GASGAS SM 700 de handleiding

Type
de handleiding
BEDIENINGSHANDLEIDING 2024
SM 700
Artikelnr. 3215183nl
BESTE GASGAS KLANT,
*3215183nl*
3215183nl
11.10.2023
BESTE GASGAS KLANT,
Hartelijk gefeliciteerd met de aankoop van uw GASGAS-motorfiets. U bent nu in het bezit van een modern en sportief voer-
tuig dat, mits goed onderhouden, u lang plezier zal schenken. We wensen u te allen tijde een goede en veilige reis toe!
Vul hieronder het serienummer van uw voertuig in.
Voertuigidentificatiennummer ( pag. 12) Stempel van de dealer
Motornummer ( pag. 12)
Sleutelnummer ( pag. 12)
De bedieningshandleiding kwam op het tijdstip van publicatie overeen met de nieuwste stand van deze modelserie. Kleine
afwijkingen die het resultaat zijn van een constructieve ontwikkeling kunnen echter niet worden uitgesloten.
Alle hier genoemde gegevens zijn vrijblijvend. GASGAS Motorcycles GmbH houdt zich het recht voor om technische gege-
vens, prijzen, kleuren, vormen, materialen, dienst- en serviceverlening, constructies, uitrustingen en dergelijke zonder voor-
afgaande aankondiging en zonder opgave van redenen te wijzigen resp. zonder vergoeding te annuleren, deze aan te pas-
sen aan de plaatselijke situatie of de productie van een bepaald model zonder voorafgaande aankondiging te beëindigen.
GASGAS Motorcycles is niet aansprakelijk voor leveringsmogelijkheden, afwijkingen van afbeeldingen en beschrijvingen,
drukfouten en vergissingen. De afgebeelde modellen zijn voor een deel voorzien van speciale uitrustingen die niet stan-
daard bij de leveromvang horen.
© 2023 GASGAS Motorcycles GmbH, Mattighofen Oostenrijk
Alle rechten voorbehouden
Nadruk, ook gedeeltelijk, en vermenigvuldigingen van welke aard dan ook zijn uitsluitend toegestaan met schriftelijke toe-
stemming van de auteur.
ISO 9001(12 100 6061)
GASGAS Motorcycles past kwaliteitsborgingsprocessen toe in de zin van de internationale kwaliteitsmanage-
mentsnorm ISO 9001 om een zo hoog mogelijke productkwaliteit te bereiken.
Afgegeven door: TÜV Management Service
GASGAS Motorcycles GmbH
Stallhofnerstraße 3
5230 Mattighofen, Oostenrijk
Dit document is geldig voor de volgende modellen:
SM 700 EU (F0503X3)
INHOUDSOPGAVE
2
INHOUDSOPGAVE
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN ............................... 5
1.1 Gebruikte pictogrammen.............................. 5
1.2 Gebruikte formatteringen............................. 5
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN ....................................... 6
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik .............. 6
2.2 Onjuist gebruik .............................................. 6
2.3 Veiligheidsaanwijzingen ................................ 6
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen ................ 6
2.5 Waarschuwing voor manipulaties ................ 7
2.6 Veilig gebruik ................................................. 7
2.7 Beschermende kleding.................................. 7
2.8 Werkinstructies ............................................. 8
2.9 Milieu............................................................. 8
2.10 Bedieningshandleiding .................................. 8
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN..................................... 9
3.1 Fabrieksgarantie, garantie ............................ 9
3.2 Bedrijfsmiddelen, hulpstoffen ...................... 9
3.3 Reserveonderdelen, technisch
toebehoren.................................................... 9
3.4 Service ........................................................... 9
3.5 Afbeeldingen ................................................. 9
3.6 Klantenservice ............................................... 9
4 AFBEELDING VOERTUIG ............................................ 10
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor
(symbolische weergave).............................. 10
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter
(symbolische weergave).............................. 11
5 SERIENUMMERS ........................................................ 12
5.1 Voertuigidentificatiennummer ................... 12
5.2 Typeplaatje .................................................. 12
5.3 Sleutelnummer............................................ 12
5.4 Motornummer............................................. 12
5.5 Artikelnummer voorvork............................. 13
5.6 Artikelnummer schokdemper ..................... 13
6 BEDIENINGSELEMENTEN........................................... 14
6.1 Koppelingshendel........................................ 14
6.2 Remhendel .................................................. 14
6.3 Gashendel.................................................... 14
6.4 Claxonknop.................................................. 14
6.5 Lichtschakelaar............................................ 15
6.6 Richtingaanwijzerschakelaar....................... 15
6.7 Noodstopschakelaar.................................... 15
6.8 Startknop ..................................................... 15
6.9 ABS-knop ..................................................... 16
6.10 Combinatieschakelaar................................. 16
6.11 Contact- en stuurslot................................... 17
6.12 Overzicht controlelampjes .......................... 17
6.13 Zadelontgrendeling ..................................... 18
6.14 Grepen......................................................... 18
6.15 Voetsteun passagier.................................... 18
6.16 Versnellingshendel ...................................... 18
6.17 Rempedaal................................................... 19
6.18 Zijstandaard................................................. 19
6.19 Tankdop openen ......................................... 19
6.20 Tankdop sluiten ........................................... 20
6.21 Gecombineerd instrument.......................... 20
6.21.1 Overzicht ................................................ 20
6.21.2 Activering en test ................................... 21
6.21.3 Gecombineerd instrument instellen...... 21
6.21.4 Kilometer of mijl instellen...................... 21
6.21.5 Tijd instellen ........................................... 22
6.21.6 Service-interval instellen........................ 22
6.21.7 Traject 1.................................................. 23
6.21.8 Traject 2.................................................. 23
6.21.9 Gemiddelde snelheid 1 .......................... 23
6.21.10 Gemiddelde snelheid 2 .......................... 24
6.21.11 Rijtijd 1.................................................... 24
6.21.12 Rijtijd 2.................................................... 24
6.21.13 Bedrijfsurenteller ................................... 24
6.21.14 Klok ......................................................... 25
6.21.15 Service-intervalindicatie......................... 25
6.21.16 Toerentalindicatie .................................. 25
6.21.17 Odometer ............................................... 26
6.21.18 Versnellingsindicatie .............................. 26
6.21.19 Serviceweergave .................................... 26
6.21.20 Traject brandstofreserve ....................... 26
7 INBEDRIJFSTELLING ................................................... 27
7.1 Aanwijzingen voor eerste
inbedrijfstelling............................................ 27
7.2 Motor inrijden ............................................. 28
7.3 Voertuig beladen......................................... 28
8 RIJ-INSTRUCTIES ........................................................ 30
8.1 Controle en onderhoud voor iedere
inbedrijfstelling............................................ 30
8.2 Voertuig starten .......................................... 30
8.3 Beginnen met rijden.................................... 31
8.4 Schakelen, rijden ......................................... 31
8.5 QUICKSHIFTER+ ........................................... 34
8.6 Motorfietstractiecontrole ........................... 35
8.7 Afremmen.................................................... 35
8.8 Stoppen, parkeren....................................... 36
8.9 Transport ..................................................... 37
8.10 Wegslepen bij pech..................................... 37
8.11 Brandstof tanken......................................... 38
9 SERVICESCHEMA........................................................ 39
9.1 Extra informatie........................................... 39
9.2 Serviceschema............................................. 39
10 CHASSIS AFSTELLEN................................................... 41
10.1 Voorvork/schokdemper .............................. 41
10.2 Vorksprong .................................................. 41
10.3 Ingaande demping voorvork instellen ........ 41
10.4 Uitgaande demping voorvork instellen ...... 42
10.5 Ingaande demping schokdemper ............... 42
10.6 Ingaande demping lowspeed van de
schokdemper instellen................................ 42
INHOUDSOPGAVE
3
10.7 Ingaande demping highspeed van de
schokdemper instellen................................ 43
10.8 Uitgaande demping van de
schokdemper instellen................................ 44
10.9 Stuurpositie ................................................. 44
10.10 Stuurpositie instellen .............................. 44
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS........................ 46
11.1 Motorfiets met hefbok opkrikken............... 46
11.2 Motorfiets van hefbok nemen.................... 46
11.3 Motorfiets met hefbok achter
opkrikken ..................................................... 46
11.4 Motorfiets van hefbok achter nemen......... 47
11.5 Motorfiets met hefbok voor opkrikken ...... 47
11.6 Motorfiets van hefbok voor nemen............ 47
11.7 Vuilschrapers vorkpoten reinigen............... 48
11.8 Voorvorkprotector demonteren................. 48
11.9 Voorvorkprotector monteren ..................... 49
11.10 Zadel verwijderen........................................ 49
11.11 Zadel monteren........................................... 49
11.12 Boordgereedschap demonteren................. 50
11.13 Boordgereedschap opbergen ..................... 50
11.14 Zijbekleding verwijderen............................. 51
11.15 Zijbekleding monteren ................................ 52
11.16 Spatbord voor demonteren ........................ 53
11.17 Spatbord voor monteren ............................ 53
11.18 Luchtfilter demonteren ........................... 53
11.19 Luchtfilter monteren ............................... 54
11.20 Kettingvervuiling controleren ..................... 54
11.21 Ketting reinigen ........................................... 55
11.22 Kettingspanning controleren ...................... 55
11.23 Kettingspanning instellen............................ 56
11.24 Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel
en kettinggeleiding controleren ................. 57
11.25 Kettinggeleiding instellen ........................ 60
11.26 Rubberen stuurcovers controleren............. 60
11.27 Uitgangspositie koppelingshendel
instellen ....................................................... 61
11.28 Vloeistofpeil hydraulische koppeling
controleren/corrigeren ............................... 61
12 REMSYSTEEM............................................................. 63
12.1 Antiblokkeersysteem (ABS)......................... 63
12.2 Uitgangspositie van de remhendel
instellen ....................................................... 64
12.3 Remschijven controleren ............................ 64
12.4 Remvloeistofpeil voorwielrem
controleren.................................................. 65
12.5 Remvloeistof van de voorwielrem
bijvullen ................................................... 66
12.6 Remvoeringen en remvoeringborging
van de voorwielrem controleren ................ 67
12.7 Vrije slag rempedaal controleren ............... 67
12.8 Uitgangspositie van het rempedaal
instellen ................................................... 68
12.9 Remvloeistofpeil achterwielrem
controleren.................................................. 69
12.10 Remvloeistof achterwielrem bijvullen .... 69
12.11 Remvoeringen en remvoeringborging
van de achterwielrem controleren ............. 70
13 WIELEN, BANDEN ...................................................... 72
13.1 Voorwiel demonteren ............................. 72
13.2 Voorwiel monteren ................................. 72
13.3 Achterwiel demonteren .......................... 74
13.4 Achterwiel monteren .............................. 75
13.5 Demperpakkingen van de
achterwielnaaf controleren .................... 76
13.6 Bandentoestand controleren...................... 77
13.7 Bandenspanning controleren...................... 78
13.8 Gebruik van bandenreparatiespray ............ 78
14 ELEKTRONICA............................................................. 80
14.1 12V-accu demonteren ............................ 80
14.2 12V-accu monteren ................................ 80
14.3 12V-accu laden ........................................ 81
14.4 Hoofdzekering vervangen ........................... 82
14.5 ABSzekeringen vervangen ......................... 83
14.6 Zekeringen van de afzonderlijke
elektrische verbruikers vervangen.............. 84
14.7 Koplampkap met koplamp demonteren..... 86
14.8 Koplampkap met koplamp monteren......... 86
14.9 Lamp koplamp vervangen........................... 87
14.10 Zijlichtlamp vervangen ................................ 87
14.11 Koplampinstelling controleren.................... 88
14.12 Lichtbundelbreedte van de koplamp
instellen ....................................................... 89
14.13 ACC1 en ACC2.............................................. 89
14.14 Diagnosestekker .......................................... 89
15 KOELSYSTEEM............................................................ 90
15.1 Koelsysteem ................................................ 90
15.2 Antivries en koelmiddelpeil controleren .... 90
15.3 Koelmiddelpeil controleren ........................ 91
15.4 Koelmiddel aftappen ............................... 92
15.5 Koelsysteem vullen/ontluchten .............. 93
15.6 Koelmiddel verversen ............................. 94
16 MOTOR AFSTELLEN ................................................... 96
16.1 Rijmodus wijzigen........................................ 96
16.2 Tractiecontrole instellen ............................. 96
16.3 Uitgangspositie versnellingshendel
controleren.................................................. 97
16.4 Uitgangspositie van de
versnellingshendel instellen .................... 97
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR......................... 98
17.1 Motoroliepeil controleren .......................... 98
17.2 Motorolie verversen, oliefilter
vervangen en oliezeven reinigen ............ 98
17.3 Motorolie bijvullen................................... 101
18 REINIGING, ONDERHOUD....................................... 102
18.1 Motorfiets reinigen .................................. 102
18.2 Controle en onderhoud voor rijden in
de winter .................................................. 103
INHOUDSOPGAVE
4
19 STALLING................................................................. 104
19.1 Stalling ...................................................... 104
19.2 Inbedrijfstelling na stalling ....................... 105
20 OPSPOREN VAN FOUTEN ....................................... 106
21 TECHNISCHE GEGEVENS......................................... 108
21.1 Motor........................................................ 108
21.2 Aanhaalmomenten motor ....................... 109
21.3 Vulhoeveelheden ..................................... 111
21.3.1 Motorolie............................................. 111
21.3.2 Koelmiddel........................................... 111
21.3.3 Brandstof............................................. 112
21.4 Chassis ...................................................... 112
21.5 Elektronica................................................ 113
21.6 Banden...................................................... 113
21.7 Voorvork ................................................... 113
21.8 Schokdemper............................................ 114
21.9 Aanhaalmomenten chassis ...................... 114
22 GEBRUIKSSTOFFEN ................................................. 119
23 HULPSTOFFEN......................................................... 121
24 NORMEN................................................................. 122
25 LIJST MET VAKBEGRIPPEN...................................... 123
26 LIJST MET AFKORTINGEN ....................................... 124
27 LIJST MET SYMBOLEN............................................. 125
27.1 Rode pictogrammen................................. 125
27.2 Gele of oranje pictogrammen.................. 125
27.3 Groene en blauwe pictogrammen........... 125
INDEX ............................................................................... 126
SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 1
5
1.1 Gebruikte pictogrammen
Hieronder wordt het gebruik van bepaalde pictogrammen toegelicht.
Kenmerkt een verwachte reactie (bijv. van een werkstap handeling of functie).
Kenmerkt een onverwachte reactie (bijv. van een werkstap handeling of functie).
Kenmerkt werkzaamheden die specialistische kennis en technisch inzicht vereisen. Laat de werkzaamhe-
den voor uw eigen veiligheid uitvoeren in een geautoriseerde GASGAS Motorcycles-garage. Daar wordt
uw motorfiets door speciaal geschoolde vakkundige medewerkers met het benodigde speciale gereed-
schap optimaal onderhouden.
Kenmerkt de verwijzing naar een pagina (op de aangegeven pagina vindt u meer informatie).
Kenmerkt een aanwijzing met verdere informatie of tips.
Kenmerkt het resultaat uit een test-/controlestap.
Kenmerkt het einde van een werkzaamheid, inclusief eventuele nabewerkingen.
1.2 Gebruikte formatteringen
Hieronder worden de gebruikte letterformaten verklaard.
Eigennaam Kenmerkt een eigennaam.
Naam®Kenmerkt een beschermde naam.
Merk™ Kenmerkt een merk in het handelsverkeer.
Onderstreepte woorden Verwijzen naar technische details van het voertuig of kenmerken vaktermen die
in de begrippenlijst worden uitgelegd.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
6
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik
Het voertuig is zo ontworpen en gebouwd, dat het kan worden gebruikt bij normale belastingen tijdens het rijden over de
weg en op eenvoudig terrein (niet-geasfalteerde wegen).
Dit voertuig is niet geschikt voor gebruik op racecircuits.
Info
Dit voertuig is alleen in de gehomologeerde uitvoering toegelaten voor het rijden op de openbare weg.
2.2 Onjuist gebruik
Gebruik het voertuig uitsluitend op de beoogde wijze.
Het niet op de beoogde wijze gebruiken van het voertuig kan leiden tot gevaren voor personen, materiaal en milieu.
Elk gebruik van het voertuig anders dan op de beoogde wijze geldt als onjuist gebruik.
Als onjuist gebruik geldt ook het gebruik van bedrijfsen hulpmiddelen die niet voldoen aan de vereiste specificaties voor
het toepassingsgebied.
2.3 Veiligheidsaanwijzingen
Voor een veilige omgang met het beschreven product dienen enkele veiligheidsaanwijzingen in acht te worden genomen.
Lees daarom deze handleiding en alle andere handleidingen in de omvang van de levering zorgvuldig door. De veiligheids-
aanwijzingen zijn geaccentueerd en met links gekoppeld aan de relevante plaatsen in de tekst.
Info
Op goed zichtbare plaatsen op het beschreven product zijn verschillende aanwijzings- en waarschuwingsstickers
aangebracht. Geen stickers met aanwijzingen en waarschuwingen verwijderen. Als deze ontbreken kunt u of andere
personen de gevaren niet herkennen en daardoor letsel oplopen.
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen
Gevaar
Waarschuwing voor een gevaar dat direct en met zekerheid overlijden of zwaar blijvend letsel tot gevolg heeft als u
niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat waarschijnlijk overlijden of zwaar letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste
voorzorgsmaatregelen neemt.
Voorzichtig
Waarschuwing voor een gevaar dat mogelijk licht letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen
neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat aanmerkelijke schade aan machine of materiaal tot gevolg heeft als u niet de juiste
voorzorgsmaatregelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat schade aan het milieu tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen
neemt.
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2
7
2.5 Waarschuwing voor manipulaties
Het is niet toegestaan wijzigingen aan te brengen aan de componenten van de geluidsdemping. De volgende maatregelen
of de realisatie van de betreffende toestanden zijn wettelijk verboden:
1 Verwijderen of buiten werking stellen van systemen of componenten van een nieuw voertuig die de geluidsdemping
dienen voordat het wordt verkocht of geleverd aan de eindklant of tijdens de gebruiksduur van het voertuig voor
andere doeleinden dan voor service, reparatie of vervanging, evenals
2 Gebruik van het voertuig nadat een dergelijk systeem of een dergelijke component verwijderd of buiten werking is
gesteld.
Voorbeelden van wettelijk verboden manipulaties:
1 Verwijderen of doorboren van einddempers, geluidsdempers, bochtstukken of andere componenten die uitlaatgassen
geleiden.
2 Verwijderen of doorboren van delen van het inlaatsysteem.
3 Gebruik in niet-correcte onderhoudstoestand.
4 Vervangen van bewegende onderdelen van het voertuig, onderdelen van het uitlaatsysteem of onderdelen van het
inlaatsysteem door onderdelen die niet door de fabrikant zijn toegelaten.
2.6 Veilig gebruik
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zichzelf en
voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, radiateur, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze voer-
tuigcomponenten zijn afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Het voertuig uitsluitend in technisch goede staat, op de boogde wijze, en veiligheids- en milieubewust gebruiken.
Voor het wegverkeer is het juiste rijbewijs vereist.
Storingen die de veiligheid beïnvloeden, moeten onmiddellijk door een geautoriseerde GASGAS Motorcycles-garage worden
verholpen.
De op het voertuig aangebrachte stickers met aanwijzingen en waarschuwingen in acht nemen.
2.7 Beschermende kleding
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede broek en
jas met bescherming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschrif-
ten.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
8
Voor uw eigen veiligheid adviseert GASGAS Motorcycles om het voertuig uitsluitend met geschikte beschermende kleding
te gebruiken.
2.8 Werkinstructies
Voor zover niet anders aangegeven moet bij alle werkzaamheden het contact zijn uitgeschakeld (modellen met contactslot,
modellen met transpondersleutel) resp. de motor stilstaan (modellen zonder contactslot of transpondersleutel).
Voor enkele werkzaamheden zijn hulpgereedschappen vereist. Deze maken geen deel uit van het voertuig, maar kunnen
worden besteld onder vermelding van de aangegeven nummers tussen haakjes. Voorbeeld: lagertrekker (15112017000)
Tenzij anders vermeld gelden de normale voorwaarden voor alle werkzaamheden en beschrijvingen.
Omgevingstemperatuur 20 °C
Omgevingsluchtdruk 1.013 mbar
Relatieve luchtvochtigheid 60 ± 5 %
Onderdelen die niet kunnen worden hergebruikt (bijvoorbeeld zelfborgende schroeven en moeren, expansieschroeven,
afdichtingen, dichtringen, keerringen, splitpennen, borgplaten) tijdens de montage door nieuwe onderdelen vervangen.
Voor enkele schroefverbindingen is schroefborging (bijvoorbeeld Loctite®) vereist. Specifieke aanwijzingen van de fabrikant
bij het gebruik in acht nemen.
Als op een nieuw onderdeel reeds schroefborgmiddel (bijv. Precote®) is aangebracht, geen extra borgmiddel aanbrengen.
Onderdelen die na de demontage worden hergebruikt, reinigen en controleren op beschadiging en slijtage. Beschadigde of
versleten onderdelen vervangen.
Na een reparatie of servicebeurt controleren of het voertuig verkeersveilig is.
2.9 Milieu
Door op een verantwoorde manier met uw motorfiets om te gaan kunt u ervoor zorgen dat er geen problemen en conflic-
ten ontstaan. Om de toekomst van de motorsport veilig te stellen mag u de motorfiets alleen legaal gebruiken, dient u mili-
eubewust te handelen en de rechten van anderen te respecteren.
Houdt u zich bij het afvoeren van oude olie, andere verbruiks- en hulpstoffen en oude onderdelen aan de geldende wet- en
regelgeving in het betreffende land.
Omdat motorfietsen niet onder de EU-richtlijn voor de afdanking van oude voertuigen vallen, bestaat er geen wettelijke
regeling voor het afdanken van een oude motorfiets. Uw geautoriseerde GASGAS Motorcycles-dealer is u graag van dienst.
2.10 Bedieningshandleiding
Lees deze bedieningshandleiding zorgvuldig en volledig door, voordat u voor het eerst met de motorfiets gaat rijden. In de
bedieningshandleiding vindt u veel informatie en tips die bediening, gebruik en service eenvoudiger maken. Alleen zo komt
u te weten hoe u het voertuig het beste afstelt op uw situatie en hoe u zich tegen letsel kunt beschermen.
Tip
Bewaar deze bedieningshandleiding op uw eindapparaat, zodat deze altijd kan worden nagelezen.
Neem contact op met een geautoriseerde GASGAS Motorcycles-dealer als u meer over het voertuig wilt weten of als tijdens
het lezen iets niet duidelijk is.
De bedieningshandleiding is een belangrijk deel van het voertuig. Bij verkoop moet de bedieningshandleiding door de
nieuwe eigenaar opnieuw worden gedownload.
De bedieningshandleiding kan via de QR-code of de link op het leveringscertificaat meerdere keren worden gedownload.
De bedieningshandleiding is bovendien als download beschikbaar bij uw geautoriseerde GASGAS Motorcycles-dealer en
op de GASGAS Motorcycles-website. Via uw gecertificeerde GASGAS Motorcyclesdealer kan ook een afgedrukt exemplaar
worden besteld.
