KTM 1090 Adventure L 2019 de handleiding

Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

BEDIENINGSHANDLEIDING 2019
1090 Adventure S
1090 Adventure L
Artikelnr. 3213915nl
BESTE KTM KLANT,
*3213915nl*
3213915nl
9/2018
BESTE KTM KLANT,
Hartelijk gefeliciteerd met de aankoop van uw KTM-motorfiets. U bent nu in het bezit van een modern en sportief
voertuig dat, mits goed onderhouden, u lang plezier zal schenken.
We wensen u te allen tijde een goede en veilige reis toe!
Vul hieronder het serienummer van uw voertuig in.
Voertuigidentificatiennummer ( pag. 26) Stempel van de dealer
Motornummer ( pag. 27)
Sleutelnummer ( pag. 27)
De bedieningshandleiding komt op het tijdstip dat deze ter perse gaat overeen met de nieuwste stand van het
model. Kleine afwijkingen die het resultaat zijn van een constructieve ontwikkeling kunnen echter niet worden
uitgesloten.
Alle hier genoemde gegevens zijn vrijblijvend. KTM Sportmotorcycle GmbH houdt zich het recht voor technische
gegevens, prijzen, kleuren, vormen, materialen, dienst- en serviceverlening, constructies, uitrustingen en der-
gelijke zonder voorafgaande aankondiging en zonder opgave van redenen te wijzigen resp. zonder vergoeding te
annuleren, deze aan te passen aan de plaatselijke situatie of de productie van een bepaald model zonder voor-
afgaande aankondiging te beëindigen. KTM is niet aansprakelijk voor leveringsmogelijkheden, afwijkingen van
afbeeldingen en beschrijvingen, drukfouten en vergissingen. De afgebeelde modellen zijn voor een deel voorzien
van speciale uitrustingen die niet standaard bij de leveringsomvang horen.
BESTE KTM KLANT,
2
© 2018 KTM Sportmotorcycle GmbH, Mattighofen Oostenrijk
Alle rechten voorbehouden
Nadruk, ook gedeeltelijk, en vermenigvuldigingen van welke aard dan ook zijn uitsluitend toegestaan met toe-
stemming van de auteur.
ISO 9001(12 100 6061)
KTM past kwaliteitsborgingsprocessen toe in de zin van de internationale kwaliteitsmanagement-
norm ISO 9001 om een zo hoog mogelijke productkwaliteit te bereiken.
Afgegeven door: TÜV Management Service
KTM Sportmotorcycle GmbH
Stallhofnerstraße 3
5230 Mattighofen, Oostenrijk
Dit document is geldig voor de volgende modellen:
1090 Adventure S EU (F9903SC)
1090 Adventure L EU (F9903SB)
INHOUDSOPGAVE
3
INHOUDSOPGAVE
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN................. 9
1.1 Gebruikte pictogrammen..................... 9
1.2 Gebruikte formatering....................... 10
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN ...................... 11
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik..... 11
2.2 Onjuist gebruik ................................ 11
2.3 Veiligheidsaanwijzingen.................... 11
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen ....... 13
2.5 Waarschuwing voor manipulaties ....... 14
2.6 Veilig gebruik .................................. 15
2.7 Beschermende kleding ..................... 16
2.8 Werkinstructies................................ 16
2.9 Milieu............................................. 17
2.10 Bedieningshandleiding ..................... 17
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN ................... 19
3.1 Garantie.......................................... 19
3.2 Bedrijfsmiddelen, hulpstoffen ........... 19
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren ......... 19
3.4 Service ........................................... 20
3.5 Afbeeldingen ................................... 20
3.6 Klantenservice................................. 20
4 AFBEELDING VOERTUIG............................. 22
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor
(symbolische weergave) .................... 22
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter
(symbolische weergave) .................... 24
5 SERIENUMMERS........................................ 26
5.1 Voertuigidentificatiennummer ........... 26
5.2 Typeplaatje ..................................... 26
5.3 Sleutelnummer................................ 27
5.4 Motornummer.................................. 27
5.5 Artikelnummer voorvork .................... 28
5.6 Artikelnummer schokdemper............. 28
6 BEDIENINGSELEMENTEN........................... 29
6.1 Koppelingshendel ............................ 29
6.2 Remhendel...................................... 29
6.3 Gashendel....................................... 30
6.4 Schakelaars links aan stuur............... 30
6.4.1 Combinatieschakelaar .................. 30
6.4.2 Lichtschakelaar ........................... 31
6.4.3 Noodknipperlichtschakelaar.......... 32
6.4.4 Menuschakelaar........................... 33
6.4.5 Richtingaanwijzerschakelaar ......... 33
6.4.6 Claxonknop ................................. 35
INHOUDSOPGAVE
4
6.5 Schakelaars rechts aan stuur............. 35
6.5.1 Noodstopschakelaar ..................... 35
6.5.2 E-startknop ................................. 36
6.6 Contact- en stuurslot ........................ 37
6.7 Wegrijblokkering .............................. 38
6.8 Stuur vergrendelen........................... 39
6.9 Stuur ontgrendelen .......................... 40
6.10 Tankdop openen .............................. 40
6.11 Tankdop sluiten ............................... 42
6.12 Brandstofkranen .............................. 44
6.13 Opbergvak openen............................ 45
6.14 Opbergvak sluiten ............................ 45
6.15 Zadelslot......................................... 46
6.16 Grepen............................................ 46
6.17 Bagagedrager................................... 47
6.18 Kofferdragers................................... 48
6.19 Voetsteun passagier.......................... 49
6.20 Versnellingshendel ........................... 49
6.21 Rempedaal...................................... 50
6.22 Zijstandaard .................................... 51
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT .................. 52
7.1 Overzicht......................................... 52
7.2 Activering en test............................. 52
7.3 Matrixdisplay................................... 54
7.4 Segmentendisplay............................ 54
7.5 Brandstofpeilweergave...................... 55
7.6 Controlelampjes............................... 56
7.7 melding op matrixdisplay.................. 58
7.8 Schakelindicator.............................. 59
7.9 Service-indicatie.............................. 60
7.10 Matrixdisplaymenu........................... 61
7.10.1 "Favorites"................................... 61
7.10.2 "Trip 1"....................................... 62
7.10.3 "Trip 2"....................................... 63
7.10.4 "General Info".............................. 64
7.10.5 "Set Favorites" ............................. 64
7.10.6 "Settings".................................... 65
7.10.7 "Warning".................................... 65
7.10.8 "Heating" (optioneel) .................... 66
7.10.9 "MTC/ABS".................................. 66
7.10.10 "Drive Mod" ................................. 67
7.10.11 Menu-overzicht............................ 70
7.10.12 "Language".................................. 72
7.10.13 "Distance" ................................... 72
7.10.14 "Temp" ....................................... 73
7.10.15 "Pressure" ................................... 73
7.10.16 "Fuel Cons" ................................. 74
7.10.17 "Clock/Date" ................................ 74
7.10.18 "Shift Light" ................................ 75
7.10.19 "Heat Grip" (optioneel) ................. 76
7.10.20 "DRL" ......................................... 76
INHOUDSOPGAVE
5
8 ERGONOMIE .............................................. 78
8.1 Stuurstand ...................................... 78
8.2 Stuurstand instellen ..................... 78
8.3 Windscherm instellen....................... 80
8.4 Uitgangspositie koppelingshendel
instellen.......................................... 82
8.5 Uitgangspositie van de
handremhendel instellen .................. 83
8.6 Bestuurdersvoetsteunen.................... 83
8.7 Voetsteunen instellen .................... 84
8.8 Uitgangspositie versnellingshendel
controleren...................................... 87
8.9 Uitgangspositie van de
versnellingshendel instellen ........... 88
8.10 Uitgangspositie van het rempedaal
instellen ...................................... 90
9 INBEDRIJFSTELLING.................................. 91
9.1 Aanwijzingen voor eerste
inbedrijfstelling ............................... 91
9.2 Motor inrijden.................................. 93
9.3 Voertuig beladen.............................. 94
10 RIJ-INSTRUCTIES....................................... 97
10.1 Controle en onderhoud voor iedere
inbedrijfstelling ............................... 97
10.2 Starten ........................................... 98
10.3 Optrekken ..................................... 100
10.4 Schakelen, rijden........................... 101
10.5 Afremmen ..................................... 106
10.6 Stoppen, parkeren.......................... 109
10.7 Transporteren ................................ 111
10.8 Brandstof tanken ........................... 112
11 SERVICESCHEMA..................................... 115
11.1 Extra informatie ............................. 115
11.2 Verplichte werkzaamheden.............. 115
11.3 Aanbevolen werkzaamheden............ 118
12 CHASSIS AFSTELLEN ............................... 119
12.1 Uitgaande demping schokdemper
instellen........................................ 119
12.2 Veervoorspanning schokdemper
instellen........................................ 120
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS ....... 121
13.1 Motorfiets met hefbok achter
opkrikken ...................................... 121
INHOUDSOPGAVE
6
13.2 Motorfiets van hefbok achter
nemen .......................................... 121
13.3 Motorfiets met hefbok voor
opkrikken ...................................... 122
13.4 Motorfiets van hefbok voor nemen ... 123
13.5 Motorfiets met montagestandaard
(ingestoken) opkrikken ................ 124
13.6 Motorfiets van montagestandaard
(ingestoken) nemen .................... 126
13.7 Zadel verwijderen........................... 128
13.8 Zadel monteren.............................. 128
13.9 Kettingvervuiling controleren........... 129
13.10 Ketting reinigen ............................. 129
13.11 Kettingspanning controleren ........... 131
13.12 Kettingspanning instellen ............... 133
13.13 Ketting, kettingwiel en
ketting-aandrijfwiel controleren ....... 135
13.14 Vloeistofpeil hydraulische
koppeling controleren/corrigeren...... 139
13.15 Speling balhoofdlager controleren.... 141
13.16 Kroonplaat onder demonteren ......... 143
13.17 Kroonplaat onder monteren............. 144
13.18 Zijbekleding voor demonteren.......... 145
13.19 Zijbekleding voor monteren ............. 146
13.20 Maskerspoiler demonteren ........... 147
13.21 Maskerspoiler monteren .............. 151
13.22 Spatbord voor demonteren .............. 154
13.23 Spatbord voor monteren.................. 154
13.24 Vuilschrapers vorkpoten
reinigen ..................................... 155
13.25 Brandstoftankbekleding
demonteren................................... 156
13.26 Brandstoftankbekleding monteren ... 158
13.27 Windscherm demonteren ................ 161
13.28 Windscherm monteren.................... 161
13.29 Motorbescherming demonteren ....... 162
13.30 Motorbescherming monteren ........... 162
14 REMSYSTEEM.......................................... 163
14.1 ABS / antiblokkeersysteem.............. 163
14.2 Remschijven controleren................. 166
14.3 Remvloeistofpeil voorwielrem
controleren.................................... 167
14.4 Remvloeistof van de voorwielrem
bijvullen .................................... 168
14.5 Remplaketten van de voorwielrem
controleren.................................... 171
14.6 Remvloeistofpeil achterwielrem
controleren.................................... 172
14.7 Remvloeistof achterwielrem
bijvullen .................................... 173
INHOUDSOPGAVE
7
14.8 Remplaketten achterwielrem
controleren.................................... 175
15 WIELEN, BANDEN .................................... 177
15.1 Voorwiel demonteren .................. 177
15.2 Voorwiel monteren ...................... 179
15.3 Achterwiel demonteren ............... 183
15.4 Achterwiel monteren ................... 186
15.5 Demperpakkingen van de
achterwielnaaf controleren .......... 189
15.6 Bandentoestand controleren............ 191
15.7 Bandenspanning controleren ........... 193
15.8 Gebruik van bandenreparatiespray ... 195
16 ELEKTRONICA.......................................... 196
16.1 dagrijlicht ..................................... 196
16.2 12V-accu demonteren ................. 197
16.3 12V-accu monteren .................... 199
16.4 12V-accu laden .......................... 202
16.5 Hoofdzekering vervangen ................ 207
16.6 Zekeringen in zekeringenblok
vervangen...................................... 210
16.7 Koplampkap met koplamp
demonteren................................... 212
16.8 Koplampkap met koplamp
monteren ...................................... 214
16.9 Dimlichtlamp vervangen ................. 215
16.10 Lamp groot licht vervangen ............. 217
16.11 Knipperlichtlamp vervangen............ 219
16.12 Koplampinstelling controleren ......... 220
16.13 Lichtbundelbreedte van de
koplamp instellen .......................... 221
16.14 Contactsleutel
activeren/deactiveren...................... 223
16.15 Diagnosestekker............................. 229
17 KOELSYSTEEM......................................... 230
17.1 Koelmiddelpeil vast reservoir
controleren.................................... 230
17.2 Koelmiddelpeil in vast reservoir
corrigeren...................................... 231
18 MOTOR AFSTELLEN ................................. 234
18.1 "Drive Mod" ................................... 234
18.2 Tractiecontrole (TC)........................ 235
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR ......... 236
19.1 Motoroliepeil controleren ................ 236
19.2 Motorolie verversen, oliefilter
vervangen en oliezeven reinigen ... 237
19.3 Motorolie bijvullen ......................... 244
INHOUDSOPGAVE
8
20 REINIGING, ONDERHOUD......................... 247
20.1 Motorfiets reinigen ......................... 247
20.2 Controle en onderhoud voor rijden
in de winter ................................... 251
21 STALLING ................................................ 253
21.1 Stalling......................................... 253
21.2 Inbedrijfstelling na stalling ............. 255
22 FOUTEN OPSPOREN................................. 256
23 TECHNISCHE GEGEVENS.......................... 259
23.1 Motor............................................ 259
23.2 Aanhaalmomenten motor ................ 261
23.3 Vulhoeveelheden............................ 266
23.3.1 Motorolie .................................. 266
23.3.2 Koelmiddel ............................... 266
23.3.3 Brandstof.................................. 266
23.4 Chassis ......................................... 267
23.5 Elektronica.................................... 268
23.6 Banden......................................... 269
23.7 Voorvork........................................ 270
23.8 Schokdemper ................................ 270
23.9 Aanhaalmomenten chassis.............. 271
24 GEBRUIKSSTOFFEN ................................. 277
25 HULPSTOFFEN......................................... 281
26 NORMEN ................................................. 283
27 LIJST MET VAKBEGRIPPEN ...................... 284
28 LIJST MET AFKORTINGEN ........................ 285
29 LIJST MET SYMBOLEN ............................. 286
29.1 Rode pictogrammen ....................... 286
29.2 Gele of oranje pictogrammen........... 286
29.3 Groene en blauwe pictogrammen ..... 287
INDEX ............................................................. 288
SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 1
9
1.1 Gebruikte pictogrammen
Hieronder wordt het gebruik van bepaalde pictogrammen toegelicht.
Kenmerkt een verwachte reactie (bijv. van een werkstap handeling of functie).
Kenmerkt een onverwachte reactie (bijv. van een werkstap handeling of functie).
Alle werkzaamheden die met dit pictogram zijn gekenmerkt vereisen vakkennis en technisch
begrip. Laat de werkzaamheden voor uw eigen veiligheid uitvoeren in een geautoriseerde KTM-
garage! Daar wordt uw motorfiets door speciaal geschoolde vakkundige medewerkers met het
benodigde hulpgereedschap optimaal onderhouden.
Kenmerkt de verwijzing naar een pagina (op de aangegeven pagina vindt u meer informatie).
Kenmerkt een aanwijzing met verdere informatie of tips.
Kenmerkt het resultaat uit een test-/controlestap.
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN
10
Kenmerkt een spanningsmeting.
Kenmerkt een stroommeting.
Kenmerkt het einde van een werkzaamheid, inclusief eventuele nabewerkingen.
1.2 Gebruikte formatering
Hieronder worden de gebruikte letterformaten verklaard.
Eigennaam Kenmerkt een eigennaam.
Naam
®
Kenmerkt een beschermde naam.
Merk™ Kenmerkt een merk in het handelsverkeer.
Onderstreepte woorden Verwijzen naar technische details van het voertuig of kenmerken vaktermen
die in de begrippenlijst worden uitgelegd.
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2
11
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik
Het voertuig is zo ontworpen en gebouwd, dat het kan worden gebruikt bij normale belastingen tijdens het rijden
over de weg en op eenvoudig terrein (niet-geasfalteerde wegen). Dit voertuig is niet geschikt voor gebruik op race-
circuits.
Info
Dit voertuig is alleen in de gehomologeerde uitvoering toegelaten voor het rijden op de openbare weg.
2.2 Onjuist gebruik
Gebruik het voertuig uitsluitend op de beoogde wijze.
Het niet op de beoogde wijze gebruiken van het voertuig kan leiden tot gevaren voor personen, materiaal en
milieu.
Elk gebruik van het voertuig anders dan op de beoogde wijze geldt als onjuist gebruik.
Als onjuist gebruik geldt ook het gebruik van bedrijfs- en hulpmiddelen die niet voldoen aan de vereiste specifica-
ties.
2.3 Veiligheidsaanwijzingen
Voor een veilige omgang met het beschreven product dienen enkele veiligheidsaanwijzingen in acht te worden
genomen. Lees daarom deze handleiding en alle andere handleidingen in de omvang van de levering zorgvul-
dig door. De veiligheidsaanwijzingen zijn geaccentueerd en met links gekoppeld aan de relevante plaatsen in de
tekst.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
12
Info
Op goed zichtbare plaatsen op het beschreven product zijn verschillende aanwijzings- en waarschuwings-
stickers aangebracht. Geen stickers met aanwijzingen en waarschuwingen verwijderen. Als deze ontbreken
kunt u of andere personen de gevaren niet herkennen en daardoor letsel oplopen.
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2
13
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen
Gevaar
Waarschuwing voor een gevaar dat direct en met zekerheid overlijden of zwaar blijvend letsel tot gevolg
heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat waarschijnlijk overlijden of zwaar letsel tot gevolg heeft als u niet de
juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Voorzichtig
Waarschuwing voor een gevaar dat mogelijk licht letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaat-
regelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat aanmerkelijke schade aan machine of materiaal tot gevolg heeft als u niet de
juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat schade aan het milieu tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgs-
maatregelen neemt.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
14
2.5 Waarschuwing voor manipulaties
Het is niet toegestaan wijzigingen aan te brengen aan de componenten van de geluidsdemping. De volgende
maatregelen of de realisatie van de betreffende toestanden zijn wettelijk verboden:
1 Verwijderen of buiten werking stellen van systemen of componenten van een nieuw voertuig die de geluids-
demping dienen voordat het wordt verkocht of geleverd aan de eindklant of tijdens de gebruiksduur van het
voertuig voor andere doeleinden dan voor service, reparatie of vervanging, evenals
2 Gebruik van het voertuig nadat een dergelijk systeem of een dergelijke component verwijderd of buiten wer-
king is gesteld.
Voorbeelden van wettelijk verboden manipulaties:
1 Verwijderen of doorboren van einddempers, geluidsdempers, bochtstukken of andere componenten die uitlaat-
gassen geleiden.
2 Verwijderen of doorboren van delen van het inlaatsysteem.
3 Gebruik in niet-correcte onderhoudstoestand.
4 Vervangen van bewegende onderdelen van het voertuig, onderdelen van het uitlaatsysteem of onderdelen van
het inlaatsysteem door onderdelen die niet door de fabrikant zijn toegelaten.
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2
15
2.6 Veilig gebruik
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zich-
zelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg
hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer
heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze
voertuigcomponenten zijn afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Het voertuig uitsluitend in technisch goede staat, op de boogde wijze, en veiligheids- en milieubewust gebruiken.
Het voertuig mag uitsluitend door geïnstrueerde personen worden gebruikt. Voor het wegverkeer is het juiste rijbe-
wijs vereist.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
16
Storingen, die de veiligheid beperken, onmiddellijk in een geautoriseerde KTM-garage laten verhelpen.
De op het voertuig aangebrachte stickers met aanwijzingen en waarschuwingen in acht nemen.
2.7 Beschermende kleding
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede
broek en jas met bescherming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke
voorschriften.
Voor uw eigen veiligheid adviseert KTM om het voertuig uitsluitend te gebruiken met geschikte, beschermende
kleding.
2.8 Werkinstructies
Voor enkele werkzaamheden zijn hulpgereedschappen vereist. Deze maken geen deel uit van het voertuig, maar
kunnen worden besteld onder vermelding van de aangegeven nummers tussen haakjes. Voorbeeld: Kleplichter
(59029019000)
Bij de montage moeten onderdelen die niet meer kunnen worden gebruikt (bijvoorbeeld zelfborgende schroeven
en moeren, afdichtingen, pakkingen, keerringen, splitpennen of borgplaten) door nieuwe onderdelen worden ver-
vangen.
Indien bij schroefverbindingen een schroevenlijm (bijv. Loctite
®
) wordt gebruikt, moeten de specifieke gebruiks-
aanwijzingen van de fabrikant in acht worden genomen.
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2
17
Onderdelen die na de demontage weer worden gebruikt, moeten worden gereinigd en gecontroleerd op beschadi-
ging en slijtage. Beschadigde of versleten onderdelen vervangen.
Na voltooiing van de reparatie of het onderhoud dient de verkeersveiligheid van het voertuig te worden gewaar-
borgd.
2.9 Milieu
Door op een verantwoorde manier met uw motorfiets om te gaan kunt u ervoor zorgen dat er geen problemen en
conflicten ontstaan. Om de toekomst van de motorsport veilig te stellen mag u de motorfiets alleen legaal gebrui-
ken, dient u milieubewust te handelen en de rechten van anderen te respecteren.
Houdt u zich bij het afvoeren van oude olie, andere verbruiks- en hulpstoffen en oude onderdelen aan de gel-
dende wet- en regelgeving in het betreffende land.
Omdat motorfietsen niet onder de EU-richtlijn voor de afdanking van oude voertuigen vallen bestaat er geen wet-
telijke regeling voor het afdanken van een oude motorfiets. Uw geautoriseerde KTM-dealer is u graag van dienst.
2.10 Bedieningshandleiding
Lees de bedieningshandleiding beslist goed en volledig door voordat u voor het eerst gaat rijden. In de bedie-
ningshandleiding vindt u veel informatie en tips die bediening, gebruik en service eenvoudiger maken. Alleen zo
komt u te weten hoe u het voertuig het beste afstelt op uw situatie en hoe u zich tegen letsel kunt beschermen.
Bewaar de bedieningshandleiding op een eenvoudig toegankelijke plaats, zodat u deze op ieder moment kunt
raadplegen wanneer dat nodig is.
Neem contact op met een geautoriseerde KTM-dealer wanneer u meer over het voertuig wilt weten of wanneer
tijdens het lezen iets niet duidelijk is.
De bedieningshandleiding is een belangrijk onderdeel van het voertuig en moet bij verkoop aan de nieuwe eige-
naar worden gegeven.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
18
De bedieningshandleiding is bovendien als download op uw geautoriseerde KTM Motorcycles-dealer en op de
KTM Motorcycles-website beschikbaar.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 3
19
3.1 Garantie
De in het serviceschema voorgeschreven werkzaamheden mogen uitsluitend in een geautoriseerde KTM-garage
worden uitgevoerd en moeten in het service- en garantieboekje en op KTM Dealer.net worden bevestigd, aangezien
anders de aanspraak op garantie vervalt. Bij schade of gevolgschade die door manipulaties en/of wijzigingen aan
het voertuig zijn veroorzaakt, bestaat er geen aanspraak op garantie.
