KTM 1290 SUPER DUKE GT 2018 de handleiding

Type
de handleiding
BEDIENINGSHANDLEIDING 2018
1290 Super Duke GT
Artikelnr. 3213759nl
BESTE KTM KLANT,
*3213759nl*
3213759nl
08/2017
BESTE KTM KLANT,
Hartelijk gefeliciteerd met de aankoop van uw KTM-motorfiets. U bent nu in het bezit van een moderne, sportieve
motorfiets en we zijn er zeker van dat u er veel plezier mee zult beleven, mits u de motorfiets goed onderhoudt.
We wensen u veel rijplezier!
Vul hieronder de serienummers van uw voertuig in.
Framenummer ( pag. 26) Stempel dealer
Motornummer ( pag. 27)
Sleutelnummer ( pag. 27)
De bedieningshandleiding komt op het tijdstip dat deze ter perse gaat overeen met de nieuwste stand van het
model. Kleine afwijkingen die het resultaat zijn van een constructieve ontwikkeling kunnen echter niet worden
uitgesloten.
Alle hier genoemde gegevens zijn vrijblijvend. KTM Sportmotorcycle GmbH houdt zich het recht voor technische
gegevens, prijzen, kleuren, vormen, materialen, dienst- en serviceverlening, constructies, uitrustingen en der-
gelijke zonder voorafgaande aankondiging en zonder opgave van redenen te wijzigen resp. zonder vergoeding te
annuleren, deze aan te passen aan de plaatselijke situatie of de productie van een bepaald model zonder voor-
afgaande aankondiging te beëindigen. KTM is niet aansprakelijk voor leveringsmogelijkheden, afwijkingen van
afbeeldingen en beschrijvingen, drukfouten en vergissingen. De afgebeelde modellen zijn voor een deel voorzien
van speciale uitrustingen die niet standaard bij de leveringsomvang horen.
BESTE KTM KLANT,
2
© 2017 KTM Sportmotorcycle GmbH, Mattighofen Oostenrijk
Alle rechten voorbehouden
Nadruk, ook gedeeltelijk, en vermenigvuldigingen van welke aard dan ook zijn uitsluitend toegestaan met toe-
stemming van de auteur.
ISO 9001(12 100 6061)
KTM past processen voor kwaliteitsbewaking toe, zoals bedoeld in de internationale norm voor kwa-
liteitsmanagement ISO 9001, die tot een zo hoog mogelijke productkwaliteit leiden.
Afgegeven door: TÜV Management Service
KTM Sportmotorcycle GmbH
Stallhofnerstraße 3
5230 Mattighofen, Oostenrijk
Dit document is geldig voor de volgende modellen:
1290 Super Duke GT EU (F9903RF, F9903RE)
1290 Super Duke GT JP (F9986RF)
1290 Super Duke GT CN (F9987RE)
INHOUDSOPGAVE
3
INHOUDSOPGAVE
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN................. 9
1.1 Gebruikte pictogrammen..................... 9
1.2 Gebruikte formatering....................... 10
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN ...................... 11
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik..... 11
2.2 Onjuist gebruik ................................ 11
2.3 Veiligheidsaanwijzingen.................... 11
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen ....... 13
2.5 Waarschuwing voor manipulaties ....... 14
2.6 Veilig gebruik .................................. 15
2.7 Beschermende kleding ..................... 16
2.8 Werkinstructies................................ 16
2.9 Milieu............................................. 17
2.10 Bedieningshandleiding ..................... 17
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN ................... 18
3.1 Garantie.......................................... 18
3.2 Verbruiksstoffen, hulpstoffen ............ 18
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren ......... 18
3.4 Service ........................................... 19
3.5 Afbeeldingen ................................... 19
3.6 Klantenservice................................. 19
4 AFBEELDING VOERTUIG............................. 22
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor
(symbolische weergave) .................... 22
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter
(symbolische weergave) .................... 24
5 SERIENUMMERS........................................ 26
5.1 Framenummer ................................. 26
5.2 Typeplaatje ..................................... 26
5.3 Sleutelnummer................................ 27
5.4 Motornummer.................................. 27
5.5 Artikelnummer voorvork .................... 28
5.6 Artikelnummer schokdemper............. 28
5.7 Artikelnummer stuurdemper.............. 29
6 BEDIENINGSELEMENTEN........................... 30
6.1 Koppelingshendel ............................ 30
6.2 Remhendel...................................... 30
6.3 Gashendel....................................... 31
6.4 Schakelaars links aan stuur............... 31
6.4.1 Combinatieschakelaar links........... 31
6.4.2 Lichtschakelaar ........................... 32
6.4.3 Noodknipperlichtschakelaar.......... 33
6.4.4 Menuschakelaar........................... 34
6.4.5 Richtingaanwijzerschakelaar ......... 34
INHOUDSOPGAVE
4
6.4.6 Claxonknop ................................. 36
6.5 Schakelaars rechts aan stuur............. 36
6.5.1 Combinatieschakelaar rechts......... 36
6.5.2 Noodstopschakelaar ..................... 37
6.5.3 Schakelaar
snelheidsregelsysteem.................. 38
6.5.4 Bovenste toets van
snelheidsregelsysteem.................. 41
6.5.5 Onderste toets van
snelheidsregelsysteem.................. 42
6.5.6 E-starterknop............................... 43
6.5.7 Stuur vergrendelen....................... 43
6.5.8 Stuur ontgrendelen ...................... 44
6.5.9 Stopcontact voor elektrisch
toebehoren.................................. 45
6.6 Contact-/stuurslot............................. 45
6.7 Wegrijblokkering .............................. 46
6.8 Tankdop openen .............................. 47
6.9 Tankdop sluiten ............................... 49
6.10 Zadelslot......................................... 51
6.11 Boordgereedschap............................ 51
6.12 Greep ............................................. 52
6.13 Kofferdragers................................... 52
6.14 Bijrijdervoetsteunen ......................... 53
6.15 Versnellingshendel ........................... 54
6.16 Rempedaal...................................... 55
6.17 Zijstandaard .................................... 55
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT .................. 57
7.1 Overzicht......................................... 57
7.2 Activering en test............................. 57
7.3 Matrixdisplay................................... 58
7.4 Segmentendisplay............................ 59
7.5 Brandstofpeilweergave...................... 60
7.6 Controlelampjes............................... 61
7.7 melding op matrixdisplay.................. 63
7.8 Schakellicht .................................... 65
7.9 Service-indicatie.............................. 66
7.10 Matrixdisplay menu.......................... 67
7.10.1 "Favorites"................................... 67
7.10.2 "Trip 1"....................................... 68
7.10.3 "Trip 2"....................................... 69
7.10.4 "General Info".............................. 70
7.10.5 "TPMS"....................................... 70
7.10.6 "Set Favorites" ............................. 72
7.10.7 "Settings".................................... 72
7.10.8 "Warning".................................... 73
7.10.9 "Heating" .................................... 73
7.10.10 "MTC/ABS".................................. 74
7.10.11 "Load"......................................... 75
7.10.12 "Damping"................................... 76
7.10.13 "Drive Mod" ................................. 76
INHOUDSOPGAVE
5
7.10.14 Menu-overzicht............................ 78
7.10.15 "Language".................................. 79
7.10.16 "Distance" ................................... 80
7.10.17 "Temp" ....................................... 80
7.10.18 "Pressure" ................................... 81
7.10.19 "Fuel Cons" ................................. 81
7.10.20 "Clock/Date" ................................ 82
7.10.21 "Shift Light" ................................ 82
7.10.22 "Heat Grip".................................. 83
7.10.23 "cLightTest"................................. 84
7.10.24 "DRL" ......................................... 85
7.10.25 "Quick Shift" ............................... 86
8 ERGONOMIE .............................................. 87
8.1 Stuurstand ...................................... 87
8.2 Stuurstand instellen ..................... 87
8.3 Stuuruitslag instellen .................... 91
8.4 Windscherm instellen....................... 92
8.5 Uitgangspositie koppelingshendel
instellen.......................................... 93
8.6 Uitgangspositie van de
handremhendel instellen .................. 94
8.7 Uitgangspositie rempedaal
instellen ...................................... 95
8.8 Trapper van rempedaal instellen........ 96
8.9 Uitgangspositie versnellingshendel
controleren...................................... 97
8.10 Uitgangspositie versnellingshendel
instellen ...................................... 98
8.11 Versnellingshendelvlak instellen ........ 99
9 INBEDRIJFSTELLING................................ 100
9.1 Aanwijzingen voor eerste
inbedrijfstelling ............................. 100
9.2 Motor inrijden................................ 102
9.3 Voertuig beladen............................ 103
10 RIJ-INSTRUCTIES..................................... 106
10.1 Controle en onderhoud voor iedere
inbedrijfname................................ 106
10.2 Voertuig starten ............................. 107
10.3 Beginnen met rijden....................... 109
10.4 Beginnen met rijden met HHC
(Optie: Hill Hold Control) ................ 110
10.5 Quickshifter................................... 111
10.6 Schakelen, rijden........................... 112
10.7 MSR (Optie: Motorslipregeling) ....... 118
10.8 Afremmen ..................................... 119
10.9 Stoppen, parkeren.......................... 122
10.10 Transporteren ................................ 124
10.11 Brandstof tanken ........................... 125
INHOUDSOPGAVE
6
11 SERVICESCHEMA..................................... 127
11.1 Extra informatie............................. 127
11.2 Verplichte werkzaamheden.............. 127
11.3 Aanbevolen werkzaamheden............ 130
12 CHASSIS AFSTELLEN ............................... 131
12.1 Voorvork/schokdemper.................... 131
12.2 "Load"........................................... 131
12.3 "Damping"..................................... 132
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS ....... 133
13.1 Motorfiets met hefbok achter
opkrikken ...................................... 133
13.2 Motorfiets van hefbok achter
nemen .......................................... 133
13.3 Motorfiets met hefbok voor
opkrikken ...................................... 134
13.4 Motorfiets van hefbok voor nemen ... 135
13.5 Bijrijderzadel verwijderen................ 136
13.6 Bijrijderzadel monteren .................. 137
13.7 Bestuurderszadel verwijderen .......... 137
13.8 Bestuurderszadel monteren............. 139
13.9 Windscherm demonteren ................ 140
13.10 Windscherm monteren.................... 140
13.11 Einddemper demonteren ............. 141
13.12 Einddemper monteren ................ 142
13.13 Kettingvervuiling controleren........... 144
13.14 Ketting reinigen ............................. 144
13.15 Kettingspanning controleren ........... 146
13.16 Kettingspanning instellen ............... 148
13.17 Ketting, kettingwiel,
ketting-aandrijfwiel en
kettinggeleiding controleren ............ 150
13.18 Vloeistofpeil hydraulische
koppeling controleren/corrigeren...... 155
13.19 Tankspoiler demonteren.................. 158
13.20 Tankspoiler monteren..................... 159
13.21 Spatbord voor demonteren .............. 161
13.22 Spatbord voor monteren .............. 161
13.23 Vuilschrapers vorkpoten
reinigen ..................................... 162
14 REMSYSTEEM.......................................... 164
14.1 Anti Blokkeer Systeem (ABS) .......... 164
14.2 Remschijven controleren................. 168
14.3 Remvloeistofpeil voorwielrem
controleren.................................... 169
14.4 Remvloeistof van de voorwielrem
bijvullen .................................... 170
14.5 Remplaketten voorwielrem
controleren.................................... 173
INHOUDSOPGAVE
7
14.6 Remvloeistofpeil achterwielrem
controleren.................................... 174
14.7 Remvloeistof achterwielrem
bijvullen .................................... 175
14.8 Remplaketten achterwielrem
controleren.................................... 177
15 WIELEN, BANDEN .................................... 179
15.1 Voorwiel demonteren .................. 179
15.2 Voorwiel monteren ...................... 181
15.3 Achterwiel demonteren ............... 184
15.4 Achterwiel monteren ................... 186
15.5 Bandentoestand controleren............ 189
15.6 Bandenspanning controleren........... 191
16 ELEKTRONICA.......................................... 193
16.1 dagrijlicht (DRL) ............................. 193
16.2 Koplamp bochtverlichting ............... 194
16.3 Accu demonteren ....................... 195
16.4 Accu monteren ........................... 197
16.5 Accu laden ................................ 200
16.6 Hoofdzekering vervangen ................ 205
16.7 Zekeringen in zekeringenblok
vervangen...................................... 207
16.8 Lamp koplamp vervangen ............... 210
16.9 Instelling lichtsysteem
controleren.................................... 212
16.10 Lichtbundelbreedte koplamp
instellen........................................ 215
16.11 Lichtbundelbreedte
bochtverlichting instellen................ 216
16.12 Contactsleutel
activeren/deactiveren...................... 219
16.13 Diagnosestekker............................. 225
16.14 ACC1 en ACC2 vooraan .................. 226
16.15 ACC1 en ACC2 achterzijde.............. 226
17 KOELSYSTEEM......................................... 227
17.1 Koelmiddelpeil in het
compensatiereservoir controleren..... 227
17.2 Koelmiddelpeil in vast reservoir
corrigeren...................................... 229
18 MOTOR AFSTELLEN ................................. 231
18.1 "Drive Mod" ................................... 231
18.2 Motorfietstractiecontrole (MTC)........ 232
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR ......... 233
19.1 Motoroliepeil controleren ................ 233
19.2 Motorolie vervangen, oliefilter
vervangen en oliezeven reinigen ... 234
INHOUDSOPGAVE
8
19.3 Motorolie bijvullen ......................... 241
20 REINIGING, ONDERHOUD......................... 244
20.1 Motorfiets reinigen ......................... 244
20.2 Controle en onderhoud voor rijden
in de winter ................................... 248
21 STALLING ................................................ 250
21.1 Stalling......................................... 250
21.2 Inbedrijfname na stalling ................ 252
22 FOUTEN OPSPOREN................................. 253
23 TECHNISCHE GEGEVENS.......................... 256
23.1 Motor............................................ 256
23.2 Aanhaalmomenten motor ................ 258
23.3 Vulhoeveelheden............................ 263
23.3.1 Motorolie .................................. 263
23.3.2 Koelmiddel ............................... 263
23.3.3 Brandstof.................................. 263
23.4 Chassis ......................................... 263
23.5 Elektronica.................................... 265
23.6 Banden......................................... 266
23.7 Voorvork........................................ 266
23.8 Schokdemper ................................ 267
23.9 Aanhaalmomenten chassis.............. 267
24 VERKLARINGEN VAN
OVEREENSTEMMING................................ 275
24.1 Verklaringen van
overeenstemming........................... 275
25 GEBRUIKSSTOFFEN ................................. 279
26 HULPSTOFFEN......................................... 283
27 NORMEN ................................................. 285
28 LIJST MET VAKBEGRIPPEN ...................... 286
29 LIJST MET AFKORTINGEN ........................ 287
30 LIJST MET SYMBOLEN ............................. 288
30.1 Rode pictogrammen ....................... 288
30.2 Gele of oranje pictogrammen........... 288
30.3 Groene en blauwe pictogrammen..... 289
INDEX ............................................................. 290
SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 1
9
1.1 Gebruikte pictogrammen
Hieronder wordt het gebruik van bepaalde pictogrammen toegelicht.
Kenmerkt een verwachte reactie (bijv. van een werkstap handeling of functie).
Kenmerkt een onverwachte reactie (bijv. van een werkstap handeling of functie).
Alle werkzaamheden die met dit pictogram zijn gekenmerkt vereisen vakkennis en technisch
begrip. Laat de werkzaamheden voor uw eigen veiligheid uitvoeren in een geautoriseerde KTM-
garage! Daar wordt uw motorfiets door speciaal geschoolde vakkundige medewerkers met het
benodigde hulpgereedschap optimaal onderhouden.
Kenmerkt de verwijzing naar een pagina (op de aangegeven pagina vindt u meer informatie).
Kenmerkt een aanwijzing met verdere informatie of tips.
Kenmerkt het resultaat uit een test-/controlestap.
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN
10
Kenmerkt een spanningsmeting.
Kenmerkt een stroommeting.
Kenmerkt het einde van een werkzaamheid, inclusief eventuele nabewerkingen.
1.2 Gebruikte formatering
Hieronder worden de gebruikte letterformaten verklaard.
Eigennaam Kenmerkt een eigennaam.
Naam
®
Kenmerkt een beschermde naam.
Merk™ Kenmerkt een merk in het handelsverkeer.
Onderstreepte woorden Verwijzen naar technische details van het voertuig of kenmerken vaktermen
die in de begrippenlijst worden uitgelegd.
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2
11
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik
Dit voertuig is ontworpen en gebouwd om bestand te zijn tegen de gebruikelijke belastingen van normaal wegge-
bruik en gebruik op het circuit. Dit voertuig is alleen geschikt voor gebruik op geasfalteerde wegen.
Info
Dit voertuig is alleen in de gehomologeerde uitvoering toegelaten voor het rijden op de openbare weg.
2.2 Onjuist gebruik
Gebruik het voertuig uitsluitend op de beoogde wijze.
Het niet op de beoogde wijze gebruiken van het voertuig kan leiden tot gevaren voor personen, materiaal en
milieu.
Elk gebruik van het voertuig anders dan op de beoogde wijze geldt als onjuist gebruik.
Als onjuist gebruik geldt ook het gebruik van bedrijfs- en hulpmiddelen die niet voldoen aan de vereiste specifica-
ties.
2.3 Veiligheidsaanwijzingen
Voor een veilige omgang met het beschreven model dienen enkele veiligheidsaanwijzingen in acht te worden
genomen. Lees daarom deze handleiding en alle andere handleidingen in de omvang van de levering zorgvuldig
door. De veiligheidsaanwijzingen zijn geaccentueerd en met links gekoppeld aan de relevante plaatsen in de
tekst.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
12
Info
Op goed zichtbare plaatsen op het beschreven model zijn verschillende aanwijzings- en waarschuwings-
stickers aangebracht. Geen stickers met aanwijzingen en waarschuwingen verwijderen. Als deze ontbreken
kunt u of andere personen de gevaren niet herkennen en daardoor letsel oplopen.
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2
13
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen
Gevaar
Waarschuwing voor een gevaar dat direct en met zekerheid overlijden of zwaar blijvend letsel tot gevolg
heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat waarschijnlijk overlijden of zwaar letsel tot gevolg heeft als u niet de
juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Voorzichtig
Waarschuwing voor een gevaar dat mogelijk licht letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaat-
regelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat aanmerkelijke schade aan machine of materiaal tot gevolg heeft als u niet de
juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat schade aan het milieu tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgs-
maatregelen neemt.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
14
2.5 Waarschuwing voor manipulaties
Het is niet toegestaan wijzigingen aan te brengen aan de componenten van de geluidsdemping. De volgende
maatregelen of de realisatie van de betreffende toestanden zijn wettelijk verboden:
1 Verwijderen of buiten werking zetten van systemen of componenten die de geluidsdemping dienen bij een
nieuw voertuig, voordat het wordt verkocht of geleverd aan de eindklant of tijdens de gebruikdsduur van het
voertuig voor andere doeleinden dan voor onderhoud, reparatie of vervanging, evenals
2 het gebruik van het voertuig nadat een dergelijk systeem of een dergelijke component verwijderd of buiten
werking is gezet.
Voorbeelden van wettelijk verboden manipulaties:
1 Verwijderen of doorboren van einddempers, geluidsdempers, bochtstukken of andere componenten, die uit-
laatgassen geleiden.
2 Verwijderen of doorboren van onderdelen van het inlaatluchtsysteem.
3 Gebruik in niet correcte onderhoudstoestand.
4 Vervangen van bewegende onderdelen van het voertuig, onderdelen van het uitlaatsysteem of onderdelen van
het inlaatluchtsysteem door onderdelen die niet door de fabrikant zijn toegelaten.
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2
15
2.6 Veilig gebruik
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zich-
zelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg
hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer
heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze
voertuigcomponenten zijn afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Het voertuig uitsluitend in technisch goede staat, op de boogde wijze, en veiligheids- en milieubewust gebruiken.
Het voertuig mag uitsluitend door geïnstrueerde personen worden gebruikt. Voor het wegverkeer is het juiste rijbe-
wijs vereist.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
16
Storingen, die de veiligheid beperken, onmiddellijk in een geautoriseerde KTM-garage laten verhelpen.
De op het voertuig aangebrachte stickers met aanwijzingen en waarschuwingen in acht nemen.
2.7 Beschermende kleding
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede
broek en jas met bescherming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke
voorschriften.
Voor uw eigen veiligheid adviseert KTM om het voertuig uitsluitend te gebruiken met geschikte, beschermende
kleding.
2.8 Werkinstructies
Voor enkele werkzaamheden zijn hulpgereedschappen vereist. Deze maken geen deel uit van het voertuig, maar
kunnen worden besteld onder vermelding van de aangegeven nummers tussen haakjes. Voorbeeld: lagertrekker
(15112017000)
Onderdelen die niet kunnen worden hergebruikt (bijvoorbeeld zelfborgende schroeven en moeren, afdichtingen,
dichtringen, keerringen, splitpennen, borgplaten) tijdens de montage door nieuwe onderdelen vervangen.
Voor enkele schroefverbindingen is schroefborging (bijvoorbeeld Loctite
®
) vereist. Specifieke aanwijzingen van de
fabrikant bij gebruik in acht nemen.
Onderdelen die na de demontage worden hergebruikt, reinigen en controleren op beschadiging en slijtage.
Beschadigde of versleten onderdelen vervangen.
Na een reparatie of servicebeurt controleren of het voertuig verkeersveilig is.
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2
17
2.9 Milieu
Door op een verantwoorde manier met uw motorfiets om te gaan kunt u ervoor zorgen dat er geen problemen en
conflicten ontstaan. Om de toekomst van de motorsport veilig te stellen mag u de motorfiets alleen legaal gebrui-
ken, dient u milieubewust te handelen en de rechten van anderen te respecteren.
Houdt u zich bij het afvoeren van oude olie, andere verbruiks- en hulpstoffen en oude onderdelen aan de gel-
dende wet- en regelgeving in het betreffende land.
Omdat motorfietsen niet onder de EU-richtlijn voor de afdanking van oude voertuigen vallen bestaat er geen wet-
telijke regeling voor het afdanken van een oude motorfiets. Uw geautoriseerde KTM-dealer is u graag van dienst.
2.10 Bedieningshandleiding
Lees de bedieningshandleiding beslist goed en volledig door voordat u voor het eerst gaat rijden. In de bedie-
ningshandleiding vindt u veel informatie en tips die bediening, gebruik en onderhoud eenvoudiger maken. Alleen
zo komt u te weten hoe u het voertuig het beste afstelt op uw situatie en hoe u zich tegen letsel kunt bescher-
men.
Bewaar de bedieningshandleiding op een eenvoudig toegankelijke plaats, zodat u deze op ieder moment kunt
raadplegen wanneer dat nodig is.
Neem contact op met een geautoriseerde KTM-dealer wanneer u meer over het voertuig wilt weten of wanneer
tijdens het lezen iets niet duidelijk is.
De bedieningshandleiding is een belangrijk onderdeel van het voertuig en moet bij verkoop aan de nieuwe eige-
naar worden gegeven.
De bedieningshandleiding is bovendien als download op uw geautoriseerde KTM Motorcycles-dealer en op de
KTM Motorcycles-website beschikbaar.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
18
3.1 Garantie
De in het serviceschema voorgeschreven werkzaamheden mogen uitsluitend in een geautoriseerde KTM-garage
worden uitgevoerd en moeten in het service- en garantieboekje en op KTM Dealer.net worden bevestigd, aangezien
anders de aanspraak op garantie vervalt. Bij schade of gevolgschade, die door manipulaties en/of wijzigingen aan
het voertuig zijn veroorzaakt, bestaat er geen aanspraak op garantie.
Meer informatie over de garantie en de afwikkeling ervan vindt u in het service- en garantieboekje.
3.2 Verbruiksstoffen, hulpstoffen
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
U moet de in de bedieningshandleiding gespecificeerde verbruiks- en hulpstoffen (bijvoorbeeld brand- en smeer-
stoffen) gebruiken.
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren
Gebruik voor uw eigen veiligheid alleen reserveonderdelen en toebehoren die door KTM zijn vrijgegeven en/of aan-
bevolen en laat deze alleen in een geautoriseerde KTM-garage monteren. Voor andere producten en daardoor ver-
oorzaakte schade is KTM niet aansprakelijk.
Enkele reserveonderdelen en toebehoren zijn bij de betreffende beschrijvingen tussen haakjes aangegeven. Uw
geautoriseerde KTM-dealer adviseert u graag.
