Simrad NAC-2 and NAC-3 Installatie gids

Type
Installatie gids
NAC-2/NAC-3
In bedrijfstellings handleiding
NEDERLANDS
www.bandg.com | www.simrad-yachting.com
Voorwoord
Afstandverklaring
Omdat Navico continu werkt aan het verbeteren van zijn producten,
behouden wij ons het recht voor om op elk gewenst moment
wijzigingen in het product aan te brengen, die mogelijk niet in deze
versie van de handleiding worden beschreven. Neem contact op
met uw dealer als u hulp of meer informatie nodig hebt.
Alleen de eigenaar is verantwoordelijk voor het installeren en
gebruiken van de uitrusting op een manier die geen ongevallen,
persoonlijk letsel of schade aan eigendommen veroorzaakt. Alleen
de gebruiker van dit product is verantwoordelijk voor het in acht
nemen van veilige vaarpraktijken.
NAVICO HOLDING AS EN ZIJN DOCHTERMAATSCHAPPIJEN, FILIALEN
EN GELIEERDE BEDRIJVEN WIJZEN ELKE AANSPRAKELIJKHEID VAN
DE HAND VOOR ELK GEBRUIK VAN DIT PRODUCT OP EEN WIJZE DIE
ONGEVALLEN OF SCHADE KAN VEROORZAKEN OF EEN
OVERTREDING VAN DE WET INHOUDT.
Officiƫle taal: deze verklaring, eventuele instructieboeken,
gebruikershandleidingen en andere informatie met betrekking tot
het product (Documentatie) kan worden vertaald in, of is vertaald
uit een andere taal (Vertaling). In geval van een conflict tussen een
Vertaling van de Documentatie en de Engelstalige versie van de
Documentatie is de Engelstalige versie van de Documentatie de
officiƫle versie.
Deze handleiding beschrijft het product ten tijde van het ter perse
gaan. Navico Holding AS en zijn dochtermaatschappijen, filialen en
gelieerde bedrijven behouden zich het recht voor wijzigingen in de
specificaties aan te brengen zonder mededeling vooraf.
Handelsmerken
NMEA
Ā®
en NMEA 2000
Ā®
zijn gedeponeerde handelsmerken van de
National Marine Electronics Association.
Copyright
Copyright Ā© 2016 Navico Holding AS.
Garantie
De garantiekaart wordt als separaat document verstrekt.
Voorwoord | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
3
Als u nog vragen hebt, kunt u de productwebsite www.simrad-
yachting.com of www.bandg.com raadplegen.
Complianceverklaringen
Deze apparatuur voldoet aan:
ā€¢ CE onder EMC-richtlijn 2014/30/EG
ā€¢ De eisen voor niveau 2 apparatuur van de
radiocommunicatienorm (elektromagnetische comptabiliteit)
De relevante verklaring van conformiteit is beschikbaar op de
productpaginaā€™s van de websites www.simrad-yachting.com of
www.bandg.com.
Over deze handleiding
De handleiding gaat ervan uit dat de gebruiker fundamentele
kennis heeft van navigatie, nautische terminologie en praktijk.
Belangrijke tekst die speciale aandacht van de lezer behoeft, wordt
als volgt aangegeven:
ƚ
Notitie: Wordt gebruikt om de aandacht van de lezer op een
opmerking of belangrijke informatie te richten.
Waarschuwing: Wordt gebruikt als het noodzakelijk
is personen te waarschuwen voorzichtig te werk te
gaan om letsel en/of schade aan personen/apparatuur
te voorkomen.
Handleidingversie
Deze handleiding is geschreven voor softwareversie 1.0. De
handleiding wordt voortdurend bijgewerkt en aangepast aan
nieuwe software-releases. De meest recente versie van de
handleiding kunt u downloaden op de productwebsite
www.simrad-yachting.com of www.bandg.com.
4
Voorwoord | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
Inhoud
7 Inleiding
7
NAC-2 en NAC-3 stuurautomaatcomputers
7 Stuurautomaatcontrollers
8 Setup stuurautomaatcomputer
10 Initiƫle instellingen
10 Gegevensbron selecteren
10 Boot eigenschappen
11 Configuratie van de aandrijving
14 Roerinstellingen
17 Testvaart
17 Kompas instellen
18 Overgangssnelheid
19 Roer-nulstand instellen
19 Wendsnelheid instellen
19 De stuurautomaat afstellen
25 Gebruikersinstellingen
25 Stuurprofielinstellingen
27 Zeilparameters
28 Wendpatrooninstellingen
31 Verificatie van installatie
31 Checklist
31 Bootspecifieke instellingen
35 Onderhoud
35 Preventief onderhoud
35 Controleren van de connectoren
35 Software-update
35 De stuurautomaatcomputer resetten
37 Technische specificaties
37 NAC-2
38 NAC-3
Inhoud | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
5
40 Maattekeningen
40
NAC-2
40 NAC-3
41 Ondersteunde gegevens
41 NMEA 2000 PGN's
44 NMEA 0183-zinnen
45 NMEA 2000 PGN omschrijving
6
Inhoud | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
Inleiding
NAC-2 en NAC-3 stuurautomaatcomputers
De NAC-2 en NAC-3 stuurautomaatcomputers zijn voorzien van de
benodigde elektronica voor aansturing van een hydraulische
stuurpomp of mechanische aandrijfeenheid, evenals voor koppeling
met roerstandterugmelder-units en NMEA 2000 apparaten.
De NAC-2 is ontworpen voor boten met een maximumlengte van
10 meter (33 voet) en is geschikt voor laagspanningspompen,
mechanische aandrijfeenheden of magneetventielen (8 A continu,
16 A piek).
De NAC-3 is ontworpen voor boten met lengte van 10 meter (33
voet) of meer en is geschikt voor hoogspanningspompen,
mechanische aandrijfeenheden en magneetventielen (30 A continu,
50 A piek).
Stuurautomaatcontrollers
De NAC-2 en NAC-3 stuurautomaatcomputers kunnen door
verschillende Simrad en B&G besturingseenheden worden
aangestuurd. Het kunnen speciale stuurautomaatcontrollers zijn
(zoals bij de AP44), Multifunction Displays (MFD's) en
stuurautomaatafstandsbedieningen (zoals bij de OP12) in
combinatie met instrumentsystemen, of een combinatie daarvan.
Stuurautomaatfuncties
De NAC-2 en NAC-3 zijn voorzien van een groot aantal verschillende
functies, maar niet alle stuurautomaatcontrollers hebben toegang
tot alle opties. Bijvoorbeeld stuurautomaatsystemen met alleen een
stuurautomaatafstandsbediening (zonder displayeenheid) hebben
geen toegang tot wendpatronen.
