Canon EOS 1200D Handleiding

Type
Handleiding
INSTRUCTIE-
HANDLEIDING
NEDERLANDS
De Verkorte handleiding is achter in deze handleiding opgenomen.
2
De EOS 1200D is een digitale spiegelreflexcamera met een uiterst
nauwkeurige CMOS-sensor met circa 18,0 effectieve megapixel, DIGIC 4,
uiterst nauwkeurige en snelle scherpstelling met 9 AF-punten, continue
opnamen met circa 3,0 beelden per seconde, Live view-opnamen en
movie-opnamen in Full High-Definition (Full HD).
Lees het volgende voordat u begint met opnemen
Lees eerst de Veiligheidsmaatregelen (pag. 307 t/m 309), en Tips en
waarschuwingen voor het gebruik (pag. 20 t/m 21) om slechte foto's en
ongelukken te voorkomen. Lees deze handleiding zorgvuldig door om
ervoor te zorgen dat u de camera correct gebruikt.
Raadpleeg deze handleiding tijdens het gebruik om nog
verder vertrouwd te raken met de camera
Maak een aantal testopnamen terwijl u deze handleiding doorneemt en
bekijk het resultaat. U zult de camera dan beter begrijpen. Bewaar deze
handleiding op een veilige plaats zodat u deze later nog kunt
raadplegen.
De camera testen voor gebruik en aansprakelijkheid
Bekijk de opnamen nadat u deze hebt gemaakt en controleer of ze
goed zijn vastgelegd. Wanneer de camera of de geheugenkaart
gebreken vertoont en de opnamen niet kunnen worden vastgelegd
of naar een computer kunnen worden gedownload, is Canon niet
verantwoordelijk voor eventueel verlies of ongemak.
Copyright
Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik van
opnamen of auteursrechtelijk beschermde muziek en beelden op de
geheugenkaart voor andere doeleinden dan privégebruik. Ook kan het
maken van opnamen van bepaalde openbare optredens, exposities en
dergelijke zelfs voor privégebruik verboden zijn.
Inleiding
3
Controleer voordat u begint of alle onderstaande onderdelen van de
camera aanwezig zijn. Neem contact op met uw dealer als er iets
ontbreekt.
* Acculader LC-E10 of LC-E10E is meegeleverd. (Bij de LC-E10E wordt een
netsnoer geleverd.)
De meegeleverde instructiehandleidingen worden op de volgende pagina
vermeld.
Als u een combinatieset ('kit') met objectieven hebt gekocht, dient u te
controleren of de objectieven zijn meegeleverd.
Mogelijk zijn er ook instructiehandleidingen voor de objectieven meegeleverd,
afhankelijk van het type combinatieset.
Bewaar bovengenoemde zaken zorgvuldig.
Controlelijst onderdelen
Accu LP-E10
(met beschermdeksel)
Acculader
LC-E10/LC-E10E*
Brede draagriem
Camera
(met oogschelp en
cameradop)
Interfacekabel
EOS Solution Disk
(software)
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
Wanneer u lensinstructiehandleidingen nodig hebt, downloadt u deze van
de website van Canon (pag. 4).
De lensinstructiehandleidingen (PDF) zijn voor lenzen die apart worden
verkocht. Indien u de lenzenset koopt, komen sommige accessoires die met
de lens zijn meegeleverd, mogelijk niet overeen met de accessoires die in
de handleiding voor de lens zijn weergegeven.
4
Basisinstructiehandleiding voor de camera
Het boekje is de basisinstructiehandleiding.
U vindt meer gedetailleerde instructiehandleidingen
(PDF-bestanden) op de website van Canon.
1
Download de instructiehandleidingen (PDF-bestanden).
Maak verbinding met internet en ga naar de volgende
Canon-website.
www.canon.com/icpd
Selecteer het land of de regio van uw verblijfplaats en download
de instructiehandleidingen.
Instructiehandleidingen die kunnen worden gedownload
Camera-instructiehandleiding
Basisinstructiehandleiding voor de camera
Lensinstructiehandleidingen
Software-instructiehandleidingen
2 Bekijk de instructiehandleidingen (PDF-bestanden).
Dubbelklik op een gedownloade instructiehandleiding
(PDF-bestand) om deze te openen.
Om de instructiehandleidingen (PDF-bestanden) te kunnen
weergeven, hebt u Adobe Acrobat Reader DC of een andere
Adobe PDF-viewer (bij voorkeur de nieuwste versie) nodig.
Adobe Acrobat Reader DC kunt u gratis downloaden van internet.
Raadpleeg het Help-gedeelte van een
Instructiehandleidingen
De instructiehandleidingen (PDF-bestanden) downloaden
en bekijken
5
De volgende geheugenkaarten, ongeacht de capaciteit, kunnen in de
camera worden gebruikt: Als de kaart nieuw is of eerder is
geformatteerd met een andere camera of computer, wordt het
aanbevolen dat u de kaart met deze camera formatteert (pag. 50).
SD-geheugenkaarten
SDHC-geheugenkaarten
SDXC-geheugenkaarten
Voor movie-opnamen moet u een SD-geheugenkaart met een hoge
capaciteit en snelheidsklasse 6 ' ' of hoger gebruiken.
Als u voor het opnemen van movies een kaart met een lage
schrijfsnelheid gebruikt, kan het zijn dat de movie niet goed wordt
opgeslagen. En als u een movie afspeelt op een kaart met een lage
leessnelheid, wordt de movie mogelijk niet goed weergegeven.
Indien u foto's wilt maken terwijl u een movie opneemt, hebt u een
nog snellere kaart nodig.
Ga naar de website van de fabrikant van de kaart als u de lees-/
schrijfsnelheid van de kaart wilt weten.
Compatibele geheugenkaarten
Kaarten waarop movies kunnen worden opgeslagen
U kunt UHS-I-kaarten in de camera gebruiken, maar aangezien deze niet
compatibel is met de UHS-I-standaard, zijn de lees-/schrijfsnelheden gelijk
aan ten hoogste SD-snelheidsklasse 10.
In deze handleiding verwijst 'kaart' naar SD-geheugenkaarten,
SDHC-geheugenkaarten en SDXC-geheugenkaarten.
* Bij de camera is geen kaart voor het opslaan van foto's of
movies geleverd. Deze dient u apart aan te schaffen.
6
Verkorte handleiding
1
Plaats de accu (pag. 32).
Zie pagina 30 voor meer informatie
over het opladen van de accu.
2
Plaats een kaart (pag. 32).
Plaats de kaart in de sleuf met de
etiketzijde naar de achterzijde van
de camera gericht.
3
Bevestig het objectief (pag. 40).
Plaats de witte of rode markering op
het objectief op gelijke hoogte met
de markering van dezelfde kleur op
de camera.
4
Stel de focusinstellingsknop op
het objectief in op <AF>
(pag. 40)
.
5
Zet de aan-uitschakelaar op
<
1
>
(pag. 35)
.
Zie pagina 37 wanneer de
schermen met datum/tijd/zone-
instelling op het LCD-scherm
worden weergegeven.
Witte markering
Rode markering
7
Verkorte handleiding
6
Zet het programmakeuzewiel
op <A> (Scene Intelligent
Auto)
(pag. 56).
Alle camera-instellingen worden
automatisch ingesteld.
7
Stel scherp op het onderwerp
(pag. 45)
.
Kijk door de zoeker en richt het midden
van de zoeker op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in; de camera
stelt vervolgens scherp op het onderwerp.
Indien nodig komt de ingebouwde
flitser automatisch tevoorschijn.
8
Maak de opname (pag. 45).
Druk de ontspanknop helemaal in
om de opname te maken.
9
Bekijk de opname (pag. 180).
De opname wordt 2 seconden lang
op het LCD-scherm weergegeven.
Druk op de knop <
x
> om de opname
nogmaals weer te geven (pag. 80).
Zie 'Live view-opnamen' (pag. 133) voor het maken van opnamen
terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
Zie 'Opnamen weergeven' (pag. 80) voor het bekijken van de
opnamen die u tot nu toe hebt gemaakt.
Ga voor meer informatie over het verwijderen van een opname
naar 'Opnamen wissen' (pag. 227).
8
Pictogrammen in deze handleiding
<6> : Het hoofdinstelwiel.
<W><X><Y><Z> : Geeft de pijltjestoetsen <S> boven, onder,
links en rechts aan.
<0> : De instelknop.
0, 9, 7, 8 :
Hiermee wordt aangeduid dat de desbetreffende
functie respectievelijk 4, 6, 10 of 16 seconden
actief blijft nadat u de knop loslaat.
* De pictogrammen en markeringen in deze handleiding die verwijzen naar
knoppen, instelwielen en instellingen op de camera, komen overeen met
de pictogrammen en markeringen op de camera en het LCD-scherm.
3 : Hiermee wordt verwezen naar een functie die u kunt
wijzigen door op de knop <M> te drukken en de
instelling te wijzigen.
M : Indien het sterretje rechtsboven op een pagina wordt
weergegeven, is de functie alleen beschikbaar in de
creatieve modi (pag. 26).
(pag. **) : Referentiepaginanummers voor meer informatie.
: Waarschuwing om opnameproblemen te voorkomen.
: Aanvullende informatie.
: Tips en advies voor betere opnamen.
: Advies voor het oplossen van problemen.
Basisveronderstellingen
Bij alle handelingen die in deze handleiding worden beschreven,
wordt ervan uitgegaan dat de aan-uitschakelaar al op <1> is
ingesteld (pag. 35).
Er wordt aangenomen dat alle menu-instellingen en persoonlijke
voorkeuzen staan ingesteld op de standaardinstellingen.
Ter verduidelijking is er in de afbeeldingen van de instructies een
EF-S18-55mm f/3.5-5.6 IS II-objectief op de camera bevestigd.
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
9
Voor nieuwe DSLR-gebruikers worden in hoofdstuk 1 en 2 de
basisbediening en opnameprocedures voor de camera uitgelegd.
Hoofdstukken
Inleiding
2
Aan de slag
29
Basisfuncties voor het maken en weergeven van opnamen
55
Creatieve opnamen
81
Opnamefuncties voor gevorderden
103
Opnamen maken met het LCD-scherm
(Live view-opnamen)
133
Movie-opname
153
Handige functies
179
Opnamen weergeven
203
Opnamen naverwerken
233
Opnamen afdrukken
239
De camera aanpassen aan uw voorkeuren
255
Referentie
267
Opnamen downloaden naar een computer
313
Verkorte handleiding en index
321
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
10
Inhoudsoverzicht
Opnamen maken
Automatisch opnamen maken pag. 55 t/m 79 (Basismodi)
Continue opnamen maken pag. 98 (i Continue opname)
Een opname van uzelf maken in een groep
pag. 100 (j Zelfontspanner)
De actie bevriezen pag. 104
(
s
AE met sluitertijdvoorkeur)
De actie onscherp maken
De achtergrond onscherp maken
pag. 62 (C Creative Auto)
De achtergrond scherp houden
pag. 106
(
f
AE met diafragmavoorkeur)
De helderheid van de opname aanpassen (belichting)
pag. 112
(Belichtingscompensatie)
Opnamen maken bij weinig licht
pag. 56 en 101
(
D
Flitsfotografie)
pag. 88 (Instelling ISO-snelheid)
Opnamen maken zonder flitser pag. 61 (7 Flitser uit)
pag. 64 en 72 (b Flitser uit)
's Avonds vuurwerk fotograferen
pag. 110 (Bulb-belichting)
Opnamen maken terwijl u op het LCD-scherm kijkt
pag. 133
(
A
Live view-opnamen)
Movies opnemen pag. 153 (k Movie-opname)
Beeldkwaliteit
Opnamen maken met beeldeffecten
pag. 91 (Beeldstijl)
die bij het onderwerp passen
Een opname groot afdrukken
pag. 84 (73, 83 en 1)
11
Veel opnamen maken pag. 84
(
7a
,
8a
,
b
en
c
)
Scherpstellen
Het scherpstelpunt wijzigen pag. 95 (S
Knop voor AF-puntselectie)
Opnamen maken van een bewegend onderwerp
pag. 68 en 94 (AI Servo AF)
Weergave
De opnamen bekijken op de camera
pag. 80 (x Weergave)
Snel opnamen zoeken pag. 204 (H Indexweergave)
pag. 205 (I
Door beelden navigeren)
Opnamen classificeren pag. 208 (Classificaties)
Voorkomen dat belangrijke opnamen
pag. 225 (K
Opnamebeveiliging
)
per ongeluk worden gewist
Overbodige opnamen verwijderen
pag. 227 (L Wissen)
O
pnamen en movies automatisch weergeven
pag. 218 (Diavoorstelling)
De foto's of movies op een tv bekijken
pag. 222 (HD-televisie)
De helderheid van het LCD-scherm instellen
pag. 181
(Helderheid van het LCD-scherm)
Speciale effecten op beelden toepassen
pag. 234
(Creatieve filters)
Afdrukken
Eenvoudig opnamen afdrukken pag. 239
(Rechtstreeks afdrukken)
12
Voeding
Accu
• Opladen pag. 30
Plaatsen/verwijderen
pag. 32
• Accuniveau pag. 36
Gewoon stopcontact
pag. 268
Automatisch uitschakelen
pag. 35
Kaarten
Plaatsen/verwijderen pag. 32
Formatteren pag. 50
Ontspan sluiter
zonder kaart pag. 180
Objectief
Bevestigen/verwijderen
pag. 40
In-/uitzoomen pag. 41
Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
pag. 43
Basisinstellingen
Dioptrische aanpassing
pag. 44
Taal pag. 39
Datum/tijd/zone pag. 37
Pieptoon pag. 180
LCD auto uit/aan pag. 193
De helderheid van het
LCD-scherm aanpassen
pag.
181
Opnamen opslaan
Een map maken/
selecteren pag. 182
Bestandsnummering
pag. 184
Beeldkwaliteit
Opnamekwaliteit pag. 84
Beeldstijl pag. 91
Witbalans pag. 127
Kleurruimte pag. 131
Functies voor kwaliteitsverbetering
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)
pag. 119
Correctie helderheid randen
pag. 120
Ruisreductie voor lange
belichtingstijden
pag. 260
• Ruisreductie voor hoge
ISO-snelheden
pag. 261
Lichte tonen prioriteit
pag. 261
AF
AF-bediening pag. 93
AF-puntselectie pag. 95
Handmatige scherpstelling
pag. 97
Transport
Transportmodus pag. 24
Continue opname pag. 98
Zelfontspanner pag. 100
Maximale opnamereeks
pag. 86
Opnamen maken
Opnamemodus pag. 26
ISO-snelheid pag. 88
Uitleg pag. 53
Bulb pag. 110
Meetmethode pag. 111
Snel instellen pag. 46
Functie-index
13
Functie-index
Belichtingsaanpassingen
Belichtingscompensatie
pag. 112
AEB pag. 114
Belichtingsvergrendeling
pag. 116
Flitser
Ingebouwde flitser pag. 101
• Flitsbelichtings-
correctie pag. 113
• FE-vergrendeling pag. 117
Externe flitser pag. 270
Flitsbesturing pag. 194
Live view-opnamen
Live view-opnamen pag. 133
Methoden voor automatisch
scherpstellen (AF)
pag. 142
Aspect ratio pag. 140
Rasterweergave pag. 139
Snel instellen pag. 138
Movie-opname
Movie-opname pag. 153
Geluidsopname pag. 174
Rasterweergave pag. 175
Handmatige belichting
pag. 156
Foto's maken pag. 161
Snel instellen pag. 163
Videosnapshot pag. 166
Weergave
Kijktijd pag. 180
Weergave van één opname
pag. 80
Weergave met
opname-informatie pag. 229
Indexweergave pag. 204
Door opnamen navigeren
(opnamesprong)
pag. 205
Vergrote weergave pag. 206
Beeldrotatie pag. 207
Classificatie pag. 208
Movieweergave pag. 214
Eerste/laatste beeld
uit movie verwijderen
pag. 216
Diavoorstelling pag. 218
Opnamen op een televisie
bekijken
pag. 222
Beveiligen pag. 225
Wissen pag. 227
Snel instellen pag. 210
Opnamen bewerken
Creatieve filters pag. 234
Formaat wijzigen pag. 237
Afdrukken
PictBridge pag. 242
Printopties (DPOF) pag. 249
Fotoboek instellen pag. 253
Aanpassen
Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)
pag. 256
My Menu pag. 265
Software
Opnamen downloaden naar
een computer
pag. 314
14
1
Inleiding 2
Controlelijst onderdelen.................................................................... 3
Instructiehandleidingen .................................................................... 4
Compatibele geheugenkaarten ........................................................ 5
Verkorte handleiding ........................................................................ 6
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
........ 8
Hoofdstukken ................................................................................... 9
Inhoudsoverzicht ............................................................................ 10
Functie-index.................................................................................. 12
Tips en waarschuwingen voor het gebruik ..................................... 20
Namen van onderdelen .................................................................. 22
Aan de slag 29
De accu opladen ............................................................................ 30
De accu en kaart plaatsen en verwijderen ..................................... 32
De camera inschakelen.................................................................. 35
De datum, tijd en tijdzone instellen................................................. 37
De interfacetaal selecteren............................................................. 39
Een objectief bevestigen en verwijderen........................................ 40
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief ..................... 43
Basisbediening ............................................................................... 44
Q Snel instellen voor opnamefuncties .......................................... 46
3 Menugebruik ........................................................................ 48
De kaart formatteren ...................................................................... 50
Van scherm wisselen op het LCD-scherm ..................................... 52
Uitleg .............................................................................................. 53
Inhoud
15
Inhoud
2
3
Basisfuncties voor het maken en weergeven van opnamen
55
A Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto).......56
A Volautomatische technieken (Scene Intelligent Auto) ..............59
7 De flitser uitschakelen...............................................................61
C Creatieve automatische opnamen............................................62
2 Portretfoto's maken....................................................................65
3 Landschapsfoto's maken ..........................................................66
4 Close-ups maken.......................................................................67
5 Opnamen maken van bewegende onderwerpen......................68
6 's Avonds portretfoto's maken....................................................69
Q Snel instellen .............................................................................71
Opname via sfeerselectie ...............................................................73
Opname via licht of scènetype........................................................77
x Opnamen weergeven................................................................80
Creatieve opnamen 81
d: AE-programma..........................................................................82
De opnamekwaliteit instellen ..........................................................84
i: De ISO-snelheid wijzigen........................................................88
A
Optimale opnamekenmerken voor het onderwerp (Beeldstijl)
..........91
f: De AF-bediening (automatische scherpstelling) wijzigen.........93
S Het AF-punt selecteren.............................................................95
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld .............97
MF: Handmatige scherpstelling....................................................97
i Continue opname ......................................................................98
j De zelfontspanner gebruiken...................................................100
D De ingebouwde flitser gebruiken...............................................101
Inhoud
16
6
4
5
Opnamefuncties voor gevorderden 103
s: De beweging van het onderwerp vastleggen........................ 104
f: De scherptediepte wijzigen .................................................. 106
Scherptedieptecontrole.............................................................. 108
a: Handmatige belichting ........................................................... 109
q De meetmethode wijzigen ...................................................... 111
Belichtingscompensatie instellen ................................................. 112
Reeksopnamen met automatische belichting (AEB) .................... 114
A De belichting vergrendelen ..................................................... 116
A De flitsbelichting vergrendelen................................................ 117
Helderheid en contrast automatisch corrigeren............................ 119
De donkere hoeken van de opname corrigeren ........................... 120
A
Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeuren (Beeldstijl)
.... 122
A
Favoriete opnamekenmerken vastleggen (Beeldstijl)
............. 125
B: Aanpassen aan de lichtbron (Witbalans) ............................. 127
u De kleurtoon voor de lichtbron aanpassen.............................. 129
Het bereik van reproduceerbare kleuren instellen (Kleurruimte)
....... 131
Opnamen maken met het LCD-scherm
(Live view-opnamen)
133
A Opnamen maken met het LCD-scherm ................................. 134
Instellingen voor de opnamefunctie.............................................. 138
Menufunctie-instellingen............................................................... 139
Scherpstellen met AF (AF-methode)............................................ 142
MF: Handmatige scherpstelling.................................................... 150
Movie-opname 153
k Movie-opname ....................................................................... 154
Opnamen maken met automatische belichting.......................... 154
Opnamen maken met handmatige belichting ............................ 156
Foto's maken ............................................................................. 161
17
Inhoud
8
7
Instellingen voor de opnamefunctie ..............................................163
Het movie-opnameformaat instellen .............................................164
Videosnapshots maken.................................................................166
Menufunctie-instellingen ...............................................................172
Handige functies 179
Handige functies ...........................................................................180
De pieptoon uitzetten .................................................................180
Kaartwaarschuwing....................................................................180
De Kijktijd instellen .....................................................................180
De tijd voor automatisch uitschakelen instellen.......................... 181
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen ........................181
Een map maken en selecteren ..................................................182
Methoden voor bestandsnummering..........................................184
Copyrightinformatie instellen......................................................186
Verticale opnamen automatisch roteren.....................................188
Camera-instellingen controleren ................................................189
De standaardinstellingen van de camera herstellen ..................190
Het LCD-scherm in-/uitschakelen...............................................193
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen ......193
De flitser instellen..........................................................................194
Stofwisdata toevoegen..................................................................198
Handmatige sensorreiniging .........................................................200
Opnamen weergeven 203
H I Snel opnamen zoeken .......................................................204
u/y Vergrote weergave .............................................................206
b De opname roteren..................................................................207
Classificaties instellen...................................................................208
Q Snel instellen voor weergave ..................................................210
k Genieten van movies ..............................................................212
Inhoud
18
11
9
10
k Movies afspelen ..................................................................... 214
X De eerste en laatste beelden van een movie bewerken ......... 216
Diavoorstelling (automatische weergave) .................................... 218
Afspelen op een HD-televisie ....................................................... 222
K Opnamen beveiligen............................................................... 225
L Opnamen wissen..................................................................... 227
B Weergave met opname-informatie ...................................... 229
Opnamen naverwerken 233
U Creatieve filters toepassen ..................................................... 234
S Het formaat van JPEG-opnamen wijzigen.............................. 237
Opnamen afdrukken 239
Het afdrukken voorbereiden......................................................... 240
w Afdrukken............................................................................... 242
De opname bijsnijden ................................................................ 247
W Digital Print Order Format (DPOF) ......................................... 249
W
Voor DPOF geselecteerde opnamen rechtstreeks afdrukken ...........252
p Opnamen selecteren voor een fotoboek ................................. 253
De camera aanpassen aan uw voorkeuren 255
Persoonlijke voorkeuzen instellen ................................................ 256
Persoonlijke voorkeuze-instellingen ............................................. 258
C.Fn I: Belichting ....................................................................... 258
C.Fn II: Beeld............................................................................. 260
C.Fn III: Autofocus/transport...................................................... 262
C.Fn IV: Bediening/overig.......................................................... 263
My Menu vastleggen .................................................................... 265
19
Inhoud
14
13
12
Referentie 267
Een gewoon stopcontact gebruiken..............................................268
F De afstandsbediening gebruiken .............................................. 269
Externe Speedlites........................................................................270
H Eye-Fi-kaarten gebruiken........................................................272
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus ..............274
Systeemschema ...........................................................................276
Menu-instellingen..........................................................................278
Problemen oplossen .....................................................................284
Foutcodes .....................................................................................296
Specificaties..................................................................................297
Veiligheidsmaatregelen................................................................. 307
Opnamen downloaden naar een computer 313
Opnamen downloaden naar een computer...................................314
Informatie over de software ..........................................................316
De software installeren .................................................................317
Verkorte handleiding en index 321
Verkorte handleiding .....................................................................322
Index .............................................................................................334
20
Omgaan met de camera
Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel
deze niet bloot aan fysieke schokken.
De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Neem
direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center als u de camera
per ongeluk in het water laat vallen. Droog de camera af met een schone, droge
doek als er waterspatten op zijn gekomen. Wrijf de camera grondig schoon met
een licht vochtige doek als deze in aanraking is gekomen met zoute lucht.
Houd de camera buiten het bereik van apparaten met sterke magnetische
velden, zoals magneten of elektrische motoren. Houd de camera eveneens
uit de buurt van apparaten die sterke radiogolven uitzenden, zoals grote
antennes. Sterke magnetische velden kunnen storingen veroorzaken en
opnamegegevens beschadigen.
Laat de camera niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een auto die in
direct zonlicht staat. Door de hoge temperaturen kan de camera defect raken.
De camera bevat elektronische precisieschakelingen. Probeer de camera
nooit zelf te demonteren.
Blokkeer de ingebouwde flitser en het spiegelmechanisme niet met uw vinger of
iets anders. Als u dit toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Gebruik een blaasbuisje om stof van de lens, zoeker, reflexspiegel of het
matglas te blazen. Gebruik geen reinigingsmiddelen die organische
oplosmiddelen bevatten om de camerabehuizing of lens schoon te vegen.
Neem voor het verwijderen van hardnekkig vuil contact op met het
dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Raak de elektrische contactpunten van de camera nooit met uw vingers aan.
Als u dat wel doet, kunnen de contactpunten gaan roesten. Roest op de
contactpunten kan ertoe leiden dat de camera niet goed meer functioneert.
Als de camera plotseling van een koude in een warme omgeving
terechtkomt, kan zich condens vormen op de camera en op de inwendige
delen. Voorkom condensvorming door de camera eerst in een afgesloten
plastic tas te plaatsen. Zorg ervoor dat de camera is aangepast aan de
hogere temperatuur voordat u de camera uit de tas haalt.
Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt
u beschadiging van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert
u het objectief, de kaart en de accu uit de camera. Wacht tot de condens is
verdampt voordat u de camera gebruikt.
Verwijder de accu en berg de camera op een koele, droge en goed
geventileerde plaats op als u de camera gedurende langere tijd niet gaat
gebruiken. Ook als de camera is opgeborgen, moet u de sluiter zo nu en dan
enkele malen bedienen om te controleren of de camera nog goed functioneert.
Vermijd opslag op plaatsen waar chemicaliën worden gebruikt die oxidatie
en corrosie veroorzaken, zoals in een laboratorium.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
21
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
Als de camera langere tijd niet is gebruikt, test u alle functies voordat u de
camera weer gaat gebruiken. Als u de camera langere tijd niet hebt gebruikt
en opnamen wilt gaan maken van een belangrijke gebeurtenis, bijvoorbeeld
een reis naar het buitenland, is het raadzaam de camera te laten controleren
door uw Canon-dealer of zelf te controleren of de camera goed functioneert.
Als u lange tijd achtereen continue opnamen, Live view-opnamen of movie-
opnamen maakt, kan de camera heet worden. Dit is geen defect.
LCD-scherm
Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie en meer dan 99,99%
effectieve pixels heeft, kunnen er onder de 0,01% resterende pixels enkele dode pixels
voorkomen die in dezelfde kleur, bijvoorbeeld zwart of rood, worden weergegeven. Dode pixels
zijn geen defect De dode pixels zijn ook niet van invloed op de vastgelegde opnamen.
Als het LCD-scherm lange tijd aan blijft staan, kan het scherm inbranden en
zijn er restanten van de eerdere weergave te zien. Dit is echter een tijdelijk
effect dat verdwijnt als de camera enkele dagen niet wordt gebruikt.
Bij lage temperaturen kan het LCD-scherm langzamer reageren en bij hoge temperaturen
kan het er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het scherm weer normaal.
Kaarten
Let op het volgende om de kaart en vastgelegde gegevens te beschermen:
Laat de kaart niet vallen of nat worden en buig de kaart niet. Oefen geen druk op
de kaart uit en stel deze niet bloot aan fysieke schokken en trillingen.
Raak de elektronische contactpunten van de kaart nooit met uw vingers of een
metalen voorwerp aan.
Plak geen stickers of iets anders op de kaart.
Gebruik of bewaar de kaart niet in de buurt van voorwerpen met een sterk magnetisch
veld, zoals tv's, luidsprekers en magneten. Mijd ook plaatsen met statische elektriciteit.
Plaats de kaart niet in direct zonlicht of in de buurt van hittebronnen.
Bewaar de kaart in een houder.
Bewaar de kaart niet op hete, stoffige of vochtige plaatsen.
Objectief
Nadat u het objectief hebt losgedraaid van de camera,
plaatst u het objectief met de achterkant naar boven en
bevestigt u de lensdoppen om krassen op het lensoppervlak
en de elektrische contactpunten te voorkomen.
Vuil aan de voorzijde van de sensor
Behalve dat er stof van buitenaf de camera kan binnendringen,
kan er in zeldzame gevallen ook smeermiddel van de interne
onderdelen van de camera op de sensor terechtkomen. Als er
vlekken op de opname zichtbaar zijn, raden wij u aan de sensor
te laten reinigen door een Canon Service Center.
Contactpunten
22
Namen van onderdelen
Objectiefontgrendelingsknop
(pag. 41)
Aan-uitschakelaar (pag. 35)
Programmakeuzewiel (pag. 26)
<D>
Flitsknop (pag. 101)
<6>
Hoofdinstelwiel
Ontspanknop
(pag. 45)
Rode-
ogenreductie/
Zelfontspanner
lampje
(pag. 102/100)
Greep
Spiegel (pag. 200)
Contactpunten (pag. 21)
Objectiefbevestiging
Objectiefvergrendelingsstift
Ingebouwde flitser/AF-hulplicht
(pag. 101/96)
Aansluitingenklepje
Markering EF-objectiefvatting (pag. 40)
Markering EF-S-objectiefvatting (pag. 40)
Contactpunten voor flitssynchronisatie
Flitserschoen (pag. 270)
<
V
> Scherpstelvlak-
markering (pag. 67)
Luidspreker
(pag. 214)
Bevestigingspunt
draagriem
(pag. 29)
Microfoon
(pag. 154, 174)
Aansluiting afstandsbediening (pag. 269)
Digitale aansluiting (pag. 240)
HDMI mini OUT-aansluiting (pag. 222)
Cameradop (pag. 40)
23
Namen van onderdelen
<A> Knop voor Live view-opnamen/
movie-opnamen (pag. 134/154)
Knop voor dioptrische aanpassing (pag. 44)
Oogschelp (pag. 269)
Zoekeroculair
LCD-scherm
(pag. 48 en 181)
<O/L> Knop voor
diafragma/belichtingscorrectie/
Wisknop
(pag. 109/112/227)
<Q> Quick Control-
knop (pag. 46)
Statiefbevestigingspunt
<M> Menuknop (pag. 48)
<x> Weergaveknop (pag. 80)
<0> Instelknop (pag. 48)
<W><X><Y><Z>
:
<S>
Pijltjestoetsen (pag. 48)
<Wi> knop voor ISO-snelheid (pag. 88)
<XB> Knop voor witbalansselectie (pag. 127)
<Yi/j> Knop voor selectie transport/zelfontspanner
(pag. 98 en 100)
<Zf> Knop voor AF-modusselectie (pag. 93)
Kaartsleuf (pag. 32)
Accucompartiment (pag. 32)
Lees- /schrijfindicator (pag. 34)
Ontgrendelknop kaartsleuf/
accucompartiment (pag. 32)
Kaartsleuf-/
accucompartimentklepje
(pag. 32)
Aansluitpunt
DC-snoer
(pag. 268)
<S/u>
Knop voor AF-
puntselectie/vergroten
(pag. 95/206 en 247)
<A/Hy> Knop voor
AE-vergrendeling/
FE-vergrendeling/index/
verkleinen
(pag. 116/117/204/206 en 247)
<B> Display-knop
(pag. 52, 80, 136, 158 en 189)
Namen van onderdelen
24
Opname-instellingen (in creatieve modi, pag. 26)
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast, worden weergegeven.
c
Instelwielwijzer
(pag. 103)
Beeldstijl
(pag. 91)
Indicator belichtingsniveau
Belichtingscorrectiew
aarde (pag. 112)
AEB-bereik (pag. 114)
AF-bediening (pag. 93)
X:
1-beeld AF
9:
AI Focus AF
Z:
AI Servo AF
MF:
Handmatig scherpstellen
Opnamemodus
Quick Control-pictogram
(pag. 46 en 71)
Accuniveau (pag. 36)
zxcn
Witbalans (pag. 127)
Q Auto
W Daglicht
E Schaduw
R Bewolkt
Y Kunstlicht
U Wit TL licht
I Flitser
O Custom
Transport/zelfontspanner
(pag. 98 en 100)
u Enkelbeeld
i Continue opname
j Zelfontspanner:10 sec
l Zelfontspanner:2 sec
q Zelfontspanner:Continu
Sluitertijd
Diafragma
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) (pag. 119)
ISO-snelheid (pag. 88)
Lichte tonen prioriteit
(pag. 261)
y
Flitsbelichtingscompensatie
(pag. 113)
0
Flitsbelichtingscompensatie
externe flitser
Ingebouwde flitser omhoog (pag. 47)
Opnamekwaliteit (pag. 84)
73 Groot/Fijn
83 Groot/Normaal
74 Gemiddeld/Fijn
84
Gemiddeld/Normaal
7a Klein 1/Fijn
8a Klein 1/Normaal
b Klein 2 (Fijn)
c Klein 3 (Fijn)
1+73
RAW + Groot/Fijn
1 RAW
Timer zelfontspanner
Maximumaantal opnamen tijdens
witbalansbracketing
Maximumaantal opnamen
u Witbalanscorrectie (pag. 129)
B Witbalansbracketing (pag. 130)
Meetmethode (pag. 111)
q Meervlaksmeting
w Deelmeting
e Centrum gewicht gemiddeld
Indicator GPS-verbinding (pag. 280)
Eye-Fi-overdrachtstatus (pag. 272)
25
Namen van onderdelen
Zoekerinformatie
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast, worden weergegeven.
Matglas
AF-punten
Indicator voor AF-puntactivatie <•>
<A>
AE-vergrendeling/
AEB actief
<D>
Flitser gereed
Waarschuwing voor onjuiste
FE-vergrendeling
<e>
Snelle synchronisatie
(FP-flits)
<d> FE-vergrendeling/
FEB wordt uitgevoerd
<y> Flitsbelichtings-
correctie
Sluitertijd
Flitsbelichtingsvergrendeling (FEL)
Bezig (buSY)
Ingebouwde flitser opladen (D buSY)
Waarschuwing volle kaart (FuLL)
Waarschuwing kaartfout (Card)
Waarschuwing geen kaart (Card)
<i>
ISO-snelheid
<u>
Witbalanscorrectie
<o>
Scherpstel-
bevestigingslampje
Max. opnamereeks
<0> Monochroom-
opnamen
ISO-snelheid
<A> Lichte tonen prioriteit
Indicator belichtingsniveau
Belichtingscorrectiewaarde
AEB-bereik
Indicator voor rode-ogen-reductielampje
Diafragma
Namen van onderdelen
26
Programmakeuzewiel
Op het programmakeuzewiel vindt u de basismodi, de creatieve modi
en de movie-opnamemodus.
Basismodi
U hoeft alleen maar de ontspanknop in te
drukken. De camera stelt alles in en zorgt
dat de instellingen zijn afgestemd op het
onderwerp of de scène.
A : Scene Intelligent Auto (pag. 56)
7 : Flitser uit (pag. 61)
C : Creative Auto (pag. 62)
Voorgeprogrammeerde modi
2 : Portret (pag. 65)
3 : Landschap (pag. 66)
4 : Close-up (pag. 67)
5 : Sport (pag. 68)
6 : Nachtportret (pag. 69)
k: Movie-opname
(pag. 153)
Creatieve modi
Met deze modi is het eenvoudiger om
verschillende onderwerpen vast te leggen.
d : AE-programma (pag. 82)
s :
AE met sluitertijdvoorkeuze (pag. 104)
f :
AE met diafragmavoorkeuze (pag. 106)
a :
Handmatige belichting (pag. 109)
27
Namen van onderdelen
Objectief
Objectief zonder focusafstandsschaal
Focusring (pag. 97 en 150)
Bevestiging zonnekap (pag. 42)
Filterdraad
(voorkant objectief)
Schakelaar voor Image Stabilizer
(beeldstabilisatie) (pag. 43)
Markering objectiefvatting (pag. 40)
Scherpstelmodusknop (pag. 40)
Zoomring (pag. 41)
Zoompositiemarkering
Contactpunten (pag. 21)
Namen van onderdelen
28
Acculader LC-E10
Oplader voor accu LP-E10 (pag. 30).
Acculader LC-E10E
Oplader voor accu LP-E10 (pag. 30).
Stekker
Oplaadlampje
Lampje 'volledig opgeladen'
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES - BEWAAR DEZE INSTRUCTIES.
GEVAAR - VOLG DEZE INSTRUCTIES NAUWKEURIG OM HET RISICO
VAN BRAND EN ELEKTRISCHE SCHOKKEN TE BEPERKEN.
Voor aansluiting van een accessoire buiten de Verenigde Staten: gebruik zo
nodig een stekkeradapter met de juiste configuratie voor aansluiting op het
stopcontact.
Netsnoer
Netsnoeraansluiting
Accucompartiment
Oplaadlampje
Lampje 'volledig
opgeladen'
Accucompartiment
29
1
Aan de slag
In dit hoofdstuk worden de voorbereidende stappen en
de basisbediening van de camera uitgelegd.
De riem bevestigen
Haal het uiteinde van de riem van
onderaf door de draagriemring.
Haal het uiteinde daarna door de
gesp van de riem zoals afgebeeld in
de illustratie. Trek de riem strak en
zorg ervoor dat deze goed vastzit in
de gesp.
De oculairdop is ook aan de riem
bevestigd (pag. 269).
Oculairafsluiting
30
1
Verwijder het beschermdeksel.
Verwijder het beschermdeksel van de
accu.
2
Plaats de accu.
Plaats de accu op de juiste manier in
de lader zoals afgebeeld in de
illustratie.
Om de accu te verwijderen, herhaalt
u de bovenstaande procedure in
omgekeerde volgorde.
3
Laad de accu op.
Voor de LC-E10
Klap de contactpunten van de
acculader naar buiten, in de richting
van de pijl, en steek ze in het
stopcontact.
Voor de LC-E10E
Sluit het netsnoer aan op de lader en
steek de stekker in het stopcontact.
Het opladen begint automatisch en
het oplaadlampje wordt oranje.
Als de accu volledig is opgeladen,
wordt het lampje 'volledig opgeladen'
groen.
Het duurt ongeveer 2 uur om een volledig uitgeputte accu bij
kamertemperatuur (23 °C) helemaal op te laden. Hoe lang het duurt
om de accu op te laden, is sterk afhankelijk van de
omgevingstemperatuur en de resterende capaciteit van de accu.
Om veiligheidsredenen duurt opladen bij lage temperaturen
(6 °C - 10 °C) langer (tot circa 4 uur).
De accu opladen
LC-E10
LC-E10E
Lampje 'volledig opgeladen'
Laadlampje
31
De accu opladen
Bij aankoop is de accu niet volledig opgeladen.
Laad de accu vóór gebruik op.
Het verdient aanbeveling om de accu op te laden op de dag dat
u deze gaat gebruiken of een dag ervoor.
Zelfs wanneer de camera is opgeborgen, raakt een opgeladen accu
geleidelijk aan leeg.
Verwijder de accu na het opladen en haal de acculader uit het
stopcontact.
Verwijder de accu wanneer u de camera niet gebruikt.
Als de accu langere tijd in de camera blijft zitten, is er sprake van een
kleine lekstroom, waardoor de accu verder wordt ontladen en minder
lang meegaat. Bewaar de accu met daarop het beschermdeksel
(meegeleverd) bevestigd. Als u de accu opbergt nadat u deze volledig
hebt opgeladen, kunnen de prestaties van de accu teruglopen.
De acculader kan ook in het buitenland worden gebruikt.
De acculader is compatibel met een stroombron van 100 V AC tot
240 V AC, 50/60 Hz. Indien nodig kunt u een in de handel verkrijgbare
stekkeradapter voor het desbetreffende land of de desbetreffende regio
gebruiken. Sluit geen draagbare spanningsomvormer aan op de
acculader. Dit kan de acculader beschadigen.
Als de accu snel leeg raakt, zelfs nadat deze volledig is
opgeladen, moet de accu worden vervangen.
Koop een nieuwe accu.
Tips voor het gebruik van de accu en acculader
Nadat u de stekker van de lader uit het stopcontact hebt verwijderd, dient u de
contactpunten van de stekker minstens 3 seconden niet aan te raken.
Laad geen andere accu op dan een accu van het type LP-E10.
Accu LP-E10 is uitsluitend geschikt voor producten van Canon. Wanneer
u deze oplaadt met een acculader of een ander product dat niet
compatibel is, kunnen zich defecten of ongelukken voordoen waarvoor
Canon geen aansprakelijkheid aanvaardt.
32
Plaats een volledig opgeladen accu LP-E10 in de camera. U kunt in de
camera een SD-, SDHC- of SDXC-geheugenkaart gebruiken
(afzonderlijk verkrijgbaar). De opnamen worden opgeslagen op de
kaart.
Zorg ervoor dat het schrijfbeveiligingsschuifje van de kaart
omhoog staat zodat schrijven/wissen mogelijk is.
1
Open het klepje.
Schuif het schuifje in de richting van
de pijlen en open het klepje.
2
Plaats de accu.
Steek het uiteinde met de
accucontacten in de camera.
Schuif de accu in de camera totdat de
accu vastzit.
3
Plaats de kaart.
Plaats de kaart met de etiketzijde
naar de achterkant van de camera
gericht, zoals in de illustratie wordt
weergegeven, en schuif de kaart in
de camera totdat deze vastklikt.
4
Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat het
dichtklikt.
Als u de aan-uitschakelaar op <1>
zet, wordt het aantal mogelijke
opnamen (pag. 36) weergegeven op
het LCD-scherm.
De accu en kaart plaatsen en verwijderen
De accu en de kaart plaatsen
Schuifje voor schrijfbeveiliging
33
De accu en kaart plaatsen en verwijderen
1
Zet de aan-uitschakelaar op
<2> (pag. 35).
2
Open het klepje.
Controleer of de lees-/schrijfindicator
uit is en open vervolgens het klepje.
Sluit het klepje als [Opslaan...] wordt
weergegeven.
3
Verwijder de accu.
D
ruk het accuvergrendelingsschuifje in de
richting van de pijl en verwijder de accu.
Plaats het beschermdeksel
(meegeleverd, pag. 30) op de accu
om kortsluiting van de
accucontactpunten te voorkomen.
4
Verwijder de kaart.
Druk de kaart voorzichtig in de
camera en laat de kaart vervolgens
los om deze uit te werpen.
Trek de kaart recht uit de camera.
5
Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat het dichtklikt.
De accu en de kaart verwijderen
Let erop dat u het klepje van de kaartsleuf en het accucompartiment bij het openen
niet te ver naar achteren drukt. Het scharnier zou anders kunnen breken.
Het aantal mogelijke opnamen is afhankelijk van de resterende capaciteit van de
kaart, de instelling voor de opnamekwaliteit, de ISO-snelheid, enzovoort.
Door [
z
1: Ontspan sluiter zonder kaart
] in te stellen op [
Uitschakelen
],
voorkomt u dat u vergeet een kaart te plaatsen
(pag. 180).
De accu en kaart plaatsen en verwijderen
34
Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, betekent dit
dat opnamen op de kaart worden gelezen, opgeslagen of gewist, of
dat gegevens worden overgebracht. Maak het klepje van de
kaartsleuf/het accucompartiment niet open.
Verricht ook geen van de volgende handelingen wanneer de lees-/
schrijfindicator brandt of knippert. De opnamegegevens, kaart of
camera kunnen anders beschadigd raken.
De kaart verwijderen.
De accu verwijderen.
De camera schudden of ergens tegenaan stoten.
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 184).
Als er op het LCD-scherm een kaart gerelateerde foutmelding wordt
weergegeven, verwijdert u de kaart en plaatst u deze opnieuw. Gebruik
een andere kaart als het probleem aanhoudt.
Als u alle opnamen op de kaart naar een computer kunt overbrengen,
brengt u alle opnamen over en formatteert u de kaart met de camera
(pag. 50). De kaart functioneert dan wellicht weer normaal.
Raak de contactpunten van de kaart niet aan met uw vingers of met
metalen voorwerpen. Stel de contactpunten niet bloot aan stof of water.
Als er vuil op de contactpunten komt, maken ze geen goed contact en
kan er een storing optreden.
De camera is niet compatibel met MultiMediaCards (MMC). (Er wordt
een kaartfout weergegeven.)
35
Als na het aanzetten van de camera het scherm met de datum/tijd/
zone wordt weergegeven, raadpleegt u pagina 37 voor het instellen
van de datum/tijd/zone.
<1> : De camera is ingeschakeld.
<2> : De camera is uitgeschakeld
en werkt niet. Zet de aan-
uitschakelaar op deze positie
wanneer u de camera niet
gebruikt.
Om de accu te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze circa 30 seconden niet is gebruikt. Om de camera weer
in te schakelen, drukt u de ontspanknop half in (pag. 45).
U kunt de automatische uitschakeltijd wijzigen via de optie
[51: Uitschakelen] (pag. 181).
De camera inschakelen
3 Automatisch uitschakelen
Als u de aan-uitschakelaar op <2> zet terwijl een opname op de kaart
wordt opgeslagen, wordt [Opslaan...] weergegeven en wordt de camera
uitgeschakeld nadat de opname op de kaart is opgeslagen.
De camera inschakelen
36
Wanneer de camera wordt ingeschakeld, heeft het accuniveau een van
de volgende vier niveaus.
z : De accu is vol.
x : Het accuniveau is laag, maar de
camera kan nog worden
gebruikt.
c : De accu is bijna leeg. (Knippert)
n : Laad de accu op.
Maximumaantal opnamen
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E10-
accu, zonder Live view, en de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging
Products Association).
z Het accuniveau controleren
Temperatuur
Kamertemperatuur
(23 °C)
Lage temperaturen
(0 °C)
Geen flits Circa 600 opnamen 580
50% flits Circa 500 opnamen 410
In de volgende gevallen raakt de accu sneller leeg:
Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
Wanneer de AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname
wordt gemaakt.
Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief wordt
gebruikt.
Wanneer het LCD-scherm vaak wordt gebruikt.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan het aantal mogelijke
opnamen afnemen.
Voor de bediening van het objectief wordt ook stroom van de accu
gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte objectief, de accu kan sneller leeg
raken.
Zie pagina 135 voor het aantal mogelijke opnamen met Live view-
opname.
37
Wanneer de camera voor het eerst wordt ingeschakeld of als de datum/tijd/
zone-instellingen zijn gereset, wordt het instelscherm datum/tijd/zone
weergegeven. Volg de stappen hieronder om eerst de tijdzone in te stellen. Als
u de tijdzone van uw woonplaats op de camera instelt en vervolgens naar een
andere tijdzone reist, kunt u eenvoudig de juiste tijdzone voor uw bestemming
instellen, zodat de datum/tijd in de camera automatisch worden bijgewerkt.
Houd er rekening mee dat de datum/tijd die aan opnamen worden toegevoegd, worden
gebaseerd op de ingestelde datum/tijd. Zorg ervoor dat u de juiste datum/tijd instelt.
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [52]
[Datum/tijd/zone].
Druk op de pijltjestoetsen
<Y>
en
<Z>
om het tabblad
[52]
te selecteren.
Druk op de pijltjestoetsen
<W>
en
<X>
om
[Datum/tijd/zone]
te selecteren en
druk vervolgens op
<0>.
3
Stel de tijdzone in.
[Londen] is standaard ingesteld.
Druk op de pijltjestoetsen
<Y>
en
<Z>
om het veld met de tijdzone te selecteren.
Druk op
<0>
zodat
<a>
wordt
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen
<W>
en
<X>
om
de tijdzone te selecteren en druk vervolgens op
<0>
. (Hiermee gaat u terug naar
<b>
.)
3 De datum, tijd en tijdzone instellen
De procedure voor het instellen van het menu wordt toegelicht op pagina 48 t/m 49.
In stap 3 is de tijd rechtsboven op het scherm het tijdsverschil met
Coordinated Universal Time (UTC). Als u uw tijdzone niet ziet, stel de
tijdzone dan in op basis van het tijdverschil met UTC.
3 De datum, tijd en tijdzone instellen
38
4
Stel de datum en de tijd in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het cijfer te selecteren.
Druk op <0> zodat <a> wordt
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen
<W>
en
<X>
om
het cijfer in te stellen en druk vervolgens op
<0>
. (Hiermee gaat u terug naar
<b>.)
5
Stel de zomertijd in.
Stel de zomertijd in als dit nodig is.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
om [
Y
] te selecteren.
Druk op
<0>
zodat
<a>
wordt weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Z] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Wanneer de zomertijd is ingesteld op
[Z]
, wordt de
tijd die u in stap 4 hebt ingesteld één uur vooruit
gezet. Als
[Y]
wordt ingesteld, wordt de zomertijd
uitgeschakeld en wordt de tijd één uur teruggezet.
6
Verlaat de instelling.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om [OK] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
De datum/tijd/zone en de zomertijd worden
ingesteld en het menu wordt weer weergegeven.
In de volgende gevallen worden de datum/tijd/zone-instellingen mogelijk
gereset. Als dit gebeurt, stelt u de datum en tijd opnieuw in.
Wanneer de camera wordt opgeborgen zonder de accu.
Wanneer de de accu van de camera leeg raakt.
Wanneer de camera langere tijd wordt blootgesteld aan temperaturen onder nul.
De ingestelde datum/tijd worden van kracht wanneer u bij stap 6 op
<0>
drukt.
Controleer nadat u de tijdzone hebt veranderd of de juiste datum/tijd is ingesteld.
39
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [TaalK].
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het tabblad [52] te
selecteren.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Taal
K] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
3
