KTM 1290 Super Duke GT 2017 de handleiding

Type
de handleiding
BEDIENINGSHANDLEIDING 2017
1290 Super Duke GT
Artikelnr. 3213552nl
BESTE KTM-KLANT 1
*3213552nl*
3213552nl
09/2016
BESTE KTM-KLANT
We willen u graag feliciteren met uw keuze voor een KTM-motorfiets. U bent nu in het bezit van een moderne sportieve motorfiets en we
zijn er zeker van dat u er veel plezier mee zult beleven, mits u de motorfiets goed onderhoudt.
We wensen u veel rijplezier!
Vul hieronder de serienummers van uw voertuig in.
Framenummer ( pag. 22) Stempel dealer
Motornummer ( pag. 23)
Sleutelnummer ( pag. 23)
De bedieningshandleiding komt op het tijdstip dat deze ter perse gaat overeen met de nieuwste stand van het model. Kleine afwijkingen
die het resultaat zijn van een constructieve ontwikkeling kunnen echter niet worden uitgesloten.
Alle hier genoemde gegevens zijn vrijblijvend. KTM Sportmotorcycle GmbH houdt zich het recht voor technische gegevens, prijzen, kleu-
ren, vormen, materialen, dienst- en serviceverlening, constructies, uitrustingen en dergelijke zonder voorafgaande aankondiging en zonder
opgave van redenen te wijzigen resp. zonder vergoeding te annuleren, deze aan te passen aan de plaatselijke situatie of de productie van
een bepaald model zonder voorafgaande aankondiging te beëindigen. KTM is niet aansprakelijk voor leveringsmogelijkheden, afwijkingen
van afbeeldingen en beschrijvingen, drukfouten en vergissingen. De afgebeelde modellen zijn voor een deel voorzien van speciale uitrustin-
gen die niet standaard bij de leveringsomvang horen.
BESTE KTM-KLANT 2
© 2016 KTM Sportmotorcycle GmbH, Mattighofen Oostenrijk
Alle rechten voorbehouden
Nadruk, ook gedeeltelijk, en vermenigvuldigingen van welke aard dan ook zijn uitsluitend toegestaan met toestemming van de auteur.
ISO 9001(12 100 6061)
KTM past processen voor kwaliteitsbewaking toe, zoals bedoeld in de internationale norm voor kwaliteitsmanagement ISO
9001, die tot een zo hoog mogelijke productkwaliteit leiden.
Afgegeven door: TÜV Management Service
KTM Sportmotorcycle GmbH
5230 Mattighofen, Oostenrijk
Dit document is geldig voor de volgende modellen:
1290 Super Duke GT EU (F9903QF, F9903QE)
1290 Super Duke GT JP (F9986QE)
1290 Super Duke GT CN (F9987QE)
INHOUDSOPGAVE 3
INHOUDSOPGAVE
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN................................... 8
1.1 Gebruikte pictogrammen....................................... 8
1.2 Gebruikte formatering........................................... 9
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN ........................................ 10
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik....................... 10
2.2 Onjuist gebruik .................................................. 10
2.3 Veiligheidsaanwijzingen...................................... 10
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen ......................... 11
2.5 Waarschuwing voor manipulaties ......................... 11
2.6 Veilig gebruik .................................................... 12
2.7 Beschermende kleding ....................................... 13
2.8 Werkinstructies.................................................. 13
2.9 Milieu............................................................... 13
2.10 Bedieningshandleiding ....................................... 14
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN ..................................... 15
3.1 Garantie............................................................ 15
3.2 Verbruiksstoffen, hulpstoffen .............................. 15
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren ........................... 15
3.4 Service ............................................................. 15
3.5 Afbeeldingen ..................................................... 16
3.6 Klantenservice................................................... 16
4 AFBEELDING VOERTUIG............................................... 18
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische
weergave).......................................................... 18
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische
weergave).......................................................... 20
5 SERIENUMMERS.......................................................... 22
5.1 Framenummer ................................................... 22
5.2 Typeplaatje ....................................................... 22
5.3 Sleutelnummer.................................................. 23
5.4 Motornummer.................................................... 23
5.5 Artikelnummer voorvork ...................................... 24
5.6 Artikelnummer schokdemper............................... 24
5.7 Artikelnummer stuurdemper................................ 25
6 BEDIENINGSELEMENTEN............................................. 26
6.1 Koppelingshendel .............................................. 26
6.2 Remhendel........................................................ 26
6.3 Gashendel......................................................... 27
6.4 Schakelaars links aan stuur................................. 27
6.4.1 Combinatieschakelaar links............................. 27
6.4.2 Lichtschakelaar ............................................. 28
6.4.3 Noodknipperlichtschakelaar............................ 28
6.4.4 Menuschakelaar............................................. 29
6.4.5 Richtingaanwijzerschakelaar ........................... 29
6.4.6 Claxonknop ................................................... 30
6.5 Schakelaars rechts aan stuur............................... 30
6.5.1 Combinatieschakelaar rechts........................... 30
6.5.2 Noodstopschakelaar ....................................... 31
6.5.3 Schakelaar snelheidsregelsysteem ................... 32
6.5.4 Bovenste toets van snelheidsregelsysteem ........ 34
6.5.5 Onderste toets van snelheidsregelsysteem ........ 34
6.5.6 E-starterknop................................................. 35
6.5.7 Stuur vergrendelen......................................... 35
6.5.8 Stuur ontgrendelen ........................................ 36
6.5.9 Stopcontact voor elektrisch toebehoren ............ 37
6.6 Contact-/stuurslot............................................... 37
6.7 Wegrijblokkering ................................................ 38
6.8 Tankdop openen ................................................ 39
INHOUDSOPGAVE 4
6.9 Tankdop sluiten ................................................. 41
6.10 Zadelslot........................................................... 42
6.11 Boordgereedschap.............................................. 42
6.12 Greep ............................................................... 43
6.13 Bijrijdervoetsteunen ........................................... 43
6.14 Versnellingshendel ............................................. 44
6.15 Rempedaal........................................................ 45
6.16 Zijstandaard ...................................................... 45
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT .................................... 46
7.1 Overzicht........................................................... 46
7.2 activering en test ............................................... 46
7.3 Matrixdisplay..................................................... 47
7.4 Segmentendisplay.............................................. 47
7.5 Brandstofpeilweergave........................................ 48
7.6 Controlelampjes................................................. 48
7.7 Melding op matrixdisplay .................................... 49
7.8 Schakellicht ...................................................... 51
7.9 Service-indicatie................................................ 52
7.10 Matrixdisplay menu............................................ 52
7.10.1 "Favorites"..................................................... 52
7.10.2 "Trip 1"......................................................... 53
7.10.3 "Trip 2"......................................................... 53
7.10.4 "General Info" ................................................ 54
7.10.5 "TPMS"......................................................... 54
7.10.6 "Set Favorites" ............................................... 55
7.10.7 "Settings"...................................................... 56
7.10.8 "Warning"...................................................... 56
7.10.9 "Heating" ...................................................... 57
7.10.10 "MTC/ABS".................................................... 57
7.10.11 "Load"........................................................... 58
7.10.12 "Damping"..................................................... 59
7.10.13 "Drive Mod" ................................................... 59
7.10.14 Menu-overzicht.............................................. 60
7.10.15 "Language".................................................... 62
7.10.16 "Distance" ..................................................... 62
7.10.17 "Temp" ......................................................... 63
7.10.18 "Pressure" ..................................................... 63
7.10.19 "Fuel Cons" ................................................... 64
7.10.20 "Clock/Date" .................................................. 64
7.10.21 "Shift Light" .................................................. 65
7.10.22 "Heat Grip".................................................... 65
7.10.23 "cLightTest"................................................... 66
7.10.24 "DRL" ........................................................... 66
7.10.25 "Quickshifter" ................................................ 67
8 ERGONOMIE ................................................................ 68
8.1 Stuurstand ........................................................ 68
8.2 Stuurstand instellen ....................................... 68
8.3 Windscherm instellen ......................................... 70
8.4 Uitgangspositie koppelingshendel instellen........... 71
8.5 Uitgangspositie van de handremhendel instellen ... 72
8.6 Uitgangspositie rempedaal instellen ................. 72
8.7 Trapper rempedaal instellen................................ 73
8.8 Uitgangspositie versnellingshendel controleren ..... 73
8.9 Uitgangspositie versnellingshendel instellen ...... 74
8.10 Versnellingshendelvlak instellen .......................... 75
9 INBEDRIJFNAME.......................................................... 76
9.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfname................ 76
9.2 Motor inrijden.................................................... 77
INHOUDSOPGAVE 5
9.3 Voertuig beladen................................................ 78
10 RIJ-INSTRUCTIES......................................................... 80
10.1 Controle en onderhoud voor iedere
inbedrijfname.................................................... 80
10.2 Starten ............................................................. 81
10.3 Beginnen met rijden........................................... 82
10.4 Starten met HHC (Optie: Hill Hold Control) .......... 83
10.5 Quickshifter....................................................... 84
10.6 Schakelen, rijden............................................... 84
10.7 MSR (Optie: Motorslipregeling) ........................... 89
10.8 Afremmen ......................................................... 89
10.9 Stoppen, parkeren.............................................. 92
10.10 Transport .......................................................... 93
10.11 Brandstof tanken ............................................... 94
11 SERVICESCHEMA......................................................... 97
11.1 Extra informatie ................................................. 97
11.2 Verplichte werkzaamheden.................................. 97
11.3 Aanbevolen werkzaamheden................................ 99
12 CHASSIS AFSTELLEN ................................................. 101
12.1 Voorvork/schokdemper...................................... 101
12.2 "Load"............................................................. 101
12.3 "Damping"....................................................... 102
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS ......................... 103
13.1 Motorfiets met hefbok achter opkrikken.............. 103
13.2 Motorfiets van hefbok achter nemen .................. 103
13.3 Motorfiets met hefbok voor opkrikken................. 104
13.4 Motorfiets van hefbok voor nemen ..................... 105
13.5 Bijrijderzadel verwijderen.................................. 106
13.6 Bijrijderzadel monteren .................................... 106
13.7 Bestuurderszadel verwijderen ............................ 107
13.8 Bestuurderszadel monteren............................... 108
13.9 Windscherm demonteren .................................. 108
13.10 Windscherm monteren...................................... 109
13.11 Einddemper demonteren ............................... 109
13.12 Einddemper monteren .................................. 111
13.13 Kettingvervuiling controleren............................. 112
13.14 Ketting reinigen ............................................... 112
13.15 Kettingspanning controleren ............................. 114
13.16 Kettingspanning instellen ................................. 115
13.17 Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en
kettinggeleiding controleren .............................. 116
13.18 Vloeistofpeil hydraulische koppeling
controleren/corrigeren....................................... 120
13.19 Tankspoiler demonteren.................................... 122
13.20 Tankspoiler monteren ....................................... 123
13.21 Spatbord voor demonteren ................................ 125
13.22 Spatbord voor monteren ................................ 125
13.23 Vuilschrapers vorkpoten reinigen ....................... 126
14 REMSYSTEEM............................................................ 127
14.1 Anti Blokkeer Systeem (ABS) ............................ 127
14.2 Remschijven controleren................................... 129
14.3 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren ........... 130
14.4 Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen ...... 131
14.5 Remplaketten voorwielrem controleren ............... 133
14.6 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren ........ 134
14.7 Remvloeistof achterwielrem bijvullen .............. 135
14.8 Remplaketten achterwielrem controleren............ 136
INHOUDSOPGAVE 6
15 WIELEN, BANDEN ...................................................... 138
15.1 Voorwiel demonteren .................................... 138
15.2 Voorwiel monteren ........................................ 140
15.3 Achterwiel demonteren ................................. 142
15.4 Achterwiel monteren ..................................... 144
15.5 Bandentoestand controleren.............................. 146
15.6 Bandenspanning controleren............................. 148
16 ELEKTRONICA............................................................ 149
16.1 dagrijlicht (DRL) ............................................... 149
16.2 Koplamp bochtverlichting ................................. 149
16.3 Accu demonteren ......................................... 150
16.4 Accu monteren ............................................. 152
16.5 Accu laden .................................................. 154
16.6 Hoofdzekering vervangen .................................. 158
16.7 Zekeringen in zekeringenblok vervangen ............. 159
16.8 Lamp koplamp vervangen ................................. 162
16.9 Instelling lichtsysteem controleren..................... 163
16.10 Lichtbundelbreedte koplamp instellen................ 165
16.11 Lichtbundelbreedte bochtverlichting instellen..... 166
16.12 Contactsleutel activeren/deactiveren .................. 169
16.13 Diagnosestekker............................................... 174
16.14 ACC1 en ACC2 voorzijde................................... 174
16.15 ACC1 en ACC2 achterzijde................................ 175
17 KOELSYSTEEM........................................................... 176
17.1 Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir
controleren...................................................... 176
17.2 Koelmiddelpeil in vast reservoir corrigeren.......... 177
18 MOTOR AFSTELLEN ................................................... 180
18.1 "Drive Mod" ..................................................... 180
18.2 Motorfietstractiecontrole (MTC).......................... 180
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR ........................... 182
19.1 Motoroliepeil controleren .................................. 182
19.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en
oliezeven reinigen ......................................... 183
19.3 Motorolie bijvullen ........................................... 188
20 REINIGING, ONDERHOUD........................................... 191
20.1 Motorfiets reinigen ........................................... 191
20.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter ... 193
21 STALLING .................................................................. 195
21.1 Stalling........................................................... 195
21.2 Inbedrijfname na stalling .................................. 196
22 FOUTEN OPSPOREN................................................... 197
23 TECHNISCHE GEGEVENS............................................ 199
23.1 Motor.............................................................. 199
23.2 Aanhaalmomenten motor .................................. 200
23.3 Vulhoeveelheid ................................................ 204
23.3.1 Motorolie .................................................... 204
23.3.2 Koelmiddel ................................................. 204
23.3.3 Brandstof.................................................... 204
23.4 Chassis ........................................................... 204
23.5 Elektronica...................................................... 206
23.6 Banden........................................................... 206
23.7 Voorvork.......................................................... 207
23.8 Schokdemper .................................................. 207
23.9 Aanhaalmomenten chassis................................ 207
24 GEBRUIKSSTOFFEN ................................................... 213
25 HULPSTOFFEN........................................................... 216
26 NORMEN ................................................................... 218
INHOUDSOPGAVE 7
27 LIJST MET VAKBEGRIPPEN ........................................ 219
28 LIJST MET AFKORTINGEN .......................................... 220
29 LIJST MET SYMBOLEN ............................................... 221
29.1 Rode pictogrammen ......................................... 221
29.2 Gele of oranje pictogrammen............................. 221
29.3 Groene en blauwe pictogrammen....................... 222
INDEX ............................................................................... 223
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 8
1.1 Gebruikte pictogrammen
Hieronder wordt het gebruik van bepaalde pictogrammen verklaard.
Kenmerkt een verwachte reactie (bijv. van een bepaalde handeling of functie).
Kenmerkt een onverwachte reactie (bijv. van een bepaalde handeling of functie).
Alle werkzaamheden die met dit pictogram zijn gekenmerkt vereisen vakkennis en technisch begrip. Laat de werk-
zaamheden voor uw eigen veiligheid uitvoeren in een geautoriseerde KTM-garage! Daar wordt uw motorfiets door spe-
ciaal geschoolde vakkundige medewerkers met het benodigde hulpgereedschap optimaal onderhouden.
Kenmerkt de verwijzing naar een pagina (op de aangegeven pagina vindt u meer informatie).
Kenmerkt een taak met verdere informatie of tips.
Kenmerkt het resultaat uit een test-/controlestap.
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 9
1.2 Gebruikte formatering
Hieronder worden de gebruikte letterformaten verklaard.
Eigennaam Kenmerkt een eigennaam.
Naam
®
Kenmerkt een beschermde naam.
Merk™ Kenmerkt een merk in het handelsverkeer.
Onderstreepte woorden Verwijzen naar technische details van het voertuig of kenmerken vaktermen die in de
begrippenlijst worden uitgelegd.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 10
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik
KTM-motorfietsen met toelating voor het wegverkeer zijn zodanig ontworpen en gebouwd dat ze bestand zijn tegen de gangbare belastin-
gen in het normale wegverkeer en bij het rijden op circuits. Ze zijn echter niet geschikt voor het rijden op onverharde wegen.
Info
De motorfiets is alleen in de gehomologeerde versie toegelaten voor het rijden op de openbare weg.
2.2 Onjuist gebruik
Gebruik het voertuig uitsluitend op de beoogde wijze.
Het niet op de beoogde wijze gebruiken van het voertuig kan leiden tot gevaren voor personen, materiaal en milieu.
Elk gebruik van het voertuig anders dan op de beoogde wijze geldt als onjuist gebruik.
Als onjuist gebruik geldt ook het gebruik van bedrijfs- en hulpmiddelen die niet voldoen aan de vereiste specificaties.
2.3 Veiligheidsaanwijzingen
Voor een veilige omgang met het voertuig dient u zich te houden aan enkele veiligheidsaanwijzingen. Lees deze handleiding daarom zorg-
vuldig door. De veiligheidsaanwijzingen zijn geaccentueerd en met links gekoppeld aan de relevante plaatsen in de tekst.
Info
Op het voertuig zijn op goed zichtbare plaatsen verschillende stickers met aanwijzingen en waarschuwingen aangebracht. Deze stic-
kers met aanwijzingen en waarschuwingen nooit verwijderen. Als deze ontbreken kunt u of andere personen de gevaren niet herken-
nen en daardoor letsel oplopen.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 11
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen
Gevaar
Waarschuwing voor een gevaar dat direct en met zekerheid overlijden of zwaar blijvend letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste
voorzorgsmaatregelen neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat waarschijnlijk overlijden of zwaar letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen
neemt.
Voorzichtig
Waarschuwing voor een gevaar dat mogelijk licht letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat aanmerkelijke schade aan machine of materiaal tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatrege-
len neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat schade aan het milieu tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
2.5 Waarschuwing voor manipulaties
Het is niet toegestaan wijzigingen aan te brengen aan de componenten van de geluidsdemping. De volgende maatregelen of de realisatie
van de betreffende toestanden zijn wettelijk verboden:
1 Verwijderen of buiten werking zetten van systemen of componenten die de geluidsdemping dienen bij een nieuw voertuig, voordat het
wordt verkocht of geleverd aan de eindklant of tijdens de gebruikdsduur van het voertuig voor andere doeleinden dan voor onderhoud,
reparatie of vervanging, evenals
2 het gebruik van het voertuig nadat een dergelijk systeem of een dergelijke component verwijderd of buiten werking is gezet.
Voorbeelden van wettelijk verboden manipulaties:
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 12
1 Verwijderen of doorboren van einddempers, geluidsdempers, bochtstukken of andere componenten, die uitlaatgassen geleiden.
2 Verwijderen of doorboren van onderdelen van het inlaatluchtsysteem.
3 Gebruik in niet correcte onderhoudstoestand.
4 Vervangen van bewegende onderdelen van het voertuig, onderdelen van het uitlaatsysteem of onderdelen van het inlaatluchtsysteem
door onderdelen die niet door de fabrikant zijn toegelaten.
2.6 Veilig gebruik
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze voertuigcomponenten zijn
afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Het voertuig uitsluitend in technisch goede staat, op de boogde wijze, en veiligheids- en milieubewust gebruiken.
Het voertuig mag uitsluitend door geïnstrueerde personen worden gebruikt. Voor het wegverkeer is het juiste rijbewijs vereist.
Storingen, die de veiligheid beperken, onmiddellijk in een geautoriseerde KTM-garage laten verhelpen.
De op het voertuig aangebrachte stickers met aanwijzingen en waarschuwingen in acht nemen.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 13
2.7 Beschermende kleding
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede broek en jas met bescher-
ming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschriften.
Voor uw eigen veiligheid adviseert KTM om het voertuig uitsluitend te gebruiken met geschikte, beschermende kleding.
2.8 Werkinstructies
Voor enkele werkzaamheden zijn hulpgereedschappen vereist. Deze maken geen deel uit van het voertuig, maar kunnen worden besteld
onder vermelding van de aangegeven nummers tussen haakjes. Voorbeeld: lagertrekker (15112017000)
Bij de montage moeten onderdelen die niet meer kunnen worden gebruikt (bijvoorbeeld zelfborgende schroeven en moeren, afdichtingen,
pakkingen, keerringen, splitpennen of borgplaten) door nieuwe onderdelen worden vervangen.
Voor enkele schroefverbindingen is een schroevenlijm (bijvoorbeeld Loctite
®
) vereist. Bij het gebruik moeten de specifieke aanwijzingen van
de fabrikant worden gevolgd.
Onderdelen die na de demontage weer worden gebruikt, moeten worden gereinigd en gecontroleerd op beschadiging en slijtage. Bescha-
digde of versleten onderdelen vervangen.
Na een reparatie of servicebeurt moet worden gecontroleerd of er veilig kan worden gereden met het voertuig.
2.9 Milieu
Door op een verantwoorde manier met uw motorfiets om te gaan kunt u ervoor zorgen dat er geen problemen en conflicten ontstaan. Om de
toekomst van de motorsport veilig te stellen mag u de motorfiets alleen legaal gebruiken, dient u milieubewust te handelen en de rechten
van anderen te respecteren.
Houdt u zich bij het afvoeren van oude olie, andere verbruiks- en hulpstoffen en oude onderdelen aan de geldende wet- en regelgeving in
het betreffende land.
Omdat motorfietsen niet onder de EU-richtlijn voor de afdanking van oude voertuigen vallen bestaat er geen wettelijke regeling voor het
afdanken van een oude motorfiets. Uw geautoriseerde KTM-dealer is u graag van dienst.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 14
2.10 Bedieningshandleiding
Lees de bedieningshandleiding beslist goed en volledig door voordat u voor het eerst gaat rijden. In de bedieningshandleiding vindt u veel
informatie en tips die bediening, gebruik en onderhoud eenvoudiger maken. Alleen zo komt u te weten hoe u het voertuig het beste afstelt
op uw situatie en hoe u zich tegen letsel kunt beschermen.
Bewaar de bedieningshandleiding op een eenvoudig toegankelijke plaats, zodat u deze op ieder moment kunt raadplegen wanneer dat
nodig is.
Neem contact op met een geautoriseerde KTM-dealer wanneer u meer over het voertuig wilt weten of wanneer tijdens het lezen iets niet
duidelijk is.
