Simrad A2004 Handleiding

Type
Handleiding
NEDERLANDS
A2004
Gebruikershandleiding
www.navico.com/commercial
Voorwoord
Afstandverklaring
Omdat Navico continu werkt aan het verbeteren van zijn producten,
behouden wij ons het recht voor om op elk gewenst moment
wijzigingen in het product aan te brengen, die mogelijk niet in deze
versie van de handleiding worden beschreven. Neem contact op
met uw dealer als u hulp of meer informatie nodig hebt.
Alleen de eigenaar is verantwoordelijk voor het installeren en
gebruiken van de uitrusting op een manier die geen ongevallen,
persoonlijk letsel of schade aan eigendommen veroorzaakt. Alleen
de gebruiker van dit product is verantwoordelijk voor het in acht
nemen van veilige vaarpraktijken.
NAVICO HOLDING AS EN ZIJN DOCHTERMAATSCHAPPIJEN, FILIALEN
EN GELIEERDE BEDRIJVEN WIJZEN ELKE AANSPRAKELIJKHEID VAN
DE HAND VOOR ELK GEBRUIK VAN DIT PRODUCT OP EEN WIJZE DIE
ONGEVALLEN OF SCHADE KAN VEROORZAKEN OF EEN
OVERTREDING VAN DE WET INHOUDT.
Officiële taal: deze verklaring, eventuele instructieboeken,
gebruikershandleidingen en andere informatie met betrekking tot
het product (Documentatie) kan worden vertaald in, of is vertaald
uit een andere taal (Vertaling). In geval van een conflict tussen een
Vertaling van de Documentatie en de Engelstalige versie van de
Documentatie is de Engelstalige versie van de Documentatie de
officiële versie.
Deze handleiding beschrijft het product ten tijde van het ter perse
gaan. Navico Holding AS en zijn dochtermaatschappijen, filialen en
gelieerde bedrijven behouden zich het recht voor wijzigingen in de
specificaties aan te brengen zonder mededeling vooraf.
Handelsmerken
Navico
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Navico Holding AS.
Simrad
®
wordt gebruikt onder licentie van Kongsberg.
NMEA
®
en NMEA 2000
®
zijn gedeponeerde handelsmerken van de
National Marine Electronics Association.
Copyright
Copyright © 2017 Navico Holding AS.
Voorwoord | A2004 Gebruikershandleiding
3
Garantie
De garantiekaart is als afzonderlijk document meegeleverd.
In geval van vragen bezoekt u de website van uw merk display of
systeem: www.navico.com/commercial.
Complianceverklaringen
Deze apparatuur voldoet aan:
CE onder EMC-richtlijn 2014/30/EG
De eisen voor niveau 2-apparatuur van de
Radiocommunicatienorm 2008 (elektromagnetische
compatibiliteit)
De relevante conformiteitsverklaring is beschikbaar in de relevante
productsectie op de volgende website: www.navico.com/
commercial.
Over deze handleiding
Deze handleiding is een referentiegids voor het bedienen,
configureren en ingebruiknemen van een stuurautomaat met de
besturingseenheid A2004.
De handleiding gaat ervan uit dat de gebruiker fundamentele
kennis heeft van navigatie, nautische terminologie en praktijk.
Belangrijke tekst die speciale aandacht van de lezer behoeft, wordt
als volgt aangegeven:
Ú
Notitie: Wordt gebruikt om de aandacht van de lezer op een
opmerking of belangrijke informatie te richten.
Waarschuwing: Wordt gebruikt als het noodzakelijk
is personen te waarschuwen voorzichtig te werk te
gaan om letsel en/of schade aan personen/apparatuur
te voorkomen.
Handleidingversie
Deze handleiding is geschreven voor softwareversie 1.0. De
handleiding wordt telkens bij het verschijnen van een nieuwe
softwareversie bijgewerkt. De meest recente versie van de
4
Voorwoord | A2004 Gebruikershandleiding
handleiding kan gedownload worden van www.navico.com/
commercial.
Voorwoord | A2004 Gebruikershandleiding
5
6
Voorwoord | A2004 Gebruikershandleiding
Inhoud
9 Inleiding
9 Handleidingen
10 Voorpaneel en knoppen A2004
12 De stuurautomaatpagina
16 Basisbediening
16 Veilige bediening met de stuurautomaat
16 De unit in- en uitschakelen
17 Besturing overnemen
17 Bedienen van het menusysteem
18 Display instellen
19 Stuurautomaatmodus selecteren
20 Werkprofiel selecteren
20 Werken met thrusters
22 Externe systeemschakelaar
23 Externe overname van EVC (SG05 PRO)
23 De stuurautomaat gebruiken in een EVC-systeem
24 Stuurautomaatmodi
24 Externe systeemschakelaar
24 Handbesturing
25 Volautomatische modi
29 De modus NAV
32 Regelt stuurgedrag in automatische modi
35 Werkprofielen
35 Vooraf gedefinieerde profielen
35 Nieuw profiel aanmaken
36 Profielinstellingen bewerken
37 Software installeren
37 Systeeminstellingen
38 Eenheden
39 Netwerk
43 Setup stuurautomaatcomputer
44 Installatieprocedure
Inhoud | A2004 Gebruikershandleiding
7
45 Initiële instellingen
54 Testvaart
56 Door de gebruiker te configureren instellingen
63 Verificatie van installatie
63 Checklist
64 Bootspecifieke instellingen
67 Alarmen
67 Alarminstellingen
67 Typen alarmmeldingen
68 Alarmindicatie
70 Alarmen bevestigen
70 Alarmdialoogvensters
71 Lijst met mogelijke alarmen en corrigerende handelingen
72 Onderhoud
72 Preventief onderhoud
72 Reinigen van de display-unit
72 Controleren van de connectoren
72 Back-up en herstel van systeemgegevens
73 Software-update
74 Menuoverzicht
74 Instellingenmenu's
76 Technische specificaties
78 Maattekeningen
78 A2004 zonder beugel
78 A2004 met beugel
79 Ondersteunde gegevens
79 NMEA 2000 PGN (verzenden)
79 NMEA 2000 PGN (ontvangen)
81 Bijlagen
Lijst met mogelijke alarmen en corrigerende maatregelen
8
Inhoud | A2004 Gebruikershandleiding
Inleiding
De A2004 is een stuurautomaatsysteem dat bestaat uit op een
netwerk aangesloten display en bedieningspaneel.
De eenheid wordt gebruikt als controller in
stuurautomaatsystemen, zoals een Simrad AC70 of een SG05
stuurautomaatcomputer. Er kan één thruster worden opgenomen
in een A2004 systeem als deze wordt aangesloten via een AD80 of
een SD80 eenheid.
De A2004-systemen bestaan uit diverse modules die moeten
worden gemonteerd in verschillende plaatsen op het vaartuig, en
die met ten minste drie verschillende systemen op het vaartuig
moeten communiceren:
De stuurinrichting van het vaartuig
Het elektrische systeem (ingangsspanning) van het vaartuig
Andere apparatuur aan boord
Voordat u het systeem in gebruik neemt, moeten alle onderdelen
van het stuurautomaatsysteem worden geïnstalleerd en
geconfigureerd volgens de bijgeleverde documentatie. De
volgende stappen moeten worden uitgevoerd:
Mechanische installatie en bedrading van alle units. Raadpleeg
de bij de verschillende units meegeleverde documentatie
Instelling van de systeemsoftware. Zie "Software installeren" op
pagina 37
Ingebruikname en instelling van de stuurautomaatcomputer. Zie
"Setup stuurautomaatcomputer" op pagina 43
Handleidingen
De volgende documentatie is beschikbaar voor het A2004-systeem:
A2004 Bedieningshandleiding - deze handleiding
A2004 Beknopte handleiding
Installatiehandleiding A2004
Montage-instructies AP48/A2004
Installatiehandleiding AC70
Installatiehandleiding SG05
1
Inleiding | A2004 Gebruikershandleiding
9
Installatiehandleiding AD80
Installatiehandleiding SD80
Ú
Notitie: De nieuwste versie van alle documenten kan worden
gedownload van de productwebsite www.navico.com/
commercial.
Voorpaneel en knoppen A2004
1
987
6
5
32
10 11
4
1 Aan/uit-knop
In elke modus: druk op de knop om het dialoogvenster
Display instellen te openen. Meerdere malen kort drukken
op deze toets om de vooringestelde lichtniveaus te
doorlopen.
In de modus Standby: houd de knop ingedrukt om de
stuurautomaat in de slaapmodus te zetten. Druk nogmaals
op de knop om het systeem weer te activeren.
2 MENU-toets
Druk één keer in om het snelmenu te openen.
Druk twee keer om het menu Instellingen te openen.
10
Inleiding | A2004 Gebruikershandleiding
3 X-knop
Druk in om naar het vorige menuniveau te gaan of om
een dialoogvenster te sluiten
Houd ingedrukt om het menusysteem te verlaten en terug
te keren naar de laatste actieve moduspagina.
4 Draaiknop
Werking bij menu's en dialoogvensters:
Draai om in menu's en dialoogvensters omhoog of
omlaag te navigeren
Draai om een waarde aan te passen
Druk in om een optie in het menu te selecteren en het
volgende menuniveau te openen
In de modus Standby en NFU: druk in om de modus
Follow-up (FU) te activeren.
In de modus FU: draai om de hoek van het roer in te
stellen.
In volautomatische modi: draai om de ingestelde
vaarrichting te wijzigen, druk om de automatische modus
te heractiveren met de huidige vaarrichting/koers als
referentie.
5 Knop STBY
Druk in om de modus Standby te activeren.
6 Knop AUTO
Druk hierop om de laatste actieve modus (AUTO of Geen
drift) te activeren en om het pop-upmenu Modus weer te
geven. Druk meerdere keren kort op deze knop om de
verschillende opties van het pop-upmenu te selecteren.
7 NAV-knop
Druk hierop om de modus NAV (navigatie) te activeren.
8 WORK/Thruster-knop
Druk hierop om werkprofielopties weer te geven. Druk
meerdere keren kort op deze knop om de verschillende
werkprofielopties te selecteren.
Houd ingedrukt om de thruster te activeren of uit te
schakelen.
Inleiding | A2004 Gebruikershandleiding
11
9, 11 < en > (bakboord- en stuurboord) knoppen
In de modus Standby en FU: druk in om Geen follow-up-
besturing (NFU) te activeren.
In volautomatische modi: druk hierop om de ingestelde
vaarrichting op bakboord of stuurboord in te stellen.
10 Wendenknop
Druk om het dialoogvenster Wenden weer te geven.
De stuurautomaatpagina
Op de stuurautomaatpagina vindt u:
A: Vaarrichtingrepeater
B: Statuspaneel
C: Modusinfopaneel
D: Roerbalk
E: Snelmenu
- weergegeven door te drukken op de knop MENU WORK/
Thruster of WENDEN
Vaarrichtingrepeater
Paneel met de koersbron (A), koerseenheid (Ware of Magnetische)
(C), huidige koers (B) en ingestelde koers (D).
12
Inleiding | A2004 Gebruikershandleiding
Statuspaneel
Het paneel bevat statuspictogrammen, (A), actieve modus met
stuurreferentie (B) en het actieve profiel (C).
De volgende modusafkortingen worden gebruikt:
S: stand-by
A: AUTO
FU: Follow-up
ND: Geen drift
NFU: Non-Follow Up
N: NAV
Pictogram S-wending
Als de stuurautomaat wordt bediend vanaf een andere
bedieningsunit, wordt het passieve pictogram weergegeven in het
modusindicatieveld.
Als de stuurautomaat wordt bediend door een externe
systeemschakelaar, wordt de modusindicatie vervangen, zoals
hieronder aangegeven.
Passieve besturingsunit
Stuurautomaat uitgeschakeld
door een externe
systeemschakelaar
In de volgende tabel staan de beschikbare statuspictogrammen.
Alleen actieve pictogrammen zijn zichtbaar.
Pictogram is beschikbaar als er een thruster is geïnstalleerd.
Het pictogram wordt donkerder als besturing voor de
thruster is gedeactiveerd
Actief alarm. Rood pictogram voor alarm, geel voor
waarschuwing. Zie voor meer informatie "Alarmen" op pagina
67
Scherm niet actief-indicator. Twee stippen knipperen
langzaam ten teken dat het scherm actief is en dat
informatie van de sensoren wordt bijgewerkt
Inleiding | A2004 Gebruikershandleiding
13
Informatiepaneel van de modus
Het paneel bevat specifieke inhoud van de geselecteerde
bedieningsmodus. Zie "Stuurautomaatmodi" op pagina 24 en verder
voor meer informatie.
Als er een thruster beschikbaar en actief is, wordt het infopaneel
Modus gesplitst om thrusterinformatie weer te geven.
Geen thruster beschikbaar Thruster in gebruik
Ú
Notitie: Als sensorinvoer ontbreekt, worden er geen getallen
maar streepjes weergegeven.
Roerbalk
Geeft de positie van het roer digitaal en analoog weer.