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 3
19
De actuele KTM PowerParts voor uw voertuig vindt u op de KTM website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
3.4 Service
Voorwaarde voor storingsvrij gebruik en het voorkomen van voortijdige slijtage is dat u zich houdt aan de in de
bedieningshandleiding genoemde service, onderhouds- en afstelwerkzaamheden aan de motor en het chassis.
Door een onjuist afgesteld chassis kunnen chassiscomponenten beschadigen of afbreken.
Wanneer het voertuig onder zwaardere omstandigheden wordt gebruikt zoals bij sterke regen, hoge temperaturen
of met zware bagage, kunnen componenten zoals aandrijving, remsystemen of veringscomponenten duidelijk snel-
ler verslijten. Daarom kan het nodig zijn onderdelen reeds voor het bereiken van de volgende service-interval te
controleren of te vervangen.
Het is belangrijk dat u zich strikt houdt aan de voorgeschreven inrijtijden en service-intervallen. De inachtneming
daarvan draagt in belangrijke mate bij aan de verhoging van de levensduur van de motorfiets.
3.5 Afbeeldingen
De in de handleiding weergegeven afbeeldingen tonen deels speciale uitrustingen.
Voor een betere weergave en toelichting kunnen enkele onderdelen gedemonteerd of niet afgebeeld zijn. Voor de
betreffende beschrijving is het echter niet altijd noodzakelijk dat deze onderdelen worden gedemonteerd. Houdt u
zich aan de aanwijzingen in de tekst.
3.6 Klantenservice
De geautoriseerde KTM-dealer beantwoordt graag uw vragen over uw voertuig of over KTM.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
20
De lijst met geautoriseerde KTM-dealers vindt u op de KTM-website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
21
4 AFBEELDING VOERTUIG
22
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische weergave)
F01226-10
AFBEELDING VOERTUIG 4
23
1
Stopcontact voor elektrisch toebehoren ( pag. 45)
2
Koppelingshendel ( pag. 30)
3
Zadelslot ( pag. 51)
4
Boordgereedschap ( pag. 51)
5
Greep ( pag. 52)
6
Bijrijdervoetsteunen ( pag. 53)
7
Bestuurdersvoetsteunen
8
Versnellingshendel ( pag. 54)
9
Zijstandaard ( pag. 55)
bk
Vulopening voor motorolie
bl
Kijkglas voor motorolie
bm
Koplamp bochtverlichting ( pag. 194)
4 AFBEELDING VOERTUIG
24
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische weergave)
F01227-10
AFBEELDING VOERTUIG 4
25
1
Contact-/stuurslot ( pag. 45)
2
Tankdop
3
Combinatieschakelaar links ( pag. 31)
4
E-starterknop ( pag. 43)
5
Noodstopschakelaar ( pag. 37)
6
Gashendel ( pag. 31)
7
Remhendel ( pag. 30)
8
Compensatiereservoir koelsysteem
9
Rempedaal ( pag. 55)
bk
Kofferdragers ( pag. 52)
5 SERIENUMMERS
26
5.1 Framenummer
402324-10
Het framenummer
1
is aan de rechterkant van het balhoofd
gegraveerd.
Het framenummer staat ook op het typeplaatje.
5.2 Typeplaatje
0
0
11
402302-10
Het typeplaatje
1
is op het balhoofd aangebracht.
SERIENUMMERS 5
27
5.3 Sleutelnummer
F01223-10
Het sleutelnummer Code number
1
staat op de KEYCODECARD.
Info
U heeft het sleutelnummer nodig om een reservesleutel te
bestellen. De KEYCODECARD op een veilig plaats bewaren.
Met de oranje programmeersleutel activeert of deactiveert
u de zwarte contactsleutel. Bewaar de oranje program-
meersleutel op een veilige plek; hij mag uitsluitend worden
gebruikt voor leer- en programmeerfuncties.
5.4 Motornummer
402296-10
Het motornummer
1
is aan rechterkant van de motor gegraveerd.
5 SERIENUMMERS
28
5.5 Artikelnummer voorvork
402295-10
Het artikelnummer van de voorvork
1
is aan de binnenkant van
de asopname gegraveerd.
5.6 Artikelnummer schokdemper
H01165-10
Het artikelnummer van de schokdemper
1
is met een sticker aan
het schokdemperhuis onder de veer aangebracht.
SERIENUMMERS 5
29
5.7 Artikelnummer stuurdemper
H01060-10
Het artikelnummer van de stuurdemper
1
is aan de onderkant
van de stuurdemper gegraveerd.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
30
6.1 Koppelingshendel
E00155-10
De koppelingshendel
1
is aan de linkerkant van het stuur aange-
bracht.
De koppeling wordt hydraulisch bediend en automatisch bijge-
steld.
6.2 Remhendel
E00156-10
De remhendel
1
is aan de rechterkant van het stuur
aangebracht.
De voorwielrem wordt bediend met de remhendel.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
31
6.3 Gashendel
E00156-11
De gashendel
1
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
6.4 Schakelaars links aan stuur
6.4.1 Combinatieschakelaar links
De linker combinatieschakelaar is links aan het stuur aangebracht.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
32
H01276-10
Overzicht combinatieschakelaar links
1
Lichtschakelaar ( pag. 32)
2
Noodknipperlichtschakelaar ( pag. 33)
3
Menuschakelaar ( pag. 34)
4
Richtingaanwijzerschakelaar ( pag. 34)
5
Claxonknop ( pag. 36)
6.4.2 Lichtschakelaar
E00158-10
De lichtschakelaar
1
is links op de combinatieschakelaar aange-
bracht.
Mogelijke toestanden
Dimlicht aan Lichtschakelaar in stand
A
. In deze
stand zijn het dimlicht en het achterlicht ingescha-
keld.
Groot licht aan Lichtschakelaar in stand
B
. In
deze stand zijn het groot licht en het achterlicht inge-
schakeld.
Seinlicht Lichtschakelaar in stand
C
. In deze
stand wordt het seinlicht bediend. De lichtschakelaar
springt na het bedienen terug in de stand
A
.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
33
6.4.3 Noodknipperlichtschakelaar
E00157-11
De noodknipperlichtschakelaar
1
is aan de combinatieschakelaar
links aangebracht.
De noodknipperlichten worden gebruikt voor het aangeven van
noodsituaties.
Info
De noodknipperlichten kunnen bij ingeschakelde ontste-
king of tot 60 seconden na het uitschakelen van de ontste-
king worden in- of uitgeschakeld.
Noodknipperlichten slechts zo lang gebruiken als beslist
nodig is, aangezien de accu zo leeg raakt.
Mogelijke toestanden
Noodknipperlichten aan Alle vier knipperlichten
en de groene controlelampjes op het gecombineerde
instrument knipperen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
34
6.4.4 Menuschakelaar
H01276-12
De menuschakelaar is in het midden van de combinatieschakelaar
links aangebracht.
Met de menutoetsen wordt het matrixdisplay op het gecombi-
neerde instrument bestuurd.
Toets
1
is de UPtoets.
Toets
2
is de DOWNtoets.
Toets
3
is de SETtoets.
Toets
4
is de BACKtoets.
6.4.5 Richtingaanwijzerschakelaar
H01276-13
De richtingaanwijzerschakelaar
1
is aan de combinatieschakelaar
links aangebracht.
Mogelijke toestanden
Richtingaanwijzer uit Richtingaanwijzerschakelaar
naar het schakelaarhuis duwen.
Richtingaanwijzer links aan Richtingaanwijzerscha-
kelaar naar links geschakeld. De richtingaanwijzer-
schakelaar springt na het schakelen terug in de mid-
delste stand.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
35
Richtingaanwijzer rechts aan Richtingaanwijzerscha-
kelaar naar rechts geschakeld. De richtingaanwijzer-
schakelaar springt na het schakelen terug in de mid-
delste stand.
Voor het uitschakelen van de richtingaanwijzer moet u de richting-
aanwijzerschakelaar richting het schakelaarhuis duwen.
Info
Als softwarefunctie is een automatische richtingaanwijzer-
uitschakelaar (ATIR) beschikbaar.
De ATIR-functie gebruikt een tijdklok en een rijafstandsme-
ter.
Als de richtingaanwijzer gedurende minimaal 10 seconden
en 150 meter rijafstand ingeschakeld is geweest, wordt de
richtingaanwijzer uitgeschakeld.
Als het voertuig stilstaat, worden de beide meters gestopt.
Als de richtingaanwijzerschakelaar opnieuw wordt bediend,
worden beide meters gereset.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
36
6.4.6 Claxonknop
H01276-14
De claxonknop
1
is aan de combinatieschakelaar links aange-
bracht.
Mogelijke toestanden
Claxonknop in de uitgangspositie.
Claxonknop ingedrukt In deze stand wordt de claxon
geactiveerd.
6.5 Schakelaars rechts aan stuur
6.5.1 Combinatieschakelaar rechts
De rechter combinatieschakelaar is rechts aan het stuur aange-
bracht.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
37
H01278-15
Overzicht combinatieschakelaar rechts
1
Noodstopschakelaar ( pag. 37)
2
Schakelaar snelheidsregelsysteem ( pag. 38)
3
Bovenste toets van snelheidsregelsysteem ( pag. 41)
4
Onderste toets van snelheidsregelsysteem ( pag. 42)
5
E-starterknop ( pag. 43)
6.5.2 Noodstopschakelaar
H01278-10
De noodstopschakelaar
1
is aan de rechterkant van het stuur
aangebracht.
Mogelijke toestanden
Noodstopschakelaar uit In deze stand is het ont-
stekingscircuit onderbroken. Een draaiende motor
schakelt uit en een stilstaande motor kan niet worden
gestart. Er verschijnt een melding in het matrixdis-
play.
Noodstopschakelaar aan Deze stand is noodzakelijk
bij het rijden, het ontstekingscircuit is gesloten.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
38
6.5.3 Schakelaar snelheidsregelsysteem
H01278-11
De schakelaar
1
van het snelheidsregelsysteem is aan de combi-
natieschakelaar rechts aangebracht.
Mogelijke toestanden
Schakelaar snelheidsregelsysteem in uitgangspositie. In
deze stand is het snelheidsregelsysteem uitgeschakeld.
Schakelaar snelheidsregelsysteem in ingedrukte stand. In
deze stand is het snelheidsregelsysteem ingeschakeld. Het
controlelampje van het snelheidsregelsysteem brandt op
het gecombineerde instrument.
Info
Na activering van de cruise-control kan de gashendel in de
uitgangspositie teruggedraaid worden. De gekozen snelheid
blijft behouden.
Om het snelheidsregelsysteem uit te schakelen de schakelaar van
het snelheidsregelsysteem weer indrukken.
De cruise-control wordt bovendien in de onderstaande situaties
meteen gedeactiveerd:
bediening van de remhendel
BEDIENINGSELEMENTEN 6
39
bediening van het rempedaal
bediening van de koppelingshendel
wisselen van versnelling
dichtdraaien van de gashendel tot voorbij de uitgangspositie
regeling van de motorfietstractiecontrole (MTC)
als de voorwielsnelheid niet overeenkomt met het motortoeren-
tal (slip aan achterwiel of omhoog komend voorwiel) functio-
neert ook bij gedeactiveerde motorfietstractiecontrole (MTC)
optreden van een fout die de werking van de cruise-control
beperkt
6 BEDIENINGSELEMENTEN
40
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet snelheidsregelsysteem is niet
voor alle rijsituaties geschikt.
De gekozen doelsnelheid wordt onderschreden als op een
helling het motorvermogen niet voldoende is.
De gekozen doelsnelheid wordt overschreden als op een
helling het motorremwerking niet voldoende is.
Gebruik het snelheidsregelsysteem niet op wegen met
veel bochten.
Gebruik het snelheidsregelsysteem niet op een glad
wegdek (bijvoorbeeld regen, ijs, sneeuw) of op een
niet verharde ondergrond (bijvoorbeeld zand, stenen,
grind).
Gebruik het snelheidsregelsysteem niet als de ver-
keerssituatie geen constante snelheid toelaat.
de cruise-control kan tijdens een sterke acceleratie niet worden
geactiveerd.
Het snelheidsregelsysteem kan alleen in de 4e, 5e en 6e versnel-
ling worden geactiveerd.
Het regelbereik loopt van 40 tot 200 km/h of van 25 tot 125 mph.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
41
6.5.4 Bovenste toets van snelheidsregelsysteem
H01278-12
De bovenste toets
1
van het snelheidsregelsysteem is rechts op
de combinatieschakelaar aangebracht.
Mogelijke toestanden
Bovenste toets van snelheidsregelsysteem in de uitgangs-
positie.
Bovenste toets van snelheidsregelsysteem wordt kort
indrukt. De als laatste opgeslagen snelheid wordt weer
bereikt en aangehouden. Als de toets kort aangetikt wordt,
verhoogt de doelsnelheid steeds met 1 km/h of 1 mph.
Bovenste toets van snelheidsregelsysteem wordt in inge-
drukte stand gehouden. De doelsnelheid verhoogt stapsge-
wijs met 5 km/h of 5 mph.
Info
De doelsnelheid wordt op het segmentendisplay op het
gecombineerde instrument weergegeven.
Na activering van het snelheidsregelsysteem kan de gas-
hendel in de uitgangspositie teruggedraaid worden.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
42
6.5.5 Onderste toets van snelheidsregelsysteem
H01278-13
De onderste toets
1
van het snelheidsregelsysteem is rechts op
de combinatieschakelaar aangebracht.
Mogelijke toestanden
Onderste toets van snelheidsregelsysteem in de uitgangs-
positie.
Onderste toets van snelheidsregelsysteem wordt kort
indrukt. Het snelheidsregelsysteem wordt geactiveerd en
de actuele snelheid wordt aangehouden. Als de toets kort
aangetikt wordt, verlaagt de doelsnelheid steeds met 1 km/h
of 1 mph.
Onderste toets van snelheidsregelsysteem wordt in inge-
drukte stand gehouden. De doelsnelheid verlaagt stapsge-
wijs met 5 km/h of 5 mph.
Info
De doelsnelheid wordt op het segmentendisplay op het
gecombineerde instrument weergegeven.
Na activering van het snelheidsregelsysteem kan de gas-
hendel in de uitgangspositie teruggedraaid worden.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
43
6.5.6 E-starterknop
H01278-14
De e-starterknop
1
is aan de rechterkant van het stuur aange-
bracht.
Mogelijke toestanden
E-starterknop in de uitgangspositie.
E-starterknop ingedrukt In deze stand wordt de e-starter
geactiveerd.
6.5.7 Stuur vergrendelen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
44
400732-01
Voertuig parkeren.
Het stuur helemaal naar links draaien.
Sleutel in het contact-/stuurslot steken, indrukken en naar
links draaien. Sleutel eruit trekken.
Het stuur kan niet meer worden bewogen.
6.5.8 Stuur ontgrendelen
400731-01
Sleutel in het contact-/stuurslot steken, indrukken en rechts
links draaien. Sleutel eruit trekken.
Het stuur kan weer worden bewogen.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
45
6.5.9 Stopcontact voor elektrisch toebehoren
S01565-10
Het stopcontact
1
voor elektrisch toebehoren is aan de linker-
zijde van de instrumentenhouder aangebracht.
Deze is aangesloten op constant plus en gezekerd.
Stopcontact voor elektrisch toebehoren
Spanning 12 V
Maximale
stroomopname
10 A
6.6 Contact-/stuurslot
S01096-10
Het contact-/stuurslot
1
bevindt zich voor de bovenste kroon-
plaat.
Info
Voor het inschakelen van de ontsteking mag uitsluitend een
zwarte contactsleutel worden gebruikt.
Met de oranje programmeersleutel activeert of deactiveert u
de zwarte contactsleutel.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
46
Mogelijke toestanden
Ontsteking uit OFF In deze stand is het ontstekings-
circuit onderbroken. Een draaiende motor schakelt uit
en een stilstaande motor schakelt niet in. De zwarte
contactsleutel kan eruit worden getrokken.
Contact ingeschakeld ON In deze stand is het
ontstekingscircuit gesloten en kan de motor worden
gestart.
Stuur geblokkeerd In deze stand is het ontstekings-
circuit onderbroken en het stuur geblokkeerd. De
zwarte contactsleutel kan eruit worden getrokken.
6.7 Wegrijblokkering
401815-11
De elektronische wegrijblokkering beveiligt het voertuig tegen
gebruik door onbevoegden.
Door het eruit trekken van de contactsleutel wordt de wegrijblokke-
ring automatisch geactiveerd en de motorelektronica geblokkeerd.
Het controlelampje wegrijblokkering
1
kan door knipperen fouten
aangeven.
Als de optionele alarminstallatie is ingebouwd, knippert het con-
trolelampje van de wegrijblokkering
1
bij ingeschakelde alarmin-
stallatie.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
47
Info
De contactsleutels zijn uitgerust met elektronische compo-
nenten. Nooit meerdere contactsleutels in één sleutelbos
dragen, aangezien ze elkaar dan kunnen storen.
Een verloren zwarte contactsleutel moet worden gedeactiveerd om
te voorkomen dat onbevoegden met het voertuig gaan rijden.
De zwarte contactsleutels zijn in de leveringstoestand geactiveerd.
Bij een geautoriseerde KTM-garage kunnen nog twee extra sleutels
(sleutelnummer op de KEYCODECARD) worden besteld; deze moeten
echter voor gebruik worden geactiveerd.
6.8 Tankdop openen
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
48
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als
brandstof in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bewaar brandstof correct in een geschikt reservoir en buiten het bereik van kinderen.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
H01281-10
Afdekking
1
op de tankdop omhoog klappen en contactsleu-
tel
2
in het tankslot steken.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
49
H01282-10
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingDe contactsleutel kan bij overbelas-
ting afbreken.
Beschadigde contactsleutels moeten worden vervangen.
Op de tankdop drukken om de contactsleutel te ontlasten.
Contactsleutel
2
met de klok mee draaien.
Tankdop
3
omhoog klappen.
6.9 Tankdop sluiten
H01283-10
Tankdop
1
omlaag klappen.
Contactsleutel
2
met de klok mee draaien.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
50
H01284-10
Tankdop indrukken en contactsleutel
2
terugdraaien totdat
het tankslot sluit.
Waarschuwing
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar, gif-
tig en schadelijk voor de gezondheid.
De tankdop na het sluiten op correcte vergrende-
ling controleren.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bij contact met de huid desbetreffende plek
onmiddellijk met veel water afspoelen.
Contactsleutel
2
eruit trekken en afdekking
3
omlaag klap-
pen.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
51
6.10 Zadelslot
H01285-10
Het zadelslot
1
bevindt zich aan de linkerkant van het voertuig.
Hij kan met de contactsleutel ontgrendeld worden.
6.11 Boordgereedschap
S01097-10
Het boordgereedschap
1
bevindt zich in het opbergvak onder het
bijrijderzadel.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
52
6.12 Greep
S01566-10
De bijrijder kan zich tijdens het rijden aan de greep
1
vasthou-
den.
6.13 Kofferdragers
F01241-10
De kofferdragers
1
bevinden zich elk zijdelings naast het bijrij-
derzadel.
Aan de kofferdragers kan een koffersysteem (optioneel) worden
bevestigd.
De kofferdragers mogen maximaal met het aangegeven gewicht
worden belast.
Hoogst toegestane
belasting van de kof-
ferdragers per zijde
7 kg
BEDIENINGSELEMENTEN 6
53
Info
Op de aanwijzingen van de kofferfabrikant letten.
6.14 Bijrijdervoetsteunen
S01098-11
De bijrijdervoetsteunen kunnen worden ingeklapt.
Mogelijke toestanden
Bijrijdervoetsteunen ingeklapt Voor het rijden zonder bijrij-
der.
Bijrijdervoetsteunen uitgeklapt Voor het rijden met bijrijder.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
54
6.15 Versnellingshendel
402299-10
De versnellingshendel
1
is aan de motor links aangebracht.
402299-11
De positie van de versnellingen kunnen afgelezen worden op de
afbeelding.
De stationair bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
55
6.16 Rempedaal
402301-10
Het rempedaal
1
bevindt zich voor de rechter voetsteun.
Met het rempedaal wordt de achterwielrem bediend.
6.17 Zijstandaard
402029-10
De zijstandaard
1
bevindt zich aan de linker voertuigzijde.
De zijstandaard wordt gebruikt voor het parkeren van de motor-
fiets.
Info
Tijdens het rijden moet de zijstandaard ingeklapt zijn.
De zijstandaard is gekoppeld aan het veiligheidsstartsys-
teem. Lees de aanwijzingen in het hoofdstuk Stoppen, par-
keren.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
56
Mogelijke toestanden
Zijstandaard uitgeklapt Het voertuig kan op de zijstandaard
worden neergezet. Het veiligheidsstartsysteem is actief.
Zijstandaard ingeklapt Deze stand is altijd nodig als u gaat
rijden. Het veiligheidsstartsysteem is niet actief.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
57
7.1 Overzicht
F01244-01
1
Matrixdisplay ( pag. 58)
2
Toerenteller
3
Schakellicht ( pag. 65)
4
Segmentendisplay
5
Controlelampjes ( pag. 61)
7.2 Activering en test
F01245-01
Activering
Het gecombineerde instrument wordt ingeschakeld met het con-
tact.
Info
De helderheid van de indicaties wordt geregeld door een
helderheidssensor in het gecombineerde instrument.
Test
Het segmentendisplay, de controlelampjes en de toerenteller wor-
den kort aangestuurd voor een functietest.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
58
Op het matrixdisplay verschijnt een welkomsttekst en een aanwij-
zing over de volgende servicebeurt ( pag. 66).
Info
Als de accu gedemonteerd was, moeten tijd en datum
opnieuw worden ingesteld.
7.3 Matrixdisplay
F01242-01
De indicatie op het matrixdisplay wordt bestuurd met de
menuschakelaar ( pag. 34).
Na het inschakelen van het contact, wordt aangegeven wanneer de
volgende servicebeurt ( pag. 66) moet worden uitgevoerd.
Als bij de controlelampjes ( pag. 61) het algemene waarschu-
wingslampje gaat branden, wordt de bijbehorende melding op
het matrixdisplay weergegeven. Met de Setknop wordt de ont-
vangst van de informatie bevestigd en de melding verdwijnt.
Meldingen verschij-
nen
10 s
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
59
7.4 Segmentendisplay
L02904-10
1
Brandstofpeilweergave ( pag. 60)
2
Symbool snelheidsregelsysteem
3
Symbool klok
4
Eenheid voor snelheidsindicatie
5
Versnellingsindicatie
6
Snelheid
7
"Drive Mod" ( pag. 231)
8
Doelsnelheid van het snelheidsregelsysteem of tijd
9
Koelmiddeltemperatuur
bk
"Load" ( pag. 131)
bl
Waarschuwing voor glad wegdek
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
60
7.5 Brandstofpeilweergave
402710-01
De brandstofpeilweergave toont de vulstand van de brandstoftank.
Info
Om voortdurend schommelen van de weergave tijdens het
rijden te vermijden, wordt het brandstofpeil iets vertraagd
weergegeven.
Als de zijstandaard is uitgeklapt of als de noodstopschake-
laar is uitgeschakeld, wordt de brandstofpeilweergave niet
geactualiseerd.
Als de zijstandaard wordt ingeklapt en de noodstopschake-
laar ingeschakeld, wordt de volgende actualisering pas na
2°minuten uitgevoerd.
Als het gecombineerde instrument geen signaal van de
brandstofpeilsensor ontvangt, knippert de brandstofpeil-
weergave.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
61
7.6 Controlelampjes
S01137-10
Mogelijke toestanden
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht
is ingeschakeld.
Controlelampje wegrijblokkeringen brandt/knippert
rood Status- of foutmelding bij de wegrijblokke-
ring/alarminstallatie.
Waarschuwingslampje oliedruk brandt rood Motor-
oliedruk is te laag. Onmiddellijk veilig stoppen en de
motor afzetten.
Algemeen waarschuwingslampje brandt geel Een
aanwijzing/waarschuwing voor de veiligheid is gede-
tecteerd. Dit wordt ook op het matrixdisplay weergege-
ven.
Linker controlelampje richtingaanwijzer knippert groen
in het knipperritme Richtingaanwijzer links is inge-
schakeld.
Controlelampje stationair brandt groen Versnelling is
in vrij geschakeld.
Rechter controlelampje richtingaanwijzer knippert
groen in het knipperritme Richtingaanwijzer rechts
is ingeschakeld.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
62
Controlelampje storing brandt/knippert geel De elek-
tronische regeleenheid van de motor heeft een fout
herkend.
ABS-controlelampje brandt/knippert geel Het ABS is
niet actief. Het ABS-controlelampje brandt ook als er
een fout wordt herkend.
TC-controlelampje brandt/knippert geel De
motorfietstractiecontrole is niet actief of is bezig
met regelen. Het TC-controlelampje brandt ook als
er een fout wordt herkend. Bovendien knippert het
TC-controlelampje als de HHC (optioneel) actief is.