Stel de gewenste taal in.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
de gewenste taal te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
De interfacetaal wordt gewijzigd.
3 De interfacetaal selecteren
40
De camera is compatibel met alle Canon EF- en EF-S-objectieven.
De camera
kan niet worden gebruikt in combinatie met EF-M-objectieven.
1
Verwijder de doppen.
Verwijder de achterste lensdop en de
cameradop door ze los te draaien in
de richting die door de pijlen wordt
aangegeven.
2
Bevestig het objectief.
Plaats de witte of rode markering op
het objectief op gelijke hoogte met de
markering van dezelfde kleur op de
camera. Draai het objectief in de
richting van de pijl totdat het vastklikt.
3
Zet de focusinstellingsknop op
het objectief op <AF>.
<AF> staat voor 'autofocus', oftewel
automatische scherpstelling.
Als de knop is ingesteld op <MF>
(manual focus, handmatige
scherpstelling), kan er niet
automatisch worden scherpgesteld.
4
Verwijder de voorste lensdop.
Een objectief bevestigen en verwijderen
Een objectief bevestigen
Witte markering
Rode markering
Stof vermijden
Vervang objectieven zo snel mogelijk en op een plaats die zoveel mogelijk stofvrij is.
Bevestig de cameradop op de camera wanneer u deze zonder objectief
bewaart.
Verwijder stof van de cameradop voordat u deze bevestigt.
41
Een objectief bevestigen en verwijderen
U kunt in- of uitzoomen door de
zoomring op het objectief met uw vingers
te draaien.
Als u wilt in- of uitzoomen, doe dit dan
voordat u scherpstelt. Wanneer u na
het scherpstellen aan de zoomring
draait, kan de scherpstelling verloren
gaan.
Druk op de
objectiefontgrendelingsknop en
draai het objectief in de richting
van de pijlen.
Draai het objectief totdat dit niet meer
verder kan en koppel het objectief los.
Bevestig de achterste lensdop op het
losgekoppelde objectief.
In- en uitzoomen
Het objectief verwijderen
Kijk niet rechtstreeks naar de zon door een lens. Dit kan het
gezichtsvermogen beschadigen.
Zet de aan-uitschakelaar van de camera op <2> wanneer u een
objectief bevestigt of verwijdert.
Als het voorste deel (de scherpstelring) van het objectief tijdens het
automatisch scherpstellen draait, raak het draaiende deel dan niet aan.
Beeldconversiefactor
De beeldsensor is kleiner dan het
analoge 35-mm kleinbeeldformaat
(full-frame), waardoor de
brandpuntsafstand van het objectief
circa 1,6 keer zo lang lijkt.
Grootte beeldsensor (ongeveer)
(22,3 x 14,9 mm)
Beeldformaat full-frame (35 mm)
(36 x 24 mm)
Een objectief bevestigen en verwijderen
42
Met een zonnekap kan ongewenst licht worden geblokkeerd en wordt
de voorkant van het objectief beschermd tegen regen, sneeuw, stof,
enzovoort. Voordat u het objectief in een tas, enzovoort stopt, kunt u de
zonnekap ook andersom bevestigen.
Als er geen markering op het objectief en de zonnekap aanwezig is:
Bevestig de zonnekap.
Draai de zonnekap in de richting van
de pijl tot de kap goed is bevestigd.
Als er een markering op het objectief en de zonnekap aanwezig is:
1
Zorg ervoor dat de rode punten
op de zonnekap en op het
objectief zich tegenover elkaar
bevinden en draai het objectief in
de richting van de pijl.
2
Draai de zonnekap zoals op de illustratie.
Draai de zonnekap met de klok mee
tot deze goed is bevestigd.
Een zonnekap bevestigen
Als u de zonnekap niet goed bevestigt, ziet het buitengebied van de
afbeelding er mogelijk donker uit.
Pak de zonnekap aan de onderkant vast wanneer u deze draait om deze te
bevestigen of te verwijderen. Als u de zonnekap bij de randen vastpakt, kan de
kap vervormd raken waardoor u de zonnekap niet meer kunt draaien.
Verwijder de zonnekap als u de ingebouwde flitser van de camera gebruikt.
Als u dit niet doet, blokkeert de zonnekap een deel van het flitslicht.
43
Als u gebruikmaakt van een objectief met Image Stabilizer (IS,
beeldstabilisatie), wordt bewegingsonscherpte gecorrigeerd om een
scherpere opname te verkrijgen. In de hier uitgelegde procedure wordt
het objectief EF-S18-55mm f/3.5-5.6 IS II als voorbeeld gebruikt.
* IS betekent Image Stabilizer (beeldstabilisatie).
1
Zet de IS-schakelaar op <1>.
Zet ook de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
2
Druk de ontspanknop half in.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
werkt nu.
3
Maak de opname.
Als de opname er onbewogen uitziet
in de zoeker, drukt u de ontspanknop
volledig in om de opname te maken.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is niet effectief als het onderwerp
tijdens de opname beweegt.
Zet voor opnamen met bulb-belichting de IS-schakelaar op <
2
>. Als de schakelaar op
<
1
> staat, kan het zijn dat de Image Stabilizer (beeldstabilisatie) niet goed werkt.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is mogelijk niet effectief bij overmatige
beweging, zoals op een schommelende boot.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) werkt ongeacht of de
focusinstellingsknop op het objectief is ingesteld op <AF> of <MF>.
Ook wanneer u een statief gebruikt, kunt u zonder problemen opnamen
maken met de IS-schakelaar ingesteld op <1>. Maar om de accu te
sparen, wordt het aanbevolen de IS-schakelaar op <2> te zetten.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is zelfs effectief wanneer de camera
op een monopod is bevestigd.
Met bepaalde IS-objectieven kunt u handmatig van IS-modus wisselen
om deze aan te passen aan de opnameomstandigheden. Het objectief
EF-S18-55mm f/3.5-5.6 IS II wisselt echter automatisch van IS-modus.
44
Draai aan de knop voor
dioptrische aanpassing.
Draai de knop naar links of rechts
zodat de AF-punten (negen vakjes) in
de zoeker scherp zijn.
Voor scherpe opnamen houdt u de camera stil om
bewegingsonscherpte te minimaliseren.
1. Pak met uw rechterhand de cameragreep stevig vast.
2. Houd het objectief onderaan vast met uw linkerhand.
3. Plaats de wijsvinger van uw rechterhand lichtjes op de ontspanknop.
4. Duw uw armen en ellebogen licht tegen de voorkant van uw lichaam.
5.
Voor een stabiele houding plaatst u de ene voet een klein stukje voor de andere.
6. Druk de camera tegen uw gezicht en kijk door de zoeker.
Basisbediening
De scherpte van de zoeker aanpassen
De camera vasthouden
Als het beeld in de zoeker na de dioptrische aanpassing van de camera nog
niet scherp is, wordt u aangeraden om gebruik te maken van de dioptrische
aanpassingslenzen uit de E-serie (afzonderlijk verkrijgbaar).
Verticaal fotograferen
Horizontaal fotograferen
Zie pagina 133 voor het maken van opnamen terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
45
Basisbediening
De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half
indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken.
Half indrukken
Hiermee activeert u de automatische
scherpstelling en het automatische
belichtingssysteem dat de sluitertijd en
het diafragma instelt.
De belichtingsinstelling (sluitertijd en
diafragma) wordt in de zoeker
weergegeven (0).
Als u de ontspanknop half indrukt, wordt het
LCD-scherm uitgeschakeld (pag. 193).
Helemaal indrukken
De sluiter ontspant en de opname wordt
gemaakt.
Bewegingsonscherpte voorkomen
Het bewegen van de camera tijdens het belichtingsmoment kan leiden
tot bewegingsonscherpte. Onscherpe opnamen kunnen hiervan het
resultaat zijn. Let op het volgende om bewegingsonscherpte te
voorkomen:
Houd de camera goed vast zoals weergegeven op de vorige pagina.
Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen en druk
de ontspanknop vervolgens langzaam volledig in.
Ontspanknop
Als u de ontspanknop helemaal indrukt zonder deze eerst half in te
drukken of als u de ontspanknop half indrukt en direct daarna volledig,
treedt er een kleine vertraging op in het maken van de opname.
Zelfs tijdens menuweergave, het weergeven van opnamen of wanneer u
een opname maakt, kunt u direct teruggaan naar de opnamemodus door
de ontspanknop half in te drukken.
46
U kunt de opnamefuncties die worden weergegeven op het LCD-scherm,
rechtstreeks selecteren en instellen. Dit wordt het scherm Snel instellen genoemd.
1
Druk op de knop <Q>.
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven (7).
2
Stel de gewenste functie in.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
een functie te selecteren.
De geselecteerde functie en Uitleg
(pag. 53) worden weergegeven.
Draai aan het instelwiel <6> om de
instelling te wijzigen.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
De opname wordt weergegeven.
Q Snel instellen voor opnamefuncties
Basismodi Creatieve modi
Zie pagina 71 voor de functies die kunnen worden ingesteld in de basismodi
en voor de instellingsprocedure.
47
Q Snel instellen voor opnamefuncties
Selecteer de gewenste functie en
druk op <0>. Het scherm met
functie-instellingen wordt
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel
<6> om instellingen te wijzigen.
Er zijn ook functies die
kunnen worden ingesteld met
de knop <B>.
Druk op <0> om de instelling te
voltooien en ga terug naar het
scherm Snel instellen.
Voorbeeld van het scherm Snel instellen
Scherm met functie-instellingen
* Deze functies kunnen niet worden ingesteld via het scherm Snel instellen.
Wanneer u
<s>
selecteert en op
<0>
drukt, komt de ingebouwde flitser tevoorschijn.
<0>
48
U kunt verschillende instellingen opgeven via de menu's, zoals de
opnamekwaliteit, datum/tijd, enzovoort.
3 Menugebruik
Pijltjestoetsen
<S>
LCD-scherm
Knop <0>
De weergegeven menutabbladen en menu-items kunnen per
opnamemodus verschillen.
Menuscherm
Creatieve modi
Knop <M>
Basismodi Movie-opnamemodus
Menu-items
Menu-
instellingen
z Opnamen
5 Instellingen
9 My Menu
3 Weergave
Tabblad
49
3 Menugebruik
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer een tabblad.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
> om een
tabblad (een groep functies) te selecteren.
In deze handleiding verwijst 'het tabblad [
z
3
]'
bijvoorbeeld naar het scherm dat wordt weergegeven
als het derde tabblad
z
(Opnamen) van links
[ ] wordt geselecteerd.
3
Selecteer het gewenste item.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om de optie te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
4
Selecteer de instelling.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> of <
Y
>
en <
Z
> om de gewenste instelling te selecteren.
(Voor sommige instellingen moet u ofwel op de
toetsen <
W
> en <
X
>, ofwel op de toetsen <
Y
>
en <
Z
> drukken om deze te kunnen selecteren.)
De huidige instelling wordt blauw weergegeven.
5
Stel de gewenste optie in.
Druk op <
0
> om de instelling vast te leggen.
6
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <
M
> om terug te gaan naar het
scherm met instellingen voor de opnamefunctie.
Procedure voor het instellen van het menu
In stap 2 kunt u ook aan het instelwiel <
6
> draaien om een menutabblad te selecteren.
In de beschrijvingen van de menufuncties hieronder wordt er vanuit gegaan
dat u op de knop <
M
> hebt gedrukt om het menuscherm weer te geven.
Druk op de knop <M> om te annuleren.
Zie pagina 278 voor informatie over elk menu-item.
50
Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd met een andere camera
of computer, moet u de kaart met de camera formatteren.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd, worden alle
opnamen en gegevens op de kaart verwijderd. Zelfs beveiligde
opnamen worden verwijderd; controleer dus of er geen
opnamen op de kaart staan die u wilt bewaren. Breng de
opnamen en gegevens zo nodig over naar een computer of
een ander opslagmedium voordat u de kaart formatteert.
1
Selecteer [Kaart formatteren].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Kaart formatteren] en druk
vervolgens op <0>.
2
Formatteer de kaart.
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
De kaart wordt geformatteerd.
Wanneer de kaart is geformatteerd,
keert u terug naar het menu.
Druk voor low-levelformattering op de
knop <L> om [Low level format]
van een <X> te voorzien en
selecteer [OK].
3 De kaart formatteren
51
3 De kaart formatteren
De kaart is nieuw.
De kaart is geformatteerd met een andere camera of een
computer.
De kaart is volledig gevuld met opnamen of gegevens.
Er wordt een kaartfout weergegeven (pag. 296).
Gebruik [Kaart formatteren] in de volgende gevallen:
Low-levelformattering
Voer een low-levelformattering uit als de opname- of leessnelheid van de
kaart laag is of als u alle gegevens op de kaart volledig wilt wissen.
Aangezien bij low-levelformattering alle sectoren op de kaart die opname-
informatie kunnen bevatten worden geformatteerd, duurt het formatteren
wat langer dan een normale formattering.
U kunt de low-levelformattering stoppen door [Annuleer] te selecteren.
Ook in dat geval is de normale formatteerprocedure voltooid en kunt u de
kaart gewoon gebruiken.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd of wanneer gegevens
worden gewist, verandert alleen de bestandsbeheerinformatie. De eigenlijke
gegevens worden niet volledig gewist. Houd hier rekening mee wanneer u
de kaart verkoopt of weggooit. Als u de kaart weggooit, dient u een low-
levelformattering uit te voeren of de kaart fysiek onbruikbaar te maken om te
voorkomen dat persoonlijke gegevens in handen van derden kunnen komen.
Voordat u een nieuwe Eye-Fi-kaart gebruikt, moet de software voor
de kaart op uw computer worden geïnstalleerd. Vervolgens
formatteert u de kaart met de camera.
De capaciteit van de geheugenkaart die in het formatteringsscherm wordt
weergegeven, kan lager zijn dan de capaciteit die op de kaart staat.
Dit apparaat maakt gebruik van exFAT-technologie, waarvoor een
licentie is verleend door Microsoft.
52
Op het LCD-scherm kunnen de opname-instellingen, het menuscherm,
opnamen, enzovoort worden weergegeven.
Wanneer u de camera inschakelt, worden
de opname-instellingen weergegeven.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt,
wordt het LCD-scherm uitgeschakeld.
Wanneer u de ontspanknop loslaat, wordt
het LCD-scherm weer ingeschakeld.
Het LCD-scherm kan ook worden
uitgeschakeld met de knop
<B>. Druk nogmaals op de knop
om het LCD-scherm in te schakelen.
Van scherm wisselen op het LCD-scherm
Opname-instellingen
Wordt weergegeven wanneer u op de
knop <
M
> drukt. Druk nogmaals
op de knop om terug te keren naar het
scherm met opname-instellingen.
Wordt weergegeven wanneer u op de
knop <
x
> drukt. Druk nogmaals op
de knop om terug te keren naar het
scherm met opname-instellingen.
Menufuncties Opname
U kunt [52: LCD uit/aankn.] zo instellen dat de weergave met opname-
instellingen niet steeds wordt uit- of ingeschakeld (pag. 193).
Zelfs als het menuscherm of de opname wordt weergegeven, kunt u
onmiddellijk opnamen maken door de ontspanknop in te drukken.
53
De Uitleg verschijnt wanneer u van opnamemodus wisselt of een
opnamefunctie instelt, overschakelt op Live view-opnamen of movie-
opname, of wanneer u Snel instellen voor weergave gebruikt. De Uitleg
geeft een korte beschrijving van de desbetreffende modus, functie of
optie. Ook wordt er een korte beschrijving gegeven wanneer u een
functie of optie selecteert in het scherm Snel instellen. De Uitleg wordt
uitgeschakeld als u verdergaat met een bewerking.
Opnamemodus (voorbeeld)
Snel instellen (voorbeeld)
Selecteer [Uitleg].
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [Uitleg] en druk vervolgens op
<0>.
Selecteer [Uitschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Uitleg
3 De Uitleg uitschakelen
Opname-instellingen Live view-opname. Weergave
55
2
Basisfuncties voor het maken en
weergeven van opnamen
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u de basismodi op
het programmakeuzewiel kunt gebruiken voor de beste
resultaten en hoe u opnamen kunt weergeven.
In de basismodi hoeft u de camera alleen maar op het onderwerp te richten en de opname te
maken; de camera stelt alles automatisch in
(pag. 72 en 274). Bovendien kunnen geavanceerde
instellingen voor de opnamefunctie (voor gevorderden) niet worden gewijzigd, zodat slechte
opnamen als gevolg van foutieve handelingen worden voorkomen.
B
a
s
i
s
m
o
d
i
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
In de basismodi wordt de opname met de functie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid) (pag. 119) automatisch aangepast, zodat een optimale helderheid en contrast
worden verkregen. Deze functie is in de creatieve modi ook standaard ingeschakeld.
56
<A> is een volautomatische modus. De camera analyseert de
scène en stelt automatisch de optimale instellingen in. Bovendien
past de camera de scherpstelling automatisch aan door te meten of het
onderwerp beweegt of niet (pag. 59).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <A>.
2
Richt een AF-punt op het onderwerp.
Bij het scherpstellen worden alle AF-
punten gebruikt. Meestal wordt er op
het dichtstbijzijnde object
scherpgesteld.
Het scherpstellen kan worden
vereenvoudigd door het middelste
AF-punt op het onderwerp te richten.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in. De
lenselementen worden aangepast om
scherp te stellen op het onderwerp.
De stip in het AF-punt waarop wordt
scherpgesteld, knippert kort rood. Op
hetzelfde moment is er een pieptoon
te horen en brandt het
focusbevestigingslampje <o> in de
zoeker.
Indien nodig komt de ingebouwde
flitser automatisch tevoorschijn.
A
Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto)
AF-punt
Scherpstelbevestigingslampje
57
AVolautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto)
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
De opname wordt 2 seconden lang
op het LCD-scherm weergegeven.
Nadat u klaar bent met fotograferen, duwt
u de ingebouwde flitser weer omlaag.
Het focusbevestigingslampje <o> knippert en het onderwerp
is niet scherp in beeld.
Richt het AF-punt op een gedeelte met goed contrast en druk de
ontspanknop vervolgens half in (pag. 45). Ga iets achteruit als u te
dicht bij het onderwerp bent en probeer het nogmaals.
Meerdere AF-punten knipperen tegelijk.
In dat geval is op al deze AF-punten scherpgesteld. Wanneer het AF-punt
behorend bij het gewenste onderwerp knippert, maakt u de opname.
De pieptoon blijft zachtjes aanhouden. (Het
focusbevestigingslampje <o> brandt niet.)
Dit geeft aan dat de camera voortdurend scherpstelt op een bewegend
onderwerp. (Het focusbevestigingslampje <
o
> brandt niet.) U kunt
scherpe opnamen maken van een bewegend onderwerp.
De focusvergrendeling (pag. 59) werkt in dit geval niet.
Er wordt niet op het onderwerp scherpgesteld als de
ontspanknop half is indrukt.
Wanneer de focusinstellingsknop op het objectief op <MF>
(handmatige scherpstelling) staat, zet u deze op <AF>
(automatische scherpstelling).
Veelgestelde vragen
De modus <
A
> zorgt ervoor dat de kleuren in natuur- en buitenopnamen en
opnamen van zonsondergangen er indrukwekkender uitzien. Als het niet lukt om de
gewenste kleurtoon te krijgen, gebruikt u een creatieve modus en selecteert u een
andere beeldstijl dan <
D
>. Maak vervolgens de opname (pag. 91).
AVolautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto)
58
De flitser is afgegaan terwijl er daglicht is.
Bij een onderwerp met tegenlicht kan de flitser afgaan om donkere
schaduwen op het onderwerp lichter te maken. Als u de opname
zonder flits wilt maken, stelt u de flitser in op Flitser uit (pag. 61). Op
de flitsinstellingen na zijn de instellingen hetzelfde als bij <A>.
De flitser is afgegaan en de resulterende opname is te helder.
Vergroot de afstand tot het onderwerp en maak de opname. Als u
opnamen maakt met de flitser en het onderwerp bevindt zich te dicht
bij de camera, wordt de opname mogelijk te helder (overbelichting).
Bij weinig licht flitst de ingebouwde flitser meerdere keren.
Als u de ontspanknop half indrukt, flitst de flitser mogelijk meerdere
keren, zodat er beter automatisch kan worden scherpgesteld. Dit
wordt het AF-hulplicht genoemd. Het heeft een effectief bereik van
circa 4 meter.
De flitser is gebruikt, maar het onderste gedeelte van de
opname is onnatuurlijk donker.
De schaduw van het objectief kwam in beeld doordat het onderwerp
zich te dichtbij bevond. Vergroot de afstand tot het onderwerp en
maak de opname. Als er een zonnekap op het objectief is bevestigd,
moet deze worden verwijderd voordat u een opname met de flitser
maakt.
59
Positioneer het onderwerp afhankelijk van de scène links of rechts in
beeld, zodat er een uitgebalanceerde achtergrond en een goed
perspectief wordt bereikt.
Als u in de modus <
A
> de ontspanknop half indrukt om scherp te stellen op
een niet-bewegend onderwerp, wordt de scherpstelling vergrendeld. U kunt de
compositie vervolgens opnieuw bepalen en daarna de ontspanknop volledig
indrukken om de opname te maken. Dit heet 'focusvergrendeling'.
Scherpstelvergrendeling is ook mogelijk in andere basismodi (behalve <
5
>).
Als het onderwerp tijdens of na het scherpstellen in de modus <
A
> beweegt
en de afstand tot de camera verandert, treedt AI Servo AF in werking zodat er
voortdurend op het onderwerp wordt scherpgesteld. (De pieptoon blijft zachtjes
aanhouden.) Zolang u het AF-punt op het onderwerp blijft richten terwijl u de
ontspanknop half indrukt, wordt er voortdurend scherpgesteld. Druk de
ontspanknop volledig in om de opname te maken.
A
Volautomatische technieken (Scene Intelligent Auto)
De compositie opnieuw bepalen
Opnamen maken van een bewegend onderwerp
AVolautomatische technieken (Scene Intelligent Auto)
60
U kunt opnamen maken terwijl het zoekerbeeld op het LCD-scherm
wordt weergegeven. Dit heet 'Live view-opnamen'. Zie pagina 133 voor
meer informatie.
1
Geef het Live view-beeld op het
LCD-scherm weer.
Druk op de knop <A>.
Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het middelste AF-punt < > op
het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
Indien nodig komt de ingebouwde
flitser automatisch tevoorschijn.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
De foto wordt gemaakt en de opname
wordt op het LCD-scherm
weergegeven.
Nadat de kijktijd is verstreken,
keert de camera automatisch
naar de Live view-modus terug.
Druk op de knop <A> om de Live
view-opname te beëindigen.
A Live view-opnamen
61
De camera analyseert de scène en stelt automatisch de optimale
instellingen in. Op plaatsen waar het gebruik van een flitser niet is
toegestaan, zoals in musea of een aquarium, gebruikt u de modus
<7> (Flitser uit). Deze modus is ook geschikt om sfeer vast te leggen,
bijvoorbeeld in situaties met kaarslicht.
Voorkom beweging van de camera als de nummerweergave in
de zoeker knippert.
Bij weinig licht, wanneer de kans op bewegingsonscherpte groter is,
knippert de weergave van de sluitertijd in de zoeker. Houd de
camera stabiel of gebruik een statief. Als u een zoomlens gebruikt,
kunt u het beste de groothoekzijde gebruiken om te voorkomen dat
de opname door beweging van de camera onscherp wordt.
Portretopnamen maken zonder flitser.
Vraag bij weinig licht het onderwerp zich niet te bewegen totdat de
opname is gemaakt. Als het onderwerp tijdens de opname beweegt,
kan dit ertoe leiden dat het onscherp wordt vastgelegd.
7 De flitser uitschakelen
Opnametips
62
In de modus <C> kunt u op eenvoudige wijze de scherptediepte,
transportmodus/zelfontspanner en flitser wijzigen. U kunt de sfeer
kiezen die u in uw opnamen wilt vastleggen. De standaardinstellingen
zijn hetzelfde als in de modus <A>.
* CA staat voor Creative Auto.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <C>.
2
Druk op de knop <Q>. (7)
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
3
Stel de gewenste functie in.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
een functie te selecteren.
De geselecteerde functie en Uitleg
(pag. 53) worden weergegeven.
Zie pagina 63 t/m 64 voor de
instellingsprocedure en meer
informatie over de diverse functies.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
C Creatieve automatische opnamen
63
C Creatieve automatische opnamen
U kunt op de knop <Q> drukken om het volgende in te stellen:
(1) Sfeeropnamen
U kunt de sfeer instellen die u in uw opnamen wilt vastleggen. Druk op
de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
> of draai aan het instelwiel <
6
> om
de gewenste sfeer te selecteren. U kunt deze ook in een lijst
selecteren door op <
0
> te drukken. Zie pagina 73 voor meer
informatie.
(2) De achtergrond onscherper/scherper maken
Als u de indexmarkering naar links beweegt, wordt de achtergrond
minder scherp weergegeven. Als u de markering naar rechts
beweegt, wordt de achtergrond scherper weergegeven. Zie
'Portretfoto's maken' op pagina 65 als u de achtergrond onscherp
wilt weergeven. Druk op de pijltjestoetsen <Y> en <Z> of draai
aan het instelwiel <6> om de gewenste sfeer te selecteren.
Afhankelijk van het objectief en de opnameomstandigheden ziet de
achtergrond er mogelijk minder onscherp uit. U kunt deze functie
niet instellen (grijs weergegeven) als de ingebouwde flitser omhoog
staat en de modus <a> of <D> is geselecteerd. Als de flitser wordt
gebruikt, wordt deze instelling niet toegepast.
Sluitertijd
(1)
Accuniveau
Maximumaantal
opnamen
ISO-snelheid
Opnamekwaliteit
Diafragma
(3)
(2)
(4)
C Creatieve automatische opnamen
64
(3) Transport/zelfontspanner: Druk op <0> en geef de instelling op
met <Y> en <Z> of het instelwiel <6>.
<u> Enkelbeeld : Een opname tegelijk maken.
<i>
Continue opname
:
Als u de ontspanknop volledig indrukt,
worden er continu opnamen gemaakt. U
kunt circa 3 opnamen per seconde maken.
<j> Zelfontspanner: 10 sec :
De opname wordt 10 seconden na het
indrukken van de ontspanknop gemaakt.
<q>Zelfontspanner: Continu:
Druk op de pijltjestoetsen <W> en <X > om
aan te geven hoeveel opnamen u met de
zelfontspanner wilt maken (2 - 10).
10 seconden na het indrukken van de
ontspanknop wordt het ingestelde aantal
opnamen gemaakt.
(4) Flitsen: Druk op <0> en geef de instelling op met <Y> en <Z> of
het instelwiel <6>.
<a> Autom. flits : De flitser flitst automatisch als dat nodig is.
<I> Flitser aan : De flitser flitst altijd.
<b> Flitser uit : De flitser is uitgeschakeld.
Als u een externe Speedlite gebruikt, kan [Flitsen] niet worden ingesteld.
Zie de opmerkingen op pagina 100 over het gebruik van de zelfontspanner.
Zie 'De flitser uitschakelen' op pagina 61 bij het gebruik van <b>.
65
De modus <2> (Portret) maakt de achtergrond onscherp,
zodat personen duidelijker naar voren komen. Ook worden de
tinten van de huid en het haar zachter gemaakt.
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond, hoe beter.
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond, hoe
waziger de achtergrond eruitziet. Ook steekt het onderwerp beter af
tegen een gelijkmatige, donkere achtergrond.
Gebruik een teleobjectief.
Als u over een zoomlens beschikt, kunt u de telezijde gebruiken om het onderwerp
vanaf het middel beeldvullend vast te leggen. Kom indien nodig dichterbij.
Stel scherp op het gezicht.
Controleer of het AF-punt op het gezicht knippert. Als u een close-up
van het gezicht maakt, stelt u scherp op de ogen.
2 Portretfoto's maken
Opnametips
Als u de ontspanknop ingedrukt houdt, kunt u continue opnamen maken
(maximaal circa 3 opnamen per seconde) en zo gemakkelijk verschillende
poses en gelaatsuitdrukkingen van het onderwerp vastleggen.
Indien noodzakelijk komt de ingebouwde flitser automatisch tevoorschijn.
66
Gebruik de modus <3> (Landschap) voor panoramafoto's of om alles
van dichtbij tot veraf scherp in beeld te krijgen. Voor levendige blauwe
en groene tinten en zeer scherpe en heldere opnamen.
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde.
Wanneer u de groothoekzijde van een zoomlens gebruikt, wordt er beter op onderwerpen
die dichtbij of ver weg zijn scherpgesteld. Het geeft landschappen ook meer breedte.
's Avonds opnamen maken.
De modus <3> is ook erg geschikt voor
opnamen in de avonduren, omdat bij deze
modus de ingebouwde flitser is
uitgeschakeld. Gebruik een statief om
bewegingsonscherpte te voorkomen.
Als u 's avonds een opname van een
persoon wilt maken, zet u het
programmakeuzewiel op <6>
(Nachtportret) en gebruikt u een statief (pag. 69).
3 Landschapsfoto's maken
Opnametips
De flitser werkt niet, ook niet bij weinig licht of tegenlicht.
67
Wanneer u bloemen of kleine onderwerpen van dichtbij wilt
fotograferen, gebruikt u de modus <4> (Close-up). Gebruik een
macro-objectief (afzonderlijk verkrijgbaar) om kleine onderwerpen veel
groter te laten uitkomen.
Gebruik een eenvoudige achtergrond.
Met een simpele achtergrond komen kleine objecten zoals bloemen
beter tot hun recht.
Nader het onder onderwerp zo dicht mogelijk.
Controleer de minimale scherpstelafstand van het objectief.
Sommige objectieven hebben een indicatie, zoals <
4
0.25m/0.8ft
>.
De minimale scherpstelafstand van het objectief wordt gemeten vanaf
de scherpstelvlakmarkering <
V
> boven op de camera tot het
onderwerp. Als u zich te dicht bij het onderwerp bevindt, knippert het
focusbevestigingslampje <
o
>.
Als u de flitser gebruikt en de onderzijde van de opname er donker
uitziet, dient u de afstand tot het onderwerp te vergroten.
Gebruik bij een zoomlens de telezijde.
Het onderwerp ziet er groter uit als u bij een zoomlens de telezijde gebruikt.
4 Close-ups maken
Opnametips
68
Gebruik de modus <5> (Sport) om bewegende onderwerpen te
fotograferen, bijvoorbeeld rennende mensen of een rijdende auto.
Gebruik een teleobjectief.
Voor opnamen vanaf een afstand wordt het gebruik van een
teleobjectief aanbevolen.
Gebruik het middelste AF-punt om scherp te stellen.
Richt het middelste AF-punt op het onderwerp en druk de
ontspanknop vervolgens half in om automatisch scherp te stellen.
Tijdens het automatisch scherpstellen blijft u een zachte pieptoon
horen. Als er niet kan worden scherpgesteld, gaat het
focusbevestigingslampje <o> knipperen.
Druk de ontspanknop volledig in om de opname te maken. Als u de
ontspanknop ingedrukt houdt, blijft de camera bij het maken van
continue opnamen (maximaal circa 3 opnamen per seconde)
voortdurend op het bewegende onderwerp scherpstellen.
5
Opnamen maken van bewegende onderwerpen
Opnametips
Bij weinig licht, wanneer de kans op bewegingsonscherpte groter is,
knippert de weergave van de sluitertijd in de linkeronderhoek. Houd de
camera stil en maak de opname.
69
Gebruik de modus <6> (Nachtportret) als u 's avonds mensen
wilt fotograferen en een natuurlijk uitziende achtergrond wilt hebben.
U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Gebruik een groothoekobjectief en een statief.
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde om in het donker een
panorama-effect te verkrijgen. Gebruik tevens een statief om
bewegingsonscherpte te voorkomen.
Controleer de helderheid van het onderwerp.
Bij weinig licht gaat de ingebouwde flitser automatisch af, zodat het
onderwerp goed wordt belicht.
Het wordt aanbevolen om de opname meteen nadat u deze hebt
gemaakt op het scherm te bekijken, zodat u kunt controleren of de
belichting naar wens is. Als het onderwerp er donker uitziet, verkleint
u de afstand en maakt u de opname opnieuw.
Maak ook opnamen met de modus <
A
> (Scene Intelligent Auto).
Omdat bij avondopnamen bewegingsonscherpte vaker voorkomt,
wordt tevens aanbevolen om met de modus <A> te fotograferen.
6 Nachtportretten maken
Opnametips
6 Nachtportretten maken
70
Tijdens Live view-opnamen kan het moeilijk zijn om scherp te stellen op
lichtpunten zoals in een avondopname. In dergelijke gevallen wordt
aanbevolen dat u de AF-methode op [Quick-modus] instelt. Als het nog
steeds moeilijk is om scherp te stellen, zet u de focusinstellingsknop op het
objectief op <MF> en stelt u handmatig scherp.
Vraag het onderwerp zich niet bewegen, ook niet nadat er is geflitst.
Als u de zelfontspanner samen met de flitser gebruikt, brandt het lampje
van de zelfontspanner kort wanneer de opname wordt gemaakt.
71
Wanneer in de basismodi het scherm met de instellingen voor de
opnamefunctie wordt weergegeven, kunt u op de knop <Q> drukken
om het scherm Snel instellen weer te geven. In de tabel op de volgende
pagina ziet u de functies die in de diverse basismodi kunnen worden
ingesteld vanuit het scherm Snel instellen.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op een basismodus.
2
Druk op de knop <Q>. (7)
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
3
Stel de functies in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een functie te selecteren.
(Deze stap is in de modus A/7
niet nodig.)
De geselecteerde functie en Uitleg
(pag. 53) worden weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel
<6> om de instelling te wijzigen.
Q Quick control
Voorbeeld: portretmodus
Q Quick control
72
Functies die in de basismodi kunnen worden ingesteld
o:
automatisch ingesteld
k:
door gebruiker in te stellen
:
niet in te stellen
*
Gebruik de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> om het aantal continu-opnamen in te stellen.
Functie
A
(pag. 56)
7
(
pag. 61)
C
(pag. 62)
2
(pag. 65)
3
(pag. 66)
4
(pag. 67)
5
(pag. 68)
6
(pag. 69)
Trans-
port-
modus
u: Enkelbeeld
k k k k k k
i: Continue opname
k k k
Zelfont-
spanner
j
: 10-sec.
k k k k k k k k
q
:
Continue opname
*
k k k k k k k k
Flitsen
a:
Automatisch flitsen
o o o o o
D: Flitser aan
(flitst altijd)
k
b: Flitser uit
o k o o
Sfeeropnamen (pag. 73)
k k k k k k
Licht-/scèneopnamen (pag. 77)
k k k k
De achtergrond onscherper/scherper
maken (pag. 63)
k
Als u de opnamemodus wijzigt of de aan-uitschakelaar op <2> zet,
worden de standaardinstellingen hersteld (behalve de zelfontspanner).
73
U kunt de sfeer selecteren die u voor de opname wilt gebruiken,
behalve wanneer de basismodi <A> en <7> zijn ingesteld.
1
Stel het programmakeuzewiel op een
van de volgende modi in:
<C>,
<2>, <3>, <4>, <5> of <6>.
2
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A> om het Live
view-beeld weer te geven.
3
Selecteer in het scherm Snel
instellen de gewenste sfeer.
Druk op de knop <Q> (7).
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> om [
Standaard
] te selecteren. [
Sfeeropnamen
]
wordt weergegeven op het scherm.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
of draai aan het
instelwiel
<
6
>
om de gewenste sfeer te selecteren.
Op het LCD-scherm wordt weergegeven hoe de opname er
met de geselecteerde sfeerinstelling zal uitzien.
Opname via sfeerselectie
Sfeer
A 7 C 2 3 4 5 6
Sfeereffect
(1) Standaard
k k k k k k
Geen instelling
(2) Levendig
k k k k k k
Zwak/Standaard/Sterk
(3) Soft
k k k k k k
Zwak/Standaard/Sterk
(4) Warm
k k k k k k
Zwak/Standaard/Sterk
(5) Intens
k k k k k k
Zwak/Standaard/Sterk
(6) Koel
k k k k k k
Zwak/Standaard/Sterk
(7) Helderder
k k k k k k
Zwak/Normaal/Sterk
(8) Donkerder
k k k k k k
Zwak/Normaal/Sterk
(9) Monochroom
k k k k k k
Blauw / Z/W / Sepia
Opname via sfeerselectie
74
4
Stel het sfeereffect in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om de effectenbalk te
selecteren. [Effect] wordt dan onder
aan het scherm weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel
<6> om het gewenste effect te
selecteren.
5
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
Druk op de knop <A> om de Live
view-modus te verlaten en weer via
de zoeker te fotograferen. Druk
vervolgens de ontspanknop helemaal
in om de opname te maken.
Als u de opnamemodus wijzigt of de
aan-uitschakelaar op <2> instelt,
wordt de instelling [Standaard]
hersteld.
Het Live view-beeld dat met de toegepaste sfeerinstelling wordt
weergegeven, ziet er niet exact hetzelfde uit als de eigenlijke foto.
Bij gebruik van de flitser is het sfeereffect mogelijk minimaal.
Bij fel licht buiten heeft het Live view-beeld op het LCD-scherm mogelijk
niet dezelfde helderheid of sfeer als de eigenlijke foto die u maakt. Stel
[52: LCD-helderheid] in op 4 en kijk naar het Live view-beeld terwijl u
erop let dat het omgevingslicht geen invloed op het scherm heeft.
Als u niet wilt dat het Live view-beeld tijdens het instellen van functies
wordt weergegeven, drukt u na stap 1 op de knop <Q> en stelt u
[Sfeeropnamen] en [Effect] in.
75
Opname via sfeerselectie
Sfeerinstellingen
(1) Standaard
Standaardopnamekenmerken voor de respectieve opnamemodus.
Let op: <2> heeft opnamekenmerken die voor portretfoto's zijn
geoptimaliseerd en <3> is geoptimaliseerd voor landschapsfoto's.
Elke sfeer is een aanpassing van de opnamekenmerken van de
respectieve opnamemodus.
(2) Levendig
Het onderwerp krijgt een scherpe, levendige uitstraling. Dit resulteert
in een foto die er indrukwekkender uitziet dan een foto die met
[Standaard] wordt gemaakt.
(3) Soft
De nadruk wordt van het onderwerp afgehaald en het krijgt een
zachtere, delicatere uitstraling. Goed voor portretten, huisdieren,
bloemen, enzovoort.
(4) Warm
Kleuren worden warmer gemaakt en de nadruk wordt van het
onderwerp afgehaald, waardoor het een warmere en zachtere
uitstraling krijgt. Goed voor portretten, huisdieren en andere
onderwerpen die u een warme uitstraling wilt geven.
(5) Intens
De algehele helderheid wordt iets verminderd, terwijl het onderwerp
wordt benadrukt voor een intensere sfeer. Mensen of levende
onderwerpen vallen hierdoor meer op.
(6) Koel
De algehele helderheid wordt iets verminderd met een koelere
kleurtoon, waardoor de foto een schemerige, stille sfeer krijgt.
Onderwerpen in de schaduw komt hierdoor kalmer en imposanter
over.
Opname via sfeerselectie
76
(7) Helderder
De opname wordt lichter weergegeven.
(8) Donkerder
De opname wordt donkerder weergegeven.
(9) Monochroom
De opname is monochroom. U kunt de monochroomkleur instellen
op zwart-wit, sepia of blauw. Wanneer [Monochroom] is
geselecteerd, wordt <0> in de zoeker weergegeven.
77
In de basismodi <2>, <3>, <4> en <5> kunt u opnamen maken
waarbij de instellingen met de lichtomstandigheden of het scènetype
overeenkomen. In de meeste situaties voldoet [Stand. inst.], maar als
de instellingen aan de lichtomstandigheden of het type scène zijn
aangepast, zal de opname nauwkeuriger overeenkomen met wat u ziet.
Voor Live view-opnamen moet u, als u zowel [Licht-/scèneopnamen]
als [Sfeeropnamen] (pag. 73) instelt, eerst [Licht-/scèneopnamen]
instellen. Hierdoor wordt het gemakkelijker om het resultaat op het
LCD-scherm te bekijken.
1
Stel het programmakeuzewiel op
een van de volgende modi in:
<2>, <3>, <4> of <5>.
2
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A> om het Live
view-beeld weer te geven.
Opname via licht of scènetype
Licht of scène
A 7 C 2 3 4 5 6
(1) Stand. inst.
k k k k
(2) Daglicht
k k k k
(3) Schaduw
k k k k
(4) Bewolkt
k k k k
(5) Kunstlicht
k k k
(6) TL-licht
k k k
(7) Zonsondergang
k k k k
Opname via licht of scènetype
78
3
Selecteer in het scherm Snel
instellen licht- of scènetype.
Druk op de knop <Q> (7).
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Stand. inst.] te selecteren.
[Licht-/scèneopnamen] wordt
weergegeven op het scherm.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel
<6> om het gewenste type licht of
scène te selecteren.
De resulterende opname met het geselecteerde
licht- of scènetype dat wordt weergegeven.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
Druk op de knop <A> om de Live
view-modus te verlaten en weer via
de zoeker te fotograferen. Druk
vervolgens de ontspanknop helemaal
in om de opname te maken.
Als u de opnamemodus wijzigt of de aan-
uitschakelaar op <
2
> instelt, wordt de
instelling [
Stand. inst.
] hersteld.
Als u de flitser gebruikt, gaat de instelling over op [
Stand. inst.
]. (In de opname-
informatie wordt echter het ingestelde licht- of scènetype weergegeven.)
Als u deze functie samen met [
Sfeeropnamen
] wilt instellen, kiest u de
lichtomstandigheden of het scènetype dat het beste past bij de sfeer die u hebt
ingesteld. Wanneer u bijvoorbeeld [
Zonsondergang
] hebt gekozen, worden
warme kleuren benadrukt. Dit past wellicht niet bij de sfeer die u hebt ingesteld.
Als u niet wilt dat het Live view-beeld tijdens het instellen van functies wordt
weergegeven, drukt u na stap 1 op de knop <Q> en stelt u [Licht-/
scèneopnamen] in.
79
Opname via licht of scènetype
Instellingen voor het licht- of scènetype
(1) Stand. inst.
Een standaardinstelling die geschikt is voor de meeste
onderwerpen.
(2) Daglicht
Voor onderwerpen in zonlicht. Hiermee zien blauwe luchten en
groene gebieden zoals bomen en struiken er natuurlijker uit en
worden lichtgekleurde bloemen beter weergegeven.
(3) Schaduw
Voor onderwerpen in de schaduw. Geschikt voor huidskleurtinten die
mogelijk te blauwachtig worden weergegeven en voor lichtgekleurde
bloemen.
(4) Bewolkt
Voor onderwerpen bij een bewolkte lucht. Huidskleurtinten en
landschappen die er op een bewolkte dag mat kunnen uitzien,
worden warmer weergegeven. Dit werkt ook bij lichtgekleurde
bloemen.
(5) Kunstlicht
Voor onderwerpen die door kunstlicht worden verlicht. Vermindert de
roodoranje kleurzweem die door kunstlicht wordt veroorzaakt.
(6) TL-licht
Voor onderwerpen die door TL-licht worden verlicht. Geschikt voor
alle typen TL-verlichting.
(7) Zonsondergang
Geschikt voor het vastleggen van de indrukwekkende kleuren van
een zonsondergang.
80
Hieronder wordt beschreven hoe u opnamen het eenvoudigst kunt weergeven.
Zie pagina 203 voor meer informatie over de weergaveprocedure.
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
De laatstgemaakte of laatstbekeken
opname wordt weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Als u opnamen vanaf de laatste opname wilt
weergeven, drukt u op de toets <
Y
>.
Als u opnamen vanaf de eerste opname (de
oudste) wilt weergeven, drukt u op de toets <
Z
>.
Telkens als u op de knop <
B
> drukt, wordt
het weergaveformaat gewijzigd.
3
Beëindig de opnameweergave.
Druk op de knop <
x
> om de
opnameweergave te beëindigen en naar de
opname-instellingen terug te keren.
x Opnamen weergeven
Met basisinformatie
Histogram
Basisinformatie +
beeldkwaliteit/nummer van de opname
Weergave met opname-informatie
81
3
Creatieve opnamen
Om mislukte opnamen te voorkomen, worden in de
basismodi de meeste geavanceerde functies automatisch
ingesteld. Deze kunnen niet worden gewijzigd. In de
modus <
d
> (AE-programma) kunt u diverse functies
instellen en creatievere opnamen maken.
In de modus <d> stelt de camera de sluitertijd en het
diafragma automatisch in om een standaardbelichting te
verkrijgen.
Het verschil tussen de basismodi en <d> wordt uitgelegd
op pagina 274 t/m 275.
De functies die in dit hoofdstuk worden toegelicht, kunnen
ook worden gebruikt in de
modi
<s>, <f> en <a
>.
Deze komen in hoofdstuk 4 aan de orde.
Het pictogram
M
rechts boven de paginatitel geeft aan dat de
functie alleen in de creatieve modi (pag. 26) beschikbaar is.
*<d> staat voor programma.
* AE staat voor automatische belichting (Auto Exposure).
82
De camera stelt automatisch de sluitertijd en het diafragma in die het
beste bij de helderheid van het onderwerp passen. Dit heet AE-
programma.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <d>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Kijk door de zoeker en richt het
geselecteerde AF-punt op het
onderwerp. Druk de ontspanknop
vervolgens half in.
De stip in het AF-punt waarop is
scherpgesteld, licht gedurende korte
tijd rood op en ook het
focusbevestigingslampje <o>
rechtsonder in de zoeker gaat
branden (in de modus 1-beeld AF).
De sluitertijd en het diafragma
worden automatisch ingesteld en in
de zoeker weergegeven.
3
Controleer het scherm.
Er wordt een standaardbelichting
verkregen zolang de waarde voor de
sluitertijd en de weergave van de
diafragmawaarde niet knipperen.
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
d: AE-programma
Als u een TS-E-objectief gebruikt om het beeld verticaal te verschuiven of
als u een tussenring gebruikt, kan er mogelijk geen standaardbelichting
worden verkregen of is de belichting mogelijk onregelmatig.
83
d: AE-programma
Wijzig de ISO-snelheid. Gebruik de ingebouwde flitser.
Als u de belichting op het omgevingslicht en het onderwerp wilt
afstemmen, kunt u de ISO-snelheid wijzigen (pag. 88) of de
ingebouwde flitser gebruiken (pag. 101). In de modus <d> gaat de
ingebouwde flitser niet automatisch af. Bij binnenfoto's of in
omstandigheden met weinig licht kunt u daarom het beste op de
flitsknop <I> drukken om de ingebouwde flitser omhoog te klappen.
(U kunt de ingebouwde flitser ook omhoogklappen door in het
scherm Snel instellen het pictogram <s> te selecteren.)
Wijzig het programma met Programmakeuze.
Nadat u de ontspanknop half hebt ingedrukt, draait u aan het
instelwiel <6> om de combinatie van sluitertijd en diafragma (het
programma) te wijzigen. Programmakeuze wordt automatisch
geannuleerd nadat de opname is gemaakt. Programmakeuze is niet
mogelijk wanneer u de flitser gebruikt.
Opnametips
Wanneer de sluitertijd '30"' en het laagste f-getal
knipperen, is er sprake van onderbelichting. Verhoog
de ISO-snelheid of gebruik de flitser.
Wanneer de sluitertijd '4000' en het hoogste f-getal
knipperen, is er sprake van overbelichting. Verlaag de
ISO-snelheid.
Verschillen tussen <d> en <A> (Scene Intelligent Auto)
In de modus <A> worden veel functies, zoals de AF-bediening en de
meetmethode, automatisch ingesteld om mislukte opnamen te voorkomen.
U kunt slechts een beperkt aantal functies instellen. Met de modus <d>
worden alleen de sluitertijd en het diafragma automatisch ingesteld. U kunt
de AF-bediening, de meetmethode en andere functies naar wens instellen
(pag. 274).
84
U kunt het aantal pixels en de beeldkwaliteit selecteren. Er zijn tien
instellingen voor de opnamekwaliteit: 73, 83, 74, 84, 7a, 8a,
b, c, 1+73 en 1.
1
Selecteer [Beeldkwalit.].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Beeldkwalit.] en druk
vervolgens op <0>.
[Beeldkwalit.] wordt weergegeven.
2
Selecteer de opnamekwaliteit.
Het respectieve aantal pixels en het
aantal mogelijke opnamen worden
weergegeven om u te helpen de
gewenste kwaliteit te selecteren.
Druk vervolgens op <0>.
3
De opnamekwaliteit instellen
Vastgelegde pixels (aantal pixels)
Maximumaantal opnamen
85
3 De opnamekwaliteit instellen
* De cijfers voor de bestandsgrootte, het aantal mogelijke opnamen en de
maximale opnamereeks zijn gebaseerd op een testgeheugenkaart van 8 GB en
de testnormen van Canon (beeldverhouding 3:2, ISO 100 en beeldstijl
Standaard). Deze cijfers kunnen verschillen afhankelijk van het onderwerp,
merk van de kaart, beeldverhouding, ISO-snelheid, beeldstijl, persoonlijke
voorkeuze, enzovoort.
Richtlijnen voor het instellen van de opnamekwaliteit (benadering)
Beeldkwaliteit
Vastgelegde
pixels
(megapixel)
Bestandsgrootte
(MB)
Maximumaantal
opnamen
Maximale
opnamereeks
73
Hoge
kwaliteit
JPEG
Circa 17,9
(18 M)
6,4 1110 69
83 3,2 2190 2190
74
Gemiddelde
kwaliteit
Circa 8,0
(8,0 M)
3,4 2100 2100
84 1,7 4100 4100
7a
Lage
kwaliteit
Circa 4,5
(4,5 M)
2,2 3270 3270
8a 1,1 6210 6210
b
Circa 2,5
(2,5 M)
1,3 5440 5440
c
Circa 0,35
(0,35 M)
0,3 21060 21060
1+73
Hoge
kwaliteit
Circa 17,9
(18 M)
24,5+6,4 230 4
1 24,5 290 6
3 De opnamekwaliteit instellen
86
Ik wil de opnamekwaliteit selecteren die bij het papierformaat
past waarop ik wil afdrukken.
Raadpleeg het diagram links bij het
kiezen van de opnamekwaliteit. Als u de
opname wilt bijsnijden, wordt het
aanbevolen om een hogere kwaliteit
(meer pixels) te selecteren, zoals 73,
83, 1+73 of 1.
b is geschikt voor weergave van de
opname in een digitale fotolijst. c is
geschikt voor het e-mailen van de
opname of voor gebruik op een website.
Wat is het verschil tussen
7 en 8?
Deze instellingen geven de verschillende niveaus van beeldkwaliteit aan die het
resultaat zijn van de verschillende compressies. De instelling
7
geeft met
hetzelfde aantal pixels een hogere beeldkwaliteit. Hoewel
8
een iets lagere
beeldkwaliteit geeft, kunnen hiermee wel meer opnamen op de kaart worden
opgeslagen. De opties
b
en
c
hebben beide kwaliteitsinstelling
7
(Fijn).
Ik heb meer opnamen kunnen maken dan het aangegeven
maximumaantal opnamen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kunt u mogelijk meer opnamen
maken dan is aangegeven. Minder is echter ook mogelijk. Het weergegeven
aantal mogelijke opnamen is slechts een schatting.
Geeft de camera de maximale opnamereeks weer?
De maximale opnamereeks wordt rechts in de zoeker weergegeven.
Aangezien de indicator slechts één cijfer weergeeft (0 - 9), wordt elk
getal dat hoger is dan 8, weergegeven als 9. Dit getal wordt ook
weergegeven als er geen kaart in de camera is geplaatst. Pas op dat
u geen opnamen maakt als er zich geen kaart in de camera bevindt.
Wanneer moet ik
1 gebruiken?
1-opnamen moeten met een computer worden verwerkt. Meer
informatie over '1' en '1+73' vindt u op de volgende pagina.
Veelgestelde vragen
7a
8a
b
A3 (42 x 29,7 cm)
Papierformaat
A2 (59,4 x 42 cm)
A4 (29,7 x 21 cm)
12,7 x 8,9 cm
74
84
73
83
173
1
87
3 De opnamekwaliteit instellen
1
-opnamen zijn onbewerkte opnamegegevens die nog moeten worden omgezet in
73
of andere typen afbeeldingen.
1
-opnamen kunnen niet zomaar op een computer worden
weergegeven. Daarvoor is speciale software nodig, zoals Digital Photo Professional
(meegeleverd, pag. 316). U kunt deze opnamen echter wel aanpassen op manieren die met
andere opnametypen, zoals
73
niet mogelijk zijn.
1
is geschikt als u de opname zelf
nauwkeurig wilt bewerken of opnamen van een belangrijk onderwerp wilt maken.
Met
1
+
73
wordt één beeld opgeslagen als
1
- en als
73
-opname. De twee
opnamen worden gelijktijdig op de kaart opgeslagen. De twee opnamen worden
opgeslagen in dezelfde map en met hetzelfde bestandsnummer (bestandsextensie .JPG
voor JPEG en .CR2 voor RAW).
73
-opnamen kunnen zelfs worden weergegeven of
afgedrukt met een computer waarop de EOS-software niet is geïnstalleerd.
1
1+73
1 -beeld
73 -beeld
File No.
Bestandsextensie
0001 . CR2
0001 . JPG
Software voor het verwerken van RAW-opnamen