De bedieningshandleiding is een belangrijk onderdeel van het voertuig en moet bij verkoop aan de nieuwe eigenaar worden gegeven.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 15
3.1 Garantie
De in het serviceschema voorgeschreven werkzaamheden mogen uitsluitend in een geautoriseerde KTM-garage worden uitgevoerd en
moeten in het service- en garantieboekje en op KTM Dealer.net worden bevestigd, aangezien anders de aanspraak op garantie vervalt. Bij
schade of gevolgschade, die door manipulaties en/of wijzigingen aan het voertuig zijn veroorzaakt, bestaat er geen aanspraak op garantie.
Meer informatie over de garantie en de afwikkeling ervan vindt u in het service- en garantieboekje.
3.2 Verbruiksstoffen, hulpstoffen
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
U moet de in de bedieningshandleiding gespecificeerde verbruiks- en hulpstoffen (bijvoorbeeld brand- en smeerstoffen) gebruiken.
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren
Gebruik voor uw eigen veiligheid alleen reserveonderdelen en toebehoren die door KTM zijn vrijgegeven en/of aanbevolen en laat deze
alleen in een geautoriseerde KTM-garage monteren. Voor andere producten en daardoor veroorzaakte schade is KTM niet aansprakelijk.
Enkele reserveonderdelen en toebehoren zijn bij de betreffende beschrijvingen tussen haakjes aangegeven. Uw geautoriseerde KTM-dealer
adviseert u graag.
De actuele KTM PowerParts voor uw voertuig vindt u op de KTM website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
3.4 Service
Voorwaarde voor storingsvrij gebruik en het voorkomen van voortijdige slijtage is dat u zich houdt aan de in de bedieningshandleiding
genoemde service, onderhouds- en afstelwerkzaamheden aan de motor en het chassis. Door een onjuist afgesteld chassis kunnen
chassiscomponenten beschadigen of afbreken.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 16
Wanneer het voertuig onder zwaardere omstandigheden wordt gebruikt zoals bij sterke regen, hoge temperaturen of met zware bagage,
kunnen componenten zoals aandrijving, remsystemen of veringscomponenten duidelijk sneller verslijten. Daarom kan het nodig zijn onder-
delen reeds voor het bereiken van de volgende service-interval te controleren of te vervangen.
Het is belangrijk dat u zich strikt houdt aan de voorgeschreven inrijtijden en service-intervallen. De inachtneming daarvan draagt in
belangrijke mate bij aan de verhoging van de levensduur van de motorfiets.
3.5 Afbeeldingen
De in de handleiding weergegeven afbeeldingen tonen deels speciale uitrustingen.
Voor een betere weergave en toelichting kunnen enkele onderdelen gedemonteerd of niet afgebeeld zijn. Voor de betreffende beschrijving
is het echter niet altijd noodzakelijk dat deze onderdelen worden gedemonteerd. Houdt u zich aan de aanwijzingen in de tekst.
3.6 Klantenservice
De geautoriseerde KTM-dealer beantwoordt graag uw vragen over uw voertuig of over KTM.
De lijst met geautoriseerde KTM-dealers vindt u op de KTM-website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
17
4 AFBEELDING VOERTUIG 18
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische weergave)
S01504-10
4 AFBEELDING VOERTUIG 19
1 Stopcontact voor elektrisch toebehoren ( pag. 37)
2 Koppelingshendel ( pag. 26)
3 Zadelslot ( pag. 42)
4 Boordgereedschap ( pag. 42)
5 Greep ( pag. 43)
6 Bijrijdervoetsteunen ( pag. 43)
7 Bestuurdersvoetsteunen
8 Versnellingshendel ( pag. 44)
9 Zijstandaard ( pag. 45)
10 Vulopening voor motorolie
11 Kijkglas voor motorolie
12 Koplamp bochtverlichting ( pag. 149)
4 AFBEELDING VOERTUIG 20
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische weergave)
S01505-10
4 AFBEELDING VOERTUIG 21
1 Tankdop
2 Contact-/stuurslot ( pag. 37)
3 Combinatieschakelaar links ( pag. 27)
4 E-starterknop ( pag. 35)
5 Noodstopschakelaar ( pag. 31)
6 Gashendel ( pag. 27)
7 Remhendel ( pag. 26)
8 Compensatiereservoir koelsysteem
9 Rempedaal ( pag. 45)
10 Kofferhouder
5 SERIENUMMERS 22
5.1 Framenummer
402324-10
Het framenummer
is aan de rechterkant van het balhoofd gegraveerd.
Het framenummer staat ook op het typeplaatje.
5.2 Typeplaatje
0
0
11
402302-10
Het typeplaatje
is op het balhoofd aangebracht.
5 SERIENUMMERS 23
5.3 Sleutelnummer
H01166-10
Het sleutelnummer Code number
staat op de KEYCODECARD.
Info
U heeft het sleutelnummer nodig om een reservesleutel te bestellen.
De KEYCODECARD op een veilig plaats bewaren.
Met de oranje programmeersleutel activeert of deactiveert u de zwarte contactsleu-
tel. Bewaar de oranje programmeersleutel op een veilige plek; hij mag uitsluitend
worden gebruikt voor leer- en programmeerfuncties.
5.4 Motornummer
402296-10
Het motornummer
is aan rechterkant van de motor gegraveerd.
5 SERIENUMMERS 24
5.5 Artikelnummer voorvork
402295-10
Het artikelnummer van de voorvork
is aan de binnenkant van de asopname gegraveerd.
5.6 Artikelnummer schokdemper
H01165-10
Het artikelnummer van de schokdemper
is met een sticker aan het schokdemperhuis
onder de veer aangebracht.
5 SERIENUMMERS 25
5.7 Artikelnummer stuurdemper
H01060-10
Het artikelnummer van de stuurdemper
is aan de onderkant van de stuurdemper gegra-
veerd.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 26
6.1 Koppelingshendel
E00155-10
De koppelingshendel
is aan de linkerkant van het stuur aangebracht.
De koppeling wordt hydraulisch bediend en automatisch bijgesteld.
6.2 Remhendel
E00156-10
De remhendel
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
De voorwielrem wordt bediend met de remhendel.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 27
6.3 Gashendel
E00156-11
De gashendel
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
6.4 Schakelaars links aan stuur
6.4.1 Combinatieschakelaar links
De linker combinatieschakelaar is links aan het stuur aangebracht.
H01276-10
Overzicht combinatieschakelaar links
1 Lichtschakelaar ( pag. 28)
2 Noodknipperlichtschakelaar ( pag. 28)
3 Menuschakelaar ( pag. 29)
4 Richtingaanwijzerschakelaar ( pag. 29)
5 Claxonknop ( pag. 30)
6 BEDIENINGSELEMENTEN 28
6.4.2 Lichtschakelaar
E00158-10
De lichtschakelaar
is aan de combinatieschakelaar links aangebracht.
Mogelijke toestanden
Dimlicht aan Lichtschakelaar in stand
. In deze stand zijn het dim-
licht en achterlicht ingeschakeld.
Groot licht aan Lichtschakelaar in stand
. In deze stand zijn het groot
licht en achterlicht ingeschakeld.
Seinlicht Lichtschakelaar in stand
schakelen.
6.4.3 Noodknipperlichtschakelaar
E00157-11
De noodknipperlichtschakelaar
is aan de combinatieschakelaar links aangebracht.
De noodknipperlichten worden gebruikt voor het aangeven van noodsituaties.
Info
De noodknipperlichten kunnen bij ingeschakelde ontsteking of tot 60 seconden na
het uitschakelen van de ontsteking worden in- of uitgeschakeld.
Noodknipperlichten slechts zo lang gebruiken als beslist nodig is, aangezien de accu
zo leegraakt.
Mogelijke toestanden
Noodknipperlichten aan Alle vier richtingaanwijzers en de groene contro-
lelampjes op het gecombineerde instrument knipperen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 29
6.4.4 Menuschakelaar
H01276-12
De menuschakelaar is in het midden van de combinatieschakelaar links aangebracht.
Met de menutoetsen wordt het matrixdisplay op het gecombineerde instrument bestuurd.
Toets
is de UPtoets.
Toets
is de DOWNtoets.
Toets
is de SETtoets.
Toets
is de BACKtoets.
6.4.5 Richtingaanwijzerschakelaar
H01276-13
De richtingaanwijzerschakelaar
is aan de combinatieschakelaar links aangebracht.
Mogelijke toestanden
Richtingaanwijzer uit Richtingaanwijzerschakelaar naar het schakelaar-
huis duwen.
Richtingaanwijzer links aan Richtingaanwijzerschakelaar naar links
geschakeld. De richtingaanwijzerschakelaar springt na het schakelen terug
in de middelste stand.
Richtingaanwijzer rechts aan Richtingaanwijzerschakelaar naar rechts
geschakeld. De richtingaanwijzerschakelaar springt na het schakelen terug
in de middelste stand.
Voor het uitschakelen van de richtingaanwijzer moet u de richtingaanwijzerschakelaar rich-
ting het schakelaarhuis duwen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 30
Info
Als softwarefunctie is een automatische richtingaanwijzer-uitschakelaar (ATIR)
beschikbaar.
De ATIR-functie gebruikt een tijdklok en een rijafstandsmeter.
Als de richtingaanwijzer gedurende minimaal 10 seconden en 150 meter rijafstand
ingeschakeld is geweest, wordt de richtingaanwijzer uitgeschakeld.
Als het voertuig stilstaat, worden de beide meters gestopt.
Als de richtingaanwijzerschakelaar opnieuw wordt bediend, worden beide meters
gereset.
6.4.6 Claxonknop
H01276-14
De claxonknop
is aan de combinatieschakelaar links aangebracht.
Mogelijke toestanden
Claxonknop in de uitgangspositie.
Claxonknop ingedrukt In deze stand wordt de claxon geactiveerd.
6.5 Schakelaars rechts aan stuur
6.5.1 Combinatieschakelaar rechts
De rechter combinatieschakelaar is rechts aan het stuur aangebracht.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 31
H01278-15
Overzicht combinatieschakelaar rechts
1 Noodstopschakelaar ( pag. 31)
2 Schakelaar snelheidsregelsysteem ( pag. 32)
3 Bovenste toets van snelheidsregelsysteem ( pag. 34)
4 Onderste toets van snelheidsregelsysteem ( pag. 34)
5 E-starterknop ( pag. 35)
6.5.2 Noodstopschakelaar
H01278-10
De noodstopschakelaar
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Noodstopschakelaar uit In deze stand is het ontstekingscircuit onderbro-
ken. Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor kan niet
worden gestart. Er verschijnt een melding in het matrixdisplay.
Noodstopschakelaar aan Deze stand is noodzakelijk bij het rijden, het
ontstekingscircuit is gesloten.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 32
6.5.3 Schakelaar snelheidsregelsysteem
H01278-11
De schakelaar
van het snelheidsregelsysteem is aan de combinatieschakelaar rechts
aangebracht.
Mogelijke toestanden
Schakelaar snelheidsregelsysteem in uitgangspositie. In deze stand is het snel-
heidsregelsysteem uitgeschakeld.
Schakelaar snelheidsregelsysteem in ingedrukte stand. In deze stand is het snel-
heidsregelsysteem ingeschakeld. Het controlelampje van het snelheidsregelsysteem
brandt op het gecombineerde instrument.
Info
Na activering van het snelheidsregelsysteem kan de gashendel in de uitgangspositie
teruggedraaid worden. De gekozen snelheid blijft behouden.
Om het snelheidsregelsysteem uit te schakelen de schakelaar van het snelheidsregelsys-
teem weer indrukken.
Het snelheidsregelsysteem wordt bovendien in de onderstaande situaties meteen gedeacti-
veerd:
Bediening van de remhendel
bediening van het rempedaal
bediening van de koppelingshendel
wisselen van versnelling
dichtdraaien van de gashendel tot voorbij de uitgangspositie
regeling van de motorfietstractiecontrole (MTC)
Als de voorwielsnelheid niet overeenkomt met het motortoerental (slip aan achterwiel
of omhoog komend voorwiel) functioneert ook bij gedeactiveerde motortractiecontrole
(MTC)
6 BEDIENINGSELEMENTEN 33
optreden van een fout die het snelheidsregelsysteem beperkt
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet snelheidsregelsysteem is niet voor alle rijsituaties
geschikt.
De gekozen doelsnelheid wordt onderschreden als op een helling het motorvermo-
gen niet voldoende is.
De gekozen doelsnelheid wordt overschreden als op een helling het motorremwer-
king niet voldoende is.
Gebruik het snelheidsregelsysteem niet op wegen met veel bochten.
Gebruik het snelheidsregelsysteem niet op een glad wegdek (bijvoorbeeld regen,
ijs, sneeuw) of op een niet verharde ondergrond (bijvoorbeeld zand, stenen,
grind).
Gebruik het snelheidsregelsysteem niet als de verkeerssituatie geen constante
snelheid toelaat.
Het snelheidsregelsysteem kan tijdens een sterke acceleratie niet worden geactiveerd.
Het snelheidsregelsysteem kan alleen in de 4e, 5e en 6e versnelling worden geactiveerd.
Het regelbereik loopt van 40 tot 200 km/h of van 25 tot 125 mph.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 34
6.5.4 Bovenste toets van snelheidsregelsysteem
H01278-12
De bovenste toets
van het snelheidsregelsysteem is rechts op de combinatieschakelaar
aangebracht.
Mogelijke toestanden
Bovenste toets van snelheidsregelsysteem in de uitgangspositie.
Bovenste toets van snelheidsregelsysteem wordt kort indrukt. De als laatste opge-
slagen snelheid wordt weer bereikt en aangehouden. Als de toets kort aangetikt wordt,
verhoogt de doelsnelheid steeds met 1 km/h of 1 mph.
Bovenste toets van snelheidsregelsysteem wordt in ingedrukte stand gehouden.
De doelsnelheid verhoogt stapsgewijs met 5 km/h of 5 mph.
Info
De doelsnelheid wordt op het segmentendisplay op het gecombineerde instrument
weergegeven.
Na activering van het snelheidsregelsysteem kan de gashendel in de uitgangspositie
teruggedraaid worden.
6.5.5 Onderste toets van snelheidsregelsysteem
H01278-13
De onderste toets
van het snelheidsregelsysteem is rechts op de combinatieschakelaar
aangebracht.
Mogelijke toestanden
Onderste toets van snelheidsregelsysteem in de uitgangspositie.
Onderste toets van snelheidsregelsysteem wordt kort indrukt. Het snelheidsre-
gelsysteem wordt geactiveerd en de actuele snelheid wordt aangehouden. Als de toets
kort aangetikt wordt, verlaagt de doelsnelheid steeds met 1 km/h of 1 mph.
Onderste toets van snelheidsregelsysteem wordt in ingedrukte stand gehouden.
De doelsnelheid verlaagt stapsgewijs met 5 km/h of 5 mph.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 35
Info
De doelsnelheid wordt op het segmentendisplay op het gecombineerde instrument
weergegeven.
Na activering van het snelheidsregelsysteem kan de gashendel in de uitgangspositie
teruggedraaid worden.
6.5.6 E-starterknop
H01278-14
De e-starterknop
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
E-starterknop in de uitgangspositie.
E-starterknop ingedrukt In deze stand wordt de e-starter geactiveerd.
6.5.7 Stuur vergrendelen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 36
400732-01
Voertuig parkeren.
Het stuur helemaal naar links draaien.
Sleutel in het contact-/stuurslot steken, indrukken en naar links draaien. Sleutel eruit
trekken.
Het stuur kan niet meer worden bewogen.
6.5.8 Stuur ontgrendelen
400731-01
Sleutel in het contact-/stuurslot steken, indrukken en rechts links draaien. Sleutel eruit
trekken.
Het stuur kan weer worden bewogen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 37
6.5.9 Stopcontact voor elektrisch toebehoren
E00159-10
Het stopcontact
voor elektrisch toebehoren is aan de linkerzijde van de instrumenten-
houder aangebracht.
Deze is aangesloten op constant plus en gezekerd.
Stopcontact voor elektrisch toebehoren
Spanning 12 V
Maximale stroomopname 10 A
6.6 Contact-/stuurslot
S01096-10
Het contact-/stuurslot
bevindt zich voor de bovenste kroonplaat.
Info
Voor het inschakelen van de ontsteking mag uitsluitend een zwarte contactsleutel
worden gebruikt.
Met de oranje programmeersleutel activeert of deactiveert u de zwarte contactsleu-
tel.
Mogelijke toestanden
Ontsteking uit OFF In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken.
Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor schakelt niet in.
De zwarte contactsleutel kan eruit worden getrokken.
Contact ingeschakeld ON In deze stand is het ontstekingscircuit gesloten
en kan de motor worden gestart.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 38
Stuur geblokkeerd In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken en
het stuur geblokkeerd. De zwarte contactsleutel kan eruit worden getrok-
ken.
6.7 Wegrijblokkering
401815-11
De elektronische wegrijblokkering beveiligt het voertuig tegen gebruik door onbevoegden.
Door het eruit trekken van de contactsleutel wordt de wegrijblokkering automatisch geacti-
veerd en de motorelektronica geblokkeerd.
Het controlelampje wegrijblokkering
kan door te knipperen fouten aangeven.
Als de optionele alarminstallatie ingebouwd is, knippert het controlelampje van de wegrij-
blokkering
bij ingeschakelde alarminstallatie.
Info
De contactsleutels zijn uitgerust met elektronische componenten. Nooit meerdere
contactsleutels in één sleutelbos dragen, aangezien ze elkaar dan kunnen storen.
Een verloren zwarte contactsleutel moet worden gedeactiveerd om te voorkomen dat onbe-
voegden met het voertuig gaan rijden.
De zwarte contactsleutels zijn in de leveringstoestand geactiveerd.
Bij een geautoriseerde KTM-garage kunnen nog twee extra sleutels (sleutelnummer op
de KEYCODECARD) worden besteld; deze moeten echter voor gebruik worden geactiveerd.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 39
6.8 Tankdop openen
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als brandstof in de ogen zijn
gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bewaar brandstof correct in een geschikt reservoir en buiten het bereik van kinderen.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 40
H01281-10
Afdekking
op de tankdop omhoog klappen en contactsleutel
in het tankslot ste-
ken.
H01282-10
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingBreken van de contactsleutel.
Voor de ontlasting van de contactsleutel op de tankdop duwen. Beschadigde con-
tactsleutels moeten worden vervangen.
Contactsleutel
met de klok mee draaien.
Tankdop
omhoog klappen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 41
6.9 Tankdop sluiten
H01283-10
Tankdop
omlaag klappen.
Contactsleutel
met de klok mee draaien.
H01284-10
Tankdop indrukken en contactsleutel
terugdraaien totdat het tankslot sluit.
Waarschuwing
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar, giftig en schadelijk voor de
gezondheid.
Tankdop na het sluiten controleren op correcte vergrendeling. Met brandstof
verontreinigde kleding wisselen. Huid bij contact meteen reinigen met water
en zeep.
Contactsleutel
eruit trekken en afdekking
omlaag klappen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 42
6.10 Zadelslot
H01285-10
Het zadelslot
bevindt zich aan de linkerkant van het voertuig.
Hij kan met de contactsleutel ontgrendeld worden.
6.11 Boordgereedschap
S01097-10
Het boordgereedschap
bevindt zich in het opbergvak onder het bijrijderzadel.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 43
6.12 Greep
E00179-10
De bijrijder kan zich tijdens het rijden aan de greep
vasthouden.
6.13 Bijrijdervoetsteunen
S01098-11
De bijrijdervoetsteunen kunnen worden ingeklapt.
Mogelijke toestanden
Bijrijdervoetsteunen ingeklapt Voor het rijden zonder bijrijder.
Bijrijdervoetsteunen uitgeklapt Voor het rijden met bijrijder.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 44
6.14 Versnellingshendel
402299-10
De versnellingshendel
is aan de motor links aangebracht.
402299-11
De positie van de versnellingen kunnen afgelezen worden op de afbeelding.
De stationair bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 45
6.15 Rempedaal
402301-10
Het rempedaal
bevindt zich voor de rechter voetsteun.
Met het rempedaal wordt de achterwielrem bediend.
6.16 Zijstandaard
402029-10
De zijstandaard
bevindt zich aan de linker voertuigzijde.
De zijstandaard wordt gebruikt voor het parkeren van de motorfiets.
Info
Tijdens het rijden moet de zijstandaard ingeklapt zijn.
De zijstandaard is gekoppeld aan het veiligheidsstartsysteem. Lees de aanwijzingen
in het hoofdstuk Stoppen, parkeren.
Mogelijke toestanden
Zijstandaard uitgeklapt Het voertuig kan op de zijstandaard worden neergezet. Het
veiligheidsstartsysteem is actief.
Zijstandaard ingeklapt Deze stand is altijd nodig als u gaat rijden. Het veiligheids-
startsysteem is niet actief.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 46
7.1 Overzicht
S01135-10
1 Matrixdisplay ( pag. 47)
2 Toerenteller
3 Schakellicht ( pag. 51)
4 Segmentendisplay
5 Controlelampjes ( pag. 48)
7.2 activering en test
S01136-10
Activering
Het gecombineerde instrument wordt ingeschakeld met het contact.
Info
De helderheid van de indicaties wordt geregeld door een helderheidssensor in het
gecombineerde instrument.
Test
Het segmentendisplay, de controlelampjes en de toerenteller worden kort aangestuurd voor
een functietest.
Op het matrixdisplay verschijnt een welkomsttekst en een aanwijzing over de
volgende servicebeurt ( pag. 52).
Info
Als de accu gedemonteerd was, moeten tijd en datum opnieuw worden ingesteld.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 47
7.3 Matrixdisplay
402656-01
De indicatie op het matrixdisplay wordt bestuurd met de menuschakelaar ( pag. 29).
Na het inschakelen van het contact, wordt aangegeven wanneer de volgende servicebeurt
( pag. 52) moet worden uitgevoerd.
Als bij de controlelampjes ( pag. 48) het waarschuwingslampje algemeen gaat bran-
den, wordt de bijbehorende melding op het matrixdisplay weergegeven. Met de Settoets
wordt de ontvangst van de informatie bevestigd en de melding verdwijnt.