De gebruikersinterface
De stuurautomaatfuncties worden op de verschillende displays iets
anders weergegeven.
In deze handleiding worden schermvoorbeelden gegeven van
zowel MFD's als de AP44.
1
Inleiding | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
7
Setup stuurautomaatcomputer
Als de stuurautomaat is geĆÆnstalleerd, moet het instellen van de
stuurautomaatcomputer worden uitgevoerd. Als dit niet correct
gebeurt, kan het zijn dat de stuurautomaat niet goed functioneert.
De instelprocedure voor de stuurautomaatcomputer omvat drie
stappen:
ā€¢ Installatie-instellingen
-
Inclusief ingebruikname in haven en vaartest. Zie "Initiƫle
instellingen" op pagina 10 en "Testvaart" op pagina 17
ā€¢ Stuurautomaatinstellingen aan te passen door de gebruiker
- Handmatige fijnafstelling op verschillende
gebruiksomstandigheden en gebruikersvoorkeuren. Zie
"Gebruikersinstellingen" op pagina 25
ƚ
Notitie: U krijgt alleen toegang tot de installatie-instellingen als
de stuurautomaat in Standby-modus is geschakeld. Sommige
systemen vereisen een speciale, fysieke standby-knop om
installatieprocedures uit te voeren. Dit kan een knop zijn op de
stuurautomaatcontroller, op een afstandsbediening van de
stuurautomaat, of een aparte standby-knop.
Waarschuwing: Wanneer de stuurautomaat af
fabriek wordt geleverd en nadat een reset van de
stuurautomaat is uitgevoerd, zijn alle installatie-
instellingen ingesteld op de fabrieksinstellingen
(standaardwaarden). Er wordt een melding
weergegeven en een volledige setup dient te worden
uitgevoerd. Als dit niet correct gebeurt, kan het zijn dat
de stuurautomaat niet goed functioneert!
8
Inleiding | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
Installatieprocedure
Inleiding | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
9
Initiƫle instellingen
Gegevensbron selecteren
Om de stuurautomaatcomputer te kunnen instellen moeten eerst
de gegevensbronnen beschikbaar zijn en worden geconfigureerd.
Er moeten gegevensbronnen worden geselecteerd bij de
ingebruikname van het systeem als een onderdeel van het netwerk
is gewijzigd of vervangen, of als een andere gegevensbron
beschikbaar is voor een bepaald gegevenstype en deze
gegevensbron niet automatisch is geselecteerd.
U kunt het systeem automatisch uw gegevensbronnen laten kiezen
of u kunt elke gegevensbron handmatig instellen. Raadpleeg de
documentatie bij de stuurautomaatcontroller of de displayeenheid
voor meer informatie over het selecteren van een gegevensbron.
Boot eigenschappen
Boot type
Bepaalt de stuurparameters, evenals de beschikbare
stuurautomaatfuncties.
De volgende opties zijn beschikbaar:
ā€¢ Zeilboot
ā€¢ Waterverplaatsing
ā€¢ Planerend
ƚ
Notitie: Als het boottype is ingesteld op Zeilboot, is virtuele
roerstandterugmelder niet beschikbaar.
Boot lengte
Gebruikt door het stuurautomaatsysteem voor het berekenen van
stuurparameters.
Kruissnelheid
Wordt gebruikt als er geen snelheidsgegevens beschikbaar zijn. De
kruissnelheid wordt door het stuurautomaatsysteem gebruikt voor
het berekenen van stuurparameters.
2
10
Initiƫle instellingen | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
Configuratie van de aandrijving
De configuratie van de aandrijving bepaalt hoe de
stuurautomaatcomputer het stuursysteem aanstuurt.
Raadpleeg de documentatie bij uw aandrijfeenheid voor relevante
specificaties.
Methode van aansturing
Gebruikt om voor uw aandrijving de juiste aansturingsoutput in te
stellen.
De volgende opties zijn beschikbaar:
ā€¢ Spoel
Voor aan/uit-besturing van hydraulische kleppen. Geeft vaste
roersnelheid.
ā€¢ Omkeermotor
Voor variabele snelheid pompen/aandrijvingen.
Aandrijfspanning
Voor uw aandrijfeenheid gespecificeerde nominale
aandrijfspanning.
ā€¢ Opties: 12 V en 24 V.
ƚ
Notitie: 24 V output is alleen beschikbaar bij 24 V voeding.
De instelling moet overeenkomen met de specificatie van de
elektromagneet/pomp/motor.
Waarschuwing: Als een onjuist spanningsniveau is
ingesteld voor uw aandrijfeenheid, kan dit zowel de
aandrijfeenheid als de stuurautomaatcomputer
beschadigen, ook als de beschermingscircuits zijn
geactiveerd.
Aandrijfactivering
Bepaalt hoe de Inschakeluitvoer wordt gebruikt.
De volgende opties zijn beschikbaar:
ā€¢ Koppeling
Initiƫle instellingen | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
11
Als uw aandrijfeenheid/motor/pomp gekoppeld moet worden
om de actuator in te schakelen, moet de eenheid worden
verbonden met de "Schakel"-output. Configureer de
aandrijfactivering (optie "Aandrijving inschakelen") als koppeling.
De koppeling wordt geactiveerd als de stuurautomaatcomputer
het roer bedient. In stand-by wordt de koppeling ontkoppeld om
handmatige besturing mogelijk te maken. Controleer de
specificaties van uw aandrijfeenheid om te bepalen of koppeling
is vereist.
ā€¢ Auto
Output geactiveerd als stuurautomaat is geschakeld in de modus
Auto, Geen drift of Navigatie. Bij handmatige roerbediening
(Stand-by, NFU en FU) is de output niet geactiveerd. Wordt
meestal gebruikt om te schakelen tussen twee roersnelheden op
een pomp die continu in bedrijf is, als verschillende
roersnelheden zijn vereist voor automatische en Follow-up/
Geen-Follow-up besturing.
Minimum roer
Sommige boten hebben de neiging niet te reageren op kleine
roeropdrachten rond de ā€œkoers aanhoudenā€ positie vanwege een
klein roer, draaikolken/rondkolkend water dat langs het roer
stroomt, of als het een waterjetboot met enkele spuitmond is.
Sommige boten kunt u beter op koers houden door de parameter
Minimum roer te verhogen. De roeractiviteit zal daardoor echter
toenemen.