Controlelampje toerentalregelsysteem brandt geel
De cruise-control is ingeschakeld, maar de snel-
heidsregeling is niet actief.
Controlelampje toerentalregelsysteem brandt groen
De cruise-control is ingeschakeld en de snelheidsre-
geling is actief.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
63
7.7 melding op matrixdisplay
401850-01
Mogelijke toestanden
Motorstoring De elektronische regeleenheid van
de motor heeft een fout herkend. Naar een geautori-
seerde KTM-garage gaan.
Algemene melding Algemene melding over de rijvei-
ligheid. Naar een geautoriseerde KTM-garage gaan.
ABS-waarschuwing ABSfunctie is niet beschikbaar.
Naar een geautoriseerde KTM-garage gaan.
Motorfietstractiecontrole De motorfietstractiecon-
trole is niet beschikbaar. Naar een geautoriseerde
KTM-garage gaan.
Motoroliedruk Motoroliedruk is te laag. Onmiddellijk
veilig stoppen en de motor afzetten. Contact opnemen
met geautoriseerde KTM-garage.
Motoroliepeil Motoroliepeil is te laag. Motoroliepeil
controleren en corrigeren.
Bandenspanning (optioneel) De bandenspanning
is niet in orde of het systeem is uitgevallen. Banden-
spanning controleren.
Lichtsysteem Brandt als een element in het lichtsys-
teem is uitgevallen. Defecte lamp vervangen of naar
een geautoriseerde KTM-garage gaan.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
64
Koelmiddeltemperatuur Koelmiddeltemperatuur is
te hoog. Motor uitzetten. Contact opnemen met geau-
toriseerde KTM-garage.
Brandstofreserve Brandstoftank bijna leeg. Zo snel
mogelijk tanken.
Symbool glad wegdek Glad wegdek is mogelijk. De
snelheid aanpassen aan de gewijzigde situatie.
Accuspanning Accuspanning is te laag. Accu met
geschikte acculader laden.
Service Er moet een servicebeurt worden uitgevoerd.
Contact opnemen met geautoriseerde KTM-garage.
Noodstopschakelaar De noodstopschakelaar is uit.
De meldingen worden in het menu "Warning" weergegeven.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
65
7.8 Schakellicht
401855-01
Het schakellicht knippert of brandt wanneer een schakeling moet
worden uitgevoerd.
In het menu "Shift Light" kan het toerental voor het schakellicht
worden ingesteld. Bij "RPM1" knippert de schakelindicator en bij
"RPM2" brandt deze.
Info
In de 6e versnelling is de schakelindicator bij warme motor
na de eerste service gedeactiveerd.
De schakelindicator kan in het menu "Settings" worden in-
en uitgeschakeld.
Motorolietempera-
tuur
> 35 °C
"ODO" > 1.000 km
"RPM1"-
schakelindicator
Knippert
"RPM2"-
schakelindicator
Brandt
Motorolietempera-
tuur
35 °C
"ODO" < 1.000 km
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
66
Schakellicht brandt
altijd bij
6.500 1/min
7.9 Service-indicatie
F01242-01
Na het inschakelen van het contact wordt kort de service-indicatie
weergegeven.
De service-intervallen zijn afhankelijk van afstand en tijd. Afhan-
kelijk van welke gebeurtenis als eerste intreedt.
De precieze service-intervallen staan in het serviceschema.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
67
7.10 Matrixdisplay menu
7.10.1 "Favorites"
L01440-10
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Favorites"
op het matrixdisplay verschijnt. Door het indrukken van de
SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP of DOWNtoets menupunt selecteren en met de
SETtoets aansturen.
Door twee keer op de BACKtoets te drukken gaat u weer naar
het menu "Favorites".
In het menu "Favorites" kunnen vijf menu's direct worden aange-
stuurd.
In het menu "Set Favorites" wordt het menu "Favorites" geconfigu-
reerd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
68
7.10.2 "Trip 1"
401826-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Trip 1" op het
matrixdisplay verschijnt.
"Trip 1" geeft de gereden afstand aan sinds de laatste reset, bij-
voorbeeld tussen twee tankstops. "Trip 1" loopt mee en telt tot
9999.
Speed 1" geeft de gemiddelde snelheid aan op basis van "Trip 1"
en "Trip Time 1".
Cons 1" geeft het gemiddelde verbruik aan op basis van "Trip 1"
en "Trip Time 1".
"Trip Time 1" geeft de rijtijd op basis van "Trip 1" aan en begint te
lopen op het moment dat een snelheidssignaal wordt ontvangen.
"Fuel Range" geeft de mogelijke reikwijdte van de brandstofreserve
aan.
SETknop
35 secon-
den ingedrukt
houden.
Alle items in het menu "Trip 1" worden gewist.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
69
7.10.3 "Trip 2"
401825-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Trip 2" op het
matrixdisplay verschijnt.
"Trip 2" geeft de gereden afstand aan sinds de laatste reset, bij-
voorbeeld tussen twee tankstops. "Trip 2" loopt mee en telt tot
9999.
Speed 2" geeft de gemiddelde snelheid aan op basis van "Trip 2"
en "Trip Time 2".
Cons 2" geeft het gemiddelde verbruik aan op basis van "Trip 2"
en "Trip Time 2".
"Trip Time 2" geeft de rijtijd op basis van "Trip 2" aan en begint te
lopen op het moment dat een snelheidssignaal aanwezig is.
"Fuel Range" geeft de mogelijke reikwijdte van de brandstofreserve
aan.
SETknop
35 secon-
den ingedrukt
houden.
Alle items in het menu "Trip 2" worden gewist.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
70
7.10.4 "General Info"
F01243-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "General Info" op
het matrixdisplay verschijnt.
"Air Temp" geeft de omgevingsluchttemperatuur aan.
"Date" geeft de datum aan.
"ODO" geeft de totale gereden afstand aan.
"Battery" geeft de accuspanning aan.
"Oil Temp" geeft de motorolietemperatuur aan.
7.10.5 "TPMS"
H01312-01
Voorwaarden
Model met TPMS.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
71
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet controlesysteem voor de
bandenspanning vormt geen vervanging voor de con-
trole voordat u gaat rijden.
Om valse alarmen te vermijden, worden de banden-
spanningswaarde over meerdere minuten geëvalueerd.
Controleer de bandenspanning voor iedere rit.
Corrigeer de bandenspanning als de deze afwijkt
van de opgegeven waarde.
Stop ook bij correcte bandenspanningswaarden
meteen als het gedrag van het voertuig op een
drukverlies in de band wijst.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "TPMS" op het
matrixdisplay verschijnt.
Voorgeschreven waarde
Bandenspanning solo / met bijrijder / volledige nuttige last
voor: bij koude band 2,5 bar
achter: bij koude band 2,9 bar
In het menu "TPMS" wordt de bandenspanning van voor- en achter-
band weergegeven.
"FW" geeft de bandenspanning voor aan.
"RW" geeft de bandenspanning achter aan.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
72
7.10.6 "Set Favorites"
L01441-10
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Set Favorites"
op het matrixdisplay verschijnt. Door het indrukken van de
SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP of DOWNtoets menu selecteren. Met de SETtoets
het menu voor de snelkeuze instellen.
In het menu "Set Favorites" wordt het menu "Favorites" geconfigu-
reerd.
7.10.7 "Settings"
402431-10
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
In het menu "Settings" worden instellingen voor eenheden of ver-
schillende waarden uitgevoerd. Enkele functies kunnen worden
geactiveerd of gedeactiveerd.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
73
7.10.8 "Warning"
L01435-10
Voorwaarden
Melding of waarschuwing
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Warning"
op het matrixdisplay verschijnt. Door het indrukken van de
SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNtoets door de waarschuwingen navigeren.
In het menu "Warning" worden de opgetreden waarschuwingen
weergegeven en opgeslagen, totdat ze niet meer actief zijn.
7.10.9 "Heating"
402434-02
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Heating" op het
matrixdisplay verschijnt. Door het indrukken van de SETtoets
wordt het menu geopend.
Met de SETtoets kunt u een verwarmingsstand selecteren of
de handgreepverwarming uitschakelen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
74
7.10.10 "MTC/ABS"
L01436-10
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
Waarschuwing
Vervallen van de toelating op de openbare weg en de ver-
zekeringAls de ABS compleet wordt uitgeschakeld,
vervalt de toelating van het voertuig voor de openbare
weg.
Het voertuig alleen op afgezette trajecten en niet
op de openbare weg gebruiken, indien de ABS
compleet wordt uitgeschakeld.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "MTC/ABS" op
het matrixdisplay verschijnt.
In het menu "MTC/ABS" kunnen "MTC" en "ABS" worden uitgescha-
keld.
In "ABS Mode" kan tussen "ROAD" en "SUP MOT" worden gekozen.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
75
Info
Na het inschakelen van het contact zijn de motorfietstrac-
tiecontrole en het ABS weer actief.
In de ABS Mode "ROAD" kan het ABS beide wielen regelen.
In de ABS Mode "SUP MOT" regelt het ABS alleen het voor-
wiel. Aan het achterwiel vindt er geen ABS-regeling plaats.
Het ABScontrolelampje knippert langzaam, om u aan de
actieve ABS Mode "SUP MOT" te herinneren.
In de ABS Mode "SUP MOT" kan het achterwiel blokkeren
gevaar voor vallen.
7.10.11 "Load"
401833-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
Motor draait.
UP- of DOWNtoets indrukken tot het menu "Load" op het
matrixdisplay verschijnt. Door het indrukken van de SETtoets
wordt het menu geopend.
Met de UP of DOWNtoets een beladingstoestand selecteren en
met de SETtoets bevestigen.
In het menu "Load" zijn vier beladingstoestanden beschikbaar.
De instelling van de veervoorspanning en de uitgaande demping
worden aangepast aan de beladingstoestand.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
76
7.10.12 "Damping"
401831-01
UP- of DOWNtoets indrukken tot het menu "Damping" op het
matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
Met de UP of DOWNtoets een dempinginstelling selecteren en
met de SETtoets bevestigen.
In het menu "Damping" zijn de instellingen "SPORT", "STREET" en
"COMFORT" beschikbaar.
Info
Wanneer de instelling in "Drive Mod" wordt gewijzigd, wij-
zigt tegelijkertijd de respectieve instelling bij "Damping".
7.10.13 "Drive Mod"
L01437-10
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Drive Mod" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
Info
Wanneer de instelling in "Drive Mod" wordt gewijzigd,
wijzigt tegelijkertijd de respectieve instelling bij "Dam-
ping".
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
77
Met de UP- of DOWNknop door het menu navigeren. Met de
SETknop kunnen op elkaar afgestemde instellingen van motor
en tractiecontrole worden geselecteerd.
SPORT gehomologeerd vermogen met zeer directe res-
pons, de tractiecontrole laat een hogere slip aan het ach-
terwiel toe
STREET gehomologeerd vermogen met evenwichtige
respons, de tractiecontrole laat een normale slip aan het
achterwiel toe
RAIN gereduceerd, gehomologeerd vermogen voor betere
rijbaarheid, de tractiecontrole laat een normale slip aan
het achterwiel toe
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
78
7.10.14 Menu-overzicht
F01246-01
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
79
KTM-startscherm
Menutoetsen
"Favorites"
"Trip 1"
"Trip 2"
"General Info"
"TPMS" (alleen actief als TPMS beschikbaar is)
"Set Favorites"
"Settings"
"Warning" (alleen actief als er meldingen zijn)
"Heating"
"MTC/ABS"
"Load"
"Damping"
"Drive Mod"
7.10.15 "Language"
402431-10
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
Door de SETtoets nog een keer in te drukken de taal selecte-
ren.
De menutalen zijn Engels US, Engels UK, Duits, Italiaans, Frans
en Spaans.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
80
7.10.16 "Distance"
402431-11
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Distance" het matrixdis-
play met een zwarte achtergrond wordt weergegeven. Door nog
een keer op de SETtoets te drukken wordt de eenheid inge-
steld.
De eenheid kilometer "km" of mijl "mi" voor de afstand selecteren.
7.10.17 "Temp"
402431-12
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Temp" het matrixdisplay
met een zwarte achtergrond wordt weergegeven. Door nog een
keer op de SETtoets te drukken wordt de eenheid ingesteld.
De eenheid "°C" of "°F" voor de temperatuurindicatie selecteren.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
81
7.10.18 "Pressure"
402431-13
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Pressure" het matrixdis-
play met een zwarte achtergrond wordt weergegeven. Door nog
een keer op de SETtoets te drukken wordt de eenheid inge-
steld.
De eenheid "bar" of "psi" selecteren.
7.10.19 "Fuel Cons"
402431-14
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Fuel Cons" op het matrix-
display met een zwarte achtergrond wordt weergegeven. Door
nog een keer op de SETtoets te drukken wordt de eenheid
ingesteld.
Eén van de mogelijke verbruiksindicaties selecteren.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
82
7.10.20 "Clock/Date"
F01247-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Clock/Date" op het matrix-
display met een zwarte achtergrond wordt weergegeven. Door
de SETknop nog eens in te drukken, wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNknop door het menu navigeren. Met de
SETknop wordt de tijd of de datum ingesteld.
Nadat de accu van het voertuig gescheiden is geweest, moeten tijd
en datum op het matrixdisplay opnieuw worden ingesteld.
7.10.21 "Shift Light"
L01433-10
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Shift Light" op het matrix-
display met een zwarte achtergrond wordt weergegeven. Door
de SETknop nog eens in te drukken, wordt het menu geopend.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
83
Met de UP- of DOWNknop functie selecteren. Met de SETknop
wordt het toerental voor de schakelindicator ingesteld.
Als het motortoerental "RPM 1" bereikt, knippert de schakelindica-
tor.
Als het motortoerental "RPM 2" bereikt, brandt de schakelindicator.
Functie "Shift Light" in- of uitschakelen.
7.10.22 "Heat Grip"
L01439-15
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Heat Grip" op het matrix-
display met een zwarte achtergrond wordt weergegeven. Door
nog een keer op de SETknop te drukken, wordt het menu voor
handgreepverwarming in- of uitgeschakeld.
Menu voor handgreepverwarming in- of uitschakelen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
84
7.10.23 "cLightTest"
S01581-10
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken tot "cLightTest" het matrixdisplay
met een zwarte achtergrond wordt weergegeven. Door de toets
SET nog een keer in te drukken wordt de test voor de bochtver-
lichting gestart.
De segmenten van de linker bochtverlichting gaat een voor een
branden, beginnend met het onderste segment.
Als de test voor de linker bochtverlichting afgesloten is, brandt het
bovenste segment permanent.
Door de toets SET nog een keer in te drukken wordt de test voor de
rechter bochtverlichting herhaald.
Als de test voor de rechter bochtverlichting afgesloten is, brandt
het bovenste segment permanent.
Door de toets SET nog een keer in te drukken wordt de test beëin-
digd en de bochtverlichting uitgeschakeld.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
85
7.10.24 "DRL"
S01581-11
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDagrijlicht is bij slecht zicht
geen vervanging voor dimlicht.
Bij zeer slecht zicht door mist, sneeuw of regen kan
de automatische omschakeling tussen dagrijlicht en
dimlicht slechts beperkt ter beschikking staan.
Steeds controleren of de juiste verlichting is gese-
lecteerd.
Dagrijlicht voor het rijden of bij stilstand via het
menu uitschakelen, zodat het dimlicht permanent
is ingeschakeld.
Houdt u zich aan de wettelijke vereisten voor het
dagrijlicht.
UP- of DOWNtoets indrukken tot "DRL" op het matrixdisplay
met een zwarte achtergrond wordt weergegeven. Door nog een
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
86
keer op de SETknop te drukken, wordt het dagrijlicht in- of
uitgeschakeld.
Dagrijlicht in- of uitschakelen.
7.10.25 "Quick Shift"
S01581-12
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot "Quick Shift" ( pag. 111) op
het matrixdisplay met een zwarte achtergrond wordt weerge-
geven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt de
Quickshifter in- of uitgeschakeld.
Quickshifter in- of uitschakelen.
ERGONOMIE 8
87
8.1 Stuurstand
402651-11
Aan de bovenste kroonplaat bevinden zich twee boringen op een
afstand
A
van elkaar.
Afstand boringen
A
15 mm
De stuuradapters kunnen 180° worden gedraaid.
Het stuur kan in vier verschillende posities worden gemonteerd.
Daardoor is het mogelijk, het stuur in de aangenaamste positie
voor de bestuurder te zetten.
8.2 Stuurstand instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen gerepareerd stuur vormt een veiligheidsrisico.
Als het stuur werd verbogen of uitgelijnd, treedt materiaalmoeheid op. Hierdoor kan het stuur breken.
Vervang het stuur, als het stuur is verbogen of beschadigd.
8 ERGONOMIE
88
402651-10
Schroeven
1
verwijderen. Stuurklem
2
verwijderen. Stuur
verwijderen en naar achteren wegleggen.
Info
Componenten door afdekken tegen beschadiging
beschermen.
Kabels en leidingen niet knikken.
Schroeven
3
verwijderen. Stuuradapters
4
verwijderen.
Stuuradapters in de gewenste richting boven boring
A
of
B
positioneren.
Info
De stuuradapters zijn aan één zijde langer en hoger.
Stuuradapters links en rechts gelijkmatig positioneren.
Schroeven
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuur-
adapter
M10 40 Nm
Loctite
®
243™
ERGONOMIE 8
89
S01102-12
Stuur positioneren.
Info
Erop letten dat de kabels en leidingen correct worden
gelegd.
Stuurklem positioneren. Schroeven
1
monteren, maar nog
niet vastdraaien.
De markering
C
van de stuurschaal is naar de bovenrand
van de stuurklem gericht.
De hartlijn
D
van de stuurschaal is naar het midden van
de stuurklem gericht.
Stuurklem met schroeven
1
eerst aan de langere, hogere
zijde van de stuuradapters tegen elkaar schroeven.
Schroeven
1
gelijkmatig vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuurklem M8 20 Nm
8 ERGONOMIE
90
F01230-10
Op het voertuig plaatsen en in horizontale positie beide spie-
gels instellen.
Minimale afstand
A
tussen spiegelstang en windscherm aan
beide zijden controleren bij volledig gedraaid stuur.
Voorgeschreven waarde
Minimale afstand
A
tussen
spiegelstand en windscherm
9 mm
»
Wanneer de minimale afstand
A
tussen spiegelstand en
windscherm onderschreden is:
Stuuruitslag instellen. ( pag. 91)
Ervoor zorgen dat er voldoende afstand is tussen de bedie-
ningselementen en de tank wanneer het stuur na voltooiing van
de werkzaamheden volledig omhoog wordt gezet.
ERGONOMIE 8
91
8.3 Stuuruitslag instellen
F01228-10
Moeren
1
losdraaien.
Ervoor zorgen dat na voltooiing van de werkzaamheden genoeg
stuuruitslag overblijft.
Info
Schroeven niet helemaal losdraaien.
Minimaal vijf schroefgangen moeten ingeschroefd zijn.
Stuuruitslag door het draaien van de stelschroeven
2
links en
rechts instellen.
Voorgeschreven waarde
Minimale afstand tussen
spiegelstand en windscherm
9 mm
Stelschroeven
2
zo draaien dat de stuuruitslag links en
rechts gelijkmatig wordt ingesteld.
Moeren
1
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige moeren chas-
sis
M8 25 Nm
Ervoor zorgen dat er voldoende afstand is tussen de bedie-
ningselementen en de tank wanneer het stuur na voltooiing van
de werkzaamheden volledig omhoog wordt gezet.
8 ERGONOMIE
92
8.4 Windscherm instellen
Info
Niet instellen tijdens het rijden.
S01567-01
Windscherm in rijrichting drukken.
Het windscherm is ontgrendeld.
S01569-10
Om het windscherm in de gewenste positie te brengen, wind-
scherm omhoog of omlaag schuiven.
ERGONOMIE 8
93
S01568-10
Windscherm tegen de rijrichting in, in de vergrendeling druk-
ken.
Het windscherm is vergrendeld.
8.5 Uitgangspositie koppelingshendel instellen
H01288-10
Koppelingshendel naar voren drukken.
Uitgangspositie van de koppelingshendel met de
stelschroef
1
aanpassen aan de grootte van de hand.
8 ERGONOMIE
94
Info
Als de stelschroef met de klok mee wordt gedraaid,
komt de koppelingshendel verder van het stuur af te
staan.
Als de stelschroef tegen de klok in wordt gedraaid,
komt de koppelingshendel dichter bij het stuur te
staan.
Het instelbereik is beperkt.
Stelschroef alleen met de hand draaien, geen geweld
gebruiken.
Niet instellen tijdens het rijden.
8.6 Uitgangspositie van de handremhendel instellen
H01289-10
Remhendel naar voren voor drukken.
Uitgangspositie van de remhendel met de stelschroef
1
aan
de grootte van de hand aanpassen.
ERGONOMIE 8
95
Info
Als de stelschroef met de klok mee wordt gedraaid,
komt de remhendel verder van het stuur af te staan.
Als de stelschroef tegen de klok in wordt gedraaid,
komt de remhendel dichter bij het stuur te staan.
Het instelbereik is beperkt.
Stelschroef alleen met de hand draaien, geen geweld
gebruiken.
Niet instellen tijdens het rijden.
8.7 Uitgangspositie rempedaal instellen
F01224-10
Moer
1
losdraaien.
Rempedaal omlaag duwen, om de drukstang
2
gemakkelijker
te kunnen draaien.
Drukstang draaien, totdat het rempedaal in de gewenste stand
staat.
Info
Het instelbereik is beperkt.
Minimaal vijf schroefgangen moeten in het kogelschar-
nier ingeschroefd zijn.
Moer
1
vastdraaien.
8 ERGONOMIE
96
8.8 Trapper van rempedaal instellen
F01225-10
Schroef
1
met trapper van rempedaal verwijderen.
Om de lengte van het rempedaal in te stellen, de trapper van
het rempedaal met behulp van de schroef
1
in één van de
boringen
2
positioneren.
Voorgeschreven waarde
Standaard Middelste boring
Schroef
1
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef trapper
rempedaal
M6 10 Nm
Loctite
®
243™
ERGONOMIE 8
97
8.9 Uitgangspositie versnellingshendel controleren
Info
De versnellingshendel mag bij het rijden in de uitgangspositie niet tegen de laars liggen.
Als de versnellingshendel steeds tegen de laars ligt, wordt de aandrijving te veel belast en kunnen storin-
gen van de Quickshifter optreden.
00
0
AA
400692-10
In de rijpositie op het voertuig gaan zitten en de afstand
A
tussen de bovenkant van de laars en versnellingshendel meten.
Afstand versnellingshendel
tot bovenkant laars
10 20 mm
» Als de afstand niet met de voorgeschreven waarde overeen-
komt:
Uitgangspositie van de versnellingshendel instellen.
( pag. 98)
8 ERGONOMIE
98
8.10 Uitgangspositie versnellingshendel instellen
S01570-10
Moer
1
losdraaien en daarbij aan draadstang
2
tegenhou-
den.
Info
Moer
1
heeft linkse schroefdraad.
Moer
3
losdraaien en daarbij aan draadstang
2
tegenhou-
den.
Door draaien van de draadstang
2
versnellingshendel instel-
len.
Info
Het instelbereik is beperkt.
De versnellingshendel mag bij het schakelen de voer-
tuigcomponenten niet raken.
Moer
3
vastdraaien en daarbij aan draadstang
2
tegenhou-
den.
Voorgeschreven waarde
Moer schakelstang M8 12 Nm
Moer
1
vastdraaien en daarbij aan draadstang
2
tegenhou-
den.
ERGONOMIE 8
99
Voorgeschreven waarde
Moer schakelstang M8LH 12 Nm
8.11 Versnellingshendelvlak instellen
S01571-10
Schroef
1
met versnellingshendelvlak verwijderen.
Versnellingshendelvlak met schroef afhankelijk van
de gewenste hendellengte in een van de boringen
2
positioneren.
Voorgeschreven waarde
Standaard Middelste boring
Schroef vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef versnel-
lingshendelvlak
M6 10 Nm
Loctite
®
243™
9 INBEDRIJFSTELLING
100
9.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfstelling
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zich-
zelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede
broek en jas met bescherming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke
voorschriften.
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
INBEDRIJFSTELLING 9
101
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden.
Inrijfase 200 km
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken.
De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen.
Info
Houd er bij het gebruik van het voertuig rekening mee dat andere mensen last kunnen hebben van over-
matig lawaai.
Zorg ervoor dat de werkzaamheden van de leveringsinspectie worden uitgevoerd door een geautoriseerde KTM-
garage.