Richtingsindicator (A) wordt weergegeven als er roer wordt
opgegeven en als er roerstandterugmeldingen beschikbaar zijn.
Snelmenu's
Het systeem heeft 3 verschillende snelmenu's:
Een snelmenu per modus, dat
wordt geactiveerd door op de
knop MENU te drukken. Zie
"Stuurautomaatmodi" op pagina
24
14
Inleiding | A2004 Gebruikershandleiding
Het snelmenu Werkprofiel,
geactiveerd door te drukken
op de knop WORK/Thruster.
Zie "Werkprofiel selecteren" op
pagina 20 en "Werkprofielen" op
pagina 35
Het snelmenu Wenden,
geactiveerd door te drukken
op de knop TURN. Zie "Sturen
met wendpatroon" op pagina 28
Inleiding | A2004 Gebruikershandleiding
15
Basisbediening
Veilige bediening met de stuurautomaat
Waarschuwing: Een stuurautomaat is een handig
hulpmiddel bij het navigeren, maar kan een menselijke
navigator NIET vervangen.
Waarschuwing: Zorg dat de stuurautomaat voor
gebruik correct geïnstalleerd, in bedrijf gesteld en
gekalibreerd is.
Gebruik geen automatische besturing:
Bij druk verkeer of in smalle wateren
Bij slecht zicht of extreme zeecondities
Wanneer in het gebied een verbod op het gebruik van
stuurautomaten van kracht is
Bij gebruik van een stuurautomaat:
Laat het roer niet onbeheerd achter
Plaats geen magnetisch materiaal of apparatuur in de buurt van
de koerssensor die door het stuurautomaatsysteem wordt
gebruikt
Controleer met regelmatige tussenpozen de koers en positie van
het vaartuig
Schakel altijd naar Standby-modus en verminder tijdig de
snelheid om gevaarlijke situaties te vermijden
De unit in- en uitschakelen
De unit blijft in bedrijf zolang de voeding op de NMEA 2000-
backbone is aangesloten. Het is mogelijk om de unit in de
slaapmodus te zetten, zie "Display instellen" op pagina 18.
Voor de eerste keer opstarten
Wanneer het apparaat voor de eerste keer wordt opgestart of na
een herstel van de waarden naar de fabrieksinstellingen, wordt op
het apparaat een installatiewizard weergegeven. Volg de instructies
van de installatiewizard om een aantal belangrijke instellingen te
2
16
Basisbediening | A2004 Gebruikershandleiding
selecteren. Deze instellingen kunnen later worden gewijzigd; ook
verdere configuratie kan later worden uitgevoerd, zoals beschreven
in "Software installeren" op pagina 37.
Besturing overnemen
In een systeem met meerdere bedienunits en/of externe units kan
slechts één unit voor de besturing zorgen. Alle andere units zijn dan
passief. Bij een passieve eenheid staat een passief-pictogram in het
veld Modusstatus.
Als A2004 passief is, kan bediening worden verkregen door op een
van de modusknoppen te drukken.
U kunt toegang krijgen tot het menusysteem, de verlichting
aanpassen en lokaal een alarmgeluidssignaal dempen op een
passieve eenheid. Alle andere functies zijn niet beschikbaar.
Bedienen van het menusysteem
Alle instellingen en configuraties in de unit zijn beschikbaar via het
menu Instellingen. Druk twee keer op de knop MENU om het menu
Instellingen te openen.
Draai aan de draaiknop om in de menu's en dialoogvensters
omhoog en omlaag te gaan
Druk op de draaiknop om een selectie te bevestigen
Druk op de knop X om terug te keren naar het vorige menu
Verlaat het menusysteem door de knop X ingedrukt te houden
Een waarde bewerken
1. Druk op de draaiknop om het veld in de bewerkingsmodus te
zetten
- Het invoerveld wordt blauw
2. Draai aan de draaiknop om een vooraf ingestelde waarde te
selecteren of om een numerieke waarde te verhogen/verlagen
3. Druk op de draaiknop om de bewerkingsmodus voor het
geselecteerde veld te verlaten
Basisbediening | A2004 Gebruikershandleiding
17
Geselecteerd veld
Veld in bewerkingsmodus
Ú
Notitie: U kunt op elk gewenst moment op de knop X drukken
om een dialoogvenster te sluiten zonder gegevens op te slaan.
Display instellen
De scherminstellingen kunnen op elk willekeurig moment worden
aangepast via het dialoogvenster Display instellen. Dit
dialoogvenster kunt u activeren door op de aan/uit-knop te
drukken.
De volgende opties zijn beschikbaar:
Verlichting stand: hiermee past u het schermverlichtingsniveau
aan van minimaal (10%) tot maximaal (100%) in stappen van 10%
- Als het veld voor het instellen van de schermverlichting actief
is, wordt de helderheid bij elke druk op de aan/uit-knop met
30% verlaagd
Displaygroep: bepaalt tot welke netwerkgroep de unit behoort
Nachtmodus: hiermee activeert/deactiveert u het kleurenpalet
van de nachtmodus
Nchtmodus kleur: hiermee stelt u het kleurenpalet van de
nachtmodus in
18
Basisbediening | A2004 Gebruikershandleiding
Omvormen dagkleur: verandert de achtergrondkleur van de
pagina's van wit naar zwart
Sleep: schakelt de achtergrondverlichting voor het scherm en de
toetsen uit om energie te besparen
Ú
Notitie: Alle wijzigingen in het dialoogvenster Display instellen
zijn van toepassing op alle units die deel uitmaken van dezelfde
displaygroep. Zie "Netwerkgroepen" op pagina 42 voor meer
informatie over netwerkgroepen.
Ú
Notitie: Het systeem schakelt over naar de modus Standby
wanneer de slaapstand wordt geactiveerd.
Stuurautomaatmodus selecteren
TURN
NAVSTBY AUTO
Modus Standby en NAV: druk op de knop Modus
Modus AUTO of Geen drift: druk op de knop AUTO
- laatste actieve modus (AUTO of Geen drift) wordt direct
ingeschakeld en het pop-upmenu Modus wordt weergegeven
druk herhaaldelijk op de knop AUTO om de verschillende
opties van het pop-upmenu te selecteren. De selectie
verloopt en de geselecteerde modus wordt geactiveerd
Modus S-bocht: druk op de knop TURN (wending) wanneer het
systeem in de modus AUTO staat en selecteer de optie S-bocht
in het snelmenu
Modus NFU (Geen follow-up): druk op de bakboord- of
stuurboordknop wanneer het systeem in modus Standby staat
Modus FU (Follow-up): druk op de draaiknop als het systeem in
de modus Standby of NFU staat
Voor meer informatie, zie "Stuurautomaatmodi" op pagina 24.
Basisbediening | A2004 Gebruikershandleiding
19
Werkprofiel selecteren
U kunt de stuurautomaat instellen met 3 verschillende profielen die
gerelateerd zijn aan verschillende werkmodi. Zie voor meer
informatie "Werkprofielen" op pagina 35.
1. Druk op de knop WORK om de werkprofielopties weer te geven
2. Druk herhaaldelijk op de knop WORK of gebruik de draaiknop
om het gewenste profiel te selecteren
- De selectie verloopt en het geselecteerde werkprofiel wordt
geactiveerd. U kunt uw keuze ook bevestigen door op de
draaiknop te drukken.
De naam van het gebruikte werkprofiel wordt weergegeven in het
paneel met de modusstatus.
Werken met thrusters
Er kan één thruster worden aangesloten op de stuurautomaat. De
thruster kan worden geconfigureerd voor verschillende
werkprofielen. Het gebruikte werkprofiel bepaalt of het schip kan
worden bestuurd door het roer, de thrusters of door zowel het roer
als de thruster.
Thruster - Instellingen
Twee instellingen bepalen hoe de thrusters door de stuurautomaat
worden gebruikt:
Thruster - beperken snelheid - limiet die wordt ingesteld in de
haven
- Deze instelling zet de thrusters uit wanneer het schip sneller
vaart dan een ingestelde snelheidslimiet
20
Basisbediening | A2004 Gebruikershandleiding
De Thruster-hulp - ingesteld tijdens het configureren van de
thrusters voor werkprofielen
- AAN: de thrusters worden automatisch gebruikt door de
stuurautomaat. Als de thrusters worden uitgeschakeld
wanneer het vaartuig sneller vaart dan de limiet, worden deze
automatisch weer ingeschakeld wanneer de snelheid onder de
limiet zakt
- UIT: u moet de thrusters zelf aanzetten
For more information see "Door de gebruiker te configureren instellingen" op
pagina 56.
De thruster activeren en deactiveren
U kunt de thruster handmatig in- en uitschakelen door de knop
WORK/Thruster 3 seconden ingedrukt te houden. Er wordt een
pop-up met schuifbalk weergegeven om de gewijzigde thruster-
status weer te geven.
Thruster - Presentatie
Wanneer er een thruster is geïnstalleerd en geactiveerd in het
werkprofiel, worden het thrusterstatus-pictogram en de
thrusterinformatie in het modusinformatiepaneel weergegeven,
zoals hieronder is afgebeeld.
Thruster beschikbaar voor
huidige werkprofiel, geen
voortstuwing
Basisbediening | A2004 Gebruikershandleiding
21
Thruster in gebruik.
Afbeelding inclusief richting
voortstuwing
Selectie thruster handmatig
ongedaan gemaakt
Thruster niet beschikbaar
(snelheid vaartuig ligt hoger
dan limiet van thruster)
Externe systeemschakelaar
Er kan een externe systeemschakelaar worden gebruikt om de
stuurautomaat te bedienen.
Handmatige besturing
Wanneer een externe systeemschakelaar wordt ingesteld op
handmatige besturing, wordt de stuurautomaat uitgeschakeld. De
besturingsunit geeft informatie weer zoals in de modus Standby. Er
kan niet worden overgeschakeld naar de modus FU, NFU of naar
een van de andere automatische modi. De menu's kunnen echter
wel worden gebruikt, alarmen kunnen worden bevestigd en de
verlichting kan worden aangepast.
Wanneer de stuurautomaat wordt uitgeschakeld door een externe
schakelaar, wordt dit aangegeven op het display.
Bediening stuurautomaat
Wanneer met een externe schakelaar automatische besturing wordt
geselecteerd, gaat de stuurautomaat direct naar de
vaarrichtingsmodus AUTO met de huidige vaarrichting als
ingestelde referentie. De stuurautomaat kan vervolgens in alle
bedrijfsmodi worden gebruikt.
22
Basisbediening | A2004 Gebruikershandleiding
Externe overname van EVC (SG05 PRO)
U kunt op elk gewenst moment de handmatige bediening van de
stuurinrichting overnemen via het roer, ongeacht de
stuurautomaatmodus. De stuurautomaat gaat naar de modus
Standby en geeft Opheffen aan te geven ten teken dat het roer
wordt gebruikt voor de besturing. Automatische besturing kan
worden hervat door te drukken op de knop AUTO of WORK.
De stuurautomaat gebruiken in een EVC-
systeem
Als de A2004 via de SG05 is aangesloten op een EVC-systeem, kunt
u handmatig sturen, ongeacht de modus waarin de stuurautomaat
zich bevindt.
De modusaanduiding wordt vervangen door een streepje om de
overname door het EVC-systeem aan te geven.
Het systeem keert terug naar de A2004-besturing in de Standby-
modus, indien er binnen een bepaalde vooraf gedefinieerde
periode geen roercommando van het EVC-systeem is ontvangen.
Basisbediening | A2004 Gebruikershandleiding
23
Stuurautomaatmodi
De stuurautomaat heeft verschillende stuurmodi. Het aantal modi
en functies binnen een bepaalde modus is afhankelijk van de
stuurautomaatcomputer, het boottype en de beschikbare
ingangen, zoals uitgelegd in de beschrijving van de volgende
besturingsmodi.
Externe systeemschakelaar
Er kan een externe schakelaar worden gebruikt voor de overgang
van handmatige naar automatische besturing.
Bij de beschrijvingen van de modi op de volgende pagina's is ervan
uitgegaan dat een externe systeemschakelaar is geopend voor
besturing met de stuurautomaat, of dat er geen externe schakelaar
is geïnstalleerd.
Handbesturing
De modus Standby
De modus Standby wordt gebruikt wanneer de boot met de hand
aan het roer wordt bestuurd.
Schakel over naar de modus Standby door op de knop STBY te
drukken.
Ú
Notitie: Als de sensor cruciale gegevens voor de werking van
de stuurautomaat verliest (bijv. reactie van het roer) wanneer de
stuurautomaat in een automatische modus draait, schakelt het
systeem automatisch over naar de modus Standby.
Modus Non-Follow-Up (NFU)
In de modus NFU kunt u het roer bedienen met de knoppen
Bakboord en Stuurboord op de controller. Het roer blijft bewegen
zo lang u de knop ingedrukt houdt.
Selecteer de modus NFU door op de knop Bakboord of
Stuurboord te drukken wanneer de stuurautomaat zich in de
modus Standby of FU bevindt.