Meldingen verschijnen 10 s
7.4 Segmentendisplay
L02904-10
1 Brandstofpeilweergave ( pag. 48)
2 Symbool snelheidsregelsysteem
3 Symbool klok
4 Eenheid voor snelheidsindicatie
5 Versnellingsindicatie
6 Snelheid
7 "Drive Mod" ( pag. 180)
8 Doelsnelheid van het snelheidsregelsysteem of tijd
9 Koelmiddeltemperatuur
10 "Load" ( pag. 101)
11 Waarschuwing voor glad wegdek
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 48
7.5 Brandstofpeilweergave
402710-01
De brandstofpeilweergave toont de vulstand van de brandstoftank.
Info
Om voortdurend schommelen van de weergave tijdens rijden te vermijden, wordt het
brandstofpeil iets vertraagd weergegeven.
Als de zijstandaard is uitgeklapt of als de noodstopschakelaar is uitgeschakeld,
wordt de brandstofpeilweergave niet geactualiseerd.
Als de zijstandaard weer wordt ingeklapt, wordt de volgende actualisering pas na
2°minuten uitgevoerd.
Als het gecombineerde instrument geen signaal van de brandstofpeilsensor ont-
vangt, knippert de brandstofpeilweergave.
7.6 Controlelampjes
S01137-10
Mogelijke toestanden
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
Controlelampje wegrijblokkering brandt/knippert rood Status- of foutmel-
ding bij de wegrijblokkering/alarminstallatie.
Waarschuwingslampje oliedruk brandt rood Motoroliedruk is te laag.
Waarschuwingslampje algemeen brandt geel Een aanwij-
zing/waarschuwing voor de rijveiligheid is gedetecteerd. Dit wordt ook op
het matrixdisplay weergegeven.
Linker knipperlichtlamp knippert groen in het knipperritme Richtingaan-
wijzer links is ingeschakeld.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 49
Controlelampje stationair brandt groen Versnelling is in vrij geschakeld.
Rechter knipperlichtlamp knippert groen in het knipperritme Richtingaan-
wijzer rechts is ingeschakeld.
Motorwaarschuwingslampje brandt/knippert geel De motorbesturingsunit
heeft een fout herkend.
ABSlampje brandt/knippert geel Het ABS is niet actief. Het ABS-lampje
brandt ook als er een fout herkend is.
TClampje brandt/knippert geel De motorfietstractiecontrole is niet actief
of is bezig met regelen. Het TC-lampje brandt ook als er een fout herkend
is. Bovendien knippert het TC-lampje als de HHC (optioneel) actief is.
Lampje van snelheidsregelsysteem brandt geel Het snelheidsregelsysteem
is ingeschakeld, maar snelheidsregeling is niet actief.
Snelheidsregelsysteem-lampje brandt groen Het snelheidsregelsysteem is
ingeschakeld en snelheidsregeling is actief.
7.7 Melding op matrixdisplay
401850-01
Mogelijke toestanden
Motorstoring De motorbesturingsunit heeft een fout herkend. Naar een
geautoriseerde KTM-garage gaan.
Algemene melding Algemene melding over de rijveiligheid. Naar een
geautoriseerde KTM-garage gaan.
ABS-waarschuwing ABSfunctie is niet beschikbaar. Naar een geautori-
seerde KTM-garage gaan.
Motorfietstractiecontrole De motorfietstractiecontrole is niet beschikbaar.
Naar een geautoriseerde KTM-garage gaan.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 50
Motoroliedruk Motoroliedruk is te laag. De motor meteen uitzetten. Con-
tact opnemen met geautoriseerde KTM-garage.
Motoroliepeil Motoroliepeil is te laag. Motoroliepeil controleren en corri-
geren.
Bandenspanning (optioneel) De bandenspanning is niet in orde of het
systeem is uitgevallen. Bandenspanning controleren.
Lichtsysteem Brandt als een element in het lichtsysteem is uitgevallen.
Defecte lamp vervangen of naar een geautoriseerde KTM-garage gaan.
Koelmiddeltemperatuur Koelmiddeltemperatuur is te hoog. Motor uitzet-
ten. Contact opnemen met geautoriseerde KTM-garage.
Brandstofreserve Brandstoftank bijna leeg. Zo snel mogelijk tanken.
Symbool glad wegdek Glad wegdek is mogelijk. De snelheid aanpassen
aan de gewijzigde situatie.
Accuspanning Accuspanning is te laag. Accu met geschikte acculader
laden.
Service Er moet een servicebeurt worden uitgevoerd. Contact opnemen
met geautoriseerde KTM-garage.
Noodstopschakelaar De noodstopschakelaar is uit.
De meldingen worden in het menu "Warning" weergegeven.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 51
7.8 Schakellicht
401855-01
Het schakellicht knippert of brandt wanneer een schakeling moet worden uitgevoerd.
In het menu "Shift Light" kan het toerental voor het schakellicht worden ingesteld. Bij
"RPM1" knippert de schakelindicator en bij "RPM2" brandt deze.
Info
In de 6e versnelling is de schakelindicator bij warme motor na de eerste service
gedeactiveerd.
De schakelindicator kan in het menu "Settings" worden in- en uitgeschakeld.
Motorolietemperatuur > 35 °C
"ODO" > 1.000 km
"RPM1"-schakelindicator Knippert
"RPM2"-schakelindicator Brandt
Motorolietemperatuur 35 °C
"ODO" < 1.000 km
Schakellicht brandt altijd bij 6.500 1/min
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 52
7.9 Service-indicatie
402656-01
Na het inschakelen van het contact wordt kort de service-indicatie weergegeven.
De service-intervallen zijn afhankelijk van afstand en tijd. Afhankelijk van welke gebeurte-
nis als eerste intreedt.
De precieze service-intervallen staan in het serviceschema.
7.10 Matrixdisplay menu
7.10.1 "Favorites"
L01440-10
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Favorites" op het matrixdisplay
verschijnt. Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP of DOWNtoets menupunt selecteren en met de SETtoets aansturen.
Door twee keer op de BACKtoets te drukken gaat u weer naar het menu "Favorites".
In het menu "Favorites" kunnen vijf menu's direct worden aangestuurd.
In het menu "Set Favorites" wordt het menu "Favorites" geconfigureerd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 53
7.10.2 "Trip 1"
401826-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Trip 1" op het matrixdisplay verschijnt.
"Trip 1" geeft de gereden afstand aan sinds de laatste reset, bijvoorbeeld tussen twee
tankstops. "Trip 1" loopt mee en telt tot 9999.
Speed 1" geeft de gemiddelde snelheid aan op basis van "Trip 1" en "Trip Time 1".
Cons 1" geeft het gemiddelde verbruik aan op basis van "Trip 1" en "Trip Time 1".
"Trip Time 1" geeft de rijtijd op basis van "Trip 1" aan en begint te lopen op het moment dat
een snelheidssignaal wordt ontvangen.
"Fuel Range" geeft de mogelijke reikwijdte van de brandstofreserve aan.
Toets 3-5 secon-
den ingedrukt hou-
den.
Alle items in het menu "Trip 1" worden gewist.
7.10.3 "Trip 2"
401825-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Trip 2" op het matrixdisplay verschijnt.
"Trip 2" geeft de gereden afstand aan sinds de laatste reset, bijvoorbeeld tussen twee
tankstops. "Trip 2" loopt mee en telt tot 9999.
Speed 2" geeft de gemiddelde snelheid aan op basis van "Trip 2" en "Trip Time 2".
Cons 2" geeft het gemiddelde verbruik aan op basis van "Trip 2" en "Trip Time 2".
"Trip Time 2" geeft de rijtijd op basis van "Trip 2" aan en begint te lopen op het moment dat
een snelheidssignaal aanwezig is.
"Fuel Range" geeft de mogelijke reikwijdte van de brandstofreserve aan.
Toets 3-5 secon-
den ingedrukt hou-
den.
Alle items in het menu "Trip 2" worden gewist.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 54
7.10.4 "General Info"
401824-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "General Info" op het matrixdisplay ver-
schijnt.
"Air Temp" geeft de omgevingsluchttemperatuur aan.
"Date" geeft de datum aan.
"ODO" geeft de totale gereden afstand aan.
"Battery" geeft de accuspanning aan.
"Oil Temp" geeft de motorolietemperatuur aan.
7.10.5 "TPMS"
H01312-01
Voorwaarden
Model met TPMS.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet controlesysteem voor de bandenspanning vormt
geen vervanging voor de controle voordat u gaat rijden.
Om valse alarmen te vermijden, worden de bandenspanningswaarde over meer-
dere minuten geëvalueerd.
Controleer de bandenspanning voor iedere rit.
Corrigeer de bandenspanning als de deze afwijkt van de opgegeven waarde.
Stop ook bij correcte bandenspanningswaarden meteen als het gedrag van
het voertuig op een drukverlies in de band wijst.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "TPMS" op het matrixdisplay verschijnt.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 55
Voorgeschreven waarde
Bandenspanning solo / met bijrijder / volledige nuttige last
Voor: Bij koude band 2,5 bar
Achter: Bij koude band 2,9 bar
In het menu "TPMS" wordt de bandenspanning van voor- en achterband weergegeven.
"FW" geeft de bandenspanning voor aan.
"RW" geeft de bandenspanning achter aan.
7.10.6 "Set Favorites"
L01441-10
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Set Favorites" op het matrixdisplay ver-
schijnt. Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP of DOWNtoets menu selecteren. Met de SETtoets het menu voor de snel-
keuze instellen.
In het menu "Set Favorites" wordt het menu "Favorites" geconfigureerd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 56
7.10.7 "Settings"
402431-10
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
In het menu "Settings" worden instellingen voor eenheden of verschillende waarden uitge-
voerd. Enkele functies kunnen worden geactiveerd of gedeactiveerd.
7.10.8 "Warning"
L01435-10
Voorwaarden
Melding of waarschuwing
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Warning" op het matrixdisplay
verschijnt. Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNtoets door de waarschuwingen navigeren.
In het menu "Warning" worden de opgetreden waarschuwingen weergegeven en opgeslagen,
totdat ze niet meer actief zijn.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 57
7.10.9 "Heating"
402434-02
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Heating" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Met de SETtoets kunt u een verwarmingsstand selecteren of de handgreepverwarming
uitschakelen.
7.10.10 "MTC/ABS"
L01436-10
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
Waarschuwing
Vervallen van de toelating op de openbare weg en de verzekeringAls de ABS
compleet wordt uitgeschakeld, vervalt de toelating van het voertuig voor de open-
bare weg.
Het voertuig alleen op afgezette trajecten en niet op de openbare weg gebrui-
ken, indien de ABS compleet wordt uitgeschakeld.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "MTC/ABS" op het matrixdisplay ver-
schijnt.
In het menu "MTC/ABS" kunnen "MTC" en "ABS" worden uitgeschakeld.
In "ABS Mode" kan tussen "ROAD" en "SUP MOT" worden gekozen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 58
Info
Na het inschakelen van het contact zijn de motorfietstractiecontrole en het ABS
weer actief.
In de ABS Mode "ROAD" kan het ABS beide wielen regelen.
In de ABS Mode "SUP MOT" regelt het ABS alleen het voorwiel. Aan de achterwiel
vindt er geen ABS-regeling plaats. Het ABSlampje knippert langzaam, om u aan de
actieve ABS Mode "SUP MOT" te herinneren.
In de ABS Mode "SUP MOT" kan het achterwiel blokkeren gevaar voor vallen.
7.10.11 "Load"
401833-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
Motor draait.
UP- of DOWNtoets indrukken tot het menu "Load" op het matrixdisplay verschijnt. Door
het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP of DOWNtoets een beladingstoestand selecteren en met de SETtoets bevesti-
gen.
In het menu "Load" zijn vier beladingstoestanden beschikbaar.
De instelling van de veervoorspanning en de uitgaande demping worden aangepast aan de
beladingstoestand.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 59
7.10.12 "Damping"
401831-01
UP- of DOWNtoets indrukken tot het menu "Damping" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP of DOWNtoets een dempinginstelling selecteren en met de SETtoets bevesti-
gen.
In het menu "Damping" zijn de instellingen "SPORT", "STREET" en "COMFORT" beschikbaar.
7.10.13 "Drive Mod"
L01437-10
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Drive Mod" op het matrixdisplay ver-
schijnt. Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNtoets door het menu navigeren. Met de SETtoets kunnen op elkaar
afgestemde instellingen van motor en tractiecontrole worden geselecteerd.
SPORT gehomologeerd vermogen met zeer directe respons, de tractiecontrole laat
een hogere slip aan het achterwiel toe
STREET gehomologeerd vermogen met evenwichtige respons, de tractiecontrole
laat een normale slip aan het achterwiel toe
RAIN gereduceerd, gehomologeerd vermogen voor betere rijbaarheid, de tractie-
controle laat een normale slip aan het achterwiel toe
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 60
7.10.14 Menu-overzicht
S01138-10
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 61
KTM-startscherm
Menutoetsen
"Favorites"
"Trip 1"
"Trip 2"
"General Info"
"TPMS" (alleen actief als TPMS beschikbaar is)
"Set Favorites"
"Settings"
"Warning" (alleen actief als er meldingen zijn)
"Heating"
"MTC/ABS"
"Load"
"Damping"
"Drive Mod"
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 62
7.10.15 "Language"
402431-10
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Door de SETtoets nog een keer in te drukken de taal selecteren.
De menutalen zijn Engels US, Engels UK, Duits, Italiaans, Frans en Spaans.
7.10.16 "Distance"
402431-11
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Distance" het matrixdisplay met een zwarte ach-
tergrond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt de
eenheid ingesteld.
De eenheid kilometer "km" of mijl "mi" voor de afstand selecteren.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 63
7.10.17 "Temp"
402431-12
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Temp" het matrixdisplay met een zwarte achter-
grond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt de een-
heid ingesteld.
De eenheid "°C" of "°F" voor de temperatuurindicatie selecteren.
7.10.18 "Pressure"
402431-13
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Pressure" het matrixdisplay met een zwarte ach-
tergrond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt de
eenheid ingesteld.
De eenheid "bar" of "psi" selecteren.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 64
7.10.19 "Fuel Cons"
402431-14
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Fuel Cons" op het matrixdisplay met een zwarte
achtergrond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt
de eenheid ingesteld.
Eén van de mogelijke verbruiksindicaties selecteren.
7.10.20 "Clock/Date"
401990-02
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Clock/Date" op het matrixdisplay met een zwarte
achtergrond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt
het menu geopend.
Met de UP- of DOWNtoets door het menu navigeren. Met de SETtoets wordt de tijd of
de datum ingesteld.
Nadat de accu van het voertuig gescheiden is geweest, moeten tijd en datum op het matrix-
display opnieuw worden ingesteld.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 65
7.10.21 "Shift Light"
L01433-10
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Shift Light" op het matrixdisplay met een zwarte
achtergrond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt
het menu geopend.
Met de UP- of DOWNtoets functie selecteren. Met de SETtoets wordt het toerental voor
het schakellicht ingesteld.
Als het motortoerental "RPM 1" bereikt, knippert de schakelindicator.
Als het motortoerental "RPM 2" bereikt, brandt de schakelindicator.
Functie "Shift Light" in- of uitschakelen.
7.10.22 "Heat Grip"
L01439-15
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Heat Grip" op het matrixdisplay met een zwarte
achtergrond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt
het Heat Grips-menu in- of uitgeschakeld.
heat Grips-menu in- of uitschakelen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 66
7.10.23 "cLightTest"
S01139-12
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken tot "cLightTest" het matrixdisplay met een zwarte achter-
grond wordt weergegeven. Door de toets SET nog een keer in te drukken wordt de test
voor de bochtverlichting gestart.
De segmenten van de linker bochtverlichting gaat een voor een branden, beginnend met het
onderste segment.
Als de test voor de linker bochtverlichting afgesloten is, brandt het bovenste segment per-
manent.
Door de toets SET nog een keer in te drukken wordt de test voor de rechter bochtverlichting
herhaald.
Als de test voor de rechter bochtverlichting afgesloten is, brandt het bovenste segment per-
manent.
Door de toets SET nog een keer in te drukken wordt de test beëindigd en de bochtverlich-
ting uitgeschakeld.
7.10.24 "DRL"
S01139-11
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken tot "DRL" op het matrixdisplay met een zwarte achtergrond
wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt het dagrijlicht
in- of uitgeschakeld.
Dagrijlicht in- of uitschakelen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 67
Info
Houdt u zich aan de wettelijke vereisten voor het dagrijlicht.
7.10.25 "Quickshifter"
S01139-10
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken tot "Quickshifter" ( pag. 84) op het matrixdisplay met
een zwarte achtergrond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te druk-
ken wordt de Quickshifter in- of uitgeschakeld.
Quickshifter in- of uitschakelen.
8 ERGONOMIE 68
8.1 Stuurstand
402651-11
Aan de bovenste kroonplaat bevinden zich twee boringen op een afstand
van elkaar.
Afstand boringen
15 mm
De stuuradapters kunnen 180° worden gedraaid.
Het stuur kan in vier verschillende posities worden gemonteerd. Daardoor is het mogelijk,
het stuur in de aangenaamste positie voor de bestuurder te zetten.
8.2 Stuurstand instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen gerepareerd stuur vormt een veiligheidsrisico.
Als het stuur werd verbogen of uitgelijnd, treedt materiaalmoeheid op. Hierdoor kan het stuur breken.
Vervang het stuur, als het stuur is verbogen of beschadigd.
8 ERGONOMIE 69
402651-10
Schroeven
verwijderen. Stuurklem
verwijderen. Stuur verwijderen en naar achte-
ren wegleggen.
Info
Componenten door afdekken tegen beschadiging beschermen.
Kabels en leidingen niet knikken.
Schroeven
verwijderen. Stuuradapters
verwijderen.
Stuuradapters in de gewenste richting boven boring
of
positioneren.
Info
De stuuradapters zijn aan één zijde langer en hoger.
Stuuradapters links en rechts gelijkmatig positioneren.
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuuradapter M10 40 Nm Loctite
®
243™
S01102-12
Stuur positioneren.
Info
Erop letten dat de kabels en leidingen correct worden gelegd.
Stuurklem positioneren. Schroeven
monteren, maar nog niet vastdraaien.
De markering
van de stuurschaal is naar de bovenrand van de stuurklem
gericht.
De hartlijn
van de stuurschaal is naar het midden van de stuurklem gericht.
Stuurklem met schroeven
eerst aan de langere, hogere zijde van de stuuradapters
tegen elkaar schroeven.
8 ERGONOMIE 70
Schroeven
gelijkmatig vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuurklem M8 20 Nm
8.3 Windscherm instellen
Info
Niet instellen tijdens het rijden.
S01506-10
Windscherm in rijrichting drukken.
Het windscherm is ontgrendeld.
S01100-10
Om het windscherm in de gewenste positie te brengen, windscherm omhoog of omlaag
schuiven.
8 ERGONOMIE 71
S01507-10
Windscherm tegen de rijrichting in, in de vergrendeling drukken.
Het windscherm is vergrendeld.
8.4 Uitgangspositie koppelingshendel instellen
H01288-10
Koppelingshendel naar voren drukken.
Uitgangspositie van de koppelingshendel met de stelschroef
aanpassen aan de
grootte van de hand.
Info
Als de stelschroef met de klok mee wordt gedraaid, komt de koppelingshendel
verder van het stuur af te staan.
Als de stelschroef tegen de klok in wordt gedraaid, komt de koppelingshendel
dichter bij het stuur te staan.
Het instelbereik is beperkt.
Stelschroef alleen met de hand draaien, geen geweld gebruiken.
Niet instellen tijdens het rijden.
8 ERGONOMIE 72
8.5 Uitgangspositie van de handremhendel instellen
H01289-10
Remhendel naar voren drukken.
Uitgangspositie van de handremhendel met de stelschroef
aan de grootte van de
hand aanpassen.
Info
Als de stelschroef met de klok mee wordt gedraaid, komt de remhendel verder
van het stuur af te staan.
Als de stelschroef tegen de klok in wordt gedraaid, komt de remhendel dichter
bij het stuur te staan.
Het instelbereik is beperkt.
Stelschroef alleen met de hand draaien, geen geweld gebruiken.
Niet instellen tijdens het rijden.
8.6 Uitgangspositie rempedaal instellen
L01443-10
Moer
losdraaien.
Rempedaal omlaag duwen, om de drukstang
gemakkelijker te kunnen draaien.
Drukstang draaien, totdat het rempedaal in de gewenste stand staat.
Info
Het instelbereik is beperkt.
Minimaal vijf schroefgangen moeten in het kogelscharnier ingeschroefd zijn.
Moer
vastdraaien.
8 ERGONOMIE 73
8.7 Trapper rempedaal instellen
L01461-10
Schroef
met trapper van rempedaal verwijderen.
Om de lengte van het rempedaal in te stellen, de trapper van het rempedaal met behulp
van de schroef
in één van de boringen
positioneren.
Voorgeschreven waarde
Standaard Middelste boring
Schroef
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef trapper rempedaal M6 10 Nm Loctite
®
243™
8.8 Uitgangspositie versnellingshendel controleren
Info
De versnellingshendel mag bij het rijden in de uitgangspositie niet tegen de laars liggen.
Als de versnellingshendel steeds tegen de laars ligt, wordt de aandrijving te veel belast en kunnen storingen van de Quickshifter
optreden.
8 ERGONOMIE 74
00
0
AA
400692-10
In de rijpositie op het voertuig gaan zitten en de afstand
tussen de bovenkant van
de laars en versnellingshendel meten.
Afstand versnellingshendel tot bovenkant
laars
10… 20 mm
» Als de afstand niet met de voorgeschreven waarde overeenkomt:
Uitgangspositie van de versnellingshendel instellen. ( pag. 74)
8.9 Uitgangspositie versnellingshendel instellen
L01417-10
Moer
losdraaien en daarbij aan draadstang
tegenhouden.
Info
Moer
heeft linkse schroefdraad.
Moer
losdraaien en daarbij aan draadstang
tegenhouden.
Door draaien van de draadstang
versnellingshendel instellen.
Info
Het instelbereik is beperkt.
De versnellingshendel mag bij het schakelen de voertuigcomponenten niet
raken.
Moer
vastdraaien en daarbij aan draadstang
tegenhouden.
Voorgeschreven waarde
Moer schakelstang M8 12 Nm
8 ERGONOMIE 75
Moer
vastdraaien en daarbij aan draadstang
tegenhouden.
