Stiga Park Plus - Royal - Ranger Handleiding

Type
Handleiding
82
NEDERLANDS
NL
1 ALGEMEEN
Dit symbool geeft een WAARSCHU-
WING weer. Als de instructies niet
nauwkeurig worden opgevolgd, kan dit
leiden tot ernstige persoonlijke verwon-
dingen en/of schade.
Voordat u deze machine in gebruik
neemt, moet u de gebruiksaanwijzing
en de meegeleverde "VEILIGHEIDS-
VOORSCHRIFTEN" zorgvuldig door-
nemen.
1.1 SYMBOLEN
Op de machine ziet u de volgende symbolen om u
eraan te herinneren dat voorzichtigheid en oplet-
tendheid bij gebruik en tijdens onderhoud geboden
is.
Betekenis van de symbolen:
Waarschuwing!
Lees vóór gebruik van de machine de ge-
bruikershandleiding en de veiligheids-
voorschriften.
Waarschuwing!
Kijk uit voor weggegooide voorwerpen.
Houd omstanders op afstand.
Waarschuwing!
Draag altijd gehoorbescherming.
Waarschuwing!
Deze machine is niet bedoeld voor rijden
op de openbare weg.
Waarschuwing!
U mag met de machine, uitgerust met de
originele accessoires, niet rijden op een
helling met een grotere hellingshoek dan
10º.
Waarschuwing!
Knelgevaar. Blijf met uw handen uit de
buurt van de middensturing.
Waarschuwing!
Kans op brandwonden. Raak de geluid-
demper/katalysator niet aan.
1.2 VERWIJZINGEN
1.2.1 Afbeeldingen
De afbeeldingen in deze gebruikershandleiding
zijn genummerd met 1, 2, 3 etc.
Onderdelen in afbeeldingen worden aangegeven
met A, B, C etc.
Een verwijzing naar onderdeel C in afbeelding 2
wordt als volgt weergegeven: “2:C”.
1.2.2 Titels
De titels in deze gebruikershandleiding zijn op de
volgende manier genummerd:
“1.3.1 Algemene veiligheidscontrole” is een subti-
tel van “1.3 Veiligheidscontrole” en wordt onder
deze titel vermeld.
Wanneer naar een titel wordt verwezen, wordt al-
leen het nummer van deze titel aangegeven. Bij-
voorbeeld “Zie 1.3.3”.
2 BESCHRIJVING
2.1 AANDRIJVING
2.1.1 Plus, Ranger Svan, Excellent
De machine heeft achterwielaandrijving.
De achteras is voorzien van een hydrostatische
transmissie met traploze transmissie voor- en ach-
teruit.
De achteras is eveneens voorzien van een differen-
tieel om het draaien te vergemakkelijken.
Het gereedschap dat aan de voorzijde is gemon-
teerd wordt aangedreven door aandrijfriemen.
2.1.2 Prestige, Residence, Royal
De machine heeft vierwielaandrijving. Het vermo-
gen van de motor wordt hydraulisch op de wielen
overgebracht. De motor stuurt een oliepomp aan
die olie naar de achter- en voorassen pompt.
De voor- en achterassen zijn seriegeschakeld, wat
betekent dat de voor- en achterwielen op dezelfde
snelheid draaien.
Om het draaien te vergemakkelijken zijn beide as-
sen voorzien van een differentieel.
Gereedschap dat aan de voorzijde is gemonteerd
wordt aangestuurd door aandrijfriemen.
2.2 BESTURING
De machine is aangedreven. Dit betekent dat het
chassis is verdeeld in een voor- en een achterge-
deelte die ten opzichte van elkaar kunnen draaien.
Knikbesturing houdt in dat de machine langs bo-
men en andere obstakels kan rijden met een ex-
treem kleine draaicirkel.
2.3 BEVEILIGINGSSYSTEEM
De machine is uitgerust met een elektrisch veilig-
heidssysteem. Het veiligheidssysteem stopt be-
paalde activiteiten die bij een onjuiste bediening
gevaarlijk kunnen zijn.
De motor kan bijvoorbeeld alleen gestart worden
als het koppelings-/rempedaal is ingedrukt.
Controleer voor elk gebruik of het be-
veiligingssysteem werkt.
83
NEDERLANDS
NL
2.4 BEDIENING
2.4.1 Gereedschapslift, mechanisch (3:C)
U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie
en de transportpositie:
1. Trap het pedaal volledig in.
2. Laat het pedaal langzaam los.
2.4.2 Koppeling - parkeerrem (3:B)
Druk nooit op het pedaal tijdens het rij-
den. De krachtoverbrenging kan dan
oververhit raken.
Het pedaal (3:B) heeft de vol-
gende drie standen:
Omhoog. De koppeling is niet
geactiveerd. De parkeerrem is
niet geactiveerd.
Voor de helft ingetrapt. Voorwaarts rijden uit-
geschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd.
Volledig ingetrapt. Voorwaarts rijden uitge-
schakeld. De parkeerrem is geactiveerd maar
niet vergrendeld. Deze stand wordt ook ge-
bruikt als noodrem.
2.4.3 Vergrendeling, parkeerrem (3:A)
De vergrendeling vergrendelt het koppe-
lings-/rempedaal in de ingetrapte stand.
Deze functie wordt gebruikt om de machi-
ne te vergrendelen op hellingen, tijdens
transport enz., als de motor niet draait.
Vergrendelen:
1. Trap het pedaal (3:B) volledig in.
2. Verplaats de vergrendeling (3:A) naar rechts.
3. Laat het pedaal (3:B) los.
4. Laat de vergrendeling (3:A) los.
Ontgrendelen:
Trap het pedaal (3:B) volledig in en laat het weer
los.
2.4.4 Rijden - bedrijfsrem (3:F)
Als de machine niet remt zoals ver-
wacht als het pedaal wordt losgelaten,
moet het linkerpedaal (3:B) worden ge-
bruikt als noodrem.
Het pedaal regelt de versnelling tussen de motor en
de wielen (= de snelheid). Wanneer het pedaal om-
hoog staat, wordt de bedrijfsrem geactiveerd.
1. Pedaal voorwaarts
– de machine gaat vooruit.
2. Pedaal onbelast
– de machine staat stil.
3. Pedaal achterwaarts
– de machine rijdt achteruit.
4. Minder druk op het pedaal
– de machine remt.
Op het bovenste gedeelte van het pedaal bevindt
zich een passtuk. Deze pasplaat kan in drie standen
worden gezet, aangepast aan de voet van de be-
stuurder.
2.4.5 Stuur (3:D)
De hoogte van het stuur is volledig instelbaar.
Draai de instelknop (3:E) op de stuurkolom los en
stel het stuur op de gewenste stand in. Draai de
knop weer vast.
Verstel het stuur nooit tijdens het rij-
den.
Draai nooit aan het stuur als de machi-
ne stilstaat en het gereedschap ín de
werkstand staat. De kans bestaat dat
het stuurbekrachtigingmechanisme
wordt overbelast.
2.4.6 Gas- en chokehendel (4:G)
(Plus, Residence, Prestige)
Hendel om de snelheid te regelen en om te choken
bij een koude start.
Als de motor onregelmatig loopt, be-
staat er een kans dat de hendel te ver
naar voren staat zodat de choke geacti-
veerd wordt. Dit beschadigt de motor,
verhoogt het brandstofgebruik en is
schadelijk voor het milieu.
1. Choke - voor het starten van een koude
motor. De choke staat in de bovenste stand
in de groef.
Gebruik deze functie niet als de motor
warm is.
2. Vol gas - bij gebruik van de machine al-
tijd vol gas geven.
Om de gashendel op vol gas te zetten, zet
u de hendel ongeveer 2 cm achter de
chokestand.
3. Stationairloop.
2.4.7 Gashendel (5:G) (Ranger Svan,
Royal, Excellent)
Voor het instellen van de toerentallen.
1. Vol gas - bij gebruik van de machine al-
tijd vol gas geven.
2. Stationairloop.
84
NEDERLANDS
NL
2.4.8 Chokehendel (5:H) (Ranger Svan,
Royal, Excellent)
Trekhendel om te choken bij koude start.
1. Hendel volledig uitgetrokken - choke-
klep in de carburateur gesloten. Voor kou-
de start.
2. Hendel ingedrukt - Chokeklep open.
Voor starten met warme motor en tijdens
het rijden.
Rijd nooit met uitgetrokken choke als de motor
warm is.
2.4.9 Contactslot/koplamp (4, 5:I)
Het contactslot wordt gebruikt om de motor te star-
ten en uit te schakelen. Het contactslot is ook de
schakelaar voor de koplamp.
Laat de sleutel niet in stand 2 of 3 op de
machine zitten. Er is dan brandgevaar
omdat brandstof in de motor kan lopen
via de carburateur en de accu kan ont-
laden en worden beschadigd.
Vier standen:
1. Stopstand - de motor is kortgesloten.
De sleutel kan verwijderd worden.
2. Rijstand - de koplamp brandt.
3. Rijstand - de koplamp brandt niet.
4. Startstand - de elektrische startmotor
wordt geactiveerd op het moment dat de
sleutel in de veerbelaste startstand wordt
gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar
rijstand 3 wanneer de motor gestart is.
Draai de sleutel naar stand 2 om de kop-
lamp in te schakelen.
2.4.10 Krachtafnemer (4, 5:K)
De krachtafnemer mag nooit ingescha-
keld zijn wanneer het aan de voorzijde
gemonteerde gereedschap in de trans-
portstand staat. Dit beschadigt de riem-
transmissie.
Hendel voor in- en uitschakelen van de krachtafne-
mer voor aandrijving van aan de voorzijde gemon-
teerde accessoires. Twee standen:
1. Voorste stand - krachtafnemer uitge-
schakeld.
2. Achterste stand - krachtafnemer inge-
schakeld.
2.4.11 Urenteller (2:P)
Laat het aantal werkuren zien. Werkt alleen bij
draaiende motor.
2.4.12 Instelling maaihoogte (4, 5:J)
De machine is uitgerust met een mechanisme voor
het gebruik van een maaidek met elektrische maai-
hoogte-instelling.
De schakelaar wordt gebruikt om de maai-
hoogte traploos in te stellen.
Het maaidek is aangesloten op het contact (2:Q).
2.4.13 Ontkoppelingshefboom
Hendel om de traploze transmissie uit te schake-
len.