3
24
Stuurautomaatmodi | A2004 Gebruikershandleiding
Modus Follow-Up (FU)
In de modus FU kunt u de ingestelde roerhoek met de draaiknop te
wijzigen.
Het roer beweegt naar de ingestelde hoek en stopt dan.
Druk op de draaiknop om vanuit de modus Standby of NFU naar
de modus FU te gaan.
Snelmenu's in de modi Stand-by, FU en NFU
Vanuit het snelmenu in de modi Stand-by, NFU en FU kunt u de
bronnen voor de besturing wijzigen, actieve alarmen weergeven en
handmatig de snelheid instellen.
Open het snelmenu door kort op de toets MENU te drukken.
Volautomatische modi
A2004 beschikt over twee volautomatische modi:
De modus AUTO kompas houdt het vaartuig op de ingestelde
vaarrichting
NoDrift deze modus voegt de gegevens over vaarrichting en
positie samen en houdt het vaartuig op een rechte koers
De voorliggende vaarrichting-/koerswijziging
definiëren voor de pijltoetsen
De ingestelde vaarrichting (AUTO) en ingestelde koers (Geen drift)
worden standaard 1° gewijzigd wanneer u op de bakboord- of
stuurboordknop drukt. U kunt dit trapsgewijs instellen in het
dialoogvenster Wending instellingen. Het dialoogvenster wordt
geactiveerd vanuit het snelmenu Wendingen en het dialoogvenster
Stuurautomaat instellingen.
Automatische modus (vaste koers)
In de modus AUTO stuurt de stuurautomaat opdrachten naar het
roer om het vaartuig automatisch op een ingestelde vaarrichting te
houden. In deze modus wordt eventuele drift veroorzaakt door
stroming en/of wind niet door de stuurautomaat gecompenseerd
(A).
Stuurautomaatmodi | A2004 Gebruikershandleiding
25
A
Schakel over naar de modus AUTO door op de knop AUTO te
drukken. Druk nogmaals op de knop om de optie AUTO te
markeren in het pop-upmenu
Wanneer de modus wordt geactiveerd, selecteert de stuurautomaat
de huidige koers van de boot als ingestelde koers.
Ingestelde vaarrichting wijzigen in de modus AUTO
U kunt de ingestelde koers aanpassen door aan de draaiknop te
draaien of door op de bakboord- of stuurboordknop te drukken.
Er vindt direct een koerswijziging plaats. De nieuwe koers wordt
aangehouden totdat er een nieuwe koers wordt ingesteld.
Vaarrichting vastleggen
Wanneer de boot in de modus AUTO aan het draaien is en u
meteen weer op de knop AUTO of draaiknop drukt, wordt de
functie voor het vastleggen van de vaarrichting geactiveerd.
Hiermee wordt het draaien automatisch geannuleerd. Zodra u op
de knop AUTO of de draaiknop drukt, gaat het vaartuig verder in de
vaarrichting die van het kompas wordt gelezen.
Wijzigingen tijdelijke vaarrichting
Als u een obstakel moet ontwijken in de modus AUTO, kunt u op
STBY drukken en stuurbekrachtiging of het roer gebruiken totdat
het obstakel is gepasseerd.
Als u binnen 3 minuten opnieuw op de knop AUTO drukt, kunt u
ervoor kiezen om verder te varen richting de eerder ingestelde
vaarrichting. Als u niet binnen 3 minuten reageert, verdwijnt het
menu en volgt de stuurautomaat de modus AUTO met de huidige
vaarrichting als ingestelde vaarrichting.
26
Stuurautomaatmodi | A2004 Gebruikershandleiding
Snelmenu in modus AUTO
Vanuit het snelmenu in de modus AUTO kunt u de roerparameters
en handmatig ingestelde snelheid wijzigen.
Open het snelmenu door kort op de toets MENU te drukken.
De modus Geen drift
Ú
Notitie: Het is niet mogelijk om de modus Geen drift te
selecteren als de GPS-positie en de koersgegevens ontbreken.
In de modus Geen drift wordt de boot langs een berekende tracklijn
vanaf de huidige positie in een door de gebruiker ingestelde
vaarrichting gestuurd. Als de boot van de oorspronkelijke track
afdrijft door stroming en/of wind (A), volgt het vaartuig de lijn als
een krab.
A
Schakel over naar de modus Geen drift door op de knop AUTO
te drukken. Druk nogmaals op de knop om de optie Geen drift te
markeren in het pop-upmenu
Wanneer de modus Geen drift is geactiveerd, tekent de
stuurautomaat een onzichtbare track-lijn op basis van de huidige
vaarrichting vanuit de positie van het vaartuig.
De stuurautomaat berekent aan de hand van de positiegegevens de
koersafwijkingsafstand en houdt automatisch de berekende track
aan.
Ingestelde koers wijzigen in de modus Geen drift
U stelt de ingestelde koers in door aan de draaiknop te draaien of
door op de bakboord- of stuurboord-knop te drukken.
Stuurautomaatmodi | A2004 Gebruikershandleiding
27
Er vindt direct een koerswijziging plaats. De nieuwe koers wordt
aangehouden totdat een nieuwe koers wordt ingesteld.
Ontwijken
Als u een obstakel moet ontwijken in de modus Geen drift, kunt u
de stuurautomaat in de modus Standby zetten en
stuurbekrachtiging of het roer gebruiken totdat het obstakel is
gepasseerd.
Als u binnen 60 seconden teruggaat naar de modus Geen drift, kunt
u kiezen of u verder gaat op de vorige ingestelde peilingslijn.
Als u niet reageert, verdwijnt het dialoogvenster en volgt de
stuurautomaat de huidige koers als ingestelde peillijn in de modus
Geen drift.
Snelmenu in de modus Geen drift
Vanuit het snelmenu in de modus Geen drift kunt u de track-reactie
en handmatig ingestelde snelheid wijzigen.
Open het snelmenu door kort op de toets MENU te drukken.
Sturen met wendpatroon
U- of S-wendpatroonbesturing is beschikbaar voor gebruik in de
modi AUTO en Geen drift.
Starten en stoppen met wenden
U start de wending door de optie Wenden te selecteren in het
snelmenu Wenden, dat u activeert met de knop TURN. De wending
wordt gestart wanneer de richtingsoptie bakboord of stuurboord
wordt geselecteerd in het dialoogvenster Wenden.
U kunt tijdens een draai te allen tijde op de knop STBD drukken om
terug te gaan naar modus Standby en handmatig te sturen.
U-bocht
Wijzigt de ingestelde vaarrichting met 180° in tegenovergestelde
richting.
Het schip wendt met de voor het actieve profiel gedefinieerde
snelheid of wendradius. Zie "Draaien" op pagina 57.
S-bocht
Met deze optie giert het vaartuig langs de hoofdkoers.
28
Stuurautomaatmodi | A2004 Gebruikershandleiding
U kunt de standaardkoerswijziging en bochtradius instellen in het
dialoogvenster Wending instellingen, dat wordt geactiveerd
vanuit het snelmenu Wending.
Wendvariabelen:
- Koerswijziging (C)
- Wendradius (D)
D
C
Tijdens het draaien kunt u de hoofdkoers wijzigen door aan de
draaiknop te draaien of door op de stuurboord- en
bakboordknoppen te drukken.
De modus NAV
Ú
Notitie: Voor de modus NAV hebt u een compatibele, op het
netwerk aangesloten navigator nodig.
De modus NAV kan niet worden geselecteerd als er
koersgegevens ontbreken of als er geen stuurgegevens van de
externe kaartplotter zijn ontvangen.
In de modus NAV kan de stuurautomaat de boot op basis van de
stuurgegevens van een externe navigator naar één specifieke
waypoint-locatie of naar een reeks waypoints laten varen.
In de modus NAV wordt de koerssensor van de stuurautomaat als
bron gebruikt voor het aanhouden van de juiste koers. De
informatie over de snelheid is afkomstig uit de SOG-gegevens
(snelheid over de grond) of de geselecteerde snelheidssensor. De
van de externe navigator ontvangen stuurgegevens veranderen de
ingestelde koers en sturen de boot naar het opgegeven waypoint.
Voor een goed werkende navigatiebesturing moet het
stuurautomaatsysteem de juiste waarden van de navigator hebben
ontvangen. De automatische besturing moet worden getest en
goedgekeurd voordat u de modus NAV kunt gaan gebruiken.
Ú
Notitie: Als de navigator geen bericht met peiling naar het
volgende waypoint verzendt, stuurt de stuurautomaat alleen
met gebruik van een koersafwijking (XTE). In dit geval moet u bij
elk waypoint terug naar de modus AUTO en de koers
Stuurautomaatmodi | A2004 Gebruikershandleiding
29
handmatig met dezelfde peiling instellen op het volgende
waypoint en vervolgens de modus NAV opnieuw selecteren.
Voordat u de modus NAV inschakelt, moet de navigator een route
weergeven of in de richting van een waypoint wijzen.
Start NAV door op de knop NAV te drukken
Bevestiging in het dialoogvenster dat naar de modus NAV wordt
overgeschakeld
Wenden in de modus NAV
Zodra de boot een waypoint bereikt, geeft de stuurautomaat een
geluidssignaal en verschijnt er een dialoogvenster met de nieuwe
koersgegevens.
Er is een door de gebruiker ingestelde limiet voor de maximaal
toegestane automatische koerswijziging op de route naar het
volgende waypoint. Als de vereiste koerswijziging groter is dan de
ingestelde limiet, wordt u gevraagd te bevestigen dat de
aankomende koerswijziging acceptabel is.
Als de vereiste koerswijziging naar het volgende waypoint kleiner
is dan de limiet van de koerswijziging, wijzigt de stuurautomaat
de koers automatisch. Het dialoogvenster verdwijnt na 8
seconden, tenzij al eerder gesloten met de knop X.
Als de vereiste koerswijziging naar het volgende waypoint groter
is dan de ingestelde limiet, wordt u gevraagd te controleren of
de nieuwe koerswijziging acceptabel is. Als de draai niet wordt
geaccepteerd, blijft het vaartuig de ingestelde vaarrichting
volgen.
30
Stuurautomaatmodi | A2004 Gebruikershandleiding
Koerswijziging kleiner dan ingestelde limiet
Koerswijziging groter dan ingestelde limiet
De limietinstelling voor de koerswijziging is afhankelijk van de
stuurautomaatcomputer:
AC70: Limiet koerswijziging
SG05 PRO: Limiet navigatiewijziging
Zie "Course change limit (Limiet koerswijziging)" op pagina 60.
De aankomstcirkel van het waypoint
De aankomstradius bepaalt het punt waarna een wending wordt
gestart wanneer u een route navigeert.
De aankomstcirkel is ingesteld in uw kaartplotter.
De aankomstcirkel (1) dient te worden ingesteld op de snelheid van
de boot. Hoe hoger de snelheid, des te groter de cirkel. De
bedoeling is de stuurautomaat de koerswijziging op tijd te laten
inzetten om een soepele draai naar de volgende etappe te maken.
De onderstaande afbeelding kan worden gebruikt om de juiste
aankomstcirkel te selecteren bij het uitzetten van de route.
Stuurautomaatmodi | A2004 Gebruikershandleiding
31
X-as = bootsnelheid in knopen
Y-as = aankomstcirkel, radius in 1/100 nm
Voorbeeld: met een snelheid van 20 knopen dient u een waypoint-
cirkel te gebruiken met een radius van 0,09 nm.
Ú
Notitie: De afstand tussen waypoints in een route mag niet
kleiner zijn dan de radius van de aankomstcirkel.
Snelmenu in de modus NAV
Vanuit het snelmenu in de modus NAV kunt u de navigatiereactie
en handmatig ingestelde snelheid wijzigen.
Open het snelmenu door kort op de toets MENU te drukken.
Regelt stuurgedrag in automatische modi
De stuurautomaat moet geconfigureerd worden tijdens installatie
en instelling.
Sommige parameters kunnen worden ingesteld tijdens bediening
om het stuurgedrag te verbeteren. De parameters zijn bereikbaar
via de snelmenu's die u activeert door op de knopMENU te
drukken.
Track reactie
Bepaalt hoe agressief de stuurautomaat moet sturen in de richting
van de actieve route.
Roer-gain
Deze parameter bepaalt de verhouding tussen de opgegeven
roerhoek en de fout in de vaarrichting. Hoe hoger de waarde van de
32
Stuurautomaatmodi | A2004 Gebruikershandleiding
roer-gain, hoe meer roer er wordt gebruikt. Als de waarde te laag is,
duurt het lang om een koersfout te compenseren en kan de
stuurautomaat geen stabiele koers aanhouden. Als de waarde te
groot is, neemt de overschrijding toe en wordt de sturing instabiel.
A
B
A De waarde is te hoog ingesteld. De besturing wordt
instabiel en vaak wordt er dan meer afgeweken van de
ingestelde koers
B De waarde is te laag ingesteld. Het duurt lang om een fout
in de vaarrichting te compenseren en daardoor kan de
stuurautomaat niet de vaste koers aanhouden
Tegenroer
Tegenroer is de hoeveelheid tegenwerkende (tegenovergestelde)
roerkracht die wordt gebruikt om het draaien aan het einde van een
grote koerswijziging te stoppen. De instellingen hangen af van de
eigenschappen van het vaartuig, de traagheid, vorm van de romp
en de efficiënte werking van het roer.