ƚ
Notitie: Stel alleen een waarde voor Minimum roer in als de
boot daardoor in kalm water beter op koers wordt gehouden.
Stel deze parameter in nadat de stuurparameters van de
stuurautomaat zijn geoptimaliseerd/afgesteld.
Dode zone van het roer
Voorkomt dat het roer gaat slingeren door mechanische speling in
de stuurinrichting of het roer.
De volgende opties zijn beschikbaar
ā€¢ Auto
(Aanbevolen).
Dit is een "leer"-functie die constant is geactiveerd. Ook wordt de
dode zone voor druk op het roer geoptimaliseerd
12
Initiƫle instellingen | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
ā€¢ Handmatig
Als de instelling Auto niet goed werkt door extreme roersnelheid
en/of doorschot, kan deze handmatig worden aangepast. Kan
ook worden gebruikt om de roeractiviteit te verlagen.
Roeropdrachten kleiner dan de dode zone worden genegeerd
Zoek de laagst mogelijke waarde waarmee voorkomen wordt dat
het roer constant slingert. Een grote dode zone veroorzaakt
onnauwkeurig sturen. Aanbevolen wordt om de roerstabiliteit in de
modus AUTO te controleren op kruissnelheid om druk te krijgen op
het roer. (Lichte slingering in de haven kan op kruissnelheid
verdwijnen.)
Initiƫle instellingen | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
13
Roerinstellingen
Waarschuwing: Tijdens de roerkalibratie en roertest
geeft de stuurautomaatcomputer een reeks
roeropdrachten. Raak tijdens deze test het roer NIET
aan en probeer niet om de besturing handmatig over
te nemen!
Roerbron
Voordat de roerstandterugmelder kan worden gekalibreerd, moet
eerst de juiste roerbron worden geselecteerd..
Roerbron selecteren, MFDā€™s
14
Initiƫle instellingen | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
Roerbron selecteren, AP44
ƚ
Notitie: Een virtuele roerstandterugmelder (VRF) kan alleen
worden gebruikt als roerstandterugmelder niet beschikbaar is.
Een terugmelder verbetert de prestaties van een stuurautomaat
en biedt een nauwkeurige roerhoekindicator op het display van
de stuurautomaat.
ƚ
Notitie: VRF is niet beschikbaar als het boottype is ingesteld op
Zeilboot.
Roerstandterugmelder kalibratie
ƚ
Notitie: Alleen beschikbaar als u een roerstandterugmelder
hebt geĆÆnstalleerd en geselecteerd als roerbron.
De kalibratie van de roerstandterugmelder bepaalt de richting van
de roerstandterugmelder.
ā€¢ Kalibreer het roer aan de hand van de stapsgewijze instructies op
het scherm.
Roertest
Tijdens deze roertest wordt de richting van de aandrijving
geverifieerd. De test detecteert het minimale vermogen dat nodig is
om het roer aan te drijven en verlaagt de roersnelheid als deze de
maximale voorkeurssnelheid voor de stuurautomaat overschrijdt.
ƚ
Notitie: Als de boot gebruikmaakt van stuurbekrachtiging,
dient de (elektrische) motor die wordt gebruikt om de
stuurbekrachtiging aan te drijven voorafgaand aan deze test te
worden ingeschakeld.
Initiƫle instellingen | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
15
ā€¢ Voer de roertest uit volgens de instructies op het scherm
-
Het roer dient binnen 10 seconden een kleine beweging te
maken, gevolgd door bewegingen naar beide kanten
Als de test niet wordt voltooid, wordt een alarmmelding gegeven.
VRF kalibratie
ƚ
Notitie: Alleen beschikbaar als de roerbron is ingesteld op een
virtuele roerstandterugmelder.
VRF kalibratie bepaalt de richting van de roerbeweging, de
minimale output vereist om het roer te bewegen en de verhouding
spanning-roersnelheid.
Om de VRF kalibratie te kunnen uitvoeren moet u zicht hebben op
de beweging van het roer.
ā€¢ Voer de VRF kalibratie uit aan de hand van de stapsgewijze
instructies op het scherm.
16
Initiƫle instellingen | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
Testvaart
Een testvaart kan alleen worden uitgevoerd na voltooiing van de
initiƫle instellingen.
ƚ
Notitie: De testvaart dient altijd te worden uitgevoerd onder
kalme omstandigheden, op open water en op veilige afstand
van ander scheepvaartverkeer!
Kompas instellen
Voor optimale prestaties dient het kompas te worden gekalibreerd
en dienen eventuele afwijkingen te worden gecompenseerd.
De instelling moet worden uitgevoerd op een geschikte
displayeenheid. Afhankelijk van de eenheid wordt toegang tot de
instelling verkregen via het dialoogvenster van het kompas of via
een speciale kalibratieoptie in het menu Instellingen van de unit.
Apparaatdialoogvenster, MFDā€™s
Kalibratieoptie, AP44
3
Testvaart | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
17
ƚ
Notitie: Voor optimale resultaten moet het kompas worden
ingesteld onder kalme weersomstandigheden, bij weinig wind
en stroming. Zorg dat er voldoende open water rondom het
schip is om de boot volledig te kunnen draaien.
Raadpleeg de documentatie bij uw koerssensor voor meer
informatie over uw unit.
Overgangssnelheid
De overgangssnelheid is de snelheid waarop het systeem
automatisch overgaat van het stuurprofiel Laag (lage snelheid) naar
het stuurprofiel Hoog (hoge snelheid) of omgekeerd.
De stuurprofielen dienen om de neiging van de boot om op
verschillende snelheden andere stuurkenmerken te vertonen te
reguleren. U kunt ook verschillende voorkeuren instellen voor het
stuurgedrag van uw boot bij lage en hoge snelheden.
Voor motorboten wordt aangeraden dat u een waarde instelt voor
de snelheid waarop het stuurgedrag van de boot verandert.
Bijvoorbeeld, de planeerdrempel (aanbevolen) of de snelheid
waarop u wilt dat de stuurautomaat het gedrag van de boot
verandert.
Er is een hysterese van 2 knopen om oscillatie van hoog/laag-
instellingen te voorkomen als de boot vaart op of nabij de
overgangssnelheid.
Voorbeeld
De overgangssnelheid is ingesteld op 9 knopen.