Voor het weergeven van RAW-opnamen op een computer wordt het gebruik
van "Digital Photo Professional" (EOS-software, pag. 316) aanbevolen.
Met oudere versies van Digital Photo Professional kunt u mogelijk de RAW-
opnamen die met deze camera zijn gemaakt niet verwerken. Als een
oudere versie van Digital Photo Professional op uw computer is
geïnstalleerd, werkt u deze als volgt bij met een update.
Wanneer de cd-rom met software (EOS Solution Disk) bij de camera wordt geleverd:
Installeer Digital Photo Professional vanaf de cd-rom.
Wanneer de cd-rom met software (EOS Solution Disk) niet bij de camera wordt geleverd:
Download een versie van Digital Photo Professional die compatibel is
met deze camera van de Canon-website.
RAW-opnamen die met deze camera zijn gemaakt, kunnen mogelijk niet worden
weergegeven met commerciële software van derden. Neem contact op met de
fabrikant van de software voor meer informatie over compatibiliteit.
88
Stel de ISO-snelheid (de lichtgevoeligheid van de beeldsensor) in op de waarde die voor het
omgevingslicht gewenst is. In de basismodi wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld (pag. 89).
1
Druk op de knop <Wi>.
[ISO-snelheid] wordt weergegeven.
2
Stel de ISO-snelheid in.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
of draai aan het instelwiel <
6
> om de
gewenste ISO-snelheid in te stellen en
druk vervolgens op <
0
>.
Als u [
AUTO
] selecteert, wordt de ISO-
snelheid automatisch ingesteld (pag. 89).
Richtlijnen voor de ISO-snelheid
* Bij hoge ISO-snelheden kunnen opnamen er korreliger uitzien.
i: De ISO-snelheid wijzigenN
ISO-snelheid
Opnamesituatie
(Geen flits)
Flitsbereik
ISO 100 - 400 Zonnig, buiten
Hoe hoger de ISO-snelheid,
hoe groter het flitsbereik zal
zijn (pag. 101).
ISO 400 - 1600 Bewolkt of 's avonds
ISO 1600 - 6400, H Donker, binnen of 's avonds
Als bij [
53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)
] de optie [
2: ISO vergroten
] is
ingesteld op [
1: Aan
], kan '
H
' (gelijk aan ISO 12800) ook worden ingesteld (pag. 258).
Als bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [10:
Flitsknopfunctie] is ingesteld op [1: ISO snelheid] kunt u de ISO-
snelheid met de knop <D> instellen.
Als bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [6: Lichte tonen
prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kunnen ISO 100 en “H
(equivalent aan ISO 12800) niet worden ingesteld (pag. 261).
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen er korreliger uitzien. Lange belichtingstijden
kunnen ook afwijkende kleuren in de opname tot gevolg hebben.
89
i: De ISO-snelheid wijzigenN
Als u de ISO-snelheid instelt op [AUTO],
wordt de actuele ISO-snelheid
weergegeven wanneer u de
ontspanknop half indrukt. Zoals op de
volgende pagina staat aangegeven,
wordt de ISO-snelheid automatisch
aangepast aan de opnamemodus.
ISO [AUTO]
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals
lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Als u een hoge ISO-snelheid en de flitser gebruikt om een onderwerp te
fotograferen dat zich dichtbij bevindt, kan de opname overbelicht zijn.
Omdat 'H' (gelijk aan ISO 12800) een uitgebreide ISO-snelheid is, zullen
ruis (zoals lichte puntjes en strepen) en onregelmatige kleuren beter
zichtbaar zijn dan normaal.
i: De ISO-snelheid wijzigenN
90
*1: Vast op ISO 800 voor bulb-belichting.
*2: Afhankelijk van de ingestelde maximale ISO-snelheid.
*3: Indien invulflitsen tot overbelichting leidt, wordt ISO 100 of een hogere ISO-
snelheid ingesteld.
*4: Als u reflectieflitsen gebruikt met een externe Speedlite in een basismodus
(behalve <6>) of in de modus <d>, wordt automatisch ISO 800 - 1600
(of tot de maximumgrens) ingesteld.
*5: Vast op ISO 400 als ISO 400 de maximumgrens is.
Voor ISO auto kunt u de maximale ISO-snelheid instellen op een
waarde tussen ISO 400 en ISO 6400.
Selecteer op het tabblad [z3] de optie
[ISO auto] en druk op <0>. Selecteer
de ISO-snelheid en druk op <0>.
Opnamemodus Instelling ISO-snelheid
A/7/C/3/4/5/6
Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 3200
d/s/f/a
*1
Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 6400
*2
2 ISO 100
Met flitser ISO 800
*3*4*5
3 De maximale ISO-snelheid instellen voor [ISO auto]N
Als [AUTO] is ingesteld, wordt de ISO-snelheid in volledige stappen
weergegeven. De ISO-snelheid wordt in werkelijkheid echter in kleinere
stappen ingesteld. In de opname-informatie (pag. 229) kan daarom een
ISO-snelheid van bijvoorbeeld 125 of 640 worden weergegeven.
In de modus <2> wordt daadwerkelijk de ISO-snelheid gebruikt die in
de tabel wordt weergegeven, ook als ISO 100 niet wordt weergegeven.
91
Door een beeldstijl te selecteren, kunt u opnamekenmerken verkrijgen
die bij uw fotografische expressie of bij het onderwerp passen.
In de basismodi kunt u geen beeldstijl selecteren.
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Beeldstijl] en druk vervolgens
op <0>.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer een beeldstijl.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een beeldstijl te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
De beeldstijl wordt ingesteld en het
menu verschijnt weer.
D Automatisch
De kleurtoon wordt automatisch aangepast aan de omstandigheden. In natuur- en
buitenopnamen en opnamen van zonsondergangen zien de kleuren er levendig uit,
met name voor blauwe luchten, bomen en struiken en zonsondergangen.
P Standaard
Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit. Dit is een
algemene beeldstijl die in de meeste omstandigheden geschikt is.
Q Portret
Voor mooie huidskleurtinten. De opname heeft zachtere kleuren.
Geschikt voor portretten in close-up.
Door de [
Kleurtoon
] te wijzigen (pag. 123), kunt u de huidskleurtint aanpassen.
A
Optimale opnamekenmerken voor het onderwerp
N
Kenmerken van beeldstijlen
Gebruik een andere beeldstijl als de gewenste kleurtoon niet wordt
verkregen met [Automatisch].
A Optimale opnamekenmerken voor het onderwerpN
92
R Landschap
Voor levendige blauwe en groene tinten en zeer scherpe en
heldere opnamen. Gebruik deze instelling voor indrukwekkende
landschappen.
S Neutraal
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan
geven om opnamen met de computer te verwerken. Voor
natuurlijke kleuren en ingetogen opnamen.
U Natuurlijk
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan
geven om opnamen met de computer te verwerken. Wanneer het
onderwerp wordt vastgelegd bij een kleurtemperatuur van 5200 K,
wordt de kleur colorimetrisch aangepast aan de kleur van het
onderwerp. Afbeeldingen worden ingetogen weergegeven.
V Monochroom
Voor zwart-witopnamen.
W Gebruiker 1-3
U kunt een standaardstijl, zoals [Portret], [Landschap], een
beeldstijlbestand, enzovoort opslaan en deze naar wens
aanpassen (pag. 125). Een beeldstijl die niet door de gebruiker
is aangepast, heeft dezelfde standaardinstellingen als de
beeldstijl [Automatisch].
Zwart-witopnamen die zijn vastgelegd in een ander bestandsformaat
dan 1 kunnen niet worden teruggezet naar kleur. Als u later
opnamen in kleur wilt maken, dient u ervoor te zorgen dat de
instelling [Monochroom] is geannuleerd. Wanneer [Monochroom]
is geselecteerd, wordt <0> in de zoeker weergegeven.
93
U kunt het AF-bediening (automatische scherpstelling) selecteren dat bij de
opnameomstandigheden en het onderwerp past. In de basismodi wordt de optimale
AF-bediening automatisch ingesteld voor de respectieve opnamemodus.
1
Stel de focusinstellingsknop op
het objectief in op <AF>.
2
Druk op de knop <Zf>.
[AF-bediening] wordt weergegeven.
3
Selecteer de AF-bediening.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
> of
draai aan het instelwiel <
6
> om de
gewenste AF-bediening in te stellen en druk
vervolgens op <
0
>.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp en druk de
ontspanknop half in. De camera stelt vervolgens
automatisch scherp in het geselecteerde AF-bediening.
Geschikt voor niet-bewegende onderwerpen. Wanneer u de
ontspanknop half indrukt, stelt de camera slechts één keer scherp.
Als de scherpstelling is bereikt, licht de stip in het AF-punt waarop is scherpgesteld gedurende
korte tijd rood op en gaat ook het focusbevestigingslampje <
o
> in de zoeker branden.
Bij meervlaksmeting (pag. 111) wordt de belichting ingesteld op het
moment dat er op het onderwerp is scherpgesteld.
Wanneer u de ontspanknop half ingedrukt houdt, wordt de
scherpstelling vergrendeld. U kunt dan desgewenst een nieuwe
beeldcompositie maken.
f: De AF-bediening wijzigenN
1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen
f: De AF-bediening wijzigenN
94
Deze AF-bediening is geschikt voor bewegende onderwerpen waarbij de
scherpstelafstand telkens verandert. Terwijl u de ontspanknop half ingedrukt
houdt, blijft de camera voortdurend scherpstellen op het onderwerp.
De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt.
Bij automatische AF-puntselectie (pag. 95) stelt de camera scherp op het
middelste AF-punt. Als het onderwerp zich tijdens het scherpstellen van het
middelste AF-punt af beweegt, blijft de camera het onderwerp volgen zolang
dit nog binnen het bereik van een ander AF-punt valt.
In de modus AI Focus AF schakelt de AF-bediening automatisch van
1-beeld AF over op AI Servo AF als het onderwerp in beweging komt.
Als het onderwerp in beweging komt nadat er met behulp van 1-beeld AF op is
scherpgesteld, wordt deze beweging door de camera gesignaleerd. De camera
schakelt dan automatisch over op AI Servo AF en blijft het onderwerp volgen.
AI Servo AF voor bewegende onderwerpen
AI Focus AF voor automatisch wisselen van AF-bediening
Als u niet kunt scherpstellen, gaat het focusbevestigingslampje <o> in
de zoeker knipperen. In dit geval kan er geen opname worden gemaakt,
ook al drukt u de ontspanknop helemaal in. Bepaal de compositie
opnieuw en probeer opnieuw scherp te stellen of raadpleeg
'Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld' (pag. 97).
Als de optie [z1: Pieptoon] is ingesteld op [Uitschakelen], hoort u
geen pieptoon als er op het onderwerp is scherpgesteld.
In de modus AI Servo AF hoort u geen pieptoon, zelfs niet als er op het
onderwerp is scherpgesteld. Ook gaat het focusbevestigingslampje <o> in
de zoeker niet branden.
Wanneer bij het gebruik van AI Focus AF met actieve Servo-modus op het
onderwerp wordt scherpgesteld, hoort u een zachte pieptoon. Het
focusbevestigingslampje <o> in de zoeker gaat echter niet branden.
De scherpstelling wordt in dit geval niet vergrendeld.
95
In de basismodi stelt de camera automatisch scherp op het
dichtstbijzijnde onderwerp. Daarom wordt er mogelijk niet altijd op het
beoogde onderwerp scherpgesteld.
In de modi <d>, <s>, <f> en <a> kunt u het AF-punt selecteren
en dat gebruiken om scherp te stellen op het beoogde onderwerp.
1
Druk op de knop <S>. (9)
Het geselecteerde AF-punt wordt op
het LCD-scherm en in de zoeker
weergegeven.
2
Selecteer het AF-punt.
Gebruik de pijltjestoetsen <S> om
het AF-punt te selecteren.
Als u in de zoeker kijkt, kunt u het AF-
punt selecteren door aan het
instelwiel <6> te draaien tot het
gewenste AF-punt rood oplicht.
Als alle AF-punten oplichten, wordt
automatische AF-puntselectie
ingeschakeld. Er wordt dan
automatisch een AF-punt
geselecteerd waarmee op het
onderwerp wordt scherpgesteld.
Wanneer u op <0> drukt, wordt er
tussen het middelste AF-punt en
automatische AF-puntselectie
gewisseld.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het geselecteerde AF-punt op
het onderwerp en druk de
ontspanknop half in om scherp te
stellen.
S Het AF-punt selecterenN
S Het AF-punt selecterenN
96
Als u van dichtbij een portret wilt maken, gebruikt u 1-beeld AF
en stelt u scherp op de ogen.
Als u eerst op de ogen scherpstelt, kunt u de compositie vervolgens
opnieuw bepalen terwijl het gezicht scherp blijft.
Als het moeilijk is om scherp te stellen, kunt u het beste het
middelste AF-punt selecteren en gebruiken.
Van de negen AF-punten is het middelste het gevoeligste.
Stel de camera in op automatische AF-puntselectie en AI Servo AF om
gemakkelijker op een bewegend onderwerp te kunnen scherpstellen
(pag. 94)
.
Het middelste AF-punt wordt als eerste gebruikt om op het onderwerp scherp te stellen. Als het
onderwerp zich tijdens het scherpstellen van het middelste AF-punt af beweegt, blijft de camera
het onderwerp volgen zolang dit nog binnen het bereik van een ander AF-punt valt.
Bij weinig licht flitst de ingebouwde flitser een paar keer kort wanneer u
de ontspanknop half indrukt. Daarmee wordt het onderwerp verlicht,
zodat automatisch scherpstellen makkelijker is.
Opnametips
AF-hulplicht met de ingebouwde flitser
Het AF-hulplicht van de ingebouwde flitser wordt in de volgende
opnamemodi niet geactiveerd: <7>, <3> en <5>.
Het AF-hulplicht kan niet worden geactiveerd tijdens het gebruik van AI Servo AF.
Het effectieve bereik van het AF-hulplicht dat door de ingebouwde flitser
wordt geactiveerd, is ongeveer 4 meter.
Wanneer u in de creatieve modi met de knop <I> de ingebouwde flitser
omhoog laat komen (pag. 101), wordt indien nodig het AF-hulplicht
geactiveerd. Afhankelijk van de instelling voor [7: AF-hulplicht] onder
[53: Persoonlijke voorkeuze(C. Fn)], wordt het AF-hulplicht niet
geactiveerd (pag. 262).
Als u een extender (afzonderlijk verkrijgbaar) bevestigt op het objectief en
het f/getal hoger wordt dan f/5.6, is opname met automatische
scherpstelling niet mogelijk (behalve in [FlexiZone- Single] en [u Live-
modus] tijdens Live view-opnamen). Raadpleeg de instructiehandleiding
van de extender voor meer informatie.
97
Soms kan er niet automatisch worden scherpgesteld (het
focusbevestigingslampje <o> van de zoeker knippert dan).
Dit kan onder meer voorkomen bij de volgende onderwerpen:
Onderwerpen met erg weinig contrast
(bijvoorbeeld blauwe luchten, effen, platte oppervlakken, enzovoort)
Onderwerpen bij zeer weinig licht
Reflecterende onderwerpen en onderwerpen met heel veel tegenlicht
(bijvoorbeeld auto's met een zeer reflecterende carrosserie, enzovoort)
Onderwerpen die zowel dichtbij als veraf door een AF-punt worden gedekt
(bijvoorbeeld dieren in een kooi, enzovoort)
Zich herhalende patronen
(bijvoorbeeld vensters in een wolkenkrabber, toetsenborden, enzovoort)
Ga in dergelijke situaties op een van de volgende manieren te werk:
(1) Stel in de modus 1-beeld AF scherp op een object dat op dezelfde
afstand staat als het onderwerp en vergrendel de scherpstelling
voordat u de compositie opnieuw bepaalt (pag. 59).
(2) Stel de focusinstellingsknop op het objectief in op <MF> en stel
handmatig scherp.
1
Zet de focusinstellingsknop op
het objectief op <MF>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Stel scherp door aan de scherpstelring op het
objectief te draaien totdat u het onderwerp
scherp in de zoeker ziet.
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld
MF: Handmatige scherpstelling
Zie pagina 146 voor informatie over onderwerpen waarop moeilijk is scherp te
stellen tijdens Live view-opnamen met [
FlexiZone
-
Single
] en [
u
Live-modus
].
Scherpstelring
Als u bij handmatige scherpstelling de ontspanknop half indrukt, licht het
AF-punt waarmee is scherpgesteld gedurende korte tijd rood op, klinkt de
pieptoon en gaat ook het focusbevestigingslampje <
o
> in de zoeker branden.
98
U kunt circa 3 opnamen per seconde maken. Deze functie kunt u
bijvoorbeeld gebruiken als een kind naar u toe rent en u de
verschillende gezichtsuitdrukkingen wilt vastleggen.
1
Druk op de knop <Yij>.
2
Selecteer <i>.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
of draai aan het instelwiel <
6
> om
continue opname <
i
> te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>.
3
Maak de opname.
De camera maakt voortdurend
opnamen terwijl u de ontspanknop
volledig ingedrukt houdt.
Stel ook de AF-bediening (pag. 93) in die bij het onderwerp past.
Voor een bewegend onderwerp
Als Al Servo AF is ingesteld, wordt er tijdens continue opname
voortdurend scherpgesteld.
Voor een niet-bewegend onderwerp
Als 1-beeld AF is ingesteld, stelt de camera tijdens continue opname
slechts eenmaal scherp.
i Continue opnameN
Opnametips
99
i Continue opnameN
Als bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [5: Hoge ISO-
ruisreductie] is ingesteld op [2: Sterk] (pag. 261), neemt de maximale
opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af. Ook de snelheid bij
continu-opnamen kan lager zijn.
De snelheid bij continuopnamen kan iets lager liggen als het accuniveau
laag is.
Bij het gebruik van AI Servo AF neemt de snelheid voor continue
opname mogelijk enigszins af. Dit is afhankelijk van het onderwerp en
het gebruikte objectief.
De snelheid bij continu-opnamen kan ook lager liggen wanneer u
binnenshuis of bij weinig licht opnamen maakt.
100
1
Druk op de knop <Yij>.
2
Selecteer de zelfontspanner.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
> of draai
aan het instelwiel <
6
> om de zelfontspanner te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
j : Zelfontspanner:10 sec
l: Zelfontspanner:2 sec.N
q: Zelfontspanner:10 sec en
continue opname
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en
<
X
> om aan te geven hoeveel
opnamen u met de zelfontspanner
wilt maken (2 - 10).
3
Maak de opname.
Kijk door de zoeker, stel scherp op
het onderwerp en druk de
ontspanknop helemaal in.
U kunt de zelfontspanner in de gaten houden door middel van het bijbehorende
lampje, de pieptoon en de aftelweergave (in seconden) op het LCD-scherm.
Twee seconden voordat de opname wordt gemaakt, gaat het lampje
van de zelfontspanner branden en klinkt de pieptoon sneller.
j De zelfontspanner gebruiken
Met <
q
> kan het interval tussen de opnamen worden verlengd, afhankelijk van de
instellingen voor opnamefuncties zoals de opnamekwaliteit of het gebruik van de flitser.
Als u bij het indrukken van de ontspanknop niet door de zoeker kijkt, kunt u het beste
de oculairdop bevestigen (pag. 269). Als er tijdens het maken van een opname licht in
de zoeker komt, kan dit een negatief effect op de belichting hebben.
Het wordt aanbevolen om na het maken van opnamen met de zelfontspanner de
opname weer te geven (pag. 80) om de scherpstelling en belichting te controleren.
Als u met de zelfontspanner een foto van uzelf wilt maken, vergrendelt u de scherpstelling (pag. 59) op
een onderwerp dat zich tijdens de opname op ongeveer dezelfde afstand als uzelf bevindt.
Druk op de knop <
Yij
> als u de zelfontspanner wilt uitschakelen nadat het aftellen is begonnen.
101
Als u binnenshuis bent of te maken hebt met weinig licht of tegenlicht,
kunt u de ingebouwde flitser omhoog klappen en op de ontspanknop
drukken om opnamen met de flitser te maken. In de modus <d> wordt
de sluitertijd automatisch ingesteld op een waarde tussen 1/60 seconde
en 1/200 seconde om bewegingsonscherpte te voorkomen.
1
Druk op de knop <D>.
In de creatieve modi kunt u altijd op
de knop <D> drukken om opnamen
met de flitser te maken.
Terwijl de flitser wordt opgeladen,
wordt in de zoeker 'DbuSY' en op het
LCD-scherm [BUSYD] weergegeven.
2
Druk de ontspanknop half in.
Controleer linksonder in de zoeker of
het pictogram <D> oplicht.
3
Maak de opname.
De flitser gaat af zodra er is
scherpgesteld en u de ontspanknop
volledig indrukt.
Effectief flitsbereik (bij benadering, in meters)
* Voor invulflitsen kan de ISO-snelheid lager worden ingesteld dan ISO 800.
D De ingebouwde flitser gebruiken
ISO-snelheid (pag. 88)
EF-S18-55mm f/3.5-5.6 IS II
Groothoek: f/3.5 Tele: f/5.6
ISO 100 1-2,6 1-1,6
ISO 200 1-3,7 1-2,3
ISO 400 1-5,3 1-3,3
ISO 800/AUTO * 1-7,4 1-4,6
ISO 1600 1,3-10,5 1-6,6
ISO 3200 1,9-14,9 1,2-9,3
ISO 6400 2,6-21,0 1,6-13,1
H: ISO 12800 3,7-29,7 2,3-18,6
D De ingebouwde flitser gebruiken
102
Verhoog de ISO-snelheid als het onderwerp ver weg is (pag. 88).
Door de ISO-snelheid te verhogen, kunt u het flitsbereik vergroten.
Verlaag de ISO-snelheid bij fel licht.
Verlaag de ISO-snelheid als de belichtingsinstelling in de zoeker knippert.
Verwijder de zonnekap. Let erop dat u zich niet te dicht bij het onderwerp bevindt.
Als er een zonnekap op het objectief is bevestigd of als u te dicht bij het
onderwerp staat, kan de onderzijde van de opname er donker uitzien doordat de
flitser wordt belemmerd. Controleer bij belangrijke opnamen op het LCD-scherm
of de flitsbelichting er natuurlijk uit ziet (niet donker onderaan).
Het rode-ogeneffect kan worden geminimaliseerd of voorkomen als u
bij flitsfoto's de rode-ogencorrectielamp gebruikt.
Rode-ogencorrectie kan in iedere opnamemodus worden ingesteld,
behalve in <7> <3> <5> en <k>.
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [R.ogen Aan/Uit] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Als u de ontspanknop half indrukt wanneer u
opnamen maakt met de flitser, gaat het rode-
ogencorrectielampje branden. Wanneer u
vervolgens de ontspanknop helemaal indrukt,
wordt de opname gemaakt.
Opnametips
3 Rode-ogencorrectie gebruiken
Rode-ogencorrectie is het effectiefst als het onderwerp naar het rode-ogencorrectielampje
kijkt in een goed verlichte ruimte of wanneer u dicht bij het onderwerp staat.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt de schaalweergave onder
in de zoeker kleiner waarna hij wordt uitgeschakeld.
Voor het beste resultaat maakt u de opname nadat
deze schaalweergave is uitgeschakeld.
De effectiviteit van de rode-ogencorrectie is afhankelijk van het onderwerp.
103
4
Opnamefuncties voor
gevorderden
Dit hoofdstuk is een aanvulling op hoofdstuk 3. U leest in dit
hoofdstuk op welke manieren u nog meer creatief kunt fotograferen.
In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk wordt uitgelegd
hoe u de modi <s> <f> en <a> op het
programmakeuzewiel kunt gebruiken.
Alle functies die in hoofdstuk 3 zijn besproken, kunnen ook
worden gebruikt met de modi <s>, <f> en <a>.
Zie pagina 274 voor informatie over welke functies in de
diverse opnamemodi kunnen worden gebruikt.
Het pictogram
M
rechts boven de paginatitel geeft aan dat de
functie alleen in de creatieve modi (pag. 26) beschikbaar is.
De instelwielwijzer <c> wordt samen
met de sluitertijd, het diafragma of de
waarde voor belichtingscompensatie
weergegeven en geeft aan dat u het
instelwiel <6> kunt draaien om de
desbetreffende instelling aan te passen.
c Instelwijzer
104
Met de modus <s> (automatische belichting met sluitervoorkeur) op
het programmakeuzewiel kunt u de actie bevriezen of onscherp maken.
* <s> staat voor Time value (tijdwaarde).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <s>.
2
Stel de gewenste sluitertijd in.
Zie 'Opnametips' voor advies over het
instellen van de sluitertijd.
Als u het instelwiel <6> naar rechts
draait, stelt u een kortere sluitertijd in.
Als u het wiel naar links draait, stelt u
een langere sluitertijd in.
3
Maak de opname.
Wanneer u scherpstelt en de
ontspanknop volledig indrukt, wordt
de opname gemaakt met de
geselecteerde sluitertijd.
s
: De beweging van het onderwerp vastleggen
Onscherp gemaakte beweging
(lange sluitertijd: 1/30 seconde)
Bevroren actie
(korte sluitertijd: 1/2000 seconde)
Weergave van de sluitertijd
Op het LCD-scherm wordt de sluitertijd als een breuk weergegeven. In de
zoeker wordt echter alleen de noemer weergegeven. '0"5' betekent een
sluitertijd van 0,5 seconde en '15"' een sluitertijd van 15 seconden.
105
s: De beweging van het onderwerp vastleggen
Een snel bewegend onderwerp bevriezen
Gebruik een korte sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/4000 en 1/500 seconde.
Een rennend kind of dier onscherp maken om de indruk van beweging te wekken
Gebruik een gemiddelde sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/250 en 1/30 seconde. Volg
het bewegende onderwerp met de zoeker en druk de ontspanknop in om de opname
te maken. Wanneer u gebruikmaakt van een teleobjectief, dient u dit goed vast te
houden om bewegingsonscherpte te voorkomen.
Een stromende rivier of fontein onscherp maken
Gebruik een lange sluitertijd van 1/30 seconde of langer. Gebruik
een statief om bewegingsonscherpte te voorkomen.
Stel de sluitertijd zo in dat de weergegeven diafragmawaarde
niet knippert.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en de sluitertijd wijzigt
terwijl het diafragma wordt weergegeven, wordt de
diafragmawaarde ook gewijzigd. Op die manier wordt dezelfde
belichting (hoeveelheid licht die op de beeldsensor valt)
gehandhaafd. Wanneer u het aanpasbare diafragmabereik
overschrijdt, knippert de diafragmawaarde om aan te geven dat
de standaardbelichting niet kan worden verkregen.
Bij onderbelichting knippert de maximale diafragmawaarde (laagste getal).
Voor een standaardbelichting draait u het instelwiel <
6
> naar links om
een langere sluitertijd in te stellen of verhoogt u de ISO-snelheid.
Bij overbelichting knippert de minimale diafragmawaarde (hoogste getal).
Voor een standaardbelichting draait u het instelwiel <
6
> naar rechts om
een kortere sluitertijd in te stellen of verlaagt u de ISO-snelheid.
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen
automatisch op het eveneens automatisch ingestelde diafragma
afgestemd (automatische flitsbelichting). De sluitertijd kan worden
ingesteld op een waarde tussen 1/200 seconde en 30 seconden.
Opnametips
D De ingebouwde flitser gebruiken
106
Om de achtergrond onscherp te maken of om onderwerpen die dichtbij of ver
weg zijn scherp te krijgen, stelt u het programmakeuzewiel in op <
f
>
(automatische belichting met diafragmavoorkeur). Zo kunt u de scherptediepte
(het bereik van een acceptabele scherpstelling) aanpassen.
*<f> staat voor Aperture Value (diafragmawaarde). Dit is de grootte van de
diafragmaopening binnen het objectief.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <f>.
2
Stel het gewenste diafragma in.
Hoe hoger het f-getal, hoe groter de
scherptediepte waarbij zowel de
voor- als achtergrond scherper zijn.
U stelt een hoger f-getal (kleinere diafragmaopening)
in als u het instelwiel <
6
> naar rechts draait en een
lager f-getal (grotere diafragmaopening) als u het
instelwiel naar links draait.
3
Maak de opname.
Stel scherp en druk de ontspanknop helemaal
in. De opname wordt gemaakt met het
geselecteerde diafragma.
f: De scherptediepte wijzigen
Scherpe voorgrond en achtergrond
(met een hoog f-getal van het diafragma f/32)
Onscherpe achtergrond
(met een laag f-getal van het diafragma f/5.6)
Weergave van de diafragmawaarde
Hoe hoger het f-getal, hoe kleiner de diafragmaopening. De weergegeven
diafragma's kunnen variëren. Dit is afhankelijk van het objectief. Als er geen
objectief op de camera is bevestigd, wordt '
00
' als diafragmawaarde weergegeven.
107
f: De scherptediepte wijzigen
Wanneer u een diafragma met een hoog f-getal gebruikt of opnamen
maakt bij weinig licht, kan er bewegingsonscherpte optreden.
Bij een hoger f-getal van het diafragma is de sluitertijd langer.
In omstandigheden met weinig licht kan de sluitertijd maar liefst
30 seconden bedragen. Verhoog in zo'n geval de ISO-snelheid
en houd de camera stil of gebruik een statief.
De scherptediepte is niet alleen afhankelijk van het diafragma,
maar ook van het objectief en de afstand tot het onderwerp.
Aangezien groothoekobjectieven van zichzelf een grote scherptediepte
hebben (d.w.z. het gebied voor en achter het scherpgestelde punt dat nog
scherp is), hoeft u geen hoog f-getal van het diafragma in te stellen om een
opname te krijgen die van voor tot achter scherp is. Een teleobjectief
daarentegen heeft een kleine scherptediepte.
En hoe dichterbij het onderwerp, hoe kleiner de scherptediepte. Een
onderwerp dat zich verder weg bevindt, heeft een grotere scherptediepte.
Stel het diafragma zo in dat de weergave van de sluitertijd niet
knippert.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en het diafragma wijzigt
terwijl de sluitertijd wordt weergegeven, wordt de sluitertijd ook
gewijzigd. Op die manier wordt dezelfde belichting (de
hoeveelheid licht die op de beeldsensor valt) gehandhaafd.
Wanneer u het aanpasbare sluitertijdbereik overschrijdt,
knippert de sluitertijd om aan te geven dat de
standaardbelichting niet kan worden verkregen.
Bij onderbelichting knippert de sluitertijd van 30 seconden ('30"').
Voor een standaardbelichting draait u het instelwiel <6> naar links
om een lager f-getal van het diafragma in te stellen of verhoogt u de
ISO-snelheid.
Bij overbelichting knippert de sluitertijd van 1/4000 seconde ('4000').
Voor een standaardbelichting draait u het instelwiel <6> naar
rechts om een hoger f-getal van het diafragma in te stellen of
verlaagt u de ISO-snelheid.
Opnametips
f: De scherptediepte wijzigen
108
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen automatisch
op het ingestelde diafragma afgestemd (automatische flitsbelichting).
De sluitertijd wordt automatisch ingesteld tussen 1/200 seconde en
30 seconden, afhankelijk van de lichtomstandigheden.
Bij weinig licht wordt het hoofdonderwerp belicht met de automatische flitser. De achtergrond
wordt belicht met de automatisch ingestelde langere sluitertijd. Zowel het onderwerp als de
achtergrond zien er goed belicht uit (automatische lange flitssynchronisatietijd). Wanneer u de
camera in de hand houdt, dient u deze goed stil te houden om bewegingsonscherpte te
voorkomen. U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Als u een lange sluitertijd wilt voorkomen, stelt u in [53: Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)] de optie [3: Flitssync.snelheid AV-modus] in op [1:
1/200-1/60 sec. auto] of [2: 1/200 sec. (vast)] (pag. 259).
De diafragmaopening verandert alleen op het moment dat er een opname wordt
gemaakt. Voor de rest blijft het diafragma open staan. Wanneer u via de zoeker
of op het LCD-scherm naar het onderwerp kijkt, ziet u daarom een kleine
scherptediepte. Aan de hand van de onderstaande procedure kunt u de
daadwerkelijke scherptediepte controleren voordat u de opname maakt.
1 Schakel scherptedieptecontrole in.
Stel bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [9: Wijs
SET-knop toe] in op [4: Scherptedieptecontrole] (pag. 264).
Zie pagina 256 voor informatie over persoonlijke voorkeuze-instellingen.
2 Verlaat het menu.
Druk twee keer op de knop <M> om het menu te verlaten.
3 Druk op de knop <0>.
Het diafragma wordt verkleind zodat u de actuele scherptediepte
kunt zien.
D De ingebouwde flitser gebruiken
3 ScherptedieptecontroleN
Terwijl u naar het Live view-beeld kijkt (pag. 134) en de knop <
0
> ingedrukt
houdt, kunt u het diafragma wijzigen en ziet u hoe de scherptediepte verandert.
109
U kunt zowel de sluitertijd als het diafragma handmatig naar wens instellen. Terwijl u
naar de indicator voor het belichtingsniveau in de zoeker kijkt, kunt u de belichting
naar wens instellen. Deze methode heet handmatige belichting.
* <a> staat voor Manual (handmatig).
1
Stel het programmakeuzewiel in op <
a
>.
2
Stel de ISO-snelheid in (pag. 88).
3
Stel de sluitertijd en het diafragma in.
Draai aan het instelwiel <6> om de
sluitertijd in te stellen.
Houd de knop <
O
> ingedrukt en
draai aan het instelwiel <
6
> om het
diafragma in te stellen.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
De belichtingsinstelling wordt in de
zoeker weergegeven.
De belichtingsniveaumarkering <
h
> geeft aan
hoe ver het huidige belichtingsniveau van het
standaardbelichtingsniveau is verwijderd.
5 Stel de belichting in en maak de opname.
Stel de sluitertijd en het diafragma naar wens in.
Indien het ingestelde belichtingsniveau meer dan ±2 stops van de standaardbelichting afwijkt,
wordt bij het uiteinde van de belichtingsniveau-indicator in de zoeker <
I
> of <
J
>
weergegeven. (Als het ingestelde belichtingsniveau meer dan ±3 stops afwijkt, knippert op
het LCD-scherm het pictogram <
N
> op de plek waar <
-3
> of <
+3
> wordt weergegeven.)
a: Handmatige belichting
<O> + <6>
<6>
Markering actuele belichtingsniveau
Markering standaardbelichting
Als [
z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid
] (pag. 119) is ingesteld op iets anders dan [
Deactiveren
], kan de
opname nog steeds licht zijn, zelfs wanneer er een kortere belichting is ingesteld.
Als ISO auto is ingesteld, wordt de instelling van de ISO-snelheid aangepast aan
de sluitertijd en het diafragma om een standaardbelichting te verkrijgen.
Daardoor verkrijgt u mogelijk niet het gewenste belichtingseffect.
a: Handmatige belichting
110
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen
automatisch (automatische flitsbelichting) op het handmatig ingestelde
diafragma afgestemd. De sluitertijd kan worden ingesteld op een
waarde tussen 1/200 seconde en 30 seconden of bulb.
Bij bulb-belichting blijft de sluiter
geopend zolang u de ontspanknop
ingedrukt houdt. Deze instelling kan
worden gebruikt voor het fotograferen
van vuurwerk en andere onderwerpen
waarvoor een lange belichting is vereist.
Ga naar stap 3 op de vorige pagina en
draai het instelwiel <6> naar links om
<BULB> in te stellen. De verstreken
belichtingstijd wordt op het LCD-scherm
weergegeven.
D De ingebouwde flitser gebruiken
BULB: Bulb-belichting
Verstreken belichtingstijd
Richt de camera tijdens bulbbelichting niet op een intense lichtbron,
zoals de zon op een heldere dag, of een intense kunstmatige lichtbron.
Hierdoor kan schade ontstaan aan de beeldsensor of de interne
onderdelen van de camera.
Aangezien bulb-belichting meer ruis produceert dan normaal, kan de
opname er een beetje korrelig uitzien.
U kunt de ruis, die veroorzaakt wordt door een lange belichtingstijd,
verminderen door [4: Ruisred. lange sluitertijd] bij [53: Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)] in te stellen op [1: Automatisch] of [2: Aan]
(pag. 260).
Als ISO auto is ingesteld voor bulb-belichting, wordt de ISO-snelheid
vastgezet op ISO 800 (pag. 90).
Voor bulb-belichting wordt het gebruik van een statief en een
afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 269) aanbevolen.
111
Er zijn drie lichtmeetmethoden beschikbaar om de helderheid van het
onderwerp te meten. Meestal wordt meervlaksmeting aanbevolen.
In de basismodi wordt automatische selectie automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Meetmethode].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Meetmethode] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de meetmethode in.
Selecteer de gewenste meetmethode
en druk op <0>.
qMeervlaks meting
Dit is een algemene meetmethode die zelfs geschikt
is voor onderwerpen met tegenlicht. De camera past
de belichting automatisch aan het onderwerp aan.
w Deelmeting
Deze methode is effectief wanneer de achtergrond
veel helderder is dan het onderwerp (bijvoorbeeld bij
tegenlicht). Het grijskleurige gebied in de afbeelding
links is het gebied waar de helderheid wordt gemeten
om de standaardbelichting te verkrijgen.
eCentrum gewicht gemiddeld
De helderheid wordt in het midden van het
beeld gemeten, waarna een gemiddelde voor
de gehele opname wordt berekend. Deze
meetmethode is voor gevorderde gebruikers.
q De meetmethode wijzigenN
Bij
q
(Meervlaks meting) wordt de belichtingsinstelling vergrendeld wanneer
u de ontspanknop half indrukt en op het onderwerp hebt scherpgesteld.
Bij de instellingen
w
(Deelmeting),
e
(Centrum gewicht gemiddeld) wordt
de belichtingsinstelling toegepast op het moment van de belichting. (De
belichtingsinstelling wordt niet vergrendeld wanneer u de ontspanknop half indrukt.)
112
Stel de belichtingscompensatie in wanneer de belichting (zonder flitser) anders uitvalt dan gewenst.
Deze functie kan worden gebruikt in de creatieve modi (met uitzondering van <
a
>). U kunt de
belichtingscompensatie instellen op maximaal ±5 stops met tussenstappen van 1/3 stop.
Lichter maken:
Houd de knop <O> ingedrukt en
draai het instelwiel <6> naar rechts
(langere belichting).
Donkerder maken:
Houd de knop <O> ingedrukt en
draai het instelwiel <6> naar links
(kortere belichting).
Zoals in de afbeelding is te zien, wordt het
belichtingsniveau op het LCD-scherm en in de
zoeker weergegeven.
Nadat u de opname hebt gemaakt, kunt
u de belichtingscompensatie
annuleren door deze op 0 in te stellen
.
Belichtingscompensatie instellenN
O Belichtingscompensatie instellen
Langere belichting voor een lichtere opname
Kortere belichting voor een donkerdere opname
De waarde voor belichtingscompensatie die in de zoeker wordt weergegeven, gaat slechts
tot ±2 stops. Indien de waarde voor belichtingscompensatie hoger is dan ±2 stops, wordt bij
het uiteinde van de indicator voor het belichtingsniveau <
I
> of <
J
> weergegeven.
Voor het instellen van een belichtingscompensatie van meer dan
±2 stops wordt het aanbevolen om de optie [z2: Bel.comp./AEB]
(pag. 114) of het scherm Snel instellen (pag. 46) te gebruiken.
Korte belichting
Langere belichting voor een lichtere opname
113
Belichtingscompensatie instellenN
Stel de flitsbelichtingscorrectie in wanneer de belichting van het onderwerp
anders uitvalt dan gewenst. U kunt de belichtingscompensatie instellen op
maximaal ±2 stops met tussenstappen van 1/3.
1
Druk op de knop <Q>. (7)
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven (pag. 46).
2
Selecteer [y].
Druk op de pijltjestoetsen <
S
> om [
y
*]
te selecteren.
[Flitsbelichtingscomp.] wordt onder
aan het scherm weergegeven.
3
Stel de waarde voor de
belichtingscompensatie in.
Draai het instelwiel <
6
> naar rechts om de
flitsbelichting helderder te maken (langere belichting).
Of draai het instelwiel <
6
> naar links om de
flitsbelichting donkerder te maken (kortere belichting).
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, wordt het pictogram <y>
weergegeven in de zoeker.
Nadat u de opname hebt gemaakt,
kunt u de flitsbelichtingscorrectie
annuleren door deze op 0 in te stellen.
y Flitsbelichtingscorrectie
Als [
z
2: Auto Lighting Optimizer/
z
2: Auto optimalisatie helderheid
] (pag. 119) is
ingesteld op iets anders dan [
Deactiveren
], kan de opname nog steeds licht zijn, zelfs als er
een kleinere belichtingscompensatie of kleinere flitsbelichtingscorrectie is ingesteld.
U kunt de flitsbelichtingscorrectie ook instellen met de optie [Func.inst.
interne flitser] bij [z1: Flitsbesturing] (pag. 195).
114
Met deze functie gaat belichtingscompensatie een stap verder, doordat de belichting over
drie opnamen automatisch wordt gevarieerd (maximaal ±2 stops met tussenstappen van
1/3 stop), zoals hieronder is weergegeven. Vervolgens kunt u de beste belichting kiezen.
Dit heet AEB (Auto Exposure Bracketing, reeksopnamen met automatische belichting).
1
Selecteer [Bel.comp./AEB].
Selecteer op het tabblad [
z
2
] de
optie [
Bel.comp./AEB
] en druk
vervolgens op <
0
>.
2
Stel het AEB-bereik in.
Draai aan het instelwiel <
6
> om het
AEB-bereik in te stellen.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
> om de
mate van belichtingscompensatie in te stellen.
Wanneer AEB wordt gecombineerd met
belichtingscompensatie, wordt AEB toegepast met
de belichtingscompensatie als basis.
Druk op <
0
> om de instelling vast te leggen.
Wanneer u op de knop <
M
> drukt om
het menu te verlaten, wordt het AEB-bereik
op het LCD-scherm weergegeven.
3
Maak de opname.
Stel scherp en druk de ontspanknop
helemaal in. De drie reeksopnamen
worden in deze volgorde gemaakt:
standaardbelichting, kortere
belichting en langere belichting.
3
Reeksopnamen met automatische belichting (AEB)
N
standaardbelichting
Donkerdere belichting
(kortere belichting)
Helderdere belichting
(langere belichting)
AEB-bereik
115
3 Reeksopnamen met automatische belichting (AEB)N
Volg stap 1 en 2 als u het AEB-bereik niet wilt weergeven.
De AEB-instelling wordt ook automatisch geannuleerd als de
aan-uitschakelaar op <2> wordt gezet, als de flitser weer
gebruiksklaar is, enzovoort.
Gebruik van AEB bij het maken van continue opnamen
Als <i> continue opname (pag. 98) is ingesteld en u de
ontspanknop volledig indrukt, wordt er een reeks van drie opnamen
achter elkaar gemaakt in deze volgorde: standaardbelichting,
kortere belichting en langere belichting.
Gebruik van AEB bij het maken van een <u> enkele opname
Druk de ontspanknop drie keer in om de drie opnamen voor het
trapje te maken. De drie opnamen worden in deze volgorde belicht:
standaardbelichting, kortere belichting en langere belichting.
AEB gebruiken in combinatie met de zelfontspanner
Als u de zelfontspanner gebruikt <j> <l> (pag. 100), worden de
drie opnamen van het trapje na elkaar gemaakt na een vertraging
van 10 sec. of 2 sec. Als <q> (pag. 100) is ingesteld, wordt het
aantal continue opnamen drie maal het ingestelde aantal.
AEB annuleren
Opnametips
AEB is niet mogelijk bij bulb-belichting of bij gebruik van de flitser.
Als [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid] (pag. 119) op iets anders dan [Deactiveren] wordt
ingesteld, is het effect van AEB mogelijk minimaal.
116
Wanneer het gebied waarop u wilt scherpstellen afwijkt van het lichtmetingsgebied,
of wanneer u meerdere foto's met dezelfde belichtingsinstelling wilt nemen, kunt u
de belichting vergrendelen. Druk op de knop <
A
> om de belichting te vergrendelen,
maak een nieuwe compositie en maak de opname. Dit heet AE-vergrendeling.
Belichtingsvergrendeling is geschikt voor bijvoorbeeld onderwerpen met tegenlicht.
1
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
De belichtingsinstelling wordt weergegeven.
2
Druk op de knop <A>. (0)
Het pictogram <
A
> licht op in de zoeker om
aan te geven dat de belichtingsinstelling is
vergrendeld (AE-vergrendeling).
Telkens wanneer u op de knop <A>
drukt, wordt de huidige
belichtingsinstelling vergrendeld.
3
Bepaal de compositie opnieuw en
maak de opname.
Als u de belichtingsvergrendeling wilt
behouden terwijl u nog meer opnamen
maakt, houdt u de knop <
A
> ingedrukt
en drukt u op de ontspanknop om nog
een opname te maken.
* Als de focusinstellingsknop op het objectief op <MF> staat, wordt de
belichtingsvergrendeling toegepast bij het middelste AF-punt.
A De belichting vergrendelenN
Effecten van belichtingsvergrendeling
Meetmethode
(pag. 111)
AF-puntselectiemethode (pag. 95)
Automatische selectie Handmatige selectie
q*
Belichtingsvergrendeling wordt
toegepast bij het AF-punt
waarmee is scherpgesteld.
Belichtingsvergrendeling
wordt toegepast bij het
geselecteerde AF-punt.
we
Belichtingsvergrendeling wordt toegepast bij het middelste
AF-punt.
117
Als het onderwerp zich aan de rand van het beeld bevindt en u de flitser gebruikt, kan het onderwerp te
licht of te donker worden. Dit is onder meer afhankelijk van de achtergrond. In deze situatie is
flitsbelichtingsvergrendeling effectief. Nadat u de juiste flitsbelichting voor het onderwerp hebt
ingesteld, kunt u een nieuwe compositie maken (het onderwerp bij de rand plaatsen) en de opname
maken. Deze functie kan ook worden gebruikt met een Canon Speedlite uit de EX-serie.
* FE staat voor Flash Exposure (flitsbelichting).
1
Druk op de knop <D>.
De ingebouwde flitser wordt omhoog
geklapt.
Druk de ontspanknop half in en kijk in de
zoeker of het pictogram <
D
> brandt.
2
Stel scherp op het onderwerp.
3
Druk op de knop <A>. (8)
Richt het midden van de zoeker op het
onderwerp waarvoor de flitsbelichting
moet worden vergrendeld en druk
vervolgens op de knop <
A
>.
De flitser flitst kort voor, waarna het
benodigde flitsvermogen wordt berekend en
opgeslagen in het geheugen.
In de zoeker wordt 'FEL' kort
weergegeven en <d> licht op.
Elke keer dat u op de knop <
A
> drukt,
wordt er voorgeflitst waarna het
benodigde flitsvermogen wordt berekend
en opgeslagen in het geheugen.
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
De flitser gaat af wanneer de foto
wordt gemaakt.
A De flitsbelichting vergrendelenN
A De flitsbelichting vergrendelenN
118
Als het onderwerp zich te ver weg en buiten het effectieve bereik van de
flitser bevindt, gaat het pictogram <
D
> knipperen. Ga dichter bij het
onderwerp staan en herhaal de stappen 2 t/m 4.
De flitsbelichtingsvergrendeling (FE-vergrendeling) kan niet worden
gebruikt bij Live view-opnamen.
119
Als de opname te donker wordt of als het contrast te laag is, kunnen de helderheid en het
contrast van de opname automatisch worden verbeterd. Deze functie heet Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid). De standaardinstelling is [
Standaard
].
Bij JPEG-opnamen wordt de correctie toegepast wanneer de opname is gemaakt.
Bij de basismodi wordt [Standaard] automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Auto Lighting Optimizer/
Auto optimalisatie helderheid].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Auto Lighting Optimizer/Auto
optimalisatie helderheid] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de instelling.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
3
Maak de opname.
D
e opname wordt indien nodig vastgelegd met
gecorrigeerd(e) helderheid en contrast.
3
Helderheid en contrast automatisch corrigeren
N
Als bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [6: Lichte tonen
prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], wordt de functie Auto
Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) ingesteld op
[Deactiveren]. Deze instelling kunt u niet wijzigen.
Als het effect van Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
te sterk is en de opname te helder is, stelt u [Zwak] of [Deactiveren] in.
Indien een andere optie dan [Deactiveren] is ingesteld en u
gebruikmaakt van belichtingscompensatie of flitsbelichtingscorrectie
om de opname donkerder te maken, kan de opname nog steeds licht
uitvallen. Indien u een kortere belichting wilt, dient u deze optie eerst op
[Deactiveren] in te stellen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan de ruis toenemen.
120
Als gevolg van fysieke eigenschappen van het objectief lijken de vier hoeken van de
opname soms donkerder. Dit verschijnsel wordt lichtafval of vignettering genoemd en kan
worden gecorrigeerd. De standaardinstelling is [
Inschakelen
]. Bij JPEG-opnamen wordt
de correctie toegepast wanneer de opname is gemaakt. Voor RAW-opnamen kan dit
worden gecorrigeerd met Digital Photo Professional (EOS-software, pag. 316).
1
Selecteer [Correctie helderheid randen]
.
Selecteer in het tabblad [z1]
[Correctie helderheid randen] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer de instelling.
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor het gebruikte objectief.
Als [Correctiegeg. niet
beschikbaar] wordt weergegeven,
raadpleegt u 'Correctiegegevens voor
het objectief' op de volgende pagina.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met de
gecorrigeerde helderheid van de randen.
3
De donkere hoeken van de opname corrigeren
Correctie uitgeschakeld Correctie ingeschakeld
121
3 De donkere hoeken van de opname corrigeren
De camera beschikt reeds over correctiegegevens voor randhelderheid
voor ongeveer 25 objectieven. Als u in stap 2 [Inschakelen] selecteert,
worden de correctiegegevens voor helderheid van de beeldranden
automatisch toegepast voor elk objectief waarvoor correctiegegevens in
de camera zijn vastgelegd.
U kunt met EOS Utility (EOS-software, pag.
316
) controleren voor
welke objectieven de camera correctiegegevens bevat. U kunt ook
correctiegegevens voor niet-geregistreerde objectieven vastleggen.
Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding voor meer informatie.
Correctiegegevens voor het objectief
Correctie helderheid randen kan niet worden toegepast op JPEG-
opnamen die al zijn gemaakt.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan er mogelijk ruis aan de
randen van een opname ontstaan.
Wanneer u een objectief van een ander merk dan Canon gebruikt, wordt
het aanbevolen om de correcties in te stellen op [Uitschakelen],
zelfs als [Correctiegegevens beschikbaar] wordt weergegeven.
Als u de vergrote weergave gebruikt bij Live view-opnamen,
is de correctie helderheid randen niet zichtbaar in het beeld op het
LCD-scherm.
Als het effect van de correctie niet goed zichtbaar is, maakt u een foto en
vergroot u deze in de weergave om te controleren of het beeld naar
wens is.
Correcties kunnen worden toegepast, ook wanneer een extender of Life
Size Converter is bevestigd.
Als de correctiegegevens voor het bevestigde objectief niet zijn
vastgelegd in de camera, geeft dit hetzelfde resultaat als wanneer de
correctie is ingesteld op [Uitschakelen].
De toegepaste mate van correctie is iets lager dan de maximale correctie
die kan worden ingesteld met Digital Photo Professional (EOS-software).
Wanneer een objectief niet over afstandsinformatie beschikt, is de mate
van correctie lager.
Hoe hoger de ISO-snelheid, hoe lager de mate van correctie.
122
U kunt de beeldstijl naar wens aanpassen door afzonderlijke parameters te
wijzigen, bijvoorbeeld [
Scherpte
] en [
Contrast
]. Maak proefopnamen om het
resultaat te bekijken. Zie pagina 124 voor het aanpassen van [
Monochroom
].
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Beeldstijl] en druk vervolgens
op <0>.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer een beeldstijl.
Selecteer een beeldstijl en druk
vervolgens op <B>.
3
Selecteer een parameter.
Selecteer een parameter,
bijvoorbeeld [Scherpte], en druk
vervolgens op <0>.
4
Stel de parameter in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de parameter naar wens
aan te passen en druk op <0>.
Druk op de knop <
M
> om de aangepaste
parameters op te slaan. Het keuzescherm voor
beeldstijlen verschijnt weer.
Parameterinstellingen die afwijken van de
standaardinstelling worden blauw weergegeven.
A
Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeuren
N
Door bij stap 3 [Stand.inst.] te selecteren, kunt u de
standaardparameterinstellingen van de respectieve beeldstijl herstellen.
Als u opnamen wilt maken met de aangepaste beeldstijl, volgt u stap 2 op pagina 91
