Simrad NAC-2 and NAC-3 Installatie gids

Type
Installatie gids
NAC™ -2/NAC™ -3
In bedrijfstellings handleiding
NEDERLANDS
www.bandg.com | www.simrad-yachting.com
Voorwoord
Disclaimer
Aangezien Navico dit product voortdurend verbetert, behouden wij
ons het recht voor om te allen tijde wijzigingen in het product aan
te brengen die mogelijk niet met deze versie van de handleiding
overeenkomen. Neem contact op met de dichtstbijzijnde
distributeur als u eventueel hulp nodig hebt.
De eigenaar is er persoonlijk verantwoordelijk voor dat de
apparatuur dusdanig wordt geïnstalleerd en gebruikt, dat er geen
ongevallen, persoonlijk letsel of schade aan eigendommen kan
worden veroorzaakt. De gebruiker van dit product is persoonlijk
verantwoordelijk voor het naleven van de regels voor veilig
zeemanschap.
NAVICO HOLDING EN HAAR DOCHTERMAATSCHAPPIJEN,
VESTIGINGEN EN FILIALEN WIJZEN ALLE AANSPRAKELIJKHEID AF
VOOR ENIG GEBRUIK VAN DIT PRODUCT DAT KAN LEIDEN TOT
ONGEVALLEN, SCHADE OF TOT WETSOVERTREDING.
Deze handleiding beschrijft het product ten tijde van het ter perse
gaan. Navico Holding AS en haar dochtermaatschappijen,
vestigingen en filialen behouden zich het recht voor de specificaties
te wijzigen zonder voorafgaande kennisgeving.
Rechtsgeldige taal
Deze verklaring, alle instructiehandleidingen,
gebruikershandleidingen en andere informatie met betrekking tot
het product (Documentatie) kunnen zijn vertaald in, of zijn vertaald
uit een andere taal (Vertaling). In het geval van enig conflict tussen
een Vertaling van de Documentatie, is de Engelstalige versie van de
Documentatie de officiële versie van de Documentatie.
Copyright
Copyright © 2020 Navico Holding AS.
Garantie
De garantiekaart wordt als separaat document verstrekt. Raadpleeg
bij eventuele vragen de website van uw unit of systeem:
www.simrad-yachting.com
www.bandg.com
Voorwoord | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
3
Complianceverklaringen
Verklaringen
De relevante conformiteitsverklaringen zijn beschikbaar op:
www.simrad-yachting.com
www.bandg.com
Europa
Navico verklaart onder onze uitsluitende verantwoordelijkheid dat
het product voldoet aan de eisen van:
CE volgens EMC-richtlijn 2014/30/EU
Verenigde Staten van Amerika
Waarschuwing: De gebruiker wordt gewaarschuwd
dat wijzigingen of aanpassingen die niet uitdrukkelijk
zijn goedgekeurd door de partij die verantwoordelijk is
voor naleving ertoe kunnen leiden dat de bevoegdheid
van de gebruiker om de apparatuur te gebruiken komt
te vervallen.
Australië en Nieuw Zeeland
Navico verklaart onder onze uitsluitende verantwoordelijkheid dat
het product voldoet aan de eisen van:
niveau 2-apparatuur van de Radiocommunicatienorm 2017
(elektromagnetische compatibiliteit)
Handelsmerken
®Reg. U.S. Pat. & Tm. Off en ™ algemene wettelijke markeringen. Ga
naar www.navico.com/intellectual-property om de wereldwijde
handelsmerkrechten van Navico Holding AS en andere entiteiten te
bekijken.
Navico® is een gedeponeerd handelsmerk van Navico Holding
AS.
4
Voorwoord | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
SIMRAD® is een gedeponeerd handelsmerk van Kongsberg
Maritime AS, in licentie gegeven aan Navico Holding AS.
B&G® is een gedeponeerd handelsmerk van Navico Holding AS.
AP™ is een niet-gedeponeerd handelsmerk van Navico Holding
AS.
NAC™ is een niet-gedeponeerd handelsmerk van Navico Holding
AS.
NMEA® en NMEA 2000® zijn gedeponeerde handelsmerken van
de National Marine Electronics Association.
Over deze handleiding
Afbeeldingen die in deze handleiding worden gebruikt, komen
mogelijk niet exact overeen met het scherm op uw unit.
Belangrijke tekstconventies
Belangrijke tekst die speciale aandacht van de lezer behoeft, wordt
als volgt aangegeven:
Ú
Notitie: Wordt gebruikt om de aandacht van de lezer op een
opmerking of belangrijke informatie te richten.
Waarschuwing: Wordt gebruikt als het noodzakelijk
is personen te waarschuwen voorzichtig te werk te
gaan om letsel en/of schade aan personen/apparatuur
te voorkomen.
Vertaalde handleidingen
Beschikbare vertaalde versies van deze handleiding vindt u op de
volgende website:
www.simrad-yachting.com
www.bandg.com
Voorwoord | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
5
6
Voorwoord | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
Inhoud
9 Inleiding
9
NAC-2 en NAC-3 stuurautomaatcomputers
9 Stuurautomaatcontrollers
10 Setup stuurautomaatcomputer
12 Initiële instellingen
12 Gegevensbron selecteren
12 Invoerfunctie
13 Auto/Standby
13 Uitschakelen
13 SteadySteer
14 Invoer uitschakelen
14 Boot eigenschappen
14 Configuratie van de aandrijving
18 Roerinstellingen
21 Testvaart
21 Kompas instellen
22 Overgangssnelheid
23 Roer-nulstand instellen
23 Wendsnelheid instellen
23 De stuurautomaat afstellen
29 Gebruikersinstellingen
29 Stuurprofielinstellingen
31 Zeilparameters
31 Wendpatrooninstellingen
36 Verificatie van installatie
36 Checklist
36 Bootspecifieke instellingen
40 Onderhoud
40 Preventief onderhoud
40 Controleren van de connectoren
40 Software-update
40 De stuurautomaatcomputer resetten
Inhoud | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
7
42 Technische specificaties
42
NAC-2
43 NAC-3
8
Inhoud | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
Inleiding
NAC-2 en NAC-3 stuurautomaatcomputers
De NAC-2 en NAC-3 stuurautomaatcomputers zijn voorzien van de
benodigde elektronica voor aansturing van een hydraulische
stuurpomp of mechanische aandrijfeenheid, evenals voor koppeling
met roerstandterugmelder-units en NMEA 2000 apparaten.
