KTM 1290 Super Duke R 2017 de handleiding

Type
de handleiding
BEDIENINGSHANDLEIDING 2017
1290 Super Duke R
Artikelnr. 3213534nl
BESTE KTM KLANT, 1
*3213534nl*
3213534nl
04/2017
BESTE KTM KLANT,
Hartelijk gefeliciteerd met de aankoop van uw KTM-motorfiets. U bent nu in het bezit van een moderne, sportieve motorfiets en we zijn er
zeker van dat u er veel plezier mee zult beleven, mits u de motorfiets goed onderhoudt.
We wensen u veel rijplezier!
Vul hieronder de serienummers van uw voertuig in.
Framenummer ( pag. 22) Stempel dealer
Motornummer ( pag. 24)
Sleutelnummer ( pag. 23)
De bedieningshandleiding komt op het tijdstip dat deze ter perse gaat overeen met de nieuwste stand van het model. Kleine afwijkingen
die het resultaat zijn van een constructieve ontwikkeling kunnen echter niet worden uitgesloten.
Alle hier genoemde gegevens zijn vrijblijvend. KTM Sportmotorcycle GmbH houdt zich het recht voor technische gegevens, prijzen, kleu-
ren, vormen, materialen, dienst- en serviceverlening, constructies, uitrustingen en dergelijke zonder voorafgaande aankondiging en zonder
opgave van redenen te wijzigen resp. zonder vergoeding te annuleren, deze aan te passen aan de plaatselijke situatie of de productie van
een bepaald model zonder voorafgaande aankondiging te beëindigen. KTM is niet aansprakelijk voor leveringsmogelijkheden, afwijkingen
van afbeeldingen en beschrijvingen, drukfouten en vergissingen. De afgebeelde modellen zijn voor een deel voorzien van speciale uitrustin-
gen die niet standaard bij de leveringsomvang horen.
BESTE KTM KLANT, 2
© 2017 KTM Sportmotorcycle GmbH, Mattighofen Oostenrijk
Alle rechten voorbehouden
Nadruk, ook gedeeltelijk, en vermenigvuldigingen van welke aard dan ook zijn uitsluitend toegestaan met toestemming van de auteur.
ISO 9001(12 100 6061)
KTM past processen voor kwaliteitsbewaking toe, zoals bedoeld in de internationale norm voor kwaliteitsmanagement ISO
9001, die tot een zo hoog mogelijke productkwaliteit leiden.
Afgegeven door: TÜV Management Service
KTM Sportmotorcycle GmbH
5230 Mattighofen, Oostenrijk
Dit document is geldig voor de volgende modellen:
1290 Super Duke R EU (F9903Q9, F9903Q2)
1290 Super Duke R AU (F9960Q9, F9960Q2)
1290 Super Duke R JP (F9986Q2)
INHOUDSOPGAVE 3
INHOUDSOPGAVE
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN................................... 8
1.1 Gebruikte pictogrammen....................................... 8
1.2 Gebruikte formatering........................................... 9
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN ........................................ 10
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik....................... 10
2.2 Onjuist gebruik .................................................. 10
2.3 Veiligheidsaanwijzingen...................................... 10
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen ......................... 11
2.5 Waarschuwing voor manipulaties ......................... 11
2.6 Veilig gebruik .................................................... 12
2.7 Beschermende kleding ....................................... 13
2.8 Werkinstructies.................................................. 13
2.9 Milieu............................................................... 13
2.10 Bedieningshandleiding ....................................... 14
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN ..................................... 15
3.1 Garantie............................................................ 15
3.2 Verbruiksstoffen, hulpstoffen .............................. 15
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren ........................... 15
3.4 Service ............................................................. 15
3.5 Afbeeldingen ..................................................... 16
3.6 Klantenservice................................................... 16
4 AFBEELDING VOERTUIG............................................... 18
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische
weergave).......................................................... 18
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische
weergave).......................................................... 20
5 SERIENUMMERS.......................................................... 22
5.1 Framenummer ................................................... 22
5.2 Typeplaatje ....................................................... 22
5.3 Sleutelnummer.................................................. 23
5.4 Motornummer.................................................... 24
5.5 Artikelnummer voorvork ...................................... 24
5.6 Artikelnummer schokdemper............................... 25
5.7 Artikelnummer stuurdemper................................ 25
6 BEDIENINGSELEMENTEN............................................. 26
6.1 Koppelingshendel .............................................. 26
6.2 Remhendel........................................................ 26
6.3 Gashendel......................................................... 27
6.4 Combinatieschakelaar links................................. 27
6.5 Lichtschakelaar ................................................. 28
6.6 Menuschakelaar................................................. 28
6.7 Richtingaanwijzerschakelaar ............................... 29
6.8 Claxonknop ....................................................... 30
6.9 Schakelaar van cruisecontrol............................... 30
6.10 Combinatieschakelaar rechts............................... 32
6.11 Noodknipperlichtschakelaar ................................ 33
6.12 Noodstopschakelaar/e-startknop .......................... 34
6.13 Raceonknop .................................................... 34
6.14 Stuurslot........................................................... 35
6.15 Wegrijblokkering ................................................ 36
6.16 Raceonsleutel.................................................. 36
6.17 Tankdop openen ................................................ 37
6.18 Tankdop sluiten ................................................. 39
6.19 Zadelslot........................................................... 39
6.20 Bagagebeugels................................................... 40
6.21 Boordgereedschap.............................................. 40
6.22 Opbergvak openen.............................................. 41
6.23 Opbergvak sluiten .............................................. 41
INHOUDSOPGAVE 4
6.24 Helmbeveiliging................................................. 42
6.25 Riem ................................................................ 42
6.26 Bijrijdervoetsteunen ........................................... 43
6.27 Versnellingshendel ............................................. 43
6.28 Rempedaal........................................................ 44
6.29 Zijstandaard ...................................................... 45
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT .................................... 46
7.1 Gecombineerd instrument................................... 46
7.2 Activering en test............................................... 46
7.3 Dag-nacht-modus............................................... 47
7.4 Waarschuwingen................................................ 48
7.5 Controlelampjes................................................. 50
7.6 Display ............................................................. 52
7.7 Schakelindicator................................................ 54
7.8 Brandstofpeilweergave........................................ 54
7.9 Tijd .................................................................. 55
7.10 Weergave van de koelmiddeltemperatuur.............. 55
7.11 Afstandteller...................................................... 56
7.12 Weergave van de cruisecontrol............................. 56
7.13 Menu................................................................ 57
7.13.1 Favorites....................................................... 57
7.13.2 Set Favorites ................................................. 58
7.13.3 Trip 1 ........................................................... 58
7.13.4 Trip 2 ........................................................... 59
7.13.5 Settings ........................................................ 59
7.13.6 Language ...................................................... 60
7.13.7 Unit settings ................................................. 60
7.13.8 Fuel Cons...................................................... 61
7.13.9 Distance ....................................................... 61
7.13.10 Temp............................................................ 62
7.13.11 Pressure ....................................................... 62
7.13.12 Service ......................................................... 63
7.13.13 Clock/Date .................................................... 63
7.13.14 Shift Light .................................................... 64
7.13.15 DRL ............................................................. 64
7.13.16 Quick Selector 1............................................ 65
7.13.17 Quick Selector 2............................................ 66
7.13.18 Extra Functions ............................................. 67
7.13.19 General Info .................................................. 67
7.13.20 Warning ........................................................ 68
7.13.21 MTC/ABS ...................................................... 68
7.13.22 Ride Mode .................................................... 69
7.14 TPMS ............................................................... 70
7.15 Heated grips (optioneel) ..................................... 71
7.16 Heating (optioneel) ............................................ 71
7.17 Quick Shift + (optioneel) .................................... 72
7.18 Track (optioneel)................................................ 72
7.19 Launch Control (optioneel).................................. 73
7.20 Anti Wheelie Mode (optioneel)............................. 73
7.21 Bluetooth
®
(optioneel) ........................................ 74
7.22 KTM MY RIDE (optioneel)................................... 74
7.23 Pairing (optioneel).............................................. 75
7.24 Audio (optioneel) ............................................... 77
7.25 Telefonie (optioneel) .......................................... 78
8 ERGONOMIE ................................................................ 79
8.1 Stuurstand ........................................................ 79
8.2 Stuurstand instellen ....................................... 79
8.3 Uitgangspositie koppelingshendel instellen........... 81
INHOUDSOPGAVE 5
8.4 Uitgangspositie van de handremhendel instellen... 81
8.5 Uitgangspositie rempedaal instellen ................. 82
8.6 Trapper van rempedaal instellen.......................... 83
8.7 Uitgangspositie versnellingshendel controleren ..... 83
8.8 Uitgangspositie versnellingshendel instellen ...... 84
8.9 Versnellingshendelvlak instellen .......................... 85
8.10 Helling van het gecombineerde instrument
instellen............................................................ 86
9 INBEDRIJFSTELLING.................................................... 89
9.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfname................ 89
9.2 Motor inrijden.................................................... 90
9.3 Voertuig beladen................................................ 91
10 RIJ-INSTRUCTIES......................................................... 93
10.1 Controle en onderhoud voor iedere
inbedrijfname.................................................... 93
10.2 Starten ............................................................. 94
10.3 LaunchControl (optioneel).................................. 96
10.4 Beginnen met rijden........................................... 96
10.5 Beginnen met rijden met LaunchControl
(optioneel)......................................................... 96
10.6 Quickshifter+ (optioneel) .................................... 98
10.7 Schakelen, rijden............................................... 98
10.8 MSR (optioneel)............................................... 103
10.9 Afremmen ....................................................... 104
10.10 Stoppen, parkeren............................................ 106
10.11 Transport ........................................................ 107
10.12 Brandstof tanken ............................................. 108
11 SERVICESCHEMA....................................................... 111
11.1 Extra informatie............................................... 111
11.2 Verplichte werkzaamheden................................ 111
11.3 Aanbevolen werkzaamheden.............................. 113
12 CHASSIS AFSTELLEN ................................................. 115
12.1 Voorvork/schokdemper...................................... 115
12.2 Ingaande demping voorvork instellen ................. 115
12.3 Uitgaande demping voorvork instellen ................ 116
12.4 Ingaande demping schokdemper ....................... 117
12.5 Ingaande demping low speed van de
schokdemper instellen...................................... 118
12.6 Ingaande demping high speed van de
schokdemper instellen...................................... 119
12.7 Uitgaande demping van de schokdemper
instellen.......................................................... 120
12.8 Maat achterwiel zonder belasting bepalen .......... 121
12.9 Statische veerweg schokdemper controleren ....... 122
12.10 Veervoorspanning schokdemper instellen ........ 122
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS ......................... 125
13.1 Motorfiets met hefbok achter opkrikken.............. 125
13.2 Motorfiets van hefbok achter nemen .................. 125
13.3 Motorfiets met hefbok voor opkrikken................. 126
13.4 Motorfiets van hefbok voor nemen ..................... 127
13.5 Motorfiets met montagestandaard (ingestoken)
opkrikken ........................................................ 127
13.6 Motorfiets van montagestandaard (ingestoken)
nemen ............................................................ 128
13.7 Vuilschrapers vorkpoten reinigen .................... 130
13.8 Bijrijderzadel verwijderen.................................. 131
13.9 Bijrijderzadel monteren .................................... 131
13.10 Bestuurderszadel verwijderen ............................ 132
13.11 Bestuurderszadel monteren............................... 132
13.12 Helmbeveiliging op voertuig monteren................ 133
INHOUDSOPGAVE 6
13.13 Einddemper demonteren ............................... 133
13.14 Einddemper monteren .................................. 135
13.15 Kettingvervuiling controleren............................. 136
13.16 Ketting reinigen ............................................... 136
13.17 Kettingspanning controleren ............................. 138
13.18 Kettingspanning instellen ................................. 139
13.19 Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en
kettinggeleiding controleren .............................. 140
13.20 Vloeistofpeil hydraulische koppeling
controleren/corrigeren....................................... 144
14 REMSYSTEEM............................................................ 146
14.1 Anti Blokkeer Systeem (ABS) ............................ 146
14.2 Remschijven controleren................................... 148
14.3 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren ........... 149
14.4 Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen ...... 150
14.5 Remplaketten voorwielrem controleren ............... 152
14.6 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren ........ 153
14.7 Remvloeistof achterwielrem bijvullen .............. 154
14.8 Remplaketten achterwielrem controleren............ 155
15 WIELEN, BANDEN ...................................................... 157
15.1 Voorwiel demonteren .................................... 157
15.2 Voorwiel monteren ........................................ 158
15.3 Achterwiel demonteren ................................. 160
15.4 Achterwiel monteren ..................................... 162
15.5 Bandentoestand controleren.............................. 164
15.6 Bandenspanning controleren............................. 166
16 ELEKTRONICA............................................................ 167
16.1 Dagrijlicht (DRL)............................................... 167
16.2 Accu demonteren ......................................... 168
16.3 Accu monteren ............................................. 170
16.4 Accu laden .................................................. 172
16.5 Batterij van de race-on-sleutel vervangen............ 176
16.6 Hoofdzekering vervangen .................................. 177
16.7 Zekeringen in zekeringenblok vervangen............. 180
16.8 Koplampstand controleren ................................ 184
16.9 Lichtbundelbreedte koplamp instellen................ 184
16.10 Diagnosestekker............................................... 186
16.11 ACC1 en ACC2 voorzijde................................... 186
16.12 ACC1 en ACC2 achterzijde................................ 187
17 KOELSYSTEEM........................................................... 188
17.1 Koelmiddelpeil vast reservoir controleren............ 188
17.2 Koelmiddelpeil in compensatiereservoir
corrigeren........................................................ 189
18 MOTORAFSTEMMING ................................................. 192
18.1 Ride Mode ...................................................... 192
18.2 Motorfietstractiecontrole (MTC).......................... 192
18.3 Slipaanpassing (optioneel) ................................ 193
18.4 Throttle Response (optioneel)............................ 193
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR ........................... 194
19.1 Motoroliepeil controleren .................................. 194
19.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en
oliezeven reinigen ......................................... 195
19.3 Motorolie bijvullen ........................................... 199
20 REINIGING, ONDERHOUD........................................... 202
20.1 Motorfiets reinigen ........................................... 202
20.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter ... 204
21 STALLING .................................................................. 206
21.1 Stalling........................................................... 206
INHOUDSOPGAVE 7
21.2 Inbedrijfname na stalling .................................. 207
22 FOUTEN OPSPOREN................................................... 208
23 TECHNISCHE GEGEVENS............................................ 210
23.1 Motor.............................................................. 210
23.2 Aanhaalmomenten motor .................................. 211
23.3 Vulhoeveelheden.............................................. 215
23.3.1 Motorolie .................................................... 215
23.3.2 Koelmiddel ................................................. 215
23.3.3 Brandstof.................................................... 215
23.4 Chassis ........................................................... 215
23.5 Elektronica...................................................... 217
23.6 Banden........................................................... 217
23.7 Voorvork.......................................................... 218
23.8 Schokdemper .................................................. 219
23.9 Aanhaalmomenten chassis................................ 220
24 VERKLARINGEN VAN OVEREENSTEMMING ................. 225
24.1 EUverklaringen van overeenstemming ............... 225
24.2 FCCverklaringen van overeenstemming.............. 225
25 GEBRUIKSSTOFFEN ................................................... 228
26 HULPSTOFFEN........................................................... 231
27 NORMEN ................................................................... 233
28 LIJST MET VAKBEGRIPPEN ........................................ 234
29 LIJST MET AFKORTINGEN .......................................... 235
30 LIJST MET SYMBOLEN ............................................... 236
30.1 Rode pictogrammen ......................................... 236
30.2 Gele of oranje pictogrammen............................. 236
30.3 Groene en blauwe pictogrammen....................... 237
INDEX ............................................................................... 238
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 8
1.1 Gebruikte pictogrammen
Hieronder wordt het gebruik van bepaalde pictogrammen verklaard.
Kenmerkt een verwachte reactie (bijv. van een bepaalde handeling of functie).
Kenmerkt een onverwachte reactie (bijv. van een bepaalde handeling of functie).
Alle werkzaamheden die met dit pictogram zijn gekenmerkt vereisen vakkennis en technisch begrip. Laat de werk-
zaamheden voor uw eigen veiligheid uitvoeren in een geautoriseerde KTM-garage! Daar wordt uw motorfiets door spe-
ciaal geschoolde vakkundige medewerkers met het benodigde hulpgereedschap optimaal onderhouden.
Kenmerkt de verwijzing naar een pagina (op de aangegeven pagina vindt u meer informatie).
Kenmerkt een taak met verdere informatie of tips.
Kenmerkt het resultaat uit een test-/controlestap.
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 9
1.2 Gebruikte formatering
Hieronder worden de gebruikte letterformaten verklaard.
Eigennaam Kenmerkt een eigennaam.
Naam
®
Kenmerkt een beschermde naam.
Merk™ Kenmerkt een merk in het handelsverkeer.
Onderstreepte woorden Verwijzen naar technische details van het voertuig of kenmerken vaktermen die in de
begrippenlijst worden uitgelegd.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 10
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik
KTM-motorfietsen met toelating voor het wegverkeer zijn zodanig ontworpen en gebouwd dat ze bestand zijn tegen de gangbare belastin-
gen in het normale wegverkeer en bij het rijden op circuits. Ze zijn echter niet geschikt voor het rijden op onverharde wegen.
Info
De motorfiets is alleen in de gehomologeerde versie toegelaten voor het rijden op de openbare weg.
2.2 Onjuist gebruik
Gebruik het voertuig uitsluitend op de beoogde wijze.
Het niet op de beoogde wijze gebruiken van het voertuig kan leiden tot gevaren voor personen, materiaal en milieu.
Elk gebruik van het voertuig anders dan op de beoogde wijze geldt als onjuist gebruik.
Als onjuist gebruik geldt ook het gebruik van bedrijfs- en hulpmiddelen die niet voldoen aan de vereiste specificaties.
2.3 Veiligheidsaanwijzingen
Voor een veilige omgang met het voertuig dient u zich te houden aan enkele veiligheidsaanwijzingen. Lees deze handleiding daarom zorg-
vuldig door. De veiligheidsaanwijzingen zijn geaccentueerd en met links gekoppeld aan de relevante plaatsen in de tekst.
Info
Op het voertuig zijn op goed zichtbare plaatsen verschillende stickers met aanwijzingen en waarschuwingen aangebracht. Deze stic-
kers met aanwijzingen en waarschuwingen nooit verwijderen. Als deze ontbreken kunt u of andere personen de gevaren niet herken-
nen en daardoor letsel oplopen.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 11
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen
Gevaar
Waarschuwing voor een gevaar dat direct en met zekerheid overlijden of zwaar blijvend letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste
voorzorgsmaatregelen neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat waarschijnlijk overlijden of zwaar letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen
neemt.
Voorzichtig
Waarschuwing voor een gevaar dat mogelijk licht letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat aanmerkelijke schade aan machine of materiaal tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatrege-
len neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat schade aan het milieu tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
2.5 Waarschuwing voor manipulaties
Het is niet toegestaan wijzigingen aan te brengen aan de componenten van de geluidsdemping. De volgende maatregelen of de realisatie
van de betreffende toestanden zijn wettelijk verboden:
1 Verwijderen of buiten werking zetten van systemen of componenten die de geluidsdemping dienen bij een nieuw voertuig, voordat het
wordt verkocht of geleverd aan de eindklant of tijdens de gebruikdsduur van het voertuig voor andere doeleinden dan voor onderhoud,
reparatie of vervanging, evenals
2 het gebruik van het voertuig nadat een dergelijk systeem of een dergelijke component verwijderd of buiten werking is gezet.
Voorbeelden van wettelijk verboden manipulaties:
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 12
1 Verwijderen of doorboren van einddempers, geluidsdempers, bochtstukken of andere componenten, die uitlaatgassen geleiden.
2 Verwijderen of doorboren van onderdelen van het inlaatluchtsysteem.
3 Gebruik in niet correcte onderhoudstoestand.
4 Vervangen van bewegende onderdelen van het voertuig, onderdelen van het uitlaatsysteem of onderdelen van het inlaatluchtsysteem
door onderdelen die niet door de fabrikant zijn toegelaten.
2.6 Veilig gebruik
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze voertuigcomponenten zijn
afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Het voertuig uitsluitend in technisch goede staat, op de boogde wijze, en veiligheids- en milieubewust gebruiken.
Het voertuig mag uitsluitend door geïnstrueerde personen worden gebruikt. Voor het wegverkeer is het juiste rijbewijs vereist.
Storingen, die de veiligheid beperken, onmiddellijk in een geautoriseerde KTM-garage laten verhelpen.
De op het voertuig aangebrachte stickers met aanwijzingen en waarschuwingen in acht nemen.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 13
2.7 Beschermende kleding
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede broek en jas met bescher-
ming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschriften.
Voor uw eigen veiligheid adviseert KTM om het voertuig uitsluitend te gebruiken met geschikte, beschermende kleding.
2.8 Werkinstructies
Voor enkele werkzaamheden zijn hulpgereedschappen vereist. Deze maken geen deel uit van het voertuig, maar kunnen worden besteld
onder vermelding van de aangegeven nummers tussen haakjes. Voorbeeld: lagertrekker (15112017000)
Bij de montage moeten onderdelen die niet meer kunnen worden gebruikt (bijvoorbeeld zelfborgende schroeven en moeren, afdichtingen,
pakkingen, keerringen, splitpennen of borgplaten) door nieuwe onderdelen worden vervangen.
Voor enkele schroefverbindingen is een schroevenlijm (bijvoorbeeld Loctite
®
) vereist. Bij het gebruik moeten de specifieke aanwijzingen van
de fabrikant worden gevolgd.
Onderdelen die na de demontage weer worden gebruikt, moeten worden gereinigd en gecontroleerd op beschadiging en slijtage. Bescha-
digde of versleten onderdelen vervangen.
Na een reparatie of servicebeurt moet worden gecontroleerd of er veilig kan worden gereden met het voertuig.
2.9 Milieu
Door op een verantwoorde manier met uw motorfiets om te gaan kunt u ervoor zorgen dat er geen problemen en conflicten ontstaan. Om de
toekomst van de motorsport veilig te stellen mag u de motorfiets alleen legaal gebruiken, dient u milieubewust te handelen en de rechten
van anderen te respecteren.
Houdt u zich bij het afvoeren van oude olie, andere verbruiks- en hulpstoffen en oude onderdelen aan de geldende wet- en regelgeving in
het betreffende land.
Omdat motorfietsen niet onder de EU-richtlijn voor de afdanking van oude voertuigen vallen bestaat er geen wettelijke regeling voor het
afdanken van een oude motorfiets. Uw geautoriseerde KTM-dealer is u graag van dienst.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 14
2.10 Bedieningshandleiding
Lees de bedieningshandleiding beslist goed en volledig door voordat u voor het eerst gaat rijden. In de bedieningshandleiding vindt u veel
informatie en tips die bediening, gebruik en onderhoud eenvoudiger maken. Alleen zo komt u te weten hoe u het voertuig het beste afstelt
op uw situatie en hoe u zich tegen letsel kunt beschermen.
Bewaar de bedieningshandleiding op een eenvoudig toegankelijke plaats, zodat u deze op ieder moment kunt raadplegen wanneer dat
nodig is.
Neem contact op met een geautoriseerde KTM-dealer wanneer u meer over het voertuig wilt weten of wanneer tijdens het lezen iets niet
duidelijk is.
De bedieningshandleiding is een belangrijk onderdeel van het voertuig en moet bij verkoop aan de nieuwe eigenaar worden gegeven.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 15
3.1 Garantie
De in het serviceschema voorgeschreven werkzaamheden mogen uitsluitend in een geautoriseerde KTM-garage worden uitgevoerd en
moeten in het service- en garantieboekje en op KTM Dealer.net worden bevestigd, aangezien anders de aanspraak op garantie vervalt. Bij
schade of gevolgschade, die door manipulaties en/of wijzigingen aan het voertuig zijn veroorzaakt, bestaat er geen aanspraak op garantie.
Meer informatie over de garantie en de afwikkeling ervan vindt u in het service- en garantieboekje.
3.2 Verbruiksstoffen, hulpstoffen
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
U moet de in de bedieningshandleiding gespecificeerde verbruiks- en hulpstoffen (bijvoorbeeld brand- en smeerstoffen) gebruiken.
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren
Gebruik voor uw eigen veiligheid alleen reserveonderdelen en toebehoren die door KTM zijn vrijgegeven en/of aanbevolen en laat deze
alleen in een geautoriseerde KTM-garage monteren. Voor andere producten en daardoor veroorzaakte schade is KTM niet aansprakelijk.
Enkele reserveonderdelen en toebehoren zijn bij de betreffende beschrijvingen tussen haakjes aangegeven. Uw geautoriseerde KTM-dealer
adviseert u graag.