Voorgeschreven waarde
Moer schakelstang M8LH 12 Nm
8.10 Versnellingshendelvlak instellen
L01460-10
Schroef
met versnellingshendelvlak verwijderen.
Versnellingshendelvlak met schroef afhankelijk van de gewenste hendellengte in een
van de boringen
positioneren.
Voorgeschreven waarde
Standaard Middelste boring
Schroef vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef versnellingshendel-
vlak
M6 10 Nm Loctite
®
243™
9 INBEDRIJFNAME 76
9.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfname
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede broek en jas met bescher-
ming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschriften.
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde wegligging bij nieuwe banden.
Nieuwe banden hebben een glad contactvlak, waardoor het wegcontact niet volledig is. Het volledige contactvlak moet de eerste
200 kilometers bij een gematigde rijstijl en in verschillende schuine standen worden geruwd. Pas nadat de banden zijn ingere-
den wordt de volledige wegligging bereikt.
9 INBEDRIJFNAME 77
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken.
De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen.
Info
Houd er bij het gebruik van het voertuig rekening mee, dat andere mensen last kunnen hebben van overmatig lawaai.
Verzeker u ervan dat de afleveringsinspectie is uitgevoerd door een geautoriseerde KTM-garage.
U ontvangt het leveringsdocument en het service- en garantieboekje bij de overdracht van het voertuig.
Voordat u voor het eerst gaat rijden moet u de volledige bedieningshandleiding goed doorlezen.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningselementen.
Stel de motorfiets op de in het hoofdstuk Ergonomie beschreven wijze in op uw behoeften.
Oefen voordat u een lange rit gaat maken eerst op een geschikt terrein, zodat u gewend raakt aan het besturen van de motorfiets. Pro-
beer ook eens zo langzaam mogelijk te rijden en staand te rijden zodat u meer gevoel voor de motorfiets krijgt.
Houd tijdens het rijden het stuur met beide handen vast en laat de voeten op de voetsteunen rusten.
Motor inrijden.
9.2 Motor inrijden
Tijdens de inrijperiode het aangegeven motortoerental niet overschrijden.
Voorgeschreven waarde
Maximaal motortoerental
Tijdens de eerste: 1.000 km 6.500 1/min
Na de eerste: 1.000 km 10.500 1/min
9 INBEDRIJFNAME 78
Tip
Tijdens de inrijperiode het schakellicht instellen op het aangegeven motortoerental.
Vol gasgeven vermijden!
9.3 Voertuig beladen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag.
Het maximale totaalgewicht en asbelasting nooit overschrijden. Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de
gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de bestuurder en bijrijder met beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag door ondeskundige montage van een bagagedrager of tanktas.
Bagagedrager en tanktas volgens de aanwijzingen van de producent monteren en borgen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag bij hoge snelheid.
De snelheid aanpassen aan de extra belasting. Rijd langzamer als uw motorfiets is beladen met koffers of andere bagage.
Maximale snelheid met bagage 130 km/h
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVernietiging van het koffersysteem.
Als u bagagekoffers op uw motorfiets heeft gemonteerd, moet u ook de aanwijzingen van de fabrikant over de maximale bela-
ding in acht nemen.
9 INBEDRIJFNAME 79
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor verschoven bagage bent u slecht zichtbaar voor andere verkeersdeelnemers.
Als het achterlicht bedekt is, bent u moeilijk te zien voor de verkeersdeelnemers achter u, vooral als het donker is. Controleer
regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschillend rijgedrag en langere remweg bij hoge extra belasting door bagage.
De snelheid aanpassen aan de extra belasting.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag door verschoven bagage.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingEen heet uitlaatsysteem kan de bagage verbranden.
De bagage zo bevestigen, dat deze niet aan het hete uitlaatsysteem kan verbranden of schroeien.
Als u bagage meeneemt moet deze veilig worden vastgezet, zo veel mogelijk in het midden van het voertuig en moet het gewicht gelijk-
matig zijn verdeeld over het voor- en achterwiel.
Houdt u zich aan het maximaal toegestane totaalgewicht en de maximale asbelasting.
Voorgeschreven waarde
Maximaal toegestaan totaalgewicht 456 kg
Maximale asbelasting voor 165 kg
Maximale asbelasting achter 320 kg
10 RIJ-INSTRUCTIES 80
10.1 Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname
Info
Voordat u gaat rijden controleren of het voertuig in een goede staat is en of er veilig mee kan worden gereden.
Bij het rijden moet het voertuig technisch in een onberispelijke staat zijn.
Motoroliepeil controleren. ( pag. 182)
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 130)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 134)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 133)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 136)
Controleren of het remsysteem goed werkt.
Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren. ( pag. 176)
Kettingvervuiling controleren. ( pag. 112)
Kettingspanning controleren. ( pag. 114)
Bandentoestand controleren. ( pag. 146)
Bandenspanning controleren. ( pag. 148)
Controleren of alle bedieningselementen goed zijn ingesteld en soepel bewegen.
Werking van de elektrische installatie controleren.
Controleren of de bagage correct is bevestigd.
Instelling achteruitkijkspiegel controleren.
Brandstofvoorraad controleren.
10 RIJ-INSTRUCTIES 81
10.2 Starten
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenAls de motorfiets met een lege of zonder accu wordt gebruikt, kunnen elektronische componenten en vei-
ligheidsvoorzieningen worden beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
Aanwijzing
MotorschadeHoge toerentallen bij koude motor hebben een negatief effect op de levensduur van de motor.
Rij de motor altijd met een laag toerental warm.
H01290-01
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand ON draaien.
Na het inschakelen van het contact is gedurende ongeveer 2 seconden het geluid
van de werkende brandstofpomp te horen. Tegelijkertijd wordt de functiecontrole
van het gecombineerde instrument uitgevoerd.
De ABSlamp gaat branden en gaat weer uit als het voertuig gaat rijden.
Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
Het groene controlelampje stationair brandt.
10 RIJ-INSTRUCTIES 82
H01278-16
E-starterknop indrukken .
Info
E-starterknop pas indrukken als de functiecontrole van het gecombineerde
instrument is afgerond.
Tijdens het starten GEEN gasgeven. Als er tijdens het starten wordt gasgegeven,
wordt geen brandstof ingespoten door het motormanagement en de motor slaat
dan niet aan.
Maximaal 5 seconden de e-starterknop indrukken. Tot de volgende startpoging
minimaal 5 seconden wachten.
Deze motorfiets is uitgerust met een veiligheidsstartsysteem. De motor
kan alleen worden gestart, als de versnelling in vrij is geschakeld of als bij
geschakelde versnelling de koppelingshendel is getrokken. Als u met uitgeklapte
zijstandaard naar een versnelling schakelt en de koppelingshendel loslaat, blijft
de motor stilstaan.
Motorfiets van de zijstandaard nemen.
10.3 Beginnen met rijden
Koppelingshendel trekken, in de 1e versnelling zetten, koppelingshendel langzaam vrijgeven en gelijktijdig voorzichtig gasgeven.
10 RIJ-INSTRUCTIES 83
10.4 Starten met HHC (Optie: Hill Hold Control)
402422-01
De HHC is een optionele extra functie van het remsysteem.
De HHC voorkomt dat de motorfiets op hellingen het per ongeluk achterkant rolt.
De HHC herkent wanneer op een helling wordt gestopt en activeert de achterwielrem.
Na het loslaten van de remhendel blijft de remkracht maximaal 5 seconden behouden,
zolang de motorfiets niet vooruit beweegt.
Bij het starten zet de HHC de achterwielrem automatisch los.
Info
Als HHC actief is, knippert het TClampje
Ook als de motor uit staat, kan de HHC actief zijn bij ingeschakeld contact.
Om achteruit te rollen bij actieve HHC, 5 seconden wachten, ´in neutraal schakelen
en contact uitschakelen.
Als de HHC na 5 seconden geen start herkent, wordt de remkracht automatisch zacht ver-
laagd.
Als de remhendel bediend wordt, wordt de HHC weer gereactiveerd.
10 RIJ-INSTRUCTIES 84
10.5 Quickshifter
H01163-10
Als de Quickshifter geactiveerd is, kan onder last zonder bediening van de koppeling in een
hogere versnelling worden geschakeld.
Omdat de gashendel niet moet worden gesloten, kan zonder onderbrekingen worden
geschakeld.
De Quickshifter herkent aan de hand van de schakelaspositie of er moet worden geschakeld
en zendt een overeenkomstig signaal naar de motorbesturing.
Als de Quickshifter in het gecombineerde instrument is gedeactiveerd, moet bij elke keer
schakelen zoals gebruikelijk de koppeling worden bediend.
De Quickshifter ondersteunt geen terugschakelen, schakelen in overrunmodus of schakelen
in onbelaste toestand.
10.6 Schakelen, rijden
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBij een abrupte verandering van de belasting kunt u de controle over de motorfiets verliezen.
Abrupte veranderingen in belasting en hard remmen vermijden en de snelheid aanpassen aan de rijwegsituatie.
10 RIJ-INSTRUCTIES 85
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTerugschakelen bij een hoog motortoerental blokkeert het achterwiel en overbelast de motor.
Schakel bij een hoog toerental niet terug naar een lagere versnelling.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenStoringen veroorzaken door een verkeerde stand van de contactsleutel.
De contactsleutel niet in een andere stand zetten tijdens het rijden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenAfleiding van het verkeer door het instellen van de motorfiets tijdens het rijden.
Instellingen mogen alleen worden gewijzigd als de motorfiets stilstaat.
Waarschuwing
Gevaar voor letselEraf vallen van de bijrijder.
De bijrijder moet goed op het bijrijderzadel gaan zitten en zich vasthouden aan de bestuurder of aan de grepen. De voeten op
de bijrijdervoetsteunen zetten. De voorschriften over de minimumleeftijd voor bijrijders in acht nemen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenGevaar voor ongevallen door gevaarlijk rijgedrag.
Volg de verkeersregels en rijd defensief en anticiperend, om gevaren zo vroeg mogelijk te herkennen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde wegligging bij koude banden.
Iedere keer dat u gaat rijden moeten de eerste kilometers voorzichtig en met gematigde snelheid worden gereden, totdat de
banden hun rijtemperatuur hebben bereikt en zo een optimale wegligging garandeerd is.
10 RIJ-INSTRUCTIES 86
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde wegligging bij nieuwe banden.
Nieuwe banden hebben een glad contactvlak, waardoor het wegcontact niet volledig is. Het volledige contactvlak moet de eerste
200 kilometers bij een gematigde rijstijl en in verschillende schuine standen worden geruwd. Pas nadat de banden zijn ingere-
den wordt de volledige wegligging bereikt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag.
Het maximale totaalgewicht en asbelasting nooit overschrijden. Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de
gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de bestuurder en bijrijder met beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag door verschoven bagage.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOntbrekende verkeersveiligheid.
Als u met het voertuig bent gevallen moet hij daarna worden gecontroleerd, zoals altijd voordat u gaat rijden.
Aanwijzing
MotorschadeOngefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect op de levensduur van de motor.
Zonder luchtfilter dringt stof en vuil in de motor.
Gebruik het voertuig nooit zonder luchtfilter.
Aanwijzing
MotorschadeBij oververhitting raakt de motor beschadigd.
Stop onmiddellijk volgens de verkeersregels en schakel de motor uit wanneer de waarschuwing voor de koelmiddeltemperatuur ver-
schijnt.
Laat de motor en het koelsysteem afkoelen.
10 RIJ-INSTRUCTIES 87
Controleer resp. corrigeer het koelmiddelpeil bij afgekoeld koelsysteem.
Aanwijzing
Beschadiging van de aandrijvingDe aandrijving raakt door verkeerd gebruik van de Quickshifter beschadigd.
De Quickshifter is alleen actief wanneer onder last in een hogere versnelling wordt geschakeld.
Alleen als de functie in het gecombineerde instrument geactiveerd is, kan de Quickshifter worden gebruikt.
Als de koppelingshendel wordt getrokken, is de Quickshifter niet actief.
Gebruik de Quickshifter uitsluitend om onder last in een hogere versnelling te schakelen.
Motortoerental voor schakelen > 2.500 1/min
Trek om te schakelen in overrunmodus of in onbelaste toestand aan de koppelingshendel.
Trek om terug te schakelen aan de koppelingshendel.
Info
Als tijdens het rijden ongewone geluiden optreden, meteen stoppen, motor uitzetten en contact opnemen met een geautoriseerde
KTM-garage.
402299-11
Als de omstandigheden het toestaan (helling, rijsituatie e.d.), kunt u naar hogere ver-
snellingen schakelen.
Gas terugnemen, gelijktijdig koppelingshendel trekken, naar volgende versnelling scha-
kelen, koppelingshendel vrijgeven en gas geven.
Info
De posities van de 6 voorwaartse versnellingen zijn weergegeven op de afbeel-
ding. De vrije stand bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling. De 1e versnel-
ling is de start- of bergversnelling.
Als de Quickshifter in het gecombineerde instrument geactiveerd is, kunt u onder last
in een hogere versnelling schakelen zonder aan de koppelingshendel te trekken.
10 RIJ-INSTRUCTIES 88
Voorgeschreven waarde
Motortoerental voor schakelen > 2.500 1/min
Info
Trek de versnellingshendel snel helemaal tot de aanslag, zonder de stand van de
gashendel te wijzigen.
Nadat met een volledig opengedraaide gashendel de maximale snelheid is bereikt, deze
tot ¾ gas terugdraaien. Pas uw snelheid aan de weggesteldheid en weersituatie aan. De
snelheid verlaagt nauwelijks, maar er wordt aanmerkelijk minder brandstof verbruikt.
Slechts zo veel gas geven als de rijbaan en de weersomstandigheden toestaan. Vooral in
bochten mag niet worden geschakeld en slechts voorzichtig gas worden gegeven.
Voor het terugschakelen van de motorfiets indien nodig afremmen en tegelijkertijd gas
terugnemen.
Koppelingshendel trekken en in een lagere versnelling schakelen, koppelingshendel
langzaam vrijgeven en gas geven of nog een keer schakelen.
Info
Ook als de Quickshifter in het gecombineerde instrument geactiveerd is, moet
voor het terugschakelen aan de koppelingshendel worden getrokken.
Als de motor bijvoorbeeld afslaat bij een kruising, hoeft u alleen de koppelingshendel te
trekken en de e-startknop in te drukken. De versnelling hoeft niet stationair te worden
geschakeld.
Zet de motor uit als het voertuig langere tijd stationair draait of stilstaat.
Als tijdens het rijden het waarschuwingslampje voor oliedruk begint te branden, moet
u meteen stoppen en de motor uitschakelen. Contact opnemen met geautoriseerde
KTM-garage.
Wanneer het motorwaarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden, onmiddel-
lijk volgens de verkeersregels stoppen.
10 RIJ-INSTRUCTIES 89
Als tijdens het rijden het waarschuwingslampje algemeen gaat branden, geeft het
matrixdisplay gedurende 10 seconden een melding weer.
Info
Bijzonder belangrijke meldingen worden in het menu "Warning" opgeslagen.
Als het symbool glad wegdek op het gecombineerde instrument verschijnt, is een
glad wegdek mogelijk. De snelheid aanpassen aan de gewijzigde situatie.
10.7 MSR (Optie: Motorslipregeling)
402423-01
De MSR is een optionele functie van de motorregeling.
Als de motorremwerking te hoog wordt, verhindert de MSR, dat het achterwiel tijdens het
rechtuitrijden blokkeert of bij schuine stand wegglijdt.
Om slippen van het achterwiel te voorkomen, opent de MSR de smoorkleppen slechts zover
als absoluut noodzakelijk is.
De MSR wordt ingezet op oppervlakken waar de wrijvingswaarde te laag is om de
Anti-Hopping-koppeling te openen.
Om de rijveiligheid verder te verhogen, is de MSR afhankelijk van de schuine stand.
Info
Bij uitgeschakeld ABS, uitgeschakelde MTC of actieve Drive Mode Sup Mot
( pag. 180) is de MSR niet actief.
10.8 Afremmen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaketten en remschijven te drogen en vuil te verwijderen.
10 RIJ-INSTRUCTIES 90
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen poreus drukpunt van voor- en/of achterwielrem vermindert de remwerking.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken.
De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenLangere remweg door hoger totaalgewicht.
Houd rekening met een langere remweg, als u met een bijrijder of bagage rijdt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVertraagde remwerking op wegen met strooizout.
Strooizout kan zich afzetten op de remschijven. Om de normale remwerking weer te herstellen moeten de remschijven eerst
schoon geremd worden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenLangere remweg door ABS.
De remwijze moet worden aangepast aan de rijsituatie en de wegtoestand.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe sterk remmen leidt tot blokkering van de wielen.
De werking van het ABS kan alleen worden gegarandeerd, wanneer deze ook is ingeschakeld.
10 RIJ-INSTRUCTIES 91
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVoertuig slaat om
In extreme rijsituaties (bijvoorbeeld bagage met hoog zwaartepunt, wisselend wegdek, steil bergaf rijden, vol remmen zonder
uitkoppelen) kan niet altijd worden voorkomen dat het voertuig omslaat. Pas het rijgedrag aan de toestand van de rijweg en uw
rijvaardigheden aan.
Voor het remmen gas terugnemen en tegelijkertijd remmen met de voorwiel- en achterwielrem.
Info
Met ABS kunt u zowel bij een volledige afremming als bij een slecht contact met de ondergrond op zandige, natte of gladde
ondergrond de volledige remkracht gebruiken, zonder het risico te lopen dat de wielen blokkeren.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet achterwiel kan door de motorremwerking blokkeren.
Trek aan de koppelingshendel wanneer u vol remt, een noodstop maakt of wanneer u op gladde ondergrond afremt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSchuine stand of zijdelings afhellende ondergrond vermindert de maximaal mogelijke vertraging.
Beëindig het remmen indien mogelijk voordat u een bocht inrijdt.
Het remmen moet altijd voor het begin van de bocht zijn afgerond. Schakel daarbij afhankelijk van de snelheid naar een lagere versnel-
ling.
Gebruik bij langdurig bergaf rijden de remwerking van de motor. Schakel daarvoor een of twee versnellingen terug en hierbij de motor
niet op een te hoog toerental laten draaien. Zo hoeft u veel minder te remmen en raken de remmen niet oververhit.
10 RIJ-INSTRUCTIES 92
10.9 Stoppen, parkeren
Waarschuwing
Gevaar voor diefstalGebruik door onbevoegde personen.
Voertuig nooit onbeheerd laten staan als de motor draait. Het voertuig tegen onbevoegd gebruik beveiligen. Bij het verlaten van
het voertuig het stuur op slot zetten en contactsleutel eruit trekken.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze voertuigcomponenten zijn
afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Aanwijzing
MateriaalschadeEen onjuiste handelwijze bij parkeren beschadigt het voertuig.
Als het voertuig wegrolt of omvalt, kan aanzienlijke schade ontstaan.
De onderdelen voor parkeren van het voertuig zijn alleen berekend op het voertuiggewicht.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Zorg ervoor dat niemand op het voertuig gaat zitten wanneer het voertuig op de standaard staat.
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
Motorfiets afremmen.
Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
10 RIJ-INSTRUCTIES 93
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF draaien.
Info
Als de motor met de noodstopschakelaar is uitgeschakeld en op het contactslot de ontsteking ingeschakeld blijft, wordt de
stroomvoeding van de meeste stroomverbruikers niet onderbroken. Daardoor wordt de accu ontladen. De motor daarom altijd
met het contactslot uitzetten, de noodstopschakelaar is uitsluitend bestemd voor noodsituaties.
Motorfiets parkeren op vaste ondergrond.
Zijstandaard met de voet helemaal naar voren zwenken en met het voertuig belasten.
Het stuur blokkeren; daarvoor het stuur naar links zetten, zwarte contactsleutel in de stand OFF indrukken en in de stand LOCK
draaien. Om het vergrendelen in de stuurblokkering gemakkelijker te maken, het stuur iets heen en weer bewegen. Zwarte contactsleu-
tel eruit trekken.
10.10 Transport
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
10 RIJ-INSTRUCTIES 94
401475-01
Motor uitzetten.
Motorfiets met spanriemen of andere geschikte bevestigingsmiddelen beveiligen tegen
omvallen en wegrollen.
10.11 Brandstof tanken
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
10 RIJ-INSTRUCTIES 95
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als brandstof in de ogen zijn
gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor een slechte brandstofkwaliteit vervuilt het brandstoffilter.
In sommige landen en regio's is de beschikbare brandstofkwaliteit en -reinheid eventueel onvoldoende. Dit leidt tot problemen in het
brandstofsysteem.
Tank uitsluitend schone brandstof die aan de aangegeven norm voldoet. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
10 RIJ-INSTRUCTIES 96
H01291-10
Motor uitzetten.
Tankdop openen. ( pag. 39)
Brandstoftank tot maximaal aan de onderkant
van de vulopening met brandstof vul-
len.
Brandstoftankin-
houd totaal ca.
23 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
( pag. 213)
Tankdop sluiten. ( pag. 41)
11 SERVICESCHEMA 97
11.1 Extra informatie
Voor alle verdergaande werkzaamheden, die resulteren uit de verplichte werkzaamheden resp. de aanbevolen werkzaamheden, moet een
extra opdracht worden verstrekt, die ook apart in rekening wordt gebracht.
11.2 Verplichte werkzaamheden
om de twee jaar
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitlezen.
Uitlaatkleppenbesturing controleren met KTMdiagnosetool.
Controleren of de elektrische installatie werkt.
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. ( pag. 183)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 133)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 136)
Remschijven controleren. ( pag. 129)
Remkabels controleren op beschadiging en lekkage.
Remvloeistof van de voorwielrem verversen.
Remvloeistof van de achterwielrem verversen.
Vloeistof van de hydraulische koppeling verversen.
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 130)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 134)
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling controleren/corrigeren. ( pag. 120)
11 SERVICESCHEMA 98
om de twee jaar
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Schokdemper en voorvork controleren op lekkages. Service afhankelijk van behoefte en gebruiksdoel uitvoe-
ren.
Vuilschrapers van de vorkpoten reinigen. ( pag. 126)
Balhoofdlagerspeling controleren.
Bandentoestand controleren. ( pag. 146)
Bandenspanning controleren. ( pag. 148)
Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding controleren. ( pag. 116)
Kettingspanning controleren. ( pag. 114)
Wiellagerspeling meten en wiellager invetten.