Internationale GASGAS Motorcycles-website: http://www.gasgas.com
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 3
9
3.1 Fabrieksgarantie, garantie
De in het serviceschema voorgeschreven werkzaamheden mogen uitsluitend door een geautoriseerde
GASGAS Motorcycles-garage worden uitgevoerd en moeten in het GASGAS Motorcycles Dealer.net worden bevestigd,
omdat anders de garantie volledig vervalt. Bij schade of gevolgschade die door manipulaties en/of wijzigingen aan het
voertuig is veroorzaakt, bestaat er geen aanspraak op fabrieksgarantie.
3.2 Bedrijfsmiddelen, hulpstoffen
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
Bedrijfsmiddelen en hulpstoffen volgens de bedieningshandleiding en specificaties gebruiken.
3.3 Reserveonderdelen, technisch toebehoren
Gebruik voor uw eigen veiligheid alleen reserveonderdelen en toebehoren die door GASGAS Motorcycles zijn vrijgegeven
en/of aanbevolen en laat deze alleen in een geautoriseerde GASGAS Motorcycles-garage monteren. Voor andere producten
en daardoor veroorzaakte schade is GASGAS Motorcycles niet aansprakelijk.
Enkele reserveonderdelen en toebehoren zijn bij de betreffende beschrijvingen tussen haakjes aangegeven. Uw geautori-
seerde GASGAS Motorcycles-dealer adviseert u graag.
De actuele GASGAS Technical Accessories voor uw voertuig vindt u op de GASGAS Motorcycles-website.
Internationale GASGAS Motorcycles-website: http://www.gasgas.com
3.4 Service
Voorwaarde voor een storingsvrij gebruik en het voorkomen van voortijdige slijtage is dat u zich houdt aan de in de bedie-
ningshandleiding genoemde service-, onderhouds- en afstelwerkzaamheden aan de motor en het chassis. Door een onjuist
afgesteld chassis kunnen chassiscomponenten beschadigen of afbreken.
Wanneer het voertuig onder zwaardere omstandigheden wordt gebruikt, zoals bij stoffige omgeving, sterke regen, hoge
temperaturen of met zware bagage, kunnen componenten zoals luchtfilter, aandrijving, remsystemen of veringscompo-
nenten duidelijk sneller verslijten. Daarom kan het nodig zijn onderdelen reeds voor het bereiken van het volgende service-
interval te controleren of te vervangen.
Het is belangrijk dat u zich strikt houdt aan de voorgeschreven inrijtijden en service-intervallen. De inachtneming daarvan
draagt in belangrijke mate bij aan de verhoging van de levensduur van de motorfiets.
Bij de intervallen gebaseerd op tijd of kilometerstand is het interval dat als eerste komt doorslaggevend.
3.5 Afbeeldingen
De in de handleiding weergegeven afbeeldingen tonen deels speciale uitrustingen.
Voor een betere weergave en toelichting kunnen enkele onderdelen gedemonteerd of niet afgebeeld zijn. Voor de betref-
fende beschrijving is het echter niet altijd noodzakelijk dat deze onderdelen worden gedemonteerd. Houdt u zich aan de
aanwijzingen in de tekst.
3.6 Klantenservice
De geautoriseerde GASGAS Motorcycles-dealer beantwoordt graag uw vragen over uw voertuig of over GASGAS Motorcy-
cles.
De lijst met geautoriseerde GASGAS Motorcycles-dealers vindt u op de GASGAS Motorcycles-website.
Internationale GASGAS Motorcycles-website: http://www.gasgas.com
4 AFBEELDING VOERTUIG
10
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische weergave)
W00173-10
1Remhendel ( pag. 14)
2Koppelingshendel ( pag. 14)
3Tankdop
3Zadelontgrendeling ( pag. 18)
4Zijstandaard ( pag. 19)
5Ingaande demping schokdemper ( pag. 42)
6Versnellingshendel ( pag. 18)
7Boordgereedschap
AFBEELDING VOERTUIG 4
11
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische weergave)
V02691-10
1Contact- en stuurslot ( pag. 17)
2Voorvorkinstelling ingaande demping
3Lichtschakelaar ( pag. 15)
3Richtingaanwijzerschakelaar ( pag. 15)
3Claxonknop ( pag. 14)
4Combinatieschakelaar ( pag. 16)
5Noodstopschakelaar ( pag. 15)
5Startknop ( pag. 15)
6Gashendel ( pag. 14)
7Voorvorkinstelling uitgaande demping
8Voertuigidentificatiennummer ( pag. 12)
9Rempedaal ( pag. 19)
5 SERIENUMMERS
12
5.1 Voertuigidentificatiennummer
401945-10
Het voertuigidentificatienummer 1is aan de rechterkant van het bal-
hoofd gegraveerd.
5.2 Typeplaatje
V02700-10
Het typeplaatje Europa 1bevindt zich rechts aan het frame.
5.3 Sleutelnummer
V02729-10
Sleutelnummer 1staat op de KEYCODECARD.
Info
U hebt het sleutelnummer nodig voor het bestellen van een
reservesleutel. Bewaar de KEYCODECARD op een veilige plaats.
5.4 Motornummer
401949-10
Het motornummer 1is in de linkerzijde van de motor onder het
ketting-aandrijfwiel gegraveerd.
SERIENUMMERS 5
13
5.5 Artikelnummer voorvork
401947-10
Het artikelnummer van de voorvork 1is aan de binnenzijde van de
asopname gegraveerd.
5.6 Artikelnummer schokdemper
402025-10
Het artikelnummer van de schokdemper 1is aan de linkerkant van de
schokdemper aangebracht.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
14
6.1 Koppelingshendel
M02152-10
De koppelingshendel 1is aan de linkerkant van het stuur aangebracht.
De koppeling wordt hydraulisch bediend en automatisch bijgesteld.
6.2 Remhendel
V02756-10
De remhendel 1is aan de rechterzijde van het stuur aangebracht.
De voorwielrem wordt geschakeld met de remhendel.
6.3 Gashendel
V02757-10
De gashendel 1is aan de rechterzijde van het stuur aangebracht.
6.4 Claxonknop
V02758-10
De claxonknop 1is links aan het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Claxonknop in de uitgangspositie
Claxonknop ingedrukt In deze stand wordt de claxon bediend.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
15
6.5 Lichtschakelaar
V02758-11
De lichtschakelaar 1is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Dimlicht aan Lichtschakelaar is omlaag gezwenkt. In deze
stand zijn het dimlicht en het achterlicht ingeschakeld.
Groot licht aan Lichtschakelaar is omhoog gezwenkt. In
deze stand zijn het groot licht en het achterlicht ingescha-
keld.
6.6 Richtingaanwijzerschakelaar
V02758-12
De richtingaanwijzerschakelaar 1is aan de linkerzijde van het stuur
aangebracht.
Mogelijke toestanden
Richtingaanwijzer uit
Richtingaanwijzer links aan Richtingaanwijzerschake-
laar naar links geschakeld. De richtingaanwijzerschakelaar
springt na het schakelen terug in de middelste stand.
Richtingaanwijzer rechts aan Richtingaanwijzerschakelaar
naar rechts geschakeld. De richtingaanwijzerschakelaar
springt na het schakelen terug in de middelste stand.
Voor het uitschakelen van de richtingaanwijzer moet u de richtingaan-
wijzerschakelaar naar de schakelaarbehuizing duwen.
6.7 Noodstopschakelaar
V02759-10
De noodstopschakelaar 1is aan de rechterzijde van het stuur aange-
bracht.
Mogelijke toestanden
Noodstopschakelaar uit In deze stand is het ontstekings-
circuit onderbroken. Een draaiende motor schakelt uit en
een stilstaande motor kan niet worden gestart.
Noodstopschakelaar aan Deze stand is noodzakelijk bij
het rijden, het ontstekingscircuit is gesloten.
6.8 Startknop
V02759-11
De startknop 1is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Startknop in de uitgangspositie
Startknop ingedrukt In deze stand wordt de startmotor geacti-
veerd.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
16
6.9 ABS-knop
S04356-10
De ABS-knop 1bevindt zich links naast het gecombineerde instru-
ment.
Info
De ABS-knop dient ook als ABS-waarschuwingslampje
( pag. 63).
6.10 Combinatieschakelaar
V02706-10
De combinatieschakelaar is links op het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
1 STREET Bij brandende led 1zijn de rijmodus STREET en
de tractiecontrole geactiveerd.
1 TC STREET zonder TC Bij brandende leds 1en TC is de rijmo-
dus STREET actief en de tractiecontrole is gedeactiveerd.
2 SPORT Bij brandende led 2zijn de rijmodus SPORT
een later werkende tractiecontrole en de ABS-modus
Supermoto geactiveerd.
2 TC SPORT zonder TC Bij brandende leds2en TC zijn de rij-
modus SPORT en de ABS-modus Supermoto actief. De
tractiecontrole is gedeactiveerd.
H02887-01
De combinatieschakelaar geeft de actuele instelling van de rijmodus en
van de tractiecontrole weer.
Met de knop MAP aan de combinatieschakelaar worden de rijmodus, de
tractiecontrole en de ABS-modus gewijzigd.
Met de knop TC van de combinatieschakelaar wordt de tractiecontrole
geactiveerd of gedeactiveerd.
Info
Elke keer bij het inschakelen van het contact gaan alle drie leds
van de schakelaar branden voor een functiecontrole.
Als alle drie leds tijdens het bedrijf branden, heeft de motorbe-
sturingsunit een fout herkend. Onmiddellijk een geautoriseerde
GASGAS Motorcycles-garage opzoeken.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
17
6.11 Contact- en stuurslot
S03271-01
Het contact-/stuurslot bevindt zich voor het zadel.
Mogelijke toestanden
Ontsteking uit In deze stand is het ontstekingscircuit
onderbroken. Een draaiende motor schakelt uit en een
stilstaande motor schakelt niet in. De contactsleutel kan
eruit worden getrokken.
Ontsteking aan In deze stand is het ontstekingscircuit
gesloten en kan de motor worden gestart.
Stuur geblokkeerd In deze stand is het ontstekingscircuit
onderbroken en het stuur geblokkeerd. De contactsleutel
kan eruit worden getrokken.
6.12 Overzicht controlelampjes
S04357-01
Mogelijke toestanden
ABS-waarschuwingslampje brandt/knippert geel Als
het ABS-waarschuwingslampje brandt, is het ABS niet
actief. Het ABS-waarschuwingslampje brandt ook als
er een fout wordt herkend. Contact opnemen met
geautoriseerde GASGAS Motorcycles-garage. Als het
ABS-waarschuwingslampje langzaam knippert, is de
ABS-modus Supermoto actief.
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht is
ingeschakeld.
Waarschuwingslampje brandstofpeil brandt oranje
Brandstofpeil heeft de reservemarkering bereikt.
Controlelampje storing brandt oranje De OBD heeft een
fout in de voertuigelektronica geconstateerd. Volgens
de verkeersregels stoppen en contact opnemen met een
geautoriseerde GASGAS Motorcycles-garage.
Waarschuwingslampje koelmiddeltemperatuur brandt
rood Koelmiddeltemperatuur heeft een kritische waarde
bereikt. Volgens de verkeersregels stoppen, de motor
afzetten, laten afkoelen en het koelmiddelpeil controle-
ren.
Controlelampje stationair brandt groen Versnelling is in
positie vrij geschakeld.
Controlelampje richtingaanwijzer knippert groen Rich-
tingaanwijzer is ingeschakeld.
Waarschuwingslampje oliedruk brandt rood Oliedruk is
te laag. Onmiddellijk veilig stoppen en de motor afzetten.
TC-controlelampje brandt/knippert geel Als het
TC-controlelampje brandt, is de bochten-MTC
( pag. 35) niet actief. Als het TC-controlelampje en
beide rijmoduslampjes gelijktijdig branden, is een
fout herkend. Contact opnemen met geautoriseerde
GASGAS Motorcycles-garage. Het TC-controlelampje
knippert als bochten-MTC actief ingrijpt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
18
6.13 Zadelontgrendeling
V02707-10
De handgreep 1ontgrendelt het zadel.
Info
De lus voor het ontgrendelen van de zitting bevindt zich onder
de tankdop.
6.14 Grepen
V02717-10
De grepen 1zijn bestemd voor het rangeren van de motorfiets.
Bij het rijden met een passagier kan deze zich hieraan vasthouden.
6.15 Voetsteun passagier
V02760-10
De voetsteunen voor de passagier kunnen worden ingeklapt.
Mogelijke toestanden
Voetsteun passagier ingeklapt Voor het rijden zonder passagier.
Voetsteun passagier uitgeklapt Voor het rijden met passagier.
6.16 Versnellingshendel
401950-10
De versnellingshendel 1is aan de linkerzijde van de motor gemon-
teerd.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
19
401950-11
De positie van de versnellingen zijn weergegeven op de afbeelding.
De neutrale of vrije stand bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling.
6.17 Rempedaal
401956-10
Het rempedaal 1bevindt zich voor de voetsteun.
De achterwielrem wordt geschakeld met het rempedaal.
6.18 Zijstandaard
401943-10
De zijstandaard 1bevindt zich aan de linker voertuigzijde.
De zijstandaard wordt gebruikt voor het parkeren van de motorfiets.
Info
Tijdens het rijden moet de zijstandaard opgeklapt zijn.
De zijstandaard is gekoppeld aan het veiligheidsstartsysteem.
Lees de rijinstructies.
Mogelijke toestanden
Zijstandaard uitgeklapt Het voertuig kan op de zijstandaard wor-
den neergezet. Het veiligheidsstartsysteem is actief.
Zijstandaard ingeklapt Deze stand is altijd nodig als u gaat rijden.
Het veiligheidsstartsysteem is niet actief.
6.19 Tankdop openen
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
20
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is gevaarlijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als brandstof in
de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bewaar brandstof correct in een geschikt reservoir en buiten het bereik van kinderen.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
V02709-10
Klep 1op de tankdop openklappen en contactsleutel insteken.
Contactsleutel 90° tegen de klok in draaien en tankdop verwijderen.
Info
De tankdop is voorzien van een brandstoftankontluchting.
6.20 Tankdop sluiten
V02710-01
Tankdop plaatsen en contactsleutel 90° met de klok mee draaien.
Contactsleutel uittrekken en klep dichtklappen.
6.21 Gecombineerd instrument
6.21.1 Overzicht
S04376-01
1+ knop
2Serviceweergave ( pag. 26)
3Snelheidsindicator
4Display
5Overzicht controlelampjes ( pag. 17)
6Versnellingsindicatie ( pag. 26)
7- knop
BEDIENINGSELEMENTEN 6
21
6.21.2 Activering en test
S04360-01
Gecombineerd instrument activeren
Het gecombineerde instrument wordt geactiveerd als het contact wordt
ingeschakeld.
Displaytest
Voor de functiecontrole van het display lichten kort alle indicatieseg-
menten op.
6.21.3 Gecombineerd instrument instellen
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
S04366-01
Beide knoppen 3 - 5 seconden ingedrukt houden.
Het setupmenu wordt weergegeven.
Info
In het setupmenu kunnen alle weergaven worden geacti-
veerd en gedeactiveerd.
S04362-01
Met de +knop de gewenste weergave selecteren.
Met de knop de geselecteerde weergave activeren of deactiveren.
Info
Een geactiveerde weergave knippert snel.
Een gedeactiveerde weergave knippert langzaam.
De +knop zo vaak indrukken tot het setupmenu wordt gesloten.
Info
Als het setupmenu gesloten is, kan met de +of knop tussen
de geactiveerde weergaven worden gewisseld.
6.21.4 Kilometer of mijl instellen
Info
Als de eenheid wordt gewijzigd, blijft de waarde bewaard en wordt dienovereenkomstig omgerekend.
Landspecifieke instelling aanpassen.
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
22
S04361-01
Beide knoppen 3 - 5 seconden ingedrukt houden.
Het setupmenu wordt weergegeven.
De +knop zo vaak indrukken tot in de weergave km of mp knippert.
Met de knop van km naarmp of van mp naar km wisselen.
De +knop indrukken.
De ingevoerde instelling wordt overgenomen en het setup-
menu wordt gesloten.
6.21.5 Tijd instellen
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
S04363-01
De +of knop zo vaak indrukken tot in het gecombineerde instru-
ment de weergave CLK verschijnt.
De knop 3-5 seconden ingedrukt houden.
Het gecombineerde instrument wisselt naar de instelmodus
van de klok.
De knop indrukken om de 24 uursweergave of de 12 uursweergave
van de klok te selecteren.
Met de +knop de selectie bevestigen.
De instelling wordt overgenomen en het gecombineerde instru-
ment wisselt naar het volgende menupunt.
S04367-01
Met de knop de uren instellen.
Met de +knop de selectie bevestigen.
De instelling wordt overgenomen en het gecombineerde instru-
ment wisselt naar het volgende menupunt.
Met de knop de minuten instellen.
Met de +knop de selectie bevestigen.
De instelling wordt overgenomen en de instelmodus wordt
gesloten.
6.21.6 Service-interval instellen
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
S04375-01
De +of knop zo vaak indrukken tot SER in het gecombineerde
instrument wordt weergegeven.
De knop zo lang indrukken tot de service-intervalindicatie begint te
knipperen.
De knop zo vaak indrukken tot het gewenste service-interval wordt
weergegeven.
Info
De weergave kan in een bereik van 500 tot 10.000 worden
ingesteld.
De knop 3-5 seconden ingedrukt houden tot de weergave niet
meer knippert.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
23
6.21.7 Traject 1
S04369-01
De +of knop zo vaak indrukken tot TR1 in het gecombineerde
instrument wordt weergegeven.
TR1 geeft de afstand 1 aan sinds de laatste reset, bijvoorbeeld tussen
twee tankstops.
Info
Als de waarde 9999,9 wordt overschreden, wordt TR1 automa-
tisch gereset op 0,0.
Knop kort
indrukken.
Volgende weergavemodus
Knop kort
indrukken.
Volgende weergavemodus
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
TR1 wordt op 0,0 gereset.
6.21.8 Traject 2
S04370-01
De +of knop zo vaak indrukken tot TR2 in het gecombineerde
instrument wordt weergegeven.
TR2 geeft de afstand 2 aan sinds de laatste reset, bijvoorbeeld tussen
twee tankstops.
Info
Als de waarde 9999,9 wordt overschreden, wordt TR2 automa-
tisch gereset op 0,0.
Knop kort
indrukken.
Volgende weergavemodus
Knop kort
indrukken.
Volgende weergavemodus
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
TR2 wordt op 0,0 gereset.
6.21.9 Gemiddelde snelheid 1
S04371-01
De +of knop zo vaak indrukken tot A1 in het gecombineerde
instrument wordt weergegeven.
A1 geeft de gemiddelde snelheid 1 sinds de laatste reset aan.
Knop kort
indrukken.
Volgende weergavemodus
Knop kort
indrukken.
Volgende weergavemodus
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
A1 wordt op 0,0 gereset.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
24
6.21.10 Gemiddelde snelheid 2
S04372-01
De +of knop zo vaak indrukken tot A2 in het gecombineerde
instrument wordt weergegeven.
A2 geeft de gemiddelde snelheid 2 sinds de laatste reset aan.
Knop kort
indrukken.
Volgende weergavemodus
Knop kort
indrukken.
Volgende weergavemodus
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
A2 wordt op 0,0 gereset.
6.21.11 Rijtijd 1
S04373-01
De +of knop zo vaak indrukken tot T1 in het gecombineerde
instrument wordt weergegeven.
T1 geeft de rijtijd 1 sinds de laatste reset aan.
Knop kort
indrukken.
Volgende weergavemodus
Knop kort
indrukken.
Volgende weergavemodus
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
T1 wordt op 0,0 gereset.
6.21.12 Rijtijd 2
S04374-01
De +of knop zo vaak indrukken tot T2 in het gecombineerde
instrument wordt weergegeven.
T2 geeft de rijtijd 2 sinds de laatste reset aan.
Knop kort
indrukken.
Volgende weergavemodus
Knop kort
indrukken.
Volgende weergavemodus
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
T2 wordt op 0,0 gereset.
6.21.13 Bedrijfsurenteller
S04365-01
De +of knop zo vaak indrukken tot ART in het gecombineerde
instrument wordt weergegeven.
ART geeft de bedrijfsuren van de motorfiets weer.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
25
6.21.14 Klok
S04377-01
De +of knop zo vaak indrukken tot CLK in het gecombineerde
instrument wordt weergegeven.
CLK geeft de tijd weer.
6.21.15 Service-intervalindicatie
S04394-10
De +of knop zo vaak indrukken tot SER in het gecombineerde
instrument wordt weergegeven.
SER geeft de resterende kilometers tot de volgende service aan.
6.21.16 Toerentalindicatie
S04399-01
De +of knop zo vaak indrukken tot RPM in het gecombineerde
instrument wordt weergegeven.
Voorgeschreven waarde
Toerental per symbool ca.
8 1.000 1/min
88 3.000 1/min
888 4.000 1/min
8888 5.000 1/min
88888 7.000 1/min
888888 9.000 1/min
RPM geeft het actuele motortoerental weer.
Info
Vóór de eerste service knippert de toerentalindicatie altijd
met een langzame frequentie (5 Hz) als het motortoerental
6500 1/min bereikt.
De toerentalindicatie knippert met een langzame frequen-
tie (5 Hz) in de volgende gevallen: de koelmiddeltempe-
ratuur bedraagt minder dan 35 °C en het motortoerental
bereikt 6500 1/min, of het aanbevolen schakeltoerental van
8000 1/min wordt bereikt.
De toerentalindicatie knippert met een snelle frequentie
(10 Hz) als het maximale motortoerental wordt bereikt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
26
6.21.17 Odometer
S04379-01
De +of knop zo vaak indrukken tot ODO in het gecombineerde
instrument wordt weergegeven.
ODO geeft de totale kilometerstand van de motorfiets weer.
6.21.18 Versnellingsindicatie
S04380-01
De versnellingsindicatie geeft de geschakelde versnelling aan.
Info
De versnellingsindicatie bevindt zich links op het display.
6.21.19 Serviceweergave
S04382-01
De serviceweergave bevindt zich linksboven op het display.
Info
Als de serviceweergave verschijnt, moet er service worden
uitgevoerd. Contact opnemen met geautoriseerde
GASGAS Motorcycles-garage.
6.21.20 Traject brandstofreserve
S04395-10
Als het brandstofpeil de reservemarkering heeft bereikt, verschijnt op
het display TR1 F en het brandstofpeilwaarschuwingslampje 1begint
te branden.
Deze weergave kan met de +of knop worden gesloten.
Info
Deze weergave geeft het afgelegde traject sinds het begin van
de brandstofreserve weer.
Als de weergave wordt gesloten, blijft het brandstofpeilwaar-
schuwingslampje branden.
Na het tanken kan de weergave met de +of knop worden
teruggezet.
INBEDRIJFSTELLING 7
27
7.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfstelling
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zichzelf en
voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede broek en
jas met bescherming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschrif-
ten.
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door GASGAS Motorcycles goedgekeurde en aanbevolen banden en wielen met de bijbeho-
rende snelheidsindex.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
Rijd nieuwe banden in met een rustige rijstijl en vergroot de hellingshoek van de motorfiets geleidelijk.
Inrijdafstand 200 km
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken.
De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt afremmen.
Info
Houd er bij het gebruik van het voertuig rekening mee dat andere mensen last kunnen hebben van overmatig
lawaai.
Zorg ervoor dat de werkzaamheden van de controle voor de verkoop worden uitgevoerd door een geautoriseerde GAS-
GAS Motorcycles-dealer.