De actuele KTM PowerParts voor uw voertuig vindt u op de KTM website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
3.4 Service
Voorwaarde voor storingsvrij gebruik en het voorkomen van voortijdige slijtage is dat u zich houdt aan de in de bedieningshandleiding
genoemde service, onderhouds- en afstelwerkzaamheden aan de motor en het chassis. Door een onjuist afgesteld chassis kunnen
chassiscomponenten beschadigen of afbreken.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 16
Wanneer het voertuig onder zwaardere omstandigheden wordt gebruikt zoals bij sterke regen, hoge temperaturen of met zware bagage,
kunnen componenten zoals aandrijving, remsystemen of veringscomponenten duidelijk sneller verslijten. Daarom kan het nodig zijn onder-
delen reeds voor het bereiken van de volgende service-interval te controleren of te vervangen.
Het is belangrijk dat u zich strikt houdt aan de voorgeschreven inrijtijden en service-intervallen. De inachtneming daarvan draagt in
belangrijke mate bij aan de verhoging van de levensduur van de motorfiets.
3.5 Afbeeldingen
De in de handleiding weergegeven afbeeldingen tonen deels speciale uitrustingen.
Voor een betere weergave en toelichting kunnen enkele onderdelen gedemonteerd of niet afgebeeld zijn. Voor de betreffende beschrijving
is het echter niet altijd noodzakelijk dat deze onderdelen worden gedemonteerd. Houdt u zich aan de aanwijzingen in de tekst.
3.6 Klantenservice
De geautoriseerde KTM-dealer beantwoordt graag uw vragen over uw voertuig of over KTM.
De lijst met geautoriseerde KTM-dealers vindt u op de KTM-website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
17
4 AFBEELDING VOERTUIG 18
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische weergave)
S01711-10
4 AFBEELDING VOERTUIG 19
1 Koppelingshendel ( pag. 26)
2 Riem ( pag. 42)
3 Boordgereedschap ( pag. 40)
4 Zadelslot ( pag. 39)
5 Bijrijdervoetsteunen ( pag. 43)
6 Schokdemper, instelling veervoorspanning
7 Bestuurdersvoetsteunen
8 Versnellingshendel ( pag. 43)
9 Zijstandaard ( pag. 45)
10 Compensatiereservoir koelsysteem
11 Kijkglas motorolie
4 AFBEELDING VOERTUIG 20
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische weergave)
S01708-10
4 AFBEELDING VOERTUIG 21
1 Tankdop
2 Combinatieschakelaar links ( pag. 27)
3 Stuurslot ( pag. 35)
4 Noodstopschakelaar/e-startknop ( pag. 34)
5 Raceonknop ( pag. 34)
6 Gashendel ( pag. 27)
7 Remhendel ( pag. 26)
8 Voorvork instelling ingaande demping
9 Voorvork instelling uitgaande demping
10 Rempedaal ( pag. 44)
11 Ingaande demping schokdemper ( pag. 117)
12 Uitgaande demping schokdemper
5 SERIENUMMERS 22
5.1 Framenummer
402324-10
Het framenummer
1
is aan de rechterkant van het balhoofd gegraveerd.
Het framenummer staat ook op het typeplaatje.
5.2 Typeplaatje
0
0
11
402302-10
(Super Duke R EU/JP)
Het typeplaatje
1
is op het balhoofd aangebracht.
5 SERIENUMMERS 23
402293-10
(Super Duke R AU)
Het typeplaatje
1
is op het frame links aangebracht.
5.3 Sleutelnummer
S01733-10
Het sleutelnummer Code number
1
staat op de KEYCODECARD.
Info
U heeft het sleutelnummer nodig om een reservesleutel te bestellen.
De KEYCODECARD op een veilig plaats bewaren.
5 SERIENUMMERS 24
5.4 Motornummer
402296-10
Het motornummer
1
is aan rechterkant van de motor gegraveerd.
5.5 Artikelnummer voorvork
402295-10
Het artikelnummer van de voorvork
1
is aan de binnenkant van de asopname gegraveerd.
5 SERIENUMMERS 25
5.6 Artikelnummer schokdemper
402798-10
Het artikelnummer van de schokdemper
1
is op het bovenste deel van de schokdemper
boven de stelring naar de motorzijde toe gegraveerd.
5.7 Artikelnummer stuurdemper
H01060-10
Het artikelnummer van de stuurdemper
1
is aan de onderkant van de stuurdemper gegra-
veerd.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 26
6.1 Koppelingshendel
S01712-10
De koppelingshendel
1
is aan de linkerkant van het stuur aangebracht.
De koppeling wordt hydraulisch bediend en automatisch bijgesteld.
6.2 Remhendel
S01709-10
De remhendel
1
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
De voorwielrem wordt bediend met de remhendel.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 27
6.3 Gashendel
S01710-10
De gashendel
1
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
6.4 Combinatieschakelaar links
De linker combinatieschakelaar is links op het stuur aangebracht.
S01713-10
Overzicht combinatieschakelaar links
1 Lichtschakelaar ( pag. 28)
2 Schakelaar van cruisecontrol ( pag. 30)
3 Menuschakelaar ( pag. 28)
4 Richtingaanwijzerschakelaar ( pag. 29)
5 Claxonknop ( pag. 30)
6 BEDIENINGSELEMENTEN 28
6.5 Lichtschakelaar
S01714-10
De lichtschakelaar
1
is links op de combinatieschakelaar aangebracht.
Mogelijke toestanden
Dimlicht aan Lichtschakelaar in stand
A
. In deze stand zijn het dim-
licht en het achterlicht ingeschakeld.
Groot licht aan Lichtschakelaar in stand
B
. In deze stand zijn het groot
licht en het achterlicht ingeschakeld.
Seinlicht Lichtschakelaar in stand
C
. In deze stand wordt het seinlicht
bediend. De lichtschakelaar springt na het bedienen terug in de stand
A
.
6.6 Menuschakelaar
S01715-10
De menuschakelaar is in het midden van de combinatieschakelaar links aangebracht.
Met de menutoetsen wordt het display van het gecombineerde instrument bestuurd.
Toets
1
is de UPtoets.
Toets
2
is de DOWNtoets.
Toets
3
is de SETtoets.
Toets
4
is de BACKtoets.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 29
6.7 Richtingaanwijzerschakelaar
S01716-10
De richtingaanwijzerschakelaar
1
is aan de combinatieschakelaar links aangebracht.
Mogelijke toestanden
Richtingaanwijzer uit Richtingaanwijzerschakelaar naar het schakelaar-
huis geduwd.
Richtingaanwijzer links aan Richtingaanwijzerschakelaar naar links
geschakeld. De richtingaanwijzerschakelaar springt na het schakelen terug
in de middelste stand.
Richtingaanwijzer rechts aan Richtingaanwijzerschakelaar naar rechts
geschakeld. De richtingaanwijzerschakelaar springt na het schakelen terug
in de middelste stand.
Info
Als softwarefunctie is een automatische richtingaanwijzer-uitschakelaar (ATIR)
beschikbaar.
De ATIR-functie gebruikt een tijdklok en een rijafstandsmeter.
Als de richtingaanwijzer gedurende minimaal 10 seconden en 150 meter rijafstand
ingeschakeld is geweest, wordt de richtingaanwijzer uitgeschakeld.
Als het voertuig stilstaat, worden de beide meters gestopt.
Als de richtingaanwijzerschakelaar opnieuw wordt bediend, worden beide meters
gereset.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 30
6.8 Claxonknop
S01716-11
De claxonknop
1
is aan de combinatieschakelaar links aangebracht.
Mogelijke toestanden
Claxonknop in de uitgangspositie.
Claxonknop ingedrukt In deze stand wordt de claxon geactiveerd.
6.9 Schakelaar van cruisecontrol
M01485-10
De schakelaar
1
van de cruisecontrol is links op de combinatieschakelaar aangebracht.
Mogelijke toestanden
Schakelaar van cruisecontrol in de uitgangspositie.
Schakelaar van cruisecontrol naar links gedrukt. In deze stand wordt de cruisecon-
trol in- en uitgeschakeld. De bedrijfstoestand wordt op het gecombineerde instrument
weergegeven.
Schakelaar van cruisecontrol kort in stand RES/+ gedrukt. De als laatste opgesla-
gen doelsnelheid wordt weer geactiveerd. Elke keer dat de schakelaar wordt aangetikt,
wordt de doelsnelheid met 1 km/h of 1 mph verhoogd.
Schakelaar van cruisecontrol in stand RES/+ gedrukt houden. De doelsnelheid
neemt stapsgewijs toe met 5 km/h of 5 mph.
Schakelaar van cruisecontrol kort in stand SET/- gedrukt. De cruisecontrol wordt
geactiveerd en de actuele snelheid wordt aangehouden. Elke keer dat de schakelaar
wordt aangetikt, wordt de doelsnelheid met 1 km/h of 1 mph verlaagd.
Schakelaar van cruisecontrol in stand SET/- gedrukt houden. De doelsnelheid
neemt stapsgewijs af met 5 km/h of 5 mph.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 31
Info
Na activering van de cruisecontrol kan de gashendel in de uitgangspositie terugge-
draaid worden. De gekozen snelheid blijft behouden.
Als de doelsnelheid door verdraaien van de gashendel voor minder dan 30 seconden
wordt overschreden, blijft de cruisecontrol geactiveerd.
Om de cruisecontrol uit te schakelen, schakelaar van cruisecontrol naar links drukken.
De cruisecontrol wordt bovendien in de onderstaande situaties gedeactiveerd:
bediening van de remhendel
bediening van het rempedaal
bediening van de koppelingshendel
wisselen van versnelling
dichtdraaien van de gashendel tot voorbij de uitgangspositie
regeling van de motorfietstractiecontrole (MTC)
slip aan achterwiel of omhoog komend voorwiel - functioneert ook bij gedeactiveerde
motorfietstractiecontrole (MTC)
optreden van een fout die de werking van de cruisecontrol beperkt
overschrijden van de doelsnelheid bij een inhaalmanoeuvre gedurende meer dan
30 seconden
6 BEDIENINGSELEMENTEN 32
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet snelheidsregelsysteem is niet voor alle rijsituaties
geschikt.
De gekozen doelsnelheid wordt onderschreden als op een helling het motorvermo-
gen niet voldoende is.
De gekozen doelsnelheid wordt overschreden als op een helling het motorremwer-
king niet voldoende is.
Gebruik het snelheidsregelsysteem niet op wegen met veel bochten.
Gebruik het snelheidsregelsysteem niet op een glad wegdek (bijvoorbeeld regen,
ijs, sneeuw) of op een niet verharde ondergrond (bijvoorbeeld zand, stenen,
grind).
Gebruik het snelheidsregelsysteem niet als de verkeerssituatie geen constante
snelheid toelaat.
De cruisecontrol kan tijdens een sterke acceleratie niet worden geactiveerd.
De cruisecontrol kan alleen in de 3e, 4e, 5e en 6e versnelling worden geactiveerd.
Het regelbereik loopt van 40°tot 200 km/h of van 25 tot 125 mph.
6.10 Combinatieschakelaar rechts
De rechter combinatieschakelaar is rechts op het stuur aangebracht.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 33
S01717-13
Overzicht combinatieschakelaar rechts
1 Noodknipperlichtschakelaar ( pag. 33)
2 Noodstopschakelaar/e-startknop ( pag. 34)
3 Raceonknop ( pag. 34)
6.11 Noodknipperlichtschakelaar
S01717-12
De noodknipperlichtschakelaar
1
is rechts op de combinatieschakelaar aangebracht.
De noodknipperlichten worden gebruikt voor het aangeven van noodsituaties.
Info
De noodknipperlichten kunnen bij ingeschakelde ontsteking of tot 60 seconden na
het uitschakelen van de ontsteking worden in- of uitgeschakeld.
Noodknipperlichten slechts zo lang gebruiken als beslist nodig is, aangezien de accu
zo leeg raakt.
Mogelijke toestanden
Noodknipperlichten aan Alle vier knipperlichten en de groene controle-
lampjes op het gecombineerde instrument knipperen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 34
6.12 Noodstopschakelaar/e-startknop
S01717-10
De noodstopschakelaar/e-startknop
1
is rechts op de combinatieschakelaar aangebracht.
Mogelijke toestanden
Noodstopschakelaar/estartknop uit (bovenste stand) In deze stand is het
ontstekingscircuit onderbroken. Een draaiende motor schakelt uit en een
stilstaande motor kan niet worden gestart. Er verschijnt een melding op het
display.
Noodstopschakelaar/estartknop aan (middelste stand) Deze stand is
noodzakelijk bij het rijden, het ontstekingscircuit is gesloten.
Startmotor aan (onderste stand) In deze stand wordt de startmotor geacti-
veerd.
6.13 Raceonknop
S01717-11
De raceonknop
1
is rechts op de combinatieschakelaar aangebracht.
Info
De raceonknop heeft bij dit voertuig de functie van contactslot.
De besturing kan alleen worden geblokkeerd als het stuur helemaal naar links is
gedraaid.
Mogelijke toestanden
Raceonknop in de uitgangspositie.
Raceonknop kort ingedrukt Kort indrukken schakelt het contact in en ontgrendelt
de stuurvergrendeling of schakelt het contact uit.
Raceonknop lang ingedrukt Lang indrukken schakelt het contact uit en vergren-
delt tegelijkertijd de stuurvergrendeling.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 35
6.14 Stuurslot
S01723-10
Bij dit voertuig wordt het contact-/stuurslot door een contactloze sleutel met transponder
(raceonsleutel ( pag. 36)) vervangen.
Om de stuurvergrendeling te activeren, moet het stuur naar links gedraaid zijn.
De besturing wordt elektromechanisch via de raceonknop ( pag. 34) vergrendeld en
ontgrendeld.
Als de batterijspanning van de raceonsleutel te laag is, ofwel de raceonsleutel of de
zwarte contactsleutel in het bereik
A
neerleggen en de startprocedure herhalen.
Info
Zodra de motor gestart is, de sleutel weer veilig opbergen.
Mogelijke toestanden
Contact uit, besturing geblokkeerd In deze stand is het ontstekingscircuit onderbro-
ken en de besturing geblokkeerd.
Contact uit, besturing ontgrendeld In deze stand is het ontstekingscircuit onderbro-
ken en de besturing ontgrendeld.
Contact aan, besturing ontgrendeld In deze stand is het ontstekingscircuit gesloten
en de besturing ontgrendeld.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 36
6.15 Wegrijblokkering
S01737-10
De elektronische wegrijblokkering beveiligt het voertuig tegen gebruik door onbevoegden.
Zodra het contact via de raceonknop ( pag. 34) wordt uitgeschakeld, is de wegrijblok-
kering geactiveerd en de motorelektronica geblokkeerd.
Het raceoncontrolelampje
1
kan door knipperen fouten aangeven.
Als de optionele alarminstallatie is geïnstalleerd, knippert het race-on-controlelampje
1
als het contact is uitgeschakeld en de alarminstallatie is ingeschakeld.
6.16 Raceonsleutel
S01724-10
De race-on-sleutel
1
heeft bij dit voertuig de functie van een klassieke contactsleutel.
Met de knop
2
wordt de sleutelbaard uitgeklapt. De sleutelbaard wordt alleen gebruikt om
het zadelslot te ontgrendelen en de koffers (optioneel) te openen.
De zwarte contactsleutel
3
is alleen voor situaties bedoeld waarin de race-on-sleutel niet
beschikbaar is of niet werkt.
De zwarte contactsleutel kan voor het starten van het voertuig worden gebruikt als de batte-
rijspanning van de raceonsleutel te laag is en de transponder van het voertuig niet wordt
herkend. Ook kan met de zwarte contactsleutel het zadelslot worden ontgrendeld en kunnen
de koffers (optioneel) worden geopend.
Info
De sleutels zijn uitgerust met elektronische componenten. Nooit meerdere sleutels
aan een sleutelbos dragen, aangezien ze elkaar dan kunnen storen.
Een verloren sleutel moet door een geautoriseerde KTM-werkplaats worden gedeactiveerd
om te voorkomen dat onbevoegden met het voertuig gaan rijden.
De meegeleverde sleutels zijn in de leveringstoestand geactiveerd.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 37
Er kunnen in totaal tot vier sleutels onder vermelding van het sleutelnummer bij een geau-
toriseerde KTM-werkplaats worden geactiveerd.
6.17 Tankdop openen
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als brandstof in de ogen zijn
gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bewaar brandstof correct in een geschikt reservoir en buiten het bereik van kinderen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 38
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
De motor is uit.
Het contact is ingeschakeld of sinds minder dan 1 minuut uitgeschakeld.
S01718-10
Afdekking
1
langzaam omhoog klappen.
De tankdop ontgrendelt.
Tankdop
2
omhoog klappen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 39
6.18 Tankdop sluiten
S01719-10
Waarschuwing
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar, giftig en schadelijk voor de
gezondheid.
De tankdop na het sluiten op correcte vergrendeling controleren.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water
afspoelen.
Tankdop
1
omlaag klappen en omlaag drukken.
De tankdop klikt hoorbaar vast.
6.19 Zadelslot
S01720-10
Het zadelslot
1
bevindt zich aan de linker voertuigzijde onder het zadel.
Het kan met de raceonsleutel of de zwarte contactsleutel worden ontgrendeld.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 40
6.20 Bagagebeugels
S01721-10
De bagagebeugels
1
bevinden zich aan de onderkant van het bijrijderzadel.
Info
Als de beugels naar buiten worden gedraaid, zijn deze toegankelijk bij gemonteerd
bijrijderzadel.
Aan de naar buiten gedraaide bagagebeugels mag maximaal één kleine tas met het aange-
geven gewicht worden bevestigd.
Maximaal bagagegewicht 5 kg
6.21 Boordgereedschap
S01722-10
Het boordgereedschap
1
bevindt zich onder het bijrijderzadel.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 41
6.22 Opbergvak openen
Info
Onder het bijrijderzadel bevindt zich een opbergvak voor platte voorwerpen.
Werkzaamheden vooraf
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 131)
E00713-10
Hoofdwerkzaamheden
Om het opbergvak te openen, in het bereik
A
drukken.
Opbergvak verwijderen.
Rubberen uitsteeksel
1
openen en voorwerpen in het opbergvak leggen.
6.23 Opbergvak sluiten
E00714-10
Hoofdwerkzaamheden
Rubberen uitsteeksel
1
sluiten.
Opbergvak aan het zadel monteren.
Uitsteeksels
2
grijpen in de uitsparingen
3
.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 42
Werkzaamheden achteraf
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 131)
6.24 Helmbeveiliging
S01725-10
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen gemonteerde helmbeveiliging of een gemonteerde helm
beïnvloeden het rijgedrag nadelig.
Gebruik de helmbeveiliging niet voor het bevestigen van een helm of andere
voorwerpen tijdens het rijden.
Verwijder de helmbeveiliging voor het rijden.
Met de staalkabel
1
uit het boordgereedschap kan de helm op het voertuig worden bevei-
ligd tegen diefstal.
6.25 Riem
E00669-10
De riem
1
is aan het bijrijderzadel gemonteerd.
De riem is bestemd voor het vasthouden van de bijrijder.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 43
6.26 Bijrijdervoetsteunen
S01726-10
De bijrijdervoetsteunen kunnen worden ingeklapt.
Mogelijke toestanden
Bijrijdervoetsteunen ingeklapt Voor het rijden zonder bijrijder.
Bijrijdervoetsteunen uitgeklapt Voor het rijden met bijrijder.
6.27 Versnellingshendel
402299-10
De versnellingshendel
1
is aan de motor links aangebracht.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 44
402299-11
De positie van de versnellingen kunnen afgelezen worden op de afbeelding.
De stationair bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling.
6.28 Rempedaal
402301-10
Het rempedaal
1
bevindt zich voor de rechter voetsteun.
Met het rempedaal wordt de achterwielrem bediend.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 45
6.29 Zijstandaard
402029-10
De zijstandaard
1
bevindt zich aan de linker voertuigzijde.
De zijstandaard wordt gebruikt voor het parkeren van de motorfiets.
Info
Tijdens het rijden moet de zijstandaard ingeklapt zijn.
De zijstandaard is gekoppeld aan het veiligheidsstartsysteem. Lees de aanwijzingen
in het hoofdstuk Stoppen, parkeren.
Mogelijke toestanden
Zijstandaard uitgeklapt Het voertuig kan op de zijstandaard worden neergezet. Het
veiligheidsstartsysteem is actief.
Zijstandaard ingeklapt Deze stand is altijd nodig als u gaat rijden. Het veiligheids-
startsysteem is niet actief.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 46
7.1 Gecombineerd instrument
E00727-10
Het gecombineerde instrument is voor het stuur aangebracht.
Het gecombineerde instrument is ingedeeld in twee functiesegmenten.
1
Display
2
Controlelampjes ( pag. 50)
7.2 Activering en test
S01734-10
Activering
Het gecombineerde instrument wordt ingeschakeld met het contact.
Info
De helderheid van de indicaties wordt geregeld door een helderheidssensor in het
gecombineerde instrument.
Test
Op het display verschijnt de begroetingstekst en de controlelampjes branden kort in het
kader van een functiecontrole.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 47
7.3 Dag-nacht-modus
S01735-10
De dagmodus wordt in heldere kleuren weergegeven.
S01736-10
De nachtmodus wordt in donkere kleuren weergegeven.
Info
De lichtsensor in het gecombineerde instrument meet de helderheid van de omge-
ving en schakelt het display automatisch in dag- of nachtmodus. Afhankelijk van de
helderheid die de lichtsensor meet, wordt het display lichter of donkerder of in de
andere modus geschakeld.
De weergavemodus kan niet handmatig worden gewisseld.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 48
7.4 Waarschuwingen
402795-01
Als bij de controlelampjes ( pag. 50) het waarschuwingslampje algemeen gaat bran-
den, wordt de bijbehorende melding op het display weergegeven. Met de Setknop wordt de
ontvangst van de informatie bevestigd en de melding verdwijnt.
Alle aanwezige waarschuwingen worden in het menu Warning weergegeven tot ze niet meer
actief zijn.
49
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 50
7.5 Controlelampjes
M01492-01
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 51
De controlelampjes geven extra informatie over de toestand van de motorfiets.
Bij het inschakelen van het contact lichten alle controlelampjes kort op.
Mogelijke toestanden
Linker controlelampje richtingaanwijzer knippert groen in het knipperritme Richtingaanwijzer links is ingescha-
keld.
Controlelampje storing brandt/knippert geel De motorelektronica heeft een fout herkend.
ABS-controlelampje brandt/knippert geel Het ABS is aan één of beide wielen niet actief. Het ABS-controlelampje
brandt ook als er een fout wordt herkend.
TC-controlelampje brandt/knippert geel De tractiecontrole is niet actief of is bezig met regelen. Het
TC-controlelampje brandt ook als er een fout wordt herkend. Het TCcontrolelampje knippert als de LaunchControl
(optioneel) geactiveerd is.
Controlelampje stationair brandt groen Versnelling is in vrij geschakeld.
Rechter controlelampje richtingaanwijzer knippert groen in het knipperritme Richtingaanwijzer rechts is ingescha-
keld.
Waarschuwingslampje oliedruk brandt rood Motoroliedruk is te laag.
Race-oncontrolelampje brandt/knippert geel/oranje/rood Status- of foutmelding bij het race-on-systeem/bij de
alarminstallatie.
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
Algemeen waarschuwingslampje brandt geel Een aanwijzing/waarschuwing voor de veiligheid is gedetecteerd.
Deze wordt bovendien op het gecombineerde instrument weergegeven.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 52
7.6 Display
M01493-10
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 53
Info
De afbeelding toont de standaardweergave van het gecombineerde instrument. Als het menu geopend is, wordt verder de snelheid
weergegeven.
Bij geactiveerde rijmodus TRACK (optioneel) veranderen de weergegeven elementen en de weergavekleuren.
1 Toerenteller
1 Schakelindicator ( pag. 54)
De schakelindicator is in de weergave van de toerenteller geïntegreerd.
2 Brandstofpeilweergave ( pag. 54)
3 Tijd ( pag. 55)
4 Weergave van de koelmiddeltemperatuur ( pag. 55)
5 Ride Mode ( pag. 192)
6 Afstandteller ( pag. 56)
7 Omgevingstemperatuur
8 Bluetooth
®
(optioneel)
9 Weergave van de cruisecontrol ( pag. 56)
10 Snelheid
11 Eenheid voor de snelheidsindicatie
12 Versnellingsindicatie
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 54
7.7 Schakelindicator
E00737-01
De schakelindicator is in de weergave van de toerenteller geïntegreerd.