2WD is voorzien van een hendel die op de achteras
is aangesloten. Zie (6:R).
4WD is voorzien van twee hendels die op de ach-
teras (7:A) en vooras (7:B) zijn aangesloten.
De ontkoppelingshendel mag nooit tus-
sen de binnenste en buitenste stand
staan. Dit leidt tot oververhitting en be-
schadiging van de transmissie.
Hiermee kunt u de machine handmatig verplaatsen
zonder de motor te gebruiken. Twee standen:
1. Hendel ingedrukt - transmis-
sie ingeschakeld voor normaal
gebruik.
2. Hendel in de buitenste stand
– transmissie uitgeschakeld. De
machine kan handmatig worden
verplaatst.
De machine mag niet over lange afstanden of met
hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de
versnellingsbak worden beschadigd.
De machine mag niet worden bediend
als de voorste hendel in de buitenste
stand staat, anders wordt de machine
beschadigd en bestaat de kans op lekka-
ge in de vooras.
2.4.14 Zitting (1:T)
De zitting kan worden opgeklapt en naar
voor of achter worden geschoven. De zit-
ting kan als volgt worden ingesteld:
1. Beweeg de hendel (1:S) omhoog.
2. Breng de zitting in de gewenste stand.
3. Laat de hendel (1:S) los om de zitting te
vergrendelen.
De zitting is voorzien van een beveiligingsschake-
laar die is aangesloten op het beveiligingssysteem
van de machine. Dit houdt in dat bepaalde gevaar-
lijke functies niet werken als er niemand op de zit-
ting zit. Zie ook 4.4.2.
2.4.15 Motorkap (8:U)
De machine heeft een motorkap die geo-
pend kan worden, zodat de benzinekraan,
accu en motor makkelijk bereikbaar zijn.
De motorkap is vergrendeld met een rub-
beren band.
85
NEDERLANDS
NL
De motorkap gaat als volgt open:
1. Maak aan de voorzijde van de kap de rubberen
band (8:V) los.
2. Til de motorkap omhoog.
Bevestig alles weer in omgekeerde volgorde.
De machine alleen gebruiken met geslo-
ten en vergrendelde kap. Anders be-
staat er een kans op brandwonden en
kunt u bekneld raken.
2.4.16Snelsluiting (25:H)
De snelsluitingen kunnen worden geschei-
den, waardoor er zeer eenvoudig van
hulpmiddel gewisseld kan worden.
De snelsluitingen zorgen ervoor dat het
maaidek gemakkelijk kan wisselen tussen
de twee standen:
Normale stand met volledig aangespannen
riem.
4 cm achter de normale stand met losse riem,
zodat het maaidek dichter bij de basismachine
komt.
Omdat de riemspanner loskomt van de riem, ver-
eenvoudigen de snelsluitingen de vervanging van
de riem en het maaidek en wordt het omschakelen
naar de reinigingsstand en de servicestanden ge-
makkelijker.
Spanning van riem halen:
1. Verwijder de borgpennen (25:G) aan beide zij-
den.
2. Open de snelsluitingen door de achterste ge-
deelten met uw hiel naar beneden te drukken.
Zie (25:F).
Als de snelsluitingen geopend zijn, rus-
ten de maaidekarmen losjes in de asge-
deelten. Het maaidek mag nooit in de
servicestand of reinigingsstand worden
gezet zonder de snelsluitingen na het
loshaken van de riem van het maaidek
weer te vergrendelen.
3. Voer de noodzakelijke aanpassingen uit, bijv.:
Haak de riem los.
Vervang het maaidek door de maaidekarmen los
te haken. Zie afb. 27.
Riem aanspannen:
Span de uiteinden afzonderlijk aan volgens onder-
staande instructies.
Draai de hendel niet met uw handen. U
kunt bekneld raken!
1. Plaats uw voet op de hendel (26:J) en draai
voorzichtig een halve slag naar voren.
2. Plaats de borgpen (25:G).
3. Ga hetzelfde te werk aan de andere kant.
3 TOEPASSINGEN
De machine mag uitsluitend gebruikt worden bij
de volgende werkzaamheden met de aangegeven
originele STIGA-accessoires:
Het trekmechanisme mag worden belast met een
verticale kracht van maximaal 100 N.
De duwkracht van getrokken accessoires op het
trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N.
LET OP! Neem vóór het gebruik van een aanhan-
ger altijd contact op met uw verzekeringsmaat-
schappij.
LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden
op de openbare weg.
Werkzaamheden Accessoires, origineel van
STIGA
Gras maaien Maaidekken gebruiken: 95
Combi, 95 Combi El, 100
Combi 3, 100 Combi 3 El, 105
Combi, 105 Combi El, 110
Combi Pro, 110 Combi Pro El,
Klepelmaaier
Vegen Veegmachine of veegmachine
met opvangbak gebruiken.
Voor de eerste optie wordt het
gebruik van een
stofbeschermer aanbevolen.
Sneeuwruimen Sneeuwschuif of sneeuwfrees
gebruiken. Sneeuwkettingen en
framegewichten zijn aanbevo-
len.
Gras en bladeren
vegen
Getrokken opvangbak 38" of
42" gebruiken.
Gras- en blad-
transport
Transportkar (Pro of Combi)
gebruiken.
Zand strooien Zandstrooier gebruiken. Kan
ook voor het strooien van zout
worden gebruikt. Gebruik van
sneeuwkettingen en
framegewichten wordt
aanbevolen.
Onkruidbestrij-
ding op grindpa-
den
Een aan de voorzijde
gemonteerde onkruidschoffel
gebruiken.
Kanten van
gazons snijden
Kantensnijder gebruiken.
Ontmossen Verticuteermachine gebruiken.
86
NEDERLANDS
NL
4 STARTEN EN RIJDEN
De machine alleen gebruiken met geslo-
ten en vergrendelde kap. Anders be-
staat er een kans op brandwonden en
kunt u bekneld raken.
4.1 BIJVULLEN MET BENZINE
Gebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit
brandstof voor tweetaktmotoren.
De tank heeft een inhoud van 12 liter. Door de
transparante tank is het brandstofniveau makkelijk
af te lezen.
LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt
houdbaar en mag niet langer dan 30 dagen worden
bewaard.
U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken,
d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft
een samenstelling die minder schadelijk is voor
mens en milieu.
Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar
brandstof altijd in een speciaal daar-
voor bestemde tank.
Vul alleen buitenshuis benzine bij en
rook niet tijdens het bijvullen. Vul de
tank voordat u de motor start. Verwij-
der nooit de vuldop en vul de machine
nooit met benzine wanneer de motor
loopt of nog warm is.
Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand.
Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele vul-
buis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg, zodat de
benzine, wanneer deze warm wordt, kan uitzetten
zonder over te stromen. Zie afb. 9.
4.2 CONTROLEER HET OLIEPEIL
Bij aflevering is het carter gevuld met olie van het
type SAE 10W-30-olie.
Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor-
rect is. De machine moet op een vlakke onder-
grond staan.
Veeg de omgeving van de peilstok schoon.
Draai de oliepeilstok los en trek deze om-
hoog. Veeg de oliepeilstok af.
Plus, Residence, Prestige, Excellent:
Duw de oliepeilstok volledig naar beneden en
schroef deze vast.
Schroef de peilstok weer los en trek deze weer om-
hoog. Lees het oliepeil af.
Ranger Svan, Royal:
Duw de oliepeilstok volledig naar beneden maar
schroef deze niet vast. Trek de peilstok weer om-
hoog en lees het oliepeil af.
Vul olie bij tot de "FULL"-streep als het oliepeil
onder deze markering staat. Zie afb. 10-12.
Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep
komen. Een te hoog oliepeil kan de motor overver-
hitten. Als het oliepeil boven de “FULL”-streep
komt, moet de olie worden afgetapt tot het juiste
niveau is bereikt.
4.3 TRANSMISSIEOLIE CONTRO-
LEREN
Zie 5.6.1.
4.4 VEILIGHEIDSCONTROLE
Controleer of de machine voldoet aan de onder-
staande veiligheidscontrole.
De veiligheidscontrole moet voor ieder
gebruik worden uitgevoerd.
Als een van de onderdelen niet door de
test komt, moet u de machine niet ge-
bruiken! Breng de machine voor repa-
ratie naar een servicewerkplaats!
4.4.1 Algemene veiligheidscontrole
4.4.2 Elektrische veiligheidscontrole
Controleer voor elk gebruik of het be-
veiligingssysteem werkt.
Onderdeel Resultaat
Brandstofslangen
en aansluitingen.
Geen lekkages.
Elektrische kabels. Isolatie is intact.
Geen mechanische schade.
Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin-
gen.
Alle schroeven zijn vastge-
draaid.
Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade.
Rijd de machine
voor- en achteruit
en laat het pedaal
van de bedrijfsrem
omhoog komen.
De machine stopt dan.
Testrit Geen abnormale trillingen.
Geen abnormale geluiden.
Status Handeling Resultaat
Het koppelings-/rempe-
daal is niet ingetrapt.
De krachtafnemer is
niet ingeschakeld.
Probeer te star-
ten.
De motor
start niet.
Het koppelings-/rempe-
daal is ingetrapt.
De krachtafnemer is
ingeschakeld.
Probeer te star-
ten.
De motor
start niet.
Lopende motor. De
krachtafnemer is inge-
schakeld.
De bestuurder
gaat staan.
De motor
stopt dan.
Lopende motor. Verwijder
zekering 10 A.
Zie afb. 28.
De motor
stopt dan.
87
NEDERLANDS
NL
4.5 STARTEN
1. Open de benzinekraan. Zie 15.
2. Controleer of the bougiekabel(s) op de bou-
gie(s) is/zijn geplaatst.
3. Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld
is.
4. Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal.
5. Plus, Residence, Prestige:
Starten van een koude motor – zet de gashendel
helemaal in de chokestand.
Starten van een warme motor – zet de gashendel
op vol gas (ongeveer 2 cm achter de
chokestand).
Ranger Svan, Royal, Excellent:
Zet de gashendel op vol gas.
Starten van een koude motor - trek de choke-
hendel volledig uit.
Starten van een warme motor – druk de choke-
hendel volledig in.
6. Trap het koppelings-/rempedaal volledig in.
7. Draai de contactsleutel om en start de motor.
8 Plus, Residence, Prestige:
Wanneer de motor is gestart, duwt u de gashen-
del geleidelijk naar vol gas (ongeveer 2 cm ach-
ter de chokestand) als u de choke gebruikt hebt.
