu kon plaatsvinden (met een accu van een
ander merk dan Canon), stopt het beveiligingscircuit met opladen en
knippert het laadlampje oranje. Verwijder in geval van (1) het netsnoer
van de lader uit het stopcontact. Haal de accu uit de lader en plaats
deze vervolgens terug. Wacht 2 tot 3 minuten en steek de stekker
vervolgens weer in het stopcontact. Als het probleem aanhoudt, neemt
u contact op met uw dealer of het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Controleer of de accu correct in de camera is geplaatst (pag. 40).
Controleer of het accucompartimentklepje is gesloten (pag. 40).
Controleer of het kaartsleufklepje is gesloten (pag. 41).
Laad de accu op (pag. 38).
Druk op de knop <B> (pag. 76).
Als het apparaat wordt uitgeschakeld wanneer er een opname op de
kaart wordt opgeslagen, blijft de lees-/schrijfindicator aan of blijft deze
een paar seconden knipperen. Wanneer de beeldopname is voltooid,
wordt de camera automatisch uitgeschakeld.
Problemen oplossen
Stroomgerelateerde problemen
De accu laadt niet op.
Het lampje van de acculader knippert.
De camera wordt niet geactiveerd, zelfs niet
als de aan/uit-schakelaar op <1> staat.
De lees-/schrijfindicator blijft knipperen, zelfs
wanneer de aan/uit-schakelaar op <2> staat.
453
Problemen oplossen
Gebruik alleen echte Canon-accu’s van het type LP-E17.
Verwijder de accu en plaats deze weer terug (pag. 40).
Als de elektrische contacten van de accu vuil zijn, maakt u deze
schoon met een zachte doek.
Gebruik een volledig opgeladen accu (pag. 38).
Mogelijk presteert de accu niet meer helemaal naar behoren. Zie
[53: Accu-info] om de laadprestaties van de accu te controleren
(pag. 421). Als de prestaties van de accu slecht zijn, vervangt u de
accu door een nieuwe.
Het maximum aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de
volgende bewerkingen:
Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
Wanneer de AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname
wordt gemaakt.
Wanneer Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) van de lens wordt gebruikt.
Wanneer het LCD-scherm vaak wordt gebruikt.
Wanneer gedurende een langere tijd doorlopend Live View-
opnamen of movie-opnamen worden gemaakt.
De Wi-Fi-functie gebruiken.
De overdrachtfunctie van de Eye-Fi-kaart is ingeschakeld.
De functie voor automatisch uitschakelen is geactiveerd. Als u niet wilt
dat de camera zichzelf uitschakelt, stelt u [52: Auto uitschakelen] in
op [Deactiveren] (pag. 325).
Zelfs als [52: Auto uitschakelen] is ingesteld op [Uitschakelen],
wordt het LCD-scherm uitgeschakeld als de camera gedurende
30 minuten niet wordt gebruikt.
(De camera zelf wordt niet uitgeschakeld.) Druk op de knop <B>
om het LCD-scherm in te schakelen.
[Communicatiefout voor accu. Wordt op deze accu
het Canon-logo weergegeven?] weergegeven.
De accu raakt snel leeg.
De camera schakelt zichzelf uit.
Problemen oplossen
454
De camera kan niet worden gebruikt in combinatie met EF-M-lenzen
(pag. 51).
Plaats een opgeladen accu in de camera (pag. 38).
Controleer of de kaart correct is geplaatst (pag. 41).
Schuif het schuifje voor schrijfbeveiliging van de kaart naar de stand
voor schrijven/wissen (pag. 41).
Vervang de kaart als deze vol is of wis overbodige opnamen om ruimte
vrij te maken (pag. 41, 375).
Als u probeert om scherp te stellen in de modus 1-beeld AF terwijl de
scherpstelindicator <o> in de zoeker knippert, kan er geen foto
worden gemaakt. Druk de ontspanknop nogmaals half in om opnieuw
scherp te stellen of stel handmatig scherp (pag. 54 en 146).
Zie pagina 41 of 467 als er een kaartgerelateerde foutmelding
wordt weergegeven.
SDXC-kaarten worden geformatteerd met exFAT. Dit betekent dat als
u een kaart met deze camera formatteert en de kaart vervolgens in
een andere camera plaatst, er een foutbericht wordt weergegeven en
de kaart mogelijk niet kan worden gebruikt.
Opnamegerelateerde problemen
De lens kan niet worden bevestigd.
De zoeker is donker.
Er kunnen geen opnamen worden gemaakt of opgeslagen.
De kaart kan niet worden gebruikt.
Wanneer de kaart in een andere camera wordt
geplaatst, verschijnt er een foutbericht.
455
Problemen oplossen
Stel de scherpstelmodusknop op de lens in op <AF> (pag. 51).
Druk voorzichtig op de ontspanknop om cameratrilling te voorkomen
(pag. 53-54).
Als de lens een Image Stabilizer (beeldstabilisatie) heeft, stelt u de
IS-schakelaar in op <1>.
Bij weinig licht kan de sluitertijd toenemen. Gebruik een kortere
sluitertijd (pag. 192), stel een hogere ISO-snelheid in (pag. 158),
gebruik een flitser (pag. 216) of gebruik een statief.
Het aantal bruikbare AF-punten en -patronen kan variëren, afhankelijk
van de bevestigde lens. De lenzen zijn per categorie onderverdeeld in
acht groepen van A tot H. Ga na tot welke groep uw lens behoort.
Een lens uit groep E tot H heeft minder bruikbare AF-punten
(pag. 139-140).
Met betrekking tot de AF-punten die gaan branden of knipperen
wanneer u op de knop <S> of <B> drukt, zie pagina 132.
De AF-punten lichten alleen rood op wanneer er is scherpgesteld in
omstandigheden met weinig licht of met een donker onderwerp.
In de creatieve modi kunt u instellen of de AF-punten rood oplichten
wanneer scherpstelling is bereikt (pag. 406).
De opname is onscherp of wazig.
Er zijn minder AF-punten.
Het AF-punt knippert.
De AF-punten lichten niet rood op.
Problemen oplossen
456
Stel de AF-bediening in op 1-beeld AF. Scherpstelvergrendeling is niet
mogelijk in de modus AI Servo AF of als servo in werking treedt in de
modus AI Focus-AF (pag. 124).
Horizontale strepen (ruis) en onregelmatige belichting kunnen worden
veroorzaakt door TL-licht, ledlampen of andere lichtbronnen tijdens
opnamen met de zoeker of Live View-opnamen. Bovendien kan de
belichting of de kleurtoon anders uitvallen dan gewenst. Een trage
sluitertijd kan het probleem beperken.
Als u tijdens opnamen met de zoeker of Live View-opnamen een
TS-E-lens gebruikt (anders dan TS-E17mm f/4L of TS-E24mm
f/3.5L II) en de lens verschuift of kantelt, of als u een tussenring
gebruikt, kan de standaardbelichting wellicht niet worden verkregen
of kan de belichting onregelmatig zijn.
De maximale snelheid van continue opnamen neemt mogelijk af op
basis van de sluitertijd, het diafragma, de omstandigheden van het
onderwerp, de helderheid, de lens, het gebruik van de flitser, de
temperatuur, het accutype, het resterende accuniveau, de instellingen
voor de opnamefunctie enzovoort. Ga voor meer informatie naar
pagina 148.
Als u opnamen maakt van een onderwerp met fijne details
(bijvoorbeeld een grasveld), is het bestand groter en de
daadwerkelijke maximale opnamereeks mogelijk kleiner dan wordt
vermeld op pagina 153.
Ik kan de scherpstelling niet vergrendelen en de
compositie van de opname niet opnieuw bepalen.
Er zijn horizontale strepen zichtbaar of de
belichting of kleurtoon ziet er vreemd uit.
De standaardbelichting kan niet worden
verkregen of de belichting is onregelmatig.
De snelheid van continue opnamen is laag.
De maximale opnamereeks is lager bij continue opnamen.
457
Problemen oplossen
Selecteer bij [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] als [4: Lichte tonen
prioriteit] is ingesteld op [1:Inschakelen], kan ISO 100 niet worden
ingesteld. Als [0:Uitschakelen] is ingesteld, kan ISO 100 wel worden
ingesteld (pag. 403). Dit geldt ook voor movie-opnamen (pag. 320).
Selecteer bij [
5
4: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)
] als [
4: Lichte tonen
prioriteit
] is ingesteld op [
1:Inschakelen
], is het instelbereik voor de ISO-
snelheid ISO 200-25600 (of maximaal ISO 12800 voor movie-opnamen)
ook als [
2: ISO vergroten
] is ingesteld op [
1:Aan
]. Als [
0:Uitschakelen
]
is ingesteld voor [
4: Lichte tonen prioriteit
], kan [
H
] worden ingesteld
(pag. 403). Dit geldt ook voor movie-opnamen (pag. 320).
Selecteer bij [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] als [4: Lichte tonen
prioriteit] is ingesteld op [1:Inschakelen], kan Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid) niet worden ingesteld. Als
[0:Uitschakelen] is ingesteld, kan Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) wel worden ingesteld (pag. 403).
Stel [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid] in op [Uitschakelen]. Als [Standaard] [Zwak] [Hoog] is
ingesteld, kan de opname toch licht uitvallen zelfs als u een kleinere
belichtingscorrectie of flitsbelichtingscorrectie (pag. 175) hebt ingesteld.
Als u avondopnamen maakt wanneer de achtergrond donker is, wordt
de sluitertijd automatisch langer (opname met trage synchronisatie) om
zowel het onderwerp als de achtergrond goed te kunnen belichten. Als
u een trage sluitertijd wilt voorkomen, stelt u in [z2: Flitsbesturing]
de optie [Flitssync.snelheid AV-modus] in op [1/200-1/60 sec. auto]
of [1/200 sec. (vast)] (pag. 224).
ISO 100 kan niet worden ingesteld.
Uitgebreide ISO-snelheden kunnen niet worden ingesteld.
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid) kan niet worden ingesteld.
Ik heb een verkleinde belichtingscorrectie ingesteld,
maar de opname valt nog steeds te licht uit.
Wanneer ik de modus <f> gebruik in combinatie
met de flitser, neemt de sluitertijd toe.