In het menu Shift Light kan het toerental voor de schakelindicator worden ingesteld. Tijdens
de inrijfase (tot 1000 km/621 mi) is de schakelindicator altijd actief. Pas daarna kan de
schakelindicator worden gedeactiveerd en kunnen de waarden voor RPM1 en RPM2 worden
ingesteld. Bij RPM1 brandt de schakelindicator rood en bij RPM2 knippert hij rood.
Koelmiddeltemperatuur > 35 °C
RPM1-schakelindicator brandt rood
RPM2-schakelindicator knippert rood
Koelmiddeltemperatuur 35 °C
Schakelindicator brandt altijd
bij
6.500 1/min
7.8 Brandstofpeilweergave
E00719-10
De weergave van het brandstofpeil bestaat uit balkjes. Hoe meer balkjes er branden, hoe
meer brandstof zich in de brandstoftank bevindt.
Info
Als de brandstofvoorraad bijna is verbruikt, knipperen de laatste twee balkjes rood
en verschijnt bovendien de waarschuwing LOW FUEL.
Om voortdurend schommelen van de weergave tijdens het rijden te vermijden, wordt
het brandstofpeil iets vertraagd weergegeven.
Als de zijstandaard is uitgeklapt of als de noodstopschakelaar is uitgeschakeld,
wordt de brandstofpeilweergave niet geactualiseerd.
Als de zijstandaard wordt ingeklapt en de noodstopschakelaar ingeschakeld, wordt
de volgende actualisering pas na 2°minuten uitgevoerd.
Als het gecombineerde instrument geen signaal van de brandstofpeilsensor ont-
vangt, knippert de brandstofpeilweergave.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 55
7.9 Tijd
E00730-01
In alle talen behalve EN-US wordt de tijd in de 24uursnotatie weergegeven. Als de taal
EN-US ingesteld is, wordt de tijd weergegeven in de 12-uursnotatie.
In het menu Clock/Date kan de tijd worden geconfigureerd.
Info
De tijd moet worden ingesteld als de accu losgekoppeld is geweest van het voertuig
of als de zekering eruit gehaald was.
7.10 Weergave van de koelmiddeltemperatuur
E00729-01
De weergave van de koelmiddeltemperatuur bestaat uit balkjes. Hoe meer balkjes er bran-
den, hoe warmer het koelmiddel.
Info
Als alle balkjes branden, verschijnt bovendien de waarschuwing ENGINE TEMP HIGH.
Mogelijke toestanden
Motor koud Tot drie balkjes branden.
Motor warm Vier tot vijf balkjes branden.
Motor heet Zes tot acht balkjes branden.
Motor zeer heet Alle acht balkjes branden rood.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 56
7.11 Afstandteller
E00731-01
Als afstandteller wordt op het hoofddisplay standaard Trip 1 weergegeven. Dit kan niet wor-
den gewijzigd.
Informatie over de totale afstand kan in het menu General Info onder het menupunt ODO
worden opgeroepen.
In het menu Trip 1 kan de afstandteller worden geconfigureerd.
Informatie over een verder traject kan in het menu Trip 2 worden opgeroepen en geconfigu-
reerd.
7.12 Weergave van de cruisecontrol
E00732-01
Bij geactiveerde cruisecontrol wordt de bedrijfstoestand op het display van het gecombi-
neerde instrument weergegeven.
De cruisecontrol wordt bediend met de schakelaar van de cruisecontrol ( pag. 30).
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 57
7.13 Menu
S01715-13
Info
Om het menu te openen, in de standaardweergave de SETknop
1
indrukken.
Met de UP-knop
2
of der DOWN-knop
3
in het menu navigeren.
Door de BACK-knop
4
in te drukken, wordt het actuele menu resp. het menuover-
zicht gesloten.
7.13.1 Favorites
K00751-01
Bij gesloten menu de°SETknop indrukken.
Door nog een keer op de SETknop te drukken, in het menu navigeren.
Met de UP- of DOWNknop het gewenste menupunt selecteren tot dit gemarkeerd op het
display verschijnt en met de SETknop aansturen.
In het menu Favorites kunnen vijf vrij configureerbare menu's direct worden aangestuurd.
In het menu Set Favorites wordt het menu Favorites geconfigureerd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 58
7.13.2 Set Favorites
K00774-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Set Favorites op het display verschijnt.
SET-knop indrukken.
Met de UP- of DOWNknop menu selecteren. Met de SETtoets het menu voor de snel-
keuze instellen.
In het menu Set Favorites wordt het menu Favorites geconfigureerd.
7.13.3 Trip 1
K00750-01
Bij gesloten menu de°SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Trip 1 op het display verschijnt.
Trip 1 geeft de gereden afstand aan sinds de laatste reset, bijvoorbeeld tussen twee
tankstops. Trip 1 loopt mee en telt tot 9999.
Ø Speed 1 toont de gemiddelde snelheid op basis van Trip 1 en Trip Time 1.
Ø Consumption 1 toont de gemiddelde snelheid op basis van Trip 1.
Trip Time 1 toont de rijtijd op basis van Trip 1 en loopt zodra een snelheidssignaal wordt
ontvangen.
Fuel Range toont de mogelijk af te leggen afstand met de brandstofreserve.
SETknop 35 secon-
den ingedrukt hou-
den.
Alle items in het menu°Trip 1 worden gereset.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 59
7.13.4 Trip 2
K00749-01
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Trip 2 op het display verschijnt.
Trip 2 geeft de gereden afstand aan sinds de laatste reset, bijvoorbeeld tussen twee
tankstops. Trip 2 loopt mee en telt tot 9999.
Ø Speed 2 toont de gemiddelde snelheid op basis van Trip 2 en Trip Time 2.
Ø Consumption 2 toont de gemiddelde snelheid op basis van Trip 2.
Trip Time 2 toont de rijtijd op basis van Trip 2 en loopt zodra er een snelheidssignaal is.
Fuel Range toont de mogelijk af te leggen afstand met de brandstofreserve.
SETknop 35 secon-
den ingedrukt hou-
den.
Alle items in het menu°Trip 2 worden gereset.
7.13.5 Settings
K00761-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Settings op het display verschijnt.
In het menu Settings worden instellingen voor eenheden of verschillende waarden uitge-
voerd. Enkele functies kunnen worden geactiveerd of gedeactiveerd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 60
7.13.6 Language
K00765-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Settings op het display verschijnt.
SET-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Language geselecteerd op het display ver-
schijnt. Door de SETknop in te drukken in het menu navigeren.
UP- of DOWNknop indrukken tot de gewenste taal is gemarkeerd. Deze met de SET-knop
selecteren.
De menutalen zijn Engels US, Engels UK, Duits, Italiaans, Frans en Spaans.
7.13.7 Unit settings
K00764-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Settings op het display verschijnt.
SET-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Unit settings geselecteerd op het display ver-
schijnt. Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
In het menu Unit settings worden de instellingen voor de eenheden weergegeven.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 61
7.13.8 Fuel Cons
K00776-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Settings op het display verschijnt.
SET-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Unit settings op het display is geselecteerd. Door de
SETknop nog eens in te drukken in het menu navigeren.
UP- of DOWNknop indrukken tot Fuel Cons op het display is geselecteerd. Door de
SETknop nog eens in te drukken in het menu navigeren.
UP- of DOWNknop indrukken tot de gewenste eenheid op het display verschijnt. Door de
SETknop nog eens in te drukken, wordt de gewenste eenheid bevestigd.
7.13.9 Distance
K00777-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Settings op het display verschijnt.
SET-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Unit settings op het display is geselecteerd. Door de
SETknop nog eens in te drukken in het menu navigeren.
UP- of DOWNknop indrukken tot Distance op het display is geselecteerd. Door de
SETknop nog eens in te drukken in het menu navigeren.
UP- of DOWNknop indrukken tot de gewenste eenheid op het display verschijnt. Door de
SETknop nog eens in te drukken, wordt de gewenste eenheid bevestigd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 62
7.13.10 Temp
K00778-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Settings op het display verschijnt.
SET-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Unit Settings op het display verschijnt. Door
de SETknop in te drukken in het menu navigeren.
UP- of DOWNknop indrukken tot Temp op het display is geselecteerd. Door de SETknop
nog eens in te drukken in het menu navigeren.
UP- of DOWNknop indrukken tot de gewenste eenheid op het display verschijnt. Door de
SETknop nog eens in te drukken, wordt de gewenste eenheid bevestigd.
7.13.11 Pressure
K00779-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Settings op het display verschijnt.
SET-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Unit Settings op het display verschijnt. Door
de SETknop in te drukken in het menu navigeren.
UP- of DOWNknop indrukken tot Pressure op het display met een zwarte achtergrond
wordt weergegeven. Door de SETknop nog eens in te drukken in het menu navigeren.
UP- of DOWNknop indrukken tot de gewenste eenheid op het display verschijnt. Door de
SETknop nog eens in te drukken, wordt de gewenste eenheid bevestigd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 63
7.13.12 Service
K00781-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Settings op het display verschijnt.
SET-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Service geselecteerd op het display ver-
schijnt. Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
In het menu°Service wordt de volgende vereiste service weergegeven.
7.13.13 Clock/Date
K00763-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Settings op het display verschijnt.
SET-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Clock/Date op het display geselecteerd wordt weergege-
ven. Door de SETknop nog eens in te drukken, wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNknop een tijd instellen en met de SETknop bevestigen.
Met de UP- of DOWNknop een datum instellen en met de SETknop bevestigen.
Als de accu gedemonteerd is geweest, moeten de tijd en datum opnieuw worden ingesteld.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 64
7.13.14 Shift Light
K00762-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
ODO > 1000 km (621 mi).
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Settings op het display verschijnt.
SET-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Shift Light geselecteerd op het display verschijnt. Door
de SETknop nog eens in te drukken, wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNknop functie selecteren. Met de SETknop wordt het toerental voor
de schakelindicator ingesteld.
Als het motortoerental RPM 1 bereikt, brandt de schakelindicator rood.
Als het motortoerental RPM 2 bereikt, knippert de schakelindicator rood.
7.13.15 DRL
K00759-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Settings op het display verschijnt.
SET-knop indrukken.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 65
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDagrijlicht is bij slecht zicht geen vervanging voor dim-
licht.
Bij zeer slecht zicht door mist, sneeuw of regen kan de automatische omscha-
keling tussen dagrijlicht en dimlicht slechts beperkt ter beschikking staan.
Steeds controleren of de juiste verlichting is geselecteerd.
Dagrijlicht voor het rijden of bij stilstand via het menu uitschakelen, zodat
het dimlicht permanent is ingeschakeld.
Houdt u zich aan de wettelijke vereisten voor het dagrijlicht.
UP- of DOWNknop indrukken tot DRL geselecteerd op het display verschijnt. Door nog
een keer op de SETknop te drukken, wordt het dagrijlicht in- of uitgeschakeld.
7.13.16 Quick Selector 1
K00769-01
Voorwaarden
De rijmodus TRACK (optioneel) is niet geactiveerd.
Voertuig staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Settings op het display verschijnt.
SET-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Quick Selector op het display verschijnt.
SETknop indrukken om het menu te openen.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Quick Selector 1 op het display verschijnt.
SETknop indrukken om het menu te openen.
UP- of DOWN-knop indrukken tot de gewenste parameter is geselecteerd.
SETknop indrukken om de selectie te bevestigen.
In het menu Quick Selector 1 kan informatie worden geselecteerd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 66
Door op de UP-knop te drukken, wordt bij gesloten menu Quick Selector 1 opgeroepen.
7.13.17 Quick Selector 2
K00770-01
Voorwaarden
De rijmodus TRACK (optioneel) is niet geactiveerd.
Het voertuig staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Settings op het display verschijnt.
SET-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Quick Selector op het display verschijnt.
SETknop indrukken om het menu te openen.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Quick Selector 2 op het display verschijnt.
SETknop indrukken om het menu te openen.
UP- of DOWN-knop indrukken tot de gewenste parameter is geselecteerd.
SETknop indrukken om de selectie te bevestigen.
In het menu Quick Selector 2 kan informatie worden geselecteerd.
Door op de DOWN-knop te drukken, wordt bij gesloten menu Quick Selector 2 opgeroepen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 67
7.13.18 Extra Functions
K00790-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Settings op het display verschijnt.
SET-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Extra Functions geselecteerd op het display verschijnt.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNknop door de extra functies navigeren.
Info
In Extra Functions worden de optionele extra functies opgesomd. De
actuele KTM PowerParts en de beschikbare software voor uw voertuig vindt u op
de KTM-website.
7.13.19 General Info
K00780-01
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu General Info op het display verschijnt.
Date geeft de datum aan.
ODO geeft de totale afstand aan.
Info
De waarde ODO blijft ook opgeslagen als de accu van het voertuig losgekoppeld wordt
en/of de zekering is gesmolten.
Battery geeft de accuspanning aan.
Air Temp geeft de omgevingstemperatuur aan.
Oil Temp geeft de motorolietemperatuur aan.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 68
7.13.20 Warning
K00758-01
Voorwaarden
Melding of waarschuwing aanwezig.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Warning op het display verschijnt.
SET-knop indrukken.
Met de UP- of DOWNknop door de waarschuwingen navigeren.
In het menu Warning worden alle opgetreden waarschuwingen weergegeven en opgeslagen.
7.13.21 MTC/ABS
K00757-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
Waarschuwing
Vervallen van de toelating op de openbare weg en de verzekeringAls de ABS
compleet wordt uitgeschakeld, vervalt de toelating van het voertuig voor de open-
bare weg.
Het voertuig alleen op afgezette trajecten en niet op de openbare weg gebrui-
ken, indien de ABS compleet wordt uitgeschakeld.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu MTC/ABS op het display verschijnt.
SET-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken om naar het gewenste menupunt te navigeren.
SETknop 35 seconden ingedrukt houden.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 69
Op het gecombineerde instrument worden de instructies Keep pressed en Release button
weergegeven.
In het menu MTC/ABS kunnen MTC en ABS worden uitgeschakeld.
In ABS Mode kan tussen ROAD en SMOTO worden gewisseld.
Info
Na het inschakelen van het contact zijn de motorfietstractiecontrole en het ABS
weer actief.
In de ABS-modus ROAD regelt het ABS beide wielen.
In de ABS-modus SMOTO regelt het ABS alleen het voorwiel. Aan het achterwiel
vindt er geen ABS-regeling plaats. Het ABScontrolelampje knippert langzaam om
u aan de actieve ABSmodus SMOTO te herinneren.
In de ABSmodus SMOTO kan het achterwiel blokkeren gevaar voor vallen.
7.13.22 Ride Mode
K00752-01
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Ride Mode op het display verschijnt.
SET-knop indrukken.
Met de UP- of DOWNknop door het menu navigeren. Met de SETtoets kunnen op elkaar
afgestemde instellingen van motor en tractiecontrole worden geselecteerd.
SPORT Gehomologeerd vermogen met zeer directe respons, de tractiecontrole
laat een hogere slip aan het achterwiel toe.
STREET Gehomologeerd vermogen met evenwichtige respons, de tractiecontrole
laat een normale slip aan het achterwiel toe.
RAIN Gereduceerd, gehomologeerd vermogen voor betere rijbaarheid, de tractie-
controle laat een normale slip aan het achterwiel toe.
TRACK Optioneel beschikbare instelling met gehomologeerd vermogen en uiterst
directe respons. De tractiecontrole en de karakteristiek van de gasrespons kunnen
individueel worden ingesteld.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 70
7.14 TPMS
K00775-01
Voorwaarden
Model met TPMS.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet controlesysteem voor de bandenspanning vormt
geen vervanging voor de controle voordat u gaat rijden.
Om valse alarmen te vermijden, worden de bandenspanningswaarde over meer-
dere minuten geëvalueerd.
Controleer de bandenspanning voor iedere rit.
Corrigeer de bandenspanning als de deze afwijkt van de opgegeven waarde.
Stop ook bij correcte bandenspanningswaarden meteen als het gedrag van
het voertuig op een drukverlies in de band wijst.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu TPMS op het display verschijnt.
Voorgeschreven waarde
Bandenspanning zonder bijrijder
voor: bij koude band 2,5 bar
achter: bij koude band 2,5 bar
In het menu TPMS wordt de bandenspanning van voor- en achterband weergegeven.
FRONT geeft de bandenspanning voor aan.
REAR geeft de bandenspanning achter aan.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 71
7.15 Heated grips (optioneel)
K00760-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
SET-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Heated grips geselecteerd op het display verschijnt.
Door nog een keer op de SETknop te drukken, wordt het menu voor handgreepverwar-
ming in- of uitgeschakeld.
7.16 Heating (optioneel)
K00756-01
Voorwaarden
Het menu Heated grips is geactiveerd.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Heating op het display verschijnt.
Met de SET-knop een verwarmingsniveau voor de handgreepverwarming selecteren of de
handgreepverwarming uitschakelen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 72
7.17 Quick Shift + (optioneel)
K00782-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Settings op het display verschijnt. Door de
SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Quick Shift + geselecteerd op het display verschijnt.
Met de SETknop de Quickshifter+ ( pag. 98) in- of uitschakelen.
7.18 Track (optioneel)
K00753-01
Voorwaarden
De rijmodus TRACK (optioneel) is geactiveerd.
Bij gesloten menu de°SETknop indrukken.
Met de UP- of DOWNknop door het menu navigeren. Met de SETknop kunnen de afzon-
derlijke instellingen van de TRACK PACK worden aangepast.
Info
Via Leave Track wordt de rijmodus TRACK beëindigd en automatisch naar de rij-
modus STREET gewisseld.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 73
7.19 Launch Control (optioneel)
K00753-01
Voorwaarden
De rijmodus TRACK (optioneel) is geactiveerd.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menupunt Launch Control geselecteerd is.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBij gedeactiveerde AntiWheeliemodus wordt steigeren
van het voorwiel niet meer door de motorfietstractiecontrole tegengegaan.
Schakel de AntiWheeliemodus alleen uit, als u over voldoende ervaring
beschikt.
Met de SET-knop de Launch-Control in- of uitschakelen.
7.20 Anti Wheelie Mode (optioneel)
K00753-01
Voorwaarden
De rijmodus TRACK (optioneel) is geactiveerd.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menupunt Anti Wheelie Mode geselecteerd is.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBij gedeactiveerde AntiWheeliemodus wordt steigeren
van het voorwiel niet meer door de motorfietstractiecontrole tegengegaan.
Schakel de AntiWheeliemodus alleen uit, als u over voldoende ervaring
beschikt.
Met de SET-knop de AntiWheeliemodus in- of uitschakelen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 74
7.21 Bluetooth
®
(optioneel)
K00783-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Functie KTM MY RIDE geactiveerd (optioneel).
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu Settings op het display verschijnt. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Bluetooth
®
geselecteerd op het display verschijnt.
Met de SET-knop de Bluetooth
®
-functie in- of uitschakelen.
Info
De functie Bluetooth
®
kan alleen in combinatie met KTM MY RIDE (optioneel) worden
gebruikt.
Bij ingeschakelde Bluetooth
®
-functie verschijnt en knippert het Bluetooth
®
-symbool
op het display van het gecombineerde instrument. Zodra een apparaat is aangeslo-
ten, brandt het Bluetooth
®
-symbool.
7.22 KTM MY RIDE (optioneel)
K00786-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Functie KTM MY RIDE geactiveerd (optioneel).
Functie Bluetooth
®
geactiveerd.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu KTM MY RIDE op het display verschijnt. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
In KTM MY RIDE kan een geschikte mobiele telefoon of headset via Bluetooth
®
met het
gecombineerde instrument worden verbonden.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 75
Info
Niet elke mobiele telefoon en niet elke headset is geschikt om met het gecombi-
neerde instrument te verbinden.
De standaard Bluetooth
®
2.1 moet ondersteund worden.
7.23 Pairing (optioneel)
K00788-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Functie KTM MY RIDE geactiveerd (optioneel).
Functie Bluetooth
®
geactiveerd.
Functie Bluetooth
®
op het apparaat dat moet worden gekoppeld eveneens geactiveerd.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu KTM MY RIDE op het display verschijnt. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot KTM MY RIDE Setup geselecteerd op het display ver-
schijnt.
SET-knop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het gewenste menupunt PHONE of HEADSET is geselec-
teerd.
Info
Er kunnen nooit twee mobiele telefoons of twee headsets gelijktijdig met het
gecombineerde instrument worden verbonden. Slechts één mobiele telefoon en
één headset kunnen gelijktijdig met het gecombineerde instrument worden ver-
bonden.
In het submenu PHONE kan een geschikte mobiele telefoon met het gecombineerde
instrument worden verbonden.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 76
In het submenu HEADSET kan een geschikte headset met het gecombineerde instrument
worden verbonden.
Info
De verdere procedure is voor mobiele telefoons en headsets identiek.
SET-knop indrukken.
Bij de eerste koppeling van het apparaat de UP- of DOWNknop indrukken tot Pairing is
geselecteerd. Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWN-knop naar het gewenste apparaat navigeren. De selectie met de
SET-knop bevestigen.
Door bevestiging van de Passkey wordt de koppeling succesvol afgesloten.
Info
Bij succesvolle koppeling met een geschikt apparaat wordt de naam van de
gekoppelde mobiele telefoon of headset in het desbetreffende menu PHONE of
HEADSET weergegeven.
UP- of DOWN-knop indrukken tot het gekoppelde apparaat is geselecteerd. Door
de SET-knop in te drukken, kan het gekoppelde apparaat worden gewist.
Het als laatste verbonden apparaat wordt bij ingeschakelde Bluetooth
®
automa-
tisch met het gecombineerde instrument gekoppeld zodra het zich binnen bereik
bevindt en niet eerder is gewist.
Niet elke mobiele telefoon en niet elke headset is geschikt om met het gecombi-
neerde instrument te verbinden.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 77
7.24 Audio (optioneel)
K00784-01
Voorwaarden
Functie KTM MY RIDE geactiveerd (optioneel).
Functie Bluetooth
®
geactiveerd.
Functie Bluetooth
®
bij gekoppelde apparaten eveneens geactiveerd.
Headset met geschikt audiotoestel verbonden.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot het menu KTM MY RIDE op het display verschijnt. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe hoog volume van uw koptelefoon kan van het verkeer
afleiden.
Stel het volume van uw koptelefoon zodanig in dat u het overige verkeer nog
kunt horen.
UP- of DOWNknop indrukken tot Audio op het display is geselecteerd. Door de SETknop
in te drukken, wordt het menu geopend.
Ingedrukt houden van de UPknop verhoogt het audiovolume.
Ingedrukt houden van de DOWNknop verlaagt het audiovolume.
Kort indrukken van de UPknop wisselt naar de volgende audiotitel.
Kort indrukken van de DOWNknop wisselt naar de vorige audiotitel.
Drukken op de SETknop speelt de audiotitel af of pauzeert de audiotitel.
Tip
Voor een eenvoudigere bediening kan de audiofunctie aan Quick Selector 1 of
aan Quick Selector 2 worden toegevoegd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 78
7.25 Telefonie (optioneel)
E00733-11
Voorwaarden
Functie KTM MY RIDE geactiveerd (optioneel).
Functie Bluetooth
®
geactiveerd.
Functie Bluetooth
®
bij gekoppelde apparaten eveneens geactiveerd.
Headset met geschikte mobiele telefoon verbonden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe hoog volume van uw koptelefoon kan van het verkeer
afleiden.
Stel het volume van uw koptelefoon zodanig in dat u het overige verkeer nog
kunt horen.
Door de SETknop in te drukken, wordt een binnenkomende oproep aangenomen.
Door de BACKknop in te drukken, wordt een binnenkomende oproep afgewezen.
Ingedrukt houden van de UPknop verhoogt het audiovolume.
Ingedrukt houden van de DOWNknop verlaagt het audiovolume.
Info
Belduur en contactpersoon worden weergegeven. Afhankelijk van de instelling
van de mobiele telefoon wordt de contactpersoon met naam weergegeven.
8 ERGONOMIE 79
8.1 Stuurstand
0
0
AA
S01727-11
Aan de bovenste kroonplaat bevinden zich twee boringen op een afstand
A
van elkaar.
Afstand boringen
A
15 mm
Het stuur kan in verschillende twee standen worden gemonteerd. Hierdoor kan het stuur in
de aangenaamste positie voor de bestuurder worden gezet.
Info
KTM adviseert bij races de voorste stuurstand te gebruiken.
8.2 Stuurstand instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen gerepareerd stuur vormt een veiligheidsrisico.
Als het stuur werd verbogen of uitgelijnd, treedt materiaalmoeheid op. Hierdoor kan het stuur breken.
Vervang het stuur, als het stuur is verbogen of beschadigd.
8 ERGONOMIE 80
0
0
AA 0
0
11
0
0
BB
0
0
22
33
0
0
44
S01727-10
Schroeven
1
verwijderen. Stuurklemmen°
2
verwijderen. Stuur zo positioneren, dat
de schroeven
3
toegankelijk zijn.