U ontvangt het leveringsdocument bij de overdracht van het voertuig.
Voordat u voor het eerst gaat rijden, moet u de volledige bedieningshandleiding goed doorlezen.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningselementen.
Uitgangspositie van de koppelingshendel instellen. ( pag. 61)
Uitgangspositie van de remhendel instellen. ( pag. 64)
Uitgangspositie van het rempedaal instellen. ( pag. 68)
Raak gewend aan het rijgedrag van de motorfiets op een geschikte ondergrond voordat u een langere rit maakt. Pro-
beer ook eens zo langzaam mogelijk te rijden en staand te rijden, zodat u meer gevoel voor de motorfiets krijgt.
Houd tijdens het rijden het stuur met beide handen vast en laat de voeten op de voetsteunen rusten.
7 INBEDRIJFSTELLING
28
Motor inrijden. ( pag. 28)
7.2 Motor inrijden
Tijdens de inrijperiode de aangegeven rijsnelheid in de desbetreffende versnelling niet overschrijden.
Voorgeschreven waarde
Tijdens de eerste 1.000 km
Maximale snelheid per versnelling
1e versnelling 50 km/h
2e versnelling 70 km/h
3e versnelling 90 km/h
4e versnelling 110 km/h
5e versnelling 125 km/h
6e versnelling 140 km/h
Vol gas geven vermijden!
7.3 Voertuig beladen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTotaal gewicht en aslasten beïnvloeden het rijgedrag.
Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de bestuurder
en evt. passagier met beschermende kleding en helm, evt. aangebrachte bagage.
Overschrijd het hoogst toegestane totaalgewicht en de aslasten niet.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerkeerde montage van koffers, tanktassen of andere bagage heeft invloed op het rijge-
drag.
Onjuist gemonteerde bagage kan tijdens de rit wegglijden.
De gehele bagage volgens de gegevens van de fabrikant monteren en vastmaken.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBij hoge snelheid verandert de rijkarakteristiek als bagage is gemonteerd.
De snelheid aan eventuele extra belading aanpassen.
Rijd langzamer als uw motorfiets is beladen met koffers of andere bagage.
Maximumsnelheid met bagage 130 km/h
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor overbelasting raakt het koffersysteeem beschadigd.
Bij het monteren van een koffer altijd de fabrikantgegevens betreffende de maximale last in acht nemen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage beperkt de zichtbaarheid.
Als het achterlicht is afgedekt bent u, vooral als het donker is, slechter zichtbaar voor andere verkeerdeelnemers.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
INBEDRIJFSTELLING 7
29
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHoge belading verandert het rijgedrag en verlengt de remweg.
De snelheid aan eventuele extra belading aanpassen.
Waarschuwing
Gevaar voor brandEen heet uitlaatsysteem kan de bagage doen verbranden.
De bagage zo bevestigen, dat deze niet aan het hete uitlaatsysteem kan verbranden of schroeien.
Wanneer bagage wordt meegenomen, moet deze zo veel mogelijk in het midden van het voertuig veilig worden vastge-
zet en het gewicht moet gelijkmatig zijn verdeeld over het voor- en achterwiel.
Het maximaal toegestane totaalgewicht en de maximaal toegestane aslasten aanhouden.
Voorgeschreven waarde
Maximaal toegestaan totaalgewicht 350 kg
Hoogst toegestane asbelasting voor 150 kg
Maximale asbelasting achter 200 kg
8 RIJ-INSTRUCTIES
30
8.1 Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstelling
Info
Voordat u gaat rijden, controleren of het voertuig in een goede staat is en of er veilig mee kan worden gereden.
Bij het rijden moet het voertuig technisch in een onberispelijke staat zijn.
H02217-01
Motoroliepeil controleren. ( pag. 98)
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 65)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 69)
Remvoeringen en remvoeringborging van de voorwielrem controle-
ren. ( pag. 67)
Remvoeringen en remvoeringborging van de achterwielrem contro-
leren. ( pag. 70)
Controleren of het remsysteem goed werkt.
Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 91)
Vervuiling van de ketting controleren. ( pag. 54)
Kettingspanning controleren. ( pag. 55)
Bandentoestand controleren. ( pag. 77)
Bandenspanning controleren. ( pag. 78)
Controleren of alle bedieningselementen goed zijn ingesteld en soe-
pel bewegen.
Werking van de elektrische installatie controleren.
Controleren of de bagage correct is bevestigd.
Op de motorfiets gaan zitten en de stand van de achteruitkijkspiegel
controleren.
Brandstofvoorraad controleren.
8.2 Voertuig starten
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenElektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbrekende
12V-accu beschadigd.
Bij ontladen of defecte 12V-accu kunnen vooral bij het starten storingen in de voertuigelektronica optreden.
Motorfiets nooit met een lege 12V-accu of zonder 12V-accu gebruiken.
Aanwijzing
MotorschadeHoge toerentallen bij koude motor hebben een negatief effect op de levensduur van de motor.
Rij de motor altijd met een laag toerental warm.
RIJ-INSTRUCTIES 8
31
B00782-10
Noodstopschakelaar in stand schakelen.
Ontsteking inschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand te
draaien.
Voorgeschreven waarde
Om storingen in de besturingsunit-communicatie te vermijden,
het contact niet snel achtereenvolgens uit- en weer inschakelen.
Na het inschakelen van het contact is gedurende ongeveer
2 seconden het geluid van de werkende brandstofpomp te
horen. Tegelijkertijd wordt de functiecontrole van het gecombi-
neerde instrument uitgevoerd.
Het ABS-waarschuwingslampje gaat branden en gaat weer uit
wanneer het voertuig begint te rijden.
Versnelling in stationair schakelen.
Het groene controlelampje stationair Nbrandt.
Startknop indrukken.
Info
Startknop pas indrukken, nadat de functiecontrole van het
gecombineerde instrument is afgesloten.
Bij het starten geen gas geven.
Bij een mislukte startpoging 15 seconden wachten tot de
volgende startpoging.
Na 6 mislukte startpogingen niet meer verder starten, maar
het voertuig op andere defecten controleren.
Deze motorfiets is uitgerust met een veiligheidsstartsys-
teem. De motor kan alleen worden gestart als de versnel-
ling in vrij is geschakeld of als bij geschakelde versnelling de
koppelingshendel is getrokken. Als met uitgeklapte zijstan-
daard een versnelling wordt gekozen en de koppelingshen-
del wordt losgelaten, dan blijft de motor stilstaan.
Zijstandaard ontlasten en met de voet tot de aanslag naar boven
zwenken.
8.3 Beginnen met rijden
Koppelingshendel trekken, in de 1e versnelling zetten, koppelingshendel langzaam vrijgeven en gelijktijdig voorzichtig
gas geven.
8.4 Schakelen, rijden
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBij een abrupte verandering van de belasting kunt u de controle over de motorfiets ver-
liezen.
Abrupte lastverplaatsing en hard remmen vermijden.
De snelheid aan de gewijzigde rijwegsituatie aanpassen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTerugschakelen bij een hoog motortoerental blokkeert het achterwiel en overbelast de
motor.
Schakel bij een hoog toerental niet terug naar een lagere versnelling.
8 RIJ-INSTRUCTIES
32
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde contactsleutelstand zorgt voor storingen.
De contactsleutelstand tijdens het rijden niet veranderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet uitvoeren van instellingen aan het voertuig leidt af van het verkeer.
Instelwerkzaamheden aan een stilstaand voertuig uitvoeren.
Waarschuwing
Gevaar voor letselDoor verkeerd gedrag kan de passagier van de motorfiets vallen.
Zorg ervoor dat de passagier correct op de buddyseat zit, de voeten op de buddyseatvoetsteunen van de pas-
sagier zet en zich aan de bestuurder of grepen vasthoudt.
Neem hierbij ook de in uw land geldende voorschriften over de minimumleeftijd voor passagiers in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRiskant rijgedrag vormt een groot risico.
Volg de verkeersregels en rijd defensief en anticiperend, om gevaren zo vroeg mogelijk te herkennen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenKoude banden hebben minder grip.
De eerste kilometers rustig en voorzichtig rijden, tot de banden op temperatuur zijn.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
Rijd nieuwe banden in met een rustige rijstijl en vergroot de hellingshoek van de motorfiets geleidelijk.
Inrijdafstand 200 km
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTotaal gewicht en aslasten beïnvloeden het rijgedrag.
Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de bestuurder
en evt. passagier met beschermende kleding en helm, evt. aangebrachte bagage.
Overschrijd het hoogst toegestane totaalgewicht en de aslasten niet.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerkeerde montage van koffers, tanktassen of andere bagage heeft invloed op het rijge-
drag.
Onjuist gemonteerde bagage kan tijdens de rit wegglijden.
De gehele bagage volgens de gegevens van de fabrikant monteren en vastmaken.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor een val kan het voertuig sterker beschadigd raken dan eerst het geval lijkt.
Het voertuig na een val op dezelfde wijze als voor ingebruikname controleren.
Aanwijzing
MotorschadeOngefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect op de levensduur van de motor.
Zonder luchtfilter dringen stof en vuil in de motor.
Gebruik het voertuig altijd met luchtfilter.
RIJ-INSTRUCTIES 8
33
Aanwijzing
MotorschadeBij oververhitting raakt de motor beschadigd.
Stop onmiddellijk volgens de verkeersregels en schakel de motor uit wanneer de waarschuwing voor de koelmiddeltem-
peratuur verschijnt.
Laat de motor en het koelsysteem afkoelen.
Controleer resp. corrigeer het koelmiddelpeil bij afgekoeld koelsysteem.
Info
Als u tijdens het rijden ongewone geluiden hoort, meteen volgens de verkeersregels stoppen, de motor uitzetten en
contact opnemen met een geautoriseerde GASGAS Motorcycles-garage.
401950-11
Als de omstandigheden het toestaan (helling, rijsituatie etc.) kan
naar een hogere versnelling worden geschakeld.
Gas terugnemen, gelijktijdig koppelingshendel trekken, naar vol-
gende versnelling schakelen, koppelingshendel vrijgeven en gas
geven.
Info
De positie van de versnellingen kan afgelezen worden van
de afbeelding. De neutrale of stationaire stand bevindt zich
tussen de 1e en 2e versnelling. De 1e versnelling is de start-
of bergversnelling.
Nadat met een volledig opengedraaide gashendel de maximale snel-
heid is bereikt, deze tot ¾ gas terugdraaien. Pas uw snelheid aan de
weggesteldheid en weersituatie aan. De snelheid verlaagt nauwe-
lijks, maar er wordt aanmerkelijk minder brandstof verbruikt.
Slechts zo veel gas geven als de rijbaan en de weersomstandigheden
toestaan. Vooral in bochten mag niet worden geschakeld en slechts
voorzichtig gas worden gegeven.
Voor het terugschakelen van de motorfiets indien nodig afremmen
en tegelijkertijd gas terugnemen.
Koppelingshendel trekken en in een lagere versnelling schakelen,
koppelingshendel langzaam vrijgeven en gas geven of nog een keer
schakelen.
Als de motor bijvoorbeeld afslaat bij een kruising, alleen de kop-
pelingshendel intrekken en de startknop indrukken. De versnelling
hoeft niet in stationair te worden geschakeld.
Motor uitschakelen bij langdurig stationair toerental of bij stilstand.
Regelmatig of langdurig slippen van de koppeling vermijden. Daar-
door verhit de motorolie, de motor en het koelsysteem.
Met een lager toerental rijden in plaats van met een hoger toerental
en slepende koppeling.
Wanneer het waarschuwingslampje oliedruk gaat branden,
onmiddellijk volgens de geldende verkeersregels stoppen en
de motor uitschakelen. Contact opnemen met geautoriseerde
GASGAS Motorcycles-garage.
Als tijdens het rijden het controlelampje storing gaat branden, zo
spoedig mogelijk contact opnemen met een geautoriseerde GAS-
GAS Motorcycles-garage.
Met Quickshifter + kan binnen het aangegeven snelheidsbereik wor-
den opgeschakeld, zonder intrekken van de koppelingshendel.
8 RIJ-INSTRUCTIES
34
Voorgeschreven waarde
Minimale snelheid voor schakelen
1e versnelling naar 2e ver-
snelling
30 km/h
2e versnelling naar 3e ver-
snelling
40 km/h
3e versnelling naar 4e ver-
snelling
50 km/h
4e versnelling naar 5e ver-
snelling
55 km/h
5e versnelling naar 6e ver-
snelling
60 km/h
Met quickshifter + kan binnen het aangegeven snelheidsbereik wor-
den teruggeschakeld, zonder intrekken van de koppelingshendel.
Voorgeschreven waarde
Maximale snelheid voor schakelen
6e versnelling naar 5e ver-
snelling
165 km/h
5e versnelling naar 4e ver-
snelling
145 km/h
4e versnelling naar 3e ver-
snelling
120 km/h
3e versnelling naar 2e ver-
snelling
90 km/h
2e versnelling naar 1e ver-
snelling
60 km/h
8.5 QUICKSHIFTER+
V01270-10
Als de QUICKSHIFTER+ is geactiveerd, kan zonder bediening van de kop-
peling in een hogere of lagere versnelling worden geschakeld.
Omdat de gashendel niet moet worden gesloten, kan zonder onderbre-
kingen worden geschakeld.
De QUICKSHIFTER+ herkent aan de hand van de schakelaspositie of er
moet worden geschakeld en zendt een overeenkomstig signaal naar de
motorbesturing.
RIJ-INSTRUCTIES 8
35
8.6 Motorfietstractiecontrole
H02885-01
De motorfiets-tractiecontrole (bochten-MTC) verlaagt het motorkoppel
bij tractieverlies aan het achterwiel. Afhankelijk van de rijmodus wordt
bij geactiveerde tractiecontrole verschillend veel slip toegestaan.
Info
Als de motorfietstractiecontrole uitgeschakeld is, kan het ach-
terwiel bij sterke acceleratie of op oppervlakken met slechte grip
doordraaien gevaar voor vallen.
Na het inschakelen van het contact is de motorfietstractiecon-
trole weer actief.
De motorfietstractiecontrole MTC wordt op de combinatieschakelaar
links met de TC-knop in- en uitgeschakeld.
Info
Als de motorfietstractiecontrole regelt, knippert het
TCcontrolelampje .
Als de motorfietstractiecontrole is uitgeschakeld, brandt het
TCcontrolelampje .
8.7 Afremmen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaketten en remschijven te drogen en vuil te verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen poreus drukpunt van voor- en/of achterwielrem vermindert de remwerking.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (Uw geautoriseerde
GASGAS Motorcycles-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken.
De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt afremmen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHoger totaal gewicht verlengt de remweg.
Hou rekening met een langere remweg, als u met een passagier of met bagage rijdt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenStrooizout op de straat belemmert het remsysteem.
Meerdere keren voorzichtig remmen om strooizout van de remplaketten en remschijven te verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenABS kan de remweg in bepaalde situaties verlengen.
Pas de remwijze aan de rijsituatie en rijwegsituatie aan.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor te sterk afremmen blokkeren de wielen.
De werking van het ABS kan alleen worden gegarandeerd, indien ABS is ingeschakeld.
ABS ingeschakeld laten om de beschermende functie te gebruiken.
8 RIJ-INSTRUCTIES
36
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet achterwiel kan door de motorremwerking blokkeren.
Trek aan de koppelingshendel wanneer u vol remt, een noodstop maakt of wanneer u op gladde ondergrond
afremt.
Voor het afremmen gas terugnemen en tegelijkertijd remmen met de voorwiel- en achterwielrem.
Info
Met ABS kunt u zowel bij een volledige afremming als bij een slecht contact met de ondergrond op zandige,
natte of gladde ondergrond de volledige remkracht gebruiken, zonder het risico te lopen dat de wielen blokke-
ren.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSchuine stand of zijdelings afhellende ondergrond vermindert de maximaal moge-
lijke vertraging.
Beëindig het remmen indien mogelijk voordat u een bocht inrijdt.
Het remmen moet altijd voor het begin van de bocht zijn afgerond. Schakel daarbij afhankelijk van de snelheid naar een
lagere versnelling.
Gebruik bij langdurig bergaf rijden de remwerking van de motor. Schakel daarvoor een of twee versnellingen terug en
hierbij de motor niet op een te hoog toerental laten draaien. Zo hoeft u veel minder af te remmen en raakt het remsys-
teem niet oververhit.
8.8 Stoppen, parkeren
Waarschuwing
Gevaar voor letselOnbevoegd handelende personen vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Laat het voertuig nooit zonder opzicht achter, als de motor loopt.
Beveilig het voertuig tegen gebruik door onbevoegden.
Blokkeer het stuur en verwijder de contactsleutel als u het voertuig onbeheerd achterlaat.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, radiateur, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze voer-
tuigcomponenten zijn afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Aanwijzing
MateriaalschadeEen onjuiste handelwijze bij parkeren beschadigt het voertuig.
Als het voertuig wegrolt of omvalt, kan aanzienlijke schade ontstaan.
De onderdelen voor parkeren van het voertuig zijn alleen berekend op het voertuiggewicht.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Zorg ervoor dat niemand op het voertuig gaat zitten wanneer het voertuig op de standaard staat.
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
Motorfiets afremmen.
Versnelling in stationair schakelen.
Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand draaien.
RIJ-INSTRUCTIES 8
37
Info
Als de motor uitgeschakeld werd met de noodstopschakelaar en het contact op het contactslot ingeschakeld
blijft, wordt de voeding naar de meeste elektrische verbruikers niet onderbroken. Daardoor raakt de 12V-accu
leeg. De motor dus altijd met het contactslot uitzetten, de noodstopschakelaar is uitsluitend bestemd voor
noodsituaties.
Motorfiets parkeren op stevige ondergrond.
Zijstandaard met de voet helemaal naar voren zwenken en met het voertuig belasten.
Het stuur blokkeren, daarvoor het stuur naar links zetten, contactsleutel in de stand omlaag duwen en in de stand
draaien. Om het vastklikken in de stuurblokkering gemakkelijker te maken, het stuur in kleine afstanden heen en weer
bewegen. Contactsleutel eruit trekken.
8.9 Transport
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
401448-01
Motor uitzetten en contactsleutel eruit trekken.
Motorfiets met spanriemen of andere geschikte bevestigingsmidde-
len beveiligen tegen omvallen en wegrollen.
8.10 Wegslepen bij pech
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingWegslepen met een takelwagen is geen geschikte bergingsmaatregel.
Tijdens het wegslepen kan schade aan de aandrijflijn of aan de transmissie ontstaan.
Gebruik geen wegsleepinrichtingen waarbij de wielen van het defecte voertuig op het wegdek blijven en meedraaien.
Transporteer een defect voertuig altijd op een aanhanger of op het laadvlak van een transportvoertuig.
H04927-01
Ervoor zorgen dat het defecte voertuig op de aanhanger of op het
transportvoertuig correct geborgd is.
Lokaal geldende voorschriften voor het afvoeren van defecte voer-
tuigen in acht nemen.
8 RIJ-INSTRUCTIES
38
8.11 Brandstof tanken
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is gevaarlijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als brandstof in
de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor een slechte brandstofkwaliteit vervuilt het brandstoffilter.
In sommige landen en regio's is de beschikbare brandstofkwaliteit en -reinheid eventueel onvoldoende. Dit leidt tot pro-
blemen in het brandstofsysteem.
Tank uitsluitend schone brandstof die aan de aangegeven norm voldoet. (Uw geautoriseerde GASGAS Motorcycles-
garage is u graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
S03345-10
Motor uitzetten.
Tankdop openen. ( pag. 19)
Brandstoftank maximaal tot maat Amet brandstof vullen.
Voorgeschreven waarde
Maat A20 mm
Inhoud brandstoftank
ca.
13,3 l Brandstof super
loodvrij (ROZ 95)
( pag. 119)
Tankdop sluiten. ( pag. 20)
SERVICESCHEMA 9
39
9.1 Extra informatie
Voor alle verdergaande werkzaamheden, die resulteren uit de servicewerkzaamheden, moet een extra opdracht worden
verstrekt, die ook apart in rekening wordt gebracht.
Afhankelijk van de lokale gebruiksomstandigheden kunnen in uw land afwijkende service-intervallen gelden.
In het kader van technische ontwikkelingen kunnen intervallen en omvang van afzonderlijke servicebeurten
veranderen. Het meest recente serviceschema is altijd te vinden op GASGAS Motorcycles Dealer.net. Uw geautoriseerde
GASGAS Motorcycles-dealer adviseert u graag.
9.2 Serviceschema
om de 48 maanden
om de 24 maanden
om de 12 maanden
alle 30.000 km
alle 20.000 km
alle 10.000 km
na 1.000 km
Foutgeheugen uitlezen met GASGAS Motorcycles-diagnosetool. ○●●●●●●
Schakelassensor programmeren. ○●●●●●●
Werking van de elektrische installatie controleren. ○●●●●●●
Remvoeringen en remvoeringborging van de voorwielrem controleren. ( pag. 67) ○●●●●●●
Remvoeringen en remvoeringborging van de achterwielrem controleren. ( pag. 70) ○●●●●●●
Remschijven controleren. ( pag. 64) ○●●●●●●
Remkabels controleren op beschadiging en dichtheid. ○●●●●●●
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 65) ○●●●●
Remvloeistof van de voorwielrem verversen. ● ●
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 69) ○●●●●
Remvloeistof van de achterwielrem verversen. ● ●
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling controleren/corrigeren. ( pag. 61) ●●●●
Vloeistof van de hydraulische koppeling verversen. ● ●
Vrije slag van het rempedaal controleren. ( pag. 67) ○●●●●●●
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. ( pag. 98) ○●●●●●●
Alle slangen (bijv. brandstof-, radiateur-, ontluchtings-, aftapslangen enz.) en manchet-
ten controleren op scheuren, dichtheid en correcte legging.
●●●●●●
Aftapslangen legen. ○●●●●●●
Kabels controleren op beschadiging en leggen zonder knikken. ●●●●●●
Frame controleren.
Achterbrug controleren.
Achterbruglager op speling controleren. ●●●
Speling balhoofdlager controleren. ○●●●
Wiellager op speling controleren. ○●●●●●●
Schokdemper en voorvork controleren op dichtheid. Voorvorkservice en schokdem-
perservice afhankelijk van behoefte en gebruiksdoel uitvoeren.
○●●●●●●
Bandentoestand controleren. ( pag. 77) ○●●●●●●
Bandenspanning controleren. ( pag. 78) ○●●●●●●
Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding controleren. ( pag. 57) ●●●●●●
Kettingspanning controleren. ( pag. 55) ○●●●●●●
Alle bewegende onderdelen (bijv. zijstandaard, hendels, ketting enz.) smeren en con-
troleren of ze gemakkelijk bewegen.
○●●●●●●
9 SERVICESCHEMA
40
om de 48 maanden
om de 24 maanden
om de 12 maanden
alle 30.000 km
alle 20.000 km
alle 10.000 km
na 1.000 km
Bougies vervangen.
Klepspeling controleren. ●●●
Luchtfilter vervangen, luchtfilterbak reinigen. ●●●
Brandstofzeef vervangen.
Brandstofzeef vervangen, brandstofdruk controleren. ●●●●●●
Koplampinstelling controleren. ( pag. 88) ○●●●
Controleren of makkelijk toegankelijke, veiligheidsrelevante schroeven en moeren
goed vastzitten.