Problemen oplossen
458
In opnamemodi (<A> <C> <2> <4> <8: qC6>
<v: GWXZH>) waarvan de standaardinstelling <a>
(Automatisch ingebouwde flitser) is, klapt de ingebouwde flitser indien
nodig automatisch omhoog.
In de modi <8: xG> en <v: ABCD> de ontspanknop
half indrukt bij weinig licht, klapt de ingebouwde flitser mogelijk
automatisch uit en wordt het AF-hulplicht mogelijk geactiveerd.
Als u de interne flitser te vaak gebruikt in een te korte tijd kan de flitser
stoppen met flitsen om de lichtbron te beschermen.
Als u een andere flitser gebruikt dan een Speedlite uit de EX-serie,
werkt de flitser altijd op vol vermogen (pag. 222).
Als bij [z2: Flitsbesturing] de optie [Flits meetmethode] voor
[C.Fn-inst. externe flitser] is ingesteld op [TTL-flitsmeting]
(automatische flits), werkt de flitser altijd op vol vermogen (pag. 228).
Als flitsbelichtingscorrectie is ingesteld op de externe Speedlite, kan
flitsbelichtingscorrectie niet meer worden ingesteld op de camera.
Wanneer de flitsbelichtingscorrectie van de externe Speedlite wordt
geannuleerd (ingesteld op 0), kan de flitsbelichtingscorrectie van de
camera weer worden ingesteld.
Als bij [z2: Flitsbesturing] de optie [Flitssync.snelheid AV-modus]
in op [Automatisch] (pag. 224)
De ingebouwde flitser klapt vanzelf uit.
De ingebouwde flitser werkt niet.
De externe flitser werkt altijd op vol vermogen.
Voor de externe Speedlite kan geen
flitsbelichtingscorrectie worden ingesteld.
Snelle synchronisatie kan niet worden
ingesteld in de modus <f>.
459
Problemen oplossen
Er kan een klein beetje geluid te horen zijn wanneer het interne
mechanisme van de camera een beetje beweegt.
Als u de flitser gebruikt, maakt de sluiter bij iedere opname twee
sluiterknopgeluiden (pag. 244).
Dit geeft aan dat de interne temperatuur van de camera te hoog is. Als
het witte pictogram <s> wordt weergegeven, kan de beeldkwaliteit
van foto’s afnemen. Als het rode pictogram <E> wordt weergegeven,
geeft dit aan dat de Live View-opnamen binnen afzienbare tijd
automatisch wordt stopgezet (pag. 273).
Dit geeft aan dat de interne temperatuur van de camera te hoog is.
Als het rode pictogram <E> wordt weergegeven, geeft dit aan dat
de movie-opname binnen afzienbare tijd automatisch wordt stopgezet
(pag. 321).
Als de schrijfsnelheid van de kaart laag is, wordt de movie-opname
mogelijk automatisch beëindigd. Zie pagina 8 voor kaarten waarop
movies kunnen worden opgeslagen. Ga naar de website van de
fabrikant van de kaart als u wilt weten wat de schrijfsnelheid van
de kaart is.
Als de movie-opnametijd 29 min. 59 sec. bereikt, wordt de movie-
opname automatisch gestopt.
De camera maakt geluid wanneer deze wordt geschud.
De sluiter maakt bij Live View-opnamen
twee keer het geluid van de sluiterknop.
Tijdens Live View-opnamen wordt een wit
s- of rood E- pictogram weergegeven.
Tijdens het maken van movie-opnamen
wordt het rode pictogram E weergegeven.
De movie-opname wordt automatisch beëindigd.
Problemen oplossen
460
In andere opnamemodi dan <a> wordt de ISO-snelheid automatisch
ingesteld.
In de modus <a> kunt u de ISO-snelheid handmatig instellen
(pag. 281).
Als u tijdens de movie-opname de sluitertijd of het diafragma aanpast,
worden de wijzigingen mogelijk in de belichting opgenomen.
Door de lens tijdens movie-opname in- of uit te zoomen, kunnen er
veranderingen in de belichting optreden, ongeacht of het maximale
diafragma van de lens verandert of niet. Als gevolg daarvan worden
de wijzigingen in de belichting mogelijk opgenomen.
Als u de camera naar links of rechts beweegt of een bewegend
voorwerp opneemt, kan het beeld er vervormd uitzien.
Flikkerend beeld, horizontale strepen (ruis) of onregelmatige belichting
kunnen worden veroorzaakt door TL-licht, ledlampen of andere
lichtbronnen tijdens movie-opname. Bovendien kunnen veranderingen
in de belichting (helderheid) of de kleurtoon worden opgenomen. In de
modus <a> kan een lange sluitertijd het probleem verminderen.
De ISO-snelheid kan niet worden
ingesteld voor movie-opname.
De belichting verandert tijdens de movie-opname.
Het onderwerp ziet er vervormd uit tijdens movie-opnamen.
De opname flikkert of er zijn horizontale
strepen te zien tijdens de movie-opname.
461
Problemen oplossen
Als de camera via een interfacekabel met een computer, GPS-
ontvanger of ander apparaat is verbonden, kunnen de draadloze
functies niet worden ingesteld. ([51: Draadloze communicatie-
instellingen] wordt grijs weergegeven). Koppel de interfacekabel los
voordat u de instellingen configureert.
Raadpleeg de Instructiehandleiding voor de Wi-Fi-functie (draadloze
communicatiefunctie).
Zet de schakelaar <R> omlaag (ontgrendeling, pag. 57).
Controleer de instelling [54: Multifunctievergrendeling] (pag. 57).
Controleer bij [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de instelling
[14: Aangepaste bediening] (pag. 409).
Controleer tijdens movie-opname de instelling [Functie knop V]
(pag. 317)
Controleer of uw vinger de luidspreker bedekt (pag. 28).
Controleer of [53: Aanraakbediening] is ingesteld op [Standaard] of
[Gevoelig] (pag. 73).
Wi-Fi
Wi-Fi kan niet worden ingesteld.
Problemen met de bediening
Ik kan de instelling niet wijzigen met <6>,
<5> of met het touchscreen.
Een knop of wiel op de camera werkt niet zoals verwacht.
Tijdens bediening via de touchscreen
klinkt de pieptoon ineens zachter.
Aanraakbediening is niet mogelijk.
Problemen oplossen
462
Als er op de oculairafsluiting (pag. 427) stof ligt, wordt het LCD-
scherm mogelijk niet ingeschakeld of plotseling uitgeschakeld doordat
de scherm uit-sensor niet goed werkt. Als dit gebeurt, moet u het
stof verwijderen.
Als het LCD-scherm niet wordt ingeschakeld met oculairverlengstuk
EP-EX15ll (afzonderlijk verkrijgbaar) of zoekerloupe MG-Ef
(afzonderlijk verkrijgbaar), stelt u [52: LCD auto uit] in op
[Uitschakelen] (pag. 338).
In de basismodi worden bepaalde tabbladen en menuopties niet
weergegeven. Stel de opnamemodus in op een creatieve modus
(pag. 67).
Op het tabblad [9] is [Menuweergave] ingesteld op [Alleen
My Menu-tab weergeven] (pag. 417).
Stel de kleurruimte in op sRGB. Als Adobe RGB is ingesteld, is het
eerste teken een onderstrepingsteken (pag. 187).
Het is een moviebestand (pag. 331).
Als er al opgenomen beelden op de kaart staan, begint het
beeldbestandsnummer mogelijk niet bij 0001 (pag. 331).
Problemen met weergave op het scherm
Het LCD-scherm wordt niet ingeschakeld
of plotseling uitgeschakeld.
Het menuscherm geeft minder
tabbladen en opties weer.
Het eerste teken van de bestandsnaam
is een onderstrepingsteken (‘_’).
De bestandsnaam begint met ‘MVI_’.
De bestandsnummering begint niet bij 0001.
463
Problemen oplossen
Controleer of de juiste datum en tijd zijn ingesteld (pag. 47).
Controleer de tijdzone en zomertijd (pag. 47).
De opnamedatum en -tijd worden niet op de opname weergegeven.
De datum en tijd worden opgeslagen in de beeldgegevens als
opname-informatie. Wanneer u print, kunt u de datum en tijd op de
opname mee laten printen door de datum en tijd, die zijn opgeslagen
in de opname-informatie, te gebruiken (pag. 378).
Als het aantal opnamen op de kaart hoger is dan het maximum aantal
opnamen dat door de camera kan worden weergegeven, wordt [###]
weergegeven (pag. 355).
Bij lage temperaturen kan de weergavesnelheid van AF-punten trager
worden door de eigenschappen van de AF-puntweergave van het
apparaat. De weergavesnelheid zal bij kamertemperatuur weer
normaal zijn.
Indien het LCD-scherm vuil is, dient u een zachte doek te gebruiken
om het schoon te maken.
Bij lage of hoge temperaturen kan het LCD-scherm langzamer
reageren of er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het
scherm weer normaal.
[Eye-Fi instellingen] wordt alleen weergeven wanneer er een Eye-Fi-
kaart in de camera is geplaatst. Als de Eye-Fi-kaart een
schrijfbeveiligingsschuifje heeft dat in de vergrendelde stand staat,
kunt u de verbindingsstatus van de kaart niet controleren en kunt u de
Eye-Fi-overdracht niet uitschakelen (pag. 428).
Als [Wi-Fi] is ingesteld op [Inschakelen] voor [Instellingen Wi-Fi] onder
[51: Draadloze communicatie-instellingen], kan [Eye-Fi instellingen]
niet worden geselecteerd ook als een Eye-Fi-kaart is geplaatst.
De weergegeven datum en tijd van de opname zijn onjuist.
De datum en tijd staan niet op de opname.
[###] wordt weergegeven.
Het AF-punt wordt langzaam weergegeven in de zoeker.
De weergave op het LCD-scherm is onduidelijk.
[Eye-Fi instellingen] wordt niet weergegeven.
Problemen oplossen
464
Dit is de overbelichtingswaarschuwing (pag. 389). Overbelichte
gebieden met dichtgelopen overbelichte gedeeltes gaan knipperen.
Als de opname tegen wissen is beveiligd, kan deze niet worden
verwijderd (pag. 372).