De NAC-2 is ontworpen voor boten met een lengte tot 10 meter (33
voet) en is geschikt voor laagspanningspompen, mechanische
aandrijfeenheden of magneetventielen (8 A continu, 16 A piek).
De NAC-3 is ontworpen voor boten met lengte van 10 meter (33
voet) of meer en is geschikt voor hoogspanningspompen,
mechanische aandrijfeenheden en magneetventielen (30 A continu,
50 A piek).
Stuurautomaatcontrollers
De NAC kan met verschillende Simrad en B&G besturingseenheden
worden aangestuurd. Dit kunnen speciale stuurautomaatcontrollers,
Multifunction Displays (MFD's) en
stuurautomaatafstandsbedieningen zijn in combinatie met
instrumentsystemen, of elke combinatie hierboven.
Stuurautomaatfuncties
De NAC-2 en NAC-3 zijn voorzien van een groot aantal verschillende
functies, maar niet alle stuurautomaatcontrollers hebben toegang
tot alle opties. Bijvoorbeeld stuurautomaatsystemen met alleen een
stuurautomaatafstandsbediening (zonder displayeenheid) hebben
geen toegang tot wendpatronen.
De gebruikersinterface
De stuurautomaatfuncties worden op de verschillende displays iets
anders weergegeven.
In deze handleiding worden schermvoorbeelden gegeven van
zowel MFD's als de AP48.
1
Inleiding | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
9
Setup stuurautomaatcomputer
Als de stuurautomaat is geïnstalleerd, moet het instellen van de
stuurautomaatcomputer worden uitgevoerd. Als dit niet correct
gebeurt, kan het zijn dat de stuurautomaat niet goed functioneert.
De instelprocedure voor de stuurautomaatcomputer bestaat uit
twee hoofdstappen:
Installatie-instellingen
-
Inclusief ingebruikname in haven en vaartest. Zie "Initiële
instellingen" op pagina 12 en "Testvaart" op pagina 21
Stuurautomaatinstellingen aan te passen door de gebruiker
- Handmatige fijnafstelling op verschillende
gebruiksomstandigheden en gebruikersvoorkeuren. Zie
"Gebruikersinstellingen" op pagina 29
Ú
Notitie: U krijgt alleen toegang tot de Kade-instellingen als de
stuurautomaat in Standby-modus is geschakeld.
Ú
Notitie: Sommige systemen vereisen een speciale, fysieke
standby-knop om installatieprocedures uit te voeren. Dit kan
een knop zijn op de stuurautomaatcontroller, op een
afstandsbediening van de stuurautomaat, of een aparte
standby-knop.
Waarschuwing: Wanneer de stuurautomaat af
fabriek wordt geleverd en nadat een reset van de
stuurautomaat is uitgevoerd, zijn alle installatie-
instellingen ingesteld op de fabrieksinstellingen
(standaardwaarden). Er wordt een melding
weergegeven en een volledige setup dient te worden
uitgevoerd. Als dit niet correct gebeurt, kan het zijn dat
de stuurautomaat niet goed functioneert!
10
Inleiding | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
Installatieprocedure
Inleiding | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
11
Initiële instellingen
Gegevensbron selecteren
Om de stuurautomaatcomputer te kunnen instellen moeten eerst
de gegevensbronnen beschikbaar zijn en worden geconfigureerd.
Er moeten gegevensbronnen worden geselecteerd bij de
ingebruikname van het systeem als een onderdeel van het netwerk
is gewijzigd of vervangen, of als een andere gegevensbron
beschikbaar is voor een bepaald gegevenstype en deze
gegevensbron niet automatisch is geselecteerd.
U kunt het systeem automatisch uw gegevensbronnen laten kiezen
of u kunt elke gegevensbron handmatig instellen. Raadpleeg de
documentatie bij de stuurautomaatcontroller of de displayeenheid
voor meer informatie over het selecteren van een gegevensbron.
Invoerfunctie
Bepaalt hoe de computer/het systeem van de stuurautomaat
reageert op een externe invoer. De externe invoer kan worden
aangesloten op de blauwe/gele draad op de NAC-2 en de modus/
functie-keuzeschakelaar op de NAC-3. Raadpleeg de
installatiedocumentatie voor meer informatie over de bedrading en
opties.
Dialoogvenster voor installatie van stuurautomaat, MFD's
2
12
Initiële instellingen | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
Dialoogvenster voor installatie van stuurautomaat, AP48
Auto/Standby
Selecteer deze modus als u een schakelknop hebt aangesloten op
uw NAC-2 stuurautomaat. Druk op de knop om te schakelen tussen
de modus Auto en Standby.
Uitschakelen
Selecteer deze modus als u een schakelaar voor uitschakelen van de
stuurautomaat hebt aangesloten op uw NAC-3 stuurautomaat.
OPEN - Normale werking, kan worden bestuurd door de
controller.
GESLOTEN naar OPEN - Activeert de Auto-modus ongeacht de
vorige status.
GESLOTEN - Uitgeschakeld. Kan niet worden bestuurd door de
controller.