om de aangepaste beeldstijl te selecteren. Vervolgens kunt u de opnamen maken.
123
A Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeurenN
Scherpte
Hiermee kunt u de scherpte van de opname aanpassen.
Als u de opname minder scherp wilt maken, stelt u de scherpte in
naar de kant met E. Hoe dichter de markering zich bij E bevindt,
hoe zachter de opname.
Als u de opname scherper wilt maken, stelt u de scherpte in naar de
kant met F. Hoe dichter de markering zich bij F bevindt, hoe
scherper de opname.
Contrast
Hiermee kunt u het beeldcontrast en de levendigheid van de
kleuren aanpassen.
Als u het contrast wilt verlagen, stelt u het contrast in naar de kant
met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G bevindt, hoe
zachter de opname.
Als u het contrast wilt verhogen, stelt u het contrast in naar de kant
met het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H bevindt, hoe
harder de opname.
Verzadiging
Hiermee kunt u de kleurverzadiging aanpassen.
Als u de kleurverzadiging wilt verlagen, stelt u de verzadiging in naar
de kant met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G
bevindt, hoe zwakker de kleuren.
Als u de kleurverzadiging wilt verhogen, stelt u de verzadiging in
naar de kant met het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H
bevindt, hoe sprekender de kleuren.
Kleurtoon
Hiermee kunt u de huidskleurtint aanpassen.
Als u de huidskleur roder wilt maken, past u de kleurtoon aan in de
richting van het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G
bevindt, hoe roder de huidskleur.
Als u de huidskleur minder rood wilt maken, past u de kleurtoon aan
in de richting van het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H
bevindt, hoe geler de huidskleur.
Parameterinstellingen en -effecten
A Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeurenN
124
Voor Monochroom kunt u naast
[Scherpte]
en
[Contrast]
(zoals op de
vorige pagina is beschreven) ook [
Filtereffect
] en [
Toningeffect
] instellen.
kFiltereffect
U kunt op een monochrome opname
witte wolken of groene bomen meer
laten afsteken door een filtereffect toe te
passen.
lToningeffect
Door een toningeffect toe te passen,
kunt u een monochrome opname in de
desbetreffende kleur maken. Hierdoor
kan de opname er indrukwekkender
uitzien.
U kunt de volgende opties selecteren:
[N:Geen], [S:Sepia], [B:Blauw],
[P:Paars] of [G:Groen].
V Monochroom aanpassen
Filter Voorbeeldeffecten
N: Geen Normale zwart-witopname zonder filtereffecten.
Ye: Geel
De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken lijken
scherper.
Or: Oranje
De blauwe lucht ziet er iets donkerder uit. De zonsondergang ziet
er stralender uit.
R: Rood
De blauwe lucht ziet er behoorlijk donker uit. Herfstbladeren zien
er scherper en helderder uit.
G: Groen
Huidskleurtinten en lippen zien er zachter uit. Groene
boombladeren zien er levendiger en helderder uit.
Wanneer u het [Contrast] aanpast, wordt het filtereffect duidelijker.
125
U kunt een basisbeeldstijl selecteren, zoals [Portret] of [Landschap],
de parameters daarvan naar wens aanpassen en de stijl vervolgens
vastleggen onder [Gebruiker 1], [Gebruiker 2] of [Gebruiker 3].
U kunt meerdere beeldstijlen maken, met verschillende instellingen
voor parameters zoals scherpte en contrast.
U kunt ook de parameters aanpassen van een beeldstijl die met EOS
Utility (EOS-software, pag. 316) op de camera is vastgelegd.
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [
z2
] de optie
[
Beeldstijl
] en druk vervolgens op <
0
>.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer [Gebruiker *].
Selecteer [Gebruiker *] en druk
vervolgens op de knop <B>.
Het scherm met detailinstellingen
wordt weergegeven.
3
Druk op <0>.
Als [Beeldstijl] is geselecteerd, drukt
u op <0>.
4
Selecteer de basisbeeldstijl.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om de basisbeeldstijl te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>.
Als u de parameters wilt aanpassen van
een beeldstijl die met EOS Utility (EOS-
software) op de camera is vastgelegd,
selecteert u hier de beeldstijl.
A
Favoriete opnamekenmerken vastleggen
N
A Favoriete opnamekenmerken vastleggenN
126
5
Selecteer een parameter.
Selecteer een parameter,
bijvoorbeeld [Scherpte], en druk
vervolgens op <0>.
6
Stel de parameter in.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
om de parameter naar wens aan te
passen en druk vervolgens op <
0
>.
Zie
'Opnamekenmerken aanpassen aan
uw voorkeuren' op pagina 122 t/m
124 voor meer informatie.
Druk op de knop <
M
> om de gewijzigde
beeldstijl vast te leggen. Het keuzescherm
voor beeldstijlen verschijnt nu weer.
De basisbeeldstijl wordt rechts van
[Gebruiker *] weergegeven.
Indien de instellingen in een beeldstijl
die is vastgelegd in [Gebruiker *] zijn
aangepast en niet meer de
basisbeeldstijlinstellingen zijn, wordt
de naam van de beeldstijl
weergegeven in blauw.
Als er al een beeldstijl is vastgelegd onder [Gebruiker *], worden de
parameterinstellingen van de vastgelegde beeldstijl ongedaan gemaakt
wanneer u de basisbeeldstijl in stap 4 wijzigt.
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 190) uitvoert, worden de
standaardinstellingen voor [Gebruiker *] hersteld. Van beeldstijlen die
met EOS Utility (EOS-software) zijn vastgelegd, worden alleen de
standaardinstellingen van de gewijzigde parameters hersteld.
Als u opnamen wilt maken met een vastgelegde beeldstijl, volgt u stap 2 op pagina 91
om [
Gebruiker *
] te selecteren. Vervolgens kunt u opnamen gaan maken.
Raadpleeg de instructiehandleiding van EOS Utility voor de procedure
voor het registreren van een beeldstijlbestand op de camera.
127
De functie waarmee de kleurtoon zodanig kan worden aangepast dat een wit object in de
opname ook daadwerkelijk wit lijkt, wordt witbalans (WB) genoemd. Bij de instelling <
Q
>
(Auto) zal doorgaans automatisch de juiste witbalans worden ingesteld. Als u met de instelling
<
Q
> geen natuurlijke kleuren krijgt, kunt u een witbalans selecteren die bij de lichtbron past
of de witbalans handmatig instellen door een opname van een wit voorwerp te maken.
1
Druk op de knop <XB>.
[Witbalans] wordt weergegeven.
2
Selecteer een witbalansinstelling.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
> of
draai aan het instelwiel <
6
> om de
gewenste instelling te selecteren en druk
vervolgens op <
0
>.
De waarde 'ca. ****K' (K = Kelvin) die
voor de witbalansinstellingen <W>
<E> <R> <Y> of <U> wordt
weergegeven, is de desbetreffende
kleurtemperatuur.
De handmatige witbalans wordt gebruikt om voor een specifieke lichtbron handmatig
de witbalans in te stellen en zo de nauwkeurigheid te verbeteren. Voer deze
procedure uit onder de lichtbron die u daadwerkelijk gaat gebruiken.
1
Fotografeer een wit object.
Het midden van de zoeker moet
gevuld zijn met een effen wit object.
Stel handmatig scherp en stel de
standaardbelichting voor het witte object in.
U kunt elke willekeurige
witbalansinstelling gebruiken.
B: Aanpassen aan de lichtbronN
O Handmatige witbalans
B: Aanpassen aan de lichtbronN
128
2
Selecteer [Handmatige
witbalans].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Handmatige witbalans] en
druk vervolgens op <0>.
Het scherm voor handmatige selectie
van de witbalans wordt weergegeven.
3
Importeer de witbalansgegevens.
Selecteer de opname die u bij stap 1
hebt gemaakt en druk op <0>.
In het dialoogvenster dat wordt
weergegeven selecteert u [OK]. De
gegevens worden geïmporteerd.
Wanneer het menu opnieuw wordt
weergegeven, drukt u op de knop
<M> om het menu te sluiten.
4
Selecteer [O (Custom)].
Druk op de knop <
XB
>.
Selecteer [O (Custom)] en druk
op <0>.
Als de bij stap 1 verkregen belichting sterk afwijkt van de standaardbelichting,
kan dit een incorrecte witbalansinstelling tot gevolg hebben.
In stap 3 kunnen er geen opnamen worden geselecteerd die zijn
gemaakt terwijl de beeldstijl was ingesteld op [Monochroom] (pag. 92)
en ook geen opnamen waarop een creatief filter is toegepast.
In plaats van een wit object kan een grijskaart of een reflector met 18%
grijs (in de handel verkrijgbaar) een nauwkeurigere witbalans opleveren.
De persoonlijke witbalans die is geregistreerd met EOS Utility (EOS-software,
pag. 316), wordt geregistreerd onder <
O
>. Als u stap 3 uitvoert, worden de
gegevens voor de geregistreerde persoonlijke witbalans gewist.
129
U kunt de ingestelde witbalans corrigeren. Deze correctie heeft hetzelfde effect als het gebruik van een in de handel
verkrijgbaar kleurtemperatuurconversiefilter of kleurcorrectiefilter. Elke kleur kan in negen niveaus worden gecorrigeerd.
Deze functie is voor gevorderde gebruikers die bekend zijn met het
gebruik van kleurtemperatuurconversie- of kleurcorrectiefilters.
1
Selecteer [WB Shift/Bkt.].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [WB Shift/Bkt.] en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm voor witbalanscorrectie/
witbalansbracketing wordt weergegeven.
2
Stel de witbalanscorrectie in.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
de markering ' ' naar de gewenste
positie te verplaatsen.
B staat voor blauw, A voor amber, M voor
magenta en G voor groen. De kleurbalans van
de opname wordt op basis van de
geselecteerde kleur gecorrigeerd.
Rechts in het scherm wordt onder
'Shift' de richting en de mate van
correctie aangegeven.
Als u op de knop <B> drukt,
worden alle instellingen voor [WB
Shift/Bkt.] geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te sluiten en
naar het menu terug te keren
.
u
De kleurtoon voor de lichtbron aanpassen
N
Witbalanscorrectie
Voorbeeldinstelling: A2, G1
Tijdens de witbalanscorrectie wordt <u> weergegeven in de zoeker en
op het LCD-scherm.
Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan circa 5 mireds van
een kleurtemperatuurconversiefilter. (Mired: een maateenheid voor de
dichtheid van een kleurtemperatuurconversiefilter.)
u De kleurtoon voor de lichtbron aanpassenN
130
Het is mogelijk om met één opname tegelijkertijd drie opnamen met een verschillende kleurtoon
op te slaan. De opname wordt niet alleen opgeslagen met de kleurtemperatuur van de actuele
witbalansinstelling, maar ook met meer blauw/amber of magenta/groen. Dit wordt
witbalansbracketing genoemd (WB-BKT). Witbalansbracketing is mogelijk in ±3 hele stappen.
Stel de witbalansvariatie in.
Als u in stap 2 van 'Witbalanscorrectie' aan het
instelwiel <
6
> draait, verandert de markering ' '
op het scherm in ' ' (3 punten).
Als u het instelwiel naar rechts draait, wordt blauw/
amber (B/A) ingesteld en als u het wiel naar links
draait, is de instelling magenta/groen (M/G).
Rechtsboven in het scherm wordt onder
'
BKT
' de richting en de mate van correctie
aangegeven.
Als u op de knop <
B
> drukt,
worden alle instellingen voor [
WB
Shift/Bkt.
] geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te
sluiten en naar het menu terug te keren.
Bracketingvolgorde
Reeksopnamen vinden in de volgende volgorde plaats: 1. standaardwitbalans, 2. meer blauw (B)
en 3. meer amber (A), of 1. standaardwitbalans, 2. meer magenta (M) en 3. meer groen (G).
Automatische witbalansbracketing
B/A ±3 niveaus
Tijdens reeksopnamen met automatische witbalans is de maximale opnamereeks voor
continue opnamen lager en neemt het maximum aantal opnamen eveneens af tot circa
een derde van het normale aantal.
U kunt ook de witbalanscorrectie en AEB samen met witbalansbracketing
instellen. Als u kiest voor AEB in combinatie met witbalansbracketing,
worden er van elke opname negen versies opgeslagen.
Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgeslagen, kost het opslaan
van de opname op de geheugenkaart meer tijd.
'BKT' staat voor bracketing (opnametrapje).
131
Het bereik van reproduceerbare kleuren wordt 'kleurruimte' genoemd.
Met deze camera kunt u de kleurruimte voor opnamen instellen op
sRGB of Adobe RGB. Voor normale opnamen wordt sRGB aanbevolen.
Bij de basismodi wordt sRGB automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Kleurruimte].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Kleurruimte] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste kleurruimte in.
Selecteer [sRGB] of [Adobe RGB] en
druk vervolgens op <0>.
Deze kleurruimte wordt voornamelijk gebruikt voor commercieel
drukwerk en andere bedrijfsmatige toepassingen. Als u geen kennis
hebt van beeldverwerking, Adobe RGB en Design rule for Camera File
System 2.0 (Exif 2.21 of hoger), kunt u deze instelling beter niet
gebruiken. De opname ziet er zeer mat uit op computers met sRGB-
beeldinstelling en bij printers die niet compatibel zijn met Design rule for
Camera File System 2.0 (Exif 2.21 of hoger). Het wordt daarom
aangeraden de opname op de computer na te bewerken.
3
Het bereik van reproduceerbare kleuren instellen
N
Adobe RGB
Als de genomen foto is gemaakt met Adobe RGB als kleurruimte, is het
eerste teken in de bestandsnaam een onderstrepingsteken '_'.
Het ICC-profiel wordt niet toegevoegd. Zie de uitleg over het ICC-profiel
in de Digital Photo Professional Instructiehandleiding.
133
5
Opnamen maken met het LCD-
scherm (Live view-opnamen)
U kunt opnamen maken terwijl het beeld op het LCD-
scherm van de camera wordt weergegeven. Dit heet
'Live view-opnamen'.
Live view-opnamen zijn geschikt voor niet-bewegende
onderwerpen.
Wanneer u de camera in de hand houdt en opnamen
maakt terwijl u op het LCD-scherm kijkt, kan het bewegen
van de camera onscherpe opnamen tot gevolg hebben. U
wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Op afstand Live view-opnamen maken
Als u EOS Utility (EOS-software, pag. 316) op uw computer
installeert, kunt u de camera op de computer aansluiten en op
afstand opnamen maken met behulp van het computerscherm.
Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding voor meer
informatie.
134
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
In het Live view-beeld wordt het
helderheidsniveau van de
daadwerkelijk te maken opname
nauwkeurig benaderd.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, stelt de camera scherp met
de actuele AF-methode (pag. 142).
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
De foto wordt gemaakt en de opname
wordt op het LCD-scherm
weergegeven.
Nadat de kijktijd is verstreken,
keert de camera automatisch naar
de Live view-modus terug.
Druk op de knop <A> om Live view-
opnamen te verlaten.
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Het weergaveoppervlak van het beeld is circa 100% (wanneer de
opnamekwaliteit is ingesteld op JPEG 73).
De meetmethode wordt voor Live view-opnamen ingesteld op
meervlaksmeting.
In de creatieve modi kunt u de scherptediepte controleren door [9: Wijs
SET-knop toe] bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] in te stellen op
[4: Scherptedieptecontrole]
Tijdens continue opname wordt de belichting die voor de eerste opname
is ingesteld ook toegepast op alle volgende opnamen.
135
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Stel [Live view-opname.] in op
[Inschakelen].
De Live view-menuopties worden in de
basismodi onder [z2] weergegeven en
in de creatieve modi onder [z4].
Maximumaantal Live view-opnamen
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E10-
accu en de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging Products Association).
Met een volledig opgeladen LP-E10-accu kunt u achter elkaar Live view-opnamen
maken gedurende circa 1 uur en 25 minuten bij kamertemperatuur (23 °C).
Live view-opname inschakelen
Temperatuur
Opnameomstandigheden
Geen flits 50% flits
Kamertemperatuur (23 °C) Circa 190 opnamen Circa 180 opnamen
Lage temperaturen (0 °C) Circa 180 opnamen Circa 170 opnamen
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon op een
heldere dag of een intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade
ontstaan aan de beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Zie pagina 151-152 voor aandachtspunten bij het maken van Live
view-opnamen.
Bij gebruik van de flitser klinken er twee sluitergeluiden. Er wordt echter
maar één opname gemaakt. Bovendien is de tijd die het duurt om de
opname te maken nadat u op de ontspanknop hebt gedrukt, iets langer
dan bij opnamen via de zoeker.
Als de camera lange tijd niet is gebruikt, wordt deze automatisch
uitgeschakeld na de periode die is ingesteld bij [51: Uitschakelen]
(pag. 181). Als [51: Uitschakelen] is ingesteld op [Deactiveren], wordt
het maken van Live view-opnamen na 30 minuten automatisch gestopt
(de camera blijft ingeschakeld).
Met behulp van een HDMI-kabel (afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u het
Live view-beeld op een tv-scherm weergeven (pag. 222).
A Opnamen maken met het LCD-scherm
136
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
Informatiedisplay
AF-methode
d : FlexiZone - Single
c :u Live-modus
f : Quick-modus
Vergrotingskader
ISO-snelheid
Indicator belichtingsniveau/AEB-bereik
Diafragma
Sluitertijd
Beeldstijl
Accuniveau
Belichtings-
simulatie
Opnamekwaliteit
Witbalans
y
Flitsbelichtingscompensatie
0
Flitsbelichtingscompensatie
externe flitser
AF-punt (Quick-modus)
FEB
AEB
Lichte tonen prioriteit
Histogram
Transport-/
zelfontspanmodus
Belichtingsvergrendeling
D Flitser gereed
b Flitser uit
e Snelle synchronisatie
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid)
Maximumaantal opnamen
Eye-Fi-overdrachtstatus
Opnamemodus
Indicator GPS-verbinding
Waarschuwing
temperatuur
Wanneer <
g
> wit wordt weergegeven, is de helderheid van het Live view-
beeld bijna gelijk aan de helderheid van de daadwerkelijke opname.
Als <
g
> knippert, betekent dit dat het Live view-beeld vanwege te
donkere of te heldere lichtomstandigheden met een andere helderheid wordt
weergegeven dan het daadwerkelijke opnameresultaat. De daadwerkelijke
opname wordt echter met de ingestelde belichting gemaakt. Ruis kan in het
Live view-beeld zichtbaarder zijn dan in de daadwerkelijke opname.
Als de flitser wordt gebruikt of bulb is ingesteld, worden het pictogram
<
g
> en het histogram grijs weergegeven (ter referentie). Mogelijk wordt
het histogram bij weinig of juist heel fel licht niet goed weergegeven.
137
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Bij de simulatie van de definitieve opname worden de effecten van de
beeldstijl, de witbalans en andere functies in het Live view-beeld
zichtbaar gemaakt, zodat u weet hoe de daadwerkelijke opname eruit
gaat zien.
Tijdens het maken van opnamen worden automatisch de hieronder
vermelde functie-instellingen in de Live view-opname weergegeven.
Simulatie van de definitieve opname tijdens Live view-opnamen
Beeldstijl
* Alle instellingen zoals scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon
worden weergegeven.
Witbalans
Witbalanscorrectie
Sfeeropnamen
Licht-/scèneopnamen
Belichting
Scherptedieptecontrole (waarbij C.Fn-9-4 is ingesteld en <
0
> is ingedrukt)
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Lichte tonen prioriteit
Beeldverhouding (bevestiging van opnamegebied)
Simulatie van de definitieve opname
138
In dit gedeelte worden de instellingen besproken die specifiek zijn voor
Live view-opnamen.
Wanneer u op de knop <
Q
> drukt terwijl het beeld op het LCD-scherm in een creatieve
modus wordt weergegeven, kunt u een van de volgende functies instellen: AF-methode,
transport/zelfontspanner, witbalans, beeldstijl, Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid), opnamekwaliteit en ISO-snelheid. In de basismodi kunt u de AF-methode en
de instellingen die in de tabel op pagina 72 staan vermeld, instellen.
1
Druk op de knop <Q>.
De functies die met Snel instellen
kunnen worden ingesteld, worden
links in het scherm weergegeven.
Als de AF-modus <
f
> is, wordt
bovendien het AF-punt weergegeven. Het
AF-punt is ook selecteerbaar (pag. 148).
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een functie te selecteren.
De geselecteerde functie en Uitleg
(pag. 53) worden weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
> of draai aan het
instelwiel <
6
> om de functie in te stellen. Wanneer u op
<
0
> drukt, wordt het instellingenscherm van de
desbetreffende functie weergegeven.
3
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <Q> om terug te
keren naar Live view-opname.
Instellingen voor de opnamefunctie
Q Snel instellen
Als in de creatieve modi [10: Flitsknopfunctie] is ingesteld op [1: ISO
snelheid] bij [5:3 Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)], kunt u de ingebouwde
flitser omhoog klappen via Snel instellen. De ISO-snelheid kan met de knop
<D> worden ingesteld.
139
Hieronder volgen de menuopties.
De instelbare functies in dit
menuscherm zijn alleen van
toepassing bij Live view-opnamen.
Deze functies zijn niet actief wanneer
u de zoeker gebruikt (de instellingen
zijn dan uitgeschakeld).
De Live view-menuopties worden in de
basismodi onder [z2] weergegeven en
in de creatieve modi onder [z4].
Live view-opname.
U kunt Live view-opname. instellen op [Inschakelen] of
[Uitschakelen].
AF-methode
U kunt [FlexiZone - Single], [uLive-modus] of [Quick-modus]
selecteren. Zie pagina 142 t/m 149 voor meer informatie over de
AF-methode.
Rasterweergave
Met [Raster 1
l] of [Raster 2m] kunt u rasterlijnen weergeven.
U kunt de horizontale of verticale kanteling controleren tijdens de
opname.
Menufunctie-instellingen
Menufunctie-instellingen
140
Aspect ratioN
De beeldverhouding (aspect ratio) van de opname kan worden
ingesteld op [3:2], [4:3], [16:9] of [1:1]. Het gebied rond het Live
view-beeld wordt omgeven door een zwart masker wanneer de
volgende beeldverhoudingen zijn ingesteld: [4:3] [16:9] [1:1].
De JPEG-opnamen worden samen met de ingestelde beeldverhouding
opgeslagen. De RAW-opnamen worden altijd met de beeldverhouding [
3:2
]
opgeslagen. De geselecteerde beeldverhouding wordt als informatie aan
het RAW-bestand toegevoegd. Wanneer u het RAW-bestand met de
EOS-software verwerkt, kunt u hierdoor een beeld genereren met de
beeldverhouding die tijdens de opname was ingesteld. In het geval van
beeldverhoudingen [
4:3
], [
16:9
] en [
1:1
] verschijnen de lijnen voor
beeldverhouding tijdens de opnameweergave, maar de lijnen worden niet
daadwerkelijk op de opname getekend.
Beeld-
kwaliteit
Beeldverhouding en aantal pixels (circa)
3:2 4:3 16:9 1:1
3
5184 x 3456
(17,9 megapixel)
4608 x 3456
(16,0 megapixel)
5184 x 2912*
(15,1 megapixel)
3456 x 3456
(11,9 megapixel)
1
4
3456 x 2304
(8,0 megapixel)
3072 x 2304
(7,0 megapixel)
3456 x 1944
(6,7 megapixel)
2304 x 2304
(5,3 megapixel)
a
2592 x 1728
(4,5 megapixel)
2304 x 1728
(4,0 megapixel)
2592 x 1456*
(3,8 megapixel)
1728 x 1728
(3,0 megapixel)
b
1920 x 1280
(2,5 megapixel)
1696 x 1280*
(2,2 megapixel)
1920 x 1080
(2,1 megapixel)
1280 x 1280
(1,6 megapixel)
c
720 x 480
(350.000 pixels)
640 x 480
(310.000 pixels)
720 x 400*
(290.000 pixels)
480 x 480
(230.000 pixels)
Opnamekwaliteiten met een sterretje komen niet helemaal met de
desbetreffende beeldverhouding overeen.
Het opnamegebied dat wordt weergegeven voor de beeldverhouding
met een sterretje, is iets groter dan het opgenomen gebied. Controleer
de opnamen op het LCD-scherm wanneer u de opnamen maakt.
Als u een andere camera gebruikt voor het direct afdrukken van
opnamen die met deze camera zijn gemaakt in de beeldverhouding 1:1,
worden de opnamen mogelijk niet goed afgedrukt.
141
Menufunctie-instellingen
MeettimerN
U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven
(duur van de belichtingsvergrendeling). In de basismodi heeft de
meettimer een vaste instelling van 8 sec.
Als u een van de volgende functies selecteert, worden Live view-opnamen
beëindigd. Als u weer wilt beginnen met Live view-opnamen, drukt u op de
knop <A>.
•[z3: Stofwisdata], [52: Reinig handmatig], [53: Wis instellingen] of
[53: Firmwareversie]
142
U kunt een AF-methode selecteren die bij de opnamesituatie en bij uw onderwerp past.
De volgende AF-methoden zijn beschikbaar: [
FlexiZone - Single
], [
uLive-
modus
] (met gezichtsherkenning, pag. 143) en [
Quick-modus
] (pag. 148).
Wanneer u nauwkeurig wilt scherpstellen, stelt u de focusinstellingsknop op het
objectief in op <
MF
>, vergroot u het beeld en stelt u handmatig scherp (pag. 150).
Selecteer de AF-methode.
Selecteer op het tabblad [z4] de
optie [AF-methode]. (In de basismodi
vindt u dit op tabblad [z2].)
Selecteer de gewenste AF-methode
en druk op <0>.
Wanneer het Live view-beeld wordt weergegeven,
drukt u op de knop <
Q
> om de AF-methode in
het scherm Snel instellen (pag. 138) te selecteren.
De beeldsensor wordt gebruikt om scherp te stellen. Hoewel automatisch
scherpstellen tijdens weergave van het Live view-beeld mogelijk is,
duurt dat in
deze modus langer dan in de Quick-modus
.Scherpstellen is in deze modus
ook lastiger dan in de Quick-modus.
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
Het AF-punt < > wordt weergegeven.
2
Verplaats het AF-punt.
Druk op de pijltjestoetsen <
S
> om het AF-punt te
verplaatsen naar de positie waarop u wilt scherpstellen. (U
kunt niet tot aan de randen van de foto gaan.)
Druk op<
0
> om het AF-punt weer naar het midden
te verplaatsen. (Als C.Fn-9 is ingesteld, houdt u de
knop <
O/L
> ingedrukt en drukt u op <
0
>.)
Scherpstellen met AF (AF-methode)
De AF-methode selecteren
FlexiZone - Single: d
AF-punt
143
Scherpstellen met AF (AF-methode)
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 134).
Gezichten worden herkend en er wordt op scherpgesteld met dezelfde
AF-methode als [FlexiZone - Single]. Laat degene van wie u een foto
wilt maken met het gezicht naar de camera staan.
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
2
Selecteer een AF-punt.
Wanneer er een gezicht wordt herkend,
wordt het kader <
p
> weergegeven over het
gezicht waarop zal worden scherpgesteld.
Wanneer meerdere gezichten worden herkend, wordt
<
q
> weergegeven. Gebruik de pijltjestoetsen
<
Y
> en <
Z
> om het kader <
q
> te verplaatsen
naar het gezicht waarop u wilt scherpstellen.
u Live-modus (met gezichtsherkenning): c
Scherpstellen met AF (AF-methode)
144
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in; de camera stelt
vervolgens scherp op het gezicht dat door het
kader <
p
> wordt bedekt.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt het
AF-punt groen en klinkt er een pieptoon.
Als de scherpstelling niet wordt bereikt, wordt
het AF-punt oranje.
Als er geen gezicht kan worden herkend, wordt
het AF-punt < > weergegeven en wordt er
scherpgesteld op het midden.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 134).
Als het gezicht van het onderwerp erg onscherp is, is gezichtsherkenning niet mogelijk.
Als u ook handmatig met het objectief kunt scherpstellen wanneer de
focusinstellingsknop op het objectief op <
f
> staat, draait u aan de focusring om
ruwweg scherp te stellen. Het gezicht wordt dan herkend en <
p
> wordt weergegeven.
Het is mogelijk dat een ander object dan een menselijk gezicht als
gezicht wordt herkend.
Gezichtsherkenning werkt niet wanneer het gezicht een erg klein of erg
groot deel van het beeld beslaat, te helder of te donker is, horizontaal of
diagonaal is gekanteld, of gedeeltelijk is verborgen.
<p> kan ook alleen een deel van het gezicht dekken.
Als u op <0> drukt, schakelt de AF-modus naar de [Live-modus] over
(pag. 142). U kunt op de pijltjestoetsen <S> drukken om het AF-punt te
verplaatsen. Druk nogmaals op <0> om naar de [uLive-modus (met
gezichtsherkenning)] terug te keren. (Als C.Fn-9 is ingesteld, houdt u
de knop <O/L> ingedrukt en drukt u op <0>.)
Aangezien er niet automatisch kan worden scherpgesteld op een gezicht dat zich dicht bij de
rand van het beeld bevindt, wordt <
p
> in dat geval grijs weergegeven. Wanneer u de
ontspanknop dan half indrukt, wordt het middelste AF-punt < > gebruikt om scherp te stellen.
145
Scherpstellen met AF (AF-methode)
AF-bediening
Scherpstellen duurt langer dan met de [Quick-modus].
Zelfs als er al is scherpgesteld, wordt er nogmaals scherpgesteld
wanneer u de ontspanknop half indrukt.
U kunt niet ononderbroken scherpstellen op een bewegend
onderwerp.
Tijdens en na de AF-bediening kan de helderheid van de opname
veranderen.
Als de lichtbron tijdens de weergave van het Live view-beeld
verandert, kan het beeldscherm flikkeren en kan er mogelijk moeilijk
worden scherpgesteld. Als dit gebeurt, sluit u Live view-opname af
en stelt u eerst automatisch scherp bij de huidige lichtbron.
Wanneer [FlexiZone - Single] is ingesteld en u op de knop <u>
drukt, wordt het gebied dat door het AF-punt wordt gedekt, vergroot.
Druk de ontspanknop half in om scherp te stellen in vergrote
weergave. Dit werkt goed wanneer de camera op een statief staat
en de scherpstelling heel nauwkeurig moet zijn. Als het lastig is om
in de vergrote weergave scherp te stellen, keert u terug naar de
normale weergave en gebruikt u AF. De AF-snelheid kan in de
normale of vergrote weergave afwijken.
Als u de weergave vergroot nadat u in de normale weergave met
[FlexiZone - Single] hebt scherpgesteld, kan het zijn dat er niet
nauwkeurig is scherpgesteld.
Indien [
uLive-modus] is ingesteld, is vergrote weergave niet
mogelijk.
Opmerkingen bij [FlexiZone - Single] en [uLive-modus]
Scherpstellen met AF (AF-methode)
146
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden scherpgesteld
Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en effen,
platte oppervlakken of wanneer lichte tinten of schaduwpartijen niet
zichtbaar zijn.
Onderwerpen bij weinig licht.
Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast.
Onderwerpen met zich herhalende patronen (vensters in een
wolkenkrabber, toetsenborden, enzovoort).
Dunne lijnen en contouren van het onderwerp.
Een lichtbron waarvan de helderheid, de kleur en het patroon steeds
veranderen.
Avondopnamen of lichtpunten.
Opnamen bij tl- of ledlicht en wanneer het beeld flikkert.
Hele kleine onderwerpen.
Onderwerpen aan de rand van het beeld.
Onderwerpen die licht sterk reflecteren.
Het AF-punt is gelijktijdig gericht op een onderwerp dichtbij en een
onderwerp veraf (bijvoorbeeld een dier in een kooi).
Onderwerpen die binnen het AF-punt blijven bewegen en wanneer
de camera niet stil kan worden gehouden.
Onderwerpen die de camera naderen of er vandaan bewegen.
Automatisch scherpstellen wanneer het onderwerp zeer onscherp is.
Wanneer met een soft-focusobjectief een soft-focuseffect wordt
toegepast.
Wanneer een filter voor een speciaal effect wordt gebruikt.
Ruis (vlekken, strepen) is zichtbaar op het scherm tijdens AF.
147
Scherpstellen met AF (AF-methode)
Als er bij de opnameomstandigheden op de vorige pagina niet kan
worden scherpgesteld, zet u de focusinstellingsknop op het objectief op
<MF> en stelt u handmatig scherp.
Als u automatische scherpstelling gebruikt bij een van de hieronder
vermelde objectieven, wordt het aanbevolen om de [Quick-modus] te
gebruiken. Automatisch scherpstellen met [FlexiZone - Single] of [Live-
modus] kan langer duren of de juiste scherpstelling wordt mogelijk niet
bereikt.
EF50mm f/1.4 USM, EF50mm f/1.8 II, EF50mm f/2.5 Compact Macro,
EF100mm f/2.8 Macro USM, EF75-300mm f/4-5.6 III,
EF75-300mm f/4-5.6 III USM
Voor informatie over niet langer ondersteunde objectieven gaat u naar de
Canon-website voor uw land.
Als u wilt scherpstellen op een onderwerp dat zich meer naar de rand
van het beeld bevindt, richt u het middelste AF-punt op het onderwerp,
stelt u scherp, draait u het objectief weer bij voor de oorspronkelijke
compositie en maakt u de opname.
Het AF-hulplicht wordt niet ingeschakeld. Maar als een Speedlite uit de
EX-serie wordt gebruikt (afzonderlijk verkrijgbaar) die is uitgerust met
een ledlamp, zal de ledlamp waar nodig worden ingeschakeld als AF-
hulplicht.
Naarmate de vergroting in de vergrote weergave toeneemt, wordt
scherpstellen moeilijker vanwege bewegingsonscherpte wanneer u uit
de hand fotografeert (en ook wanneer de scherpstelmodusknop op het
objectief op <MF> staat). U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Scherpstellen met AF (AF-methode)
148
De speciale AF-sensor wordt gebruikt om in de modus 1-beeld AF (pag. 93) met dezelfde AF-
methode scherp te stellen als bij het maken van opnamen door de zoeker.
Hoewel u snel kunt scherpstellen op het gewenste gebied,
wordt het Live view-beeld tijdens
het automatisch scherpstellen even onderbroken.
U kunt negen AF-punten gebruiken om scherp te stellen (automatisch geselecteerd). U
kunt ook één AF-punt selecteren om scherp te stellen en alleen op het gebied scherp te
stellen dat door dat AF-punt wordt gedekt (handmatig geselecteerd).
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
De kleine vakken op het scherm zijn
de AF-punten en het grotere vak is
het vergrotingskader.
2
Selecteer het AF-punt.N
Druk op de knop <Q> (7) om het
scherm Snel instellen weer te geven.
De instelbare functies worden links in
het scherm weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om het AF-punt selecteerbaar te
maken.
Draai aan het instelwiel <6> om
het AF-punt te selecteren.
Quick-modus:f
AF-punt
Vergrotingskader
149
Scherpstellen met AF (AF-methode)
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
Het Live view-beeld wordt
uitgeschakeld, de reflexspiegel wordt
neergeklapt en er wordt automatisch
scherpgesteld. (Er is geen opname
gemaakt.)
Wanneer het scherpstellen is gelukt,
wordt het AF-punt waarop is
scherpgesteld groen en wordt het
Live view-beeld opnieuw
weergegeven.
Als er niet kan worden scherpgesteld,
wordt het AF-punt oranje en gaat het
knipperen.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 134).
Tijdens het automatisch scherpstellen kunt u geen opnamen maken.
Maak de opname terwijl het Live view-beeld wordt weergegeven.
150
U kunt de opname vergroten en nauwkeurig scherpstellen met
handmatig scherpstellen.
1
Zet de focusinstellingsknop op
het objectief op <MF>.
Draai aan de scherpstelring van het
objectief om ruwweg scherp te
stellen.
2
Verplaats het vergrotingskader.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
het AF-punt te verplaatsen naar de
positie waarop u wilt scherpstellen.
Druk op <
0
> om het vergrotingskader weer naar het
midden te verplaatsen. (Als C.Fn-9 is ingesteld, houdt u de
knop <
O/L
> ingedrukt en drukt u op <
0
>.)
3
Vergroot het beeld.
Druk op de knop <u>.
Het gebied binnen het vergrotingskader
wordt vergroot weergegeven.
Telkens wanneer u op de knop <
u
> drukt,
wordt de weergave als volgt gewijzigd:
4
Stel handmatig scherp.
Draai terwijl u naar de vergrote opname kijkt aan de
scherpstelring van het objectief om scherp te stellen
.
Nadat u hebt scherpgesteld, drukt u op de knop
<
u
> om naar de normale weergave terug te keren.
5
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en belichting en druk de
ontspanknop in om de opname te maken (pag. 134).
MF: Handmatige scherpstelling
Vergrotingskader
Belichtingsvergrendeling
Positie van vergroot gebied
Vergroting
5X
10x
Normale weergave
151
Aandachtspunten bij het maken van Live view-opnamen
Beeldkwaliteit
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals
lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen ruis en afwijkende kleuren in de opname
tot gevolg hebben.
Als u langere tijd doorlopend Live view-opnamen maakt, kan de interne
temperatuur van de camera oplopen, waardoor de opnamekwaliteit mogelijk
afneemt. Schakel Live view-opnamen altijd uit wanneer u geen opnamen maakt.
A
ls u opnamen maakt met een lange belichtingstijd terwijl de interne temperatuur van
de camera hoog is, kan de beeldkwaliteit afnemen. Beëindig Live view-opnamen en
wacht een paar minuten voordat u weer begint met het maken van opnamen.
Witte <
s
> en rode <
E
> waarschuwingspictogrammen voor interne temperatuur
Als de interne temperatuur van de camera oploopt vanwege langdurig gebruik van
Live view-opnamen of bij een hoge omgevingstemperatuur, verschijnt er een wit
<
s
> of rood <
E
> pictogram.
Het witte pictogram <
s
> geeft aan dat de beeldkwaliteit van foto's zal verslechteren. Het
wordt aanbevolen om tijdelijk te stoppen met het maken van Live view-opnamen en de
camera enige tijd te laten afkoelen voordat u verder gaat met fotograferen.
Het rode pictogram <
E
> geeft aan dat Live view-opnamen binnen afzienbare
tijd automatisch worden beëindigd. U kunt in dat geval geen opnamen meer
maken totdat de interne temperatuur van de camera is gedaald. Beëindig Live
view-opnamen of schakel de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur Live view-
opnamen maakt, wordt het pictogram <s> of <E> eerder
weergegeven. Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt.
Indien de interne temperatuur van de camera hoog is, kan de beeldkwaliteit van de opnamen met een
hoge ISO-snelheid achteruitgaan, zelfs al voordat het witte pictogram <
s
> wordt weergegeven.
Opnameresultaten
Als u de foto in de vergrote weergave maakt, is het mogelijk dat de belichting niet naar wens is. Keer naar de normale
weergave terug voordat u een foto maakt. In de vergrote weergave worden de sluitertijd en het diafragma oranje
weergegeven. Zelfs als u de foto in de vergrote weergave maakt, wordt de opname in de normale weergave vastgelegd.
Als [
z
2: Auto Lighting Optimizer/
z
2: Auto optimalisatie helderheid
] (pag. 119) is
ingesteld op iets anders dan [
Deactiveren
], kan de opname nog steeds licht zijn, zelfs als
er een kleinere belichtingscompensatie of kleinere Flitsbelichtingscorrectie is ingesteld.
Als u een TS-E-objectief gebruikt (met uitzondering van de TS-E17mm f/4L of TS-E24mm f/3.5L II)
en het objectief verschuift of kantelt, of als u een tussenring gebruikt, kan de standaardbelichting
wellicht niet worden verkregen of kan een onregelmatige belichting het resultaat zijn.
152
Aandachtspunten bij het maken van Live view-opnamen
Live view-beeld
Bij weinig of juist heel fel licht wordt in het Live view-beeld mogelijk niet
de helderheid van de daadwerkelijke opname weergegeven.
Ook wanneer er een lage ISO-snelheid is ingesteld, kan er ruis zichtbaar zijn op
het weergegeven Live view-beeld bij weinig licht. Maar wanneer u de opname
maakt, bevat de opgeslagen opname minimale ruis. (De beeldkwaliteit van het
Live view-beeld is anders dan die van de opgeslagen opname.)
Als de lichtbron (de verlichting) in het beeld verandert, kan het scherm gaan
flikkeren. Als dit gebeurt, sluit u de Live view-opname af en hervat u de Live
view-opname bij de lichtbron die u daadwerkelijk wilt gebruiken.
Wanneer u de camera in een andere richting houdt, wordt de helderheid van
de Live view-opname mogelijk even niet juist weergegeven. Wacht met het
maken van opnamen totdat het helderheidsniveau is gestabiliseerd.
Als er zich een zeer felle lichtbron in beeld bevindt, kan het heldere
gedeelte op het LCD-scherm zwart lijken. Op de opname zelf wordt het
heldere gedeelte wél goed weergegeven.
Wanneer u bij weinig licht [
52: LCD-helderheid
] op een heldere instelling zet,
kunnen er ruis of onregelmatige kleuren in de Live view-opname optreden. De
ruis of onregelmatige kleuren wordt echter niet in de opname vastgelegd.
Wanneer u het beeld vergroot, lijkt dit mogelijk scherper dan het
daadwerkelijke beeld.
Persoonlijke voorkeuze
Tijdens Live view-opnamen zijn bepaalde persoonlijke voorkeuze-
instellingen niet actief (pag. 257).
Objectief en flitser
Tijdens het maken van Live view-opnamen kan scherpstellingsvoorkeuze
voor superteleobjectieven niet worden gebruikt.
Flitsbelichtingsvergrendeling is niet mogelijk wanneer de ingebouwde
flitser of een externe Speedlite wordt gebruikt. Voorflitsen werkt niet als
er een externe Speedlite wordt gebruikt.
Houd de camera niet lange tijd in dezelfde positie vast. Ook al voelt de
camera niet heet aan, toch kan langdurig contact met hetzelfde
lichaamsdeel een rode huid, blaren of eerstegraads brandwonden
veroorzaken. Het gebruik van een statief wordt aanbevolen voor mensen
met circulatieproblemen of een zeer gevoelige huid, of wanneer de camera
wordt gebruikt op zeer warme plekken.
153
6
Movie-opname
U kunt movie-opnamen
inschakelen door het
programmakeuzewiel in te
stellen op <k>. De opname-
indeling voor movies is MOV.
Zie pagina 5 voor kaarten waarop movies kunnen worden.
Full HD 1080
Full HD 1080 duidt op compatibiliteit met High-
Definition met 1080 verticale pixels (scanlijnen).
154
U wordt aangeraden de camera op een televisie aan te sluiten als u
opgenomen movies wilt afspelen (pag. 222).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <k>.
De reflexspiegel maakt een geluid en
de opname verschijnt op het LCD-
scherm.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Voordat u een movie opneemt,
stelt u automatisch of handmatig
scherp (pag. 142 t/m 150).
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, stelt de camera scherp met
de huidige AF-methode.
3
Begin met opnemen.
Druk op de knop <A> om een
movie-opname te starten.
Druk nogmaals op <A> om
de movie-opname te stoppen.
Terwijl de movie wordt opgenomen,
wordt de markering 'o' in de
rechterbovenhoek van het scherm
weergegeven.
k Movie-opname
Opnamen maken met automatische belichting
Movie-opname
Microfoon
155
k Movie-opname
Voor movie-opname met automatische belichting wordt de ledlamp van
de Speedlite bij weinig licht automatisch ingeschakeld. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de Speedlite uit de EX-serie voor meer
informatie.
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie met ledlamp
(afzonderlijk verkrijgbaar)
Aandachtspunten voor movie-opname vindt u op pagina 177
en 178.
Lees indien nodig ook de aandachtspunten bij het maken van Live
view-opnamen op pagina 151 en 152.
De ISO-snelheid (ISO 100 - ISO 6400), de sluitertijd en het diagfragma
worden automatisch ingesteld.
U kunt op de knop <A> (pag. 116) drukken om de belichting te
vergrendelen (AE-vergrendeling). De belichtingsinstelling wordt
weergegeven gedurende het aantal seconden dat is ingesteld bij
[Z2: Meettimer]. Als u de belichtingsvergrendeling hebt toegepast
tijdens movie-opname, kunt u deze annuleren door op de knop <S>
te drukken. (De instelling voor belichtingsvergrendeling blijft behouden
tot u op de knop <S> drukt.)
U kunt belichtingscorrectie instellen door de knop <O> ingedrukt te
houden en aan het instelwiel <6> te draaien.
Als u de ontspanknop half indrukt, worden onder aan het scherm de
sluitertijd en de ISO-snelheid weergegeven. Dit is de belichtingsinstelling
voor het maken van foto's (pag. 158). De belichtingsinstelling voor
movie-opname wordt niet weergegeven. De belichtingsinstelling voor
movie-opname kan afwijken van de belichtingsinstelling voor foto's.
Als u een movie opneemt met automatische belichting, worden de
sluitertijd en het diafragma niet vastgelegd in de opname-informatie
(Exif).
k Movie-opname
156
U kunt de sluitertijd, het diafragma en de ISO-snelheid voor movie-
opname vrij instellen. Het handmatig instellen van de belichting voor
movie-opname is bedoeld voor geavanceerde gebruikers.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <k>.
De reflexspiegel maakt een geluid en de
opname verschijnt op het LCD-scherm.
2
Selecteer [Movie-belicht.].
Druk op de knop <
M
> en selecteer op
het tabblad [
Z1
] [
Movie-belicht.
].
Druk vervolgens op <
0
>.
3
Selecteer [Handmatig].
Selecteer [Handmatig] en druk
vervolgens op <0>.
4
Stel de sluitertijd en het diafragma in.
Draai aan het instelwiel <6> om de
sluitertijd in te stellen. De instelbare
sluitertijden zijn afhankelijk van de
framerate <9>.
8/7 : 1/4000 sec. - 1/60 sec.
6/5/4 : 1/4000 sec. - 1/30 sec.
Houd de knop <O> ingedrukt en
draai aan het instelwiel <6> om het
diafragma in te stellen.
5
Stel de ISO-snelheid in.
Druk op de knop <D> en vervolgens
op de pijltjestoetsen <Y> en <Z> of
draai aan het instelwiel <6> om de
gewenste ISO-snelheid te selecteren.
Zie de volgende pagina voor
informatie over de ISO-snelheid.
Opnamen maken met handmatige belichting
<6>
<O> + <6>
157
k Movie-opname
6
Stel scherp en start de movie-
opname.
De procedure is hetzelfde als stap
2 en 3 voor 'Opnamen maken met
automatische belichting' (pag. 154).
ISO-snelheid tijdens opnamen met handmatige belichting
Als u [Auto] selecteert, wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld
op een waarde tussen ISO 100 en ISO 6400.
U kunt de ISO-snelheid handmatig instellen tussen ISO 100 en ISO
6400 (in hele stops).
Als de optie [Z1:kLichte tonen prioriteit] is ingesteld op
[Inschakelen] (pag. ), ligt het instelbare ISO-snelheidsbereik tussen
ISO 200 en ISO 6400.
AE-vergrendeling en automatische belichting kunnen niet worden
gebruikt.
Het wordt afgeraden om tijdens de movie-opname de sluitertijd of het
diafragma aan te passen omdat de wijzigingen in de belichting worden
opgenomen.
Als u de sluitertijd verandert terwijl u opnamen maakt bij TL- of
ledverlichting, kan er een flikkerend beeld worden opgenomen.
Met ISO Auto kan de movie-opname met een geschikte belichting
worden gedaan, zelfs als helderheid van het omgevingslicht verandert.
Druk op de knop <B> om het histogram weer te geven.
Bij het opnemen van een movie of een bewegend onderwerp wordt een
sluitertijd van 1/30 tot 1/125 seconde aanbevolen. Hoe korter de
sluitertijd, hoe minder vloeiend de beweging van het onderwerp eruit zal
zien.
k Movie-opname
158
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
Informatiedisplay
Resterende tijd/verstreken tijd voor movie-
opname
Movie-opname
Vergrotingskader
AF-punt (Quick-modus)
ISO-snelheid
Indicator belichtingsniveau
Diafragma
Belichtingsvergrendeling
Witbalans
Movie-opnameformaat
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie
helderheid)
Sluitertijd
AF-methode
d : FlexiZone - Single
c :u Live-modus
f : Quick-modus
Accuniveau
Framerate
Movie-opnamemodus
Maximumaantal opnamen
Ledlamp
Lichte tonen prioriteit
Indicator GPS-verbinding
Belichtingsmodus
L: Automatische
belichting
K: Handmatige
belichting
Opnameniveau:
Handmatig
Videosnapshot
Opnamekwaliteit
Opnametijd voor videosnapshots
Waarschuwing
temperatuur
Beeldstijl
Eye-Fi-overdrachtstatus
Als er geen kaart in de camera is geplaatst, wordt de resterende movie-
opnameduur rood weergegeven.
Wanneer de movie-opname wordt gestart, wordt de resterende
opnameduur gewijzigd in de verstreken tijd.
159
k Movie-opname
Opmerkingen over movie-opname
Houd de camera niet lange tijd in dezelfde positie vast.
Ook al voelt de camera niet heet aan, toch kan langdurig contact met
hetzelfde lichaamsdeel een rode huid, blaren of eerstegraads brandwonden
veroorzaken. Het gebruik van een statief wordt aanbevolen voor mensen
met circulatieproblemen of een zeer gevoelige huid, of wanneer de camera
wordt gebruikt op zeer warme plekken.
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon op een
heldere dag of een intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade
ontstaan aan de beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Als <Q> is ingesteld en de ISO-snelheid of het diafragma tijdens de
movie-opname verandert, kan het zijn dat de witbalans ook verandert.
Als u een movie opneemt bij TL- of ledverlichting, kan de movie flikkeren.
Het is raadzaam om enkele testmovies te maken en hierbij in te zoomen
op de plaats waarop u tijdens de movie-opname zult inzoomen. Zoomen
tijdens het opnemen van movies kan ertoe leiden dat veranderingen in
de belichting of mechanische geluiden van de lens worden opgenomen
of dat de beelden onscherp zijn.
Wanneer u tijdens movie-opname op de knop <u> drukt, wordt de
opname niet vergroot.
Let erop dat u de microfoon (pag. 154) niet met uw vinger of iets anders afdekt.
Aandachtspunten voor movie-opname vindt u op pagina 177 en 178.
Lees indien nodig ook de aandachtspunten bij het maken van Live
view-opnamen op pagina 151 en 152.
Instellingen voor movie-opname staan op de menutabbladen [Z1]
[Z2] en [Z3] (pag. 172).
Telkens wanneer u een movie opneemt, wordt er een moviebestand gemaakt.
Het weergaveoppervlak van de movie-opname is circa 100% (waarbij
het movie-opnameformaat is ingesteld op [A]).
Het geluid wordt door de ingebouwde microfoon van de camera in mono
opgenomen (pag. 154).
De totale opnametijd voor movies met een volledig opgeladen accu LP-
E10 is als volgt: circa 1 uur 15 min. bij kamertemperatuur (23 °C) en
circa 1 uur en 10 min. bij lage temperaturen (0 °C).
Tijdens het maken van movie-opnamen kan scherpstellingsvoorkeuze
voor superteleobjectieven niet worden gebruikt.
k Movie-opname
160
Bij de simulatie van de definitieve opname worden de effecten van de
beeldstijl, de witbalans en andere functies in het beeld zichtbaar
gemaakt, zodat u weet hoe de daadwerkelijke opname eruit gaat zien.
Tijdens het maken van movie-opnamen worden de effecten van de
hieronder vermelde instellingen automatisch in het beeld weergegeven.
Simulatie van definitieve movie-opname
Beeldstijl
* Alle instellingen zoals scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon
worden weergegeven.
Witbalans
Belichting
Scherptediepte
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Lichte tonen prioriteit
Simulatie van de definitieve opname
161
k Movie-opname
Tijdens het maken van movie-opnamen
kunt u nog altijd foto's maken door de
ontspanknop volledig in te drukken.
Foto's maken in de modus <k>
Als u tijdens movie-opname een foto maakt, staat de movie-opname
gedurende circa 1 seconde stil.
De gemaakte foto wordt op de kaart opgeslagen en de movie-
opname wordt automatisch hervat wanneer de Live view-opname
wordt weergegeven.
De movie en foto worden op de kaart opgeslagen als afzonderlijke
bestanden.
Functies die specifiek bedoeld zijn voor het maken van foto's,
worden hieronder weergegeven. Overige functies zijn hetzelfde als
voor movie-opname.
Foto's maken
Functie Instellingen
Opnamekwaliteit
Zoals ingesteld bij [z1: Beeldkwalit.].