Movies die op een computer zijn bewerkt, kunnen niet worden
afgespeeld op de camera.
Als u tijdens movie-opnamen aan de instelwielen draait of de lens
instelt, wordt ook het bijbehorende bedieningsgeluid opgenomen. Het
gebruik van de stereo-richtmicrofoon DM-E1 (afzonderlijk verkrijgbaar)
wordt aanbevolen (pag. 313).
Indien er een drastische verandering is in het belichtingsniveau movie-
opname met automatische belichting, stopt de opname tijdelijk tot de
helderheid zich stabiliseert. Gebruik in dat geval de modus <a>
(pag. 280).
Controleer of [53: Videosysteem] correct is ingesteld op [Voor NTSC]
of [Voor PAL] (afhankelijk van het videosysteem van uw televisie).
Controleer of de stekker van de HDMI-kabel volledig in de aansluiting
is gestoken (pag. 369).
Problemen met weergave van opnamen
Een gedeelte van de opname knippert zwart.
De opname kan niet worden gewist.
De movie kan niet worden afgespeeld.
U kunt het bedieningsgeluid en het mechanische
geluid horen tijdens movieweergave.
Het lijkt alsof de movie tijdelijk blijft stilstaan.
Geen beeld op de televisie.
465
Problemen oplossen
Wanneer de bestandsgrootte van de movie 4 GB bereikt, wordt er
automatisch een ander filmbestand gemaakt (pag. 289). Als u echter
een SDXC-kaart gebruikt die is geformatteerd met de camera, kunt
u movies als één bestand opslaan zelfs als deze groter zijn dan 4 GB.
Afhankelijk van de kaartlezer en het besturingssysteem van de
computer worden SDXC-kaarten mogelijk niet correct herkend. In dat
geval moet u uw camera en de computer met de interfacekabel op
elkaar aansluiten en de opnamen overbrengen naar de computer met
behulp van EOS Utility (EOS-software, pag. 488).
Met deze camera kunt u het formaat van JPEG- b of RAW-beelden
niet wijzigen (pag. 395).
Met deze camera kunt u RAW-beelden niet trimmen (pag. 397).
[33: AF-punt weerg.] is ingesteld op [Inschakelen] (pag. 388).
Zelfs als [33: AF-punt weerg.] is ingesteld op [Inschakelen]
(pag. 388), wordt geen rood vakje weergegeven voor de volgende
opnamen:
Opnamen die zijn gemaakt met ruisonderdrukking bij meerdere
opnamen (pag. 176)
Opnamen die zijn gemaakt met vervormingscorrectie (pag. 181)
Opnamen gemaakt in de modi <8: qFG> of
<v: ABCD>
Bijgesneden opnamen (pag. 397)
Opnamen waarop na het maken van de opname een Fisheye-effect
is toegepast (pag. 392)
Er zijn verschillende filmbestanden voor één movie-opname.
De kaartlezer herkent de kaart niet.
Het formaat van de opname kan niet worden gewijzigd.
Het beeld kan niet worden getrimd.
Er wordt een rood vakje weergegeven op de opname.
Er wordt geen rood vakje weergegeven op de opname.
Problemen oplossen
466
Er kunnen witte, rode, blauwe of andere gekleurde lichte puntjes
op beelden worden weergegeven als de sensor is beïnvloed
door kosmische straling, enz. De weergave van dit soort puntjes
kan worden onderdrukt als u [Reinig nuf] onder
[54: Sensorreiniging] selecteert (pag. 339).
Als u [Reinig nuf] selecteert, maakt de sluiter wel een mechanisch
geluid, maar wordt er geen foto gemaakt (pag. 339).
Als u met de aan/uit-schakelaar snel achter elkaar tussen <1>
en <2> wisselt, wordt het pictogram <f> mogelijk niet
weergegeven (pag. 45).
Als u EOS Utility (EOS-software) gebruikt, stelt u [z5: Time-lapse-
movie] in op [Uitschakelen] (pag. 296).
Installeer EOS-software op de computer (pag. 488).
Bij een Wi-Fi-verbinding kan de camera niet worden aangesloten
op een computer via een interfacekabel.
Het beeld vertoont lichte puntjes.
Problemen met sensorreiniging
De sluiter maakt een geluid tijdens het reinigen van de sensor.
Automatische sensorreiniging werkt niet.
Problemen bij aansluiten op een computer
De communicatie tussen de aangesloten
camera en computer werkt niet.
Ik kan geen beelden overbrengen naar een computer.
467
Als er zich een probleem met de camera
voordoet, wordt er een foutmelding
weergegeven. Volg de instructies op het
scherm.
* Als de foutmelding terugkeert na het volgen van de bovenstaande
instructies, noteer dan het foutnummercode en neem contact op met het
dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Foutcodes
Nummer
Foutmelding en oplossing
01
Communicatie tussen camera en lens is foutief. Reinig
lenscontacten.
Maak de elektrische contacten op de camera en de lens schoon,
gebruik een Canon-lens of verwijder de accu en plaats deze weer
(pag. 27, 28, 40).
02
Geen toegang tot kaart. Herplaats/vervang kaart of formatteer
kaart met deze camera.
Verwijder de kaart en plaats deze opnieuw, vervang de kaart of
formatteer de kaart (pag. 41, 74).
04
Kan beelden niet opslaan omdat kaart vol is. Vervang kaart.
Vervang de kaart, verwijder overbodige opnamen of formatteer de
kaart (pag. 41, 375, 74).
05
Kan ingebouwde flitser niet uitklappen. Schakel de camera uit en
weer in.
Schakel de camera met de aan/uit-schakelaar uit en weer in (pag. 45).
06
Kon de sensor niet reinigen. Schakel de camera uit en weer in.
Schakel de camera met de aan/uit-schakelaar uit en weer in (pag. 45).
10, 20
30, 40
50, 60
70, 80
99
Fout bij opname. Schakel de camera uit en weer in of herplaats
de accu.
Schakel de camera met de aan/uit-schakelaar uit en weer in,
verwijder de accu en plaats deze terug of gebruik een lens van
Canon (pag. 45, 40 en 51).
Foutnummer
Oorzaak en tegenmaatregelen
468
•Type
Type: Digitale AF/AE-spiegelreflexcamera met ingebouwde
flitser
Opnamemedia: SD-/SDHC*-/SDXC*-geheugenkaarten
* UHS-I-kaarten worden ondersteund
Grootte beeldsensor: circa 22,3 x 14,9 mm
Compatibele lenzen: Canon EF-lenzen (incl. EF-S-lenzen)
* Exclusief EF-M-lenzen
(de beeldhoek is gelijk aan 35 mm en is die van een lens
met circa 1,6x de aangegeven brandpuntsafstand.)
Objectiefvatting: EF-vatting van Canon
Beeldsensor
Type: CMOS-sensor
Effectieve pixels: Circa 24,2 megapixels
* Afgerond naar de dichtstbijzijnde 100.000 pixels.
Aspect ratio: 3:2
Stofwisfunctie: Automatisch, Handmatig, Stofwisdata toevoegen
Opnamesysteem
Opname-indeling: Design rule for Camera File System (DCF) 2.0
Opnametype: JPEG, RAW (14-bits Canon-origineel),
Gelijktijdige opname RAW+JPEG Groot mogelijk
Vastgelegde pixels: L (Groot) : 24,0 Megapixel (6000 x 4000)
M (Middelgroot) : circa 10,6 megapixels (3984 x 2656)
S1 (Klein 1) : circa 5,9 megapixels (2976 x 1984)
S2 (Klein 2) : circa 3,8 megapixels (2400 x 1600)
RAW : 24,0 Megapixel (6000 x 4000)
Aspect ratio: 3:2, 4:3, 16:9, 1:1
Een map maken/
selecteren:
Mogelijk
Bestandsnummering: Continu, Automatisch resetten, Handmatig resetten
Beeldverwerking tijdens opname
Beeldstijl: Auto, Standaard, Portret, Landschap, Gedetailleerd,
Neutraal, Natuurlijk, Monochroom, Gebruiker 1 – 3
Witbalans: Auto (Sfeerprioriteit), Auto (Witprioriteit), Vooraf ingesteld
(Daglicht, Schaduw, Bewolkt, Kunstlicht, Wit TL licht,
Flitser), Handmatige witbalanscorrectieen
witbalansbracketing beschikbaar
* Overdracht kleurtemperatuurgegevens van de
flitser mogelijk
Specificaties
469
Specificaties
Ruisreductie: Van toepassing op lange belichtingstijden en opnamen
met een hoge ISO-snelheid
Automatische
helderheidscorrectie:
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
aanwezig
Lichte tonen prioriteit: Beschikbaar
Lensafwijkingscorrectie: Correctie helderheid randen, Correctie chromatische
aberratie, Vervormingscorrectie, Diffractiecorrectie
•Zoeker
Type: Pentaspiegel met vast oogniveau
Weergaveoppervlak: Verticaal/horizontaal ca. 95 % (met eye point ca. 19 mm
en aspect ratio ingesteld op 3:2)
Vergroting: Circa 0,82x (-1 m
-1
met 50mm-lens bij oneindig)
Oogafstand:
circa 19 mm (vanaf het midden van de oculairlens bij -1 m
-1
)
Bereik dioptrische
aanpassing:
Circa -3,0 – +1,0 m
-1
(dpt)
Matglas: Vast, precisiemat
Rasterweergave: Beschikbaar
Weergegeven digitale
horizon:
Beschikbaar
Spiegel: Snel terugklappend
Scherptedieptecontrole: Beschikbaar
Automatische scherpstelling (voor opnamen met de zoeker)
Type: TTL secundaire beeldregistratie, fasedetectie met de
speciale AF-sensor
AF-punten: max. 45 punten (AF-kruismetingspunt: max. 45 punten)
* Aantal beschikbare AF-punten, Dubbele AF-
kruismetingspunten en AF-kruismetingspunten kunnen
verschillen afhankelijk van de gebruikte lens en de
aspect-ratio-instellingen.
* Scherpstelling op basis van dubbele kruismetingen bij
f/2.8 met middelste AF-punt.