SteadySteer
Selecteer deze modus als u een SteadySteer hebt aangesloten op
uw NAC-2/NAC-3.
De handmatige besturing onderdrukt de actieve modus.
Als de Auto-modus of de Geen drift-modus actief was voordat de
handmatige besturing werd geactiveerd, worden deze
automatisch opnieuw ingeschakeld wanneer het vaartuig zich
heeft gestabiliseerd op een nieuwe koers.
Voor alle andere modi schakelt de stuurautomaat over naar de
Standby-modus.
Als de NAV-modus actief was voordat de handmatige besturing
werd ingeschakeld, verschijnt er een dialoogvenster.
Initiële instellingen | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
13
- Bevestig de koerswijziging om de NAV-modus opnieuw te
activeren.
-
Annuleer de koerswijziging om de Auto-modus op de nieuwe
koers te activeren.
- Als geen actie wordt ondernomen, schakelt de stuurautomaat
over naar de Standby-modus.
Invoer uitschakelen
Selecteer deze optie als er geen externe invoer is aangesloten of als
u de aangesloten invoer wilt uitschakelen.
Boot eigenschappen
Boot type
Bepaalt de stuurparameters, evenals de beschikbare
stuurautomaatfuncties.
De volgende opties zijn beschikbaar:
Zeilboot
Waterverplaatsing
Planerend
Ú
Notitie: Als het boottype is ingesteld op Zeilboot, is virtuele
roerstandterugmelder niet beschikbaar.
Boot lengte
Gebruikt door het stuurautomaatsysteem voor het berekenen van
stuurparameters.
Kruissnelheid
Wordt gebruikt als er geen snelheidsgegevens beschikbaar zijn. De
kruissnelheid wordt door het stuurautomaatsysteem gebruikt voor
het berekenen van stuurparameters.
Configuratie van de aandrijving
De configuratie van de aandrijving bepaalt hoe de
stuurautomaatcomputer het stuursysteem aanstuurt.
Raadpleeg de documentatie bij uw aandrijfeenheid voor relevante
specificaties.
14
Initiële instellingen | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
Methode van aansturing
Gebruikt om voor uw aandrijving de juiste aansturingsoutput in te
stellen.
De volgende opties zijn beschikbaar:
Spoel
Voor aan/uit-besturing van hydraulische kleppen. Geeft vaste
roersnelheid.
Omkeermotor
Voor variabele snelheid pompen/aandrijvingen.
Aandrijfspanning
Voor uw aandrijfeenheid gespecificeerde nominale
aandrijfspanning.
Opties: 12 V en 24 V.
Ú
Notitie: 24 V output is alleen beschikbaar bij 24 V voeding.
De instelling moet overeenkomen met de specificatie van de
elektromagneet/pomp/motor.
Waarschuwing: Als een onjuist spanningsniveau is
ingesteld voor uw aandrijfeenheid, kan dit zowel de
aandrijfeenheid als de stuurautomaatcomputer
beschadigen, ook als de beschermingscircuits zijn
geactiveerd.
Aandrijfactivering
Bepaalt hoe de Inschakeluitvoer wordt gebruikt.
De volgende opties zijn beschikbaar:
Koppeling
Als uw aandrijfeenheid/motor/pomp gekoppeld moet worden
om de actuator in te schakelen, moet de eenheid worden
verbonden met de "Schakel"-output. Configureer de
aandrijfactivering (optie "Aandrijving inschakelen") als koppeling.
De koppeling wordt geactiveerd als de stuurautomaatcomputer
het roer bedient. In stand-by wordt de koppeling ontkoppeld om
handmatige besturing mogelijk te maken. Controleer de
Initiële instellingen | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
15
specificaties van uw aandrijfeenheid om te bepalen of koppeling
is vereist.
Auto
Output geactiveerd als stuurautomaat is geschakeld in de modus
Auto, Geen drift of Navigatie. Bij handmatige roerbediening
(Stand-by, NFU en FU) is de output niet geactiveerd. Wordt
meestal gebruikt om te schakelen tussen twee roersnelheden op
een pomp die continu in bedrijf is, als verschillende
roersnelheden zijn vereist voor automatische en Follow-up/
Geen-Follow-up besturing.
Minimum roer
Sommige boten hebben de neiging niet te reageren op kleine
roeropdrachten rond de “koers aanhouden” positie vanwege een
klein roer, draaikolken/rondkolkend water dat langs het roer
stroomt, of als het een waterjetboot met enkele spuitmond is.
Sommige boten kunt u beter op koers houden door de parameter
Minimum roer te verhogen. De roeractiviteit zal daardoor echter
toenemen.
Ú
Notitie: Stel alleen een waarde voor Minimum roer in als de
boot daardoor in kalm water beter op koers wordt gehouden.
Stel deze parameter in nadat de stuurparameters van de
stuurautomaat zijn geoptimaliseerd/afgesteld.
Dode zone van het roer
Voorkomt dat het roer gaat slingeren door mechanische speling in
de stuurinrichting of het roer.
De volgende opties zijn beschikbaar
Auto
(Aanbevolen).
Dit is een "leer"-functie die constant is geactiveerd. Ook wordt de
dode zone voor druk op het roer geoptimaliseerd
Handmatig
Als de instelling Auto niet goed werkt door extreme roersnelheid
en/of doorschot, kan deze handmatig worden aangepast. Kan
ook worden gebruikt om de roeractiviteit te verlagen.
Roeropdrachten kleiner dan de dode zone worden genegeerd
16
Initiële instellingen | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
Zoek de laagst mogelijke waarde waarmee voorkomen wordt dat
het roer constant slingert. Een grote dode zone veroorzaakt
onnauwkeurig sturen. Aanbevolen wordt om de roerstabiliteit in de
modus AUTO te controleren op kruissnelheid om druk te krijgen op
het roer. (Lichte slingering in de haven kan op kruissnelheid
verdwijnen.)