Als het vaartuig een goede dynamische stabiliteit heeft, is een
relatief lage waarde toereikend
Voor een instabiel vaartuig moet een hoge waarde worden
opgegeven
Hoe groter de traagheid van het vaartuig, hoe hoger de waarde
moet zijn
Steeds meer tegenroer kan resulteren in meer roeractiviteit, ook bij
het varen van een rechte koers, vooral bij hoge golven.
De beste manier om de waarde van de tegenroerinstelling te
controleren, is tijdens het varen van bochten. De afbeeldingen
illustreren de effecten van verschillende tegenroerinstellingen.
Stuurautomaatmodi | A2004 Gebruikershandleiding
33
A B C
A Te weinig tegenroer = afwijkingsrespons
B Te veel tegenroer = trage en stroperige respons
C Precies genoeg tegenroer = ideale respons
Voer verschillende koerswijzigingen uit en kijk hoe het vaartuig zich
instelt op de nieuwe vaarrichting. Begin met kleine koerswijzigingen
van 10 to 20 graden, en probeer dan grotere koerswijzigingen van
60 tot 90 graden. Pas de tegenroerwaarde aan om de best
mogelijke respons te krijgen, zoals in afbeelding C.
Ú
Notitie: Aangezien veel vaartuigen anders draaien naar
bakboord dan naar stuurboord (door de draairichting van de
schroef), moet u de koerswijzigingen in beide richtingen
uitvoeren. Het resultaat kan een compromis-instelling van
tegenroer zijn die enigszins afwijkt aan de ene zijde, en een
enigszins stroperige respons geeft aan de andere zijde.
34
Stuurautomaatmodi | A2004 Gebruikershandleiding
Werkprofielen
Een werkprofiel is een set besturingsparameters. U kunt het actieve
profiel wijzigen om de stuurkenmerken van de stuurautomaat aan
verschillende operationele omstandigheden aan te passen.
A2004 heeft een set vooraf gedefinieerde werkprofielen, afhankelijk
van het geselecteerde type boot. Er kunnen maximaal 3
werkprofielen worden gedefinieerd in het systeem.
Bij de ingebruikneming en proefvaart worden de parameters van
het actieve profiel afgesteld voor optimale stuurprestaties.
Vooraf gedefinieerde profielen
Normaal profiel
Dit is het standaardprofiel dat automatisch wordt toegewezen
wanneer u het type vaartuig instelt op Waterverplaatsing.
Het wordt aangeraden het profiel Normaal te gebruiken als
algemeen profiel voor uw vaartuig. Dit profiel moet actief zijn bij de
ingebruikname van uw vaartuig. Alle parameterinstellingen worden
op dat moment opgeslagen in dit profiel.
Hoge en lage profielen
Hoge en Lage profielen worden automatisch toegewezen
wanneer u de planeersnelheid voor uw voertuig instelt.
Het systeem schakelt automatisch tussen de hoge en lage profielen
op basis van de snelheid van het vaartuig en de ingestelde
Overgangssnelheid. Zie "Overgangssnelheid" op pagina 52.
Nieuw profiel aanmaken
Er kunnen nieuwe profielen worden gedefinieerd voor operationele
modi waarin de stuurparameters van het schip afwijken van de
standaardprofielen.
U kunt maximaal 3 profielen instellen in het stuurautomaatsysteem
van A2004 .
1. Druk op de knop WORK/Thruster om het snelmenu Werk weer
te geven. Selecteer vervolgens de optie Instellingen
2. Selecteer de optie Voeg profiel toe
3. Selecteer een vooraf gedefinieerd werkprofiel dat overeenkomt
met de werkomstandigheden
4
Werkprofielen| A2004 Gebruikershandleiding
35
- Een nieuw profiel moet worden gebaseerd op een bestaand
of een vooraf gedefinieerd werkprofiel. De parameters van het
werkprofiel die u selecteert als basis worden gekopieerd naar
het nieuwe profiel en kunnen later worden bewerkt
4. Voltooi de taak door de optie Voeg profiel toe te selecteren
Profielinstellingen bewerken
U kunt alle profielen bewerken. Alle door de gebruiker gemaakte
profielen kunnen worden verwijderd.
De parameters voor elk profiel moeten worden geoptimaliseerd
voor prestaties van de stuurinrichting tijdens de inbedrijfstelling en
de vaartest van het systeem. Zie voor meer informatie "Door de gebruiker
te configureren instellingen" op pagina 56.
36
Werkprofielen| A2004 Gebruikershandleiding
Software installeren
Voordat de A2004 in gebruik kan worden genomen, moet u een
aantal instellingen configureren om het systeem te laten werken
zoals verwacht.
Toegang tot de vereiste opties krijgt u via het menu Instellingen,
bereikbaar vanuit het snelmenu of door tweemaal op de knop
MENU te drukken.
Ú
Notitie: De volgende instellingen worden beschreven in
andere hoofdstukken van deze handleiding:
"Setup stuurautomaatcomputer" op pagina 43
"Alarmen" op pagina 67
Systeeminstellingen
Taal
Bepaalt de taal die op het apparaat wordt gebruikt voor panelen,
menu's en dialoogvensters. Bij veranderen van de taal wordt het
apparaat opnieuw opgestart.
Toetstonen
Hiermee bepaalt u het volume van de toon die klinkt wanneer er
een toets wordt ingedrukt.
Standaard instelling: Luid
Tijd
Bepaalt de lokale tijdzone verstelling en het formaat van tijd en
datum.
5
Software installeren| A2004 Gebruikershandleiding
37
Terug naar standaard instellingen
Hiermee kunt u selecteren welke instellingen moeten worden
teruggezet naar de originele fabrieksinstellingen.
Files
Bestandsbeheersysteem. Wordt gebruikt om te bladeren door de
inhoud van het interne geheugen van de unit en de inhoud van
een apparaat dat is aangesloten op de USB-poort van de unit.
Info over
Hier worden de copyrightgegevens, de softwareversie en de
technische informatie van dit apparaat weergegeven.
Geavanceerde instellingen
Simulatie
Hiermee wordt het display met gesimuleerde gegevens
weergegeven. U kunt de simulator gebruiken om bekend te raken
met het apparaat voordat u gaat varen.
Wanneer deze optie wordt geactiveerd, wordt de simulatormodus
weergegeven op het display.
Voltage
Geeft de voedingsspanning van de unit weer.
Loggen stuurautomaat
Beschikbaar als er een USB-apparaat is aangesloten op de unit.
Indien geactiveerd, worden de computergegevens van de
stuurautomaat vastgelegd op de USB-stick.
Eenheden
Eenheden voor verschillende soorten data instellen.
38
Software installeren| A2004 Gebruikershandleiding
Netwerk
Bronnen
Gegevensbronnen voorzien het systeem van realtime gegevens.
Als een apparaat met meer dan één bron is verbonden die dezelfde
gegevens leveren, kan de gebruiker de gewenste bron selecteren.
Voordat u de bron selecteert, moet u ervoor zorgen dat alle externe
apparaten en de NMEA 2000-backbone zijn aangesloten en
ingeschakeld.
Auto-selectie: hiermee zoekt u naar alle bronnen die op het
apparaat zijn aangesloten. Indien er meer dan één bron
beschikbaar is voor elk gegevenstype, wordt de selectie gemaakt
op basis van een interne prioriteitenlijst. Deze optie is geschikt
voor de meeste installaties.
Handmatige bronselectie: handmatige selectie is over het
algemeen alleen vereist indien er meer dan één bron voor
dezelfde gegevens is en de automatisch geselecteerde bron niet
de gewenste bron is.
Apparatenlijst
In deze lijst worden de apparaten weergegeven die gegevens
leveren. Dit kan een module binnen in de unit zijn, of een extern
NMEA 2000-apparaat.
Door een apparaat in deze lijst te selecteren, worden aanvullende
gegevens en acties weergegeven:
Software installeren| A2004 Gebruikershandleiding
39
Alle apparaten staan toewijzing van een exemplaarnummer toe in
de optie Configureren. Stel unieke exemplaarnummers in voor
identieke apparaten in het netwerk, zodat de unit deze van elkaar
kan onderscheiden. De optie Gegevens toont alle gegevens die
door het apparaat worden uitgevoerd.
Sommige apparaten tonen extra opties die specifiek zijn voor het
apparaat.
Ú
Notitie: Een exemplaarnummer instellen voor een product van
derden is meestal niet mogelijk.
Diagnose
Nuttige informatie voor het vaststellen van een probleem met het
netwerk.
Ú
Notitie: De volgende informatie duidt niet altijd op een
probleem dat eenvoudig kan worden opgelost met een kleine
wijziging in de netwerkstructuur of in de aangesloten
apparaten en hun activiteit in het netwerk. Rx- en Tx-fouten
geven waarschijnlijk problemen met het fysieke netwerk aan.
Dit zijn problemen die kunnen worden opgelost door een
connector te vervangen/repareren, een backbone- of
netwerkkabel in te korten of het aantal netwerkknooppunten
(apparaten) te verminderen.
Busstatus
Geeft aan of de bus van stroom wordt voorzien, niet per se of deze
verbonden is met of meerdere gegevensbronnen. Als echter wordt
weergegeven dat de bus niet is ingeschakeld (“Off”), maar de
stroom wel is ingeschakeld en het aantal fouten blijft oplopen, is er
mogelijk iets mis met de stekker of het kabelnetwerk.
40
Software installeren| A2004 Gebruikershandleiding
Rx overflows
De unit heeft te veel berichten voor de buffer ontvangen, waardoor
deze niet door de toepassing kunnen worden gelezen.
Rx overruns
De unit bevat te veel berichten voor de buffer, waardoor deze niet
door de driver kunnen worden gelezen.
Rx/Tx-fouten
Deze twee waarden worden hoger wanneer er foutmeldingen zijn
en worden lager wanneer berichten goed zijn ontvangen. Deze
waarden zijn, in tegenstelling tot de overige waarden, niet
cumulatief. Bij een normale werking moeten deze op 0 staan.
Waarden rond de 96 en hoger wijzen op een uitermate
storingsgevoelig netwerk. Als deze waarden voor een bepaald
apparaat te hoog worden, wordt dit apparaat automatisch
ontkoppeld.
Rx/Tx-berichten
Hier wordt de communicatie naar en vanuit het apparaat
weergegeven.
Bus laden
Een hoge waarde betekent hier dat de capaciteit van het netwerk
bijna volledig in gebruik is. Sommige apparaten passen de
transmissiesnelheden bij zwaar netwerkverkeer automatisch aan.
Fast packet-fouten
Cumulatieve optelling van fast packet-fouten. Dit kan bijvoorbeeld
een gemist frame of een frame uit sequentie zijn. NMEA 2000-PGN's
bestaan uit maximaal 32 frames. Als er een frame ontbreekt, wordt
het volledige bericht genegeerd.
Ú
Notitie: Rx- en Tx-fouten geven vaak problemen met het
fysieke netwerk aan. Dit zijn problemen die kunnen worden
opgelost door een connector te vervangen/repareren, een
backbone- of netwerkkabel in te korten of het aantal
netwerkknooppunten (apparaten) te verminderen.
Software installeren| A2004 Gebruikershandleiding
41
Netwerkgroepen
De functie Netwerkgroep wordt gebruikt voor het beheren van de
parameterinstellingen, globaal of in groepen van units. De functie
wordt gebruikt op grotere boten, waar meerdere units met het
netwerk zijn verbonden. Door verschillende units aan dezelfde
groep toe te wijzen, wordt een parameterupdate op één unit ook
doorgevoerd op de andere units in de groep.
Demping
Indien gegevens onjuist of te gevoelig zijn, kan demping worden
toegepast om de informatie stabieler te maken. Wanneer demping
niet is ingeschakeld, worden de gegevens in ruwe vorm
gepresenteerd, zonder demping.
Ú
Notitie: Dempinginstellingen worden toegepast op units die
tot dezelfde dempinggroep behoren. Zie "Netwerkgroepen" op
pagina 42.
42
Software installeren| A2004 Gebruikershandleiding
Setup stuurautomaatcomputer
Als de stuurautomaat is geïnstalleerd, moet het instellen van de
stuurautomaatcomputer worden uitgevoerd. Als dit niet correct
gebeurt, kan het zijn dat de stuurautomaat niet goed functioneert.
De instelprocedure voor de stuurautomaatcomputer bestaat uit
twee hoofdstappen:
Installatie-instellingen
- Inclusief ingebruikname in haven en vaartest. Zie "Initiële
instellingen" op pagina 45 en "Testvaart" op pagina 54
Profielinstellingen voor de stuurautomaat aan te passen door de
gebruiker
- Handmatige fijnafstelling op verschillende
gebruiksomstandigheden en gebruikersvoorkeuren. Zie "Door de
gebruiker te configureren instellingen" op pagina 56
Ú
Notitie: U krijgt alleen toegang tot de installatie-instellingen als
de stuurautomaat in Standby-modus is geschakeld.