(AF-groep: wanneer lenzen uit groep A worden gebruikt)
Bereik helderheid
scherpstelling:
EV -3 – 18 (met het middelste AF-punt dat ondersteuning
biedt voor f/2.8, 1-beeld AF, bij kamertemperatuur, ISO 100)
Scherpstelling: 1-beeld AF, AI Servo AF, AI Focus AF
Handmatige scherpstelling (MF)
AF-gebiedselectiemodus:
Eén-punts AF (handmatige selectie), Zone-AF
(handmatige selectie van een zone), Grote zone-AF
(handmatige selectie van een zone), AF met
automatische selectie
Condities voor automatische
AF-puntselectie:
Automatische AF-puntselectie mogelijk gebaseerd op
kleurinformatie overeenkomend met huidtint.
AF-hulplicht: Kleine serie flitsen door de ingebouwde flitser
Specificaties
470
Belichting
Meetmethode: TTL-meting met diafragmaopening en 63 zones met
7560-pixel RGB plus IR-meetsensor
Meervlaksmeting (koppelbaar aan elk AF-punt)
Deelmeting (circa 6,0% van de zoeker in het midden)
Spotmeting (circa 3,5% van de zoeker in het midden)
Centrum gewicht gemiddeld
Bereik helderheid
lichtmeting:
EV 1 – 20 (bij kamertemperatuur, ISO 100)
Opnamemodus: Basismodi:
Scene Intelligent Auto, Flitser uit, Creative Auto, Portret,
Landschap, Close-up, Sport, Modus Speciale scène
(Groepsfoto, Kinderen, Voedsel, Kaarslicht, Nachtportret,
Nachtopnamen uit hand, HDR-tegenlicht), Creatieve
filters (Korrelig Z/W, Softfocus, Fisheye-effect,
Aquareleffect, Speelgoedcamera-effect, Miniatuureffect,
HDR-kunst standaard, HDR-kunst levendig, HDR-kunst
opvallend, HDR-kunst embossed)
Creatieve modi:
AE-programma, AE met sluitertijdvoorkeuze, AE met
diafragmavoorkeuze, Handmatige belichting
ISO-snelheid
(Aanbevolen
belichtingsindex):
Basismodi: ISO-snelheid automatisch ingesteld
Creatieve modi: ISO auto, ISO 100 – 25600 handmatig
ingesteld (met tussenstappen van een hele stop) en ISO
vergroten tot H (gelijk aan ISO 51200)
ISO-snelheidsinstellingen:
Maximumgrens voor ISO auto instelbaar
Belichtingscorrectie: Handmatig: ±5 stops met tussenstappen van 1/3 of
1/2 stop
*Met [s: Opnamescherm: Met uitleg] ingesteld,
±3 stop
AEB: ±2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
(kan worden gecombineerd met handmatige
belichtingscorrectie)
AE-vergrendeling: Auto: toegepast in 1-beeld AF met meervlaksmeting
als scherpstelling is bereikt
Handmatig:met AE-vergrendelknop
Knipperreductie: Beschikbaar
Intervaltimer: Opname-interval en aantal opnamen instelbaar
Bulbtimer: Bulbbelichtingstijd instelbaar
471
Specificaties
Sluiter
Type: Elektronisch gestuurde focal-planesluiter
Sluitertijd: 1/4000 sec. tot 30 sec. (totale sluitertijdenbereik;
beschikbaar bereik varieert per opnamemodus), Bulb,
X-synchronisatie bij 1/200 sec.
Transportsysteem
Transportmodus: Enkelbeeld, Continue opname met hoge snelheid,
Continue opname met lage snelheid, 10 sec.
zelfontspanner/afstandsbediening, 2 sec. vertraging,
10 sec. vertraging met continue opname
Continue-
opnamesnelheid:
Continue opname met hoge snelheid: maximaal circa
6,0 opnamen per seconde*
* maximaal circa 4,5 opnamen per seconde tijdens Live
View-opnamen of wanneer [Servo AF] is ingesteld.
Continue opname met lage snelheid: maximaal circa
3,0 opnamen per seconde*
* maximaal circa 3,5 opnamen per seconde tijdens Live
View-opnamen
Maximale opnamereeks:JPEG Groot/Fijn: Circa 190 opnamen (kaart vol)
RAW: circa 21 opnamen (circa 27 opnamen)
RAW+JPEG Groot/Fijn: circa 19 opnamen (circa
23 opnamen)
* De cijfers zijn gebaseerd op de testnormen van Canon
(aspect ratio van 3:2, ISO 100 en beeldstijl Standaard)
met een kaart van 8 GB.
* De cijfers tussen haakjes hebben betrekking op een
kaart van 16 GB die compatibel is met UHS-I en zijn
gebaseerd op de testnormen van Canon.
* “Kaart vol” geeft aan dat het mogelijk is om opnamen te
maken tot de kaart vol is.
Specificaties
472
Flitser
Ingebouwde flitser: Inklapbare, automatische flitser
Richtgetal: circa 12 meter (bij ISO 100)
Flitsdekking: ongeveer de beeldhoek van een
17 mm-lens
Oplaadtijd: Circa 3 seconden
Externe Speedlite: Compatibel met Speedlites uit de EX-serie
Flitsmeting: Automatische E-TTL II-flits
Flitsbelichtingscorrectie: ±2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
FE-vergrendeling: Beschikbaar
Pc-aansluiting: Geen
Flitsbesturing: Ingebouwde flitsfunctie-instellingen, instellingen externe
Speedlite, persoonlijke voorkeuze-instellingen externe
Speedlite
Draadloze flitsbesturing via optische transmissie mogelijk
Live View-opnamen
Scherpstelmethode: Dual Pixel CMOS AF
AF-methode: Gezicht+Volgen, Soepel zone, Live één punt AF
Handmatige scherpstelling (vergroting van circa 5x/10x
mogelijk)
AF-bediening: 1-beeld AF, Servo AF
Bereik helderheid
scherpstelling:
EV -2 – 18 (bij kamertemperatuur, ISO 100, 1-beeld AF)
Meetmethode: Meervlaksmeting (315 zones), deelmeting (circa 6,0%
van Live View-scherm), spotmeting (circa 2,6% van Live
View-scherm), centrum gewicht gemiddeld
Bereik helderheid
lichtmeting:
EV 0 – 20 (bij kamertemperatuur, ISO 100)
Belichtingscorrectie: ±3 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
Creatieve filters: Beschikbaar
Touch Shutter: Beschikbaar
Rasterweergave: Drie typen
473
Specificaties
Movie-opname
Opname-indeling: MP4
* Time-lapse-movie-opname MOV
Movie: MPEG-4 AVC/H.264
Variabele (gemiddelde) bitsnelheid
Audio: AAC
Grootte en framerate
van opname: Full HD (1920x1080): 59,94p/50,00p/29,97p/25,00p/
23,98p
HD (1280x720) : 59,94p/50,00p/29,97p/25,00p
VGA (640x480) : 29,97p/25,00p
Compressiemethode: IPB (Standaard), IPB (Licht)
* Time-lapse-movie-opname ALL-I
Bitsnelheid: Full HD (59,94p/50,00p)/IPB (Standard)
:
Ongeveer 60 Mbps
Full HD (29,97p/25,00p/23,98p)/IPB (Standaard)
:
Ongeveer 30 Mbps
Full HD (29,97p/25,00p)/IPB (Licht) :
Ongeveer 12 Mbps
HD (59,94p/50,00p)/IPB (Standard) :
Ongeveer 26 Mbps
HD (29,97p/25,00p)/IPB (Licht) :
Ongeveer 4 Mbps
VGA (29,97p/25,00p) (standaard) :
Ongeveer 9 Mbps
VGA (29,97p/25,00p) (Licht) :
Ongeveer 3 Mbps
HDR-film :
Ongeveer 30 Mbps
Time-lapse-movie: :
Ongeveer 90 Mbps
Scherpstelsysteem: Dual Pixel CMOS AF
AF-methode: Gezicht+Volgen, Soepel zone, Live één punt AF
Handmatige scherpstelling (circa 5x / 10x voor
scherpstellingscontrole beschikbaar)
Servo AF voor movies: Beschikbaar
Digitale beeldstabilisatie
van movies: geleverd (Inschakelen/Vergroot)
Digitale zoom: Circa 3x – 10x
Bereik helderheid
scherpstelling:
EV -2 – 18 (bij kamertemperatuur, ISO 100, 1-beeld AF)
Specificaties
474
Meetmethode: Gemiddelde meting met nadruk op het midden en
meervlaksmeting met de beeldsensor
* Automatisch ingesteld door de AF-methode
Bereik helderheid
lichtmeting:
EV 0 – 20 (bij kamertemperatuur, ISO 100, met centrum
gewicht gemiddelde meting)
Belichting: Opnamen maken met automatische belichting
(AE-programma voor movie-opname) en handmatige
belichting
Belichtingscorrectie: ±3 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
ISO-snelheid
(Aanbevolen
belichtingsindex):
Voor opnamen met automatische belichting: ISO 100 –
ISO 12800 automatisch ingesteld. In de creatieve modi is
de bovengrens uit te breiden naar H (gelijk aan
ISO 25600).
Voor opnamen met handmatige belichting: ISO auto
(ISO 100 – ISO 12800 automatisch ingesteld), ISO 100 –
ISO 12800 handmatig ingesteld (tussenstappen van hele
stops), uit te breiden tot H (gelijk aan ISO 25600)
ISO-snelheidsinstellingen:
Maximumgrens voor ISO auto instelbaar
HDR-Movie
opnamemodus:
Mogelijk
Creatieve filters voor
movies:
Droom, Oude film, Geheugen, Dramatisch zwart-wit,
Miniatuureffectmovie
Videosnapshots: Instelbaar op 2 sec./4 sec./8 sec.