Ranger Svan, Royal, Excellent:
Wanneer de motor is gestart, duwt u de choke-
hendel geleidelijk in als u deze gebruikt hebt.
9. Laat de machine na een koude start niet onmid-
dellijk belast werken, maar laat de motor eerst
een paar minuten warmdraaien. Op die manier
kan de olie eerst opwarmen.
Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven.
4.6 BEDIENINGSTIPS
Controleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de
motor zit. Dit is met name belangrijk bij het wer-
ken op hellingen. Zie 4.2.
Wees voorzichtig bij het rijden op hel-
lingen. Start of stop niet plotseling wan-
neer u een helling op- of afrijdt. Rijd
nooit dwars over een helling. Rijd van
boven naar beneden en van beneden
naar boven.
Deze machine mag op een helling van
maximaal 10° rijden.
Verminder de snelheid op hellingen en
bij scherpe bochten om controle over de
machine te houden en het risico op kan-
telen te beperken.
Draai bij rijden in de hoogste versnel-
ling en bij vol gas het stuur niet volledig
naar één kant. De machine kan dan
kantelen.
Blijf met uw handen uit de buurt van de
middensturing en de zittinghouder. An-
ders kunt u bekneld raken! Rijd nooit
met de machine als de motorkap open
is.
4.7 STOPPEN
Schakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem
aan.
Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet
de motor af door de contactsleutel om te draaien.
Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als
de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet
worden.
Als u de machine zonder toezicht ach-
terlaat, moet u de bougiekabel(s) losma-
ken en de contactsleutel verwijderen.
Direct na gebruik kan de motor bijzon-
der heet zijn. Raak de demper, de cilin-
der of de koelribben niet aan. Dit kan
ernstige brandwonden veroorzaken.
4.8 REINIGING
Om het gevaar op brand te verkleinen
de motor, de demper, de accu en de
brandstoftank vrijhouden van gras,
bladeren en olie.
Om het gevaar op brand te verkleinen
regelmatig controleren of er sprake is
van olie- en/of brandstoflekkage.
Spuit nooit water onder hoge druk op
de machine. Hierdoor kunnen asafdich-
tingen, elektrische onderdelen of hyd-
raulische kleppen beschadigd raken.
Spuit nooit lucht onder hoge druk tegen
de radiatorvinnen. Hierdoor zal de ra-
diator beschadigd raken.
Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen
gelden de volgende richtlijnen.
Sproei nooit rechtstreeks water op de motor.
Reinig de motor met een borstel en/of perslucht.
Reinig de luchtinlaat van de motor (10-12:W).
Start na het reinigen de machine en een eventu-
eel gemonteerd maaidek om water te verwijde-
ren dat anders lagers zou kunnen binnendringen
en beschadigen.
88
NEDERLANDS
NL
5 ONDERHOUD
5.1 ONDERHOUDSPROGRAMMA
Om de machine voortdurend in goede staat te hou-
den en zo de betrouwbaarheid te bevorderen, ook
in verband met het milieu, moet het onderhouds-
programma van STIGA worden gevolgd.
De inhoud van dit programma vindt u in het bijge-
voegde serviceboekje.
Basic service
moet altijd door een erkende service-
werkplaats worden uitgevoerd.
Eerste onderhoud en Intermediate Service
zou
door een erkende servicewerkplaats moeten wor-
den uitgevoerd, maar kan ook door de gebruiker
worden gedaan. De inhoud van deze programma's
staat in het serviceboekje en de handelingen zijn
beschreven onder“4 STARTEN EN RIJDEN” en
hieronder.
Onderhoud dat door een erkende servicewerk-
plaats wordt uitgevoerd geeft u de garantie dat uw
machine professioneel wordt onderhouden met
originele reserveonderdelen.
Na elke onderhoudsbeurt die is uitgevoerd bij een
erkende servicewerkplaats krijgt u een stempel in
het onderhoudsboekje. Een serviceboekje waarin
ieder onderhoud wordt geregistreerd, is een waar-
devol document dat de tweedehandswaarde van de
machine verhoogt.
5.2 VOORBEREIDING
Alle service en onderhoud moet worden uitge-
voerd op een stilstaande machine waarvan de mo-
tor is uitgeschakeld.
Zorg dat de machine niet kan wegrol-
len. Gebruik daarom altijd de parkeer-
rem.
Zet de motor af.
Voorkom dat de motor onbedoeld start
door de bougiekabel(s) los te maken van
de bougie(s) en de contactsleutel te ver-
wijderen.
5.3 BANDENSPANNING
Pas de bandenspanning op de volgende manier
aan:
Voorzijde: 0,6 bar (9 psi).
Achter: 0,4 bar (6 psi).
5.4 MOTOROLIE VERVANGEN
Dit gedeelte bevat tabellen met de verschillende
motoren die gebruikt worden in de STIGA reeks.
Markeer de gegevens die voor uw machine/motor
van toepassing zijn.
5.4.1 Vervangingsintervals
In de tabel hieronder staan het aantal bedrijfsuren
en maanden aangegeven. Voer de betreffende han-
deling uit op het moment dat zich het eerst voor-
doet.
Ververs de olie regelmatiger als de machine onder
extreme condities of bij hoge omgevingstempera-
turen wordt gebruikt.
5.4.2 Motorolie
Gebruik olie volgens de onderstaande tabel.
Gebruik olie zonder toevoegingen.
Vul niet te veel olie bij. Dit kan tot oververhitting
van de motor leiden.
Ververs de olie wanneer de motor warm is.
Direct na het stoppen van de machine
kan de motorolie erg heet zijn. Laat de
motor daarom een paar minuten afkoe-
len voordat u de olie aftapt.
1. Zet de klem op de afvoerslang. Gebruik een
slangenklem of iets vergelijkbaars. Zie afb. 10-
12:Y.
2. Verplaats de klem 3 tot 4 cm op de afvoerslang
en trek de bougie los.
3. Vang de olie op in een vat.
LET OP! Knoei geen olie op de aandrijfrie-
men.
4. Volg de lokale voorschriften voor het afvoeren
van afgewerkte olie op.
5. Breng de olieaftapplug weer aan en verplaats de
klem zodat deze zich boven de plug bevindt.
6. Verwijder de oliepeilstok en vul de machine
met nieuwe olie.
Machine 1e keer
Vervolgens
met tussen-
pozen van
Plus, Residence, Pres-
tige, Excellent (B&S)
Bedrijfsuren/maanden
Olie verversen 5 uur
50 uur/
12 maanden
Filter vervangen. - 100 uur
Ranger Svan, Royal
(Honda)
Bedrijfsuren/maanden
Olie verversen
20 uur/
1 maand
100 uur/
6 maanden
Filter vervangen. -
100 uur/
6 maanden
Olie SAE 10W-30
Serviceklasse SJ of hoger
89
NEDERLANDS
NL
Hoeveelheid olie:
7. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat
u deze 30 seconden stationair draaien.
8. Controleer of er een olielek is.
9. Zet de motor af. Wacht 30 seconden en contro-
leer dan of het oliepeil overeenkomt met 4.2.
5.4.3 Oliefilter
Tap eerst de motorolie af en installeer de olieaftap-
plug zoals hierboven beschreven. Vervang vervol-
gens het oliefilter op de volgende wijze:
1. Maak rond het filter schoon en demonteer het
filter.
2. Bevochtig de pakking van het nieuwe filter met
olie.
3. Installeer het filter. Schroef het filter eerst zo
ver vast dat de pakking de motor raakt. Draai
het filter dan nog 1/2 tot 3/4 slag verder.
4. Ga verder met punt 7 onder 5.4.2 Motorolie
hierboven.
5.5 BENZINEFILTER (10-12:Z)
Vervang het benzinefilter elk seizoen.
Controleer of er geen benzinelekkages zijn nadat
het nieuwe filter is geïnstalleerd.
5.6 TRANSMISSIE, OLIE (PRESTI-
GE, RESIDENCE, ROYAL)
De olie in de hydraulische krachtoverbrenging
moeten regelmatig worden gecontroleerd/aange-
past of vervangen zoals aangegeven in onderstaan-
de tabel.
Type olie: Synthetische olie 5W-50.
Hoeveelheid olie bij verversen: ongeveer 3,5 liter.
5.6.1 Controle - aanpassen
1. Zet de machine op een vlakke ondergrond.
2. Lees het oliepeil af op het reservoir. Zie afb.
20:P. Het oliepeil moet tot de lijn komen.
3. Vul indien nodig olie bij.
5.6.2 Aftappen
1. Laat de machine gedurende 10-20 minuten op
verschillende snelheden lopen om de transmis-
sieolie op te warmen.
2. Plaats de machine volledig horizontaal.
3. Demonteer beide ontkoppelingshefbomen zoals
aangegeven in afb. 7:A, B.
4. Plaats één opvangbak onder de achteras en één
onder de vooras.
5. Open het oliereservoir door de kap te verwijde-
ren.
Gebruik uitsluitend een 3/8” dopsleutel
voor de olieaftapplug. Het gebruik van
ander gereedschap beschadigt de plug.
6. Verwijder de olieaftapplug van de achteras.
Reinig de opening en gebruik een 3/8” dopsleu-
tel. Zie afbeelding 21.
7. Verwijder 2 aftappluggen uit de vooras. Ge-
bruik hiervoor een 12 mm sleutel. Laat de olie
uit de vooras en de leidingen lopen. Zie afb. 22.
8. Controleer of de pakkingen op de 4 aftapplug-
gen van de vooras intact zijn. Zie afb. 22. Plaats
de pluggen terug. Aanhaalmoment: 15-17 Nm.
De olieaftapplug wordt beschadigd als
hij vaster dan 5 Nm wordt aangedraaid.
9. Controleer of de pakking op de olieaftapplug
van de achteras intact is. Zie afb. 21:V. Plaats
het in de achteras. Draai de olieaftapplug aan tot
5 Nm.
10.Trek de olie uit het onderste deel van het reser-
voir met behulp van een olieafscheider. Zie afb.
23.
11.Voer de olie volgens lokale voorschriften af.
5.6.3 Vullen
De motor mag nooit draaien als de ach-
terste koppelingshendel naar binnen is
geduwd en de voorste koppelingshendel
uitgetrokken is. Dit beschadigt de as-
borging.