Info
Componenten door afdekken tegen beschadiging beschermen.
Kabels en leidingen niet knikken.
Schroeven
3
verwijderen. Stuuradapters
4
verwijderen.
Stuuradapters in de gewenste stand
A
of
B
zetten. Schroeven
3
monteren en vast-
draaien.
Voorgeschreven waarde
Stuuradapters links en rechts in dezelfde positie monteren.
Schroef stuuradapter M10 40 Nm Loctite
®
243™
Stuur positioneren.
Info
Erop letten dat de kabels en leidingen goed worden gelegd.
Stuurklem positioneren. Schroeven
1
monteren en gelijkmatig vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuurklem M8 20 Nm
8 ERGONOMIE 81
8.3 Uitgangspositie koppelingshendel instellen
S01728-10
Koppelingshendel naar voren drukken.
Uitgangspositie van de koppelingshendel met de stelschroef
1
aanpassen aan de
grootte van de hand.
Info
Als de stelschroef met de klok mee wordt gedraaid, komt de koppelingshendel
verder van het stuur af te staan.
Als de stelschroef tegen de klok in wordt gedraaid, komt de koppelingshendel
dichter bij het stuur te staan.
Het instelbereik is beperkt.
Stelschroef alleen met de hand draaien, geen geweld gebruiken.
Niet instellen tijdens het rijden.
8.4 Uitgangspositie van de handremhendel instellen
S01729-10
Remhendel naar voren drukken.
Uitgangspositie van de handremhendel met de stelschroef
1
aan de grootte van de
hand aanpassen.
Info
Als de stelschroef met de klok mee wordt gedraaid, komt de remhendel verder
van het stuur af te staan.
Als de stelschroef tegen de klok in wordt gedraaid, komt de remhendel dichter
bij het stuur te staan.
Het instelbereik is beperkt.
Stelschroef alleen met de hand draaien, geen geweld gebruiken.
Niet instellen tijdens het rijden.
8 ERGONOMIE 82
8.5 Uitgangspositie rempedaal instellen
S01730-10
Moer
1
losdraaien.
Rempedaal omlaag duwen, om de drukstang
2
gemakkelijker te kunnen draaien.
Drukstang draaien, totdat het rempedaal in de gewenste stand staat.
Info
Het instelbereik is beperkt.
Minimaal vijf schroefgangen moeten in het kogelscharnier ingeschroefd zijn.
Moer
1
vastdraaien.
8 ERGONOMIE 83
8.6 Trapper van rempedaal instellen
S01731-10
Schroef
1
met trapper van rempedaal verwijderen.
Om de lengte van het rempedaal in te stellen, de trapper van het rempedaal met behulp
van de schroef
1
in één van de boringen
2
positioneren.
Voorgeschreven waarde
Standaard Middelste boring
Schroef
1
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef trapper rempedaal M6 10 Nm Loctite
®
243™
8.7 Uitgangspositie versnellingshendel controleren
Info
De versnellingshendel mag bij het rijden in de uitgangspositie niet tegen de laars liggen.
Als de versnellingshendel steeds tegen de laars ligt, wordt de versnelling teveel belast.
8 ERGONOMIE 84
00
0
AA
400692-10
In de rijpositie op het voertuig gaan zitten en de afstand
A
meten tussen de boven-
kant van de laars en versnellingshendel.
Afstand versnellingshendel tot bovenkant
laars
10… 20 mm
» Als de afstand niet met de voorgeschreven waarde overeenkomt:
Uitgangspositie van de versnellingshendel instellen. ( pag. 84)
8.8 Uitgangspositie versnellingshendel instellen
S01732-10
Moer
1
losdraaien en daarbij aan draadstang
2
tegenhouden.
Info
Moer
1
heeft linkse schroefdraad.
Moer
3
losdraaien en daarbij aan draadstang
2
tegenhouden.
Door draaien van de draadstang
2
versnellingshendel instellen.
Info
Het instelbereik is beperkt.
De versnellingshendel mag bij het schakelen de voertuigcomponenten niet
raken.
Moer
3
vastdraaien en daarbij aan draadstang
2
tegenhouden.
Voorgeschreven waarde
Moer schakelstang M8 12 Nm
8 ERGONOMIE 85
Moer
1
vastdraaien en daarbij aan draadstang
2
tegenhouden.
Voorgeschreven waarde
Moer schakelstang M8LH 12 Nm
8.9 Versnellingshendelvlak instellen
E00707-10
Schroef
1
met versnellingshendelvlak verwijderen.
Versnellingshendelvlak met schroef afhankelijk van de gewenste hendellengte in een
van de boringen
2
positioneren.
Voorgeschreven waarde
Standaard Middelste boring
Schroef vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef versnellingshendel-
vlak
M6 10 Nm Loctite
®
243™
8 ERGONOMIE 86
8.10 Helling van het gecombineerde instrument instellen
Info
De helling van het gecombineerde instrument kan door de klem op het stuur traploos worden ingesteld.
E00715-11
Stekker
1
met manchet losmaken.
E00725-10
Kabeldoorvoer
2
uit knipperlichtafdekking nemen.
8 ERGONOMIE 87
E00726-10
Schroef
3
met de zeskantsleutel uit het boordgereedschap losdraaien.
Inbussleutel met kogelkop (61329099200)
Helling van het gecombineerde instrument instellen.
Info
Het gecombineerde instrument mag ook na het werk geen andere componenten
raken.
Schroef
3
met de zeskantsleutel uit het boordgereedschap vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef klem gecombineerd instrument M6 2 Nm
E00725-10
Kabeldoorvoer
2
in knipperlichtafdekking monteren.
8 ERGONOMIE 88
E00715-11
Stekker
1
met manchet bevestigen.
9 INBEDRIJFSTELLING 89
9.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfname
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede broek en jas met bescher-
ming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschriften.
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden.
Inrijfase 200 km
9 INBEDRIJFSTELLING 90
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken.
De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen.
Info
Houd er bij het gebruik van het voertuig rekening mee dat andere mensen last kunnen hebben van overmatig lawaai.
Zorg ervoor dat de werkzaamheden van de leveringsinspectie worden uitgevoerd door een geautoriseerde KTM-garage.
U ontvangt het leveringsdocument en het service- en garantieboekje bij de overdracht van het voertuig.
Voordat u voor het eerst gaat rijden, moet u de volledige bedieningshandleiding goed doorlezen.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningselementen.
Stel de motorfiets in op uw behoeften zoals beschreven in het hoofdstuk Ergonomie.
Oefen voordat u een lange rit gaat maken eerst op een geschikt terrein, zodat u gewend raakt aan het besturen van de motorfiets. Pro-
beer ook eens zo langzaam mogelijk te rijden zodat u meer gevoel voor de motorfiets krijgt.
Houd tijdens het rijden het stuur met beide handen vast en laat de voeten op de voetsteunen rusten.
Motor inrijden.
9.2 Motor inrijden
Tijdens de inrijperiode het aangegeven motortoerental niet overschrijden.
Voorgeschreven waarde
Maximaal motortoerental
Tijdens de eerste: 1.000 km 6.500 1/min
Na de eerste: 1.000 km 10.250 1/min
9 INBEDRIJFSTELLING 91
Vol gas geven vermijden!
9.3 Voertuig beladen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTotaal gewicht en aslasten beïnvloeden het rijgedrag.
Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de bestuurder en bijrijder met
beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Overschrijd het hoogst toegestane totaalgewicht en de aslasten niet.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerkeerde montage van de koffer of de tanktas heeft invloed op het rijgedrag.
De koffer en tanktas volgens de gegevens van de fabrikant monteren en vastmaken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag bij hoge snelheid.
De snelheid aanpassen aan de extra belasting. Rijd langzamer als uw motorfiets is beladen met koffers of andere bagage.
Maximale snelheid met bagage 130 km/h
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVernietiging van het koffersysteem.
Als u bagagekoffers op uw motorfiets heeft gemonteerd, moet u ook de aanwijzingen van de fabrikant over de maximale bela-
ding in acht nemen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage beperkt de zichtbaarheid.
Als het achterlicht is afgedekt bent u, vooral als het donker is, slechter zichtbaar voor andere verkeerdeelnemers.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
9 INBEDRIJFSTELLING 92
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHoge belading verandert het rijgedrag en verlengt de remweg.
De snelheid aan eventuele extra belading aanpassen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage heeft invloed op het rijgedrag.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor brandEen heet uitlaatsysteem kan de bagage doen verbranden.
De bagage zo bevestigen, dat deze niet aan het hete uitlaatsysteem kan verbranden of schroeien.
Als u bagage meeneemt moet deze veilig worden vastgezet, zo veel mogelijk in het midden van het voertuig en moet het gewicht gelijk-
matig zijn verdeeld over het voor- en achterwiel.
Houdt u zich aan het maximaal toegestane totaalgewicht en de maximale asbelasting.
Voorgeschreven waarde
Maximaal toegestaan totaalgewicht 418 kg
Maximale asbelasting voor 160 kg
Maximale asbelasting achter 260 kg
10 RIJ-INSTRUCTIES 93
10.1 Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname
Info
Voordat u gaat rijden controleren of het voertuig in een goede staat is en of er veilig mee kan worden gereden.
Bij het rijden moet het voertuig technisch in een onberispelijke staat zijn.
Motoroliepeil controleren. ( pag. 194)
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 149)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 153)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 152)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 155)
Controleren of het remsysteem goed werkt.
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren. ( pag. 188)
Kettingvervuiling controleren. ( pag. 136)
Kettingspanning controleren. ( pag. 138)
Bandentoestand controleren. ( pag. 164)
Bandenspanning controleren. ( pag. 166)
Controleren of alle bedieningselementen goed zijn ingesteld en soepel bewegen.
Werking van de elektrische installatie controleren.
Controleren of de bagage correct is bevestigd.
Instelling achteruitkijkspiegel controleren.
Brandstofvoorraad controleren.
10 RIJ-INSTRUCTIES 94
10.2 Starten
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenElektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbrekende accu beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
Aanwijzing
MotorschadeHoge toerentallen bij koude motor hebben een negatief effect op de levensduur van de motor.
Rij de motor altijd met een laag toerental warm.
E00711-10
Motorfiets van de zijstandaard nemen en op de motorfiets gaan zitten.
De race-on-sleutel binnen bereik van het stuurslot brengen.
Ervoor zorgen dat de race-on-sleutel tijdens rijden binnen bereik blijft.
Voorgeschreven waarde
Maximale reikwijdte van de race-on-
sleutel rondom het stuurslot
1,5 m
Info
Gereduceerde batterijspanning van de race-on-sleutel en storende radiogolven
kunnen de reikwijdte verminderen.
Als de batterijspanning van de race-on-sleutel te laag is, een van de sleutels in
het bereik van het stuurslot ( pag. 35) leggen en na het starten weer veilig
opbergen.
10 RIJ-INSTRUCTIES 95
Controleer of de noodstopschakelaar/e-startknop zich in de middelste stand bevindt.
Contact inschakelen, hiervoor de raceonknop kort indrukken (maximaal 1 seconde).
De besturing wordt ontgrendeld.
De functiecontrole van het gecombineerde instrument uitgevoerd.
Het ABSwaarschuwingslampje gaat uit, als het voertuig rijdt.
Info
Als de stuurvergrendeling niet ontgrendelt, het stuur iets bewegen.
Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
Het groene controlelampje stationair brandt.
E00712-10
Noodstopschakelaar/e-startknop in de onderste stand drukken.
Info
De noodstopschakelaar/e-startknop pas in de onderste stand drukken, als de
functiecontrole van het gecombineerde instrument is afgesloten.
Tijdens het starten GEEN gas geven. Als er tijdens het starten gas wordt gegeven,
wordt geen brandstof ingespoten door het motormanagement en de motor slaat
dan niet aan.
Maximaal 5 seconden lang de noodstopschakelaar/e-startknop in de onderste
stand drukken. Tot de volgende startpoging minimaal 5 seconden wachten.
Deze motorfiets is uitgerust met een veiligheidsstartsysteem. De motor
kan alleen worden gestart als de versnelling in vrij is geschakeld of als bij
geschakelde versnelling de koppelingshendel is getrokken. Als u met uitgeklapte
zijstandaard naar een versnelling schakelt, blijft de motor stilstaan.
10 RIJ-INSTRUCTIES 96
10.3 LaunchControl (optioneel)
H02000-01
De LaunchControl is een optionele functie van de voertuigelektronica.
De LaunchControl past het motortoerental aan om de optimale acceleratie te bereiken.
De LaunchControl kan maximaal drie keer achtereen voor beginnen met rijden worden
gebruikt. Om motor, transmissie en koelsysteem te beschermen tegen overbelasting, wordt
de LaunchControl na de derde keer beginnen met rijden tijdelijk gedeactiveerd.
De LaunchControl wordt ook gedeactiveerd als niet meer aan alle voorwaarden voor de acti-
vering wordt voldaan.
De LaunchControl wordt in de volgende gevallen weer vrijgegeven: de motor draait min-
stens drie minuten, de motor is 20 minuten uit of er is een afstand van 1,5 km (0,93 mi)
afgelegd.
10.4 Beginnen met rijden
Koppelingshendel trekken, in de 1e versnelling zetten, koppelingshendel langzaam vrijgeven en gelijktijdig voorzichtig gasgeven.
10.5 Beginnen met rijden met LaunchControl (optioneel)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDe LaunchControl maakt zeer snelle acceleratie mogelijk die voor onervaren bestuurders moeilijkheden
kan opleveren.
Gebruik de Launch-Control alleen als u over voldoende ervaring beschikt.
Gebruik de LaunchControl niet op de openbare weg.
10 RIJ-INSTRUCTIES 97
H02000-01
Voorwaarde
De rijmodus TRACK (optioneel) is geactiveerd.
De eerste versnelling is geschakeld.
De motorfietstractiecontrole heeft geen fout opgeslagen.
Koelmiddeltemperatuur: > 60 °C
Totale afgelegde afstand: > 1.000 km
LaunchControl in het gecombineerde instrument activeren.
Het TCcontrolelampje knippert snel.
Bij aangetrokken koppelingshendel vol gas geven.
Het motortoerental wordt geregeld.
6.500 1/min
Koppelingshendel snel maar gedoseerd vrijgeven.
10 RIJ-INSTRUCTIES 98
10.6 Quickshifter+ (optioneel)
H01989-10
Als de Quickshifter+ (optioneel) is geactiveerd, kan zonder bediening van de koppeling in
een hogere of lagere versnelling worden geschakeld.
Omdat de gashendel niet moet worden gesloten, kan zonder onderbrekingen worden
geschakeld.
De Quickshifter+ herkent aan de hand van de schakelaspositie of er moet worden gescha-
keld en zendt een overeenkomstig signaal naar de motorbesturing.
Als de Quickshifter+ in het gecombineerde instrument is gedeactiveerd, moet bij elke keer
schakelen zoals gebruikelijk de koppeling worden bediend.
10.7 Schakelen, rijden
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBij een abrupte verandering van de belasting kunt u de controle over de motorfiets verliezen.
Abrupte lastverplaatsing en hard remmen vermijden.
De snelheid aan de gewijzigde rijwegsituatie aanpassen.
10 RIJ-INSTRUCTIES 99
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTerugschakelen bij een hoog motortoerental blokkeert het achterwiel en overbelast de motor.
Schakel bij een hoog toerental niet terug naar een lagere versnelling.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet uitvoeren van instellingen aan het voertuig leidt af van het verkeer.
Instelwerkzaamheden aan een stilstaand voertuig uitvoeren.
Waarschuwing
Gevaar voor letselDoor verkeerd gedrag kan de bijrijder van de motorfiets vallen.
Ervoor zorgen dat de bijrijder correct op de buddyseat zit, de voeten op de voetsteunen van de bijrijder zet en zich aan de
bestuurder of grepen vasthoudt.
Neem hierbij ook de in uw land geldende voorschriften over de minimumleeftijd voor bijrijders in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRiskant rijgedrag vormt een groot risico.
Volg de verkeersregels en rijd defensief en anticiperend, om gevaren zo vroeg mogelijk te herkennen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenKoude banden hebben minder grip.
De eerste kilometers rustig en voorzichtig rijden, tot de banden op temperatuur zijn.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden.
Inrijfase 200 km
10 RIJ-INSTRUCTIES 100
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTotaal gewicht en aslasten beïnvloeden het rijgedrag.
Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de bestuurder en bijrijder met
beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Overschrijd het hoogst toegestane totaalgewicht en de aslasten niet.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage heeft invloed op het rijgedrag.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor een val kan het voertuig sterker beschadigd raken dan eerst het geval lijkt.
Het voertuig na een val op dezelfde wijze als voor ingebruikname controleren.
Aanwijzing
MotorschadeOngefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect op de levensduur van de motor.
Zonder luchtfilter dringt stof en vuil in de motor.
Gebruik het voertuig nooit zonder luchtfilter.
Aanwijzing
MotorschadeBij oververhitting raakt de motor beschadigd.
Stop onmiddellijk volgens de verkeersregels en schakel de motor uit wanneer de waarschuwing voor de koelmiddeltemperatuur ver-
schijnt.
Laat de motor en het koelsysteem afkoelen.
Controleer resp. corrigeer het koelmiddelpeil bij afgekoeld koelsysteem.
10 RIJ-INSTRUCTIES 101
Aanwijzing
Beschadiging van de aandrijvingDe aandrijving raakt door verkeerd gebruik van de Quickshifter+ beschadigd.
Alleen als de functie in het gecombineerde instrument is geactiveerd, kan de Quickshifter+ worden gebruikt.
Als de koppelingshendel wordt aangetrokken, is de Quickshifter+ niet actief.
Gebruik de Quickshifter+ alleen in het aangegeven, toegestane toerentalbereik.
Info
Treden tijdens het rijden ongewone geluiden op, onmiddellijk stoppen, de motor uitzetten en contact opnemen met een geautori-
seerde KTM-garage.
402299-11
Als de omstandigheden het toestaan (helling, rijsituatie e.d.), kunt u naar hogere ver-
snellingen schakelen.
Gas terugnemen, gelijktijdig koppelingshendel trekken, naar volgende versnelling scha-
kelen, koppelingshendel vrijgeven en gas geven.
Info
De posities van de 6 voorwaartse versnellingen zijn weergegeven op de afbeel-
ding. De vrije stand bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling. De 1e versnel-
ling is de start- of bergversnelling.
Nadat met een volledig opengedraaide gashendel de maximale snelheid is bereikt, deze
tot ¾ gas terugdraaien. Pas uw snelheid aan de weggesteldheid en weersituatie aan. De
snelheid verlaagt nauwelijks, maar er wordt aanmerkelijk minder brandstof verbruikt.
Slechts zo veel gas geven als de rijbaan en de weersomstandigheden toestaan. Vooral in
bochten mag niet worden geschakeld en slechts voorzichtig gas worden gegeven.
Voor het terugschakelen van de motorfiets indien nodig afremmen en tegelijkertijd gas
terugnemen.
Koppelingshendel trekken en in een lagere versnelling schakelen, koppelingshendel
langzaam vrijgeven en gas geven of nog een keer schakelen.
10 RIJ-INSTRUCTIES 102
Als de motor bijvoorbeeld afslaat bij een kruispunt, hoeft u alleen de koppelingshendel
te trekken en de noodstopschakelaar/e-startknop in de onderste stand te drukken. De
versnelling hoeft niet stationair te worden geschakeld.
Zet de motor uit als het voertuig langere tijd stationair draait of stilstaat.
Als tijdens het rijden het waarschuwingslampje oliedruk begint te branden, moet u
meteen stoppen en de motor uitschakelen. Contact opnemen met geautoriseerde KTM-
garage.
Als tijdens het rijden het storinglampje gaat branden, moet u meteen stoppen, de
motor uitzetten en contact opnemen met een geautoriseerde KTM-garage.
Als tijdens het rijden het algemene waarschuwingslampje gaat branden, toont het
display 10 seconden een melding.
Info
Bijzonder belangrijke meldingen worden in het menu Warning opgeslagen.
Als de waarschuwing glad wegdek op het gecombineerde instrument verschijnt, is een
glad wegdek mogelijk. De snelheid aanpassen aan de gewijzigde situatie.
H01997-10
Voorwaarde
Quickshifter+ (optioneel) geactiveerd.
Als de Quickshifter+ in het gecombineerde instrument is geactiveerd, kunt u in het
aangegeven toerentalbereik schakelen zonder aan de koppelingshendel te trekken.
Info
Het minimale motortoerental in toeren per minuut om in een hogere versnel-
ling te schakelen, ziet u in de afbeelding.
Trek de versnellingshendel snel helemaal tot de aanslag, zonder de stand
van de gashendel te wijzigen.
10 RIJ-INSTRUCTIES 103
H01997-11
Als de Quickshifter+ in het gecombineerde instrument is geactiveerd, kunt u in het
aangegeven toerentalbereik schakelen zonder aan de koppelingshendel te trekken.
Info
Het maximale motortoerental in toeren per minuut om in een lagere versnel-
ling te schakelen, ziet u in de afbeelding.
Trek de versnellingshendel snel helemaal tot de aanslag, zonder de stand
van de gashendel te wijzigen.
10.8 MSR (optioneel)
402423-01
De MSR is een optionele functie van de motorbesturing.
Als de motorremwerking te hoog wordt, verhindert de MSR, dat het achterwiel tijdens het
rechtuitrijden blokkeert of bij schuine stand wegglijdt.
Om slippen van het achterwiel te voorkomen, opent de MSR de smoorkleppen slechts zover
als absoluut noodzakelijk is.
De MSR wordt ingezet op oppervlakken waar de wrijvingswaarde te laag is om de
Anti-Hopping-koppeling te openen.
Om de rijveiligheid verder te verhogen, is de MSR afhankelijk van de schuine stand.
Info
Bij uitgeschakeld ABS, uitgeschakelde MTC of actieve ABS Mode SMOTO is de MSR
niet actief.
10 RIJ-INSTRUCTIES 104
10.9 Afremmen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaketten en remschijven te drogen en vuil te verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen poreus drukpunt van voor- en/of achterwielrem vermindert de remwerking.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken.
De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHoger totaal gewicht verlengt de remweg.
Hou rekening met een langere remweg, als u met een bijrijder of met bagage rijdt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenStrooizout op de straat belemmert het remsysteem.
Meerdere keren voorzichtig remmen om strooizout van de remplaketten en remschijven te verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenABS kan de remweg in bepaalde situaties verlengen.
Pas de remwijze aan de rijsituatie en rijwegsituatie aan.
10 RIJ-INSTRUCTIES 105
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor te sterk afremmen blokkeren de wielen.
De werking van het ABS kan alleen worden gegarandeerd, indien ABS is ingeschakeld.
ABS ingeschakeld laten om de beschermende functie te gebruiken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRijhulpvoorzieningen kunnen ongevallen alleen binnen de fysieke grenzen verhinderen.
Extreme rijsituaties zoals bagage met hoog zwaartepunt, wisselende straatoppervlakken, steile hellingen of hard remmen zonder
ontkoppelen kunnen niet altijd worden gecompenseerd.
Pas het rijgedrag aan de toestand van de rijweg en uw rijvaardigheden aan.
Voor het remmen gas terugnemen en tegelijkertijd remmen met de voorwiel- en achterwielrem.
Info
Met ABS kunt u zowel bij een volledige afremming als bij een slecht contact met de ondergrond op zandige, natte of gladde
ondergrond de volledige remkracht gebruiken, zonder het risico te lopen dat de wielen blokkeren.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet achterwiel kan door de motorremwerking blokkeren.
Trek aan de koppelingshendel wanneer u vol remt, een noodstop maakt of wanneer u op gladde ondergrond afremt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSchuine stand of zijdelings afhellende ondergrond vermindert de maximaal mogelijke vertraging.
Beëindig het remmen indien mogelijk voordat u een bocht inrijdt.
Het remmen moet altijd voor het begin van de bocht zijn afgerond. Schakel daarbij afhankelijk van de snelheid naar een lagere versnel-
ling.
Gebruik bij langdurig bergaf rijden de remwerking van de motor. Schakel daarvoor een of twee versnellingen terug en hierbij de motor
niet op een te hoog toerental laten draaien. Zo hoeft u veel minder te remmen en raken de remmen niet oververhit.
10 RIJ-INSTRUCTIES 106
10.10 Stoppen, parkeren
Waarschuwing
Gevaar voor letselOnbevoegd handelende personen vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Als een geldige transponder binnen bereik is, kan het voertuig worden gestart.
Laat het voertuig nooit onbeheerd achter als de motor draait.
Laat het voertuig nooit onbeheerd achter als de race-on-sleutel of de zwarte contactsleutel zich rond het voertuig bevindt.
Beveilig het voertuig tegen gebruik door onbevoegden.