Wanneer het movie-opnameformaat [1920x1080] of [1280x720]
is, is de beeldverhouding 16:9. Wanneer het formaat [640x480]
is, is de beeldverhouding 4:3.
ISO-snelheid
Bij opnamen met automatische belichting: Automatisch
ingesteld tussen ISO 100 en ISO 3200
Bij opnamen met handmatige belichting: zie 'ISO-snelheid
tijdens opnamen met handmatige belichting' op pagina 157.
Belichtingsinstelling
Bij opnamen met automatische belichting: sluitertijd en diafragma worden
automatisch ingesteld (weergegeven wanneer u de ontspanknop half indrukt).
Bij opnamen met handmatige belichting: sluitertijd en
diafragma worden handmatig ingesteld.
AEB Geannuleerd
Transport/
Zelfontspanner
Enkelbeeld (continu-opnamen en zelfontspanner uitgeschakeld)
Flitser Flitser uit
k Movie-opname
162
Als [Z1: AF met ontspanknop tijdens k] is ingesteld op [Inschakelen]
(pag.172), wordt er scherpgesteld als u de ontspanknop tijdens movie-
opname half indrukt. Het volgende kan zich echter voordoen.
De scherpstelling kan er even flink naast zitten.
De helderheid van de movie-opname kan wijzigen.
De movie-opname ziet er kortstondig uit als een foto.
Tijdens het filmen wordt het geluid van het objectief opgenomen.
U kunt geen foto's maken als het beeld niet is scherpgesteld, zoals bij
bewegende onderwerpen.
163
In dit gedeelte worden de instellingen besproken die specifiek zijn voor
movie-opnamen.
Wanneer u op de knop <Q> drukt terwijl de opname wordt
weergegeven op het LCD-scherm, kunt u een van de volgende functies
instellen: AF-methode, witbalans, beeldstijl, Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid), movie-opnameformaat, videosnapshot
en de opnamekwaliteit (foto's ).
1
Druk op de knop <Q>. (7)
De instelbare functies worden weergegeven.
Als de AF-methode <f> is, wordt
bovendien het AF-punt weergegeven.
Het AF-punt is ook selecteerbaar
(pag. 148).
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een functie te selecteren.
De geselecteerde functie en Uitleg
(pag. 53) worden weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel
<6> om de functie in te stellen.
Wanneer u op <0> drukt, wordt het
instellingenscherm van de
desbetreffende functie weergegeven.
3
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <Q> om naar de
movie-opname terug te keren.
Instellingen voor de opnamefunctie
Q Snel instellen
Voor handmatige belichting verandert de opnamekwaliteit (foto's) in de ISO-
snelheidinstelling.
164
Met de menuoptie [Z2: Movie-
opn.formaat] kunt u het opnameformaat
van de movie [****x****] en de
framerate [9] (aantal opgenomen
frames per seconde) selecteren.
De 9 (framerate) schakelt automatisch
over, afhankelijk van de instelling
van [Z2: Videosysteem].
Beeldformaat
[1920x1080] (A) : Full HD-opnamekwaliteit (Full High-Definition).
De beeldverhouding is 16:9.
[1280x720] (B) : HD-opnamekwaliteit (High-Definition).
De beeldverhouding is 16:9.
[640x480] (C) : SD-opnamekwaliteit (Standard Definition).
De beeldverhouding is 4:3.
Framerate (fps: frames per seconde)
6/8 : voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van NTSC
(Noord-Amerika, Japan, Korea, Mexico, enzovoort).
5/7 : voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van PAL
(Europa, Rusland, China, Australië, enzovoort).
4 : voornamelijk voor speelfilms.
3 Het movie-opnameformaat instellen
165
3 Het movie-opnameformaat instellen
Totale opnametijd voor movies en bestandsgrootte per minuut
Moviebestanden die groter zijn dan 4 GB
Vanwege het bestandssysteem stopt de movie-opname automatisch
wanneer een movieclip een bestandsgrootte van 4 GB bereikt. U
kunt verdergaan met het opnemen van een movie door op de knop
<
A> te drukken. (Er wordt een nieuw moviebestand gemaakt.)
Tijdslimiet voor movie-opname
De maximale opnametijd van één movieclip is 29 min. 59 sec. Als de
movie-opnametijd 29 minuten en 59 seconden bereikt, wordt de
movie-opname automatisch beëindigd. U kunt verdergaan met het
opnemen van een movie door op de knop <
A> te drukken.
(Er wordt een nieuw moviebestand gemaakt.)
Movie-opname-
formaat
Totale opnametijd (bij benadering)
Bestandsgrootte
(bij benadering)
Kaart van
4 GB
Kaart van
8 GB
Kaart van
16 GB
[1920x1080]
6
11 min. 22 min. 44 min. 330 MB/min.5
4
[1280x720]
8
11 min. 22 min. 44 min. 330 MB/min.
7
[640x480]
6
46 min. 1 uur 32 min. 3 uur 4 min. 82,5 MB/min.
5
Een stijging van de interne temperatuur van de camera kan ertoe leiden dat
de movie-opname wordt gestopt voordat de maximumopnametijd die in de
bovenstaande tabel wordt weergegeven (pag. 177), is bereikt.
166
U kunt een reeks korte movieclips van circa 2 seconden, 4 seconden of
8 seconden maken; deze worden 'videosnapshots' genoemd.
De videosnapshots kunnen worden samengevoegd tot één movie,
die 'videosnapshotalbum' wordt genoemd. Zo kunt u hoogtepunten van
een reis of gebeurtenis in vogelvlucht laten zien.
Een videosnapshotalbum kan ook worden afgespeeld met achtergrondmuziek
(pag. 170 en 215).
1
Selecteer [Videosnapshot].
Selecteer op het tabblad [Z2] de
optie [Videosnapshot] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de opnameduur voor de
[Videosnapshot].
Selecteer de opnameduur voor een
videosnapshot en druk vervolgens op <
0
>.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten en terug te keren
naar het movie-opnamescherm.
3 Videosnapshots maken
De opnameduur voor videosnapshots instellen
Het concept van een videosnapshotalbum
Videosnapshotalbum
Video-
snapshot 1
Video-
snapshot 2
Video-
snapshot x
167
3 Videosnapshots maken
3
Maak de eerste videosnapshot.
Druk op de knop <
A
> en maak de opname.
De blauwe balk die de opnameduur aangeeft, loopt
langzaam terug. Nadat de ingestelde opnameduur is
verstreken, stopt de opname automatisch.
Het bevestigingsvenster wordt
weergegeven (pag. 168).
4
Sla de opname op als videosnapshotalbum.
Selecteer [J Sla op als album] en
druk vervolgens op <0>.
De movieclip wordt opgeslagen als
de eerste videosnapshot van het
videosnapshotalbum.
5
Ga verder met het maken van
meer videosnapshots.
Herhaal stap 3 om de volgende
videosnapshot te maken.
Selecteer [J Voeg toe aan album]
en druk vervolgens op <0>.
U kunt een ander videosnapshotalbum maken
door [
W
Sla op als nieuw album
] te selecteren.
Herhaal stap 5 indien nodig.
6
Stop de videosnapshotopname.
Stel [
Videosnapshot
] in op [
Uitschakelen
].
Om terug te keren naar normale movie-
opname moet u niet vergeten
[Uitschakelen] in te stellen.
Druk op de knop <
M
> om het menu af
te sluiten en terug te keren naar het
normale movie-opnamescherm.
Een videosnapshotalbum maken
Opnameduur
3 Videosnapshots maken
168
Opties in stap 4 en 5
Handelingen bij [Speel videofoto af]
*Bij [
Achteruit springen
] en [
Vooruit springen
] komt de duur van de sprong overeen met
het aantal seconden dat is ingesteld bij [
Videosnapshot
] (circa 2, 4 of 8 seconden).
Functie Omschrijving
J Sla op als album
(stap 4)
De movieclip wordt opgeslagen als de eerste
videosnapshot van het videosnapshotalbum.
J Sla op als album
(stap 5)
De zojuist opgenomen videosnapshot wordt toegevoegd aan het
album dat net daarvoor is gemaakt.
W
Sla op als nieuw album
(step 5)
Er wordt een nieuw videosnapshotalbum gemaakt en de movieclip wordt opgeslagen als
de eerste videosnapshot. Selecteer [
OK
] in het bevestigingsvenster. Het nieuwe
album is een afzonderlijk bestand van het eerder opgenomen album.
1
Speel videofoto af
(stap 4 en 5)
De zojuist opgenomen videosnapshot wordt afgespeeld.
Bekijk onderstaande tabel voor de afspeelopties.
r Sla niet op in album
(stap 4)
r
Verwijder zonder
opsl. in album
(stap 5)
De opgenomen videosnapshot wordt gewist in plaats
van in het album opgeslagen. Selecteer [OK] in het
bevestigingsvenster.
Functie Beschrijving van weergave
2 Afsluiten Het vorige scherm wordt weergegeven.
7 Afspelen
Door op <0> te drukken, kunt u de zojuist opgenomen
videosnapshot afspelen of pauzeren.
5 Eerste beeld
Hiermee wordt de eerste scène van de eerste
videosnapshot in het album weergegeven.
Achteruit springen
*
Telkens als u op <0> drukt, springt de videosnapshot
enkele seconden achteruit.
3 Vorige beeld
Elke keer dat u op
<0>
drukt, wordt het vorige beeld weergegeven.
Als u
<0>
ingedrukt houdt, wordt de movie teruggespoeld.
6 Volgende beeld
Elke keer dat u op
<0>
drukt, wordt de movie beeld voor beeld weergegeven.
Als u
<0>
ingedrukt houdt, wordt de movie vooruitgespoeld.
Vooruit springen
*
Telkens als u op <0> drukt, springt de videosnapshot
enkele seconden vooruit.
4 Laatste beeld
Hiermee wordt de laatste scène van de laatste
videosnapshot in het album weergegeven.
Weergavepositie
mm’ ss” Weergavetijd (minuten:seconden)
9 Volume
U kunt het geluidsvolume van de ingebouwde luidspreker (pag. 214)
aanpassen door aan het instelwiel <
6
> te draaien
.
169
3 Videosnapshots maken
Waarschuwingen voor het maken van videosnapshots
U kunt aan een album alleen videosnapshots met dezelfde lengte
(circa 2, 4 of 8 toevoegen).
Als u tijdens het maken van videosnapshots een van de volgende
handelingen uitvoert, wordt er een nieuw album gemaakt voor de
volgende videosnapshots.
•Het [Movie-opn.formaat] (pag. 164) wijzingen.
De de opnametijd van de [Videosnapshot] wijzigen (pag. 166).
De instelling [Geluidsopname] wijzigen van [Automatisch] of
[Handmatig] in [Uitschakelen] of van [Uitschakelen] in
[Automatisch] of [Handmatig] (pag. 174).
Het klepje van de kaartsleuf/het accucompartiment openen.
U stopt met het gebruik van de DC-koppeling DR-E10 (afzonderlijk
verkrijgbaar) en de compacte stroomadapter CA-PS700 (afzonderlijk
verkrijgbaar).
De firmware bijwerken.
De volgorde van snapshots in een album kan niet worden gewijzigd.
Videosnapshots die naderhand worden gemaakt, kunnen niet aan een
bestaand album worden toegevoegd.
U kunt geen foto's maken terwijl u een videosnapshot maakt.
De opnameduur voor een videosnapshot is slechts een schatting.
Afhankelijk van de framerate is de opnameduur die tijdens het afspelen
wordt weergegeven, mogelijk niet nauwkeurig.
3 Videosnapshots maken
170
Een voltooid videosnapshotalbum kan op dezelfde manier worden
afgespeeld als een normale movie (pag. 214).
1
Speel de movie af.
Druk op de knop <x> om de
opname weer te geven.
2
Selecteer het album.
In de weergave van één opname
geeft het pictogram [ s]
linksboven op het scherm aan dat het
een videosnapshotalbum betreft.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
om een videosnapshotalbum te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
3
Speel het album af.
Selecteer op het
movieweergavepaneel [
7] (Afspelen)
en druk vervolgens op <0>.
Een album afspelen
171
3 Videosnapshots maken
Achtergrondmuziek
U kunt achtergrondmuziek laten horen tijdens het afspelen van albums,
normale movies en diavoorstellingen op de camera (pag. 170, 215). Als
u achtergrondmuziek wilt laten horen, moet u die eerst met behulp van
EOS Utility (EOS-software) kopiëren naar de kaart. Raadpleeg de EOS
Utility Instructiehandleiding voor informatie over het kopiëren van de
achtergrondmuziek.
Muziek die op de geheugenkaart wordt opgenomen, mag uitsluitend
worden gebruikt voor privégebruik. Pleeg geen inbreuk op het
auteursrecht.
EOS-software die met albums kan worden gebruikt
EOS Video Snapshot Task: Maakt het bewerken van albums mogelijk.
Dit is een functie van ImageBrowser EX.
172
Menu-opties op de tabbladen [Z1], [Z2] en [Z3] worden
hieronder uitgelegd.
[Z1]
Movie-belicht.
Gewoonlijk stelt u dit in op [Auto].
Wanneer u deze optie instelt op [Handmatig], kunt u de ISO-
snelheid, de sluitertijd en het diafragma voor movie-opnamen
handmatig instellen (pag. 156).
AF-methode
De AF-methoden werken hetzelfde als beschreven op pagina 142 t/m
149. U kunt [
FlexiZone - Single
], [
u
Live-modus
] of [
Quick-modus
]
selecteren. Voortdurend scherpstellen op een bewegend onderwerp is
niet mogelijk.
AF met ontspanknop tijdens movie-opname
Wanneer [
Inschakelen
] wordt ingesteld, is automatische scherpstelling
tijdens movie-opnamen mogelijk. Continu automatisch scherpstellen is echter
niet mogelijk. Als u automatisch scherpstelt tijdens movie-opnamen, kan de
scherpstelling er mogelijk even naast zitten of kan de belichting wijzigen.
Tijdens het filmen wordt ook het geluid van het objectief opgenomen.
Als tijdens movie-opnamen de AF-methode is ingesteld op [Quick-
modus] wordt AF uitgevoerd in [FlexiZone - Single].
3 Menufunctie-instellingen
De instellingen op de menutabbladen [Z1], [Z2] en [Z3]
worden alleen geactiveerd in de modus <k>. Ze worden niet
toegepast in andere opnamemodi, alleen in de modus <k>.
De instelling van de [
AF-methode
] wordt ook op Live view-opnamen toegepast.
173
3 Menufunctie-instellingen
kSluiter/AE vergrendelknop
U kunt de functie die aan het half indrukken van de ontspanknop en
de belichtingsvergrendelknop is toegewezen, wijzigen.
AF/AE vergrendel:
Normale functie. Druk de ontspanknop half in om automatisch
scherp te stellen. Druk op de knop <A> voor
belichtingsvergrendeling.
AE vergrendel/AF:
Druk de ontspanknop half in voor belichtingsvergrendeling. Voor
automatische scherpstelling drukt u op de knop <A>. Dit komt van
pas als u op verschillende delen van de opname wilt meten en
scherpstellen.
AF/AF vergr. geen AE vergr.:
Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen.
Terwijl u automatisch scherpstelt door de ontspanknop half in te
drukken, kunt u het automatisch scherpstellen pauzeren door de
knop <A> ingedrukt te houden. Het automatisch scherpstellen
wordt hervat wanneer u de knop <A> loslaat.
Belichtingsvergrendeling is niet mogelijk.
AE/AF, geen AE vergrendel:
Druk de ontspanknop half in om een lichtmeting uit te voeren. Voor
automatische scherpstelling drukt u op de knop <A>.
Belichtingsvergrendeling is niet mogelijk.
kLichte tonen prioriteit
Als [Inschakelen] wordt ingesteld, worden de details in lichte tinten
verbeterd. Het dynamische bereik wordt uitgebreid van het
standaard 18% grijs naar heldere lichte tinten. De overgang tussen
grijstinten en lichte tinten wordt geleidelijker. Het instelbereik voor de
ISO-snelheid is ISO 200-6400. Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) wordt automatisch ingesteld op
[Deactiveren] en kan niet worden gewijzigd.
3 Menufunctie-instellingen
174
[Z2]
Movie-opnameformaat
U kunt het movie-opnameformaat instellen (beeldformaat en
framerate). Zie pagina 164 voor meer informatie.
Geluidsopname
Het geluid wordt opgenomen met de
ingebouwde monomicrofoon. U kunt
geen externe microfoon gebruiken.
Opties voor [Geluidsopname] en [Opname niveau]
[
Automatisch
] : Het geluidsopnameniveau wordt automatisch
aangepast. Automatische niveauregeling functioneert
automatisch in reactie op het geluidsniveau.
[
Handmatig
]:
Voor gevorderde gebruikers. U kunt het
geluidsopnameniveau instellen op een van 64 niveaus.
Selecteer [
Opname niveau
] en kijk op de niveaumeter
terwijl u de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
> indrukt om het
geluidsopnameniveau aan te passen. Kijk op de
piekenindicator (circa 3 sec.), pas het niveau dusdanig
aan dat de niveaumeter soms de 12 (-12 dB) rechts laat
branden voor de hardste geluiden. Indien dit meer is
dan 0, wordt het geluid vervormd.
[
Uitschakelen
]: Er wordt geen geluid opgenomen
Niveaumeter
175
3 Menufunctie-instellingen
[Windfilter]
Wanneer deze functie is ingesteld op [Inschakelen], wordt het
geluid dat wordt veroorzaakt door wind verminderd wanneer het
buiten waait.
Als deze functie is ingesteld op [Inschakelen], worden ook de lage
bastonen verminderd. Stel deze functie dus in op [Uitschakelen] als
er geen sprake is van wind. Er wordt dan een natuurlijkere
geluidsopname gemaakt dan met de instelling [Inschakelen].
Meettimer
U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven
(duur van de belichtingsvergrendeling).
Rasterweergave
Met [Raster 1l] of [Raster 2m] kunt u rasterlijnen weergeven.
U kunt de horizontale of verticale kanteling controleren tijdens de
opname.
Videosnapshot
U kunt videosnapshots maken. Zie pagina 166 voor meer informatie.
Videosysteem
Selecteer [NTSC] of [PAL], al naargelang de vereiste voor uw
videosysteem (pag. 164).
Geluid wordt opgenomen met een samplingfrequentie van 48 kHz/ 16-bits.
De instellingen voor de meettimer en rasterweergave zijn ook in de Live
view-opname zichtbaar.
3 Menufunctie-instellingen
176
[Z3]
Belichtingscompensatie
Belichtingscompensatie kan worden ingesteld op ±5 stops voor foto's, maar
bij belichtingscorrectie voor movies is dit beperkt tot slechts ±3 stops. Voor
foto's kan de flitsbelichtingscorrectie worden verlengd tot ±5 stops.
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
De Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) kan
worden ingesteld zoals beschreven op pagina 119.
Indien [kLichte tonen prioriteit] op het tabblad [Z1] is
ingesteld op [Inschakelen], wordt de optie Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid) automatisch ingesteld op
[Deactiveren]. Deze instelling kan niet worden gewijzigd.
Handmatige witbalans
Zoals beschreven op pagina 127, kan er een beeld voor handmatige
witbalans worden geselecteerd.
Beeldstijl
De beeldstijl kan worden ingesteld zoals beschreven op pagina 91.
177
Aandachtspunten voor movie-opname
Witte <
s
> en rode <
E
> waarschuwingspictogrammen voor interne temperatuur
Als de interne temperatuur van de camera oploopt vanwege langdurige
movie-opname of bij een hoge omgevingstemperatuur, verschijnt er een
witte <s> of een rode <E>.
Het witte pictogram <s> geeft aan dat de beeldkwaliteit van foto's zal
verslechteren. Het wordt aanbevolen om even te stoppen met
fotograferen en de camera enige tijd te laten afkoelen. De beeldkwaliteit
van movies wordt nauwelijks beïnvloed en u kunt dus nog steeds movies
opnemen.
Het rode pictogram <E> geeft aan dat movie-opname binnenkort
automatisch wordt beëindigd. U kunt in dat geval geen opnamen meer
maken totdat de interne temperatuur van de camera is gedaald. Schakel
de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur movie-
opnamen maakt, wordt het pictogram <s> of <E> eerder
weergegeven. Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt.
Opname- en beeldkwaliteit
Als het gebruikte objectief Image Stabilizer (beeldstabilisatie) bevat en u
de IS-schakelaar op <1> zet, is dit altijd actief, zelfs als u de
ontspanknop niet half indrukt. Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
gebruikt accuvermogen waardoor de totale movie-opnametijd of het
aantal mogelijke opnamen kan afnemen. Als u een statief gebruikt of als
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) niet nodig is, wordt het aanbevolen
om de IS-schakelaar op <2> zetten.
Met de ingebouwde microfoon worden ook het bedieningsgeluid en het
mechanische geluid van de camera opgenomen tijdens de opnamen.
Als de helderheid tijdens movie-opnamen met automatische belichting of
automatische scherpstelling verandert, ziet dat gedeelte er mogelijk
kortstondig uit als een foto wanneer u de movie afspeelt.
Als er zich een zeer felle lichtbron in beeld bevindt, kan het heldere
gedeelte op het LCD-scherm zwart lijken. De movie wordt vrijwel exact
vastgelegd zoals u deze op het LCD-scherm ziet.
Bij weinig licht kunnen ruis of afwijkende kleuren zichtbaar zijn in de
opname. De movie wordt vrijwel exact vastgelegd zoals u deze op het
LCD-scherm ziet.
178
Aandachtspunten voor movie-opname
Opname- en beeldkwaliteit
Als u een kaart met een lage schrijfsnelheid gebruikt, wordt
tijdens movie-opname rechts in het scherm mogelijk een
indicator met vijf niveaus weergegeven. Deze geeft aan
hoeveel gegevens nog niet naar de kaart zijn geschreven
(beschikbare capaciteit van het interne buffergeheugen).
Hoe langzamer de kaart, hoe sneller de indicator stijgt. Als
de indicator vol raakt, wordt de movie-opname automatisch
gestopt.
Als de kaart een hoge schrijfsnelheid heeft, wordt de
indicator ofwel niet weergegeven of het niveau (indien weergegeven) zal
nauwelijks omhoog gaan. Maak eerst een paar testmovies om te zien of
de schrijfsnelheid van de kaart hoog genoeg is.
Als u tijdens de movie-opname foto's maakt, wordt de movie-opname
mogelijk gestopt. Wanneer u een lage instelling gebruikt voor de
opnamekwaliteit van de foto's, wordt dit probleem wellicht opgelost.
Foto's maken tijdens movie-opname
Zie 'Beeldkwaliteit' op pagina 151 voor meer informatie over de
beeldkwaliteit van foto's.
Weergeven en aansluiten op een tv
Als u de camera met een HDMI-kabel (pag. 222) op een tv aansluit en
een movie opneemt in [1920x1080] of [1280x720], wordt de movie
tijdens het opnemen in klein formaat op de tv weergegeven. De
daadwerkelijke movie wordt echter met het ingestelde movie-
opnameformaat opgenomen.
Als u de camera op een tv aansluit (pag. 222) en een movie opneemt,
wordt tijdens de opname op de tv geen geluid afgespeeld. Het geluid
wordt echter wel goed opgenomen.
Indicator
179
7
Handige functies
De pieptoon uitzetten (pag. 180)
Kaartwaarschuwing (pag. 180)
De Kijktijd instellen (pag. 180)
De tijd voor automatisch uitschakelen instellen (pag. 181)
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen (pag. 181)
Een map maken en selecteren (pag. 182)
Methoden voor bestandsnummering (pag. 184)
Copyrightinformatie instellen (pag. 186)
Verticale opnamen automatisch roteren (pag. 188)
Camera-instellingen controleren (pag. 189)
De standaardinstellingen van de camera herstellen (pag. 190)
Het LCD-scherm in-/uitschakelen (pag. 193)
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen (pag. 193)
De flitser instellen (pag. 194)
Stofwisdata toevoegen (pag. 198)
Handmatige sensorreiniging (pag. 200)
180
U kunt voorkomen dat er een pieptoon afgaat zodra er is scherpgesteld
of bij het gebruik van de zelfontspanner.
Selecteer op het tabblad [z1] de optie
[Pieptoon] en druk vervolgens op <0 >.
Selecteer [Uitschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Door deze optie in te stellen voorkomt u dat u opnamen maakt zonder
dat er een kaart in de camera is geplaatst.
Selecteer op het tabblad [
z
1
] [
Ontspan sluiter
zonder kaart
] en druk op <
0
>. Selecteer
[
Uitschakelen
] en druk vervolgens op <
0
>.
Als u op de ontspanknop drukt terwijl er
geen kaart in de camera is geplaatst,
wordt 'Card' in de zoeker weergegeven
en kunt u de sluiter niet ontspannen.
U kunt instellen hoe lang de foto direct na de opname op het LCD-scherm wordt
weergegeven. Als [
Uit
] is ingesteld, wordt de opname niet direct na het maken
weergegeven. Als [
Vastzetten
] is ingesteld, wordt de opname weergegeven
totdat de tijd van de instelling [
51
: Uitschakelen
] is verstreken.
Als u tijdens de weergave van de opname knoppen of instelwielen van de camera
gebruikt, bijvoorbeeld als u de ontspanknop half indrukt, wordt de weergave beëindigd.
Selecteer op het tabblad [z1] de optie
[Kijktijd] en druk vervolgens op <0>.
Selecteer de gewenste instelling en druk
op <0>.
Handige functies
3 De pieptoon uitzetten
3 Kaartwaarschuwing
3 De Kijktijd instellen
181
Handige functies
Om de accu te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze gedurende een bepaalde ingestelde tijd niet is gebruikt.
U kunt deze tijdsduur zelf aan de hand van een aantal opties instellen.
Na een automatische uitschakeling kunt u de camera weer inschakelen
door de ontspanknop half in te drukken of door op een van de volgende
knoppen te drukken: <M>, <B >, <x>, <A>, enz.
Als [Uitschakelen] is ingesteld, moet u de camera uitschakelen of op de knop
<
B
> drukken om het LCD-scherm uit te schakelen en zo de accu te sparen.
Zelfs als [Uitschakelen] is ingesteld en de camera gedurende 30 minuten niet wordt
gebruikt, wordt het LCD-scherm automatisch uitgeschakeld. U kunt het LCD-
scherm weer inschakelen door op de knop <
B
>
te drukken.
Selecteer op het tabblad [51] de optie
[Uitschakelen] en druk vervolgens op
<0>. Selecteer de gewenste instelling
en druk op <0>.
U kunt de helderheid van het LCD-scherm aanpassen, zodat het gemakkelijker te lezen is.
Selecteer op het tabblad [
52
] de optie [
LCD-helderheid
]
en druk vervolgens op <
0
>. Druk op de pijltjestoetsen
<
Y
> en <
Z
> om de helderheid aan te passen via het
aanpassingsscherm en druk vervolgens op <
0
>.
Stel bij het controleren van de
belichtingstijd van een opname de
helderheid van het LCD-scherm op 4 in
en zorg dat omgevingslicht geen invloed
op het beeld heeft.
3 De tijd voor automatisch uitschakelen instellen
3 De helderheid van het LCD-scherm aanpassen
Handige functies
182
U kunt naar wens mappen maken en selecteren waarin de opnamen
worden opgeslagen.
Deze handeling is optioneel, aangezien er automatisch een map voor
de opslag van opnamen wordt gemaakt.
Een map maken
1
Selecteer [Selecteer map].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Selecteer map] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Maak map].
Selecteer [Maak map] en druk
vervolgens op <0>.
3
Maak een nieuwe map.
Selecteer [OK] en druk vervolgens op
<0>.
Er wordt een nieuwe map gemaakt
met een mapnummer dat één cijfer
hoger is.
3 Een map maken en selecteren
183
Handige functies
Een map selecteren
Open het scherm Selecteer map,
selecteer een map en druk op <0>.
De map waarin de opnamen worden
opgeslagen, is geselecteerd.
Volgende opnamen zullen in de
geselecteerde map worden
opgeslagen.
Aantal opnamen in de map
Mapnaam
Laagste bestandsnummer
Hoogste bestandsnummer
Mappen
De mapnaam begint met drie cijfers (het mapnummer), gevolgd door vijf
alfanumerieke tekens. Bijvoorbeeld: '100CANON'. Een map kan maximaal
9999 opnamen bevatten (bestandsnummer 0001 - 9999). Wanneer een
map vol raakt, wordt er automatisch een nieuwe map gemaakt met een
mapnummer dat één cijfer hoger is. Ook wanneer de bestandsnummering
handmatig opnieuw is ingesteld (pag. 185), wordt er automatisch een
nieuwe map gemaakt. Er kunnen mappen worden gemaakt met de
nummers 100 t/m 999.
Mappen maken op een computer
Open de map van de geheugenkaart op het scherm en maak daarin een
nieuwe map met de naam 'DCIM'. Open de map DCIM en maak hierin net
zoveel mappen als u wilt om de opnamen overzichtelijk te kunnen opslaan.
De mapnaam moet de notatie '100ABC_D' hebben. De eerste drie cijfers
zijn het mapnummer, van 100 tot 999. De laatste vijf tekens kunnen bestaan
uit een combinatie van hoofdletters en kleine letters van A t/m Z, cijfers en
een onderstrepingsteken '_'. De spatie kan niet worden gebruikt. Er kunnen
niet meerdere mappen zijn die dezelfde naam met drie cijfers bevatten
(bijvoorbeeld '100ABC_D' en '100W_XYZ'), ook niet als de overige vijf
tekens per naam verschillen.
Handige functies
184
De beeldbestanden worden genummerd van 0001 tot 9999 in de volgorde waarin de
opnamen zijn gemaakt. Vervolgens worden de bestanden in een map opgeslagen.
U kunt instellen hoe het bestandsnummer wordt toegewezen.
Het bestandsnummer wordt op de computer in de volgende notatie
weergegeven: IMG_0001.JPG.
Selecteer op het tabblad [51] de optie
[Bestandnr.] en druk vervolgens op
<0>. De beschikbare instellingen
worden hieronder beschreven. Selecteer
de optie en druk vervolgens op <0>.
[Continu]: de opeenvolgende bestandsnummering loopt door,
ook na het vervangen van de kaart of het maken van een map.
Zelfs nadat u de kaart hebt vervangen of een nieuwe map hebt gemaakt, loopt de
opeenvolgende bestandsnummering door tot 9999. Dit is handig wanneer u
afbeeldingen met nummers tussen 0001 en 9999 op meerdere kaarten of uit
meerdere mappen in één map op de computer wilt opslaan.
Als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat die
eerder zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe
opnamen worden voortgezet vanaf de nummers van de bestaande
opnamen op de kaart of in de map. Als u een doorlopende
bestandsnummering wilt gebruiken, raden we u aan elke keer een
opnieuw geformatteerde kaart te gebruiken.
3 Methoden voor bestandsnummering
0051
Kaart 1
0052
Kaart 2
Bestandsnummering na het
vervangen van de kaart
Volgende opeenvolgende
Kaart 1
100
0051 0052
101
Bestandsnummering na het
maken van een map
185
Handige functies
[Auto. reset]: De bestandsnummering begint elke keer opnieuw bij
0001 nadat de kaart is vervangen of een nieuwe map is gemaakt.
Als u de kaart vervangt of een map maakt, begint de
bestandsnummering weer bij 0001 voor de nieuwe opnamen.
Dit is handig als u de opnamen per kaart of map wilt archiveren.
Als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat die eerder zijn gemaakt, kan de
bestandsnummering van de nieuwe opnamen worden voortgezet vanaf de nummers van de
bestaande opnamen op de kaart of in de map. Als u opnamen wilt opslaan met een
bestandsnummering die begint bij 0001, gebruik dan elke keer een nieuwe, geformatteerde kaart.
[Handm. reset]: voor het handmatig terugzetten van de
bestandsnummering, of om in een nieuwe map met het
bestandsnummer 0001 te beginnen.
Wanneer u de bestandsnummering handmatig opnieuw instelt, wordt er
automatisch een nieuwe map gemaakt en begint de nummering van de
opnamen die in die map worden opgeslagen bij 0001.
Dit is bijvoorbeeld handig wanneer u verschillende mappen wilt gebruiken voor
opnamen van gisteren en opnamen van vandaag. Nadat de bestandsnummering
handmatig opnieuw is ingesteld, keert deze terug naar Continu of Auto. reset.
(Er wordt geen bevestigingsscherm voor Handm. reset weergegeven.)
0051
Kaart 1
0001
Kaart 2
Bestandsnummering na het
vervangen van de kaart
Bestandsnummer opnieuw ingesteld
Kaart 1
100
0051 0001
101
Bestandsnummering na het
maken van een map
Indien het bestandsnummer in map 999 het nummer 9999 bereikt, kunt u
geen opnamen meer maken, zelfs niet als de kaart nog opslagcapaciteit
heeft. Op het LCD-scherm wordt dan een bericht weergegeven dat de kaart
moet worden vervangen. Vervang de kaart.
Voor zowel JPEG- als RAW-opnamen begint de bestandsnaam met 'IMG_'.
Movie-bestandsnamen beginnen met 'MVI_'. De extensie is '.JPG' voor
JPEG-opnamen, '.CR2' voor RAW-opnamen en '. MOV' voor movies.
Handige functies
186
Wanneer u de copyrightinformatie instelt, wordt deze als Exif-informatie
aan de opname toegevoegd.
1
Selecteer [Copyrightinformatie].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Copyrightinformatie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de optie die u wilt
instellen.
Selecteer [Voer naam van auteur in]
of [Voer copyrightdetails in] en druk
vervolgens op <0>.
Het tekstinvoerscherm wordt geopend.
Selecteer [Geef copyrightinfo weer]
om de ingestelde copyrightinformatie
te controleren.
Selecteer [
Verwijder copyrightinfo
] om de
ingestelde copyrightinformatie te verwijderen.
3
Voer tekst in.
Raadpleeg 'Tekstinvoerprocedure' op de volgende
pagina en voer de copyrightinformatie in.
U kunt maximaal 63 alfanumerieke
tekens en symbolen invoeren.
4
Verlaat de instelling.
Nadat u de tekst hebt ingevoerd,
drukt u op de knop <M> om de
instelling te verlaten.
3 Copyrightinformatie instellenN
187
Handige functies
Tekstinvoerprocedure
Het invoergebied wijzigen:
Druk op de knop <Q> om tussen het
bovenste en onderste invoergebied te
wisselen.
De cursor verplaatsen:
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de cursor te verplaatsen.
Tekst invoeren:
Druk terwijl de cursor in het onderste invoergebied staat op de
pijltjestoetsen <S> of draai aan het instelwiel <6> om een teken
te selecteren. Druk vervolgens op <0> om het in te voeren.
Een teken verwijderen:
Druk op de knop <L> om een teken te verwijderen.
Afsluiten:
Druk na het invoeren van de tekst op de knop <M> om de invoer
te bevestigen en terug te keren naar het scherm uit stap 2.
Tekstinvoer annuleren:
Als u de tekstinvoer wilt annuleren, drukt u op de knop <B> om
de invoer te annuleren en terug te keren naar het scherm uit stap 2.
U kunt de copyrightinformatie ook instellen of controleren met EOS Utility
(EOS-software, pag. 316).
Handige functies
188
Verticale opnamen worden automatisch geroteerd,
zodat ze verticaal in plaats van horizontaal op het
LCD-scherm van de camera of op de computer
worden weergegeven. U kunt de instelling voor
deze functie wijzigen.
Selecteer op het tabblad [51] de optie
[Auto. roteren] en druk vervolgens op
<0>. De beschikbare instellingen
worden hieronder beschreven. Selecteer
de optie en druk vervolgens op <0>.
[AanzD]:
De verticale opname wordt tijdens de weergave
automatisch gedraaid op zowel het LCD-scherm als de pc.
[AanD]:
De verticale opname wordt alleen op de pc automatisch gedraaid.
[Uit] : De verticale opname wordt niet automatisch gedraaid.
De verticale opname is niet gedraaid wanneer de foto direct na
de opname wordt weergegeven.
Druk op de knop <x> om de opname gedraaid weer te geven.
[Aan
zD
] is ingesteld, maar de opname wordt bij weergave niet gedraaid.
Verticale opnamen die zijn gemaakt terwijl [
Auto. roteren
] op [
Uit
] was ingesteld, kunnen
niet automatisch worden gedraaid. Als er een verticale opname is gemaakt terwijl de
camera naar boven of naar beneden werd gehouden, kan het zijn dat de opname niet
automatisch wordt gedraaid. Raadpleeg in dat geval 'De opname roteren' op pagina 207.
Ik wil op het LCD-scherm van de camera een opname draaien
die gemaakt is terwijl [AanD] was ingesteld.
Stel [AanzD] in en geef de opname vervolgens weer. De opname
wordt dan gedraaid.
De verticale opname wordt niet gedraaid op het scherm van de pc.
De gebruikte software is niet compatibel met de functie voor draaien
van opnamen. Gebruik in plaats daarvan de EOS-software.
3 Verticale opnamen automatisch roteren
Veelgestelde vragen
189
Handige functies
Druk terwijl het menu wordt weergegeven op de knop <B> om de
belangrijkste functie-instellingen van de camera weer te geven.
Druk terwijl het menu wordt
weergegeven op de knop <B> om
de instellingen weer te geven.
Druk nogmaals op de knop <B>
om naar het menu terug te keren.
B Camera-instellingen controleren
Datum/tijd (pag. 37)
Witbalanscorrectie (pag. 129)/
Witbalansbracketing (pag. 130)
Kleurruimte (pag. 131)
Automatische beeldrotatie (pag. 188)
Automatisch uitschakelen (pag. 181)
Resterende capaciteit van kaart
Instellingenscherm
Rode-ogencorrectie (pag. 102)
Pieptoon (pag. 180)
Live view-opnamen (pag. 133)
Zomertijd (pag. 38)
Handige functies
190
De opname-instellingen en menu-instellingen van de camera kunnen
worden teruggezet naar de standaardinstellingen. Deze optie is
beschikbaar in de creatieve modi.
1
Selecteer [Wis instellingen].
Selecteer op het tabblad <53> de
optie [Wis instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Wis alle camera-
instellingen].
Selecteer [Wis alle camera-
instellingen] en druk vervolgens
op <0>.
3
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
Wanneer u [Wis alle camera-
instellingen] selecteert, worden alle
standaardinstellingen (zoals vermeld
op de volgende pagina) van de
camera hersteld.
Alle camera-instellingen wissen:
Na de bovenstaande procedure selecteert u [Wis pers.
voorkeuze(C.Fn)] in [53: Wis instellingen] om alle persoonlijke
voorkeuzen te wissen (pag. 256).
3 De standaardinstellingen van de camera herstellenN
Veelgestelde vragen
191
Handige functies
Opname-instellingen Opnamen opslaan
AF-bediening 1-beeld AF Beeldkwaliteit 73
AF-puntselectie
Automatische
selectie
Beeldstijl Automatisch
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid)
Standaard
Transport/
zelfontspanner
u
(Enkelbeeld)
Correctie
helderheid randen
Inschakelen/
correctiegegevens
blijven behouden
Meetmethode
q (Meervlaks
meting)
ISO-snelheid
AUTO
Kleurruimte sRGB
ISO auto Max.: 3200 Witbalans Q (Auto)
Bel.comp./AEB Geannuleerd
Handmatige
witbalans
Geannuleerd
Flitsbelichtings-
correctie
0 (Nul)
Witbalanscorrectie Geannuleerd
Persoonlijke
Ongewijzigd
Witbalansbracketing
Geannuleerd
Bestandnr. Continu
Stofwisdata
Wissen
Handige functies
192
Camera-instellingen Live view-opnamen
Uitschakelen 30 sec. Live view-opname. Inschakelen
Pieptoon Inschakelen AF-methode
FlexiZone - Single
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen
Rasterweergave Uit
Aspect ratio 3:2
Kijktijd 2 sec. Meettimer 8 sec.
Histogram Helderheid
Spring met
6 e
(10 opnamen)
Movie-opname
Auto. roteren AanzD Movie-belicht. Automatisch
LCD-helderheid AF-methode
FlexiZone - Single
LCD uit/aankn. Ontspanknop
AF met
ontspanknop
tijdens movie-
opname
UitschakelenDatum/tijd/zone Ongewijzigd
Taal Ongewijzigd
Schermkleur 1
k
Sluiter/
AE vergrendelknop
AF/AE-
vergrendeling
Uitleg Inschakelen
Copyrightinformatie
Ongewijzigd
kLichte tonen
prioriteit
Uitschakelen
Ctrl over HDMI Uitschakelen
Movieopn.formaat
1920x1080
Eye-Fi trans. Uit Geluidsopname Automatisch
My Menu-instellingen
Ongewijzigd Meettimer 8 sec.
Weergave van My
Menu
Uitschak.
Rasterweergave Uit
Videosnapshot Uitschakelen
Videosysteem Ongewijzigd
Belichtings-
compensatie
Geannuleerd
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid)
Standaard
Handmatige
witbalans
Geannuleerd
Beeldstijl Automatisch
Raadpleeg de instructiehandleiding van het GPS-apparaat voor de GPS-instellingen.
193
Handige functies
De weergave met opname-instellingen (pag. 52) kan worden in- of
uitgeschakeld door de ontspanknop half in te drukken.
Selecteer op het tabblad [52] de optie
[LCD uit/aankn.] en druk vervolgens op
<0>. De beschikbare instellingen
worden hieronder beschreven. Selecteer
de gewenste instelling en druk op <0>.
[Ontspanknop]:
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt het LCD-
scherm uitgeschakeld. Wanneer u de ontspanknop loslaat,
wordt het LCD-scherm weer ingeschakeld.
[Ontspan/DISP]:
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt het LCD-scherm
uitgeschakeld. Het scherm blijft uit, zelfs nadat u de ontspanknop
loslaat. Druk op de knop <
B
> om het LCD-scherm in te schakelen.
[Altijd aan]: Het LCD-scherm blijft ingeschakeld, ook wanneer
u de ontspanknop half indrukt. Druk op de knop
<B> om de weergave uit te schakelen.
U kunt de achtergrondkleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen.
Selecteer op het tabblad [51] de optie
[Schermkleur] en druk vervolgens op
<0>. Selecteer de gewenste kleur en
druk vervolgens op <0>.
Als u het menu verlaat, wordt het scherm
met opname-instellingen in de
geselecteerde kleur weergegeven.
3 Het LCD-scherm in-/uitschakelen
3
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen
194
De instellingen voor de ingebouwde flitser en de externe Speedlite
kunnen via het menu van de camera worden ingesteld. U kunt de
functie-instellingen van de externe Speedlite alleen via het menu van de
camera instellen als een Speedlite uit de EX-serie die compatibel is
met deze functie, is bevestigd.
De instellingsprocedure is hetzelfde als voor het instellen van een
menufunctie van de camera.
Selecteer [Flitsbesturing].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Flitsbesturing] en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm voor flitsbesturing wordt
weergegeven.
Stel deze optie normaliter in op
[Inschakelen].
Als [Uitschakelen] is ingesteld,
flitst zowel de ingebouwde flitser
als de externe Speedlite niet. Dit is
nuttig wanneer u alleen het AF-
hulplicht van de flitser wilt gebruiken.
3 De flitser instellenN
[Flitsen]
Als het moeilijk is om scherp te stellen bij weinig licht, is het mogelijk dat de
ingebouwde flitser meerdere keren flitst (AF-hulplicht, pag. 96), zelfs
wanneer [Flitsen] is ingesteld op [Uitschakelen].
195
3 De flitser instellenN
Met [
Func.inst. interne flitser
] en [
Func.inst. externe flitser
] kunt u de
functies in de onderstaande tabel, instellen. De functies die bij [
Func.inst.
externe flitser
] worden weergegeven, verschillen per Speedlite-model.
Selecteer [Func.inst. interne flitser]
of [Func.inst. externe flitser]
De functies van de flitser worden
weergegeven. De gemarkeerde
functies kunnen worden geselecteerd
en ingesteld.
Functies van [Func.inst. interne flitser] en [Func.inst. externe flitser]
*
Raadpleeg voor meer informatie over de [
FEB
] (Flitsbelichtingstrapje), [
In-/
uitzoomen
] en [
Draadloze func.
] de instructiehandleiding van de Speedlite
betreffende de functie.
[Func.inst. interne flitser] en [Func.inst. externe flitser]
Functie
[Func.inst.interne
flitser]
[Func.inst. externe
flitser]
Pagina
Flitsmodus E-TTL II (vast) k 196
Sluitersynchronisatie
k 196
FEB* - k -
Flitsbelichtingscorrectie
k 113
E-TTL II-flitslichtmeting
k 196
In-/uitzoomen* - k -
Draadloze functies* - k -
Aandachtspunten voor draadloos flitsen via een radiosignaal
Draadloos flitsen via een radiosignaal kan niet worden ingesteld met
de camera. Gebruik de Speedlite om de functie in te stellen.
Stel de flitssynchronisatiesnelheid in op 1/100 of minder.
Hogesnelheidssynchronisatie is niet mogelijk.
Groepsflitsen is niet mogelijk.
De camera kan mogelijk bepaalde functies van [Flitsmodus], [In-/
uitzoomen] en [MULTI flash] niet instellen, afhankelijk van het gebruikte
Speedlite-model. Stel in dat geval de functies in op de Speedlite.
3 De flitser instellenN
196
Flitsmodus
Met een externe Speedlite kunt u de flitsmodus selecteren die
geschikt is voor het maken van opnamen met de flitser.
[E-TTL II] is de standaardmodus voor
het maken van opnamen met de
automatische flitser met Speedlites
uit de EX-serie.
Met [Manual flash] kunt u het
flitsvermogen zelf instellen. Deze
instelling is voor geavanceerde
gebruikers.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van een externe Speedlite die
compatibel is met de functies voor
informatie over andere flitsmodi.
Sluitersynchronisatie
Stel deze optie normaliter in op [1e-gordijn] zodat er direct na de
belichting wordt geflitst.
Als [
2e-gordijn
] wordt ingesteld, wordt er vlak voordat de sluiter dichtgaat
geflitst. Wanneer dit wordt gecombineerd met een lange sluitertijd, kunt u een
lichtspoor maken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de koplampen van een auto 's
avonds. Met E-TTL II (automatische flitsbelichting) wordt er twee keer geflitst:
één keer wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt en een tweede keer vlak
voor het einde van de belichting. Met sluitertijden korter dan 1/30 seconde wordt
tevens automatisch 1e-gordijnsynchronisatie gebruikt.
Als er een externe Speedlite is bevestigd, kunt u ook [Hi-speed]
(e) selecteren. Raadpleeg de instructiehandleiding van de
Speedlite voor meer informatie.
Flitsbelichtingscorrectie
Zie 'Flitsbelichtingscorrectie' op pagina 113.
E-TTL II-flitslichtmeting
Voor normale flitsbelichtingen stelt u deze optie in op [
Evaluatief
].
De instelling [
Gemiddeld
] is voor gevorderde gebruikers. Net als bij een
externe Speedlite wordt het gemiddelde van het gehele meetgebied
genomen. Het kan nodig zijn om flitsbelichtingscorrectie te gebruiken.
197
3 De flitser instellenN
Flitserinstellingen wissen
Druk in het scherm [Func.inst. externe flitser] op de knop <B>
om het scherm voor het wissen van de flitserinstellingen weer te
geven. Wanneer u [OK] selecteert, worden de instellingen voor
de ingebouwde flitser en de externe Speedlite gewist.
De persoonlijke voorkeuze-instellingen die bij [C.Fn-inst. externe
flitser] worden weergegeven, verschillen per Speedlite-model.
1
Geef de persoonlijke voorkeuze weer.
Selecteer [C.Fn-inst. externe flitser]
en druk op <0>.
2
Stel de persoonlijke voorkeuze in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het functienummer te
selecteren. Stel vervolgens de functie
in. De procedure is hetzelfde als voor
het instellen van de persoonlijke
voorkeuze van de camera (pag. 256).
Als u alle persoonlijke voorkeuze-
instellingen wilt wissen, selecteert u
bij stap 1 [Wis C.Fn's externe
flitser].
De persoonlijke voorkeuze voor de externe Speedlite instellen
198
Stof dat de camera binnendringt, kan zich aan de beeldsensor hechten
en stofvlekken veroorzaken die op de opnamen zichtbaar zijn. Om deze
stofvlekken te wissen, kunt u stofwisdata aan de opnamen toevoegen.
Digital Photo Professional (EOS-software, pag. 316) gebruikt de
stofwisdata om stofvlekken automatisch te verwijderen.
Zorg voor een effen wit object, zoals een vel papier.
Stel de brandpuntsafstand van het objectief in op 50 mm of meer.
Zet de focusinstellingsknop op het objectief op <MF> en zet de
scherpstelling op oneindig (u). Als het objectief geen
focusafstandsschaal heeft, kijkt u naar de voorkant van het objectief
en draait u de scherpstelring helemaal met de klok mee.
1
Selecteer [Stofwisdata].
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [Stofwisdata] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens op
<0>. Er worden instructies
weergegeven.
3 Stofwisdata toevoegenN
Voorbereiding
De stofwisdata verzamelen
199
3 Stofwisdata toevoegenN
3
Fotografeer een effen wit object.
Vul de zoeker op een afstand van 20-30
cm met een effen wit object zonder
patroon en maak een opname.
De foto wordt in de diafragmavoorkeuzemodus
gemaakt bij een diafragma van f/22.
Aangezien de opname niet wordt
opgeslagen, kunnen de gegevens
nog altijd worden opgehaald, ook al is
er geen kaart in de camera geplaatst.
Nadat de foto is gemaakt, verzamelt de camera
de stofwisdata. Zodra de stofwisdata zijn
verkregen, wordt er een bericht weergegeven.
Nadat u [
OK
] hebt geselecteerd, wordt het
menu opnieuw weergegeven.
Als de gegevens niet zijn verkregen, wordt er
een foutmelding weergegeven. Volg de
stappen bij 'Voorbereiding' op de voorgaande
pagina en selecteer vervolgens [
OK
]
.
Maak de
foto opnieuw.
Nadat de stofwisdata zijn verzameld, worden deze aan alle toekomstige JPEG- en RAW-
opnamen toegevoegd. Als u een belangrijke opname gaat maken, wordt het aanbevolen
om eerst de stofwisdata bij te werken door deze opnieuw te verzamelen.
Raadpleeg de Digital Photo Professional Instructiehandleiding voor informatie
over het gebruik van Digital Photo Professional (EOS-software, pag. 316) voor
het verwijderen van stofvlekken.
De grootte van de stofwisdata die aan de opname worden toegevoegd, is zo gering dat
het toevoegen nauwelijks invloed heeft op de bestandsgrootte van de opname.
Stofwisdata
Zorg ervoor dat u een effen wit object gebruikt, zoals een nieuw vel wit papier. Als
het papier een patroon bevat, kan dit voor stof worden aangezien en zodoende de
nauwkeurigheid van de stofverwijdering door de EOS-software nadelig beïnvloeden.
200
Als stof zich aan de beeldsensor heeft gehecht en stofvlekken op de
opnamen zichtbaar zijn, kunt u de beeldsensor zelf reinigen met een
blaasbuisje voor de camera. Haal het objectief van de camera voordat
u de sensor gaat reinigen.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Wij raden
u aan om fysieke reiniging van de sensor bij een Canon Service
Center te laten uitvoeren.
1
Selecteer [Reinig handmatig].
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [Reinig handmatig] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
De reflexspiegel wordt opgeklapt en
de sluiter wordt geopend.
3
Reinig de sensor.
4
Beëindig het reinigen.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
3 Handmatige sensorreinigingN
Als u een accu gebruikt, moet deze volledig zijn opgeladen.
Als stroomvoorziening wordt de DC-koppeling DR-E10 (afzonderlijk
verkrijgbaar) en de compacte stroomadapter CA-PS700 (afzonderlijk
verkrijgbaar) aanbevolen.
201
3 Handmatige sensorreinigingN
Tijdens het reinigen van de sensor mag u geen van de
onderstaande handelingen verrichten. Als de stroom wordt
onderbroken, gaat de sluiter dicht en kunnen de sluitergordijnen of
de beeldsensor beschadigd raken.
De aan-uitschakelaar op <2> zetten.
Het klepje van de kaartsleuf/het accucompartiment openen.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Reinig de sensor
voorzichtig.
Gebruik een gewoon blaasbuisje zonder borsteltje. Een borsteltje kan
het oppervlak van de sensor beschadigen.
Steek het blaasbuisje niet verder dan de objectiefbevestiging in de
camera. Als de stroom wordt onderbroken, gaat de sluiter dicht en
kunnen de sluitergordijnen of de reflexspiegel beschadigd raken.
Gebruik nooit perslucht of -gas om de sensor schoon te maken. De
blaaskracht kan de sensor beschadigen en de nevel kan op de sensor
achterblijven en deze bekrassen.
Als het accuniveau laag wordt terwijl u de sensor reinigt, klinkt er een
pieptoon als waarschuwing. Stop het reinigen van de sensor.
Als er vuil blijft zitten dat niet met een blaasbuisje kan worden verwijderd,
kunt u de sensor het beste door een Canon Service Center laten
reinigen.
203
8
Opnamen weergeven
In dit hoofdstuk worden de functies voor het
bekijken van foto's en video's uitgelegd, waarbij dit
onderwerp uitgebreider aan bod komt dan in hoofdstuk
2 'Basisfuncties voor het maken en weergeven van
opnamen'. Hier vindt u informatie over hoe u foto's en
movies op de camera kunt weergeven en wissen en op
de tv kunt bekijken.
Opnamen die zijn gemaakt en opgeslagen met een
ander toestel
Mogelijk geeft de camera opnamen die met een andere camera zijn
vastgelegd of met een computer zijn bewerkt, of waarvan de
bestandsnaam is gewijzigd niet goed weer.
204
Zoek snel naar opnamen met de indexweergave waarbij 4 of 9 opnamen op
1 scherm worden weergegeven.
1
Geef de opname weer.
Als u op de knop <x> drukt, wordt
de laatstgemaakte opname
weergegeven.
2
Schakel over naar de indexweergave.
Druk op de knop <Hy>.
Er verschijnt een index van 4 opnamen.
De geselecteerde opname wordt
gemarkeerd met een oranje kader.
Druk nogmaals op de knop <Hy>
als u wilt overschakelen naar een
weergave met 9 opnamen.
Met de knop <u> schakelt u
tussen de weergave met 9 opnamen,
4 opnamen en 1 opname.
3
Selecteer een opname.
Druk op de pijltjestoetsen <
S
> om het oranje kader
te verplaatsen en zo een opname te selecteren.
Draai aan het instelwiel <
6
> om de opname(n) op
het volgende of vorige scherm weer te geven.
Druk in de indexweergave op <0 >
om de geselecteerde opname als één
opname weer te geven.
x Snel opnamen zoeken
H
Meerdere opnamen weergeven op één scherm (indexweergave)