Controleren of de achterwielmoer (rechter zijkant) het voorgeschreven aanhaalmoment heeft.
Bougies vervangen (luchtfilter gedemonteerd).
Klepspeling controleren (luchtfilter en bougies gedemonteerd).
SLS-membranen vervangen.
Kabels controleren op beschadiging en montage zonder knikken (brandstoftank uitgebouwd).
Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren. ( pag. 176)
Luchtfilter vervangen, luchtfilterbak reinigen.
Brandstofdruk controleren.
CO-afstelling met KTM-diagnosetool controleren.
Instelling van het lichtsysteem controleren. ( pag. 163)
11 SERVICESCHEMA 99
om de twee jaar
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Controleren of de radiateurventilator werkt.
Eindcontrole: controleren of het voertuig verkeersveilig is en een proefrit maken.
Foutgeheugen na proefrit uitlezen met KTM-diagnosetool.
Serviceweergave met KTM-diagnosetool resetten.
Service op KTM Dealer.net invoeren en noteren in het service- en garantieboekje.
Eenmalig interval
Periodiek interval
11.3 Aanbevolen werkzaamheden
om de vier jaren
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Frame controleren.
Achterbrug controleren.
Olievernevelaars voor koppelingsmering controleren/reinigen.
Achterbruglagers controleren.
Wiellager controleren.
11 SERVICESCHEMA 100
om de vier jaren
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Alle bewegende onderdelen (bijv. zijstandaard, hendels, ketting, ...) smeren en controleren of ze gemakkelijk
bewegen.
Aftapslangen legen.
Alle slangen (bijv. brandstof, radiateur, ontluchting, aftapslangen, ...) en manchetten controleren op
scheuren, dichtheid en correcte legging.
Controleren of de schroeven en moeren goed vastzitten.
Antivries controleren.
Koelmiddel verversen.
Eenmalig interval
Periodiek interval
12 CHASSIS AFSTELLEN 101
12.1 Voorvork/schokdemper
Met het semi-actieve chassis WP Semiactive Suspension kan het chassis zonder gereedschap individueel worden afgesteld.
De elektronische chassisbasisinstelling WP Semiactive Suspension regels het de van het chassis permanent, rekening houdend met diverse
sensorgegevens.
Daarbij worden de elektrische dempingsventielen aangepast aan de actuele rijsituatie en de toestand van de ondergrond en de instellingen
die de bestuurder heeft ingesteld in de menu's "Load" en "Damping".
Chassis altijd aanpassen aan de rijstijl en de extra belading.
In het menu "Load" kan het chassis worden afgesteld op de beladingssituatie.
In het menu "Damping" kan het dempingsgedrag van het chassis worden ingesteld.
12.2 "Load"
401833-01
In het menu "Load" kunnen afstellingen voor verschillende beladingstoestanden worden
gekozen. U kunt kiezen uit rijden zonder bijrijder, rijden zonder bijrijder met bagage, rij-
den met bijrijder en rijden met bijrijder en bagage.
De als laatste gekozen beladingstoestand wordt rechts op het segmentendisplay weergege-
ven.
Info
De instelling kan door de motorfiets worden overgenomen als de motorfiets stilstaat
en de motor draait.
Het symbool van de laatste beladingstoestand knippert totdat de nieuwe instelling is
overgenomen.
12 CHASSIS AFSTELLEN 102
12.3 "Damping"
401831-01
Mogelijke toestanden
SPORT Strakke afstelling van de veerelementen met zeer directe respons van chassis
STREET Normale afstelling van de veerelementen met directe respons van chassis
COMFORT Zacht afstelling van de veerelementen met goede respons van chassis
In het menu "Damping" kunnen verschillende afstellingen voor de demping van de veerele-
menten worden gekozen. U kunt kiezen uit "SPORT", "STREET" en "COMFORT".
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 103
13.1 Motorfiets met hefbok achter opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
L01445-01
Adapter in de hefbok achter plaatsen.
Hefbok achter (61329955000)
Motorfiets rechtop zetten, hefbok in de wielas positioneren en motorfiets opkrikken.
13.2 Motorfiets van hefbok achter nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 104
402029-10
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Hefbok achter verwijderen en voertuig op de zijstandaard
plaatsen.
13.3 Motorfiets met hefbok voor opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 103)
S01103-10
Hoofdwerk
Stuur in de rechtuitstand zetten.
Hefbok vooraan met adapter positioneren.
Bevestiging (69329965040)
Hefbok voor (61029055500)
Hefbok vooraan naar de vorkpoten uitlijnen.
Info
Motorfiets altijd eerst achter opkrikken.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 105
Motorfiets voor opkrikken.
13.4 Motorfiets van hefbok voor nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
H01294-01
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Hefbok voor verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 106
13.5 Bijrijderzadel verwijderen
S01106-10
De contactsleutel in het zadelslot
steken en met de klok mee draaien.
Bijrijderzadel voor optillen, richting de brandstoftank trekken en naar boven toe verwij-
deren.
Contactsleutel eruit trekken.
13.6 Bijrijderzadel monteren
402652-10
De haak aan het bijrijderzadel in de beugels aan de framearm
haken.
Bijrijderzadel vooraan neerlaten en naar achteren schuiven.
De vergrendelingsbout
in de slotbehuizing positioneren en bijrijderzadel vooraan
omlaag duwen.
De vergrendelingsbout vergrendelt met een hoorbare klik.
Controleren of het bijrijderzadel correct is gemonteerd.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 107
13.7 Bestuurderszadel verwijderen
Voorwerk
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 106)
S01104-10
Hoofdwerk
Zadelontgrendeling
in pijlrichting duwen en bestuurderszadel achteraan optillen.
Bestuurderszadel vooraan losmaken en verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 108
13.8 Bestuurderszadel monteren
401921-10
Hoofdwerk
Uitsparingen
van bestuurderszadel aan brandstoftank haken en bestuurderszadel
naar voren schuiven.
De vergrendelingsbout
in de slotbehuizing positioneren en bestuurderszadel achter-
aan omlaag duwen.
De vergrendelingsbout vergrendelt met een hoorbare klik.
Controleren of het bestuurderszadel correct is gemonteerd.
Nawerk
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 106)
13.9 Windscherm demonteren
S01112-10
Schroeven
verwijderen en windscherm
verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 109
13.10 Windscherm monteren
S01112-11
Windscherm
positioneren.
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef windscherm M5 3,5 Nm
13.11 Einddemper demonteren
H01297-10
Schroef
verwijderen.
Uitlaatklem verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 110
R00006-10
Schroef
verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor letselBeweeglijke delen van de uitlaatklep vormen een gevaar voor
letsel.
Raak de uitlaatklep niet aan als de einddemper verwijderd is.
Zorg ervoor dat niemand beklemd raakt wanneer de uitlaatklep wordt aange-
stuurd.
Einddemper verwijderen.
R00007-10
Afdichtring
verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 111
13.12 Einddemper monteren
R00007-11
Waarschuwing
Gevaar voor letselBeweeglijke delen van de uitlaatklep vormen een gevaar voor
letsel.
Raak de uitlaatklep niet aan als de einddemper verwijderd is.
Zorg ervoor dat niemand beklemd raakt wanneer de uitlaatklep wordt aange-
stuurd.
Afdichtring
monteren.
R00006-10
Einddemper positioneren.
Schroef
monteren, maar nog niet vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M8 25 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 112
R00005-11
Uitlaatklem positioneren.
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef uitlaatklem aan einddemper M6 8 Nm
Schroef
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M8 25 Nm
13.13 Kettingvervuiling controleren
400678-01
Ketting controleren op grove vervuiling.
» Als de ketting erg vuil is:
Ketting reinigen. ( pag. 112)
13.14 Ketting reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSmeermiddel op de banden vermindert de grip van de banden.
Verwijder smeermiddel met een geschikt reinigingsmiddel van de banden.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 113
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
De levensduur van de ketting is voor een groot deel afhankelijk van het onderhoud.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 103)
400725-01
Hoofdwerk
Ketting regelmatig reinigen.
Grove vervuiling afspoelen met een zachte waterstraal.
Verbruikte smeerresten met een kettingreiniger verwijderen.
Kettingreinigingsmiddel ( pag. 216)
Na het drogen kettingspray aanbrengen.
Kettingspray onroad ( pag. 216)
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 103)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 114
13.15 Kettingspanning controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede transmissie- en achter-
wiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor blokkeert het achterwiel
of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 103)
S01105-10
Hoofdwerk
Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
Bij glijblok in het bereik van de markeringen
en
de ketting omhoog duwen en de
kettingspanning bepalen.
Info
Het onderste deel van de ketting moet daarbij gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet de meting op verschillende
plekken van de ketting worden herhaald.
De bovenkant van de ketting bevindt zich tussen de markeringen
en
.
» Als de kettingspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Kettingspanning instellen. ( pag. 115)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 115
H00380-11
Controleren of de sluitdoppen
stevig vastzitten en niet zijn beschadigd.
» Als de sluitdoppen beschadigd of los zijn:
Sluitdoppen vervangen.
Sluitdop achterbrug (61304041100)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 103)
13.16 Kettingspanning instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede transmissie- en achter-
wiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor blokkeert het achterwiel
of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 103)
Kettingspanning controleren. ( pag. 114)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 116
S01107-10
Hoofdwerk
Schroef
losdraaien.
Kettingspanning door draaien van de naafbehuizing instellen.
Haaksleutel (61329085000)
Greep voor ringsleutel (60012060000)
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de kettingspanning, draaien tegen de klok in
verlaagt de kettingspanning.
Kettingspanning controleren. ( pag. 114)
De kettingspanning komt overeen met voorgeschreven waarde.
Info
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet de meting op verschillende
plekken van de ketting worden herhaald.
Schroef
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef excenter M16 70 Nm
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 103)
13.17 Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding controleren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 103)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 117
100132-10
Hoofdwerk
Kettingwiel en ketting-aandrijfwiel op slijtage controleren.
» Als kettingwiel of ketting-aandrijfwiel versleten zijn:
Aandrijfset vervangen.
Info
Ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en ketting moeten altijd samen worden
vervangen.
00
0
402004-11
Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
Aan het onderste deel van de ketting trekken met het aangegeven gewicht
.
Voorgeschreven waarde
Gewicht voor meting van de kettingslij-
tage
15 kg
De afstand
van 18 kettingschakels aan het onderste deel van de ketting meten.
Info
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet de meting op verschillende
plekken van de ketting worden herhaald.
Maximale afstand
op het langste stuk
van de ketting
272 mm
»
Als de afstand
groter is dan de aangegeven maat:
Aandrijfset vervangen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 118
Info
Als een nieuwe ketting wordt gemonteerd, moeten ook het kettingwiel en
het ketting-aandrijfwiel worden vervangen.
Nieuwe kettingen slijten sneller op een oud, versleten kettingwiel of
ketting-aandrijfwiel.
De ketting heeft om veiligheidsredenen geen sluitschakel.
S01108-10
Glijblok aan de uitsparing controleren op slijtage.
»
Als de klinknagel
van de ketting niet meer aan de onderkant
van de uitspa-
ring van het glijblok te zien is:
Glijblok vervangen.
Controleren of het glijblok goed vastzit.
» Als het glijblok loszit:
Schroeven van het glijblok vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef glijblok M5 5 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 119
L01489-01
Onderste glijblok op slijtage controleren.
» Als de onderkant van de ketting zich op dezelfde hoogte of onder onderste glijblok
bevindt:
Onderste glijblok vervangen.
Controleren of het onderste glijblok goed vastzit.
» Als het onderste glijblok loszit:
Schroef van het onderste glijblok vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M8 25 Nm
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 103)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 120
13.18 Vloeistofpeil hydraulische koppeling controleren/corrigeren
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
Het vloeistofpeil stijgt naarmate de koppelingplaten zijn versleten.
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtingen en koppelingsleidingen
zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
Het aan het stuur gemonteerde reservoir van de hydraulische koppeling in een horizon-
tale positie zetten.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 121
S01109-10
Vloeistofpeil controleren.
Het vloeistofpeil moet tussen de markeringen MIN en MAX liggen.
» Als het vloeistofpeil niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Schroefdop
met membraan
verwijderen.
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling corrigeren.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 215)
Schroefdop
met membraan
monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 122
13.19 Tankspoiler demonteren
S01110-10
Schroef
verwijderen.
S01141-10
Schroef
verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 123
S01142-10
Tankspoiler
naar voren trekken en bus
losmaken.
Info
Op de kabel van de bochtverlichting letten.
Stekker
loskoppelen.
Tankspoiler
met bochtverlichting verwijderen.
Werkstappen aan de andere kant herhalen.
13.20 Tankspoiler monteren
S01142-11
Stekker
verbinden.
Tankspoiler
positioneren.
Bus
monteren.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 124
S01141-11
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingdeel M5 3,5 Nm
S01110-11
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingdeel M5 3,5 Nm
Werkstappen aan de andere kant herhalen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 125
13.21 Spatbord voor demonteren
E00184-10
Schroeven
verwijderen.
Schroeven
verwijderen.
Spatbord verwijderen.
Info
Op de remkabels letten.
13.22 Spatbord voor monteren
E00184-10
Spatbord positioneren.
Info
Erop letten dat de remkabels correct worden gelegd.
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingdeel M5 3,5 Nm
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 126
13.23 Vuilschrapers vorkpoten reinigen
S01114-10
Vuilschraper
van beide vorkpoten omlaag schuiven.
Info
De vuilschrapers schrapen stof en grof vuil van de vorkstangen af. In de loop van
de tijd kan er vuil achter te vuilschrapers terechtkomen. Als deze vervuiling niet
wordt verwijderd, kunnen de daarachter liggende oliekeerringen gaan lekken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Vuilschraper en de binnenpoot van de voorvork aan beide vorkpoten reinigen en smeren
met olie.
Universele oliespray ( pag. 217)
Vuilschrapers terugduwen in de montagepositie.
Overtollige olie verwijderen.
14 REMSYSTEEM 127
14.1 Anti Blokkeer Systeem (ABS)
0
0
33
0
0
22
0
0
11
0
0
22
H01161-10
De ABS-unit
bestaat uit een hydraulische unit, besturingsunit met remelektronica en
retourpomp, en is aan de rechterkant van het voertuig onder de brandstoftank gemonteerd.
Er bevindt zich een wieltoerentalsensor
aan het voor- en achterwiel.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVeranderingen aan het voertuig beperken de functie van het
ABS.
Laat het achterwiel bij vastgehouden voorwielrem alleen doordraaien (burn out)
als ABS is uitgeschakeld en nooit op de openbare weg.
Breng geen wijzigingen aan de veerweg aan.
Gebruik bij het remsysteem uitsluitend door KTM vrijgegeven en aanbevolen
reserveonderdelen.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de
juiste snelheidsindex.
Neem de aangegeven bandenspanning in acht.
Servicewerkzaamheden en reparaties moeten vakkundig worden uitgevoerd. (De
geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Vervallen van de toelating op de openbare weg en de verzekeringAls de ABS com-
pleet wordt uitgeschakeld, vervalt de toelating van het voertuig voor de openbare
weg.
Het voertuig alleen op afgezette trajecten en niet op de openbare weg gebruiken,
indien de ABS compleet wordt uitgeschakeld.
Het ABS is een veiligheidssysteem, dat het blokkeren van de wielen bij het rechtuitrijden
zonder inwerking van zijwaartse krachten voorkomt.
14 REMSYSTEEM 128
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVoertuig slaat om
In extreme rijsituaties (bijvoorbeeld bagage met hoog zwaartepunt, wisselend
wegdek, steil bergaf rijden, vol remmen zonder uitkoppelen) kan niet altijd wor-
den voorkomen dat het voertuig omslaat. Pas het rijgedrag aan de toestand van
de rijweg en uw rijvaardigheden aan.
Het ABS heeft twee modi, de ABS Mode "ROAD" en de ABS Mode "SUP MOT".
In de ABS Mode "ROAD" kan het ABS beide wielen regelen.
In de ABS Mode "SUP MOT" regelt het ABS alleen het voorwiel. Aan de achterwiel vindt er
geen ABS-regeling plaats. Het ABSlampje
knippert langzaam, om u aan de actieve
ABS Mode "SUP MOT" te herinneren.
Info
In de ABS Mode "SUP MOT" kan het achterwiel blokkeren gevaar voor vallen.
Het ABS werkt met twee onafhankelijk van elkaar werkende remcircuits (voorwiel- en ach-
terwielrem). Als de besturingsunit voor de remelektronica de blokkeerneiging van het wiel
kent, begint het ABS door het regelen van de remdruk te werken. De regeling is merkbaar
aan een licht pulserende remhendel resp. licht pulserend rempedaal.
Het ABSlampje
moet na het inschakelen van de ontsteking gaan branden en uitgaan
wanneer het voertuig rijdt. Als het lampje na het optrekken niet uitgaat of tijdens het rijden
brandt, duidt dit op een fout in het ABS-systeem. Het ABS is dan niet meer actief en de
wielen kunnen bij het remmen blokkeren. Het remsysteem zelf blijft gewoon werken, alleen
de ABS-regeling valt uit.
Het ABSlampje kan ook gaan branden, als in extreme rijsituaties het toerental van het
voor- of achterwiel sterk van elkaar afwijken, bijvoorbeeld bij een wheelie of als het ach-
terwiel doordraait. Daardoor wordt het ABS uitgeschakeld.
Om het ABS weer te activeren, moet het voertuig worden gestopt en de ontsteking uitge-
schakeld. Als u weer met het voertuig gaat rijden, wordt ook het ABS weer geactiveerd. Het
ABSlampje gaat uit als het voertuig rijdt.
14 REMSYSTEEM 129
MSC
De MSC is een extra functie naast het ABS die het blokkeren en wegglijden van de wielen
tijdens het remmen in schuine stand (bochten) kan voorkomen.
Door de 5Dsensor is de ABS-regeling nu afhankelijk van de hoek in lengte- en dwarsas.
De van de hoek in lengte- en dwarsas afhankelijke ABS-regeling verbetert de rijstabiliteit en
de remwerking in alle rijsituaties. Zo vermindert de MSC ook het opstelmoment bij krachtig
remmen in bochten. Daardoor wordt een ongewild omhoog komen vanuit de schuine stand
en een grotere bochtradius verhinderd. Door de extra elektronische regeling van de rem-
krachtverdeling tussen de beide wielen wordt de remkracht zo goed mogelijk verdeeld en
krijgt de motorfiets extra stabiliteit.
Info
De MSC is alleen in de ABS Mode "Road" actief.
14.2 Remschijven controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remschijven verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remschijven onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
H01326-10
Dikte van de remschijven voor en achter op meerdere plekken controleren op maat
.
Info
Door slijtage vermindert de dikte van de remschijf in het bereik van het raak-
vlak
van de remplaketten.
Remschijven - slijtagegrens
voor 4,5 mm
Remschijven - slijtagegrens
14 REMSYSTEEM 130
Achter 4,5 mm
» Als de dikte van de remschijven onder de voorgeschreven waarde ligt.
Remschijven van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
Remschijven voor en achter controleren op beschadiging, scheuren en vervorming.
» Als de remschijf beschadigd, gescheurd of vervormd is:
Remschijven van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
14.3 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
14 REMSYSTEEM 131
S01508-10
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizontaal zetten.
Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir
controleren.
»
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering
is gedaald:
Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen. ( pag. 131)
14.4 Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
14 REMSYSTEEM 132
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtingen en remkabels zijn niet
geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
Voorwerk
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 133)
S01509-10
Hoofdwerk
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizontaal zetten.
Schroeven
verwijderen.
Deksel
met membraan
verwijderen.
Remvloeistof tot de MAX-markering
vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 215)
Deksel
met membraan
positioneren.
Schroeven
monteren en vastdraaien.
14 REMSYSTEEM 133
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
14.5 Remplaketten voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hierdoor vermindert de remwer-
king aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
Controleer de remplaketten regelmatig.
S01115-10
Controleren of alle remplaketten aan beide remklauwen de minimale plaketdikte
hebben.
Minimale plaketdikte 1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
Alle remplaketten aan beide remklauwen controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
14 REMSYSTEEM 134
14.6 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
S01510-10
Voertuig rechtop zetten.
Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir
controleren.
»
Als het vloeistofpeil de MIN-markering
heeft bereikt:
Remvloeistof van de achterwielrem bijvullen. ( pag. 135)
14 REMSYSTEEM 135
14.7 Remvloeistof achterwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
14 REMSYSTEEM 136
Info
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtingen en remkabels zijn niet
geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
Voorwerk
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 136)
S01511-10
Hoofdwerk
Voertuig rechtop zetten.
Schroefdop
met membraan
verwijderen.
Remvloeistof tot de MAX-markering
vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 215)
Schroefdop
met membraan
monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
14.8 Remplaketten achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
14 REMSYSTEEM 137
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hierdoor vermindert de remwer-
king aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
Controleer de remplaketten regelmatig.
S01118-10
Remplaketten op minimale plaketdikte
controleren.
Minimale plaketdikte
1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
15 WIELEN, BANDEN 138
15.1 Voorwiel demonteren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 103)
Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 104)
E00163-10
Hoofdwerk
Schroef
verwijderen en wieltoerentalsensor
uit de boring trekken.
S01143-10
Schroeven
aan beide remklauwen verwijderen.
Remplaketten terugduwen op de remschijf door de remklauwen licht naar de zijkant te
kantelen. Remklauwen voorzichtig naar achteren van de remschijven trekken en opzij
hangen.
Info
Remhendel niet bedienen als de remklauwen verwijderd zijn.
15 WIELEN, BANDEN 139
E00165-15
Schroef
en schroeven
losdraaien.
Schroef
ca. 6 slagen losdraaien en met de hand op de schroef duwen, om de stee-
kas uit de asopname te schuiven. Schroef
verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Leg het wiel altijd zodanig neer dat de remschijven niet worden beschadigd.
Voorwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Voorwiel uit de voorvork nemen.
H01164-10
Afstandsbussen
verwijderen.
15 WIELEN, BANDEN 140
15.2 Voorwiel monteren
H01075-10
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellagers vooraan vervangen.
Keerringen
en loopvlakken
van de afstandsbussen reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 216)
S01134-10
De brede afstandsbus
in looprichting links plaatsen.
Info
Pijl
geeft de looprichting van het voorwiel aan.