○●●●●●●
Vuilschrapers van de vorkpoten reinigen. ( pag. 48) ●●●
Controleren of de radiateurventilator werkt. ○●●●●●●
Antivries en koelmiddelpeil controleren. ( pag. 90) ○●●●●●
Koelmiddel verversen. ( pag. 94)
Eindcontrole: controleren of het voertuig verkeersveilig is en een proefrit maken. ○●●●●●●
Foutgeheugen met diagnostisch hulpmiddel van GASGAS Motorcycles na de proefrit
uitlezen.
○●●●●●●
Service-interval instellen. ( pag. 22) ○●●●●●●
Service in het GASGAS Motorcycles Dealer.net noteren. ○●●●●●●
Eenmalig interval
Periodiek interval
CHASSIS AFSTELLEN 10
41
10.1 Voorvork/schokdemper
V02711-10
Voorvork en schokdemper bieden veel mogelijkheden om het chassis
aan te passen aan de rijstijl en extra belading.
Info
De aanbevelingen voor de chassisafstelling zijn samengevat in
tabel 1. De tabel is aan de onderkant van het bestuurderszadel
aangebracht.
Deze instelwaarden zijn richtwaarden en vormen altijd slechts de basis
voor een persoonlijke afstelling van het chassis. De instellingen niet wil-
lekeurig veranderen, omdat anders de rijeigenschappen vooral tijdens
hoge snelheden kunnen verslechteren.
10.2 Vorksprong
M02155-10
Bij dit voertuig kan het rijgedrag worden beïnvloed via de vorksprong.
De vorksprong is de afstand Atussen het middelpunt van de vorkpo-
ten en het balhoofdlager.
De ingestelde vorksprong is herkenbaar aan de markering Bals de
balhoofdschroef is verwijderd.
Info
De grotere vorksprong verbetert de hanteerbaarheid in bochten.
De kleinere vorksprong verbetert de rijstabiliteit.
Om de vorksprong in te stellen, moeten de kroonplaten worden
gedemonteerd en moet de vorkbuis van de onderste kroonplaat
worden verwijderd.
De vorksprong kan niet traploos worden ingesteld.
10.3 Ingaande demping voorvork instellen
Info
De hydraulische ingaande demping bepaalt het gedrag bij het inveren van de voorvork.
S04585-10
Witte stelschroef 1tot de aanslag met de klok mee draaien.
Info
De stelschroef 1bevindt zich aan het bovenste uiteinde
van de linker vorkpoot.
De ingaande demping bevindt zich in de linker
vorkpoot COMP (witte stelschroef). De uitgaande demping
bevindt zich in de rechter vorkpoot REB (rode stelschroef).
Afhankelijk van het voorvorktype een aantal klikken tegen de klok in
draaien.
Voorgeschreven waarde
Ingaande demping
Standaard 15 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien
tegen de klok in verlaagt de demping bij het inveren.
10 CHASSIS AFSTELLEN
42
10.4 Uitgaande demping voorvork instellen
Info
De hydraulische uitgaande demping bepaalt het gedrag bij het uitveren van de voorvork.
S04585-11
Rode stelschroef 1tot de aanslag met de klok mee draaien.
Info
De stelschroef 1bevindt zich aan het bovenste uiteinde
van de rechter vorkpoot.
De uitgaande demping bevindt zich in de rechter
vorkpoot REB (rode stelschroef). De ingaande demping
bevindt zich in de linker vorkpoot COMP (witte stelschroef).
Afhankelijk van het voorvorktype een aantal klikken tegen de klok in
draaien.
Voorgeschreven waarde
Uitgaande demping
Standaard 15 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien
tegen de klok in verlaagt de demping bij het uitveren.
10.5 Ingaande demping schokdemper
De ingaande demping van de schokdemper is verdeeld in twee bereiken: highspeed en lowspeed.
High- en lowspeed hebben betrekking op de snelheid waarmee het achterwiel inveert en niet op de rijsnelheid.
De highspeed-drukniveau-instelling is bijvoorbeeld van invloed bij het rijden over een asfaltrand. Het achterwiel veert daar-
bij snel in.
De lowspeed instelling voor ingaande demping is bijvoorbeeld van invloed bij het rijden over lange hobbels op de onder-
grond. Het achterwiel veert daarbij langzaam in.
Beide bereiken kunnen apart worden ingesteld, de overgang tussen high- en lowspeed is echter vloeiend. Daarom zijn wijzi-
gingen in het highspeedbereik van de ingaande demping ook van invloed op het lowspeedbereik en omgekeerd.
10.6 Ingaande demping lowspeed van de schokdemper instellen
Voorzichtig
Gevaar voor letselDelen van de schokdemper worden rondgeslingerd, als de schokdemper onvakkundig uit
elkaar wordt genomen.
De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof.
Let op de aangegeven beschrijving. (Uw geautoriseerde GASGAS Motorcycles-garage is u graag van dienst.)
Info
De lowspeed instelling voor ingaande demping toont zijn effect wanneer de schokdemper langzaam tot normaal
inveert.
CHASSIS AFSTELLEN 10
43
V02712-10
Stelschroef 1met een schroevendraaier met de klok mee draaien
tot de laatste voelbare klik.
Info
Schroef 2niet losdraaien!
Afhankelijk van het schokdempertype een aantal klikken tegen de
klok in draaien.
Voorgeschreven waarde
Ingaande demping lowspeed
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 10 klikken
Volledige nuttige last 10 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien
tegen de klok in verlaagt de demping.
10.7 Ingaande demping highspeed van de schokdemper instellen
Voorzichtig
Gevaar voor letselDelen van de schokdemper worden rondgeslingerd, als de schokdemper onvakkundig uit
elkaar wordt genomen.
De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof.
Let op de aangegeven beschrijving. (Uw geautoriseerde GASGAS Motorcycles-garage is u graag van dienst.)
Info
De highspeed instelling voor ingaande demping toont zijn effect wanneer de schokdemper snel inveert.
V02712-11
Stelschroef 1met een dopsleutel tot de aanslag met de klok mee
draaien.
Info
Schroef 2niet losdraaien!
Afhankelijk van het schokdempertype een aantal slagen tegen de
klok in draaien.
Voorgeschreven waarde
Ingaande demping highspeed
Comfort 2 omw
Standaard 1,5 omw
Sport 1 omw
Volledige nuttige belasting 1 omw
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien
tegen de klok in verlaagt de demping.
10 CHASSIS AFSTELLEN
44
10.8 Uitgaande demping van de schokdemper instellen
Voorzichtig
Gevaar voor letselDelen van de schokdemper worden rondgeslingerd, als de schokdemper onvakkundig uit
elkaar wordt genomen.
De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof.
Let op de aangegeven beschrijving. (Uw geautoriseerde GASGAS Motorcycles-garage is u graag van dienst.)
V02713-10
Stelschroef 1met de klok mee draaien tot de laatste voelbare klik.
Afhankelijk van het schokdempertype een aantal klikken tegen de
klok in draaien.
Voorgeschreven waarde
Uitgaande demping
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 10 klikken
Volledige nuttige belasting 10 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien
tegen de klok in verlaagt de demping bij het uitveren.
10.9 Stuurpositie
S02163-10
De boringen op de stuuradapter zijn op afstand Avan het midden
geplaatst.
Afstand boringen A3,5 mm
Het stuur kan in 2 verschillende posities worden gemonteerd. Daardoor
is het mogelijk, het stuur in de aangenaamste positie voor de bestuurder
te zetten.
10.10 Stuurpositie instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen gerepareerd stuur vormt een veiligheidsrisico.
Als het stuur werd verbogen of uitgelijnd, treedt materiaalmoeheid op. Hierdoor kan het stuur breken.
Vervang het stuur, als het stuur is verbogen of beschadigd.
CHASSIS AFSTELLEN 10
45
S02164-10
Schroeven 1verwijderen. Stuurklem demonteren. Stuur verwijde-
ren en opzij leggen.
Info
Componenten door afdekken tegen beschadiging bescher-
men.
Kabels en leidingen niet knikken.
Schroeven 2verwijderen. Stuuradapter 3verwijderen.
Rubberen bussen 4positioneren en moeren 5van onderaf
erdoor steken.
Stuuradapter in de gewenste stand zetten.
Info
De stuuradapters zijn aan één zijde langer en hoger.
Stuuradapters links en rechts gelijkmatig positioneren.
Schroeven 2monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuur-
adapter
M10 45 Nm
Loctite®243™
S04388-10
Stuur positioneren.
Info
Erop letten dat de kabels en leidingen correct worden
gelegd.
Stuurklem positioneren.
Schroeven 1monteren, maar nog niet vastdraaien.
De markering Avan de stuuradapter is ten opzichte van de
hartlijn Bvan de stuurschaal uitgelijnd.
Stuurklem met schroeven 1eerst aan de langere, hogere zijde van
de stuuradapters tegen elkaar schroeven.
Schroeven 1gelijkmatig vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuurplaat M8 20 Nm
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
46
11.1 Motorfiets met hefbok opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
401942-01
Motorfiets bij de voetsteunhouder opkrikken.
Beide wielen hebben geen contact met de grond.
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
11.2 Motorfiets van hefbok nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
401943-10
Motorfiets van hefbok nemen en op zijstandaard 1zetten.
Hefbok verwijderen.
11.3 Motorfiets met hefbok achter opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
402346-01
Adapter in een geschikte hefbok plaatsen en aan beide zijden in de
achterbrug schroeven.
Motorfiets rechtop zetten, hefbok uitlijnen en motorfiets opkrikken.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 11
47
11.4 Motorfiets van hefbok achter nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
401943-10
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Hefbok achter verwijderen en voertuig op de zijstandaard 1plaat-
sen.
11.5 Motorfiets met hefbok voor opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 46)
402344-01
Hoofdwerk
Stuur in rechtuitstand zetten, geschikte hefbok vooraan uitlijnen.
Info
Motorfiets altijd eerst achter opkrikken.
Motorfiets voor opkrikken.
11.6 Motorfiets van hefbok voor nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
312029-10
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Hefbok voor verwijderen.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
48
11.7 Vuilschrapers vorkpoten reinigen
Voorwerk
Motorfiets met hefbok opkrikken. ( pag. 46)
Voorvorkprotector demonteren. ( pag. 48)
V02754-10
Hoofdwerk
Vuilschrapers 1van beide vorkpoten naar beneden schuiven.
Info
De vuilschrapers schrapen stof en grof vuil van de binnen-
poot af. In de loop van de tijd kan er vuil achter te vuilschra-
pers terechtkomen. Als deze vervuiling niet wordt verwij-
derd, kunnen de daarachter liggende oliekeerringen gaan
lekken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven
vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigings-
middel.
Vuilschrapers en de binnenpoten aan beide vorkpoten reinigen en
smeren met olie.
Universele oliespray ( pag. 121)
Vuilschrapers terugduwen in de inbouwpositie.
Overtollige olie verwijderen.
Nawerk
Voorvorkprotector monteren. ( pag. 49)
Motorfiets van hefbok nemen. ( pag. 46)
11.8 Voorvorkprotector demonteren
V02753-10
Schroeven 1verwijderen en klem verwijderen.
Schroeven 2aan linker vorkpoot verwijderen. Voorvorkprotector
verwijderen.
Schroeven 2aan rechter vorkpoot verwijderen. Voorvorkprotec-
tor verwijderen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 11
49
11.9 Voorvorkprotector monteren
V02753-11
Linker voorvorkprotector positioneren. Schroeven 1monteren en
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende schroeven
chassis
M6 10 Nm
Remkabel, kabelboom en klem positioneren. Schroeven 2monte-
ren en vastdraaien.
Rechter voorvorkprotector positioneren. Schroeven 1monteren
en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende schroeven
chassis
M6 10 Nm
11.10 Zadel verwijderen
Voorwerk
Tankdop openen. ( pag. 19)
V02707-10
Hoofdwerk
Aan de lus 1trekken en het zadel achter optillen.
Zadel naar achteren trekken en naar boven toe verwijderen.
Nawerk
Tankdop sluiten. ( pag. 20)
11.11 Zadel monteren
V02715-10
Zadel met uitsteeksels 1aan de bussen 2vasthaken, achter
neerlaten en tegelijkertijd naar voren schuiven.
Vergrendelingsbout 3in het slothuis 4plaatsen en zadel achter
omlaag duwen tot de vergrendelingsbout hoorbaar vastklikt.
Controleren of het zadel correct is gemonteerd.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
50
11.12 Boordgereedschap demonteren
Voorwerk
Tankdop openen. ( pag. 19)
Zadel verwijderen. ( pag. 49)
V02730-10
Hoofdwerk
De inbussleutel voor het losdraaien en monteren van de schroe-
ven 1uit de houder Aaan de onderkant van het zadel nemen.
Schroeven 1verwijderen.
Zijbekleding links verwijderen.
V02761-10
Vak voor boordgereedschap openen en boordgereedschap 2ver-
wijderen.
11.13 Boordgereedschap opbergen
Voorwerk
Tankdop openen. ( pag. 19)
Zadel verwijderen. ( pag. 49)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 11
51
V02730-10
Hoofdwerk
Schroeven 1verwijderen.
Info
Gereedschap voor het verwijderen en monteren van deze
schroeven bevindt zich in de houder Aaan de onderkant
van het zadel.
Zijbekleding links verwijderen.
V02761-10
Vak voor boordgereedschap openen en boordgereedschap 2
opbergen.
Vak voor boordgereedschap sluiten.
Zijbekleding links positioneren.
Schroeven 1monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef radiateuraf-
dekking
M6x20 4,5 Nm
Controleren of het gereedschap weer in de houder Ais geplaatst.
Nawerk
Zadel monteren. ( pag. 49)
11.14 Zijbekleding verwijderen
Voorwerk
Tankdop openen. ( pag. 19)
Zadel verwijderen. ( pag. 49)
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
52
V02733-10
Hoofdwerk
Schroeven 1verwijderen.
Zijbekleding links in het bereik Auit de rubberbus trekken.
Zijbekleding links in het bereik Bnaar boven van de speciale
schroef trekken.
Zijbekleding links naar boven verwijderen.
Werkstappen aan de tegenoverliggende zijde herhalen.
11.15 Zijbekleding monteren
V02734-10
Hoofdwerk
Zijbekleding links met het uitsteeksel 1tegen de speciale
schroef 2positioneren en naar onderen schuiven.
Zijbekleding links met de stift 3in de rubberen bus 4drukken.
V02735-11
Schroeven 5monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef radiateuraf-
dekking
M6x20 4,5 Nm
Werkstappen aan de tegenoverliggende zijde herhalen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 11
53
Nawerk
Zadel monteren. ( pag. 49)
11.16 Spatbord voor demonteren
Voorwerk
Koplampkap met koplamp demonteren. ( pag. 86)
S03291-10
Hoofdwerk
Schroeven 1verwijderen.
Schroeven 2verwijderen en spatbord weghalen.
11.17 Spatbord voor monteren
S03292-10
Hoofdwerk
Spatbord voor positioneren. Schroeven 1monteren en
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende schroeven
chassis
M6 10 Nm
Schroeven 2monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende schroeven
chassis
M6 10 Nm
Nawerk
Koplampkap met koplamp monteren. ( pag. 86)
Koplampinstelling controleren. ( pag. 88)
11.18 Luchtfilter demonteren
Voorwerk
Tankdop openen. ( pag. 19)
Zadel verwijderen. ( pag. 49)
V02718-10
Hoofdwerk
Schroeven 1verwijderen.
Bovendeel 2luchtfilterbak verwijderen.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
54
V02719-10
Aanwijzing
MotorschadeOngefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect
op de levensduur van de motor.
Zonder luchtfilter dringen stof en vuil in de motor.
Gebruik het voertuig altijd met luchtfilter.
Luchtfilter 3verwijderen.
11.19 Luchtfilter monteren
V02719-11
Hoofdwerk
Luchtfilterbak reinigen.
Luchtfilter 1monteren.
Info
Het luchtfilter moet met het volledige afdichtingvlak Aop
het luchtfilterbak liggen.
Wanneer het luchtfilter niet correct gemonteerd is, kunnen
stof en vuil in de motor dringen en schade veroorzaken.
Bovendeel luchfilterbak 2voor aan de luchtfilterbak vasthaken en
naar beneden zwenken.
V02718-11
Schroeven 3monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef luchtfilterbak-
bovendeel
M6 2 Nm
Nawerk
Zadel monteren. ( pag. 49)
11.20 Kettingvervuiling controleren
400678-01
Ketting controleren op grove vervuiling.
» Als de ketting erg vuil is:
Ketting reinigen. ( pag. 55)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 11
55
11.21 Ketting reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSmeermiddel op de banden vermindert de grip van de banden.
Verwijder smeermiddel met een geschikt reinigingsmiddel van de banden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
De levensduur van de ketting is voor een groot deel afhankelijk van het onderhoud.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 46)
400725-01
Hoofdwerk
Grove vervuiling afspoelen met een zachte waterstraal.
Verbruikte smeerresten met een kettingreiniger verwijderen.
Kettingreinigingsmiddel ( pag. 121)
Na het drogen kettingspray aanbrengen.
Kettingspray Street ( pag. 121)
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 47)
11.22 Kettingspanning controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede
transmissie- en achterwiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor blokkeert
het achterwiel of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
56
S02193-10
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 46)
Info
De controle is eveneens mogelijk als de motorfiets op de
zijstandaard staat.
Versnelling in stationair schakelen.
Ketting in afstand Bvan het glijblok omhoog duwen en de ketting-
spanning Abepalen.
Info
Het bovenste deel van de ketting Cmoet daarbij gespan-
nen zijn.
De ketting slijt niet altijd gelijkmatig. Daarom de meting op
verschillende plekken van de ketting herhalen.
Kettingspanning 5 mm
Afstand van glijblok 30 mm
» Als de kettingspanning niet overeenkomt met de voorgeschre-
ven waarde:
Kettingspanning instellen. ( pag. 56)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 47)
11.23 Kettingspanning instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede
transmissie- en achterwiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor blokkeert
het achterwiel of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
Voorwerk
Kettingspanning controleren. ( pag. 55)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 11
57
V02762-10
Hoofdwerk
Moer 1losdraaien.
Moeren 2losdraaien.
Kettingspanning door het draaien van de stelschroeven 3links en
rechts instellen.
Voorgeschreven waarde
Kettingspanning 5 mm
Stelschroeven 3links en rechts zo draaien, dat de markeringen
aan de linker en rechter kettingspanner 4in dezelfde positie
staan t.o.v. referentiemarkeringen C. Zo is het achterwiel cor-
rect uitgelijnd.
Info
Het bovenste deel van de ketting moet daarbij gespannen
zijn.
De ketting slijt niet altijd gelijkmatig. Daarom de meting op
verschillende plekken van de ketting herhalen.
Moeren 2vastdraaien.
Controleren of de kettingspanners 4tegen de stelschroeven 3
liggen.
Moer 1vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm
11.24 Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding controleren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 46)
100132-10
Hoofdwerk
Versnelling in stationair schakelen.
Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel op slijtage controleren.
» Als ketting, kettingwiel of ketting-aandrijfwiel versleten zijn:
Aandrijfset vervangen.
Info
Ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en ketting moeten
altijd samen worden vervangen.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
58
400987-10
Aan het bovenste deel van de ketting met het aangegeven
gewicht Atrekken.
Voorgeschreven waarde
Gewicht voor meting van de
kettingslijtage
15 kg
De afstand Bvan 18 kettingschakels aan het onderste deel van de
ketting meten.
Info
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet de
meting op verschillende plekken van de ketting worden her-
haald.
Maximale afstand Bvan 18
kettingschakels op het langste
stuk van de ketting
272 mm
»Als de afstand Bgroter is dan de aangegeven maat:
Aandrijfset vervangen.
Info
Als een nieuwe ketting wordt gemonteerd, moeten
ook het kettingwiel en het ketting-aandrijfwiel wor-
den vervangen.
Nieuwe kettingen slijten sneller op een oud, versle-
ten kettingwiel of ketting-aandrijfwiel.
S02194-01
Glijblok op slijtage controleren.
» Als de onderkant van de bout aan de ketting zich op dezelfde
hoogte of onder het bovenste glijblok bevindt:
Glijblok vervangen.
Controleren of het glijblok goed vastzit.
» Als het glijblok loszit:
Schroeven van het glijblok vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef glijblok M6 10 Nm
Loctite®243™
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 11
59
S02195-01
Onderste glijblok op slijtage controleren.
» Als de onderkant van de bout aan de ketting zich op dezelfde
hoogte of onder onderste glijblok bevindt:
Onderste glijblok vervangen.
Controleren of het onderste glijblok goed vastzit.
» Als het onderste glijblok loszit:
Schroef van het onderste glijblok vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef onder-
ste glijblok
M8 15 Nm
Loctite®243™
400985-01
Kettinggeleiding controleren op slijtage.
Info
De slijtage is herkenbaar aan de voorkant van de kettingge-
leiding.
» Wanneer het lichtgekleurde deel van de kettinggeleiding is ver-
sleten:
Kettinggeleiding vervangen.
V02763-10
Controleren of de kettinggeleiding goed vastzit.
» Als de kettinggeleiding loszit:
Schroeven van de kettinggeleiding vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende schroe-
ven chassis
M6 10 Nm
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 47)
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
60
11.25 Kettinggeleiding instellen
V02764-10
Schroeven 1en 2verwijderen. Kettinggeleiding afnemen.
Voorwaarde
Aantal tanden: 44 tanden
Moer 3in boring Asteken. Kettinggeleiding positioneren.
Schroeven 1en 2monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef kettinggelei-
ding
M6 10 Nm
Voorwaarde
Aantal tanden: 45 tanden
Moer 3in boring Bsteken. Kettinggeleiding positioneren.
Schroeven 1en 2monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef kettinggelei-
ding
M6 10 Nm
11.26 Rubberen stuurcovers controleren
401197-01
Rubberen stuurcovers aan stuur controleren op beschadiging en
slijtage. Controleren of de stuurcovers goed vastzitten.
Info
De rubberen stuurcovers zijn links op een huls en rechts op
de handgreep van de gashendel gevulkaniseerd. De linker
huls is op het stuur vastgeklemd.
De rubberen stuurcover kan alleen worden vervangen met
de huls of de gasbuis.
» Als een rubberen stuurcover beschadigd of versleten is:
Rubberen stuurcover vervangen.
W00116-10
Schroef 1op goede bevestiging controleren.
Voorgeschreven waarde
Schroef vaste
handgreep
M4 5 Nm
Loctite®243™
De ruit Amoet naar boven zijn gepositioneerd.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 11
61
11.27 Uitgangspositie koppelingshendel instellen
M02152-11
Uitgangspositie van de koppelingshendel met de stelschroef 1
aanpassen aan de grootte van de hand.
Info
Niet instellen tijdens het rijden.
Koppelingshendel naar voor drukken en aan het stelwiel draaien.
Het instelbereik is beperkt.
Stelschroef alleen met de hand draaien, geen geweld gebruiken.
Bij het instellen van de koppelingshendel een minimale afstand tot
de andere onderdelen van het voertuig aanhouden.
Voorgeschreven waarde
Minimale afstand 5 mm
11.28 Vloeistofpeil hydraulische koppeling controleren/corrigeren
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof is gevaarlijk voor de gezondheid.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de ogen zijn
gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
Het vloeistofpeil stijgt naarmate de koppelingsplaten zijn versleten.
Ervoor zorgen dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak aantast.