ā€¢ Het systeem gaat over van het profiel Laag naar het profiel Hoog
als de snelheid stijgt naar10 knopen (= overgangssnelheid plus 1
knoop)
ā€¢ Het systeem gaat over van het profiel Hoog naar het profiel Laag
als de snelheid daalt naar 8 knopen (= overgangssnelheid min1
knoop)
Het actieve profiel ('Laag' of 'Hoog') wordt weergegeven op de
stuurautomaatpagina (bij AP44) en in het pop-upvenster van de
stuurautomaat (MFDā€™s):
18
Testvaart | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
AP44 pagina MFD stuurautomaatpop-upvenster
Roer-nulstand instellen
Gebruikt om de nulstand van het roer die bij ingebruikname in de
haven is geconstateerd te corrigeren, als een kleine roercorrectie
noodzakelijk wordt geacht om een rechte koers te kunnen varen.
ƚ
Notitie: De nulstand van het roer instellen dient altijd te
worden uitgevoerd onder kalme omstandigheden, als wind
en/of stroming geen effect hebben op de besturing.
ā€¢ Breng het roer in de stand waarbij de boot recht vaart, schakel
vervolgens de optie Roer nulstellen in om de nulparameter van
de roerstand op te slaan.
ƚ
Notitie: Controleer op boten met twee motoren of het
motortoerental op beide motoren gelijk is, zodat ook de
voortstuwing van beide schroeven gelijk is. Anders is de
nulstand van het roer mogelijk niet juist ingesteld.
Wendsnelheid instellen
Dient om de voorkeurswendsnelheid van de boot in te stellen.
ā€¢ Wend de boot op de gewenste veilige en comfortabele
wendsnelheid en schakel vervolgens de optie Wendsnelheid
instellen in om de wendsnelheidsparameters op te slaan.
ƚ
Notitie: De vastgelegde wendsnelheid wordt opgeslagen in
het actieve stuurprofiel. Deze instelling moet dus voor elk
stuurprofiel worden herhaald.
De stuurautomaat afstellen
ƚ
Notitie: De stuurautomaat moet afzonderlijk worden afgesteld
voor hoge en lage snelheidsprofielen.
Zowel automatisch als handmatig afstellen moet in rustig water
worden uitgevoerd.
Testvaart | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
19
Als u het juiste type vaartuig, de lengte van het vaartuig en de
kruissnelheid hebt ingevoerd, hoeft u waarschijnlijk niet verder
handmatig of automatisch af te stellen.
Controleer als volgt of de besturing goed werkt:
1. Zet het vaartuig vast op een vaarrichting en selecteer
vervolgens de modus AUTO
2. Let erop dat de koers wordt aangehouden, en let op de
roeropdrachten
-
De stuurautomaat moet het vaartuig binnen een gemiddelde
van + /-1 graad op de ingestelde koers houden,
vooropgesteld dat de zee rustig is en er weinig wind is
3. Voer enkele kleine en grotere koerswijzigingen naar bakboord
en stuurboord uit en kijk hoe het vaartuig zich instelt op de
nieuwe koers
- De doorschot van het vaartuig moet minimaal zijn. Zie "Roer-
gain" op pagina 22 en "Tegenroer" op pagina 22.
Als de stuurautomaat het vaartuig niet goed op koers houdt of het
wenden niet goed uitvoert, kunt u de functie Autotune proberen of
de stuurautomaat handmatig afstellen.
ƚ
Notitie: Autotune wordt afgeraden als het schip langer is dan
ongeveer 30 m of een zeer hoge kruissnelheid heeft. In dat
geval wordt handmatig afstellen aangeraden.
Autotune uitvoeren
Tijdens het uitvoeren van een Autotune maakt het vaartuig diverse
S-wendingen. Op basis van het gedrag van het vaartuig zal de
stuurautomaat automatisch de belangrijkste stuurparameters (roer-
gain en tegenroer) instellen.
ā€¢ Stabiliseer het vaartuig op een koers en stel de snelheid zo dicht
mogelijk bij kruissnelheid in, activeer vervolgens de functie
Autotune.
-
De stuurautomaat schakelt nu over naar AUTO-modus en
neemt de besturing van het vaartuig over.
ƚ
Notitie: Autotuning kan op elk moment worden gestopt door
te drukken op de knop STBY op de stuurautomaatcontroller.
Autotuning duurt ongeveer 3 minuten. Daarna wordt de
stuurautomaat automatisch in Standby-modus geschakeld en moet
het roer handmatig worden bediend.
20
Testvaart | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
ƚ
Notitie: Alle parameters die tijdens autotuning zijn ingesteld
kunnen handmatig worden aangepast. Voor optimale
stuurprestaties wordt aangeraden om de stuurparameters na
autotuning handmatig aan te passen.
Handmatig afstellen
Roerversterking en tegenroer kunnen handmatig worden
aangepast.
ā€¢ Stabiliseer het vaartuig op een koers en schakel de snelheid in
het midden van het profielbereik (uit de buurt van de
overgangssnelheid) om profieloverschakeling tijdens afstelling te
voorkomen. Schakel vervolgens de optie Roerversterking in.
Pas de waarde aan volgens de onderstaande beschrijvingen.
ā€¢ Pas zo nodig de optie Tegenroer enigszins aan.
Afstelparameters, MFDā€™s
Testvaart | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
21
Afstelparameters, AP44
Roer-gain
Deze parameter bepaalt de verhouding tussen de opgegeven
roerhoek en de fout in de vaarrichting. Hoe hoger de waarde van de
roer-gain, hoe meer roer er wordt gebruikt. Als de waarde te laag is,
duurt het lang om een koersfout te compenseren en kan de
stuurautomaat geen stabiele koers aanhouden. Als de waarde te
groot is, neemt de overschrijding toe en wordt de sturing instabiel.
A
B
A De waarde is te hoog ingesteld. De besturing wordt
instabiel en vaak wordt er dan meer afgeweken van de
ingestelde koers
B De waarde is te laag ingesteld. Het duurt lang om een fout
in de vaarrichting te compenseren en daardoor kan de
stuurautomaat niet de vaste koers aanhouden
Tegenroer
Tegenroer is de hoeveelheid tegenwerkende (tegenovergestelde)
roerkracht die wordt gebruikt om het draaien aan het einde van een
grote koerswijziging te stoppen. De instellingen hangen af van de
22
Testvaart | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
eigenschappen van het vaartuig, de traagheid, vorm van de romp
en de efficiƫnte werking van het roer.
ā€¢ Als het vaartuig een goede dynamische stabiliteit heeft, is een
relatief lage waarde toereikend
ā€¢ Voor een instabiel vaartuig moet een hoge waarde worden
opgegeven
ā€¢ Hoe groter de traagheid van het vaartuig, hoe hoger de waarde
moet zijn
Steeds meer tegenroer kan resulteren in meer roeractiviteit, ook bij
het varen van een rechte koers, vooral bij hoge golven.