Het ABSsensorwiel bevindt zich in de looprichting links.
De smalle afstandsbus in looprichting rechts plaatsen.
15 WIELEN, BANDEN 141
E00167-12
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Schroef
en steekas
reinigen.
Voorwiel in voorvork tillen, positioneren en steekas erin zetten.
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steekas voor M25x1,5 45 Nm Schroefdraad inge-
vet
S01143-11
Remklauwen positioneren en daarbij letten op correcte plaatsing van de remplaketten.
Schroeven
aan beide remklauwen monteren, maar nog niet vastdraaien.
Remhendel meerdere keren indrukken tot de remplaketten tegen de remschijf liggen en
een drukpunt aanwezig is. Remhendel ingedrukt vastzetten.
Remklauwen worden uitgelijnd.
Schroeven
aan beide remklauwen vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef remklauw voor M10 45 Nm Loctite
®
243™
Vastzetting remhendel verwijderen.
15 WIELEN, BANDEN 142
E00163-11
Wieltoerentalsensor
in boring positioneren.
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef wieltoerentalsensor voor M6 4 Nm
Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 105)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 103)
S01144-10
Voorwielrem bedienen en voorvork enkele keren krachtig inveren.
Vorkpoten worden uitgelijnd.
Schroeven
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef asopname M8 15 Nm
15.3 Achterwiel demonteren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 103)
Einddemper demonteren. ( pag. 109)
15 WIELEN, BANDEN 143
B04149-10
Hoofdwerk
Binnenste borgdraad
verwijderen.
Buitenste borgdraad
verwijderen.
B04139-10
Achterwielrem door een assistent laten bedienen.
Moeren
losschroeven en met ring
verwijderen.
B04138-10
Achterwiel verwijderen.
15 WIELEN, BANDEN 144
15.4 Achterwiel monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
E00180-10
Hoofdwerk
Achterwiellagers controleren op beschadiging en slijtage.
» Als de achterwiellagers beschadigd of versleten zijn:
Wiellager achter vervangen.
Schroefdraad van wielas en asmoer reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 216)
Achterwiel op wielas schuiven.
De meenemerbouten
grijpen in de boringen van de velg
.
15 WIELEN, BANDEN 145
E00181-10
Ring
en moer
monteren.
Achterwielrem door een assistent laten bedienen.
Moer
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer wielas achter M50x1,5 250 Nm Schroefdraad inge-
vet/borgdraad met
borglak verzegelen
E00182-10
Buitenste borgdraad
monteren.
Binnenste borgdraad
monteren.
De pennen van de borgdraden grijpen in de boringen van de wielas.
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 103)
Einddemper monteren. ( pag. 111)
15 WIELEN, BANDEN 146
15.5 Bandentoestand controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenAls een band tijdens de rit lek raakt, wordt het voertuig oncontroleerbaar.
Zorg ervoor dat beschadigde of versleten banden onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde wegligging bij nieuwe banden.
Nieuwe banden hebben een glad contactvlak, waardoor het wegcontact niet volledig is. Het volledige contactvlak moet de eerste
200 kilometers bij een gematigde rijstijl en in verschillende schuine standen worden geruwd. Pas nadat de banden zijn ingere-
den wordt de volledige wegligging bereikt.
Info
Het type, de toestand en de spanning van de banden zijn van invloed op het rem- en rijgedrag van het voertuig.
Versleten banden hebben vooral bij natte ondergrond een slechte invloed.
15 WIELEN, BANDEN 147
400602-10
Voor- en achterbanden controleren op insnijdingen, voorwerpen die tijdens het rijden in
de band zijn gaan zitten en beschadigingen.
» Als er insnijdingen of beschadigingen zijn of als er voorwerpen tijdens het rijden in
de band zijn gaan zitten:
Banden vervangen.
Profieldiepte controleren.
Info
Neem de minimale profieldiepte volgens de nationale wetgeving in acht.
Minimale profieldiepte 2 mm
» Als de profieldiepte lager is dan de minimale waarde:
Banden vervangen.
H01144-01
Leeftijd van de banden controleren.
Info
De productiedatum van de banden staat meestal op het opschrift van de banden
en wordt met de laatste vier cijfers van de DOT aanduiding gekenmerkt. De eer-
ste twee cijfers wijzen op de week van de productie en de laatste twee cijfers op
het productiejaar.
KTM adviseert uiterlijk na vijf jaar de banden te vervangen, onafhankelijk van de
daadwerkelijke slijtage.
» Als de band ouder is dan vijf jaar:
Banden vervangen.
15 WIELEN, BANDEN 148
15.6 Bandenspanning controleren
Info
Een te lage bandenspanning leidt tot buitengewone slijtage en oververhitting van de band.
Een goede bandenspanning garandeert een optimaal rijcomfort en maximale levensduur van de band.
400695-01
Ventieldopje verwijderen.
Bandenspanning controleren bij koude banden.
Bandenspanning solo / met bijrijder / volledige nuttige last
Voor: Bij koude band 2,5 bar
Achter: Bij koude band 2,9 bar
» Als de bandenspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Bandenspanning corrigeren.
Ventieldopje monteren.
16 ELEKTRONICA 149
16.1 dagrijlicht (DRL)
S01119-10
Het dagrijlicht/zijlicht is geïntegreerd in de hoofdkoplamp.
Het dagrijlicht kan bij goede zichtverhoudingen worden ingeschakeld. Activeer het dagrij-
licht in het gecombineerde instrument. De helderheidssensor in het gecombineerde instru-
ment zorgt voor de besturing. Als er goede zichtverhoudingen zijn, wordt het dimlicht uitge-
schakeld en het dagrijlicht ingeschakeld. Deze brandt vier keer helderder dan het zijlicht.
Als het dagrijlicht uitgeschakeld is, neemt het de functie van zijlicht over.
Info
Houdt u zich aan de wettelijke vereisten voor het dagrijlicht.
16.2 Koplamp bochtverlichting
S01120-10
De koplampen bochtverlichting bevinden zich links en rechts in de tankspoiler.
Info
Om de bochtverlichting te activeren moet het dimlicht ingeschakeld en het dagrij-
licht uitgeschakeld zijn.
De koplampen bochtverlichting worden geactiveerd:
schuinestandsensor voor de
onderste leds
12°
schuinestandsensor voor de
middelste leds
20°
schuinestandsensor voor de
bovenste leds
28°
Snelheid 6 km/h
16 ELEKTRONICA 150
16.3 Accu demonteren
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Houd accu's buiten bereik van kinderen.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
Voorkom contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vlammen uit de buurt van de accu houden. De accu alleen in goed geventileerde ruimtes laden.
Bij aanraking met de huid met veel water spoelen. Als er accuzuur in de ogen komt, ten minste 15 minuten met water spoelen
en een arts opzoeken.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenAls de motorfiets met een lege of zonder accu wordt gebruikt, kunnen elektronische componenten en vei-
ligheidsvoorzieningen worden beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
Voorwerk
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF draaien.
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 106)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 107)
16 ELEKTRONICA 151
E00168-10
Hoofdwerk
Schroef
verwijderen.
Afdekking
achteraan optillen en naar achteren trekken.
Afdekking omhoog klappen.
E00169-10
Minkabel
van de accu loskoppelen.
Info
Om schade aan de boordelektronica te voorkomen, eerst de minkabel van de
accu loskoppelen.
Pluspoolafdekking
verwijderen en pluskabel van de accu loskoppelen.
Accu uit het accuvak halen.
16 ELEKTRONICA 152
16.4 Accu monteren
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Houd accu's buiten bereik van kinderen.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
Voorkom contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vlammen uit de buurt van de accu houden. De accu alleen in goed geventileerde ruimtes laden.
Bij aanraking met de huid met veel water spoelen. Als er accuzuur in de ogen komt, ten minste 15 minuten met water spoelen
en een arts opzoeken.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenAls de motorfiets met een lege of zonder accu wordt gebruikt, kunnen elektronische componenten en vei-
ligheidsvoorzieningen worden beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
S01145-10
Hoofdwerk
Afdekking
omhoog klappen.
Accu
in het accuvak plaatsen.
16 ELEKTRONICA 153
E00169-11
Pluskabel positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
Info
Om schade aan de boordelektronica te voorkomen, eerst de pluskabel met de
accu verbinden.
Pluspoolafdekking
monteren.
Minkabel
positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
E00168-11
Afdekking
omlaag klappen.
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 108)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 106)
Tijd en datum instellen.
16 ELEKTRONICA 154
16.5 Accu laden
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Houd accu's buiten bereik van kinderen.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
Voorkom contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vlammen uit de buurt van de accu houden. De accu alleen in goed geventileerde ruimtes laden.
Bij aanraking met de huid met veel water spoelen. Als er accuzuur in de ogen komt, ten minste 15 minuten met water spoelen
en een arts opzoeken.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuAccu's bevatten milieubelastende materialen.
Gooi de accu niet bij het huishoudelijk afval.
Geef de accu's af bij een verzamelpunt voor oude accu's.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
16 ELEKTRONICA 155
Info
Ook als de accu niet wordt belast verliest hij dagelijks aan lading.
De laadtoestand en de wijze van laden is erg belangrijk voor de levensduur van de accu.
Snel laden met een hogere laadstroom heeft een negatief effect op de levensduur.
Als de laadstroom, laadspanning en laadtijd worden overschreden, ontsnapt er elektrolyt via de veiligheidskleppen. Daardoor ver-
liest de accu aan capaciteit.
Als de accu leeg is gestart, moet hij meteen weer worden opgeladen.
Bij langere stilstand in lege toestand treedt er diepteontlading en sulfatatie op en dat kan leiden tot vernietiging van de accu.
De accu is onderhoudsvrij, dat betekent dat het zuurniveau niet hoeft te worden gecontroleerd.
Als de accu niet met een acculader van KTM wordt opgeladen, moet de accu voor het laden worden gedemonteerd. Anders kunnen
componenten beschadigd raken door overspanning. De accu laden volgens de gegevens op het accuhuis.
Voorwerk
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF draaien.
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 106)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 107)
E00168-10
Hoofdwerk
Schroef
verwijderen.
Afdekking
achteraan optillen en naar achteren trekken.
Afdekking omhoog klappen.
16 ELEKTRONICA 156
E00169-10
Minkabel
van de accu loskoppelen.
Info
Als de minkabel met de accu verbonden blijft, is beschadiging van de boordelek-
tronica mogelijk.
Pluspoolafdekking
verwijderen.
602678-01
Acculader met accu verbinden.
Acculader (58429074000)
Met deze acculader kunt u ook de rustspanning en het startvermogen van de accu en
dynamo testen. Bovendien kan met deze lader de accu niet worden overladen.
Info
Accu laden met maximaal 10% van de capaciteit, die op het accuhuis is aange-
geven.
Acculader inschakelen.
Voorgeschreven waarde
Laadstroom, laadspanning en laadtijd mogen niet worden overschreden.
Accu regelmatig bijladen als de motor-
fiets niet wordt gebruikt
3 maanden
Acculader na het laden uitschakelen en van de accu loskoppelen.
16 ELEKTRONICA 157
E00169-10
Pluspoolafdekking
monteren.
Minkabel
positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
E00168-12
Afdekking
omlaag klappen.
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 108)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 106)
Tijd en datum instellen.
16 ELEKTRONICA 158
16.6 Hoofdzekering vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Voorwerk
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF draaien.
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 106)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 107)
H01316-10
Hoofdwerk
Beschermkappen
verwijderen.
16 ELEKTRONICA 159
H01317-10
Defecte hoofdzekering
verwijderen.
Info
Een defecte zekering herkent u aan de gebroken smeltdraad
.
In het startrelais bevindt zich een reservezekering
.
Met de hoofdzekering worden alle stroomverbruikers van het voertuig gezekerd.
Nieuwe hoofdzekering plaatsen.
Zekering (58011109130) ( pag. 206)
Werking van de elektrische installatie controleren.
Beschermkappen monteren.
Tip
Nieuwe reservezekering in het startrelais plaatsen, zodat u er een bij u hebt als
het nodig is.
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 108)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 106)
Tijd en datum instellen.
16.7 Zekeringen in zekeringenblok vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
16 ELEKTRONICA 160
Info
Het zekeringenblok met de zekeringen van de afzonderlijke stroomverbruikers bevindt zich onder het zadel.
Voorwerk
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF draaien.
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 106)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 107)
E00171-10
Hoofdwerk
Zekeringenblokdeksel
openen.
E00172-10
Zekeringen controleren.
Info
Een defecte zekering herkent u aan de gebroken smeltdraad
.
Defecte zekering verwijderen.
16 ELEKTRONICA 161
Voorgeschreven waarde
Zekering res - 10 A - reservezekeringen
Zekering res - 10 A - reservezekeringen
Zekering 1 - 10 A - voedingsspanning, alarminstallatie (optioneel), besturingsunits en
componenten
Zekering 2 - 10 A - stopcontact, nummerplaatverlichting, diagnosestekker, constant
plus voor extra apparatuur (ACC1+2)
Zekering 3 - 15 A - hydraulische ABSunit
Zekering 4 - 25 A - ABSretourpomp
Zekering 5 - 15 A - voedingsspanning, besturingsunit, lichtinstallatie en semi-actief
chassis
Zekering res - 15 A - reservezekering
Zekering res - 25 A - reservezekering
Voldoende sterke reservezekering plaatsen.
Zekering (58011109110) ( pag. 206)
Zekering (58011109115) ( pag. 206)
Zekering (58011109125) ( pag. 206)
Tip
Nieuwe reservezekering in het zekeringenblok plaatsen, zodat u er een bij u
heeft als het nodig is.
De werking van de stroomverbruikers controleren.
Zekeringenblokdeksel sluiten.
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 108)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 106)
16 ELEKTRONICA 162
16.8 Lamp koplamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorLagere lichtsterkte.
Vet op deze lampbuisjes verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector. De buisjes voor de montage reinigen en vetvrij houden.
S01512-10
Stekker
loskoppelen.
Rubberkap
verwijderen.
H01322-10
De beugels
losmaken.
Lamp
verwijderen.
Nieuwe lamp in het koplamphuis positioneren.
Dimlicht/groot licht (H4 / sokkel P43t) ( pag. 206)
De uitsteeksels van de koplamp grijpen in de uitsparingen.
De beugels
vastzetten.
16 ELEKTRONICA 163
S01512-10
Rubberkap
monteren.
Stekker
verbinden.
16.9 Instelling lichtsysteem controleren
402424-10
Voertuig op een horizontale ondergrond voor een lichte muur zetten en ter hoogte van
het midden van de dimlichtlamp een markering aanbrengen.
Een tweede markering aanbrengen op een afstand
onder de eerste markering.
Voorgeschreven waarde
Afstand
5 cm
16 ELEKTRONICA 164
0
0
AA
0
0
BB 0
0
BB
402426-10
Nog twee markeringen op een afstand
links en rechts van de tweede markering aan-
brengen.
Voorgeschreven waarde
Afstand
35,5 cm
402425-10
Voertuig op een afstand
loodrecht voor de muur zetten en het dimlicht inschakelen.
Voorgeschreven waarde
Afstand
5 m
Nu gaat de bestuurder, eventueel met bagage en bijrijder op de motorfiets zitten.
Koplampinstelling controleren.
De grens tussen licht en donker van het dimlicht moet bij een gebruiksklare motor-
fiets met bestuurder, eventueel met bagage en bijrijder, precies op de onderste mar-
kering liggen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen. ( pag. 165)
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken tot "cLightTest" het matrixdisplay met een zwarte achter-
grond wordt weergegeven. Door de toets SET nog een keer in te drukken wordt de test
voor de bochtverlichting gestart.
Enkele seconden wachten tot het bovenste segment van de linker bochtverlichting per-
manent brandt.
16 ELEKTRONICA 165
402427-01
Instelling van de linker bochtverlichting controleren.
De grens tussen licht en donker van het bovenste segment moet precies door de lin-
ker markering lopen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Lichtbundelbreedte voor de bochtverlichting instellen. ( pag. 166)
SET-toets indrukken.
De linker bochtverlichting wordt uitgeschakeld.
De test van de rechter bochtverlichting wordt gestart.
Enkele seconden wachten totdat het bovenste segment van de rechter bochtverlichting
permanent brandt.
402428-01
Instelling van de rechte bochtverlichting controleren.
De grens tussen licht en donker van het bovenste segment moet precies door de rech-
ter markering lopen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Lichtbundelbreedte voor de bochtverlichting instellen. ( pag. 166)
SET-toets indrukken.
De bochtverlichting wordt uitgeschakeld.
16.10 Lichtbundelbreedte koplamp instellen
Voorwerk
Instelling van het lichtsysteem controleren. ( pag. 163)
16 ELEKTRONICA 166
S01513-10
Hoofdwerk
Met de stelschroef
de lichtbundelbreedte van de koplamp instellen.
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundelbreedte en draaien tegen de
klok in versmalt de lichtbundelbreedte.
Extra belasting kan mogelijk een correctie van de lichtbundelbreedte vereisen.
402424-10
Koplamp op markering
instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare motorfiets met bestuur-
der, eventueel met bagage en bijrijder, precies op de onderste markering
liggen.
16.11 Lichtbundelbreedte bochtverlichting instellen
Voorwerk
Instelling van het lichtsysteem controleren. ( pag. 163)
Hoofdwerk
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken tot "cLightTest" het matrixdisplay met een zwarte achter-
grond wordt weergegeven. Door de toets SET nog een keer in te drukken wordt de test
voor de bochtverlichting gestart.
16 ELEKTRONICA 167
Enkele seconden wachten tot het bovenste segment van de linker bochtverlichting per-
manent brandt.
S01121-10
Met de stelschroef
de lichtbundelbreedte van de linker bochtverlichting instellen.
Voorgeschreven waarde
De instelschroef voorzichtig draaien en niet forceren, anders raakt het instelmecha-
nisme beschadigd.
Aanhaalmoment van de instelschroef 0,25 Nm
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundelbreedte en draaien tegen de
klok in versmalt de lichtbundelbreedte.
Extra belasting kan mogelijk een correctie van de lichtbundelbreedte vereisen.
402427-01
Bovenste segment op de linker markering instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker van het bovenste segment moet precies door de lin-
ker markering lopen.
SET-toets indrukken.
De linker bochtverlichting wordt uitgeschakeld.
De test van de rechter bochtverlichting wordt gestart.
Enkele seconden wachten totdat het bovenste segment van de rechter bochtverlichting
permanent brandt.
16 ELEKTRONICA 168
S01122-10
Met de stelschroef
de lichtbundelbreedte van de rechter bochtverlichting instellen.
Voorgeschreven waarde
De instelschroef voorzichtig draaien en niet forceren, anders raakt het instelmecha-
nisme beschadigd.
Aanhaalmoment van de instelschroef 0,25 Nm
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundelbreedte en draaien tegen de
klok in versmalt de lichtbundelbreedte.
Extra belasting kan mogelijk een correctie van de lichtbundelbreedte vereisen.
402428-01
Bovenste segment op de rechter markering instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker van het bovenste segment moet precies door de rech-
ter markering lopen.
SET-toets indrukken.
De bochtverlichting wordt uitgeschakeld.
16 ELEKTRONICA 169
16.12 Contactsleutel activeren/deactiveren
Info
De oranje programmeersleutel mag uitsluitend worden gebruikt voor het activeren/deactiveren!
Bij verlies of vervanging van een zwarte contactsleutel moeten de afzonderlijke zwarte contactsleutels met de oranje programmeer-
sleutel worden geactiveerd of gedeactiveerd. Daardoor wordt ook voorkomen dat een onbevoegde de verloren zwarte contactsleutel
gebruikt om te gaan rijden met het voertuig.
Er kunnen maximaal vier zwarte contactsleutels worden geactiveerd/gedeactiveerd. Alleen de tijdens het activeren
geprogrammeerde zwarte contactsleutels zijn geldig. Alle zwarte contactsleutels die niet tijdens het activeren zijn geprogrammeerd,
zijn ongeldig, maar kunnen achteraf nog worden geprogrammeerd.
H01328-10
Verlies van een zwarte contactsleutel (meer zwarte contactsleutels zijn aanwezig):
Door de volgende handelingen worden alle geactiveerde zwarte contactsleutels gedeacti-
veerd, die niet bij deze handelingen zijn betrokken.
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
16 ELEKTRONICA 170
H01293-01
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Zwarte contactsleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF
draaien.
Zwarte contactsleutel eruit trekken.
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering knippert afhankelijk van het aantal wer-
kende zwarte contactsleutels, inclusief de oranje programmeersleutel. In dit
geval twee keer.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
De verloren zwarte contactsleutel is gedeactiveerd.
De aanwezige zwarte contactsleutel is opnieuw geactiveerd.
16 ELEKTRONICA 171
H01328-11
Verlies van alle zwarte contactsleutels (geen zwarte contactsleutel meer aanwezig):
Deze handelingen zijn nodig om misbruik met de verloren zwarte contactsleutel te voor-
komen.
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
H01293-01
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering knippert afhankelijk van het aantal wer-
kende zwarte contactsleutels, inclusief de oranje programmeersleutel. In dit
geval maar een keer, aangezien alle zwarte contactsleutels zijn gedeactiveerd.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Alle zwarte contactsleutels zijn gedeactiveerd.
Nieuwe zwarte contactsleutels bestellen met het sleutelnummer op de
KEYCODECARD en activeren.
16 ELEKTRONICA 172
Tot drie zwarte contactsleutels activeren:
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Zwarte contactsleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF
draaien.
Zwarte contactsleutel eruit trekken.
Als er twee zwarte contactsleutels meer moeten worden geactiveerd, dienen de laat-
ste vier werkstappen met de betreffende contactsleutel te worden herhaald.
Als de laatste zwarte contactsleutel is geactiveerd, de oranje programmeersleutel in
het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering knippert afhankelijk van het aantal wer-
kende zwarte contactsleutels, inclusief de oranje programmeersleutel.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
16 ELEKTRONICA 173
Info
De contactsleutels zijn geactiveerd.
Vier zwarte contactsleutels activeren:
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Zwarte contactsleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF
draaien.
Zwarte contactsleutel eruit trekken.
Als er drie zwarte contactsleutels meer moeten worden geactiveerd, moeten de laat-
ste vier werkstappen met de betreffende contactsleutel worden herhaald.
Info
Als de vierde zwarte contactsleutel geactiveerd is, is het programmeren afge-
sloten.