U ontvangt het leveringsdocument en het service- en garantieboekje bij de overdracht van het voertuig.
Voordat u voor het eerst gaat rijden, moet u de volledige bedieningshandleiding goed doorlezen.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningselementen.
Stel de motorfiets in op uw behoeften zoals beschreven in het hoofdstuk Ergonomie.
9 INBEDRIJFSTELLING
102
Oefen voordat u een lange rit gaat maken eerst op een geschikt terrein, zodat u gewend raakt aan het bestu-
ren van de motorfiets. Probeer ook eens zo langzaam mogelijk te rijden zodat u meer gevoel voor de motorfiets
krijgt.
Houd tijdens het rijden het stuur met beide handen vast en laat de voeten op de voetsteunen rusten.
Motor inrijden.
9.2 Motor inrijden
Tijdens de inrijperiode het aangegeven motortoerental niet overschrijden.
Voorgeschreven waarde
Maximaal motortoerental
Tijdens de eerste: 1.000 km 6.500 1/min
Na de eerste: 1.000 km 10.500 1/min
Tip
Tijdens de inrijperiode het schakellicht instellen op het aangegeven motortoerental.
Vol gasgeven vermijden!
INBEDRIJFSTELLING 9
103
9.3 Voertuig beladen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTotaal gewicht en aslasten beïnvloeden het rijgedrag.
Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de
bestuurder en bijrijder met beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Overschrijd het hoogst toegestane totaalgewicht en de aslasten niet.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerkeerde montage van de koffer of de tanktas heeft invloed op het rijgedrag.
De koffer en tanktas volgens de gegevens van de fabrikant monteren en vastmaken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag bij hoge snelheid.
De snelheid aanpassen aan de extra belasting. Rijd langzamer als uw motorfiets is beladen met kof-
fers of andere bagage.
Maximale snelheid met bagage 130 km/h
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVernietiging van het koffersysteem.
Als u bagagekoffers op uw motorfiets heeft gemonteerd, moet u ook de aanwijzingen van de fabrikant
over de maximale belading in acht nemen.
9 INBEDRIJFSTELLING
104
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage beperkt de zichtbaarheid.
Als het achterlicht is afgedekt bent u, vooral als het donker is, slechter zichtbaar voor andere verkeer-
deelnemers.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHoge belading verandert het rijgedrag en verlengt de remweg.
De snelheid aan eventuele extra belading aanpassen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage heeft invloed op het rijgedrag.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor brandEen heet uitlaatsysteem kan de bagage doen verbranden.
De bagage zo bevestigen, dat deze niet aan het hete uitlaatsysteem kan verbranden of schroeien.
Als u bagage meeneemt moet deze veilig worden vastgezet, zo veel mogelijk in het midden van het voertuig en
moet het gewicht gelijkmatig zijn verdeeld over het voor- en achterwiel.
Houdt u zich aan het maximaal toegestane totaalgewicht en de maximale asbelasting.
INBEDRIJFSTELLING 9
105
Voorgeschreven waarde
Maximaal toegestaan totaalgewicht 456 kg
Hoogst toegestane asbelasting voor 165 kg
Maximale asbelasting achter 320 kg
10 RIJ-INSTRUCTIES
106
10.1 Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname
Info
Voordat u gaat rijden controleren of het voertuig in een goede staat is en of er veilig mee kan worden gere-
den.
Bij het rijden moet het voertuig technisch in een onberispelijke staat zijn.
Motoroliepeil controleren. ( pag. 233)
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 169)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 174)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 173)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 177)
Controleren of het remsysteem goed werkt.
Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren. ( pag. 227)
Kettingvervuiling controleren. ( pag. 144)
Kettingspanning controleren. ( pag. 146)
Bandentoestand controleren. ( pag. 189)
Bandenspanning controleren. ( pag. 191)
Controleren of alle bedieningselementen goed zijn ingesteld en soepel bewegen.
Werking van de elektrische installatie controleren.
Controleren of de bagage correct is bevestigd.
Instelling achteruitkijkspiegel controleren.
Brandstofvoorraad controleren.
RIJ-INSTRUCTIES 10
107
10.2 Voertuig starten
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg
hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenElektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbre-
kende accu beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
Aanwijzing
MotorschadeHoge toerentallen bij koude motor hebben een negatief effect op de levensduur van de motor.
Rij de motor altijd met een laag toerental warm.
10 RIJ-INSTRUCTIES
108
H01290-01
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in
de stand ON draaien.
Na het inschakelen van het contact is gedurende ongeveer
2 seconden het geluid van de werkende brandstofpomp
te horen. Tegelijkertijd wordt de functiecontrole van het
gecombineerde instrument uitgevoerd.
Het ABScontrolelampje gaat branden en gaat na het
beginnen met rijden weer uit.
Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
Het groene stationair-controlelampje brandt.
H01278-16
E-starterknop indrukken .
RIJ-INSTRUCTIES 10
109
Info
E-startknop pas indrukken als de functiecontrole van
het gecombineerde instrument is afgerond.
Tijdens het starten GEEN gas geven. Als er tijdens het
starten gas wordt gegeven, wordt geen brandstof inge-
spoten door het motormanagement en de motor slaat
dan niet aan.
Maximaal 5 seconden de e-startknop indrukken. Tot
de volgende startpoging minimaal 5 seconden wachten.
Deze motorfiets is uitgerust met een veiligheidsstart-
systeem. De motor kan alleen worden gestart als de
versnelling in vrij is geschakeld of als bij geschakelde
versnelling de koppelingshendel is getrokken. Als u met
uitgeklapte zijstandaard naar een versnelling schakelt,
blijft de motor stilstaan.
Motorfiets van de zijstandaard nemen.
10.3 Beginnen met rijden
Koppelingshendel trekken, in de 1e versnelling zetten, koppelingshendel langzaam vrijgeven en gelijktijdig
voorzichtig gasgeven.
10 RIJ-INSTRUCTIES
110
10.4 Beginnen met rijden met HHC (Optie: Hill Hold Control)
402422-01
De HHC is een optionele extra functie van het remsysteem.
De HHC voorkomt dat de motorfiets op hellingen het per ongeluk
achterkant rolt.
De HHC herkent wanneer op een helling wordt gestopt en activeert
de achterwielrem.
Na het loslaten van de remhendel blijft de remkracht maximaal
5 seconden behouden, zolang de motorfiets niet vooruit beweegt.
Bij het starten zet de HHC de achterwielrem automatisch los.
Info
Als HHC actief is, knippert het TCcontrolelampje .
Ook als de motor uit staat, kan de HHC actief zijn bij inge-
schakeld contact.
Om achteruit te rollen bij actieve HHC, 5 seconden wach-
ten, ´in neutraal schakelen en contact uitschakelen.
Als de HHC na 5 seconden geen start herkent, wordt de remkracht
automatisch zacht verlaagd.
Als de remhendel bediend wordt, wordt de HHC weer gereacti-
veerd.
RIJ-INSTRUCTIES 10
111
10.5 Quickshifter
H01163-10
Als de Quickshifter geactiveerd is, kan onder last zonder bediening
van de koppeling in een hogere versnelling worden geschakeld.
Omdat de gashendel niet moet worden gesloten, kan zonder onder-
brekingen worden geschakeld.
De Quickshifter herkent aan de hand van de schakelaspositie of er
moet worden geschakeld en zendt een overeenkomstig signaal naar
de motorbesturing.
Als de Quickshifter in het gecombineerde instrument is gedeacti-
veerd, moet bij elke keer schakelen zoals gebruikelijk de koppeling
worden bediend.
De Quickshifter ondersteunt geen terugschakelen, schakelen in
overrunmodus of schakelen in onbelaste toestand.
10 RIJ-INSTRUCTIES
112
10.6 Schakelen, rijden
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBij een abrupte verandering van de belasting kunt u de controle over de motor-
fiets verliezen.
Abrupte lastverplaatsing en hard remmen vermijden.
De snelheid aan de gewijzigde rijwegsituatie aanpassen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTerugschakelen bij een hoog motortoerental blokkeert het achterwiel en overbe-
last de motor.
Schakel bij een hoog toerental niet terug naar een lagere versnelling.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde contactsleutelstand zorgt voor storingen.
De contactsleutelstand tijdens het rijden niet veranderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet uitvoeren van instellingen aan het voertuig leidt af van het verkeer.
Instelwerkzaamheden aan een stilstaand voertuig uitvoeren.
RIJ-INSTRUCTIES 10
113
Waarschuwing
Gevaar voor letselDoor verkeerd gedrag kan de bijrijder van de motorfiets vallen.
Ervoor zorgen dat de bijrijder correct op de buddyseat zit, de voeten op de voetsteunen van de bijrij-
der zet en zich aan de bestuurder of grepen vasthoudt.
Neem hierbij ook de in uw land geldende voorschriften over de minimumleeftijd voor bijrijders in
acht.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRiskant rijgedrag vormt een groot risico.
Volg de verkeersregels en rijd defensief en anticiperend, om gevaren zo vroeg mogelijk te herkennen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenKoude banden hebben minder grip.
De eerste kilometers rustig en voorzichtig rijden, tot de banden op temperatuur zijn.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden.
Inrijfase 200 km
10 RIJ-INSTRUCTIES
114
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTotaal gewicht en aslasten beïnvloeden het rijgedrag.
Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de
bestuurder en bijrijder met beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Overschrijd het hoogst toegestane totaalgewicht en de aslasten niet.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage heeft invloed op het rijgedrag.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor een val kan het voertuig sterker beschadigd raken dan eerst het geval lijkt.
Het voertuig na een val op dezelfde wijze als voor ingebruikname controleren.
Aanwijzing
MotorschadeOngefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect op de levensduur van de motor.
Zonder luchtfilter dringt stof en vuil in de motor.
Gebruik het voertuig nooit zonder luchtfilter.
Aanwijzing
MotorschadeBij oververhitting raakt de motor beschadigd.
Stop onmiddellijk volgens de verkeersregels en schakel de motor uit wanneer de waarschuwing voor de koel-
middeltemperatuur verschijnt.
Laat de motor en het koelsysteem afkoelen.
Controleer resp. corrigeer het koelmiddelpeil bij afgekoeld koelsysteem.
RIJ-INSTRUCTIES 10
115
Aanwijzing
Beschadiging van de aandrijvingDe aandrijving raakt door verkeerd gebruik van de Quickshifter beschadigd.
De Quickshifter is alleen actief wanneer onder last in een hogere versnelling wordt geschakeld.
Alleen als de functie in het gecombineerde instrument geactiveerd is, kan de Quickshifter worden gebruikt.
Als de koppelingshendel wordt getrokken, is de Quickshifter niet actief.
Gebruik de Quickshifter uitsluitend om onder last in een hogere versnelling te schakelen.
Motortoerental voor schakelen > 2.500 1/min
Trek om te schakelen in overrunmodus of in onbelaste toestand aan de koppelingshendel.
Trek om terug te schakelen aan de koppelingshendel.
Info
Als tijdens het rijden ongewone geluiden optreden, meteen stoppen, motor uitzetten en contact opnemen
met een geautoriseerde KTM-garage.
402299-11
Als de omstandigheden het toestaan (helling, rijsituatie e.d.),
kunt u naar hogere versnellingen schakelen.
Gas terugnemen, gelijktijdig koppelingshendel trekken, naar
volgende versnelling schakelen, koppelingshendel vrijgeven en
gas geven.
10 RIJ-INSTRUCTIES
116
Info
De posities van de 6 voorwaartse versnellingen zijn
weergegeven op de afbeelding. De vrije stand bevindt
zich tussen de 1e en 2e versnelling. De 1e versnelling
is de start- of bergversnelling.
Als de Quickshifter in het gecombineerde instrument geacti-
veerd is, kunt u onder last in een hogere versnelling schakelen
zonder aan de koppelingshendel te trekken.
Voorgeschreven waarde
Motortoerental voor schake-
len
> 2.500 1/min
Info
Trek de versnellingshendel snel helemaal tot de aan-
slag, zonder de stand van de gashendel te wijzigen.
Nadat met een volledig opengedraaide gashendel de maximale
snelheid is bereikt, deze tot ¾ gas terugdraaien. Pas uw snel-
heid aan de weggesteldheid en weersituatie aan. De snelheid
verlaagt nauwelijks, maar er wordt aanmerkelijk minder brand-
stof verbruikt.
Slechts zo veel gas geven als de rijbaan en de weersomstandig-
heden toestaan. Vooral in bochten mag niet worden geschakeld
en slechts voorzichtig gas worden gegeven.
RIJ-INSTRUCTIES 10
117
Voor het terugschakelen van de motorfiets indien nodig afrem-
men en tegelijkertijd gas terugnemen.
Koppelingshendel trekken en in een lagere versnelling schake-
len, koppelingshendel langzaam vrijgeven en gas geven of nog
een keer schakelen.
Info
Ook als de Quickshifter in het gecombineerde instru-
ment geactiveerd is, moet voor het terugschakelen aan
de koppelingshendel worden getrokken.
Als de motor bijvoorbeeld afslaat bij een kruising, hoeft u
alleen de koppelingshendel te trekken en de e-startknop in
te drukken. De versnelling hoeft niet stationair te worden
geschakeld.
Zet de motor uit als het voertuig langere tijd stationair draait of
stilstaat.
Wanneer het waarschuwingslampje voor de oliedruk gaat
branden, onmiddellijk volgens de geldende verkeersregels stop-
pen en de motor stilleggen. Contact opnemen met geautori-
seerde KTM-garage.
Wanneer het storingslampje tijdens het rijden gaat branden,
onmiddellijk volgens de geldende verkeersregels stoppen.
Wanneer tijdens het rijden het algemene waarschuwings-
lampje gaat branden, toont het matrixdisplay 10 seconden
een melding.
10 RIJ-INSTRUCTIES
118
Info
Bijzonder belangrijke meldingen worden in het
menu "Warning" opgeslagen.
Als het symbool glad wegdek op het gecombineerde instru-
ment verschijnt, is een glad wegdek mogelijk. De snelheid aan-
passen aan de gewijzigde situatie.
10.7 MSR (Optie: Motorslipregeling)
402423-01
De MSR is een optionele functie van de motorregeling.
Als de motorremwerking te hoog wordt, verhindert de MSR, dat het
achterwiel tijdens het rechtuitrijden blokkeert of bij schuine stand
wegglijdt.
Om slippen van het achterwiel te voorkomen, opent de MSR de
smoorkleppen slechts zover als absoluut noodzakelijk is.
De MSR wordt ingezet op oppervlakken waar de wrijvingswaarde te
laag is om de Anti-Hopping-koppeling te openen.
Om de rijveiligheid verder te verhogen, is de MSR afhankelijk van
de schuine stand.
Info
Bij uitgeschakeld ABS, uitgeschakelde MTC of actieve
Drive Mode Sup Mot ( pag. 231) is de MSR niet actief.
RIJ-INSTRUCTIES 10
119
10.8 Afremmen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaketten en remschijven te drogen en vuil te verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen poreus drukpunt van voor- en/of achterwielrem vermindert de remwerking.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken.
De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHoger totaal gewicht verlengt de remweg.
Hou rekening met een langere remweg, als u met een bijrijder of met bagage rijdt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenStrooizout op de straat belemmert het remsysteem.
Meerdere keren voorzichtig remmen om strooizout van de remplaketten en remschijven te verwijderen.
10 RIJ-INSTRUCTIES
120
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenABS kan de remweg in bepaalde situaties verlengen.
Pas de remwijze aan de rijsituatie en rijwegsituatie aan.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor te sterk afremmen blokkeren de wielen.
De werking van het ABS kan alleen worden gegarandeerd, indien ABS is ingeschakeld.
ABS ingeschakeld laten om de beschermende functie te gebruiken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRijhulpvoorzieningen kunnen ongevallen alleen binnen de fysieke grenzen verhin-
deren.
Extreme rijsituaties zoals bagage met hoog zwaartepunt, wisselende straatoppervlakken, steile hellingen
of hard remmen zonder ontkoppelen kunnen niet altijd worden gecompenseerd.
Pas het rijgedrag aan de toestand van de rijweg en uw rijvaardigheden aan.
Voor het remmen gas terugnemen en tegelijkertijd remmen met de voorwiel- en achterwielrem.
Info
Met ABS kunt u zowel bij een volledige afremming als bij een slecht contact met de ondergrond op
zandige, natte of gladde ondergrond de volledige remkracht gebruiken, zonder het risico te lopen dat
de wielen blokkeren.
RIJ-INSTRUCTIES 10
121
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet achterwiel kan door de motorremwerking blokkeren.
Trek aan de koppelingshendel wanneer u vol remt, een noodstop maakt of wanneer u op gladde
ondergrond afremt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSchuine stand of zijdelings afhellende ondergrond vermindert de maximaal
mogelijke vertraging.
Beëindig het remmen indien mogelijk voordat u een bocht inrijdt.
Het remmen moet altijd voor het begin van de bocht zijn afgerond. Schakel daarbij afhankelijk van de snel-
heid naar een lagere versnelling.
Gebruik bij langdurig bergaf rijden de remwerking van de motor. Schakel daarvoor een of twee versnellingen
terug en hierbij de motor niet op een te hoog toerental laten draaien. Zo hoeft u veel minder te remmen en
raken de remmen niet oververhit.
10 RIJ-INSTRUCTIES
122
10.9 Stoppen, parkeren
Waarschuwing
Gevaar voor letselOnbevoegd handelende personen vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Laat het voertuig nooit zonder opzicht achter, als de motor loopt.
Beveilig het voertuig tegen gebruik door onbevoegden.
Blokkeer het stuur en verwijder de contactsleutel als u het voertuig onbeheerd achterlaat.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer
heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze
voertuigcomponenten zijn afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Aanwijzing
MateriaalschadeEen onjuiste handelwijze bij parkeren beschadigt het voertuig.
Als het voertuig wegrolt of omvalt, kan aanzienlijke schade ontstaan.
De onderdelen voor parkeren van het voertuig zijn alleen berekend op het voertuiggewicht.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Zorg ervoor dat niemand op het voertuig gaat zitten wanneer het voertuig op de standaard staat.
RIJ-INSTRUCTIES 10
123
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
Motorfiets afremmen.
Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF draaien.
Info
Als de motor met de noodstopschakelaar is uitgeschakeld en op het contactslot de ontsteking inge-
schakeld blijft, wordt de stroomvoeding van de meeste stroomverbruikers niet onderbroken. Daardoor
raakt de accu leeg. De motor dus altijd met het contactslot uitzetten, de noodstopschakelaar is uitslui-
tend bestemd voor noodsituaties.
Motorfiets parkeren op vaste ondergrond.
Zijstandaard met de voet helemaal naar voren zwenken en met het voertuig belasten.
Het stuur blokkeren; daarvoor het stuur naar links zetten, zwarte contactsleutel in de stand OFF indrukken
en in de stand LOCK draaien. Om het vergrendelen in de stuurblokkering gemakkelijker te maken, het stuur
iets heen en weer bewegen. Zwarte contactsleutel eruit trekken.
10 RIJ-INSTRUCTIES
124
10.10 Transporteren
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
401475-01
Motor uitzetten.
Motorfiets met spanriemen of andere geschikte bevestigings-
middelen beveiligen tegen omvallen en wegrollen.
RIJ-INSTRUCTIES 10
125
10.11 Brandstof tanken
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als
brandstof in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor een slechte brandstofkwaliteit vervuilt het brandstoffilter.
10 RIJ-INSTRUCTIES
126
In sommige landen en regio's is de beschikbare brandstofkwaliteit en -reinheid eventueel onvoldoende. Dit leidt
tot problemen in het brandstofsysteem.
Tank uitsluitend schone brandstof die aan de aangegeven norm voldoet. (De geautoriseerde KTM-garage is u
graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
H01291-10
Motor uitzetten.
Tankdop openen. ( pag. 47)
Brandstoftank tot maximaal aan de onderkant
A
van de vul-
opening met brandstof vullen.
Brandstoftankinhoud
totaal ca.
23 l Brandstof super
loodvrij (ROZ 95)
( pag. 279)
Tankdop sluiten. ( pag. 49)
SERVICESCHEMA 11
127
11.1 Extra informatie
Voor alle verdergaande werkzaamheden, die resulteren uit de verplichte werkzaamheden resp. de aanbevolen
werkzaamheden, moet een extra opdracht worden verstrekt, die ook apart in rekening wordt gebracht.
Afhankelijk van de lokale gebruiksomstandigheden kunnen in uw land afwijkende service-intervallen gelden.
In het kader van technische ontwikkelingen kunnen intervallen en omvang van afzonderlijke servicebeurten ver-
anderen. Het meest recente serviceschema vindt u altijd op KTM-Dealer.net. Uw geautoriseerde KTM-dealer advi-
seert u graag.
11.2 Verplichte werkzaamheden
om de twee jaar
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitlezen.
Uitlaatkleppenbesturing controleren met KTMdiagnosetool.
Controleren of de elektrische installatie werkt.
Motorolie vervangen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. ( pag. 234)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 173)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 177)
Remschijven controleren. ( pag. 168)
Remkabels controleren op beschadiging en lekkage.
11 SERVICESCHEMA
128
om de twee jaar
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Remvloeistof van voorwielrem vervangen.
Remvloeistof van achterwielrem vervangen.
Vloeistof van de hydraulische koppeling vervangen.
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 169)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 174)
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling controleren/corrigeren. ( pag. 155)
Schokdemper en voorvork controleren op lekkages. Service afhankelijk van behoefte en
gebruiksdoel uitvoeren.
Vuilschrapers van de vorkpoten reinigen. ( pag. 162)
Balhoofdlagerspeling controleren.
Bandentoestand controleren. ( pag. 189)
Bandenspanning controleren. ( pag. 191)
Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding controleren. ( pag. 150)
Kettingspanning controleren. ( pag. 146)
Wiellagerspeling meten, wiellagers en achterwielnaaf invetten.
Controleren of de achterwielmoer (rechter zijkant) het voorgeschreven aanhaalmoment
heeft.
SERVICESCHEMA 11
129
om de twee jaar
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Bougies vervangen. (luchtfilter gedemonteerd)
Klepspeling controleren (luchtfilter en bougies gedemonteerd).
SLS-membranen vervangen.
Kabels controleren op beschadiging en montage zonder knikken (brandstoftank uitge-
bouwd).
Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren. ( pag. 227)
Luchtfilter vervangen, luchtfilterbak reinigen.
Brandstofdruk controleren.
CO-aanpassing controleren met KTM-diagnosetool.
Instelling van het lichtsysteem controleren. ( pag. 212)
Controleren of de radiateurventilator werkt.
Eindcontrole: controleren of het voertuig verkeersveilig is en een proefrit maken.
Foutgeheugen na proefrit uitlezen met KTM-diagnosetool.
Serviceweergave met KTM-diagnosetool resetten.
Service op KTM Dealer.net invoeren en noteren in het service- en garantieboekje.
Eenmalig interval
Periodiek interval
11 SERVICESCHEMA
130
11.3 Aanbevolen werkzaamheden
om de vier jaren
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Frame controleren.
Achterbrug controleren.
Olievernevelaars voor koppelingsmering controleren/reinigen.
Achterbruglagers controleren.
Wiellager controleren.
Alle bewegende onderdelen (bijv. zijstandaard, hendels, ketting, ...) smeren en controle-
ren of ze gemakkelijk bewegen.
Aftapslangen legen.
Alle slangen (bijv. brandstof, radiateur, ontluchting, aftapslangen, ...) en manchet-
ten controleren op scheuren, dichtheid en correcte legging.
Controleren of de schroeven en moeren goed vastzitten.
Antivries controleren.
Koelmiddel verversen.
Eenmalig interval
Periodiek interval
CHASSIS AFSTELLEN 12
131
12.1 Voorvork/schokdemper
Met het semi-actieve chassis WP Semiactive Suspension kan het chassis zonder gereedschap individueel worden
afgesteld.
De elektronische chassisbasisinstelling WP Semiactive Suspension regels het de van het chassis permanent, reke-
ning houdend met diverse sensorgegevens.
Daarbij worden de elektrische dempingsventielen aangepast aan de actuele rijsituatie en de toestand van de
ondergrond en de instellingen die de bestuurder heeft ingesteld in de menu's "Load" en "Damping".
Chassis altijd aanpassen aan de rijstijl en de extra belading.
In het menu "Load" kan het chassis worden afgesteld op de beladingssituatie.
In het menu "Damping" kan het dempingsgedrag van het chassis worden ingesteld.
12.2 "Load"
401833-01
In het menu "Load" kunnen afstellingen voor verschillende bela-
dingstoestanden worden gekozen. U kunt kiezen uit rijden zonder
bijrijder, rijden zonder bijrijder met bagage, rijden met bijrijder en
rijden met bijrijder en bagage.