Blokkeer het stuur als u het voertuig onbeheerd achterlaat.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze voertuigcomponenten zijn
afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Aanwijzing
MateriaalschadeEen onjuiste handelwijze bij parkeren beschadigt het voertuig.
Als het voertuig wegrolt of omvalt, kan aanzienlijke schade ontstaan.
De onderdelen voor parkeren van het voertuig zijn alleen berekend op het voertuiggewicht.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Zorg ervoor dat niemand op het voertuig gaat zitten wanneer het voertuig op de standaard staat.
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
10 RIJ-INSTRUCTIES 107
Motorfiets afremmen.
Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
Contact uitschakelen, hiervoor de raceonknop bij ingeschakeld contact kort indrukken (maximaal 1 seconde).
Info
Als de motor met de noodstopschakelaar is uitgeschakeld en op het contactslot de race-on-knop ingeschakeld blijft, wordt de
stroomvoeding van de meeste stroomverbruikers niet onderbroken. Daardoor raakt de accu leeg. De motor daarom altijd met de
raceonknop uitzetten, de noodstopschakelaar is uitsluitend bestemd voor noodsituaties.
Motorfiets parkeren op vaste ondergrond.
Zijstandaard met de voet helemaal naar voren zwenken en met het voertuig belasten.
Het stuur naar links draaien en de raceonknop lang indrukken (minstens 2 seconden).
De besturing wordt geblokkeerd.
Info
Als de stuurvergrendeling niet vergrendelt, het stuur iets bewegen.
10.11 Transport
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
10 RIJ-INSTRUCTIES 108
401475-01
Motor uitzetten.
Motorfiets met spanriemen of andere geschikte bevestigingsmiddelen beveiligen tegen
omvallen en wegrollen.
10.12 Brandstof tanken
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
10 RIJ-INSTRUCTIES 109
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als brandstof in de ogen zijn
gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor een slechte brandstofkwaliteit vervuilt het brandstoffilter.
In sommige landen en regio's is de beschikbare brandstofkwaliteit en -reinheid eventueel onvoldoende. Dit leidt tot problemen in het
brandstofsysteem.
Tank uitsluitend schone brandstof die aan de aangegeven norm voldoet. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
10 RIJ-INSTRUCTIES 110
E00705-10
Motor uitzetten.
Tankdop openen. ( pag. 37)
Brandstoftank tot maximaal aan de onderkant
A
van de vulopening met brandstof vul-
len.
Brandstoftankin-
houd totaal ca.
18 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
( pag. 228)
Tankdop sluiten. ( pag. 39)
11 SERVICESCHEMA 111
11.1 Extra informatie
Voor alle verdergaande werkzaamheden, die resulteren uit de verplichte werkzaamheden resp. de aanbevolen werkzaamheden, moet een
extra opdracht worden verstrekt, die ook apart in rekening wordt gebracht.
Afhankelijk van de lokale gebruiksomstandigheden kunnen in uw land afwijkende service-intervallen gelden.
11.2 Verplichte werkzaamheden
om de twee jaar
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitlezen.
Uitlaatkleppenbesturing controleren met KTMdiagnosetool.
Werking van de elektrische installatie controleren.
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. ( pag. 195)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 152)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 155)
Remschijven controleren. ( pag. 148)
Remkabels controleren op beschadiging en lekkage.
Remvloeistof van de voorwielrem verversen.
Remvloeistof van de achterwielrem verversen.
Vloeistof van de hydraulische koppeling verversen.
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 149)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 153)
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling controleren/corrigeren. ( pag. 144)
11 SERVICESCHEMA 112
om de twee jaar
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Schokdemper en voorvork controleren op lekkages. Service afhankelijk van behoefte en gebruiksdoel uitvoe-
ren.
Vuilschrapers van de vorkpoten reinigen. ( pag. 130)
Balhoofdlagerspeling controleren.
Bandentoestand controleren. ( pag. 164)
Bandenspanning controleren. ( pag. 166)
Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding controleren. ( pag. 140)
Kettingspanning controleren. ( pag. 138)
Wiellagerspeling meten, wiellagers en achterwielnaaf invetten.
Controleren of de achterwielmoer (rechter zijkant) het voorgeschreven aanhaalmoment heeft.
Bougies vervangen (luchtfilter gedemonteerd).
Klepspeling controleren (luchtfilter en bougies gedemonteerd).
SLS-membranen vervangen.
Kabels controleren op beschadiging en montage zonder knikken (brandstoftank uitgebouwd).
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren. ( pag. 188)
Luchtfilter vervangen, luchtfilterbak reinigen.
Brandstofdruk controleren.
CO-afstelling met KTM-diagnosetool controleren.
Koplampstand controleren. ( pag. 184)
11 SERVICESCHEMA 113
om de twee jaar
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Controleren of de radiateurventilator werkt.
Eindcontrole: controleren of het voertuig verkeersveilig is en een proefrit maken.
Foutgeheugen na proefrit uitlezen met KTM-diagnosetool.
Serviceweergave met KTM-diagnosetool resetten.
Service op KTM Dealer.net invoeren en noteren in het service- en garantieboekje.
Eenmalig interval
Periodiek interval
11.3 Aanbevolen werkzaamheden
om de vier jaren
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Frame controleren.
Achterbrug controleren.
Olievernevelaars voor koppelingsmering controleren/reinigen.
Achterbruglagers controleren.
Wiellager controleren.
11 SERVICESCHEMA 114
om de vier jaren
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Alle bewegende onderdelen (bijv. zijstandaard, hendels, ketting, ...) smeren en controleren of ze gemakkelijk
bewegen.
Aftapslangen legen.
Alle slangen (bijv. brandstof, radiateur, ontluchting, aftapslangen, ...) en manchetten controleren op
scheuren, dichtheid en correcte legging.
Antivries controleren.
Controleren of de schroeven en moeren goed vastzitten.
Koelmiddel verversen.
Eenmalig interval
Periodiek interval
12 CHASSIS AFSTELLEN 115
12.1 Voorvork/schokdemper
M01494-10
Voorvork en schokdemper bieden veel mogelijkheden, om het chassis aan te passen aan de
rijstijl en eventuele extra belading.
Info
De aanbevelingen voor de chassisafstelling zijn samengevat in tabel
1
. De tabel is
aan de onderkant van het bestuurderszadel aangebracht.
Deze instelwaarden zijn richtwaarden en vormen altijd slechts de basis voor de afstelling
van het chassis. Als van de richtwaarden wordt afgeweken, kunnen de rijeigenschappen ver-
slechteren, vooral bij hoge snelheden.
12.2 Ingaande demping voorvork instellen
Info
De hydraulische ingaande demping bepaalt het gedrag bij het inveren van de voorvork.
E00702-10
Witte stelschroef
1
tot de aanslag met de klok mee draaien.
Info
De stelschroef
1
bevindt zich aan het bovenste uiteinde van de linker vorkpoot.
De ingaande demping bevindt zich in de linker vorkpoot COMP (witte
stelschroef). De uitgaande demping bevindt zich in de rechter vorkpoot REB
(rode stelschroef).
Afhankelijk van het voorvorktype een aantal klikken tegen de klok in draaien.
12 CHASSIS AFSTELLEN 116
Voorgeschreven waarde
Ingaande demping
Comfort 15 klikken
Standaard 12 klikken
Sport 9 klikken
Volledige nuttige last 9 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping bij het inveren.
12.3 Uitgaande demping voorvork instellen
Info
De hydraulische uitgaande demping bepaalt het gedrag bij het uitveren van de voorvork.
E00703-10
Rode stelschroef
1
tot de aanslag met de klok mee draaien.
Info
De stelschroef
1
bevindt zich aan het bovenste uiteinde van de rechter vork-
poot.
De uitgaande demping bevindt zich in de rechter vorkpoot REB (rode
stelschroef). De ingaande demping bevindt zich in de linker vorkpoot COMP
(witte stelschroef).
Afhankelijk van het voorvorktype een aantal klikken tegen de klok in draaien.
12 CHASSIS AFSTELLEN 117
Voorgeschreven waarde
Uitgaande demping
Comfort 15 klikken
Standaard 12 klikken
Sport 9 klikken
Volledige nuttige last 9 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping bij het uitveren.
12.4 Ingaande demping schokdemper
E00701-10
De ingaande demping van de schokdemper is verdeeld in twee bereiken, high speed en low
speed.
High- en low speed hebben betrekking op de snelheid waarmee het achterwiel inveert en
niet op de rijsnelheid.
De high speed-instelling is bijvoorbeeld van invloed op het rijden over een asfaltrand. Het
achterwiel veert daarbij snel in.
De low speed-instelling is bijvoorbeeld van invloed op het rijden over lange hobbels op de
ondergrond. Het achterwiel veert daarbij langzaam in.
De beide bereiken kunnen apart worden ingesteld, de overgang tussen high en low speed is
echter vloeiend. Daarom zijn wijzigingen in het high speed-bereik van de ingaande demping
ook van invloed op het low speed-bereik en omgekeerd.
12 CHASSIS AFSTELLEN 118
12.5 Ingaande demping low speed van de schokdemper instellen
Voorzichtig
Gevaar voor letselDelen van de schokdemper worden rondgeslingerd, als de schokdemper onvakkundig uit elkaar wordt genomen.
De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof.
Let op de aangegeven beschrijving. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Info
De low speed-instelling toont haar werking bij het langzaam tot normaal inveren van de schokdemper.
E00699-10
Stelschroef
1
met een schroevendraaier met de klok mee draaien tot de laatste voel-
bare klik.
Info
Schroef
2
niet losdraaien!
Afhankelijk van het schokdempertype een aantal klikken tegen de klok in draaien.
Voorgeschreven waarde
Ingaande demping low speed
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 12 klikken
Volledige nuttige last 12 klikken
12 CHASSIS AFSTELLEN 119
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping.
12.6 Ingaande demping high speed van de schokdemper instellen
Voorzichtig
Gevaar voor letselDelen van de schokdemper worden rondgeslingerd, als de schokdemper onvakkundig uit elkaar wordt genomen.
De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof.
Let op de aangegeven beschrijving. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Info
De high speed-instelling toont haar werking bij het snel inveren van de schokdemper.
E00700-10
Stelschroef
1
met een dopsleutel met de klok mee draaien tot de aanslag.
Info
Schroef
2
niet losdraaien!
Afhankelijk van het schokdempertype een aantal slagen tegen de klok in draaien.
Voorgeschreven waarde
Ingaande demping high speed
Comfort 1,5 omw
Standaard 1,5 omw
Sport 1,5 omw
Volledige nuttige last 1 omw
12 CHASSIS AFSTELLEN 120
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping.
12.7 Uitgaande demping van de schokdemper instellen
Voorzichtig
Gevaar voor letselDelen van de schokdemper worden rondgeslingerd, als de schokdemper onvakkundig uit elkaar wordt genomen.
De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof.
Let op de aangegeven beschrijving. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
E00698-10
Stelschroef
1
met de klok mee draaien tot de laatste voelbare klik.
Afhankelijk van het schokdempertype een aantal klikken tegen de klok in draaien.
Voorgeschreven waarde
Uitgaande demping
Comfort 15 klikken
Standaard 12 klikken
Sport 10 klikken
Volledige nuttige last 10 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping bij het uitveren.
12 CHASSIS AFSTELLEN 121
12.8 Maat achterwiel zonder belasting bepalen
Voorwerk
Motorfiets met montagestandaard (ingestoken) opkrikken. ( pag. 127)
400988-10
Hoofdwerk
Een zoveel mogelijk loodrechte afstand tussen de achteras en een vast punt meten, bij-
voorbeeld een markering aan de achterbekleding.
Waarde als maat
A
noteren.
Nawerk
Motorfiets van montagestandaard (ingestoken) nemen. ( pag. 128)
12 CHASSIS AFSTELLEN 122
12.9 Statische veerweg schokdemper controleren
400989-10
Maat
A
achterwiel zonder belasting bepalen. ( pag. 121)
De motorfiets met behulp van iemand die assisteert rechtop houden.
Opnieuw de afstand meten tussen de achteras en het vaste punt.
Waarde als maat
B
noteren.
Info
De statische veerweg is het verschil tussen maat
A
en
B
.
Statische veerweg controleren.
Volle brandstoftank (standaard) 20 mm
Volle brandstoftank (races) 14 mm
» Als de statische veerweg kleiner of groter is dan de aangegeven maat:
Veervoorspanning van de schokdemper instellen. ( pag. 122)
12.10 Veervoorspanning schokdemper instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenWijzigingen aan het chassis kunnen het rijgedrag van het voertuig sterk veranderen.
Na wijzigingen eerst langzaam rijden om het rijgedrag te kunnen beoordelen.
12 CHASSIS AFSTELLEN 123
Info
De veervoorspanning bepaalt de uitgangspositie voor de vering op de schokdemper.
Een optimaal ingestelde veervoorspanning is aangepast aan het gewicht van de bestuurder eventueel met bagage en bijrijder en
zorgt zo voor een compromis tussen hanteerbaarheid en stabiliteit.
Voorwerk
Voorwaarde
Achterbrug is ontlast.
E00697-10
Hoofdwerk
Schroef
1
losdraaien.
Stelring
2
met de haaksleutel uit het boordgereedschap tegen de klok in draaien, tot-
dat de veer helemaal ontspannen is.
Haaksleutel schokdemper (61329083000)
12 CHASSIS AFSTELLEN 124
402002-10
Veer door het draaien van de stelring
2
op de aangegeven maat
A
spannen.
Voorgeschreven waarde
Veervoorspanning
Comfort 8 mm
Standaard 8 mm
Sport 8 mm
Volledige nuttige last 9 mm
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de voorspanning, draaien tegen de klok in
verlaagt de voorspanning van de veren.
Voor races moet overeenkomstig meer voorspanning worden geselecteerd.
Schroef
1
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stelring schokdemper M5 5 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 125
13.1 Motorfiets met hefbok achter opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
E00695-01
Adapter in de hefbok achter plaatsen.
Hefbok achter (61329955000)
Motorfiets rechtop zetten, hefbok in de wielas positioneren en motorfiets opkrikken.
13.2 Motorfiets van hefbok achter nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 126
402029-10
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Hefbok achter verwijderen en voertuig op de zijstandaard
1
plaatsen.
13.3 Motorfiets met hefbok voor opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 125)
E00696-01
Hoofdwerk
Stuur in de rechtuitstand zetten. Hefbok vooraan naar de vorkpoten uitlijnen.
Hefbok voor (61129965000)
Info
Motorfiets altijd eerst achter opkrikken.
Motorfiets voor opkrikken.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 127
13.4 Motorfiets van hefbok voor nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
402777-01
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Hefbok voor verwijderen.
13.5 Motorfiets met montagestandaard (ingestoken) opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 128
R01907-10
Montagestandaard met kunststofbus in de opening van de achterbrugbout laten grijpen.
Passende hoogte en breedte van de montagestandaard kiezen.
Montagedeksel (62529055100)
Motorfiets opkrikken.
Info
Controleren of de montagestandaard goed zit.
13.6 Motorfiets van montagestandaard (ingestoken) nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 129
R01907-10
Motorfiets van de montagebok nemen en op zijstandaard zetten.
Montagestandaard verwijderen.
Montagedeksel (62529055100)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 130
13.7 Vuilschrapers vorkpoten reinigen
T00511-11
Vuilschrapers
1
aan beide vorkpoten omlaag schuiven.
Info
De vuilschrapers schrapen stof en grof vuil van de vorkstangen af. In de loop van
de tijd kan er vuil achter te vuilschrapers terechtkomen. Als deze vervuiling niet
wordt verwijderd, kunnen de daarachter liggende oliekeerringen gaan lekken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Vuilschrapers en de binnenpoten aan beide vorkpoten reinigen en smeren met olie.
Universele oliespray ( pag. 232)
Vuilschrapers terugduwen in de inbouwpositie.
Overtollige olie verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 131
13.8 Bijrijderzadel verwijderen
E00693-10
De race-on-sleutel of zwarte contactsleutel in het zadelslot
1
steken en met de klok
mee draaien.
Bijrijderzadel vooraan optillen en naar voren uit de houder trekken.
Bijrijderzadel verwijderen.
Sleutel eruit trekken.
13.9 Bijrijderzadel monteren
401922-10
De uitsparingen in het bijrijderzadel bij de geleidingen
1
vasthaken, voor neerlaten en
tegelijkertijd naar achteren schuiven.
De vergrendelbout
2
in de slotbehuizing positioneren en bijrijderzadel voor omlaag
duwen.
De vergrendelbout vergrendelt met een hoorbare klik.
Controleren of het bijrijderzadel correct is gemonteerd.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 132
13.10 Bestuurderszadel verwijderen
Voorwerk
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 131)
E00694-10
Hoofdwerk
Bestuurderszadel achter optillen.
Bestuurderszadel voor losmaken en verwijderen.
13.11 Bestuurderszadel monteren
401921-10
Hoofdwerk
Uitsparingen
1
van bestuurderszadel aan brandstoftank vasthaken, tegelijkertijd
bestuurderszadel naar voren schuiven en achter neerlaten.
Het uitsteeksel
2
bevindt zich in de uitsparing.
Controleren of het bestuurderszadel correct is gemonteerd.
Nawerk
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 131)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 133
13.12 Helmbeveiliging op voertuig monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen gemonteerde helmbeveiliging of een gemonteerde helm beïnvloeden het rijgedrag nadelig.
Gebruik de helmbeveiliging niet voor het bevestigen van een helm of andere voorwerpen tijdens het rijden.
Verwijder de helmbeveiliging voor het rijden.
E00692-10
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 131)
De staalkabel
1
uit het boordgereedschap met de lus op het uitsteeksel
2
positione-
ren.
Staalkabel (60012015000)
De staalkabel door de helmopening halen.
De vrije lus van de staalkabel op het uitsteeksel
3
positioneren.
Helm voorzichtig achter aan voertuig positioneren.
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 131)
13.13 Einddemper demonteren
R01826-10
Schroef
1
verwijderen.
Uitlaatklem verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 134
R01827-10
Schroef
2
met ring verwijderen.
Einddemper verwijderen.
R01828-10
Afdichtring
3
verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 135
13.14 Einddemper monteren
R01828-11
Afdichtring
1
monteren.
R01827-10
Einddemper positioneren.
Schroef
2
met ring monteren, maar nog niet vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M8 25 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 136
R01826-11
Uitlaatklem positioneren.
Schroef
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef uitlaatklem aan einddemper M6 8 Nm
Schroef
2
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M8 25 Nm
13.15 Kettingvervuiling controleren
400678-01
Ketting controleren op grove vervuiling.
» Als de ketting erg vuil is:
Ketting reinigen. ( pag. 136)
13.16 Ketting reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSmeermiddel op de banden vermindert de grip van de banden.
Verwijder smeermiddel met een geschikt reinigingsmiddel van de banden.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 137
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
De levensduur van de ketting is voor een groot deel afhankelijk van het onderhoud.
Regelmatige reiniging verlengt de levensduur van de ketting.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 125)
400725-01
Hoofdwerk
Grove vervuiling afspoelen met een zachte waterstraal.
Verbruikte smeerresten met een kettingreiniger verwijderen.
Kettingreinigingsmiddel ( pag. 231)
Na het drogen kettingspray aanbrengen.
Kettingspray onroad ( pag. 231)
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 125)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 138
13.17 Kettingspanning controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede transmissie- en achter-
wiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor blokkeert het achterwiel
of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 125)
E00691-10
Hoofdwerk
Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
Bij glijblok in het bereik van de markeringen
A
en
B
de ketting omhoog duwen en de
kettingspanning bepalen.
Info
Het onderste deel van de ketting moet daarbij gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet de meting op verschillende
plekken van de ketting worden herhaald.
De bovenkant van de ketting bevindt zich tussen de markeringen
A
en
B
.
» Als de kettingspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Kettingspanning instellen. ( pag. 139)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 139
H00380-11
Controleren of de sluitdoppen
1
stevig vastzitten en niet zijn beschadigd.
» Als de sluitdoppen beschadigd of los zijn:
Sluitdoppen vervangen.
Sluitdop achterbrug (61304041100)
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 125)
13.18 Kettingspanning instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede transmissie- en achter-
wiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor blokkeert het achterwiel
of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 125)
Kettingspanning controleren. ( pag. 138)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 140
E00690-10
Hoofdwerk
Schroef
1
losdraaien.
Kettingspanning door draaien van de naafbehuizing instellen.
Haaksleutel (61329085000)
Greep voor ringsleutel (60012060000)
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de kettingspanning, draaien tegen de klok in
verlaagt de kettingspanning.
Het vereiste gereedschap bevindt zich in het boordgereedschap.
Kettingspanning controleren. ( pag. 138)
De kettingspanning komt overeen met de voorgeschreven waarde.
Info
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet de meting op verschillende
plekken van de ketting worden herhaald.
Schroef
1
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef excenter M16 70 Nm
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 125)
13.19 Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding controleren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 125)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 141
100132-10
Hoofdwerk
Kettingwiel en ketting-aandrijfwiel op slijtage controleren.
» Als kettingwiel of ketting-aandrijfwiel versleten zijn:
Aandrijfset vervangen.
Info
Ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en ketting moeten altijd samen worden
vervangen.
00
0
402004-11
Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
Aan het onderste deel van de ketting trekken met het aangegeven gewicht
A
.
Voorgeschreven waarde
Gewicht voor meting van de kettingslij-
tage
15 kg
De afstand
B
van 18 kettingschakels aan het onderste deel van de ketting meten.
Info
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet de meting op verschillende
plekken van de ketting worden herhaald.
Maximale afstand
B
op het langste stuk
van de ketting
272 mm
»
Als de afstand
B
groter is dan de aangegeven maat:
Aandrijfset vervangen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 142
Info
Als een nieuwe ketting wordt gemonteerd, moeten ook het kettingwiel en
het ketting-aandrijfwiel worden vervangen.
Nieuwe kettingen slijten sneller op een oud, versleten kettingwiel of
ketting-aandrijfwiel.
De ketting heeft om veiligheidsredenen geen sluitschakel.
E00689-10
Glijblok aan de uitsparing controleren op slijtage.
»
Als de klinknagel
1
van de ketting niet meer aan de onderkant
C
van de uitspa-
ring van het glijblok te zien is:
Glijblok vervangen.
Controleren of het glijblok goed vastzit.
» Als het glijblok loszit:
Schroeven van het glijblok vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef glijblok M5 5 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 143
E00688-10
Onderste glijblok op slijtage controleren.
» Als de onderkant van de ketting zich op dezelfde hoogte of onder onderste glijblok
bevindt:
Onderste glijblok vervangen.
Controleren of het onderste glijblok goed vastzit.
» Als het onderste glijblok loszit:
Schroef van het onderste glijblok vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M8 25 Nm
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 125)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 144
13.20 Vloeistofpeil hydraulische koppeling controleren/corrigeren
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
Het vloeistofpeil stijgt naarmate de koppelingplaten zijn versleten.
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtingen en koppelingskabels
zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 145
S01738-01
Het aan het stuur gemonteerde reservoir van de hydraulische koppeling in een horizon-
tale positie zetten.
Vloeistofpeil controleren.
Het vloeistofpeil moet tussen de markeringen MIN en MAX liggen.
» Als het vloeistofpeil niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Schroefdop
1
met membraan
2
en ring verwijderen.
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling corrigeren.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 230)
Schroefdop
1
met membraan
2
en ring monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
14 REMSYSTEEM 146
14.1 Anti Blokkeer Systeem (ABS)
H01998-10
De ABS-unit
1
bestaat uit een hydraulische unit, besturingsunit met remelektronica en
retourpomp, en is aan de rechterkant van het voertuig onder de brandstoftank gemonteerd.
Er bevindt zich een wieltoerentalsensor
2
aan het voor- en achterwiel.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVeranderingen aan het voertuig beperken de functie van het
ABS.
Laat het achterwiel bij vastgehouden voorwielrem alleen doordraaien (burn out)
als ABS is uitgeschakeld en nooit op de openbare weg.
Breng geen wijzigingen aan de veerweg aan.
Gebruik bij het remsysteem uitsluitend door KTM vrijgegeven en aanbevolen
reserveonderdelen.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de
juiste snelheidsindex.
Neem de aangegeven bandenspanning in acht.
Servicewerkzaamheden en reparaties moeten vakkundig worden uitgevoerd. (De
geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Vervallen van de toelating op de openbare weg en de verzekeringAls de ABS com-
pleet wordt uitgeschakeld, vervalt de toelating van het voertuig voor de openbare
weg.
Het voertuig alleen op afgezette trajecten en niet op de openbare weg gebruiken,
indien de ABS compleet wordt uitgeschakeld.
Het ABS is een veiligheidssysteem dat het blokkeren en wegglijden van de wielen tijdens
het remmen binnen de fysische grenzen verhindert.