1. Vul het oliereservoir met de nieuwe olie.
Als de motor binnen moet draaien,
dient u ervoor te zorgen dat uitlaatgas-
sen kunnen worden afgevoerd.
2. Controleer of de koppelingshendel van de ach-
teras uitgetrokken is.
3. Start de motor. Als de motor is gestart, schuift
de koppelingshendel van de vooras automatisch
naar binnen.
4. Trek de koppelingshendel van de vooras naar
buiten.
LET OP! De olie wordt zeer snel het systeem
ingezogen. Zorg dat het reservoir altijd vol
is. Zorg dat er geen lucht wordt ingezogen.
Machine
Hoeveelheid olie (ongeveer)
Filter niet ver-
vangen
Filter vervangen
Plus,
Residence
1,4 liter -
Prestige 1,4 liter 1,5 liter
Excellent 1,6 liter 1,7 liter
Ranger Svan 0,9 liter 1,05 liter
Actie
1e keer
Vervolgens met
tussenpozen van
Werkuren
Niveau controleren -
aanpassen.
-50
Olie verversen. 5 200
90
NEDERLANDS
NL
5. Zet het gaspedaal in de voorste stand door het te
blokkeren met een houten wig. Zie afb. 24. Vul
het oliereservoir handmatig met nieuwe olie.
6. Laat de motor een minuut in de stand vooruit
draaien.
7. Verwijder de houten wig en zet het gaspedaal in
de stand achteruit. Ga door met het bijvullen
van de olie.
8. Laat de motor een minuut in de stand achteruit
draaien.
9. Verander de rijrichting elke minuut, zoals hier-
boven is aangegeven, en ga door met het bijvul-
len van de olie tot het borrelen in het reservoir
stopt.
10.Zet de motor uit, plaats het kapje van het oliere-
servoir en sluit de motorkap.
11.Maak een proefritje van enkele minuten en pas
zonodig het olieniveau aan.
5.7 RIEMTRANSMISSIES
Controleer na 5 werkuren of alle riemen intact en
onbeschadigd zijn.
5.8 BESTURING
De besturing moet na 5 werkuren worden gecon-
troleerd/afgesteld en vervolgens na elke 100 wer-
kuren.
5.8.1 Controles
Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen
speling in de stuurkettingen zitten.
5.8.2 Afstelling
Stel indien nodig de stuurkettingen als volgt af:
1. Zet de machine in de 'recht vooruit'-stand.
2. Stel de stuurkettingen af met de twee moeren
onder het middelpunt. Zie afb. 16.
3. Draai beide moeren evenveel tot er geen speling
meer is.
4. Rijd de machine recht vooruit en controleer of
het stuur recht staat.
5. Als het stuur verdraaid staat, maakt u de ene
moer losser en de andere vaster.
Span de stuurkettingen niet te strak aan. Daardoor
wordt het sturen zwaarder en neemt de slijtage van
de kabels toe.
5.9 ACCU
Als u het zuur in uw ogen of op uw huid
krijgt, kan dit ernstig letsel veroorza-
ken. Als er zuur op uw lichaam terecht-
komt, moet u het betreffende
lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen
met een ruime hoeveelheid water en zo
snel mogelijk medische hulp zoeken.
De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft
een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof
kan en mag niet worden gecontroleerd of aange-
vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bij-
voorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt.
De accu moet volledig zijn opgeladen
voordat u deze voor de eerste keer gaat
gebruiken. De accu moet altijd volledig
opgeladen worden bewaard, anders
kan deze beschadigd raken.
5.9.1 Accu opladen met motor
De accu kan als volgt worden opgeladen met de
dynamo van de motor.
1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af-
gebeeld.
2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas-
sen kunnen worden afgevoerd.
3. Start de motor volgens de instructies in de hand-
leiding.
4. Laat de motor 45 minuten lopen.
5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgela-
den.
5.9.2 Accu opladen met oplader
Als de accu wordt opgeladen met een oplader,
dient deze een constante spanning te hebben.
Neem contact op met uw leverancier voor een der-
gelijke oplader.
De accu kan beschadigd raken als er een standaard
oplader wordt gebruikt.
5.9.3 Verwijderen/Plaatsen
De accu zit onder de motorkap. Bij het verwijderen
of plaatsen van de accu, dient u rekening te houden
met het volgende:
Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel
los van de negatieve accuklem (-). Maak daarna
de rode kabel los van de positieve accuklem (+).
Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op
de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte
kabel aan op de negatieve accuklem (-).
Als u de kabels niet in de goede volgor-
de aansluit of losmaakt, kan er kortslui-
ting ontstaan en kan de accu
beschadigd raken.
Als u de kabels verwisselt, raken de dy-
namo en de accu beschadigd.
Zet de kabels stevig vast. Losse kabels
kunnen brand veroorzaken.
De accu moet altijd aangesloten zijn als
u de motor wilt laten lopen. Anders
kunnen de dynamo en het elektrische
systeem beschadigd raken.
91
NEDERLANDS
NL
5.9.4 Reiniging
Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze
schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met
een staalborstel en smeer ze in met vet.
5.10 LUCHTFILTER, MOTOR
5.10.1 Luchtfilter (Plus, Residence, Prestige)
5.10.1.1alt. 1
Het voorfilter (schuimplastic filter) moet na 25
werkuren worden gereinigd/vervangen.
Het luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren
worden gereinigd/vervangen.
LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien
de machine in stoffige omstandigheden moet wer-
ken.
Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt:
1. Verwijder de luchtfilterkap (13:A).
2. Demonteer het papierfilter (13:B) en het voor-
filter (13:C) (= schuimplastic filter). Zorg er-
voor dat de carburateur niet vuil wordt. Maak
het luchtfilterhuis schoon.
3. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes
mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien
het filter erg vuil is, moet het worden vervan-
gen.
4. Reinig het voorfilter. Indien het filter erg vuil is,
moet het worden vervangen.
5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
Bij het schoonmaken van de behuizing van het pa-
pierfilter mogen geen perslucht of oplosmiddelen
op basis van petroleum worden gebruikt. Hierdoor
raakt het filter beschadigd.
Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken van
de behuizing van het papierfilter. Het papierfilter-
huis mag niet met olie worden ingesmeerd.
5.10.1.2alt. 2
Het luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren
worden gereinigd/vervangen.
LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien
de machine in stoffige omstandigheden moet wer-
ken.
Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt:
1. Maak voorzichtig de behuizing van het luchtfil-
ter schoon.
2. Demonteer de luchtfilterkap (13:R) door de
twee schroeven te verwijderen.
3. Demonteer het papierfilter (13:S). Zorg ervoor
dat de carburateur niet vuil wordt. Maak het
luchtfilterhuis schoon.
4. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes
mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien
het filter erg vuil is, moet het worden vervan-
gen.
5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
Bij het schoonmaken van de behuizing van het pa-
pierfilter mogen geen perslucht of oplosmiddelen
op basis van petroleum worden gebruikt. Hierdoor
raakt het filter beschadigd.
Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken van
de behuizing van het papierfilter. Het papierfilter-
huis mag niet met olie worden ingesmeerd.
5.10.2Luchtfilter (Ranger Svan, Royal)
Reinig het luchtfilter om de 3 maanden of om de
50 werkuren, afhankelijk van wat het eerst van toe-
passing is.
Reinig het papierfilter jaarlijks of om de 200 wer-
kuren, afhankelijk van wat het eerst van toepassing
is.
Let op! Reinig beide filters vaker indien de machi-
ne in stoffige omstandigheden moet werken.
1. Verwijder de luchtfilterkap (afb. 14).
2. Demonteer het papierfilter en het voorfilter (=
schuimplastic filter). Zorg ervoor dat de carbu-
rateur niet vuil wordt. Maak het luchtfilterhuis
schoon.
3. Reinig het voorfilter in vloeibaar schoonmaak-
middel en water. Wring het filter uit tot het
droog is. Giet een beetje olie op het filter en
knijp de olie erin.
4. Maak het papierfilterhuis als volgt schoon: klop
het lichtjes tegen een vlak oppervlak. Indien het
filter erg vuil is, moet het worden vervangen.
5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
Bij het schoonmaken van de behuizing van het pa-
pierfilter mogen geen perslucht of oplosmiddelen
op basis van petroleum worden gebruikt. Hierdoor
raakt het filter beschadigd.
Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken van
de behuizing van het papierfilter. Het papierfilter-
huis mag niet met olie worden ingesmeerd.
5.10.3 Luchtfilter (Excellent)
Het voorfilter (schuimplastic filter) moet na 25
werkuren worden gereinigd/vervangen.
Het luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren
worden gereinigd/vervangen.
LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien
de machine in stoffige omstandigheden moet wer-
ken.
Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt:
1. Maak voorzichtig schoon rond de luchtfilter-
kap.
2. Demonteer de luchtfilterkap (14:A) door de
twee klemmen te verwijderen.
3. Demonteer het filter (14:B). Het voorfilter
wordt over het luchtfilter geplaatst. Zorg ervoor
dat de carburateur niet vuil wordt. Maak de be-
huizing van het luchtfilter schoon.
92
NEDERLANDS
NL
4. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes
mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien
het filter erg vuil is, moet het worden vervan-
gen.
5. Reinig het voorfilter. Indien het filter erg vuil is,
moet het worden vervangen.
6. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
Bij het schoonmaken van de behuizing van het pa-
pierfilter mogen geen perslucht of oplosmiddelen
op basis van petroleum worden gebruikt. Hierdoor
raakt het filter beschadigd.
Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken van
de behuizing van het papierfilter. Het papierfilter-
huis mag niet met olie worden ingesmeerd.
5.11 BOUGIE
De bougie(s) moet(en) na elke 2000 werkuren
worden vervangen (=bij elke tweede basic servi-
ce).
Maak schoon rond de bevestiging van de bougie
voordat u deze losmaakt.
Bougie
: Champion RC12YC of gelijkwaardig.
Afstand elektroden
: 0,75 mm.
5.12 LUCHTINLAAT
Zie 10-12:W. De motor is luchtgekoeld. Door een
verstopt koelsysteem kan de motor beschadigd ra-
ken. Reinig de luchtinlaat van de motor na elke 50
werkuren. Het koelsysteem wordt bij elke basic
service nauwkeurig gereinigd.
5.13 SMEREN
Alle smeerpunten in onderstaande tabel moeten na
elke 50 werkuren en na elke wasbeurt worden ge-
smeerd.