Geluidsopname: Ingebouwde stereomicrofoon, aansluiting voor externe
stereomicrofoon aanwezig
Geluidsopnameniveau instelbaar, windfilter aanwezig,
demper aanwezig
Rasterweergave: Drie typen
Time-lapse-movie: Opname-interval (uren:minuten:seconden), Aantal
opnamen, Automatische belichting (Vast 1e beeld,
Elk beeld), LCD auto uit, Pieptoon als beeldopname
instelbaar is
Foto-opnamen: Niet mogelijk tijdens movie-opnamen
•LCD-scherm
Type: TFT LCD-kleurenscherm
Schermformaat en
punten:
Breedte 7,7 cm (3,0 inch) (3:2) met circa 1,04 miljoen
beeldpunten
Aanpassing helderheid: Handmatig (7 niveaus)
Digitale waterpas: Beschikbaar
Interfacetalen: 25
Technologie van
touchscreen:
Capacitief
475
Specificaties
•Weergave
Weergaveformaat voor
opnamen:
Weergave van één opname (zonder opname-informatie),
Weergave van één opname (met basisinformatie),
Weergave van één opname (opname-informatie
weergegeven: Gedetailleerde informatie, Lens/
histogram, Witbalans, Beeldstijl 1, Beeldstijl 2,
Kleurruimte/ruisreductie, Lensafwijkingscorrectie),
Indexweergave (4/9/36/100 opnamen)
Overbelichtingswaar-
schuwing:
Overbelichte gedeelten knipperen
Weergave AF-punt: Aanwezig (wordt mogelijk niet weergegeven afhankelijk
van de opnameomstandigheden)
Zoomvergrotingsratio: Circa 1,5x – 10x
Beeld zoeken: Zoekcondities instelbaar (Classificatie, Datum, Map,
Beveiligen, Bestandstype)
Navigatiemethoden
voor opnamen:
1 beeld/10 beelden/aantal beelden/Datum/Map/Movies/
Foto’s/Beveiligen/Classificatie
Beeldrotatie: Mogelijk
Wisbeveiliging: Mogelijk
Classificatie: Beschikbaar
Movieweergave: Ingeschakeld (LCD-scherm, HDMI), ingebouwde
luidspreker
Diavoorstelling: Automatisch alle opnamen afspelen of de opnamen die
aan zoekcriteria voldoen
Achtergrondmuziek: Selecteerbaar voor het weergeven van diavoorstellingen
en movies
Naverwerking van beelden
Creatieve filters: Korrelig Z/W, Soft focus, Fisheye-effect, Effect kunst
opvallend, Aquareleffect, Speelgoedcamera-effect,
Miniatuureffect
Wijzig formaat: Beschikbaar
Bijsnijden: Beschikbaar
Printopties opgeven
DPOF: Compatibel met versie 1.1
Functies voor persoonlijke voorkeuze
Persoonlijke voorkeuze: 14
My Menu: Er kunnen maximaal 5 schermen worden vastgelegd
Copyrightinformatie: Tekstinvoer en toevoegen mogelijk
Instellingen
weergaveniveau:
Opnamescherm, Menuweergave, Modusuitleg
Uitleg
Specificaties
476
Interface
DIGITAL-aansluiting: computercommunicatie (Hi-speed USB), aansluiting voor
GPS-ontvanger GP-E2, Connect Station CS100
HDMI mini OUT-
aansluiting:
Type C (automatisch wisselen van resolutie), compatibel
met CEC
IN-aansluiting externe
microfoon:
Stereomini-aansluiting van 3,5 mm diameter
Stereo-richtmicrofoon DM-E1 verbinden
Aansluiting
afstandsbediening:
Voor afstandsbediening RS-60E3
Draadloze
afstandsbediening:
Compatibel met draadloze afstandsbediening BR-E1
(Bluetooth-verbinding) en afstandsbediening RC-6
Eye-Fi-kaart: Ondersteund
Voeding
Accu: Accu LP-E17 (1 stuk)
* Wisselstroom bruikbaar met een gewoon stopcontact.
Maximum aantal
opnamen:
Bij het maken van opnamen met de zoeker: circa 600
opnamen bij kamertemperatuur (23 °C), circa 550
opnamen bij lage temperaturen (0 °C)
Bij Live View-opnamen: circa 270 opnamen bij
kamertemperatuur (23 °C), circa 230 opnamen bij lage
temperaturen (0 °C)
* Met een volledig opgeladen accu van het type LP-E17.
Movie-opnametijd: circa 1 uur en 55 minuten bij kamertemperatuur (23 °C)
circa 1 uur en 50 minuten bij lage temperaturen (0 °C).
* Met een volledig opgeladen accu van het type LP-E17.
Afmetingen en gewicht
Afmetingen (B x H x D): Circa 131,0 x 99,9 x 76,2 mm
Gewicht: Circa 540 g (inclusief accu en kaart)
Circa 493 g (alleen behuizing)
Gebruiksomgeving
Bedrijfstemperatuur: 0 °C – 40 °C
Luchtvochtigheid tijdens
gebruik:
85% of lager
477
Specificaties
Accu LP-E17
Type: Oplaadbare lithium-ionaccu
Nominale spanning: 7,2 V DC
Accucapaciteit: 1040 mAh
Bedrijfstemperatuur: Voor opladen: 5 °C – 40 °C
Voor opnamen: 0 °C – 40 °C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik:
85% of lager
Afmetingen (B x H x D): Circa 33,0 x 14,0 x 49,4 mm
Gewicht: Circa 45 g (exclusief beschermende afdekking)
Acculader LC-E17E
Compatibele accu: Accu LP-E17
Oplaadtijd: Circa 2 uur (bij kamertemperatuur (23 °C))
Nominaal
ingangsvermogen:
100-240 V AC (50/60 Hz)
Nominaal
uitgangsvermogen:
8,4 V DC / 700 mA
Bedrijfstemperatuur: 5 °C – 40 °C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik:
85% of lager
Afmetingen (B x H x D): Circa 67,3 x 27,7 x 92,2 mm (exclusief netsnoer)
Gewicht: Circa 80 g (exclusief netsnoer)
Alle bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op de testnormen van Canon en de
testcriteria en richtlijnen van CIPA (Camera & Imaging Products Association).
De bovenstaande afmetingen en het gewicht zijn gebaseerd op CIPA-
richtlijnen (met uitzondering van gewicht voor alleen camerabehuizing).
De specificaties en de vormgeving van het product kunnen zonder
voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Als zich een probleem voordoet met een lens van een ander merk dat is
bevestigd op de camera, dient u contact op te nemen met de fabrikant van
de lens.
478
479
Handelsmerken
Adobe is een handelsmerk van Adobe Systems Incorporated.
Microsoft en Windows zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken
van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen.
Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken van Apple Inc., gedeponeerd in de
Verenigde Staten en andere landen.
Het SDXC-logo is een handelsmerk van SD-3C, LLC.
HDMI, het HDMI-logo en High-Definition Multimedia Interface zijn
handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van HDMI Licensing LLC.
Het Bluetooth
-woordmerk en -logo’s zijn gedeponeerde handelsmerken
eigendom van Bluetooth SIG, Inc. en elk gebruik van deze merken door Canon
Inc. is onder licentie. Andere handelsmerken en handelsnamen zijn die van hun
respectievelijke eigenaars.
Alle overige handelsmerken zijn het eigendom van de respectieve eigenaren.
Over MPEG-4-licenties
“Dit product is in licentie gegeven krachtens AT&T-patenten voor de MPEG-4-
standaard en kan worden gebruikt voor het coderen van MPEG-4-video en/of het
decoderen van voor MPEG-4-video die uitsluitend is gecodeerd (1) voor een
persoonlijk en niet-commercieel doeleinde of (2) door een videoleverancier die
krachtens de AT&T-patenten bevoegd is om MPEG-4-video te leveren. Er wordt geen
licentie verleend of geïmpliceerd voor enig ander gebruik van de MPEG-4-standaard.”
About MPEG-4 Licensing
“This product is licensed under AT&T patents for the MPEG-4 standard and may be
used for encoding MPEG-4 compliant video and/or decoding MPEG-4 compliant video
that was encoded only (1) for a personal and non-commercial purpose or (2) by a
video provider licensed under the AT&T patents to provide MPEG-4 compliant video.
No license is granted or implied for any other use for MPEG-4 standard.”
* Notice displayed in English as required.
480
Software van derden
Dit product bevat software van derden.
expat.h
Copyright (c) 1998, 1999, 2000 Thai Open Source Software Center Ltd
Hiermee wordt toestemming verleend, kosteloos, aan iedere persoon
die een kopie verwerft van deze software en de bijbehorende
documentatiebestanden (de “software”), om zonder beperking handel
te drijven in de software, met inbegrip van en zonder beperking de
rechten voor het gebruik, kopiëren, wijzigen, samenvoegen, publiceren,
distribueren, in sublicentie geven en/of kopieën van de software te
verkopen en personen aan wie de software is gefourneerd toestemming
geven dit te doen, onder de volgende voorwaarden:
De bovengenoemde copyrightvermelding en deze kennisgeving van
toestemming worden opgenomen in alle kopieën of substantiële delen
van de software.
DE SOFTWARE WORDT GELEVERD “AS IS”, ZONDER ENIGE
GARANTIE, EXPLICIET OF IMPLICIET, MET INBEGRIP VAN, MAAR
NIET BEPERKT TOT, GARANTIES VAN VERKOOPBAARHEID,
GESCHIKTHEID VOOR EEN BEPAALD DOEL EN NIET-INBREUK.
IN GEEN GEVAL ZIJN DE AUTEURS OF COPYRIGHTHOUDERS
AANSPRAKELIJK VOOR ENIGE VORDERING, SCHADE OF
ANDERE VERPLICHTING, HETZIJ DOOR CONTRACTBREUK,
ONRECHTMATIGE DAAD OF ANDERSZINS, DIE VOORTVLOEIT
UIT, OF VERBAND HOUDT MET DE SOFTWARE OF HET GEBRUIK
DAARVAN OF ANDERE TRANSACTIES MET DE SOFTWARE.
481
Het gebruik van originele Canon-accessoires wordt aanbevolen
Dit product is zodanig ontworpen dat het optimale prestaties levert wanneer het
wordt gebruikt in combinatie met originele Canon-accessoires. Het is zeer
raadzaam dit product te gebruiken met originele Canon-accessoires.
Canon is niet verantwoordelijk voor enige schade aan dit product en/of
ongelukken zoals defecten, brand, enzovoort, die worden veroorzaakt door
storingen van accessoires die niet van Canon zijn (bijvoorbeeld lekkage en/of
explosie van een accu). Houd er rekening mee dat deze garantie niet van
toepassing is op reparaties die voortvloeien uit een slechte werking van niet-
Canon-accessoires, hoewel u deze reparaties wel tegen betaling kunt
laten uitvoeren.