Het aan het stuur gemonteerde voorraadreservoir van de hydrauli-
sche koppeling in een horizontale positie zetten.
W00178-10
Schroeven 1verwijderen.
Deksel 2met membraan 3verwijderen.
Vloeistofpeil controleren.
Vloeistofpeil lager dan boven-
kant van reservoir
5 mm
» Als het vloeistofpeil niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling corrigeren.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 119)
Deksel met membraan positioneren. Schroeven monteren en vast-
draaien.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
62
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water
afspoelen.
REMSYSTEEM 12
63
12.1 Antiblokkeersysteem (ABS)
H01077-10
De ABS-module 1, bestaande uit hydraulische unit, ABS-besturingsunit
en retourpomp, is onder het zadel geïnstalleerd. Er bevindt zich een
wieltoerentalsensor 2aan het voor- en achterwiel.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVeranderingen aan het voertuig
beperken de functie van het ABS.
Breng geen wijzigingen aan de veerweg aan.
Gebruik voor het remsysteem uitsluitend door
GASGAS Motorcycles goedgekeurde en aanbevolen
reserveonderdelen.
Gebruik alleen door GASGAS Motorcycles goedgekeurde en
aanbevolen banden en wielen met de bijbehorende snel-
heidsindex.
Neem de aangegeven bandenspanning in acht.
Zorg ervoor dat servicewerkzaamheden en reparaties
vakkundig worden uitgevoerd. (Uw geautoriseerde
GASGAS Motorcycles-garage is u graag van dienst.)
Het ABS is een veiligheidssysteem, dat het blokkeren van de wielen bij
het rechtuitrijden zonder inwerking van zijwaartse krachten voorkomt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRijhulpmiddelen kunnen de waar-
schijnlijkheid van een val alleen binnen de fysische mogelijkhe-
den verminderen.
Rijsituaties zoals bagage met hoog zwaartepunt, wisselende
straatoppervlakken, steile hellingen of hard remmen zonder
ontkoppelen kunnen niet altijd worden gecompenseerd.
Pas het rijgedrag aan de toestand van de rijweg en uw rij-
vaardigheden aan.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerd gekozen ABS-modus
bemoeilijkt de controle over het voertuig aanzienlijk.
De ABS-modi zijn telkens slechts voor bepaalde omstandighe-
den geschikt.
Kies altijd een ABS-modus die bij de ondergrond past.
Het ABS heeft twee modi: de ABSmodus Road en de ABSmodus
Supermoto.
In de ABS-modus Road regelt het ABS beide wielen.
In de ABS-modus Supermoto regelt het ABS alleen het voorwiel.
Aan het achterwiel vindt er geen ABS-regeling plaats. Het
ABSwaarschuwingslampje 3knippert langzaam om aan de actieve
ABSmodus Supermoto te herinneren.
Info
In de ABS-modus Supermoto kan het achterwiel blokkeren
gevaar voor vallen.
De ABS-modus Supermoto is alleen in de rijmodus SPORT
beschikbaar.
12 REMSYSTEEM
64
Het ABS werkt met twee onafhankelijk van elkaar werkende remcircuits
(voorwiel- en achterwielrem). Als de ABS-besturingsunit de blokkeernei-
ging van een wiel herkent, begint het ABS door het regelen van de rem-
druk te werken. De regeling is merkbaar aan een licht pulserende rem-
hendel resp. licht pulserend rempedaal.
Het ABSwaarschuwingslampje 3moet na het inschakelen van de ont-
steking gaan branden en uitgaan wanneer het voertuig begint te rijden.
Als het lampje na het beginnen met rijden niet uitgaat of tijdens het rij-
den gaat branden, duidt dit op een fout in het ABS. Het ABS is dan niet
meer actief en de wielen kunnen bij het remmen blokkeren. Het remsys-
teem zelf blijft gewoon werken, alleen de ABS-regeling valt uit.
Het ABSwaarschuwingslampje kan ook gaan branden als in extreme
rijsituaties de toerentallen van het voor- en achterwiel sterk van elkaar
afwijken, bijvoorbeeld bij een wheelie of als het achterwiel doordraait.
Daardoor wordt het ABS uitgeschakeld.
Om het ABS weer te activeren, moet het voertuig worden gestopt en de
ontsteking uitgeschakeld. Als u weer met het voertuig gaat rijden, wordt
ook het ABS weer geactiveerd. Het ABSwaarschuwingslampje gaat dan
uit, als het voertuig begint te rijden.
Info
De motorfiets beschikt aanvullend over een 5-D-sensor. Door de
5-D-sensor is de ABS-regeling afhankelijk van de knik- en hel-
lingshoek, waardoor blokkeren en wegglijden van de wielen
bij het remmen in schuine stand (bochten) binnen de fysische
mogelijkheden kan worden voorkomen.
12.2 Uitgangspositie van de remhendel instellen
V02766-10
Uitgangspositie van de remhendel met het stelwiel 1aan de
grootte van de hand aanpassen.
Info
Niet instellen tijdens het rijden.
Remhendel naar voren duwen en stelwiel draaien.
Het instelbereik is beperkt.
Stelschroef alleen met de hand draaien, geen geweld gebrui-
ken.
Bij het instellen van de remhendel een minimale afstand tot de
andere onderdelen van het voertuig aanhouden.
Voorgeschreven waarde
Minimale afstand 5 mm
12.3 Remschijven controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remschijven verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remschijven onmiddellijk worden vervangen. (Uw geautoriseerde
GASGAS Motorcycles-garage is u graag van dienst.)
REMSYSTEEM 12
65
100135-10
Dikte van de remschijven voor en achter op meerdere plekken van
de remschijf op de maat Acontroleren.
Info
Door slijtage vermindert de dikte van de remschijf in het
bereik van het raakvlak 1van de remplaketten.
Remschijven - slijtagegrens
voor 4,5 mm
achter 4,5 mm
» Als de dikte van de remschijven onder de voorgeschreven
waarde ligt.
Remschijf vervangen.
Remschijven voor en achter op beschadiging, scheuren en vervor-
ming controleren.
» Als de remschijf beschadigd, gescheurd of vervormd is:
Remschijf vervangen.
12.4 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de aangegeven markering of de aangegeven waarde daalt, is het remsysteem
ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (Uw geautoriseerde
GASGAS Motorcycles-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerouderde of ongeschikte remvloeistof schaadt de werking van het remsysteem.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterwielrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (Uw geautoriseerde GASGAS Motorcycles-garage is u graag van dienst.)
Controleer of alleen schone, goedgekeurde remvloeistof uit een goed gesloten container wordt gebruikt. (Uw
geautoriseerde GASGAS Motorcycles-garage is u graag van dienst.)
V02767-10
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizontaal
zetten.
Remvloeistofpeil op het kijkglas controleren.
»Als het remvloeistofpeil onder de markering Ais gedaald:
Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen. ( pag. 66)
12 REMSYSTEEM
66
12.5 Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de aangegeven markering of de aangegeven waarde daalt, is het remsysteem
ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (Uw geautoriseerde
GASGAS Motorcycles-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof is gevaarlijk voor de gezondheid.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de ogen zijn
gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerouderde of ongeschikte remvloeistof schaadt de werking van het remsysteem.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterwielrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (Uw geautoriseerde GASGAS Motorcycles-garage is u graag van dienst.)
Controleer of alleen schone, goedgekeurde remvloeistof uit een goed gesloten container wordt gebruikt. (Uw
geautoriseerde GASGAS Motorcycles-garage is u graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
Ervoor zorgen dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak aantast.
Voorwerk
Remvoeringen en remvoeringborging van de voorwielrem controle-
ren. ( pag. 67)
Hoofdwerk
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizontaal
zetten.
V02724-10
Schroeven 1verwijderen.
Deksel 2met membraan 3verwijderen.
Remvloeistof tot maat Abijvullen.
Voorgeschreven waarde
Maat A(remvloeistofpeil
lager dan bovenkant reservoir)
5 mm
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 119)
Deksel met membraan positioneren. Schroeven monteren en vast-
draaien.
REMSYSTEEM 12
67
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water
afspoelen.
12.6 Remvoeringen en remvoeringborging van de voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (Uw geautoriseerde
GASGAS Motorcycles-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hierdoor ver-
mindert de remwerking aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
Controleer de remplaketten regelmatig.
V02768-10
Controleren of de remvoeringen nog de minimale voeringdikte A
hebben.
Minimale voeringdikte A1 mm
» Als de minimale voeringdikte is onderschreden:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
Remvoeringen controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
Borging de remvoeringen controleren.
» Als de remvoeringen niet correct zijn bevestigd:
Remvoeringen borgen, evt. nieuwe onderdelen gebruiken.
12.7 Vrije slag rempedaal controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt bij oververhitting of verkeerde instelling uit.
Als er aan het rempedaal voor de achterwielrem geen vrije slag aanwezig is, bouwt zich in het remsysteem druk
op de achterwielrem op.
Stel de vrije slag aan de hendel voor het rempedaal op de voorgeschreven wijze in.
Zorg ervoor dat instelwerkzaamheden deskundig worden uitgevoerd. (Uw geautoriseerde
GASGAS Motorcycles-garage is u graag van dienst.)
12 REMSYSTEEM
68
402027-10
Rempedaal tussen eindaanslag en voetremcilinderzuiger heen en
weer bewegen en vrije slag Acontroleren.
Voorgeschreven waarde
Vrije slag rempedaal 3 … 5 mm
Info
Het raken van de voetremcilinderzuiger is te merken aan de
grotere weerstand bij het intrappen van het rempedaal.
» Als de vrije slag niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Uitgangspositie van het rempedaal instellen. ( pag. 68)
12.8 Uitgangspositie van het rempedaal instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt bij oververhitting of verkeerde instelling uit.
Als er aan het rempedaal voor de achterwielrem geen vrije slag aanwezig is, bouwt zich in het remsysteem druk
op de achterwielrem op.
Stel de vrije slag aan de hendel voor het rempedaal op de voorgeschreven wijze in.
Zorg ervoor dat instelwerkzaamheden deskundig worden uitgevoerd. (Uw geautoriseerde
GASGAS Motorcycles-garage is u graag van dienst.)
V02725-10
Schroefverbindingen 3van de achterste remcilinder 4los-
draaien.
Voor de individuele aanpassing van de uitgangspositie van het rem-
pedaal moer 1losdraaien en schroef 2draaien.
Info
Het instelbereik is beperkt. De schroef moet ten minste vier
slagen in de voetsteunhouder zijn geschroefd.
Achterste remcilinder 4zo positioneren, dat er een vrije slag van
het rempedaal is.
Schroefverbindingen 3monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroefverbinding ach-
terste remcilinder
M6 10 Nm
Vrije slag van het rempedaal controleren. ( pag. 67)
Moer 1vastdraaien.
REMSYSTEEM 12
69
12.9 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versle-
ten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (Uw geautoriseerde
GASGAS Motorcycles-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerouderde of ongeschikte remvloeistof schaadt de werking van het remsysteem.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterwielrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (Uw geautoriseerde GASGAS Motorcycles-garage is u graag van dienst.)
Controleer of alleen schone, goedgekeurde remvloeistof uit een goed gesloten container wordt gebruikt. (Uw
geautoriseerde GASGAS Motorcycles-garage is u graag van dienst.)
V02726-10
Voertuig rechtop zetten.
Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir controleren.
»Als het vloeistofpeil de MIN-markering 1heeft bereikt:
Remvloeistof van de achterwielrem bijvullen. ( pag. 69)
12.10 Remvloeistof achterwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versle-
ten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (Uw geautoriseerde
GASGAS Motorcycles-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof is gevaarlijk voor de gezondheid.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de ogen zijn
gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
12 REMSYSTEEM
70
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerouderde of ongeschikte remvloeistof schaadt de werking van het remsysteem.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterwielrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (Uw geautoriseerde GASGAS Motorcycles-garage is u graag van dienst.)
Controleer of alleen schone, goedgekeurde remvloeistof uit een goed gesloten container wordt gebruikt. (Uw
geautoriseerde GASGAS Motorcycles-garage is u graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
Ervoor zorgen dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak aantast.
Voorwerk
Remvoeringen en remvoeringborging van de achterwielrem contro-
leren. ( pag. 70)
V02727-10
Hoofdwerk
Voertuig rechtop zetten.
Schroefdop 1met ring en membraan 2verwijderen.
Remvloeistof tot MAX-markering vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 119)
Schroefdop met ring en membraan monteren.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water
afspoelen.
12.11 Remvoeringen en remvoeringborging van de achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (Uw geautoriseerde
GASGAS Motorcycles-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hierdoor ver-
mindert de remwerking aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
Controleer de remplaketten regelmatig.
REMSYSTEEM 12
71
C00318-10
Controleren of de remvoeringen nog de minimale voeringdikte A
hebben.
Minimale voeringdikte A1 mm
» Als de minimale voeringdikte is onderschreden:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
Remvoeringen controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
Borging de remvoeringen controleren.
» Als de remvoeringen niet correct zijn bevestigd:
Remvoeringen borgen, evt. nieuwe onderdelen gebruiken.
13 WIELEN, BANDEN
72
13.1 Voorwiel demonteren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 46)
Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 47)
V02769-10
Hoofdwerk
Schroef 1verwijderen en wieltoerentalsensor 2uit de boring
trekken.
Schroeven 3en afstandsbussen 4verwijderen.
Remplaketten terugduwen op de remschijf door het remzadel licht
naar de zijkant te kantelen.
Remzadel voorzichtig naar achteren van de remschijf trekken en
opzij hangen.
Info
Remhendel bij verwijderde remzadels niet bedienen.
V02770-10
Schroef 5enkele slagen losdraaien.
Schroeven 6losdraaien.
Op de schroef 5drukken om de steekas uit de asopname te schui-
ven.
Schroef 5verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven ver-
minderen de remwerking.
Leg het wiel altijd zodanig neer dat de remschijf niet
wordt beschadigd.
Voorwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Voorwiel uit de voor-
vork nemen.
H00934-12
Afstandsbussen 7verwijderen.
13.2 Voorwiel monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
WIELEN, BANDEN 13
73
H01071-10
Hoofdwerk
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager voor vervangen.
Radiale keerringen 1en loopvlakken Avan de afstandsbussen
reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 121)
Afstandsbussen erin zetten.
V02771-10
Steekas reinigen en licht invetten.
Duurzaam vet ( pag. 121)
Voorwiel in voorvork tillen, positioneren en steekas erin zetten.
Schroef 2monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steekas voor M24x1,5 45 Nm
Wieltoerentalsensor 3in de boring positioneren.
Schroef 4monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef wieltoe-
rentalsensor
M6 6 Nm
Loctite®243™
Remzadel op de remschijf positioneren.
De remplaketten zijn correct gepositioneerd.
Afstandsbussen 5positioneren. Schroeven 6monteren, maar
nog niet vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef remzadel
voor
M10x1,25 45 Nm
Loctite®243™
Remhendel meerdere keren bedienen tot de remplaketten tegen de
remschijf liggen en er een drukpunt aanwezig is. Remhendel inge-
drukt vastzetten.
Het remzadel richt zich.
Schroeven 6vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef remzadel
voor
M10x1,25 45 Nm
Loctite®243™
Vastzetting van de remhendel verwijderen.
101999-10
Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 47)
Voorwielrem bedienen en voorvork enkele keren krachtig inveren.
De vorkpoten worden uitgelijnd.
Schroeven 7vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef asopname M8 15 Nm
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 47)
13 WIELEN, BANDEN
74
13.3 Achterwiel demonteren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 46)
V02774-10
Hoofdwerk
Remkabel uit de geleiding verwijderen.
V02772-10
Remzadel met de hand naar de remschijf duwen om de remzuiger
naar achteren te drukken.
Schroef 1verwijderen en wieltoerentalsensor 2uit de boring
trekken.
Moer 3verwijderen. Kettingspanner 4verwijderen.
Steekas 5zover eruit trekken, dat de kettingspanner niet meer
tegen de stelschroef ligt.
Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting van het
kettingwiel verwijderen.
Info
Componenten door afdekken tegen beschadiging bescher-
men.
Achterwiel vasthouden en steekas verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven ver-
minderen de remwerking.
Leg het wiel altijd zodanig neer dat de remschijf niet
wordt beschadigd.
Achterwiel uit de achterbrug nemen.
Info
Rempedaal niet intrappen als het achterwiel is gedemon-
teerd.
R04972-10
Afstandsbus 6verwijderen.
WIELEN, BANDEN 13
75
13.4 Achterwiel monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNa montage van het achterwiel remt de achterwielrem eerst niet.
Bedien de voetrem meerdere keren voor begin van de rit tot een vast drukpunt voelbaar is.
Hoofdwerk
Demperpakkingen van de achterwielnaaf controleren.
( pag. 76)
H00937-11
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager achter vervangen.
Radiale asafdichtingsring 1en loopvlak Avan de afstandsbus
reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 121)
Afstandsbus erin zetten.
V02773-10
Schroefdraad van de steekas en moer 2reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 121)
Steekas reinigen en licht invetten.
Duurzaam vet ( pag. 121)
Demperpakking en kettingwieldrager in het achterwiel monteren.
Achterwiel positioneren.
Remplaketten zijn correct gepositioneerd.
Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting op het
kettingwiel leggen.
Steekas 3en kettingspanner 4monteren. Moer 2monteren,
maar nog niet vastdraaien.
Controleren of de kettingspanners 4tegen de stelschroeven 5
liggen.
Voorgeschreven waarde
De markeringen op de kettingspanners moeten links en rechts in
dezelfde positie ten opzichte van de referentiemarkeringen B
staan. Zo is het achterwiel correct uitgelijnd.
Info
Kettingspanners 4links en rechts in dezelfde uitlijning
monteren.
Moeren 2vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm
Wieltoerentalsensor 6in de boring positioneren.
13 WIELEN, BANDEN
76
Schroef 7monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef wieltoe-
rentalsensor
M6 6 Nm
Loctite®243™
V02774-10
Remkabel in de geleiding positioneren.
Rempedaal meerdere keren bedienen tot de remplaketten tegen de
remschijf liggen en er een drukpunt aanwezig is.
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 47)
Kettingspanning controleren. ( pag. 55)
13.5 Demperpakkingen van de achterwielnaaf controleren
Info
De kracht van de motor wordt door het kettingwiel via 6 demperpakkingen overgebracht op het achterwiel. Deze
slijten tijdens het rijden. Als de demperpakkingen niet op tijd worden vervangen, worden de kettingwielhouder en
de achterwielnaaf beschadigd.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 46)
Achterwiel demonteren. ( pag. 74)
602568-10
Hoofdwerk
Lager 1controleren.
» Als het lager beschadigd of versleten is:
Lager van de kettingwieldrager vervangen.
Demperpakkingen 2van de achterwielnaaf controleren op
beschadiging en slijtage.
» Als de demperpakkingen van de achterwielnaaf beschadigd of
versleten zijn:
Alle demperpakkingen van de achterwielnaaf vervangen.
602569-11
Achterwiel met het kettingwiel omhoog op een werkbank leggen en
de steekas in de wielnaaf steken.
Om de speling Ate controleren, het achterwiel vasthouden en
proberen het kettingwiel met de hand te draaien.
Info
De speling wordt gemeten aan de buitenkant van het ket-
tingwiel.
Speling demperpakkingen ach-
terwiel
5 mm
»Als de speling Agroter is dan de voorgeschreven waarde:
Alle demperpakkingen van de achterwielnaaf vervangen.
WIELEN, BANDEN 13
77
Nawerk
Achterwiel monteren. ( pag. 75)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 47)
Kettingspanning controleren. ( pag. 55)
13.6 Bandentoestand controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenAls een band tijdens de rit lek raakt, wordt het voertuig oncontroleerbaar.
Zorg ervoor dat beschadigde of versleten banden onmiddellijk worden vervangen. (Uw geautoriseerde GAS-
GAS Motorcycles-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door GASGAS Motorcycles goedgekeurde en aanbevolen banden en wielen met de bijbeho-
rende snelheidsindex.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
Rijd nieuwe banden in met een rustige rijstijl en vergroot de hellingshoek van de motorfiets geleidelijk.
Inrijdafstand 200 km
Info
Het type, de toestand en de spanning van de banden zijn van invloed op het rijgedrag van de motorfiets.
Versleten banden hebben vooral bij natte ondergrond een slechte invloed op het rijgedrag.
400602-10
Voor- en achterbanden controleren op insnijdingen, voorwerpen die
tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten en beschadigingen.
» Als er insnijdingen of beschadigingen zijn of als er voorwerpen
tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten:
Banden vervangen.
Profieldiepte controleren.
Info
Neem de minimale profieldiepte volgens de nationale wet-
geving in acht.
Minimale profieldiepte 2 mm
» Als de profieldiepte lager is dan de minimale waarde:
Banden vervangen.
13 WIELEN, BANDEN
78
H01144-10
Leeftijd van de banden controleren.
Info
De productiedatum van de banden staat meestal op het
opschrift van de banden en wordt met de laatste vier cijfers
van de DOT aanduiding gekenmerkt. De eerste twee cijfers
wijzen op de week van de productie en de laatste twee cij-
fers op het productiejaar.
GASGAS Motorcycles adviseert de banden te wisselen, onaf-
hankelijk van de daadwerkelijke slijtage van de banden, ech-
ter uiterlijk na 5 jaar.
» Als de band ouder is dan vijf jaar:
Banden vervangen.
13.7 Bandenspanning controleren
Info
Te lage bandenspanning leidt tot buitengewone slijtage en oververhitting van de band.
Een goede bandenspanning garandeert een optimaal rijcomfort en een maximale levensduur van de band.
400695-01
Beschermkap verwijderen.
Bandenspanning controleren als de banden koud zijn.
Bandenspanning Solo
voor 2,0 bar
achter 2,0 bar
Bandenspanning met passagier / volledige nuttige belasting
voor 2,2 bar
achter 2,2 bar
» Als de bandenspanning niet met de voorgeschreven waarde
overeenkomt:
Bandenspanning corrigeren.
Beschermkap monteren.
13.8 Gebruik van bandenreparatiespray
H03319-01
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOnjuist gebruik van bandenrepara-
tiespray leidt tot drukverlies bij de gerepareerde band.
Niet elke beschadiging kan met bandenreparatiespray worden
gerepareerd.
Lees de aanwijzingen en richtlijnen van de fabrikant van de
bandenreparatiespray.
Rijd langzaam en voorzichtig wanneer u een band met ban-
denreparatiespray hebt gerepareerd.
Rijd hoogstens naar de dichtstbijzijnde garage en laat de
band vervangen.
Een reparatie met bandenreparatiespray mag alleen in noodgevallen
worden uitgevoerd.
WIELEN, BANDEN 13
79
Het wordt aanbevolen om het defecte voertuig naar de dichtstbijzijnde
werkplaats te vervoeren in plaats van het te repareren.
14 ELEKTRONICA
80
14.1 12V-accu demonteren
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar 12V-accu’s buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de 12V-accu houden.
Laad 12V-accu’s uitsluitend op in goed geventileerde ruimtes.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of accugas in
de ogen is gekomen.
Voorwerk
Tankdop openen. ( pag. 19)
Zadel verwijderen. ( pag. 49)
V02748-10
Hoofdwerk
Schroeven 1verwijderen.
Houderplaat naar achteren schuiven en verwijderen.
Pluspoolafdekking 2verwijderen.
Minkabel 3van de 12V-accu loskoppelen.