Meer informatie over de garantie en de afwikkeling ervan vindt u in het service- & garantieboekje.
3.2 Bedrijfsmiddelen, hulpstoffen
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
Bedrijfsmiddelen en hulpstoffen volgens de bedieningshandleiding en specificaties gebruiken.
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren
Gebruik voor uw eigen veiligheid alleen reserveonderdelen en toebehoren die door KTM zijn vrijgegeven en/of aan-
bevolen en laat deze alleen in een geautoriseerde KTM-garage monteren. Voor andere producten en daardoor ver-
oorzaakte schade is KTM niet aansprakelijk.
Enkele reserveonderdelen en toebehoren zijn bij de betreffende beschrijvingen tussen haakjes aangegeven. Uw
geautoriseerde KTM-dealer adviseert u graag.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
20
De actuele KTM PowerParts voor uw voertuig vindt u op de KTM website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
3.4 Service
Voorwaarde voor een storingsvrije werking en het voorkomen van vroegtijdige slijtage is het in acht nemen van de
in de gebruiksaanwijzing vermelde service, onderhouds- en afstelwerkzaamheden aan de motor en het chassis.
Slechte afstelling van het chassis kan leiden tot beschadiging en breken van de chassiscomponenten.
Het gebruik van de motorfietsen onder extreme omstandigheden zoals op modderige en vochtige wegen of in stof-
fige en droge omgevingen kan leiden tot verhoogde belasting van componenten zoals de aandrijving, remmen of
luchtfilter. Daarom kan het nodig zijn een service uit te voeren of slijtageonderdelen te vervangen al voordat het
interval volgens het serviceschema is bereikt.
Het is belangrijk dat u zich strikt houdt aan de voorgeschreven inrijtijden en service-intervallen. De inachtneming
daarvan draagt in belangrijke mate bij aan de verhoging van de levensduur van de motorfiets.
3.5 Afbeeldingen
De in de handleiding weergegeven afbeeldingen tonen deels speciale uitrustingen.
Voor een betere weergave en toelichting kunnen enkele onderdelen gedemonteerd of niet afgebeeld zijn. Voor de
betreffende beschrijving is het echter niet altijd noodzakelijk dat deze onderdelen worden gedemonteerd. Houdt u
zich aan de aanwijzingen in de tekst.
3.6 Klantenservice
De geautoriseerde KTM-dealer beantwoordt graag uw vragen over uw voertuig of over KTM.
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 3
21
De lijst met geautoriseerde KTM-dealers vindt u op de KTM-website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
4 AFBEELDING VOERTUIG
22
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische weergave)
S02258-10
AFBEELDING VOERTUIG 4
23
1
Koppelingshendel ( pag. 29)
2
Zadelslot ( pag. 46)
3
Grepen ( pag. 46)
4
Bagagedrager ( pag. 47)
5
Voetsteun passagier ( pag. 49)
6
Bestuurdersvoetsteunen ( pag. 83)
7
Versnellingshendel ( pag. 49)
8
Zijstandaard ( pag. 51)
9
Kijkglas motorolie
bk
Brandstofkranen ( pag. 44)
4 AFBEELDING VOERTUIG
24
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische weergave)
S02259-10
AFBEELDING VOERTUIG 4
25
1
Schokdemper, instelling veervoorspanning
2
Tankdop
3
Combinatieschakelaar ( pag. 30)
4
Contact- en stuurslot ( pag. 37)
5
E-startknop ( pag. 36)
5
Noodstopschakelaar ( pag. 35)
6
Gashendel ( pag. 30)
7
Remhendel ( pag. 29)
8
Opbergvak
9
Compensatiereservoir koelsysteem
bk
Rempedaal ( pag. 50)
bl
Schokdemper instelling uitgaande demping
5 SERIENUMMERS
26
5.1 Voertuigidentificatiennummer
402294-10
Het voertuigidentificatienummer
1
is in het frame achter de
bedieningskop rechtsonder in reliëf aangebracht.
Het voertuigidentificatienummer staat ook op het typeplaatje.
5.2 Typeplaatje
402772-10
Het typeplaatje
1
is aan het frame achter het balhoofd linksbo-
ven aangebracht.
SERIENUMMERS 5
27
5.3 Sleutelnummer
F01223-10
Het sleutelnummer Code number
1
staat op de KEYCODECARD.
Info
U hebt het sleutelnummer nodig om een reservesleutel te
bestellen. Bewaar de KEYCODECARD op een veilig plek.
Met de oranje programmeersleutel activeert of deactiveert
u de contactsleutel. De oranje programmeersleutel op een
veilige plek bewaren. Hij mag alleen worden gebruikt voor
leer- en programmeerfuncties.
5.4 Motornummer
402296-10
Het motornummer
1
is aan rechterkant van de motor gegraveerd.
5 SERIENUMMERS
28
5.5 Artikelnummer voorvork
402295-10
Het artikelnummer van de voorvork
1
is aan de binnenzijde van
de asopname gegraveerd.
5.6 Artikelnummer schokdemper
402298-10
Het artikelnummer van de schokdemper
1
is in het bovenste
deel van de schokdemper gegraveerd.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
29
6.1 Koppelingshendel
S00756-10
De koppelingshendel
1
is aan de linkerzijde van het stuur aange-
bracht.
De koppeling wordt hydraulisch bediend en automatisch bijge-
steld.
6.2 Remhendel
S00757-10
De remhendel
1
is aan de rechterkant van het stuur
aangebracht.
De voorwielrem wordt geschakeld met de remhendel.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
30
6.3 Gashendel
S00758-10
De gashendel
1
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
6.4 Schakelaars links aan stuur
6.4.1 Combinatieschakelaar
De combinatieschakelaar is aan de linkerkant van het stuur aange-
bracht.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
31
S00759-10
Overzicht combinatieschakelaar links
1
Lichtschakelaar ( pag. 31)
2
Noodknipperlichtschakelaar ( pag. 32)
3
Menuschakelaar ( pag. 33)
4
Richtingaanwijzerschakelaar ( pag. 33)
5
Claxonknop ( pag. 35)
6.4.2 Lichtschakelaar
S00760-10
De lichtschakelaar
1
is aan de linkerkant van de combinatie-
schakelaar aangebracht.
Mogelijke toestanden
Dimlicht aan Lichtschakelaar in stand
A
. In deze
stand zijn het dimlicht en achterlicht ingeschakeld.
Groot licht aan Lichtschakelaar in stand
B
geduwd. In deze stand zijn het groot licht en het
achterlicht ingeschakeld.
Seinlicht Lichtschakelaar naar stand
C
trekken.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
32
6.4.3 Noodknipperlichtschakelaar
S00761-10
De noodknipperlichtschakelaar
1
is aan de combinatieschakelaar
links aangebracht.
De noodknipperlichten worden gebruikt voor het aangeven van
noodsituaties.
Info
De noodknipperlichten kunnen bij ingeschakeld contact
of tot 60 seconden na het uitschakelen van het contact
worden in- of uitgeschakeld.
Noodknipperlichten slechts zo lang gebruiken als beslist
nodig is, aangezien dit de 12V-accu ontlaadt.
Mogelijke toestanden
Noodknipperlichten aan Alle vier knipperlichten
en de groene controlelampjes op het gecombineerde
instrument knipperen.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
33
6.4.4 Menuschakelaar
S00224-11
De menuschakelaar is in het midden van de combinatieschakelaar
links aangebracht.
Met de menutoetsen wordt het matrixdisplay op het gecombi-
neerde instrument bestuurd.
Toets
1
is de UPtoets.
Toets
2
is de DOWNtoets.
Toets
3
is de SETtoets.
Toets
4
is de BACKtoets.
6.4.5 Richtingaanwijzerschakelaar
S00217-10
De richtingaanwijzerschakelaar
1
is aan de combinatieschakelaar
links aangebracht.
Mogelijke toestanden
Richtingaanwijzer uit Richtingaanwijzerschakelaar
naar het schakelaarhuis duwen.
Richtingaanwijzer links aan Richtingaanwijzerscha-
kelaar naar links geschakeld. De richtingaanwijzer-
schakelaar springt na het schakelen terug in de mid-
delste stand.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
34
Richtingaanwijzer rechts aan Richtingaanwijzerscha-
kelaar naar rechts geschakeld. De richtingaanwijzer-
schakelaar springt na het schakelen terug in de mid-
delste stand.
Info
Als optionele softwarefunctie is een automatische
richtingaanwijzer-uitschakelaar (ATIR) beschikbaar.
De ATIR-functie gebruikt een tijdklok en een rijafstandsme-
ter.
Als de richtingaanwijzer gedurende minimaal 10 seconden
en 150 meter rijafstand ingeschakeld is geweest, wordt de
richtingaanwijzer uitgeschakeld.
Als het voertuig stilstaat, worden de beide meters gestopt.
Als de richtingaanwijzerschakelaar opnieuw wordt bediend,
worden beide meters gereset.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
35
6.4.6 Claxonknop
S00218-10
De claxonknop
1
is aan de linkerkant van de combinatieschake-
laar aangebracht.
Mogelijke toestanden
Claxonknop in de uitgangspositie.
Claxonknop ingedrukt In deze stand wordt de claxon
geactiveerd.
6.5 Schakelaars rechts aan stuur
6.5.1 Noodstopschakelaar
S00762-10
De noodstopschakelaar
1
is aan de rechterkant van het stuur
aangebracht.
Mogelijke toestanden
Noodstopschakelaar uit In deze stand is het ont-
stekingscircuit onderbroken. Een draaiende motor
schakelt uit en een stilstaande motor kan niet worden
gestart. Er verschijnt een melding in het matrixdis-
play.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
36
Noodstopschakelaar aan Deze stand is noodzakelijk
bij het rijden, het ontstekingscircuit is gesloten.
6.5.2 E-startknop
S00763-10
De e-startknop
1
is aan de rechterkant van het stuur aange-
bracht.
Mogelijke toestanden
E-startknop in de uitgangspositie.
E-startknop ingedrukt In deze stand wordt de startmotor
geactiveerd.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
37
6.6 Contact- en stuurslot
F00636-10
Het contact- en stuurslot
1
bevindt zich voor de bovenste kroon-
plaat.
Info
Voor het inschakelen van het contact mag uitsluitend een
zwarte contactsleutel worden gebruikt.
Met de oranje programmeersleutel activeert of deactiveert u
de zwarte contactsleutel.
Mogelijke toestanden
Contact uitgeschakeld OFF In deze stand is het ont-
stekingscircuit onderbroken. Een draaiende motor
schakelt uit en een stilstaande motor schakelt niet in.
De zwarte contactsleutel kan eruit worden getrokken.
Contact ingeschakeld ON In deze stand is het
ontstekingscircuit gesloten en kan de motor worden
gestart.
Stuur geblokkeerd In deze stand is het ontstekings-
circuit onderbroken en het stuur geblokkeerd. De
zwarte contactsleutel kan eruit worden getrokken.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
38
6.7 Wegrijblokkering
402436-10
De elektronische wegrijblokkering beveiligt het voertuig tegen
gebruik door onbevoegden.
Door het eruit trekken van de contactsleutel wordt de wegrijblokke-
ring automatisch geactiveerd en de motorelektronica geblokkeerd.
Het controlelampje wegrijblokkering
1
kan door knipperen fouten
aangeven.
Als de optionele alarminstallatie is ingebouwd, knippert het con-
trolelampje wegrijblokkering
1
als de alarminstallatie is inge-
schakeld.
Info
De contactsleutels zijn uitgerust met elektronische compo-
nenten. Nooit meerdere contactsleutels in één sleutelbos
dragen, aangezien ze elkaar dan kunnen storen.
Een verloren zwarte contactsleutel moet worden gedeactiveerd om
te voorkomen dat onbevoegden met het voertuig gaan rijden.
De zwarte contactsleutels zijn in de leveringstoestand geactiveerd.
Bij een geautoriseerde KTM-garage kunnen nog twee extra sleutels
(sleutelnummer op de KEYCODECARD) worden besteld; deze moeten
echter voor gebruik worden geactiveerd.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
39
6.8 Stuur vergrendelen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
400732-01
Voertuig parkeren.
Het stuur helemaal naar links draaien.
Contactsleutel in het contact- en stuurslot steken, indrukken
en naar links draaien. Contactsleutel eruit trekken.
Het stuur kan niet meer worden bewogen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
40
6.9 Stuur ontgrendelen
400731-01
Contactsleutel in het contact- en stuurslot steken, indrukken
en naar rechts draaien. Contactsleutel eruit trekken.
Het stuur kan weer worden bewogen.
6.10 Tankdop openen
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
41
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als
brandstof in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bewaar brandstof correct in een geschikt reservoir en buiten het bereik van kinderen.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
S00748-10
Afdekking
1
op de tankdop omhoogklappen en contactsleu-
tel
2
in het slot van de brandstoftank steken.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
42
S00749-10
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingDe contactsleutel kan bij overbelas-
ting afbreken.
Beschadigde contactsleutels moeten worden vervangen.
Op de brandstoftankdop drukken om de contactsleutel te
ontlasten.
Contactsleutel
2
met de klok mee draaien.
Tankdop
3
omhoogklappen.
6.11 Tankdop sluiten
S00750-10
Tankdop
1
omlaag klappen.
Contactsleutel
2
met de klok mee draaien.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
43
S00751-10
Tankdop indrukken en contactsleutel
2
tegen de klok in
draaien tot het slot van de brandstoftank sluit.
Waarschuwing
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar, gif-
tig en schadelijk voor de gezondheid.
De brandstoftankdop na het sluiten op correcte
vergrendeling controleren.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bij contact met de huid desbetreffende plek
onmiddellijk met veel water afspoelen.
Contactsleutel
2
eruit trekken en afdekking
3
omlaag klap-
pen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
44
6.12 Brandstofkranen
F00637-10
Er bevindt zich een brandstofkraan
1
aan iedere kant van de
brandstoftank.
Info
De brandstofkranen moeten tijdens het rijden altijd zijn
geopend.
De brandstofkranen worden alleen gesloten voor het verwij-
deren van de brandstoftank.
Mogelijke toestanden
Brandstofkranen gesloten Er kan geen niveaucompensatie
plaatsvinden en de brandstoftoevoer naar het smoorklephuis
is gesloten.
Brandstofkranen geopend Er kan een niveaucompensatie
plaatsvinden en de brandstoftoevoer naar het smoorklephuis
is geopend.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
45
6.13 Opbergvak openen
F00638-10
Vergrendeling
1
in pijlrichting duwen en tegelijkertijd het
deksel optillen.
6.14 Opbergvak sluiten
F00638-11
Deksel
1
naar beneden duwen.
Vergrendeling klikt hoorbaar vast.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
46
6.15 Zadelslot
F00639-10
Het zadelslot
1
bevindt zich aan de linkerkant van het voertuig.
Hij kan met de contactsleutel ontgrendeld worden.
6.16 Grepen
F00640-10
De passagier kan zich tijdens het rijden aan de handgrepen
1
vasthouden.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
47
6.17 Bagagedrager
F00640-11
De bagagedragerplaat
1
bevindt zich achter het zadel.
Op de bagagedragerplaat kan de basisplaat van een koffersysteem
(optioneel) worden bevestigd.
De bagagedragerplaat mag maximaal met het aangegeven gewicht
worden belast.
Maximaal toegestane
belasting van de
bagagedragerplaat
5 kg
Info
Opletten op de aanwijzingen van de kofferfabrikant.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
48
6.18 Kofferdragers
E01057-10
De kofferdragers
1
bevinden zich elk zijdelings naast het zadel.
Aan de kofferdragers kan een koffersysteem (optioneel) worden
bevestigd.
Gebruik de door KTM vrijgegeven en/of aanbevolen koffersyste-
men.
De gegevens van de bijgeleverde KTM PowerParts montagehandlei-
ding in acht nemen.
Info
Gebruik van andere koffersystemen wordt niet aanbevolen.
Bij gebruik van andere koffersystemen de maximale belas-
ting van de kofferopnames niet overschrijden.
Hoogst toegestane
belasting van de
kofferopnames per
zijde bij gebruik van
andere koffersyste-
men
7 kg
BEDIENINGSELEMENTEN 6
49
6.19 Voetsteun passagier
F00687-10
De voetsteunen voor de passagier kunnen worden ingeklapt.
Mogelijke toestanden
Voetsteun passagier ingeklapt Voor het rijden zonder passa-
gier.
Voetsteun passagier uitgeklapt Voor het rijden met passa-
gier.
6.20 Versnellingshendel
402299-10
De versnellingshendel
1
is aan de motor links aangebracht.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
50
402299-11
De positie van de versnellingen kan afgelezen worden van de
afbeelding.
De vrije stand bevindt zich tussen 1e en 2e versnelling.
6.21 Rempedaal
402301-10
Het rempedaal
1
bevindt zich voor de rechter voetsteun.
De achterwielrem wordt geschakeld met het rempedaal.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
51
6.22 Zijstandaard
402029-10
De zijstandaard
1
bevindt zich aan de linker voertuigzijde.
De zijstandaard wordt gebruikt voor het parkeren van de motor-
fiets.
Info
Tijdens het rijden moet de zijstandaard ingeklapt zijn.
De zijstandaard is gekoppeld aan het veiligheidsstartsys-
teem. Neem de aanwijzingen in het hoofdstuk Stoppen,
parkeren in acht.
Mogelijke toestanden
Zijstandaard uitgeklapt Het voertuig kan op de zijstandaard
worden neergezet. Het veiligheidsstartsysteem is actief.
Zijstandaard ingeklapt Deze stand is altijd nodig als u gaat
rijden. Het veiligheidsstartsysteem is niet actief.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
52
7.1 Overzicht
402775-10
1
Matrixdisplay ( pag. 54)
2
Toerenteller
3
Schakelindicator ( pag. 59)
4
Segmentendisplay
5
Controlelampjes ( pag. 56)
7.2 Activering en test
402775-01
Activering
Het gecombineerde instrument wordt ingeschakeld met het con-
tact.
Test
Het segmentendisplay, de controlelampjes en de toerenteller wor-
den voor een functietest kort aangestuurd.
Op het matrixdisplay verschijnt een welkomsttekst en een aanwij-
zing over de volgende servicebeurt ( pag. 60).
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
53
Info
Als de 12V-accu losgekoppeld was, moeten tijd en datum
opnieuw worden ingesteld.
De helderheid van de indicaties wordt geregeld door een
omgevingslichtsensor in het gecombineerde instrument.
Het controlelampje storing brandt altijd, zolang de motor
niet draait. Als de motor loopt en het controlelampje sto-
ring brandt, volgens de verkeersregels stoppen en contact
opnemen met een geautoriseerde KTM-garage.
Het waarschuwingslampje oliedruk brandt altijd, zolang
de motor niet loopt. Wanneer de motor loopt en het waar-
schuwingslampje oliedruk brandt, onmiddellijk volgens de
geldende verkeersregels stoppen en de motor afzetten.
Het ABS-waarschuwingslampje en het TC-controlelampje
branden tot een snelheid van ca. 6 km/h (ca. 4 mph) of
meer is bereikt.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
54
7.3 Matrixdisplay
F01242-01
De indicatie op het matrixdisplay wordt bestuurd met de
menuschakelaar ( pag. 33).
Na het inschakelen van het contact, wordt aangegeven wanneer de
volgende servicebeurt ( pag. 60) moet worden uitgevoerd.
Als bij de controlelampjes ( pag. 56) het algemene waarschu-
wingslampje gaat branden, wordt de bijbehorende melding op
het matrixdisplay weergegeven. Met de SETknop wordt de ont-
vangst van de informatie bevestigd en de melding verdwijnt.
Meldingen verschij-
nen
10 s
7.4 Segmentendisplay
M00865-10
1
Brandstofpeilweergave ( pag. 55)
2
Tijdsymbool
3
Eenheid voor de snelheidsindicatie
4
Versnellingsindicatie
5
Snelheid
6
"Drive Mod" ( pag. 234)
7
Tijd
8
Koelmiddeltemperatuur
9
Waarschuwing voor glad wegdek
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
55
7.5 Brandstofpeilweergave
402710-01
De brandstofpeilweergave toont de vulstand van de brandstoftank.
Info
Om voortdurend schommelen van de weergave tijdens rij-
den te vermijden, wordt het brandstofpeil iets vertraagd
weergegeven.
Als de zijstandaard is uitgeklapt of als de noodstopschake-
laar is uitgeschakeld, wordt de brandstofpeilweergave niet
geactualiseerd.
Als de zijstandaard wordt ingeklapt en de noodstopschake-
laar ingeschakeld, wordt de volgende actualisering pas na
2°minuten uitgevoerd.
Als het gecombineerde instrument geen signaal van de
brandstofpeilsensor ontvangt, knippert de brandstofpeil-
weergave.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
56
7.6 Controlelampjes
M00922-10
De controlelampjes geven extra informatie over de toestand van de
motorfiets.
Bij het inschakelen van het contact lichten alle controlelampjes
kort op.
Info
Het controlelampje storing brandt altijd, zolang de motor
niet draait. Als de motor loopt en het controlelampje sto-
ring brandt, volgens de verkeersregels stoppen en contact
opnemen met een geautoriseerde KTM-garage.
Het waarschuwingslampje oliedruk brandt altijd, zolang
de motor niet loopt. Wanneer de motor loopt en het waar-
schuwingslampje oliedruk brandt, onmiddellijk volgens de
geldende verkeersregels stoppen en de motor afzetten.
Het ABS-waarschuwingslampje en het TC-controlelampje
branden tot een snelheid van ca. 6 km/h (ca. 4 mph) of
meer is bereikt.
Mogelijke toestanden
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht
is ingeschakeld.
Controlelampje wegrijblokkering brandt/knippert
rood Status- of foutmelding bij de
wegrijblokkering/alarminstallatie.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
57
Waarschuwingslampje oliedruk brandt rood Oliedruk
is te laag. Onmiddellijk veilig stoppen en de motor
afzetten.
Algemeen waarschuwingslampje brandt geel Een
aanwijzing/waarschuwing voor de veiligheid is gede-
tecteerd. Dit wordt ook op het matrixdisplay weergege-
ven.
Linker richtingaanwijzer knippert groen in het knipper-
ritme Richtingaanwijzer links is ingeschakeld.
Controlelampje stationair brandt groen Versnelling is
in positie vrij geschakeld.
Rechter richtingaanwijzer knippert groen in het knip-
perritme Richtingaanwijzer rechts is ingeschakeld.
Controlelampje storing brandt geel De motorbestu-
ringsunit heeft een fout herkend.
ABS-waarschuwingslampje brandt/knippert
geel Het ABS is niet actief. Het
ABS-waarschuwingslampje brandt ook als er een fout
wordt herkend.