482
Uitsluitend bestemd voor de Europese Unie en EER (Noorwegen,
IJsland en Liechtenstein)
Met deze symbolen wordt aangegeven dat dit product in
overeenstemming met de AEEA-richtlijn (2012/19/EU),
de richtlijn 2006/66/EG betreffende batterijen en accu’s
en/of de plaatselijk geldende wetgeving waarin deze
richtlijnen zijn geïmplementeerd, niet bij het normale
huisvuil mag worden weggegooid.
Indien onder het hierboven getoonde symbool een chemisch symbool gedrukt
staat, geeft dit in overeenstemming met de richtlijn betreffende batterijen en
accu’s aan dat deze batterij of accu een zwaar metaal bevat (Hg = kwik,
Cd = cadmium, Pb = lood) waarvan de concentratie de toepasselijke
drempelwaarde in overeenstemming met de genoemde richtlijn overschrijdt.
Dit product dient te worden ingeleverd bij een hiervoor aangewezen
inzamelpunt, bijv. door dit in te leveren bij een hiertoe erkend verkooppunt bij
aankoop van een gelijksoortig product, of bij een officiële inzameldienst voor
de recycling van elektrische en elektronische apparatuur (EEA) en batterijen
en accu’s. Door de potentieel gevaarlijke stoffen die gewoonlijk gepaard gaan
met EEA, kan onjuiste verwerking van dit type afval mogelijk nadelige
gevolgen hebben voor het milieu en de menselijke gezondheid. Uw
medewerking bij het op juiste wijze weggooien van dit product draagt bij
tot effectief gebruik van natuurlijke bronnen.
Voor verdere informatie over recycling van dit product kunt u contact opnemen
met uw plaatselijke gemeente, afvaldienst, officiële dienst voor klein chemisch
afval of afvalstortplaats, of kunt u terecht op www.canon-europe.com/weee
,
of www.canon-europe.com/battery
.
483
VOORZICHTIG
ONTPLOFFINGSGEVAAR ALS DE ACCU WORDT VERVANGEN DOOR EEN
ONJUIST TYPE. HOUD U BIJ HET WEGGOOIEN VAN GEBRUIKTE
BATTERIJEN AAN DE LOKALE VOORSCHRIFTEN HIERVOOR.
484
485
486
487
14
Verkorte softwarehandleiding /
Opnamen downloaden naar
een computer
In dit hoofdstuk wordt het volgende uitgelegd:
Overzicht van de software voor EOS-camera’s
De software downloaden en op een computer installeren
De software-instructiehandleidingen (PDF-bestanden)
downloaden en bekijken
Beelden van de camera naar een computer downloaden
488
In dit gedeelte wordt een overzicht gegeven van de verschillende
softwaretoepassingen voor EOS-camera’s. Een internetverbinding is
vereist om de software te downloaden en te installeren. Downloaden en
installeren van de software is niet mogelijk zonder internetverbinding.
EOS Utility
Wanneer de camera op een computer is aangesloten, kunt u EOS
Utility gebruiken om foto’s en movies die met de camera zijn
opgenomen, naar de computer over te brengen. U kunt deze software
ook gebruiken om verschillende camera-instellingen in te stellen en om
op afstand opnamen maken via de computer die op de camera is
aangesloten. U kunt ook achtergrondmuziek, zoals EOS Sample
Music*, naar de kaart kopiëren.
* U kunt de achtergrondmuziek gebruiken als de soundtrack voor een
videosnapshotalbum, movie of diavoorstelling die met uw camera wordt
weergegeven.
Digital Photo Professional
Deze software wordt aanbevolen voor gebruikers die RAW-opnamen
maken. U kunt RAW- en JPEG-opnamen bekijken, bewerken
en afdrukken.
* Bepaalde functies verschillen tussen de versie die op een 64-bits computer
moet worden geïnstalleerd en de versie die op een 32-bits computer moet
worden geïnstalleerd.
Picture Style Editor
U kunt beeldstijlen bewerken en oorspronkelijke beeldstijlbestanden
maken en opslaan. Deze software is bedoeld voor gevorderde
gebruikers die ervaring hebben in beeldverwerking.
Verkorte softwarehandleiding
Informatie over de software
489
Verkorte softwarehandleiding
1 Download de software.
Maak vanaf een computer verbinding met internet en ga naar de
volgende Canon-website.
www.canon.com/icpd
Selecteer het land of de regio van uw verblijfplaats en download
de software.
Pak deze uit op de computer.
Voor Windows: Klik op het weergegeven installatiebestand om
het installatieprogramma te starten.
Voor Macintosh: Er wordt een DMG-bestand gemaakt en
weergegeven. Volg de onderstaande stappen
om het installatieprogramma te starten.
(1) Dubbelklik op het DMG-bestand.
Een stationspictogram en installatiebestand worden
weergegeven op het bureaublad.
Als het installatiebestand niet wordt weergegeven,
dubbelklikt u op het stationspictogram om dit weer
te geven.
(2) Dubbelklik op het installatiebestand.
Het installatieprogramma wordt gestart.
2 Volg de instructies op het scherm voor de installatie.
De software downloaden en installeren
Sluit de camera pas op de computer aan nadat u de software hebt
geïnstalleerd. Anders zal de software niet op de juiste manier
worden geïnstalleerd.
Zelfs als er al een eerdere versie van de software op uw computer is
geïnstalleerd, volgt u de onderstaande procedure om de nieuwste versie
te installeren. (De vorige versie wordt overschreven.)
490
U hebt een internetverbinding nodig om de software-
instructiehandleidingen (PDF-bestanden) te downloaden.
Downloaden is niet mogelijk zonder internetverbinding.
1 Download de software-instructiehandleidingen
(PDF-bestanden).
Maak verbinding met internet en ga naar de volgende Canon-
website.
www.canon.com/icpd
2 Bekijk de software-instructiehandleidingen
(PDF-bestanden).
Dubbelklik op een gedownloade instructiehandleiding
(PDF-bestand) om deze te openen.
Om de instructiehandleidingen (PDF-bestanden) te kunnen
weergeven, hebt u Adobe Acrobat Reader DC of een andere
Adobe PDF-viewer (bij voorkeur de nieuwste versie) nodig.
Adobe Acrobat Reader DC kunt u gratis downloaden van internet.
Raadpleeg het Help-gedeelte van de software voor meer
informatie over het gebruik van de PDF-weergavesoftware.
De software-instructiehandleidingen
(PDF-bestanden) downloaden
en bekijken
491
U kunt de EOS-software gebruiken om de opnamen van camera naar
een computer te downloaden. Dit kan op twee manieren.
1
Installeer de software (pag. 489).
2
Gebruik een interfacekabel (apart
leverbaar) om de camera op de
computer aan te sluiten.
Sluit de kabel aan op de digital-
aansluiting van de camera en zorg
dat het pictogram <D> van de
plug naar de voorkant van de
camera wijst.
Steek de stekker van het snoer in de
USB-poort van de computer.
3
Gebruik EOS Utility om de
opnamen over te zetten.
Raadpleeg de EOS Utility
Instructiehandleiding.
Opnamen downloaden naar een computer
Downloaden door de camera op de computer aan te sluiten
Bij een Wi-Fi-verbinding kan de camera niet worden aangesloten op een
computer via een interfacekabel.
Opnamen downloaden naar een computer
492
U kunt een kaartlezer gebruiken om opnamen naar een computer
te downloaden.
1
Installeer de software (pag. 489).
2
Plaats de kaart in de kaartlezer.
3
Gebruik Digital Photo
Professional om de opnamen
te downloaden.
Raadpleeg de Digital Photo
Professional instructiehandleiding.
Beelden downloaden met een kaartlezer
Als u opnamen van de camera via een kaartlezer naar een computer wilt
downloaden zonder gebruik van de EOS-software, kopieert u de map DCIM
op de kaart naar de computer.