Pluskabel 4van de 12V-accu loskoppelen.
12V-accu naar boven toe verwijderen.
Info
Motorfiets nooit met een lege 12V-accu of zonder 12V-accu
gebruiken. In beide gevallen kunnen elektrische componen-
ten en veiligheidsvoorzieningen beschadigd raken. Het voer-
tuig is dan niet meer verkeersveilig.
14.2 12V-accu monteren
V02749-10
Hoofdwerk
12V-accu met de polen naar achteren in het accuvak plaatsen.
12V-accu (YTZ10S) ( pag. 113)
ELEKTRONICA 14
81
V02750-10
Pluskabel 1met ring 2positioneren.
Minkabel 3met ring 2positioneren.
Schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
V02751-10
Pluspoolafdekking 4positioneren.
Houderplaat positioneren en schroeven 5monteren en vast-
draaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende schroeven
chassis
M6 10 Nm
Nawerk
Zadel monteren. ( pag. 49)
Tijd instellen. ( pag. 22)
14.3 12V-accu laden
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar 12V-accu’s buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de 12V-accu houden.
Laad 12V-accu’s uitsluitend op in goed geventileerde ruimtes.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of accugas in
de ogen is gekomen.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieu12V-accu’s bevatten voor het milieu schadelijke stoffen.
Gooi 12V-accu’s niet bij het huishoudelijk afval.
Geef 12V-accu’s af bij een verzamelpunt voor oude accu’s.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
14 ELEKTRONICA
82
Info
Ook als de 12V-accu niet wordt belast verliest hij dagelijks aan lading.
De laadtoestand en de wijze van laden zijn erg belangrijk voor de levensduur van de 12V-accu.
Snel laden met een hogere laadstroom heeft een negatief effect op de levensduur.
Als de laadstroom, laadspanning en laadtijd worden overschreden, ontsnapt elektrolyt via de veiligheidskleppen.
Daardoor verliest de 12V-accu aan capaciteit.
Als de 12V-accu leeg is gestart, de 12V-accu meteen opladen.
Bij langere stilstand in lege toestand treden er diepteontlading en sulfatie op, waardoor de 12V-accu wordt vernield.
De 12V-accu is onderhoudsvrij. Het zuurniveau hoeft niet te worden gecontroleerd.
Voorwerk
Tankdop openen. ( pag. 19)
Zadel verwijderen. ( pag. 49)
12V-accu demonteren. ( pag. 80)
V02752-10
Hoofdwerk
Acculader met 12V-accu verbinden. Acculader inschakelen.
Voorgeschreven waarde
De acculader moet geschikt zijn voor de 12V-accu.
Info
Deksel 1nooit verwijderen.
12V-accu laden met maximaal 10% van de capaciteit, die op
het accuhuis 2is aangegeven.
Acculader na het laden uitschakelen en van de 12V-accu loskoppe-
len.
Voorgeschreven waarde
Laadstroom, laadspanning en laadtijd mogen niet worden over-
schreden.
12V-accu regelmatig bijladen
als de motorfiets niet wordt
gebruikt
3 maanden
Nawerk
12V-accu monteren. ( pag. 80)
Zadel monteren. ( pag. 49)
Tijd instellen. ( pag. 22)
14.4 Hoofdzekering vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Info
Met de hoofdzekering worden alle elektrische verbruikers van het voertuig gezekerd. Deze bevindt zich in de behui-
zing van het startrelais naast de 12V-accu.
Voorwerk
Tankdop openen. ( pag. 19)
Zadel verwijderen. ( pag. 49)
ELEKTRONICA 14
83
V02739-10
Hoofdwerk
Motorbesturingsunit 1van de houder trekken en opzij hangen.
Beschermkappen 2verwijderen.
S04580-10
Defecte hoofdzekering 3met een punttang verwijderen.
Info
Een defecte zekering heeft een gebroken smeltdraad A.
In het startrelais bevindt zich een reservezekering 4.
Nieuwe hoofdzekering plaatsen.
Zekering (58011109130) ( pag. 113)
Info
Nieuwe reservezekering in het startrelais plaatsen, zodat u
er een bij u hebt als het nodig is.
Werking van de elektrische installatie controleren.
Beschermkappen erop steken.
Motorbesturingsunit positioneren.
Nawerk
Zadel monteren. ( pag. 49)
Tijd instellen. ( pag. 22)
14.5 ABSzekeringen vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Info
Twee zekeringen voor het ABS bevinden zich onder het zadel. Met deze twee zekeringen zijn de retourpomp en de
hydraulische unit van het ABS afgezekerd. De derde zekering, waarmee de ABS-besturingsunit is afgezekerd bevindt
zich in het zekeringenblok.
Voorwerk
Tankdop openen. ( pag. 19)
Zadel verwijderen. ( pag. 49)
Motorbesturingsunit van houder trekken en opzij hangen.
14 ELEKTRONICA
84
S04582-10
Zekering hydraulische ABS-unit vervangen:
Beschermkap 1verwijderen.
Zekering 2van de hydraulische ABS-unit verwijderen.
Nieuwe zekering plaatsen.
Zekering (75011088010) ( pag. 113)
Beschermkap monteren.
Zekering ABS-retourpomp vervangen:
Beschermkap 1verwijderen.
Zekering 3van de ABS-retourpomp verwijderen.
Nieuwe zekering plaatsen.
Zekering (75011088025) ( pag. 113)
Beschermkap monteren.
Nawerk
Motorbesturingsunit positioneren.
Zadel monteren. ( pag. 49)
14.6 Zekeringen van de afzonderlijke elektrische verbruikers vervangen
Info
Het zekeringenblok met de zekeringen van de afzonderlijke elektrische verbruikers bevindt zich onder het zadel.
Voorwerk
Tankdop openen. ( pag. 19)
Zadel verwijderen. ( pag. 49)
Motorbesturingsunit van houder trekken en opzij hangen.
S04584-10
Hoofdwerk
Zekeringenblokdeksel 1openen.
ELEKTRONICA 14
85
S04583-10
Defecte zekering verwijderen.
Voorgeschreven waarde
Zekering 1- 10 A - contact, gecombineerd instrument, klok,
motorbesturingsunit
Zekering 2- 10 A - contact, gecombineerd instrument, motorbe-
sturingsunit
Zekering 3- 10 A - brandstofpomp
Zekering 4- 10 A - radiateurventilator
Zekering 5- 10 A - claxon, remlicht, richtingaanwijzer
Zekering 6- 15 A - groot licht, dimlicht, zijlicht, achterlicht, num-
merplaatverlichting
Zekering 7- 10 A - voor extra apparatuur ACC 1 (constant plus)
Zekering 8- 10 A - voor extra apparatuur ACC 2 (ontstekingsplus)
Zekering 9- 10 A - ABS
Zekering 10 - geen functie
Zekering SPARE - 10 A/15 A - reservezekeringen
Info
Een defecte zekering heeft een gebroken smeltdraad A.
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten
de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven
ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Voldoende sterke reservezekering plaatsen.
Zekering (75011088010) ( pag. 113)
Zekering (75011088015) ( pag. 113)
Tip
Nieuwe reservezekering in het zekeringenblok plaatsen,
zodat u er een bij u hebt als het nodig is.
Werking van de elektrische verbruikers controleren.
Zekeringenblokdeksel sluiten.
Nawerk
Motorbesturingsunit positioneren.
Zadel monteren. ( pag. 49)
14 ELEKTRONICA
86
14.7 Koplampkap met koplamp demonteren
V02740-10
Spatbord met een doek afdekken.
Schroeven 1aan beide zijden verwijderen.
Koplampkap naar voren kantelen.
S03304-10
Stekkerverbinding 2van de koplamp lostrekken.
Koplampkap verwijderen.
14.8 Koplampkap met koplamp monteren
S03304-11
Hoofdwerk
Stekkerverbinding 1van de koplamp verbinden.
Controleren of de verlichting werkt.
S03305-10
Doek van spatbord verwijderen, koplampkap positioneren.
Koplampkap wordt in het spatbord bij de bussen 2bevestigd.
V02740-11
Koplampkap positioneren.
Info
Op de ligging van de remkabel letten.
Schroeven 3monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef koplampkap M5 2 Nm
ELEKTRONICA 14
87
Nawerk
Koplampinstelling controleren. ( pag. 88)
14.9 Lamp koplamp vervangen
Aanwijzing
Beperking van reflector en lampVet op de reflector vermindert het lichtrendement.
Vet op het lichtpeertje van de gloeilamp verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector.
Vetresten op het lichtpeertje van de gloeilamp verminderen de warmtestraling, waardoor de lamp heter wordt en sneller
veroudert.
Reinig en ontvet het lichtpeertje voor de montage.
Raak het lichtpeertje niet met blote handen aan.
Voorwerk
Koplampkap met koplamp demonteren. ( pag. 86)
V02741-10
Hoofdwerk
Stekker 1loskoppelen.
Beschermkap 2van de lamp van de koplamp verwijderen.
V02742-10
Veerbeugel 3losmaken.
Lamp koplamp 4verwijderen.
Nieuwe lamp in de koplampbehuizing steken.
Koplamp (H4 / sokkel P43t) ( pag. 113)
Lamp met veerbeugel in koplamp vastzetten.
Beschermkap monteren. Stekker verbinden.
Nawerk
Koplampkap met koplamp monteren. ( pag. 86)
Koplampinstelling controleren. ( pag. 88)
14.10 Zijlichtlamp vervangen
Aanwijzing
Beperking van reflector en lampVet op de reflector vermindert het lichtrendement.
Vet op het lichtpeertje van de gloeilamp verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector.
Vetresten op het lichtpeertje van de gloeilamp verminderen de warmtestraling, waardoor de lamp heter wordt en sneller
veroudert.
Reinig en ontvet het lichtpeertje voor de montage.
Raak het lichtpeertje niet met blote handen aan.
14 ELEKTRONICA
88
Voorwerk
Koplampkap met koplamp demonteren. ( pag. 86)
V02741-11
Hoofdwerk
Lampfitting 1verwijderen.
V02743-10
Zijlichtlamp 2uit de fitting trekken.
Nieuwe zijlichtlamp in de fitting steken.
Zijlicht (W5W / sokkel W2,1x9,5d) ( pag. 113)
Fitting in reflector plaatsen.
Nawerk
Koplampkap met koplamp monteren. ( pag. 86)
Koplampinstelling controleren. ( pag. 88)
14.11 Koplampinstelling controleren
400726-10
Voertuig op een horizontale ondergrond voor een lichte muur zet-
ten en in de hoogte van het midden van de koplamp een markering
aanbrengen.
Nog een markering aanbrengen op een afstand Bonder de eerste
markering.
Voorgeschreven waarde
Afstand B5 cm
Voertuig op afstand Arechtop voor de muur zetten.
Voorgeschreven waarde
Afstand A5 m
Nu gaat de bestuurder, eventueel met bagage en passagier op de
motorfiets zitten.
Dimlicht inschakelen.
Koplampinstelling controleren.
De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare
motorfiets met bestuurder, eventueel met bagage en passagier,
precies op de onderste markering liggen.
» Als de grens tussen licht en donker niet aan de specificaties vol-
doet:
Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen. ( pag. 89)
ELEKTRONICA 14
89
14.12 Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen
Voorwerk
Koplampinstelling controleren. ( pag. 88)
V02744-10
Hoofdwerk
Schroef 1losdraaien.
Door zwenken van de koplamp de lichtbundelbreedte instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker moet bij een rijklare motorfiets
met bestuurder precies op de onderste markering liggen (aange-
bracht bij koplampstand controleren).
Info
Bij extra belading kan er een correctie van de lichtbundel-
breedte van de koplamp nodig zijn.
Schroef 1vastdraaien.
14.13 ACC1 en ACC2
S03334-10
Inbouwlocatie
De voedingen ACC1 1en ACC2 2bevinden zich achter de kop-
lampkap.
14.14 Diagnosestekker
V02745-10
De diagnosestekker 1bevindt zich onder de motorbesturingsunit.
15 KOELSYSTEEM
90
15.1 Koelsysteem
V02698-10
Door de waterpomp 1in de motor vindt er een gedwongen circulatie
van het koelmiddel plaats.
De druk die bij verwarming in het koelsysteem ontstaat wordt geregeld
door een klep in de radiateurdop 2. Door de uitzetting door warmte
stroomt het overtollige koelmiddel naar het compensatiereservoir 3.
Als de temperatuur daalt wordt dit koelmiddel weer teruggezogen in
het koelsysteem. Daardoor is de aangegeven koelmiddeltemperatuur
toegestaan zonder dat er met functiestoringen rekening moet worden
gehouden.
125 °C
400407-10
Koeling vindt plaats door de rijwind en een radiateurventilator 4die
afhankelijk van de temperatuur wordt ingeschakeld.
Hoe lager de snelheid, hoe lager de koelwerking. Ook vervuilde koelrib-
ben verlagen de koelwerking.
15.2 Antivries en koelmiddelpeil controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets heet en staat onder druk.
Open noch de radiateur, de radiateurkoelslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de
motor of het koelsysteem bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componenten van
het koelsysteem te openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is gevaarlijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koelvloeistof
in de ogen is gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
KOELSYSTEEM 15
91
V02746-10
Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard zet-
ten.
Deksel van het compensatiereservoir 1verwijderen.
Antivries van het koelmiddel controleren.
25…45 °C
» Als de antivries van het koelmiddel niet overeenkomt met de
voorgeschreven waarde:
Antivries van het koelmiddel corrigeren.
Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren.
Het koelmiddelpeil moet zich tussen de twee markeringen bevin-
den.
» Als het koelmiddelpeil niet overeenkomt met de voorgeschre-
ven waarde:
Koelmiddelpeil corrigeren.
Koelmiddel ( pag. 119)
Deksel van het compensatiereservoir monteren.
V02747-10
Radiateurdop 2verwijderen.
Antivries van het koelmiddel controleren.
25…45 °C
» Als de antivries van het koelmiddel niet overeenkomt met de
voorgeschreven waarde:
Antivries van het koelmiddel corrigeren.
Koelmiddelpeil in de radiateur controleren.
De radiateur moet volledig gevuld zijn.
» Als het koelmiddelpeil niet overeenkomt met de voorgeschre-
ven waarde:
Koelmiddelpeil corrigeren en oorzaak van het verlies vast-
stellen.
Koelmiddel ( pag. 119)
Radiateurdop monteren.
15.3 Koelmiddelpeil controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets heet en staat onder druk.
Open noch de radiateur, de radiateurkoelslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de
motor of het koelsysteem bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componenten van
het koelsysteem te openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
15 KOELSYSTEEM
92
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is gevaarlijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koelvloeistof
in de ogen is gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
V02746-10
Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard zet-
ten.
Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir 1controleren.
Het koelmiddelpeil moet zich tussen de twee markeringen bevin-
den.
» Als het koelmiddelpeil niet overeenkomt met de voorgeschre-
ven waarde:
Koelmiddelpeil corrigeren.
Koelmiddel ( pag. 119)
V02747-10
Radiateurdop 2verwijderen en koelmiddelpeil in de radiateur
controleren.
De radiateur moet volledig gevuld zijn.
» Als het koelmiddelpeil niet overeenkomt met de voorgeschre-
ven waarde:
Koelmiddelpeil corrigeren en oorzaak van het verlies vast-
stellen.
Koelmiddel ( pag. 119)
Radiateurdop monteren.
15.4 Koelmiddel aftappen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets heet en staat onder druk.
Open noch de radiateur, de radiateurkoelslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de
motor of het koelsysteem bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componenten van
het koelsysteem te openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
KOELSYSTEEM 15
93
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is gevaarlijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koelvloeistof
in de ogen is gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarde
Motor is koud.
K00402-10
Motorfiets rechtop zetten.
Geschikt reservoir onder de motor plaatsen.
Schroef 1verwijderen. Radiateurdop verwijderen.
Koelmiddel volledig laten uitlopen.
Schroef 1met nieuwe pakkingring monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Sluitschroef aftapbo-
ring waterpomp
M10x1 15 Nm
15.5 Koelsysteem vullen/ontluchten
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is gevaarlijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koelvloeistof
in de ogen is gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
V02747-11
Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard zet-
ten.
Radiateurdop 1verwijderen.
Koelmiddel vullen.
Koelmiddel ( pag. 119)
Radiateur compleet met koelmiddel vullen.
Radiateurdop 1monteren.
15 KOELSYSTEEM
94
V02746-11
Dop van compensatiereservoir verwijderen.
Koelmiddel tot de markering Abijvullen.
Deksel van het compensatiereservoir monteren.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kun-
nen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende
ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en warm laten draaien.
Motor uitzetten en laten afkoelen.
Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 91)
15.6 Koelmiddel verversen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets heet en staat onder druk.
Open noch de radiateur, de radiateurkoelslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de
motor of het koelsysteem bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componenten van
het koelsysteem te openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is gevaarlijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koelvloeistof
in de ogen is gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarde
Motor is koud.
K00402-10
Motorfiets rechtop zetten.
Geschikt reservoir onder de motor plaatsen.
Schroef 1met pakkingring verwijderen.
KOELSYSTEEM 15
95
V02747-10
Radiateurdop 2verwijderen.
Koelmiddel volledig laten uitlopen.
K00402-10
Schroef 1met nieuwe pakkingring monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Sluitschroef aftapbo-
ring waterpomp
M10x1 15 Nm
V02747-10
Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard zet-
ten.
Koelmiddel vullen.
Koelmiddel 1,20 l Koelmiddel
( pag. 119)
Radiateur compleet met koelmiddel vullen.
Radiateurdop 2monteren.
V02746-12
Deksel 3van het compensatiereservoir verwijderen.
Koelmiddel tot de bovenste markering bijvullen.
Deksel van het compensatiereservoir monteren.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kun-
nen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende
ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en warm laten draaien.
Motor uitzetten en laten afkoelen.
Nawerk
Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 91)
16 MOTOR AFSTELLEN
96
16.1 Rijmodus wijzigen
Info
De gewenste rijmodus kan via de knop MAP van de combinatieschakelaar worden gewijzigd.
De laatst geselecteerde instelling is na opnieuw starten weer actief.
De rijmodus kan ook tijdens het rijden worden gewijzigd.
H02886-01
Voorwaarde
Gashendel gesloten.
Knop MAP indrukken, tot de led de gewenste rijmodus aan-
geeft. De rijmodus 1komt overeen met STREET en de rijmodus
2komt overeen met SPORT.
STREET Uitgebalanceerde respons
SPORT Directe respons
Info
De rijmodus heeft alleen invloed op de gasrespons. Het
gehomologeerde vermogen staat in beide rijmodi ter
beschikking.
In de rijmodus 2laat de tractiecontrole meer slip en
stijgen van het voorwiel toe.
In de rijmodus 2wisselt de ABS naar de ABS-modus
Supermoto.
16.2 Tractiecontrole instellen
Info
De tractiecontrole wordt bij het inschakelen van het contact geactiveerd.
De tractiecontrole verlaagt het motorkoppel bij tractieverlies aan het achterwiel.
Als de tractiecontrole uitgeschakeld is, kan het achterwiel bij sterke acceleratie of op oppervlakken met een lage
hechting doordraaien gevaar voor vallen.
De tractiecontrole kan ook tijdens het rijden worden ingesteld.
De tractiecontrole kan pas worden gedeactiveerd als eerst een minimumsnelheid is bereikt en de zelftest is beëin-
digd.
H02885-01
Tractiecontrole deactiveren:
Voorwaarde
Gashendel gesloten.
Rijsnelheid voor deactivering: 4 km/h
Knop TC 5 seconden ingedrukt houden.
De TC-led brandt als de tractiecontrole is gedeacti-
veerd.
Tractiecontrole activeren:
Voorwaarde
Gashendel gesloten.
Knop TC 5 seconden ingedrukt houden.
De TC-led brandt niet als de tractiecontrole is geacti-
veerd.
MOTOR AFSTELLEN 16
97
Info
Als het TC-controlelampje en beide rijmoduslampjes
gelijktijdig branden, is een fout in de tractiecontrole
herkend. Contact opnemen met geautoriseerde
GASGAS Motorcycles-garage.
16.3 Uitgangspositie versnellingshendel controleren
Info
De versnellingshendel mag bij het rijden in de uitgangspositie niet tegen de laars liggen.
Als de versnellingshendel steeds tegen de laars zit, wordt de aandrijving te veel belast en kunnen er storingen van
de quickshifter (optioneel) optreden.
400692-10
In de rijpositie op het voertuig gaan zitten en de afstand Atussen
de bovenkant van de laars en de versnellingshendel meten.
Afstand versnellingshendel tot
bovenkant laars
10 … 20 mm
» Als de afstand niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Uitgangspositie van de versnellingshendel instellen.
( pag. 97)
16.4 Uitgangspositie van de versnellingshendel instellen
401950-12
Schroef 1met ringen verwijderen en versnellingshendel 2eraf
halen.
401951-10
Vertanding Avan versnellingshendel en schakelas reinigen.
Versnellingshendel 2in de gewenste positie op de schakelas ste-
ken en de tanden laten grijpen.
Info
Het instelbereik is beperkt.
De versnellingshendel mag bij het schakelen de voertuig-
componenten niet raken.
Schroef 1met ringen monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef versnel-
lingshendel
M6 14 Nm
Loctite®243™
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
98
17.1 Motoroliepeil controleren
Info
Het motoroliepeil moet worden gecontroleerd als de motor warm is.
Voorwaarden
Motor is warm.
Voorwerk
Motorfiets verticaal zetten op een horizontale ondergrond.
V02699-10
Hoofdwerk
Motoroliepeil controleren.
Info
Na het uitzetten van de motor een minuut wachten en dan
pas controleren.
De motorolie moet tussen de onder- en de bovenrand van het
kijkglas liggen.
» Als het motoroliepeil niet in het aangegeven bereik ligt:
Motorolie bijvullen. ( pag. 101)
17.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenMotor- en cardanolie wordt tijdens bedrijf van de motorfiets heet.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidshandschoenen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
De motorolie bij een warme motor aftappen.
S02210-10
Geschikt reservoir onder de motor plaatsen.
Olieaftapschroef 1met magneet en afdichtring verwijderen.
Motorolie volledig laten uitlopen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 17
99
S02209-01
Olieaftapschroef met magneet grondig reinigen.
Olieaftapschroef met magneet en pakkingring monteren en vast-
draaien.
Voorgeschreven waarde
Olieaftapschroef met
magneet
M12x1,5 20 Nm
S03320-10
Schroeven 2verwijderen. Oliefilterdeksel 3met keerring verwij-
deren.
Oliefilter 4uit het oliefilterhuis trekken.
Seegerringtang (51012011000)
S03321-10
Schroeven 5verwijderen. Oliefilterdeksel 6met keerring verwij-
deren.
Oliefilter 7uit het oliefilterhuis trekken.
Seegerringtang (51012011000)
Motorolie volledig laten uitlopen.
Onderdelen en afdichtvlak grondig reinigen.
S03322-10
Sluitschroef 8met oliezeef 9en keerringen verwijderen.
S03323-10
Sluitschroef bk met oliezeef bl en keerringen verwijderen.
Motorolie volledig laten uitlopen.
Onderdelen en afdichtvlak grondig reinigen.
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
100
S03324-10
Oliezeef bm met keerringen positioneren.
Sluitschroef bn met keerring monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Sluitschroef oliezeef M20x1,5 15 Nm
S03325-10
Oliezeef bo met keerringen positioneren.