5.14 ZEKERINGEN
Als een van de onderstaande problemen optreedt,
moet u de betreffende zekering vervangen. Zie afb.
28.
6 OCTROOI - ONTWERPREGI-
STRATIE
Deze machine of onderdelen van deze machine
valt/vallen onder de volgende octrooi- en ontwerp-
registratie:
SE9901091-0, SE9901730-3, SE9401745-6,
US595 7497, FR772384, DE69520215.4,
GB772384, SE0301072-5, SE04/000239 (PCT),
SE0401554-1, SE0501599-5.
GGP behoudt zich het recht voor zonder vooraf-
gaande aankondiging wijzigingen in het product
aan te brengen.
Onderdeel Actie Afb.
Middelpunt 4 smeernippels. Gebruik een
smeerpistool met universeel
vet. Pomp tot het vet eruit komt.
17
Stuurkettin-
gen
Reinig de kettingen met een
staalborstel.
Smeer de kettingen met univer-
sele kettingspray.
-
Spannings-
armen
Smeer de lagerpunten met een
oliehouder terwijl alle rege-
laars zijn geactiveerd.
Dit werkt het beste met twee
personen.
18
Bedienings-
kabels
Smeer de uiteinden van de
kabels met een oliehouder ter-
wijl alle regelaars zijn geacti-
veerd.
Dit moet worden gedaan door
twee personen.
19
Probleem Zekering
De motor start niet of slaat meteen
weer af. De accu is opgeladen.
10 A
Elektrische maaihoogte-instelling
werken niet.
20 A
Geen enkele elektrische functie
werkt. De accu is opgeladen.
30 A

Documenttranscriptie

NEDERLANDS NL 1 ALGEMEEN Dit symbool geeft een WAARSCHUWING weer. Als de instructies niet nauwkeurig worden opgevolgd, kan dit leiden tot ernstige persoonlijke verwondingen en/of schade. Voordat u deze machine in gebruik neemt, moet u de gebruiksaanwijzing en de meegeleverde "VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN" zorgvuldig doornemen. 1.1 SYMBOLEN Op de machine ziet u de volgende symbolen om u eraan te herinneren dat voorzichtigheid en oplettendheid bij gebruik en tijdens onderhoud geboden is. Betekenis van de symbolen: Waarschuwing! Lees vóór gebruik van de machine de gebruikershandleiding en de veiligheidsvoorschriften. Waarschuwing! Kijk uit voor weggegooide voorwerpen. Houd omstanders op afstand. Waarschuwing! Draag altijd gehoorbescherming. Waarschuwing! Deze machine is niet bedoeld voor rijden op de openbare weg. Waarschuwing! U mag met de machine, uitgerust met de originele accessoires, niet rijden op een helling met een grotere hellingshoek dan 10º. Waarschuwing! Knelgevaar. Blijf met uw handen uit de buurt van de middensturing. Waarschuwing! Kans op brandwonden. Raak de geluiddemper/katalysator niet aan. 1.2 VERWIJZINGEN 1.2.1 Afbeeldingen De afbeeldingen in deze gebruikershandleiding zijn genummerd met 1, 2, 3 etc. Onderdelen in afbeeldingen worden aangegeven met A, B, C etc. Een verwijzing naar onderdeel C in afbeelding 2 wordt als volgt weergegeven: “2:C”. 82 1.2.2 Titels De titels in deze gebruikershandleiding zijn op de volgende manier genummerd: “1.3.1 Algemene veiligheidscontrole” is een subtitel van “1.3 Veiligheidscontrole” en wordt onder deze titel vermeld. Wanneer naar een titel wordt verwezen, wordt alleen het nummer van deze titel aangegeven. Bijvoorbeeld “Zie 1.3.3”. 2 BESCHRIJVING 2.1 AANDRIJVING 2.1.1 Plus, Ranger Svan, Excellent De machine heeft achterwielaandrijving. De achteras is voorzien van een hydrostatische transmissie met traploze transmissie voor- en achteruit. De achteras is eveneens voorzien van een differentieel om het draaien te vergemakkelijken. Het gereedschap dat aan de voorzijde is gemonteerd wordt aangedreven door aandrijfriemen. 2.1.2 Prestige, Residence, Royal De machine heeft vierwielaandrijving. Het vermogen van de motor wordt hydraulisch op de wielen overgebracht. De motor stuurt een oliepomp aan die olie naar de achter- en voorassen pompt. De voor- en achterassen zijn seriegeschakeld, wat betekent dat de voor- en achterwielen op dezelfde snelheid draaien. Om het draaien te vergemakkelijken zijn beide assen voorzien van een differentieel. Gereedschap dat aan de voorzijde is gemonteerd wordt aangestuurd door aandrijfriemen. 2.2 BESTURING De machine is aangedreven. Dit betekent dat het chassis is verdeeld in een voor- en een achtergedeelte die ten opzichte van elkaar kunnen draaien. Knikbesturing houdt in dat de machine langs bomen en andere obstakels kan rijden met een extreem kleine draaicirkel. 2.3 BEVEILIGINGSSYSTEEM De machine is uitgerust met een elektrisch veiligheidssysteem. Het veiligheidssysteem stopt bepaalde activiteiten die bij een onjuiste bediening gevaarlijk kunnen zijn. De motor kan bijvoorbeeld alleen gestart worden als het koppelings-/rempedaal is ingedrukt. Controleer voor elk gebruik of het beveiligingssysteem werkt. NEDERLANDS 2.4 BEDIENING 2.4.1 Gereedschapslift, mechanisch (3:C) U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie en de transportpositie: 1. Trap het pedaal volledig in. 2. Laat het pedaal langzaam los. 2.4.2 Koppeling - parkeerrem (3:B) Druk nooit op het pedaal tijdens het rijden. De krachtoverbrenging kan dan oververhit raken. Het pedaal (3:B) heeft de volgende drie standen: •Omhoog. De koppeling is niet geactiveerd. De parkeerrem is niet geactiveerd. • Voor de helft ingetrapt. Voorwaarts rijden uitgeschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd. • Volledig ingetrapt. Voorwaarts rijden uitgeschakeld. De parkeerrem is geactiveerd maar niet vergrendeld. Deze stand wordt ook gebruikt als noodrem. 2.4.3 Vergrendeling, parkeerrem (3:A) De vergrendeling vergrendelt het koppelings-/rempedaal in de ingetrapte stand. Deze functie wordt gebruikt om de machine te vergrendelen op hellingen, tijdens transport enz., als de motor niet draait. Vergrendelen: 1. Trap het pedaal (3:B) volledig in. 2. Verplaats de vergrendeling (3:A) naar rechts. 3. Laat het pedaal (3:B) los. 4. Laat de vergrendeling (3:A) los. Ontgrendelen: Trap het pedaal (3:B) volledig in en laat het weer los. 2.4.4 Rijden - bedrijfsrem (3:F) Als de machine niet remt zoals verwacht als het pedaal wordt losgelaten, moet het linkerpedaal (3:B) worden gebruikt als noodrem. Het pedaal regelt de versnelling tussen de motor en de wielen (= de snelheid). Wanneer het pedaal omhoog staat, wordt de bedrijfsrem geactiveerd. 1. Pedaal voorwaarts – de machine gaat vooruit. 2. Pedaal onbelast – de machine staat stil. 3. Pedaal achterwaarts – de machine rijdt achteruit. 4. Minder druk op het pedaal – de machine remt. NL Op het bovenste gedeelte van het pedaal bevindt zich een passtuk. Deze pasplaat kan in drie standen worden gezet, aangepast aan de voet van de bestuurder. 2.4.5 Stuur (3:D) De hoogte van het stuur is volledig instelbaar. Draai de instelknop (3:E) op de stuurkolom los en stel het stuur op de gewenste stand in. Draai de knop weer vast. Verstel het stuur nooit tijdens het rijden. Draai nooit aan het stuur als de machine stilstaat en het gereedschap ín de werkstand staat. De kans bestaat dat het stuurbekrachtigingmechanisme wordt overbelast. 2.4.6 Gas- en chokehendel (4:G) (Plus, Residence, Prestige) Hendel om de snelheid te regelen en om te choken bij een koude start. Als de motor onregelmatig loopt, bestaat er een kans dat de hendel te ver naar voren staat zodat de choke geactiveerd wordt. Dit beschadigt de motor, verhoogt het brandstofgebruik en is schadelijk voor het milieu. 1. Choke - voor het starten van een koude motor. De choke staat in de bovenste stand in de groef. Gebruik deze functie niet als de motor warm is. 2. Vol gas - bij gebruik van de machine altijd vol gas geven. Om de gashendel op vol gas te zetten, zet u de hendel ongeveer 2 cm achter de chokestand. 3. Stationairloop. 2.4.7 Gashendel (5:G) (Ranger Svan, Royal, Excellent) Voor het instellen van de toerentallen. 1. Vol gas - bij gebruik van de machine altijd vol gas geven. 2. Stationairloop. 83 NEDERLANDS NL 2.4.8 Chokehendel (5:H) (Ranger Svan, Royal, Excellent) Trekhendel om te choken bij koude start. 1. Hendel volledig uitgetrokken - chokeklep in de carburateur gesloten. Voor koude start. 2. Hendel ingedrukt - Chokeklep open. Voor starten met warme motor en tijdens het rijden. Rijd nooit met uitgetrokken choke als de motor warm is. 2.4.9 Contactslot/koplamp (4, 5:I) Het contactslot wordt gebruikt om de motor te starten en uit te schakelen. Het contactslot is ook de schakelaar voor de koplamp. Laat de sleutel niet in stand 2 of 3 op de machine zitten. Er is dan brandgevaar omdat brandstof in de motor kan lopen via de carburateur en de accu kan ontladen en worden beschadigd. Vier standen: 1. Stopstand - de motor is kortgesloten. De sleutel kan verwijderd worden. 2. Rijstand - de koplamp brandt. 3. Rijstand - de koplamp brandt niet. 4. Startstand - de elektrische startmotor wordt geactiveerd op het moment dat de sleutel in de veerbelaste startstand wordt gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar rijstand 3 wanneer de motor gestart is. Draai de sleutel naar stand 2 om de koplamp in te schakelen. 2.4.10 Krachtafnemer (4, 5:K) De krachtafnemer mag nooit ingeschakeld zijn wanneer het aan de voorzijde gemonteerde gereedschap in de transportstand staat. Dit beschadigt de riemtransmissie. Hendel voor in- en uitschakelen van de krachtafnemer voor aandrijving van aan de voorzijde gemonteerde accessoires. Twee standen: 1. Voorste stand - krachtafnemer uitgeschakeld. 2. Achterste stand - krachtafnemer ingeschakeld. 2.4.11 Urenteller (2:P) Laat het aantal werkuren zien. Werkt alleen bij draaiende motor. 84 2.4.12 Instelling maaihoogte (4, 5:J) De machine is uitgerust met een mechanisme voor het gebruik van een maaidek met elektrische maaihoogte-instelling. De schakelaar wordt gebruikt om de maaihoogte traploos in te stellen. Het maaidek is aangesloten op het contact (2:Q). 2.4.13 Ontkoppelingshefboom Hendel om de traploze transmissie uit te schakelen. 2WD is voorzien van een hendel die op de achteras is aangesloten. Zie (6:R). 