De beste manier om de waarde van de tegenroerinstelling te
controleren, is tijdens het varen van bochten. De afbeeldingen
illustreren de effecten van verschillende tegenroerinstellingen.
A B C
A Te weinig tegenroer = afwijkingsrespons
B Te veel tegenroer = trage en stroperige respons
C Precies genoeg tegenroer = ideale respons
Voer verschillende koerswijzigingen uit en kijk hoe het vaartuig zich
instelt op de nieuwe vaarrichting. Begin met kleine koerswijzigingen
van 10 to 20 graden, en probeer dan grotere koerswijzigingen van
60 tot 90 graden. Pas de tegenroerwaarde aan om de best
mogelijke respons te krijgen, zoals in afbeelding C.
ƚ
Notitie: Aangezien veel vaartuigen anders draaien naar
bakboord dan naar stuurboord (door de draairichting van de
schroef), moet u de koerswijzigingen in beide richtingen
uitvoeren. Het resultaat kan een compromis-instelling van
tegenroer zijn die enigszins afwijkt aan de ene zijde, en een
enigszins stroperige respons geeft aan de andere zijde.
Testvaart | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
23
24
Testvaart | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
Gebruikersinstellingen
De gebruikersinstellingen kunnen verschillend worden
geconfigureerd in de verschillende profielen, afhankelijk van de
stuurkenmerken van de boot en de voorkeuren van de gebruiker.
Stuurprofielinstellingen
De NAC-2 en NAC-3 zijn voorzien van twee stuurprofielen (Hoog en
Laag), voor hoge en lage bootsnelheid.
De initiƫle parameters worden automatisch toegewezen wanneer u
uw type boot selecteert. Tijdens de vaartest worden de parameters
afgesteld op optimale besturing. Zie "De stuurautomaat afstellen" op
pagina 19.
De op de volgende paginaā€™s vermelde opties zijn beschikbaar voor
zowel het Hoge als het Lage snelheidsprofiel.
Raadpleeg voor roerversterking en tegenroer "Roer-gain" op pagina 22
en "Tegenroer" op pagina 22.
Wendsnelheid
Hiermee kunt u de wendsnelheid bepaald tijdens vaartests
handmatig instellen (optie Wendsnelheid instellen).
Autotrim
Bepaalt hoe snel de stuurautomaat het roer wendt om een
constante koersafwijking te compenseren, bijvoorbeeld wanneer
externe krachten zoals wind of stroming een koersafwijking
veroorzaken. Hoe lager de automatische koerscorrectie, hoe sneller
een constante koersafwijking wordt tenietgedaan
ƚ
Notitie: In VRF modus regelt deze parameter de tijdconstante
van de roerschatting. Bij een lagere waarde maakt het roer een
snellere schatting en wordt het roer sneller afgestemd op de
bewegingen van de boot.
Roer init.
Bepaalt hoe het roer door het systeem wordt bediend wanneer
wordt overgeschakeld van stuurbekrachtiging op een automatische
besturing:
De volgende opties zijn beschikbaar:
4
Gebruikersinstellingen | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
25
ā€¢ Centrum
Hierdoor wordt het roer in de stand nul gezet
ā€¢ Werkelijk
Handhaaft de roerhoek, waarbij wordt aangenomen dat de
huidige roerhoek de vereiste stand is om een stabiele koers te
varen.
Roer limiet
Bepaalt het dynamische bereik van het roer tot het wordt
geblokkeerd en het alarm afgaat. Wordt meestal gebruikt om de
roerbeweging veroorzaakt door gieren op de golven te beperken.
ƚ
Notitie: De roerlimiet is geen harde beperking van het
roerbereik, maar alleen een beperking van de roerbeweging
rond het huidige instelpunt.
Deze roerlimiet heeft geen invloed op Non-Follow-up-sturen of
Follow-up-sturen.
Maximale uit-koers hoek
Hiermee stelt u het alarm voor de limiet voor de afwijking van de
vaarrichting in.
Als de alarmoptie is ingeschakeld, wordt een alarmmelding
gegeven wanneer de feitelijke koers meer afwijkt van de ingestelde
koers dan de geselecteerde limiet.
Track reactie
Bepaalt hoe agressief de stuurautomaat moet sturen in de richting
van de actieve route.
Track naderingshoek
Deze instelling is een limiet om te voorkomen dat de boot de
koerslijn te scherp nadert. De koerslijn naderen in een scherpere
hoek is toegestaan, afhankelijk van de Cross Track Distance (XTD) en
track reactie-instelling.
Deze instelling wordt gebruikt als u begint te navigeren en telkens
wanneer dat de stuurautomaat de boot stuurt in de richting van de
route.
26
Gebruikersinstellingen | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
Hoek koerswijziging bevestigen
Bepaalt de limiet voor automatische koerswijziging naar het
volgende waypoint in een route wanneer de stuurautomaat een
route volgt (NAV-modus).
Als de koerswijziging groter is dan de ingestelde limiet, wordt u
gevraagd te bevestigen dat de volgende koerswijziging acceptabel
is.
Zeilparameters
ƚ
Notitie: Alleen beschikbaar als het boottype is ingesteld op
Zeilboot.
Wind-modus
Selecteer in welke windhoek de stuurautomaat stuurt.
De volgende opties zijn beschikbaar:
ā€¢ Auto
Als de ware windhoek (TWA) <70Āŗ is, wordt in Wind-modus
gestuurd richting schijnbare windhoek (AWA)
Als TWA is ā‰„70Āŗ, wordt in Wind-modus gestuurd richting TWA
ā€¢ Schijnbaar
Stuurt richting AWA
ā€¢ Waar
Stuurt richting TWA
Overstagtijd
Bepaalt hoe ver de stuurautomaat de boot in Wind-modus overstag
doet gaan.
Overstaghoek
Bepaalt de hoek waarin de boot in de modus AUTO overstag gaat.
Snelheid handmatig invoeren
Als er geen bootsnelheids- of SOG-gegevens beschikbaar zijn en/of
als deze onbetrouwbaar worden geacht, kan handmatig een
waarde voor snelheid worden ingevoerd en door de stuurautomaat
worden gebruikt voor stuurberekeningen.
Gebruikersinstellingen | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
27
Wendpatrooninstellingen
De stuurautomaatcomputer ondersteunt verschillende
automatische stuurfuncties voor wenden als de stuurautomaat in
Auto-modus is geschakeld.