TC-controlelampje brandt/knippert geel De tractie-
controle is niet actief of is bezig met regelen. Het
TC-controlelampje brandt ook als er een fout wordt
herkend.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
58
7.7 melding op matrixdisplay
401850-01
Mogelijke toestanden
Motorstoring De motorbesturingsunit heeft een fout
herkend. Naar een geautoriseerde KTM-garage gaan.
Algemene melding Algemene melding over de rijvei-
ligheid. Naar een geautoriseerde KTM-garage gaan.
ABS-waarschuwing ABS-functie is niet beschikbaar.
Naar een geautoriseerde KTM-garage gaan.
Tractiecontrole De tractiecontrole is niet beschik-
baar. Naar een geautoriseerde KTM-garage gaan.
Oliedruk Oliedruk is te laag. De motor meteen uit-
zetten. Contact opnemen met geautoriseerde KTM-
garage.
Lichtsysteem Een element van het lichtsysteem is
uitgevallen. Defecte lamp vervangen of naar een geau-
toriseerde KTM-garage gaan.
Koelmiddeltemperatuur Koelmiddeltemperatuur is
te hoog. Motor uitzetten. Contact opnemen met geau-
toriseerde KTM-garage.
Brandstofreserve Brandstoftank bijna leeg. Zo snel
mogelijk tanken.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
59
Waarschuwing voor glad wegdek Glad wegdek is
mogelijk. De snelheid aanpassen aan de gewijzigde
situatie.
Accuspanning Accuspanning is te laag. 12V-accu
met geschikte acculader opladen.
Service Er moet een servicebeurt worden uitgevoerd.
Contact opnemen met geautoriseerde KTM-garage.
Noodstopschakelaar De noodstopschakelaar is uit.
De meldingen worden in het menu "Warning" weergegeven.
7.8 Schakelindicator
401855-01
De schakelindicator knippert of brandt wanneer er moet worden
geschakeld.
In het menu "Shift Light" kan het toerental voor de schakelindicator
worden ingesteld. Bij "RMP1" knippert de schakelindicator en bij
"RPM2" brandt hij.
Info
In de 6e versnelling is de schakelindicator bij warme motor
na de eerste service gedeactiveerd.
De schakelindicator kan in het menu "Settings" worden in-
en uitgeschakeld.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
60
"ODO" > 1.000 km
Schakellicht knip-
pert
> "RPM1"
Schakelindicator
brandt
> "RPM2"
"ODO" < 1.000 km
Schakelindicator
brandt altijd bij
6.500 1/min
7.9 Service-indicatie
F01242-01
Na het inschakelen van het contact wordt kort de service-indicatie
weergegeven.
De service-intervallen zijn afhankelijk van afstand en tijd. De
gebeurtenis die als eerste optreedt heeft voorrang.
De precieze service-intervallen staan in het serviceschema.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
61
7.10 Matrixdisplaymenu
7.10.1 "Favorites"
401988-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Favorites"
op het matrixdisplay verschijnt. Door het indrukken van de
SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP of DOWNtoets menupunt selecteren en met de
SETtoets aansturen.
Door twee keer op de BACKtoets te drukken gaat u weer naar
het menu "Favorites".
In het menu "Favorites" kunnen vijf menu's direct worden aange-
stuurd.
In het menu "Set Favorites" wordt het menu "Favorites" geconfigu-
reerd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
62
7.10.2 "Trip 1"
L02906-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Trip 1" op het
matrixdisplay verschijnt.
"Trip 1" geeft de gereden afstand aan sinds de laatste reset, bij-
voorbeeld tussen twee tankstops. "Trip 1" loopt mee en telt tot
9999.
"Ø Speed 1" geeft de gemiddelde snelheid aan op basis van "Trip 1"
en "Trip Time 1".
"Ø Cons 1" geeft het gemiddelde verbruik aan op basis van "Trip 1"
en "Trip Time 1".
"Trip Time 1" geeft de rijtijd op basis van "Trip 1" aan en begint te
lopen op het moment dat een snelheidssignaal wordt ontvangen.
"Fuel Range" geeft de mogelijke reikwijdte van de brandstofreserve
aan.
SETknop
35 secon-
den ingedrukt
houden.
Alle items in het menu "Trip 1" worden gewist.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
63
7.10.3 "Trip 2"
L02907-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Trip 2" op het
matrixdisplay verschijnt.
"Trip 2" geeft de gereden afstand aan sinds de laatste reset, bij-
voorbeeld tussen twee tankstops. "Trip 2" loopt mee en telt tot
9999.
"Ø Speed 2" geeft de gemiddelde snelheid aan op basis van "Trip 2"
en "Trip Time 2".
"Ø Cons 2" geeft het gemiddelde verbruik aan op basis van "Trip 2"
en "Trip Time 2".
"Trip Time 2" geeft de rijtijd op basis van "Trip 2" aan en begint te
lopen op het moment dat een snelheidssignaal wordt ontvangen.
"Fuel Range" geeft de mogelijke reikwijdte van de brandstofreserve
aan.
SETknop
35 secon-
den ingedrukt
houden.
Alle items in het menu "Trip 2" worden gewist.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
64
7.10.4 "General Info"
F00705-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "General Info" op
het matrixdisplay verschijnt.
"Air Temp" geeft de omgevingsluchttemperatuur aan.
"Date" geeft de datum aan.
"ODO" geeft de totale gereden afstand aan.
"Battery" geeft de accuspanning aan.
"Olietemp" - in leveringstoestand zonder functie
7.10.5 "Set Favorites"
401991-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Set Favorites "
op het matrixdisplay verschijnt. Door het indrukken van de
SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP of DOWNtoets menu selecteren. Met de SETtoets
het menu voor de snelkeuze instellen.
In het menu "Set Favorites" wordt het menu "Favorites" geconfigu-
reerd.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
65
7.10.6 "Settings"
402431-10
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
In het menu "Settings" worden instellingen voor eenheden of ver-
schillende waarden uitgevoerd. Enkele functies kunnen worden
geactiveerd of gedeactiveerd.
7.10.7 "Warning"
L01435-10
Voorwaarden
Melding of waarschuwing
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Warning"
op het matrixdisplay verschijnt. Door het indrukken van de
SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNtoets door de waarschuwingen navigeren.
In het menu "Warning" worden de opgetreden waarschuwingen
weergegeven en opgeslagen, totdat ze niet meer actief zijn.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
66
7.10.8 "Heating" (optioneel)
M00924-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Heating" op het
matrixdisplay verschijnt. Door het indrukken van de SETtoets
wordt het menu geopend.
Met de SETtoets kunt u een verwarmingsstand selecteren of
de handgreepverwarming uitschakelen.
7.10.9 "MTC/ABS"
M00864-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
Aanwijzing
Vervallen van de toelating op de openbare weg en de verzeke-
ringAls het ABS compleet wordt uitgeschakeld, vervalt de
toelating van het voertuig voor de openbare weg.
Gebruik het voertuig alleen op afgezette trajecten en niet
op de openbare weg als het ABS compleet wordt uitgescha-
keld.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
67
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "MTC/ABS" op
het matrixdisplay verschijnt.
In het menu "MTC/ABS" kunnen de tractiecontrole "TC" en het
"ABS" worden uitgeschakeld.
Info
Na het inschakelen van het contact zijn de tractiecontrole
en het ABS weer actief.
7.10.10 "Drive Mod"
402432-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Drive Mod"
op het matrixdisplay verschijnt. Door het indrukken van de
SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNtoets door het menu navigeren. Met de
SETtoets kunnen op elkaar afgestemde instellingen van motor
en tractiecontrole worden geselecteerd.
SPORT gehomologeerd vermogen met zeer directe res-
pons, de tractiecontrole laat een hogere slip aan het ach-
terwiel toe
STREET gehomologeerd vermogen met evenwichtige
respons, de tractiecontrole laat een normale slip aan het
achterwiel toe
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
68
RAIN gereduceerd, gehomologeerd vermogen voor betere
rijbaarheid, de tractiecontrole laat een normale slip aan
het achterwiel toe
OFFROAD (optioneel) gereduceerd, gehomologeerd ver-
mogen voor betere rijbaarheid, de tractiecontrole laat een
hogere slip aan het achterwiel toe
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
69
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
70
7.10.11 Menu-overzicht
F00707-01
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
71
"KTM"-startscherm
Menutoetsen
"Favorites"
"Trip 1"
"Trip 2"
"General Info"
"Set Favorites"
"Settings"
"Warning" (alleen actief, als er meldingen zijn)
"Heating" (optioneel)
"MTC/ABS"
"Drive Mod"
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
72
7.10.12 "Language"
402431-10
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
Door de SETknop nog een keer in te drukken de taal selecte-
ren.
De menutalen zijn Engels US, Engels UK, Duits, Italiaans, Frans
en Spaans.
7.10.13 "Distance"
402431-11
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Distance" het matrixdis-
play met een zwarte achtergrond wordt weergegeven. Door nog
een keer op de SETknop te drukken, wordt de eenheid inge-
steld.
De eenheid kilometer "km" of mijl "mi" voor de afstand selecteren.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
73
7.10.14 "Temp"
402431-12
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Temp" het matrixdisplay
met een zwarte achtergrond wordt weergegeven. Door nog een
keer op de SETknop te drukken, wordt de eenheid ingesteld.
De eenheid "°C" of "°F" voor de temperatuurindicatie selecteren.
7.10.15 "Pressure"
402431-13
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Pressure" het matrixdis-
play met een zwarte achtergrond wordt weergegeven. Door nog
een keer op de SETknop te drukken, wordt de eenheid inge-
steld.
De eenheid "bar" of "psi" selecteren.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
74
7.10.16 "Fuel Cons"
402431-14
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Fuel Cons" op het matrix-
display met een zwarte achtergrond wordt weergegeven. Door
nog een keer op de SETknop te drukken, wordt de eenheid
ingesteld.
Eén van de mogelijke verbruiksindicaties selecteren.
7.10.17 "Clock/Date"
M00925-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Clock/Date" op het matrix-
display met een zwarte achtergrond wordt weergegeven. Door
de SETknop nog eens in te drukken, wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNknop door het menu navigeren. Met de
SETknop wordt de tijd of de datum ingesteld.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
75
Als de 12V-accu gedemonteerd was, moeten tijd en datum op het
matrixdisplay opnieuw worden ingesteld.
7.10.18 "Shift Light"
M00926-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Shift Light" op het matrix-
display met een zwarte achtergrond wordt weergegeven. Door
de SETknop nog eens in te drukken, wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNknop functie selecteren. Met de SETknop
wordt het toerental voor de schakelindicator ingesteld.
Als het motortoerental "RPM 1" bereikt, knippert de schakelindica-
tor.
Als het motortoerental "RPM 2" bereikt, brandt het schakellicht.
Functie "Shift Light" in- of uitschakelen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
76
7.10.19 "Heat Grip" (optioneel)
L01439-15
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Heat Grip" op het matrix-
display met een zwarte achtergrond wordt weergegeven. Door
nog een keer op de SETknop te drukken, wordt het menu voor
handgreepverwarming in- of uitgeschakeld.
Menu voor handgreepverwarming in- of uitschakelen.
7.10.20 "DRL"
L01439-16
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op
het matrixdisplay verschijnt. Door de SETknop in te drukken,
wordt het menu geopend.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
77
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDagrijlicht is bij slecht zicht
geen vervanging voor dimlicht.
Bij zeer slecht zicht door mist, sneeuw of regen kan
de automatische omschakeling tussen dagrijlicht en
dimlicht slechts beperkt ter beschikking staan.
Steeds controleren of de juiste verlichting is gese-
lecteerd.
Dagrijlicht voor het rijden of bij stilstand via het
menu uitschakelen, zodat het dimlicht permanent
is ingeschakeld.
Houdt u zich aan de wettelijke vereisten voor het
dagrijlicht.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "DRL" het matrixdisplay
met een zwarte achtergrond wordt weergegeven. Door nog een
keer op de SETknop te drukken, wordt het dagrijlicht in- of
uitgeschakeld.
Dagrijlicht in- of uitschakelen.
8 ERGONOMIE
78
8.1 Stuurstand
401666-11
De boringen op de stuuradapter zijn op een afstand
A
van het
midden geplaatst.
Afstand boringen
A
3,5 mm
Het stuur kan in verschillende twee standen worden gemonteerd.
Daardoor kan het stuur in de voor de bestuurder meest aangename
stand worden gezet.
8.2 Stuurstand instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen gerepareerd stuur vormt een veiligheidsrisico.
Als het stuur werd verbogen of uitgelijnd, treedt materiaalmoeheid op. Hierdoor kan het stuur breken.
Vervang het stuur, als het stuur is verbogen of beschadigd.
ERGONOMIE 8
79
308080-01
Schroeven
1
verwijderen. Stuurplaten verwijderen. Stuur ver-
wijderen en opzij leggen.
Info
Componenten door afdekken tegen beschadiging
beschermen.
Kabels en leidingen niet knikken.
Schroeven
2
verwijderen. Stuuradapters verwijderen.
Stuuradapters in de gewenste stand zetten. Schroeven
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuur-
adapter
M10 40 Nm
Loctite
®
243™
Info
Stuuradapters links en rechts gelijkmatig positioneren.
Stuur positioneren.
Info
Erop letten dat de kabels en leidingen correct worden
gelegd.
Stuurplaten positioneren. Schroeven
1
monteren en gelijk-
matig vastdraaien.
8 ERGONOMIE
80
Voorgeschreven waarde
Schroef stuurklem-
men
M8 20 Nm
Info
Op gelijkmatige spleetmaten letten.
8.3 Windscherm instellen
F00641-10
De spanhendel
1
in richting van de pijl trekken.
Het windscherm is ontgrendeld.
ERGONOMIE 8
81
F00688-10
Windscherm in de gewenste stand zetten.
F00641-11
De spanhendel
1
in richting van de pijl duwen.
Het windscherm is vergrendeld.
8 ERGONOMIE
82
8.4 Uitgangspositie koppelingshendel instellen
F00643-10
Uitgangspositie van de koppelingshendel met de
stelschroef
1
aanpassen aan de grootte van de hand.
Info
Als de stelschroef met de klok mee wordt gedraaid,
komt de koppelingshendel dichter bij het stuur te
staan.
Als de stelschroef tegen de klok in wordt gedraaid,
komt de koppelingshendel verder van het stuur af te
staan.
Het instelbereik is beperkt.
Stelschroef alleen met de hand draaien, geen geweld
gebruiken.
Niet instellen tijdens het rijden.
ERGONOMIE 8
83
8.5 Uitgangspositie van de handremhendel instellen
F00644-10
Uitgangspositie van de remhendel met het stelwiel
1
aan de
grootte van de hand aanpassen.
Info
Remhendel naar voren duwen en stelwiel draaien.
Niet instellen tijdens het rijden.
8.6 Bestuurdersvoetsteunen
F00645-10
De bestuurdersvoetsteunen kunnen in twee standen worden
gemonteerd.
Mogelijke toestanden
Bestuurdersvoetsteunen laag
A
Bestuurdersvoetsteunen hoog
B
8 ERGONOMIE
84
8.7 Voetsteunen instellen
Info
De werkstappen aan de voetsteunhouders zijn links en rechts gelijk.
F00646-10
Schroef
1
verwijderen.
Rempedaal zwenkt tot de aanslag naar boven.
M00882-10
Splint
2
met schijf
3
verwijderen.
Pen
4
voorzichtig van de bestuurdersvoetsteun verwijderen.
Info
De veer staat onder hoge spanning en kan bij het ver-
wijderen van de pen eruit springen.
Bestuurdersvoetsteun met veer
5
eraf halen.
ERGONOMIE 8
85
M00883-10
Schroeven
6
verwijderen.
M00884-10
Voetsteunhouder op de gewenste stand instellen.
8 ERGONOMIE
86
M00883-10
Schroeven
6
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef voet-
steunhouder
voor
M8 25 Nm
Loctite
®
243™
M00882-10
Bestuurdersvoetsteun met veer
5
en bout
4
monteren.
Tang voor voetsteunveer (58429083000)
Schijf
3
en splint
2
monteren.
ERGONOMIE 8
87
F00646-10
Rempedaal positioneren.
Schroef
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef kogel-
scharnier druk-
stang op rempe-
daalcilinder
M6 10 Nm
Loctite
®
243™
8.8 Uitgangspositie versnellingshendel controleren
Info
De versnellingshendel mag bij het rijden in de uitgangspositie niet tegen de laars liggen.
Als de versnellingshendel steeds tegen de laars ligt, wordt de versnelling teveel belast.
8 ERGONOMIE
88
00
0
AA
400692-10
In de rijpositie op het voertuig gaan zitten en de afstand
A
tussen de bovenkant van de laars en de versnellingshendel
meten.
Afstand versnellingshendel
tot bovenkant laars
10 20 mm
» Als de afstand niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Uitgangspositie van de versnellingshendel instellen.
( pag. 88)
8.9 Uitgangspositie van de versnellingshendel instellen
402299-12
Schroef
1
met ringen verwijderen en versnellingshendel
2
eraf halen.
ERGONOMIE 8
89
0
0
AA
402300-10
Vertanding
A
van versnellingshendel en schakelas reinigen.
Versnellingshendel in de gewenste positie op de schakelas ste-
ken en de tanden laten grijpen.
Info
Het instelbereik is beperkt.
De versnellingshendel mag bij het schakelen de voer-
tuigcomponenten niet raken.
Schroef
1
met ringen monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef versnel-
lingshendel
M6 15 Nm
Loctite
®
243™
8 ERGONOMIE
90
8.10 Uitgangspositie van het rempedaal instellen
M00885-10
Veer
1
losmaken.
Moer
2
losdraaien.
Schroef
3
verwijderen.
Voor de individuele aanpassing van de uitgangspositie van het
rempedaal kogelscharnier
4
draaien.
Info
Het instelbereik is beperkt.
Minimaal 5 schroefgangen moeten in het kogelschar-
nier ingeschroefd zijn.
Kogelscharnier
4
tegenhouden en moer
2
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende moeren
chassis
M6 10 Nm
Schroef
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef kogel-
scharnier druk-
stang op rempe-
daalcilinder
M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Veer
1
vasthaken.
INBEDRIJFSTELLING 9
91
9.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfstelling
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zich-
zelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede
broek en jas met bescherming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke
voorschriften.
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
9 INBEDRIJFSTELLING
92
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden.
Inrijfase 200 km
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken.
De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen.
Info
Houd er bij het gebruik van het voertuig rekening mee dat andere mensen last kunnen hebben van over-
matig lawaai.
Zorg ervoor dat de werkzaamheden van de controle voor de verkoop worden uitgevoerd door een geautoriseerde
KTM-garage.
U ontvangt het leveringsdocument en het service- en garantieboekje bij de overdracht van het voertuig.
Voordat u voor het eerst gaat rijden, moet u de volledige bedieningshandleiding goed doorlezen.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningselementen.
Stel de motorfiets in op uw behoeften zoals beschreven in het hoofdstuk Ergonomie.
INBEDRIJFSTELLING 9
93
Raak gewend aan het rijgedrag van de motorfiets op een geschikte ondergrond voordat u een langere rit
maakt. Probeer ook eens zo langzaam mogelijk te rijden en staand te rijden, zodat u meer gevoel voor de
motorfiets krijgt.
Houd tijdens het rijden het stuur met beide handen vast en laat de voeten op de voetsteunen rusten.
Motor inrijden. ( pag. 93)
9.2 Motor inrijden
Tijdens de inrijperiode het aangegeven motortoerental niet overschrijden.
Voorgeschreven waarde
Maximaal motortoerental (1090 Adventure S EU)
Tijdens de eerste: 1.000 km 6.500 1/min
Na de eerste: 1.000 km 10.050 1/min
Maximaal motortoerental (1090 Adventure L EU)
Tijdens de eerste: 1.000 km 6.500 1/min
Na de eerste: 1.000 km 8.500 1/min
Vol gas geven vermijden!
Info
Als het maximale motortoerental voor de eerste servicebeurt wordt overschreden, gaat de schakelindi-
cator knipperen.
9 INBEDRIJFSTELLING
94
9.3 Voertuig beladen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTotaal gewicht en aslasten beïnvloeden het rijgedrag.
Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de
bestuurder en passagier met beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Overschrijd het hoogst toegestane totaalgewicht en de aslasten niet.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerkeerde montage van de koffer of de tanktas heeft invloed op het rijgedrag.
De koffer en tanktas volgens de gegevens van de fabrikant monteren en vastmaken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag bij hoge snelheid.
De snelheid aanpassen aan de extra belasting. Rijd langzamer als uw motorfiets is beladen met kof-
fers of andere bagage.
Maximumsnelheid met bagage 150 km/h
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor overbelasting raakt het koffersysteeem beschadigd.
Bij het monteren van een koffer altijd de fabrikantgegevens betreffende de maximale last in acht
nemen.
INBEDRIJFSTELLING 9
95
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage beperkt de zichtbaarheid.
Als het achterlicht is afgedekt bent u, vooral als het donker is, slechter zichtbaar voor andere verkeer-
deelnemers.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHoge belading verandert het rijgedrag en verlengt de remweg.
De snelheid aan eventuele extra belading aanpassen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage heeft invloed op het rijgedrag.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor brandEen heet uitlaatsysteem kan de bagage doen verbranden.
De bagage zo bevestigen, dat deze niet aan het hete uitlaatsysteem kan verbranden of schroeien.
Wanneer bagage wordt meegenomen, moet deze zo veel mogelijk in het midden van het voertuig veilig worden
vastgezet en het gewicht moet gelijkmatig zijn verdeeld over het voor- en achterwiel.
Het maximaal toegestane totaalgewicht en de maximaal toegestane aslasten aanhouden.
9 INBEDRIJFSTELLING
96
Voorgeschreven waarde
Maximaal toegestaan totaalgewicht 450 kg
Hoogst toegestane asbelasting voor 175 kg
Maximaal toegestane asbelasting achter 300 kg
RIJ-INSTRUCTIES 10
97
10.1 Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstelling
Info
Voordat u gaat rijden, controleren of het voertuig in een goede staat is en of er veilig mee kan worden gere-
den.
Bij het rijden moet het voertuig technisch in een onberispelijke staat zijn.
H02217-01
Motoroliepeil controleren. ( pag. 236)
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren.
( pag. 167)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren.
( pag. 172)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 171)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 175)
Controleren of het remsysteem goed werkt.
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren.
( pag. 230)
Vervuiling van de ketting controleren. ( pag. 129)
Kettingspanning controleren. ( pag. 131)
Bandentoestand controleren. ( pag. 191)
Bandenspanning controleren. ( pag. 193)
Controleren of alle bedieningselementen goed zijn ingesteld en
soepel bewegen.
Werking van de elektrische installatie controleren.
10 RIJ-INSTRUCTIES
98
Controleren of de bagage correct is bevestigd.
Instelling achteruitkijkspiegel controleren.
Brandstofvoorraad controleren.
10.2 Starten
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg
hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenElektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbre-
kende 12V-accu beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege 12V-accu of zonder 12V-accu gebruiken.
Aanwijzing
MotorschadeHoge toerentallen bij koude motor hebben een negatief effect op de levensduur van de motor.