16 ELEKTRONICA 174
16.13 Diagnosestekker
H01160-01
De diagnosestekker
bevindt zicht onder het bestuurderszadel.
16.14 ACC1 en ACC2 voorzijde
P00146-10
De voedingen ACC1
en ACC2
voor bevinden zich achter het gecombineerde instru-
ment.
16 ELEKTRONICA 175
16.15 ACC1 en ACC2 achterzijde
P00147-10
De voedingen ACC1
en ACC2
achter bevinden zich rechts naast de buddy seat ver-
grendeling.
17 KOELSYSTEEM 176
17.1 Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor of het koelsysteem
bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componenten van het koelsysteem te
openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koelvloeistof in de ogen is
gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
17 KOELSYSTEEM 177
S01123-10
Motorfiets op een horizontale ondergrond zetten.
Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir
controleren.
Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen.
» Als zich geen koelmiddel in het compensatiereservoir bevindt:
Koelsysteem controleren op lekkage.
Info
Niet met de motorfiets rijden!
Koelmiddel vullen / koelsysteem ontluchten.
» Als het koelmiddelpeil in het compensatiereservoir niet overeenkomt met de voorge-
schreven waarde, maar nog niet leeg is:
Koelmiddelpeil in vast reservoir corrigeren. ( pag. 177)
17.2 Koelmiddelpeil in vast reservoir corrigeren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor of het koelsysteem
bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componenten van het koelsysteem te
openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
17 KOELSYSTEEM 178
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koelvloeistof in de ogen is
gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
Voorwerk
Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren. ( pag. 176)
Hoofdwerk
Tankspoiler demonteren. ( pag. 122)
Info
Alleen de rechter zijkant demonteren.
17 KOELSYSTEEM 179
S01124-10
Deksel
van het compensatiereservoir verwijderen.
Koelmiddel tot de MAX-markering vullen.
Koelvloeistof ( pag. 213)
Deksel
van het compensatiereservoir monteren.
Nawerk
Tankspoiler monteren. ( pag. 123)
18 MOTOR AFSTELLEN 180
18.1 "Drive Mod"
L01437-10
Mogelijke toestanden
SPORT Gehomologeerd vermogen met zeer directe respons, de tractiecontrole laat
een hogere slip aan het achterwiel toe
STREET Gehomologeerd vermogen met evenwichtige respons, de tractiecontrole laat
een normale slip aan het achterwiel toe
RAIN Gereduceerd, gehomologeerd vermogen voor betere rijbaarheid, de tractiecon-
trole laat een normale slip aan het achterwiel toe
In het menu "Drive Mod" kunnen verschillende afstellingen voor het voertuig worden geko-
zen. Beschikbaar zijn "SPORT", "STREET" en "RAIN".
De als laatste gekozen rijmodus wordt rechts op het segmentendisplay weergegeven.
Info
De keuze van de rijmodus is niet van invloed op het ABS.
18.2 Motorfietstractiecontrole (MTC)
L01436-10
De motorfietstractiecontrole (MTC) verlaagt het motorkoppel bij tractieverlies aan het ach-
terwiel.
Info
Als de motorfietstractiecontrole uitgeschakeld is, kan het achterwiel bij sterke acce-
leratie of op oppervlakken met een lage hechting doordraaien gevaar voor vallen.
Na het inschakelen van het contact is de motorfietstractiecontrole weer actief.
Op het gecombineerd instrument wordt de motorfietstractiecontrole via het menu
"Drive Mod" ( pag. 180) geregeld. In het menu "MTC/ABS" kan de motorfietstractiecontrole
worden uitgeschakeld.
18 MOTOR AFSTELLEN 181
Info
Als de motorfietstractiecontrole regelt, knippert het TClampje .
Als de motorfietstractiecontrole uitgeschakeld is, brandt het TClampje .
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 182
19.1 Motoroliepeil controleren
Info
Het olieverbruik is afhankelijk van het rijgedrag en de gebruiksomstandigheden.
Voorwaarden
Motor is warm.
Voorwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
401696-11
Hoofdwerk
Motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie controleren.
Info
Na het afzetten van de motor eerst een minuut wachten en dan pas controleren.
Het motoroliepeil moet in het bovenste deel
van het kijkglas voor de motorolie
liggen.
»
Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij
ligt:
Geen motorolie bijvullen.
»
Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij
ligt:
Motorolie kan bijgevuld worden.
»
Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij
ligt:
Motorolie bijvullen. ( pag. 188)
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 183
19.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenMotor- en cardanolie wordt tijdens bedrijf van de motorfiets zeer heet.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
S01125-10
Hoofdwerk
Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard zetten.
Schroeven
verwijderen.
Plaat
verwijderen.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 184
S01126-10
Geschikte bak onder de motor zetten.
Olieaftapschroeven
met magneten, keerringen en oliezeven verwijderen.
S01127-10
Schroeven
verwijderen. Oliefilterdeksel
met keerring verwijderen.
S01128-10
Oliefilter
uit het oliefilterhuis trekken.
Seegerringtang verkeerd (51012011000)
Motorolie volledig laten uitlopen.
Onderdelen en afdichtvlakken grondig reinigen.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 185
S01129-10
Nieuw oliefilter
plaatsen.
Info
Het oliefilter alleen met de hand plaatsen.
Keerring van het oliefilterdeksel insmeren met olie. Oliefilterdeksel
monteren.
S01127-11
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven motor M5 6 Nm
100773-12
Magneten
en oliezeven
van de olieaftapschroeven grondig reinigen.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 186
S01126-10
Olieaftapschroeven
met magneten, keerringen en oliezeven monteren en
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Olieaftapschroef M20x1,5 20 Nm
S01130-10
Oliehoeveelheid in twee werkstappen vullen.
Motorolie 3,50 l Buitentemperatuur:
0 °C
Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 214)
Buitentemperatuur:
< 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 214)
Sluitschroef
verwijderen en motorolie bijvullen.
Motorolie (1e deel-
hoeveelheid) ca.
3,0 l Buitentemperatuur:
0 °C
Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 214)
Buitentemperatuur:
< 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 214)
Sluitschroef
monteren.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 187
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start
of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
S01131-10
Sluitschroef verwijderen en resterende motorolie tot de bovenste markering
op het
kijkglas voor de motorolie vullen.
Sluitschroef monteren.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start
of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 188
S01125-10
Plaat
positioneren.
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
Nawerk
Motoroliepeil controleren. ( pag. 182)
19.3 Motorolie bijvullen
Info
Te weinig motorolie of motorolie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage van de motor.
Te hoog motoroliepeil kan leiden tot motorschade.
Voorwaarden
Motor is warm.
Voorwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
Motoroliepeil controleren. ( pag. 182)
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 189
500345-10
Hoofdwerk
Sluitschroef
verwijderen.
S01133-10
Motorolie tot de bovenste markering
op het kijkglas voor de motorolie vullen.
Voorwaarden
Buitentemperatuur: 0 °C
Motorolie (SAE 10W/50) ( pag. 214)
Voorwaarden
Buitentemperatuur: < 0 °C
Motorolie (SAE 5W/40) ( pag. 214)
Info
Voor een optimale prestatie van de motorolie wordt aangeraden geen verschil-
lende motoroliesoorten te mengen.
KTM raadt aan de motorolie te verversen als dat nodig is.
Sluitschroef monteren.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 190
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start
of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
Motoroliepeil controleren. ( pag. 182)
20 REINIGING, ONDERHOUD 191
20.1 Motorfiets reinigen
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor verkeerd gebruik van een hogedrukreiniger worden componenten beschadigd of onbruikbaar.
Het water dringt door de hoge druk in de elektrische componenten, stekkers, bowdenkabels, lagers etc.
Te hoge druk veroorzaakt storingen en maakt componenten onbruikbaar.
Richt de waterstraal niet direct op elektrische componenten, stekkers, bowenkabels of lagers.
Een minimale afstand tussen de sproeier van de hogedrukreiniger en de component aanhouden.
Minimale afstand 60 cm
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
Reinig de motorfiets regelmatig, zo blijven de waarde en het uiterlijk gedurende langere tijd behouden.
Directe zonnestralen op de motorfiets tijdens het reinigen vermijden.
20 REINIGING, ONDERHOUD 192
401061-01
Uitlaatsysteem afsluiten om het indringen van water te voorkomen.
Grove vervuiling eerst met een zachte waterstraal verwijderen.
Sterk vervuilde plekken met een normale in de handel verkrijgbare motorfietsreiniger
inspuiten en met een kwastje behandelen.
Motorfietsreiniger ( pag. 217)
Info
Warm water met een in de handel verkrijgbare motorfietsreiniger en een zachte
spons gebruiken.
Motorfietsreiniger nooit op het droge voertuig aanbrengen, altijd eerst met water
afspoelen.
Als u met het voertuig door strooizout bent gereden, moet hij in koud water wor-
den gereinigd. Warm water versterkt de zoutwerking.
Nadat de motorfiets grondig met een zachte waterstraal is afgespoeld moet hij goed
worden gedroogd.
Afsluiting van het uitlaatsysteem verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaketten en remschijven te dro-
gen en vuil te verwijderen.
Na de reiniging een kort stuk rijden, totdat de motor de rijtemperatuur heeft bereikt.
Info
Door de warmte verdampt het water ook op de niet toegankelijke plaatsen van de
motor en het remsysteem.
Beschermkappen van de stuurarmaturen terugschuiven, zodat het ingedrongen water
kan verdampen.
20 REINIGING, ONDERHOUD 193
Na het afkoelen van de motorfiets alle glij- en lagerpunten smeren.
Ketting reinigen. ( pag. 112)
Blank metalen onderdelen (met uitzondering van de remschijven en het uitlaatsysteem)
met antiroestmiddel behandelen.
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber ( pag. 216)
Gelakte onderdelen behandelen met een onderhoudsmiddel voor lakken.
Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken ( pag. 217)
Info
In de leveringstoestand matte kunststofonderdelen niet polijsten, omdat daar-
door de materiaalkwaliteit sterk beperkt wordt.
Kunststofonderdelen en geëloxeerde onderdelen behandelen met een mild reinigings-
en verzorgingsmiddel.
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken
( pag. 217)
Contact-/stuurslot, tankslot en zadelslot smeren met olie.
Universele oliespray ( pag. 217)
20.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter
Info
Als de motorfiets ook in de winter wordt gebruikt, moet rekening worden gehouden met strooizout op de wegen. Daarom moeten er
voorzorgsmaatregelen worden genomen tegen het agressieve strooizout.
Als u met het voertuig door strooizout bent gereden, moet hij na het einde van de rit met koud water worden gereinigd. Warm water
versterkt de zoutwerking.
20 REINIGING, ONDERHOUD 194
401060-01
Motorfiets reinigen. ( pag. 191)
Remmen reinigen.
Info
Na IEDERE rit op wegen met strooizout moeten de remklauwen en remplaketten
in afgekoelde en gemonteerde toestand, grondig met koud water worden gerei-
nigd en goed worden gedroogd.
Na het rijden op met zout bestrooide wegen moet de motorfiets grondig met
koud water worden gereinigd en goed worden gedroogd.
Motor, achterbrug en alle overige blanke of verzinkte onderdelen (m.u.v. de remschij-
ven) worden behandeld met een antiroestmiddel op wasbasis.
Info
Er mag geen antiroestmiddel op de remschijven terechtkomen. Daardoor wordt
de remwerking sterk verminderd.
Ketting reinigen. ( pag. 112)
21 STALLING 195
21.1 Stalling
Info
Als u de motorfiets voor langere tijd niet wilt gebruiken, moet u volgende maatregelen nemen of laten nemen.
Controleer voordat u de motorfiets gaat stallen eerst of alle onderdelen goed werken en niet zijn versleten. Als er servicewerkzaam-
heden, reparaties of wijzigingen nodig zijn, kunt u dat het beste doen tijdens de overwintering (minder drukte bij de garages). Zo
voorkomt u lange wachttijden bij aanvang van het seizoen.
401058-01
Bij het laatste tanken voor het stilleggen van de motorfiets, brandstofadditief bijmen-
gen.
Brandstofadditief ( pag. 216)
Brandstof tanken. ( pag. 94)
Motorfiets reinigen. ( pag. 191)
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. ( pag. 183)
Koelmiddelpeil en antivries controleren.
Bandenspanning controleren. ( pag. 148)
Accu demonteren. ( pag. 150)
Voorgeschreven waarde
Opslagtemperatuur accu zonder directe
blootstelling aan zonnestralen
0… 35 °C
Accu opladen. ( pag. 154)
Voertuig stallen op een droge plaats en niet blootstellen aan grote temperatuurschom-
melingen.
Info
KTM adviseert de motorfiets op te krikken.
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 103)
21 STALLING 196
Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 104)
De motorfiets afdekken met een luchtdoorlatend dekzeil of een deken.
Info
In geen geval mogen hiervoor luchtdichte materialen worden gebruikt, omdat er
dan geen vocht kan ontsnappen en er roest ontstaat.
Het is zeer slecht de motor van een gestalde motorfiets voor korte tijd te laten
draaien. Aangezien de motor daarbij niet voldoende warm wordt, condenseert
de waterdamp die bij de verbranding ontstaat en leidt ertoe dat de ventielen en
uitlaat gaan roesten.
21.2 Inbedrijfname na stalling
401059-01
Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 105)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 103)
Accu monteren. ( pag. 152)
Info
Als de accu gedemonteerd is geweest, moeten tijd en datum opnieuw worden
ingesteld.
Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname uitvoeren. ( pag. 80)
Een proefrit maken.
22 FOUTEN OPSPOREN 197
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Er wordt niets weergegeven op het dis-
play van gecombineerd instrument
Zekering 1 gesmolten Zekeringen in zekeringenblok vervangen.
( pag. 159)
Hoofdzekering gesmolten Hoofdzekering vervangen. ( pag. 158)
Accu leeg Accu opladen. ( pag. 154)
Ruststroom controleren.
Contact-/stuurslot defect Contact-/stuurslot controleren.
Motor draait bij indrukken van
e-starterknop niet door
Noodstopschakelaar is uit Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
Bedieningsfouten Werkstappen voor het starten uitvoeren.
( pag. 81)
Accu leeg Accu opladen. ( pag. 154)
Ruststroom controleren.
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
Fout in CAN-bus communicatie Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
EFI-besturingsunit heeft een fout. Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
MCZ-besturingsunit heeft een fout. Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
Motor draait alleen door, als de koppe-
lingshendel is getrokken
Er is een versnelling geschakeld Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
Motor draait door, hoewel er een ver-
snelling is geschakeld
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
Motor draait door, maar springt niet
aan
Koppeling van de brandstofslangver-
binding niet verbonden
Koppeling van de brandstofslangverbinding ver-
binden.
22 FOUTEN OPSPOREN 198
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor draait door, maar springt niet
aan
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
Brandstofkwaliteit onvoldoende Geschikte brandstof vullen.
Motor slaat tijdens het rijden af Te weinig brandstof Brandstof tanken. ( pag. 94)
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
Motorwaarschuwingslampje brandt of
knippert
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
ABS-waarschuwingslampje brandt Zekering ABS gesmolten Zekeringen in zekeringenblok vervangen.
( pag. 159)
Wieltoerental van voor- en achterwiel
wijkt sterk af
Stoppen, ontsteking uitschakelen, opnieuw star-
ten.
Fout in ABS Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
Hoog olieverbruik Motoroliepeil te hoog Motoroliepeil controleren. ( pag. 182)
Vloeibaarheid motorolie te dun (visco-
siteit)
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en olie-
zeven reinigen. ( pag. 183)
Accu leeg Noodknipperlichten zijn ingeschakeld Noodknipperlichten uitschakelen.
Accu opladen. ( pag. 154)
accu wordt niet opgeladen door de
dynamo
Laadspanning controleren.
Contact bij het uitzetten van het voer-
tuig niet uitgeschakeld
Accu opladen. ( pag. 154)
23 TECHNISCHE GEGEVENS 199
23.1 Motor
Bouwwijze 2-cilinder 4-takt benzinemotor, 75° V-indeling, gekoeld met vloei-
stof
Cilinderinhoud 1.301 cm³
Slag 71 mm
Boring 108 mm
Compressie 13,1:1
Stationair toerental 1.250… 1.450 1/min
Besturing DOHC, 4 kleppen per cilinder, aandrijving via ketting
Ventiel diameter ventielschijf
Invoer 42 mm
Afvoer 34 mm
Klepspeling
Afvoer bij: 20 °C 0,25… 0,30 mm
Invoer bij: 20 °C 0,10… 0,15 mm
Krukaslager Glijlager
Drijfstanglager Glijlager
Zuigers Lichtmetaal gesmeed
Zuigerveer 1 rechthoekige ring, 1 zuigerring, 1 olieschraapveer
Motorsmering Dry-sump smering met 3 rotorpompen
Primaire overbrenging 40:76
Koppeling Antihopping-koppeling in oliebad / hydraulisch bediend
Aandrijving 6 versnellingen met klauwschakeling
Overbrengingsverhouding
23 TECHNISCHE GEGEVENS 200
1e versnelling 12:35
2e versnelling 15:32
3e versnelling 18:30
4e versnelling 20:27
5e versnelling 24:27
6e versnelling 27:26
Mengselbehandeling Elektronisch aangestuurde brandstofinspuiting
Ontstekingssysteem Contactvrij aangestuurd volledig elektronisch ontstekingssysteem
met digitale ontstekingsvertraging
Dynamo 14 V, 448 W
Bougie
Binnenste bougie NGK LKAR9BI-10
Buitenste bougie NGK LMAR7DI-10
Elektrodenafstand bougie 1 mm
Koeling Vloeistofkoeling, permanente circulatie koelmiddel door water-
pomp
Starthulp E-starter
23.2 Aanhaalmomenten motor
Schroef dempingplaat EJOT ALtracs
®
M6x14 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef steunplaat ventieldeksel achter EJOT ALtracs
®
M6x10 10 Nm
Slangklem aanzuigflens M4 1,5 Nm
Olievernevelaar M5 2 Nm Loctite
®
243™
Overige schroeven motor M5 6 Nm
Schroef impulsgever M5 6 Nm Loctite
®
243™
23 TECHNISCHE GEGEVENS 201
Schroef kijkglas motorolie M5 4 Nm
Schroef lagerborging M5 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef lagerschaal-steunplaat M5 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef sensor versnellingsherkenning M5 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef trillingssensor M5 5 Nm Loctite
®
243™
Moer cilinderkop M6 9 Nm
Onderdrukaansluiting M6 5 Nm Loctite
®
243™
Ontluchtingsschroef waterpompdeksel M6 10 Nm
Overige schroeven motor M6 10 Nm
Schroef klepdeksel M6 10 Nm
Schroef koelmiddelaansluiting op cilin-
derkop
M6 8 Nm Loctite
®
243™
Schroef koppelingsdeksel M6 10 Nm
Schroef koppelingsveer M6 12 Nm
Schroef motorhuis M6 10 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M6 10.9 10 Nm
Schroef oliepompdeksel M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef startmotor M6 10 Nm
Schroef stationaire ring M6 10.9 15 Nm Loctite
®
648™
Schroef stationairhouder M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef stator M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef vergrendelingshendel M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef versnellingshendel M6 15 Nm Loctite
®
243™
Schroef versnellingsvastzetting M6 18 Nm Loctite
®
243™
Schroef waterpompdeksel M6 10 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 202
Schroef waterpompwiel M6 10 Nm Loctite
®
243™
Tapeind kettingkast M6 8 Nm
Sproeier 100 M6x0,75 4 Nm Loctite
®
243™
Afsluitschroef krukasbevestiging M8 15 Nm
Schroef distributieketting-geleidingsrail M8 15 Nm Loctite
®
243™
Schroef distributieketting-spanrail M8 15 Nm Loctite
®
243™
Schroef motorbehuizing M8 18 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M8 10.9 1e niveau
10 Nm
2e niveau
18 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M8 10.9 1e niveau
8,5 Nm
2e niveau
14,5 Nm
Geldt alleen bij gebruik van:
Opzetelement inbus
(61229025000)
Tapeind uitlaatflens M8 10 Nm
Schroef motorhouder M10 45 Nm
Afsluitschroef koppelingssmering M10x1 10 Nm
Afsluitschroef sleperas M10x1 15 Nm
Bougie M10x1 11 Nm
Oliedrukschakelaar M10x1 10 Nm
Schroef drijfstanglager M10x1 1e niveau
25 Nm
2e niveau
30 Nm
3e niveau
90°
23 TECHNISCHE GEGEVENS 203
Schroef ontgrendeling voor distributie-
kettingspanner
M10x1 10 Nm
Sluitschroef vergrendeling verdeeltrans-
missie
M10x1 12 Nm
Schroef cilinderkop M11x1,5 Draaivolgorde:
kruislings
1e niveau
15 Nm
2e niveau
30 Nm
3e niveau
90°
4e niveau
90°
Geolied met motorolie
Bougie M12x1,5 18 Nm
Schroef rotor M12x1,5 115 Nm
Temperatuursensor koelmiddel M12x1,5 12 Nm
Moer ketting-aandrijfwiel M20x1,5 100 Nm Loctite
®
243™
Olieaftapschroef M20x1,5 20 Nm
Moer koppelingsmeenemer M22x1,5 120 Nm Loctite
®
243™
Afsluitschroef distributiekettingspanner M24x1,5 25 Nm
Schroef in het dynamodeksel M24x1,5 8 Nm
Moer primair wiel M33LHx1,5 130 Nm Loctite
®
243™
23 TECHNISCHE GEGEVENS 204
23.3 Vulhoeveelheid
23.3.1 Motorolie
Motorolie 3,50 l Buitentemperatuur: 0 °C Motorolie (SAE 10W/50)
( pag. 214)
Buitentemperatuur: < 0 °C Motorolie (SAE 5W/40)
( pag. 214)
23.3.2 Koelmiddel
Koelmiddel 3,20 l Koelvloeistof ( pag. 213)
23.3.3 Brandstof
Brandstoftankinhoud totaal ca. 23 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95) ( pag. 213)
Brandstofreserve ca. 3,5 l
23.4 Chassis
Frame Buisframe van chroommolybdeen staalbuizen, geëloxeerd
Voorvork WP Performance SystemsSemiactive Suspension
Schokdemper WP Performance SystemsSemiactive Suspension
Veerweg
Voor 125 mm
Achter 156 mm
Remsysteem
23 TECHNISCHE GEGEVENS 205
Voor Dubbele schijfrem radiaal vastgeschroefde remklauw en vier zui-
gers, remschijven vlottend gelagerd
Achter Enkele schijfrem met remklauw met twee zuigers, remschijf vast
gelagerd
Remschijven - diameter
Voor 320 mm
Achter 240 mm
Remschijven - slijtagegrens
voor 4,5 mm
Remschijven - slijtagegrens
Achter 4,5 mm
Bandenspanning solo / met bijrijder / volledige nuttige last
Voor: Bij koude band 2,5 bar
Achter: Bij koude band 2,9 bar
Secundaire overbrenging 17:38
Ketting 5/8 x 5/16” (525) Xring
Balhoofdhoek 65,1°
Wielstand 1.482 mm
Zadelhoogte onbelast 835 mm
Bodemvrijheid onbelast 141 mm
Gewicht zonder brandstof ca. 213 kg
Maximale asbelasting voor 165 kg
Maximale asbelasting achter 320 kg
Maximaal toegestaan totaalgewicht 456 kg
23 TECHNISCHE GEGEVENS 206
23.5 Elektronica
Accu YTZ14S Accuspanning: 12 V
Nominale capaciteit: 11,2 Ah
Onderhoudsvrij
Zekering 58011109110 10 A
Zekering 58011109115 15 A
Zekering 58011109125 25 A
Zekering 58011109130 30 A
Dimlicht/groot licht H4 / sokkel P43t 12 V
60/55 W
Zijlicht LED
Bochtverlichting LED
Instrumentverlichting en controlelampjes LED
Richtingaanwijzer LED
Achterlicht LED
Remlicht LED
Nummerplaatverlichting LED
23.6 Banden
Band voor Band achter
120/70 ZR 17 M/C (58W) TL
Pirelli Angel GT
190/55 ZR 17 M/C (75W) TL (D)
Pirelli Angel GT
De aangegeven banden zijn één van de mogelijke standaardbanden. Meer informatie vindt u in het servicegedeelte onder:
http://www.ktm.com
23 TECHNISCHE GEGEVENS 207
23.7 Voorvork
Artikelnummer voorvork 14.18.1Q.23
Voorvork WP Performance SystemsSemiactive Suspension
Veerlengte met voorspanbus(sen) 335 mm
Veerconstante
Gemiddeld (standaard) 20 N/mm
Vorklengte 776 mm
Vorkpootolie vorkpoot links 670 ml Vorkpootolie (SAE 4) (48601166S1) ( pag. 215)
Vorkpootolie vorkpoot rechts 410 ml Vorkpootolie (SAE 4) (48601166S1) ( pag. 215)
23.8 Schokdemper
Artikelnummer schokdemper 01.18.1Q.23
Schokdemper WP Performance SystemsSemiactive Suspension
Veerconstante
Gemiddeld (standaard) 185 N/mm
Veerlengte 185 mm
Statische veerweg 24 mm
23.9 Aanhaalmomenten chassis
Overige schroeven chassis EJOT PT
®
K50x12 1 Nm
Overige schroeven chassis EJOT PT
®
K50x14 1 Nm
Overige schroeven chassis EJOT PT
®
K50x16 2 Nm
Overige schroeven chassis EJOT PT
®
K50x18 2 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 208
Overige schroeven chassis EJOT PT
®
K45x12 1 Nm
Schroef achterlicht EJOT PT
®
K50x14 2,5 Nm
Schroef luchtfilterbakafdekking EJOT PT
®
K60 2 Nm
Schroef afdekking uitlaatklep M4 4 Nm
Schroef combinatieschakelaar links M4 2,5 Nm
Schroef zijstandaardschakelaar M4 2 Nm
Overige moeren chassis M5 5 Nm
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
Schroef bekledingdeel M5 3,5 Nm
Schroef bochtverlichting M5 2 Nm
Schroef brandstofpeilsensor M5 3 Nm
Schroef combinatieschakelaar rechts M5 3,5 Nm
Schroef glijblok M5 5 Nm
Schroef kabelkanaal M5 5 Nm
Schroef tankdop M5 3 Nm
Schroef veerwegsensor M5x16 6 Nm
Massaschroefverbinding frame M6 10 Nm
Moer bevestiging ABS-unit M6 8 Nm
Moer blok uitlaatklepbesturingsunit M6 14 Nm
Moer bowdenkabel kleppenbesturing M6 5 Nm
Moer kabels aan startmotor M6 4 Nm
Overige moeren chassis M6 10 Nm
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Schroef ABSmodulator aan houderplaat M6 5 Nm
Schroef accupool M6 4,5 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 209
Schroef bandenspanningsensor
(Super Duke GT EU, Super Duke GT CN)
M6 7 Nm
Schroef brandstofpomp M6 6 Nm
Schroef kofferschaal M6 6 Nm
Schroef kogelscharnier drukstang op
rempedaalcilinder
M6 5 Nm Loctite
®
243™
Schroef koppelingsarmatuur M6 5 Nm Loctite
®
243™
Schroef nummerplaathouder aan onder-
ste deel achterkant
M6 12 Nm
Schroef radiateurhouder M6 7 Nm
Schroef rempedaalcilinder M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef schakelaskering aan schakelas M6 18 Nm Loctite
®
243™
Schroef schakelstang M6 5 Nm Loctite
®
243™
Schroef sensorbox M6 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef slangbinder radiateurslangen M6 3 Nm
Schroef stuurdemper houder aan frame M6 8 Nm Loctite
®
243™
Schroef trapper rempedaal M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef uitlaatklem aan bochtstuk M6 8 Nm
Schroef uitlaatklem aan einddemper M6 8 Nm
Schroef verbindingsstuk remkabel ach-
ter
M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef verlenging zijstandaardvlak M6 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef versnellingshendelvlak M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef wieltoerentalsensor achter M6 4 Nm
Schroef wieltoerentalsensor voor M6 4 Nm
Schroef zijstandaardvlak M6 6 Nm Loctite
®
243™
23 TECHNISCHE GEGEVENS 210
Moer blok uitlaatklep M8 7 Nm
Moer bochtstuk aan cilinderkop M8 Draaivolgorde:
Moeren gelijkmatig vast-
draaien. Plaat niet buigen.