14 REMSYSTEEM 147
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRijhulpvoorzieningen kunnen ongevallen alleen binnen de
fysieke grenzen verhinderen.
Extreme rijsituaties zoals bagage met hoog zwaartepunt, wisselende straatopper-
vlakken, steile hellingen of hard remmen zonder ontkoppelen kunnen niet altijd
worden gecompenseerd.
Pas het rijgedrag aan de toestand van de rijweg en uw rijvaardigheden aan.
Het ABS heeft twee modi, de ABSmodus ROAD en de ABSmodus SMOTO.
In de ABS-modus ROAD regelt het ABS beide wielen.
In de ABS-modus SMOTO regelt het ABS alleen het voorwiel. Aan het achterwiel vindt er
geen ABS-regeling plaats. Het ABScontrolelampje°
3
knippert langzaam om u aan de
actieve ABSmodus SMOTO te herinneren.
Info
In de ABSmodus SMOTO kan het achterwiel blokkeren gevaar voor vallen.
Het ABS werkt met twee onafhankelijk van elkaar werkende remcircuits (voorwiel- en ach-
terwielrem). Als de besturingsunit voor de remelektronica de blokkeerneiging van het wiel
kent, begint het ABS door het regelen van de remdruk te werken. De regeling is merkbaar
aan een licht pulserende remhendel resp. licht pulserend rempedaal.
Het ABScontrolelampje
3
moet na het inschakelen van de ontsteking gaan branden en
nadat het voertuig is gaan rijden weer uitgaan. Als het lampje na het optrekken niet uit-
gaat of tijdens het rijden brandt, duidt dit op een fout in het ABS-systeem. Het ABS is dan
niet meer actief en de wielen kunnen bij het remmen blokkeren. Het remsysteem zelf blijft
gewoon werken, alleen de ABS-regeling valt uit.
Het ABScontrolelampje kan ook gaan branden, als in extreme rijsituaties het toerental van
het voor- en achterwiel sterk van elkaar afwijkt, bijvoorbeeld bij een wheelie of als het ach-
terwiel doordraait. Daardoor wordt het ABS uitgeschakeld.
14 REMSYSTEEM 148
Om het ABS weer te activeren, moet het voertuig worden gestopt en de ontsteking uitge-
schakeld. Als u weer met het voertuig gaat rijden, wordt ook het ABS weer geactiveerd. Het
ABSwaarschuwingslampje gaat uit als het voertuig begint te rijden.
MSC
De MSC is een extra functie naast het ABS die het blokkeren en wegglijden van de wielen
tijdens het remmen in schuine stand (bochten) kan voorkomen.
Door de 5Dsensor is de ABS-regeling nu afhankelijk van de hoek in lengte- en dwarsas.
Info
De MSC is alleen in de ABS-modus ROAD actief.
14.2 Remschijven controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remschijven verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remschijven onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
100135-10
Dikte van de remschijven voor en achter op meerdere plekken controleren op maat
A
.
Info
Door slijtage vermindert de dikte van de remschijf in het bereik van het raak-
vlak
1
van de remplaketten.
Remschijven - slijtagegrens
voor 4,5 mm
achter 4,5 mm
» Als de dikte van de remschijf minder is dan de voorgeschreven waarde:
Remschijven van voorwielrem vervangen.
14 REMSYSTEEM 149
Remschijf van achterwielrem vervangen.
Remschijven voor en achter controleren op beschadiging, scheuren en vervorming.
» Als de remschijf beschadigd, gescheurd of vervormd is:
Remschijven van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
14.3 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
14 REMSYSTEEM 150
E00686-11
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizontaal zetten.
Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir
1
controleren.
»
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering
A
is gedaald:
Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen. ( pag. 150)
14.4 Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
14 REMSYSTEEM 151
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtingen en remkabels zijn niet
geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
Voorwerk
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 152)
E00685-10
Hoofdwerk
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizontaal zetten.
Schroeven
1
verwijderen.
Deksel
2
met membraan
3
verwijderen.
Remvloeistof tot de MAX-markering
A
vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 230)
Deksel
2
met membraan
3
positioneren.
Schroeven
1
monteren en vastdraaien.
14 REMSYSTEEM 152
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
14.5 Remplaketten voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hierdoor vermindert de remwer-
king aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
Controleer de remplaketten regelmatig.
E00684-10
Controleren of alle remplaketten aan beide remklauwen de minimale plaketdikte
A
hebben.
Minimale plaketdikte 1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
Alle remplaketten aan beide remklauwen controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
14 REMSYSTEEM 153
14.6 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
E00683-10
Voertuig rechtop zetten.
Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir
1
controleren.
»
Als het vloeistofpeil de MIN-markering
A
heeft bereikt:
Remvloeistof van de achterwielrem bijvullen. ( pag. 154)
14 REMSYSTEEM 154
14.7 Remvloeistof achterwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
14 REMSYSTEEM 155
Info
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtingen en remkabels zijn niet
geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
Voorwerk
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 155)
E00682-11
Hoofdwerk
Voertuig rechtop zetten.
Schroefdop
1
met ring en membraan
2
verwijderen.
Remvloeistof tot de MAX-markering
A
bijvullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 230)
Schroefdop
1
met ring en membraan
2
monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
14.8 Remplaketten achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
14 REMSYSTEEM 156
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hierdoor vermindert de remwer-
king aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
Controleer de remplaketten regelmatig.
500320-10
Remplaketten op minimale plaketdikte
A
controleren.
Minimale plaketdikte
A
1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
15 WIELEN, BANDEN 157
15.1 Voorwiel demonteren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 125)
Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 126)
R01777-10
Hoofdwerk
Schroeven
1
aan beide remklauwen verwijderen.
Remplaketten terugduwen op de remschijf door de remklauwen licht naar de zijkant te
kantelen. Remklauwen voorzichtig naar achteren van de remschijven trekken en opzij
hangen.
Info
Remhendel niet bedienen als de remklauwen verwijderd zijn.
R01778-10
Schroef
2
en schroeven
3
losdraaien.
Schroef
2
ca. 6 slagen losdraaien en met de hand op de schroef duwen, om de stee-
kas uit de asopname te schuiven. Schroef
2
verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Leg het wiel altijd zodanig neer dat de remschijven niet worden beschadigd.
Voorwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Voorwiel uit de voorvork nemen.
15 WIELEN, BANDEN 158
309489-10
Afstandsbussen
4
verwijderen.
15.2 Voorwiel monteren
309490-10
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellagers voor vervangen.
Keerringen
1
en loopvlakken
A
van de afstandsbussen reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 231)
15 WIELEN, BANDEN 159
309491-10
De brede afstandsbus
2
in looprichting links plaatsen.
Info
Pijl
B
geeft de looprichting van het voorwiel aan.
Het ABSsensorwiel bevindt zich in de looprichting links.
De smalle afstandsbus in looprichting rechts plaatsen.
R01780-10
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Schroef
3
en steekas
4
reinigen.
Steekas
4
invetten.
Duurzaam vet ( pag. 231)
Voorwiel in voorvork tillen, positioneren en steekas erin zetten.
Schroef
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steekas voor M25x1,5 45 Nm Schroefdraad inge-
vet
15 WIELEN, BANDEN 160
R01777-11
Remklauwen positioneren en daarbij letten op correcte plaatsing van de remplaketten.
Schroeven
5
aan beide remklauwen monteren, maar nog niet vastdraaien.
Remhendel meerdere keren indrukken tot de remplaketten tegen de remschijf liggen en
een drukpunt aanwezig is. Remhendel ingedrukt vastzetten.
Remklauwen worden uitgelijnd.
Schroeven
5
aan beide remklauwen vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef remklauw voor M10 45 Nm Loctite
®
243™
Vastzetting remhendel verwijderen.
Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 127)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 125)
M01495-10
Voorwielrem bedienen en voorvork enkele keren krachtig inveren.
Vorkpoten worden uitgelijnd.
Schroeven
6
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef asopname M8 15 Nm
15.3 Achterwiel demonteren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 125)
Einddemper demonteren. ( pag. 133)
15 WIELEN, BANDEN 161
B04149-10
Hoofdwerk
Binnenste borgdraad
1
verwijderen.
Buitenste borgdraad
2
verwijderen.
B04139-10
Achterwielrem door een assistent laten bedienen.
Moeren
3
losschroeven en met ring
4
verwijderen.
B04138-10
Achterwiel verwijderen.
15 WIELEN, BANDEN 162
15.4 Achterwiel monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
E00180-10
Hoofdwerk
Achterwiellagers controleren op beschadiging en slijtage.
» Als de achterwiellagers beschadigd of versleten zijn:
Wiellager achter vervangen.
Schroefdraad van wielas en asmoer reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 231)
Achterwiel op wielas schuiven.
De meenemerbouten
1
grijpen in de boringen van de velg
A
.
15 WIELEN, BANDEN 163
E00181-10
Ring
2
en moer
3
monteren.
Achterwielrem door een assistent laten bedienen.
Moer
3
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer wielas achter M50x1,5 250 Nm Schroefdraad inge-
vet/borgdraad met
borglak verzegelen
E00182-10
Buitenste borgdraad
4
monteren.
Binnenste borgdraad
5
monteren.
De pennen van de borgdraden grijpen in de boringen van de wielas.
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 125)
Einddemper monteren. ( pag. 135)
15 WIELEN, BANDEN 164
15.5 Bandentoestand controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenAls een band tijdens de rit lek raakt, wordt het voertuig oncontroleerbaar.
Zorg ervoor dat beschadigde of versleten banden onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden.
Inrijfase 200 km
Info
Het type, de toestand en de spanning van de banden zijn van invloed op het rem- en rijgedrag van het voertuig.
Versleten banden hebben vooral bij natte ondergrond een slechte invloed.
15 WIELEN, BANDEN 165
400602-10
Voor- en achterbanden controleren op insnijdingen, voorwerpen die tijdens het rijden in
de band zijn gaan zitten en beschadigingen.
» Als er insnijdingen of beschadigingen zijn of als er voorwerpen tijdens het rijden in
de band zijn gaan zitten:
Banden vervangen.
Profieldiepte controleren.
Info
Neem de minimale profieldiepte volgens de nationale wetgeving in acht.
Minimale profieldiepte 2 mm
» Als de profieldiepte lager is dan de minimale waarde:
Banden vervangen.
H01144-01
Leeftijd van de banden controleren.
Info
De productiedatum van de banden staat meestal op het opschrift van de banden
en wordt met de laatste vier cijfers van de DOT aanduiding gekenmerkt. De eer-
ste twee cijfers wijzen op de week van de productie en de laatste twee cijfers op
het productiejaar.
KTM adviseert uiterlijk na vijf jaar de banden te vervangen, onafhankelijk van de
daadwerkelijke slijtage.
» Als de band ouder is dan vijf jaar:
Banden vervangen.
15 WIELEN, BANDEN 166
15.6 Bandenspanning controleren
Info
Een te lage bandenspanning leidt tot buitengewone slijtage en oververhitting van de band.
Een goede bandenspanning garandeert een optimaal rijcomfort en maximale levensduur van de band.
400695-01
Ventieldopje verwijderen.
Bandenspanning controleren bij koude banden.
Bandenspanning zonder bijrijder
voor: bij koude band 2,5 bar
achter: bij koude band 2,5 bar
Bandenspanning met bijrijder/volledige nuttige belasting
voor: bij koude band 2,5 bar
achter: bij koude band 2,9 bar
» Als de bandenspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Bandenspanning corrigeren.
Ventieldopje monteren.
16 ELEKTRONICA 167
16.1 Dagrijlicht (DRL)
E00681-10
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDagrijlicht is bij slecht zicht geen vervanging voor dimlicht.
Bij zeer slecht zicht door mist, sneeuw of regen kan de automatische omschakeling
tussen dagrijlicht en dimlicht slechts beperkt ter beschikking staan.
Steeds controleren of de juiste verlichting is geselecteerd.
Dagrijlicht voor het rijden of bij stilstand via het menu uitschakelen, zodat het
dimlicht permanent is ingeschakeld.
Houdt u zich aan de wettelijke vereisten voor het dagrijlicht.
Het dagrijlicht (DRL)/zijlicht is geïntegreerd in de koplamp. Het dagrijlicht brandt helderder
dan het zijlicht.
Het dagrijlicht mag alleen bij goed zicht worden ingeschakeld.
De helderheidssensor in het gecombineerde instrument zorgt voor de regeling. Bij goed
zicht wordt het dimlicht met zijlicht uitgeschakeld en het dagrijlicht ingeschakeld.
Bij uitgeschakeld dagrijlicht brandt het dimlicht met zijlicht.
Bij groot licht of seinlicht wordt het dagrijlicht automatisch op zijlicht omgesteld.
16 ELEKTRONICA 168
16.2 Accu demonteren
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar accu's buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de accu houden.
Accu’s uitsluitend in goed geventileerde ruimtes laden.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of accugas in de ogen is
gekomen.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenElektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbrekende accu beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 131)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 132)
16 ELEKTRONICA 169
T00488-10
Hoofdwerk
Schroef
1
verwijderen.
Afdekking
2
achter optillen en naar achteren trekken.
Afdekking omhoog klappen.
L01483-10
Minkabel
3
van de accu loskoppelen.
Pluspoolafdekking
4
verwijderen en pluskabel van de accu loskoppelen.
Accu
5
uit het accuvak nemen.
16 ELEKTRONICA 170
16.3 Accu monteren
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar accu's buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de accu houden.
Accu’s uitsluitend in goed geventileerde ruimtes laden.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of accugas in de ogen is
gekomen.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenElektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbrekende accu beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
L01484-10
Hoofdwerk
Afdekking
1
omhoog klappen.
Accu
2
in het accuvak plaatsen.
Accu (YTX14-BS) ( pag. 217)
16 ELEKTRONICA 171
L01483-11
Pluskabel positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
Pluspoolafdekking
3
monteren.
Minkabel
4
positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
L01486-10
Afdekking
1
positioneren.
Schroefkoppen
A
grijpen in de uitsparingen
B
.
Schroef
5
monteren en vastdraaien.
16 ELEKTRONICA 172
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 132)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 131)
Tijd en datum instellen.
16.4 Accu laden
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar accu's buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de accu houden.
Accu’s uitsluitend in goed geventileerde ruimtes laden.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of accugas in de ogen is
gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuAccu's bevatten milieubelastende materialen.
Gooi de accu niet bij het huishoudelijk afval.
Geef de accu's af bij een verzamelpunt voor oude accu's.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
16 ELEKTRONICA 173
Info
Ook als de accu niet wordt belast verliest hij dagelijks aan lading.
De laadtoestand en de wijze van laden is erg belangrijk voor de levensduur van de accu.
Snel laden met een hogere laadstroom heeft een negatief effect op de levensduur.
Als de laadstroom, laadspanning en laadtijd worden overschreden, ontsnapt er elektrolyt via de veiligheidskleppen. Daardoor ver-
liest de accu aan capaciteit.
Als de accu leeg is gestart, moet hij meteen weer worden geladen.
Bij langere stilstand in lege toestand treedt er diepteontlading en sulftatie op en dat kan leiden tot vernietiging van de accu.
De accu is onderhoudsvrij, dat betekent dat het zuurniveau niet hoeft te worden gecontroleerd.
Als de accu niet met een acculader van KTM wordt opgeladen, moet de accu voor het laden worden gedemonteerd. Anders kunnen
componenten worden beschadigd door overspanning. De accu laden volgens de gegevens op het accuhuis.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 131)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 132)
T00488-10
Hoofdwerk
Schroef
1
verwijderen.
Afdekking
2
achter optillen en naar achteren trekken.
Afdekking omhoog klappen.
16 ELEKTRONICA 174
L01483-12
Minkabel
3
van de accu loskoppelen om beschadiging van de boordelektronica te
voorkomen.
Pluspoolafdekking
4
verwijderen.
602678-01
Acculader op de accu aansluiten. Acculader inschakelen.
Acculader (58429074000)
Met deze acculader kunt u ook de rustspanning en het startvermogen van de accu en
dynamo testen. Bovendien kan met deze lader de accu niet worden overladen.
Info
Accu laden met maximaal 10% van de capaciteit, die op het accuhuis is aange-
geven.
Acculader na het laden uitschakelen en accu loskoppelen.
Voorgeschreven waarde
Laadstroom, laadspanning en laadtijd mogen niet worden overschreden.
Accu regelmatig bijladen als de motor-
fiets niet wordt gebruikt
3 maanden
16 ELEKTRONICA 175
L01483-12
Pluspoolafdekking
4
monteren.
Minkabel
3
positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
L01486-11
Afdekking
2
positioneren.
Schroefkoppen
A
grijpen in de uitsparingen
B
.
Schroef
1
monteren en vastdraaien.
16 ELEKTRONICA 176
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 132)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 131)
Tijd en datum instellen.
16.5 Batterij van de race-on-sleutel vervangen
S01740-10
Sleutelbaard van de race-on-sleutel openklappen.
Onderste helft van de race-on-sleutel in pijlrichting schuiven en verwijderen.
S01739-10
Batterijafdekking
1
verwijderen.
Batterij
2
verwijderen.
Nieuwe batterij met het opschrift omhoog plaatsen.
Batterij voor race-on-sleutel (CR 2032) ( pag. 217)
Batterijafdekking
1
monteren.
16 ELEKTRONICA 177
S01740-11
Onderste helft van de race-on-sleutel plaatsen en in pijlrichting vergrendelen.
16.6 Hoofdzekering vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor afzetten.
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 131)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 132)
16 ELEKTRONICA 178
T00488-10
Hoofdwerk
Schroef
1
verwijderen.
Afdekking
2
achteraan optillen en naar achteren trekken.
Afdekking omhoog klappen.
500327-11
Beschermkappen
3
verwijderen.
C00935-10
Defecte hoofdzekering
4
verwijderen.
Info
Een defecte zekering herkent u aan de gebroken smeltdraad
A
.
In het startrelais bevindt zich een reservezekering
5
.
Met de hoofdzekering worden alle stroomverbruikers van het voertuig gezekerd.
Nieuwe hoofdzekering plaatsen.
Zekering (58011109130) ( pag. 217)
16 ELEKTRONICA 179
Werking van de elektrische installatie controleren.
Beschermkappen monteren.
Tip
Nieuwe reservezekering in het startrelais plaatsen, zodat u er een bij u hebt als
het nodig is.
M01490-10
Afdekking
2
positioneren.
Schroefkoppen
B
grijpen in de uitsparingen
C
.
Schroef
1
monteren en vastdraaien.
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 132)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 131)
16 ELEKTRONICA 180
Tijd en datum instellen.
16.7 Zekeringen in zekeringenblok vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Info
Het zekeringenblok met de zekeringen van de afzonderlijke stroomverbruikers bevindt zich onder het zadel.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor afzetten.
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 131)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 132)
T00488-10
Hoofdwerk
Schroef
1
verwijderen.
Afdekking
2
achteraan optillen en naar achteren trekken.
Afdekking omhoog klappen.
16 ELEKTRONICA 181
500329-11
Zekeringenblokdeksel
3
openen.
E00680-10
Zekeringen controleren.
Info
Een defecte zekering herkent u aan de gebroken smeltdraad
A
.
Defecte zekering verwijderen.
16 ELEKTRONICA 182
Voorgeschreven waarde
Zekering 1 - 10 A - voedingsspanning besturingsunits en componenten
Zekering 2 - 10 A - constant plus voor extra apparatuur
Zekering 3 - 10 A - constant plus voor koplamp
Zekering 4 - 10 A - constant plus voor koplamp
Zekering 5 - 10 A - ECU
Zekering 6 - 25 A - ABSretourpomp
Zekering 7 - 15 A - hydraulische ABSunit
Zekering 8 - geen functie
Zekering 9 - geen functie
Zekering 10 - geen functie
Zekering res - 10 A - reservezekeringen
Zekering res - 15 A - reservezekering
Zekering res - 25 A - reservezekering
Voldoende sterke reservezekering plaatsen.
Zekering (58011109110) ( pag. 217)
Zekering (58011109115) ( pag. 217)
Zekering (58011109125) ( pag. 217)
Tip
Nieuwe reservezekering in het zekeringenblok plaatsen, zodat u er een bij u
heeft als het nodig is.
De werking van de stroomverbruikers controleren.
Zekeringenblokdeksel sluiten.
16 ELEKTRONICA 183
M01490-10
Afdekking
2
positioneren.
Schroefkoppen
B
grijpen in de uitsparingen
C
.
Schroef
1
monteren en vastdraaien.
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 132)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 131)
16 ELEKTRONICA 184
16.8 Koplampstand controleren
400726-10
Voertuig op een horizontale ondergrond zetten voor een lichte muur en op hoogte van
het midden van de koplamp van het dimlicht een markering aanbrengen.
Nog een markering aanbrengen op een afstand
B
onder de eerste markering.
Voorgeschreven waarde
Afstand
B
5 cm
Voertuig op afstand
A
loodrecht voor de muur zetten en het dimlicht inschakelen.
Voorgeschreven waarde
Afstand
A
5 m
Nu gaat de bestuurder, eventueel met bagage en bijrijder op de motorfiets zitten.
Koplampstand controleren.
De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare motorfiets met bestuur-
der, eventueel met bagage en bijrijder, precies op de onderste markering liggen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen. ( pag. 184)
16.9 Lichtbundelbreedte koplamp instellen
Voorwerk
Koplampstand controleren. ( pag. 184)
16 ELEKTRONICA 185
E00679-10
Hoofdwerk
Met de stelschroef
1
de lichtbundelbreedte van de koplamp instellen.
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundelbreedte en draaien tegen de
klok in versmalt de lichtbundelbreedte.
Bij extra belading kan er een correctie van de lichtbundelbreedte van de kop-
lamp nodig zijn.
Schroef
1
borgt ook de koplamp. Controleer of de schroef steeds ver genoeg is
ingeschroefd.
400726-11
Koplamp op markering
B
instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare motorfiets met bestuur-
der, eventueel met bagage en bijrijder, precies op de onderste markering
B
liggen.
16 ELEKTRONICA 186
16.10 Diagnosestekker
H01949-01
De diagnosestekker
1
bevindt zicht onder het bestuurderszadel.
16.11 ACC1 en ACC2 voorzijde
E00777-10
De voedingsspanningen ACC1
1
en ACC2
2
voor bevinden zich achter de afdekking
rechts tussen de kroonplaten.
16 ELEKTRONICA 187
16.12 ACC1 en ACC2 achterzijde
E00778-10
De voedingsspanningen ACC1
1
en ACC2
2
achter bevinden zich onder het zadel.
17 KOELSYSTEEM 188
17.1 Koelmiddelpeil vast reservoir controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor of het koelsysteem
bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componenten van het koelsysteem te
openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koelvloeistof in de ogen is
gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
17 KOELSYSTEEM 189
E00676-10
Motorfiets op een horizontale ondergrond zetten.
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir
1
controleren.
Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen.
» Als er zich geen koelmiddel in het vaste reservoir bevindt:
Koelsysteem controleren op lekkage.
Info
Niet met de motorfiets rijden!
Koelmiddel vullen / koelsysteem ontluchten.
» Als het koelmiddelpeil in het vaste reservoir niet met de voorgeschreven waarde
overeenkomt, maar nog niet leeg is:
Koelmiddelpeil in compensatiereservoir corrigeren. ( pag. 189)
17.2 Koelmiddelpeil in compensatiereservoir corrigeren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor of het koelsysteem
bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componenten van het koelsysteem te
openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
17 KOELSYSTEEM 190
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koelvloeistof in de ogen is
gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
Voorwerk
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren. ( pag. 188)
17 KOELSYSTEEM 191
E00677-10
Hoofdwerk
Compensatiereservoir zijdelings met uitsteeksel
1
lostrekken en verwijderen.
E00678-10
Deksel
2
van het compensatiereservoir verwijderen.
Koelmiddel tot de MAX-markering bijvullen.
Koelvloeistof ( pag. 228)
Deksel
2
van het compensatiereservoir monteren.
Compensatiereservoir monteren en met uitsteeksel
1
vergrendelen.
18 MOTORAFSTEMMING 192
18.1 Ride Mode
K00752-01
Mogelijke toestanden
SPORT Gehomologeerd vermogen met zeer directe respons, de tractiecontrole laat
een hogere slip aan het achterwiel toe.
STREET Gehomologeerd vermogen met evenwichtige respons, de tractiecontrole laat
een normale slip aan het achterwiel toe.
RAIN Gereduceerd gehomologeerd vermogen voor betere rijbaarheid, de tractiecon-
trole laat een normale slip aan het achterwiel toe.
TRACK Optioneel beschikbare instelling met gehomologeerd vermogen en uiterst
directe respons. De tractiecontrole en de karakteristiek van de gasrespons kunnen indi-
vidueel worden ingesteld.