Rij de motor altijd met een laag toerental warm.
RIJ-INSTRUCTIES 10
99
M00887-01
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
Contact inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de
stand ON draaien.
Na het inschakelen van het contact is gedurende ongeveer
2 seconden het geluid van de werkende brandstofpomp
te horen. Tegelijkertijd wordt de functiecontrole van het
gecombineerde instrument uitgevoerd.
Het ABScontrolelampje gaat branden en gaat na het
beginnen met rijden weer uit.
Versnelling in stationair schakelen.
Het groene stationair-controlelampje brandt.
M00886-01
E-startknop indrukken.
10 RIJ-INSTRUCTIES
100
Info
E-startknop pas indrukken als de functiecontrole van
het gecombineerde instrument is afgerond.
Tijdens het starten GEEN gas geven. Als er tijdens het
starten gas wordt gegeven, wordt geen brandstof inge-
spoten door het motormanagementsysteem en daardoor
slaat de motor niet aan.
Maximaal 5 seconden de e-startknop indrukken. Tot
de volgende startpoging minimaal 5 seconden wachten.
Deze motorfiets is uitgerust met een veiligheidsstart-
systeem. De motor kan alleen worden gestart als de
versnelling in vrij is geschakeld of als bij geschakelde
versnelling de koppelingshendel is getrokken. Als u met
uitgeklapte zijstandaard naar een versnelling schakelt,
blijft de motor stilstaan.
Motorfiets van de zijstandaard nemen.
10.3 Optrekken
Koppelingshendel trekken, in de 1e versnelling zetten, koppelingshendel langzaam vrijgeven en tegelijkertijd
voorzichtig gas geven.
RIJ-INSTRUCTIES 10
101
10.4 Schakelen, rijden
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBij een abrupte verandering van de belasting kunt u de controle over de motor-
fiets verliezen.
Abrupte lastverplaatsing en hard remmen vermijden.
De snelheid aan de gewijzigde rijwegsituatie aanpassen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTerugschakelen bij een hoog motortoerental blokkeert het achterwiel en overbe-
last de motor.
Schakel bij een hoog toerental niet terug naar een lagere versnelling.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde contactsleutelstand zorgt voor storingen.
De contactsleutelstand tijdens het rijden niet veranderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet uitvoeren van instellingen aan het voertuig leidt af van het verkeer.
Instelwerkzaamheden aan een stilstaand voertuig uitvoeren.
10 RIJ-INSTRUCTIES
102
Waarschuwing
Gevaar voor letselDoor verkeerd gedrag kan de passagier van de motorfiets vallen.
Zorg ervoor dat de passagier correct op de buddyseat zit, de voeten op de buddyseatvoetsteunen van
de passagier zet en zich aan de bestuurder of grepen vasthoudt.
Neem hierbij ook de in uw land geldende voorschriften over de minimumleeftijd voor passagiers in
acht.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRiskant rijgedrag vormt een groot risico.
Volg de verkeersregels en rijd defensief en anticiperend, om gevaren zo vroeg mogelijk te herkennen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenKoude banden hebben minder grip.
De eerste kilometers rustig en voorzichtig rijden, tot de banden op temperatuur zijn.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden.
Inrijfase 200 km
RIJ-INSTRUCTIES 10
103
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTotaal gewicht en aslasten beïnvloeden het rijgedrag.
Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de
bestuurder en passagier met beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Overschrijd het hoogst toegestane totaalgewicht en de aslasten niet.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage heeft invloed op het rijgedrag.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor een val kan het voertuig sterker beschadigd raken dan eerst het geval lijkt.
Het voertuig na een val op dezelfde wijze als voor ingebruikname controleren.
Aanwijzing
MotorschadeOngefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect op de levensduur van de motor.
Zonder luchtfilter dringen stof en vuil in de motor.
Gebruik het voertuig nooit zonder luchtfilter.
10 RIJ-INSTRUCTIES
104
Aanwijzing
MotorschadeBij oververhitting raakt de motor beschadigd.
Stop onmiddellijk volgens de verkeersregels en schakel de motor uit wanneer de waarschuwing voor de koel-
middeltemperatuur verschijnt.
Laat de motor en het koelsysteem afkoelen.
Controleer resp. corrigeer het koelmiddelpeil bij afgekoeld koelsysteem.
Info
Als er tijdens het rijden ongewone geluiden optreden, meteen stoppen, de motor uitzetten en contact
opnemen met een geautoriseerde KTM-garage.
402299-11
Als de omstandigheden het toestaan (helling, rijsituatie e.d.),
kunt u naar hogere versnellingen schakelen.
Gas terugnemen, gelijktijdig koppelingshendel trekken, naar
volgende versnelling schakelen, koppelingshendel vrijgeven en
gas geven.
Info
De posities van de 6 voorwaartse versnellingen zijn
weergegeven op de afbeelding. De vrije stand bevindt
zich tussen de 1e en 2e versnelling. De 1e versnelling
is de start- of bergversnelling.
Nadat met een volledig opengedraaide gashendel de maximale
snelheid is bereikt, deze tot ¾ gas terugdraaien. Pas uw snel-
RIJ-INSTRUCTIES 10
105
heid aan de weggesteldheid en weersituatie aan. De snelheid
verlaagt nauwelijks, maar er wordt aanmerkelijk minder brand-
stof verbruikt.
Slechts zo veel gas geven als de rijbaan en de weersomstandig-
heden toestaan. Vooral in bochten mag niet worden geschakeld
en slechts voorzichtig gas worden gegeven.
Voor het terugschakelen van de motorfiets indien nodig afrem-
men en tegelijkertijd gas terugnemen.
Koppelingshendel trekken en in een lagere versnelling schake-
len, koppelingshendel langzaam vrijgeven en gas geven of nog
een keer schakelen.
Als de motor bijvoorbeeld afslaat bij een kruising, hoeft u
alleen de koppelingshendel te trekken en de e-startknop in
te drukken. De versnelling hoeft niet in stationair te worden
geschakeld.
Zet de motor uit als het voertuig langere tijd met stationair toe-
rental draait of stilstaat.
Als tijdens het rijden het waarschuwingslampje oliedruk
begint te branden, moet u meteen stoppen en de motor uit-
schakelen. Contact opnemen met geautoriseerde KTM-garage.
Als tijdens het rijden het storinglampje gaat branden, moet
u meteen stoppen, de motor uitzetten en contact opnemen
met een geautoriseerde KTM-garage.
10 RIJ-INSTRUCTIES
106
Info
Via het knipperritme kan een tweecijferig getal ontcij-
ferd worden. Dit wordt de knippercode genoemd. De
knippercode geeft aan welke component een storing
heeft.
Als tijdens het rijden het algemene waarschuwingslampje
gaat branden, toont het matrixdisplay 10 seconden een mel-
ding.
Info
Bijzonder belangrijke meldingen worden in het
menu "Warning" opgeslagen.
Verschijnt de waarschuwing voor glad wegdek op het gecom-
bineerde instrument, dan is ijzel mogelijk. De snelheid aanpas-
sen aan de gewijzigde situatie.
10.5 Afremmen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaketten en remschijven te drogen en vuil te verwijderen.
RIJ-INSTRUCTIES 10
107
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen poreus drukpunt van voor- en/of achterwielrem vermindert de remwerking.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken.
De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHoger totaal gewicht verlengt de remweg.
Hou rekening met een langere remweg, als u met een passagier of met bagage rijdt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenStrooizout op de straat belemmert het remsysteem.
Meerdere keren voorzichtig remmen om strooizout van de remplaketten en remschijven te verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenABS kan de remweg in bepaalde situaties verlengen.
Pas de remwijze aan de rijsituatie en rijwegsituatie aan.
10 RIJ-INSTRUCTIES
108
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor te sterk afremmen blokkeren de wielen.
De werking van het ABS kan alleen worden gegarandeerd, indien ABS is ingeschakeld.
ABS ingeschakeld laten om de beschermende functie te gebruiken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRijhulpvoorzieningen kunnen ongevallen alleen binnen de fysieke grenzen verhin-
deren.
Extreme rijsituaties zoals bagage met hoog zwaartepunt, wisselende straatoppervlakken, steile hellingen
of hard remmen zonder ontkoppelen kunnen niet altijd worden gecompenseerd.
Pas het rijgedrag aan de toestand van de rijweg en uw rijvaardigheden aan.
Voor het remmen gas terugnemen en tegelijkertijd remmen met de voorwiel- en achterwielrem.
Info
Met ABS kan zowel bij een volledige afremming als bij een slecht contact met de ondergrond op zan-
dige, natte of gladde ondergrond de volledige remkracht worden gebruikt, zonder het risico te lopen
dat de wielen blokkeren.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet achterwiel kan door de motorremwerking blokkeren.
Trek aan de koppelingshendel wanneer u vol remt, een noodstop maakt of wanneer u op gladde
ondergrond afremt.
RIJ-INSTRUCTIES 10
109
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSchuine stand of zijdelings afhellende ondergrond vermindert de maximaal
mogelijke vertraging.
Beëindig het remmen indien mogelijk voordat u een bocht inrijdt.
Het remmen moet altijd voor het begin van de bocht zijn afgerond. Afhankelijk van de snelheid naar een
lagere versnelling schakelen.
Tijdens langdurig bergaf rijden de remwerking van de motor gebruiken. Daarvoor een of twee versnellingen
terugschakelen, maar daarbij de motor niet overbelasten. Zo moet aanzienlijk minder worden geremd en raakt
het remsysteem niet oververhit.
10.6 Stoppen, parkeren
Waarschuwing
Gevaar voor letselOnbevoegd handelende personen vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Laat het voertuig nooit zonder opzicht achter, als de motor loopt.
Beveilig het voertuig tegen gebruik door onbevoegden.
Blokkeer het stuur en verwijder de contactsleutel als u het voertuig onbeheerd achterlaat.
10 RIJ-INSTRUCTIES
110
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer
heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze
voertuigcomponenten zijn afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Aanwijzing
MateriaalschadeEen onjuiste handelwijze bij parkeren beschadigt het voertuig.
Als het voertuig wegrolt of omvalt, kan aanzienlijke schade ontstaan.
De onderdelen voor parkeren van het voertuig zijn alleen berekend op het voertuiggewicht.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Zorg ervoor dat niemand op het voertuig gaat zitten wanneer het voertuig op de standaard staat.
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
Motorfiets afremmen.
Versnelling in stationair schakelen.
Contact uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF draaien.
RIJ-INSTRUCTIES 10
111
Info
Als de motor met de noodstopschakelaar is uitgeschakeld en op het contactslot het contact ingescha-
keld blijft, wordt de stroomvoeding van de meeste stroomverbruikers niet onderbroken. Daardoor raakt
de 12V-accu leeg. De motor dus altijd met het contactslot uitzetten, de noodstopschakelaar is uitslui-
tend bestemd voor noodsituaties.
Motorfiets parkeren op vaste ondergrond.
Zijstandaard met de voet helemaal naar voren zwenken en met het voertuig belasten.
Het stuur blokkeren. Daarvoor het stuur naar links draaien, de zwarte contactsleutel in de stand OFF indruk-
ken en in de stand LOCK draaien. Om het vergrendelen in de stuurblokkering gemakkelijker te maken, het
stuur iets heen en weer bewegen. Zwarte contactsleutel eruit trekken.
10.7 Transporteren
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
10 RIJ-INSTRUCTIES
112
401475-01
Motor uitzetten.
Motorfiets met spanriemen of andere geschikte bevestigings-
middelen beveiligen tegen omvallen en wegrollen.
10.8 Brandstof tanken
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
RIJ-INSTRUCTIES 10
113
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als
brandstof in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor een slechte brandstofkwaliteit vervuilt het brandstoffilter.
In sommige landen en regio's is de beschikbare brandstofkwaliteit en -reinheid eventueel onvoldoende. Dit leidt
tot problemen in het brandstofsysteem.
Tank uitsluitend schone brandstof die aan de aangegeven norm voldoet. (De geautoriseerde KTM-garage is u
graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
10 RIJ-INSTRUCTIES
114
A00457-10
Motor uitzetten.
Tankdop openen. ( pag. 40)
Brandstoftank tot maximaal aan de onderkant
A
van de vul-
opening met brandstof vullen.
Brandstoftankvolume
totaal ca.
23 l Brandstof super
loodvrij (ROZ 95)
( pag. 277)
Tankdop sluiten. ( pag. 42)
SERVICESCHEMA 11
115
11.1 Extra informatie
Voor alle verdergaande werkzaamheden, die resulteren uit de verplichte werkzaamheden resp. de aanbevolen
werkzaamheden, moet een extra opdracht worden verstrekt, die ook apart in rekening wordt gebracht.
Afhankelijk van de lokale gebruiksomstandigheden kunnen in uw land afwijkende service-intervallen gelden.
In het kader van technische ontwikkelingen kunnen intervallen en omvang van afzonderlijke servicebeurten ver-
anderen. Het meest recente serviceschema vindt u altijd op KTM Dealer.net. Uw geautoriseerde KTM-dealer advi-
seert u graag.
11.2 Verplichte werkzaamheden
om de twee jaar
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitlezen.
Werking van de elektrische installatie controleren.
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. ( pag. 237)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 171)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 175)
Remschijven controleren. ( pag. 166)
Remkabels controleren op beschadiging en dichtheid.
Remvloeistof van de voorwielrem verversen.
11 SERVICESCHEMA
116
om de twee jaar
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Remvloeistof van de achterwielrem verversen.
Vloeistof van de hydraulische koppeling verversen.
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 167)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 172)
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling controleren/corrigeren. ( pag. 139)
Schokdemper en voorvork controleren op lekkages. Service afhankelijk van behoefte en
gebruiksdoel uitvoeren.
Vuilschrapers van de vorkpoten reinigen. ( pag. 155)
Speling balhoofdlager controleren. ( pag. 141)
Bandentoestand controleren. ( pag. 191)
Bandenspanning controleren. ( pag. 193)
Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren. ( pag. 135)
Kettingspanning controleren. ( pag. 131)
Bougies vervangen (luchtfilter gedemonteerd).
Klepspeling controleren (luchtfilter en bougies gedemonteerd).
SLS-membraankleppen vervangen.
SERVICESCHEMA 11
117
om de twee jaar
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Kabels controleren op beschadiging en legging zonder knikken. (brandstoftank gedemon-
teerd)
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren. ( pag. 230)
Luchtfilter vervangen. Luchtfilterbak reinigen.
Brandstofdruk controleren.
Koplampinstelling controleren. ( pag. 220)
Controleren of de radiateurventilator werkt.
Eindcontrole: controleren of het voertuig verkeersveilig is en een proefrit maken.
Na proefrit foutgeheugen uitlezen met KTM-diagnosetool.
Serviceweergave met KTM-diagnosetool resetten.
Service in KTM Dealer.net invoeren en noteren in het service- & garantieboekje.
Eenmalig interval
Periodiek interval
11 SERVICESCHEMA
118
11.3 Aanbevolen werkzaamheden
om de vier jaren
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Frame controleren.
Achterbrug controleren.
Olievernevelaar voor koppelingssmering controleren/reinigen.
Achterbruglager op speling controleren.
Wiellager op speling controleren.
Alle bewegende onderdelen (bijv. zijstandaard, hendels, ketting, ...) smeren en controle-
ren of ze gemakkelijk bewegen.
Aftapslangen legen.
Alle slangen (bijv. brandstof, radiateur, ontluchting, aftapslangen, ...) en manchet-
ten controleren op scheuren, dichtheid en correcte legging.
Controleren of de schroeven en moeren goed vastzitten.
Koelmiddel verversen.
Antivries controleren.
Eenmalig interval
Periodiek interval
CHASSIS AFSTELLEN 12
119
12.1 Uitgaande demping schokdemper instellen
Voorzichtig
Gevaar voor letselDelen van de schokdemper worden rondgeslingerd, als de schokdemper onvakkundig
uit elkaar wordt genomen.
De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof.
Let op de aangegeven beschrijving. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
F00642-10
Stelschroef
1
met de klok mee draaien tot de laatste voel-
bare klik.
Afhankelijk van het schokdempertype een aantal klikken tegen
de klok in draaien.
Voorgeschreven waarde
Uitgaande demping
Standaard 12 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien
tegen de klok in verlaagt de demping bij het uitveren.
12 CHASSIS AFSTELLEN
120
12.2 Veervoorspanning schokdemper instellen
F00647-10
Stelschroef
1
tot de aanslag tegen de klok in draaien.
Afhankelijk van het schokdempertype en het gebruik een aan-
tal slagen met de klok mee draaien.
Voorgeschreven waarde
Veervoorspanning
Standaard 2 omw
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de veervoorspanning,
draaien tegen de klok in verlaagt de veervoorspanning.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
121
13.1 Motorfiets met hefbok achter opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
402346-01
Montageadapter op achterbrug monteren.
Bevestiging achter in de hefbok plaatsen.
Montageadapter (61029955144)
Achterwielmontagebok (69329955000)
Motorfiets rechtop zetten, hefbok uitlijnen aan de achterbrug
met de adapters. Motorfiets opkrikken.
13.2 Motorfiets van hefbok achter nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
122
402029-10
Motorfiets borgen tegen omvallen.
Hefbok achter verwijderen en motorfiets op de zijstandaard
1
zetten.
Montageadapter van de achterbrug verwijderen.
13.3 Motorfiets met hefbok voor opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 121)
Kroonplaat onder demonteren. ( pag. 143)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
123
402345-01
Hoofdwerk
Stuur in de rechtuitstand zetten.
Hefbok voor met de adapters bij de vorkbuis aanbrengen.
Opnamebout (69329965030)
Voorwielmontagebok groot (69329965000)
Hefbok vooraan met de vorkpoten uitlijnen.
Info
Motorfiets altijd eerst achter opkrikken.
Motorfiets voor opkrikken.
13.4 Motorfiets van hefbok voor nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
124
402777-01
Hoofdwerk
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Hefbok voor verwijderen.
Nawerk
Kroonplaat onder monteren. ( pag. 144)
13.5 Motorfiets met montagestandaard (ingestoken) opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
125
F00690-10
Bestuurdersvoetsteunen omhoog klappen en vastzetten.
Montagestandaard
1
met kunststofbus in de opening van de
achterbrugbout laten grijpen.
Montagebok (62529055200)
Info
Passende hoogte en breedte van de montagestandaard
instellen.
Motorfiets opkrikken.
Controleren of de montagestandaard goed zit.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
126
13.6 Motorfiets van montagestandaard (ingestoken) nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
127
F00690-11
Motorfiets borgen tegen omvallen.
Speciaal gereedschap
1
verwijderen.
Montagebok (62529055200)
Info
Om geen componenten te beschadigen, de motorfiets
langzaam van de montagebok nemen.
De hulp van een tweede persoon kan handig zijn.
Motorfiets op zijstandaard zetten.
Vastzetting bestuurdersvoetsteunen verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
128
13.7 Zadel verwijderen
F00651-10
De contactsleutel in het zadelslot
1
steken en 45° met de
klok mee draaien.
Zadel achter optillen, naar achteren trekken en naar boven toe
verwijderen.
De contactsleutel eruit trekken.
13.8 Zadel monteren
0
0
22 0
0
11
401677-10
Zadel met uitsteeksel
1
aan de brandstoftank vasthaken,
naar achteren neerlaten en naar voren schuiven.
De vergrendelingsbout
2
in het slothuis steken en het zadel
achter omlaag drukken tot de vergrendelingsbout hoorbaar
vastklikt.
Vervolgens controleren of het zadel correct is gemonteerd.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
129
13.9 Kettingvervuiling controleren
400678-01
Ketting controleren op grove vervuiling.
» Als de ketting erg vuil is:
Ketting reinigen. ( pag. 129)
13.10 Ketting reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSmeermiddel op de banden vermindert de grip van de banden.
Verwijder smeermiddel met een geschikt reinigingsmiddel van de banden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
130
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
De levensduur van de ketting is voor een groot deel afhankelijk van het onderhoud.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 121)
400725-01
Hoofdwerk
Grove vervuiling afspoelen met een zachte waterstraal.
Verbruikte smeerresten met een kettingreiniger verwijderen.
Kettingreinigingsmiddel ( pag. 281)
Na het drogen kettingspray aanbrengen.
Kettingspray Street ( pag. 281)
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 121)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
131
13.11 Kettingspanning controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede
transmissie- en achterwiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of
breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor
blokkeert het achterwiel of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 121)
401664-10
Hoofdwerk
Versnelling in stationair schakelen.
In het bereik vóór de kettinggeleiding de ketting omhoog
duwen en de kettingspanning
A
bepalen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
132
Info
Het bovenste deel van de ketting
B
moet daarbij
gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet
de meting op verschillende plekken van de ketting wor-
den herhaald.
Kettingspanning 40 45 mm
» Als de kettingspanning niet overeenkomt met de voorge-
schreven waarde:
Kettingspanning instellen. ( pag. 133)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 121)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
133
13.12 Kettingspanning instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede
transmissie- en achterwiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of
breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor
blokkeert het achterwiel of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 121)
Kettingspanning controleren. ( pag. 131)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
134
M00890-10
Hoofdwerk
Moer
1
losdraaien.
Moeren
2
losdraaien.
Kettingspanning door het draaien van de stelschroeven
3
links en rechts instellen.
Voorgeschreven waarde
Kettingspanning 40 45 mm
Stelschroeven
3
links en rechts zo draaien, dat de mar-
keringen aan de linker en rechter kettingspanner
4
in
dezelfde positie staan t.o.v. referentiemarkeringen
A
. Zo
is het achterwiel correct uitgelijnd.
Info
Het bovenste deel van de ketting moet daarbij gespan-
nen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet
de instelling op verschillende plekken van de ketting
worden gecontroleerd.
Moeren
2
vastdraaien.
Controleren of de kettingspanners
4
tegen de stelschroe-
ven
3
liggen.
Moer
1
vastdraaien.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
135
Voorgeschreven waarde
Moer steekas
achter
M25x1,5 90 Nm
Schroefdraad ingevet
Info
De kettingspanners
4
kunnen 180° worden gedraaid.
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 121)
13.13 Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 121)
100132-10
Hoofdwerk
Kettingwiel en ketting-aandrijfwiel op slijtage controleren.
» Als kettingwiel resp. ketting-aandrijfwiel zijn ingereden:
Aandrijfset vervangen.
Info
Ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en ketting moe-
ten altijd samen worden vervangen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
136
00
0
402479-10
Versnelling in stationair schakelen.
Aan het onderste deel van de ketting met het aangegeven
gewicht
A
trekken.
Voorgeschreven waarde
Gewicht voor meting van de
kettingslijtage
15 kg
De afstand
B
van 18 kettingschakels op het bovenste stuk
van de ketting meten.
Info
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet
de meting op verschillende plekken van de ketting wor-
den herhaald.
Maximale afstand
B
van
18 kettingschakels op het
langste stuk van de ketting
272 mm
»
Als de afstand
B
groter is dan de aangegeven maat:
Aandrijfset vervangen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
137
Info
Als een nieuwe ketting wordt gemonteerd,
moeten ook het kettingwiel en het
ketting-aandrijfwiel worden vervangen.