4WD is voorzien van twee hendels die op de achteras (7:A) en vooras (7:B) zijn aangesloten. De ontkoppelingshendel mag nooit tussen de binnenste en buitenste stand staan. Dit leidt tot oververhitting en beschadiging van de transmissie. Hiermee kunt u de machine handmatig verplaatsen zonder de motor te gebruiken. Twee standen: 1. Hendel ingedrukt - transmissie ingeschakeld voor normaal gebruik. 2. Hendel in de buitenste stand – transmissie uitgeschakeld. De machine kan handmatig worden verplaatst. De machine mag niet over lange afstanden of met hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de versnellingsbak worden beschadigd. De machine mag niet worden bediend als de voorste hendel in de buitenste stand staat, anders wordt de machine beschadigd en bestaat de kans op lekkage in de vooras. 2.4.14 Zitting (1:T) De zitting kan worden opgeklapt en naar voor of achter worden geschoven. De zitting kan als volgt worden ingesteld: 1. Beweeg de hendel (1:S) omhoog. 2. Breng de zitting in de gewenste stand. 3. Laat de hendel (1:S) los om de zitting te vergrendelen. De zitting is voorzien van een beveiligingsschakelaar die is aangesloten op het beveiligingssysteem van de machine. Dit houdt in dat bepaalde gevaarlijke functies niet werken als er niemand op de zitting zit. Zie ook 4.4.2. 2.4.15 Motorkap (8:U) De machine heeft een motorkap die geopend kan worden, zodat de benzinekraan, accu en motor makkelijk bereikbaar zijn. De motorkap is vergrendeld met een rubberen band. NEDERLANDS De motorkap gaat als volgt open: 1. Maak aan de voorzijde van de kap de rubberen band (8:V) los. 2. Til de motorkap omhoog. Bevestig alles weer in omgekeerde volgorde. De machine alleen gebruiken met gesloten en vergrendelde kap. Anders bestaat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. 2.4.16Snelsluiting (25:H) De snelsluitingen kunnen worden gescheiden, waardoor er zeer eenvoudig van hulpmiddel gewisseld kan worden. De snelsluitingen zorgen ervoor dat het maaidek gemakkelijk kan wisselen tussen de twee standen: • Normale stand met volledig aangespannen riem. • 4 cm achter de normale stand met losse riem, zodat het maaidek dichter bij de basismachine komt. Omdat de riemspanner loskomt van de riem, vereenvoudigen de snelsluitingen de vervanging van de riem en het maaidek en wordt het omschakelen naar de reinigingsstand en de servicestanden gemakkelijker. Spanning van riem halen: 1. Verwijder de borgpennen (25:G) aan beide zijden. 2. Open de snelsluitingen door de achterste gedeelten met uw hiel naar beneden te drukken. Zie (25:F). Als de snelsluitingen geopend zijn, rusten de maaidekarmen losjes in de asgedeelten. Het maaidek mag nooit in de servicestand of reinigingsstand worden gezet zonder de snelsluitingen na het loshaken van de riem van het maaidek weer te vergrendelen. 3. Voer de noodzakelijke aanpassingen uit, bijv.: • Haak de riem los. • Vervang het maaidek door de maaidekarmen los te haken. Zie afb. 27. Riem aanspannen: Span de uiteinden afzonderlijk aan volgens onderstaande instructies. Draai de hendel niet met uw handen. U kunt bekneld raken! NL 3 TOEPASSINGEN De machine mag uitsluitend gebruikt worden bij de volgende werkzaamheden met de aangegeven originele STIGA-accessoires: Werkzaamheden Accessoires, origineel van STIGA Gras maaien Maaidekken gebruiken: 95 Combi, 95 Combi El, 100 Combi 3, 100 Combi 3 El, 105 Combi, 105 Combi El, 110 Combi Pro, 110 Combi Pro El, Klepelmaaier Vegen Veegmachine of veegmachine met opvangbak gebruiken. Voor de eerste optie wordt het gebruik van een stofbeschermer aanbevolen. Sneeuwruimen Sneeuwschuif of sneeuwfrees gebruiken. Sneeuwkettingen en framegewichten zijn aanbevolen. Gras en bladeren Getrokken opvangbak 38" of vegen 42" gebruiken. Gras- en bladTransportkar (Pro of Combi) transport gebruiken. Zand strooien Zandstrooier gebruiken. Kan ook voor het strooien van zout worden gebruikt. Gebruik van sneeuwkettingen en framegewichten wordt aanbevolen. Onkruidbestrij- Een aan de voorzijde ding op grindpa- gemonteerde onkruidschoffel den gebruiken. Kanten van Kantensnijder gebruiken. gazons snijden Ontmossen Verticuteermachine gebruiken. Het trekmechanisme mag worden belast met een verticale kracht van maximaal 100 N. De duwkracht van getrokken accessoires op het trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N. LET OP! Neem vóór het gebruik van een aanhanger altijd contact op met uw verzekeringsmaatschappij. LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden op de openbare weg. 1. Plaats uw voet op de hendel (26:J) en draai voorzichtig een halve slag naar voren. 2. Plaats de borgpen (25:G). 3. Ga hetzelfde te werk aan de andere kant. 85 NL NEDERLANDS 4 STARTEN EN RIJDEN De machine alleen gebruiken met gesloten en vergrendelde kap. Anders bestaat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. hitten. Als het oliepeil boven de “FULL”-streep komt, moet de olie worden afgetapt tot het juiste niveau is bereikt. 4.3 TRANSMISSIEOLIE CONTROLEREN Zie 5.6.1. 4.1 BIJVULLEN MET BENZINE 4.4 VEILIGHEIDSCONTROLE Gebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit brandstof voor tweetaktmotoren. De tank heeft een inhoud van 12 liter. Door de transparante tank is het brandstofniveau makkelijk af te lezen. LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt houdbaar en mag niet langer dan 30 dagen worden bewaard. U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken, d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft een samenstelling die minder schadelijk is voor mens en milieu. Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar brandstof altijd in een speciaal daarvoor bestemde tank. Vul alleen buitenshuis benzine bij en rook niet tijdens het bijvullen. Vul de tank voordat u de motor start. Verwijder nooit de vuldop en vul de machine nooit met benzine wanneer de motor loopt of nog warm is. Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand. Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele vulbuis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg, zodat de benzine, wanneer deze warm wordt, kan uitzetten zonder over te stromen. Zie afb. 9. Controleer of de machine voldoet aan de onderstaande veiligheidscontrole. De veiligheidscontrole moet voor ieder gebruik worden uitgevoerd. 4.2 CONTROLEER HET OLIEPEIL Bij aflevering is het carter gevuld met olie van het type SAE 10W-30-olie. Controleer voor elk gebruik of het oliepeil correct is. De machine moet op een vlakke ondergrond staan. Veeg de omgeving van de peilstok schoon. Draai de oliepeilstok los en trek deze omhoog. Veeg de oliepeilstok af. Plus, Residence, Prestige, Excellent: Duw de oliepeilstok volledig naar beneden en schroef deze vast. Schroef de peilstok weer los en trek deze weer omhoog. Lees het oliepeil af. Ranger Svan, Royal: Duw de oliepeilstok volledig naar beneden maar schroef deze niet vast. Trek de peilstok weer omhoog en lees het oliepeil af. Vul olie bij tot de "FULL"-streep als het oliepeil onder deze markering staat. Zie afb. 10-12. Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep komen. Een te hoog oliepeil kan de motor overver86 Als een van de onderdelen niet door de test komt, moet u de machine niet gebruiken! Breng de machine voor reparatie naar een servicewerkplaats! 4.4.1 Algemene veiligheidscontrole Onderdeel Resultaat Brandstofslangen Geen lekkages. en aansluitingen. Elektrische kabels. Isolatie is intact. Geen mechanische schade. Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitingen. Alle schroeven zijn vastgedraaid. Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade. Rijd de machine De machine stopt dan. voor- en achteruit en laat het pedaal van de bedrijfsrem omhoog komen. Testrit Geen abnormale trillingen. Geen abnormale geluiden. 4.4.2 Elektrische veiligheidscontrole Controleer voor elk gebruik of het beveiligingssysteem werkt. Status Handeling Resultaat Het koppelings-/rempe- Probeer te star- De motor daal is niet ingetrapt. ten. start niet. De krachtafnemer is niet ingeschakeld. Het koppelings-/rempe- Probeer te star- De motor ten. start niet. daal is ingetrapt. De krachtafnemer is ingeschakeld. Lopende motor. De De bestuurder De motor krachtafnemer is inge- gaat staan. stopt dan. schakeld. Lopende motor. Verwijder De motor zekering 10 A. stopt dan. Zie afb. 28. NEDERLANDS 4.5 STARTEN 1. Open de benzinekraan. Zie 15. 2. Controleer of the bougiekabel(s) op de bougie(s) is/zijn geplaatst. 3. Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld is. 4. Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal. 5. Plus, Residence, Prestige: Starten van een koude motor – zet de gashendel helemaal in de chokestand. Starten van een warme motor – zet de gashendel op vol gas (ongeveer 2 cm achter de chokestand). Ranger Svan, Royal, Excellent: Zet de gashendel op vol gas. Starten van een koude motor - trek de chokehendel volledig uit. Starten van een warme motor – druk de chokehendel volledig in. 6. Trap het koppelings-/rempedaal volledig in. 7. Draai de contactsleutel om en start de motor. 8 Plus, Residence, Prestige: Wanneer de motor is gestart, duwt u de gashendel geleidelijk naar vol gas (ongeveer 2 cm achter de chokestand) als u de choke gebruikt hebt. Ranger Svan, Royal, Excellent: Wanneer de motor is gestart, duwt u de chokehendel geleidelijk in als u deze gebruikt hebt. 9. Laat de machine na een koude start niet onmiddellijk belast werken, maar laat de motor eerst een paar minuten warmdraaien. Op die manier kan de olie eerst opwarmen. Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven. 4.6 BEDIENINGSTIPS Controleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de motor zit. Dit is met name belangrijk bij het werken op hellingen. Zie 4.2. Wees voorzichtig bij het rijden op hellingen. Start of stop niet plotseling wanneer u een helling op- of afrijdt. Rijd nooit dwars over een helling. Rijd van boven naar beneden en van beneden naar boven. Deze machine mag op een helling van maximaal 10° rijden. Verminder de snelheid op hellingen en bij scherpe bochten om controle over de machine te houden en het risico op kantelen te beperken. Draai bij rijden in de hoogste versnelling en bij vol gas het stuur niet volledig naar één kant. De machine kan dan kantelen. NL Blijf met uw handen uit de buurt van de middensturing en de zittinghouder. Anders kunt u bekneld raken! Rijd nooit met de machine als de motorkap open is. 4.7 STOPPEN Schakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem aan. Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet de motor af door de contactsleutel om te draaien. Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet worden. Als u de machine zonder toezicht achterlaat, moet u de bougiekabel(s) losmaken en de contactsleutel verwijderen. Direct na gebruik kan de motor bijzonder heet zijn. Raak de demper, de cilinder of de koelribben niet aan. Dit kan ernstige brandwonden veroorzaken. 4.8 REINIGING Om het gevaar op brand te verkleinen de motor, de demper, de accu en de brandstoftank vrijhouden van gras, bladeren en olie. Om het gevaar op brand te verkleinen regelmatig controleren of er sprake is van olie- en/of brandstoflekkage. Spuit nooit water onder hoge druk op de machine. Hierdoor kunnen asafdichtingen, elektrische onderdelen of hydraulische kleppen beschadigd raken. Spuit nooit lucht onder hoge druk tegen de radiatorvinnen. Hierdoor zal de radiator beschadigd raken. Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen gelden de volgende richtlijnen. • Sproei nooit rechtstreeks water op de motor. • Reinig de motor met een borstel en/of perslucht. • Reinig de luchtinlaat van de motor (10-12:W). • Start na het reinigen de machine en een eventueel gemonteerd maaidek om water te verwijderen dat anders lagers zou kunnen binnendringen en beschadigen. 87 NEDERLANDS NL 5 ONDERHOUD 5.1 ONDERHOUDSPROGRAMMA Om de machine voortdurend in goede staat te houden en zo de betrouwbaarheid te bevorderen, ook in verband met het milieu, moet het onderhoudsprogramma van STIGA worden gevolgd. De inhoud van dit programma vindt u in het bijgevoegde serviceboekje. Basic service moet altijd door een erkende servicewerkplaats worden uitgevoerd. Eerste onderhoud en Intermediate Service zou door een erkende servicewerkplaats moeten worden uitgevoerd, maar kan ook door de gebruiker worden gedaan. De inhoud van deze programma's staat in het serviceboekje en de handelingen zijn beschreven onder“4 STARTEN EN RIJDEN” en hieronder. Onderhoud dat door een erkende servicewerkplaats wordt uitgevoerd geeft u de garantie dat uw machine professioneel wordt onderhouden met originele reserveonderdelen. Na elke onderhoudsbeurt die is uitgevoerd bij een erkende servicewerkplaats krijgt u een stempel in het onderhoudsboekje. Een serviceboekje waarin ieder onderhoud wordt geregistreerd, is een waardevol document dat de tweedehandswaarde van de machine verhoogt. 5.2 VOORBEREIDING Alle service en onderhoud moet worden uitgevoerd op een stilstaande machine waarvan de motor is uitgeschakeld. Zorg dat de machine niet kan wegrollen. Gebruik daarom altijd de parkeerrem. Zet de motor af. Voorkom dat de motor onbedoeld start door de bougiekabel(s) los te maken van de bougie(s) en de contactsleutel te verwijderen. 5.3 BANDENSPANNING Pas de bandenspanning op de volgende manier aan: Voorzijde: 0,6 bar (9 psi). Achter: 0,4 bar (6 psi). 5.4 MOTOROLIE VERVANGEN Dit gedeelte bevat tabellen met de verschillende motoren die gebruikt worden in de STIGA reeks. Markeer de gegevens die voor uw machine/motor van toepassing zijn. 88 5.4.1 Vervangingsintervals In de tabel hieronder staan het aantal bedrijfsuren en maanden aangegeven. Voer de betreffende handeling uit op het moment dat zich het eerst voordoet. Vervolgens Machine 1e keer met tussenpozen van Plus, Residence, Pres- Bedrijfsuren/maanden tige, Excellent (B&S) 50 uur/ Olie verversen 5 uur 12 maanden Filter vervangen. 100 uur Ranger Svan, Royal Bedrijfsuren/maanden (Honda) 20 uur/ 100 uur/ Olie verversen 1 maand 6 maanden 100 uur/ Filter vervangen. 6 maanden Ververs de olie regelmatiger als de machine onder extreme condities of bij hoge omgevingstemperaturen wordt gebruikt. 5.4.2 Motorolie Gebruik olie volgens de onderstaande tabel. Olie SAE 10W-30 Serviceklasse SJ of hoger Gebruik olie zonder toevoegingen. Vul niet te veel olie bij. Dit kan tot oververhitting van de motor leiden. Ververs de olie wanneer de motor warm is. Direct na het stoppen van de machine kan de motorolie erg heet zijn. Laat de motor daarom een paar minuten afkoelen voordat u de olie aftapt. 1. Zet de klem op de afvoerslang. Gebruik een slangenklem of iets vergelijkbaars. Zie afb. 1012:Y. 2. Verplaats de klem 3 tot 4 cm op de afvoerslang en trek de bougie los. 3. Vang de olie op in een vat. LET OP! Knoei geen olie op de aandrijfriemen. 4. Volg de lokale voorschriften voor het afvoeren van afgewerkte olie op. 5. Breng de olieaftapplug weer aan en verplaats de klem zodat deze zich boven de plug bevindt. 6. Verwijder de oliepeilstok en vul de machine met nieuwe olie. NEDERLANDS Hoeveelheid olie: Hoeveelheid olie (ongeveer) Machine Filter niet verFilter vervangen vangen Plus, 1,4 liter Residence Prestige 1,4 liter 1,5 liter Excellent 1,6 liter 1,7 liter Ranger Svan 0,9 liter 1,05 liter 7. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat u deze 30 seconden stationair draaien. 8. Controleer of er een olielek is. 9. Zet de motor af. Wacht 30 seconden en controleer dan of het oliepeil overeenkomt met 4.2. 5.4.3 Oliefilter Tap eerst de motorolie af en installeer de olieaftapplug zoals hierboven beschreven. Vervang vervolgens het oliefilter op de volgende wijze: 1. Maak rond het filter schoon en demonteer het filter. 2. Bevochtig de pakking van het nieuwe filter met olie. 3. Installeer het filter. Schroef het filter eerst zo ver vast dat de pakking de motor raakt. Draai het filter dan nog 1/2 tot 3/4 slag verder. 4. Ga verder met punt 7 onder 5.4.2 Motorolie hierboven. 5.5 BENZINEFILTER (10-12:Z) Vervang het benzinefilter elk seizoen. Controleer of er geen benzinelekkages zijn nadat het nieuwe filter is geïnstalleerd. 5.6 TRANSMISSIE, OLIE (PRESTIGE, RESIDENCE, ROYAL) De olie in de hydraulische krachtoverbrenging moeten regelmatig worden gecontroleerd/aangepast of vervangen zoals aangegeven in onderstaande tabel. Vervolgens met 1e keer tussenpozen van Actie Werkuren Niveau controleren 50 aanpassen. Olie verversen. 5 200 Type olie: Synthetische olie 5W-50. Hoeveelheid olie bij verversen: ongeveer 3,5 liter. 5.6.1 Controle - aanpassen 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond. 2. Lees het oliepeil af op het reservoir. Zie afb. 20:P. Het oliepeil moet tot de lijn komen. 3. Vul indien nodig olie bij. NL 5.6.2 Aftappen 1. Laat de machine gedurende 10-20 minuten op verschillende snelheden lopen om de transmissieolie op te warmen. 2. Plaats de machine volledig horizontaal. 3. Demonteer beide ontkoppelingshefbomen zoals aangegeven in afb. 7:A, B. 4. Plaats één opvangbak onder de achteras en één onder de vooras. 5. Open het oliereservoir door de kap te verwijderen. Gebruik uitsluitend een 3/8” dopsleutel voor de olieaftapplug. Het gebruik van ander gereedschap beschadigt de plug. 6. Verwijder de olieaftapplug van de achteras. Reinig de opening en gebruik een 3/8” dopsleutel. Zie afbeelding 21. 7. Verwijder 2 aftappluggen uit de vooras. Gebruik hiervoor een 12 mm sleutel. Laat de olie uit de vooras en de leidingen lopen. Zie afb. 22. 8. Controleer of de pakkingen op de 4 aftappluggen van de vooras intact zijn. Zie afb. 22. Plaats de pluggen terug. Aanhaalmoment: 15-17 Nm. De olieaftapplug wordt beschadigd als hij vaster dan 5 Nm wordt aangedraaid. 9. Controleer of de pakking op de olieaftapplug van de achteras intact is. Zie afb. 21:V. Plaats het in de achteras. Draai de olieaftapplug aan tot 5 Nm. 10.Trek de olie uit het onderste deel van het reservoir met behulp van een olieafscheider. Zie afb. 23. 11.Voer de olie volgens lokale voorschriften af. 5.6.3 Vullen De motor mag nooit draaien als de achterste koppelingshendel naar binnen is geduwd en de voorste koppelingshendel uitgetrokken is. Dit beschadigt de asborging. 1. Vul het oliereservoir met de nieuwe olie. Als de motor binnen moet draaien, dient u ervoor te zorgen dat uitlaatgassen kunnen worden afgevoerd. 2. Controleer of de koppelingshendel van de achteras uitgetrokken is. 3. Start de motor. Als de motor is gestart, schuift de koppelingshendel van de vooras automatisch naar binnen. 4. Trek de koppelingshendel van de vooras naar buiten. LET OP! De olie wordt zeer snel het systeem ingezogen. Zorg dat het reservoir altijd vol is. Zorg dat er geen lucht wordt ingezogen. 89 NEDERLANDS NL 5. Zet het gaspedaal in de voorste stand door het te blokkeren met een houten wig. Zie afb. 24. Vul het oliereservoir handmatig met nieuwe olie. 6. Laat de motor een minuut in de stand vooruit draaien. 7. Verwijder de houten wig en zet het gaspedaal in de stand achteruit. Ga door met het bijvullen van de olie. 8. Laat de motor een minuut in de stand achteruit draaien. 9. Verander de rijrichting elke minuut, zoals hierboven is aangegeven, en ga door met het bijvullen van de olie tot het borrelen in het reservoir stopt. 10.Zet de motor uit, plaats het kapje van het oliereservoir en sluit de motorkap. 