Initiële instellingen | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
17
Roerinstellingen
Waarschuwing: Tijdens de roerkalibratie en roertest
geeft de stuurautomaatcomputer een reeks
roeropdrachten. Raak tijdens deze test het roer NIET
aan en probeer niet om de besturing handmatig over
te nemen!
Roerbron
Voordat de roerstandterugmelder kan worden gekalibreerd, moet
eerst de juiste roerbron worden geselecteerd..
Roerbron selecteren, MFD’s
18
Initiële instellingen | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
Roerbron selecteren, AP48
Roerstandterugmelder kalibratie
Ú
Notitie: Alleen beschikbaar als u een roerstandterugmelder
hebt geïnstalleerd en geselecteerd als roerbron.
De kalibratie van de roerstandterugmelder bepaalt de richting van
de roerstandterugmelder.
Kalibreer het roer aan de hand van de stapsgewijze instructies op
het scherm.
Roertest
Tijdens deze roertest wordt de richting van de aandrijving
geverifieerd. De test detecteert het minimale vermogen dat nodig is
om het roer aan te drijven en verlaagt de roersnelheid als deze de
maximale voorkeurssnelheid voor de stuurautomaat overschrijdt.
Ú
Notitie: Als de boot gebruikmaakt van stuurbekrachtiging,
dient de (elektrische) motor die wordt gebruikt om de
stuurbekrachtiging aan te drijven voorafgaand aan deze test te
worden ingeschakeld.
Voer de roertest uit volgens de instructies op het scherm
-
Het roer dient binnen 10 seconden een kleine beweging te
maken, gevolgd door bewegingen naar beide kanten
Als de test niet wordt voltooid, wordt een alarmmelding gegeven.
Initiële instellingen | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
19
VRF kalibratie
Ú
Notitie: Alleen beschikbaar als de roerbron is ingesteld op een
virtuele roerstandterugmelder.
VRF kalibratie bepaalt de richting van de roerbeweging, de
minimale output vereist om het roer te bewegen en de verhouding
spanning-roersnelheid.
Om de VRF kalibratie te kunnen uitvoeren moet u zicht hebben op
de beweging van het roer.
Voer de VRF kalibratie uit aan de hand van de stapsgewijze
instructies op het scherm.
Ú
Notitie: Wanneer u wordt gevraagd of de roerstand is
gewijzigd, moet u mogelijk enkele keren Nee selecteren om te
zorgen dat de pomp genoeg vermogen levert om de motor te
draaien bij hoge vaarsnelheid.
20
Initiële instellingen | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
Testvaart
Een testvaart kan alleen worden uitgevoerd na voltooiing van de
initiële instellingen.
Ú
Notitie: De testvaart dient altijd te worden uitgevoerd onder
kalme omstandigheden, op open water en op veilige afstand
van ander scheepvaartverkeer.
Kompas instellen
Voor optimale prestaties dient het kompas te worden gekalibreerd
en dienen eventuele afwijkingen te worden gecompenseerd.
De instelling moet worden uitgevoerd op een geschikte
displayeenheid. Afhankelijk van de eenheid wordt toegang tot de
instelling verkregen via het dialoogvenster van het kompas of via
een speciale kalibratieoptie in het menu Instellingen van de unit.
Apparaatdialoogvenster, MFD’s
Kalibratieoptie, AP48
3
Testvaart | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
21
Ú
Notitie: Voor optimale resultaten moet het kompas worden
ingesteld onder kalme weersomstandigheden, bij weinig wind
en stroming. Zorg dat er voldoende open water rondom het
schip is om de boot volledig te kunnen draaien.
Raadpleeg de documentatie bij uw koerssensor voor meer
informatie over uw unit.
Overgangssnelheid
Ú
Notitie: Alleen beschikbaar als het boottype is ingesteld op
Planerend.
De overgangssnelheid is de snelheid waarop het systeem
automatisch overgaat van het snelheidsprofiel Laag (lage snelheid)
naar het snelheidsprofiel Hoog (hoge snelheid) of omgekeerd.
De profielen dienen om de neiging van de boot om op
verschillende snelheden andere stuurkenmerken te vertonen te
reguleren. U kunt ook verschillende voorkeuren instellen voor het
stuurgedrag van uw boot bij lage en hoge snelheden.
Het wordt aangeraden dat u een waarde instelt voor de snelheid
waarop het stuurgedrag van de boot verandert. Bijvoorbeeld, de
planeerdrempel (aanbevolen) of de snelheid waarop u wilt dat de
stuurautomaat het gedrag van de boot verandert.
Er is een hysterese van 2 knopen om oscillatie van hoog/laag-
instellingen te voorkomen als de boot vaart op of nabij de
overgangssnelheid.
Voorbeeld:
De overgangssnelheid is ingesteld op 9 knopen.
Het systeem gaat over van het profiel Laag naar het profiel Hoog
als de snelheid stijgt naar10 knopen (= overgangssnelheid plus 1
knoop)
Het systeem gaat over van het profiel Hoog naar het profiel Laag
als de snelheid daalt naar 8 knopen (= overgangssnelheid min1
knoop)
Het actieve profiel ('Laag' of 'Hoog') wordt weergegeven op de
stuurautomaatpagina (bij AP44) en in het pop-upvenster van de
stuurautomaat (MFD’s):
22
Testvaart | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
AP48 pagina MFDAutopilot bedieningsbalk
Roer-nulstand instellen
Gebruikt om de nulstand van het roer die bij ingebruikname in de
haven is geconstateerd te corrigeren, als een kleine roercorrectie
noodzakelijk wordt geacht om een rechte koers te kunnen varen.