Nieuwe kettingen slijten op een oud, versleten
kettingwiel resp. ketting-aandrijfwiel sneller.
De ketting heeft om veiligheidsredenen geen
sluitschakel.
F00652-10
Glijblok aan de uitsparing op slijtage controleren.
Info
In de nieuwe toestand van het glijblok zijn de klinkna-
gels
1
tot de helft aan de onderkant
C
van de uit-
sparingen zichtbaar.
» Als de klinknagels van de ketting niet meer aan de onder-
kant van de uitsparing te zien zijn:
Glijblok vervangen.
Controleren of het glijblok goed vastzit.
» Als het glijblok loszit:
Schroeven van het glijblok vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef glijblok M5 5 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
138
401670-01
Kettinggeleiding controleren op slijtage.
» Als de kettinggeleiding is ingesleten:
Kettinggeleiding vervangen.
Controleren of de kettinggeleiding goed vastzit.
» Als de kettinggeleiding loszit:
Schroeven van de kettinggeleiding vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef kettingge-
leiding
M6 5 Nm
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 121)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
139
13.14 Vloeistofpeil hydraulische koppeling controleren/corrigeren
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de
ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
140
Info
Het vloeistofpeil stijgt naarmate de koppelingsplaten zijn versleten.
In geen geval remvloeistof DOT 5 gebruiken! Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd.
Afdichtingen en koppelingsleidingen zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen. Remvloeistof tast lak aan!
Gebruik alleen schone remvloeistof uit een gesloten verpakking!
F00653-10
Het aan het stuur gemonteerde reservoir van de hydraulische
koppeling in een horizontale positie zetten.
Schroeven
1
verwijderen.
Deksel
2
met membraan
3
verwijderen.
Vloeistofpeil controleren.
Vloeistofpeil lager dan
bovenkant van reservoir
4 mm
» Als het vloeistofpeil niet overeenkomt met de voorgeschre-
ven waarde:
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling corrigeren.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 279)
Deksel met membraan positioneren. Schroeven monteren en
vastdraaien.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
141
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met
water afspoelen.
13.15 Speling balhoofdlager controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerkeerde speling van het balhoofdlager beïnvloedt het rijgedrag negatief en
beschadigt componenten.
Corrigeer verkeerde speling van het balhoofdlager onmiddellijk. (De geautoriseerde KTM-garage is u
graag van dienst.)
Info
Als er gedurende langere tijd wordt gereden met speling in de balhoofdlagers, beschadigen de lagers en
daardoor ook de lagerzittingen in het frame.
Voorwerk
Motorfiets met montagestandaard (ingestoken) opkrikken.
( pag. 124)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
142
400738-11
Hoofdwerk
Voertuig aan de achterkant belasten.
Het voorwiel heeft geen contact met de bodem.
Stuur in de rechtuitstand zetten. Vorkpoten in rijrichting heen
en weer bewegen.
Er mag geen speling in de balhoofdlager te voelen zijn.
» Als er speling voelbaar is:
Speling balhoofdlager instellen.
Stuur over het gehele stuurbereik heen en weer bewegen.
Het stuur moet eenvoudig kunnen worden bewogen over het
gehele stuurbereik. Er mogen geen blokkeringen te voelen
zijn.
» Als er blokkeringen voelbaar zijn:
Speling balhoofdlager instellen.
Balhoofdlager controleren en indien nodig vervangen.
Motorfiets van montagestandaard (ingestoken) nemen.
( pag. 126)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
143
13.16 Kroonplaat onder demonteren
F00654-10
Schroeven
1
verwijderen.
Kroonplaatafdekking
2
iets neerlaten.
F00655-10
De stekkers
3
van de claxon loskoppelen.
Temperatuursensor
4
losmaken.
Kroonplaat verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
144
13.17 Kroonplaat onder monteren
F00655-11
De stekkers
1
van de claxon koppelen.
Temperatuursensor
2
vasthaken.
F00654-11
Kroonplaat
3
positioneren.
Schroeven
4
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende schroe-
ven chassis
M6 10 Nm
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
145
13.18 Zijbekleding voor demonteren
F00656-10
Schroef
1
verwijderen.
F00657-10
Schroeven
2
verwijderen.
Zijbekleding
3
verwijderen.
Werkstappen aan de andere kant herhalen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
146
13.19 Zijbekleding voor monteren
F00658-10
Zijbekleding in het gebied
A
onder de brandstoftankbekle-
ding positioneren.
F00659-10
Zijbekleding met het uitsteeksel
1
in de houder
2
hangen
en op de brandstoftank positioneren.
Uitsteeksel
3
in de boring positioneren.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
147
F00656-11
Schroef
4
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledings-
deel
M5 3,5 Nm
F00657-11
Schroeven
5
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledings-
deel
M5 3,5 Nm
Stappen aan de tegenoverliggende kant herhalen.
13.20 Maskerspoiler demonteren
Voorwerk
Zadel verwijderen. ( pag. 128)
Zijbekleding voor demonteren. ( pag. 145)
Brandstoftankbekleding demonteren. ( pag. 156)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
148
F00660-10
Hoofdwerk
Schroef
1
verwijderen.
F00661-10
Schroef
2
verwijderen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
149
F00692-10
Uitsteeksel
3
van de binnenbekleding losmaken.
F00691-01
Maskerspoiler naar de zijkant toe uit de bevestigingen trekken.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
150
F00663-10
Uitsteeksel
4
naar boven toe uit de houder
5
verwijderen.
Info
Op de kabel van de richtingaanwijzer letten.
F00664-10
Stekkerverbinding
6
loskoppelen.
Maskerspoiler met richtingaanwijzer verwijderen.
Stappen aan de tegenoverliggende kant herhalen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
151
13.21 Maskerspoiler monteren
F00664-11
Hoofdwerk
Stekkerverbinding
1
verbinden.
F00663-11
Uitsteeksel
2
in de houder
3
positioneren.
Info
Erop letten dat de kabel van de richtingaanwijzer cor-
rect wordt gelegd.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
152
F00691-02
Maskerspoiler vanaf de zijkant in de bevestigingen duwen.
F00692-11
Uitsteeksel
4
in de boring positioneren.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
153
F00661-11
Schroef
5
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef maskerspoi-
ler
M5x17 3,5 Nm
F00660-11
Schroef
6
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef maskerspoi-
ler
M5x17 3,5 Nm
Stappen aan de tegenoverliggende kant herhalen.
Nawerk
Brandstoftankbekleding monteren. ( pag. 158)
Zijbekleding voor monteren. ( pag. 146)
Zadel monteren. ( pag. 128)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
154
13.22 Spatbord voor demonteren
F00665-10
Houder
1
openen, remkabels en kabel losmaken.
Schroeven
2
verwijderen.
Spatbord naar voren verwijderen.
Info
Op de remkabels en de kabel letten.
13.23 Spatbord voor monteren
F00665-11
Spatbord positioneren.
Info
Op de plaatsing van de remleidingen en de kabel let-
ten.
Schroeven
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef spatbord M5x12 3,5 Nm
Remleidingen en kabels in houder
2
aanbrengen en de hou-
der sluiten.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
155
13.24 Vuilschrapers vorkpoten reinigen
Voorwerk
Spatbord voor demonteren. ( pag. 154)
F00689-10
Hoofdwerk
Vuilschraper
1
van beide vorkpoten omlaag schuiven.
Info
De vuilschrapers schrapen stof en grof vuil van de bin-
nenpoot af. In de loop van de tijd kan er vuil achter te
vuilschrapers terechtkomen. Als deze vervuiling niet
wordt verwijderd, kunnen de daarachter liggende olie-
keerringen gaan lekken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven
vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreini-
gingsmiddel.
Vuilschraper en de binnenpoot van de voorvork aan beide vork-
poten reinigen en smeren met olie.
Universele oliespray ( pag. 282)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
156
Vuilschrapers terugduwen in de inbouwpositie.
Overtollige olie verwijderen.
Nawerk
Spatbord voor monteren. ( pag. 154)
13.25 Brandstoftankbekleding demonteren
Voorwerk
Zadel verwijderen. ( pag. 128)
Zijbekleding voor demonteren. ( pag. 145)
F00666-10
Hoofdwerk
Schroef
1
verwijderen.
Schroef
2
verwijderen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
157
F00667-10
Schroef
3
verwijderen.
Schroef
4
verwijderen.
F00668-10
Schroef
5
verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
158
F00662-01
Til de brandstoftankbekleding aan de achterzijde op en verwij-
der deze naar voren.
13.26 Brandstoftankbekleding monteren
M00923-10
Hoofdwerk
Brandstoftankbekleding positioneren.
De lip
1
grijpt in onder de tank
2
.
Info
Op de afdichtlip en de ontluchtingsslangen letten.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
159
F00668-11
Schroef
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledings-
deel
M5 3,5 Nm
F00666-11
Schroef
4
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledings-
deel
M6 6 Nm
Schroef
5
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledings-
deel
M5 3,5 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
160
F00667-11
Schroef
6
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledings-
deel
M6 6 Nm
Schroef
7
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledings-
deel
M5 3,5 Nm
Nawerk
Zijbekleding voor monteren. ( pag. 146)
Zadel monteren. ( pag. 128)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
161
13.27 Windscherm demonteren
F00669-10
Schroeven
1
miet rubberen bussen verwijderen en het wind-
scherm
2
verwijderen.
13.28 Windscherm monteren
F00669-11
Windscherm
1
positioneren.
Schroeven
2
met rubberen bussen monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef windscherm M5 3,5 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
162
13.29 Motorbescherming demonteren
F00670-11
Schroeven
1
met bussen verwijderen en
motorbescherming
2
verwijderen.
13.30 Motorbescherming monteren
F00670-10
Motorbescherming
1
positioneren, schroeven
2
met bussen
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef motorbe-
scherming
M6 10 Nm
REMSYSTEEM 14
163
14.1 ABS / antiblokkeersysteem
0
0
33
0
0
22
0
0
11
0
0
22
401662-01
De ABS-module
1
bestaande uit hydraulische eenheid, ABS-
besturingsunit en retourpomp is onder het zadel geïnstalleerd. Er
bevindt zich een wieltoerentalsensor
2
aan het voor- en achter-
wiel.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVeranderingen aan het voertuig
beperken de functie van het ABS.
Laat het achterwiel bij vastgehouden voorwielrem
alleen doordraaien (burn out) als het ABS is
uitgeschakeld en nooit op de openbare weg.
Breng geen wijzigingen aan de veerweg aan.
Gebruik bij het remsysteem uitsluitend door KTM vrij-
gegeven en aanbevolen reserveonderdelen.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen
banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
Neem de aangegeven bandenspanning in acht.
Servicewerkzaamheden en reparaties moeten vakkun-
dig worden uitgevoerd. (De geautoriseerde KTM-garage
is u graag van dienst.)
14 REMSYSTEEM
164
Aanwijzing
Vervallen van de toelating op de openbare weg en de verzekering
Als het ABS compleet wordt uitgeschakeld, vervalt de toelating van
het voertuig voor de openbare weg.
Gebruik het voertuig alleen op afgezette trajecten en niet op de
openbare weg als het ABS compleet wordt uitgeschakeld.
Het ABS is een veiligheidssysteem, dat het blokkeren van de wie-
len bij het rechtuitrijden zonder inwerking van zijwaartse krachten
voorkomt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRijhulpvoorzieningen kunnen
ongevallen alleen binnen de fysieke grenzen verhinderen.
Extreme rijsituaties zoals bagage met hoog zwaartepunt,
wisselende straatoppervlakken, steile hellingen of hard
remmen zonder ontkoppelen kunnen niet altijd worden
gecompenseerd.
Pas het rijgedrag aan de toestand van de rijweg en uw
rijvaardigheden aan.
Het ABS werkt met twee onafhankelijk van elkaar werkende rem-
circuits (voorwiel- en achterwielrem). Als de ABS-besturingsunit
de blokkeerneiging van een wiel herkent, begint het ABS door het
REMSYSTEEM 14
165
regelen van de remdruk te werken. De regeling is merkbaar aan
een licht pulserende remhendel resp. licht pulserend rempedaal.
Het ABSwaarschuwingslampje
3
moet na het inschakelen van
het contact gaan branden en uitgaan wanneer het voertuig begint
te rijden. Als het lampje na het optrekken niet uitgaat of tijdens
het rijden brandt, duidt dit op een fout in het ABS-systeem. Het
ABS is dan niet meer actief en de wielen kunnen bij het remmen
blokkeren. Het remsysteem zelf blijft gewoon werken, alleen de
ABS-regeling valt uit.
Het ABSwaarschuwingslampje kan ook gaan branden als, in
extreme rijsituaties het toerental van het voor- en achterwiel
sterk van elkaar afwijkt, bijvoorbeeld bij een wheelie of als het
achterwiel doordraait. Daardoor wordt het ABS uitgeschakeld.
Om het ABS weer te activeren, moet het voertuig worden gestopt
en het contact worden uitgeschakeld. Als u weer met het
voertuig gaat rijden, wordt ook het ABS weer geactiveerd. Het
ABSwaarschuwingslampje gaat dan uit, als het voertuig begint te
rijden.
In het menu "MTC/ABS" kan het ABS met de hand uitgeschakeld
worden.
Info
Na het inschakelen van het contact is het ABS weer actief.
14 REMSYSTEEM
166
14.2 Remschijven controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remschijven verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remschijven onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage
is u graag van dienst.)
400618-10
Dikte van de remschijven voor en achter op meerdere plekken
van de remschijf op de maat
A
controleren.
Info
Door slijtage vermindert de dikte van de remschijf in
het bereik van het raakvlak
1
van de remplaketten.
Remschijven - slijtagegrens
voor 4 mm
achter 4,5 mm
» Als de dikte van de remschijven onder de voorgeschreven
waarde ligt.
Remschijven van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
Remschijven voor en achter op beschadiging, scheuren en ver-
vorming controleren.
REMSYSTEEM 14
167
» Als de remschijf beschadigd, gescheurd of vervormd is:
Remschijven van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
14.3 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
14 REMSYSTEEM
168
M00908-10
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizon-
taal zetten.
Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir
1
controleren.
»
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering
A
is
gedaald:
Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen.
( pag. 168)
14.4 Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
REMSYSTEEM 14
169
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de
ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
14 REMSYSTEEM
170
Info
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtin-
gen en remkabels zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Ervoor zorgen dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak
aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
Voorwerk
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 171)
F00671-10
Hoofdwerk
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizon-
taal zetten.
Schroeven
1
verwijderen.
Deksel
2
met membraan
3
verwijderen.
Remvloeistof tot de MAX-markering
A
bijvullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 279)
Deksel
2
met membraan
3
positioneren.
Schroeven
1
monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met
water afspoelen.
REMSYSTEEM 14
171
14.5 Remplaketten van de voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hier-
door vermindert de remwerking aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
Controleer de remplaketten regelmatig.
M00910-10
Alle remplaketten aan beide remzadels op minimale minimale
voeringdikte
A
controleren.
Minimale voeringdikte
A
1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
Alle remplaketten aan beide remzadels controleren op bescha-
diging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
14 REMSYSTEEM
172
14.6 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
F00672-10
Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir
1
controleren.
»
Als het vloeistofpeil de MIN-markering
A
heeft bereikt:
Remvloeistof van de achterwielrem bijvullen.
( pag. 173)
REMSYSTEEM 14
173
14.7 Remvloeistof achterwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de
ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
14 REMSYSTEEM
174
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtin-
gen en remkabels zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak
aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
Voorwerk
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 175)
REMSYSTEEM 14
175
F00673-10
Hoofdwerk
Schroefdop
1
met membraan
2
verwijderen.
Remvloeistof tot de MAX-markering
A
bijvullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 279)
Schroefdop
1
met membraan
2
monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met
water afspoelen.
14.8 Remplaketten achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
14 REMSYSTEEM
176
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hier-
door vermindert de remwerking aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
Controleer de remplaketten regelmatig.
F00700-10
Controleren of de remplaketten de minimale plaketdikte
A
hebben.
Minimale plaketdikte
A
1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren te herkennen zijn:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
WIELEN, BANDEN 15
177
15.1 Voorwiel demonteren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 121)
Kroonplaat onder demonteren. ( pag. 143)
Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 122)
M00914-10
Hoofdwerk
Schroef
1
verwijderen en wieltoerentalsensor
2
uit de
boring trekken.
15 WIELEN, BANDEN
178
M00915-10
Schroeven
3
aan beide remzadels verwijderen.
Remplaketten terugduwen op de remschijf door de remzadels
licht naar de zijkant te kantelen.
Remzadel voorzichtig naar achter van de remschijven trekken
en spanningsvrij aan de zijkant hangen.
Info
Remhendel bij verwijderde remzadels niet bedienen.
M00916-10
Schroef
4
enkele slagen losdraaien.
Schroeven
5
losdraaien.
Op de schroef
4
drukken om de steekas uit de asopname te
schuiven.
Schroef
4
verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven ver-
minderen de remwerking.
Leg het wiel altijd zodanig neer dat de remschijven
niet worden beschadigd.
Voorwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Voorwiel uit de
voorvork nemen.
WIELEN, BANDEN 15
179
Info
Remhendel niet bedienen als het voorwiel is gedemon-
teerd.
M00930-10
Afstandsbussen
6
verwijderen.
15.2 Voorwiel monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
15 WIELEN, BANDEN
180
M00930-11
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager voor vervangen.
Keerringen
1
en loopvlakken
A
van de afstandsbussen rei-
nigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 281)
S00776-10
De brede afstandsbus
2
in looprichting links plaatsen.
Info
Het ABSsensorwiel bevindt zich in de looprichting
links.
De smalle afstandsbus
3
in looprichting rechts plaatsen.
WIELEN, BANDEN 15
181
M00980-10
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven
vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreini-
gingsmiddel.
Schroef
4
en steekas
5
reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 281)
Voorwiel in voorvork tillen, positioneren en steekas erin zetten.
Info
Het ABSsensorwiel bevindt zich in de rijrichting links.
De pijl
B
moet in de looprichting wijzen.
De positie van de looprichtingindicatie op de banden
kan variëren.
Schroef
4
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steekas
voor
M25x1,5 45 Nm
Schroefdraad ingevet
15 WIELEN, BANDEN
182
M00915-12
Remzadels positioneren.
Remplaketten zijn correct gepositioneerd.
Schroeven
6
aan beide remzadels monteren, maar nog niet
vast aandraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef remza-
del voor
M10 45 Nm
Loctite
®
243™
Remhendel meerdere keren bedienen tot de remplaketten
tegen de remschijf liggen en een drukpunt aanwezig is. Rem-
hendel ingedrukt vastzetten.
Remzadels worden uitgelijnd.
Schroeven
6
aan beide remzadels vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef remza-
del voor
M10 45 Nm
Loctite
®
243™
Vastzetting van de remhendel verwijderen.
WIELEN, BANDEN 15
183
M00914-12
Wieltoerentalsensor
7
in de boring positioneren.
Schroef
8
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef wieltoeren-
talsensor voor
M6 10 Nm
Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 123)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 121)
M00916-12
Voorwielrem bedienen en voorvork enkele keren krachtig inve-
ren.
Vorkpoten worden uitgelijnd.
Schroeven
9
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef asopname M8 15 Nm
15.3 Achterwiel demonteren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 121)
15 WIELEN, BANDEN
184
M00917-01
Hoofdwerk
Remzadel met de hand naar de remschijf duwen om de rem-
zuigers naar achteren te drukken.
M00917-10
Schroef
1
verwijderen en wieltoerentalsensor
2
uit de
boring trekken.
WIELEN, BANDEN 15
185
F00716-10
Moer
3
verwijderen. Kettingspanner
4
verwijderen.
F00712-10
Steekas
5
slechts zo ver eruit trekken, dat het achterwiel
naar voren kan worden geschoven.
Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven. Ketting van
kettingwiel nemen en op kettingkast
6
wegleggen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door
beschadigde remschijven.
Het wiel altijd zo neerleggen, dat de remschijven
niet worden beschadigd.
Achterwiel vasthouden en steekas verwijderen. Achterwiel uit
de achterbrug nemen.
15 WIELEN, BANDEN
186
Info
Rempedaal niet intrappen als het achterwiel is gede-
monteerd.
Afstandsbus
7
verwijderen.
15.4 Achterwiel monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNa montage van het achterwiel remt de achterwielrem eerst niet.
Bedien de voetrem meerdere keren voor begin van de rit tot een vast drukpunt voelbaar is.
Hoofdwerk
Demperpakkingen van de achterwielnaaf controleren.
( pag. 189)
WIELEN, BANDEN 15
187
D03109-10
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager achter vervangen.
Keerring
1
en loopvlak
A
van de afstandsbus reinigen en
invetten.
Duurzaam vet ( pag. 281)
Steekas en moer reinigen en licht invetten.
Duurzaam vet ( pag. 281)
Demperpakkingen en kettingwieldragers aan het achterwiel
monteren.
Achterwiel in de achterbrug tillen en de remschijf in het rem-
zadel laten grijpen.
F00713-10
Steekas
2
monteren, maar niet tot de aanslag erin schuiven.
Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting op
het kettingwiel leggen.
15 WIELEN, BANDEN
188
F00714-10
Steekas tot de aanslag erin schuiven, kettingspanner
4
en
moer
5
monteren.
Info
Kettingspanners
3
en
4
in dezelfde stand monte-
ren.
Controleren of de kettingspanners tegen de stelschroeven lig-
gen.
Voorgeschreven waarde
De markeringen op de kettingspanners moeten links en
rechts in dezelfde positie ten opzichte van de referentiemar-
keringen
B
staan. Zo is het achterwiel correct uitgelijnd.
Moer
5
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer steekas
achter
M25x1,5 90 Nm
Schroefdraad ingevet
WIELEN, BANDEN 15
189
F00715-10
Wieltoerentalsensor
6
in de boring positioneren.
Schroef
7
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef wieltoeren-
talsensor achter
M6 10 Nm
Rempedaal meerdere keren bedienen tot de remplaketten
tegen de remschijf liggen en er een drukpunt aanwezig is.
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 121)
15.5 Demperpakkingen van de achterwielnaaf controleren
Info
De kracht van de motor wordt door het kettingwiel via 6 demperpakkingen overgebracht op het achterwiel.
De demperpakkingen slijten tijdens het gebruik. Als de demperpakkingen niet op tijd worden vervangen,
raken de kettingwielhouder en de achterwielnaaf beschadigd.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 121)
Achterwiel demonteren. ( pag. 183)
15 WIELEN, BANDEN
190
M00937-10
Hoofdwerk
Demperpakkingen
1
van de achterwielnaaf controleren op
beschadiging en slijtage.
» Als de demperpakkingen van de achterwielnaaf beschadigd
of versleten zijn:
Alle demperpakkingen van de achterwielnaaf vervan-
gen.
M00938-10
Achterwiel met het kettingwiel naar boven toe op een werkbank
leggen en de steekas in de naaf steken.
Kettingwielspeling
A
controleren.