De als laatste gekozen beladingstoestand wordt rechts op het seg-
mentendisplay weergegeven.
Info
De instelling kan door de motorfiets worden overgenomen
als de motorfiets stilstaat en de motor draait.
Het symbool van de laatste beladingstoestand knippert tot-
dat de nieuwe instelling is overgenomen.
12 CHASSIS AFSTELLEN
132
12.3 "Damping"
401831-01
Mogelijke toestanden
SPORT Strakke afstelling van de veerelementen met zeer
directe respons van chassis
STREET Normale afstelling van de veerelementen met
directe respons van chassis
COMFORT Zacht afstelling van de veerelementen met goede
respons van chassis
In het menu "Damping" kunnen verschillende afstellingen voor de
demping van de veerelementen worden gekozen. U kunt kiezen uit
"SPORT", "STREET" en "COMFORT".
Info
Wanneer de instelling in "Drive Mod" wordt gewijzigd, wij-
zigt tegelijkertijd de respectieve instelling bij "Damping".
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
133
13.1 Motorfiets met hefbok achter opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
E00695-01
Bevestiging achter in de hefbok plaatsen.
Hefbok achterwiel schommelarm (61329955000)
Motorfiets rechtop zetten, hefbok in de wielas positioneren en
motorfiets opkrikken.
13.2 Motorfiets van hefbok achter nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
134
402029-10
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Hefbok achter verwijderen en voertuig op de zijstandaard
1
plaatsen.
13.3 Motorfiets met hefbok voor opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 133)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
135
402345-01
Hoofdwerk
Stuur in de rechtuitstand zetten.
Hefbok vooraan met adapter positioneren.
Opnamedoorn (69329965040)
Voorwielmontagebok groot (69329965000)
Hefbok vooraan met de vorkpoten uitlijnen.
Info
Motorfiets altijd eerst achter opkrikken.
Motorfiets voor opkrikken.
13.4 Motorfiets van hefbok voor nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
136
402777-01
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Hefbok voor verwijderen.
13.5 Bijrijderzadel verwijderen
S01106-10
De contactsleutel in het zadelslot
1
steken en met de klok
mee draaien.
Bijrijderzadel vooraan optillen, richting de brandstoftank trek-
ken en naar boven toe verwijderen.
Contactsleutel eruit trekken.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
137
13.6 Bijrijderzadel monteren
402652-10
De haak aan het bijrijderzadel in de beugels aan de frame-
arm
1
haken.
Bijrijderzadel vooraan neerlaten en naar achteren schuiven.
De vergrendelingsbout
2
in de slotbehuizing positioneren en
bijrijderzadel vooraan omlaag duwen.
De vergrendelingsbout vergrendelt met een hoorbare klik.
Controleren of het bijrijderzadel correct is gemonteerd.
13.7 Bestuurderszadel verwijderen
Voorwerk
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 136)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
138
S01104-10
Hoofdwerk
Zadelontgrendeling
1
in pijlrichting duwen en bestuurdersza-
del achteraan optillen.
Bestuurderszadel vooraan losmaken en verwijderen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
139
13.8 Bestuurderszadel monteren
401921-10
Hoofdwerk
Uitsparingen
1
van bestuurderszadel aan brandstoftank
haken en bestuurderszadel naar voren schuiven.
De vergrendelingsbout
2
in de slotbehuizing positioneren en
bestuurderszadel achteraan omlaag duwen.
De vergrendelingsbout vergrendelt met een hoorbare klik.
Controleren of het bestuurderszadel correct is gemonteerd.
Nawerk
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 137)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
140
13.9 Windscherm demonteren
S01574-10
Schroeven
1
verwijderen en windscherm
2
verwijderen.
13.10 Windscherm monteren
S01574-11
Windscherm
1
positioneren.
Schroeven
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef windscherm M5 3,5 Nm
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
141
13.11 Einddemper demonteren
H01297-10
Schroef
1
verwijderen.
Uitlaatklem verwijderen.
R00006-10
Schroef
2
verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor letselBeweeglijke delen van de uitlaat-
klep vormen een gevaar voor letsel.
Raak de uitlaatklep niet aan als de einddemper
verwijderd is.
Zorg ervoor dat niemand beklemd raakt wanneer de
uitlaatklep wordt aangestuurd.
Einddemper verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
142
R00007-10
Afdichtring
3
verwijderen.
13.12 Einddemper monteren
R00007-11
Waarschuwing
Gevaar voor letselBeweeglijke delen van de uitlaat-
klep vormen een gevaar voor letsel.
Raak de uitlaatklep niet aan als de einddemper
verwijderd is.
Zorg ervoor dat niemand beklemd raakt wanneer de
uitlaatklep wordt aangestuurd.
Afdichtring
1
monteren.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
143
R00006-10
Einddemper positioneren.
Schroef
2
monteren, maar nog niet vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven
chassis
M8 25 Nm
R00005-11
Uitlaatklem positioneren.
Schroef
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef uitlaatklem
aan einddemper
M6 8 Nm
Schroef
2
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven
chassis
M8 25 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
144
13.13 Kettingvervuiling controleren
400678-01
Ketting controleren op grove vervuiling.
» Als de ketting erg vuil is:
Ketting reinigen. ( pag. 144)
13.14 Ketting reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSmeermiddel op de banden vermindert de grip van de banden.
Verwijder smeermiddel met een geschikt reinigingsmiddel van de banden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
145
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
De levensduur van de ketting is voor een groot deel afhankelijk van het onderhoud.
Regelmatige reiniging verlengt de levensduur van de ketting.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 133)
400725-01
Hoofdwerk
Grove vervuiling afspoelen met een zachte waterstraal.
Verbruikte smeerresten met een kettingreiniger verwijderen.
Kettingreinigingsmiddel ( pag. 283)
Na het drogen kettingspray aanbrengen.
Kettingspray onroad ( pag. 283)
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 133)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
146
13.15 Kettingspanning controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede
transmissie- en achterwiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of
breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor
blokkeert het achterwiel of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 133)
S01105-10
Hoofdwerk
Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
Bij glijblok in het bereik van de markeringen
A
en
B
de
ketting omhoog duwen en de kettingspanning bepalen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
147
Info
Het onderste deel van de ketting moet daarbij gespan-
nen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet
de meting op verschillende plekken van de ketting wor-
den herhaald.
De bovenkant van de ketting bevindt zich tussen de marke-
ringen
A
en
B
.
» Als de kettingspanning niet overeenkomt met de voorge-
schreven waarde:
Kettingspanning instellen. ( pag. 148)
H00380-11
Controleren of de sluitdoppen
1
stevig vastzitten en niet zijn
beschadigd.
» Als de sluitdoppen beschadigd of los zijn:
Sluitdoppen vervangen.
Sluitdop achterbrug (61304041100)
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 133)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
148
13.16 Kettingspanning instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede
transmissie- en achterwiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of
breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor
blokkeert het achterwiel of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 133)
Kettingspanning controleren. ( pag. 146)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
149
S01107-10
Hoofdwerk
Schroef
1
losdraaien.
Kettingspanning door draaien van de naafbehuizing instellen.
Contrasleutel (61329085000)
Greep voor contrasleutel (60012060000)
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de kettingspanning,
draaien tegen de klok in verlaagt de kettingspanning.
Kettingspanning controleren. ( pag. 146)
De kettingspanning komt overeen met voorgeschreven
waarde.
Info
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet
de meting op verschillende plekken van de ketting wor-
den herhaald.
Schroef
1
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef excenter M16 70 Nm
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 133)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
150
13.17 Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding controleren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 133)
100132-10
Hoofdwerk
Kettingwiel en ketting-aandrijfwiel op slijtage controleren.
» Als kettingwiel of ketting-aandrijfwiel versleten zijn:
Aandrijfset vervangen.
Info
Ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en ketting moe-
ten altijd samen worden vervangen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
151
00
0
402004-11
Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
Aan het onderste deel van de ketting trekken met het aangege-
ven gewicht
A
.
Voorgeschreven waarde
Gewicht voor meting van de
kettingslijtage
15 kg
De afstand
B
van 18 kettingschakels aan het onderste deel
van de ketting meten.
Info
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet
de meting op verschillende plekken van de ketting wor-
den herhaald.
Maximale afstand
B
op het
langste stuk van de ketting
272 mm
»
Als de afstand
B
groter is dan de aangegeven maat:
Aandrijfset vervangen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
152
Info
Als een nieuwe ketting wordt gemonteerd,
moeten ook het kettingwiel en het
ketting-aandrijfwiel worden vervangen.
Nieuwe kettingen slijten sneller op een oud,
versleten kettingwiel of ketting-aandrijfwiel.
De ketting heeft om veiligheidsredenen geen
sluitschakel.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
153
S01108-10
Glijblok aan de uitsparing controleren op slijtage.
»
Als de klinknagel
1
van de ketting niet meer aan de
onderkant
C
van de uitsparing van het glijblok te zien is:
Glijblok vervangen.
Controleren of het glijblok goed vastzit.
» Als het glijblok loszit:
Schroeven van het glijblok vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef glijblok M5 5 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
154
L01489-01
Onderste glijblok op slijtage controleren.
» Als de onderkant van de ketting zich op dezelfde hoogte of
onder onderste glijblok bevindt:
Onderste glijblok vervangen.
Controleren of het onderste glijblok goed vastzit.
» Als het onderste glijblok loszit:
Schroef van het onderste glijblok vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven
chassis
M8 25 Nm
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 133)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
155
13.18 Vloeistofpeil hydraulische koppeling controleren/corrigeren
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de
ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
156
Info
Het vloeistofpeil stijgt naarmate de koppelingplaten zijn versleten.
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtin-
gen en koppelingsleidingen zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak
aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
Het aan het stuur gemonteerde reservoir van de hydraulische
koppeling in een horizontale positie zetten.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
157
S01109-10
Vloeistofpeil controleren.
Het vloeistofpeil moet tussen de markeringen MIN en MAX
liggen.
» Als het vloeistofpeil niet overeenkomt met de voorgeschre-
ven waarde:
Schroefdop
1
met membraan
2
verwijderen.
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling corrigeren.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 281)
Schroefdop
1
met membraan
2
monteren en vast-
draaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen
met water afspoelen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
158
13.19 Tankspoiler demonteren
S01110-10
Schroef
1
verwijderen.
S01141-10
Schroef
2
verwijderen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
159
S01142-10
Tankspoiler
3
naar voor trekken en vrouwtje
4
losmaken.
Info
Op de kabel van de bochtverlichting letten.
Stekker
5
loskoppelen.
Tankspoiler
3
met bochtverlichting verwijderen.
Werkstappen aan de andere kant herhalen.
13.20 Tankspoiler monteren
S01142-11
Stekker
1
verbinden.
Tankspoiler
2
positioneren.
Bus
3
monteren.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
160
S01141-11
Schroef
4
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekleding M5x12 3,5 Nm
S01110-11
Schroef
5
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekleding M5x12 3,5 Nm
Werkstappen aan de andere kant herhalen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
161
13.21 Spatbord voor demonteren
S01575-10
Schroeven
1
verwijderen.
Schroeven
2
verwijderen.
Spatbord verwijderen.
Info
Op de remkabels letten.
13.22 Spatbord voor monteren
S01575-10
Spatbord positioneren.
Info
Erop letten dat de remkabels correct worden gelegd.
Schroeven
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekleding M5x12 3,5 Nm
Schroeven
2
monteren en vastdraaien.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
162
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven
chassis
M5 5 Nm
13.23 Vuilschrapers vorkpoten reinigen
S01576-10
Vuilschrapers
1
aan beide vorkpoten omlaag schuiven.
Info
De vuilschrapers schrapen stof en grof vuil van de vork-
stangen af. In de loop van de tijd kan er vuil achter te
vuilschrapers terechtkomen. Als deze vervuiling niet
wordt verwijderd, kunnen de daarachter liggende olie-
keerringen gaan lekken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven
vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreini-
gingsmiddel.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
163
Vuilschrapers en de binnenpoten aan beide vorkpoten reinigen
en smeren met olie.
Universele oliespray ( pag. 284)
Vuilschrapers terugduwen in de inbouwpositie.
Overtollige olie verwijderen.
14 REMSYSTEEM
164
14.1 Anti Blokkeer Systeem (ABS)
0
0
33
0
0
22
0
0
11
0
0
22
H01161-10
De ABSunit
1
, bestaat uit een hydraulische unit,
ABS-besturingsunit en retourpomp en is aan de rechterkant van
het voertuig onder de brandstoftank gemonteerd. Er bevindt zich
een wieltoerentalsensor
2
aan het voor- en achterwiel.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVeranderingen aan het voertuig
beperken de functie van het ABS.
Laat het achterwiel bij vastgehouden voorwielrem
alleen doordraaien (burn out) als ABS is uitgeschakeld
en nooit op de openbare weg.
Breng geen wijzigingen aan de veerweg aan.
Gebruik bij het remsysteem uitsluitend door KTM vrij-
gegeven en aanbevolen reserveonderdelen.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen
banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
Neem de aangegeven bandenspanning in acht.
Servicewerkzaamheden en reparaties moeten vakkun-
dig worden uitgevoerd. (De geautoriseerde KTM-garage
is u graag van dienst.)
REMSYSTEEM 14
165
Waarschuwing
Vervallen van de toelating op de openbare weg en de verze-
keringAls de ABS compleet wordt uitgeschakeld, vervalt
de toelating van het voertuig voor de openbare weg.
Het voertuig alleen op afgezette trajecten en niet op
de openbare weg gebruiken, indien de ABS compleet
wordt uitgeschakeld.
Het ABS is een veiligheidssysteem, dat het blokkeren van de wie-
len bij het rechtuitrijden zonder inwerking van zijwaartse krachten
voorkomt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRijhulpvoorzieningen kunnen
ongevallen alleen binnen de fysieke grenzen verhinderen.
Extreme rijsituaties zoals bagage met hoog zwaartepunt,
wisselende straatoppervlakken, steile hellingen of hard
remmen zonder ontkoppelen kunnen niet altijd worden
gecompenseerd.
Pas het rijgedrag aan de toestand van de rijweg en uw
rijvaardigheden aan.
Het ABS heeft twee modi, de ABS Mode "ROAD" en de ABS Mode
"SUP MOT".
In de ABS Mode "ROAD" kan het ABS beide wielen regelen.
14 REMSYSTEEM
166
In de ABS Mode "SUP MOT" regelt het ABS alleen het voorwiel.
Aan het achterwiel vindt er geen ABS-regeling plaats. Het
ABScontrolelampje
3
knippert langzaam om u aan de actieve
ABSmodus "SUP MOT" te herinneren.
Info
In de ABS Mode "SUP MOT" kan het achterwiel blokkeren
gevaar voor vallen.
Het ABS werkt met twee onafhankelijk van elkaar werkende rem-
circuits (voorwiel- en achterwielrem). Als de ABS-besturingsunit
de blokkeerneiging van een wiel herkent, begint het ABS door het
regelen van de remdruk te werken. De regeling is merkbaar aan
een licht pulserende remhendel resp. licht pulserend rempedaal.
Het ABScontrolelampje
3
moet na het inschakelen van de ont-
steking gaan branden en nadat het voertuig is gaan rijden weer
uitgaan. Als het lampje na het optrekken niet uitgaat of tijdens
het rijden brandt, duidt dit op een fout in het ABS-systeem. Het
ABS is dan niet meer actief en de wielen kunnen bij het remmen
blokkeren. Het remsysteem zelf blijft gewoon werken, alleen de
ABS-regeling valt uit.
Het ABScontrolelampje kan ook gaan branden, als in extreme rij-
situaties het toerental van het voor- en achterwiel sterk van elkaar
afwijkt, bijvoorbeeld bij een wheelie of als het achterwiel door-
draait. Daardoor wordt het ABS uitgeschakeld.
Om het ABS weer te activeren, moet het voertuig worden
gestopt en de ontsteking uitgeschakeld. Als u weer met het
REMSYSTEEM 14
167
voertuig gaat rijden, wordt ook het ABS weer geactiveerd. Het
ABSwaarschuwingslampje gaat uit als het voertuig begint te
rijden.
MSC
De MSC is een extra functie naast het ABS die het blokkeren en
wegglijden van de wielen tijdens het remmen in schuine stand
(bochten) kan voorkomen.
Door de 5Dsensor is de ABS-regeling nu afhankelijk van de hoek
in lengte- en dwarsas.
De van de hoek in lengte- en dwarsas afhankelijke ABS-regeling
verbetert de rijstabiliteit en de remwerking in alle rijsituaties. Zo
vermindert de MSC ook het opstelmoment bij krachtig remmen
in bochten. Daardoor wordt een ongewild omhoog komen vanuit
de schuine stand en een grotere bochtradius verhinderd. Door de
extra elektronische regeling van de remkrachtverdeling tussen de
beide wielen wordt de remkracht zo goed mogelijk verdeeld en
krijgt de motorfiets extra stabiliteit.
Info
De MSC is alleen in de ABS Mode "Road" actief.
14 REMSYSTEEM
168
14.2 Remschijven controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remschijven verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remschijven onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage
is u graag van dienst.)
H01326-10
Dikte van de remschijven voor en achter op meerdere plekken
van de remschijf op de maat
A
controleren.
Info
Door slijtage vermindert de dikte van de remschijf in
het bereik van het raakvlak
1
van de remplaketten.
Remschijven - slijtagegrens
voor 4,5 mm
achter 4,5 mm
» Als de dikte van de remschijven onder de voorgeschreven
waarde ligt.
Remschijven van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
Remschijven voor en achter op beschadiging, scheuren en ver-
vorming controleren.
REMSYSTEEM 14
169
» Als de remschijf beschadigd, gescheurd of vervormd is:
Remschijven van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
14.3 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
14 REMSYSTEEM
170
S01508-10
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizon-
taal zetten.
Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir
1
controleren.
»
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering
A
is
gedaald:
Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen.
( pag. 170)
14.4 Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
REMSYSTEEM 14
171
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de
ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
14 REMSYSTEEM
172
Info
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtin-
gen en remkabels zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak
aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
Voorwerk
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 173)
S01509-10
Hoofdwerk
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizon-
taal zetten.
Schroeven
1
verwijderen.
Deksel
2
met membraan
3
verwijderen.
Remvloeistof tot de MAX-markering
A
vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 281)
Deksel
2
met membraan
3
positioneren.
Schroeven
1
monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met
water afspoelen.
REMSYSTEEM 14
173
14.5 Remplaketten voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hier-
door vermindert de remwerking aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
Controleer de remplaketten regelmatig.
S01115-10
Controleren of alle remplaketten aan beide remklauwen de
minimale plaketdikte
A
hebben.
Minimale plaketdikte 1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
Alle remplaketten aan beide remklauwen controleren op
beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
14 REMSYSTEEM
174
14.6 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
S01510-10
Voertuig rechtop zetten.
Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir
1
controleren.
»
Als het vloeistofpeil de MIN-markering
A
heeft bereikt:
Remvloeistof van de achterwielrem bijvullen.
( pag. 175)
REMSYSTEEM 14
175
14.7 Remvloeistof achterwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de
ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
14 REMSYSTEEM
176
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtin-
gen en remkabels zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak
aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
Voorwerk
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 177)
REMSYSTEEM 14
177
S01511-10
Hoofdwerk
Voertuig rechtop zetten.
Schroefdop
1
met membraan
2
verwijderen.
Remvloeistof tot de MAX-markering
A
vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 281)
Schroefdop
1
met membraan
2
monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met
water afspoelen.
14.8 Remplaketten achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
14 REMSYSTEEM
178
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hier-
door vermindert de remwerking aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
Controleer de remplaketten regelmatig.
S01118-10
Remplaketten op minimale plaketdikte
A
controleren.
Minimale plaketdikte
A
1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
WIELEN, BANDEN 15
179
15.1 Voorwiel demonteren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 133)
Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 134)
E00163-10
Hoofdwerk
Schroef
1
verwijderen en wieltoerentalsensor
2
uit de
boring trekken.
S01143-10
Schroeven
3
aan beide remklauwen verwijderen.
Remplaketten terugduwen op de remschijf door de remklauwen
licht naar de zijkant te kantelen. Remklauwen voorzichtig naar
achteren van de remschijven trekken en opzij hangen.
Info
Remhendel niet bedienen als de remklauwen verwijderd
zijn.
15 WIELEN, BANDEN
180
E00165-15
Schroef
4
en schroeven
5
losdraaien.
Schroef
4
ca. 6 slagen losdraaien en met de hand op de
schroef duwen, om de steekas uit de asopname te schuiven.
Schroef
4
verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven ver-
minderen de remwerking.
Leg het wiel altijd zodanig neer dat de remschijven
niet worden beschadigd.
Voorwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Voorwiel uit de
voorvork nemen.
H01164-10
Afstandsbussen
6
verwijderen.
WIELEN, BANDEN 15
181
15.2 Voorwiel monteren
H01075-10
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager voor vervangen.
Keerringen
1
en loopvlakken
A
van de afstandsbussen rei-
nigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 283)
S01134-10
De brede afstandsbus
2
in looprichting links plaatsen.
Info
De pijl
B
geeft de looprichting van het voorwiel aan.
Het ABSsensorwiel bevindt zich in de looprichting
links.
De smalle afstandsbus in looprichting rechts plaatsen.
15 WIELEN, BANDEN
182
E00167-12
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven
vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreini-
gingsmiddel.
Schroef
3
en steekas
4
reinigen.
Steekas licht invetten.
Duurzaam vet ( pag. 283)
Voorwiel in voorvork tillen, positioneren en steekas erin zetten.
Schroef
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steekas
voor
M25x1,5 45 Nm
Schroefdraad ingevet
WIELEN, BANDEN 15
183
S01143-11
Remklauwen positioneren en daarbij letten op correcte plaat-
sing van de remplaketten.
Schroeven
5
aan beide remklauwen monteren, maar nog niet
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef rem-
klauw voor
M10 45 Nm
Loctite
®
243™
Remhendel meerdere keren indrukken tot de remplaketten
tegen de remschijf liggen en een drukpunt aanwezig is. Rem-
hendel ingedrukt vastzetten.
Remklauwen worden uitgelijnd.
Schroeven
5
aan beide remklauwen vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef rem-
klauw voor
M10 45 Nm
Loctite
®
243™
Vastzetting van de remhendel verwijderen.
15 WIELEN, BANDEN
184
E00163-11
Wieltoerentalsensor
6
in boring positioneren.
Schroef
7
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef wieltoeren-
talsensor vooraan
M6 4 Nm
Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 135)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 133)
S01144-10
Voorwielrem bedienen en voorvork enkele keren krachtig inve-
ren.
Vorkpoten worden uitgelijnd.
Schroeven
8
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef asopname M8 15 Nm
15.3 Achterwiel demonteren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 133)
Einddemper demonteren. ( pag. 141)
WIELEN, BANDEN 15
185
B04149-10
Hoofdwerk
Binnenste borgdraad
1
verwijderen.
Buitenste borgdraad
2
verwijderen.
B04139-10
Achterwielrem door een assistent laten bedienen.
Moeren
3
losschroeven en met ring
4
verwijderen.
15 WIELEN, BANDEN
186
B04138-10
Achterwiel verwijderen.
15.4 Achterwiel monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
WIELEN, BANDEN 15
187
E00180-10
Hoofdwerk
Achterwiellagers controleren op beschadiging en slijtage.
» Als de achterwiellagers beschadigd of versleten zijn:
Wiellager achter vervangen.
Schroefdraad van wielas en asmoer reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 283)
Achterwiel op wielas schuiven.
De meenemerbouten
1
grijpen in de boringen van de
velg
A
.
15 WIELEN, BANDEN
188
E00181-10
Ring
2
en moer
3
monteren.
Achterwielrem door een assistent laten bedienen.
Moer
3
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer wielas
achter
M50x1,5 250 Nm
Schroefdraad
ingevet/borgdraad met
borglak verzegelen
E00182-10
Buitenste borgdraad
4
monteren.
Binnenste borgdraad
5
monteren.
De pennen van de borgdraden grijpen in de boringen van
de wielas.
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 133)
Einddemper monteren. ( pag. 142)
WIELEN, BANDEN 15
189
15.5 Bandentoestand controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenAls een band tijdens de rit lek raakt, wordt het voertuig oncontroleerbaar.
Zorg ervoor dat beschadigde of versleten banden onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden.
Inrijfase 200 km
15 WIELEN, BANDEN
190
Info
Het type, de toestand en de spanning van de banden zijn van invloed op het rem- en rijgedrag van het
voertuig.
Versleten banden hebben vooral bij natte ondergrond een slechte invloed.