Waarschuwing: Wanneer de stuurautomaat af
fabriek wordt geleverd en nadat een reset van de
stuurautomaat is uitgevoerd, zijn alle installatie-
instellingen ingesteld op de fabrieksinstellingen
(standaardwaarden). Er wordt een melding
weergegeven en een volledige setup dient te worden
uitgevoerd. Als dit niet correct gebeurt, kan het zijn dat
de stuurautomaat niet goed functioneert!
6
Setup stuurautomaatcomputer| A2004 Gebruikershandleiding
43
Installatieprocedure
44
Setup stuurautomaatcomputer| A2004
Gebruikershandleiding
Initiële instellingen
Configuratie AC70
Methode van aansturing
Gebruikt om voor uw aandrijving de juiste aansturingsoutput in te
stellen.
De volgende opties zijn beschikbaar:
Spoel
Voor aan/uit-besturing van hydraulische kleppen. Geeft vaste
roersnelheid.
Omkeermotor
Voor variabele snelheid pompen/aandrijvingen.
Aandrijfspanning
Voor uw aandrijfeenheid gespecificeerde nominale
aandrijfspanning.
Opties: 12 V en 24 V.
Ú
Notitie: 24 V output is alleen beschikbaar bij 24 V voeding.
De instelling moet overeenkomen met de specificatie van de
elektromagneet/pomp/motor.
Setup stuurautomaatcomputer| A2004 Gebruikershandleiding
45
Waarschuwing: Als een onjuist spanningsniveau is
ingesteld voor uw aandrijfeenheid, kan dit zowel de
aandrijfeenheid als de stuurautomaatcomputer
beschadigen, ook als de beschermingscircuits zijn
geactiveerd.
Aandrijfactivering
Bepaalt hoe de Inschakeluitvoer wordt gebruikt.
De volgende opties zijn beschikbaar:
Koppeling
Als uw aandrijfeenheid/motor/pomp gekoppeld moet worden
om de actuator in te schakelen, moet de eenheid worden
verbonden met de "Schakel"-output. Configureer de
aandrijfactivering (optie "Aandrijving inschakelen") als koppeling.
De koppeling wordt geactiveerd als de stuurautomaatcomputer
het roer bedient. In stand-by wordt de koppeling ontkoppeld om
handmatige besturing mogelijk te maken. Controleer de
specificaties van uw aandrijfeenheid om te bepalen of koppeling
is vereist.
Auto
Output geactiveerd als stuurautomaat is geschakeld in de modus
Auto, Geen drift of Navigatie. Bij handmatige roerbediening
(Stand-by, NFU en FU) is de output niet geactiveerd. Wordt
meestal gebruikt om te schakelen tussen twee roersnelheden op
een pomp die continu in bedrijf is, als verschillende
roersnelheden zijn vereist voor automatische en Follow-up/
Geen-Follow-up besturing.
Roerstandterugmelding
Gebruikt voor het selecteren van het type roerstandterugmelding.
In de keuzelijst staan alle compatibele
roerstandterugmeldingseenheden die zijn verbonden met het
netwerk.
Roerstandterugmelder kalibratie
Ú
Notitie: Alleen beschikbaar als u een roerstandterugmelder
hebt geïnstalleerd en geselecteerd als roerbron.
46
Setup stuurautomaatcomputer| A2004
Gebruikershandleiding
De roerstandterugmeldingskalibratie bepaalt de richting, de
middelste stand en de eindpunten voor de roerstandterugmelding.
Kalibreer het roer aan de hand van de stapsgewijze instructies op
het scherm.
Roertest
Tijdens deze roertest wordt de richting van de aandrijving
geverifieerd. De test detecteert het minimale vermogen dat nodig is
om het roer aan te drijven en verlaagt de roersnelheid als deze de
maximale voorkeurssnelheid voor de stuurautomaat overschrijdt.
Ú
Notitie: Als de boot gebruikmaakt van stuurbekrachtiging,
dient de (elektrische) motor die wordt gebruikt om de
stuurbekrachtiging aan te drijven voorafgaand aan deze test te
worden ingeschakeld.
Voer de roertest uit volgens de instructies op het scherm
- Het roer dient binnen 10 seconden een kleine beweging te
maken, gevolgd door bewegingen naar beide kanten
Als de test niet wordt voltooid, wordt een alarmmelding gegeven.
Geavanceerde instellingen AC70
Minimum roer
Sommige boten hebben de neiging niet te reageren op kleine
roeropdrachten rond de “koers aanhouden” positie vanwege een
klein roer, draaikolken/rondkolkend water dat langs het roer
stroomt, of als het een waterjetboot met enkele spuitmond is.
Sommige boten kunt u beter op koers houden door de parameter
Setup stuurautomaatcomputer| A2004 Gebruikershandleiding
47
Minimum roer te verhogen. De roeractiviteit zal daardoor echter
toenemen.
Ú
Notitie: Stel alleen een waarde voor Minimum roer in als de
boot daardoor in kalm water beter op koers wordt gehouden.
Stel deze parameter in nadat de stuurparameters van de
stuurautomaat zijn geoptimaliseerd/afgesteld.
Dode zone van het roer
Voorkomt dat het roer gaat slingeren door mechanische speling in
de stuurinrichting of het roer.
De volgende opties zijn beschikbaar
Auto
(Aanbevolen).
Dit is een "leer"-functie die constant is geactiveerd. Ook wordt de
dode zone voor druk op het roer geoptimaliseerd
Handmatig
Als de instelling Auto niet goed werkt door extreme roersnelheid
en/of doorschot, kan deze handmatig worden aangepast. Kan
ook worden gebruikt om de roeractiviteit te verlagen.
Roeropdrachten kleiner dan de dode zone worden genegeerd
Zoek de laagst mogelijke waarde waarmee voorkomen wordt dat
het roer constant slingert. Een grote dode zone veroorzaakt
onnauwkeurig sturen. Aanbevolen wordt om de roerstabiliteit in de
modus AUTO te controleren op kruissnelheid om druk te krijgen op
het roer. (Lichte slingering in de haven kan op kruissnelheid
verdwijnen.)
Motorvermogen
Toont de capaciteit die nodig is voor het verkrijgen van de juiste
roersnelheid. De waarde wordt bepaald in de roertest.
De automatisch ingestelde waarde kan worden verhoogd of
verlaagd.
48
Setup stuurautomaatcomputer| A2004
Gebruikershandleiding
Configuratie AD80/SD80
Ú
Notitie: In A2004 systemen, kunnen de AD80 en SD80 alleen
worden gebruikt voor de bediening van de thruster.
Methode van aansturing
Gebruikt om voor uw aandrijving de juiste aansturingsoutput in te
stellen.
De volgende opties zijn beschikbaar:
Spoel
Voor aan/uit-besturing van hydraulische kleppen. Geeft vaste
thrustersnelheid.
Omkeermotor
Voor variabele snelheid pompen/aandrijvingen.
Aandrijfspanning
Voor uw aandrijfeenheid gespecificeerde nominale
aandrijfspanning.
Opties: 12 V en 24 V.
Ú
Notitie: 24 V output is alleen beschikbaar bij 24 V voeding.
De instelling moet overeenkomen met de specificatie van de
elektromagneet/pomp/motor.
Setup stuurautomaatcomputer| A2004 Gebruikershandleiding
49
Waarschuwing: Als een onjuist spanningsniveau is
ingesteld voor uw aandrijfeenheid, kan dit zowel de
aandrijfeenheid als de stuurautomaatcomputer
beschadigen, ook als de beschermingscircuits zijn
geactiveerd.
Aandrijving inschakelen
Bepaalt hoe de Inschakeluitvoer wordt gebruikt.
De volgende opties zijn beschikbaar:
Koppeling
Als uw aandrijfeenheid/motor/pomp gekoppeld moet worden
om de actuator in te schakelen, moet de eenheid worden
verbonden met de Schakel-output. Configureer de
aandrijfactivering als koppeling. De koppeling wordt geactiveerd
als de stuurautomaatcomputer de thruster bedient. In stand-by
wordt de koppeling ontkoppeld om handmatige besturing
mogelijk te maken. Controleer de specificaties van uw
aandrijfeenheid om te bepalen of koppeling is vereist.
Automatisch
Output geactiveerd als stuurautomaat is geschakeld in de modus
AUTO, Geen drift of Navigatie. Bij handmatige thrusterbediening
(Stand-by, NFU en FU) is de output niet geactiveerd. Wordt
meestal gebruikt om te schakelen tussen twee thrustersnelheden
op een pomp die continu in bedrijf is, als verschillende
thrustersnelheden zijn vereist voor automatische en Follow-up/
Geen follow-up besturing.
Thruster - Kalibratie
Als er een thrusterfeedback beschikbaar is, moet deze worden
gekalibreerd. Dit is vereist voor het definiëren van het signaal voor
bakboord en stuurboord.
50
Setup stuurautomaatcomputer| A2004
Gebruikershandleiding
Geavanceerde AD80/SD80-instellingen
Signaaluitvoer thruster
Ú
Notitie: Niet beschikbaar bij een elektromagnetisch bediende
thruster.
De signaaluitvoer van de thruster is het percentage van het totale
signaalbereik dat nodig is voor een juiste stuwkracht.
Handshake-instellingen
De handshake-instellingen verwijzen naar de HS1 en de HS2
aansluitingen op de AD/SDkaart.
De volgende opties zijn beschikbaar:
HS vast
- Stuurautomaat/stuurinrichting-interface met vaste
accuniveausignalen
Het uitvoercontact wordt gesloten wanneer de besturing
wordt overgenomen door de stuurautomaat
Invoer die kan worden gesloten zolang de stuurinrichting
door de stuurautomaat kan worden overgenomen
Uitwijken opheffen
- Handmatig opheffen, er wordt teruggeschakeld naar de
modus AUTO
SIMNET
HS1
UI CRTL
RUD
UI
RUD FRQ
READY
HS2 MODE
U IN
RANGE
U
CTRL
HS1 HS2
Setup stuurautomaatcomputer| A2004 Gebruikershandleiding
51
Als het invoercontact is afgesloten, geeft de stuurautomaat
een overnamewaarschuwing, bevestigt deze het gesloten
uitvoercontact en wordt de modus Standby geactiveerd
Als de invoer wordt geopend, gaat het uitvoercontact open
en keert de stuurautomaat terug naar de modus AUTO in de
huidige vaarrichting. Wordt meestal gebruikt voor joystick-
handbediening met een overname-knop op de bovenkant.
Standby opheffen
- Handmatige overgang naar de modus Standby
Als het invoercontact wordt afgesloten, geeft de
stuurautomaat een overnamewaarschuwing, bevestigt deze
het gesloten uitvoercontact en wordt de modus Standby
vergrendeld
Als de invoer wordt geopend, gaat het uitvoercontact open
en wordt de stuurautomaat ontgrendeld. Deze functie wordt
meestal gebruikt in combinatie met wettelijke voorschriften
voor automatische overname wanneer er met de hand
wordt bestuurd.
Boot eigenschappen
Boot type
Bepaalt de stuurparameters, evenals de beschikbare
stuurautomaatfuncties.
Boot lengte
Gebruikt door het stuurautomaatsysteem voor het berekenen van
stuurparameters.
Kruissnelheid
Wordt gebruikt als er geen snelheidsgegevens beschikbaar zijn. De
kruissnelheid wordt door het stuurautomaatsysteem gebruikt voor
het berekenen van stuurparameters.
Overgangssnelheid
Ú
Notitie: Alleen beschikbaar als het boottype is ingesteld op
Planerend.
52
Setup stuurautomaatcomputer| A2004
Gebruikershandleiding
De overgangssnelheid is de snelheid waarop het systeem
automatisch overgaat van het snelheidsprofiel Laag (lage snelheid)
naar het snelheidsprofiel Hoog (hoge snelheid) of omgekeerd.
De profielen dienen om de neiging van de boot om op
verschillende snelheden andere stuurkenmerken te vertonen te
reguleren. U kunt ook verschillende voorkeuren instellen voor het
stuurgedrag van uw boot bij lage en hoge snelheden.
Het wordt aangeraden dat u een waarde instelt voor de snelheid
waarop het stuurgedrag van de boot verandert. Bijvoorbeeld, de
planeerdrempel (aanbevolen) of de snelheid waarop u wilt dat de
stuurautomaat het gedrag van de boot verandert.
Er is een hysterese van 2 knopen om oscillatie van hoog/laag-
instellingen te voorkomen als de boot vaart op of nabij de
overgangssnelheid.
Voorbeeld:
De overgangssnelheid is ingesteld op 9 knopen.