11.Maak een proefritje van enkele minuten en pas zonodig het olieniveau aan. 5.7 RIEMTRANSMISSIES Controleer na 5 werkuren of alle riemen intact en onbeschadigd zijn. 5.8 BESTURING De besturing moet na 5 werkuren worden gecontroleerd/afgesteld en vervolgens na elke 100 werkuren. 5.8.1 Controles Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen speling in de stuurkettingen zitten. 5.8.2 Afstelling Stel indien nodig de stuurkettingen als volgt af: 1. Zet de machine in de 'recht vooruit'-stand. 2. Stel de stuurkettingen af met de twee moeren onder het middelpunt. Zie afb. 16. 3. Draai beide moeren evenveel tot er geen speling meer is. 4. Rijd de machine recht vooruit en controleer of het stuur recht staat. 5. Als het stuur verdraaid staat, maakt u de ene moer losser en de andere vaster. Span de stuurkettingen niet te strak aan. Daardoor wordt het sturen zwaarder en neemt de slijtage van de kabels toe. 5.9 ACCU Als u het zuur in uw ogen of op uw huid krijgt, kan dit ernstig letsel veroorzaken. Als er zuur op uw lichaam terechtkomt, moet u het betreffende lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen met een ruime hoeveelheid water en zo snel mogelijk medische hulp zoeken. 90 De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof kan en mag niet worden gecontroleerd of aangevuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bijvoorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt. De accu moet volledig zijn opgeladen voordat u deze voor de eerste keer gaat gebruiken. De accu moet altijd volledig opgeladen worden bewaard, anders kan deze beschadigd raken. 5.9.1 Accu opladen met motor De accu kan als volgt worden opgeladen met de dynamo van de motor. 1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder afgebeeld. 2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgassen kunnen worden afgevoerd. 3. Start de motor volgens de instructies in de handleiding. 4. Laat de motor 45 minuten lopen. 5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgeladen. 5.9.2 Accu opladen met oplader Als de accu wordt opgeladen met een oplader, dient deze een constante spanning te hebben. Neem contact op met uw leverancier voor een dergelijke oplader. De accu kan beschadigd raken als er een standaard oplader wordt gebruikt. 5.9.3 Verwijderen/Plaatsen De accu zit onder de motorkap. Bij het verwijderen of plaatsen van de accu, dient u rekening te houden met het volgende: • Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel los van de negatieve accuklem (-). Maak daarna de rode kabel los van de positieve accuklem (+). • Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte kabel aan op de negatieve accuklem (-). Als u de kabels niet in de goede volgorde aansluit of losmaakt, kan er kortsluiting ontstaan en kan de accu beschadigd raken. Als u de kabels verwisselt, raken de dynamo en de accu beschadigd. Zet de kabels stevig vast. Losse kabels kunnen brand veroorzaken. De accu moet altijd aangesloten zijn als u de motor wilt laten lopen. Anders kunnen de dynamo en het elektrische systeem beschadigd raken. NEDERLANDS 5.9.4 Reiniging Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met een staalborstel en smeer ze in met vet. 5.10 LUCHTFILTER, MOTOR 5.10.1 Luchtfilter (Plus, Residence, Prestige) 5.10.1.1alt. 1 Het voorfilter (schuimplastic filter) moet na 25 werkuren worden gereinigd/vervangen. Het luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren worden gereinigd/vervangen. LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien de machine in stoffige omstandigheden moet werken. Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt: 1. Verwijder de luchtfilterkap (13:A). 2. Demonteer het papierfilter (13:B) en het voorfilter (13:C) (= schuimplastic filter). Zorg ervoor dat de carburateur niet vuil wordt. Maak het luchtfilterhuis schoon. 3. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervangen. 4. Reinig het voorfilter. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervangen. 5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde. Bij het schoonmaken van de behuizing van het papierfilter mogen geen perslucht of oplosmiddelen op basis van petroleum worden gebruikt. Hierdoor raakt het filter beschadigd. Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken van de behuizing van het papierfilter. Het papierfilterhuis mag niet met olie worden ingesmeerd. 5.10.1.2alt. 2 Het luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren worden gereinigd/vervangen. LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien de machine in stoffige omstandigheden moet werken. Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt: 1. Maak voorzichtig de behuizing van het luchtfilter schoon. 2. Demonteer de luchtfilterkap (13:R) door de twee schroeven te verwijderen. 3. Demonteer het papierfilter (13:S). Zorg ervoor dat de carburateur niet vuil wordt. Maak het luchtfilterhuis schoon. 4. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervangen. 5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde. NL Bij het schoonmaken van de behuizing van het papierfilter mogen geen perslucht of oplosmiddelen op basis van petroleum worden gebruikt. Hierdoor raakt het filter beschadigd. Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken van de behuizing van het papierfilter. Het papierfilterhuis mag niet met olie worden ingesmeerd. 5.10.2Luchtfilter (Ranger Svan, Royal) Reinig het luchtfilter om de 3 maanden of om de 50 werkuren, afhankelijk van wat het eerst van toepassing is. Reinig het papierfilter jaarlijks of om de 200 werkuren, afhankelijk van wat het eerst van toepassing is. Let op! Reinig beide filters vaker indien de machine in stoffige omstandigheden moet werken. 1. Verwijder de luchtfilterkap (afb. 14). 2. Demonteer het papierfilter en het voorfilter (= schuimplastic filter). Zorg ervoor dat de carburateur niet vuil wordt. Maak het luchtfilterhuis schoon. 3. Reinig het voorfilter in vloeibaar schoonmaakmiddel en water. Wring het filter uit tot het droog is. Giet een beetje olie op het filter en knijp de olie erin. 4. Maak het papierfilterhuis als volgt schoon: klop het lichtjes tegen een vlak oppervlak. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervangen. 5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde. Bij het schoonmaken van de behuizing van het papierfilter mogen geen perslucht of oplosmiddelen op basis van petroleum worden gebruikt. Hierdoor raakt het filter beschadigd. Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken van de behuizing van het papierfilter. Het papierfilterhuis mag niet met olie worden ingesmeerd. 5.10.3 Luchtfilter (Excellent) Het voorfilter (schuimplastic filter) moet na 25 werkuren worden gereinigd/vervangen. Het luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren worden gereinigd/vervangen. LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien de machine in stoffige omstandigheden moet werken. Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt: 1. Maak voorzichtig schoon rond de luchtfilterkap. 2. Demonteer de luchtfilterkap (14:A) door de twee klemmen te verwijderen. 3. Demonteer het filter (14:B). Het voorfilter wordt over het luchtfilter geplaatst. Zorg ervoor dat de carburateur niet vuil wordt. Maak de behuizing van het luchtfilter schoon. 91 NL NEDERLANDS 4. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervangen. 5. Reinig het voorfilter. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervangen. 6. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde. Bij het schoonmaken van de behuizing van het papierfilter mogen geen perslucht of oplosmiddelen op basis van petroleum worden gebruikt. Hierdoor raakt het filter beschadigd. Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken van de behuizing van het papierfilter. Het papierfilterhuis mag niet met olie worden ingesmeerd. 5.11 BOUGIE De bougie(s) moet(en) na elke 2000 werkuren worden vervangen (=bij elke tweede basic service). Maak schoon rond de bevestiging van de bougie voordat u deze losmaakt. Bougie: Champion RC12YC of gelijkwaardig. Afstand elektroden: 0,75 mm. 5.12 LUCHTINLAAT 5.14 ZEKERINGEN Als een van de onderstaande problemen optreedt, moet u de betreffende zekering vervangen. Zie afb. 28. Probleem Zekering De motor start niet of slaat meteen 10 A weer af. De accu is opgeladen. Elektrische maaihoogte-instelling 20 A werken niet. Geen enkele elektrische functie 30 A werkt. De accu is opgeladen. 6 OCTROOI - ONTWERPREGISTRATIE Deze machine of onderdelen van deze machine valt/vallen onder de volgende octrooi- en ontwerpregistratie: SE9901091-0, SE9901730-3, SE9401745-6, US595 7497, FR772384, DE69520215.4, GB772384, SE0301072-5, SE04/000239 (PCT), SE0401554-1, SE0501599-5. Zie 10-12:W. De motor is luchtgekoeld. Door een verstopt koelsysteem kan de motor beschadigd raken. Reinig de luchtinlaat van de motor na elke 50 werkuren. Het koelsysteem wordt bij elke basic service nauwkeurig gereinigd. 5.13 SMEREN Alle smeerpunten in onderstaande tabel moeten na elke 50 werkuren en na elke wasbeurt worden gesmeerd. Onderdeel Actie Afb. Middelpunt 4 smeernippels. Gebruik een 17 smeerpistool met universeel vet. Pomp tot het vet eruit komt. Stuurkettin- Reinig de kettingen met een gen staalborstel. Smeer de kettingen met universele kettingspray. Spannings- Smeer de lagerpunten met een 18 armen oliehouder terwijl alle regelaars zijn geactiveerd. Dit werkt het beste met twee personen. Bedienings- Smeer de uiteinden van de 19 kabels kabels met een oliehouder terwijl alle regelaars zijn geactiveerd. Dit moet worden gedaan door twee personen. GGP behoudt zich het recht voor zonder voorafgaande aankondiging wijzigingen in het product aan te brengen. 92
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216

Stiga Park Plus - Royal - Ranger Handleiding

Type
Handleiding