ƚ
Notitie: Wendpatroonbesturing is niet beschikbaar als het
boottype is ingesteld op Zeilboot.
Alle wendpatronen, behalve de U-bocht, hebben bijbehorende
wendpatrooninstellingen. Afhankelijk van de
stuurautomaatcontroller, kunnen deze wendpatrooninstellingen
worden aangepast voordat u de wending inzet of tijdens het
wenden.
Wendpatrooninstellingen, MFD
Wendpatrooninstellingen, AP44
ƚ
Notitie: Niet alle stuurautomaatcontrollers zijn voorzien van
wendpatroonbesturing. Raadpleeg de documentatie bij uw
stuurautomaatcontroller voor meer informatie.
28
Gebruikersinstellingen | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
C-bocht (continue bocht)
Stuurt het vaartuig in een cirkel.
ā€¢ Stuur variabele:
-
Stuur snelheid. Door de waarde te verhogen maakt het
vaartuig een kleinere cirkel.
U-bocht
Wijzigt de ingestelde koers met 180Ā° in tegenovergestelde richting.
Spiraalwending
Hiermee maakt het vaartuig een spiraalbeweging in een steeds
groter of kleiner wordende radius.
ā€¢ Wendvariabelen:
- Initiƫle radius
- Wijziging/wending. Als deze waarde is ingesteld op nul, draait
de boot in een cirkel. Negatieve waarden geven een
afnemende radius aan; positieve waarden geven een
toenemende radius aan.
Zigzag-wending
Stuurt het vaartuig in een zigzag-patroon.
ā€¢ Wendvariabelen:
- Koerswijziging (A)
- Etappe afstand (B)
B A
Vierkante wending
Zorgt dat het vaartuig automatisch 90Ā° wendt na een bepaald
routedeel te hebben afgelegd.
ā€¢ Wendvariabele:
-
Routedeel
Trage S-wending
Met deze optie giert het vaartuig langs de hoofdkoers.
Gebruikersinstellingen | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
29
ā€¢ Wendvariabelen:
-
Koerswijziging (C)
- Wendradius (D)
D
C
Dieptecontour volgen (DCT)
Zorgt dat de stuurautomaat een dieptecontour volgt.
ƚ
Notitie: DCT wendpatroon is alleen beschikbaar als het systeem
een geldige diepte-invoer heeft.
ā€¢ Wendvariabelen:
-
Depth gain. Deze parameter bepaalt de ratio tussen ingesteld
roer en de afwijking van de geselecteerde dieptecontour. Hoe
hoger de Depth gain-waarde, hoe meer roer er gegeven wordt.
Als de waarde te klein is, zal het lang duren voordat het
afdrijven van de ingestelde dieptecontour gecompenseerd
wordt, en zal de stuurautomaat de boot niet op de
geselecteerde diepte kunnen houden. Als de waarde te groot
is, neemt de overschrijding toe en wordt de sturing instabiel.
- CCA. De CCA is hoek die wordt opgeteld bij of afgetrokken van
de ingestelde koers. Met deze parameter kunt u de boot met
langzame S-bewegingen rond de referentiediepte laten gieren.
Hoe groter de CCA, hoe meer er gegierd mag worden. Als de
CCA is ingesteld op nul, mag er niet gegierd worden.
- Ref. diepte. Dit is de referentiediepte voor de DCT-functie. Als
DCT is gestart, leest de stuurautomaat de huidige diepte en
wordt deze diepte ingesteld als de referentiediepte. De
referentiediepte kan worden gewijzigd als de functie actief is.
ƚ
Notitie: Als er de dieptepeiling wegvalt tijdens dieptecontour
volgen, wordt de stuurautomaat automatisch geschakeld in
AUTO-modus.
Aanbevolen wordt om bij gebruik van DCT het AP
dieptegegevens ontbreken alarm in te schakelen. Als dit alarm
is geactiveerd, gaat een alarm af als de dieptepeiling tijdens
DCT wegvalt.
30
Gebruikersinstellingen | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
Verificatie van installatie
Als alle eenheden in het stuurautomaatsysteem zijn geĆÆnstalleerd,
externe apparatuur is aangesloten en de software is geconfigureerd
volgens de instructies in de vorige hoofdstukken, dient de installatie
te worden geverifieerd op basis van de checklist. De specifieke
instellingen voor de boot dienen te worden genoteerd in de
daarvoor bestemde tabellen in dit hoofdstuk.
Checklist
Beschrijving Referentie
Onderdelen volgens de
instructies gemonteerd en
bevestigd
Installatie-instructies voor de
onderdelen
Netwerk voorzien van voeding
en afsluitweerstanden volgens
de instructies
Bekabelingsinstructies voor de
onderdelen
Geselecteerde bronnen
Documentatie
besturingseenheid
stuurautomaat
Vaartuig geconfigureerd "Boot eigenschappen" op pagina 10
Aandrijfeenheden
geconfigureerd en gekalibreerd
"Configuratie van de aandrijving" op
pagina 11
Kompas gekalibreerd "Kompas instellen" op pagina 17
Vaartest voltooid (handmatig of
via Autotune)
"Testvaart" op pagina 17
Bootspecifieke instellingen
Boot
Instellingen
Boot type
Boot lengte
5
Verificatie van installatie | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
31
Instellingen
Kruissnelheid
Overgangssnelheid
Aandrijvingen
Instellingen
Type aandrijving
Methode van aansturing
aandrijfeenheid
Nominale aandrijfspanning
Aandrijfactivering
Minimum roer
Dode zone van het roer
Handmatige dodeband
Minimale uitgangsspanning
Maximale uitgangsspanning
Zeilparameters
Instellingen
Wind-modus
Overstagtijd
Overstaghoek
Snelheid handmatig invoeren
Stuurprofielen
Instellingen Lage snelheid Hoge snelheid
Wendsnelheid
32
Verificatie van installatie | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
Instellingen Lage snelheid Hoge snelheid
Roer-gain
Tegenroer
Autotrim
Roer init.
Roer limiet
Uit-koers limiet
Track reactie
Track naderingshoek
Hoek koerswijziging
bevestigen
Wendpatrooninstellingen
Instellingen
Continu
Wendsnelheid
Spiraal
Initiƫle radius
Wijziging/wending
Zigzag
Koerswijziging
Etappeafstand
Vierkant
Etappeafstand
Wijde-S
Koerswijziging
Wendradius
Dieptecontour
Depth gain
CCA
Verificatie van installatie | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
33
34
Verificatie van installatie | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
Onderhoud
Preventief onderhoud
De unit bevat geen onderdelen die door de gebruiker kunnen
worden onderhouden. De gebruiker hoeft daarom slechts in zeer
beperkte mate preventief onderhoud uit te voeren.