Ú
Notitie: De nulstand van het roer instellen dient altijd te
worden uitgevoerd onder kalme omstandigheden, als wind
en/of stroming geen effect hebben op de besturing.
Breng het roer in de stand waarbij de boot recht vaart, schakel
vervolgens de optie Roer nulstellen in om de nulparameter van de
roerstand op te slaan.
Ú
Notitie: Controleer op boten met twee motoren of het
motortoerental op beide motoren gelijk is, zodat ook de
voortstuwing van beide schroeven gelijk is. Anders is de
nulstand van het roer mogelijk niet juist ingesteld.
Wendsnelheid instellen
Dient om de voorkeurswendsnelheid van de boot in te stellen.
Wend de boot op de gewenste veilige en comfortabele
wendsnelheid en schakel vervolgens de optie Wendsnelheid
instellen in om de wendsnelheidsparameters op te slaan.
Ú
Notitie: De vastgelegde wendsnelheid wordt opgeslagen in
het actieve stuurprofiel. Deze instelling moet dus voor elk
stuurprofiel worden herhaald.
De stuurautomaat afstellen
Ú
Notitie: De stuurautomaat moet afzonderlijk worden afgesteld
voor hoge en lage snelheidsprofielen.
Zowel automatisch als handmatig afstellen moet in rustig water
worden uitgevoerd.
Testvaart | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
23
Als u het juiste type vaartuig, de lengte van het vaartuig en de
kruissnelheid hebt ingevoerd, hoeft u waarschijnlijk niet verder
handmatig of automatisch af te stellen.
Controleer als volgt of de besturing goed werkt:
1. Zet het vaartuig vast op een vaarrichting en selecteer
vervolgens de modus AUTO
2. Let erop dat de koers wordt aangehouden, en let op de
roeropdrachten
-
De stuurautomaat moet het vaartuig binnen een gemiddelde
van + /-1 graad op de ingestelde koers houden,
vooropgesteld dat de zee rustig is en er weinig wind is
3. Voer enkele kleine en grotere koerswijzigingen naar bakboord
en stuurboord uit en kijk hoe het vaartuig zich instelt op de
nieuwe koers
- De doorschot van het vaartuig moet minimaal zijn. Zie "Roer-
gain" op pagina 26 en "Tegenroer" op pagina 26.
Als de stuurautomaat het vaartuig niet goed op koers houdt of het
wenden niet goed uitvoert, kunt u de functie Autotune proberen of
de stuurautomaat handmatig afstellen.
Ú
Notitie: Autotune wordt afgeraden als het schip langer is dan
ongeveer 30 m of een zeer hoge kruissnelheid heeft. In dat
geval wordt handmatig afstellen aangeraden.
Autotune uitvoeren
Tijdens het uitvoeren van een Autotune maakt het vaartuig diverse
S-wendingen. Op basis van het gedrag van het vaartuig zal de
stuurautomaat automatisch de belangrijkste stuurparameters (roer-
gain en tegenroer) instellen.
Stabiliseer het vaartuig op een koers en stel de snelheid in tussen
5 en 10 knopen. Selecteer vervolgens Autotune.
-
De stuurautomaat schakelt nu over naar AUTO-modus en
neemt de besturing van het vaartuig over.
Ú
Notitie: Autotuning kan op elk moment worden gestopt door
te drukken op de knop STBY op de stuurautomaatcontroller.
Autotuning duurt ongeveer 3 minuten. Daarna wordt de
stuurautomaat automatisch in Standby-modus geschakeld en moet
het roer handmatig worden bediend.
24
Testvaart | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
Ú
Notitie: Alle parameters die tijdens autotuning zijn ingesteld
kunnen handmatig worden aangepast. Voor optimale
stuurprestaties wordt aangeraden om de stuurparameters na
autotuning handmatig aan te passen.
Handmatig afstellen
Roerversterking en tegenroer kunnen handmatig worden
aangepast.
Stabiliseer het vaartuig op een koers en schakel de snelheid in
het midden van het profielbereik (uit de buurt van de
overgangssnelheid) om profieloverschakeling tijdens afstelling te
voorkomen. Schakel vervolgens de optie Roerversterking in.
Pas de waarde aan volgens de onderstaande beschrijvingen.
Pas zo nodig de optie Tegenroer enigszins aan.
Afstelparameters, MFD’s
Testvaart | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
25
Afstelparameters, AP48
Roer-gain
Deze parameter bepaalt de verhouding tussen de opgegeven
roerhoek en de fout in de vaarrichting. Hoe hoger de waarde van de
roer-gain, hoe meer roer er wordt gebruikt. Als de waarde te laag is,
duurt het lang om een koersfout te compenseren en kan de
stuurautomaat geen stabiele koers aanhouden. Als de waarde te
groot is, neemt de overschrijding toe en wordt de sturing instabiel.
A
B
A De waarde is te hoog ingesteld. De besturing wordt
instabiel en vaak wordt er dan meer afgeweken van de
ingestelde koers
B De waarde is te laag ingesteld. Het duurt lang om een fout
in de vaarrichting te compenseren en daardoor kan de
stuurautomaat niet de vaste koers aanhouden
Tegenroer
Tegenroer is de hoeveelheid tegenwerkende (tegenovergestelde)
roerkracht die wordt gebruikt om het draaien aan het einde van een
grote koerswijziging te stoppen. De instellingen hangen af van de
26
Testvaart | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
eigenschappen van het vaartuig, de traagheid, vorm van de romp
en de efficiënte werking van het roer.