205
x Snel opnamen zoeken
In de weergave van één opname kunt u aan het instelwiel <
6
> draaien om snel vooruit
of achteruit door de opnamen te bladeren, al naar gelang de ingestelde sprongmethode.
1
Selecteer [Spring met 6].
Selecteer op het tabblad [
x2
] de optie [
Spring
met 6
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer de sprongmethode.
Druk op de pijltjestoetsen
<S>
om de
gewenste sprongmethode te selecteren
en druk vervolgens op
<0>.
d:
Geef beelden een voor een weer
e: Spring 10 beelden
f: Spring 100 beelden
g: Geef weer op datum
h: Geef weer per map
i: Geef alleen movies weer
j: Geef alleen foto's weer
k: Geef weer op classificatie
(pag. 208) Draai aan het instelwiel
<
6
> om te selecteren.
3
Navigeer door te springen.
Druk op de knop <x> om de
opnamen weer te geven.
Draai in de weergave van één
opname aan het instelwiel <6>.
U kunt door de opnamen bladeren
met de door u ingestelde methode.
I Door opnamen navigeren (opnamesprong)
Weergavepositie
Sprongmethode
Selecteer [Datum] om opnamen te zoeken op opnamedatum.
Selecteer [Map] om opnamen te zoeken op map.
Als de kaart zowel movies als foto's bevat, selecteert u [Movies] of
[Foto's] om een van beide categorieën weer te geven.
Als er geen opnamen overeenkomen met de geselecteerde [
Classificatie
], is
het niet mogelijk om door de opnamen te bladeren met het instelwiel <
6
>.
206
Opnamen kunnen op het LCD-scherm circa 1,5 tot 10 maal worden uitvergroot.
1
Vergroot het beeld.
Druk tijdens opnameweergave op de
knop <u>.
De opname wordt vergroot.
Als u de knop <u> ingedrukt houdt,
wordt de opname verder vergroot tot
de maximale vergroting is bereikt.
Druk op de knop <Hy> om de
vergroting te verkleinen. Als u de
knop ingedrukt houdt, wordt de
vergroting verder verkleind totdat het
normale formaat van de opname is
bereikt.
2
Schuif over de opname.
Gebruik de pijltjestoetsen <S> om
over de vergrote opname te schuiven.
Als u de vergrote weergave wilt
verlaten, drukt u op de knop <x>. U
keert dan terug naar de weergave
van één opname.
u/y Vergrote weergave
Positie van vergroot gebied
Draai in vergrote weergave aan het instelwiel <6> om een andere
opname met dezelfde vergroting weer te geven.
U kunt het beeld dat direct na het maken van een foto wordt
weergegeven, niet vergroten.
Een movie kan niet worden vergroot.
207
U kunt de weergegeven opname in de gewenste positie draaien.
1
Selecteer [Beeld roteren].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Beeld roteren] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer een opname.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de opname te selecteren
die u wilt roteren.
U kunt ook een opname selecteren in
de indexweergave (pag. 204).
3
Draai de opname.
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt
de opname als volgt naar rechts
gedraaid:
90° 9 270° 9 0°.
Als u nog een opname wilt draaien,
herhaalt u stap 2 en 3.
Als u de functie wilt afsluiten en wilt
terugkeren naar het menu, drukt u op
de knop <M>.
b De opname roteren
Als u [51: Auto. roteren] hebt ingesteld op [AanzD] (pag. 188),
hoeft u de opnamen niet meer op bovenstaande wijze te draaien.
Als de gedraaide opname tijdens de opnameweergave niet gedraaid
wordt weergegeven, stelt u [51: Auto. roteren] in op [AanzD] om
een opname te draaien.
Een movie kan niet worden gedraaid.
208
U kunt opnamen en movies classificeren met een van vijf classificaties:
l/m/n/o/p. Deze functie heet classificatie.
1
Selecteer [Classificatie].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Classificatie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer een opname.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om een opname of movie te
selecteren voor classificatie.
U kunt drie opnamen weergeven door
op de knop <Hy> te drukken. Als u
wilt terugkeren naar de weergave van
een enkele opname, drukt u op de
knop <u>.
3
Classificeer de opname.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een classificatie te
selecteren.
Het totale aantal opnamen dat is
geclassificeerd, wordt voor elke
classificatie geteld en weergegeven.
Als u nog een opname wilt
classificeren, herhaalt u stap 2 en 3.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
3 Classificaties instellen
209
3 Classificaties instellen
Het totale aantal opnamen met een bepaalde classificatie dat kan worden
weergegeven, is 999. Indien er meer dan 999 opnamen zijn met een
bepaalde classificatie, wordt er [###] weergegeven voor die classificatie.
Het voordeel van classificaties
Met [x2: Spring met 6] kunt u alleen opnamen met een bepaalde
classificatie weergeven.
Met [x2: Diavoorstelling] kunt u alleen opnamen met een bepaalde
classificatie afspelen.
Met Digital Photo Professional (EOS-software, pag. 316) kunt u alleen
opnamen met een bepaalde classificatie selecteren (alleen foto's).
Met Windows 8.1, Windows 8 of Windows 7, enz., kunt u de classificatie
van elk bestand bekijken in de bestandsinformatieweergave of in de
meegeleverde opnameviewer (alleen foto's).
210
U kunt tijdens de weergave van één opname op de knop <Q> drukken
om de volgende opties in te stellen: [ : Beveilig beelden], [b: Beeld
roteren], [9: Classificatie], [U: Creatieve filters], [S: Wijzig formaat]
(alleen JPEG-bestanden) en [e: Spring met 6].
Voor movies kunnen alleen de functies die hierboven vetgedrukt
worden weergegeven worden ingesteld.
1
Druk op de knop <Q>.
Druk tijdens de opnameweergave op
de knop <Q>.
De opties voor Snel instellen worden
weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een functie te selecteren.
De naam en huidige instelling van de
geselecteerde functie worden onder
aan het scherm weergegeven.
Stel de functie in door op de
pijltjetoetsen <Y> en <Z> te
drukken.
Druk op <0> voor Creatieve filters
en Wijzig formaat en stel de functie
in. Zie voor meer informatie pagina
234 voor Creatieve filters en pagina
237 voor Wijzig formaat. Druk op de
knop <M> om te annuleren.
3
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <Q> om het scherm
Snel instellen af te sluiten.
Q Snel instellen voor weergave
211
Q Snel instellen voor weergave
Stel [51: Auto. roteren] in op [AanzD] om een opname te draaien.
Als [51: Auto. roteren] is ingesteld op [AanD] of [Uit], wordt de instelling
[b Beeld roteren] toegevoegd aan de opname, maar de camera zal de
opname niet draaien voor weergave.
Wanneer u op de knop <Q> drukt tijdens de indexweergave, wordt er
overgeschakeld op de weergave van één opname en worden de
pictogrammen voor Snel instellen weergegeven. Druk nogmaals op de
knop <Q> om terug te keren naar de indexweergave.
Voor opnamen die zijn gemaakt met een andere camera, kan het aantal
opties dat u kunt selecteren beperkt zijn.
212
U kunt movies op de volgende drie manieren afspelen:
U hebt een HDMI-kabel (afzonderlijk
verkrijgbaar) nodig om de camera op
een televisie aan te sluiten. Ook een
HDMI-aansluiting op een tv is vereist.
Wanneer de camera met een HDMI-
kabel is aangesloten op een tv, kunt u
movies en foto's op de tv bekijken.
Als u over een HD-televisie beschikt en
uw camera met een HDMI-kabel
aansluit, kunt u movies in Full HD (Full
High-Definition: 1920x1080) en HD
(High-Definition: 1280x720) bekijken met
een hogere beeldkwaliteit.
k Genieten van movies
Afspelen op een televisie
(pag. 222)
De camera heeft geen audio/video OUT-aansluiting. Daarom kan de
camera niet worden aangesloten op een tv met een analoge AV-kabel.
Omdat recorders met vaste schijf geen HDMI IN-poort bevatten, kan de
camera niet op de recorder met vaste schijf worden aangesloten met
behulp van een HDMI-kabel.
Ook wanneer de camera via een USB-kabel op een recorder met vaste
schijf is aangesloten, kunnen movies en opnamen niet worden
afgespeeld of opgeslagen.
Als het apparaat waarop u de movies wilt afspelen niet compatibel is met
MOV-bestanden, kan de movie niet worden afgespeeld.
213
k Genieten van movies
U kunt movies afspelen op het LCD-
scherm van de camera. U kunt
bovendien de eerste en laatste beelden
van een movie bewerken en de foto's en
movies op de kaart afspelen als
automatische diavoorstelling.
De moviebestanden op de kaart kunnen
worden overgezet naar een computer en
worden afgespeeld of bewerkt met
ImageBrowser EX (EOS-software).
Afspelen op het LCD-scherm van de camera
(pag. 214 - 221)
Afspelen en bewerken op een computer
(pag. 316)
Een movie die op een computer is bewerkt, kan niet opnieuw op de kaart worden opgeslagen
en op de camera worden afgespeeld. Videosnapshotalbums die zijn bewerkt met EOS Video
Snapshot Task (pag. 171), kunnen wel op de camera worden weergegeven.
Om een movie vloeiend af te spelen op een computer, hebt u een
computer met een grote capaciteit nodig. Raadpleeg het pdf-bestand
ImageBrowser EX Gebruikershandleiding voor meer informatie over de
hardwarevereisten voor de computer voor ImageBrowser EX.
Als u commerciële software van derden wilt gebruiken om de movies af
te spelen of te bewerken, dient u te controleren of de software
compatibel is met MOV-bestanden. Voor meer informatie over
commerciële software van derden dient u de fabrikant van de software te
raadplegen.
214
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x> om een
opname weer te geven.
2
Selecteer een movie.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om een movie te selecteren.
Bij de weergave van één opname geeft het
pictogram <
1s
> linksboven in het scherm
aan dat het een movie betreft. Als de movie een
videosnapshot is, wordt [
s
] weergegeven.
In de indexweergave geeft de perforatie
links van een miniatuur aan dat het een
movie is.
Movies kunnen niet in de
indexweergave worden weergegeven.
Druk op <
0
> om over te schakelen op
de weergave van één opname.
3
Druk in de weergave van één
opname op <0>.
Het movieweergavepaneel verschijnt
onder in het scherm.
4
Speel de movie af.
Selecteer [7] (Afspelen) en druk
vervolgens op <0>.
De movie wordt afgespeeld.
U kunt de movieweergave pauzeren
door op <0> te drukken.
U kunt het geluidsvolume aanpassen
door aan het instelwiel <6> te
draaien, zelfs tijdens het afspelen.
Zie de volgende pagina voor meer
informatie over de weergaveprocedure.
k Movies afspelen
Luidspreker
215
k Movies afspelen
Movieweergavepaneel
*
Als er achtergrondmuziek is ingesteld, wordt het geluid van de movie niet afgespeeld.
Bewerking Beschrijving van weergave
2 Afsluiten
Hiermee keert u terug naar de weergave van één opname.
7 Afspelen
Door op <0> te drukken, kunt u schakelen tussen
weergeven en stoppen.
8 Vertraagd
Wijzig de vertragingssnelheid met behulp van de
pijltjestoetsen <Y> en <Z>. De vertragingssnelheid
wordt rechtsboven in het scherm weergegeven.
5 Eerste beeld
Hiermee wordt het eerste beeld van de movie weergegeven.
3 Vorige beeld
Elke keer dat u op <
0
> drukt, wordt het vorige beeld weergegeven. Als u
<
0
> ingedrukt houdt, wordt de movie teruggespoeld.
6 Volgende beeld
Elke keer dat u op <
0
> drukt, wordt de movie beeld voor beeld weergegeven.
Als u <
0
> ingedrukt houdt, wordt de movie vooruitgespoeld.
4 Laatste beeld
Hiermee wordt het eerste beeld van de movie weergegeven.
X Bewerken
Hiermee wordt het bewerkingsscherm geopend (pag. 216).
Achtergrondmuziek
*
Een movie afspelen met de geselecteerde achtergrondmuziek (pag. 221).
Weergavepositie
mm’ ss” Weergavetijd (minuten:seconden)
9 Volume
U kunt het geluidsvolume van de ingebouwde luidspreker (pag. 214)
aanpassen door aan het instelwiel <
6
> te draaien.
De camera kan mogelijk geen movies afspelen die zijn opgenomen met een andere camera.
De duur van ononderbroken weergave met een volledig opgeladen LP-E10-
accu bij kamertemperatuur (23 °C) is als volgt: circa 2 uur en 20 minuten.
U kunt tijdens de weergave van één opname op de knop <B>
drukken om het weergaveformaat te wijzigen (pag. 230).
Als u de camera op een tv (pag. 222) aansluit om een movie weer te
geven, moet u het geluidsvolume via de tv aanpassen. (Het
geluidsvolume kan niet worden aangepast met het instelwiel <6>.)
Als u een foto hebt gemaakt toen u de movie opnam, wordt de foto
tijdens de movieweergave circa 1 seconde weergegeven.
216
U kunt de eerste en laatste beelden van een movie bewerken in
tussenstappen van circa 1 seconde.
1
Selecteer [X] in het
movieweergavescherm.
Het bewerkingsscherm wordt
weergegeven.
2
Geef aan welk deel moet worden
verwijderd.
Selecteer [U] (Snijden begin) of [V]
(Snijden eind) en druk op <0>.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om een ander frame weer te
geven. Als u de knop ingedrukt houdt,
worden de beelden vooruitgespoeld.
Nadat u hebt bepaald welk deel u wilt
verwijderen, drukt u op <0>. Het
deel dat boven in het scherm grijs is
gemarkeerd, is het deel dat overblijft.
3
Controleer de bewerkte movie.
Selecteer [7] en druk op <0> om
het grijs gemarkeerde deel af te
spelen.
Ga terug naar stap 2 om de
bewerking te wijzigen.
Selecteer [2] en druk op <0> om
de bewerking te annuleren. Selecteer
[OK] in het bevestigingsvenster en
druk op <0>.
X
De eerste en laatste beelden van een movie bewerken
217
X De eerste en laatste beelden van een movie bewerken
4
Sla de bewerkte movie op.
Selecteer [W] en druk vervolgens
op <0>.
Het scherm Opslaan wordt
weergegeven.
Om het bestand als een nieuwe
movie op te slaan, selecteert u
[Nieuw bestand]. Als u het bestand
wilt opslaan en het originele
moviebestand wilt overschrijven,
selecteert u [Overschrijven] en drukt
u vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] op het
bevestigingsscherm en druk
vervolgens op <0> om de bewerkte
movie op te slaan en terug te keren
naar het movieweergavescherm.
Aangezien de bewerking alleen in tussenstappen van circa 1 seconde
wordt uitgevoerd (de positie wordt aangegeven met [ ] boven aan het
scherm), kan de exacte positie waarop de movie wordt bewerkt iets
afwijken van de positie die u hebt aangegeven.
Als er te weinig ruimte op de kaart beschikbaar is, kan [Nieuw bestand]
niet worden geselecteerd.
Als het accuniveau laag is, kunt u geen movies bewerken. Gebruik een
volledig opgeladen accu.
218
U kunt de opnamen op de kaart weergeven als een automatische diavoorstelling.
1
Selecteer [Diavoorstelling].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Diavoorstelling] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de opnamen die u wilt afspelen.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> om de
gewenste optie te selecteren en druk
vervolgens op <
0
>.
Alle bldn/Movies/Foto's
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een van de volgende opties
te selecteren: [
jAlle bldn]
[
kMovies] of [zFoto's]. Druk
vervolgens op <0>.
Datum/Map/Classificatie
Druk op de pijltjestoetsen
<
W
>
en
<
X
>
om een van de
volgende opties te selecteren:
[
iDatum
],
[
nMap
]
of
[
9Classificatie
]
.
Wanneer <
zH
> wordt gemarkeerd,
drukt u op de knop <
B
>.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> om de
optie te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
3
Diavoorstelling (automatische weergave)
Aantal weer te geven opnamen
[Datum][Map][Classificatie]
219
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
3
Stel [Stel in] naar wens in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Stel in] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Stel [Weergaveduur], [Herhalen]
(herhaaldelijk afspelen),
[Overgangseffect] (effect tijdens
wisselen van opnamen) en
[Achtergrondmuziek] in voor de
foto's.
De procedure voor het selecteren van
achtergrondmuziek wordt toegelicht
op pagina 221.
Druk na het selecteren van de
instellingen op de knop <M>.
Optie Beschrijving van weergave
jAlle bldn
Alle foto's en movies op de geheugenkaart worden weergegeven.
iDatum
De foto's en movies die zijn vastgelegd op de geselecteerde
opnamedatum, worden weergegeven.
nMap
De foto's en movies in de geselecteerde map worden weergegeven.
kMovies
Alleen de movies op de geheugenkaart worden weergegeven.
zFoto's Alleen de foto's op de geheugenkaart worden weergegeven.
9Classificatie
Alleen foto's en movies met de geselecteerde classificatie
worden weergegeven.
[Weergaveduur]
[Herhalen]
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
220
4
Start de diavoorstelling.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Start] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Nadat de tekst [Laden van beeld...]
is weergegeven, begint de
diavoorstelling.
5
Beëindig de diavoorstelling.
Als u de diavoorstelling wilt afsluiten
en wilt terugkeren naar het
instellingenscherm, drukt u op de
knop <M>.
[Overgangseffect] [Achtergrondmuziek]
Als u de diavoorstelling wilt pauzeren, drukt u op <
0
>. Tijdens het pauzeren
wordt [
G
] in de linkerbovenhoek van de opname weergegeven. Druk nogmaals
op <
0
> om weer verder te gaan met de diavoorstelling.
U kunt het weergaveformaat van foto's wijzigen door tijdens de
automatische weergave op de knop <B> drukken (pag. 80).
Tijdens de movieweergave kunt u het geluidsvolume aanpassen door
aan het instelwiel <6> te draaien.
Tijdens de automatische weergave of het pauzeren kunt u op de pijltjestoetsen
<
Y
> en <
Z
> drukken om een andere opname weer te geven.
Tijdens de automatische weergave werkt de automatische uitschakeling van de camera niet.
De weergaveduur kan variëren, afhankelijk van de opname.
Zie pagina 222 als u de diavoorstelling op een tv wilt bekijken.
221
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
1
Selecteer [Achtergrondmuziek].
Stel [Achtergrondmuziek] in op
[Inschakelen] en druk dan op <0>.
Als de kaart geen achtergrondmuziek
bevat, kunt u stap 2 niet uitvoeren.
2
Selecteer de achtergrondmuziek.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> om de
gewenste achtergrondmuziek te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>. U kunt ook
meerdere tracks met achtergrondmuziek
selecteren.
3
Speel de achtergrondmuziek af.
Druk op de knop <B> om naar
een voorbeeld van de
achtergrondmuziek te luisteren.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> om een
andere track met achtergrondmuziek af te spelen.
Druk nogmaals op de knop <
B
> om het
beluisteren van achtergrondmuziek te stoppen.
Pas het geluidsvolume aan door aan
het instelwiel <6> te draaien.
Als u een track met achtergrondmuziek
wilt verwijderen, drukt u op de
pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> om de track
te selecteren. Druk vervolgens op de
knop <
L
>.
De achtergrondmuziek selecteren
Na aanschaf kunt u niet meteen met de camera een achtergrondmuziek
selecteren. U moet eerst EOS Utility (EOS-software) gebruiken om de
achtergrondmuziek naar de kaart te kopiëren. Raadpleeg de EOS Utility
Instructiehandleiding voor meer informatie.
222
U kunt movies en foto's op een tv bekijken. U hebt een HDMI-kabel
(afzonderlijk verkrijgbaar) nodig om de camera op een televisie
aan te sluiten. Ook een HDMI-aansluiting op een tv is vereist.
1
Sluit de HDMI-kabel aan op de
camera.
Sluit de stekker met het <dHDMI
MINI>-logo naar de voorzijde van de
camera gericht aan op de
<D>-aansluiting.
2
Sluit de HDMI-kabel aan op de tv.
Sluit de HDMI-kabel aan op de HDMI
IN-poort van de tv.
3
Zet de tv aan en verander de
video-invoer van de tv in de
aangesloten poort.
4
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
Afspelen op een HD-televisie
Pas het geluidsvolume van de movie aan via de tv. Het geluidsvolume
kan niet met de camera worden aangepast.
Schakel de camera en de tv uit voordat u de kabel tussen de camera en
de tv aansluit of verwijdert.
Op bepaalde tv's worden de weergegeven opnamen mogelijk
afgesneden.
223
Afspelen op een HD-televisie
5
Druk op de knop <x>.
De opname wordt op het tv-scherm
weergegeven. (Het LCD-scherm van
de camera blijft leeg.)
De opnamen worden automatisch
weergegeven met de optimale
resolutie van de tv.
U kunt het weergaveformaat wijzigen
door op de knop <B> te drukken.
Zie pagina 214 als u movies wilt weergeven.
Als de tv die compatibel is met HDMI CEC*, met de HDMI-kabel op de camera is
aangesloten, kunt u de afstandsbediening van de tv gebruiken voor het afspelen.
* Een standaard-HDMI-functie waarmee HDMI-apparaten elkaar kunnen
bedienen zodat u ze kunt bedienen met één afstandsbediening.
1
Stel [Ctrl over HDMI] in op [Inschakelen].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Ctrl over HDMI] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Sluit de camera aan op een tv.
Gebruik een HDMI-kabel om de
camera aan te sluiten op de tv.
De invoer van de tv wordt automatisch
overgeschakeld op de HDMI-poort
waarop de camera is aangesloten.
Voor HDMI CEC-tv's
Sluit geen andere apparaten aan op de <D>-aansluiting van
de camera. Als u dit toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Op sommige tv's kunnen de opnamen mogelijk niet worden afgespeeld.
Afspelen op een HD-televisie
224
3
Druk op de knop <
x
> op de camera.
Op de tv wordt een opname weergegeven. U
kunt de afstandsbediening van de tv gebruiken
om opnamen af te spelen.
4
Selecteer een opname.
Richt de afstandsbediening op de tv
en druk op de knop / om een
opname te selecteren.
5
Druk op Enter op de afstandsbediening.
Het menu wordt weergegeven en u
kunt de afspeelopties uitvoeren die
links worden weergegeven.
Druk op de toets / op de
afstandsbediening om de gewenste
optie te selecteren en druk
vervolgens op Enter. Voor een
diavoorstelling drukt u op / om een
optie te selecteren. Druk vervolgens
op Enter.
Als u [Terug] kiest en vervolgens op
Enter drukt, verdwijnt het menu en
kunt u de knop / gebruiken om
een opname te selecteren.
Fotoweergavemenu
Movieweergavemenu
Bij bepaalde tv's moet u eerst de HDMI CEC-verbinding activeren.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de tv voor meer informatie.
Bepaalde tv's, waaronder zelfs tv's die compatibel zijn met HDMI
CEC, functioneren wellicht niet naar behoren. In dat geval dient u de
HDMI-kabel los te koppelen en [x2: Ctrl over HDMI] in te stellen op
[Uitschakelen]. Gebruik de camera om de afspeelopties te gebruiken.
: Terug
: 9-beeldindex
: Movie afspelen
: Diavoorstelling
:
Opname-info weergeven
: Roteren
225
Door opnamen te beveiligen, voorkomt u dat deze per ongeluk worden
verwijderd.
1
Selecteer [Beveilig beelden].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Beveilig beelden] en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm met beveiligingsinstellingen
wordt weergegeven.
2
Selecteer [Selecteer beelden].
Selecteer [Selecteer beelden] en
druk vervolgens op <0>.
Er wordt een opname weergegeven.
3
Beveilig de opname.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de gewenste opname te
selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Als een opname is beveiligd, wordt
het pictogram <K> boven in het
scherm weergegeven.
Als u de wisbeveiliging ongedaan wilt
maken, druk dan nogmaals op de
knop <0>. Het pictogram <K>
verdwijnt dan.
Als u nog een opname wilt beveiligen,
herhaalt u stap 3.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
K Opnamen beveiligen
3 Een afzonderlijke opname beveiligen
Wisbeveiligingspictogram
K Opnamen beveiligen
226
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
beveiligen.
Wanneer u [Alle beelden in map] of
[Alle beelden op kaart] selecteert in
[x1: Beveilig beelden], worden alle
opnamen in de map of op de kaart
beveiligd.
Om de opnamebeveiliging te annuleren,
selecteert u [Wis bev. beelden in map]
of [Wis bev. alle beelden op kaart].
3
Alle opnamen in een map of op een kaart beveiligen
Als u de kaart formatteert (pag. 50), worden ook beveiligde opnamen
verwijderd.
Movies kunnen ook worden beveiligd.
Als een opname eenmaal is beveiligd, kan deze niet worden verwijderd
met de wisfunctie van de camera. Als u een beveiligde opname wilt
wissen, moet u eerst de beveiliging opheffen.
Als u alle opnamen wist (pag. 228), blijven alleen de beveiligde opnamen
over. Dit is handig als u in één keer alle overbodige opnamen wilt wissen.
227
U kunt overbodige opnamen één voor één of in een batch selecteren en
wissen. Beveiligde opnamen (pag. 225) worden niet gewist.
Als een opname eenmaal is gewist, kan deze niet meer worden teruggehaald.
Wis een opname pas als u zeker weet dat u deze niet meer nodig hebt.
Beveilig belangrijke opnamen om te voorkomen dat deze per ongeluk worden
gewist. Als u een
1+73
-afbeelding verwijdert, verwijdert u zowel de
RAW- als de JPEG-afbeelding.
1
Geef de opname weer die u wilt
wissen.
2
Druk op de knop <L>.
Het menu voor Wissen verschijnt
onder in het scherm.
3
Wis de opname.
Selecteer [Wissen] en druk
vervolgens op <0>. De
weergegeven opname wordt gewist.
Door vinkjes <X> bij de te wissen opnamen te zetten, kunt u meerdere
opnamen tegelijk wissen.
1
Selecteer [Wis beelden].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Wis beelden] en druk
vervolgens op <0>.
L Opnamen wissen
Een afzonderlijke opname wissen
3
Opnamen selecteren <
X
> die in een batch moeten worden gewist
L Opnamen wissen
228
2
Selecteer [Selecteer en wis beelden].
Selecteer [
Selecteer en wis beelden
] en
druk vervolgens op
<0>.
Er wordt een opname weergegeven.
Druk op de knop <
Hy
> voor de weergave van drie
opnamen. Als u wilt terugkeren naar de weergave van
een enkele opname, drukt u op de knop <
u
>.
3
Selecteer de opnamen die u wilt wissen.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de opname die u wilt wissen
te selecteren en druk vervolgens op
de pijltjestoetsen <W> en <X>.
Er wordt linksboven in het scherm
een vinkje <X> weergegeven.
Herhaal stap 3 om andere opnamen
te selecteren die u wilt wissen.
4
Wis de opname.
Druk op de knop <L>.
Selecteer [
OK
] en druk vervolgens op
<0>.
De geselecteerde opnamen worden
gewist.
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk wissen.
Als [
x
1: Wis beelden
] is ingesteld op [
Alle beelden in map
] of [
Alle
beelden op kaart
], worden alle opnamen in de map of op de kaart gewist.
3 Alle opnamen in een map of op een kaart wissen
Als u ook beveiligde opnamen wilt wissen, dient u de kaart te formatteren (pag. 50).
229
* Bij 1+73-opnamen wordt de bestandsgrootte van 1 weergegeven.
* Bij foto's die tijdens een movie-opname zijn gemaakt, wordt <G>
weergegeven.
* Als op de opname een creatief filter of Wijzig formaat is toegepast, verandert het
pictogram <1+> in <u>.
* Opnamen die met flits zijn gemaakt zonder flitsbelichtingscorrectie, worden
aangeduid met het pictogram < >. Opnamen die zijn gemaakt met
flitsbelichtingscorrectie, worden aangeduid met het pictogram <y>.
B Weergave met opname-informatie
Voorbeeld van een foto gemaakt in een creatieve modus
Waarde
flitsbelichtingscorrectie
Meetmethode
Opnamemodus
Lichte tonen prioriteit
Opnamedatum en -tijd
Witbalanscorrectie
Histogram
(Helderheid/RGB)
Kleurruimte
Witbalans
Beeldstijl/Instellingen
Bestandsgrootte
Opnamekwaliteit
Nummer van de opname/
Totaalaantal opgeslagen opnamen
Mapnummer - bestandsnummer
Classificatie
Diafragma
Sluitertijd
Beveilig beelden
Waarde belichtingscorrectie
ISO-snelheid
Eye-Fi-overdracht
B Weergave met opname-informatie
230
* Bij opnamen die zijn gemaakt in een basismodus kan het zijn dat de
weergegeven informatie verschilt, afhankelijk van de opnamemodus.
* Als handmatige belichting is gebruikt, worden de sluitertijd, het diafragma en de
ISO-snelheid (indien handmatig ingesteld) weergegeven.
* Het pictogram < > wordt weergegeven voor videosnapshots.
Voorbeeld van een foto gemaakt in een basismodus
Voorbeeld van een movie
Sfeer en
sfeereffecten
Licht of scène
Opnamemodus
Movie-opname
Bestandsgrootte
movie
Opname-indeling
Framerate
Movie-opnameformaat
Opnameduur
Movie/Weergave
Sluitertijd
Diafragma
ISO-snelheid
231
B Weergave met opname-informatie
Overbelichtingswaarschuwing
Wanneer de opname-informatie wordt weergegeven, gaan overbelichte gedeelten
van de opname knipperen. Voor meer detail in de overbelichte gedeelten stelt u de
belichtingscompensatie in op een negatieve waarde en maakt u de foto opnieuw.
Histogram
Het helderheidshistogram toont de verdeling van het belichtingsniveau en de algehele
helderheid. Het RGB-histogram is geschikt voor controle van de kleurverzadiging en -
gradatie. De histogramweergave kan worden gewisseld met [
x
2: Histogram
].
Weergave van [Helderheid]
Dit histogram toont in grafiekvorm de verdeling van het
helderheidsniveau van de opname. De horizontale as geeft
het helderheidsniveau aan (donkerder aan de linkerkant en
lichter aan de rechterkant) en de verticale as geeft aan
hoeveel pixels er voor ieder helderheidsniveau bestaan.
Hoe meer pixels aan de linkerkant, hoe donkerder de
afbeelding. Hoe meer pixels aan de rechterkant, hoe lichter
de afbeelding. Als er te veel pixels aan de linkerkant zijn,
zult u in de donkere gedeelten weinig details kunnen
onderscheiden. Als er te veel pixels aan de rechterkant zijn,
zijn de lichte gedeelten vaag. De tussengelegen gradaties
worden gereproduceerd. Aan de hand van de opname en
het helderheidshistogram van de opname kunt u het patroon van het
belichtingsniveau en de algehele gradatie controleren.
Weergave van [RGB]
Dit histogram toont de verdeling van het helderheidsniveau van elke primaire kleur in
de opname (RGB, of rood, groen en blauw). De horizontale as geeft het
helderheidsniveau van de kleur aan (donkerder aan de linkerkant en lichter aan de
rechterkant) en de verticale as geeft aan uit hoeveel pixels het helderheidsniveau van
elke kleur bestaat. Hoe meer pixels aan de linkerkant, hoe donkerder en minder
helder de kleur is. Hoe meer pixels aan de rechterkant, hoe lichter en helderder de
kleur. Als er te veel pixels aan de linkerkant zijn, ontbreekt de informatie over de
respectieve kleuren. Als er te veel pixels aan de rechterkant zijn, zijn de kleuren
oververzadigd en bevatten ze geen gradatie. Aan de hand van het RGB-histogram
van een opname kunt u de kleurverzadiging, de kleurgradatie en het witbalanseffect
controleren.
Voorbeeldhistogrammen
Donkere opname
Normale helderheid
Heldere opname
233
9
Opnamen naverwerken
Nadat u een foto hebt gemaakt, kunt u een creatief filter
toepassen of het formaat van de opname wijzigen (het
aantal pixels verkleinen).
De camera kan mogelijk geen opnamen verwerken die zijn
gemaakt met een andere camera.
Wanneer de camera via de interfacekabel op een computer is
aangesloten, kunt u geen opnamen naverwerken zoals wordt
beschreven in dit hoofdstuk.
234
U kunt de volgende creatieve filters toepassen op een opname en deze opslaan als een nieuw
bestand: Korrelig Z/W, Softfocus, Fisheye-effect, Speelgoedcamera-effect en Miniatuureffect.
1
Selecteer [Creatieve filters].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Creatieve filters] en druk
vervolgens op <0>.
Er wordt een opname weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Selecteer de opname waarop u het
filter wilt toepassen.
Wanneer u op de knop <
Hy
> drukt, kunt u
overschakelen naar de indexweergave en een
opname selecteren.
3
Selecteer een filter.
Wanneer u op <0> drukt, worden de
beschikbare creatieve filters
weergegeven (pag 236).
Druk op de pijltjestoetsen
<
Y
> en <
Z
>
om een creatief
filter te selecteren en druk vervolgens op
<
0
>.
De opname wordt weergegeven met
de effecten van het filter toegepast.
4
Pas het filtereffect aan.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het filtereffect aan te passen
en druk vervolgens op <0>.
Voor het miniatuureffect drukt u op de
pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>, en selecteert u
het opnamegebied (binnen het witte kader)
waar u wilt dat de opname scherp is.
Vervolgens drukt u op <
0
>.
U Creatieve filters toepassen
235
U Creatieve filters toepassen
5
Sla de opname op.
Selecteer [OK] om de opname op te
slaan.
Controleer de bestemmingsmap en
het nummer van het bestand en
selecteer [OK].
Als u filters op nog een opname wilt
toepassen, herhaalt u stap 2 t/m 5.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
Wanneer u 1+73- of 1-opnamen maakt, worden filtereffecten
toegepast op de 1-opname en wordt de opname opgeslagen als
JPEG-bestand.
Als er een beeldverhouding wordt ingesteld voor een 1-opname en
daarop een filtereffect wordt toegepast, wordt de opname opgeslagen in
de ingestelde beeldverhouding.
U Creatieve filters toepassen
236
Korrelig Z/W
Hiermee ontstaat een korrelige zwart-witfoto. U kunt het zwart-
witeffect wijzigen door het contrast aan te passen.
Softfocus
Geeft het beeld een zachte uitstraling. U kunt de zachtheid van het
beeld wijzigen door de scherpte aan te passen.
Fisheye-effect
Geeft het effect van een fisheye-objectief. De opname krijgt een
tonvormige vervorming.
Afhankelijk van het niveau van dit filtereffect, verandert het
bijgesneden gedeelte langs de rand van de opname. Aangezien dit
filtereffect er tevens voor zorgt dat het midden van het beeld wordt
vergroot, kan de ogenschijnlijke resolutie in het midden slechter zijn
afhankelijk van het aantal opgenomen pixels. Stel het filtereffect in
bij stap 4 terwijl u de resulterende opname controleert.
Speelgoedcamera-effect
Hiermee worden de hoeken van de foto donkerder en wordt een
kleurtoon toegepast, waardoor het lijkt alsof de foto met een
speelgoedcamera is gemaakt. U kunt de kleurzweem wijzigen door
de kleurtoon aan te passen.
Miniatuureffect
Creëert een kijkdooseffect. U kunt aanpassen waar de opname
scherp moet zijn. Als u in stap 4 op pagina 234 op de knop <B>
drukt, kunt u schakelen tussen de verticale en horizontale stand van
het witte kader.
Kenmerken van creatieve filters
237
U kunt het formaat van een opname wijzigen om het aantal pixels te reduceren
en u kunt de opname vervolgens als nieuw bestand opslaan. Het is alleen bij
JPEG
3
/
4
/
a
/
b
-opnamen mogelijk om het formaat te wijzigen.
Het formaat
van JPEG
c
-
en RAW-opnamen kan niet worden gewijzigd.
1
Selecteer [Wijzig formaat].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Wijzig formaat] en druk
vervolgens op <0>.
Er wordt een opname weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Selecteer de opname waarvan u het
formaat wilt wijzigen.
Wanneer u op de knop <
Hy
> drukt, kunt u
overschakelen naar de indexweergave en een
opname selecteren.
3
Selecteer het gewenste beeldformaat.
Druk op <0> om het beeldformaat
weer te geven.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
> om
het gewenste beeldformaat te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>.
4
Sla de opname op.
Selecteer [OK] om het gewijzigde
beeldformaat op te slaan.
Controleer de bestemmingsmap en
het nummer van het bestand en
selecteer [OK].
Als u het formaat van nog een opname
wilt wijzigen, herhaalt u stap 2 t/m 4.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
S
Het formaat van JPEG-opnamen wijzigen
Doelgrootte
S Het formaat van JPEG-opnamen wijzigen
238
Opties voor wijziging formaat op basis van het originele beeldformaat
Het beeldformaat dat wordt weergegeven bij stap 3 op de voorgaande
pagina, zoals [***M ****x****], heeft een beeldverhouding van 3:2. Het
beeldformaat volgens de beeldverhoudingen wordt weergegeven in de
onderstaande tabel.
Opnamekwaliteiten met een sterretje komen niet helemaal overeen met
de beeldverhouding. De opname wordt iets bijgesneden.
Origineel
beeldformaat
Beschikbare instellingen voor wijziging formaat
4 abc
3 kkkk
4
kkk
a
kk
b
k
c
Beeldformaten
Beeld-
kwaliteit
Beeldverhouding en aantal pixels (circa)
3:2 4:3 16:9 1:1
4
3456 x 2304
(8,0 megapixel)
3072 x 2304
(7,0 megapixel)
3456 x 1944
(6,7 megapixel)
2304 x 2304
(5,3 megapixel)
a
2592 x 1728
(4,5 megapixel)
2304 x 1728
(4,0 megapixel)
2592 x 1456*
(3,8 megapixel)
1728 x 1728
(3,0 megapixel)
b
1920 x 1280
(2,5 megapixel)
1696 x 1280*
(2,2 megapixel)
1920 x 1080
(2,1 megapixel)
1280 x 1280
(1,6 megapixel)
c
720 x 480
(350.000 pixels)
640 x 480
(310.000 pixels)
720 x 400*
(290.000 pixels)
480 x 480
(230.000 pixels)
239
10
Opnamen afdrukken
Afdrukken (pag. 240)
U kunt de camera rechtstreeks aansluiten op een printer en
de opnamen op de kaart afdrukken. De camera is
compatibel met 'wPictBridge', de standaard voor
rechtstreeks afdrukken.
Digital Print Order Format (DPOF) (pag. 249)
Met DPOF (Digital Print Order Format) kunt u opnamen die
op de kaart staan, afdrukken volgens uw afdrukinstructies,
zoals de opnameselectie, het aantal exemplaren,
enzovoort. U kunt meerdere opnamen in één batch
afdrukken of de printopties doorgeven aan een foto-
ontwikkelaar.
Opnamen selecteren voor een fotoboek (pag. 253)
U kunt aangeven welke opnamen op de kaart moeten
worden afgedrukt in een fotoboek.
240
De procedure voor rechtstreeks afdrukken kan volledig worden
uitgevoerd via het LCD-scherm van de camera.
1
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <2>.
2
Installeer de printer.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voor meer informatie.
3
Sluit de camera aan op de printer.
Gebruik de interfacekabel die bij de
camera is geleverd.
Sluit de kabel aan op de digitale
aansluiting van de camera en zorg
dat het pictogram <D> van de
stekker naar de voorkant van de
camera wijst.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voor
aansluitinstructies.
4
Schakel de printer in.
5
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
Sommige printers kunnen een
pieptoon laten horen.
Het afdrukken voorbereiden
De camera op een printer aansluiten
241
Het afdrukken voorbereiden
6
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
De opname wordt weergegeven en
het pictogram <w> linksboven op
het scherm geeft aan dat de camera
op een printer is aangesloten.
wPictBridge
Controleer voordat u een printer gebruikt of deze over een PictBridge-
aansluiting beschikt.
U kunt movies niet afdrukken.
De camera kan niet worden gebruikt met printers die alleen compatibel
zijn met CP Direct of Bubble Jet Direct.
Gebruik alleen de meegeleverde interfacekabel.
Als u bij stap 5 een lange pieptoon hoort, is er een probleem met de printer.
Los het probleem op dat wordt weergegeven in de foutmelding (pag. 248).
U kunt ook RAW-opnamen afdrukken die met deze camera zijn gemaakt.
Als u een accu als voeding voor de camera gebruikt, moet de accu
volledig opgeladen zijn. Met een volledig opgeladen accu kunt u
afdrukken gedurende circa 2 uur en 40 minuten
Schakel eerst de camera en de printer uit voordat u de kabel verwijdert. Pak bij
het verwijderen van de kabel de stekker vast en niet de kabel zelf.
Bij direct printen wordt aanbevolen om de camera aan te sluiten met de
DC-koppeling DR-E10 (afzonderlijk verkrijgbaar) en de compacte
stroomadapter CA-PS700 (afzonderlijk verkrijgbaar).
242
De schermweergave en instellingsopties kunnen per printer
verschillen. Sommige instellingen zijn mogelijk niet beschikbaar.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
1
Selecteer de opname die u wilt afdrukken.
Controleer of linksboven in het LCD-
scherm het pictogram <w> wordt
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de opname te selecteren
die u wilt afdrukken.
2
Druk op <
0
>.
Het scherm met printinstellingen
wordt weergegeven.
3
Selecteer [Papier inst.].
Selecteer [Papier inst.] en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm met papierinstellingen
wordt weergegeven.
w Afdrukken
Pictogram aangesloten printer
Scherm met printinstellingen
* Afhankelijk van de printer kunnen bepaalde instellingen, bijvoorbeeld het afdrukken van
de datum en het bestandsnummer en het bijsnijden, mogelijk niet worden geselecteerd.
Hiermee stelt u de afdrukeffecten in (pag. 244).
Hiermee schakelt u het afdrukken van datum of bestandsnummer in of uit.
Hiermee stelt u het aantal af te drukken exemplaren in.
Hiermee stelt u het afdrukgebied in (pag. 247).
Hiermee stelt u het papierformaat, de papiersoort en de indeling in.
Hiermee gaat u terug naar het scherm in stap 1.
Hiermee begint u met afdrukken.
Het papierformaat, de papiersoort en de pagina-indeling die u hebt ingesteld, worden weergegeven.
243
w Afdrukken
Selecteer het formaat van het papier
dat in de printer is geplaatst en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm met papiersoorten wordt weergegeven.
Selecteer het type papier dat in de printer is
geplaatst en druk vervolgens op
<0>.
Het scherm voor de pagina-indeling
wordt weergegeven.
Selecteer de pagina-indeling en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm met printinstellingen
verschijnt weer.
*1:
Van de Exif-gegevens worden de cameranaam, objectiefnaam, opnamemodus, sluitertijd, het
diafragma, de mate van belichtingscompensatie, ISO-snelheid, witbalans, enzovoort afgedrukt.
*2:
Wanneer u de printopties volgens de aanwijzingen in 'Digital Print Order Format
(DPOF)' (pag. 249) hebt ingesteld, wordt het aanbevolen de afdrukken te maken aan de
hand van de aanwijzingen in 'Rechtstreeks afdrukken met DPOF' (pag. 252).
Q Het papierformaat instellen
Y De papiersoort instellen
U De pagina-indeling instellen
Randen Op de afdruk is een witte rand zichtbaar rondom de opname.
Randloos
De afdruk heeft geen randen. Als uw printer niet kan afdrukken
zonder randen, wordt de opname met randen afgedrukt.
Randen
c
De opname-informatie*
1
wordt bij afdrukken van het formaat
9x13 cm en groter afgedrukt langs de rand van het papier.
xx-plus Optie om 2, 4, 8, 9, 16 of 20 opnamen op één vel af te drukken.
20-plusc
35-plusp
20 of 35 opnamen worden afgedrukt als miniatuurafbeeldingen op papier van A4- of Letter-formaat*
2
.
Bij [20-plusc] wordt de opname-informatie*
1
afgedrukt.
Standaard
De pagina-indeling is afhankelijk van het model of de instellingen van de printer.
Als de beeldverhouding van de opname afwijkt van de beeldverhouding van het afdrukpapier, kan de
opname aanzienlijk worden bijgesneden door de opname zonder randen af te drukken. Als de
opname is bijgesneden, kan deze er op papier korreliger uitzien vanwege het kleinere aantal pixels.
w Afdrukken
244
4
Stel de afdrukeffecten in (opnameoptimalisatie).
Stel ze indien nodig in. Ga naar stap 5
als u geen afdrukeffecten wilt instellen.
De schermweergave kan per printer verschillen.
Selecteer de optie en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer het gewenste afdrukeffect
en druk vervolgens op <0>.
Als het pictogram <
e
> naast <
z
>
helder wordt weergegeven, kunt u het
afdrukeffect aanpassen (pag. 246).
*
Wijzigingen in de afdrukeffecten zijn zichtbaar in het beeld linksboven op het
scherm. Het beeld dat wordt afgedrukt, kan er iets anders uitzien dan het
weergegeven beeld. Het weergegeven beeld is slechts een benadering. Dit geldt
ook voor de instellingen
[
Helderheid] en [Levels aanp.] op pagina 246.
Afdrukeffect Omschrijving
EAan
De opname wordt afgedrukt met de standaardkleuren van de
printer. De Exif-gegevens van de opname worden gebruikt
voor het maken van automatische correcties.
EUit Er wordt geen automatische correctie uitgevoerd.
EVivid
De opname wordt afgedrukt met een hogere verzadiging
voor levendige blauwe en groene tinten.
ENR
Beeldruis wordt vóór het afdrukken verminderd.
0 Z/W
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, waarbij zwart echt zwart is.
0 Koele toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met koele,
blauwachtige zwarttinten.
0 Warme toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met warme, gelige
zwarttinten.
zNatuurlijk
Opnamen worden afgedrukt met de oorspronkelijke kleuren
en het oorspronkelijke contrast.
Er worden geen automatische kleuraanpassingen gedaan.
zNatuurl. M
De afdrukkenmerken zijn dezelfde als voor de instelling
'Natuurlijk'. Met deze instelling zijn echter fijnere aanpassingen
voor het afdrukken mogelijk dan met 'Natuurlijk'.
EStandaard
De afdrukken kunnen per printer verschillen. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
245
w Afdrukken
5
Stel het afdrukken van de datum
en het bestandsnummer in.
Stel ze indien nodig in.
Selecteer <
I
> en druk vervolgens op
<0>.
Stel de afdrukinstellingen naar wens
in en druk vervolgens op <0>.
6
Stel het aantal exemplaren in.
Stel de zomertijd in als dit nodig is.
Selecteer <
R> en druk vervolgens op
<0>.
Stel het aantal exemplaren in en druk
vervolgens op <0>.
7
Begin met afdrukken.
Selecteer [Print] en druk vervolgens
op <0>.
Bij de instelling [Standaard] voor afdrukeffecten en andere opties
worden de standaardinstellingen van de printer gebruikt zoals deze door
de fabrikant zijn ingesteld. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de
printer voor de [Standaard]-instellingen.
Afhankelijk van de bestandsgrootte en de opnamekwaliteit kan het even
duren voordat het afdrukken begint nadat u [Print] hebt geselecteerd.
Als kantelcorrectie (pag. 247) op de opname is toegepast, duurt het
langer voordat de opname wordt afgedrukt.
Als u het afdrukken wilt beëindigen, drukt u op <
0> terwijl [Stop] wordt
weergegeven. Vervolgens selecteert u [OK].
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 190) uitvoert, worden de
standaardinstellingen hersteld.
w Afdrukken
246
Selecteer het afdrukeffect zoals beschreven
bij stap 4 op pagina 244. Wanneer het
pictogram <
e
> duidelijk wordt weergegeven
naast <
z
>, kunt u op de knop <
B
>
drukken. Vervolgens kunt u het afdrukeffect
aanpassen. De selectie die u bij stap 4 hebt
gemaakt, bepaalt wat u kunt aanpassen en
wat er wordt weergegeven.
Helderheid
Hier stelt u de helderheid van de opname in.
Levels aanp.
Als u [Manual] selecteert, kunt u de spreiding
van het histogram wijzigen en de helderheid
en het contrast van de opname aanpassen.
Wanneer het scherm voor levels aanpassen
wordt weergegeven, drukt u op de knop
<B> om de positie van <
h> te wijzigen. Druk op de pijltjestoetsen
<Y> en <Z> om de niveaus voor schaduw (0 - 127) en lichte
plekken (128 - 255) naar wens aan te passen.
kVerhelderen
Effectief bij tegenlicht. Door tegenlicht kan het gezicht van de gefotografeerde persoon er donker
uitzien. Als [
Aan
] is ingesteld, wordt het gezicht voor het afdrukken helderder gemaakt.
Rode ogen co.
Effectief bij rode ogen op foto's die met een flitser zijn gemaakt. Als [
Aan
] is
ingesteld, worden rode ogen voor het afdrukken gecorrigeerd.
e Afdrukeffecten aanpassen
De effecten [kVerhelderen] en [Rode ogen co.] worden niet op het
scherm weergegeven.
Selecteer [Detail inst.] om het [Contrast], de [Verzadiging], de
[Kleurtoon] en de [Kleurbalans] aan te passen. Als u de [Kleurbalans]
wilt aanpassen, gebruikt u de pijltjestoetsen <
S>. B staat voor blauw,
A voor amber, M voor magenta en G voor groen. De kleurbalans van de
opname wordt op basis van de geselecteerde kleur gecorrigeerd.
Als u [
Wis alle
] selecteert, worden de standaardinstellingen van alle afdrukeffecten hersteld.
247
w Afdrukken
U kunt de opname bijsnijden en alleen
een vergrote versie van het bijgesneden
gedeelte afdrukken, net alsof de
compositie opnieuw is bepaald.
Stel het bijsnijden in vlak voordat u de opname
afdrukt.
Als u de afdrukinstellingen wijzigt nadat u het
bijsnijden hebt ingesteld, moet u het bijsnijden wellicht
opnieuw instellen voordat u kunt afdrukken.
1 Selecteer [Trimmen] in het scherm met printinstellingen.
2 Stel de grootte, positie en beeldverhouding in.
Het gedeelte van de opname dat binnen het bijsnijdkader valt, wordt
afgedrukt. U kunt de beeldverhouding van het bijsnijdkader wijzigen
met [
Papier inst.
].
De grootte van het bijsnijdkader wijzigen
Met de knop <u> of <Hy> wijzigt u de grootte van het
bijsnijdkader. De vergroting van de opname neemt toe naarmate
het bijsnijdkader kleiner wordt.
Het bijsnijdkader verplaatsen
Druk op de pijltjestoetsen <
S
> als u het kader horizontaal of verticaal over
de opname wilt bewegen. Verplaats het bijsnijdkader tot het gewenste
gebied binnen het kader wordt weergegeven.
Het kader roteren
Wanneer u op de knop <
B
> drukt, wisselt het bijsnijdkader van verticaal naar horizontaal
en omgekeerd. Op deze wijze kunt u van een horizontale opname een verticale afdruk maken.
Opnamekanteling corrigeren
Als u aan het instelwiel <
6
> draait, kunt u de kantelhoek ± 10 graden aanpassen
in stappen van 0,5 graad. Wanneer u de opnamekanteling aanpast, wordt het
pictogram <
O
> op het scherm blauw.
3 Druk op <0> om de optie voor bijsnijden af te sluiten.
Het scherm met printinstellingen verschijnt weer.
U kunt de bijgesneden opname linksboven in het scherm met printinstellingen bekijken.
De opname bijsnijden
Kantelcorrectie
w Afdrukken
248
Afhankelijk van de printer is het mogelijk dat het bijgesneden gedeelte
van de opname niet wordt afgedrukt zoals u hebt opgegeven.
De afgedrukte foto wordt korreliger naarmate u het bijsnijdkader
verkleint.
Controleer de opname tijdens het bijsnijden op het LCD-scherm van de
camera. Op een tv-scherm wordt het bijsnijdkader mogelijk niet correct
weergegeven.
Printerproblemen oplossen
Als het afdrukken niet wordt hervat nadat u een printerfout hebt opgelost (geen
inkt, geen papier, enzovoort) en [
Doorgaan
] hebt geselecteerd, gebruik dan
de knoppen op de printer om het afdrukken te hervatten. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de printer voor meer informatie over het hervatten
van het afdrukken.
Foutmeldingen
Wanneer er tijdens het afdrukken een fout optreedt, wordt er een
foutmelding op het LCD-scherm van de camera weergegeven. Druk op
<
0> om het afdrukken te onderbreken. Nadat het probleem is opgelost,
kunt u het afdrukken hervatten. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de
printer voor informatie over het oplossen van een afdrukprobleem.
Papierfout
Controleer of het papier op de juiste manier in de printer is geplaatst.
Inktfout
Controleer het inktniveau van de printer en de afvaltank.
Hardware fout
Controleer of er andere problemen met de printer zijn dan papierstoringen
en problemen met de inkt.
Bestandsfout
De geselecteerde opname kan niet via PictBridge worden afgedrukt.
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt of met een computer
zijn bewerkt, kunnen mogelijk niet worden afgedrukt.
249
U kunt het printtype instellen en instellen of de datum en het bestandsnummer moeten worden
afgedrukt. De afdrukinstellingen worden toegepast op alle opnamen die zijn geselecteerd om te
worden afgedrukt. (Ze kunnen niet voor elke opname afzonderlijk worden ingesteld.)
1
Selecteer [Printopties].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Printopties] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Stel in].
Selecteer [Stel in] en druk vervolgens
op <0>.
3
Stel de optie naar wens in.
Stel [Afdruktype], [Datum] en [File
No.] in.
Selecteer de optie die u wilt instellen
en druk op <0>. Selecteer de
gewenste instelling en druk op <0>.
W Digital Print Order Format (DPOF)
De afdrukopties instellen
[Afdruktype][Datum][File No.]
W Digital Print Order Format (DPOF)
250
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <7>.
Het scherm met printopties verschijnt weer.
Kies vervolgens voor het afdrukken
een van de volgende opties:
[Sel.beeld], [Pern] of [Alle bldn].
Afdruktype
K
Standaard Er wordt één opname afgedrukt per vel.
L
Index
Er worden meerdere miniatuurafbeeldingen
afgedrukt per vel.
K
L
Beide
Er worden zowel standaard- als
indexafdrukken gemaakt.
Datum
Aan
Bij [Aan] wordt de datum van de opname afgedrukt.
Uit
File No.
Aan
Bij [Aan] wordt het bestandsnummer van de opname
afgedrukt.
Uit
Ook als [Datum] en [File No.] zijn ingesteld op [Aan], kan het zijn dat de
datum of het bestandnummer niet wordt afgedrukt. Dit is afhankelijk van
het printtype en printermodel.
Als het afdruktype is ingesteld op [Index], kunnen [Datum] en [File No.]
niet allebei tegelijk worden ingesteld op [Aan].
Wanneer u afdrukken maakt met DPOF, gebruikt u de kaart waarvoor
printopties zijn ingesteld. Het werkt niet als u opnamen van de kaart
haalt en deze probeert af te drukken.
Mogelijk kunnen bepaalde met DPOF compatibele printers en
photofinishers de opnamen niet afdrukken zoals u hebt aangegeven.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voordat u gaat
afdrukken. U kunt ook contact opnemen met uw foto-ontwikkelaar voor
informatie over compatibiliteit wanneer u afdrukken bestelt.
Probeer niet een kaart in de camera te plaatsen waarvoor de printopties op een andere camera
zijn ingesteld en vervolgens printopties op te geven. De printopties kunnen mogelijk worden
overschreven. Afhankelijk van het opnametype zijn de printopties soms niet mogelijk.
Voor RAW-opnamen en movies kunt u de printopties niet gebruiken. U kunt
RAW-opnamen afdrukken met PictBridge (pag. 240).
251
W Digital Print Order Format (DPOF)
Sel.beeld
Selecteer een voor een opnamen en
voeg ze aan de afdruktaak toe.
Druk op de knop <
Hy
> voor de weergave van drie
opnamen. Als u wilt terugkeren naar de weergave van een
enkele opname, drukt u op de knop <
u
>.
Druk op de knop <M> om de
printopties op de kaart op te slaan.
[Standaard] [Beide]
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> om
het aantal exemplaren in te stellen dat u van
de weergegeven opname wilt afdrukken.
[Index]
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> om een
vinkje <
X
> in het vakje te zetten. De opname
wordt aan de indexafdruk toegevoegd.
Pern
Selecteer [Markeer alle mappen] en selecteer de map. Er worden
printopties voor één afdruk van alle opnamen in de map geplaatst.
Als u [Verwijder alles in de map] selecteert en de map selecteert,
worden de afdrukopties voor alle opnamen in die map geannuleerd.
Alle bldn
Als u [
Markeer alles op de kaart
] selecteert, wordt van alle opnamen op de
kaart één afdruk gemaakt. Als u [
Verwijder alles op de kaart
] selecteert,
worden de printopties voor alle opnamen op de kaart gewist.
Printopties opgeven
Aantal
Totaalaantal geselecteerde opnamen
Indexpictogram
Vinkje
RAW-opnamen en movies worden niet aan de printopties toegevoegd,
zelfs als u [Pern] of [Alle bldn] hebt ingesteld.
Als u een PictBridge-printer gebruikt, kunt u maximaal 400 opnamen
afdrukken per set printopties. Als u een groter aantal opgeeft, worden
mogelijk niet alle opnamen afgedrukt.
252
Met een PictBridge-printer kunt u
opnamen eenvoudig met DPOF
afdrukken.
1 Bereid het afdrukken voor.
Zie pagina 240.
Volg de procedure 'De camera op een printer aansluiten' tot stap 5.
2 Selecteer op het tabblad [x1] de optie [Printopties].
3 Selecteer [Print].
[Print] wordt alleen weergegeven als de camera op een printer is
aangesloten en afdrukken mogelijk is.
4 Stel de optie [Papier inst.] in (pag. 242).
Stel de afdrukeffecten (pag. 244) naar wens in.
5 Selecteer [OK].
W
Voor DPOF geselecteerde opnamen rechtstreeks afdrukken
Vergeet niet het papierformaat in te stellen voordat u gaat afdrukken.
Bepaalde printers kunnen het bestandsnummer niet afdrukken.
Als [
Randen
] is ingesteld, is het mogelijk dat de datum op de rand wordt afgedrukt.
Afhankelijk van de printer kan de datum er licht uitzien als deze op een
heldere achtergrond of op de rand wordt afgedrukt.
[Manual] kan niet worden geselecteerd in [Levels aanp.].
Als u het afdrukken hebt onderbroken en de resterende opnamen nog
wilt afdrukken, selecteert u [Hervat]. Het afdrukken wordt niet hervat als
een van de volgende situaties zich voordoet:
U hebt de printopties gewijzigd of opnamen verwijderd die waren
geselecteerd om te worden afgedrukt.
Bij het instellen van de index hebt u de papierinstelling gewijzigd
voordat u het afdrukken hervatte.
De resterende capaciteit van de kaart was te klein toen u het afdrukken onderbrak.
Zie pagina 248 als zich tijdens het afdrukken problemen voordoen.
253
U kunt aangeven welke opnamen (maximaal 998) u wilt gebruiken in een fotoboek. Als u
EOS Utility (EOS-software) gebruikt om opnamen over te brengen naar een computer,
worden de geselecteerde opnamen naar een speciale map gekopieerd. Deze functie is
handig als u online fotoboeken wilt bestellen en om fotoboeken af te drukken op een printer.
1
Selecteer [Fotoboek instellen].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Fotoboek instellen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Selecteer beelden].
Selecteer [Selecteer beelden] en
druk vervolgens op <0>.
Er wordt een opname weergegeven.
Druk op de knop <
Hy
> voor de weergave van
drie opnamen. Als u wilt terugkeren naar de weergave
van een enkele opname, drukt u op de knop
<u>
.
3
Selecteer de gewenste opname voor het fotoboek.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de gewenste opname te
selecteren en druk vervolgens op de
pijltjestoetsen <W> en <X>.
Herhaal deze stap om nog een opname
te selecteren. Het aantal opnamen dat
is opgegeven, wordt linksboven op het
scherm weergegeven.
Als u het opgeven van opnamen wilt
annuleren, drukt u op de
pijltjestoetsen <W> en <X>.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
p Opnamen selecteren voor een fotoboek
Eén opname tegelijk opgeven
p Opnamen selecteren voor een fotoboek
254
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
opgeven.
Als [x1: Fotoboek instellen] is
ingesteld op [Alle beelden in map] of
[Alle beelden op kaart], worden alle
opnamen in de map of op de kaart
opgegeven.
Als u de selectie van de opname wilt
annuleren, selecteert u [Verwijder alles
in de map] of [Verwijder alles op de
kaart].
Alle opnamen in een map of op een kaart opgeven
RAW-opnamen en movies kunnen niet worden geselecteerd.
Selecteer met deze camera geen opnamen die al op een andere camera
voor een ander fotoboek zijn geselecteerd. De fotoboekinstellingen kunnen
mogelijk worden overschreven.
255
11
De camera aanpassen
aan uw voorkeuren
U kunt verschillende camerafuncties aanpassen aan
uw opnamevoorkeuren met behulp van persoonlijke
voorkeuzen. Persoonlijke voorkeuzen kunnen alleen
worden ingesteld en gebruikt in creatieve modi.
C
r
e
a
t
i
e
v
e
m
o
d
i
256
1
Selecteer [Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer het nummer van de
persoonlijke voorkeuze.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het nummer van de
persoonlijke voorkeuze te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
3
Wijzig de instelling.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om de gewenste instelling
(nummer) te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Herhaal stap 2 en 3 als u andere
persoonlijke voorkeuzen wilt instellen.
De ingestelde persoonlijke
voorkeuze-instellingen worden onder
in het scherm vermeld, onder de
respectieve functienummers.
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M>.
Het scherm van stap 1 wordt weer
weergegeven.
Stel bij [53: Wis instellingen] de optie [Wis pers. voorkeuze(C.Fn)] in
om alle persoonlijke voorkeuze-instellingen te wissen (pag. 190).
3 Persoonlijke voorkeuzen instellenN
Nummer van de persoonlijke voorkeuze
Alle persoonlijke voorkeuzen wissen
257
3 Persoonlijke voorkeuzen instellenN
*
Als u een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) met een ledlamp gebruikt,
wordt de ledlamp zelfs in de
d
- en
c
-modi ingeschakeld als AF-hulplicht.
Persoonlijke voorkeuze
C.Fn I: Belichting
A
Live view-opname
1 Belichtingsniveauverhogingen
pag. 258
k
2 ISO vergroten k
3
Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus
pag. 259
k
C.Fn II: Beeld
4 Ruisred. lange sluitertijd
pag. 260
k
5 Hoge ISO-ruisreductie
pag. 261
k
6 Lichte tonen prioriteit k
C.Fn III: Autofocus/transport
7 AF-hulplicht
pag. 262
k (met f*)
C.Fn IV: Bediening/overig
8 Sluiter/AE-vergrendelknop
pag. 263
k
9 Wijs SET-knop toe
pag. 264
k (behalve 3)
10 Flitsknopfunctie k
11 LCD-display bij inschakelen
Persoonlijke voorkeuzen kunnen niet worden ingesteld voor movie-
opname. (Instellingen die al zijn ingesteld worden uitgeschakeld.)
Grijs weergegeven persoonlijke voorkeuzen werken niet tijdens Live
view-opnamen (LV-opnamen). (Instellingen die al zijn ingesteld worden
uitgeschakeld.)
258
De persoonlijke voorkeuzen zijn ondergebracht in vier groepen op basis
van functietype: C.Fn I: Belichting, C.Fn II: Beeld, C.Fn III: Autofocus/
transport en C.Fn IV: Bediening/overig
3
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
N
C.Fn I: Belichting
C.Fn-1 Belichtingsniveauverhogingen
0: 1/3-stop
1: 1/2-stop
Hier stelt u verhogingen in stappen van 1/2 stop in voor de
sluitertijd, het diafragma, AEB, de flitsbelichtingscorrectie,
enzovoort. Deze instelling is effectief als u de belichting wilt
regelen in grotere stappen dan 1/3 stop.
C.Fn-2 ISO vergroten
0: Uit
1: Aan
Wanneer u de ISO-snelheid instelt, kunt u 'H' (gelijk aan ISO
12800) instellen. Indien [C.Fn-6: Lichte tonen prioriteit] echter is
ingesteld op [1: Inschakelen], kan 'H' niet worden ingesteld.
Met instelling 1 wordt de belichtingsinstelling weergegeven in de zoeker en
op het LCD-scherm zoals hieronder is afgebeeld.
259
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn-3 Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus
U kunt de flitssynchronisatiesnelheid voor flitsfotografie instellen in de
modus AE met diafragmavoork (f).
0: Automatisch
De flitssynchronisatiesnelheid wordt automatisch ingesteld in een
bereik van 1/200 tot 30 seconden, afhankelijk van de
lichtomstandigheden. Met een externe Speedlite is snelle
synchronisatie ook mogelijk.
1: 1/200-1/60 sec. auto
Voorkomt dat er een lange sluitertijd wordt ingesteld bij weinig
licht. Dit is geschikt voor het voorkomen van onscherpe opnamen.
De achtergrond kan er echter donker uitzien, terwijl het onderwerp
goed door de flitser wordt belicht.
2: 1/200 sec. (vast)
De flitssynchronisatiesnelheid wordt vast ingesteld op 1/200
seconde. Hiermee kunt u onscherpe opnamen effectiever
voorkomen dan met [1/200-1/60 sec. auto]. Maar bij weinig licht
wordt de achtergrond van het onderwerp donkerder dan met [1/
200-1/60 sec. auto].
Als 1 of 2 is ingesteld, kan snelle synchronisatie niet met een externe
Speedlite worden gebruikt.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
260
C.Fn II: Beeld
C.Fn-4 Ruisreductie lange sluitertijd
0: Uit
1: Automatisch
Bij een belichtingstijd van 1 seconde of langer wordt ruisreductie
automatisch uitgevoerd wanneer ruis veroorzaakt door lange
belichting wordt gedetecteerd. De instelling [Automatisch] is in
de meeste gevallen effectief.
2: Aan
Ruisreductie wordt uitgevoerd bij alle belichtingstijden van 1
seconde of langer. De instelling [2: Aan] kan geschikt zijn voor
ruis die niet kan worden gedetecteerd of verminderd met de
instelling [1: Automatisch].
Bij instellingen 1 en 2 duurt het reduceren van ruis na het maken van
de opname ongeveer even lang als het instellen van de juiste belichting.
U kunt pas weer opnamen maken als het ruisreductieproces is voltooid.
Bij ISO 1600 en hoger is er mogelijk meer ruis bij instelling 2 dan bij de
instellingen 0 of 1.
Als een opname wordt gemaakt met instelling 1 of 2 en een lange
belichting tijdens Live view-weergave, wordt 'BUSY' weergegeven
tijdens het ruisreductieproces. De Live view-weergave verschijnt pas
wanneer het ruisreductieproces is voltooid. (U kunt niet nog een foto
nemen.)
261
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn-5 Hoge ISO-ruisreductie
Vermindert de ruis die in een opname ontstaat. Hoewel ruisreductie wordt
toegepast bij alle ISO-snelheden, is de functie vooral effectief bij hoge
ISO-snelheden. Bij lage ISO-snelheden wordt de ruis in de donkere
gedeelten van de opname (de schaduwpartijen) verder gereduceerd.
Wijzig de instelling zodat deze aansluit op het ruisniveau.
0: Standaard 2: Sterk
1: Zwak 3: Deactiveren
C.Fn-6 Lichte tonen prioriteit
0: Uitschakelen
1: Inschakelen
Verbetert de details in lichte tinten. Het dynamische bereik wordt
uitgebreid van het standaard 18% grijs naar heldere lichte tinten.
De overgang tussen grijstinten en lichte tinten wordt geleidelijker.
Bij instelling 2 neemt de maximale opnamereeks voor continu-opnamen
aanzienlijk af. Ook de snelheid bij continu-opnamen kan lager zijn.
Als u een 1- of 1+73-opname met de camera weergeeft of een
opname direct afdrukt, zal het effect van Hoge ISO-ruisreductie minimaal
lijken. U kunt de ruisreductie controleren of de opnamen met ruisreductie
via Digital Photo Professional (EOS-software, pag. 316) afdrukken.
Met instelling 1 wordt de Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid) (pag. 119) automatisch ingesteld op [Deactiveren] en kan de
instelling niet worden gewijzigd.
Bij instelling 1 kan iets meer ruis (korrelig beeld, strepen, enzovoort)
Bij instelling 1 is het instelbare bereik voor de ISO-snelheid ISO 200 - ISO 6400.
Daarnaast wordt het pictogram <A> op het LCD-scherm en in de zoeker
weergegeven wanneer de prioriteit voor lichte tonen is ingeschakeld.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
262
C.Fn III: Autofocus/transport
C.Fn-7 AF-hulplicht
Hiermee wordt het AF-hulplicht van de ingebouwde flitser of externe
Speedlites voor EOS-camera's in- of uitgeschakeld.
0: Inschakelen
Het AF-hulplicht wordt indien nodig ingeschakeld.
1: Uitschakelen
Het AF-hulplicht wordt niet ingeschakeld. Dit voorkomt dat het AF-
hulplicht anderen stoort.
2: Alleen externe flitser
Als er een externe Speedlite is bevestigd, activeert deze indien
nodig het AF-hulplicht. Het AF-hulplicht wordt niet geactiveerd
door de ingebouwde flitser van de camera.
3: Alleen IR AF-hulplicht
Wanneer er een externe Speedlite is bevestigd, wordt alleen een
infrarood AF-hulplicht ingeschakeld. Dit voorkomt dat een
Speedlite die een reeks kleine flitsen gebruikt (zoals de
ingebouwde flitser) een AF-hulplicht activeert.
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die van een ledlamp
is voorzien, wordt de ledlamp niet automatisch als AF-hulplicht
ingeschakeld.
Als de persoonlijke voorkeuze [AF-hulplicht] voor een externe Speedlite is
ingesteld op [Uitschakelen], activeert de Speedlite het AF-hulplicht niet,
zelfs niet als C.Fn-7 op de camera is ingesteld op 0, 2 of 3.
263
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn IV: Bediening/overig
C.Fn-8 Sluiter/AE-vergrendelknop
0: AF/AE-vergrendel.
1: AE-vergrendel./AF
Dit is handig wanneer u afzonderlijk wilt scherpstellen en meten.
Druk op de knop <A> om automatisch scherp te stellen en druk
de ontspanknop half in om de automatische belichting te
vergrendelen.
2: AF/AF-vergrendel., geen AE
Tijdens het gebruik van AI Servo AF kunt u op de knop <A>
drukken om het automatisch scherpstellen tijdelijk te onderbreken.
Hierdoor voorkomt u dat een onjuiste scherpstelling wordt
verkregen door een obstakel dat tussen de camera en het
onderwerp passeert. De belichting wordt ingesteld op het moment
dat de opname wordt gemaakt.
3: AE/AF, geen AE
Dit komt van pas als een voorwerp herhaaldelijk beweegt en weer
stilstaat. Tijdens AI Servo AF kunt u op de knop <A> drukken om
het gebruik van AI Servo AF te starten of te stoppen. De belichting
wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt.
Zo weet u zeker dat de scherpstelling en de belichting steeds
optimaal zijn terwijl u op het beslissende moment wacht.
Tijdens Live view-opname
Bij instelling 1 of 3 drukt u op de knop <A> voor 1-beeld AF.
Bij instelling 2 drukt u de ontspanknop half in voor 1-beeld AF.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
264
C.Fn-9 Wijs SET-knop toe
U kunt aan <
0
> een functie toewijzen die u veel gebruikt. Wanneer de
camera gereed is voor het maken van opnamen, drukt u op de knop <
0
> om
het instellingenscherm van de desbetreffende functie weer te geven.
0: Normaal (uitgeschakeld)
1: Beeldkwaliteit
Het instellingenscherm Beeldkwaliteit wordt weergegeven.
Selecteer de gewenste opnamekwaliteit en druk op <0>.
2: Flitsbelichtingscorrectie
Het instellingenscherm Flitsbelichtingscorrectie wordt weergegeven. Stel
de flitsbelichtingscorrectie in en druk vervolgens op <
0
>.
3: LCD-monitor aan/uit
Heeft dezelfde functie als de knop <B>.
4: Scherptediepte-controle
Het objectief verkleint tot het ingestelde diafragma en u kunt de scherptediepte (het
bereik van de acceptabele scherpstelling) in de zoeker of in het Live view-beeld zien.
C.Fn-10 Flitsknopfunctie
0: Interne flitser omhoog
1: ISO-snelheid
Het scherm met ISO-snelheden wordt weergegeven. Druk op de pijltjestoetsen
<
Y
> en <
Z
> of draai aan het instelwiel <
6
> om de ISO-snelheid te
wijzigen. U kunt ook in de zoeker kijken om de ISO-snelheid in te stellen.
C.Fn-11 LCD-display bij inschakelen
0: Display aan
Als de camera wordt ingeschakeld, worden de opname-
instellingen weergegeven (pag. 52).
1: Vorige status display
Als u op de knop <
B
> hebt gedrukt en de camera hebt uitgeschakeld terwijl het LCD-
scherm was uitgeschakeld, worden de opname-instellingen niet weergegeven wanneer u de
camera weer inschakelt. Hierdoor spaart u de accu. De menuschermen en de
opnameweergave verschijnen nog steeds op het LCD-scherm wanneer ze worden gebruikt.
Als u op de knop <
B
> drukt om de opname-instellingen weer te geven en vervolgens de camera
uitschakelt, worden de opname-instellingen weergegeven wanneer u de camera weer inschakelt.
265
Op het tabblad My Menu kunt u tot zes menuopties en persoonlijke
voorkeuzen vastleggen waarvan u de instellingen regelmatig wijzigt.
1
Selecteer [My Menu instellingen].
Selecteer op het tabblad [9] de optie
[My Menu instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Register in My Menu].
Selecteer [Register in My Menu] en
druk op <0>.
3
Leg de gewenste items vast.
Selecteer het item en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [OK] in het
bevestigingsvenster en druk op <0>
om het item vast te leggen.
U kunt maximaal zes items vastleggen.
Druk op de knop <M> om terug
te keren naar het scherm van stap 2.
Sorteer
U kunt de volgorde van de in My Menu vastgelegde items wijzigen.
Selecteer [Sorteer] en het item waarvan u de volgorde wilt wijzigen.
Druk vervolgens op <0>. Als [z] wordt weergegeven, kunt u de
volgorde wijzigen door op de pijltjestoetsen <W> en <X> te drukken
en vervolgens op <0>.
Verwijder item/items en Verwijder alle items
U kunt alle vastgelegde items verwijderen. Met [