Het systeem gaat over van het profiel Laag naar het profiel Hoog
als de snelheid stijgt naar10 knopen (= overgangssnelheid plus 1
knoop)
Het systeem gaat over van het profiel Hoog naar het profiel Laag
als de snelheid daalt naar 8 knopen (= overgangssnelheid min1
knoop)
Boegschroef bepaalde snelheid
Deze instelling voorkomt dat de thruster sneller draait dan een
ingestelde snelheid van het vaartuig. Dit is een veiligheidsmaatregel
om te voorkomen dat met name thrusters die elektrisch worden in-
en uitgeschakeld, oververhit raken als ze boven water zijn of
bijvoorbeeld bij een boot die over het water scheert of in zich in
ruw weer bevindt.
Ú
Notitie: De limiet van de thruster wordt alleen toegepast
wanneer de snelheidsbron Log of SOG is en niet als de snelheid
handmatig is ingesteld.
Setup stuurautomaatcomputer| A2004 Gebruikershandleiding
53
Testvaart
Een testvaart kan alleen worden uitgevoerd na voltooiing van de
initiële instellingen.
Ú
Notitie: De testvaart dient altijd te worden uitgevoerd onder
kalme omstandigheden, op open water en op veilige afstand
van ander scheepvaartverkeer!
Kompas instellen
Voor optimale prestaties dient het kompas te worden gekalibreerd
en dienen eventuele afwijkingen te worden gecompenseerd.
Ú
Notitie: Voor optimale resultaten moet het kompas worden
ingesteld onder kalme weersomstandigheden, bij weinig wind
en stroming. Zorg dat er voldoende open water rondom het
schip is om de boot volledig te kunnen draaien.
Raadpleeg de documentatie bij uw koerssensor voor meer
informatie over uw unit.
Roer-nulstand instellen
Gebruikt om de nulstand van het roer die bij ingebruikname in de
haven is geconstateerd te corrigeren, als een kleine roercorrectie
noodzakelijk wordt geacht om een rechte koers te kunnen varen.
Ú
Notitie: De nulstand van het roer instellen dient altijd te
worden uitgevoerd onder kalme omstandigheden, als wind
en/of stroming geen effect hebben op de besturing.
54
Setup stuurautomaatcomputer| A2004
Gebruikershandleiding
Breng het roer in de stand waarbij de boot recht vaart, schakel
vervolgens de optie Roer nulstellen in om de nulparameter van
de roerstand op te slaan.
Ú
Notitie: Controleer op boten met twee motoren of het
motortoerental op beide motoren gelijk is, zodat ook de
voortstuwing van beide schroeven gelijk is. Anders is de
nulstand van het roer mogelijk niet juist ingesteld.
De stuurautomaat afstellen
Ú
Notitie: De stuurautomaat moet afzonderlijk worden afgesteld
voor hoge en lage snelheidsprofielen.
Zowel automatisch als handmatig afstellen moet in rustig water
worden uitgevoerd.
Als u het juiste type vaartuig, de lengte van het vaartuig en de
kruissnelheid hebt ingevoerd, hoeft u waarschijnlijk niet verder
handmatig of automatisch af te stellen.
Controleer als volgt of de besturing goed werkt:
1. Zet het vaartuig vast op een vaarrichting en selecteer
vervolgens de modus AUTO
2. Let erop dat de koers wordt aangehouden, en let op de
roeropdrachten
- De stuurautomaat moet het vaartuig binnen een gemiddelde
van + /-1 graad op de ingestelde koers houden,
vooropgesteld dat de zee rustig is en er weinig wind is
3. Voer enkele kleine en grotere koerswijzigingen naar bakboord
en stuurboord uit en kijk hoe het vaartuig zich instelt op de
nieuwe koers
- De doorschot van het vaartuig moet minimaal zijn. Zie "Roer-
gain" op pagina 32 en "Tegenroer" op pagina 33.
Als de stuurautomaat het vaartuig niet goed op koers houdt of het
wenden niet goed uitvoert, kunt u de functie Autotune proberen of
de stuurautomaat handmatig afstellen.
Ú
Notitie: Autotune wordt afgeraden als het schip langer is dan
ongeveer 30 m of een zeer hoge kruissnelheid heeft. In dat
geval wordt handmatig afstellen aangeraden.
Setup stuurautomaatcomputer| A2004 Gebruikershandleiding
55
Autotune uitvoeren
Tijdens het uitvoeren van een Autotune maakt het vaartuig diverse
S-wendingen. Op basis van het gedrag van het vaartuig zal de
stuurautomaat automatisch de belangrijkste stuurparameters (roer-
gain en tegenroer) instellen.
Stabiliseer het vaartuig op een koers en stel de snelheid zo dicht
mogelijk bij kruissnelheid in, activeer vervolgens de functie
Autotune.
- De stuurautomaat schakelt nu over naar AUTO-modus en
neemt de besturing van het vaartuig over.
Ú
Notitie: Autotuning kan op elk moment worden gestopt door
te drukken op de knop STBY op de stuurautomaatcontroller.
Autotuning duurt ongeveer 3 minuten. Daarna wordt de
stuurautomaat automatisch in Standby-modus geschakeld en moet
het roer handmatig worden bediend.
Ú
Notitie: Alle parameters die tijdens autotuning zijn ingesteld
kunnen handmatig worden aangepast. Voor optimale
stuurprestaties wordt aangeraden om de stuurparameters na
autotuning handmatig aan te passen.
Door de gebruiker te configureren
instellingen
De besturingsparameters kunnen verschillend worden
geconfigureerd voor de verschillende profielen, afhankelijk van de
stuurkenmerken van de boot en de voorkeuren van de gebruiker.
De initiële parameters worden automatisch toegewezen wanneer u
uw type boot selecteert. Tijdens de vaartest worden de parameters
afgesteld op optimale besturing.
De opties op de volgende pagina's zijn voor alle profielen
beschikbaar en handmatig instelbaar.
56
Setup stuurautomaatcomputer| A2004
Gebruikershandleiding
Auto besturing
Draaien
Gebruikt om te selecteren hoe u het vaartuig wilt draaien: u kunt dit
doen door ofwel de wendsnelheid (snelheid) of de radius te
definiëren.
Snelheidsbereik: 5°/minuut - 720°/minuut
Radiusbereik: 10 meter - 10 zeemijl
- De minimale radius kan echter nooit minder zijn dan de
waarde die overeenkomt met een wendsnelheid = 720°/
minuut bij de ingestelde kruissnelheid
Wendsnelheid
Hiermee kunt u de wendsnelheid bepaald tijdens vaartests
handmatig instellen (optie Wendsnelheid instellen).
Aanpassing
Dit is software die ervoor zorgt dat de parameters die essentieel zijn
voor de stuurprestaties, zoals snelheid, trim, diepgang en getij,
continu aangepast worden.
Als deze optie is geactiveerd, worden deze parameters tijdens de
reis geoptimaliseerd op basis van het gedrag van het schip. De
instellingen worden opgeslagen in het actieve werkprofiel.
Roer-gain
Deze parameter bepaalt de verhouding tussen de opgegeven
roerhoek en de fout in de vaarrichting. Hoe hoger de waarde van de
roer-gain, hoe meer roer er wordt gebruikt. Als de waarde te laag is,
Setup stuurautomaatcomputer| A2004 Gebruikershandleiding
57
duurt het lang om een koersfout te compenseren en kan de
stuurautomaat geen stabiele koers aanhouden. Als de waarde te
groot is, neemt de overschrijding toe en wordt de sturing instabiel.
A
B
A De waarde is te hoog ingesteld. De besturing wordt
instabiel en vaak wordt er dan meer afgeweken van de
ingestelde koers
B De waarde is te laag ingesteld. Het duurt lang om een fout
in de vaarrichting te compenseren en daardoor kan de
stuurautomaat niet de vaste koers aanhouden
Tegenroer
Tegenroer is de hoeveelheid tegenwerkende (tegenovergestelde)
roerkracht die wordt gebruikt om het draaien aan het einde van een
grote koerswijziging te stoppen. De instellingen hangen af van de
eigenschappen van het vaartuig, de traagheid, vorm van de romp
en de efficiënte werking van het roer.
Als het vaartuig een goede dynamische stabiliteit heeft, is een
relatief lage waarde toereikend
Voor een instabiel vaartuig moet een hoge waarde worden
opgegeven
Hoe groter de traagheid van het vaartuig, hoe hoger de waarde
moet zijn
Steeds meer tegenroer kan resulteren in meer roeractiviteit, ook bij
het varen van een rechte koers, vooral bij hoge golven.
De beste manier om de waarde van de tegenroerinstelling te
controleren, is tijdens het varen van bochten. De afbeeldingen
illustreren de effecten van verschillende tegenroerinstellingen.
58
Setup stuurautomaatcomputer| A2004
Gebruikershandleiding
A B C
A Te weinig tegenroer = afwijkingsrespons
B Te veel tegenroer = trage en stroperige respons
C Precies genoeg tegenroer = ideale respons
Voer verschillende koerswijzigingen uit en kijk hoe het vaartuig zich
instelt op de nieuwe vaarrichting. Begin met kleine koerswijzigingen
van 10 to 20 graden, en probeer dan grotere koerswijzigingen van
60 tot 90 graden. Pas de tegenroerwaarde aan om de best
mogelijke respons te krijgen, zoals in afbeelding C.
Ú
Notitie: Aangezien veel vaartuigen anders draaien naar
bakboord dan naar stuurboord (door de draairichting van de
schroef), moet u de koerswijzigingen in beide richtingen
uitvoeren. Het resultaat kan een compromis-instelling van
tegenroer zijn die enigszins afwijkt aan de ene zijde, en een
enigszins stroperige respons geeft aan de andere zijde.
Autotrim
Bepaalt hoe snel de stuurautomaat het roer wendt om een
constante koersafwijking te compenseren, bijvoorbeeld wanneer
externe krachten zoals wind of stroming een koersafwijking
veroorzaken. Hoe lager de automatische koerscorrectie, hoe sneller
een constante koersafwijking wordt tenietgedaan
Ú
Notitie: In VRF modus regelt deze parameter de tijdconstante
van de roerschatting. Bij een lagere waarde maakt het roer een
snellere schatting en wordt het roer sneller afgestemd op de
bewegingen van de boot.
Setup stuurautomaatcomputer| A2004 Gebruikershandleiding
59
Uit-koers limiet
Hiermee stelt u het alarm voor de limiet voor de afwijking van de
vaarrichting in.
Als de alarmoptie is ingeschakeld, wordt een alarmmelding
gegeven wanneer de feitelijke koers meer afwijkt van de ingestelde
koers dan de geselecteerde limiet.
Lage snelheidslimiet
Hiermee stelt u het alarm in voor een te lage snelheid van het
vaartuig.
Er gaat een alarm af als de snelheid van het vaartuig onder de
opgegeven limiet komt.
Sturen met NAV
Navigatierespons
Bepaalt hoe agressief de stuurautomaat moet sturen in de richting
van de actieve route.
Approach angle (Naderingshoek)
Deze instelling is een limiet om te voorkomen dat de boot de
koerslijn te scherp nadert. De koerslijn naderen in een scherpere
hoek is toegestaan, afhankelijk van de Cross Track Distance (XTD) en
NAV reactie-instelling.
Deze instelling wordt gebruikt als u begint te navigeren en telkens
wanneer dat de stuurautomaat de boot stuurt in de richting van de
route.
Course change limit (Limiet koerswijziging)
Bepaalt de limiet voor automatische koerswijziging naar het
volgende waypoint in een route wanneer de stuurautomaat een
route volgt (NAV-modus).
Als de koerswijziging groter is dan de ingestelde limiet, wordt u
gevraagd te bevestigen dat de volgende koerswijziging acceptabel
is.
60
Setup stuurautomaatcomputer| A2004
Gebruikershandleiding
XTD limit (XTD-limiet)
Bepaalt de acceptabele offset-afstand van het vaartuig ten opzichte
van de track. Als het vaartuig deze limiet overschrijdt, gaat er een
alarm af.
Drive selecteren
Bepaalt welke aandrijvingen worden gebruikt voor het
geselecteerde werkprofiel.
Roer
Roer init.
Bepaalt hoe het roer door het systeem wordt bediend wanneer er
wordt overgeschakeld van handbesturing (Stand-by, FU en NFU)
naar een automatische besturing.
De volgende opties zijn beschikbaar:
Centrum
Hierdoor wordt het roer in de stand nul gezet
Werkelijk
Handhaaft de roerhoek, waarbij wordt aangenomen dat de
huidige roerhoek de vereiste stand is om een stabiele koers te
varen.
Roer limiet
Bepaalt het dynamische bereik van het roer tot het wordt
geblokkeerd en het alarm afgaat. Wordt meestal gebruikt om de
roerbeweging veroorzaakt door gieren op de golven te beperken.
Ú
Notitie: De roerlimiet is geen harde beperking van het
roerbereik, maar alleen een beperking van de roerbeweging
rond het huidige instelpunt.
Deze roerlimiet heeft geen invloed op Non-Follow-up-sturen of
Follow-up-sturen.
Setup stuurautomaatcomputer| A2004 Gebruikershandleiding
61
Thruster
Dode zone
Bepaalt hoeveel graden het vaartuig moet afwijken van de
ingestelde koers voordat er een thruster wordt geactiveerd. Als het
vaartuig afwijkt van de vaarrichting, duwt de thruster het vaartuig
terug.