Als het vaartuig een goede dynamische stabiliteit heeft, is een
relatief lage waarde toereikend
Voor een instabiel vaartuig moet een hoge waarde worden
opgegeven
Hoe groter de traagheid van het vaartuig, hoe hoger de waarde
moet zijn
Steeds meer tegenroer kan resulteren in meer roeractiviteit, ook bij
het varen van een rechte koers, vooral bij hoge golven.
De beste manier om de waarde van de tegenroerinstelling te
controleren, is tijdens het varen van bochten. De afbeeldingen
illustreren de effecten van verschillende tegenroerinstellingen.
A B C
A Te weinig tegenroer = afwijkingsrespons
B Te veel tegenroer = trage en stroperige respons
C Precies genoeg tegenroer = ideale respons
Voer verschillende koerswijzigingen uit en kijk hoe het vaartuig zich
instelt op de nieuwe vaarrichting. Begin met kleine koerswijzigingen
van 10 to 20 graden, en probeer dan grotere koerswijzigingen van
60 tot 90 graden. Pas de tegenroerwaarde aan om de best
mogelijke respons te krijgen, zoals in afbeelding C.
Ú
Notitie: Aangezien veel vaartuigen anders draaien naar
bakboord dan naar stuurboord (door de draairichting van de
schroef), moet u de koerswijzigingen in beide richtingen
uitvoeren. Het resultaat kan een compromis-instelling van
tegenroer zijn die enigszins afwijkt aan de ene zijde, en een
enigszins stroperige respons geeft aan de andere zijde.
Testvaart | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
27
28
Testvaart | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
Gebruikersinstellingen
De gebruikersinstellingen kunnen verschillend worden
geconfigureerd in de verschillende profielen, afhankelijk van de
stuurkenmerken van de boot en de voorkeuren van de gebruiker.
Stuurprofielinstellingen
De NAC is voorzien van twee stuurprofielen (Hoog en Laag), voor
hoge en lage bootsnelheid.
De initiële parameters worden automatisch toegewezen wanneer u
uw type boot selecteert. Tijdens de vaartest worden de parameters
afgesteld op optimale besturing. Zie "De stuurautomaat afstellen" op
pagina 23.
De op de volgende pagina’s vermelde opties zijn beschikbaar voor
zowel het Hoge als het Lage snelheidsprofiel.
Raadpleeg voor roerversterking en tegenroer "Roer-gain" op pagina 26
en "Tegenroer" op pagina 26.
Wendsnelheid
Wordt gebruikt voor het handmatig instellen van de wendsnelheid
die wordt gebruikt wanneer de koerswijziging groter is dan 5°.
Autotrim
Bepaalt hoe snel de stuurautomaat het roer wendt om een
constante koersafwijking te compenseren, bijvoorbeeld wanneer
externe krachten zoals wind of stroming een koersafwijking
veroorzaken. Hoe lager de automatische koerscorrectie, hoe sneller
een constante koersafwijking wordt tenietgedaan
Roer init.
Bepaalt hoe het roer door het systeem wordt bediend wanneer er
wordt overgeschakeld van handbesturing (Stand-by, FU en NFU)
naar een automatische besturing.
De volgende opties zijn beschikbaar:
Centrum
Hierdoor wordt het roer in de stand nul gezet
Werkelijk
4
Gebruikersinstellingen | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
29
Handhaaft de roerhoek, waarbij wordt aangenomen dat de
huidige roerhoek de vereiste stand is om een stabiele koers te
varen.
Roer limiet
Bepaalt het dynamische bereik van het roer tot het wordt
geblokkeerd en het alarm afgaat. Wordt meestal gebruikt om de
roerbeweging veroorzaakt door gieren op de golven te beperken.
Ú
Notitie: De roerlimiet is geen harde beperking van het
roerbereik, maar alleen een beperking van de roerbeweging
rond het huidige instelpunt.
Deze roerlimiet heeft geen invloed op Non-Follow-up-sturen of
Follow-up-sturen.
Maximale uit-koers hoek
Hiermee stelt u het alarm voor de limiet voor de afwijking van de
vaarrichting in.
Als de alarmoptie is ingeschakeld, wordt een alarmmelding
gegeven wanneer de feitelijke koers meer afwijkt van de ingestelde
koers dan de geselecteerde limiet.
Track reactie
Bepaalt hoe agressief de stuurautomaat moet sturen in de richting
van de actieve route.
Track naderingshoek
Deze instelling is een limiet om te voorkomen dat de boot de
koerslijn te scherp nadert. De koerslijn naderen in een scherpere
hoek is toegestaan, afhankelijk van de Cross Track Distance (XTD) en
track reactie-instelling.
Deze instelling wordt gebruikt als u begint te navigeren en telkens
wanneer dat de stuurautomaat de boot stuurt in de richting van de
route.
Hoek koerswijziging bevestigen
Bepaalt de limiet voor automatische koerswijziging naar het
volgende waypoint in een route wanneer de stuurautomaat een
route volgt (NAV-modus).
30
Gebruikersinstellingen | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
Als de koerswijziging groter is dan de ingestelde limiet, wordt u
gevraagd te bevestigen dat de volgende koerswijziging acceptabel
is.
Zeilparameters
Ú
Notitie: Alleen beschikbaar als het boottype is ingesteld op
Zeilboot.
Wind-modus
Selecteer in welke windhoek de stuurautomaat stuurt.
De volgende opties zijn beschikbaar:
Auto
Als de ware windhoek (TWA) <70º is, wordt in Wind-modus
gestuurd richting schijnbare windhoek (AWA)
Als TWA is ≥70º, wordt in Wind-modus gestuurd richting TWA
Schijnbaar
Stuurt richting AWA
Waar
Stuurt richting TWA
Overstagtijd
Bepaalt hoe ver de stuurautomaat de boot in Wind-modus overstag
doet gaan.