25 Nm
Moer kettingwiel M8 36 Nm
Moer schakelstang M8 12 Nm
Moer schakelstang M8LH 12 Nm
Moer ventiel gebogen
(Super Duke GT JP)
M8 4 Nm
Moer ventiel gebogen
(Super Duke GT EU, Super Duke GT CN)
M8 6 Nm
Overige moeren chassis M8 25 Nm
Overige schroeven chassis M8 25 Nm
Schroef asopname M8 15 Nm
Schroef bovenste kroonplaat M8 18 Nm
Schroef contactslot (een keer te gebrui-
ken)
M8 25 Nm
Schroef klem vorkbuis M8 20 Nm Loctite
®
243™
Schroef onderste kroonplaat M8 15 Nm
Schroef remklauw achter M8 25 Nm Loctite
®
2701™
Schroef rempedaal M8 20 Nm Loctite
®
243™
Schroef remschijf achter M8 30 Nm Loctite
®
243™
Schroef remschijf voor M8 30 Nm Loctite
®
2701™
Schroef schakelaskering aan frame M8 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef stuurdemper aan houder M8 8 Nm Loctite
®
243™
23 TECHNISCHE GEGEVENS 211
Schroef stuurdemper aan kroonplaat M8 8 Nm Loctite
®
243™
Schroef stuurklem M8 20 Nm
Schroef versnellingshendel aan voet-
steunhouder
M8 20 Nm Loctite
®
243™
Schroef voetsteunhouder bestuurder M8 25 Nm Loctite
®
243™
Schroef zijstandaardconsole M8 25 Nm Loctite
®
243™
Schroef zijstandaardveer M8 15 Nm Loctite
®
2701™
Overige moeren chassis M10 45 Nm
Overige schroeven chassis M10 45 Nm
Schroef motorhouder M10 45 Nm Loctite
®
243™
Schroef opnameplaat zijstandaard M10 45 Nm Loctite
®
243™
Schroef remklauw voor M10 45 Nm Loctite
®
243™
Schroef stuuradapter M10 40 Nm Loctite
®
243™
Schroef zijstandaard M10 35 Nm Loctite
®
243™
Schroef zijstandaardconsole M10 45 Nm Loctite
®
243™
Holle schroef remkabel M10x1 25 Nm
Holle schroef remkabel verbindingsstuk
achter
M10x1 15 Nm
Moer achterdemperdrager M10x1,25 45 Nm Loctite
®
243™
Lambdasonde M12x1,25 25 Nm
Schroef schokdemper boven M14x1,5 80 Nm Schroefdraad ingevet
Schroef schokdemper onder M14x1,5 80 Nm Schroefdraad ingevet
Schroef excenter M16 70 Nm
Moer achterbrugbout M19x1,5 130 Nm Schroefdraad ingevet
Moer zadelslot M22x1,5 6 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 212
Schroef balhoofd boven M25x1,5 18 Nm
Schroef steekas voor M25x1,5 45 Nm Schroefdraad ingevet
Moer wielas achter achterdemperzijde M35x1,5 200 Nm Loctite
®
262™ / borgdraad
met borglak verzegelen
Moer wielas achter M50x1,5 250 Nm Schroefdraad
ingevet/borgdraad met
borglak verzegelen
24 GEBRUIKSSTOFFEN 213
Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
Norm / classificatie
DIN EN 228 (ROZ 95)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend loodvrije superbenzine die voldoet aan de aangegeven norm of van dezelfde kwaliteit is.
Een aandeel van maximaal 10 % ethanol (E10 brandstof) kan daarbij zonder bezwaar worden gebruikt.
Info
Gebruik geen brandstof van methanol (bijv. M15, M85, M100) of met een aandeel van meer dan 10 % ethanol (bijv. E15,
E25, E85, E100).
Koelvloeistof
Voorgeschreven waarde
Gebruik alleen hoogwaardige, silicaatvrije koelvloeistof met antiroestmiddel voor aluminiummotoren. Minderwaardige en ongeschikte
antivriesmiddelen veroorzaken corrosie, afzettingen en schuimvorming.
Gebruik geen zuiver water omdat de eisen met betrekking tot corrosiebescherming en smeereigenschappen alleen door koelvloeistof
vervuld kunnen worden.
Gebruik uitsluitend koelvloeistof die voldoet aan de voorwaarden (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen heeft.
Vorstbescherming minstens tot 25 °C
De mengverhouding moet aan de vereiste vorstbescherming aangepast worden. Gebruik gedestilleerd water als de koelvloeistof verdund
moet worden.
Het gebruik van voorgemengde koelvloeistof wordt aanbevolen.
24 GEBRUIKSSTOFFEN 214
Neem de gegevens van de koelvloeistoffabrikant met betrekking tot vorstbescherming, verdunning en mengbaarheid (verdraagbaarheid)
met andere koelmiddelen in acht.
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
COOLANT M3.0
Motorolie (SAE 10W/50)
Norm / classificatie
JASO T903 MA ( pag. 218)
SAE ( pag. 218) (SAE 10W/50)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen
heeft.
Volledig synthetische motorolie
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Power Synt 4T
Motorolie (SAE 5W/40)
Norm / classificatie
JASO T903 MA ( pag. 218)
SAE ( pag. 218) (SAE 5W/40)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen
heeft.
Volledig synthetische motorolie
24 GEBRUIKSSTOFFEN 215
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Power Synt 4T
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1
Norm / classificatie
DOT
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend remvloeistof die voldoet aan de aangegeven norm (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen
heeft.
Aanbevolen leverancier
Castrol
RESPONSE BRAKE FLUID SUPER DOT 4
Motorex
®
Brake Fluid DOT 5.1
Vorkpootolie (SAE 4) (48601166S1)
Norm / classificatie
SAE ( pag. 218) (SAE 4)
Voorgeschreven waarde
Gebruik alleen olie die voldoet aan de aangegeven normen (zie gegevens op verpakking) en de juiste eigenschappen heeft.
25 HULPSTOFFEN 216
Brandstofadditief
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Fuel Stabilizer
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Moto Protect
Duurzaam vet
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Bike Grease 2000
Kettingreinigingsmiddel
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Chain Clean
Kettingspray onroad
Voorgeschreven waarde
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Chainlube Road
25 HULPSTOFFEN 217
Motorfietsreiniger
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Moto Clean
Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Moto Polish & Shine
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Quick Cleaner
Universele oliespray
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Joker 440 Synthetic
26 NORMEN 218
JASO T903 MA
Door verschillende technische ontwikkelingsrichtingen is een eigen specificatie voor 4-takt motorfietsen nodig - de norm JASO T903 MA.
Vroeger werd voor 4-takt motorfietsen motorolie voor auto's gebruikt omdat er geen eigen motorfietsspecificatie was.
Voor motoren van auto's zijn lange service-intervallen vereist, bij motoren van motorfietsen staat een hoog vermogensrendement bij hoge
toerentallen op de voorgrond.
Bij de meeste motoren voor motorfietsen worden ook de versnelling en de koppeling met dezelfde olie gesmeerd.
De norm JASO MA voldoet aan deze speciale vereisten.
SAE
De SAE-viscositeitsklassen zijn vastgelegd door de Society of Automotive Engineers voor de indeling van oliën op basis van hun viscositeit.
De viscositeit beschrijft slechts een van de eigenschappen van olie en zegt niets over de kwaliteit.
27 LIJST MET VAKBEGRIPPEN 219
ABS Anti Blokkeer Systeem Veiligheidssysteem, dat het blokkeren van de wielen bij het recht-
uit rijden zonder inwerking van zijwaartse krachten voorkomt
ATIR Automatische uitschakeling van richtingaan-
wijzer (Automatic Turn Indicator Reset)
Software die na afloop van een timer of een rijafstandsmeter de
richtingaanwijzers automatisch uitschakelt
TPMS Bandenspanning-controlesysteem (Tire Pres-
sure Monitoring System)
Veiligheidsstartsysteem dat met behulp van sensoren in de banden
de bandenspanning bewaakt en aangeeft
DRL Dagrijlicht (Daytime Running Light) Licht dat de zichtbaarheid van het voertuig op de dag verhoogt,
maar in tegenstelling tot het dimlicht niet gefocust is en het weg-
dek verlicht
HHC Hill Hold Control Rijhulp die het terugrollen van het voertuig op hellingen verhindert
MSC Motorfiets-stabiliteitscontrole (Motorcycle Sta-
bility Control)
Extra functie bij het ABS die het blokkeren en wegglijden van de
wielen tijdens het remmen in schuine stand verhindert
MTC Motorfietstractiecontrole (Motorcycle Trac-
tion Control)
Extra functie van de motorbesturing die bij doordraaiend achter-
wiel het motorbesturing verlaagt
MSR Motorslipregeling (Motor Slip Regulation) Extra functie van de motorbesturing die het blokkeren van het ach-
terwiel bij een te grote motorremwerking verhindert door de regel-
kleppen iets te openen
28 LIJST MET AFKORTINGEN 220
Artikelnr. Artikelnummer
bijv. bijvoorbeeld
ca. circa
e.d. en dergelijke
enz. enzovoort
etc. et cetera
evt. eventueel
evt. eventueel
Nr. Nummer
o.a. onder andere
resp. respectievelijk
vgl. vergelijk
29 LIJST MET SYMBOLEN 221
29.1 Rode pictogrammen
Rode pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij meteen moet worden ingegrepen.
Controlelampje wegrijblokkering brandt/knippert rood Status- of foutmelding bij de wegrijblokke-
ring/alarminstallatie.
Waarschuwingslampje oliedruk brandt rood Motoroliedruk is te laag.
29.2 Gele of oranje pictogrammen
Gele of oranje pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij binnen korte tijd moet worden ingegrepen. Actieve rijhulpen worden
eveneens met gele of oranje pictogrammen aangegeven.
Waarschuwingslampje algemeen brandt geel Een aanwijzing/waarschuwing voor de rijveiligheid is gedetecteerd.
Dit wordt ook op het matrixdisplay weergegeven.
Motorwaarschuwingslampje brandt/knippert geel De motorbesturingsunit heeft een fout herkend.
ABSlampje brandt/knippert geel Het ABS is niet actief. Het ABS-lampje brandt ook als er een fout herkend is.
TClampje brandt/knippert geel De motorfietstractiecontrole is niet actief of is bezig met regelen. Het TC-lampje
brandt ook als er een fout herkend is. Bovendien knippert het TC-lampje als de HHC (optioneel) actief is.
Lampje van snelheidsregelsysteem brandt geel Het snelheidsregelsysteem is ingeschakeld, maar snelheidsrege-
ling is niet actief.
29 LIJST MET SYMBOLEN 222
29.3 Groene en blauwe pictogrammen
Groene en blauwe pictogrammen geven informatie weer.
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
Linker knipperlichtlamp knippert groen in het knipperritme Richtingaanwijzer links is ingeschakeld.
Controlelampje stationair brandt groen Versnelling is in vrij geschakeld.
Rechter knipperlichtlamp knippert groen in het knipperritme Richtingaanwijzer rechts is ingeschakeld.
Snelheidsregelsysteem-lampje brandt groen Het snelheidsregelsysteem is ingeschakeld en snelheidsregeling is
actief.
INDEX 223
INDEX
A
ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127
ACC1
achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 175
voor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174
ACC2
achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 175
voor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174
Accu
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150
laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 152
Achterwiel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
Afbeelding voertuig
linksvoor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
rechtsachter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
Afbeeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
Afremmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
Anti Blokkeer Systeem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127
Artikelnummer schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
Artikelnummer stuurdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
Artikelnummer voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
B
Bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
Bandenspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
Bandentoestand
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
Bedieningshandleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Beoogd gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Beschermende kleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Bestuurderszadel
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Bijrijdervoetsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
Bijrijderzadel
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Bochtverlichting
instelling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163
lichtbundelbreedte instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 166
Boordgereedschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
Brandstofpeilweergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
C
Chassis afstellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101-102
Claxonknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
Combinatieschakelaar
links . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
overzicht links . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
overzicht rechts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
INDEX 224
rechts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
Contactsleutel
activeren/deactiveren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 169
Contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
D
Diagnosestekker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174
E
Einddemper
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111
E-starterknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
F
Fouten opsporen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 197-198
Framenummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
G
Garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Gashendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Gebruiksdefinitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Gecombineerd instrument . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46-67
"ABS" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
activering en test . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
"cLightTest" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
"Clock/Date" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
"Damping" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
"Damping"-menu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
"Distance" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
"Drive Mod" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59, 180
"DRL" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
"Favorites" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
"Fuel Cons" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
"General Info" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54
"Heat Grip" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
"Heating"-menu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
"Language" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
"Load" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
"Load"-menu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
matrixdisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
melding op matrixdisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
menu-overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
"MTC" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
"Pressure" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63
"Quickshifter" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
schakellicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
segmentendisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
service-indicatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
"Set Favorites" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
"Settings" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
"Shift Light" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
"Temp" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63
"TPMS" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54
"Trip 1" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
"Trip 2" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
"Warning" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
INDEX 225
Greep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
H
Hoofdzekering
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
Hulpstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
I
Inbedrijfname
aanwijzingen voor eerste inbedrijfname . . . . . . . . . . . . . . 76
controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname . . . . . . . 80
na de stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 196
K
Ketting
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
vervuiling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
Ketting-aandrijfwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
Kettinggeleiding
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
Kettingspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
Kettingwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
Klantenservice . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
Koelmiddelpeil
in compensatiereservoir controleren . . . . . . . . . . . . . . . 176
in vast reservoir corrigeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177
Koplamp
dagrijlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
instelling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163
lichtbundelbreedte instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 165
Koplamp bochtverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
Koppeling
vloeistofpeil controleren/corrigeren . . . . . . . . . . . . . . . . 120
Koppelingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
L
Lamp koplamp
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162
Lichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
M
Matrixdisplay
menu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
Milieu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Motor
inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
Motorfiets
met hefbok achter opkrikken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
met hefbok voor opkrikken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191
INDEX 226
van hefbok achter nemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
van hefbok voor nemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105
Motorfietstractiecontrole . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
Motornummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Motorolie
bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188
verversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183
Motoroliepeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 182
Motorslipregeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
MSR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
MTC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
N
Noodknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
Noodknipperlichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
Noodstopschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
O
Oliefilter
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183
Oliezeven
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183
Onjuist gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
P
Parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
Q
Quickshifter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
R
Remhendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
Remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
Rempedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
Remplaketten
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133
Remschijven
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
Remsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127-137
Remvloeistof
van achterwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135
van de voorwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
Remvloeistofpeil
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 134
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130
Reserveonderdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Richtingaanwijzerschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
beginnen met rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
starten met HHC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
INDEX 227
Rijden in de winter
controle en onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193
S
Schakelaar
links aan stuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
rechts aan stuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
Schakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
Schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
Service . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Serviceschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97-100
Sleutelnummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Snelheidsregelsysteem
bovenste toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
onderste toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
schakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
Spatbord voor
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 125
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 125
Stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 195
Starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
Stopcontact voor elektrisch toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
Stoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
Stuur
ontgrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
vergrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
Stuurstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
T
Tankdop
openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
Tanken
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94
Tankspoiler
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 122
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 123
Technische gegevens
aanhaalmomenten chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 207
aanhaalmomenten motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 200
banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 206
chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 204
elektronica . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 206
motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 199-212
schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 207
voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 207
vulhoeveelheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 204
Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Transport . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93
Trapper van rempedaal
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
Typeplaatje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
INDEX 228
V
Veilig gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Verbruiksstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Versnellingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
uitgangspositie controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
Versnellingshendelvlak
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
Voertuig
beladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
Voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
Voorwiel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
Vorkpoten
vuilschrapers reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
Vulhoeveelheid
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96, 204
koelmiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 204
Motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186, 204
W
Wegrijblokkering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Werkinstructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Windscherm
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
Z
Zadelslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
Zekeringen
in zekeringenblok vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159
Zijstandaard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
*3213552nl*
3213552nl
09/2016
KTM Sportmotorcycle GmbH
5230 Mattighofen/Oostenrijk
http://www.ktm.com
Foto: Mitterbauer/KTM
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231

KTM 1290 Super Duke GT 2017 de handleiding

Type
de handleiding