Controleren van de connectoren
De connectoren mogen alleen visueel gecontroleerd worden.
Duw de stekkers in de connector. Als de stekkers zijn voorzien van
een vergrendeling, moet u ervoor zorgen dat deze in de juiste stand
staat.
Software-update
U kunt de software voor de stuurautomaatcomputer bijwerken via
een met het netwerk verbonden displayeenheid.
U kunt de versie van de stuurautomaatsoftware controleren aan de
hand van de apparatenlijst op de displayeenheid.
De meest recente softwareversie is beschikbaar om te downloaden
van de productwebsite op www.simrad-yachting en
www.bandg.com.
De stuurautomaatcomputer resetten
U kunt de stuurautomaat terugzetten naar de
standaardfabrieksinstellingen.
6
Onderhoud | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
35
Stuurautomaatcomputer resetten, MFDā€™s
Stuurautomaatcomputer resetten, AP44
Wanneer de stuurautomaatcomputer na resetten voor de eerste
keer wordt opgestart, wordt de automatische installatieprocedure
doorlopen.
ƚ
Notitie: Resetten van de stuurautomaat is alleen nodig als u alle
waarden die tijdens de installatieprocedure zijn ingesteld moet
wissen.
36
Onderhoud | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
Technische specificaties
NAC-2
Goedkeuringen
Naleving EMC-richtlijn 2014/30/EU
Elektrisch
Voedingsspanning 9-31,2 V DC
Stroomverbruik - Max. 500 W
Stroomverbruik - Normaal Als vereist om de roeractuator
aan te sturen. Zie pomp-/
motorvermogen
Aanbevolen stroomsterkte
zekering
20 A
Milieu
Bedrijfstemperatuur -25 Ā°C tot +55 Ā°C (-13 Ā°F tot +131
Ā°F)
Opslagtemperatuur -30 Ā°C tot +70 Ā°C (-22 Ā°F tot +158
Ā°F)
Waterbestendigheidsclassificati
e
IPx5
Vochtigheid 100%
Schok- en trillingsbestendigheid volgens EN60945
Connectiviteit
NMEA 2000 1 Micro-C-poort, 1 LEN
Aandrijving 12/24 V DC, min. 10 mA, max. 3
A
Roerstandterugmelder Var. spanning/resistief 0ā€5 V
NMEA 2000 PGN's Zie "NMEA 2000 PGN's" op pagina
41
Fysieke
Afmetingen Zie "NAC-2" op pagina 40
Gewicht 0,6 kg (1,3 lbs)
7
Technische specificaties | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
37
Veilige kompasafstand 500 mm (20 inch)
Garantie 2 jaar
NAC-3
Goedkeuringen
Naleving EMC-richtlijn 2014/30/EU
Elektrisch
Voedingsspanning 12/24 V DC +/- 10-30%
Stroomverbruik - Max. 750 W
Stroomverbruik - Normaal Als vereist om de roeractuator
aan te sturen. Zie pomp-/
motorvermogen
Aanbevolen stroomsterkte
zekering
30 A
Milieu
Bedrijfstemperatuur -25 Ā°C - +55 Ā°C (-13 Ā°F - 131 Ā°F)
Opslagtemperatuur -30 Ā°C - +70 Ā°C (-22 Ā°F - 158 Ā°F)
Waterbestendigheidsclassificati
e
IPx5
Vochtigheid 100%
Schok- en trillingsbestendigheid volgens EN60945
Connectiviteit
NMEA 2000 1 Micro-C-poort, 1 LEN
NMEA 0183 1 poort IN/UIT. 4,8, 9,6, 19,2 en
38,4 kbaud
38
Technische specificaties | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
Aandrijving ā€¢ Omkeermotoraandrijving roer.
Max. continue belasting 30
A, piek 50 A gedurende 1 sec.
of
ā€¢ Aan/uit elektromagnetische
aandrijving roer. 12/24 V DC,
algemeen, laadbereik 10
mA tot 10 A, uit-stroom <1
mA
Schakelen Output voor bypass/koppeling.
12/24 V DC, min. 10 mA, max. 3
A
Roer Roerhoek, frequentie-input. 15
V, 1,4 tot 5 kHz, resol. 20 Hz/Ā°
Afstandsbediening ā€¢ Input: Extern openen/
sluiten contact voor
afstandsbediening
ā€¢ Output: Hoog/Laag
modusindicatorsignaal
Modus Extern openen/sluiten
of pulscontact voor
uitschakeling stuurautomaat
Alarm Output extern alarm voor
zoemer/relais. Max. 100 mA,
Spanningsniveau als lokale
voeding
Fysieke
Afmetingen Zie "NAC-3" op pagina 40
Gewicht 0,7 kg (1,6 lbs)
Veilige kompasafstand 500 mm (20 inch)
Garantie 2 jaar
Technische specificaties | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
39
Maattekeningen
NAC-2
204.0 mm (8.1ā€)
183.0 mm (7.2ā€)
57.0 mm (2.2ā€)
180.0 mm (7.1ā€)
190.0 mm (7.5ā€)
169.0 mm (6.63ā€)
91.0 mm (3.6ā€)
NAC-3
211.0 mm (8.31ā€)
195.0 mm (7.68ā€)
65.5 mm (2.58ā€)
92.0 mm (3.62ā€)
196.0 mm (7.72ā€)
8
40
Maattekeningen | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
Ondersteunde gegevens
NMEA 2000 PGN's
NAC-2
ā€¢ MD: Main Device (hoofdapparaat)
ā€¢ RF: Rudder Feedback (roerstandterugmelder)
ā€¢ VRF: Virtual Rudder Feedback (virtuele roerstandterugmelder)
MD RF VRF
TX RX TX RX TX RX
59392 x x x x x x
59904 x x x x x x
60160 x x x x x x
60416 x x x x x x
60928 x x x x x x
65240 x x x
65305 x x
65323 x x
65341 x
65342 x x
126208 x x x x x x
126996 x x x x
127237 x x
127245 x x x x
127250 x
127251 x
127257 x
127258 x
128259 x
128267 x
129025 x
9
Ondersteunde gegevens | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
41
MD RF VRF
TX RX TX RX TX RX
129026 x
129029 x
129283 x
129284 x
130306 x
130577 x
130821 x
130840 x x
130845 x x x x
130846 x x x x
130850 x x x x
130851 x x x x
130856 x x
130860 x
42
Ondersteunde gegevens | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