Overstaghoek
Bepaalt de hoek waarin de boot in de modus AUTO overstag gaat.
Snelheid handmatig invoeren
Als er geen bootsnelheids- of SOG-gegevens beschikbaar zijn en/of
als deze onbetrouwbaar worden geacht, kan handmatig een
waarde voor snelheid worden ingevoerd en door de stuurautomaat
worden gebruikt voor stuurberekeningen.
Wendpatrooninstellingen
De stuurautomaatcomputer ondersteunt verschillende
automatische stuurfuncties voor wenden als de stuurautomaat in
Auto-modus is geschakeld.
Gebruikersinstellingen | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
31
Ú
Notitie: Wendpatroonbesturing is niet beschikbaar als het
boottype is ingesteld op Zeilboot.
Alle wendpatronen, behalve de U-bocht, hebben bijbehorende
wendpatrooninstellingen. Afhankelijk van de
stuurautomaatcontroller, kunnen deze wendpatrooninstellingen
worden aangepast voordat u de wending inzet of tijdens het
wenden.
Wendpatrooninstellingen, MFD
Wendpatrooninstellingen, AP48
Ú
Notitie: Niet alle stuurautomaatcontrollers zijn voorzien van
wendpatroonbesturing. Raadpleeg de documentatie bij uw
stuurautomaatcontroller voor meer informatie.
32
Gebruikersinstellingen | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
C-bocht (continue bocht)
Stuurt het vaartuig in een cirkel.
Stuur variabele:
-
Stuur snelheid. Door de waarde te verhogen maakt het
vaartuig een kleinere cirkel.
U-bocht
Wijzigt de ingestelde koers met 180° in tegenovergestelde richting.
Spiraalwending
Hiermee maakt het vaartuig een spiraalbeweging in een steeds
groter of kleiner wordende radius.
Wendvariabelen:
- Initiële radius
- Wijziging/wending. Als deze waarde is ingesteld op nul, draait
de boot in een cirkel. Negatieve waarden geven een
afnemende radius aan; positieve waarden geven een
toenemende radius aan.
Zigzag-wending
Met deze optie zorgt u ervoor dat de boot in een zigzagpatroon
gaat varen.
Wendvariabelen:
- Koerswijziging (A)
- Etappe afstand (B)
B A
Vierkante wending
Zorgt dat het vaartuig automatisch 90° wendt na een bepaald
routedeel te hebben afgelegd.
Wendvariabele:
-
Routedeel
Gebruikersinstellingen | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
33
S-bocht
Met deze optie giert het vaartuig langs de hoofdkoers.
Wendvariabelen:
-
Koerswijziging (C)
- Wendradius (D)
D
C
Dieptecontour volgen (DCT)
Zorgt dat de stuurautomaat een dieptecontour volgt.
Ú
Notitie: DCT wendpatroon is alleen beschikbaar als het systeem
een geldige diepte-invoer heeft.
Waarschuwing: Gebruik het DCT wendpatroon
alleen als de zeebodem daarvoor geschikt is. Gebruik
de functie niet in onrustig water waarbij de diepte
binnen een klein gebied sterk verschilt.
Wendvariabelen:
-
Diepte gain. Deze parameter bepaalt de ratio tussen ingesteld
roer en de afwijking van de geselecteerde dieptecontour. Hoe
hoger de Depth gain-waarde, hoe meer roer er gegeven wordt.
Als de waarde te klein is, zal het lang duren voordat het
afdrijven van de ingestelde dieptecontour gecompenseerd
wordt, en zal de stuurautomaat de boot niet op de
geselecteerde diepte kunnen houden. Als de waarde te groot
is, neemt de overschrijding toe en wordt de sturing instabiel.
- CCA. De CCA is hoek die wordt opgeteld bij of afgetrokken van
de ingestelde koers. Met deze parameter kunt u de boot met S-
bewegingen rond de referentiediepte laten gieren. Hoe groter
de CCA, hoe meer er gegierd mag worden. Als de CCA is
ingesteld op nul, mag er niet gegierd worden.
- Ref. diepte Dit is de referentiediepte voor de DCT-functie. Als
DCT is gestart, leest de stuurautomaat de huidige diepte en
wordt deze diepte ingesteld als de referentiediepte. De
referentiediepte kan worden gewijzigd als de functie actief is.
34
Gebruikersinstellingen | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
Ú
Notitie: Als er de dieptepeiling wegvalt tijdens dieptecontour
volgen, wordt de stuurautomaat automatisch geschakeld in
AUTO-modus.
Aanbevolen wordt om bij gebruik van DCT het AP
dieptegegevens ontbreken alarm in te schakelen. Als dit alarm
is geactiveerd, gaat een alarm af als de dieptepeiling tijdens
DCT wegvalt.
Gebruikersinstellingen | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
35
Verificatie van installatie
Als alle eenheden in het stuurautomaatsysteem zijn geïnstalleerd,
externe apparatuur is aangesloten en de software is geconfigureerd
volgens de instructies in de vorige hoofdstukken, dient de installatie
te worden geverifieerd op basis van de checklist. De specifieke
instellingen voor de boot dienen te worden genoteerd in de
daarvoor bestemde tabellen in dit hoofdstuk.