Bij een hogere waarde wordt de thruster minder vaak gebruikt, wat
de levensduur ten goede komt, vooral bij thrusters die steeds
worden in- en uitgeschakeld.
Assistentie
Bepaalt hoe de thrusters worden gebruikt door de stuurautomaat.
Als deze optie is ingeschakeld, worden de thrusters automatisch
gebruikt door het stuurautomaatsysteem zodra de snelheid van het
vaartuig onder de ingestelde limiet komt. Als de snelheid van het
vaartuig hoger is dan de toelaatbare snelheid van de thrusters,
worden de thrusters uitgeschakeld. Ze worden automatisch weer
ingeschakeld als de snelheid tot onder deze limiet zakt.
Ú
Notitie: Thrusterlimieten worden ingesteld tijdens de installatie
en is de max. vaarsnelheid van de boot waarbij de thruster
ingeschakeld mag zijn .
Wanneer deze snelheidslimiet is uitgeschakeld, moet de thruster
handmatig worden ingeschakeld.
62
Setup stuurautomaatcomputer| A2004
Gebruikershandleiding
Verificatie van installatie
Als alle eenheden in het stuurautomaatsysteem zijn geïnstalleerd,
externe apparatuur is aangesloten en de software is geconfigureerd
volgens de instructies in de vorige hoofdstukken, dient de installatie
te worden geverifieerd op basis van de checklist. De specifieke
instellingen voor de boot dienen te worden genoteerd in de
daarvoor bestemde tabellen in dit hoofdstuk.
Checklist
Beschrijving Referentie
Onderdelen volgens de
instructies gemonteerd en
bevestigd
Installatie-instructies voor de
onderdelen
Netwerk voorzien van voeding
en afsluitweerstanden volgens
de instructies
Bekabelingsinstructies voor de
onderdelen
Geselecteerde bronnen "Software installeren" op pagina 37
Vaartuig geconfigureerd "Boot eigenschappen" op pagina 52
Aandrijfeenheid (AC70)
geconfigureerd en gekalibreerd
"Configuratie AC70" op pagina 45
Thruster (AD80/SD80)
geconfigureerd en gekalibreerd
"Configuratie AD80/SD80" op pagina
49
Kompas gekalibreerd "Kompas instellen" op pagina 54
Vaartest voltooid (handmatig of
via Autotune)
"Testvaart" op pagina 54
Profielen gedefinieerd en
geconfigureerd
"Door de gebruiker te configureren
instellingen" op pagina 56
7
Verificatie van installatie| A2004 Gebruikershandleiding
63
Bootspecifieke instellingen
Boot
Instellingen
Boot type
Boot lengte
Kruissnelheid
Overgangssnelheid
Thruster beperkt
Configuratie AC70
Instellingen
Methode van aansturing
Aandrijfspanning
Aandrijving inschakelen
Roerstandterugmelding
Roer
Minimum
Modus Dode zone
Dode zone (handmatig)
Motorvermogen
Minimale uitgangsspanning
Maximale uitgangsspanning
Configuratie AD80/SD80
Instellingen
Methode van aansturing
64
Verificatie van installatie| A2004
Gebruikershandleiding
Instellingen
Aandrijfspanning
Aandrijving inschakelen
Uitvoer
Minimum
Maximaal bakboord
Maximaal stuurboord
Nul
Handshake 1
Handshake 2
Profielinstellingen
De profielinstellingen kunnen voor elk profiel apart worden
gedefinieerd (aangegeven met label 1, 2 en 3 in de tabel hieronder).
Instellingen 1 2 3
Automatische besturing
Bocht type
Wendsnelheid
Wendradius
Aanpassing
Roer-gain
Tegenroer
Autotrim
Uit-koers limiet
Lage snelheidslimiet
Sturen met NAV
Navigatierespons
Approach angle
(Naderingshoek)
Course change limit
(Limiet koerswijziging)
Verificatie van installatie| A2004 Gebruikershandleiding
65
Instellingen 1 2 3
XTD limit (XTD-limiet)
Drive selecteren
Roer
Thruster
Roer
Roer init.
Roer limiet
Thruster
Dode zone
Assistentie
66
Verificatie van installatie| A2004
Gebruikershandleiding
Alarmen
Als het systeem is ingeschakeld, wordt er voortdurend
gecontroleerd op gevaarlijke situaties en systeemfouten. Het alarm
wordt geactiveerd als er een alarmlimiet wordt overschreden.
Ú
Notitie: Als de sensor cruciale gegevens voor de werking van
de stuurautomaat verliest (bijv. reactie van het roer) wanneer de
stuurautomaat in een automatische modus draait, schakelt het
systeem automatisch over naar de modus Standby.
Alarminstellingen
De meeste stuurautomaat-alarmen worden geactiveerd op basis
van vooraf ingestelde limieten voor alarmen. Deze limieten kunnen
worden gewijzigd door de gebruiker.
De volgende instellingen worden bepaald door de gebruiker en
kunnen afzonderlijk worden ingesteld voor elk profiel. Details vindt
u in "Door de gebruiker te configureren instellingen" op pagina 56.
Maximale uit-koers hoek
Hiermee stelt u het alarm voor de limiet voor de afwijking van de
vaarrichting in.
Als de alarmoptie is ingeschakeld, wordt een alarmmelding
gegeven wanneer de feitelijke koers meer afwijkt van de ingestelde
koers dan de geselecteerde limiet.
Lage snelheidslimiet
Hiermee stelt u het alarm in voor een te lage snelheid van het
vaartuig.
Er gaat een alarm af als de snelheid van het vaartuig onder de
opgegeven limiet komt.
XTD limit (XTD-limiet)
Bepaalt de acceptabele offset-afstand van het vaartuig ten opzichte
van de track. Als het vaartuig deze limiet overschrijdt, gaat er een
alarm af.
Typen alarmmeldingen
Er zijn twee typen meldingen:
8
Alarmen| A2004 Gebruikershandleiding
67
Alarmen
- Deze worden gegenereerd wanneer er zich omstandigheden
voordoen die gevaarlijk kunnen zijn voor het vermogen of de
prestaties van het systeem. U moet alle alarmmeldingen
nauwkeurig bekijken om de oorzaak en het effect van het
probleem te kunnen vaststellen
Waarschuwingen
- Deze geven informatie over omstandigheden die kunnen
leiden tot ongewenste reacties van het systeem of mogelijke
defecten
Alarmindicatie
Wanneer zich een alarmsituatie voordoet, klinkt er een sirene en
wordt het alarmpictogram actief. In het dialoogvenster Alarm wordt
de oorzaak voor het alarm aangegeven, gevolgd door de naam van
het apparaat dat het alarm heeft gegenereerd.
Een enkelvoudig alarm wordt getoond met de naam van het alarm
als de titel en met details van het alarm.
Als er meer dan één alarm tegelijk wordt geactiveerd, kunnen in de
alarmpop-up 2 alarmmeldingen worden weergegeven. De alarmen
staan op volgorde van gebeurtenis, met bovenaan het alarm dat
het eerst geactiveerd is. De overige alarmen staan in het
dialoogvenster Alarmen.
Alarmpictogrammen
Het alarmpictogram blijft in het statuspaneel staan totdat het alarm
wordt bevestigd en verholpen.
De onderstaande tabel toont het alarmpictogram en het gedrag bij
respectievelijk actieve, bevestigde, overgedragen of verholpen
alarmen.
68
Alarmen| A2004 Gebruikershandleiding
Type Pictogr
am
Toestand Indicatie
Alarm
Actief - niet
bevestigd, niet
stilgezet
Beschrijvende
tekst
Geluidssignaal
Actief - niet
bevestigd, stilgezet
Beschrijvende
tekst
Geen
geluidssignaal
Actief - bevestigd
Beschrijvende
tekst
Geen
geluidssignaal
Verholpen - niet
bevestigd
Beschrijvende
tekst
Geen
geluidssignaal
Waarschu
wing
Actief - niet
bevestigd, niet
stilgezet
Beschrijvende
tekst
Geluidssignaal
Actief - niet
bevestigd, stilgezet
Beschrijvende
tekst
Geen
geluidssignaal
Actief - bevestigd
Beschrijvende
tekst
Geen
geluidssignaal
Verholpen - niet
bevestigd
Beschrijvende
tekst
Geen
geluidssignaal
Alarmen| A2004 Gebruikershandleiding
69
De alarmen en bijbehorende details worden vastgelegd in de lijst
met alarmen. Zie "Alarmdialoogvensters" op pagina 70.
Alarmen bevestigen
Er geldt geen time-out voor het alarmbericht of de sirene. Een alarm
blijft actief totdat u het bevestigt of totdat de reden voor het alarm
is weggenomen.
Het meest recente alarm bevestigt u door op de draaiknop te
drukken.
Hierdoor wordt het alarmmelding verwijderd en schakelt u het
alarm van alle eenheden die tot dezelfde alarmgroep behoren uit.
Zolang de alarmconditie bestaat, wordt met bepaalde tussenpozen
een herinnering weergegeven.
Ú
Notitie: Een alarm ontvangen van een netwerkapparaat dat
niet van Navico is, moet worden bevestigd op het apparaat dat
het alarm genereert.
Alarmdialoogvensters
Het systeem beschikt over twee alarmpanelen:
Actieve alarmen
- Lijst met alle actieve berichten
Alarmhistorie
- Alarmgebeurtenissen, zoals type, status en tijd/datum van
alarm.
70
Alarmen| A2004 Gebruikershandleiding
In het dialoogvenster Alarmhistorie worden alarmmeldingen
opgeslagen totdat ze handmatig worden gewist.
U kunt details van een geselecteerde melding weergeven door op
de draaiknop te drukken. U kunt alle alarmen uit dialoogvenster
Alarmhistorie wissen door op de knop MENU te drukken.
Lijst met mogelijke alarmen en
corrigerende handelingen
Voor een lijst van mogelijke alarmen en corrigerende handelingen,
zie "Bijlagen" op pagina 81.
De unit kan ook alarmen weergeven die afkomstig zijn van andere
units die zijn aangesloten op het systeem. Raadpleeg de
documentatie van de desbetreffende apparatuur voor verdere
beschrijvingen van deze alarmen.
Alarmen| A2004 Gebruikershandleiding
71
Onderhoud
Preventief onderhoud
De unit heeft geen onderdelen die in het veld kunnen worden
onderhouden. Daarom is hoeft de gebruiker slechts zeer beperkt
preventief onderhoud uit te voeren.
Er wordt aanbevolen altijd het meegeleverde zonnescherm te
plaatsen als de unit niet in gebruik is.
Reinigen van de display-unit
Gebruik waar mogelijk een geschikte schoonmaakdoek om het
scherm schoon te maken. Gebruik voldoende water om
achtergebleven zoutresten op te lossen en weg te spoelen.
Gekristalliseerd zout kan de coating beschadigen als er een vochtige
doek wordt gebruikt. Oefen zo weinig mogelijk druk op het scherm
uit.
Wanneer vlekken op het scherm niet verwijderd kunnen worden
met alleen de doek, gebruikt u een 50/50-mengsel van warm water
en isopropylalcohol om het scherm te reinigen. Gebruik geen
oplosmiddelen (aceton, minerale terpentine enzovoort) en
reinigingsproducten op ammoniakbasis, omdat deze de
antireflectiecoating en de kunststof omlijsting kunnen beschadigen.
Om UV-schade aan de kunststof omlijsting te voorkomen, wordt
aanbevolen het zonnescherm te plaatsen als de unit voor langere
tijd niet gebruikt wordt.
Controleren van de connectoren
De connectoren mogen alleen visueel gecontroleerd worden.
Duw de stekkers in de connector. Als de stekkers zijn voorzien van
een vergrendeling, moet u ervoor zorgen dat deze in de juiste stand
staat.
Back-up en herstel van systeemgegevens
Het systeem heeft een functie voor back-up en herstel waarmee u
systeeminstellingen en configuratiebestanden van de
stuurautomaat kunt back-uppen en herstellen.
9
72
Onderhoud| A2004 Gebruikershandleiding
Ú
Notitie: Het wordt ten zeerste aanbevolen een reservekopie te
maken als het systeem wordt geïnstalleerd en geconfigureerd.
Back-up en herstel verlopen via de optie Bestanden als er een
memory stick op de USB-poort aan de achterzijde van de unit wordt
aangesloten.
De unit selecteert automatisch de optie importeren of exporteren,
afhankelijk van het geselecteerde bestandstype.
Software-update
De A2004 beschikt over een USB-poort achterop. Deze poort kunt u
voor software-updates gebruiken.
U kunt software-updates uitvoeren voor de eenheid en voor de
NMEA 2000-sensoren die op het netwerk van A2004 zijn
aangesloten.
De softwareversie van de unit kunt u controleren via het
dialoogvenster Info. De softwareversie voor aangesloten NMEA
2000-sensoren is beschikbaar in de Apparatenlijst.