493
Index
Nummers
1280x720 (movie) .........................287
1920x1080 (movie) .......................287
640x480 (movie) ...........................287
A
A (Scene Intelligent Auto)............84
Aangepaste bediening ..................409
Aanraakbediening...........................71
Aantal pixels..................................152
Accessoires.......................................3
Accu....................................38, 40, 46
Achtergrond wazig ..........................92
Achtergrondmuziek.......................368
Adobe RGB...................................187
AE met diafragmavoorkeuze.........194
AE met sluitertijdvoorkeuze ..........192
AEB (Bracketing met automatische
belichting)..............................206, 402
AE-programma..............................190
AE-vergrendeling ..........................208
AF
AF-gebiedselectie-
modus.......................129, 130, 133
AF-groepen...............................137
AF-hulplicht.......................127, 404
AF-punt.....................................129
Color tracking ...................135, 405
Compositie opnieuw bepalen .....87
Gebied AF-kader ......129, 134, 260
Handmatige
scherpstelling (MF)...........146, 271
Moeilijke onderwerpen
voor AF .............................145, 266
Pieptoon ...................................324
Rode verlichting AF-punt..........127
Scherpstelling op basis van
dubbele kruismetingen .............136
Scherpstelling op basis van
kruismetingen ...........................136
AF-ON-knop (AF-start) ................... 54
Afstandsbediening........................ 427
AI FOCUS (AI Focus AF) ............. 126
AI SERVO (AI Servo AF)........ 87, 126
ALL-I......................................... 8, 296
Antiknipperopname ...................... 185
Aquareleffect ................ 114, 253, 394
Aspect Ratio ................................. 156
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) .............. 175
Auto. reset.................................... 330
Automatisch scherpstellen 9 AF
Automatisch uitschakelen....... 45, 325
Automatisch/creatief....................... 90
Automatische scherpstelling
AF-bediening.................... 124, 256
AF-methode ..................... 259, 316
AF-puntselectie........ 129, 131, 134
AF-sensor ................................ 136
Onscherpte ................ 53, 145, 266
Automatische
selectie (AF) ......................... 129, 134
Automatische weergave ............... 366
Av (AE met
diafragmavoorkeuze).................... 194
Avondopnamen .................... 106, 107
B
Basismodi....................................... 30
Beelden
AF-puntweergave..................... 388
Automatische rotatie ................ 334
Beelden vergroten.................... 349
Bestandsnummering ................ 329
Diavoorstelling ......................... 366
Handmatig roteren ................... 352
Indexweergave......................... 346
Op een tv bekijken ........... 360, 369
494
Index
Opnamesprong (door beelden
navigeren) ................................347
Overbelichtingswaarschuwing
...389
Beelden vergroten ................271, 349
Beeldhoek.......................................52
Beeldstijl .......................161, 164, 167
Belichtingscorrectie.......................205
Belichtingsniveauverhogingen......402
Beschikbare functies per
opnamemodus..............................430
Bestandsextensie .........................331
Bestandsgrootte............153, 288, 386
Bestandsnaam..............................329
Bluetooth-functie...................423, 446
Bracketing.............................174, 206
BULB (Bulb-belichting) .................199
Bijsnijden (opnamen)....................397
C
C (Automatisch/creatief)...............90
Camera
Camera vasthouden ...................53
Camera-instellingen wissen en
op standaardwaarde zetten......335
Onscherpte door
cameratrilling............................209
Camera-instellingen wissen
en terugzetten naar de
standaardwaarde..........................335
Centrum gewogen gemiddelde.....204
Classificatie...................................353
Close-ups........................................99
Continue opname met
hoge snelheid ...............................147
Continue opname met
lage snelheid.................................147
Continue opnamen .......................147
Contrast ........................................165
Copyrightinformatie ...................... 332
Correctie chromatische
aberratie ....................................... 181
Correctie helderheid randen......... 179
Creatieve filters .... 111, 251, 292, 392
Creatieve filters voor movies........ 292
Droom ...................................... 293
Oude film ................................. 293
Geheugen................................ 294
Dramatisch zwart-wit ............... 294
Miniatuureffectmovie................ 294
Creatieve modi ............................... 31
D
Datum/tijd ....................................... 47
DC-koppeling ............................... 422
Deelmeting ................................... 203
Demper ........................................ 314
Diafragma verkleinen ................... 196
Diavoorstelling.............................. 366
Dichtgelopen overbelichte
gedeelten ..................................... 389
Diffractiecorrectie ......................... 182
Digitale aansluiting ......................... 28
Digitale horizon .............................. 78
Dioptrische aanpassing.................. 53
Doorlopend
(bestandsnummering) .................. 329
DPOF (Digital Print
Order Format) .............................. 378
Draadloos flitsen .......................... 229
Draadloze
communicatie-instellingen............ 446
E
Eén-punts AF ............................... 129
Effect kunst opvallend .......... 253, 394
Enkelbeeld ................................... 147
Err (foutcodes) ............................. 467
495
Index
exFAT......................................75, 289
Externe Speedlite 9 Flitser
Eye-Fi-kaarten ..............................428
F
FEB (Flitsbelichtingsbracketing) ...226
FE-vergrendeling ..........................219
Films .............................................275
Microfoon..........................276, 313
Filtereffecten .........................163, 166
Firmware .......................................449
Fisheye-effect ...............113, 253, 393
Flitser (Speedlite)
Contact voor
flitssynchronisatie .......................28
Draadloos .................................227
Effectief bereik..........................216
Externe flitsers..........................221
FE-vergrendeling......................219
Flitsbelichtingscorrectie ............218
Flitsbesturing
(functie-instellingen) .................223
Flitser uit .............................89, 118
Flitsmodus ........................226, 227
Flitssynchronisatiesnelheid.......222
Handmatig flitsen..............227, 240
Ingebouwde flitser ....................216
Persoonlijke voorkeuzen ..........228
Rode-ogen-reductie..................217
Sluitersynchronisatie
(1e/2e gordijn) ..........................227
Flitsers van een ander merk .........222
Flitsschoen......................................28
Formaat wijzigen...........................395
Formatteren (kaart initialiseren)......74
Fotoboek instellen.........................382
Framerate .....................................287
Full High-Definition
(Full HD)(movie)....................275, 287
Fijn (opnamekwaliteit).....................32
G
Gebied AF-kader.......... 129, 134, 260
Geheugenkaarten 9 Kaarten
Geluidsopnameniveau.................. 314
Gemiddeld
(opnamekwaliteit) ................... 32, 395
Gevoeligheid 9 ISO-snelheid
GPS.............................................. 447
Groepsfoto.................................... 102
Groot (opnamekwaliteit) ......... 32, 395
Grote Zone-AF ............................. 129
H
Half indrukken ................................ 54
Handm. reset................................ 331
Handmatige belichting.......... 197, 280
Handmatige
scherpstelling (MF)............... 146, 271
Handmatige selectie
van AF-punt.................................. 131
HD (movie) ................................... 287
HDMI ............................................ 360
HDMI CEC.................................... 370
HDR-kunst.................................... 114
HDR-kunst embossed .................. 115
HDR-kunst levendig ..................... 114
HDR-kunst opvallend ................... 115
HDR-movie................................... 291
HDR-tegenlicht............................. 108
Helemaal indrukken........................ 54
Histogram (Helderheid/RGB) ....... 389
Hoge ISO-ruisreductie.................. 176
Hoofdinstelwiel ............................... 55
Hoofdinstelwielen
Hoofdinstelwiel........................... 55
Snelinstelwiel ............................. 56
496
Index
I
ICC-profiel.....................................187
Indexweergave .............................346
Indicator belichtingsniveau .............34
INFO-knop ............121, 245, 282, 420
Ingebouwde flitser.........................216
Intervaltimer..................................211
IPB (Licht) .....................................288
IPB (Standaard) ............................288
ISO-snelheid.................158, 278, 281
Automatisch instellen
(ISO auto).................................159
ISO vergroten ...........................402
Maximale ISO-snelheid
voor ISO auto160
J
JPEG ............................................153
K
Kaarslicht ......................................105
Kaarten ...........................8, 27, 41, 74
Formatteren................................74
Kaartwaarschuwing ....................42
Low-levelformattering .................75
Problemen oplossen.............43, 75
Schrijfbeveiligingsschuifje ..........41
Kabel.............................369, 441, 491
Kinderen .......................................103
Klein (opnamekwaliteit)...........32, 395
Kleurruimte ...................................187
Kleurtemperatuur ..........................169
Kleurtoon ......................104, 105, 165
Korrelig Z/W..................113, 253, 393
L
Lader.........................................35, 38
Landschap ..............................98, 162
Lange belichtingstijden (bulb).......199
LCD-paneel.................................... 33
LCD-scherm ............................. 26, 44
Aanpassing helderheid ............ 326
Digitale waterpas ....................... 78
Hoek instellen ...................... 44, 88
Menuweergave .................. 67, 442
Opnamen weergeven ...... 121, 345
Lees-/schrijfindicator ...................... 42
Lens ......................................... 27, 51
Correctie chromatische
aberratie................................... 181
Correctie helderheid randen .... 179
Diffractiecorrectie..................... 182
Ontgrendeling ............................ 52
Vervormingscorrectie ............... 181
Lichte tonen prioriteit.................... 403
Live View
Rasterweergave....................... 255
Live View-opnamen................ 88, 241
AF-bediening ........................... 256
Aspect ratio.............................. 156
Creatieve filters........................ 251
Gezicht+volgen ........................ 260
Handmatige scherpstelling ...... 271
Informatiedisplay...................... 245
Live één punt AF...................... 264
Maximum aantal opnamen ...... 243
Meettimer................................. 255
Quick Control ........................... 249
Soepel zone............................. 262
LOCK ............................................. 57
Luidspreker .................................. 362
M
M (Handmatige belichting) ........... 197
Macrofotografie .............................. 99
Maken/selecteren van mappen.... 327
Maximale opnamereeks....... 153, 154
Maximum aantal
opnamen ........................ 46, 153, 243
Meervlaksmeting .......................... 203
497
Index
Meetmethode................................203
Meettimer ..............................255, 316
Menu...............................................67
Instellingen ...............................442
Instellingsprocedure ...................68
My Menu...................................413
Weergaveniveau.........................59
3 pictogram ..............................15
Menuweergave ...............................61
MF (Handmatige
scherpstelling).......................146, 271
Microfoon ......................................276
Miniatuureffect ..............114, 254, 394
Modus Speciale scène (SCN).......101
Mogelijke opnametijd (movie) .......288
Monochrome
opnamen .........................94, 162, 166
MOV..............................................296
Movie met miniatuureffect.............294
Movies
AE-vergrendeling......................208
AF-methode......................286, 316
Automatische belichting............276
Bestandsgrootte .......................288
Compressiemethode ................288
Creatieve filters.........................292
Demper.....................................314
Dig. bldst. v.