Verwijder item/items
] verwijdert u één
item tegelijk; met [
Verwijder alle items
] verwijdert u alle vastgelegde items in één keer.
Weergave van My Menu
Als [Inschak.] is ingesteld, wordt het tabblad [9] als eerste
weergegeven wanneer u het menuscherm opent.
3 My Menu vastleggenN
My Menu instellingen
267
12
Referentie
Dit hoofdstuk biedt referentie voor camerafuncties,
systeemaccessoires, enzovoort.
Certificaatlogo
Als u op het tabblad [53] de optie [Certificaatlogo weergeven]
selecteert en op <0> drukt, wordt een aantal logo's van
cameracertificaten weergegeven. Andere certificaatlogo's zijn te
vinden in deze instructiehandleiding, op de camerabehuizing en
op de verpakking van de camera.
268
Met de DC-koppeling DR-E10 en de compacte stroomadapter CA-
PS700 (beide afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u de camera aansluiten op
een gewoon stopcontact.
1
Sluit het netsnoer aan.
Sluit het netsnoer aan zoals
afgebeeld in de illustratie.
Verwijder na gebruik van de camera
het netsnoer uit het stopcontact.
2
Sluit de DC-koppeling aan.
Sluit de stekker van het DC-snoer
aan op de DC-koppeling.
3
Plaats de DC-koppeling.
Open het klepje en schuif de DC-
koppeling naar binnen tot deze
vastklikt.
4
Duw het DC-snoer in de
uitsparing.
Open het klepje van de uitsparing
voor het DC-snoer en plaats het
snoer zoals aangegeven.
Sluit het klepje.
Een gewoon stopcontact gebruiken
Sluit het netsnoer niet aan en verwijder het niet terwijl de aan-uitschakelaar
van de camera op <
1> staat.
269
Afstandsbediening RS-60E3 (afzonderlijk verkrijgbaar) wordt met een snoer van
circa 60 cm geleverd. Wanneer de afstandsbediening op de hiervoor bestemde
aansluiting van de camera is aangesloten, kan de afstandsbediening half en
helemaal worden ingedrukt, net zoals de ontspanknop.
Als u de zelfontspanner, bulb of afstandsbediening gebruikt en niet door de zoeker kijkt, kan het
zijn dat er licht in de zoeker valt waardoor de opname er donker uitziet. Om dit te voorkomen,
gebruikt u de oculairdop (pag. 29) die aan de draagriem van de camera is bevestigd.
U hoeft de oculairdop niet te bevestigen voor Live view-opnamen
en movie-opname.
1
Verwijder de oogschelp.
Duw de onderkant van de oogschelp
omhoog om deze te verwijderen.
2
Bevestig de oculairdop.
Schuif de oculairdop omlaag in de
oculairgleuf om de dop te bevestigen.
Nadat u de opname hebt gemaakt,
verwijdert u de oculairdop en
bevestigt u de oogschelp door deze
omlaag te schuiven in de oculairgleuf.
F De afstandsbediening gebruiken
De oculairdop gebruiken
Afstandsbedieningen RC-6, RC-1 en RC-5 (alle afzonderlijk verkrijgbaar)
kunnen niet met deze camera worden gebruikt.
270
Deze Speedlites functioneren als een ingebouwde flitser, zodat ze
gemakkelijk kunnen worden bediend.
Wanneer een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) op de
camera is bevestigd, wordt de automatische flitsbediening praktisch
volledig door de camera geregeld. Dit is dus een hoogwaardige flitser die
extern wordt bevestigd en de rol van de ingebouwde flitser overneemt.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de EX-serie voor
gedetailleerde instructies.
Deze camera is een camera van het type A en
daarom geschikt voor alle functies van Speedlites uit de EX-serie.
Externe Speedlites
EOS-Speedlites uit de EX-serie
Speedlites voor op de cameraschoen Macro Lites
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die niet compatibel is met
functie-instellingen voor de flitser (pag. 195), kunnen alleen [Flitsbel.
comp.] en [E-TTL II meting] worden ingesteld voor [Func.inst. externe
flitser]. (Op bepaalde Speedlites uit de EX-serie kan ook [Sluiter sync.]
worden ingesteld.)
Als flitsbelichtingscorrectie voor de externe Speedlite is ingesteld,
verandert het bijbehorende pictogram op het LCD-scherm van de
camera van y in 0.
Als de flitsmeetmethode via het persoonlijke flitsvoorkeuzemenu van de
externe Speedlite op de automatische TTL-flitsmodus wordt ingesteld,
werkt de flitser alleen op volledig vermogen.
271
Externe Speedlites
Wanneer Speedlites uit de EZ-, E-, EG-, ML- en TL-serie worden
ingesteld op de automatische TTL- of A-TTL-flitsmodus, werkt
de flitser alleen op volledig vermogen.
Stel de opnamemodus van de camera in op <a> (handmatige
belichting) of <f> (AE met diafragmavoorkeuze) en pas de
diafragma-instelling aan voordat u de opname maakt.
Als u een Speedlite gebruikt die over een modus voor handmatig
flitsen beschikt, maakt u de opname in de modus voor handmatig
flitsen.
Synchronisatiesnelheid
De camera kan synchroniseren met compacte flitsers van andere merken
dan Canon bij een sluitertijd van 1/200 seconde of langzamer. Gebruik een
synchronisatiesnelheid die langzamer is dan 1/200 seconde.
Test de flitser van tevoren om er zeker van te zijn dat deze correct
synchroniseert met de camera.
Canon Speedlites die niet tot de EX-serie behoren
Flitsers van een ander merk dan Canon gebruiken
De camera werkt mogelijk niet goed als deze wordt gebruikt in
combinatie met een flitser of flitsaccessoire van een ander merk.
Plaats geen hogespanningsflitser op de flitsschoen van de camera. Deze
werkt dan mogelijk niet.
272
Met een in de handel verkrijgbare en reeds geconfigureerde Eye-Fi-kaart kunt u opnamen via een draadloos
netwerk automatisch naar een pc overbrengen of naar een online service uploaden.
De beeldoverdracht is een functie van de Eye-Fi-kaart. Voor informatie over het configureren en gebruiken van
de Eye-Fi-kaart en het oplossen van eventuele problemen met de beeldoverdracht, raadpleegt u de
instructiehandleiding bij de Eye-Fi-kaart of neemt u contact op met de fabrikant van de kaart.
Voor deze camera wordt ondersteuning van Eye-Fi-kaartfuncties (waaronder draadloze
overdracht) niet gegarandeerd. Neem in geval van problemen met een Eye-Fi-kaart
contact op met de fabrikant van de kaart. In bepaalde landen of regio's is het gebruik van
Eye-Fi-kaarten aan goedkeuring onderhevig. Zonder goedkeuring is het gebruik van de
kaart niet toegestaan. Neem contact op met de fabrikant van de kaart als het onduidelijk
is of de kaart is goedgekeurd voor gebruik in uw gebied.
1
Plaats een Eye-Fi-kaart (pag. 32).
2
Selecteer [Eye-Fi instellingen].
Selecteer op het tabblad <51> de
optie [Eye-Fi instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
Dit menu wordt alleen weergegeven
wanneer een Eye-Fi-kaart in de
camera is geplaatst.
3
Schakel Eye-Fi-overdracht in.
Selecteer [
Eye-Fi trans.
] en druk
vervolgens op <
0
>.
Selecteer [Aan] en druk vervolgens
op <0>.
Als u [Uit] instelt, wordt de
automatische overdracht niet
uitgevoerd, ook niet als er een Eye-
Fi-kaart is geplaatst (pictogram voor
de overdrachtsstatus I).
4
Geef de verbindingsinformatie weer.
Selecteer [Verbindingsinfo] en druk
vervolgens op <0>.
H Eye-Fi-kaarten gebruiken
273
H Eye-Fi-kaarten gebruiken
5
Controleer de instelling [Toegangspunt SSID:].
Controleer of een access point wordt
weergegeven voor [
Toegangspunt SSID:
].
U kunt ook het MAC-adres en de firmwareversie
van de Eye-Fi-kaart controleren.
Druk drie keer op de knop <M>
om het menu af te sluiten.
6
Maak de opname.
De opname wordt overgebracht en het pictogram
<
H
> verandert van grijs (Niet verbonden) in een
van de onderstaande pictogrammen.
Voor overgebrachte opnamen wordt
O
weergegeven in de
weergave met opname-informatie (pag. 229).
H(grijs) Niet verbonden : geen verbinding met het access point.
H
(knippert)
Verbinden... :
de verbinding met het access point wordt tot stand gebracht.
H
(weergegeven)
Verbonden :
er is verbinding met het access point.
H() Overbrengen... :
de opname wordt naar het access point verzonden.
Pictogram voor de overdrachtsstatus
Aandachtspunten bij het gebruik van Eye-Fi-kaarten
Als 'J' wordt weergegeven, is er een fout opgetreden bij het ophalen
van de kaartinformatie. Schakel de camera uit en weer in.
Zelfs als [51: Eye-Fi trans.] is ingesteld op [Uit], zendt de kaart wellicht
nog steeds een signaal uit. In ziekenhuizen, op vliegvelden en op andere
plaatsen waar draadloze gegevensoverdracht verboden is, dient u de
Eye-Fi-kaart uit de camera te verwijderen.
Als de beeldoverdracht niet werkt, controleert u de instellingen van de Eye-Fi-kaart en de
computer. Raadpleeg de instructiehandleiding van de kaart voor meer informatie.
Afhankelijk van de verbinding van het draadloze LAN kan de
beeldoverdracht langer duren of worden onderbroken.
Door de overdrachtsfunctie kan de Eye-Fi-kaart erg warm worden.
De accu raakt sneller leeg.
Tijdens de beeldoverdracht werkt de functie voor het automatisch
uitschakelen van de camera niet.
Als u een andere draadloos-LAN-kaart dan een Eye-Fi-kaart plaatst, wordt [
5
1:
Eye-Fi instellingen
] niet in het menu weergegeven. Het statuspictogram <
H
>
voor overdracht wordt ook niet weergegeven op het LCD-scherm.
274
o:
automatisch ingesteld
k:
door gebruiker in te stellen
:
niet in te stellen/uitgeschakeld
*1: Het pictogram
z
geeft aan dat er foto's worden gemaakt tijdens de movie-opname.
*2: Alleen instelbaar voor opnamen met handmatige belichting.
*3: Bij gebruik tijdens movie-opname wordt de modus <
d> geactiveerd.
*4: Als de AF-methode <
f> is tijdens Live view-opname, activeert de externe
Speedlite indien nodig het AF-hulplicht.
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
Programmakeuzewiel
Basismodi Creatieve modi
k
A 7
C
2 3 4 5 6 d s f a
k
z
*1
Alle selecteerbare instellingen voor beeldkwaliteit
kkkkkkkkkkkk k
ISO-
snelheid
Automatisch ingesteld/ISO auto
ooooooookkkk k
Handmatig
kkkk k
*2
Maximum voor auto
kkkk
Beeldstijl
Automatisch ingesteld/Automatisch
ooooooookkkk k
Handmatige selectie
kkkk k
Sfeeropnamen
kkkkkk
Licht-/scèneopnamen
kkkk
De achtergrond onscherper/scherper maken
k
Witbalans
Automatisch
ooooooookkkk k
Vooraf ingesteld
kkkk k
Handmatig
kkkk k
Correctie/Bracketing
kkkk
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
ooooooookkkk k
Correctie helderheid randen
kkkkkkkkkkkk k
Ruisred. lange sluitertijd
kkkk
Hoge ISO-ruisreductie
ooooooookkkk
Lichte tonen prioriteit
kkkk k
Kleurruimte
sRGB
ooooooookkkk
Adobe RGB
kkkk
Scherpstellen
1-beeld AF
ooo okkkk
d
c
f
*3
AI Servo AF
o kkkk
AI Focus AF
ooo kkkk
AF-puntselectie
ooooooookkkk
f
AF-hulplicht
o oo
*4
o
*4
okkkk
Handmatig (MF)
kkkkkkkkkkkk k
275
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
*5: Alleen instelbaar voor Live view-opnamen.
*6: Alleen instelbaar voor opnamen met automatische belichting.
Programmakeuzewiel
Basismodi Creatieve modi
k
A 7
C
2 3 4 5 6 d s f a
k
z
*1
Meetmethode
Meervlaks meting
ooooooookkkk
Selectie meet-methode
kkkk
Belichting
Programmakeuze
k
Belichtingscompensatie
kkk k
*6
AEB
kkkk
Belichtingsvergrendeling
kkk k
*6
Scherptediepte-controle
k(C.Fn-9-4)
Transport/
zelfontspanner
Enkelbeeld
kkk kk kkkkk o
Continue opname
kk k kkkk
j (10 sec)
kkkkkkkkkkkk
l (2 sec)
kkkk
q (Continu)
kkkkkkkkkkkk
Ingebouwde
flitser
Automatisch flitsen
o ko o o
Flitser aan (flitst altijd)
k kkkk
Flitser uit
ok o o kkkk o
R.ogen Aan / Uit
k kk k kkkkk
FE-vergrendeling
kkkk
Flitsbelichtings-
correctie
kkkk
Externe
flitser
Functie-instellingen
kkkk
Persoonlijke
voorkeuze-instellingen
kkkk
Live view-opname.
kkkkkkkkkkkk
Beeldverhouding
*5
kkkk
Snel instellen
kkkkkkkkkkkk k
Uitleg
kkkkkkkkkkkk k
276
Systeemschema
270EX IIST-E2
ST-E3-RT
430EX III-RT/
430EX III
600EX-RT/
600EX
Standaard-
accessoires
Macro Twin Lite
MT-24EX
Macro Ring Lite
MR-14EX II
Oculairverlengstuk
EP-EX15 II
Zoekerloupe MG-Ef
Rubberframe Ef
Dioptrische
aanpassingslenzen
E-serie
Brede
draagriem
Oogschelp Ef
Hoekzoeker C
Semi-harde
cameratas
EH26-L/EH27-L/
EH22-L/EH24-L
Batterij
LP-E10
Batterijoplader
LC-E10 of LC-E10E
Compacte
stroomadapter
CA-PS700*
1
DC-koppeling
DR-E10
*
1
Handriem E2
277
Systeemschema
Afstandsbediening
RS-60E3
EF-S-lenzenEF-lenzen
HDMI-kabel
HTC-100 (2,9 m)
Tv/video
Met PictBridge
compatibele printer
Interfacekabel
(1,3 m)
EOS
Solution Disk
Interfacekabel IFC-200U/500U
(1,9 m/4,7 m)
Computer
Kaartsleuf
USB-poort
SD-/SDHC-/SDXC-
geheugenkaart
Kaartlezer
*1: De AC-adapterset ACK-E10 kan ook worden gebruikt.
* Wanneer u de GP-E2 met deze camera gebruikt, sluit u de GP-E2 op de camera aan
met de kabel die is meegeleverd.
* Alle opgegeven kabellengten zijn bij benadering.
Tv/video
GPS-ontvanger
GP-E2
Connect Station
CS100
Afstandsbediening
met timer
TC-80N3
Afstandsbedieningsadapter RA-E3
278
Opname 1 (rood) Pagina
Opname 2 (rood)
3 Menu-instellingen
Opnamen met de zoeker en Live view-opnamen
Beeldkwaliteit
73/83/74/84/7a/8a/b/c/
1+73/1
84
Pieptoon
Inschakelen / Uitschakelen 180
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen / Uitschakelen 180
Kijktijd
Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 180
Correctie helderheid randen
Inschakelen / Uitschakelen 120
R.ogen Aan / Uit
Uit / Aan 102
Flitsbesturing
Flitsen / Func.inst. interne flitser / Func.inst.
externe flitser / C.Fn-inst. externe flitser / Wis
C.Fn's externe flitser
194
Bel.comp./AEB
Tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop, ±5 stops
(AEB: ±2 stops)
114
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid)
Deactiveren / Zwak / Standaard / Hoog 119
Meetmethode
Meervlaks meting / Deelmeting / Centrum
gewicht gemiddeld
111
Handmatige witbalans
De witbalans handmatig instellen 127
WB Shift/Bkt.
WB-correctie: Witbalanscorrectie
BKT-instelling: Witbalansbracketing
129
130
Kleurruimte sRGB/Adobe RGB 131
Beeldstijl
DAutomatisch / PStandaard /
QPortret / RLandschap /
SNeutraal / UNatuurlijk /
VMonochroom / WGebruiker 1-3
91
122
125
Grijze menu-items worden niet weergegeven in de basismodi.
279
3 Menu-instellingen
Opname 3 (rood) Pagina
Opname 4* (rood)
* In de basismodi vindt u dit op tabblad [z2] Opname 2.
Weergave 1 (blauw)
Stofwisdata
Verzamelt gegevens waarmee stofvlekken
kunnen worden verwijderd
198
ISO auto
Max.:400 / Max.:800 / Max.:1600 / Max.:3200 /
Max.:6400
90
Live view-opname
Inschakelen / Uitschakelen 135
AF-methode
FlexiZone - Single /
u
Live-modus / Quick-modus
142
Rasterweergave
Uit / Raster 1l / Raster 2m 139
Aspect ratio 3:2 / 4:3 / 16:9 / 1:1 140
Meettimer
4 sec. / 8 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. /
10 min. / 30 min.
141
Beveilig beelden
Selecteer beelden / Alle beelden in map / Wis
bev. beelden in map / Alle beelden op kaart /
Wis bev. alle beelden op kaart
225
Beeld roteren
Opnamen roteren 207
Wis beelden
Selecteer en wis beelden / Alle beelden in map
/ Alle beelden op kaart
227
Printopties
Aangeven welke opnamen moeten worden
afgedrukt (DPOF)
249
Fotoboek instellen
Selecteer beelden / Alle beelden in map /
Verwijder alles in de map / Alle beelden op
kaart / Verwijder alles op de kaart
253
Creatieve filters
Korrelig Z/W / Softfocus / Fisheye-effect /
Speelgoedcamera-effect / Miniatuureffect
234
Formaat wijzigen
Het aantal pixels van de opname reduceren 237
3 Menu-instellingen
280
Weergave 2 (blauw) Pagina
Instellingen 1 (geel)
Instellingen 2 (geel)
Histogram Helderheid / RGB 231
Spring met 6
1 beeld / 10 beelden / 100 beelden / Datum /
Map / Movies / Foto's / Classificatie
205
Diavoorstelling
Beschrijving van weergave / Weergaveduur /
Herhalen / Overgangseffect / Achtergrondmuziek
218
Classificatie
[OFF] / l / m / n / o / p 208
Ctrl over HDMI
Uitschakelen / Inschakelen 223
Uitschakelen
30 sec. / 1 min. / 2 min. / 4 min. / 8 min. /
15 min. / Deactiveren
181
Auto. roteren
Aan zD / Aan D / Uit 188
Kaart formatteren
Gegevens op de kaart initialiseren en wissen 50
Bestandnr.
Continu / Auto. reset / Handm. reset 184
Selecteer map
Een map maken en selecteren 182
Schermkleur
De kleur van het scherm met opname-instellingen selecteren
193
Eye-Fi-instellingen
Wordt weergegeven wanneer een Eye-Fi -kaart
(in de handel verkrijgbaar) is geplaatst.
272
LCD-helderheid
Zeven helderheidsniveaus beschikbaar 181
LCD uit/aankn.
Ontspanknop / Ontspan/DISP / Altijd aan 193
Datum/tijd/zone
Datum (jaar, maand, dag) / Tijd (uren, minuten,
seconden) / Zomertijd / Tijdzone
37
Taal
K
De interfacetaal selecteren 39
Reinig handmatig De beeldsensor handmatig reinigen 200
Uitleg
Inschakelen / Uitschakelen 53
Instellingen GPS-
systeem
Instellingen beschikbaar wanneer de GPS-ontvanger
GP-E2 (afzonderlijk verkrijgbaar) is bevestigd
281
281
3 Menu-instellingen
Instellingen 3 (geel) Pagina
9 My Menu (groen)
Certificaatlogo
weergeven
Geeft een aantal van de logo's van de
cameracertificaten weer
267
Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)
De camerafuncties aan uw persoonlijke
voorkeur aanpassen
256
Copyrightinformatie
Geef copyrightinfo weer / Voer naam van
auteur in / Voer copyrightdetails in / Verwijder
copyrightinfo
186
Wis instellingen
Wis alle camera-instellingen / Wis pers.
voorkeuze(C.Fn)
190
Firmwareversie Voor het bijwerken van de firmware -
My Menu instellingen
Hiermee kunt u vaakgebruikte menuopties en
persoonlijke voorkeuzen vastleggen
265
Aandachtspunten bij het gebruik van GPS-ontvanger GP-E2
(afzonderlijk verkrijgbaar)
Controleer of in uw land of gebied het gebruik van GPS is toegestaan en
volg alle wettelijke voorschriften.
Wanneer u de GP-E2 met de camera gebruikt, sluit u de GP-E2 op de
camera aan met de kabel die is meegeleverd. Als u de meegeleverde
kabel niet gebruikt, worden er tijdens het fotograferen geen geotags aan
uw opnamegegevens toegevoegd.
Bepaalde functies van de GP-E2 werken niet met deze camera. Houd
rekening met het volgende:
De richting van de opnamen wordt niet vastgelegd. (Het elektronisch
kompas kan niet worden gebruikt.)
De geotaginformatie kan aan een movie worden toegevoegd op het
moment dat de opname wordt gestart. De locatie wordt echter niet
weergegeven in Map Utility (EOS-software). Controleer de locatie met
de camera.
3 Menu-instellingen
282
Movie 1 (rood) Pagina
Movie 2 (rood)
k Movie-opnamen
Movie-belicht. Auto / Handmatig 172
AF-methode
FlexiZone - Single / uLive-modus /
Quick-modus
172
AF met ontspanknop
tijdens movie-opname
k
Uitschakelen / Inschakelen 172
kSluiter /
AE-vergrendelknop
AF/AE vergrendel / AE vergrendel/AF /
AF/AF vergr. geen AE vergr.
AE/AF, geen AE vergrendel
173
k
Lichte tonen prioriteit
Uitschakelen / Inschakelen 173
Movie-opn.formaat
1920x1080 (6/5/4) /1280x720 (8/7) /
640x480 (6/5)
164
Geluidsopname
Geluidsopname: Automatisch / Handmatig /
Uitschakelen
174
Opname niveau
Windfilter: Uitschakelen / Inschakelen
Meettimer
4 sec. / 8 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. /
10 min. / 30 min.
175
Rasterweergave
Uit / Raster 1l / Raster 2m 175
Videosnapshots
Uitschakelen / 2 sec. movie / 4-sec. movie /
8 sec. movie
166
Videosysteem
Voor NTSC / voor PAL 175
283
3 Menu-instellingen
Movie 3 (rood) Pagina
Belichtingscompensatie
Verhogingen in stappen van 1/3 stops, ±5 stops
176
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
Deactiveren / Zwak / Standaard / Hoog 176
Handmatige witbalans
De witbalans handmatig instellen 176
Beeldstijl
DAutomatisch / PStandaard /
QPortret / RLandschap /
SNeutraal / UNatuurlijk /
VMonochroom / WGebruiker 1-3
176
Menu's voor movie-opnamemodus
De menutabbladen [
Z1], [Z2] en [Z3] worden alleen
weergegeven in de movie-opnamemodus.
De menutabbladen [z2], [z3], [z4], [53] en [9] worden niet
weergegeven.
De volgende menu-items worden niet weergegeven:
•[z1]: Rode-ogen-reductie/Uit, Flitsbesturing
•[51]: Schermkleur
•[52]: LCD uit/aan-uitknop, Reinig handmatig
284
Raadpleeg bij problemen met de camera eerst dit gedeelte Problemen
oplossen. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan
contact op met uw dealer of Canon Service Center.
Laad alleen echte Canon-accu's op van het type LP-E10.
Als er een probleem is met de acculader, wordt het opladen beëindigd
en gaat het oplaadlampje oranje knipperen. Als dit gebeurt, haalt u de
stekker van de oplader uit het stopcontact en verwijdert u de accu.
Plaats de accu terug in de oplader en wacht even voor u de stekker
van de oplader weer in het stopcontact steekt.
Controleer of de accu correct in de camera is geplaatst
(pag. 32).
Controleer of het klepje van de kaartsleuf/het accucompartiment is
gesloten (pag. 32).
Laad de accu op (pag. 30).
Druk op de knop <B> (pag. 52).
Als het apparaat wordt uitgeschakeld wanneer er een opname op de
kaart wordt opgeslagen, blijft de lees-/schrijfindicator aan of blijft deze
een paar seconden knipperen. Wanneer de opname is voltooid, wordt
de camera automatisch uitgeschakeld.
Problemen oplossen
Stroomgerelateerde problemen
De accu wordt niet opgeladen.
Het lampje van de acculader knippert.
De camera werkt niet, zelfs niet als de aan-uitschakelaar op <
1
> staat.
De lees-/schrijfindicator blijft branden of knipperen,
zelfs wanneer de aan-uitschakelaar op <2> staat.
285
Problemen oplossen
Gebruik een volledig opgeladen accu (pag. 30).
De prestaties van de oplaadbare accu nemen na verloop van tijd af.
Koop een nieuwe accu.
Het aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de volgende
bewerkingen:
Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
Wanneer de AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname
wordt gemaakt.
Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief wordt
gebruikt.
Wanneer het LCD-scherm vaak wordt gebruikt.
Wanneer gedurende een langere tijd doorlopend Live view-opnamen
of movie-opnamen worden gemaakt.
Wanneer de communicatiefunctie van de Eye-Fi-kaart actief blijft.
De functie voor automatisch uitschakelen is geactiveerd. Als u niet wilt
dat de camera zichzelf uitschakelt, stelt u [51: Uitschakelen] in op
[Deactiveren] (pag. 181).
Zelfs als [51: Uitschakelen] is ingesteld op [Deactiveren], wordt het
LCD-scherm uitgeschakeld als de camera gedurende 30 minuten niet
wordt gebruikt. (De camera zelf wordt niet uitgeschakeld.) Druk op de
knop <B> om het LCD-scherm in te schakelen.
De camera kan niet worden gebruikt in combinatie met
EF-M-objectieven (pag. 40).
De accu raakt snel leeg.
De camera schakelt zichzelf uit.
Opnamegerelateerde problemen
Het objectief kan niet worden bevestigd.
Problemen oplossen
286
Controleer of de kaart correct is geplaatst (pag. 32).
Schuif het schrijfbeveiligingsschuifje van de kaart naar de stand voor
schrijven/wissen (pag. 32).
Vervang de kaart als deze vol is of wis overbodige opnamen om ruimte
vrij te maken (pag. 32 en 227).
Als u probeert om scherp te stellen in de modus 1-beeld AF terwijl het
focusbevestigingslampje <o> in de zoeker knippert, kan er geen foto
worden gemaakt. Druk de ontspanknop nogmaals half in om opnieuw
scherp te stellen of stel handmatig scherp (pag. 45 en 97).
Zie pagina 34 of 296 als er een kaart gerelateerde foutmelding wordt
weergegeven.
Stel de focusinstellingsknop op het objectief in op <AF> (pag. 40).
Druk voorzichtig op de ontspanknop om bewegingsonscherpte te
voorkomen (pag. 44 en 45).
Als het objectief een Image Stabilizer (beeldstabilisatie) heeft, stelt u
de IS-schakelaar in op <1>.
Bij weinig licht kan de sluitertijd toenemen. Gebruik een kortere
sluitertijd (pag. 104), stel een hogere ISO-snelheid in (pag. 88),
gebruik een flitser (pag. 101) of gebruik een statief.
Stel de AF-bediening in op 1-beeld AF. Focusvergrendeling is niet
mogelijk in de AI Servo AF-modus of als servo in werking treedt in de
modus AI Focus AF (pag. 93).
Er kunnen geen opnamen worden gemaakt of opgeslagen.
De kaart kan niet worden gebruikt.
De opname is niet scherp.
Ik kan de scherpstelling niet vergrendelen en de
compositie van de opname niet opnieuw bepalen.
287
Problemen oplossen
Horizontale strepen (ruis) en onregelmatige belichting kunnen worden
veroorzaakt door TL-licht, ledlampen of andere lichtbronnen tijdens
opnamen met de zoeker of Live view-opnamen. Bovendien kan de
belichting of de kleurtoon anders uitvallen dan gewenst. Een langere
sluitertijd kan het probleem verhelpen.
Als u tijdens opnamen met de zoeker of Live view-opnamen een TS-E-
objectief gebruikt (anders dan TS-E17mm f/4L or TS-E24mm f/3.5L II)
en het objectief verschuift of kantelt, of als u een tussenring gebruikt,
kan de standaardbelichting wellicht niet worden verkregen of kan de
belichting onregelmatig zijn.
De snelheid van continu-opnamen kan afnemen, afhankelijk van type
objectief, sluitertijd, diafragma, omstandigheden van onderwerp,
helderheid, enzovoort.
Stel bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [5: Hoge ISO
ruisreductie] in op [0: Standaard], [1: Zwak] of [3: Deactiveren].
Als u de optie [2: Sterk] instelt, is de maximale opnamereeks voor
continu-opnamen aanzienlijk kleiner (pag. 261).
Tijdens reeksopnamen met automatische witbalans neemt de
maximale opnamereeks voor continu-opnamen af (pag. 130).
Als u opnamen maakt van een onderwerp met fijne details
(bijvoorbeeld een grasveld), is het bestand groter en de
daadwerkelijke maximale opnamereeks mogelijk kleiner dan wordt
vermeld op pagina 85.
Er zijn horizontale strepen zichtbaar of de
belichting of kleurtoon ziet er vreemd uit.
De standaardbelichting kan niet worden
verkregen of de belichting is onregelmatig.
De snelheid van continue opnamen is laag.
De maximale opnamereeks is lager bij continue opnamen.
Problemen oplossen
288
Als bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [6: Lichte tonen
prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kan ISO 100 niet worden
ingesteld. Als [0: Uitschakelen] is ingesteld, kan ISO 100 wel worden
ingesteld (pag. 261). Dit geldt ook voor movie-opnamen (pag. 173).
Als bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [6: Lichte tonen
prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kan de ISO-snelheid [H]
(gelijk aan ISO 12800) niet worden geselecteerd, zelfs niet als [2: ISO
vergroten] is ingesteld op [1: Aan]. Als [6: Lichte tonen prioriteit] is
ingesteld op [0: Uitschakelen], [H] kan worden ingesteld (pag. 261).
Als bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [6: Lichte tonen
prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kan Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) niet worden ingesteld.
Als [0: Uitschakelen] is ingesteld, kan Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) wel worden ingesteld (pag. 261).
Stel [
z
2: Auto Lighting Optimizer/Auto optimalisatie helderheid
] in op
[
Deactiveren
]. Wanneer [
Standaard
],
[
Zwak
] of
[
Hoog
] is ingesteld, kan de
opname nog steeds licht uitvallen, zelfs wanneer u een kleinere
belichtingscompensatie of flitsbelichtingscorrectie hebt ingesteld (pag. 119).
Als u avondopnamen maakt wanneer de achtergrond donker is, wordt
de sluitertijd automatisch langer (opname met trage synchronisatie)
om zowel het onderwerp als de achtergrond goed te kunnen belichten.
Als u een lange sluitertijd wilt voorkomen, stelt u bij [53: Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)] de optie [3: Flitssync.snelheid AV-modus] in op
[1: 1/200-1/60 sec. auto] of [2: 1/200 sec. (vast)] (pag. 259).
ISO 100 kan niet worden ingesteld.
De ISO-snelheid [H] (gelijk aan ISO 12800) kan niet worden ingesteld.
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) kan niet worden ingesteld.
Ik heb een kleinere belichtingscompensatie ingesteld,
maar de opname valt nog steeds te licht uit.
Wanneer ik de modus <f> gebruik in
combinatie met de flitser, neemt de sluitertijd toe.
289
Problemen oplossen
In opnamemodi (<A> <C> <2> <4> <6>) met de
standaardinstelling <
a> (Autom. flits) klapt de ingebouwde flitser
indien nodig automatisch omhoog.
Als u continu en met slechts korte tussenpozen opnamen maakt met
de ingebouwde flitser, kan de flitser mogelijk tijdelijk niet worden
gebruikt om de flitsereenheid te beschermen.
Als u een andere flitser gebruikt dan een Speedlite uit de EX-serie,
werkt de flitser altijd op vol vermogen (pag. 271).
Stel onder [z1: Flitsbesturing], als [Flits meetmethode] voor [C.
Fn-inst. externe flitser] is ingesteld op [TTL], de flitser altijd op vol
vermogen (pag. 197).
Als flitsbelichtingscorrectie al is ingesteld op de externe Speedlite, kan
flitsbelichtingscorrectie niet meer worden ingesteld op de camera.
Wanneer de flitsbelichtingscorrectie van de externe Speedlite wordt
geannuleerd (ingesteld op 0), kan de flitsbelichtingscorrectie van de
camera weer worden ingesteld.
Stel bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie
[3: Flitssync.snelheid AV-modus] in op [0: Automatisch] (pag. 259).
De ingebouwde flitser klapt vanzelf uit.
De ingebouwde flitser werkt niet.
De flitser werkt altijd op vol vermogen.
Ik kan geen flitsbelichtingscorrectie instellen bij gebruik van
een externe Speedlite.
Snelle synchronisatie kan niet worden ingesteld in de modus <
f
>.
Problemen oplossen
290
Het uitschuifmechanisme van de flitser beweegt een beetje. Dit is
normaal en is geen defect.
Als u de flitser gebruikt, maakt de sluiter bij iedere opname twee
geluiden (pag. 135).
Dit geeft aan dat de interne temperatuur van de camera te hoog is. Als
het witte pictogram <s> wordt weergegeven, kan de beeldkwaliteit
van foto's afnemen. Als het rode pictogram <E> wordt weergegeven,
geeft dit aan dat de Live view-opname of movie-opname binnen
afzienbare tijd automatisch wordt stopgezet (pag. 151 en 177).
Als de schrijfsnelheid van de kaart laag is, wordt de movie-opname
mogelijk automatisch beëindigd. Gebruik een kaart met SD-
snelheidsklasse 6 ' ' of een snellere kaart. Als u wilt weten
wat de lees-/schrijfsnelheid van de kaart is, raadpleegt u de website
van de kaartfabrikant, enzovoort.
Als een moviebestand de grootte van 4 GB bereikt of als de
opnameduur 29 minuten en 59 seconden bereikt, wordt de movie-
opname automatisch beëindigd.
Als [
Z1: Movie-belicht.] is ingesteld op [Auto] wordt de ISO-
snelheid automatisch ingesteld. Als [Handmatig] is ingesteld, u kunt
de ISO-snelheid handmatig instellen (pag. 156).
De camera maakt geluid wanneer deze wordt geschud.
De sluiter maakt bij Live view-opnamen twee opnamegeluiden.
Tijdens Live view- en movie-opname wordt een wit <
s
>
of rood <
E
> pictogram weergegeven.
De movie-opname wordt automatisch beëindigd.
De ISO-snelheid kan niet worden ingesteld voor movie-opname.
291
Problemen oplossen
Als u tijdens de movie-opname de sluitertijd of het diafragma aanpast,
worden de wijzigingen mogelijk in de belichting opgenomen.
Door het objectief tijdens movie-opname in- of uit te zoomen, kunnen
er veranderingen in de belichting optreden, ongeacht of het maximale
diafragma van het objectief verandert of niet. Als gevolg daarvan
worden de wijzigingen in de belichting mogelijk opgenomen.
Als u de camera snel naar links of rechts beweegt of een bewegend
voorwerp opneemt, kan het beeld er vervormd uitzien.
Flikkerend beeld, horizontale strepen (ruis) of onregelmatige belichting
kunnen worden veroorzaakt door TL-licht, ledlampen of andere
lichtbronnen tijdens movie-opname. Bovendien kunnen veranderingen in
de belichting (helderheid) of de kleurtoon worden opgenomen. Bij
handmatige belichting kan een langere sluitertijd het probleem verhelpen.
In de basismodi en de movie-opnamemodus worden bepaalde
tabbladen en menuopties niet weergegeven. Stel de opnamemodus in
op een creatieve modus (pag. 48).
Stel de kleurruimte in op sRGB. Als Adobe RGB is ingesteld, is het
eerste teken een onderstrepingsteken (pag. 131).
De belichting verandert tijdens de movie-opname.
Het onderwerp ziet er vervormd uit tijdens movie-opname.
De opname flikkert of er zijn horizontale
strepen te zien tijdens de movie-opname.
Problemen met weergave op het scherm
Het menuscherm geeft minder tabbladen en opties weer.
Het eerste teken van de bestandsnaam is een onderstrepingsteken ('_').
Problemen oplossen
292
Het is een moviebestand (pag. 185).
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 184).
Controleer of juiste datum en tijd zijn ingesteld (pag. 37).
Controleer de tijdzone en zomertijd (pag. 37).
De opnamedatum en -tijd worden niet op de opname weergegeven. De datum en tijd
worden opgeslagen in de opnamegegevens als opname-informatie. Wanneer u afdrukt,
kunt u de datum en tijd op de opname mee laten afdrukken door de datum en tijd, die
zijn opgeslagen in de opname-informatie, te gebruiken (pag. 245).
Als de kaart meer opnamen heeft opgeslagen dan de camera kan
weergeven, wordt er [###] weergegeven (pag. 209).
Indien het LCD-scherm vuil is, dient u een zachte doek te gebruiken
om het schoon te maken.
Bij lage of hoge temperaturen kan het LCD-scherm langzamer reageren of er zwart
uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het scherm weer normaal.
[
Eye-Fi instellingen
] wordt alleen weergeven wanneer er een Eye-Fi-kaart in de
camera is geplaatst. Als de Eye-Fi-kaart een schrijfbeveiligingsschuifje heeft dat in
de vergrendelde stand staat, kunt u de verbindingsstatus van de kaart niet
controleren en kunt u de Eye-Fi-overdracht niet uitschakelen (pag. 272).
De bestandsnaam begint met 'MVI_'.
De bestandsnummering begint niet bij 0001.
De weergegeven datum en tijd van de opname zijn onjuist.
De datum en tijd staan niet op de opname.
[###] wordt weergegeven.
De weergave op het LCD-scherm is onduidelijk.
[Eye-Fi instellingen] wordt niet weergegeven.
293
Problemen oplossen
Dit is de overbelichtingswaarschuwing (pag. 231). Overbelichte
gedeelten met verlies van detail in de lichte delen zullen knipperen.
Als de opname tegen wissen is beveiligd, kan deze niet worden
verwijderd (pag. 225).
Movies die op een computer worden verwerkt met ImageBrowser EX
(pag. 316) of andere EOS-software, kunnen niet worden afgespeeld op de
camera. Videofotoalbums die zijn bewerkt met EOS Video Snapshot Task
(pag. 171), kunnen wel op de camera worden weergegeven.
Als u tijdens movie-opname aan de instelwielen draait of het objectief
instelt, wordt ook het bijbehorende geluid opgenomen.
Als er tijdens movie-opname met automatische belichting een aanzienlijke verandering in het
belichtingsniveau is, wordt de opname kort onderbroken tot de belichting zich stabiliseert. In
dergelijke gevallen dient u movie-opnamen te maken met handmatige belichting (pag. 156).
U hebt een HDMI-kabel (afzonderlijk verkrijgbaar) nodig om de
camera op een televisie aan te sluiten. Het gebruik van de HDMI-kabel
HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar) wordt aanbevolen (pag. 222).
Controleer ook of uw tv een HDMI IN-poort heeft. Als de tv geen HDMI
IN-poort heeft en alleen over een A/V IN-aansluiting beschikt, kan de
camera niet worden aangesloten.
Problemen met weergave van opnamen
Een gedeelte van de opname knippert zwart.
De opname kan niet worden gewist.
De movie kan niet worden afgespeeld.
Bij het afspelen van de movie is het geluid van de camera te horen.
De movie-opname bevat momenten dat deze stilstaat.
Ik kan de camera niet op mijn tv aansluiten.
Problemen oplossen
294
Controleer of de stekker van de HDMI-kabel volledig in de aansluiting
is gestoken (pag. 222).
Afhankelijk van de kaartlezer en het gebruikte besturingssysteem van
de computer worden SDXC-kaarten mogelijk niet correct herkend. In
dat geval moet u uw camera en de computer met de meegeleverde
interfacekabel op elkaar aansluiten en de opnamen overbrengen naar
uw computer met behulp van EOS Utility (EOS-software, pag. 316).
Het formaat van JPEG c- en RAW-opnamen kan niet met de camera
worden gewijzigd (pag. 237).
Er worden geen opnamen weergegeven op het tv-scherm.
De kaartlezer herkent de kaart niet.
Ik kan het beeldformaat niet aanpassen.
295
Problemen oplossen
De schermweergave kan per printer verschillen. In deze
instructiehandleiding worden alle beschikbare afdrukeffecten
vermeld (pag. 244).
Installeer de EOS-software (cd-rom EOS Solution Disk) op de
computer (pag. 317 t/m 318).
Problemen met afdrukken
Er zijn minder afdrukeffecten dan wordt vermeld in de instructiehandleiding.
Problemen bij aansluiten op een computer
Ik kan geen afbeeldingen naar een computer downloaden.
296
Als er zich een probleem met de camera
voordoet, wordt er een foutmelding
weergegeven. Volg de instructies op het
scherm.
* Als de fout blijft aanhouden, noteert u het foutnummer en neemt u contact
op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Foutcodes
Nummer
Foutmelding en oplossing
01
Communicatie tussen camera en lens is foutief. Reinig lenscontacten.
Maak de elektrische contactpunten op de camera en het objectief
schoon of gebruik een objectief van Canon (pag. 21 en 22).
02
Geen toegang tot kaart. Herplaats/vervang kaart of formatteer
kaart met deze camera.
Verwijder de kaart en plaats deze opnieuw, vervang de kaart of
formatteer de kaart (pag. 32, 50).
04
Kan beelden niet opslaan omdat kaart vol is. Vervang kaart.
Vervang de kaart, verwijder overbodige opnamen of formatteer de
kaart (pag. 32, 227, 50).
05
Kan ingebouwde flitser niet uitklappen. Schakel de camera uit en
weer in.
Schakel de camera met de aan-uitschakelaar uit en weer in (pag. 35).
10, 20
30, 40
50, 60
70, 80
99
Fout bij opname. Schakel de camera uit en weer in of herplaats de accu.
Schakel de camera met de aan-uitschakelaar uit en weer in,
verwijder de accu en plaats deze terug of gebruik een objectief van
Canon (pag. 35 en 32).
Foutnummer
Oorzaak en tegenmaatregelen
297
•Type
Type:
Digitale AF/AE-spiegelreflexcamera met ingebouwde flitser
Opnamemedia:
SD-geheugenkaart, SDHC-geheugenkaart, SDXC-geheugenkaart
Grootte beeldsensor: Circa 22,3 x 14,9 mm
Compatibele
objectieven:
Canon EF-objectieven (incl. EF-S-objectieven)
* Exclusief EF-M-objectieven
(De effectieve brandpuntsafstand (kleinbeeldequivalent) is de
brandpuntsafstand van het objectief vermenigvuldigd met ongeveer 1,6)
Objectiefbevestiging: EF-vatting van Canon
Beeldsensor
Type: CMOS-sensor
Effectieve pixels: Circa 18,0 megapixel
Beeldverhouding: 3:2
Stofwisfunctie: Stofwisdata toevoegen, handmatig reinigen
Opnamesysteem
Opname-indeling: Design rule for Camera File System (DCF) 2.0
Opnametype: JPEG, RAW (14-bits Canon-origineel)
Gelijktijdige opname RAW+JPEG Groot mogelijk
Vastgelegde pixels: L (Groot) : circa 17,9 megapixel (5184 x 3456)
M (Middelgroot)
: circa 8,0 megapixel (3456 x 2304)
S1 (Klein 1) : circa 4,5 megapixel (2592 x 1728)
S2 (Klein 2) : circa 2,5 megapixel (1920 x 1280)
S3 (Klein 3) : circa 350.000 megapixels (720 x 480)
RAW : circa 17,9 megapixel (5184 x 3456)
Een map maken/selecteren:
Mogelijk
Bestandsnummering: Continu, Auto. reset, Handm. reset
Beeldverwerking tijdens opname
Beeldstijl: Auto, Standaard, Portret, Landschap, Neutraal,
Natuurlijk, Monochroom, Gebruiker 1 - 3
Basis+: Sfeeropnamen, Licht-/scèneopnamen
Witbalans: Auto, Vooraf ingesteld (Daglicht, Schaduw, Bewolkt,
Kunstlicht, Wit TL licht, Flitser), Custom
Witbalanscorrectie en witbalansbracketing mogelijk
* Overdracht kleurtemperatuurgegevens van flitser ingeschakeld
Ruisreductie: Van toepassing op lange belichtingstijden en opnamen
met een hoge ISO-snelheid
Automatische
helderheidscorrectie:
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Lichte tonen prioriteit: Beschikbaar
Lensafwijkingscorrectie
: Beschikbaar
Specificaties
Specificaties
298
•Zoeker
Type: Pentaspiegel met vast oogniveau
Dekking:
Verticaal/horizontaal circa 95% (met gezichtspunt van circa 21 mm)
Vergroting: Circa 0,8x (-1 m
-1
met 50mm-objectief bij oneindig)
Gezichtspunt:
Circa 21 mm (vanaf het midden van de oculairlens bij -1 m
-1
)
Ingebouwde dioptrische aanpassing:
Circa -2,5 - +0,5 m
-1
(dpt)
Matglas: Vast, precisiemat
Spiegel: Snel terugklappend
Scherptedieptecontrole
: Ingeschakeld met Persoonlijke voorkeuze-instelling
Automatische scherpstelling
Type: TTL secundaire beeldregistratie, fasedetectie
AF-punten: 9-punts ( 'cross-type' AF met gevoeligheid tot f/5.6 bij het
middelste AF-punt)
Bereik helderheid scherpstelling:
EV 0 - 18 (middelste AF-punt)
EV 1 - 18 (andere AF-punten)
(Met 1-beeld AF, bij kamertemperatuur, ISO 100)
AF-gebruik: 1-beeld AF, AI Servo AF, AI Focus AF
AF-hulplicht: Kleine serie flitsen door de ingebouwde flitser
Belichting
Meetmethoden:
TTL-meting met volledige diafragmaopening en 63 zones
• Meervlaksmeting (koppelbaar aan elk AF-punt)
• Deelmeting (circa 10% van de zoeker in het midden)
• Centrum gewicht gemiddeld
Bereik helderheid lichtmeting:
EV 1 - 20 (bij kamertemperatuur, ISO 100)
Belichtingscontrole:
AE-programma (Scene Intelligent Auto, Flitser uit, Creative Auto,
Portret, Landschap, Close-up, Sport, Nachtportret, Programma), AE
met sluitervoork., AE met diafragmavoork., handmatige belichting
ISO-snelheid:
(Aanbevolen
belichtingsmarkering)
Basismodi*: ISO 100 - ISO 3200 automatisch ingesteld
* Portret: ISO 100
Creatieve modi: Handmatig ingesteld tussen ISO 100 en ISO
6400 (tussenstappen van volledige stops), ISO 100 - ISO 6400
automatisch ingesteld, maximale ISO-snelheid instelbaar met
ISO auto of uitbreidbaar tot 'H' (gelijk aan ISO 12800)
Belichtingscompensatie:
Handmatig:
±5 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
AEB: ±2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2
stop (kan worden gecombineerd met
handmatige belichtingscompensatie)
AE-vergrendeling:
Automatisch:
toegepast in 1-beeld AF met evaluatieve
meting als scherpstelling is bereikt
Handmatig:
met AE-vergrendelknop
299
Specificaties
Sluiter
Type: Elektronisch gestuurde focal-planesluiter
Sluitertijden: 1/4000 sec. tot 30 sec. (Totaal sluitertijdbereik.
Beschikbaar bereik varieert per opnamemodus.), Bulb,
X-synchronisatie bij 1/200 sec.
Flitser
Ingebouwde flitser: Inklapbare, automatische flitser
Richtgetal: circa 9,2 (bij ISO 100, in meter) of circa 13
(ISO 200, in meter)
Flitsdekking: ongeveer de beeldhoek van een
17mm-objectief
Recycletijd: circa 2 sec.
Externe flitser: Speedlites uit de EX-serie
Flitsmeting: Automatische E-TTL II-flits
Flitsbelichtingscorrectie:
±2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
FE-vergrendeling: Beschikbaar
Pc-aansluiting: Geen
Transportsysteem
Transportmodi: Enkelbeeld, continue opname, zelfontspanner met
10 sec. of 2 sec. vertraging en 10 sec. vertraging bij
continue opname
Continue-opnamesnelheid:
Max. circa 3,0 opnamen/seconde
Max. opnamereeks (circa):
JPEG Groot/Fijn: 69 opnamen
RAW: 6 opnamen
RAW+JPEG Groot/Fijn: 4 opnamen
*
De cijfers zijn gebaseerd op de testnormen van Canon
(ISO 100 en beeldstijl Standaard) met een kaart van 8 GB.
Live view-opnamen
Beeldverhouding: 3:2, 4:3, 16:9, 1:1
Scherpstelmethoden: Contrastdetectie (FlexiZone-Single, Live-modus met
gezichtsherkenning), fasedetectie (Quick-modus)
Handmatige scherpstelling (vergroting van circa 5x/10x
mogelijk)
Bereik helderheid
scherpstelling:
EV 1 - 18 (bij kamertemperatuur, ISO 100)
Meetmethoden: Meervlaksmeting met de beeldsensor in realtime
Bereik helderheid
lichtmeting:
EV 0 - 20 (bij kamertemperatuur, ISO 100)
Rasterweergave: Twee typen
Specificaties
300
Movie-opname
Opname-indeling: MOV
Movies: MPEG-4 AVC/H.264
Variabele (gemiddelde) bitsnelheid
Audio: Lineaire PCM
Grootte en framerate
van opname:
1920x1080 (Full HD)
: 30p/25p/24p
1280x720 (HD) : 60p/50p
640x480 (SD) : 30p/25p
* 30p: 29,97 fps, 25p: 25,00 fps, 24p: 23,98 fps,
60p: 59,94 fps, 50p: 50,00 fps
Bestandsgrootte:
1920x1080 (30p/25p/24p)
: circa 330 MB/min.
1280x720 (60p/50p) : circa 330 MB/min.
640x480 (30p/25p) : circa 82,5 MB/min.
Scherpstellen: Hetzelfde als scherpstellen bij Live view-opnamen
Meetmethoden: Centrum gewicht gemiddeld en meervlaksmeting
met de beeldsensor
* Automatisch ingesteld door de scherpstelmodus
Bereik helderheid lichtmeting:
EV 0 - 20 (bij kamertemperatuur, ISO 100)
Belichtingscontrole: Automatische en handmatige belichting
Belichtingscompensatie:
±3 stops met tussenstappen van 1/3 stop (foto's: ±5 stops)
ISO-snelheid: (Aanbevolen
belichtingsmarkering)
Bij opnamen met automatische belichting:
ISO 100 - ISO 6400 automatisch ingesteld (ISO 100 -
ISO 3200 voor fotograferen)
Bij handmatige belichting: ISO 100 - ISO 6400
automatisch/handmatig ingesteld
Videosnapshots: Instelbaar op 2 sec./4 sec./8 sec.
Geluidsopname: Ingebouwde monomicrofoon
Geluidsopnameniveau instelbaar, windfilter aanwezig
Rasterweergave: Twee typen
Foto-opnamen: Mogelijk
•LCD-scherm
Type: TFT LCD-kleurenscherm
Schermformaat en punten:
Circa 7,5 cm (3,0 inch) (4:3) met circa 460.000 beeldpunten
Aanpassing helderheid: Handmatig (7 niveaus)
Interfacetalen: 25
Uitleg: Kan worden weergegeven
301
Specificaties
•Weergave
Weergaveformaten
voor opnamen: Basisinformatie, basisinformatie + beeldkwaliteit/
nummer van opname, weergave met opname-
informatie, histogram, opname-index (4/9)
Zoomvergroting: Circa 1,5x - 10x
Overbelichtingswaarschuwing
: Overbelichte gedeelten knipperen
Navigatiemethoden:
Enkele opname, opnamesprong met 10 of 100 beelden, op
opnamedatum, op map, op movies, op foto's, op classificatie
Beeldrotatie: Mogelijk
Classificaties: Beschikbaar
Movieweergave: Ingeschakeld (LCD-scherm, HDMI OUT)
Ingebouwde luidspreker
Wisbeveiliging: Mogelijk
Diavoorstelling:
Alle opnamen, op datum, op map, op movies, op foto's of
op classificatie
Keuze uit vijf overgangseffecten
Achtergrondmuziek: Selecteerbaar voor het weergeven van diavoorstellingen
en movies
Naverwerking van beelden
Creatieve filters: Korrelig Z/W, Softfocus, Fisheye-effect,
Speelgoedcamera-effect, Miniatuureffect
Wijzig formaat: Mogelijk
Rechtstreeks afdrukken
Compatibele printers: Met PictBridge compatibele printers
Opnamen die kunnen
worden afgedrukt: JPEG- en RAW-opnamen
Printopties opgeven: Compatibel met DPOF versie 1.1
Persoonlijke voorkeuze
Persoonlijke voorkeuze: 11
My Menu vastleggen: Mogelijk
Copyrightinformatie: Invoer en invoegen mogelijk
Interface
Digitale aansluiting: Computercommunicatie, rechtstreeks afdrukken (Hi-
Speed USB), aansluiting voor GPS-ontvanger GP-E2
HDMI mini OUT-
aansluiting:
Type C (automatisch wisselen van resolutie), compatibel
met CEC
Aansluiting afstandsbediening:
Voor afstandsbediening RS-60E3
Eye-Fi-kaart: Compatibel
Specificaties
302
Voeding
Accu: Accu LP-E10 (1 stuk)
* Wisselstroom bruikbaar met een gewoon stopcontact
Aantal mogelijke opnamen:
(op basis van CIPA-testcriteria)
Bij het maken van opnamen met de zoeker: Circa 500 opnamen bij
kamertemperatuur (23 °C), circa 410 opnamen bij lage temperaturen (0 °C)
Bij Live view-opnamen: Circa 180 opnamen bij kamertemperatuur
(23 °C), circa 170 opnamen bij lage temperaturen (0 °C)
Movie-opnametijd: Circa 1 uur en 15 min. bij kamertemperatuur (23 °C)
Circa 1 uur en 10 min. bij lage temperaturen (0 °C).
(met een volledig opgeladen accu van het type LP-E10)
Afmetingen en gewicht
Afmetingen (B x H x D): Circa 129,9 x 99,7 x 77,9 mm
Gewicht: Circa 480 g (CIPA-richtlijnen),
Circa 435 g (alleen behuizing)
Gebruiksomgeving
Bedrijfstemperatuur: 0 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid tijdens gebruik:
85% of lager
Accu LP-E10
Type: Oplaadbare lithium-ionaccu
Nominale spanning: 7,4 V DC
Accucapaciteit: 860 mAh
Bedrijfstemperatuur: Tijdens opladen: 6 °C - 40 °C
Tijdens opnamen: 0 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid tijdens gebruik:
85% of lager
Afmetingen (B x H x D): Circa 36,2 x 14,7 x 49,0 mm
Gewicht: Circa 45 g
Acculader LC-E10
Compatibele accu: Accu LP-E10
Oplaadtijd: Circa 2 uur (bij 23 °C)
Nominaal ingangsvermogen:
100-240 V AC (50/60 Hz)
Nominaal uitgangsvermogen:
8,3 V DC / 580 mA
Bedrijfstemperatuur: 6 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid tijdens gebruik:
85% of lager
Afmetingen (B x H x D): Circa 67,0 x 30,5 x 87,5 mm
Gewicht: Circa 85 g
303
Specificaties
Acculader LC-E10E
Compatibele accu: Accu LP-E10
Lengte netsnoer: Circa 1 m
Oplaadtijd: Circa 2 uur (bij 23 °C)
Nominaal
ingangsvermogen:
100-240 V AC (50/60 Hz)
Nominaal
uitgangsvermogen:
8,3 V DC / 580 mA
Bedrijfstemperatuur: 6 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid tijdens
gebruik:
85% of lager
Afmetingen (B x H x D): Circa 67,0 x 30,5 x 87,5 mm
Gewicht: Circa 82 g (zonder netsnoer)
EF-S18-55mm f/3.5-5.6 IS II
Beeldhoek: Diagonaal bereik: 74° 20´ - 27° 50´
Horizontaal bereik: 64° 30´ - 23° 20´
Verticaal bereik: 45° 30´ - 15° 40´
Objectiefconstructie: 11 elementen in 9 groepen
Minimaal diafragma: f/22 - 36
Kortste scherpstelafstand:
0,25 m (vanaf beeldsensorvlak)
Maximale vergroting: 0,34x (bij 55 mm)
Weergaveoppervlak: 207 x 134 - 67 x 45 mm
(op 0,25 m)
Image Stabilizer (beeldstabilisatie):
Verschuiving objectiefelementen
Filtermaat: 58 mm
Lensdop: E-58 II
Maximale diameter x lengte:
Circa 68,5 x 70,0 mm
Gewicht: Circa 200 g
Zonnekap: EW-60C (afzonderlijk verkrijgbaar)
Objectiefkoker: LP814 (afzonderlijk verkrijgbaar)
Specificaties
304
EF-S18-55mm f/3.5-5.6 III
Beeldhoek: Diagonaal bereik: 74° 20´ - 27° 50´
Horizontaal bereik: 64° 30´ - 23° 20´
Verticaal bereik: 45° 30´ - 15° 40´
Objectiefconstructie: 11 elementen in 9 groepen
Minimaal diafragma: f/22 - 36
Kortste scherpstelafstand
: 0,25 m (vanaf beeldsensorvlak)
Maximale vergroting: 0,34x (bij 55 mm)
Weergaveoppervlak: 207 x 134 - 67 x 45 mm (op 0,25 m)
Filtermaat: 58 mm
Lensdop: E-58 II
Maximale diameter x lengte:
Circa 68,5 x 70,0 mm
Gewicht: Circa 195 g
Zonnekap: EW-60C (afzonderlijk verkrijgbaar)
Objectiefkoker: LP814 (afzonderlijk verkrijgbaar)
Alle bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op de testnormen van Canon en
de testcriteria en richtlijnen van CIPA (Camera & Imaging Products
Association).
Bovenstaande afmetingen, maximale diameter, lengte en gewicht zijn
gebaseerd op CIPA-richtlijnen (alleen met uitzondering van gewicht voor
camerabehuizing).
De specificaties en de vormgeving van het product kunnen zonder
voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Als zich een probleem voordoet met een objectief van een ander merk dat is
bevestigd op de camera, dient u contact op te nemen met de fabrikant van het
objectief.
305
Handelsmerken
Adobe is een handelsmerk van Adobe Systems Incorporated.
Microsoft en Windows zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken
van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen.
Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken
van Apple Inc. in de Verenigde Staten en andere landen.
Het SDXC-logo is een handelsmerk van SD-3C, LLC.
HDMI, het HDMI-logo en High-Definition Multimedia Interface zijn
handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van HDMI Licensing LLC.
Alle overige handelsmerken zijn het eigendom van de respectieve eigenaren.
Over MPEG-4-licenties
'Dit product is in licentie gegeven krachtens AT&T-patenten voor de MPEG-4-
standaard en kan worden gebruikt voor het coderen van MPEG-4-video en/of het
decoderen van voor MPEG-4-video die uitsluitend is gecodeerd (1) voor een
persoonlijk en niet-commercieel doeleinde of (2) door een videoleverancier die
krachtens de AT&T-patenten bevoegd is om MPEG-4-video te leveren.
Er wordt geen licentie verleend of geïmpliceerd voor enig ander gebruik van de
MPEG-4-standaard.'
About MPEG-4 Licensing
“This product is licensed under AT&T patents for the MPEG-4 standard and may be
used for encoding MPEG-4 compliant video and/or decoding MPEG-4 compliant video
that was encoded only (1) for a personal and non-commercial purpose or (2) by a
video provider licensed under the AT&T patents to provide MPEG-4 compliant video.
No license is granted or implied for any other use for MPEG-4 standard.”
* Notice displayed in English as required.
306
Het gebruik van echte Canon-accessoires wordt aanbevolen
Dit product levert uitstekende prestaties wanneer het wordt gebruikt met echte
Canon-accessoires.
Canon is niet verantwoordelijk voor enige schade aan dit product en/of
ongelukken zoals brand, enzovoort, die worden veroorzaakt door accessoires
die niet van Canon zijn (bijvoorbeeld lekkage en/of explosie van een accu).
Deze garantie is niet van toepassing op reparaties die het gevolg zijn van
defecten in accessoires die niet van Canon zijn. U kunt dergelijke reparaties
aanvragen tegen vergoeding.
307
Onderstaande voorzorgsmaatregelen dienen om schade of letsel bij
uzelf of anderen te voorkomen. Verdiep u in de voorzorgsmaatregelen
voordat u het product gebruikt en volg deze op.
Als u defecten, problemen of schade aan het product opmerkt,
neemt u contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center
of de leverancier bij wie u het product hebt gekocht.
Veiligheidsmaatregelen
Waarschuwingen:
volg onderstaande waarschuwingen. Anders kan
ernstig of dodelijk letsel het gevolg zijn.
Voorkom brand, oververhitting, lekkage van chemische stoffen, explosies en
elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen op te volgen:
Gebruik geen batterijen, voedingsbronnen of accessoires die niet worden genoemd
in deze Instructiehandleiding. Gebruik geen zelfgemaakte of aangepaste batterijen.
Veroorzaak geen kortsluiting bij de batterij en probeer deze niet te demonteren of
aan te passen. Verhit of soldeer de batterij niet. Stel de batterij niet bloot aan vuur
of water. Stel de batterij niet bloot aan sterke fysieke schokken.
Plaats de batterij correct volgens plus- en minkant.
Laad de batterij niet op bij temperaturen buiten de toegestane omgevingstemperatuur. Laad de
batterij niet langer op dan de oplaadtijd die is aangegeven in de Instructiehandleiding.
Steek geen vreemde metalen voorwerpen in de elektrische contactpunten van de
camera, de accessoires, de verbindingskabels en dergelijke.
Dek de elektrische contactpunten van de batterij af voordat u deze weggooit, om te voorkomen dat
deze contact maken met andere metalen voorwerpen of batterijen. Zo voorkomt u brand en explosies.
Als er bij het opladen van de batterij grote hitte, rook of schadelijke damp vrijkomt,
moet u de oplader direct uit het stopcontact halen en stoppen met opladen. Dit kan
anders leiden tot brand, beschadiging door hitte of elektrische schok.
Verwijder de batterij onmiddellijk als deze lekt, van kleur of vorm verandert, of als er rook
of giftige damp vrijkomt. Pas op dat u hierbij geen brandwonden oploopt. Het kan leiden
tot brand, een elektrische schok of brandwonden als u de batterij blijft gebruiken.
Voorkom dat de inhoud van de batterij in aanraking komt met ogen, huid en kleding.
Dit kan blindheid en huidaandoeningen tot gevolg hebben. Als de inhoud van de batterij
in contact komt met uw ogen, huid of kleding, moeten deze direct met overvloedig water
worden afgespoeld zonder te wrijven. Ga daarna meteen naar een huisarts.
Houd snoeren altijd uit de buurt van hittebronnen. Door de hitte kan het snoer vervormen
en het isolatiemateriaal smelten, wat brand of elektrische schokken kan veroorzaken.
Houd de camera niet lange tijd in dezelfde positie vast. Ook al voelt de camera niet
heet aan, toch kan langdurig contact met hetzelfde lichaamsdeel een rode huid,
blaren of eerstegraads brandwonden veroorzaken. Het gebruik van een statief wordt
aanbevolen voor mensen met circulatieproblemen of een zeer gevoelige huid, of
wanneer de camera wordt gebruikt op zeer warme plekken.
Flits niet in het gezicht van automobilisten of bestuurders van andere voertuigen. Door
de verblinding kunt u een ongeluk veroorzaken.
Veiligheidsmaatregelen
308
Wanneer de camera of accessoires niet worden gebruikt, dient u de batterij te
verwijderen en de stekker uit het apparaat te halen voordat u het opbergt.
Zo voorkomt u elektrische schokken, warmteontwikkeling, brand en corrosie.
Gebruik de apparatuur niet in de buurt van ontvlambaar gas. Zo voorkomt u een explosie of brand.
Als u de apparatuur laat vallen en de behuizing zodanig beschadigd raakt dat de
inwendige onderdelen bloot komen te liggen, mag u deze niet aanraken. U kunt dan
een elektrische schok krijgen.
Demonteer de apparatuur niet of pas deze niet aan. Er staat hoge spanning op de
inwendige onderdelen en deze kunnen een elektrische schok veroorzaken.
Kijk niet door de camera of de lens naar de zon of een andere felle lichtbron.
Uw gezichtsvermogen kan hierdoor worden aangetast.
Houd de apparatuur buiten het bereik van kinderen en zuigelingen, ook bij gebruik. Bandjes of koorden
kunnen leiden tot verstikking, elektrische schokken of verwondingen. Verstikking of schade kunnen ook
optreden als een kind of baby per ongeluk een cameraonderdeel of accessoires inslikt. Als een kind of
baby een onderdeel of accessoire heeft ingeslikt, moet u direct een arts raadplegen.
Berg de apparatuur niet op in een vochtige of stoffige ruimte. Berg de batterij op met
de beschermkap gemonteerd om kortsluiting te voorkomen. Zo voorkomt u brand,
warmteontwikkeling, elektrische schokken of verbranding.
Vraag toestemming voordat u de camera in een vliegtuig of ziekenhuis gebruikt.
De elektromagnetische golven die door de camera worden afgegeven, kunnen storingen
veroorzaken in de instrumenten van vliegtuigen of de medische apparatuur in ziekenhuizen.
Voorkom brand en elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen in acht te nemen:
Steek de stekker altijd helemaal in het stopcontact.
Pak het netsnoer nooit met natte handen vast.
Trek altijd aan de stekker en niet aan het snoer als u de stekker uit het stopcontact haalt.
Voorkom beschadigingen aan het netsnoer door er niet in te krassen of te snijden en het
niet te knikken of er een zwaar voorwerp op te plaatsen. Draai of knoop de netsnoeren niet.
Sluit niet te veel stekkers aan op één stopcontact.
Gebruik geen snoer waarvan de draad gebroken of de isolatie beschadigd is.
Neem de netstekker regelmatig uit het stopcontact en verwijder met een droge doek het
stof rond het stopcontact. In een stoffige, vochtige of vette omgeving kan het stof op het
stopcontact vochtig worden en kortsluiting veroorzaken. Dit kan leiden tot brand.
Sluit de batterij niet rechtstreeks aan op een stopcontact of op de sigarettenaansteker
van de auto. De batterij kan gaan lekken, veel warmte produceren of exploderen.
Dit kan leiden tot brand, brandwonden of letsel.
Wanneer het product wordt gebruikt door kinderen, moet een volwassene eerst het
gebruik van het product goed uitleggen. Houd toezicht op kinderen wanneer ze het
product gebruiken. Onjuist gebruik kan leiden tot elektrische schokken of letsel.
Laat een objectief of camera met objectief niet zonder lensdop in de zon liggen.
De zonnestralen kunnen door de lens worden gebundeld en brand veroorzaken.
Bedek de batterijoplader niet en wikkel deze ook niet in een doek. Hierdoor kan de
warmte niet weg en kan de behuizing vervormen of in brand vliegen.
Let erop dat de camera niet nat wordt. Als u het product in het water laat vallen of als
water of metaal in het product is geraakt, moet u zo spoedig mogelijk de batterij te
verwijderen. Hierdoor voorkomt u brand en elektrische schokken.
Gebruik geen verfverdunner, benzeen of andere organische oplosmiddelen om de apparatuur
schoon te maken. Deze stoffen kunnen brand veroorzaken en zijn schadelijk voor de gezondheid.
309
Veiligheidsmaatregelen
Waarschuwingen
:
volg onderstaande waarschuwingen.
Anders bestaat het risico op lichamelijk letsel
of schade aan eigendommen.
Zorg dat u het product niet gebruikt of laat liggen in een auto die in de zon staat of in
de nabijheid van een warmtebron. Het product kan heet worden en brandwonden
veroorzaken. Dit kan ook leiden tot lekkage van de batterij of explosie, waardoor de
prestaties afnemen of de levensduur van het product wordt verkort.
Verplaats de camera niet als deze op een statief is bevestigd. Dit kan letsel veroorzaken.
Controleer of het statief stevig genoeg is om de camera en het objectief te dragen.
Laat het product niet lang bij een lage temperatuur liggen. Het product zal koud
worden en mogelijk letsel veroorzaken bij aanraking.
Flits niet vlak bij iemands ogen. Dit kan de ogen beschadigen.
Speel nooit de meegeleverde cd-rom af in een station dat niet compatibel is met de
cd-rom. Als u de cd-rom gebruikt in een muziek-cd-speler, kan dit leiden tot schade
aan de luidsprekers en andere onderdelen. Als u een hoofdtelefoon gebruikt, is er
ook een risico van gehoorschade door een te hoog volume.
310
Uitsluitend bestemd voor de Europese Unie en
EER (Noorwegen, IJsland en Liechtenstein)
Met deze symbolen wordt aangegeven dat dit
product in overeenstemming met de AEEA-richtlijn
(2012/19/EU), de richtlijn 2006/66/EG betreffende
batterijen en accu's en/of de plaatselijk geldende
wetgeving waarin deze richtlijnen zijn
geïmplementeerd, niet bij het normale huisvuil mag
worden weggegooid.
Indien onder het hierboven getoonde symbool een chemisch symbool gedrukt
staat, geeft dit in overeenstemming met de richtlijn betreffende batterijen en
accu's aan dat deze batterij of accu een zwaar metaal bevat (Hg = kwik,
Cd = cadmium, Pb = lood) waarvan de concentratie de toepasselijke
drempelwaarde in overeenstemming met de genoemde richtlijn overschrijdt.
Dit product dient te worden ingeleverd bij een hiervoor aangewezen
inzamelpunt, bijv. door dit in te leveren bij een hiertoe erkend verkooppunt bij
aankoop van een gelijksoortig product, of bij een officiële inzameldienst voor
de recycling van elektrische en elektronische apparatuur (EEA) en batterijen
en accu's. Door de potentieel gevaarlijke stoffen die gewoonlijk gepaard gaan
met EEA, kan onjuiste verwerking van dit type afval mogelijk nadelige
gevolgen hebben voor het milieu en de menselijke gezondheid. Uw
medewerking bij het op juiste wijze weggooien van dit product draagt bij tot
effectief gebruik van natuurlijke hulpbronnen.
Voor verdere informatie over recycling van dit product kunt u contact opnemen
met uw plaatselijke gemeente, afvaldienst, officiële dienst voor klein chemisch
afval of afvalstortplaats, of kunt u terecht op www.canon-europe.com/weee
,
of www.canon-europe.com/battery
.
VOORZICHTIG
ONTPLOFFINGSGEVAAR ALS DE BATTERIJ WORDT VERVANGEN DOOR
EEN ONJUIST TYPE BATTERIJ.
HOUD U BIJ HET WEGGOOIEN VAN GEBRUIKTE BATTERIJEN AAN DE
LOKALE VOORSCHRIFTEN HIERVOOR.
311
312
313
13
Opnamen downloaden
naar uw computer
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u opnamen van de
camera naar uw computer kunt downloaden. Daarnaast
vindt u in dit hoofdstuk een overzicht van de software
die op de EOS Solution Disk (cd-rom) staat. Bovendien
leest u in dit hoofdstuk hoe u de software op uw
computer installeert.
EOS Solution
Disk
(software)
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
314
U kunt de EOS-software gebruiken om de opnamen op de camera naar
een computer te downloaden. Dit kan op twee manieren.
1
Installeer de software (pag. 317).
2
Gebruik de meegeleverde
interfacekabel om de camera op
een computer aan te sluiten.
Gebruik de interfacekabel die bij de
camera is geleverd.
Sluit de kabel aan op de digitale
aansluiting van de camera en zorg
dat het pictogram <D> van de
stekker naar de voorkant van de
camera wijst.
Steek de stekker van het snoer in de
USB-poort van de computer.
3
Gebruik EOS Utility om de
opnamen te downloaden.
Raadpleeg de EOS Utility
Instructiehandleiding voor meer
informatie.
Opnamen downloaden naar uw computer
Downloaden door de camera op de computer aan te sluiten
315
Opnamen downloaden naar uw computer
U kunt ook een kaartlezer gebruiken om opnamen naar de computer te
downloaden.
1
Installeer de software (pag. 317).
2
Plaats de kaart in de kaartlezer.
3
Gebruik Canon-software om de
opnamen te downloaden.
Gebruik Digital Photo
Professional.
Gebruik ImageBrowser EX.
Raadpleeg de software-
instructiehandleiding voor meer
informatie.
Opnamen downloaden met een kaartlezer
Als u opnamen van de camera met behulp van een kaartlezer naar de
computer downloadt zonder de EOS-software te gebruiken, kopieert u de
map DCIM die zich op de kaart bevindt naar de computer.
316
EOS Solution Disk
Deze cd bevat de volgende software voor EOS-camera's.
Communicatiesoftware voor de camera en de computer
Opnamen (foto’s/movies) die met de camera zijn gemaakt downloaden naar uw computer.
De camera instellen vanaf uw computer.
Foto's op afstand maken door de camera op uw computer aan te sluiten.
Achtergrondmuziek kopiëren naar de kaart en de muziek tijdens het weergeven afspelen.
Software voor het weergeven en bewerken van opnamen
Zeer snel opnamen weergeven, bewerken en afdrukken op uw computer.
Opnamen bewerken zonder het origineel te wijzigen.
Geschikt voor de meest uiteenlopende gebruikers, van amateurs tot professionals.
Met name aanbevolen voor gebruikers die hoofdzakelijk RAW-opnamen maken.
Software voor het maken van beeldstijlbestanden
Deze software is bedoeld voor gevorderde gebruikers die ervaring hebben met het
bewerken van opnamen.
U kunt beeldstijlen aanpassen aan uw eigen specifieke opnamekenmerken en een
origineel beeldstijlbestand maken/opslaan.
Software voor het weergeven en bewerken van opnamen
Maak verbinding met internet om de software te downloaden en te installeren.*
Door JPEG-opnamen bladeren en deze weergeven en afdrukken op uw computer.
Movies (MOV-bestanden) en videosnapshotalbums afspelen en moviebeelden
omzetten in foto's.
Aanbevolen voor personen die voor het eerst een digitale camera gebruiken en
amateurfotografen.
* EOS Solution Disk is noodzakelijk voor het downloaden en installeren van
ImageBrowser EX.
Informatie over de software
a EOS Utility
b Digital Photo Professional
c Picture Style Editor
d ImageBrowser EX
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
De software die bij eerdere camera's is geleverd, biedt mogelijk geen
ondersteuning voor foto's en moviebestanden die met deze camera worden
gemaakt. Gebruik de software die bij deze camera wordt geleverd.
317
Compatibele
besturingssystemen
1 Controleer of de camera niet op de computer is aangesloten
.
2 Plaats de EOS Solution Disk (cd) in het cd-romstation.
3 Selecteer uw regio, land en taal.
4
Klik op [
Easy Installation/Standaardinstallatie
] om de installatie te starten.
Volg de instructies op het scherm om de installatieprocedure te
voltooien.
Installeer Microsoft Silverlight als daarom wordt gevraagd.
5 Wanneer de installatie is voltooid, klikt u op [Finish/Voltooien].
6 Verwijder de cd.
De software installeren
De software op Windows installeren
Sluit de camera pas op de computer aan nadat u de software hebt
geïnstalleerd. Anders wordt de software niet juist geïnstalleerd.
Bij het downloaden en installeren van ImageBrowser EX volgt u
onderstaande stappen zoals met andere EOS-software op de EOS Solution
Disk. U hebt verbinding met internet nodig. Het downloaden of installeren van
de software is niet mogelijk zonder internetverbinding.
Zelfs als op uw computer al ImageBrowser EX is geïnstalleerd, volgt u
onderstaande stappen om ImageBrowser EX opnieuw te installeren.
De software wordt bijgewerkt met de nieuwste versie met geoptimaliseerde
functies voor uw camera. Ook de nieuwste functies kunnen worden
toegevoegd met de functie voor automatisch bijwerken.
Voor andere software dan ImageBrowser EX - als een eerdere versie is
geïnstalleerd - volgt u de onderstaande stappen om de software opnieuw
te installeren. (De nieuwere versie overschrijft de vorige versie.)
Windows 7
Windows Vista
Windows XP
Windows 8.1
Windows 8
De software installeren
318
Compatibele besturingssystemen
1 Controleer of de camera niet op de computer is aangesloten.
2 Plaats de EOS Solution Disk (cd) in het cd-romstation.
Dubbelklik op het bureaublad van uw computer op het
cd-rompictogram en dubbelklik vervolgens op [setup].
3 Selecteer uw regio, land en taal.
4 Klik op [Easy Installation/Standaardinstallatie] om de installatie te
starten.
Volg de instructies op het scherm om de installatieprocedure te
voltooien.
5
Wanneer de installatie is voltooid, klikt u op [
Restart/Opnieuw opstarten
].
6 Verwijder de cd zodra de computer opnieuw is opgestart.
De software op Macintosh installeren
Sluit de camera pas op de computer aan nadat u de software hebt
geïnstalleerd. Anders wordt de software niet juist geïnstalleerd.
Bij het downloaden en installeren van ImageBrowser EX volgt u
onderstaande stappen zoals met andere EOS-software op de EOS Solution
Disk. U hebt verbinding met internet nodig. Het downloaden of installeren van
de software is niet mogelijk zonder internetverbinding.
Zelfs als op uw computer al ImageBrowser EX is geïnstalleerd, volgt u
onderstaande stappen om ImageBrowser EX opnieuw te installeren.
De software wordt bijgewerkt met de nieuwste versie met geoptimaliseerde
functies voor uw camera. Ook de nieuwste functies kunnen worden
toegevoegd met de functie voor automatisch bijwerken.
Voor andere software dan ImageBrowser EX - als een eerdere versie is
geïnstalleerd - volgt u de onderstaande stappen om de software opnieuw
te installeren. (De nieuwere versie overschrijft de vorige versie.)
MAC OS X 10.7 - 10.9
319
320
321
14
Verkorte handleiding
en index
Menugebruik ................................................ pag. 322
Opnamekwaliteit........................................... pag. 323
A Beeldstijl............................................... pag. 323
Q Quick control........................................... pag. 324
Nomenclatuur............................................... pag. 325
Basismodi..................................................... pag. 327
D De ingebouwde flitser gebruiken.............. pag. 327
Creatieve modi ............................................. pag. 328
d: AE-programma ................................. pag. 328
s: AE met sluitertijdvoorkeuze ............ pag. 328
f: AE met diafragmavoorkeuze.......... pag. 328
f: AF-bediening......................................... pag. 329
S AF-punt .................................................. pag. 329
i: ISO-snelheid ......................................... pag. 330
i Transport/zelfontspanner........................ pag. 330
A Live view-opnamen................................ pag. 331
k Movie-opname ....................................... pag. 332
Opnamen weergeven................................... pag. 333
322
Verkorte handleiding
%
( %*
'
%* %*
,
|}
~
[
}
~}
~
}
~}
~
q}
~
}
~