NAC-3
ā€¢ MD: Main Device (hoofdapparaat)
ā€¢ RF: Rudder Feedback (roerstandterugmelder)
ā€¢ VRF: Virtual Rudder Feedback (virtuele roerstandterugmelder)
ā€¢ NM: NMEA 0183
ā€¢ CD: Control Device (controller)
MD RF VRF NM CD
TX RX TX RX TX RX TX RX TX RX
59392 x x x x x x x x x x
59904 x x x x x x x x x x
60160 x x x x x x x x x x
60416 x x x x x x x x x x
60928 x x x x x x x x x x
65240 x x x x x
65305 x x x
65323 x x
65341 x
65342 x x
126208 x x x x x x x x x x
126996 x x x x x x
127237 x x x
127245 x x x x x x
127250 x x
127251 x x
127257 x x
127258 x x
128259 x x
128267 x x
129025 x x
129026 x x
129029 x x
Ondersteunde gegevens | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
43
MD RF VRF NM CD
TX RX TX RX TX RX TX RX TX RX
129283 x x
129284 x x
130306 x x
130577 x
130821 x
130840 x x
130845 x x x x x x
130846 x x x x x x
130850 x x x x x
130851 x x x x x
130856 x x
130860 x
NMEA 0183-zinnen
In Uit NMEA 2000 PGN
AAM x 129284
ACK x 130850
APB x
129283
129284
129285
BOD x 129284
BWC x 129284
DPT x 128267
GGA x
129025
129029
GLL x
129025
129029
HDG x 10* 127250
44
Ondersteunde gegevens | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
In Uit NMEA 2000 PGN
HDT x 10** 127250
HSC x 127237
RMA x
129025
129026
127258
RMB x
129283
129284
RMC x
127258
129025
129026
129033
ROT x 127251
RSA 5 127245
THS x 127250
VBW x 128259
VHW x
127250
128259
VLW x 129026
VTG x 129026
ZDA x 129033
* Bij magnetische koersbron.
** Bij ware koersbron.
NMEA 2000 PGN omschrijving
59392 ISO-bevestiging
59904 ISO-verzoek
60160 ISO-transportprotocol, -gegevensoverdracht
60416 ISO-transportprotocol, -verbindingsbeheer, -RTS-
groepsfunctie
60928 ISO-adres claim
65240 ISO opgedragen adres
Ondersteunde gegevens | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
45
126208 ISO-opdrachtengroepsfunctie
126996 Productinformatie
127237 Koerscontrole
127245 Roer
127250 Vaartuigrichting
127251 Wendsnelheid
127257 Attitude
127258 Magnetische variatie
128259 Snelheid, aan water gerefereerd
128267 Waterdiepte
129025 Positie, snelle update
129026 COG & SOG, snelle update
129029 GNSS positiegegevens
129283 Koersafwijking
129284 Navigatiegegevens
129283 Koersafwijking
129284 Navigatiegegevens
130306 Windgegevens
130577 Windrichtinggegevens
46
Ondersteunde gegevens | NAC-2/NAC-3
Inbedrijfstellingshandleiding
Index
A
Aandrijving
Activeren, koppeling,
automatisch
11
Configuratie 11
Instellingen,
elektromagneet,
omkeermotor 11
Voltage 11
B
Boot
Kruissnelheid 10
Lengte 10
Overgangssnelheid 18
Type 10
wendsnelheid 19
C
Checklist
Beschrijving
Referentie 31
Bootspecifieke
instellingen 31
Instellingen aandrijving 32
Instellingen
booteigenschappen 31
Stuurprofielinstellingen 32
Verificatie van installatie 31
Wendpatrooninstellingen
33
Zeilparameters 32
E
Eigenschappen
Boot 10
G
Gegevensbron selecteren
10
H
Handleiding
Info over 4
Software, versie,
downloaden 4
I
Inbedrijfstelling
Testvaart 17
Installatieprocedure 9
Instellen
Kompas,
apparaatdialoogvenster,
kalibratieoptie 17
Instellingen
Autotrim 25
Gebruiker 25
Maximale uit-koers
hoek 26
Stuurprofielen 25
Testvaart 17
Track reactie 26
Wendsnelheid 25
Instelling
Hoek koerswijziging
bevestigen, NAV-modus 27
Overstaghoek 27
Overstagtijd 27
Snelheid handmatig
invoeren 27
Track naderingshoek 26
Wendpatronen 28
Wind-modus
Auto
Schijnbaar
Index | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
47
Waar 27
Zeilparameters
27
N
Naleving
Compatibiliteitsnorm 4
NMEA 0183-zinnen 44
NMEA 2000 PGN's 41, 43
NMEA 2000
PGN omschrijving 45
O
Ondersteunde gegevens
NMEA 0183-zinnen 44
NMEA 2000 PGN's -
NAC-3 43
NMEA 2000 PGN's,
NAC-2 41
Over
Gebruikersinterface 7
NAC-2 en NAC-3 7
R
Roer
bron, VRF 14
dode zone, Auto,
Handmatig 12
Init, centrum, werkelijk 25
Instellingen 14
Limiet 26
minimum, activiteit 12
Nulstand 19
roerstandterugmelder,
kalibreren 15
Tegenroerwaarden 22
Test 15
Versterking, verhouding 22
VRF, kalibratie 16
S
Setup
Initiƫle procedures
10
Standaardfabrieksinstellingen
35
Stuur patronen
C-turn 29
Stuurautomaat
Afstellen 19
Autotune uitvoeren 20
Controllers 7
Functies 7
Handmatig afstellen 21
Instellen 8
Resetten 35
T
Technische specificaties
NAC-2
Garantie 37, 38
NAC-3
Tekeningen
NAC-2-afmetingen 40
NAC-3-afmetingen 40
U
Unit
Controleren van de
connectoren 35
Preventief onderhoud 35
Update
Software, NAC-2 en
NAC-3 35
W
Wendpatronen
Dieptecontour volgen,
depth gain, CCA 30
Spiraalwending 29
48
Index | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
Trage S-wending 29
U-bocht
29
Vierkante wending 29
Zigzag-wending 29
Index | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
49
50
Index | NAC-2/NAC-3 Inbedrijfstellingshandleiding
*988-11439-001*
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52

Simrad NAC-2 and NAC-3 Installatie gids

Type
Installatie gids