Sluitschroef bp met keerring monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Sluitschroef oliezeef M20x1,5 15 Nm
S03326-10
Oliefilters bq en br erin zetten.
Keerringen van de oliefilterdeksels oliën. Oliefilterdeksel bs en bt
monteren.
Schroeven monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef oliefilterdop M5 6 Nm
S03327-10
Olievulschroef ck met keerring verwijderen en motorolie bijvullen.
Motorolie 1,70 l Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 119)
Olievulschroef ck met keerring monteren en vastdraaien.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kun-
nen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende
ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 17
101
17.3 Motorolie bijvullen
Info
Te weinig motorolie of olie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage van de motor.
H01066-10
Hoofdwerk
Olievulschroef 1met keerring verwijderen en motorolie bijvullen.
Motorolie tot midden van kijkglas bijvullen.
Motorolie (SAE 10W/50) ( pag. 119)
Info
Voor een optimale prestatie van de motorolie wordt aange-
raden geen verschillende motoroliesoorten te mengen.
GASGAS Motorcycles adviseert de motorolie te verversen als
dat nodig is.
Olievulschroef 1met keerring monteren en vastdraaien.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kun-
nen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende
ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
Motoroliepeil controleren. ( pag. 98)
18 REINIGING, ONDERHOUD
102
18.1 Motorfiets reinigen
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor verkeerd gebruik van een hogedrukreiniger worden componenten beschadigd of onbruikbaar.
Het water dringt door de hoge druk in de elektrische componenten, stekkers, bowdenkabels, lagers etc.
Te hoge druk veroorzaakt storingen en maakt componenten onbruikbaar.
Richt de waterstraal niet direct op elektrische componenten, stekkers, bowenkabels of lagers.
Een minimale afstand tussen de sproeier van de hogedrukreiniger en de component aanhouden.
Minimale afstand 60 cm
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
Reinig de motorfiets regelmatig, zo blijven de waarde en het uiterlijk gedurende langere tijd behouden.
Directe zonnestralen op de motorfiets tijdens het reinigen vermijden.
401061-01
Uitlaatsysteem afsluiten om het indringen van water te voorkomen.
Grove vervuiling eerst met een zachte waterstraal verwijderen.
Sterk vervuilde plekken met een normale, in de handel verkrijgbare
motorfietsreiniger inspuiten en met een penseel bewerken.
Motorfietsreiniger ( pag. 121)
Info
Warm water met een in de handel verkrijgbare motorfiets-
reiniger en een zachte spons gebruiken.
Motorfietsreiniger nooit op het droge voertuig aanbrengen,
altijd eerst met water afspoelen.
Als u met het voertuig door strooizout bent gereden, moet
hij in koud water worden gereinigd. Warm water versterkt
de zoutwerking.
Nadat de motorfiets grondig met een zachte waterstraal is afge-
spoeld moet hij goed worden gedroogd.
Afsluiting van het uitlaatsysteem verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het
remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaketten
en remschijven te drogen en vuil te verwijderen.
Na de reiniging een kort stuk rijden, totdat de motor de rijtempera-
tuur heeft bereikt.
Info
Door de warmte verdampt het water ook op de niet toegan-
kelijke plaatsen van de motor en het remsysteem.
Beschermkappen van de stuurarmaturen terugschuiven, zodat het
ingedrongen water kan verdampen.
Na het afkoelen van de motorfiets alle glij- en lagerpunten smeren.
Ketting reinigen. ( pag. 55)
REINIGING, ONDERHOUD 18
103
Blank metalen onderdelen (met uitzondering van de remschijven en
het uitlaatsysteem) met antiroestmiddel behandelen.
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber ( pag. 121)
Alle gelakte onderdelen behandelen met een onderhoudsmiddel
voor lakken.
Glansspray voor lak, kunststof en chroom ( pag. 121)
Info
In de leveringstoestand matte kunststofonderdelen niet
polijsten, omdat de materiaalkwaliteit anders sterk beperkt
wordt.
Alle kunststof onderdelen en geëloxeerde onderdelen behandelen
met een mild reinigings- en verzorgingsmiddel.
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en
kunststofvlakken ( pag. 121)
Contact- en stuurslot smeren.
Universele oliespray ( pag. 121)
18.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter
Info
Als de motorfiets ook in de winter wordt gebruikt, moet er rekening worden gehouden met strooizout op de wegen.
Daarom moeten er voorzorgsmaatregelen worden genomen tegen het agressieve strooizout.
Na het rijden op met zout bestrooide wegen moet het voertuig grondig met koud water worden gereinigd en goed
worden gedroogd. Warm water versterkt de zoutwerking.
401060-01
Motorfiets reinigen. ( pag. 102)
Remsysteem reinigen.
Info
Na IEDERE rit op wegen met strooizout de remzadels en
remplaketten, in afgekoelde en gemonteerde toestand,
grondig met koud water reinigen en goed laten drogen.
Na het rijden op met zout bestrooide wegen moet de
motorfiets grondig met koud water worden gereinigd en
goed worden gedroogd.
Motor, achterbrug en alle overige blanke of verzinkte onderdelen
(m.u.v. de remschijven) worden behandeld met een antiroestmiddel
op wasbasis.
Info
Er mag geen antiroestmiddel op de remschijven terechtko-
men omdat daardoor de remwerking sterk wordt vermin-
derd.
Ketting reinigen. ( pag. 55)
19 STALLING
104
19.1 Stalling
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is gevaarlijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als brandstof in
de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bewaar brandstof correct in een geschikt reservoir en buiten het bereik van kinderen.
Info
Als de motorfiets langere tijd niet wordt gebruikt, worden extra maatregelen aanbevolen.
Alvorens de motorfiets te stallen controleren of alle onderdelen goed werken en of ze zijn versleten. Als er service-
werkzaamheden, reparaties of wijzigingen nodig zijn, kunt u dat het beste doen tijdens de overwintering (minder
drukte bij de werkplaatsen). Zo voorkomt u lange wachttijden aan het begin van het volgende seizoen.
401058-01
Bij het laatste tanken voor het stallen van de motorfiets, brand-
stofadditief bijmengen.
Brandstofadditief ( pag. 121)
Brandstof tanken. ( pag. 38)
Tip
De brandstoftank zoals voorgeschreven vullen en daarbij
brandstof met een laag ethanolgehalte gebruiken.
Motorfiets reinigen. ( pag. 102)
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen.
( pag. 98)
Antivries en koelmiddelpeil controleren. ( pag. 90)
Bandenspanning controleren. ( pag. 78)
12V-accu demonteren. ( pag. 80)
12V-accu opladen. ( pag. 81)
Voorgeschreven waarde
Opslagtemperatuur van de
12V-accu zonder blootstelling
aan directe zonnestralen
0 … 35 °C
Voertuig stallen op een droge plaats en niet blootstellen aan grote
temperatuurschommelingen.
Info
GASGAS Motorcycles adviseert de motorfiets op te krikken.
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 46)
Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 47)
De motorfiets afdekken met een luchtdoorlatend dekzeil of een
deken.
STALLING 19
105
Info
In geen geval mogen hiervoor luchtdichte materialen wor-
den gebruikt, omdat er dan geen vocht kan ontsnappen en
er roest ontstaat.
Het is zeer slecht de motor van een gestalde motorfiets voor
korte tijd te laten draaien. Aangezien de motor daarbij niet
voldoende warm wordt, condenseert de waterdamp die bij
de verbranding ontstaat en dit leidt ertoe dat de ventielen
en uitlaatsysteem gaan roesten.
19.2 Inbedrijfstelling na stalling
401059-01
Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 47)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 47)
12V-accu opladen. ( pag. 81)
12V-accu monteren. ( pag. 80)
Tijd instellen. ( pag. 22)
Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstelling uitvoeren.
( pag. 30)
Een proefrit maken.
20 OPSPOREN VAN FOUTEN
106
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor draait bij het indrukken van
de startknop niet door
Bedieningsfouten Werkstappen voor het starten uitvoeren.
( pag. 30)
12V-accu ontladen 12V-accu opladen. ( pag. 81)
Ruststroom controleren.
Zekering 1,2of 3doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke elektri-
sche verbruikers vervangen. ( pag. 84)
Hoofdzekering gesmolten Hoofdzekering vervangen. ( pag. 82)
Geen massaverbinding aanwezig Massaverbinding controleren.
Motor draait alleen door als de
koppelingshendel aangetrokken is
Versnelling is geschakeld Versnelling in stationair schakelen.
Er is een versnelling geschakeld en
de zijstandaard is uitgeklapt
Versnelling in stationair schakelen.
Motor draait door, maar springt
niet aan
Bedieningsfouten Werkstappen voor het starten uitvoeren.
( pag. 30)
Zekering 3gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke elektri-
sche verbruikers vervangen. ( pag. 84)
Snelsluitkoppeling niet in elkaar
gestoken
Snelsluitkoppeling in elkaar steken.
Fout in elektronische brandstofin-
spuiting
Foutgeheugen uitlezen met
GASGAS Motorcycles-diagnosetool.
Bij starten gashendel bediend Tijdens het starten GEEN gas geven.
Werkstappen voor het starten uitvoeren.
( pag. 30)
Motor heeft te weinig vermogen Luchtfilter sterk vervuild Luchtfilter demonteren. ( pag. 53)
Luchtfilter monteren. ( pag. 54)
Brandstofzeef sterk vervuild Brandstofzeef vervangen.
Brandstoffilter sterk vervuild Brandstofdruk controleren.
Fout in elektronische brandstofin-
spuiting
Foutgeheugen uitlezen met
GASGAS Motorcycles-diagnosetool.
Motor wordt overmatig heet Te weinig koelmiddel in koelsys-
teem
Koelsysteem controleren op lekkage.
Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 91)
Radiateurlamellen sterk vervuild Radiateurlamellen reinigen.
Schuimvorming in het koelsys-
teem
Koelmiddel aftappen. ( pag. 92)
Koelsysteem vullen/ontluchten.
( pag. 93)
Geknikte of beschadigde radia-
teurslang
Radiateurslang vervangen.
Thermostaat defect Thermostaat controleren.
Zekering 4gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke elektri-
sche verbruikers vervangen. ( pag. 84)
Defect in het ventilatiesysteem
van de radiateur
Ventilatiesysteem radiateur controle-
ren.
Lucht in het koelsysteem Koelsysteem vullen/ontluchten.
( pag. 93)
Controlelampje storing brandt Fout in elektronische brandstofin-
spuiting
Foutgeheugen uitlezen met
GASGAS Motorcycles-diagnosetool.
Motor gaat uit tijdens het rijden Te weinig brandstof Brandstof tanken. ( pag. 38)
Zekering 1,2of 3doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke elektri-
sche verbruikers vervangen. ( pag. 84)
ABS-waarschuwingslampje brandt ABS-zekering doorgesmolten ABSzekeringen vervangen. ( pag. 83)
OPSPOREN VAN FOUTEN 20
107
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
ABS-waarschuwingslampje brandt Wieltoerental van voor- en achter-
wiel wijkt sterk af
Stoppen, ontsteking uitschakelen,
opnieuw starten.
Fout in ABS Foutgeheugen uitlezen met
GASGAS Motorcycles-diagnosetool.
Hoog olieverbruik Slang van de motorontluchting
geknikt
Ontluchtingsslang knikvrij leggen en indien
nodig vervangen.
Motoroliepeil te hoog Motoroliepeil controleren. ( pag. 98)
Vloeibaarheid motorolie te dun
(viscositeit)
Motorolie verversen, oliefilter vervangen
en oliezeven reinigen. ( pag. 98)
Koplamp en parkeerlicht werken
niet
Zekering 6gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke elektri-
sche verbruikers vervangen. ( pag. 84)
Knipperlichten, remlicht en claxon
werken niet
Zekering 5gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke elektri-
sche verbruikers vervangen. ( pag. 84)
Tijd wordt niet meer of niet cor-
rect weergegeven
Zekering 1gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke elektri-
sche verbruikers vervangen. ( pag. 84)
Tijd instellen. ( pag. 22)
12V-accu ontladen Ontsteking bij het uitzetten van de
motorfiets niet uitgeschakeld
12V-accu opladen. ( pag. 81)
12V-accu wordt niet opgeladen
door de dynamo
Laadspanning controleren.
Ruststroom controleren.
Op de display van het gecombi-
neerde instrument verschijnt niets
Zekering 1of 2doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke elektri-
sche verbruikers vervangen. ( pag. 84)
Tijd instellen. ( pag. 22)
Snelheidsweergave in het gecom-
bineerde instrument werkt niet
Kabelboom voor de snelheidsin-
dicator beschadigd en/of stekker-
verbinding verroest
Kabelboom en steekverbinding controle-
ren.
21 TECHNISCHE GEGEVENS
108
21.1 Motor
Bouwwijze 1-cilinder 4-takt bezinemotor, gekoeld met vloeistof
Cilinderinhoud 692,7 cm³
Slag 80 mm
Boring 105 mm
Compressieverhouding 12,7:1
Stationair toerental
Temperatuur koelmiddel: 70 °C 1.650 ± 50 1/min
Distributie OHC, inlaat met nokvolgers, uitlaat met tuimelaars
bestuurd, aandrijving via ketting
Klepdiameter inlaat 42 mm
Klepdiameter uitlaat 34 mm
Klepspeling koud
Inlaat bij: 20 °C 0,10 … 0,15 mm
Uitlaat bij: 20 °C 0,22 … 0,27 mm
Krukaslagers 2 cilinderrollagers
Drijfstanglager Glijlagers
Zuigerboutlager Zuigerpen met DLC coating
Zuigers Lichtmetaal gesmeed
Zuigerringen 1 compressiering, 1 zuigerring, 1 oliering met spiraal
Motorsmering Semi-dry-sump smering met 2 tandwielpompen
Primaire overbrenging 36:79
Koppeling APTC™ antihoppingkoppeling in oliebad / hydraulisch
bediend
Versnelling 6 versnellingen met klauwschakeling
Overbrengingsverhouding
1e versnelling 14:35
2e versnelling 16:28
3e versnelling 20:27
4e versnelling 21:23
5e versnelling 23:22
6e versnelling 23:20
Mengselsamenstelling Elektronische brandstofinspuiting
Ontstekingssysteem Contactvrij aangestuurd volledig elektronisch ontstekings-
systeem met digitale ontstekingsvertraging
Dynamo 12 V, 300 W
Bougie
Binnenste bougie NGK LKAR9BI10
Buitenste bougie NGK LMAR7DI10
Elektrodenafstand bougie 1,0 mm
Radiateur Vloeistofkoeling permanente circulatie koelmiddel door
waterpomp
Starthulp Startmotor, automatische decompressie
TECHNISCHE GEGEVENS 21
109
21.2 Aanhaalmomenten motor
Schroef membraanborging M3 2 Nm
Loctite®243™
Olievernevelaar voor drijfstangla-
gersmering
M4 0,8 Nm
Olievernevelaar voor koppelingssme-
ring
M4 0,4 Nm
Slangklem aanzuigflens M4 2,5 Nm
Olievernevelaars in de cilinderkop M5 2 Nm
Overige schroeven motor M5 6 Nm
Schroef axiale zekering van de
nokken- en balansas
M5 6 Nm
Loctite®243™
Schroef dekplaat voor olieretourgelei-
ding
M5 6 Nm
Loctite®243™
Schroef houderplaat M5 8 Nm
Loctite®243™
Schroef koppelingsveer M5 6 Nm
Schroef lagerborging M5 6 Nm
Loctite®243™
Schroef oliefilterdop M5 6 Nm
Schroef oliepompdeksel M5 6 Nm
Loctite®243™
Schroef oliepompdeksel boven M5 6 Nm
Loctite®243™
Schroef schakelassensor M5 5 Nm
Loctite®243™
Schroef versnellingdetectiesensor M5 5 Nm
Loctite®243™
Overige schroeven motor M6 10 Nm
Schroef afdekking ketting-aandrijfwiel
en koppelingsnemercilinder
M6x35 10 Nm
Schroef bobine M6 10 Nm
Schroef cilinder (distributieketting-
schacht) aan de behuizing
M6 10 Nm
Loctite®243™
Schroef cilinderkop M6 10 Nm
Loctite®243™
Schroef deksel secundair luchtsys-
teem
M6x12 10 Nm
Loctite®243™
Schroef distributiekettingschacht M6 10 Nm
Schroef dynamodeksel M6x25 10 Nm
Loctite®243™
Schroef dynamodeksel M6x30 10 Nm
Loctite®243™
Schroef dynamodeksel (doorvoerbo-
ring distributiekettingschacht)
M6 10 Nm
Loctite®243™
Schroef geleiderail M6x30 10 Nm
Loctite®2701™
Schroef geleiderail M6x20 10 Nm
Loctite®243™
Schroef klepdop M6 10 Nm
21 TECHNISCHE GEGEVENS
110
Schroef koppelingsdeksel M6 10 Nm
Schroef koppelingsdeksel M6x25 10 Nm
Schroef koppelingsdeksel M6x30 10 Nm
Schroef koppelingsdeksel M6x35 10 Nm
Schroef koppelingsnemercilinder M6x20 10 Nm
Schroef krukas-toerentalsensor M6 10 Nm
Loctite®243™
Schroef motorhuis M6 10 Nm
Schroef motorhuis M6x25 10 Nm
Schroef motorhuis M6x30 10 Nm
Schroef motorhuis M6x70 10 Nm
Schroef motorhuis M6x80 10 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M6x80 10 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M6x90 10 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M6 10 Nm
Schroef resonator M6 10 Nm
Schroef spanrail M6x30 10 Nm
Loctite®2701™
Schroef startmotor M6 10 Nm
Schroef stator M6 10 Nm
Loctite®243™
Schroef thermostaathuis M6 10 Nm
Schroef vastzethendel M6 10 Nm
Loctite®243™
Schroef versnellingshendel M6 14 Nm
Loctite®243™
Schroef versnellingsvastzetting M6 15 Nm
Loctite®243™
Schroef waterpompdeksel M6 10 Nm
Schroef waterpompwiel M6 10 Nm
Loctite®243™
Olievernevelaar voor zuigerkoeling M6x0,75 4 Nm
Onderdrukaansluiting inlaatkanaal M6x0,75 2,5 Nm
Loctite®2701™
Madenschroef nokkenas-lagerbrug M8 6 Nm
Loctite®243™
Schroef tuimelaaras M8x40 15 Nm
Schroef tuimelaaras M8x55 15 Nm
Sluitschroef blokkeerschroef M8 15 Nm
Tapeind uitlaatflens M8 15 Nm
Loctite®243™
TECHNISCHE GEGEVENS 21
111
Schroef cilinderkop M10 Draaivolgorde:
Diagonaal vastdraaien, beginnen met
de achterste schroef aan de distributie-
kettingschacht.
1e niveau
15 Nm
2e niveau
30 Nm
3e niveau
45 Nm
4e niveau
60 Nm
Schroefdraad ingevet
Schroef ketting-aandrijfwiel M10 60 Nm
Loctite®243™
Bougie buiten M10x1 11 Nm
Schroef olieleiding M10x1 10 Nm
Schroef ontgrendeling voor distribu-
tiekettingspanner
M10x1 8 Nm
Sluitschroef aftapboring waterpomp M10x1 15 Nm
Sluitschroef oliekanaal M10x1 15 Nm
Loctite®243™
Bougie binnen M12x1,25 18 Nm
Olieaftapschroef met magneet M12x1,5 20 Nm
Sluitschroef oliedrukregelklep M12x1,5 20 Nm
Temperatuursensor koelvloeistof aan
de cilinderkop
M12x1,5 12 Nm
Sluitschroef oliekanaal M14x1,5 15 Nm
Loctite®243™
Vulschroeven motorhuis M16x1,5 25 Nm
Loctite®243™
Moer rotor M18x1,5 100 Nm
Loctite®243™
Moer koppelingsmeenemer M20x1,5 120 Nm
Loctite®243™
Moer primair tandwiel M20LHx1,5 90 Nm
Loctite®243™
Sluitschroef oliezeef M20x1,5 15 Nm
Sluitschroef distributiekettingspanner M24x1,5 25 Nm
Sluitschroef dynamodeksel M24x1,5 8 Nm
Sluitschroef oliethermostaat M24x1,5 15 Nm
21.3 Vulhoeveelheden
21.3.1 Motorolie
Motorolie 1,70 l Motorolie (SAE 10W/50) ( pag. 119)
21.3.2 Koelmiddel
Koelmiddel 1,20 l Koelmiddel ( pag. 119)
21 TECHNISCHE GEGEVENS
112
21.3.3 Brandstof
A00420-10
Op markering op EU-brandstofpompen letten.