In het menu Ride Mode kunnen verschillende afstellingen voor het voertuig worden gekozen.
Er zijn SPORT, STREET, RAIN en TRACK (optioneel).
De als laatste gekozen rijmodus wordt op het gecombineerde instrument weergegeven.
De rijmodus kan ook tijdens het rijden met gesloten gashendel en gedeactiveerde cruise-
control worden gewisseld.
18.2 Motorfietstractiecontrole (MTC)
K00757-01
De motorfietstractiecontrole (MTC) verlaagt het motorkoppel bij tractieverlies aan het ach-
terwiel.
Info
Als de tractiecontrole uitgeschakeld is, kan het achterwiel bij sterke acceleratie of
op oppervlakken met een lage hechting doordraaien gevaar voor vallen.
Na het inschakelen van het contact is de tractiecontrole weer actief.
In het gecombineerde instrument wordt de tractiecontrole via het menu Ride Mode bediend.
In het menu MTC/ABS kan de tractiecontrole worden uitgeschakeld.
18 MOTORAFSTEMMING 193
Info
Als de tractiecontrole regelt, knippert het TCcontrolelampje .
Als de tractiecontrole is uitgeschakeld, brandt het TCcontrolelampje .
18.3 Slipaanpassing (optioneel)
402790-01
De slipaanpassing is een optionele functie van de motorfietstractiecontrole.
Met de slipaanpassing kan de motorfietstractiecontrole in negen niveaus op de gewenste
karakteristiek worden afgesteld.
Bij niveau 1 is de meeste slip aan het achterwiel mogelijk, bij niveau°9 de minste slip.
De slipaanpassing kan tijdens het rijden bij gesloten menu met de UP- of DOWNknop wor-
den ingesteld.
Info
De slipaanpassing is alleen beschikbaar in de Ride Mode TRACK ( pag. 192) (opti-
oneel).
18.4 Throttle Response (optioneel)
K00754-01
Mogelijke toestanden
TRACK Uiterst directe respons.
SPORT Zeer directe respons.
STREET Uitgebalanceerde respons.
In het menu Throttle Response kan de karakteristiek van de gasrespons worden aangepast.
Throttle Response kan ook tijdens het rijden met gesloten gashendel en gedeactiveerde crui-
secontrol worden ingesteld.
Info
Throttle Response is alleen bij actieve rijmodus TRACK (optioneel) beschikbaar.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 194
19.1 Motoroliepeil controleren
Info
Het olieverbruik is afhankelijk van het rijgedrag en de gebruiksomstandigheden.
Voorwaarden
Motor is warm.
Voorwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
E00670-11
Hoofdwerk
Motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie controleren.
Info
Na het afzetten van de motor eerst een minuut wachten en dan pas controleren.
Het motoroliepeil moet in het bovenste deel
B
van het kijkglas voor de motorolie
liggen.
»
Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij
A
ligt:
Geen motorolie bijvullen.
»
Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij
B
ligt:
Motorolie kan bijgevuld worden.
»
Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij
C
ligt:
Motorolie bijvullen. ( pag. 199)
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 195
19.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenMotor- en cardanolie wordt tijdens bedrijf van de motorfiets zeer heet.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
E00672-10
Hoofdwerk
Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard zetten.
Geschikte bak onder de motor klaarzetten.
Olieaftapschroeven
1
met magneet, keerringen en oliezeef verwijderen.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 196
E00673-11
Schroeven
2
verwijderen. Oliefilterdeksel
3
met keerring verwijderen.
E00675-10
Oliefilter
4
uit het oliefilterhuis trekken.
Seegerringtang verkeerd (51012011000)
Motorolie volledig laten uitlopen.
Onderdelen en afdichtvlakken grondig reinigen.
E00674-10
Nieuw oliefilter
4
plaatsen.
Info
Het oliefilter alleen met de hand plaatsen.
Keerring van het oliefilterdeksel insmeren met olie. Oliefilterdeksel
3
monteren.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 197
E00673-10
Schroeven
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven motor M5 6 Nm
100773-12
Magneten
A
en oliezeven
B
van de olieaftapschroeven grondig reinigen.
E00672-10
Olieaftapschroeven
1
met magneten, keerringen en oliezeven monteren en
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Olieaftapschroef M20x1,5 20 Nm
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 198
E00671-11
Oliehoeveelheid in twee werkstappen vullen.
Motorolie 3,50 l Buitentemperatuur:
0 °C
Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 229)
Buitentemperatuur:
< 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 229)
Sluitschroef
5
verwijderen en motorolie bijvullen.
Motorolie (1e deel-
hoeveelheid) ca.
3,0 l Buitentemperatuur:
0 °C
Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 229)
Buitentemperatuur:
< 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 229)
Sluitschroef
5
monteren.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start
of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 199
E00670-10
Sluitschroef verwijderen en resterende motorolie tot de bovenste markering
C
op het
kijkglas voor de motorolie vullen.
Sluitschroef monteren.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start
of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
Motoroliepeil controleren. ( pag. 194)
19.3 Motorolie bijvullen
Info
Te weinig motorolie of motorolie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage van de motor.
Te hoog motoroliepeil kan leiden tot motorschade.
Voorwaarden
Motor is warm.
Voorwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
Motoroliepeil controleren. ( pag. 194)
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 200
E00671-10
Hoofdwerk
Sluitschroef
1
verwijderen.
E00670-12
Motorolie tot de bovenste markering
A
op het kijkglas voor de motorolie vullen.
Voorwaarden
Buitentemperatuur: 0 °C
Motorolie (SAE 10W/50) ( pag. 229)
Voorwaarden
Buitentemperatuur: < 0 °C
Motorolie (SAE 5W/40) ( pag. 229)
Info
Voor een optimale prestatie van de motorolie wordt aangeraden geen verschil-
lende motoroliesoorten te mengen.
KTM raadt aan de motorolie te verversen als dat nodig is.
Sluitschroef monteren.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 201
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start
of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
Motoroliepeil controleren. ( pag. 194)
20 REINIGING, ONDERHOUD 202
20.1 Motorfiets reinigen
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor verkeerd gebruik van een hogedrukreiniger worden componenten beschadigd of onbruikbaar.
Het water dringt door de hoge druk in de elektrische componenten, stekkers, bowdenkabels, lagers etc.
Te hoge druk veroorzaakt storingen en maakt componenten onbruikbaar.
Richt de waterstraal niet direct op elektrische componenten, stekkers, bowenkabels of lagers.
Een minimale afstand tussen de sproeier van de hogedrukreiniger en de component aanhouden.
Minimale afstand 60 cm
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
Reinig de motorfiets regelmatig, zo blijven de waarde en het uiterlijk gedurende langere tijd behouden.
Directe zonnestralen op de motorfiets tijdens het reinigen vermijden.
20 REINIGING, ONDERHOUD 203
401061-01
Uitlaatsysteem afsluiten om het indringen van water te voorkomen.
Grove vervuiling eerst met een zachte waterstraal verwijderen.
Sterk vervuilde plekken met een normale in de handel verkrijgbare motorfietsreiniger
inspuiten en met een kwastje behandelen.
Motorfietsreiniger ( pag. 232)
Info
Warm water met een in de handel verkrijgbare motorfietsreiniger en een zachte
spons gebruiken.
Motorfietsreiniger nooit op het droge voertuig aanbrengen, altijd eerst met water
afspoelen.
Als u met het voertuig door strooizout bent gereden, moet hij in koud water wor-
den gereinigd. Warm water versterkt de zoutwerking.
Nadat de motorfiets grondig met een zachte waterstraal is afgespoeld moet hij goed
worden gedroogd.
Afsluiting van het uitlaatsysteem verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaketten en remschijven te dro-
gen en vuil te verwijderen.
Na de reiniging een kort stuk rijden, totdat de motor de rijtemperatuur heeft bereikt.
Info
Door de warmte verdampt het water ook op de niet toegankelijke plaatsen van de
motor en het remsysteem.
Na het afkoelen van de motorfiets alle glij- en lagerpunten smeren.
Ketting reinigen. ( pag. 136)
20 REINIGING, ONDERHOUD 204
Blank metalen onderdelen (met uitzondering van de remschijven en het uitlaatsysteem)
met antiroestmiddel behandelen.
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber ( pag. 231)
Gelakte onderdelen behandelen met een onderhoudsmiddel voor lakken.
Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken ( pag. 232)
Info
In de leveringstoestand matte kunststofonderdelen niet polijsten, omdat de
materiaalkwaliteit anders sterk beperkt wordt.
Kunststofonderdelen en geëloxeerde onderdelen behandelen met een mild reinigings-
en verzorgingsmiddel.
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken
( pag. 232)
Stuurslot en zadelslot oliën.
Universele oliespray ( pag. 232)
20.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter
Info
Als de motorfiets ook in de winter wordt gebruikt, moet rekening worden gehouden met strooizout op de wegen. Daarom moeten er
voorzorgsmaatregelen worden genomen tegen het agressieve strooizout.
Als u met het voertuig door strooizout bent gereden, moet hij na het einde van de rit met koud water worden gereinigd. Warm water
versterkt de zoutwerking.
20 REINIGING, ONDERHOUD 205
401060-01
Motorfiets reinigen. ( pag. 202)
Remmen reinigen.
Info
Na IEDERE rit op wegen met strooizout moeten de remklauwen en remplaketten
in afgekoelde en gemonteerde toestand, grondig met koud water worden gerei-
nigd en goed worden gedroogd.
Na het rijden op met zout bestrooide wegen moet de motorfiets grondig met
koud water worden gereinigd en goed worden gedroogd.
Motor, achterbrug en alle overige blanke of verzinkte onderdelen (m.u.v. de remschij-
ven) worden behandeld met een antiroestmiddel op wasbasis.
Info
Er mag geen antiroestmiddel op de remschijven terechtkomen. Daardoor wordt
de remwerking sterk verminderd.
Ketting reinigen. ( pag. 136)
21 STALLING 206
21.1 Stalling
Info
Als u de motorfiets voor langere tijd niet wilt gebruiken, moet u volgende maatregelen nemen of laten nemen.
Controleer voordat u de motorfiets gaat stallen eerst of alle onderdelen goed werken en niet zijn versleten. Als er servicewerkzaam-
heden, reparaties of wijzigingen nodig zijn, kunt u dat het beste doen tijdens de overwintering (minder drukte bij de garages). Zo
voorkomt u lange wachttijden bij aanvang van het seizoen.
401058-01
Bij het laatste tanken voor het stilleggen van de motorfiets, brandstofadditief bijmen-
gen.
Brandstofadditief ( pag. 231)
Brandstof tanken. ( pag. 108)
Motorfiets reinigen. ( pag. 202)
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. ( pag. 195)
Koelmiddelpeil en antivries controleren.
Bandenspanning controleren. ( pag. 166)
Accu demonteren. ( pag. 168)
Voorgeschreven waarde
Opslagtemperatuur accu zonder directe
blootstelling aan zonnestralen
0… 35 °C
Accu laden. ( pag. 172)
Voertuig stallen op een droge plaats en niet blootstellen aan grote temperatuurschom-
melingen.
Info
KTM adviseert de motorfiets op te krikken.
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 125)
21 STALLING 207
Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 126)
De motorfiets afdekken met een luchtdoorlatend dekzeil of een deken.
Info
In geen geval mogen hiervoor luchtdichte materialen worden gebruikt, omdat er
dan geen vocht kan ontsnappen en er roest ontstaat.
Het is zeer slecht de motor van een gestalde motorfiets voor korte tijd te laten
draaien. Aangezien de motor daarbij niet voldoende warm wordt, condenseert
de waterdamp die bij de verbranding ontstaat en leidt ertoe dat de ventielen en
uitlaat gaan roesten.
21.2 Inbedrijfname na stalling
401059-01
Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 127)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 125)
Accu monteren. ( pag. 170)
Info
Als de accu gedemonteerd is geweest, moeten tijd en datum opnieuw worden
ingesteld.
Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname uitvoeren. ( pag. 93)
Een proefrit maken.
22 FOUTEN OPSPOREN 208
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Er wordt niets weergegeven op het dis-
play van gecombineerd instrument
Zekering 1 gesmolten Zekeringen in zekeringenblok vervangen.
( pag. 180)
Hoofdzekering gesmolten Hoofdzekering vervangen. ( pag. 177)
Accu leeg Accu laden. ( pag. 172)
Ruststroom controleren.
Motor draait niet door als de
noodstopschakelaar/e-startknop in de
onderste stand wordt gedrukt
Bedieningsfouten Werkstappen voor het starten uitvoeren.
( pag. 94)
Accu leeg Accu laden. ( pag. 172)
Ruststroom controleren.
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
Fout in elektronisch systeem Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
Motor draait alleen door, als de koppe-
lingshendel is getrokken
Er is een versnelling geschakeld Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
Motor draait door, hoewel er een ver-
snelling is geschakeld
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
Motor draait door, maar springt niet
aan
Koppeling van de brandstofslangver-
binding niet verbonden
Koppeling van de brandstofslangverbinding ver-
binden.
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
Brandstofkwaliteit onvoldoende Geschikte brandstof vullen.
Motor slaat tijdens het rijden af Te weinig brandstof Brandstof tanken. ( pag. 108)
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
22 FOUTEN OPSPOREN 209
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Controlelampje storing brandt resp.
knippert
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
ABS-controlelampje brandt Zekering ABS gesmolten Zekeringen in zekeringenblok vervangen.
( pag. 180)
Wieltoerental van voor- en achterwiel
wijkt sterk af
Stoppen, ontsteking uitschakelen, opnieuw star-
ten.
Fout in ABS Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
Hoog olieverbruik Motoroliepeil te hoog Motoroliepeil controleren. ( pag. 194)
Vloeibaarheid motorolie te dun (visco-
siteit)
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en olie-
zeven reinigen. ( pag. 195)
Accu leeg Noodknipperlichten zijn ingeschakeld Noodknipperlichten uitschakelen.
Accu laden. ( pag. 172)
accu wordt niet opgeladen door de
dynamo
Laadspanning controleren.
Contact bij het uitzetten van het voer-
tuig niet uitgeschakeld
Accu laden. ( pag. 172)
23 TECHNISCHE GEGEVENS 210
23.1 Motor
Bouwwijze 2-cilinder 4-takt benzinemotor, 75° V-indeling, gekoeld met vloei-
stof
Cilinderinhoud 1.301 cm³
Slag 71 mm
Boring 108 mm
Compressie 13,6:1
Stationair toerental 1.400… 1.600 1/min
Besturing DOHC, 4 kleppen per cilinder, aandrijving via ketting
Ventiel diameter ventielschijf
Invoer 42 mm
Afvoer 34 mm
Klepspeling
Afvoer bij: 20 °C 0,25… 0,30 mm
Invoer bij: 20 °C 0,10… 0,15 mm
Krukaslager Glijlager
Drijfstanglager Glijlager
Zuigers Lichtmetaal gesmeed
Zuigerveer 1 rechthoekige ring, 1 zuigerring, 1 olieschraapveer
Motorsmering Dry-sump smering met 3 rotorpompen
Primaire overbrenging 40:76
Koppeling Antihopping-koppeling in oliebad / hydraulisch bediend
Aandrijving 6 versnellingen met klauwschakeling
Overbrengingsverhouding
23 TECHNISCHE GEGEVENS 211
1e versnelling 12:35
2e versnelling 15:32
3e versnelling 18:30
4e versnelling 20:27
5e versnelling 24:27
6e versnelling 27:26
Mengselbehandeling Elektronisch aangestuurde brandstofinspuiting
Ontstekingssysteem Contactvrij aangestuurd volledig elektronisch ontstekingssysteem
met digitale ontstekingsvertraging
Dynamo 12 V, 450 W
Bougie
Binnenste bougie NGK LKAR9BI10
Buitenste bougie NGK LMAR7DI10
Elektrodenafstand bougie 1 mm
Koeling Vloeistofkoeling, permanente circulatie koelmiddel door water-
pomp
Starthulp E-starter
23.2 Aanhaalmomenten motor
Schroef dempingplaat EJOT ALtracs
®
M6x14 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef steunplaat ventieldeksel achter EJOT ALtracs
®
M6x10 10 Nm
Slangklem aanzuigflens M4 1,5 Nm
Olievernevelaar M5 2 Nm Loctite
®
243™
Overige schroeven motor M5 6 Nm
Schroef impulsgever M5 6 Nm Loctite
®
243™
23 TECHNISCHE GEGEVENS 212
Schroef kijkglas motorolie M5 4 Nm
Schroef lagerborging M5 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef resonator M5 8 Nm Loctite
®
243™
Schroef sensor versnellingsherkenning M5 6 Nm Loctite
®
243™
Moer cilinderkop M6 9 Nm
Onderdrukaansluiting M6 5 Nm Loctite
®
243™
Ontluchtingsschroef waterpompdeksel M6 10 Nm
Overige schroeven motor M6 10 Nm
Schroef klepdeksel M6 10 Nm
Schroef koelmiddelaansluiting op cilin-
derkop
M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef koppelingsdeksel M6 10 Nm
Schroef koppelingsveer M6 12 Nm
Schroef motorbehuizing M6x60 10 Nm
Schroef motorbehuizing M6x80 10 Nm
Schroef motorbehuizing M6x90 10 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M6 10.9 10 Nm
Schroef oliepompdeksel M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef startmotor M6 10 Nm
Schroef stationaire ring M6 10.9 15 Nm Loctite
®
648™
Schroef stationairhouder M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef stator M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef vergrendelingshendel M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef versnellingshendel M6 15 Nm Loctite
®
243™
Schroef versnellingsvastzetting M6 18 Nm Loctite
®
243™
23 TECHNISCHE GEGEVENS 213
Schroef waterpompdeksel M6 10 Nm
Schroef waterpompwiel M6 10 Nm Loctite
®
243™
Tapeind kettingkast M6 8 Nm
Sproeier 100 M6x0,75 4 Nm Loctite
®
243™
Afsluitschroef krukasbevestiging M8 15 Nm
Schroef distributieketting-geleidingsrail M8 15 Nm Loctite
®
243™
Schroef distributieketting-spanrail M8 15 Nm Loctite
®
243™
Schroef motorbehuizing M8 18 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M8 10.9 1e niveau
10 Nm
2e niveau
18 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M8 10.9 1e niveau
8,5 Nm
2e niveau
14,5 Nm
Geldt alleen bij gebruik van:
Opzetelement inbus
(61229025000)
Tapeind uitlaatflens M8 10 Nm
Schroef motorhouder M10 45 Nm
Afsluitschroef koppelingssmering M10x1 10 Nm
Afsluitschroef sleperas M10x1 15 Nm
Bougie M10x1 11 Nm
Oliedrukschakelaar M10x1 10 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 214
Schroef drijfstanglager M10x1 1e niveau
25 Nm
2e niveau
30 Nm
3e niveau
90°
Schroef ontgrendeling voor distributie-
kettingspanner
M10x1 10 Nm
Sluitschroef vergrendeling verdeeltrans-
missie
M10x1 12 Nm
Schroef cilinderkop M11x1,5 Draaivolgorde:
kruislings
1e niveau
15 Nm
2e niveau
30 Nm
3e niveau
90°
4e niveau
90°
Geolied met motorolie
Bougie M12x1,5 18 Nm
Schroef rotor M12x1,5 115 Nm
Temperatuursensor koelmiddel M12x1,5 12 Nm
Moer ketting-aandrijfwiel M20x1,5 100 Nm Loctite
®
243™
Olieaftapschroef M20x1,5 20 Nm
Moer koppelingsmeenemer M22x1,5 120 Nm Loctite
®
243™
Afsluitschroef distributiekettingspanner M24x1,5 25 Nm
Schroef in het dynamodeksel M24x1,5 8 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 215
Moer primair wiel M33LHx1,5 130 Nm Loctite
®
243™
23.3 Vulhoeveelheden
23.3.1 Motorolie
Motorolie 3,50 l Buitentemperatuur: 0 °C Motorolie (SAE 10W/50)
( pag. 229)
Buitentemperatuur: < 0 °C Motorolie (SAE 5W/40)
( pag. 229)
23.3.2 Koelmiddel
Koelmiddel 3,20 l Koelvloeistof ( pag. 228)
23.3.3 Brandstof
Brandstoftankinhoud totaal ca. 18 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95) ( pag. 228)
Brandstofreserve ca. 3,6 l
23.4 Chassis
Frame Buisframe van chroommolybdeen staalbuizen, geëloxeerd
Voorvork WP Performance Systems 4860 ROTA SPLIT
Schokdemper WP Performance Systems 4618 BAVP DCC
Veerweg
Voor 125 mm
Achter 156 mm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 216
Remsysteem
Voor Dubbele schijfrem radiaal vastgeschroefde remklauw en vier zui-
gers, remschijven vlottend gelagerd
Achter Enkele schijfrem met remklauw met twee zuigers, remschijf vast
gelagerd
Remschijven - diameter
Voor 320 mm
Achter 240 mm
Remschijven - slijtagegrens
voor 4,5 mm
achter 4,5 mm
Bandenspanning zonder bijrijder
voor: bij koude band 2,5 bar
achter: bij koude band 2,5 bar
Secundaire overbrenging 17:38
Ketting 5/8 x 5/16” (525) Xring
Balhoofdhoek 65,1°
Wielstand 1.482 mm
Zadelhoogte onbelast 835 mm
Bodemvrijheid onbelast 141 mm
Gewicht zonder brandstof ca. 203 kg
Maximale asbelasting voor 160 kg
Maximale asbelasting achter 260 kg
Maximaal toegestaan totaalgewicht 418 kg
23 TECHNISCHE GEGEVENS 217
23.5 Elektronica
Accu YTX14-BS Accuspanning: 12 V
Nominale capaciteit: 12 Ah
Onderhoudsvrij
Batterij voor race-on-sleutel CR 2032 3 V
Zekering 58011109110 10 A
Zekering 58011109115 15 A
Zekering 58011109125 25 A
Zekering 58011109130 30 A
Dimlicht/groot licht Led
Dagrijlicht/zijlicht Led
Instrumentverlichting en controlelampjes Led
Richtingaanwijzer LED
Achterlicht LED
Remlicht LED
Nummerplaatverlichting LED
23.6 Banden
Band voor Band achter
120/70 ZR 17 M/C (58W) TL
Metzeler Sportec M7 RR
190/55 ZR 17 M/C (75W) TL
Metzeler Sportec M7 RR
De aangegeven banden zijn één van de mogelijke standaardbanden. Meer informatie vindt u in het servicegedeelte onder:
http://www.ktm.com
23 TECHNISCHE GEGEVENS 218
23.7 Voorvork
Artikelnummer voorvork 14.18.8Q.22
Voorvork WP Performance Systems 4860 ROTA SPLIT
Ingaande demping
Comfort 15 klikken
Standaard 12 klikken
Sport 9 klikken
Volledige nuttige last 9 klikken
Uitgaande demping
Comfort 15 klikken
Standaard 12 klikken
Sport 9 klikken
Volledige nuttige last 9 klikken
Veerlengte met voorspanbus(sen) 255 mm
Veerconstante
Gemiddeld (standaard) 10 N/mm
Vorklengte 776 mm
Lengte luchtkamer 110
+10
30
mm
Vorkpootolie per vorkpoot 680 ml Vorkpootolie (SAE 4) (48601166S1) ( pag. 230)
23 TECHNISCHE GEGEVENS 219
23.8 Schokdemper
Artikelnummer schokdemper 15.18.7Q.22
Schokdemper WP Performance Systems 4618 BAVP DCC
Ingaande demping low speed
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 12 klikken
Volledige nuttige last 12 klikken
Ingaande demping high speed
Comfort 1,5 omw
Standaard 1,5 omw
Sport 1,5 omw
Volledige nuttige last 1 omw
Uitgaande demping
Comfort 15 klikken
Standaard 12 klikken
Sport 10 klikken
Volledige nuttige last 10 klikken
Veervoorspanning
Comfort 8 mm
Standaard 8 mm
Sport 8 mm
Volledige nuttige last 9 mm
Veerconstante
23 TECHNISCHE GEGEVENS 220
Gemiddeld (standaard) 170 N/mm
Veerlengte 185 mm
Gasdruk 10 bar
Statische veerweg
Standaard 20 mm
Races 14 mm
Inbouwlengte 384 mm
Stootdemperolie ( pag. 230) SAE 2,5
23.9 Aanhaalmomenten chassis
Overige schroeven chassis EJOT PT
®
K50x12 1 Nm
Overige schroeven chassis EJOT PT
®
K50x14 1 Nm
Overige schroeven chassis EJOT PT
®
K50x16 2 Nm
Overige schroeven chassis EJOT PT
®
K50x18 2 Nm
Overige schroeven chassis EJOT PT
®
K45x12 1 Nm
Schroef achterlicht EJOT PT
®
K50x14 2,5 Nm
Schroef bevestiging afdekking uitlaat-
gasklep
EJOT SF
®
M4x6K 4 Nm
Schroef brandstoftankafdekking snel-
sluitnippel
EJOT PT
®
K60 2 Nm
Schroef combinatieschakelaar links 5 Nm
Schroef luchtfilterbakafdekking EJOT PT
®
K60 2 Nm
Schroef vaste handgreep links M4 2 Nm
Schroef zijstandaardschakelaar M4 2 Nm
Overige moeren chassis M5 5 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 221
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
Schroef bekleding M5x12 3,5 Nm
Schroef brandstofpeilsensor M5 3 Nm
Schroef combinatieschakelaar rechts M5 5 Nm
Schroef gashendel M5 3,5 Nm
Schroef glijblok M5 5 Nm
Schroef kabelkanaal M5 5 Nm
Schroef knipperlichthouder achter M5 3 Nm
Schroef knipperlichthouder voor M5 3 Nm
Schroef stelring schokdemper M5 5 Nm
Schroef tankdop M5 3 Nm
Massaschroefverbinding frame M6 10 Nm
Moer kabels aan startmotor M6 4 Nm
Moer riemschijf uitlaat-
klepbesturingsunit
M6 14 Nm
Overige moeren chassis M6 10 Nm
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Schroef accupool M6 4,5 Nm
Schroef bevestiging ABS-unit M6 5 Nm
Schroef brandstofpomp M6 6 Nm
Schroef instrumentenhouder M6 2 Nm
Schroef kogelscharnier drukstang op
rempedaalcilinder
M6 5 Nm Loctite
®
243™
Schroef koppelingsarmatuur M6 5 Nm Loctite
®
243™
23 TECHNISCHE GEGEVENS 222
Schroef nummerplaathouder aan onder-
ste deel achterkant
M6 12 Nm
Schroef radiateurhouder M6 7 Nm
Schroef rempedaalcilinder M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef schakelaskering aan schakelas M6 18 Nm Loctite
®
243™
Schroef schakelstang M6 5 Nm Loctite
®
243™
Schroef sensorbox M6 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef slangklem radiateurkoelslangen M6 3 Nm
Schroef stuurdemper houder aan frame M6 8 Nm Loctite
®
243™
Schroef trapper rempedaal M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef uitlaatklem aan bochtstuk M6 8 Nm
Schroef uitlaatklem aan einddemper M6 8 Nm
Schroef verbindingsstuk remkabel ach-
ter
M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef versnellingshendelvlak M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef wieltoerentalsensor achter M6 4 Nm
Schroef wieltoerentalsensor voor M6 4 Nm
Schroef zijstandaardvlak M6 6 Nm Loctite
®
243™
Moer bowdenkabel uitlaatgasklep M6x1 5 Nm
Moer bochtstuk aan cilinderkop M8 Draaivolgorde:
Moeren gelijkmatig vast-
draaien. Plaat niet buigen.
