VTTEST11 4 VELLEMAN
4. Gebruik
a. Netwerk- / telefoonaansluitingtest (RJ12)
De toongenerator kan worden gebruikt om de polariteit van een telefoonlijn of een netwerkaansluiting te bepalen.
1. Zet de mode switch van de toongenerator (blz. 1 #3) op 'Off'.
2. Steek de telefoon-/netwerkconnector in de contactdoos van de telefoon of het netwerk en verbind de rode en
zwarte klemmen met de draden die moeten aangesloten worden.
3. Als de rode en zwarte klemmen aangesloten zijn, moet de signaalLED (blz. 1 #5) oplichten. Groen betekent dat
de polariteit juist is (zwart "+" en rood "-"). Rood betekent dat de polariteit omgekeerd is (zwart "-" en rood "+").
Als de LED niet oplicht zijn de aansluitingen niet correct of is de contactdoos niet aangesloten.
Als de LED afwisselend groen en rood knippert, is er een binnenkomende telefonische oproep (belsignaal).
b. Kabeltest
Met de toongenerator kunt u bepalen of een kabel al dan niet onderbroken is (test per twee kabelkernen).
1. Zet de modeschakelaar van de toongenerator (blz. 1 #3) op 'Cont'.
2. Maak aan het andere eind van de kabel een kortsluiting tussen de kabelkernen die u wil testen.
3. Verbind de rode en zwarte klemmen met de te testen kabelkernen.
4. Als de signaalLED (blz. 1 #5) oplicht (groen), zijn de 2 kernen niet onderbroken. Als de LED niet oplicht, is ofwel
één of beide kernen onderbroken, ofwel zijn de verkeerde kernen aangesloten of kortgesloten.
Let op: zorg ervoor dat de kabelkernen die getest worden geen contact maken met een geaard voorwerp of een
voorwerp onder stroom ; dit kan een onjuist testresultaat opleveren.
c. Kabeldetectie / -test
Gebruik zowel de toongenerator als de meetsonde om te weten te komen waar een kabel naartoe gaat, of een kabel
onderbroken is en zo ja: waar die onderbreking zich bevindt..
1. Zet de modeschakelaar van de toongenerator (blz. 1 #3) op 'Tone'. Selecteer de toon die u wenst te horen
(enkele of dubbele toon) met de audiosignaalschakelaar (blz. 1 #6).
2. Verbind aan het ene uiteinde van de te testen kabel de rode klem met eender welke draadkern, of één specifieke
kern die u wil testen. Zet de zwarte klem op de aarding of, als deze niet voorhanden is, op een van de andere
draadkernen. De signaalLED (blz. 1 #5) moet rood zijn. Als de signaalLED niet oplicht is er waarschijnlijk een
contact tussen de draadkern waar de rode klem op staat en de aarding of de kern waar de zwarte klem op staat.
3. Zet de modeschakelaar aan de zijkant van de sonde (blz. 1 #12) op het gewenste signaal:
"L.": enkel lichtsignaal: de signaalLED licht op als de sonde.
"SP.": enkel geluidssignaal: een (enkele of dubbele) toon wordt hoorbaar als de sonde het signaal ontvangt.
"S&L": licht + geluid: de LED licht op en toon wordt hoorbaar als de sonde het signaal ontvangt.
De geluidssterkte is regelbaar met de volumeregeling (blz. 1 #11).
Als u niet weet waar een kabel naartoe gaat of er zijn verschillende gelijke kabels, kunt u de juiste kabel vinden
met de sonde. Als u wel weet waar een kabel uitkomt, kunt u aan het andere eind meteen testen of de kabel niet
onderbroken is. Als er aan het andere eind geen signaal is, is de geteste draadkern waarschijnlijk ergens
onderbroken. Volg de kabel terwijl u de zoekknop (blz. 1 #10) ingedrukt houdt tot waar het signaal ophoudt ; de
draadkern is op dat punt onderbroken.
Opmerkingen:
• U zult de beste testresultaten krijgen wanneer de zwarte klem met een afzonderlijke aardekabel is verbonden.
• De sonde is zeer gevoelig: naarmate ze dichter bij de kabel komt, wordt de toon luider of brandt de LED harder.
• Elektrische velden kunnen de ontvangst van de signaalkabel storen.
• Let altijd op de "BAT. LOW"-LEDs (blz. 1 # 4 & 9): vervang meteen de batterij van het desbetreffende toestel als
ze oplichten. Een zwakke batterij kan aanleiding geven tot een signaal dat te zwak is om opgemerkt te worden.
De informatie in deze handleiding kan te allen tijde worden gewijzigd zonder voorafgaande kennisgeving.