400602-10
Voor- en achterbanden controleren op insnijdingen, voorwerpen
die tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten en beschadi-
gingen.
» Als er insnijdingen of beschadigingen zijn of als er voorwer-
pen tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten:
Banden vervangen.
Profieldiepte controleren.
Info
Neem de minimale profieldiepte volgens de nationale
wetgeving in acht.
Minimale profieldiepte 2 mm
» Als de profieldiepte lager is dan de minimale waarde:
Banden vervangen.
WIELEN, BANDEN 15
191
H01144-01
Leeftijd van de banden controleren.
Info
De productiedatum van de banden staat meestal op het
opschrift van de banden en wordt met de laatste vier
cijfers van de DOT aanduiding gekenmerkt. De eerste
twee cijfers wijzen op de week van de productie en de
laatste twee cijfers op het productiejaar.
KTM adviseert uiterlijk na vijf jaar de banden te vervan-
gen, onafhankelijk van de daadwerkelijke slijtage.
» Als de band ouder is dan vijf jaar:
Banden vervangen.
15.6 Bandenspanning controleren
Info
Een te lage bandenspanning leidt tot buitengewone slijtage en oververhitting van de band.
Een goede bandenspanning garandeert een optimaal rijcomfort en maximale levensduur van de band.
15 WIELEN, BANDEN
192
400695-01
Ventieldopje verwijderen.
Bandenspanning controleren bij koude banden.
Bandenspanning solo / met bijrijder / volledige nuttige last
voor: bij koude band 2,5 bar
achter: bij koude band 2,9 bar
» Als de bandenspanning niet overeenkomt met de voorge-
schreven waarde:
Bandenspanning corrigeren.
Ventieldopje monteren.
ELEKTRONICA 16
193
16.1 dagrijlicht (DRL)
S01577-10
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDagrijlicht is bij slecht zicht geen
vervanging voor dimlicht.
Bij zeer slecht zicht door mist, sneeuw of regen kan de
automatische omschakeling tussen dagrijlicht en dimlicht
slechts beperkt ter beschikking staan.
Steeds controleren of de juiste verlichting is geselec-
teerd.
Dagrijlicht voor het rijden of bij stilstand via het menu
uitschakelen, zodat het dimlicht permanent is inge-
schakeld.
Houdt u zich aan de wettelijke vereisten voor het dag-
rijlicht.
Het dagrijlicht/zijlicht is geïntegreerd in de hoofdkoplamp.
Het dagrijlicht kan bij goede zichtverhoudingen worden ingescha-
keld. Activeer het dagrijlicht in het gecombineerde instrument. De
helderheidssensor in het gecombineerde instrument zorgt voor de
besturing. Als er goede zichtverhoudingen zijn, wordt het dimlicht
uitgeschakeld en het dagrijlicht ingeschakeld. Deze brandt vier
keer helderder dan het zijlicht. Als het dagrijlicht uitgeschakeld is,
neemt het de functie van zijlicht over.
16 ELEKTRONICA
194
16.2 Koplamp bochtverlichting
S01120-10
De koplampen bochtverlichting bevinden zich links en rechts in de
tankspoiler.
Info
Om de bochtverlichting te activeren moet het dimlicht
ingeschakeld en het dagrijlicht uitgeschakeld zijn.
De koplampen bochtverlichting worden geactiveerd:
schuinestandsen-
sor voor de onderste
leds
12°
schuinestandsensor
voor de middelste
leds
20°
schuinestandsensor
voor de bovenste
leds
28°
Snelheid 6 km/h
ELEKTRONICA 16
195
16.3 Accu demonteren
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar accu's buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de accu houden.
Accu’s uitsluitend in goed geventileerde ruimtes laden.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of
accugas in de ogen is gekomen.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenElektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbre-
kende accu beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
Voorwerk
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in
de stand OFF draaien.
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 136)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 137)
16 ELEKTRONICA
196
E00168-10
Hoofdwerk
Schroef
1
verwijderen.
Afdekking
2
achteraan optillen en naar achteren trekken.
Afdekking omhoog klappen.
E00169-10
Minkabel
3
van de accu loskoppelen.
Info
Om schade aan de boordelektronica te voorkomen,
eerst de minkabel van de accu loskoppelen.
Pluspoolafdekking
4
verwijderen en pluskabel van de accu
loskoppelen.
Accu uit het accuvak halen.
ELEKTRONICA 16
197
16.4 Accu monteren
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar accu's buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de accu houden.
Accu’s uitsluitend in goed geventileerde ruimtes laden.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of
accugas in de ogen is gekomen.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenElektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbre-
kende accu beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
16 ELEKTRONICA
198
S01145-10
Hoofdwerk
Afdekking
1
omhoog klappen.
Accu
2
in het accuvak plaatsen.
Accu (YTZ14S) ( pag. 265)
E00169-11
Pluskabel positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
Info
Om schade aan de boordelektronica te voorkomen,
eerst de pluskabel met de accu verbinden.
Pluspoolafdekking
3
monteren.
Minkabel
4
positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
ELEKTRONICA 16
199
E00168-11
Afdekking
1
omlaag klappen.
Schroef
5
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven
chassis
M5 5 Nm
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 139)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 137)
Tijd en datum instellen.
16 ELEKTRONICA
200
16.5 Accu laden
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar accu's buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de accu houden.
Accu’s uitsluitend in goed geventileerde ruimtes laden.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of
accugas in de ogen is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuAccu's bevatten milieubelastende materialen.
Gooi de accu niet bij het huishoudelijk afval.
Geef de accu's af bij een verzamelpunt voor oude accu's.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
ELEKTRONICA 16
201
Info
Ook als de accu niet wordt belast verliest hij dagelijks aan lading.
De laadtoestand en de wijze van laden is erg belangrijk voor de levensduur van de accu.
Snel laden met een hogere laadstroom heeft een negatief effect op de levensduur.
Als de laadstroom, laadspanning en laadtijd worden overschreden, ontsnapt er elektrolyt via de veiligheids-
kleppen. Daardoor verliest de accu aan capaciteit.
Als de accu leeg is gestart, moet hij meteen weer worden opgeladen.
Bij langere stilstand in lege toestand treedt er diepteontlading en sulfatatie op en dat kan leiden tot ver-
nietiging van de accu.
De accu is onderhoudsvrij, dat betekent dat het zuurniveau niet hoeft te worden gecontroleerd.
Als de accu niet met een acculader van KTM wordt opgeladen, moet de accu voor het laden worden gede-
monteerd. Anders kunnen componenten beschadigd raken door overspanning. De accu laden volgens de
gegevens op het accuhuis.
Voorwerk
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in
de stand OFF draaien.
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 136)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 137)
16 ELEKTRONICA
202
E00168-10
Hoofdwerk
Schroef
1
verwijderen.
Afdekking
2
achteraan optillen en naar achteren trekken.
Afdekking omhoog klappen.
E00169-10
Minkabel
3
van de accu loskoppelen.
Info
Als de minkabel met de accu verbonden blijft, is
beschadiging van de boordelektronica mogelijk.
Pluspoolafdekking
4
verwijderen.
ELEKTRONICA 16
203
M00775-01
Acculader met accu verbinden.
Acculader (58429074000)
Met deze acculader kunt u ook de rustspanning en het start-
vermogen van de accu en dynamo testen. Bovendien kan met
deze lader de accu niet worden overladen.
Info
Accu laden met maximaal 10% van de capaciteit, die
op het accuhuis is aangegeven.
Acculader inschakelen.
Voorgeschreven waarde
Laadstroom, laadspanning en laadtijd mogen niet worden
overschreden.
Accu regelmatig bijladen
als de motorfiets niet wordt
gebruikt
3 maanden
Acculader na het laden uitschakelen en van de accu loskoppe-
len.
16 ELEKTRONICA
204
E00169-10
Pluspoolafdekking
4
monteren.
Minkabel
3
positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
E00168-12
Afdekking
2
omlaag klappen.
Schroef
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven
chassis
M5 5 Nm
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 139)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 137)
Tijd en datum instellen.
ELEKTRONICA 16
205
16.6 Hoofdzekering vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Voorwerk
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in
de stand OFF draaien.
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 136)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 137)
H01316-10
Hoofdwerk
Beschermkappen
1
verwijderen.
16 ELEKTRONICA
206
H01317-10
Defecte hoofdzekering
2
verwijderen.
Info
Een defecte zekering herkent u aan de gebroken smelt-
draad
A
.
In het startrelais bevindt zich een reservezekering
3
.
Met de hoofdzekering worden alle stroomverbruikers
van het voertuig gezekerd.
Nieuwe hoofdzekering plaatsen.
Zekering (58011109130) ( pag. 265)
Werking van de elektrische installatie controleren.
Beschermkappen monteren.
Tip
Nieuwe reservezekering in het startrelais plaatsen,
zodat u er een bij u hebt als het nodig is.
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 139)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 137)
Tijd en datum instellen.
ELEKTRONICA 16
207
16.7 Zekeringen in zekeringenblok vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Info
Het zekeringenblok met de zekeringen van de afzonderlijke stroomverbruikers bevindt zich onder het
zadel.
Voorwerk
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in
de stand OFF draaien.
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 136)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 137)
16 ELEKTRONICA
208
E00171-10
Hoofdwerk
Zekeringenblokdeksel
1
openen.
E00172-10
Zekeringen controleren.
Info
Een defecte zekering herkent u aan de gebroken smelt-
draad
A
.
Defecte zekering verwijderen.
ELEKTRONICA 16
209
Voorgeschreven waarde
Zekering res - 10 A - reservezekeringen
Zekering res - 10 A - reservezekeringen
Zekering 1 - 10 A - voedingsspanning, alarminstallatie (opti-
oneel), besturingsunits en componenten
Zekering 2 - 10 A - stopcontact, nummerplaatverlichting,
diagnosestekker, constant plus voor extra apparatuur
(ACC1+2)
Zekering 3 - 15 A - hydraulische ABSunit
Zekering 4 - 25 A - ABSretourpomp
Zekering 5 - 15 A - voedingsspanning, besturingsapparaat
voor lichtinstallatie en semi-actief chassis
Zekering res - 15 A - reservezekering
Zekering res - 25 A - reservezekering
Voldoende sterke reservezekering plaatsen.
Zekering (58011109110) ( pag. 265)
Zekering (58011109115) ( pag. 265)
Zekering (58011109125) ( pag. 265)
Tip
Nieuwe reservezekering in het zekeringenblok plaatsen,
zodat u er een bij u heeft als het nodig is.
16 ELEKTRONICA
210
De werking van de stroomverbruikers controleren.
Zekeringenblokdeksel sluiten.
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 139)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 137)
16.8 Lamp koplamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorVet op de reflector reduceert het reflecterend vermogen.
Vet op de lampbuisjes van de gloeilamp verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector.
Reinig en ontvet de lampbuisjes voor de montage.
De lampbuisjes niet met de blote hand aanraken.
ELEKTRONICA 16
211
S01512-10
Stekker
1
loskoppelen.
Rubberkap
2
verwijderen.
H01322-10
De beugels
3
losmaken.
Lamp
4
verwijderen.
Nieuwe lamp in het koplamphuis positioneren.
Dimlicht/groot licht (H4 / sokkel P43t) ( pag. 265)
De uitsteeksels van de koplamp grijpen in de uitsparingen.
De beugels
3
vastzetten.
16 ELEKTRONICA
212
S01512-10
Rubberkap
2
monteren.
Stekker
1
verbinden.
16.9 Instelling lichtsysteem controleren
402424-10
Voertuig op een horizontale ondergrond voor een lichte muur
zetten en ter hoogte van het midden van de dimlichtlamp een
markering aanbrengen.
Een tweede markering aanbrengen op een afstand
A
onder
de eerste markering.
Voorgeschreven waarde
Afstand
A
5 cm
ELEKTRONICA 16
213
0
0
AA
0
0
BB 0
0
BB
402426-10
Nog twee markeringen op een afstand
B
links en rechts van
de tweede markering aanbrengen.
Voorgeschreven waarde
Afstand
B
35,5 cm
402425-10
Voertuig op een afstand
C
loodrecht voor de muur zetten en
het dimlicht inschakelen.
Voorgeschreven waarde
Afstand
C
5 m
Nu gaat de bestuurder, eventueel met bagage en bijrijder op
de motorfiets zitten.
Koplampinstelling controleren.
De grens tussen licht en donker van het dimlicht moet bij
een gebruiksklare motorfiets met bestuurder, eventueel met
bagage en bijrijder, precies op de onderste markering liggen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt
met de voorgeschreven waarde:
Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen.
( pag. 215)
16 ELEKTRONICA
214
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken tot "cLightTest" het matrixdisplay
met een zwarte achtergrond wordt weergegeven. Door de toets
SET nog een keer in te drukken wordt de test voor de bochtver-
lichting gestart.
Enkele seconden wachten tot het bovenste segment van de
linker bochtverlichting permanent brandt.
402427-01
Instelling van de linker bochtverlichting controleren.
De grens tussen licht en donker van het bovenste segment
moet precies door de linker markering lopen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt
met de voorgeschreven waarde:
Lichtbundelbreedte voor de bochtverlichting instellen.
( pag. 216)
SET-toets indrukken.
De linker bochtverlichting wordt uitgeschakeld.
De test van de rechter bochtverlichting wordt gestart.
Enkele seconden wachten totdat het bovenste segment van de
rechter bochtverlichting permanent brandt.
ELEKTRONICA 16
215
402428-01
Instelling van de rechte bochtverlichting controleren.
De grens tussen licht en donker van het bovenste segment
moet precies door de rechter markering lopen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt
met de voorgeschreven waarde:
Lichtbundelbreedte voor de bochtverlichting instellen.
( pag. 216)
SET-toets indrukken.
De bochtverlichting wordt uitgeschakeld.
16.10 Lichtbundelbreedte koplamp instellen
Voorwerk
Instelling van het lichtsysteem controleren. ( pag. 212)
S01513-10
Hoofdwerk
Met de stelschroef
1
de lichtbundelbreedte van de koplamp
instellen.
16 ELEKTRONICA
216
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundel-
breedte en draaien tegen de klok in versmalt de licht-
bundelbreedte.
Extra belasting kan mogelijk een correctie van de licht-
bundelbreedte vereisen.
402424-10
Koplamp op markering
A
instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare
motorfiets met bestuurder, eventueel met bagage en bijrij-
der, precies op de onderste markering
A
liggen.
16.11 Lichtbundelbreedte bochtverlichting instellen
Voorwerk
Instelling van het lichtsysteem controleren. ( pag. 212)
Hoofdwerk
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
ELEKTRONICA 16
217
UP- of DOWNtoets indrukken tot "cLightTest" het matrixdisplay
met een zwarte achtergrond wordt weergegeven. Door de toets
SET nog een keer in te drukken wordt de test voor de bochtver-
lichting gestart.
Enkele seconden wachten tot het bovenste segment van de
linker bochtverlichting permanent brandt.
S01121-10
Met de stelschroef
1
de lichtbundelbreedte van de linker
bochtverlichting instellen.
Voorgeschreven waarde
De instelschroef voorzichtig draaien en niet forceren, anders
raakt het instelmechanisme beschadigd.
Aanhaalmoment van de
instelschroef
0,25 Nm
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundel-
breedte en draaien tegen de klok in versmalt de licht-
bundelbreedte.
Extra belasting kan mogelijk een correctie van de licht-
bundelbreedte vereisen.
16 ELEKTRONICA
218
402427-01
Bovenste segment op de linker markering instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker van het bovenste segment
moet precies door de linker markering lopen.
SET-toets indrukken.
De linker bochtverlichting wordt uitgeschakeld.
De test van de rechter bochtverlichting wordt gestart.
Enkele seconden wachten totdat het bovenste segment van de
rechter bochtverlichting permanent brandt.
S01122-10
Met de stelschroef
2
de lichtbundelbreedte van de rechter
bochtverlichting instellen.
Voorgeschreven waarde
De instelschroef voorzichtig draaien en niet forceren, anders
raakt het instelmechanisme beschadigd.
Aanhaalmoment van de
instelschroef
0,25 Nm
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundel-
breedte en draaien tegen de klok in versmalt de licht-
bundelbreedte.
Extra belasting kan mogelijk een correctie van de licht-
bundelbreedte vereisen.
ELEKTRONICA 16
219
402428-01
Bovenste segment op de rechter markering instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker van het bovenste segment
moet precies door de rechter markering lopen.
SET-toets indrukken.
De bochtverlichting wordt uitgeschakeld.
16.12 Contactsleutel activeren/deactiveren
Info
De oranje programmeersleutel mag uitsluitend worden gebruikt voor het activeren/deactiveren!
Bij verlies of vervanging van een zwarte contactsleutel moeten de afzonderlijke zwarte contactsleutels met
de oranje programmeersleutel worden geactiveerd of gedeactiveerd. Daardoor wordt ook voorkomen dat een
onbevoegde de verloren zwarte contactsleutel gebruikt om te gaan rijden met het voertuig.
Er kunnen maximaal vier zwarte contactsleutels worden geactiveerd/gedeactiveerd. Alleen de tijdens het
activeren geprogrammeerde zwarte contactsleutels zijn geldig. Alle zwarte contactsleutels die niet tijdens
het activeren zijn geprogrammeerd, zijn ongeldig, maar kunnen achteraf nog worden geprogrammeerd.
16 ELEKTRONICA
220
H01328-10
Verlies van een zwarte contactsleutel (meer zwarte contactsleutels zijn
aanwezig):
Door de volgende handelingen worden alle geactiveerde zwarte
contactsleutels gedeactiveerd, die niet bij deze handelingen
zijn betrokken.
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
H01293-01
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeer-
sleutel in de stand ON draaien.
Controlelampje van de wegrijblokkering gaat bran-
den.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeer-
sleutel in de stand OFF draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Zwarte contactsleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel
in de stand ON draaien.
Controlelampje van de wegrijblokkering gaat bran-
den.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel
in de stand OFF draaien.
ELEKTRONICA 16
221
Zwarte contactsleutel eruit trekken.
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeer-
sleutel in de stand ON draaien.
Controlelampje wegrijblokkering knippert afhanke-
lijk van het aantal werkende zwarte contactsleutels,
inclusief de oranje programmeersleutel. In dit geval
twee keer.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeer-
sleutel in de stand OFF draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
De verloren zwarte contactsleutel is gedeactiveerd.
De aanwezige zwarte contactsleutel is opnieuw geacti-
veerd.
H01328-11
Verlies van alle zwarte contactsleutels (geen zwarte contactsleutel
meer aanwezig):
Deze handelingen zijn nodig om misbruik met de verloren
zwarte contactsleutel te voorkomen.
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
16 ELEKTRONICA
222
H01293-01
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeer-
sleutel in de stand ON draaien.
Controlelampje van de wegrijblokkering gaat bran-
den.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeer-
sleutel in de stand OFF draaien.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeer-
sleutel in de stand ON draaien.
Controlelampje wegrijblokkering knippert afhanke-
lijk van het aantal werkende zwarte contactsleutels,
inclusief de oranje programmeersleutel. In dit geval
maar een keer, aangezien alle zwarte contactsleutels
zijn gedeactiveerd.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeer-
sleutel in de stand OFF draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Alle zwarte contactsleutels zijn gedeactiveerd.
Nieuwe zwarte contactsleutels bestellen met het sleutel-
nummer op de KEYCODECARD en activeren.
Tot drie zwarte contactsleutels activeren:
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
ELEKTRONICA 16
223
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeer-
sleutel in de stand ON draaien.
Controlelampje van de wegrijblokkering gaat bran-
den.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeer-
sleutel in de stand OFF draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Zwarte contactsleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel
in de stand ON draaien.
Controlelampje van de wegrijblokkering gaat bran-
den.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel
in de stand OFF draaien.
Zwarte contactsleutel eruit trekken.
Als er twee zwarte contactsleutels meer moeten worden
geactiveerd, dienen de laatste vier werkstappen met de
betreffende contactsleutel te worden herhaald.
Als de laatste zwarte contactsleutel is geactiveerd, de
oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeer-
sleutel in de stand ON draaien.
16 ELEKTRONICA
224
Controlelampje wegrijblokkeringen knippert afhan-
kelijk van het aantal werkende zwarte contactsleutels,
inclusief de oranje programmeersleutel.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeer-
sleutel in de stand OFF draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Info
De contactsleutels zijn geactiveerd.
Vier zwarte contactsleutels activeren:
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeer-
sleutel in de stand ON draaien.
Controlelampje van de wegrijblokkering gaat bran-
den.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeer-
sleutel in de stand OFF draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Zwarte contactsleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel
in de stand ON draaien.
Controlelampje van de wegrijblokkering gaat bran-
den.
ELEKTRONICA 16
225
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel
in de stand OFF draaien.
Zwarte contactsleutel eruit trekken.
Als er drie zwarte contactsleutels meer moeten worden
geactiveerd, moeten de laatste vier werkstappen met de
betreffende contactsleutel worden herhaald.
Info
Zodra de vierde zwarte contactsleutel geactiveerd
is, is het programmeren afgesloten.
16.13 Diagnosestekker
H01160-01
De diagnosestekker
1
bevindt zicht onder het bestuurderszadel.
16 ELEKTRONICA
226
16.14 ACC1 en ACC2 vooraan
P00146-10
De voedingen ACC1
1
en ACC2
2
vooraan bevinden zich ach-
ter het gecombineerde instrument.
16.15 ACC1 en ACC2 achterzijde
P00147-10
De voedingen ACC1
1
en ACC2
2
achter bevinden zich rechts
naast de bijrijderzadelvergrendeling.
KOELSYSTEEM 17
227
17.1 Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor
of het koelsysteem bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componen-
ten van het koelsysteem te openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koel-
vloeistof in de ogen is gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
17 KOELSYSTEEM
228
S01123-10
Motorfiets op een horizontale ondergrond zetten.
Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir
1
controleren.
Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen.
» Als zich geen koelmiddel in het compensatiereservoir
bevindt:
Koelsysteem controleren op lekkage.
Info
Niet met de motorfiets rijden!
Koelmiddel vullen / koelsysteem ontluchten.
» Als het koelmiddelpeil in het compensatiereservoir niet
overeenkomt met de voorgeschreven waarde, maar nog niet
leeg is:
Koelmiddelpeil in vast reservoir corrigeren.
( pag. 229)
KOELSYSTEEM 17
229
17.2 Koelmiddelpeil in vast reservoir corrigeren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor
of het koelsysteem bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componen-
ten van het koelsysteem te openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koel-
vloeistof in de ogen is gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
17 KOELSYSTEEM
230
Voorwerk
Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren.
( pag. 227)
Hoofdwerk
Tankspoiler demonteren. ( pag. 158)
Info
Alleen de rechter zijkant demonteren.
S01124-10
Deksel
1
van het compensatiereservoir verwijderen.
Koelmiddel tot de MAX-markering vullen.
Koelvloeistof ( pag. 279)
Deksel
1
van het compensatiereservoir monteren.
Nawerk
Tankspoiler monteren. ( pag. 159)
MOTOR AFSTELLEN 18
231
18.1 "Drive Mod"
L01437-10
Mogelijke toestanden
SPORT Gehomologeerd vermogen met zeer directe respons,
de tractiecontrole laat een hogere slip aan het achterwiel toe
STREET Gehomologeerd vermogen met evenwichtige res-
pons, de tractiecontrole laat een normale slip aan het achter-
wiel toe
RAIN Gereduceerd, gehomologeerd vermogen voor betere
rijbaarheid, de tractiecontrole laat een normale slip aan het
achterwiel toe
In het menu "Drive Mod" kunnen verschillende afstellingen voor het
voertuig worden gekozen. Beschikbaar zijn "SPORT", "STREET" en
"RAIN".
De als laatste gekozen rijmodus wordt rechts op het segmentendis-
play weergegeven.
Info
Wanneer de instelling in "Drive Mod" wordt gewijzigd, wij-
zigt tegelijkertijd de respectieve instelling bij "Damping".
De geselecteerde rijmodus is niet van invloed op het ABS.
18 MOTOR AFSTELLEN
232
18.2 Motorfietstractiecontrole (MTC)
L01436-10
De motorfietstractiecontrole (MTC) verlaagt het motorkoppel bij
tractieverlies aan het achterwiel.
Info
Als de motorfietstractiecontrole uitgeschakeld is, kan het
achterwiel bij sterke acceleratie of op oppervlakken met
een lage hechting doordraaien gevaar voor vallen.
Na het inschakelen van het contact is de motorfietstractie-
controle weer actief.
Op het gecombineerd instrument wordt de motorfietstractie-
controle via het menu "Drive Mod" ( pag. 231) geregeld. In
het menu "MTC/ABS" kan de motorfietstractiecontrole worden
uitgeschakeld.