25 Nm
Moer kettingwiel M8 36 Nm
Moer riemschijfbevestiging uitlaatklep M8 7 Nm
Moer schakelstang M8 12 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 223
Moer ventiel (Super Duke R JP) M8 4 Nm
Moer ventiel (Super Duke R EU/AU) M8 6 Nm
Overige moeren chassis M8 25 Nm
Overige schroeven chassis M8 25 Nm
Schroef asopname M8 15 Nm
Schroef bovenste kroonplaat M8 18 Nm
Schroef contactslot (een keer te gebrui-
ken)
M8 25 Nm
Schroef klem vorkbuis M8 20 Nm Loctite
®
243™
Schroef onderste kroonplaat M8 15 Nm
Schroef remklauw achter M8 25 Nm Loctite
®
2701™
Schroef rempedaal M8 20 Nm Loctite
®
243™
Schroef remschijf achter M8 30 Nm Loctite
®
243™
Schroef remschijf voor M8 30 Nm Loctite
®
2701™
Schroef schakelaskering aan frame M8 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef stuurdemper aan houder M8 8 Nm Loctite
®
243™
Schroef stuurdemper aan kroonplaat M8 8 Nm Loctite
®
243™
Schroef stuurklem M8 20 Nm
Schroef versnellingshendel aan voet-
steunhouder
M8 20 Nm Loctite
®
243™
Schroef voetsteunhouder bestuurder M8 25 Nm Loctite
®
243™
Schroef zijstandaardconsole M8 25 Nm Loctite
®
243™
Schroef zijstandaardveer M8 15 Nm Loctite
®
2701™
Overige moeren chassis M10 45 Nm
Overige schroeven chassis M10 45 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 224
Schroef motorhouder M10 45 Nm Loctite
®
243™
Schroef opnameplaat zijstandaard M10 45 Nm Loctite
®
243™
Schroef remklauw voor M10 45 Nm Loctite
®
243™
Schroef stuuradapter M10 40 Nm Loctite
®
243™
Schroef zijstandaard M10 35 Nm Loctite
®
243™
Schroef zijstandaardconsole M10 45 Nm Loctite
®
243™
Holle schroef remkabel M10x1 25 Nm
Holle schroef remkabel verbindingsstuk
achter
M10x1 15 Nm
Moer achterdemperdrager M10x1,25 45 Nm Loctite
®
243™
Lambdasonde M12x1,25 25 Nm
Schroef schokdemper boven M14x1,5 80 Nm Schroefdraad ingevet
Schroef schokdemper onder M14x1,5 80 Nm Schroefdraad ingevet
Schroef excenter M16 70 Nm
Moer achterbrugbout M19x1,5 130 Nm Schroefdraad ingevet
Moer zadelslot M22x1,5 6 Nm
Schroef balhoofd boven M25x1,5 18 Nm
Schroef steekas voor M25x1,5 45 Nm Schroefdraad ingevet
Moer wielas achter achterdemperzijde M35x1,5 200 Nm Loctite
®
262™ / borgdraad
met borglak verzegelen
Moer wielas achter M50x1,5 250 Nm Schroefdraad
ingevet/borgdraad met
borglak verzegelen
24 VERKLARINGEN VAN OVEREENSTEMMING 225
24.1 EUverklaringen van overeenstemming
Info
Functies en uitrusting zijn afhankelijk van het model en omvatten eventueel niet alle vermelde zendinstallaties.
Hiermee verklaart COBO SpA dat het zendinstallatietype BTROUTER overeenkomt met de relevante richtlijnen. De volledige tekst van de EU-
verklaring van overeenstemming is beschikbaar onder de volgende URL.
Website van de certificering: http://www.ktm.com/btrouter
Hiermee verklaart JNS Instruments Ltd. dat het zendinstallatietype 210M1100 overeenkomt met de relevante richtlijnen. De volledige tekst
van de EU-verklaring van overeenstemming is beschikbaar onder de volgende URL.
Website van de certificering: http://www.ktm.com/210m1100
Hiermee verklaart KTM AG dat het zendinstallatietype KTM RACE ON system overeenkomt met de relevante richtlijnen. De volledige tekst van
de EU-verklaring van overeenstemming is beschikbaar onder de volgende URL.
Website van de certificering: http://www.ktm.com/ktm-race-on-system
Hiermee verklaart KTM AG dat het zendinstallatietype LC8 DASHBOARD overeenkomt met de relevante richtlijnen. De volledige tekst van de
EU-verklaring van overeenstemming is beschikbaar onder de volgende URL.
Website van de certificering: http://www.ktm.com/lc8-dashboard
Hiermee verklaart Schrader Electronics Ltd dat het zendinstallatietype Tyre Pressure Monitoring System overeenkomt met de relevante richt-
lijnen. De volledige tekst van de EU-verklaring van overeenstemming is beschikbaar onder de volgende URL.
Website van de certificering: http://www.ktm.com/tpms
24.2 FCCverklaringen van overeenstemming
Info
Functies en uitrusting zijn afhankelijk van het model en omvatten eventueel niet alle vermelde zendinstallaties.
24 VERKLARINGEN VAN OVEREENSTEMMING 226
210M1100
FCC ID: 2AKR7210M1100
IC: 22291210M1100
BTROUTER
FCC ID: Z642564N
IC: 451I2564N
KTM RACE ON system Active Key
FCC ID: VFZKLGKZADI01
IC: 22239-KLGKZADI01
KTM RACE ON system Main Unit
FCC ID: VFZKLGMZADI01
IC: 22239-KLGMZADI01
LC8 DASHBOARD
FCC ID: 2AKP9-LC8CLUSTER1
IC: 22273-LC8CLUSTER1
Tyre Pressure Monitoring System Receiver "MC34MA4"
FCC ID: MRXMC34MA4
IC: 2546A-MC34MA4
Tyre Pressure Monitoring System Sensor "BC5A4"
FCC ID: MRXBC5A4
IC: 2546A-BC5A4
Tyre Pressure Monitoring System Sensor "RDC3"
FCC ID: MRXRDC3
IC: 2546A-RDC3
Let op
Dit apparaat voldoet aan deel 15 van de FCCbepalingen.
Gebruik uitsluitend als aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:
24 VERKLARINGEN VAN OVEREENSTEMMING 227
1 Dit apparaat mag geen schadelijke interferentie veroorzaken.
2 Dit apparaat moet ontvangen interferenties kunnen opnemen, ook interferenties die eventueel een ongewenst bedrijf veroorzaken.
Dit apparaat is getest en voldoet aan de grenswaarden voor digitale apparaten van de klasse B conform de FCCbepalingen, deel 15. De
grenswaarden zijn zodanig dat deze in woonomgevingen voldoende bescherming tegen schadelijke storingen bieden. Deze apparaten pro-
duceren en gebruiken hoge frequenties en kunnen deze ook uitstralen. Daarom kunnen ze, indien ze niet volgens de aanwijzingen worden
geïnstalleerd en gebruikt, schadelijke storingen van de radio-ontvangst veroorzaken. Er bestaat echter geen garantie dat er bij bepaalde
toepassingen geen storingen ontstaan. Als dit apparaat storingen met betrekking tot radio- of televisieontvangst veroorzaakt (controleer dit
door het apparaat in en uit te schakelen), kunt u deze radiostoringen eventueel als volgt verhelpen:
Stel de ontvangstantenne opnieuw af.
Plaats het apparaat en de radio-ontvanger verder uit elkaar.
Sluit het apparaat en de radio-ontvanger op gescheiden stroomkringen aan.
Raadpleeg uw dealer of een specialist voor radio- en televisietechniek.
Wijzigingen en modificaties die niet uitdrukkelijk door de verantwoordelijke instantie zijn toegestaan, kunnen ertoe leiden dat gebruikers
de apparaten niet meer mogen gebruiken.
25 GEBRUIKSSTOFFEN 228
Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
Norm / classificatie
DIN EN 228 (ROZ 95)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend loodvrije superbenzine die voldoet aan de aangegeven norm of van dezelfde kwaliteit is.
Een aandeel van maximaal 10 % ethanol (E10 brandstof) kan daarbij zonder bezwaar worden gebruikt.
Info
Gebruik geen brandstof van methanol (bijv. M15, M85, M100) of met een aandeel van meer dan 10 % ethanol (bijv. E15,
E25, E85, E100).
Koelvloeistof
Voorgeschreven waarde
Gebruik alleen hoogwaardige, silicaatvrije koelvloeistof met antiroestmiddel voor aluminiummotoren. Minderwaardige en ongeschikte
antivriesmiddelen veroorzaken corrosie, afzettingen en schuimvorming.
Gebruik geen zuiver water omdat de eisen met betrekking tot corrosiebescherming en smeereigenschappen alleen door koelvloeistof
vervuld kunnen worden.
Gebruik uitsluitend koelvloeistof die voldoet aan de voorwaarden (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen heeft.
Vorstbescherming minstens tot 25 °C
De mengverhouding moet aan de vereiste vorstbescherming aangepast worden. Gebruik gedestilleerd water als de koelvloeistof verdund
moet worden.
Het gebruik van voorgemengde koelvloeistof wordt aanbevolen.
25 GEBRUIKSSTOFFEN 229
Neem de gegevens van de koelvloeistoffabrikant met betrekking tot vorstbescherming, verdunning en mengbaarheid (verdraagbaarheid)
met andere koelmiddelen in acht.
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
COOLANT M3.0
Motorolie (SAE 10W/50)
Norm / classificatie
JASO T903 MA ( pag. 233)
SAE ( pag. 233) (SAE 10W/50)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen
heeft.
Volledig synthetische motorolie
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Power Synt 4T
Motorolie (SAE 5W/40)
Norm / classificatie
JASO T903 MA ( pag. 233)
SAE ( pag. 233) (SAE 5W/40)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen
heeft.
Volledig synthetische motorolie
25 GEBRUIKSSTOFFEN 230
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Power Synt 4T
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1
Norm / classificatie
DOT
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend remvloeistof die voldoet aan de aangegeven norm (zie informatie op de verpakking) en die de juiste eigenschappen
heeft.
Aanbevolen leverancier
Castrol
REACT PERFORMANCE DOT 4
Motorex
®
Brake Fluid DOT 5.1
Stootdemperolie (SAE 2,5) (50180751S1)
Norm / classificatie
SAE ( pag. 233) (SAE 2,5)
Voorgeschreven waarde
Alleen oliesoorten gebruiken die voldoen aan de aangegeven normen (zie gegevens op de verpakking) en over de geschikte eigenschap-
pen beschikken.
Vorkpootolie (SAE 4) (48601166S1)
Norm / classificatie
SAE ( pag. 233) (SAE 4)
Voorgeschreven waarde
Gebruik alleen olie die voldoet aan de aangegeven normen (zie gegevens op verpakking) en de juiste eigenschappen heeft.
26 HULPSTOFFEN 231
Brandstofadditief
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Fuel Stabilizer
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Moto Protect
Duurzaam vet
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Bike Grease 2000
Kettingreinigingsmiddel
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Chain Clean
Kettingspray onroad
Voorgeschreven waarde
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Chainlube Road
26 HULPSTOFFEN 232
Motorfietsreiniger
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Moto Clean
Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Moto Polish & Shine
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Quick Cleaner
Universele oliespray
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Joker 440 Synthetic
27 NORMEN 233
JASO T903 MA
Door verschillende technische ontwikkelingsrichtingen is een eigen specificatie voor 4-takt motorfietsen nodig - de norm JASO T903 MA.
Vroeger werd voor 4-takt motorfietsen motorolie voor auto's gebruikt omdat er geen eigen motorfietsspecificatie was.
Voor motoren van auto's zijn lange service-intervallen vereist, bij motoren van motorfietsen staat een hoog vermogensrendement bij hoge
toerentallen op de voorgrond.
Bij de meeste motoren voor motorfietsen worden ook de versnelling en de koppeling met dezelfde olie gesmeerd.
De norm JASO MA voldoet aan deze speciale vereisten.
SAE
De SAE-viscositeitsklassen zijn vastgelegd door de Society of Automotive Engineers voor de indeling van oliën op basis van hun viscositeit.
De viscositeit beschrijft slechts een van de eigenschappen van olie en zegt niets over de kwaliteit.
28 LIJST MET VAKBEGRIPPEN 234
ABS Anti Blokkeer Systeem Veiligheidssysteem, dat het blokkeren van de wielen bij het recht-
uit rijden zonder inwerking van zijwaartse krachten voorkomt
ATIR Automatische uitschakeling van richtingaan-
wijzer (Automatic Turn Indicator Reset)
Software die na afloop van een timer of een rijafstandsmeter de
richtingaanwijzers automatisch uitschakelt
TPMS Bandenspanning-controlesysteem (Tire Pres-
sure Monitoring System)
Veiligheidsstartsysteem dat met behulp van sensoren in de banden
de bandenspanning bewaakt en aangeeft
DRL Dagrijlicht (Daytime Running Light) Licht dat de zichtbaarheid van het voertuig op de dag verhoogt,
maar in tegenstelling tot het dimlicht niet gefocust is en het weg-
dek verlicht
KTM MY RIDE Systeem voor draadloze communicatie met geschikte mobiele tele-
foons en headsets voor telefonie en audio
KTM RACE ON Systeem waarbij contact, stuurslot en tankdop per draadloze sleu-
tel met transponder worden vrijgegeven
LaunchControl Functie van de voertuigelektronica voor het bereiken van optimale
acceleratie vanuit stilstand
MSC Motorfiets-stabiliteitscontrole (Motorcycle Sta-
bility Control)
Extra functie bij het ABS die het blokkeren en wegglijden van de
wielen tijdens het remmen in schuine stand verhindert
MTC Motorfietstractiecontrole (Motorcycle Trac-
tion Control)
Extra functie van de motorbesturing die bij doordraaiend achter-
wiel het motorkoppel verlaagt
MSR Motorslipregeling (Motor Slip Regulation) Extra functie van de motorbesturing die het blokkeren van het ach-
terwiel bij een te grote motorremwerking verhindert door de regel-
kleppen iets te openen
Quickshifter+ Functie van de motorelektronica voor schakelen zonder bediening
van de koppeling
29 LIJST MET AFKORTINGEN 235
Artikelnr. Artikelnummer
bijv. bijvoorbeeld
ca. circa
e.d. en dergelijke
enz. enzovoort
etc. et cetera
evt. eventueel
evt. eventueel
Nr. Nummer
o.a. onder andere
resp. respectievelijk
vgl. vergelijk
30 LIJST MET SYMBOLEN 236
30.1 Rode pictogrammen
Rode pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij meteen moet worden ingegrepen.
Waarschuwingslampje oliedruk brandt rood Motoroliedruk is te laag.
30.2 Gele of oranje pictogrammen
Gele of oranje pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij binnen korte tijd moet worden ingegrepen. Actieve rijhulpen worden
eveneens met gele of oranje pictogrammen aangegeven.
Controlelampje storing brandt/knippert geel De motorelektronica heeft een fout herkend.
ABS-controlelampje brandt/knippert geel Het ABS is aan één of beide wielen niet actief. Het ABS-controlelampje
brandt ook als er een fout wordt herkend.
TC-controlelampje brandt/knippert geel De tractiecontrole is niet actief of is bezig met regelen. Het
TC-controlelampje brandt ook als er een fout wordt herkend. Het TCcontrolelampje knippert als de LaunchControl
(optioneel) geactiveerd is.
Race-oncontrolelampje brandt/knippert geel/oranje/rood Status- of foutmelding bij het race-on-systeem/bij de
alarminstallatie.
Algemeen waarschuwingslampje brandt geel Een aanwijzing/waarschuwing voor de veiligheid is gedetecteerd.
Deze wordt bovendien op het gecombineerde instrument weergegeven.
30 LIJST MET SYMBOLEN 237
30.3 Groene en blauwe pictogrammen
Groene en blauwe pictogrammen geven informatie weer.
Linker controlelampje richtingaanwijzer knippert groen in het knipperritme Richtingaanwijzer links is ingescha-
keld.
Controlelampje stationair brandt groen Versnelling is in vrij geschakeld.
Rechter controlelampje richtingaanwijzer knippert groen in het knipperritme Richtingaanwijzer rechts is ingescha-
keld.
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
INDEX 238
INDEX
A
ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
ACC1
achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187
voor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186
ACC2
achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187
voor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186
Accu
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 172
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 170
Achterwiel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162
Afbeelding voertuig
linksvoor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
rechtsachter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
Afbeeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
Afremmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104
Anti Blokkeer Systeem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
Artikelnummer schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
Artikelnummer stuurdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
Artikelnummer voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
B
Bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91
Bagagebeugels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
Bandenspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 166
Bandentoestand
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164
Bedieningshandleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Beoogd gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Beschermende kleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Bestuurderszadel
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132
Bijrijdervoetsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
Bijrijderzadel
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
Boordgereedschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
C
Chassis afstellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115-124
Claxonknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
Combinatieschakelaar
links . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
rechts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
Cruisecontrol
bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
D
dagrijlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167
INDEX 239
Diagnosestekker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186
DRL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167
E
Einddemper
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135
E-startknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
F
Fouten opsporen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 208-209
Framenummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
G
Garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Gashendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Gebruiksdefinitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Gecombineerd instrument . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46-48, 50-78
ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
activering en test . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
afstandteller . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
Anti Wheelie Mode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
Audio . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
Bluetooth
®
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
Brandstofpeilweergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54
Clock/Date . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63
controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
dag-nacht-modus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
Distance . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
DRL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
Extra Functions . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
Favorites . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
Fuel Cons . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
General Info . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
Heated grips . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
Heating . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
helling instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
KTM MY RIDE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
Language . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
Launch Control . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
menu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
MTC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
Pairing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
Pressure . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
Quick Shift + . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
Quick Selector 1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
Quick Selector 2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
Ride Mode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69, 192
schakelindicator . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54
Service . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63
Set Favorites . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
Settings . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
Shift Light . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
slipaanpassing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193
telefonie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
Temp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
Throttle Response . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193
INDEX 240
tijd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
TPMS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
Track . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
Trip 1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
Trip 2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
Unit settings . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
waarschuwingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
Warning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
weergave van de cruisecontrol . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
weergave van de koelmiddeltemperatuur . . . . . . . . . . . . . 55
H
Helmbeveiliging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
op voertuig monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133
Hoofdzekering
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177
Hulpstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
I
Inbedrijfname
aanwijzingen voor eerste inbedrijfname . . . . . . . . . . . . . . 89
controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname . . . . . . . 93
na de stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 207
K
Ketting
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136
vervuiling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136
Ketting-aandrijfwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
Kettinggeleiding
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
Kettingspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139
Kettingwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
Klantenservice . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
Koelmiddelpeil
in compensatiereservoir corrigeren . . . . . . . . . . . . . . . . 189
in vast reservoir controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188
Koplamp
dagrijlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167
lichtbundelbreedte instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 184
Koplampstand
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 184
Koppeling
vloeistofpeil controleren/corrigeren . . . . . . . . . . . . . . . . 144
Koppelingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
L
LaunchControl . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
Lichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
INDEX 241
M
Menuschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
Milieu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Motor
inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90
Motorfiets
met hefbok achter opkrikken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 125
met hefbok voor opkrikken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
met montagestandaard (ingestoken) opkrikken . . . . . . . . 127
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 202
van hefbok achter nemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 125
van hefbok voor nemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127
van montagestandaard (ingestoken) nemen . . . . . . . . . . 128
Motorfietstractiecontrole . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
Motornummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
Motorolie
bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 199
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 195
Motoroliepeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 194
Motorslipregeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
MSR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
MTC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
N
Noodknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Noodknipperlichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Noodstopschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
O
Oliefilter
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 195
Oliezeven
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 195
Onjuist gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Opbergvak
openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
P
Parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Q
Quickshifter+ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98
R
Raceonknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
Raceonsleutel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
batterij vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176
Remhendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
Remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104
Rempedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
Rempedaalhendel
trapper instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
INDEX 242
Remplaketten
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 152
Remschijven
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
Remsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146-156
Remvloeistof
van achterwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154
van de voorwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150
Remvloeistofpeil
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
Reserveonderdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Richtingaanwijzerschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Riem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
Rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98
beginnen met rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
beginnen met rijden met LaunchControl . . . . . . . . . . . . . 96
Rijden in de winter
controle en onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 204
S
Schakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98
Schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
ingaande demping algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
ingaande demping high speed instellen . . . . . . . . . . . . . 119
ingaande demping low speed instellen . . . . . . . . . . . . . . 118
statische veerweg controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 122
uitgaande demping instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
veervoorspanning instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 122
Service . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Serviceschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111-114
Sleutelnummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Slipaanpassing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193
Stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 206
Starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94
Stoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
Stuurstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
T
Tankdop
openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
Tanken
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
Technische gegevens
aanhaalmomenten chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 220
aanhaalmomenten motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 211
banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 217
chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 215
elektronica . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 217
motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 210
schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 219
INDEX 243
voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 218
vulhoeveelheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 215
Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Transport . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Typeplaatje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
V
Veilig gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Verbruiksstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Verklaringen van overeenstemming . . . . . . . . . . . . . . . . 225-227
EU . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 225
FCC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 225
Versnellingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
uitgangspositie controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
Versnellingshendelvlak
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
Voertuig
beladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91
Voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
ingaande demping instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
uitgaande demping instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
Voorwiel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
Vorkpoten
vuilschrapers reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130
Vulhoeveelheid
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110, 215
koelmiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 215
Motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 198, 215
W
Wegrijblokkering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
Werkinstructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Z
Zadelslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
Zekeringen
in zekeringenblok vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
Zijstandaard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
*3213534nl*
3213534nl
04/2017
KTM Sportmotorcycle GmbH
5230 Mattighofen/Oostenrijk
http://www.ktm.com
Foto: Mitterbauer/KTM
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246

KTM 1290 Super Duke R 2017 de handleiding

Type
de handleiding