1. Download de nieuwste software van onze website:
www.navico.com/commercial en sla deze op een USB-apparaat
op
2. Sluit het USB-apparaat aan op de A2004
3. Start Windows Verkenner en selecteer het updatebestand op
het USB-apparaat
4. Start de update vanuit het dialoogvenster met
bestandsgegevens
5. Verwijder het USB-apparaat als de update is voltooid
Onderhoud| A2004 Gebruikershandleiding
73
Menuoverzicht
Instellingenmenu's
Het systeem is voorzien van een menu Instellingen. U krijgt toegang
door twee keer op de knop MENU te drukken.
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Systeem > Taal
Toetstonen
Tijd...
Terug naar
standaard
instellingen
Bestanden
Info over
Geavanceerd > Simulatie
Voltage
Loggen stuurautomaat
Stuurautoma
at >
Installatie > Afgemeerde aandrijvingen >
Afgemeerde boot >
Bron stuurautomaat >
Kompaskalibratie ... >
Testvaart ...
Sturen > "Profiel 1" >
"Profiel 2" >
"Profiel 3" >
Wending
instellingen >
Koers stap
S-Bocht instellingen >
Alarmen > Actieve
alarmen...
10
74
Menuoverzicht| A2004 Gebruikershandleiding
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Alert historie...
Units > Distance
Afstand klein
Snelheid
Vaarrichting
Netwerk > Bronnen > Autoselect
Stuurkompas >
Navigatie >
Positie >
Bootsnelheid >
Diepte >
Stuurautomaatcomputer >
Apparatenlijst
Diagnose
Netwerkgroep
en >
Display
Units
Demping
Demping > Vaarrichting
Vaartuigsnelheid
SOG
COG
Menuoverzicht| A2004 Gebruikershandleiding
75
Technische specificaties
Goedkeuringen Zie "Complianceverklaringen" op
pagina 4
Afmetingen Zie "Maattekeningen" op pagina
78
Gewicht (zonder accessoires) 0,51 kg (1,13 lbs)
Voeding
Voedingsspanning 12 V (10,8 V <
Voedingsspanning < 15,6 V)
Voedingsaansluiting Micro-C (CAN)
Achtergrondverlichting UIT 1,62 W (0,12 A bij 13,5 V)
Achtergrondverlichting MAX 2,97 W (0,22 A bij 13,5 V)
Netwerkbelasting 5 LEN (244 mA max.)
Kleur Zwart
Display
Afmeting 4,1 inch (diagonaal).
Beeldverhouding 4:3
Type Transmissief TFT-LCD
Resolutie 320 x 240 pixels
Kijkhoeken 80° boven/onder, 80° links/
rechts
Helderheid > 600 nits
Kleurenschema Wit voor dagmodus. Rood,
groen, blauw, wit of geel voor
nachtmodus
Ondersteuning meerdere
bedieningsunits
Ja
Compatibele
stuurautomaatcomputers
AC70, SG05 Pro
Thruster-interface SD80, AD80
Montageopties Dashboard, beugel
Software-upgrademethode USB
11
76
Technische specificaties| A2004 Gebruikershandleiding
Drukniveau
alarmgeluidssignaal
75 dB
Milieubescherming
Waterbestendigheid IPx7
Vochtigheid 100% RH
Temperatuur
Bedrijfstemperatuur -25 ºC tot +65 ºC
Opslagtemperatuur -40 ºC tot +85 ºC
Technische specificaties| A2004 Gebruikershandleiding
77
Maattekeningen
A2004 zonder beugel
177.0 mm
(6.97")
56.1 mm
(2.21")
23.1 mm
(0.91")
33.0 mm
(1.30")
55.4 mm
(2.18")
115.0 mm
(4.53")
A2004 met beugel
204.8 mm
(8.06”)
56.1 mm
(2.21")
55.4 mm
(2.18")
84.6 mm
(3.33")
124.5 mm
(4.90")
12
78
Maattekeningen| A2004 Gebruikershandleiding
Ondersteunde gegevens
NMEA 2000 PGN (verzenden)
59904 ISO-verzoek
60928 ISO-adresreservering
126208 ISO-opdrachtgroepfunctie
126996 Productinformatie
127258 Magnetische variatie
NMEA 2000 PGN (ontvangen)
59392 ISO-bevestiging
59904 ISO-verzoek
60928 ISO-adresreservering
126208 ISO-opdrachtgroepfunctie
126992 Systeemtijd
126996 Productinformatie
127237 Koers/trackcontrole
127245 Roer
127250 Voorliggende koers van vaartuig
127251 Draaisnelheid
127257 Attitude
127258 Magnetische variatie
128259 Snelheid, aan water gerefereerd
128267 Waterdiepte
128275 Afstandlog
129025 Positie, snelle update
129026 COG en SOG, snelle update
129029 GNSS-positiegegevens
129033 Tijd & datum
13
Ondersteunde gegevens| A2004 Gebruikershandleiding
79
129283 Koersafwijking
129284 Navigatiegegevens
129539 GNSS-DOP's
129283 Koersafwijking
129284 Navigatiegegevens
130074 Route en WP-service - WP-lijst - WP-naam en -positie
130306 Windgegevens
130576 Status van kleine vaartuigen
130577 Richtinggegevens
80
Ondersteunde gegevens| A2004 Gebruikershandleiding
Bijlagen
14
Bijlagen| A2004 Gebruikershandleiding
81
Alarm/Warning Possible cause Recommended action
Active control unit missing
Autopilot computer has lost contact
with active control unit.
Was active controller switched off/put to sleep?
Take command with a different controller/remote
Check/repair CAN bus cable
Replace the control unit
Autopilot computer missing
Active control unit has lost contact with
autopilot computer.
Check the network diagnostics page on the display unit.
Should show few or no errors
Check that the NMEA 2000 network is powered and termi-
nated according to guidelines
Check that source selection is made and that the correct
autopilot computer is selected
Check connectors and cables
Check status LED on autopilot computer. Should blink
steadily, 1 sec intervals
Replace autopilot computer
Lijst met mogelijke alarmen en corrigerende maatregelen
Autopilot alarms
Alarm/Warning Possible cause Recommended action
Boat speed missing
The speed signal from the GPS or the
log is missing.
Check device list for valid speed source
Try a new automatic source update
Check the GPS, log, and cable connections
If no speed source is available, manual speed can be
entered in the “Auto” quick menu
CAN bus supply overload Excessive current draw.
Check summary unit loads
Check for short circuit/defective device on network
Check heading
Jump in heading of more than 10°/
second.
Check steering compass
Change to other heading source or monitor compass
Compass difference
The difference in readings between
the main compass and the monitor
compass exceeds the limit set for
compass difference.
Check the operation of both compasses
If one compass is magnetic, the error may be caused by
deviation change or heavy sea disturbances
Course difference
Compass heading is deviating too
much from the track course (BWW).
May be caused by extreme wind and
current, combined with low speed.
Increase speed
Hand steer boat to align better with track and restart
navigation mode
Cross track distance limit
XTD exceeds the set XTD limit in NAV
mode. May be caused by extreme wind
and current or too low boat speed.
Manually control the vessel
Alarm/Warning Possible cause Recommended action
Drive inhibit
Motor or solenoid drive electronics
critically overloaded.
Check connectors and cables
Check that the rudder angle measurement and the actual
physical rudder position corresponds
Try to hand steer the rudder and verify that the rudder can
be moved freely
Drive not available
No drive response when requested
from autopilot on Handshake port on
SD80/AD80 board.
Check that steering gear/thruster is set for autopilot
control
Check cabling to Handshake port on SD80/AD80
Make sure Handshake port on SD80/AD80 is configured
for HS fixed/HS pulse
Drive overload
Reversible motor: motor stalls or is
overloaded.
Solenoids: shortage to ground or
cabling damage
Check for possible mechanical blocking of rudder
If heavy sea at high rudder angle, try to reduce boat speed
or rudder angle by steering at another heading
Make sure there is no shortage to ground or cabling
damage
Disconnect cable from autopilot computer to motor, and
make sure there is no alarm when trying to run in NFU
mode
Check that the drive unit is appropriately dimensioned for
the boat and rudder size
Alarm/Warning Possible cause Recommended action
Drive reference voltage
missing
Reference voltage to AD80 is missing.
Check that the two U_CTRL dip switches on the AD80
board is set correctly (ref. cable connection label inside
faulty unit)
º If drive control signal is 4-20 mA current or voltage
using internal ±10 V reference, switches must be set to
INT.
º If external ref. voltage is connected switches must
be set to EXT
If external reference voltage, check cabling and measure
correct voltage between U_REF+ and U_REF- on AD80
board
Drive unit failure
The autopilot computer has lost
communication with device.
Check that green CPU led on the AC70 is alternating (ref.
label inside unit cover for location of led)
º If off , check local power supply/fuse
For AD80/SD80, check CAN supply for 9-15 V between
NET-S and NET-C of SimNet plug
º If LED is ok, check cabling, T-connector backbone
etc
º If LED is on, try to restart unit by turning power off/
on
End of route
Activated on the active control unit
when an end route waypoint name has
been received from the Plotter/ECS.
Manually control the vessel
Select a new rout
Alarm/Warning Possible cause Recommended action
Engage output overload
Bypass valve or clutch is drawing
excessive current.
Ensure there is no shortage to ground or cabling damage
Disconnect cable from autopilot computer to motor, and
make sure there is no alarm when engaging FU or AUTO
mode
EVC Com error
Lost communication with EVC system
(Volvo IPS and similar).
Check connection with EVC engine interface. For IPS,
engine must be running
Heading missing No data from selected compass.
Select a different compass source
Make a source update
Check cables and connections
High drive temperature
Drive electronic temperature exceeds
the set limit.
Switch off autopilot
Check for overload in drive unit/steering system
Check that the autopilot computer specifications matches
drive unit
High internal temp
Internal temperature exceeds the set
limit
Switch off autopilot
Check for overload in drive unit/steering system
Check that the autopilot computer specifications matches
drive unit
Low boat speed
Speed below set limit for acceptable
course keeping (in Work profile).
Switch to hand steering
Adjust Work profile settings
Increase speed to acceptable maneuvering speed
Alarm/Warning Possible cause Recommended action
Low CAN bus voltage CAN bus voltage < 9 V.
Check cable length, bus load and bus supply feeding point
If possible, check if fault disappears by disconnecting some
units.
Low supply voltage Supply voltage <10 V (12 V -15%).
Check battery/charger condition
Verify mains cable has correct gauge
Nav data missing
Navigation data from Plotter/ECS
missing.
Check that route is activated on Plotter/MFD
Check device list for valid navigation source
Try a new automatic source update
Check cables and connections
Alarm/Warning Possible cause Recommended action
No rudder response No response to rudder command.
For SD80, check that port/stbd led is activated (ref label in
cover for location
Replace the autopilot computer drive board
Check connectors and cables
Check rudder feedback transmission link (not applicable for
Virtual feedback installations)
Check the drive unit motor/brushes
Check for mechanical play in rudder
Check if the rudder is actually not moving
Check that the rudder drive unit is powered and running
Check for other mechanical issues between autopilot com-
puter and rudder
Off heading
The vessel heading is outside set
off heading limit. May be caused by
extreme weather conditions, and/or too
slow speed.
Check steering parameters (Rudder, Autotrim, Seastate filter)
Increase response/rudder value
Increase boat speed, if possible, or steer by hand
Wait and see if autopilot is able to bring vessel back on
course.
Override
EVC override via SG05 Pro, override via
SD80/AD80 Handshake or override via
SD80/AD80 RUD UI port.
If unintended warning, make sure override handle is not
being activated by loose objects
Check cabling and override switches connected to
Handshake port of SD80 or AD80 board
Alarm/Warning Possible cause Recommended action
Position data missing Position data from the GPS is missing.
Check that the GPS antenna has a clear view of the sky
Check device list for valid position source
Try a new automatic source update
Check cables and connections
Check that the GPS antenna is not covered by ice, snow or
any other objects weakening the signals from the satellites
Rudder data missing
Rudder angle signal to autopilot
computer is missing.
If several rudder angle sensors, check which port on the
board that is set up for use
If the missing sensor is connected to an autopilot
computer, check cabling
If missing sensor is a CAN device, check network
connection
Check mounting is correct and that the center position of
the feedback lines up with the center position of the rudder
and that the rudder movement is within the operational
range of the feedback
In the case of Frequency feedbacks, and long cable runs,
external electromagnetic disturbance may affect the signal
in rare and extreme cases
Rudder limit
The set rudder limit is reached or
exceeded. Might be caused by
disturbance to compass (waves), speed
log, sharp turn or improper parameter
setting.
Notification only
Alarm/Warning Possible cause Recommended action
Thruster inhibited
The vessel speed exceed the set limit
for when the thruster can be used.
The Thruster inhibit limit will only apply
when speed source is Log or SOG, not if
the speed is set.
Notification only, reduce speed to reactivate thruster
Adjust Thruster inhibit limit settings
*988-11636-001*
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92

Simrad A2004 Handleiding

Type
Handleiding