Info
Als de tractiecontrole van de motorfiets regelt, knippert het
TCcontrolelampje .
Als de tractiecontrole van de motorfiets uitgeschakeld is,
brandt het TCcontrolelampje .
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19
233
19.1 Motoroliepeil controleren
Info
Het olieverbruik is afhankelijk van het rijgedrag en de gebruiksomstandigheden.
Voorwaarden
Motor is warm.
Voorwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
401696-11
Hoofdwerk
Motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie controleren.
Info
Na het afzetten van de motor eerst een minuut wachten
en dan pas controleren.
Het motoroliepeil moet in het bovenste deel
B
van het
kijkglas voor de motorolie liggen.
»
Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij
A
ligt:
Geen motorolie bijvullen.
»
Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij
B
ligt:
Motorolie kan bijgevuld worden.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
234
»
Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij
C
ligt:
Motorolie bijvullen. ( pag. 241)
19.2 Motorolie vervangen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenMotor- en cardanolie wordt tijdens bedrijf van de motorfiets zeer heet.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19
235
S01125-10
Hoofdwerk
Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard
zetten.
Schroeven
1
verwijderen.
Plaat
2
verwijderen.
S01126-10
Geschikte bak onder de motor zetten.
Olieaftapschroeven
3
met magneten, keerringen en oliezeven
verwijderen.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
236
S01127-10
Schroeven
4
verwijderen. Oliefilterdeksel
5
met keerring
verwijderen.
S01128-10
Oliefilter
6
uit het oliefilterhuis trekken.
Seegerringtang (51012011000)
Motorolie volledig laten uitlopen.
Onderdelen en afdichtvlakken grondig reinigen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19
237
S01129-10
Nieuw oliefilter
6
plaatsen.
Info
Het oliefilter alleen met de hand plaatsen.
Keerring van het oliefilterdeksel insmeren met olie. Oliefilter-
deksel
5
monteren.
S01127-11
Schroeven
4
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven
motor
M5 6 Nm
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
238
100773-12
Magneten
A
en oliezeven
B
van de olieaftapschroeven gron-
dig reinigen.
S01126-10
Olieaftapschroeven
3
met magneten, keerringen en oliezeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Olieaftapschroef M20x1,5 20 Nm
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19
239
S01130-10
Oliehoeveelheid in twee werkstappen vullen.
Motorolie
Buitentemperatuur:
0 °C
3,50 l Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 280)
Motorolie
Buitentemperatuur:
< 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 281)
Sluitschroef
7
verwijderen en motorolie bijvullen.
Motorolie (1e deel-
hoeveelheid) ca.
Buitentemperatuur:
0 °C
3,0 l Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 280)
Motorolie (1e deel-
hoeveelheid) ca.
Buitentemperatuur:
< 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 281)
Sluitschroef
7
monteren.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
240
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in
een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
S01131-10
Sluitschroef verwijderen en resterende motorolie tot de boven-
ste markering
A
op het kijkglas voor de motorolie vullen.
Sluitschroef monteren.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in
een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19
241
S01125-10
Plaat
2
positioneren.
Schroeven
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven
chassis
M5 5 Nm
Nawerk
Motoroliepeil controleren. ( pag. 233)
19.3 Motorolie bijvullen
Info
Te weinig motorolie of motorolie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage van de motor.
Te hoog motoroliepeil kan leiden tot motorschade.
Voorwaarden
Motor is warm.
Voorwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
Motoroliepeil controleren. ( pag. 233)
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
242
500345-10
Hoofdwerk
Sluitschroef
1
verwijderen.
S01133-10
Motorolie tot de bovenste markering
A
op het kijkglas voor de
motorolie vullen.
Voorwaarden
Buitentemperatuur: 0 °C
Motorolie (SAE 10W/50) ( pag. 280)
Voorwaarden
Buitentemperatuur: < 0 °C
Motorolie (SAE 5W/40) ( pag. 281)
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19
243
Info
Voor een optimale prestatie van de motorolie wordt aan-
geraden geen verschillende motoroliesoorten te men-
gen.
KTM raadt aan de motorolie te verversen als dat nodig
is.
Sluitschroef monteren.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in
een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
Motoroliepeil controleren. ( pag. 233)
20 REINIGING, ONDERHOUD
244
20.1 Motorfiets reinigen
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor verkeerd gebruik van een hogedrukreiniger worden componenten beschadigd of onbruik-
baar.
Het water dringt door de hoge druk in de elektrische componenten, stekkers, bowdenkabels, lagers etc.
Te hoge druk veroorzaakt storingen en maakt componenten onbruikbaar.
Richt de waterstraal niet direct op elektrische componenten, stekkers, bowenkabels of lagers.
Een minimale afstand tussen de sproeier van de hogedrukreiniger en de component aanhouden.
Minimale afstand 60 cm
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
Reinig de motorfiets regelmatig, zo blijven de waarde en het uiterlijk gedurende langere tijd behouden.
Directe zonnestralen op de motorfiets tijdens het reinigen vermijden.
REINIGING, ONDERHOUD 20
245
401061-01
Uitlaatsysteem afsluiten om het indringen van water te voorko-
men.
Grove vervuiling eerst met een zachte waterstraal verwijderen.
Sterk vervuilde plekken met een normale in de handel verkrijg-
bare motorfietsreiniger inspuiten en met een kwastje behande-
len.
Motorfietsreiniger ( pag. 284)
Info
Warm water met een in de handel verkrijgbare motor-
fietsreiniger en een zachte spons gebruiken.
Motorfietsreiniger nooit op het droge voertuig aanbren-
gen, altijd eerst met water afspoelen.
Als u met het voertuig door strooizout bent gereden,
moet hij in koud water worden gereinigd. Warm water
versterkt de zoutwerking.
Nadat de motorfiets grondig met een zachte waterstraal is
afgespoeld moet hij goed worden gedroogd.
Afsluiting van het uitlaatsysteem verwijderen.
20 REINIGING, ONDERHOUD
246
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het
remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaket-
ten en remschijven te drogen en vuil te verwijde-
ren.
Na de reiniging een kort stuk rijden, totdat de motor de rijtem-
peratuur heeft bereikt.
Info
Door de warmte verdampt het water ook op de niet toe-
gankelijke plaatsen van de motor en het remsysteem.
Beschermkappen van de stuurarmaturen terugschuiven, zodat
het ingedrongen water kan verdampen.
Na het afkoelen van de motorfiets alle glij- en lagerpunten
smeren.
Ketting reinigen. ( pag. 144)
Blank metalen onderdelen (met uitzondering van de remschij-
ven en het uitlaatsysteem) met antiroestmiddel behandelen.
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber
( pag. 283)
REINIGING, ONDERHOUD 20
247
Gelakte onderdelen behandelen met een onderhoudsmiddel
voor lakken.
Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken
( pag. 284)
Info
In de leveringstoestand matte kunststofonderdelen niet
polijsten, omdat daardoor de materiaalkwaliteit sterk
beperkt wordt.
Kunststofonderdelen en geëloxeerde onderdelen behandelen
met een mild reinigings- en verzorgingsmiddel.
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal-
en kunststofvlakken ( pag. 284)
Contact-/stuurslot, tankslot en zadelslot smeren met olie.
Universele oliespray ( pag. 284)
20 REINIGING, ONDERHOUD
248
20.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter
Info
Als de motorfiets ook in de winter wordt gebruikt, moet rekening worden gehouden met strooizout op de
wegen. Daarom moeten er voorzorgsmaatregelen worden genomen tegen het agressieve strooizout.
Als u met het voertuig door strooizout bent gereden, moet hij na het einde van de rit met koud water wor-
den gereinigd. Warm water versterkt de zoutwerking.
401060-01
Motorfiets reinigen. ( pag. 244)
Remmen reinigen.
Info
Na IEDERE rit op wegen met strooizout moeten de rem-
klauwen en remplaketten in afgekoelde en gemonteerde
toestand, grondig met koud water worden gereinigd en
goed worden gedroogd.
Na het rijden op met zout bestrooide wegen moet de
motorfiets grondig met koud water worden gereinigd en
goed worden gedroogd.
Motor, achterbrug en alle overige blanke of verzinkte onderde-
len (m.u.v. de remschijven) worden behandeld met een anti-
roestmiddel op wasbasis.
REINIGING, ONDERHOUD 20
249
Info
Er mag geen antiroestmiddel op de remschijven
terechtkomen. Daardoor wordt de remwerking sterk
verminderd.
Ketting reinigen. ( pag. 144)
21 STALLING
250
21.1 Stalling
Info
Als u de motorfiets voor langere tijd niet wilt gebruiken, moet u volgende maatregelen nemen of laten
nemen.
Controleer voordat u de motorfiets gaat stallen eerst of alle onderdelen goed werken en niet zijn versle-
ten. Als er servicewerkzaamheden, reparaties of wijzigingen nodig zijn, kunt u dat het beste doen tijdens
de overwintering (minder drukte bij de garages). Zo voorkomt u lange wachttijden bij aanvang van het sei-
zoen.
401058-01
Bij het laatste tanken voor het stilleggen van de motorfiets,
brandstofadditief bijmengen.
Brandstofadditief ( pag. 283)
Brandstof tanken. ( pag. 125)
Motorfiets reinigen. ( pag. 244)
Motorolie vervangen, oliefilter vervangen en oliezeven reini-
gen. ( pag. 234)
Koelmiddelpeil en antivries controleren.
Bandenspanning controleren. ( pag. 191)
Accu demonteren. ( pag. 195)
STALLING 21
251
Voorgeschreven waarde
Opslagtemperatuur accu
zonder directe blootstelling
aan zonnestralen
0 35 °C
Accu opladen. ( pag. 200)
Voertuig stallen op een droge plaats en niet blootstellen aan
grote temperatuurschommelingen.
Info
KTM adviseert de motorfiets op te krikken.
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 133)
Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 134)
De motorfiets afdekken met een luchtdoorlatend dekzeil of een
deken.
Info
In geen geval mogen hiervoor luchtdichte materialen
worden gebruikt, omdat er dan geen vocht kan ontsnap-
pen en er roest ontstaat.
Het is zeer slecht de motor van een gestalde motorfiets
voor korte tijd te laten draaien. Aangezien de motor
daarbij niet voldoende warm wordt, condenseert de
waterdamp die bij de verbranding ontstaat en leidt
ertoe dat de ventielen en uitlaat gaan roesten.
21 STALLING
252
21.2 Inbedrijfname na stalling
401059-01
Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 135)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 133)
Accu monteren. ( pag. 197)
Info
Als de accu gedemonteerd is geweest, moeten tijd en
datum opnieuw worden ingesteld.
Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname uitvoeren.
( pag. 106)
Een proefrit maken.
FOUTEN OPSPOREN 22
253
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Er wordt niets weergegeven op
het display van gecombineerd
instrument
Zekering 1 gesmolten Zekeringen in zekeringenblok vervan-
gen. ( pag. 207)
Hoofdzekering gesmolten Hoofdzekering vervangen.
( pag. 205)
Accu leeg Accu opladen. ( pag. 200)
Ruststroom controleren.
Contact-/stuurslot defect Contact-/stuurslot controleren.
Motor draait bij indrukken van
e-starterknop niet door
Noodstopschakelaar is uit Noodstopschakelaar in stand ON
schakelen.
Bedieningsfouten Werkstappen voor het starten uitvoe-
ren. ( pag. 107)
Accu leeg Accu opladen. ( pag. 200)
Ruststroom controleren.
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
Fout in CAN-bus communicatie Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
De motorelektronische bestu-
ringsunit heeft een fout.
Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
MCZ-besturingsunit heeft een
fout.
Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
22 FOUTEN OPSPOREN
254
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor draait alleen door, als de
koppelingshendel is getrokken
Er is een versnelling gescha-
keld
Overbrengingssysteem in stationair
schakelen.
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
Motor draait door, hoewel er
een versnelling is geschakeld
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
Motor draait door, maar springt
niet aan
Koppeling van de brandstof-
slangverbinding niet verbonden
Koppeling van de brandstofslangver-
binding verbinden.
Fout in het brandstofinspuitsys-
teem
Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
Brandstofkwaliteit onvoldoende Geschikte brandstof vullen.
Motor slaat tijdens het rijden af Te weinig brandstof Brandstof tanken. ( pag. 125)
Fout in het brandstofinspuitsys-
teem
Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
Controlelampje storing brandt
resp. knippert
Fout in het brandstofinspuitsys-
teem
Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
ABS-controlelampje brandt Zekering ABS gesmolten Zekeringen in zekeringenblok vervan-
gen. ( pag. 207)
Wieltoerental van voor- en ach-
terwiel wijkt sterk af
Stoppen, ontsteking uitschakelen,
opnieuw starten.
Fout in ABS Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
FOUTEN OPSPOREN 22
255
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Hoog olieverbruik Motoroliepeil te hoog Motoroliepeil controleren.
( pag. 233)
Vloeibaarheid motorolie te dun
(viscositeit)
Motorolie vervangen, oliefilter
vervangen en oliezeven reinigen.
( pag. 234)
Accu leeg Noodknipperlichten zijn inge-
schakeld
Noodknipperlichten uitschakelen.
Accu opladen. ( pag. 200)
accu wordt niet opgeladen door
de dynamo
Laadspanning controleren.
Contact bij het uitzetten van
het voertuig niet uitgeschakeld
Accu opladen. ( pag. 200)
23 TECHNISCHE GEGEVENS
256
23.1 Motor
Bouwwijze 2-cilinder 4-takt benzinemotor, 75° V-indeling,
gekoeld met vloeistof
Cilinderinhoud 1.301 cm³
Slag 71 mm
Boring 108 mm
Compressie 13,1:1
Stationair toerental 1.250 1.450 1/min
Besturing DOHC, 4 kleppen per cilinder, aandrijving via ketting
Ventiel diameter ventielschijf
Invoer 42 mm
Afvoer 34 mm
Klepspeling
Afvoer bij: 20 °C 0,25 0,30 mm
Invoer bij: 20 °C 0,10 0,15 mm
Krukaslager Glijlager
Drijfstanglager Glijlager
Zuigers Lichtmetaal gesmeed
Zuigerveer 1 rechthoekige ring, 1 zuigerring, 1 olieschraapveer
Motorsmering Dry-sump smering met 3 rotorpompen
Primaire overbrenging 40:76
TECHNISCHE GEGEVENS 23
257
Koppeling Antihopping-koppeling in oliebad / hydraulisch
bediend
Aandrijving 6 versnellingen met klauwschakeling
Overbrengingsverhouding
1e versnelling 12:35
2e versnelling 15:32
3e versnelling 18:30
4e versnelling 20:27
5e versnelling 24:27
6e versnelling 27:26
Mengselbehandeling Elektronisch aangestuurde brandstofinspuiting
Ontstekingssysteem Contactvrij aangestuurd volledig elektronisch ontste-
kingssysteem met digitale ontstekingsvertraging
Dynamo 12 V, 450 W
Bougie
Binnenste bougie NGK LKAR9BI-10
Buitenste bougie NGK LMAR7DI-10
Elektrodenafstand bougie 1 mm
Koeling Vloeistofkoeling, permanente circulatie koelmiddel
door waterpomp
Starthulp E-starter
23 TECHNISCHE GEGEVENS
258
23.2 Aanhaalmomenten motor
Schroef dempingplaat EJOT ALtracs
®
M6x14 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef steunplaat ventieldeksel
achter
EJOT ALtracs
®
M6x10 10 Nm
Slangklem aanzuigflens M4 1,5 Nm
Olievernevelaar M5 2 Nm
Loctite
®
243™
Overige schroeven motor M5 6 Nm
Schroef impulsgever M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef kijkglas motorolie M5 4 Nm
Schroef lagerborging M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef lagerschaal-steunplaat M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef sensor versnellingsherken-
ning
M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef zwenkarmhoeksensor M5 5 Nm
Loctite
®
243™
Afsluitschroef onderdrukaanslui-
ting
M6 5 Nm
Loctite
®
243™
Moer cilinderkop M6 9 Nm
TECHNISCHE GEGEVENS 23
259
Ontluchtingsschroef waterpomp-
deksel
M6 10 Nm
Overige schroeven motor M6 10 Nm
Schroef klepdeksel M6 10 Nm
Schroef koelmiddelaansluiting op
cilinderkop
M6 8 Nm
Loctite
®
243™
Schroef koppelingsdeksel M6 10 Nm
Schroef koppelingsveer M6 12 Nm
Schroef motorbehuizing M6x60 10 Nm
Schroef motorbehuizing M6x80 10 Nm
Schroef motorbehuizing M6x90 10 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M6 10.9 10 Nm
Schroef oliepompdeksel M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef startmotor M6 10 Nm
Schroef stationaire ring M6 10.9 15 Nm
Loctite
®
648™
Schroef stationairhouder M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef stator M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef vergrendelingshendel M6 10 Nm
Loctite
®
243™
23 TECHNISCHE GEGEVENS
260
Schroef versnellingshendel M6 15 Nm
Loctite
®
243™
Schroef versnellingsvastzetting M6 12.9 18 Nm
Loctite
®
243™
Schroef waterpompdeksel M6 10 Nm
Schroef waterpompwiel M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Tapeind kettingkast M6 8 Nm
Sproeier 100 M6x0,75 4 Nm
Loctite
®
243™
Afsluitschroef krukasbevestiging M8 15 Nm
Schroef distributieketting-
geleidingsrail
M8 15 Nm
Loctite
®
243™
Schroef distributieketting-spanrail M8 15 Nm
Loctite
®
243™
Schroef motorhuis Expansiebout M8 18 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M8 10.9 1e niveau
10 Nm
2e niveau
18 Nm
TECHNISCHE GEGEVENS 23
261
Schroef nokkenas-lagerbrug M8 10.9 1e niveau
8,5 Nm
2e niveau
14,5 Nm
Geldt alleen bij gebruik van:
Opzetelement inbus
(61229025000)
Tapeind uitlaatflens M8 10 Nm
Schroef motorhouder M10 45 Nm
Afsluitschroef koppelingssmering M10x1 10 Nm
Afsluitschroef sleperas M10x1 15 Nm
Bougie M10x1 11 Nm
Oliedrukschakelaar M10x1 10 Nm
Schroef drijfstanglager M10x1 1e niveau
25 Nm
2e niveau
30 Nm
3e niveau
90°
Schroef ontgrendeling voor distri-
butiekettingspanner
M10x1 10 Nm
Sluitschroef vergrendeling verdeel-
transmissie
M10x1 12 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS
262
Schroef cilinderkop M11x1,5 Draaivolgorde:
kruislings
1e niveau
15 Nm
2e niveau
30 Nm
3e niveau
90°
4e niveau
90°
Geolied met motorolie
Bougie M12x1,5 18 Nm
Schroef rotor Expansiebout M12x1,5 115 Nm
Temperatuursensor koelmiddel M12x1,5 12 Nm
Moer ketting-aandrijfwiel M20x1,5 100 Nm
Loctite
®
243™
Olieaftapschroef M20x1,5 20 Nm
Moer koppelingsmeenemer M22x1,5 120 Nm
Loctite
®
243™
Afsluitschroef distributieketting-
spanner
M24x1,5 25 Nm
Schroef in het dynamodeksel M24x1,5 8 Nm
Moer primair wiel M33LHx1,5 130 Nm
Loctite
®
243™
TECHNISCHE GEGEVENS 23
263
23.3 Vulhoeveelheden
23.3.1 Motorolie
Motorolie
Buitentemperatuur: 0 °C
3,50 l Motorolie (SAE 10W/50)
( pag. 280)
Motorolie
Buitentemperatuur: < 0 °C
Motorolie (SAE 5W/40)
( pag. 281)
23.3.2 Koelmiddel
Koelmiddel 3,20 l Koelvloeistof ( pag. 279)
23.3.3 Brandstof
Brandstoftankinhoud totaal ca. 23 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
( pag. 279)
Brandstofreserve ca. 3,5 l
23.4 Chassis
Frame Buisframe van chroommolybdeen staalbuizen, geë-
loxeerd
Voorvork WP Performance Systems Semiactive Suspension
23 TECHNISCHE GEGEVENS
264
Schokdemper WP Performance Systems Semiactive Suspension
Veerweg
voor 125 mm
achter 156 mm
Remsysteem
voor Dubbele schijfrem radiaal vastgeschroefde remklauw
en vier zuigers, remschijven vlottend gelagerd
achter Enkele schijfrem met remklauw met twee zuigers,
remschijf vast gelagerd
Remschijven - diameter
voor 320 mm
achter 240 mm
Remschijven - slijtagegrens
voor 4,5 mm
achter 4,5 mm
Bandenspanning solo / met bijrijder / volledige nuttige last
voor: bij koude band 2,5 bar
achter: bij koude band 2,9 bar
Secundaire overbrenging 17:38
Ketting 5/8 x 5/16” (525) Xring
Balhoofdhoek 65,1°
Wielstand 1.482 ± 15 mm
TECHNISCHE GEGEVENS 23
265
Zadelhoogte onbelast 835 mm
Bodemvrijheid onbelast 141 mm
Gewicht zonder brandstof ca. 213 kg
Hoogst toegestane asbelasting voor 165 kg
Maximale asbelasting achter 320 kg
Maximaal toegestaan totaalgewicht 456 kg
23.5 Elektronica
Accu YTZ14S Accuspanning: 12 V
Nominale capaciteit: 11,2 Ah
Onderhoudsvrij
Zekering 58011109110 10 A
Zekering 58011109115 15 A
Zekering 58011109125 25 A
Zekering 58011109130 30 A
Dimlicht/groot licht H4 / sokkel P43t 12 V
60/55 W
Zijlicht LED
Bochtverlichting LED
Instrumentverlichting en controle-
lampjes
Led
Richtingaanwijzer LED
23 TECHNISCHE GEGEVENS
266
Achterlicht LED
Remlicht LED
Nummerplaatverlichting LED
23.6 Banden
Band voor Band achter
120/70 ZR 17 M/C (58W) TL
Pirelli Angel GT
190/55 ZR 17 M/C (75W) TL (D)
Pirelli Angel GT
De aangegeven banden zijn één van de mogelijke standaardbanden. Meer informatie vindt u in het servicege-
deelte onder:
http://www.ktm.com
23.7 Voorvork
Artikelnummer voorvork 14.18.1Q.23
Voorvork WP Performance Systems Semiactive Suspension
Veerlengte met voorspanbus(sen) 335 mm
Veerconstante
Gemiddeld (standaard) 20 N/mm
Vorklengte 776 mm
Vorkpootolie vorkpoot links 670 ml Vorkpootolie (SAE 4)
(48601166S1) ( pag. 282)
TECHNISCHE GEGEVENS 23
267
Vorkpootolie vorkpoot rechts 410 ml Vorkpootolie (SAE 4)
(48601166S1) ( pag. 282)
23.8 Schokdemper
Artikelnummer schokdemper 01.18.1Q.23
Schokdemper WP Performance Systems Semiactive Suspension
Veerconstante
Gemiddeld (standaard) 185 N/mm
Veerlengte 185 mm
Statische veerweg 24 mm
23.9 Aanhaalmomenten chassis
Overige schroeven chassis EJOT PT
®
K50x12 1 Nm
Overige schroeven chassis EJOT PT
®
K50x14 1 Nm
Overige schroeven chassis EJOT PT
®
K50x16 2 Nm
Overige schroeven chassis EJOT PT
®
K50x18 2 Nm
Overige schroeven chassis EJOT PT
®
K45x12 1 Nm
Schroef achterlicht EJOT PT
®
K50x14 2,5 Nm
Schroef bevestiging afdekking uit-
laatklep
EJOT SF
®
M4x6K 4 Nm
Schroef deksel luchtfilterbak EJOT PT
®
K60x30 2 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS
268
Schroef combinatieschakelaar
links
M4 2,5 Nm
Schroef zijstandaardschakelaar M4 2 Nm
Overige moeren chassis M5 5 Nm
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
Schroef bekleding M5x12 3,5 Nm
Schroef bochtverlichting M5 2 Nm
Schroef brandstofpeilsensor M5 3 Nm
Schroef combinatieschakelaar
rechts
M5 3,5 Nm
Schroef glijblok M5 5 Nm
Schroef kabelkanaal M5 5 Nm
Schroef tankdop M5 3 Nm
Schroef veerwegsensor M5x16 6 Nm
Massaschroefverbinding frame M6 10 Nm
Moer bevestiging ABS-module M6 8 Nm
Moer blok uitlaat-
klepbesturingsunit
M6 14 Nm
Moer bowdenkabel uitlaatklepbe-
sturing
M6 5 Nm
Moer kabels aan startmotor M6 4 Nm
Overige moeren chassis M6 10 Nm
TECHNISCHE GEGEVENS 23
269
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Schroef accupool M6 4,5 Nm
Schroef bandenspanningsensor
(Super Duke GT EU,
Super Duke GT CN)
M6 7 Nm
Schroef bevestiging ABS-module M6 5 Nm
Schroef brandstofpomp M6 6 Nm
Schroef kofferschaal M6 6 Nm
Schroef kogelscharnier drukstang
op rempedaalcilinder
M6 5 Nm
Loctite
®
243™
Schroef koppelingsarmatuur M6 5 Nm
Loctite
®
243™
Schroef nummerplaathouder aan
onderste deel achterkant
M6 12 Nm
Schroef radiateurhouder M6 7 Nm
Schroef rempedaalcilinder M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef schakelaskering aan scha-
kelas
M6 18 Nm
Loctite
®
243™
Schroef schakelstang M6 5 Nm
Loctite
®
243™
Schroef sensorbox M6 6 Nm
Loctite
®
243™
23 TECHNISCHE GEGEVENS
270
Schroef slangklem radiateurkoel-
slangen
M6 3 Nm
Schroef stuurdemper houder aan
frame
M6 8 Nm
Loctite
®
243™
Schroef trapper rempedaal M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef uitlaatklem aan bochtstuk M6 8 Nm
Schroef uitlaatklem aan einddem-
per
M6 8 Nm
Schroef verbindingsstuk remkabel
achter
M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef verlenging zijstandaardvlak M6 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef versnellingshendelvlak M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef wieltoerentalsensor achter M6 4 Nm
Schroef wieltoerentalsensor voor-
aan
M6 4 Nm
Schroef zijstandaardvlak M6 6 Nm
Loctite
®
243™
Moer bochtstuk aan cilinderkop M8 Draaivolgorde:
Moeren gelijkmatig vastdraaien.