movies ......................................319
Eerste en laatste beeld uit movie
verwijderen ...............................364
Externe microfoon ....................313
Framerate .................................287
Geluidsopname ........................313
Genieten van movies................360
Handmatige belichting..............280
HDR-Movie opnamemodus ......291
Informatiedisplay ......................282
Meettimer..................................316
Movie digital zoom....................290
Movie-opnameformaat ............. 287
Op een televisie bekijken......... 369
Op een tv bekijken ................... 360
Opnametijd............................... 288
Rasterweergave....................... 317
Servo AF voor movies.............. 315
Snel instellen............................ 286
Time-lapse-movie..................... 296
Videosnapshot album .............. 303
Videosnapshots........................ 303
Weergave......................... 360, 362
Windfilter .................................. 314
MP4 .............................................. 287
Multifunctievergrendeling ............... 57
My Menu....................................... 413
N
Nacht portret................................. 106
Nachtopnamen uit hand ............... 107
Netadapter.................................... 422
NFC.............................................. 446
Nomenclatuur ................................. 28
Normaal (opnamekwaliteit)............. 32
NTSC.................................... 287, 447
O
Oculairafsluiting...................... 37, 427
ONE SHOT (1-beeld AF)...... 125, 257
Ontspan sluiter zonder kaart ........ 324
Ontspanknop .................................. 54
Oogschelp .................................... 427
Op een televisie bekijken ............. 369
Op een tv bekijken........................ 360
Opladen.......................................... 38
Opname-informatie....................... 385
Opnamekwaliteit........................... 152
Opnamemodi.................................. 30
Av (AE met
diafragmavoorkeuze) ............... 194
C (Automatisch/creatief).......... 90
498
Index
M (Handmatige belichting) .......197
P (AE-programma) ...................190
4 (Close-up)..............................99
Tv (AE met
sluitertijdvoorkeuze) .................192
7 (Flitser uit) ............................89
8 (Speciale scène)..............101
q (Groepsfoto) ...................102
C (Kinderen) .......................103
P (Voedsel) .........................104
x (Kaarslicht)......................105
6 (Nachtportret)..................106
F (Nachtopnamen
uit hand) ...............................107
G (HDR-tegenlicht).............108
3 (Landschap) .........................98
v (Creatieve filters) ................111
G (Korrelig Z/W)..................113
W (Soft focus)......................113
X (Fisheye-effect) ...............113
Z (Aquareleffect) ................114
H (Speelgoedcamera-
effect) ...................................114
c (Miniatuureffect) ..............114
A (HDR-kunst)..................114
B (HDR-kunst helder).......114
C (HDR-kunst opvallend)..115
D (HDR-kunst embossed) 115
2 (Portret) .................................97
A (Scene Intelligent Auto) .......84
5 (Sport) ................................100
Opnamen
Automatische weergave ...........366
Beveiligen.................................372
Classificatie ..............................353
Histogram .................................389
Opname-informatie...................385
Opnameweergavetijd ...............325
Weergeven .......................121, 345
Wissen......................................375
Opnamen beveiligen.....................372
Opnamen maken met de
afstandsbediening.........................423
Opnamen wissen ......................... 375
Opnamescherm.............................. 59
opnamesprong ............................. 347
Opnametips.................................... 64
Opnameweergavetijd ................... 325
Overbelichtingswaarschuwing...... 389
P
P (AE-programma) ....................... 190
PAL....................................... 287, 447
Persoonlijke voorkeuze................ 400
Persoonlijke witbalans.................. 172
Pieptoon ....................................... 324
Pieptoon bij aanraken .................. 324
Portret .................................... 97, 162
Printopties (DPOF)....................... 378
Prioriteit voor tonen ...................... 403
Problemen oplossen .................... 452
Programmakeuze......................... 191
Programmakeuzewiel............... 30, 55
Q
Q (Snel instellen)
....................... 65, 117, 249, 286, 358
R
Raster............................. 80, 255, 317
RAW....................... 32, 152, 153, 155
RAW+JPEG ................. 152, 153, 155
Reiniging (beeldsensor) ....... 339, 343
Riem............................................... 37
Rode-ogen-reductie ..................... 217
Roteren (beeld) .................... 334, 352
Ruisonderdrukking bij meerdere
opnamen ...................................... 176
Ruisreductie
Hoge ISO-snelheid .................. 176
Lange belichtingstijden ............ 177
Ruisreductie lange sluitertijd ........ 177
499
Index
S
Scene Intelligent Auto.....................84
Scherpstelindicator .........................84
Scherpstellen 9 AF
Scherpstellen kruismeting.............136
Scherpstelling op basis van dubbele
kruismetingen................................136
Scherpstelmodusknop ....51, 146, 271
Scherpstelpunt (AF-punt)..............129
Scherpstelvergrendeling .................87
Scherpte........................................165
Scherptedieptecontrole.................196
Scènepictogrammen.............247, 279
SD-, SDHC-, SDXC-kaarten 9
Kaarten
Sensorreiniging.....................339, 343
Sepia (Monochroom) ..............94, 166
Servo AF
AI Servo (AI Servo AF).............126
Servo (Servo AF)......................258
Servo AF voor movies ..............315
Sfeeropnamen ................................94
Simulatie definitieve opname........248
Simulatie van
de definitieve opname...................283
Slepen.............................................72
Sluitersynchronisatie
(1e/2e gordijn)...............................227
Snelinstelwiel ..................................56
Soepel zone..................................262
Softfocus .......................113, 253, 393
Software........................................488
Speelgoedcamera-
effect .............................114, 254, 394
Spiegel opklappen ................209, 406
Sport .............................................100
Spotmeting....................................203
sRGB............................................ 187
Staand beeld
automatisch roteren...................... 334
Standaardinstellingen................... 335
Statiefbevestigingspunt .................. 29
O pictogram.................................. 15
Stof op beelden voorkomen.......... 339
Stofwisdata ................................... 341
Stopcontact................................... 422
Synchronisatie 1e-gordijn............. 227
Synchronisatie 2e-gordijn............. 227
Systeemschema........................... 440
T
Taal................................................. 50
Temperatuurwaarschuwing .. 273, 321
Time-lapse-movie......................... 296
Toningeffect (monochroom).......... 166
Touch Shutter ............................... 269
Touchscreen ........................... 71, 350
Transportmodus ............. 32, 147, 149
Tv (AE met sluitertijdvoorkeuze) .. 192
Tijdzone.......................................... 47
U
Uitleg .............................................. 63
Uitleg voor Opnamemodus............. 62
USB-aansluiting (digitaal)............. 491
V
Variangle LCD-scherm ............. 44, 88
Verkleinde weergave.................... 346
Verlichting (LCD-paneel) ................ 58
Vervormingscorrectie.................... 181
Verzadiging................................... 165
Videosnapshot album................... 303
Videosnapshots............................ 303
Videosysteem............... 287, 369, 447
500
Index
Voeding
Accugegevens..........................421
Accuniveau.........................46, 421
Automatisch uitschakelen.........325
Laadprestatie............................421
Maximum aantal
opnamen ....................46, 153, 243
Opladen......................................38
Stopcontact...............................422
Voedsel.........................................104
Volume (movieweergave) .............363
Voorkeuren voor beelden
zoeken......................................356
W
Waarschuwingspictogram.............407
Weergave .............................121, 345
Weergave van één opname..........121
Weergaveniveau.............................59
Wi-Fi .............................................446
Windfilter.......................................314
Witbalans (WB).............................169
Aangepast ................................171
Bracketing ................................174
Correctie...................................173
Persoonlijk................................172
Sfeerprioriteit (Q)...................170
Witprioriteit (Qw) ...................170
Z
Zelfontspanner..............................149
10sec./2sec. .............................149
Zoeker.............................................34
Digitale horizon...........................78
Dioptrische aanpassing ..............53
Knipperdetectie ..........................81
Raster.........................................80
Zomertijd.........................................49
Zone-AF........................................129
Zwart-witopnamen ..........94, 162, 166
CEL-SW9XA280 © CANON INC. 2016
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika en het Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
Bovenkerkerweg 59, 1185 XB Amstelveen, Nederland
Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over uw
lokale Canon-vestiging
Het product en de bijbehorende garantie worden in Europese landen geleverd door Canon
Europa N.V.
De beschrijvingen in deze Instructiehandleiding zijn in december 2016
geactualiseerd. Voor informatie over de compatibiliteit met producten van na
deze datum kunt u zich wenden tot een Canon Service Center. Raadpleeg de
website van Canon voor de meest recente instructiehandleiding.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356
  • Page 357 357
  • Page 358 358
  • Page 359 359
  • Page 360 360
  • Page 361 361
  • Page 362 362
  • Page 363 363
  • Page 364 364
  • Page 365 365
  • Page 366 366
  • Page 367 367
  • Page 368 368
  • Page 369 369
  • Page 370 370
  • Page 371 371
  • Page 372 372
  • Page 373 373
  • Page 374 374
  • Page 375 375
  • Page 376 376
  • Page 377 377
  • Page 378 378
  • Page 379 379
  • Page 380 380
  • Page 381 381
  • Page 382 382
  • Page 383 383
  • Page 384 384
  • Page 385 385
  • Page 386 386
  • Page 387 387
  • Page 388 388
  • Page 389 389
  • Page 390 390
  • Page 391 391
  • Page 392 392
  • Page 393 393
  • Page 394 394
  • Page 395 395
  • Page 396 396
  • Page 397 397
  • Page 398 398
  • Page 399 399
  • Page 400 400
  • Page 401 401
  • Page 402 402
  • Page 403 403
  • Page 404 404
  • Page 405 405
  • Page 406 406
  • Page 407 407
  • Page 408 408
  • Page 409 409
  • Page 410 410
  • Page 411 411
  • Page 412 412
  • Page 413 413
  • Page 414 414
  • Page 415 415
  • Page 416 416
  • Page 417 417
  • Page 418 418
  • Page 419 419
  • Page 420 420
  • Page 421 421
  • Page 422 422
  • Page 423 423
  • Page 424 424
  • Page 425 425
  • Page 426 426
  • Page 427 427
  • Page 428 428
  • Page 429 429
  • Page 430 430
  • Page 431 431
  • Page 432 432
  • Page 433 433
  • Page 434 434
  • Page 435 435
  • Page 436 436
  • Page 437 437
  • Page 438 438
  • Page 439 439
  • Page 440 440
  • Page 441 441
  • Page 442 442
  • Page 443 443
  • Page 444 444
  • Page 445 445
  • Page 446 446
  • Page 447 447
  • Page 448 448
  • Page 449 449
  • Page 450 450
  • Page 451 451
  • Page 452 452
  • Page 453 453
  • Page 454 454
  • Page 455 455
  • Page 456 456
  • Page 457 457
  • Page 458 458
  • Page 459 459
  • Page 460 460
  • Page 461 461
  • Page 462 462
  • Page 463 463
  • Page 464 464
  • Page 465 465
  • Page 466 466
  • Page 467 467
  • Page 468 468
  • Page 469 469
  • Page 470 470
  • Page 471 471
  • Page 472 472
  • Page 473 473
  • Page 474 474
  • Page 475 475
  • Page 476 476
  • Page 477 477
  • Page 478 478
  • Page 479 479
  • Page 480 480
  • Page 481 481
  • Page 482 482
  • Page 483 483
  • Page 484 484
  • Page 485 485
  • Page 486 486
  • Page 487 487
  • Page 488 488
  • Page 489 489
  • Page 490 490
  • Page 491 491
  • Page 492 492
  • Page 493 493
  • Page 494 494
  • Page 495 495
  • Page 496 496
  • Page 497 497
  • Page 498 498
  • Page 499 499
  • Page 500 500
  • Page 501 501
  • Page 502 502

Canon EOS 77D Handleiding

Type
Handleiding