Inhoud brandstoftank ca. 13,3 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
( pag. 119)
Brandstofreserve ca. 1,4 l
21.4 Chassis
Frame Buisframe met staalbuizen van chroommolybdeen, geë-
loxeerd
Voorvork WP Suspension APEX
Schokdemper WP Suspension APEX 5746
Veerweg
voor 215 mm
achter 240 mm
Remsysteem
voor Schrijfrem met radiaal geschroefde vierzuiger-remzadel,
remschijf vlottend gelagerd
achter Schijfrem met remzadel met 1 zuiger, vlottend gelagerd
Remschijven - diameter
voor 320 mm
achter 240 mm
Remschijven - slijtagegrens
voor 4,5 mm
achter 4,5 mm
Bandenspanning Solo
voor 2,0 bar
achter 2,0 bar
Bandenspanning met passagier / volledige nuttige belasting
voor 2,2 bar
achter 2,2 bar
Secundaire overbrenging 16:42
Ketting 5/8 x 1/4" X-ring
Balhoofdhoek 63,0°
Wielstand 1.476 ± 15 mm
Zadelhoogte onbelast 898 mm
Afstand van bodem, onbelast 237 mm
Gewicht zonder brandstof ca. 148,2 kg
Hoogst toegestane asbelasting voor 150 kg
TECHNISCHE GEGEVENS 21
113
Maximale asbelasting achter 200 kg
Maximaal toegestaan totaalgewicht 350 kg
21.5 Elektronica
12V-accu YTZ10S Accuspanning: 12 V
Nominale capaciteit: 8,6 Ah
onderhoudsvrij
Zekering 58011109130 30 A
Zekering 75011088015 15 A
Zekering 75011088010 10 A
Zekering 75011088025 25 A
Koplamp H4 / sokkel P43t 12 V
60/55 W
Zijlicht W5W / sokkel W2,1x9,5d 12 V
5 W
Verlichting gecombineerd instrument
en controlelampjes
Led
Richtingaanwijzer Led
Rem-/achterlicht Led
Nummerplaatverlichting Led
21.6 Banden
Band voor Band achter
120/70 R 17 M/C 58H TL
Continental ContiAttack SM EVO
160/60 R 17 M/C 69H TL
Continental ContiAttack SM EVO
De aangegeven banden zijn één van de mogelijke standaardbanden. Contacteer over mogelijke alternatieve fabrikanten
een erkende dealer of een gekwalificeerde bandenhandelaar. De van toepassing zijnde plaatselijke goedkeuringsvoor-
schriften en de respectieve technische specificaties moeten in acht worden genomen. Meer informatie vindt u in het
servicegedeelte onder:
http://www.gasgas.com
21.7 Voorvork
Artikelnummer voorvork 0761C141U401102
Voorvork WP Suspension APEX
Ingaande demping
Standaard 15 klikken
Uitgaande demping
Standaard 15 klikken
Veerlengte met voorspanbus(sen) 461,5 mm
Veerconstante
Gemiddeld (standaard) 5,3 N/mm
Vorklengte 878,5 mm
Vorkpootolie per vorkpoot 620 ± 5 ml Voorvorkolie (SAE 5) ( pag. 120)
21 TECHNISCHE GEGEVENS
114
21.8 Schokdemper
Artikelnummer schokdemper 15.18.7S.12
Schokdemper WP Suspension APEX 5746
Ingaande demping highspeed
Comfort 2 omw
Standaard 1,5 omw
Sport 1 omw
Volledige nuttige belasting 1 omw
Ingaande demping lowspeed
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 10 klikken
Volledige nuttige last 10 klikken
Uitgaande demping
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 10 klikken
Volledige nuttige belasting 10 klikken
Veervoorspanning
Comfort 18 mm
Standaard 18 mm
Sport 18 mm
Volledige nuttige last 25 mm
Inbouwlengte 391 mm
Veerconstante
Zachter (comfort) 69 N/mm
Standaard 75 N/mm
Harder (sport) 81 N/mm
Stootdemperolie ( pag. 120) SAE 2,5
21.9 Aanhaalmomenten chassis
Schroef achterlicht EJOT PT®K45x12-Z 1,5 Nm
Schroef combinatieschakelaar EJOT PT®K50x18 T20 2 Nm
Schroef gecombineerd instrument EJOT 1 Nm
Schroef kettingbescherming EJOT 1,5 Nm
Schroef radiateurrooster EJOT PT K50x14 T20 2 Nm
Schroef zijstandaardsensor EJOT 1 Nm
Schroef vaste handgreep M4 5 Nm
Loctite®243™
Schroefverbinding zijstandaardsensor M4 2 Nm
Resterende moeren chassis M5 5 Nm
Resterende schroeven chassis M5 5 Nm
Schroef achterkabelboom M5 2 Nm
Schroef afsluitflens brandstoftank M5 2,5 Nm
Schroef beschermplaat tegen hitte
van de uitlaat
M5 8 Nm
TECHNISCHE GEGEVENS 21
115
Schroef bowdenkabel zadelslot M5 3 Nm
Schroef brandstofpomp M5 4 Nm
Schroef brandstoftankbekleding
boven
M5x20 2 Nm
Schroef brandstoftanksensor M5 3 Nm
Schroef combinatieschakelaar links M5 3,5 Nm
Schroef drukregelaar M5 4 Nm
Schroef elektrohouder M5 3 Nm
Schroef gashendel M5 3,5 Nm
Schroef hitteplaat aan brandstoftank-
bekleding
M5x12 3,5 Nm
Schroef kabel aan startmotor M5 3 Nm
Schroef klem brandstofslang aan
brandstoftank
M5 5 Nm
Schroef koplampkap M5 2 Nm
Schroef radiateurrooster M5 3,5 Nm
Schroef radiateurventilatorkap M5 3,2 Nm
Schroef remkabelhouder aan achter-
brug
M5 5 Nm
Schroef trapper rempedaal M5 6 Nm
Loctite®243™
Resterende moeren chassis M6 10 Nm
Resterende schroeven chassis M6 10 Nm
Schroef ABS-besturingsunit M6 5 Nm
Schroef accukabel aan startmotor M6 6 Nm
Schroef accupool M6 4,5 Nm
Schroef boordgereedschapvak aan
frame
M6x12 5 Nm
Schroef boordgereedschapvak aan
frame
M6x24 5 Nm
Schroef brandstoftankbekleding zijde-
lings
M6x11 3 Nm
Schroef contactslot M6 10 Nm
Loctite®243™
Schroef drager gecombineerd instru-
ment aan kroonplaat
M6x8 5 Nm
Schroef elektronicahouder in tank M6 2 Nm
Schroef elektronicahouder onder 12V-
accu
M6 10 Nm
Schroef glijblok M6 10 Nm
Loctite®243™
Schroef handremarmatuur M6 5 Nm
Schroef houderplaat ABS-module aan
frame
M6 10 Nm
Schroef inertiële meeteenheid M6 8 Nm
Schroef kettingbescherming M6 2 Nm
Loctite®243™
Schroef kettinggeleiding M6 10 Nm
Schroef koelerhouder boven M6 10 Nm
Schroef koelerhouder onder M6 8 Nm
21 TECHNISCHE GEGEVENS
116
Schroef koelerontluchting M6 8 Nm
Schroef koelmiddel-
compensatiereservoir
M6 2 Nm
Schroef kogelscharnier drukstang van
achterste remcilinder
M6 10 Nm
Loctite®243™
Schroef koppelingsarmatuur M6 5 Nm
Schroef luchtfilterbak aan frame M6 6 Nm
Schroef luchtfilterbak-bovendeel M6 2 Nm
Schroef magneethouder aan zijstan-
daard
M6 6 Nm
Loctite®243™
Schroef nummerplaathouder boven M6 8 Nm
Schroef nummerplaathouder onder M6 8 Nm
Schroef nummerplaathouder onder M6x14 5 Nm
Schroef radiateurafdekking M6x20 4,5 Nm
Schroef rechter brandstoftankbekle-
ding onder
M6x12 5 Nm
Schroef remcompensatiereservoir van
achterwielrem
M6 5 Nm
Schroef remkabelhouder aan frame M6x12 6 Nm
Loctite®243™
Schroef SLS-klep M6 4 Nm
Schroef spanningsregelaar M6 8 Nm
Schroef wieltoerentalsensor M6 6 Nm
Loctite®243™
Schroef zadelafdekking voor M6x14 6 Nm
Schroef zadelslot M6 5 Nm
Schroef zitbankbekleding M6x12 5 Nm
Schroefverbinding achterste remcilin-
der
M6 10 Nm
Moer bochtstuk aan cilinderkop M8 Moeren gelijkmatig vastdraaien. Plaat
mag niet worden gebogen.
15 Nm
Koperpasta
Moer kettingwielschroef M8 35 Nm
Loctite®2701™
Resterende moeren chassis M8 25 Nm
Resterende schroeven chassis M8 25 Nm
Schroef afdekking ketting-aandrijfwiel M8 15 Nm
Schroef asopname M8 15 Nm
Schroef bovenste kroonplaat M8 17 Nm
Schroef bovenste kroonplaat M8 12 Nm
Schroef brandstoftank boven M8 25 Nm
Loctite®243™
Schroef brandstoftank onder M8 25 Nm
Loctite®243™
Schroef brandstoftankrol M8 15 Nm
Schroef einddemperklem M8 12 Nm
Schroef greep M8 10 Nm
Schroef hielbescherming M8x12 5 Nm
Loctite®243™
TECHNISCHE GEGEVENS 21
117
Schroef houder einddemper M8 25 Nm
Schroef houder einddemper aan
brandstoftank
M8 25 Nm
Schroef onderste glijblok M8 15 Nm
Loctite®243™
Schroef rempedaal M8 25 Nm
Loctite®243™
Schroef remschijf achter M8 30 Nm
Loctite®243™
Schroef remschijf voor M8 30 Nm
Loctite®243™
Schroef stuureinde M8 15 Nm
Schroef stuurplaat M8 20 Nm
Schroef veerhouderplaat aan zijstan-
daardconsole
M8 25 Nm
Loctite®243™
Schroef verbindingshendel aan frame M8 30 Nm
Loctite®243™
Schroef voetsteunhouder achter M8x16 25 Nm
Schroef voetsteunhouder voor M8 25 Nm
Loctite®243™
Schroef vorkbuis M8 20 Nm
Loctite®243™
Schroef zijstandaardconsole M8 25 Nm
Loctite®243™
Motorschroef M10 45 Nm
Loctite®243™
Resterende moeren chassis M10 45 Nm
Resterende schroeven chassis M10 45 Nm
Schroef motorhouder aan frame M10 45 Nm
Schroef ontluchting remzadel voor M10 25 Nm
Schroef schokdemper boven M10 45 Nm
Loctite®243™
Schroef schokdemper onder M10 45 Nm
Loctite®243™
Schroef stuuradapter M10 45 Nm
Loctite®243™
Schroef zijstandaard M10 35 Nm
Loctite®243™
Holle schroef remkabel M10x1 25 Nm
Schroef remzadel voor M10x1,25 45 Nm
Loctite®243™
Lambdasonde M12x1,25 25 Nm
Koperpasta
Schroef achterbrugbout M12x1,5 80 Nm
Moer bochtstuk aan haakse hendel M14x1,5 100 Nm
Moer haakse hendel aan achterbrug M14x1,5 100 Nm
Schroef koeler temperatuursensor M18 20 Nm
Schroef balhoofd boven M20x1,5 12 Nm
Schroef balhoofd onder M20x1,5 60 Nm
Loctite®243™
21 TECHNISCHE GEGEVENS
118
Schroef steekas voor M24x1,5 45 Nm
Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm
GEBRUIKSSTOFFEN 22
119
Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
Norm / classificatie
DIN EN 228 (ROZ 95)
Voorgeschreven waarde
Alleen Super ongelood gebruiken die voldoet aan de aangegeven norm of gelijkwaardig is.
Een aandeel van maximaal 10 % ethanol (E10 brandstof) kan daarbij zonder bezwaar worden gebruikt.
Info
Geen brandstof van methanol (bijv. M15, M85, M100) of met een aandeel van meer dan 10 % ethanol (bijv.
E15, E25, E85, E100) gebruiken.
Koelmiddel
Voorgeschreven waarde
Alleen hoogwaardig, silicaatvrij koelmiddel met antiroestadditief voor aluminiummotoren gebruiken. Minderwaardige
en ongeschikte antivriesmiddelen veroorzaken corrosie, afzettingen en schuimvorming.
Geen zuiver water gebruiken omdat de eisen met betrekking tot corrosiebescherming en smeereigenschappen alleen
door koelmiddel vervuld kunnen worden.
Uitsluitend koelmiddel gebruiken dat voldoet aan de aangegeven voorwaarden (zie informatie op de verpakking) en de
juiste eigenschappen heeft.
Vorstbescherming minstens tot 25 °C
De mengverhouding moet aan de vereiste vorstbescherming aangepast worden. Gedistilleerd water gebruiken, als het koel-
middel verdund moet worden.
Het gebruik van voorgemengd koelmiddel wordt aanbevolen.
Gegevens van de koelmiddelfabrikant met betrekking tot vorstbescherming, verdunning en mengbaarheid (verdraagbaar-
heid) met andere koelmiddelen in acht nemen.
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
COOLANT M3.0
Motorolie (SAE 10W/50)
Norm / classificatie
JASO T903 MA2 ( pag. 122)
SAE ( pag. 122) (SAE 10W/50)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de juiste
eigenschappen heeft.
Volledig synthetische motorolie
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
Power Synt 4T
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1
Norm / classificatie
DOT
Voorgeschreven waarde
Alleen remvloeistof gebruiken die voldoet aan de aangegeven norm (zie informatie op de verpakking) en die de juiste
eigenschappen heeft.
Aanbevolen leverancier
Castrol
REACT PERFORMANCE DOT 4
22 GEBRUIKSSTOFFEN
120
MOTOREX®
Brake Fluid DOT 5.1
Stootdemperolie (SAE 2,5) (50180751S1)
Norm / classificatie
SAE ( pag. 122) (SAE 2,5)
Voorgeschreven waarde
Alleen oliesoorten gebruiken die voldoen aan de aangegeven normen (zie gegevens op de verpakking) en over de
geschikte eigenschappen beschikken.
Voorvorkolie (SAE 5)
Norm / classificatie
SAE ( pag. 122) (SAE 5)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend olie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigen-
schappen heeft.
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
Racing Fork Oil
HULPSTOFFEN 23
121
Brandstofadditief
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
Fuel Stabilizer
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
Moto Protect
Duurzaam vet
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
Bike Grease 2000
Glansspray voor lak, kunststof en chroom
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
Moto Shine
Kettingreinigingsmiddel
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
Chain Clean
Kettingspray Street
Voorgeschreven waarde
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
Chainlube Road Strong
Motorfietsreiniger
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
Moto Clean
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
Quick Cleaner
Universele oliespray
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
Joker 440 Synthetic
24 NORMEN
122
JASO T903 MA2
Meerdere technische ontwikkelingsrichtingen vereisten een eigen specificatie voor motorfietsen - de norm
JASO T903 MA2.
Vroeger werd voor motorfietsen motorolie voor auto's gebruikt omdat er geen eigen motorfietsspecificatie bestond.
Voor motoren van auto's zijn lange service-intervallen vereist, bij motoren van motorfietsen staat een hoog vermogensren-
dement bij hoge toerentallen op de voorgrond.
Bij de meeste motoren voor motorfietsen worden versnelling en koppeling met dezelfde olie gesmeerd.
De norm JASO T903 MA2 voldoet aan deze speciale vereisten.
SAE
De SAE-viscositeitsklassen zijn vastgelegd door de Society of Automotive Engineers voor de indeling van oliën op basis van
hun viscositeit. De viscositeit beschrijft slechts een van de eigenschappen van olie en zegt niets over de kwaliteit.
LIJST MET VAKBEGRIPPEN 25
123
ABS Antiblokkeersysteem Veiligheidssysteem, dat het blokkeren van de wielen bij het
rechtuit rijden zonder inwerking van zijwaartse krachten
voorkomt
OBD Boorddiagnose Voertuigsysteem dat ingestelde parameters van de voertui-
gelektronica bewaakt
MTC Motorfietstractiecontrole (Motorcy-
cle Traction Control)
Extra functie van de motorbesturing die bij doordraaiend
achterwiel het motorkoppel verlaagt
- QUICKSHIFTER+ Functie van de motorelektronica voor schakelen zonder
bediening van de koppeling
26 LIJST MET AFKORTINGEN
124
Artikelnr. Artikelnummer
bijv. bijvoorbeeld
ca. circa
e.d. en dergelijke
enz. enzovoort
etc. et cetera
evt. eventueel
evt. eventueel
Nr. Nummer
o.a. onder andere
resp. respectievelijk
vgl. vergelijk
LIJST MET SYMBOLEN 27
125
27.1 Rode pictogrammen
Rode pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij meteen moet worden ingegrepen.
Waarschuwingslampje koelmiddeltemperatuur brandt rood Koelmiddeltemperatuur heeft een kri-
tische waarde bereikt. Volgens de verkeersregels stoppen, de motor afzetten, laten afkoelen en het
koelmiddelpeil controleren.
Waarschuwingslampje oliedruk brandt rood Oliedruk is te laag. Onmiddellijk veilig stoppen en de
motor afzetten.
27.2 Gele of oranje pictogrammen
Gele of oranje pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij binnen korte tijd moet worden ingegrepen. Actieve
rijhulpen worden eveneens met gele of oranje pictogrammen aangegeven.
ABS-waarschuwingslampje brandt/knippert geel Als het ABS-waarschuwingslampje brandt, is het ABS
niet actief. Het ABS-waarschuwingslampje brandt ook als er een fout wordt herkend. Contact opne-
men met geautoriseerde GASGAS Motorcycles-garage. Als het ABS-waarschuwingslampje langzaam
knippert, is de ABS-modus Supermoto actief.
Waarschuwingslampje brandstofpeil brandt oranje Brandstofpeil heeft de reservemarkering bereikt.
Controlelampje storing brandt oranje De OBD heeft een fout in de voertuigelektronica
geconstateerd. Volgens de verkeersregels stoppen en contact opnemen met een geautoriseerde
GASGAS Motorcycles-garage.
TC-controlelampje brandt/knippert geel Als het TC-controlelampje brandt, is de bochten-MTC
( pag. 35) niet actief. Als het TC-controlelampje en beide rijmoduslampjes gelijktijdig branden,
is een fout herkend. Contact opnemen met geautoriseerde GASGAS Motorcycles-garage. Het
TC-controlelampje knippert als bochten-MTC actief ingrijpt.
27.3 Groene en blauwe pictogrammen
Groene en blauwe pictogrammen geven informatie weer.
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
Controlelampje stationair brandt groen Versnelling is in positie vrij geschakeld.
Controlelampje richtingaanwijzer knippert groen Richtingaanwijzer is ingeschakeld.
INDEX
126
INDEX
1
12V-accu
demonteren ........................ 80
laden ............................ 81
monteren .......................... 80
A
ABS ................................ 63
ABS-knop ............................ 16
ABSzekeringen
vervangen ......................... 83
ACC1
voor ............................. 89
ACC2
voor ............................. 89
Achterwiel
demonteren ........................ 74
monteren .......................... 75
Afbeelding voertuig
linksvoor .......................... 10
rechtsachter ........................ 11
Afbeeldingen ........................... 9
Afremmen ........................... 35
Antiblokkeersysteem ..................... 63
Artikelnummer schokdemper ............... 13
Artikelnummer voorvork .................. 13
B
Bagage .............................. 28
Bandenreparatiespray
gebruik ........................... 78
Bandenspanning
controleren ......................... 78
Bedieningshandleiding ..................... 8
Bedrijfsmiddelen ........................ 9
Beoogd gebruik ......................... 6
Beschermende kleding ..................... 7
Bochten-MTC .......................... 35
Boordgereedschap
demonteren ........................ 50
opbergen .......................... 50
C
Claxonknop ........................... 14
Contactslot ........................... 17
D
Demperpakkingen achterwielnaaf
controleren ......................... 76
Diagnosestekker ........................ 89
F
Fabrieksgarantie ......................... 9
G
Garantie .............................. 9
Gashendel ............................ 14
Gebruiksdefinitie ........................ 6
Gecombineerd instrument
instellen ........................... 21
kilometer of mijl instellen . . . . . . . . . . . . . . . . 21
overzicht .......................... 20
service-interval instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
tijdinstellen ........................ 22
Grepen .............................. 18
H
Hoofdzekering
vervangen ......................... 82
Hulpstoffen ............................ 9
I
Inbedrijfstelling
aanwijzingen voor eerste inbedrijfstelling . . . . . . 27
controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstelling 30
nadestalling ........................105
K
Ketting
controleren ......................... 57
reinigen ........................... 55
vervuiling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54
Ketting-aandrijfwiel
controleren ......................... 57
Kettinggeleiding
controleren ......................... 57
instellen ........................... 60
Kettingspanning
controleren ......................... 55
instellen ........................... 56
Kettingwiel
controleren ......................... 57
Klantenservice .......................... 9
Koelmiddel
aftappen .......................... 92
antivries en koelmiddelpeil controleren . . . . . . . 90
peilcontroleren ...................... 91
vervangen ......................... 94
Koelsysteem .......................... 90
vullen/ontluchten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93
Koplamp
instelling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88
lichtbundelbreedte instellen . . . . . . . . . . . . . . 89
Koplampkap met koplamp
demonteren ........................ 86
monteren .......................... 86
Koppeling
vloeistofpeil controleren/corrigeren . . . . . . . . . 61
INDEX
127
Koppelingshendel ....................... 14
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
L
Lamp koplamp vervangen .................. 87
Lichtschakelaar ........................ 15
Luchtfilter
demonteren ........................ 53
monteren .......................... 54
M
Milieu ............................... 8
Motor
inrijden ........................... 28
Motorfiets
met hefbok achter opkrikken . . . . . . . . . . . . . . 46
met hefbok opkrikken . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
met hefbok voor opkrikken . . . . . . . . . . . . . . . 47
reinigen ...........................102
van hefbok achter nemen . . . . . . . . . . . . . . . . 47
vanhefboknemen .................... 46
van hefbok voor nemen . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
Motorfietstractiecontrole .................. 35
Motornummer ......................... 12
Motorolie
bijvullen ...........................101
vervangen ......................... 98
Motoroliepeil
controleren ......................... 98
N
Noodstopschakelaar ..................... 15
O
Oliefilter
vervangen ......................... 98
Oliezeven
reinigen ........................... 98
Onjuist gebruik ......................... 6
Opsporen van fouten ..................106-107
Overzicht controlelampjes ................. 17
P
Parkeren ............................. 36
Pech
wegslepen ......................... 37
Q
QUICKSHIFTER+ ........................ 34
R
Remhendel ........................... 14
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
Remmen ............................. 35
Rempedaal ........................... 19
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
vrije slag controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
Remschijven
controleren ......................... 64
Remvloeistof
van achterwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . . 69
van de voorwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . . 66
Remvloeistofpeil
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . . 69
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . 65
Remvoeringborging
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . . 70
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . 67
Remvoeringen
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . . 70
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . 67
Reserveonderdelen ....................... 9
Richtingaanwijzerschakelaar ................ 15
Rijden .............................. 31
beginnen met rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
Rijden in de winter
controle en onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
Rijmodus
wijzigen ........................... 96
Rubberen stuurcovers
controleren ......................... 60
S
Schakelen ............................ 31
Schokdemper .......................... 41
ingaande demping algemeen . . . . . . . . . . . . . . 42
ingaande demping highspeed instellen . . . . . . . . 43
ingaande demping lowspeed instellen . . . . . . . . 42
uitgaande demping instellen . . . . . . . . . . . . . . 44
Service ............................... 9
Serviceschema ....................... 39-40
Sleutelnummer ........................ 12
Spatbord voor
demonteren ........................ 53
monteren .......................... 53
Stalling ..............................104
Starten .............................. 30
Startknop ............................ 15
Stoppen ............................. 36
Stuurpositie ........................... 44
instellen ........................... 44
Stuurslot ............................. 17
T
Tankdop
openen ........................... 19
sluiten ............................ 20
Tanken
brandstof .......................... 38
Technisch toebehoren ..................... 9
INDEX
128
Technische gegevens
aanhaalmomenten chassis . . . . . . . . . . . . . . . 114
aanhaalmomenten motor . . . . . . . . . . . . . . . . 109
banden ...........................113
chassis ............................112
elektronica .........................113
motor ............................108
schokdemper .......................114
voorvork ..........................113
vulhoeveelheden .....................111
Toestand van de banden
controleren ......................... 77
Tractiecontrole
instellen ........................... 96
Transport ............................ 37
Typeplaatje ........................... 12
V
Veilig gebruik ........................... 7
Versnellingshendel ...................... 18
uitgangspositie controleren . . . . . . . . . . . . . . . 97
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
Voertuig beladen ....................... 28
Voertuigidentificatiennummer .............. 12
Voetsteun passagier ..................... 18
Voorvork ............................ 41
ingaande demping instellen . . . . . . . . . . . . . . . 41
offset ............................ 41
uitgaande demping instellen . . . . . . . . . . . . . . 42
vuilschrapers reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
Voorvorkprotector
demonteren ........................ 48
monteren .......................... 49
Voorwiel
demonteren ........................ 72
monteren .......................... 72
Vorksprong ........................... 41
Vulhoeveelheid
brandstof ....................... 38,112
koelmiddel ...................... 95,111
motorolie ...................... 100,111
W
Wegslepen ........................... 37
Werkinstructies ......................... 8
Z
Zadel
monteren .......................... 49
ontgrendeling ....................... 18
verwijderen ........................ 49
Zekering
van de afzonderlijke elektrische verbruikers vervan-
gen .............................. 84
Zijbekleding
monteren .......................... 52
verwijderen ........................ 51
Zijlichtlamp
vervangen ......................... 87
Zijstandaard .......................... 19
*3215183nl*
3215183nl
11.10.2023
Stallhofnerstraße 3 /5230 Mattighofen /Oostenrijk /http://www.gasgas.com
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131

GASGAS SM 700 de handleiding

Type
de handleiding