Plaat niet buigen.
25 Nm
TECHNISCHE GEGEVENS 23
271
Moer kettingwiel M8 36 Nm
Moer riemschijfbevestiging uitlaat-
klep
M8 7 Nm
Moer schakelstang M8 12 Nm
Moer schakelstang M8LH 12 Nm
Moer ventiel gebogen
(Super Duke GT JP)
M8 4 Nm
Moer ventiel gebogen
(Super Duke GT EU,
Super Duke GT CN)
M8 6 Nm
Overige moeren chassis M8 25 Nm
Overige schroeven chassis M8 25 Nm
Schroef asopname M8 15 Nm
Schroef bovenste kroonplaat M8 18 Nm
Schroef contactslot (een keer te
gebruiken)
M8 25 Nm
Schroef klem vorkbuis M8 20 Nm
Loctite
®
243™
Schroef onderste kroonplaat M8 15 Nm
Schroef remklauw achter M8 25 Nm
Loctite
®
2701™
Schroef rempedaal M8 20 Nm
Loctite
®
243™
23 TECHNISCHE GEGEVENS
272
Schroef remschijf achter M8 30 Nm
Loctite
®
243™
Schroef remschijf voor M8 30 Nm
Loctite
®
2701™
Schroef schakelaskering aan frame M8 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef stuurdemper aan houder M8 8 Nm
Loctite
®
243™
Schroef stuurdemper aan kroon-
plaat
M8 8 Nm
Loctite
®
243™
Schroef stuurklem M8 20 Nm
Schroef versnellingshendel aan
voetsteunhouder
M8 20 Nm
Loctite
®
243™
Schroef voetsteunhouder bestuur-
der
M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Schroef zijstandaardconsole M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Schroef zijstandaardveer M8 15 Nm
Loctite
®
2701™
Overige moeren chassis M10 45 Nm
Overige schroeven chassis M10 45 Nm
Schroef motorhouder M10 45 Nm
Loctite
®
243™
TECHNISCHE GEGEVENS 23
273
Schroef opnameplaat zijstandaard M10 45 Nm
Loctite
®
243™
Schroef remklauw voor M10 45 Nm
Loctite
®
243™
Schroef stuuradapter M10 40 Nm
Loctite
®
243™
Schroef zijstandaard M10 35 Nm
Loctite
®
243™
Schroef zijstandaardconsole M10 45 Nm
Loctite
®
243™
Holle schroef remkabel M10x1 25 Nm
Holle schroef remkabel verbin-
dingsstuk achter
M10x1 15 Nm
Moer achterdemperdrager M10x1,25 45 Nm
Loctite
®
243™
Lambdasonde M12x1,25 25 Nm
Schroef schokdemper boven M14x1,5 80 Nm
Schroefdraad ingevet
Schroef schokdemper onder M14x1,5 80 Nm
Schroefdraad ingevet
Schroef excenter M16 70 Nm
Moer achterbrugbout M19x1,5 130 Nm
Schroefdraad ingevet
Moer zadelslot M22x1,5 4 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS
274
Schroef balhoofd boven M25x1,5 18 Nm
Schroef steekas voor M25x1,5 45 Nm
Schroefdraad ingevet
Moer wielas achter achterdemper-
zijde
M35x1,5 200 Nm
Loctite
®
262™ / borgdraad met
borglak verzegelen
Moer wielas achter M50x1,5 250 Nm
Schroefdraad ingevet/borgdraad met
borglak verzegelen
VERKLARINGEN VAN OVEREENSTEMMING 24
275
24.1 Verklaringen van overeenstemming
Info
De omvang van de functies en uitrusting zijn afhankelijk van het model en omvat eventueel niet alle ver-
melde zendinstallaties en toepassingsgebieden.
Hiermee verklaart COBO SpA dat het zendinstallatietype BTROUTER overeenkomt met de relevante richtlijnen. De
volledige tekst van de verklaring van overeenstemming is beschikbaar onder de volgende URL.
Website van de certificering: http://www.ktm.com/btrouter
Hiermee verklaart JNS Instruments Ltd. dat het zendinstallatietype 210M1100 overeenkomt met de relevante richt-
lijnen. De volledige tekst van de verklaring van overeenstemming is beschikbaar onder de volgende URL.
Website van de certificering: http://www.ktm.com/210m1100
Hiermee verklaart KTM AG dat het zendinstallatietype KTM RACE ON system overeenkomt met de relevante richtlij-
nen. De volledige tekst van de verklaring van overeenstemming is beschikbaar onder de volgende URL.
Website van de certificering: http://www.ktm.com/ktm-race-on-system
Hiermee verklaart KTM AG dat het zendinstallatietype LC8 DASHBOARD overeenkomt met de relevante richtlijnen.
De volledige tekst van de verklaring van overeenstemming is beschikbaar onder de volgende URL.
Website van de certificering: http://www.ktm.com/lc8-dashboard
Hiermee verklaart Schrader Electronics Ltd dat het zendinstallatietype Tyre Pressure Monitoring System overeenkomt
met de relevante richtlijnen. De volledige tekst van de verklaring van overeenstemming is beschikbaar onder de
volgende URL.
Website van de certificering: http://www.ktm.com/tpms
24 VERKLARINGEN VAN OVEREENSTEMMING
276
210M1100
FCC ID: 2AKR7210M1100
IC: 22291210M1100
BTROUTER
FCC ID: Z642564N
IC: 451I2564N
KTM RACE ON system Active Key
FCC ID: VFZKLGKZADI01
IC: 22239-KLGKZADI01
KTM RACE ON system Main Unit
FCC ID: VFZKLGMZADI01
IC: 22239-KLGMZADI01
LC8 DASHBOARD
FCC ID: 2AKP9-LC8CLUSTER1
IC: 22273-LC8CLUSTER1
Tyre Pressure Monitoring System Receiver "MC34MA4"
FCC ID: MRXMC34MA4
IC: 2546A-MC34MA4
Tyre Pressure Monitoring System Sensor "BC5A4"
FCC ID: MRXBC5A4
IC: 2546A-BC5A4
Tyre Pressure Monitoring System Sensor "RDC3"
FCC ID: MRXRDC3
IC: 2546A-RDC3
VERKLARINGEN VAN OVEREENSTEMMING 24
277
Vrijstelling voor wijzigingen
Wijzigingen en modificaties die niet uitdrukkelijk door de verantwoordelijke instantie zijn toegestaan, kunnen
ertoe leiden dat gebruikers de apparaten niet meer mogen gebruiken.
Vrijstelling van interferentie
Dit apparaat voldoet aan deel 15 van de FCCbepalingen en de licentievrije RSSnormen van de Canadese over-
heidsafdeling Industry Canada.
Gebruik uitsluitend als aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:
1 Dit apparaat mag geen interferentie veroorzaken.
2 Dit apparaat moet interferenties kunnen opnemen, met inbegrip van interferenties die eventueel een onge-
wenste werking van het apparaat veroorzaken.
Aanwijzingen over radiotransmissies
Dit apparaat voldoet aan de FCClimieten voor blootstelling aan stralen die zijn vastgesteld voor een ongecontro-
leerde omgeving en voldoet aan de FCCrichtlijnen voor de blootstelling aan radiofrequenties.
De zender mag niet in de buurt van andere antennes of zenders worden geplaatst of in combinatie met andere
antennes of zenders worden gebruikt.
Aanwijzing over digitale apparaten van klasse B volgens de FCC-bepalingen
Dit apparaat is getest en in overeenstemming bevonden met de limieten voor digitale apparaten van klasse B con-
form de FCCbepalingen, deel 15.
Deze limieten zijn zo bepaald dat ze in woonwijken een voldoende bescherming bieden tegen schadelijke storin-
gen.
Deze apparaten produceren en gebruiken hoge frequenties en kunnen deze ook uitstralen. Daarom kunnen
ze, indien ze niet volgens de aanwijzingen worden geïnstalleerd en gebruikt, schadelijke storingen van de
radio-ontvangst veroorzaken. Er kan echter niet worden gegarandeerd dat er bij bepaalde toepassingen geen
storingen ontstaan.
Als dit apparaat storingen met betrekking tot radio- of televisieontvangst veroorzaakt (controleer dit door het appa-
raat in en uit te schakelen), kunt u deze radiostoringen eventueel als volgt verhelpen:
24 VERKLARINGEN VAN OVEREENSTEMMING
278
Stel de ontvangstantenne opnieuw af.
Plaats het apparaat en de radio-ontvanger verder uit elkaar.
Sluit het apparaat en de radio-ontvanger op gescheiden stroomkringen aan.
Raadpleeg uw dealer of een specialist voor radio- en televisietechniek.
CAN ICES3 (B) / NMB3 (B)
Dit digitale apparaat van klasse B voldoet aan de bepalingen conform de Canadese norm voor interferentieveroor-
zakende apparaten ICES003 / NMB003.
GEBRUIKSSTOFFEN 25
279
Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
Norm / classificatie
DIN EN 228 (ROZ 95)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend loodvrije superbenzine die voldoet aan de aangegeven norm of van dezelfde kwaliteit is.
Een aandeel van maximaal 10 % ethanol (E10 brandstof) kan daarbij zonder bezwaar worden gebruikt.
Info
Gebruik geen brandstof van methanol (bijv. M15, M85, M100) of met een aandeel van meer dan
10 % ethanol (bijv. E15, E25, E85, E100).
Koelvloeistof
Voorgeschreven waarde
Gebruik alleen hoogwaardige, silicaatvrije koelvloeistof met antiroestmiddel voor aluminiummotoren. Minder-
waardige en ongeschikte antivriesmiddelen veroorzaken corrosie, afzettingen en schuimvorming.
Gebruik geen zuiver water omdat de eisen met betrekking tot corrosiebescherming en smeereigenschappen
alleen door koelvloeistof vervuld kunnen worden.
Gebruik uitsluitend koelvloeistof die voldoet aan de voorwaarden (zie informatie op de verpakking) en de juiste
eigenschappen heeft.
Vorstbescherming minstens tot 25 °C
25 GEBRUIKSSTOFFEN
280
De mengverhouding moet aan de vereiste vorstbescherming aangepast worden. Gebruik gedestilleerd water als de
koelvloeistof verdund moet worden.
Het gebruik van voorgemengde koelvloeistof wordt aanbevolen.
Neem de gegevens van de koelvloeistoffabrikant met betrekking tot vorstbescherming, verdunning en mengbaar-
heid (verdraagbaarheid) met andere koelmiddelen in acht.
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
COOLANT M3.0
Motorolie (SAE 10W/50)
Norm / classificatie
JASO T903 MA ( pag. 285)
SAE ( pag. 285) (SAE 10W/50)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de
juiste eigenschappen heeft.
Volledig synthetische motorolie
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Power Synt 4T
GEBRUIKSSTOFFEN 25
281
Motorolie (SAE 5W/40)
Norm / classificatie
JASO T903 MA ( pag. 285)
SAE ( pag. 285) (SAE 5W/40)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de
juiste eigenschappen heeft.
Volledig synthetische motorolie
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Power Synt 4T
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1
Norm / classificatie
DOT
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend remvloeistof die voldoet aan de aangegeven norm (zie informatie op de verpakking) en die
de juiste eigenschappen heeft.
Aanbevolen leverancier
Castrol
REACT PERFORMANCE DOT 4
Motorex
®
Brake Fluid DOT 5.1
25 GEBRUIKSSTOFFEN
282
Vorkpootolie (SAE 4) (48601166S1)
Norm / classificatie
SAE ( pag. 285) (SAE 4)
Voorgeschreven waarde
Gebruik alleen olie die voldoet aan de aangegeven normen (zie gegevens op verpakking) en de juiste eigen-
schappen heeft.
HULPSTOFFEN 26
283
Brandstofadditief
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Fuel Stabilizer
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Moto Protect
Duurzaam vet
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Bike Grease 2000
Kettingreinigingsmiddel
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Chain Clean
Kettingspray onroad
Voorgeschreven waarde
26 HULPSTOFFEN
284
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Chainlube Road
Motorfietsreiniger
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Moto Clean
Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Moto Polish & Shine
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Quick Cleaner
Universele oliespray
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Joker 440 Synthetic
NORMEN 27
285
JASO T903 MA
Meerdere technische ontwikkelingsrichtingen vereisten een eigen specificatie voor motorfietsen - de norm
JASO T903 MA.
Vroeger werd voor motorfietsen motorolie voor auto's gebruikt omdat er geen eigen motorfietsspecificatie bestond.
Voor motoren van auto's zijn lange service-intervallen vereist, bij motoren van motorfietsen staat een hoog vermo-
gensrendement bij hoge toerentallen op de voorgrond.
Bij de meeste motoren voor motorfietsen worden versnelling en koppeling met dezelfde olie gesmeerd.
De norm JASO MA voldoet aan deze speciale vereisten.
SAE
De SAE-viscositeitsklassen zijn vastgelegd door de Society of Automotive Engineers voor de indeling van oliën op
basis van hun viscositeit. De viscositeit beschrijft slechts een van de eigenschappen van olie en zegt niets over de
kwaliteit.
28 LIJST MET VAKBEGRIPPEN
286
ABS Anti Blokkeer Systeem Veiligheidssysteem, dat het blokkeren van de wielen
bij het rechtuit rijden zonder inwerking van zijwaartse
krachten voorkomt
ATIR Automatische uitschakeling van rich-
tingaanwijzer (Automatic Turn Indi-
cator Reset)
Software die na afloop van een timer of een rijaf-
standsmeter de richtingaanwijzers automatisch uit-
schakelt
TPMS Bandenspanning-controlesysteem
(Tire Pressure Monitoring System)
Veiligheidsstartsysteem dat met behulp van sensoren
in de banden de bandenspanning bewaakt en aangeeft
DRL Dagrijlicht (Daytime Running Light) Licht dat de zichtbaarheid van het voertuig op de dag
verhoogt, maar in tegenstelling tot het dimlicht niet
gefocust is en het wegdek verlicht
HHC Hill Hold Control Rijhulp die het terugrollen van het voertuig op hellin-
gen verhindert
MSC Motorfiets-stabiliteitscontrole (Motor-
cycle Stability Control)
Extra functie bij het ABS die het blokkeren en weg-
glijden van de wielen tijdens het remmen in schuine
stand verhindert
MTC Motorfietstractiecontrole (Motorcy-
cle Traction Control)
Extra functie van de motorbesturing die bij doordraai-
end achterwiel het motorkoppel verlaagt
MSR Motorslipregeling (Motor Slip Regula-
tion)
Extra functie van de motorbesturing die het blokkeren
van het achterwiel bij een te grote motorremwerking
verhindert door de regelkleppen iets te openen
LIJST MET AFKORTINGEN 29
287
Artikelnr. Artikelnummer
bijv. bijvoorbeeld
ca. circa
e.d. en dergelijke
enz. enzovoort
etc. et cetera
evt. eventueel
evt. eventueel
Nr. Nummer
o.a. onder andere
resp. respectievelijk
vgl. vergelijk
30 LIJST MET SYMBOLEN
288
30.1 Rode pictogrammen
Rode pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij meteen moet worden ingegrepen.
Controlelampje wegrijblokkeringen brandt/knippert rood Status- of foutmelding bij de wegrij-
blokkering/alarminstallatie.
Waarschuwingslampje oliedruk brandt rood Motoroliedruk is te laag. Onmiddellijk veilig
stoppen en de motor afzetten.
30.2 Gele of oranje pictogrammen
Gele of oranje pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij binnen korte tijd moet worden ingegrepen.
Actieve rijhulpen worden eveneens met gele of oranje pictogrammen aangegeven.
Algemeen waarschuwingslampje brandt geel Een aanwijzing/waarschuwing voor de veiligheid
is gedetecteerd. Dit wordt ook op het matrixdisplay weergegeven.
Controlelampje storing brandt/knippert geel De elektronische regeleenheid van de motor
heeft een fout herkend.
ABS-controlelampje brandt/knippert geel Het ABS is niet actief. Het ABS-controlelampje
brandt ook als er een fout wordt herkend.
TC-controlelampje brandt/knippert geel De motorfietstractiecontrole is niet actief of is bezig
met regelen. Het TC-controlelampje brandt ook als er een fout wordt herkend. Bovendien knip-
pert het TC-controlelampje als de HHC (optioneel) actief is.
Controlelampje toerentalregelsysteem brandt geel De cruise-control is ingeschakeld, maar de
snelheidsregeling is niet actief.
LIJST MET SYMBOLEN 30
289
30.3 Groene en blauwe pictogrammen
Groene en blauwe pictogrammen geven informatie weer.
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
Linker controlelampje richtingaanwijzer knippert groen in het knipperritme Richtingaanwij-
zer links is ingeschakeld.
Controlelampje stationair brandt groen Versnelling is in vrij geschakeld.
Rechter controlelampje richtingaanwijzer knippert groen in het knipperritme Richtingaanwij-
zer rechts is ingeschakeld.
Controlelampje toerentalregelsysteem brandt groen De cruise-control is ingeschakeld en de
snelheidsregeling is actief.
INDEX
290
INDEX
A
ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164
ACC1
achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 226
voor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 226
ACC2
achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 226
voor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 226
Accu
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 195
laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 200
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 197
Achterwiel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 184
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186
Afbeelding voertuig
linksvoor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
rechtsachter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
Afbeeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Afremmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 119
Anti Blokkeer Systeem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164
Artikelnummer schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . 28
Artikelnummer stuurdemper . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Artikelnummer voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
B
Bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
Bandenspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191
Bandentoestand
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
Bedieningshandleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
Beoogd gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
Beschermende kleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
Bestuurderszadel
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 137
Bijrijdervoetsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
Bijrijderzadel
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 137
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136
Bochtverlichting
instelling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . 212
lichtbundelbreedte instellen . . . . . . . . . . . . 216
Boordgereedschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
Brandstofpeilweergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
INDEX
291
C
Chassis afstellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131-132
Claxonknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
Combinatieschakelaar
links . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
overzicht links . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
overzicht rechts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
rechts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
Contactsleutel
activeren/deactiveren . . . . . . . . . . . . . . . . 219
Contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
Cruise-control
schakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
D
Diagnosestekker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 225
E
Einddemper
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142
E-starterknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
F
Fouten opsporen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 253-255
Framenummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
G
Garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Gashendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
Gebruiksdefinitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
Gecombineerd instrument . . . . . . . . . . . . . . . 57-86
"ABS" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
activering en test . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
"cLightTest" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
"Clock/Date" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
"Damping" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132
"Damping"-menu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
"Distance" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
"Drive Mod" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76, 231
"DRL" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
"Favorites" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
"Fuel Cons" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
"General Info" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
"Heat Grip" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
"Heating"-menu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
"Language" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
"Load" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
"Load"-menu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
matrixdisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
INDEX
292
melding op matrixdisplay . . . . . . . . . . . . . . . 63
menu-overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
"MTC" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
"Pressure" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
"Quick Shift" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
schakellicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
segmentendisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
service-indicatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
"Set Favorites" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
"Settings" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
"Shift Light" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
"Temp" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
"TPMS" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
"Trip 1" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
"Trip 2" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
"Warning" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
Greep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
H
Hoofdzekering
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 205
Hulpstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
I
Inbedrijfname
controle en onderhoud voor iedere inbedrijf-
name . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
na de stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 252
Inbedrijfstelling
aanwijzingen voor eerste inbedrijfstelling . . . 100
K
Ketting
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
vervuiling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . 144
Ketting-aandrijfwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150
Kettinggeleiding
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150
Kettingspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
Kettingwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150
Klantenservice . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
INDEX
293
Koelmiddelpeil
in compensatiereservoir controleren . . . . . . 227
in vast reservoir corrigeren . . . . . . . . . . . . . 229
Kofferdragers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
Koplamp
dagrijlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193
instelling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . 212
lichtbundelbreedte instellen . . . . . . . . . . . . 215
Koplamp bochtverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . 194
Koppeling
vloeistofpeil controleren/corrigeren . . . . . . . 155
Koppelingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . 93
L
Lamp koplamp
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 210
Lichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
M
Matrixdisplay
menu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
Milieu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
Motor
inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
Motorfiets
met hefbok achter opkrikken . . . . . . . . . . . 133
met hefbok voor opkrikken . . . . . . . . . . . . . 134
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 244
van hefbok achter nemen . . . . . . . . . . . . . . 133
van hefbok voor nemen . . . . . . . . . . . . . . . 135
Motorfietstractiecontrole . . . . . . . . . . . . . . . . . 232
Motornummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Motorolie
bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 241
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 234
Motoroliepeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 233
Motorslipregeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118
MSR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118
MTC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 232
N
Noodknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Noodknipperlichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Noodstopschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
INDEX
294
O
Oliefilter
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 234
Oliezeven
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 234
Onjuist gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
P
Parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 122
Q
Quickshifter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111
R
Remhendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . 94
Remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 119
Rempedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . 95
Rempedaalhendel
trapper instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
Remplaketten
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . 177
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . 173
Remschijven
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
Remsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164-178
Remvloeistof
van achterwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . 175
van de voorwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . 170
Remvloeistofpeil
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . 174
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . 169
Reserveonderdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Richtingaanwijzerschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . 34
Rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
beginnen met rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
beginnen met rijden met HHC . . . . . . . . . . . 110
Rijden in de winter
controle en onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . 248
S
Schakelaars
links aan stuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
rechts aan stuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
Schakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
Schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
Service . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
INDEX
295
Serviceschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127-130
Sleutelnummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Snelheidsregelsysteem
bovenste toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
onderste toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
Spatbord voor
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161
Stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 250
Starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Stopcontact voor elektrisch toebehoren . . . . . . . . . 45
Stoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 122
Stuur
ontgrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
vergrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
Stuurstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87
Stuuruitslag
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91
T
Tankdop
openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
Tanken
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 125
Tankspoiler
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159
Technische gegevens
aanhaalmomenten chassis . . . . . . . . . . . . . 267
aanhaalmomenten motor . . . . . . . . . . . . . . 258
banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 266
chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 263
elektronica . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 265
motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 256-274
schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 267
voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 266
vulhoeveelheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 263
Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Transporteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 124
Typeplaatje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
V
Veilig gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Verbruiksstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Verklaringen van overeenstemming . . . . . . . . 275-278
INDEX
296
Versnellingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54
uitgangspositie controleren . . . . . . . . . . . . . 97
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . 98
Versnellingshendelvlak
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99
Voertuig
beladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
Voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
Voorwiel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 181
Vorkpoten
vuilschrapers reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . 162
Vulhoeveelheid
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126, 263
koelmiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 263
Motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 239, 263
W
Wegrijblokkering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
Werkinstructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
Windscherm
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
Z
Zadelslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
Zekeringen
in zekeringenblok vervangen . . . . . . . . . . . . 207
Zijstandaard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
*3213759nl*
3213759nl
08/2017
KTM Sportmotorcycle GmbH
5230 Mattighofen/Oostenrijk
http://www.ktm.com
Foto: Mitterbauer/KTM
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299

KTM 1290 SUPER DUKE GT 2018 de handleiding

Type
de handleiding