Info
De speling wordt gemeten aan de buitenkant van het
kettingwiel.
Speling demperpakkingen
achterwiel
5 mm
»
Als de speling
A
groter is dan de voorgeschreven waarde:
Alle demperpakkingen van de achterwielnaaf vervan-
gen.
Nawerk
Achterwiel monteren. ( pag. 186)
WIELEN, BANDEN 15
191
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 121)
15.6 Bandentoestand controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenAls een band tijdens de rit lek raakt, wordt het voertuig oncontroleerbaar.
Zorg ervoor dat beschadigde of versleten banden onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
15 WIELEN, BANDEN
192
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden.
Inrijfase 200 km
Info
Het type, de toestand en de spanning van de banden zijn van invloed op het rem- en rijgedrag van het
voertuig.
Versleten banden hebben vooral bij natte ondergrond een slechte invloed.
400602-10
Voor- en achterbanden controleren op insnijdingen, voorwerpen
die tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten en beschadi-
gingen.
» Als er insnijdingen of beschadigingen zijn of als er voorwer-
pen tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten:
Banden vervangen.
Profieldiepte controleren.
Info
Neem de minimale profieldiepte volgens de nationale
wetgeving in acht.
WIELEN, BANDEN 15
193
Minimale profieldiepte 2 mm
» Als de profieldiepte lager is dan de minimale waarde:
Banden vervangen.
H01144-10
Leeftijd van de banden controleren.
Info
De productiedatum van de banden staat meestal op het
opschrift van de banden en wordt met de laatste vier
cijfers van de DOT aanduiding gekenmerkt. De eerste
twee cijfers wijzen op de week van de productie en de
laatste twee cijfers op het productiejaar.
KTM adviseert uiterlijk na vijf jaar de banden te vervan-
gen, onafhankelijk van de daadwerkelijke slijtage.
» Als de band ouder is dan vijf jaar:
Banden vervangen.
15.7 Bandenspanning controleren
Info
Te lage bandenspanning leidt tot buitengewone slijtage en oververhitting van de band.
Een goede bandenspanning garandeert een optimaal rijcomfort en een maximale levensduur van de band.
15 WIELEN, BANDEN
194
400695-01
Beschermkap verwijderen.
Bandenspanning controleren als de banden koud zijn.
Bandendruk solo / met passagier / volledig laadvermogen
voor: bij koude band 2,4 bar
achter: bij koude band 2,9 bar
» Als de bandenspanning niet met de voorgeschreven waarde
overeenkomt:
Bandenspanning corrigeren.
Beschermkap monteren.
WIELEN, BANDEN 15
195
15.8 Gebruik van bandenreparatiespray
H03319-01
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOnjuist gebruik van bandenrepara-
tiespray leidt tot drukverlies bij de gerepareerde band.
Niet elke beschadiging kan met bandenreparatiespray
worden gerepareerd.
Lees de aanwijzingen en richtlijnen van de fabrikant
van de bandenreparatiespray.
Rijd langzaam en voorzichtig wanneer u een band met
bandenreparatiespray hebt gerepareerd.
Rijd hoogstens naar de dichtstbijzijnde garage en laat
de band vervangen.
Een reparatie met bandenreparatiespray mag alleen in noodgeval-
len worden uitgevoerd.
Het wordt aanbevolen om het defecte voertuig naar de dichtstbij-
zijnde werkplaats te vervoeren in plaats van het te repareren.
16 ELEKTRONICA
196
16.1 dagrijlicht
F00674-01
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDagrijlicht is bij slecht zicht geen
vervanging voor dimlicht.
Bij zeer slecht zicht door mist, sneeuw of regen kan de
automatische omschakeling tussen dagrijlicht en dimlicht
slechts beperkt ter beschikking staan.
Steeds controleren of de juiste verlichting is geselec-
teerd.
Dagrijlicht voor het rijden of bij stilstand via het menu
uitschakelen, zodat het dimlicht permanent is inge-
schakeld.
Houdt u zich aan de wettelijke vereisten voor het dag-
rijlicht.
Het dagrijlicht/zijlicht is geïntegreerd in de hoofdkoplamp.
Het dagrijlicht (DRL) kan bij goede zichtverhoudingen worden
ingeschakeld. Activeer het dagrijlicht in het gecombineerde
instrument. De omgevingssensor in het gecombineerde instrument
zorgt voor de regeling. Als er goede zichtverhoudingen zijn, wordt
het dimlicht uitgeschakeld en het dagrijlicht ingeschakeld. Deze
brandt vier keer helderder dan het zijlicht. Als het dagrijlicht
uitgeschakeld is, neemt het de functie van zijlicht over.
ELEKTRONICA 16
197
16.2 12V-accu demonteren
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar 12V-accu’s buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de 12V-accu houden.
Laad 12V-accu’s uitsluitend op in goed geventileerde ruimtes.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of
accugas in de ogen is gekomen.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenElektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbre-
kende 12V-accu beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege 12V-accu of zonder 12V-accu gebruiken.
Voorwerk
Contact uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de
stand OFF draaien.
Zadel verwijderen. ( pag. 128)
16 ELEKTRONICA
198
D02869-10
Hoofdwerk
Vergrendeling
1
in pijlrichting trekken.
Afdekking
2
openklappen.
K00691-10
Beide minkabels
3
van de 12V-accu loskoppelen.
Beide pluskabels
4
van de 12V-accu loskoppelen.
12V-accu met accuhouder
5
uit het accuvak verwijderen.
ELEKTRONICA 16
199
16.3 12V-accu monteren
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar 12V-accu’s buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de 12V-accu houden.
Laad 12V-accu’s uitsluitend op in goed geventileerde ruimtes.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of
accugas in de ogen is gekomen.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenElektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbre-
kende 12V-accu beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege 12V-accu of zonder 12V-accu gebruiken.
16 ELEKTRONICA
200
K00691-11
Hoofdwerk
12V-accu in de accuhouder
1
positioneren.
Voorgeschreven waarde
De vlakke zijde van de accumantel moet tegenover de polen
liggen.
12V-accu met accuhouder in het accuvak positioneren.
Beide pluskabels
2
positioneren, schroef monteren en vast-
draaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
Beide minkabels
3
positioneren, schroef monteren en vast-
draaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
ELEKTRONICA 16
201
F00697-10
Afdekking
4
dichtklappen en iets naar onderen drukken.
Afdekking klikt hoorbaar vast.
Nawerk
Zadel monteren. ( pag. 128)
Tijd en datum instellen.
16 ELEKTRONICA
202
16.4 12V-accu laden
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar 12V-accu’s buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de 12V-accu houden.
Laad 12V-accu’s uitsluitend op in goed geventileerde ruimtes.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of
accugas in de ogen is gekomen.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieu12V-accu’s bevatten voor het milieu schadelijke stoffen.
Gooi 12V-accu’s niet bij het huishoudelijk afval.
Geef 12V-accu’s af bij een verzamelpunt voor oude accu’s.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
ELEKTRONICA 16
203
Info
Ook als de 12V-accu niet wordt belast verliest hij dagelijks aan lading.
De laadtoestand en de wijze van laden zijn erg belangrijk voor de levensduur van de 12V-accu.
Snel laden met een hogere laadstroom heeft een negatief effect op de levensduur.
Als de laadstroom, laadspanning en laadtijd worden overschreden, ontsnapt er elektrolyt via de veiligheids-
kleppen. Daardoor verliest de 12V-accu aan capaciteit.
Als de 12V-accu leeg is gestart, moet hij meteen weer worden opgeladen.
Bij langere stilstand in lege toestand treden er diepteontlading en sulfatie op, waardoor de 12V-accu wordt
vernield.
De 12V-accu is onderhoudsvrij. Het zuurniveau hoeft niet te worden gecontroleerd.
Wanneer de 12V-accu niet opgeladen wordt met het KTMacculader, dient de 12V-accu om op te laden
verwijderd te worden. Anders kunnen componenten beschadigd raken door overspanning. De 12V-accu
laden volgens de gegevens op het accuhuis.
Voorwerk
Contact uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de
stand OFF draaien.
Zadel verwijderen. ( pag. 128)
16 ELEKTRONICA
204
D02869-10
Hoofdwerk
Vergrendeling
1
in pijlrichting trekken.
Afdekking
2
openklappen.
D02871-10
Beide minkabels
3
van de 12V-accu halen om schade aan de
boordelectronica te voorkomen.
ELEKTRONICA 16
205
M00775-01
Acculader met 12V-accu verbinden. Acculader inschakelen.
Acculader (58429074000)
Info
Met deze acculader kunt u ook de rustspanning en het
startvermogen van de 12V-accu en dynamo testen.
Bovendien kan met dit apparaat de 12V-accu niet wor-
den overladen.
12V-accu laden met maximaal 10 % van de capaciteit,
die op het accuhuis is aangegeven.
Acculader na het laden uitschakelen en van de 12V-accu los-
koppelen.
Voorgeschreven waarde
Laadstroom, laadspanning en laadtijd mogen niet worden
overschreden.
12V-accu regelmatig bijla-
den als de motorfiets niet
wordt gebruikt
3 maanden
16 ELEKTRONICA
206
D02871-10
Beide minkabels
3
aan de 12V-accu koppelen.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
F00697-10
Afdekking
4
dichtklappen en iets naar onderen drukken.
Afdekking klikt hoorbaar vast.
Nawerk
Zadel monteren. ( pag. 128)
Tijd en datum instellen.
ELEKTRONICA 16
207
16.5 Hoofdzekering vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Voorwerk
Contact uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de
stand OFF draaien.
Zadel verwijderen. ( pag. 128)
K00694-10
Hoofdwerk
Schroeven
1
en
2
verwijderen.
Achterbekleding
3
iets optillen.
16 ELEKTRONICA
208
K00696-10
Beschermkappen
4
verwijderen.
F00696-10
Defecte hoofdzekering
5
verwijderen.
Info
Een defecte zekering heeft een gebroken
smeltdraad
A
.
In het startrelais bevindt zich een reservezekering
6
.
Met de hoofdzekering worden alle stroomverbruikers
van het voertuig gezekerd.
Nieuwe hoofdzekering plaatsen.
Zekering (58011109130) ( pag. 269)
Werking van de elektrische installatie controleren.
Beschermkappen monteren.
ELEKTRONICA 16
209
Tip
Nieuwe reservezekering in het startrelais plaatsen,
zodat u er een bij u hebt als het nodig is.
K00694-10
Achterbekleding
3
positioneren.
Hittebescherming is correct gepositioneerd.
Schroef
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef achterbekle-
ding
M5x12 3,5 Nm
Schroef
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef achterbekle-
ding
M5x17 3,5 Nm
Nawerk
Zadel monteren. ( pag. 128)
Tijd en datum instellen.
16 ELEKTRONICA
210
16.6 Zekeringen in zekeringenblok vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Info
Het zekeringenblok met de zekeringen van de afzonderlijke stroomverbruikers bevindt zich onder het
zadel.
Voorwerk
Contact uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de
stand OFF draaien.
Zadel verwijderen. ( pag. 128)
ELEKTRONICA 16
211
F00698-10
Hoofdwerk
Zekeringenblokdeksel
1
openen.
F00699-10
Zekeringen controleren.
Info
Een defecte zekering heeft een gebroken
smeltdraad
A
.
Defecte zekering verwijderen.
Voorgeschreven waarde
Zekeringen res - 10 A - reservezekeringen
Zekering 1 - 10 A - voedingsspanning besturingsunits en
componenten
Zekering 2 - 10 A - optionele extra apparatuur
Zekering 3 - 15 A - hydraulische ABSunit
Zekering 4 - 25 A - ABSretourpomp
Zekering 5 - geen functie
16 ELEKTRONICA
212
Voldoende sterke reservezekering plaatsen.
Zekering (58011109110) ( pag. 268)
Zekering (58011109115) ( pag. 268)
Zekering (58011109125) ( pag. 268)
Tip
Nieuwe reservezekering in het zekeringenblok plaatsen,
zodat u er een bij u heeft als het nodig is.
De werking van de stroomverbruikers controleren.
Zekeringenblokdeksel sluiten.
Nawerk
Zadel monteren. ( pag. 128)
16.7 Koplampkap met koplamp demonteren
Voorwerk
Contact uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de
stand OFF draaien.
Zadel verwijderen. ( pag. 128)
Zijbekleding voor demonteren. ( pag. 145)
Brandstoftankbekleding demonteren. ( pag. 156)
Maskerspoiler demonteren. ( pag. 147)
Windscherm demonteren. ( pag. 161)
ELEKTRONICA 16
213
F00675-10
Hoofdwerk
Schroeven
1
verwijderen.
Koplampkap naar voren toe verwijderen.
F00676-10
Stekkerverbinding
2
loskoppelen.
Koplampkap op een zachte doek leggen, zodat de koplamp
niet wordt beschadigd.
16 ELEKTRONICA
214
16.8 Koplampkap met koplamp monteren
F00676-11
Hoofdwerk
Stekkerverbinding
1
van de koplamp verbinden.
Controleren of het licht werkt.
Koplampkap positioneren.
F00675-11
Schroeven
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef koplamp M6 5 Nm
Nawerk
Windscherm monteren. ( pag. 161)
Maskerspoiler monteren. ( pag. 151)
Brandstoftankbekleding monteren. ( pag. 158)
ELEKTRONICA 16
215
Zijbekleding voor monteren. ( pag. 146)
Zadel monteren. ( pag. 128)
Koplampinstelling controleren. ( pag. 220)
16.9 Dimlichtlamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorVet op de reflector vermindert de lichtsterkte.
Vet op het lichtpeertje van de gloeilamp verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector.
Reinig en ontvet het lichtpeertje voor de montage.
Het lichtpeertje niet met blote handen aanraken.
Voorwerk
Contact uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de
stand OFF draaien.
Zadel verwijderen. ( pag. 128)
Zijbekleding voor demonteren. ( pag. 145)
Brandstoftankbekleding demonteren. ( pag. 156)
Maskerspoiler demonteren. ( pag. 147)
Windscherm demonteren. ( pag. 161)
Koplampkap met koplamp demonteren. ( pag. 212)
16 ELEKTRONICA
216
F00677-10
Hoofdwerk
Lamp van de koplamp
1
licht in de lampfitting duwen tot de
aanslag tegen de klok in draaien en eruit trekken.
Stekker
2
loskoppelen.
F00678-10
Stekker
2
op de nieuwe lamp van de koplamp aansluiten.
Dimlicht (H11 / sokkel PGJ19-2) ( pag. 269)
Lamp van de koplamp
1
in de lampfitting positioneren en tot
de aanslag met de klok mee draaien.
Lamp van koplamp vergrendeld in de lampfitting.
Nawerk
Koplampkap met koplamp monteren. ( pag. 214)
Windscherm monteren. ( pag. 161)
Maskerspoiler monteren. ( pag. 151)
Brandstoftankbekleding monteren. ( pag. 158)
Zijbekleding voor monteren. ( pag. 146)
ELEKTRONICA 16
217
Zadel monteren. ( pag. 128)
Koplampinstelling controleren. ( pag. 220)
16.10 Lamp groot licht vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorVet op de reflector vermindert de lichtsterkte.
Vet op het lichtpeertje van de gloeilamp verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector.
Reinig en ontvet het lichtpeertje voor de montage.
Het lichtpeertje niet met blote handen aanraken.
Voorwerk
Contact uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de
stand OFF draaien.
Zadel verwijderen. ( pag. 128)
Zijbekleding voor demonteren. ( pag. 145)
Brandstoftankbekleding demonteren. ( pag. 156)
Maskerspoiler demonteren. ( pag. 147)
Windscherm demonteren. ( pag. 161)
Koplampkap met koplamp demonteren. ( pag. 212)
16 ELEKTRONICA
218
F00679-10
Hoofdwerk
Lamp van de koplamp
1
licht in de lampfitting duwen tot de
aanslag tegen de klok in draaien en eruit trekken.
Stekker
2
loskoppelen.
F00680-10
Stekker
2
op de nieuwe lamp van de koplamp aansluiten.
Groot licht (H11 / sokkel PGJ19-2) ( pag. 269)
Lamp van de koplamp
1
in de lampfitting positioneren en tot
de aanslag met de klok mee draaien.
Lamp van koplamp vergrendeld in de lampfitting.
Nawerk
Koplampkap met koplamp monteren. ( pag. 214)
Windscherm monteren. ( pag. 161)
Maskerspoiler monteren. ( pag. 151)
Brandstoftankbekleding monteren. ( pag. 158)
Zijbekleding voor monteren. ( pag. 146)
ELEKTRONICA 16
219
Zadel monteren. ( pag. 128)
Koplampinstelling controleren. ( pag. 220)
16.11 Knipperlichtlamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorVet op de reflector vermindert de lichtsterkte.
Vet op het lichtpeertje van de gloeilamp verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector.
Reinig en ontvet het lichtpeertje voor de montage.
Het lichtpeertje niet met blote handen aanraken.
F00681-10
Schroef aan de voorzijde van het knipperlichtglas verwijderen.
Knipperlichtglas
1
voorzichtig verwijderen.
Gloeilamp
2
zacht tegen de fitting duwen, ca. 30° tegen de
klok in draaien en uit de fitting trekken.
Info
Reflector niet met de vingers aanraken en vetvrij hou-
den.
Nieuwe gloeilamp zachtjes in de fitting duwen en met de klok
mee draaien tot de aanslag.
Richtingaanwijzer (RY10W / sokkel BAU15s) ( pag. 269)
Richtingaanwijzer controleren op goede werking.
16 ELEKTRONICA
220
Knipperlichtglas positioneren.
Info
Het uitsteeksel
A
in de uitsparing
B
haken.
Schroef erin steken en eerst tegen de klok in draaien, tot de
schroef met een kleine ruk vergrendelt in schroefgang. Schroef
licht vastdraaien.
16.12 Koplampinstelling controleren
400726-10
Voertuig op een horizontale ondergrond voor een lichte muur
zetten en ter hoogte van het midden van de dimlichtlamp een
markering aanbrengen.
Nog een markering aanbrengen op een afstand
B
onder de
eerste markering.
Voorgeschreven waarde
Afstand
B
5 cm
Voertuig op een afstand
A
loodrecht voor de muur zetten en
het dimlicht inschakelen.
Voorgeschreven waarde
Afstand
A
5 m
ELEKTRONICA 16
221
Nu gaat de bestuurder, eventueel met bagage en passagier op
de motorfiets zitten.
Koplampinstelling controleren.
De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare
motorfiets met bestuurder, eventueel met bagage en passa-
gier, precies op de onderste markering liggen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt
met de voorgeschreven waarde:
Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen.
( pag. 221)
16.13 Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen
Voorwerk
Koplampinstelling controleren. ( pag. 220)
Kroonplaat onder demonteren. ( pag. 143)
16 ELEKTRONICA
222
F00693-10
Hoofdwerk
Met de stelschroef
1
de lichtbundelbreedte van de koplamp
instellen.
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundel-
breedte en draaien tegen de klok in versmalt de licht-
bundelbreedte.
Bij extra belading kan er een correctie van de lichtbun-
delbreedte van de koplamp nodig zijn.
400726-11
Koplamp op markering
B
instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare
motorfiets met bestuurder, eventueel met bagage en passa-
gier, precies op de onderste markering
B
liggen.
Nawerk
Kroonplaat onder monteren. ( pag. 144)
ELEKTRONICA 16
223
16.14 Contactsleutel activeren/deactiveren
Info
De oranje programmeersleutel mag uitsluitend worden gebruikt voor het activeren/deactiveren!
Bij verlies of vervanging van een zwarte contactsleutel moeten de afzonderlijke zwarte contactsleutels met
de oranje programmeersleutel worden geactiveerd of gedeactiveerd. Daardoor wordt ook voorkomen dat een
onbevoegde de verloren zwarte contactsleutel gebruikt om te gaan rijden met het voertuig.
Er kunnen maximaal vier zwarte contactsleutels worden geactiveerd/gedeactiveerd. Alleen de tijdens het
activeren geprogrammeerde zwarte contactsleutels zijn geldig. Alle zwarte contactsleutels die niet tijdens
het activeren zijn geprogrammeerd, zijn ongeldig, maar kunnen achteraf nog worden geprogrammeerd.
401114-10
Verlies van een zwarte contactsleutel (meer zwarte contactsleutels zijn
aanwezig):
Door de volgende handelingen worden alle geactiveerde zwarte
contactsleutels gedeactiveerd, die niet bij deze handelingen
zijn betrokken.
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
16 ELEKTRONICA
224
F00694-01
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Contact inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleu-
tel in de stand ON draaien.
Controlelampje van de wegrijblokkering gaat bran-
den.
Contact uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeer-
sleutel in de stand OFF draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Zwarte contactsleutel in het contactslot steken.
Contact inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in
de stand ON draaien.
Controlelampje van de wegrijblokkering gaat bran-
den.
Contact uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in
de stand OFF draaien.
Zwarte contactsleutel eruit trekken.
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Contact inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleu-
tel in de stand ON draaien.
Controlelampje wegrijblokkering knippert afhanke-
lijk van het aantal werkende zwarte contactsleutels,
inclusief de oranje programmeersleutel. In dit geval
twee keer.
ELEKTRONICA 16
225
Contact uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeer-
sleutel in de stand OFF draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
De verloren zwarte contactsleutel is gedeactiveerd.
De aanwezige zwarte contactsleutel is opnieuw geacti-
veerd.
401114-11
Verlies van alle zwarte contactsleutels (geen zwarte contactsleutel
meer aanwezig):
Deze handelingen zijn nodig om misbruik met de verloren
zwarte contactsleutel te voorkomen.
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
16 ELEKTRONICA
226
F00694-01
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Contact inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleu-
tel in de stand ON draaien.
Controlelampje van de wegrijblokkering gaat bran-
den.
Contact uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeer-
sleutel in de stand OFF draaien.
Contact inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleu-
tel in de stand ON draaien.
Controlelampje wegrijblokkering knippert afhanke-
lijk van het aantal werkende zwarte contactsleutels,
inclusief de oranje programmeersleutel. In dit geval
maar een keer, aangezien alle zwarte contactsleutels
zijn gedeactiveerd.
Contact uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeer-
sleutel in de stand OFF draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Alle zwarte contactsleutels zijn gedeactiveerd.
Nieuwe zwarte contactsleutels bestellen met het sleutel-
nummer op de KEYCODECARD en activeren.
Tot drie zwarte contactsleutels activeren:
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
ELEKTRONICA 16
227
Contact inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleu-
tel in de stand ON draaien.
Controlelampje van de wegrijblokkering gaat bran-
den.
Contact uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeer-
sleutel in de stand OFF draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Zwarte contactsleutel in het contactslot steken.
Contact inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in
de stand ON draaien.
Controlelampje van de wegrijblokkering gaat bran-
den.
Contact uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in
de stand OFF draaien.
Zwarte contactsleutel eruit trekken.
Als er twee zwarte contactsleutels meer moeten worden
geactiveerd, dienen de laatste vier werkstappen met de
betreffende contactsleutel te worden herhaald.
Als de laatste zwarte contactsleutel is geactiveerd, de
oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Contact inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleu-
tel in de stand ON draaien.