}
~
@\%


}
~

}
~
323
Verkorte handleiding
$

(

!
"!
O
$
.
12(}
~
O
}
~}
~
}
~
O
$
.
32(

}
~
O
}
~}
~


}
~
$ 
"

 @
 "
4
@
%
%
O••••
=LHSDJLQDYRRU!1HXWUDDODQG!1DWXXUOLMN
Verkorte handleiding
324
&'
( '

#$%
"&'
+
;<%
=

$
=%
'
;>=%
<%

#?

;@Q;
Y
@
O
}
~
X
$


O
#


O
}
~
}
~
325
Verkorte handleiding
6
;%
}
'
~
%'
=
%
'
+
}
~
\%
}
~@%'
<

}
~;>%

}
~
%

@%'
}
~
;<%
}
~<
}
~


}
~#
Verkorte handleiding
326
$*
/+
$

#

=
+
;<%
=%


<
$
<%


\
;


#;<%
}~
#$%
"
&'
;<%
"!
"%
#$%
#
$

"!

#?
;@Q;
Y

<%

327
Verkorte handleiding
(
)9
O
}
~
?


(
#?

QY
'
"*

:+
;

$#;
<
\;

@
 \%
$
 
Verkorte handleiding
328
'
2"7*
2"7
2"7+
:*



}
~
O
$}
~
O
$}
~
O
$}
~

X

O
;

}
~
O
$}
~
O
}
~

X

O
;

}
~
329
Verkorte handleiding
$
2".*
".*
O
$
};<~
O
}
$
~
O
}
~}
~
}
~
;<%
}
~
Q|%;<Y
%
Q;#<;<Y
;<%
Q;#$;<Y

O
}
~
O
}
~

;<%
O
;

;<%
}
~

;<%
O
+}
~


;<%;<%

Verkorte handleiding
330
&
2!$*
,5+
O
}
&
~
O
}
~}
~

}
~
#$%

}
~
O
+":,
$
#$%

+
#$%

O
}

~
O
}
~}
~
}
~
#$%
}
~
7
'
/+21<=
/+23
'

/+2'=

}
~}
'
~

Q}
'
~Y
331
Verkorte handleiding
4*
O
}
~
@%
O



O



O
@%


.
3

.
>
O
%04*#
& ]? ^_`?
=[qy\ \|_ \|_
Verkorte handleiding
332
'
%*
"#
O
$
}
'
~
O
}
~


O
}
~

O



"%
"

"%
333
Verkorte handleiding
$
#!
%


;
+

-
(( **
334
Index
Numerics
10- of 2-sec. zelfontspanner .........100
1280x720 (movie).........................164
1920x1080 (movie).......................164
640x480 (movie)...........................164
9 punts AF-selectie, automatisch....95
A
A (Scene Intelligent Auto) ............56
AC-adapter ...................................268
Accessoires ...................................... 3
Accu....................................30, 32, 36
Accuniveau .....................................36
Achtergrondmuziek.......................221
Adobe RGB...................................131
AE met diafragmavoorkeuze ........106
AE met sluitertijdvoorkeuze ..........104
AEB
(Reeksopnamen met automatische
belichting) .............................114, 258
AE-programma ............................... 82
AE-vergrendeling ..........................116
AF 9 Scherpstellen
Afdrukken......................................239
Afdrukeffecten ..........................244
Bijsnijden .................................. 247
Fotoboek instellen ....................253
Kantelcorrectie .........................247
Pagina-indeling.........................243
Papierinstellingen .....................242
Printopties (DPOF) ...................249
AF-punt ...........................................95
Afstandsbediening ........................269
AI FOCUS (AI Focus AF)................94
AI SERVO (AI Servo AF) ................94
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid).........55, 119
Auto. reset.................................... 185
Autofocus ................................. 93, 95
Automatisch roteren ..................... 188
Automatische selectie (AF) ............ 95
Automatische selectie van AF-punt
... 95
Automatische weergave............... 218
Av (AE met diafragmavoorkeur)... 106
Avondopnamen ........................ 66, 69
B
B/W (Monochroom) ................ 92, 124
Basismodi....................................... 26
Beeldstijl......................... 91, 122, 125
Beeldverhouding .......................... 140
Belichtingscompensatie ............... 112
Belichtingsniveauverhogingen ..... 258
Beschikbare functies volgens
opnamemodus ............................. 274
Bestandsextensie......................... 185
Bestandsgrootte ............. 85, 165, 229
Bestandsnaam
(bestandsnummering) .................. 184
Bewegingsonscherpte.................... 44
Bracketing ............................ 114, 130
BULB (Bulb-belichting)................. 110
C
C (Creative Auto)......................... 62
Camera
De camera-instellingen wissen
... 190
Instellingenscherm................... 189
Vasthouden ................................ 44
Centrum gewogen
gemiddelde................................... 111
Classificatie .................................. 208
Close-ups ....................................... 67
Continue opname........................... 98
335
Index
Contrast ........................................123
Copyrightinformatie.......................186
Correctie helderheid randen .........120
Creatieve filters .............................234
Creatieve modi................................26
Creative Auto ..................................62
D
Datum/tijd........................................37
DC-koppeling ................................268
De camera-instellingen wissen .....190
Deelmeting....................................111
Diavoorstelling ..............................218
Digitale aansluiting................240, 314
Dioptrische aanpassing...................44
Doorlopende bestandsnummering
...184
DPOF
(Digital Print Order Format)...........249
E
Eén-punts AF..................................95
Enkelbeeld ..............................64, 275
Externe flitser ................................270
Persoonlijke voorkeuze ............197
Eye-Fi-kaart ..................................272
F
FEB (Flitsbelichtingsbracketing) ...195
FE-vergrendeling ..........................117
Fijn (opnamekwaliteit) .....................24
Filtereffecten .................................124
Firmwareversie .............................281
Fisheye-effect ...............................236
Flitser
Contactpunten voor
flitssynchronisatie .......................22
Effectief bereik ..........................101
Externe flitser............................270
FE-vergrendeling ..................... 117
Flitsbelichtingscorrectie............ 113
Flitsbesturing............................ 194
Flitser uit ........................ 61, 64, 72
Flitsmodus................................ 196
Flitssynchronisatiesnelheid
... 259, 271
Handmatig flitsen ..................... 196
Ingebouwde flitser.................... 101
Persoonlijke voorkeuze............ 197
Rode-ogencorrectie ................. 102
Sluitersynchronisatie
(1e/2e gordijn).......................... 196
Flitsers van een ander merk......... 271
Flitsschoen ............................. 22, 270
Focusbevestigingslampje ............... 56
Focusinstellingsknop ........ 40, 97, 150
Focusvergrendeling........................ 59
Formaat wijzigen .......................... 237
Formatteren (kaart initialiseren) ..... 50
Fotoboek instellen ........................ 253
Foutcodes..................................... 296
Framerate..................................... 164
Full HD
(Full High-Definition)............. 164, 212
G
Geheugenkaarten 9 Kaarten
Gemiddeld (opnamekwaliteit)......... 24
Groot (opnamekwaliteit) ................. 24
H
Half indrukken ................................ 45
Handm. reset................................ 185
Handmatige belichting.......... 109, 156
Handmatige scherpstelling (MF) .... 97
Handmatige selectie (AF)............... 95
Handmatige witbalans .................. 127
HDMI .................................... 212, 222
336
Index
HDMI CEC ....................................223
Helderheid (belichting)..................112
Belichtingscorrectie ..................112
Belichtingsvergrendeling
(AE-vergrendeling) ...................116
Meetmethode
(Meetmethode) .........................111
Reeksopnamen met automatische
belichting (AEB)................114, 258
Helemaal indrukken ........................45
Histogram (Helderheid/RGB)........231
Hoge ISO-ruisreductie ..................261
I
ICC-profiel..................................... 131
Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
(objectief) ........................................43
Indexweergave .............................204
Ingebouwde flitser.........................101
Functie-instellingen ..................195
Instelwiel................................. 22, 103
ISO-snelheid ................................... 88
Automatisch instellen (auto) .......89
ISO vergroten ........................... 258
Maximale ISO-snelheid met
ISO Auto.....................................90
J
JPEG ..............................................85
K
Kaarten ...............................21, 32, 50
Formatteren................................50
Kaartwaarschuwing .................. 180
Low-levelformattering .................51
Problemen oplossen.............34, 51
Schrijfbeveiligingsschuifje .......... 32
SD-snelheidsklasse......................5
Kabel.........3, 212, 222, 240, 276, 314
Kijktijd........................................... 180
Klein (opnamekwaliteit).......... 24, 238
Kleurruimte (bereik van
reproduceerbare kleuren)............. 131
Kleurtemperatuur ......................... 127
Kleurtoon...................................... 123
Korrelig Z/W ................................. 236
L
Lader ........................................ 28, 30
Landschap................................ 66, 92
Lange belichtingstijden................. 110
LCD-scherm ................................... 21
Helderheid aanpassen............. 181
Menuscherm ...................... 48, 278
Opname-instellingen............ 24, 52
Opnamen weergeven ........ 80, 203
Schermkleur............................. 193
Lees-/schrijfindicator ...................... 34
Licht-/scèneopnamen..................... 77
Lichte tonen prioriteit............ 173, 261
Live view-opname
Beeldverhouding...................... 140
FlexiZone - Single.................... 142
Handmatige scherpstelling
... 97, 150
Informatieweergave ................. 136
Live-modus met
gezichtsherkenning
(AF).......................................... 143
Maximumaantal opnamen ....... 135
Meettimer................................. 141
Quick-modus............................ 148
Rasterweergave....................... 139
Snel instellen ........................... 138
Live view-opnamen ................ 60, 133
Luidspreker .................................. 214
M
M (Handmatige belichting) ........... 109
337
Index
Macrofotografie ...............................67
Maken/selecteren van mappen.....182
Maximale opnamereeks............85, 86
Maximumaantal opnamen
....36, 84, 135
Meervlaksmeting...........................111
Meetmethode................................111
Meettimer ..............................141, 175
Menu ...............................................48
Instellingen ...............................278
Instelprocedure...........................49
My Menu...................................265
3 pictogram ................................8
MF (Handmatige scherpstelling) ....97,
150
Microfoon ......................................154
Miniatuureffect ..............................236
Monochroom.....................73, 92, 124
Movies...........................................153
AF-methode......................163, 172
Automatische belichting............154
Bestandsgrootte .......................165
Bewerken..................................216
Foto-opnamen ..........................161
Framerate .................................164
Geluidsopname ........................174
Handmatige belichting ..............156
Handmatige scherpstelling .......154
Informatieweergave ..................158
Meettimer..................................175
Movie-opnameformaat..............164
Op een televisie bekijken
...212, 222
Opnametijd ...............................165
Rasterweergave .......................175
Snel instellen ............................163
Videosnapshotalbum ................166
Videosnapshots ........................166
Weergave .................................214
Windfilter...................................175
Movies in High-Definition
(HD).............................. 164, 212, 222
My Menu....................................... 265
N
Nachtportret.................................... 69
Namen van onderdelen.................. 22
Natuurlijk ........................................ 92
Neutraal.......................................... 92
Normaal (opnamekwaliteit)............. 24
NTSC.................................... 164, 282
O
Objectief ................................... 27, 40
Correctie helderheid randen .... 120
Image
Stabilizer (beeldstabilisatie) ....... 43
Ontgrendeling ............................ 41
Oculairdop .............................. 29, 269
ONE SHOT (1-beeld AF)................ 93
Ontspan sluiter zonder kaart ........ 180
Ontspanknop .................................. 45
Oogschelp .................................... 269
Op een tv bekijken................ 212, 222
Opladen.......................................... 30
Opnamegebied............................... 41
Opname-instellingen ................ 24, 52
Opnamekwaliteit............................. 84
Opnamemodus............................... 26
A (Scene Intelligent Auto) ....... 56
Av
(AE met diafragmavoorkeur
)... 106
M (Handmatige belichting) ....... 109
P (AE-programma)..................... 82
Tv
(AE met sluitertijdvoorkeur)
.... 104
7 (Flitser uit) ............................ 61
C (Creative Auto)..................... 62
2 (Portret)................................. 65
3 (Landschap)......................... 66
338
Index
4 (Close-up) ............................. 67
5 (Sport) ..................................68
6 (Nachtportret) ........................69
Opnamen
Automatisch roteren .................188
Automatische weergave ........... 218
Beveiliging ................................225
Classificatie ..............................208
Diavoorstelling..........................218
Handmatig draaien ...................207
Histogram .................................231
Index.........................................204
Kijktijd ....................................... 180
Nummering...............................184
Op een televisie bekijken
...212, 222
Opname-informatie...................229
Opnamekenmerken
(Beeldstijl)...................91, 122, 125
Opnamesprong
(door opnamen navigeren).......205
Overbelichtingswaarschuwing
....231
Overbrengen ............................ 272
Vergrote weergave ................... 206
Weergave ...........................80, 203
Wissen......................................227
Opnamen beveiligen..................... 225
Opnamen wissen ..........................227
Opnamesprong .............................205
Overbelichtingswaarschuwing ......231
P
P (AE-programma)..........................82
PAL ....................................... 164, 282
Papierinstellingen (afdrukken) ......242
Persoonlijke voorkeuze.................256
Persoonlijke witbalans ..................128
PictBridge ..................................... 239
M (Creatieve modi) pictogram.........8
Pieptoon........................................180
Pixels.............................................. 84
Portret ...................................... 65, 91
Predictive (AI Servo) ...................... 94
Prioriteit voor tonen .............. 173, 261
Programmakeuze........................... 83
Programmakeuzewiel..................... 26
Q
Q (Quick
Control) ............ 46, 71, 138, 163, 210
Quick-modus ................................ 148
R
Rasterweergave ................... 139, 175
RAW................................... 24, 85, 87
RAW+JPEG ....................... 24, 85, 87
Rechtstreeks afdrukken ............... 240
Reiniging (beeldsensor) ............... 200
Riem............................................... 29
Rode-ogencorrectie...................... 102
Roteren (opname)........ 188, 207, 247
Ruisreductie
Hoge ISO-snelheid .................. 261
Lange belichtingstijden ............ 260
Ruisreductie lange sluitertijd ........ 260
S
Scherpstellen
AF-bediening ............................. 93
AF-hulplicht ........................ 96, 262
AF-methode ..................... 142, 172
AF-puntselectie .......................... 95
Compositie opnieuw bepalen..... 59
Handmatige scherpstelling ........ 97
Onderwerpen waarop moeilijk kan
worden scherpgesteld........ 97, 146
Onscherp ............... 43, 44, 97, 146
Pieptoon................................... 180
Scherpte....................................... 123
339
Index
Scherptedieptecontrole .........108, 264
SD, SDHC, SDXC-kaarten 9 Kaarten
Sensorreiniging .............................200
Sepia (monochroom) ..............73, 124
Sfeeropnamen ................................73
Simulatie definitieve opname
...137, 160
Sluitersynchronisatie.....................196
Softfocus .......................................236
Software........................................316
Speelgoedcamera-effect ...............236
Sport ...............................................68
sRGB ............................................131
Standaardinstellingen herstellen
....190
Standaardmodi................................26
Statiefbevestigingspunt ...................23
Stof op opnamen voorkomen
...198, 200
Stofwisdata....................................198
Stopcontact ...................................268
Storingen.......................................284
Synchronisatie 1e-gordijn .............196
Synchronisatie 2e-gordijn .............196
Systeemschema ...........................276
T
Taalselectie .....................................39
Temperatuurwaarschuwing...151, 177
Tijdzone ..........................................37
Toningeffect (monochroom) ..........124
Transportmodus..................24, 64, 98
Tv (AE met sluitervoorkeur) ..........104
U
Uitleg...............................................53
Uitschakelen ...........................35, 181
USB-aansluiting (digitaal) .....240, 314
V
Veiligheidsmaatregelen ................ 307
Vergrote weergave ............... 150, 206
Verzadiging................................... 123
Videosnapshotalbum.................... 166
Videosnapshots............................ 166
Videosysteem....................... 164, 175
Voeding
Accuniveau ................................ 36
Maximumaantal
opnamen...................... 36, 84, 135
Opladen ..................................... 30
Stopcontact .............................. 268
Uitschakelen ............................ 181
Volautomatisch (Scene Intelligent
Auto)............................................... 56
Volume (movieweergave)............. 215
W
Waarschuwing detailverlies.......... 231
WB (witbalans) ............................. 127
Weergave ............................... 80, 203
Weergave met opname-informatie
... 229
Weergave van één opname ........... 80
Windfilter ...................................... 175
Witbalans...................................... 127
Bracketing ................................ 130
Correctie .................................. 129
Handmatig................................ 127
Persoonlijke ............................. 128
Z
Zelfontspanner ............................. 100
Zoeker ............................................ 25
Dioptrische aanpassing.............. 44
Zomertijd ........................................ 38
Zwart-witopname.............. 73, 92, 124
CEL-SV1KA283
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika & Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen, Nederland
Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over het
dichtstbijzijnde Canon-kantoor
Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door
Canon Europa N.V.
© CANON INC. 2016
De beschrijvingen in deze instructiehandleiding zijn in mei 2016 geactualiseerd. Voor
informatie over de compatibiliteit met producten van na deze datum, kunt u zich
wenden tot een Canon Service Center. Raadpleeg voor de nieuwste versie van de
Instructiehandleiding de Canon-website.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340

Canon EOS 1200D Handleiding

Type
Handleiding