Checklist
Beschrijving Referentie
Onderdelen volgens de
instructies gemonteerd en
bevestigd
Installatie-instructies voor de
onderdelen
Netwerk voorzien van voeding
en afsluitweerstanden volgens
de instructies
Bekabelingsinstructies voor de
onderdelen
Geselecteerde bronnen
Documentatie
besturingseenheid
stuurautomaat
Vaartuig geconfigureerd "Boot eigenschappen" op pagina 14
Aandrijfeenheden
geconfigureerd en gekalibreerd
"Configuratie van de aandrijving" op
pagina 14
Kompas gekalibreerd "Kompas instellen" op pagina 21
Vaartest voltooid (handmatig of
via Autotune)
"Testvaart" op pagina 21
Bootspecifieke instellingen
Boot
Instellingen
Boot type
Boot lengte
5
36
Verificatie van installatie | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
Instellingen
Kruissnelheid
Overgangssnelheid
Aandrijvingen
Instellingen
Type aandrijving
Methode van aansturing
aandrijfeenheid
Nominale aandrijfspanning
Aandrijfactivering
Minimum roer
Dode zone van het roer
Handmatige dodeband
Minimale uitgangsspanning
Maximale uitgangsspanning
Zeilparameters
Instellingen
Wind-modus
Overstagtijd
Overstaghoek
Snelheid handmatig invoeren
Stuurprofielen
Instellingen Lage snelheid Hoge snelheid
Wendsnelheid
Verificatie van installatie | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
37
Instellingen Lage snelheid Hoge snelheid
Roer-gain
Tegenroer
Autotrim
Roer init.
Roer limiet
Uit-koers limiet
Track reactie
Track naderingshoek
Hoek koerswijziging
bevestigen
Wendpatrooninstellingen
Instellingen
Continu
Wendsnelheid
Spiraal
Initiële radius
Wijziging/wending
Zigzag
Koerswijziging
Etappeafstand
Vierkant
Etappeafstand
Wijde-S
Koerswijziging
Wendradius
Dieptecontour
Depth gain
CCA
38
Verificatie van installatie | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
Verificatie van installatie | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
39
Onderhoud
Preventief onderhoud
De unit bevat geen onderdelen die door de gebruiker kunnen
worden onderhouden. De gebruiker hoeft daarom slechts in zeer
beperkte mate preventief onderhoud uit te voeren.
Controleren van de connectoren
De connectoren mogen alleen visueel gecontroleerd worden.
Duw de stekkers in de connector. Als de stekkers zijn voorzien van
een vergrendeling, moet u ervoor zorgen dat deze in de juiste stand
staat.
Software-update
U kunt de software voor de stuurautomaatcomputer bijwerken via
een met het netwerk verbonden displayeenheid.
U kunt de versie van de stuurautomaatsoftware controleren aan de
hand van de apparatenlijst op de displayeenheid.
De meest recente softwareversie is beschikbaar om te downloaden
van de productwebsite op www.simrad-yachting.com en
www.bandg.com.
De stuurautomaatcomputer resetten
U kunt de stuurautomaat terugzetten naar de
standaardfabrieksinstellingen.
Stuurautomaatcomputer resetten, MFD’s
6
40
Onderhoud | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
Stuurautomaatcomputer resetten, AP48
Wanneer de stuurautomaatcomputer na resetten voor de eerste
keer wordt opgestart, wordt de automatische installatieprocedure
doorlopen.
Ú
Notitie: Resetten van de stuurautomaat is alleen nodig als u alle
waarden die tijdens de installatieprocedure zijn ingesteld moet
wissen.
Onderhoud | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
41
Technische specificaties
Ú
Notitie: De meest recente lijst met specificaties is beschikbaar
op: www.simrad-yachting.com
NAC-2
Approvals
Compliance EMC directive 2014/30/EU
Electrical
Supply voltage 9-31.2 V DC
Power consumption - Max 500 W
Power consumption - Typical As required to drive rudder
actuator. See pump/motor
power ratings
Recommended fuse rating 20 A
Environmental
Operating temperature -25°C to +55°C (-13°F to 131°F)
Storage temperature -30°C to +70°C (-22°F to 158°F)
Waterproof rating IPx5
Humidity 100%
Shock and vibration Acc to EN60945
Connectivity
NMEA 2000 1 Micro-C port, 1 LEN
Drive 12/24 V DC, min 10 mA, max 3 A
Rudder Feedback Variable voltage/resistive 05 V
Physical
Weight 0.6 kg (1.3 lbs)
Compass Safe Distance 500 mm (20 inches)
Warranty 2 years
7
42
Technische specificaties | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
NAC-3
Approvals
Compliance EMC directive 2014/30/EU
Electrical
Supply voltage 12/24 V DC +/- 10-30%
Power consumption - Max 750 W
Power consumption - Typical As required to drive rudder
actuator. See pump/motor
power ratings
Recommended fuse rating 30 A
Environmental
Operating temperature -25°C - +55°C (-13°F - 131°F)
Storage temperature -30° - +70°C (-22°F - 158°F)
Waterproof rating IPx5
Humidity 100%
Shock and vibration Acc to EN60945
Connectivity
NMEA 2000 1 Micro-C port, 1 LEN
NMEA 0183 1 port IN/OUT. 4.8, 9.6,
19.2 & 38.4 kbaud
Drive Reversible motor control
of rudder.
Max continuous load 30
A, peak 50 A for 1s
or
On/off
solenoid control of rudder.
12/24 V DC,
common, load range 10
mA to 10 A, off current <1 mA
Engage Output for bypass/clutch. 12/24
V DC, min 10 mA, max 3 A
Technische specificaties | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
43
Rudder Rudder angle, frequency input.
15 V, 1.4 to 5 kHz, resol. 20 Hz/°
Remote Input: External open/
close contact for remote
controller
Output: High/Low mode
indicator signal
Mode External open/close
or pulse contact for autopilot
disengage
Alarm External alarm output for
buzzer/relay. Max 100 mA,
voltage level as local supply
Physical
Weight 0.7 kg (1.6 lbs)
Compass Safe Distance 500 mm (20 inches)
Warranty 2 years
44
Technische specificaties | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
*988-11439-002*
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46

Simrad NAC-2 and NAC-3 Installatie gids

Type
Installatie gids