16 ELEKTRONICA
228
Controlelampje wegrijblokkering knippert afhanke-
lijk van het aantal werkende zwarte contactsleutels,
inclusief de oranje programmeersleutel.
Contact uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeer-
sleutel in de stand OFF draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Info
De contactsleutels zijn geactiveerd.
Vier zwarte contactsleutels activeren:
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Contact inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleu-
tel in de stand ON draaien.
Controlelampje van de wegrijblokkering gaat bran-
den.
Contact uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeer-
sleutel in de stand OFF draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Zwarte contactsleutel in het contactslot steken.
Contact inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in
de stand ON draaien.
Controlelampje van de wegrijblokkering gaat bran-
den.
ELEKTRONICA 16
229
Contact uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in
de stand OFF draaien.
Zwarte contactsleutel eruit trekken.
Als er drie zwarte contactsleutels meer moeten worden
geactiveerd, moeten de laatste vier werkstappen met de
betreffende contactsleutel worden herhaald.
Info
Zodra de vierde zwarte contactsleutel geactiveerd
is, is het programmeren afgesloten.
16.15 Diagnosestekker
F00730-10
De diagnosestekker
1
bevindt zicht onder het bestuurderszadel.
17 KOELSYSTEEM
230
17.1 Koelmiddelpeil vast reservoir controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor
of het koelsysteem bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componen-
ten van het koelsysteem te openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koel-
vloeistof in de ogen is gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
Motorfiets op een horizontale ondergrond zetten.
KOELSYSTEEM 17
231
F00683-10
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir
1
controleren.
Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen.
» Als er zich geen koelmiddel in het vaste reservoir bevindt:
Koelsysteem controleren op lekkage.
Info
Niet met de motorfiets rijden!
Koelmiddel vullen / koelsysteem ontluchten.
» Als het koelmiddelpeil in het vaste reservoir niet met de
voorgeschreven waarde overeenkomt, maar nog niet leeg is:
Koelmiddelpeil in vast reservoir corrigeren.
( pag. 231)
17.2 Koelmiddelpeil in vast reservoir corrigeren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor
of het koelsysteem bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componen-
ten van het koelsysteem te openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
17 KOELSYSTEEM
232
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koel-
vloeistof in de ogen is gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
Voorwerk
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren.
( pag. 230)
Zijbekleding voor demonteren. ( pag. 145)
Info
Alleen de rechter zijkant demonteren.
KOELSYSTEEM 17
233
F00684-10
Hoofdwerk
Dop
1
van vast reservoir verwijderen.
F00683-01
Koelmiddel vullen totdat het koelmiddelpeil overeenkomt met
de voorgeschreven waarde.
Voorgeschreven waarde
Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen.
Koelmiddel ( pag. 277)
Dop op het vaste reservoir monteren.
Nawerk
Zijbekleding voor monteren. ( pag. 146)
18 MOTOR AFSTELLEN
234
18.1 "Drive Mod"
402432-01
Mogelijke toestanden
SPORT Gehomologeerd vermogen met zeer directe respons,
de tractiecontrole laat een hogere slip aan het achterwiel toe
STREET Gehomologeerd vermogen met evenwichtige res-
pons, de tractiecontrole laat een normale slip aan het achter-
wiel toe
RAIN Gereduceerd, gehomologeerd vermogen voor betere
rijbaarheid, de tractiecontrole laat een normale slip aan het
achterwiel toe
OFFROAD (optioneel) Gereduceerd, gehomologeerd vermo-
gen voor betere rijbaarheid, de tractiecontrole laat een hogere
slip aan het achterwiel toe
In het menu "Drive Mod" kunnen verschillende afstellingen voor
het voertuig worden gekozen. Beschikbaar zijn "SPORT", "STREET",
"RAIN" en "OFFROAD" (optioneel).
De als laatste gekozen rijmodus wordt rechts op het segmentendis-
play weergegeven.
Info
De keuze van de rijmodus is niet van invloed op het ABS.
MOTOR AFSTELLEN 18
235
18.2 Tractiecontrole (TC)
M00864-01
De tractiecontrole (TC) verlaagt het motorkoppel bij tractieverlies
aan het achterwiel. Afhankelijk van de instelling van de tractiecon-
trole is een lichte slip aan het achterwiel zelfs gewenst. Bijvoor-
beeld: offroad (optioneel).
Info
Als de tractiecontrole uitgeschakeld is, kan het achter-
wiel bij sterke acceleratie of op oppervlakken met een lage
hechting doordraaien gevaar voor vallen.
Na het inschakelen van het contact is de tractiecontrole
weer actief.
Op het gecombineerde instrument wordt de tractiecontrole via het
menu "Drive Mod" ( pag. 234) geregeld. In het menu "MTC/ABS"
kan de tractiecontrole worden uitgeschakeld.
Info
Als de tractiecontrole regelt, knippert het
TCcontrolelampje .
Als de tractiecontrole uitgeschakeld is, brandt het
TCcontrolelampje .
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
236
19.1 Motoroliepeil controleren
Info
Het olieverbruik is afhankelijk van het rijgedrag en de gebruiksomstandigheden.
Voorwaarden
Motor is warm.
Voorwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
401696-11
Hoofdwerk
Motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie controleren.
Info
Na het afzetten van de motor eerst een minuut wachten
en dan pas controleren.
Het motoroliepeil moet in het bovenste deel
B
van het
kijkglas voor de motorolie liggen.
»
Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij
A
ligt:
Geen motorolie bijvullen.
»
Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij
B
ligt:
Motorolie kan bijgevuld worden.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19
237
»
Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij
C
ligt:
Motorolie bijvullen. ( pag. 244)
19.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenMotor- en cardanolie wordt tijdens bedrijf van de motorfiets zeer heet.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Voorwerk
Motorbescherming demonteren. ( pag. 162)
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
238
F00701-10
Hoofdwerk
Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard
zetten.
Geschikt reservoir onder de motor plaatsen.
Olieaftapschroeven
1
met magneten, keerringen en oliezeven
verwijderen.
F00701-11
Schroeven
2
verwijderen. Oliefilterdeksel
3
met keerring
verwijderen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19
239
F00702-10
Oliefilter
4
uit het oliefilterhuis trekken.
Seegerringtang (51012011000)
Motorolie volledig laten uitlopen.
Onderdelen en afdichtvlak grondig reinigen.
F00703-10
Nieuw oliefilter
4
plaatsen.
Info
Het oliefilter alleen met de hand plaatsen.
Keerring van het oliefilterdeksel insmeren met olie. Oliefilter-
deksel
3
monteren.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
240
F00701-12
Schroeven
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven
motor
M5 6 Nm
100773-12
Magneten
A
en oliezeven
B
van de olieaftapschroeven gron-
dig reinigen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19
241
F00701-10
Olieaftapschroeven
1
met magneten, keerringen en oliezeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Olieaftapschroef M20x1,5 20 Nm
F00682-10
Totale vulhoeveelheid klaarzetten.
Motorolie
Omgevingstempera-
tuur: 0 °C
3,60 l Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 278)
Motorolie
Omgevingstempera-
tuur: < 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 279)
Oliehoeveelheid in twee werkstappen vullen.
Sluitschroef
5
verwijderen en eerste deel bijvullen.
Motorolie (1e deel)
ca.
Omgevingstempera-
tuur: 0 °C
3,0 l Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 278)
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
242
Motorolie (1e deel)
ca.
Omgevingstempera-
tuur: < 0 °C
3,0 l Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 279)
Sluitschroef
5
monteren.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
Motor uitzetten.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19
243
F00704-10
Sluitschroef verwijderen en het tweede deel tot de bovenste
markering
A
op het kijkglas voor de motorolie vullen.
Motorolie (2e deel)
ca.
Omgevingstempera-
tuur: 0 °C
0,60 l Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 278)
Motorolie (2e deel)
ca.
Omgevingstempera-
tuur: < 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 279)
Sluitschroef monteren.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
Motoroliepeil controleren. ( pag. 236)
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
244
Motorbescherming monteren. ( pag. 162)
19.3 Motorolie bijvullen
Info
Te weinig motorolie of motorolie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage van de motor.
Te hoog motoroliepeil kan leiden tot motorschade.
Voorwaarden
Motor is warm.
Voorwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
Motoroliepeil controleren. ( pag. 236)
F00682-11
Hoofdwerk
Sluitschroef
1
verwijderen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19
245
F00695-10
Motorolie tot de bovenste markering
A
op het kijkglas voor de
motorolie vullen.
Voorwaarden
Omgevingstemperatuur: 0 °C
Motorolie (SAE 10W/50) ( pag. 278)
Voorwaarden
Omgevingstemperatuur: < 0 °C
Motorolie (SAE 5W/40) ( pag. 279)
Info
Voor een optimale prestatie van de motorolie wordt aan-
geraden geen verschillende motoroliesoorten te men-
gen.
KTM raadt aan de motorolie te verversen als dat nodig
is.
Sluitschroef monteren.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
246
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
Motoroliepeil controleren. ( pag. 236)
REINIGING, ONDERHOUD 20
247
20.1 Motorfiets reinigen
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor verkeerd gebruik van een hogedrukreiniger worden componenten beschadigd of onbruik-
baar.
Het water dringt door de hoge druk in de elektrische componenten, stekkers, bowdenkabels, lagers etc.
Te hoge druk veroorzaakt storingen en maakt componenten onbruikbaar.
Richt de waterstraal niet direct op elektrische componenten, stekkers, bowenkabels of lagers.
Een minimale afstand tussen de sproeier van de hogedrukreiniger en de component aanhouden.
Minimale afstand 60 cm
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
Reinig de motorfiets regelmatig, zo blijven de waarde en het uiterlijk gedurende langere tijd behouden.
Directe zonnestralen op de motorfiets tijdens het reinigen vermijden.
20 REINIGING, ONDERHOUD
248
401061-01
Uitlaatsysteem afsluiten om het indringen van water te voorko-
men.
Grove vervuiling eerst met een zachte waterstraal verwijderen.
Sterk vervuilde plekken met een normale in de handel verkrijg-
bare motorfietsreiniger inspuiten en met een kwastje behande-
len.
Motorfietsreiniger ( pag. 282)
Info
Warm water met een in de handel verkrijgbare motor-
fietsreiniger en een zachte spons gebruiken.
Motorfietsreiniger nooit op het droge voertuig aanbren-
gen, altijd eerst met water afspoelen.
Als u met het voertuig door strooizout bent gereden,
moet hij in koud water worden gereinigd. Warm water
versterkt de zoutwerking.
Nadat de motorfiets grondig met een zachte waterstraal is
afgespoeld moet hij goed worden gedroogd.
Afsluiting van het uitlaatsysteem verwijderen.
REINIGING, ONDERHOUD 20
249
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het
remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaket-
ten en remschijven te drogen en vuil te verwijde-
ren.
Na de reiniging een kort stuk rijden, totdat de motor de rijtem-
peratuur heeft bereikt.
Info
Door de warmte verdampt het water ook op de niet toe-
gankelijke plaatsen van de motor en het remsysteem.
Beschermkappen van de stuurarmaturen terugschuiven, zodat
het ingedrongen water kan verdampen.
Na het afkoelen van de motorfiets alle glij- en lagerpunten
smeren.
Ketting reinigen. ( pag. 129)
Blank metalen onderdelen (met uitzondering van de remschij-
ven en het uitlaatsysteem) met antiroestmiddel behandelen.
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber
( pag. 281)
20 REINIGING, ONDERHOUD
250
Gelakte onderdelen behandelen met een onderhoudsmiddel
voor lakken.
Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken
( pag. 282)
Info
In de leveringstoestand matte kunststofonderdelen
niet polijsten, omdat de materiaalkwaliteit anders sterk
beperkt wordt.
Kunststofonderdelen en geëloxeerde onderdelen behandelen
met een mild reinigings- en verzorgingsmiddel.
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal-
en kunststofvlakken ( pag. 282)
Contact- en stuurslot, slot van de benzinetank en slot van de
zitbank oliën.
Universele oliespray ( pag. 282)
REINIGING, ONDERHOUD 20
251
20.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter
Info
Als de motorfiets ook in de winter wordt gebruikt, moet rekening worden gehouden met strooizout op de
wegen. Daarom moeten er voorzorgsmaatregelen worden genomen tegen het agressieve strooizout.
Als het voertuig in strooizout is gebruikt, na elke rit koud water voor de reiniging gebruiken. Warm water
versterkt de zoutwerking.
401060-01
Motorfiets reinigen. ( pag. 247)
Remmen reinigen.
Info
Na IEDERE rit op wegen met strooizout de remzadels en
remplaketten, in afgekoelde en gemonteerde toestand,
grondig met koud water reinigen en goed laten drogen.
Na het rijden op met zout bestrooide wegen moet de
motorfiets grondig met koud water worden gereinigd en
goed worden gedroogd.
Motor, achterbrug en alle overige blanke of verzinkte onderde-
len (m.u.v. de remschijven) worden behandeld met een anti-
roestmiddel op wasbasis.
20 REINIGING, ONDERHOUD
252
Info
Er mag geen antiroestmiddel op de remschijven
terechtkomen. Daardoor wordt de remwerking sterk
verminderd.
Ketting reinigen. ( pag. 129)
STALLING 21
253
21.1 Stalling
Info
Als u de motorfiets voor langere tijd niet wilt gebruiken, moet u volgende maatregelen nemen of laten
nemen.
Controleer voordat u de motorfiets gaat stallen eerst of alle onderdelen goed werken en niet zijn versleten.
Als er servicewerkzaamheden, reparaties of wijzigingen nodig zijn, kunt u dat het beste doen tijdens de
overwintering (minder drukte bij de werkplaatsen). Zo voorkomt u lange wachttijden bij aanvang van het
seizoen.
401058-01
Bij het laatste tanken voor het stallen van de motorfiets,
brandstofadditief bijmengen.
Brandstofadditief ( pag. 281)
Brandstof tanken. ( pag. 112)
Motorfiets reinigen. ( pag. 247)
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reini-
gen. ( pag. 237)
Koelmiddelpeil en antivries controleren.
Bandenspanning controleren. ( pag. 193)
12V-accu demonteren. ( pag. 197)
21 STALLING
254
Voorgeschreven waarde
Opslagtemperatuur van de
12V-accu zonder blootstel-
ling aan directe zonnestralen
0 35 °C
12V-accu laden. ( pag. 202)
Voertuig stallen op een droge plaats en niet blootstellen aan
grote temperatuurschommelingen.
De motorfiets afdekken met een luchtdoorlatend dekzeil of een
deken.
Info
In geen geval mogen hiervoor luchtdichte materialen
worden gebruikt, omdat er dan geen vocht kan ontsnap-
pen en er roest ontstaat.
Het is zeer slecht de motor van een gestalde motorfiets
voor korte tijd te laten draaien. Aangezien de motor
daarbij niet voldoende warm wordt, condenseert de
waterdamp die bij de verbranding ontstaat en dit leidt
ertoe dat de ventielen en uitlaatsysteem gaan roesten.
STALLING 21
255
21.2 Inbedrijfstelling na stalling
401059-01
12V-accu monteren. ( pag. 199)
Info
Als de 12V-accu gedemonteerd is geweest, moeten de
tijd en datum opnieuw worden ingesteld.
Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstelling uitvoeren.
( pag. 97)
Een proefrit maken.
22 FOUTEN OPSPOREN
256
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Er wordt niets weergegeven op
het display van gecombineerd
instrument
Zekering 1 gesmolten Zekeringen in zekeringenblok vervan-
gen. ( pag. 210)
Hoofdzekering doorgesmolten Hoofdzekering vervangen.
( pag. 207)
12V-accu ontladen 12V-accu laden. ( pag. 202)
Ruststroom controleren.
Contact- en stuurslot defect Contact- en stuurslot controleren.
Motor draait bij indrukken van
e-starterknop niet door
Noodstopschakelaar is uit Noodstopschakelaar in stand ON
schakelen.
Bedieningsfouten Werkstappen voor het starten uitvoe-
ren. ( pag. 98)
12V-accu ontladen 12V-accu laden. ( pag. 202)
Ruststroom controleren.
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met
KTMdiagnosetool uitlezen.
E-Lock niet geactiveerd E-Lock activeren.
Fout in CAN-bus communicatie Foutengeheugen met
KTMdiagnosetool uitlezen.
De motorelektronische bestu-
ringsunit heeft een fout.
Foutengeheugen met
KTMdiagnosetool uitlezen.
MCZ-besturingsunit heeft een
fout.
Foutengeheugen met
KTMdiagnosetool uitlezen.
FOUTEN OPSPOREN 22
257
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor draait alleen door, als de
koppelingshendel is getrokken
Er is een versnelling gescha-
keld
Versnelling in stationair schakelen.
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met
KTMdiagnosetool uitlezen.
Motor draait door, hoewel er
een versnelling is geschakeld
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met
KTMdiagnosetool uitlezen.
Motor draait door, maar springt
niet aan
Steekverbinding van de brand-
stofleiding niet verbonden
Steekverbinding van de brandstoflei-
ding verbinden.
Fout in elektronische brand-
stofinspuiting
Foutengeheugen met
KTMdiagnosetool uitlezen.
Brandstofkwaliteit onvoldoende Geschikte brandstof vullen.
Motor slaat tijdens het rijden af Onvoldoende brandstof Brandstof tanken. ( pag. 112)
Fout in elektronische brand-
stofinspuiting
Foutengeheugen met
KTMdiagnosetool uitlezen.
Controlelampje storing brandt Fout in elektronische brand-
stofinspuiting
Foutengeheugen met
KTMdiagnosetool uitlezen.
ABS-waarschuwingslampje
brandt
Zekering ABS gesmolten Zekeringen in zekeringenblok vervan-
gen. ( pag. 210)
Wieltoerental van voor- en ach-
terwiel wijkt sterk af
Stoppen, ontsteking uitschakelen,
opnieuw starten.
Fout in ABS Foutengeheugen met
KTMdiagnosetool uitlezen.
22 FOUTEN OPSPOREN
258
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Hoog olieverbruik Motoroliepeil te hoog Motoroliepeil controleren.
( pag. 236)
Vloeibaarheid motorolie te dun
(viscositeit)
Motorolie verversen, oliefilter
vervangen en oliezeven reinigen.
( pag. 237)
Accu leeg Noodknipperlichten zijn inge-
schakeld
Noodknipperlichten uitschakelen.
12V-accu laden. ( pag. 202)
12V-accu wordt niet opgeladen
door de dynamo
Laadspanning controleren.
Ontsteking bij het uitzetten van
het voertuig niet uitgeschakeld
12V-accu laden. ( pag. 202)
TECHNISCHE GEGEVENS 23
259
23.1 Motor
Bouwwijze 2-cilinder 4-takt benzinemotor, 75° V-indeling,
gekoeld met vloeistof
Cilinderinhoud 1.050 cm³
Slag 63 mm
Boring 103 mm
Compressie 13,0:1
Stationair toerental 1.280 1.480 1/min
Besturing DOHC, 4 kleppen per cilinder, aandrijving via ketting
Ventiel diameter ventielschijf
Invoer 42 mm
Afvoer 34 mm
Klepspeling
Uitlaat bij: 20 °C 0,25 0,30 mm
Inlaat bij: 20 °C 0,10 0,15 mm
Krukaslager Glijlager
Drijfstanglager Glijlager
Zuigers Lichtmetaal gesmeed
Zuigerveer 1 rechthoekige ring, 1 zuigerring, 1 olieschraapveer
Motorsmering Drukcirculatiesmering met 3 rotorpompen
Primaire overbrenging 40:76
23 TECHNISCHE GEGEVENS
260
Koppeling Antihopping-koppeling in oliebad / hydraulisch
bediend
Aandrijving 6 versnellingen met klauwschakeling
Overbrengingsverhouding
1e versnelling 12:35
2e versnelling 15:32
3e versnelling 18:30
4e versnelling 20:27
5e versnelling 24:27
6e versnelling 27:26
Mengselbehandeling Elektronische brandstofinspuiting
Ontstekingssysteem Contactvrij aangestuurd volledig elektronisch ontste-
kingssysteem met digitale ontstekingsvertraging
Dynamo 12 V, 450 W
Bougie
bougie binnen NGK LKAR9BI10
bougie buiten NGK LMAR7DI-10
Elektrodenafstand bougie 1,0 mm
Koeling Vloeistofkoeling, permanente circulatie koelmiddel
door waterpomp
Starthulp Startmotor
TECHNISCHE GEGEVENS 23
261
23.2 Aanhaalmomenten motor
Schroef dempingplaat EJOT ALtracs
®
M6x14 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef steunplaat ventieldeksel
achter
EJOT ALtracs
®
M6x10 10 Nm
Slangklem aanzuigflens M4 1,5 Nm
Olievernevelaar M5 2 Nm
Loctite
®
243™
Overige schroeven motor M5 6 Nm
Schroef kijkglas motorolie M5 4 Nm
Schroef krukas-toerentalsensor M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef lagerborging M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef lagerschaal-steunplaat M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef sensor versnellingsherken-
ning
M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Afsluitschroef onderdrukaanslui-
ting
M6 5 Nm
Loctite
®
243™
Moer cilinderkop M6 9 Nm
Ontluchtingsschroef waterpomp-
deksel
M6 10 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS
262
Overige schroeven motor M6 10 Nm
Schroef klepdeksel M6 10 Nm
Schroef koelmiddelaansluiting op
cilinderkop
M6 8 Nm
Loctite
®
243™
Schroef koppelingsdeksel M6 10 Nm
Schroef koppelingsveer M6 12 Nm
Schroef motorbehuizing M6x60 10 Nm
Schroef motorbehuizing M6x80 10 Nm
Schroef motorbehuizing M6x90 10 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M6 10.9 10 Nm
Schroef oliepompdeksel M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef startmotor M6 10 Nm
Schroef stationaire ring M6 10.9 15 Nm
Loctite
®
648™
Schroef stationairhouder M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef stator M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef vergrendelingshendel M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef versnellingshendel M6 15 Nm
Loctite
®
243™
TECHNISCHE GEGEVENS 23
263
Schroef versnellingsvastzetting M6 12.9 18 Nm
Loctite
®
243™
Schroef waterpompdeksel M6 10 Nm
Schroef waterpompwiel M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Tapeinden distributieketting-
schacht
M6 8 Nm
Sproeier 100 M6x0,75 4 Nm
Loctite
®
243™
Afsluitschroef krukasbevestiging M8 15 Nm
Schroef distributiekettinggeleider M8 15 Nm
Loctite
®
243™
Schroef distributiekettingspanner-
geleider
M8 15 Nm
Loctite
®
243™
Schroef motorhuis Expansiebout M8 18 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M8 10.9 1e niveau
10 Nm
2e niveau
18 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS
264
Schroef nokkenas-lagerbrug M8 10.9 1e niveau
8,5 Nm
2e niveau
14,5 Nm
Geldt alleen bij gebruik van:
Opzetelement inbus
(61229025000)
Schroef warmtewisselaar M8 15 Nm
Schroeven motorhouder M8 20 Nm
Loctite
®
243™
Tapeind uitlaatflens M8 10 Nm
Schroef motorhouder M10 45 Nm
Afsluitschroef koppelingssmering M10x1 10 Nm
Afsluitschroef sleperas M10x1 15 Nm
Bougie M10x1 11 Nm
Oliedrukschakelaar M10x1 10 Nm
Schroef drijfstanglager M10x1 1e niveau
25 Nm
2e niveau
30 Nm
3e niveau
90°
Schroef ontgrendeling voor distri-
butiekettingspanner
M10x1 10 Nm
TECHNISCHE GEGEVENS 23
265
Schroef cilinderkop M11x1,5 Draaivolgorde:
kruislings
1e niveau
15 Nm
2e niveau
30 Nm
3e niveau
90°
4e niveau
90°
Geolied met motorolie
Bougie M12x1,5 18 Nm
Koelmiddeltemperatuursensor M12x1,5 12 Nm
Schroef rotor Expansiebout M12x1,5 115 Nm
Moer ketting-aandrijfwiel M20x1,5 100 Nm
Loctite
®
243™
Olieaftapschroef M20x1,5 20 Nm
Moer koppelingsmeenemer M22x1,5 120 Nm
Loctite
®
243™
Afsluitschroef distributieketting-
spanner
M24x1,5 25 Nm
Sluitschroef dynamodeksel M24x1,5 8 Nm
Moer primair tandwiel M33LHx1,5 130 Nm
Loctite
®
243™
23 TECHNISCHE GEGEVENS
266
23.3 Vulhoeveelheden
23.3.1 Motorolie
Motorolie
Omgevingstemperatuur: 0 °C
3,60 l Motorolie (SAE 10W/50)
( pag. 278)
Motorolie
Omgevingstemperatuur: < 0 °C
Motorolie (SAE 5W/40)
( pag. 279)
23.3.2 Koelmiddel
Koelmiddel 2,40 l Koelmiddel ( pag. 277)
23.3.3 Brandstof
A00420-10
Op markering op EU-brandstofpompen letten.
Brandstofreserve ca. 3,5 l
TECHNISCHE GEGEVENS 23
267
Brandstoftankvolume totaal ca. 23 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
( pag. 277)
23.4 Chassis
Frame Buisframe van chroommolybdeen staalbuizen, geë-
loxeerd
Voorvork WP Suspension Up Side Down 4357 RONA
Schokdemper WP Suspension 4618 Emulsion
Veerweg
voor 185 mm
achter 190 mm
Remsysteem
voor Dubbele schijfrem met radiaal geschroefde remzadels
met vier zuigers, remschijven vlottend gelagerd
achter Eenschijfsrem met 2-zuigerremklauwen, remschijf met
zwemmende lagers
Remschijven - diameter
voor 320 mm
achter 267 mm
Remschijven - slijtagegrens
voor 4 mm
achter 4,5 mm
23 TECHNISCHE GEGEVENS
268
Bandendruk solo / met passagier / volledig laadvermogen
voor: bij koude band 2,4 bar
achter: bij koude band 2,9 bar
Secundaire overbrenging 17:42
Ketting 5/8 x 5/16” (525) Xring
Balhoofdhoek 64°
Wielstand 1.560 ± 15 mm
Zithoogte onbelast 850 mm
Afstand van bodem, onbelast 220 mm
Gewicht zonder brandstof ca. 212 kg
Hoogst toegestane asbelasting voor 175 kg
Maximaal toegestane asbelasting achter 300 kg
Maximaal toegestaan totaalgewicht 450 kg
23.5 Elektronica
12V-accu YTZ14S Accuspanning: 12 V
Nominale capaciteit: 11,2 Ah
onderhoudsvrij
Zekering 58011109110 10 A
Zekering 58011109115 15 A
Zekering 58011109125 25 A
TECHNISCHE GEGEVENS 23
269
Zekering 58011109130 30 A
Dimlicht H11 / sokkel PGJ19-2 12 V
55 W
Groot licht H11 / sokkel PGJ19-2 12 V
55 W
Zijlicht LED
Verlichting gecombineerd instru-
ment en controlelampjes
Led
Richtingaanwijzer RY10W / sokkel BAU15s 12 V
10 W
Achterlicht LED
Remlicht LED
Nummerplaatverlichting LED
23.6 Banden
Band voor Band achter
110/80 R 19 M/C 59V TL
Metzeler Tourance NEXT
150/70 R 17 M/C 69V TL
Metzeler Tourance NEXT
De aangegeven banden zijn één van de mogelijke standaardbanden. Meer informatie vindt u in het servicege-
deelte onder:
http://www.ktm.com
23 TECHNISCHE GEGEVENS
270
23.7 Voorvork
Artikelnummer voorvork 05.18.6O.08
Voorvork WP Suspension Up Side Down 4357 RONA
Veerlengte met voorspanbus(sen) 460 mm
Veerconstante
Gemiddeld (standaard) 6 N/mm
Vorklengte 886,5 mm
Lengte luchtkamer 47 mm
Vorkpootolie per vorkpoot 570 ml Vorkpootolie (SAE 4)
(48601166S1) ( pag. 280)
23.8 Schokdemper
Artikelnummer schokdemper 01.18.9O.08
Schokdemper WP Suspension 4618 Emulsion
Uitgaande demping
Standaard 12 klikken
Veervoorspanning
Standaard 2 omw
Veervoorspanning
Standaard 10 mm
TECHNISCHE GEGEVENS 23
271
Veerconstante
Gemiddeld (standaard) 170 N/mm
Veerlengte 205 mm
Statische veerweg 25 mm
Inbouwlengte 402 mm
Stootdemperolie ( pag. 280) SAE 2,5
23.9 Aanhaalmomenten chassis
Schroef combinatieschakelaar
links
M4 2 Nm
Schroef zijstandaardschakelaar M4 2 Nm
Resterende moeren chassis M5 5 Nm
Resterende schroeven chassis M5 5 Nm
Schroef achterbekleding M5x12 3,5 Nm
Schroef achterbekleding M5x17 3,5 Nm
Schroef bekledingsdeel M5 3,5 Nm
Schroef brandstoftanksensor M5 3 Nm
Schroef combinatieschakelaar
rechts
M5 3,5 Nm
Schroef glijblok M5 5 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS
272
Schroef kabelgeleider wielsnel-
heidssensor achter
M5 3 Nm
Schroef kabelkanaal M5 5 Nm
Schroef remkabelhouder aan ach-
terbrug
M5 5 Nm
Schroef remkabelhouder aan frame M5 2 Nm
Schroef rempedaalvlak M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef tankdop M5 3 Nm
Schroef warmtebeschermingsplaat
op de achterste geluidsdemper
M5 4 Nm
Schroef windscherm M5 3,5 Nm
Massaschroefverbinding frame M6 6 Nm
Moer bevestiging ABS-module M6 8 Nm
Resterende moeren chassis M6 10 Nm
Resterende schroeven chassis M6 10 Nm
Schroef accupool M6 4,5 Nm
Schroef bekledingsdeel M6 6 Nm
Schroef brandstofkraan M6 6 Nm
Schroef brandstofpomp M6 6 Nm
Schroef brandstoftank M6 10 Nm
TECHNISCHE GEGEVENS 23
273
Schroef handbescherming stuur-
klemming
M6 5 Nm
Schroef kabelkanaal M6 5 Nm
Schroef kettinggeleiding M6 5 Nm
Schroef kogelscharnier drukstang
op rempedaalcilinder
M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef koplamp M6 5 Nm
Schroef koppelingsarmatuur M6 5 Nm
Schroef magneethouder aan zij-
standaard
M6 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef motorbescherming M6 10 Nm
Schroef onderste deel achterkant M6 6 Nm
Schroef radiateurhouder M6 7 Nm
Schroef rempedaalcilinder M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef remschijf achter M6 14 Nm
Loctite
®
243™
Schroef remschijf voor M6 14 Nm
Loctite
®
243™
Schroef schuinestandsensor M6 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef spanningsregelaar M6 6 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS
274
Schroef steunplaat schuinestand-
sensor
M6 10 Nm
Schroef uitlaatklem M6 8 Nm
Schroef wieltoerentalsensor achter M6 10 Nm
Schroef wieltoerentalsensor voor M6 10 Nm
Hoekventiel M8 4 Nm
Resterende moeren chassis M8 25 Nm
Resterende schroeven chassis M8 25 Nm
Schroef asopname M8 15 Nm
Schroef bovenste kroonplaat M8 20 Nm
Schroef contactslot M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Schroef handbescherming M8 25 Nm
Schroef kofferhaak M8 20 Nm
Loctite
®
243™
Schroef onderste kroonplaat M8 12 Nm
Schroef rempedaal M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Schroef stuurdemper M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Schroef stuurdemperklem M8 12 Nm
Schroef stuurklemmen M8 20 Nm
Schroef uitlaatklem M8 25 Nm
TECHNISCHE GEGEVENS 23
275
Schroef voetsteunhouder achter M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Schroef voetsteunhouder voor M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Schroef vorkbuis M8 20 Nm
Resterende moeren chassis M10 45 Nm
Resterende schroeven chassis M10 45 Nm
Schroef remzadel voor M10 45 Nm
Loctite
®
243™
Schroef stuuradapter M10 40 Nm
Loctite
®
243™
Schroef zijstandaard M10 35 Nm
Loctite
®
243™
Schroef zijstandaardconsole M10 45 Nm
Loctite
®
243™
Holle schroef remkabel M10x1 25 Nm
Moer kettingwielschroef M10x1,25 50 Nm
Loctite
®
243™
Lambdasonde M12x1,25 25 Nm
Schroef schokdemper boven M14x1,5 80 Nm
Schroefdraad ingevet
Schroef schokdemper onder M14x1,5 80 Nm
Schroefdraad ingevet
23 TECHNISCHE GEGEVENS
276
Moer achterbrugbout M19x1,5 130 Nm
Schroefdraad ingevet
Moer zadelslot M22x1,5 4 Nm
Schroef balhoofd boven M22x1,5 18 Nm
Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm
Schroefdraad ingevet
Schroef steekas voor M25x1,5 45 Nm
Schroefdraad ingevet
GEBRUIKSSTOFFEN 24
277
Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
Norm / classificatie
DIN EN 228 (ROZ 95)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend loodvrije superbenzine die voldoet aan de aangegeven norm of van dezelfde kwaliteit is.
Een aandeel van maximaal 10 % ethanol (E10 brandstof) kan daarbij zonder bezwaar worden gebruikt.
Info
Gebruik geen brandstof van methanol (bijv. M15, M85, M100) of met een aandeel van meer dan
10 % ethanol (bijv. E15, E25, E85, E100).
Koelmiddel
Voorgeschreven waarde
Gebruik alleen hoogwaardig, silicaatvrij koelmiddel met antiroestmiddel voor aluminiummotoren. Minderwaar-
dige en ongeschikte antivriesmiddelen veroorzaken corrosie, afzettingen en schuimvorming.
Gebruik geen zuiver water omdat de eisen met betrekking tot corrosiebescherming en smeereigenschappen
alleen door koelvloeistof vervuld kunnen worden.
Gebruik uitsluitend koelvloeistof die voldoet aan de voorwaarden (zie informatie op de verpakking) en de juiste
eigenschappen heeft.
Vorstbescherming minstens tot 25 °C
24 GEBRUIKSSTOFFEN
278
De mengverhouding moet aan de vereiste vorstbescherming aangepast worden. Gebruik gedestilleerd water als de
koelvloeistof verdund moet worden.
Het gebruik van voorgemengde koelvloeistof wordt aanbevolen.
Neem de gegevens van de koelvloeistoffabrikant met betrekking tot vorstbescherming, verdunning en mengbaar-
heid (verdraagbaarheid) met andere koelvloeistoffen in acht.
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
COOLANT M3.0
Motorolie (SAE 10W/50)
Norm / classificatie
JASO T903 MA2 ( pag. 283)
SAE ( pag. 283) (SAE 10W/50)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de
juiste eigenschappen heeft.
Volledig synthetische motorolie
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Power Synt 4T
GEBRUIKSSTOFFEN 24
279
Motorolie (SAE 5W/40)
Norm / classificatie
JASO T903 MA2 ( pag. 283)
SAE ( pag. 283) (SAE 5W/40)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de
juiste eigenschappen heeft.
Volledig synthetische motorolie
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Power Synt 4T
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1
Norm / classificatie
DOT
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend remvloeistof die voldoet aan de aangegeven norm (zie informatie op de verpakking) en die
de juiste eigenschappen heeft.
Aanbevolen leverancier
Castrol
REACT PERFORMANCE DOT 4
MOTOREX
®
Brake Fluid DOT 5.1
24 GEBRUIKSSTOFFEN
280
Stootdemperolie (SAE 2,5) (50180751S1)
Norm / classificatie
SAE ( pag. 283) (SAE 2,5)
Voorgeschreven waarde
Alleen oliesoorten gebruiken die voldoen aan de aangegeven normen (zie gegevens op de verpakking) en over
de geschikte eigenschappen beschikken.
Vorkpootolie (SAE 4) (48601166S1)
Norm / classificatie
SAE ( pag. 283) (SAE 4)
Voorgeschreven waarde
Gebruik alleen olie die voldoet aan de aangegeven normen (zie gegevens op verpakking) en de juiste eigen-
schappen heeft.
HULPSTOFFEN 25
281
Brandstofadditief
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Fuel Stabilizer
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Moto Protect
Duurzaam vet
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Bike Grease 2000
Kettingreinigingsmiddel
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Chain Clean
Kettingspray Street
Voorgeschreven waarde
25 HULPSTOFFEN
282
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Chainlube Road Strong
Motorfietsreiniger
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Moto Clean
Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Moto Shine
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Quick Cleaner
Universele oliespray
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Joker 440 Synthetic
NORMEN 26
283
JASO T903 MA2
Meerdere technische ontwikkelingsrichtingen vereisten een eigen specificatie voor motorfietsen - de norm
JASO T903 MA2.
Vroeger werd voor motorfietsen motorolie voor auto's gebruikt omdat er geen eigen motorfietsspecificatie bestond.
Voor motoren van auto's zijn lange service-intervallen vereist, bij motoren van motorfietsen staat een hoog vermo-
gensrendement bij hoge toerentallen op de voorgrond.
Bij de meeste motoren voor motorfietsen worden versnelling en koppeling met dezelfde olie gesmeerd.
De norm JASO T903 MA2 voldoet aan deze speciale vereisten.
SAE
De SAE-viscositeitsklassen zijn vastgelegd door de Society of Automotive Engineers voor de indeling van oliën op
basis van hun viscositeit. De viscositeit beschrijft slechts een van de eigenschappen van olie en zegt niets over de
kwaliteit.
27 LIJST MET VAKBEGRIPPEN
284
ABS Antiblokkeersysteem Veiligheidssysteem, dat het blokkeren van de wielen
bij het rechtuit rijden zonder inwerking van zijwaartse
krachten voorkomt
ATIR Automatische uitschakeling van rich-
tingaanwijzer (Automatic Turn Indi-
cator Reset)
Software die na afloop van een timer of een rijaf-
standsmeter de richtingaanwijzers automatisch uit-
schakelt
DRL Dagrijlicht (Daytime Running Light) Licht dat de zichtbaarheid van het voertuig op de dag
verhoogt, maar in tegenstelling tot het dimlicht niet
gefocust is en het wegdek verlicht
TC Tractiecontrole (Traction Control) Extra functie van de motorbesturing die bij doordraai-
end achterwiel het motorkoppel verlaagt
LIJST MET AFKORTINGEN 28
285
Artikelnr. Artikelnummer
bijv. bijvoorbeeld
ca. circa
e.d. en dergelijke
enz. enzovoort
etc. et cetera
evt. eventueel
evt. eventueel
Nr. Nummer
o.a. onder andere
resp. respectievelijk
vgl. vergelijk
29 LIJST MET SYMBOLEN
286
29.1 Rode pictogrammen
Rode pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij meteen moet worden ingegrepen.
Controlelampje wegrijblokkering brandt/knippert rood Status- of foutmelding bij de wegrij-
blokkering/alarminstallatie.
Waarschuwingslampje oliedruk brandt rood Oliedruk is te laag. Onmiddellijk veilig stoppen
en de motor afzetten.
29.2 Gele of oranje pictogrammen
Gele of oranje pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij binnen korte tijd moet worden ingegrepen.
Actieve rijhulpen worden eveneens met gele of oranje pictogrammen aangegeven.
Algemeen waarschuwingslampje brandt geel Een aanwijzing/waarschuwing voor de veiligheid
is gedetecteerd. Dit wordt ook op het matrixdisplay weergegeven.
Controlelampje storing brandt geel De motorbesturingsunit heeft een fout herkend.
ABS-waarschuwingslampje brandt/knippert geel Het ABS is niet actief. Het
ABS-waarschuwingslampje brandt ook als er een fout wordt herkend.
TC-controlelampje brandt/knippert geel De tractiecontrole is niet actief of is bezig met rege-
len. Het TC-controlelampje brandt ook als er een fout wordt herkend.
LIJST MET SYMBOLEN 29
287
29.3 Groene en blauwe pictogrammen
Groene en blauwe pictogrammen geven informatie weer.
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
Linker richtingaanwijzer knippert groen in het knipperritme Richtingaanwijzer links is inge-
schakeld.
Controlelampje stationair brandt groen Versnelling is in positie vrij geschakeld.
Rechter richtingaanwijzer knippert groen in het knipperritme Richtingaanwijzer rechts is
ingeschakeld.
INDEX
288
INDEX
1
12V-accu
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 197
laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 202
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 199
A
ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163
Achterwiel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186
Afbeelding voertuig
linksvoor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
rechtsachter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
Afbeeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
Afremmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Antiblokkeersysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163
Artikelnummer schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . 28
Artikelnummer voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
B
Bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94
Bagagedrager . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
Bandenreparatiespray
gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 195
Bandenspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193
Bedieningshandleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
Bedrijfsmiddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Beoogd gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
Beschermende kleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
Bestuurdersvoetsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
Brandstofkranen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
Brandstofpeilweergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
Brandstoftankbekleding
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
C
Chassis afstellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 119-120
Claxonknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
Combinatieschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
Contactsleutel
activeren/deactiveren . . . . . . . . . . . . . . . . 223
Contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
INDEX
289
D
Demperpakkingen achterwielnaaf
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
Diagnosestekker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 229
Dimlichtlamp
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 215
E
E-startknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
F
Fouten opsporen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 256-258
G
Garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Gashendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
Gebruiksdefinitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
Gecombineerd instrument . . . . . . . . . . . . . . . 52-77
"ABS" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
activering en test . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
"Clock/Date" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
"Distance" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
"Drive Mod" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67, 234
"DRL" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
"Favorites" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
"Fuel Cons" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
"General Info" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
"Heat Grip" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
"Heating"-menu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
"Language" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
matrixdisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54
melding op matrixdisplay . . . . . . . . . . . . . . . 58
menu-overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
"MTC" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
"Pressure" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
schakelindicator . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
segmentendisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54
service-indicatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
"Set Favorites" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
"Settings" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
"Shift Light" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
"Temp" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
"Trip 1" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
"Trip 2" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63
"Warning" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
Grepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
INDEX
290
H
Hoofdzekering
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 207
Hulpstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
I
Inbedrijfstelling
aanwijzingen voor eerste inbedrijfstelling . . . . 91
controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstel-
ling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
na de stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 255
K
Ketting
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
vervuiling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . 129
Ketting-aandrijfwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135
Kettingspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133
Kettingwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135
Klantenservice . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
Knipperlichtlamp
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 219
Koelmiddelpeil
in vast reservoir controleren . . . . . . . . . . . . 230
in vast reservoir corrigeren . . . . . . . . . . . . . 231
Kofferdragers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
Koplamp
dagrijlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 196
lichtbundelbreedte instellen . . . . . . . . . . . . 221
Koplampinstelling
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 220
Koplampkap met koplamp
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 212
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 214
Koppeling
vloeistofpeil controleren/corrigeren . . . . . . . 139
Koppelingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . 82
Kroonplaat onder
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
INDEX
291
L
Lamp groot licht
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 217
Lichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
M
Maskerspoiler
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 151
matrixdisplay
menu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
Milieu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
Motor
inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93
Motorbescherming
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162
Motorfiets
met hefbok achter opkrikken . . . . . . . . . . . 121
met hefbok voor opkrikken . . . . . . . . . . . . . 122
met montagestandaard (ingestoken) opkrikken 124
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 247
van hefbok achter nemen . . . . . . . . . . . . . . 121
van hefbok voor nemen . . . . . . . . . . . . . . . 123
van montagestandaard (ingestoken) nemen . 126
Motornummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Motorolie
bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 244
verversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 237
Motoroliepeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 236
N
Noodknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
Noodknipperlichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . 32
Noodstopschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
O
Oliefilter
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 237
Oliezeven
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 237
Onjuist gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
Opbergvak
openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
P
Parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
INDEX
292
R
Remhendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . 83
Remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Rempedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . 90
Remplaketten
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . 175
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . 171
Remschijven
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 166
Remsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163-176
Remvloeistof
van achterwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . 173
van de voorwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . 168
Remvloeistofpeil
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . 172
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . 167
Reserveonderdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Richtingaanwijzerschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
optrekken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
Rijden in de winter
controle en onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . 251
S
Schakelaars
links aan stuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
rechts aan stuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
Schakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
Schokdemper
uitgaande demping instellen . . . . . . . . . . . 119
veervoorspanning instellen . . . . . . . . . . . . . 120
Service . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
Serviceschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115-118
Sleutelnummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Spatbord voor
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154
Speling balhoofdlager
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141
Stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 253
Starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98
Stoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
Stuur
ontgrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
INDEX
293
vergrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
Stuurstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
T
Tankdop
openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
Tanken
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
TC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 235
Technische gegevens
aanhaalmomenten chassis . . . . . . . . . . . . . 271
aanhaalmomenten motor . . . . . . . . . . . . . . 261
banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 269
chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 267
elektronica . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 268
motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 259-276
schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 270
voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 270
vulhoeveelheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 266
Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Toestand van de banden
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191
Tractiecontrole . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 235
Transporteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111
Typeplaatje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
V
Veilig gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Versnellingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
uitgangspositie controleren . . . . . . . . . . . . . 87
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . 88
Voertuig
beladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94
Voertuigidentificatiennummer . . . . . . . . . . . . . . . 26
Voetsteun passagier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
Voetsteunen
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
Voorvork
vuilschrapers reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . 155
Voorwiel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
Vulhoeveelheid
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114, 267
INDEX
294
koelmiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 266
motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 241, 266
W
Wegrijblokkering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Werkinstructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
Windscherm
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161
Z
Zadel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
Zadelslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
Zekeringen
in zekeringenblok vervangen . . . . . . . . . . . . 210
Zijbekleding voor
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
Zijstandaard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
*3213915nl*
3213915nl
9/2018
KTM Sportmotorcycle GmbH
5230 Mattighofen/Oostenrijk
http://www.ktm.com
Foto: Mitterbauer/KTM
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297

KTM 1090 Adventure L 2019 de handleiding

Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor