Stanley SML de handleiding

Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

56
77-322
EN 60825-1
LASERRADIATIE – NIET
IN DE STRAAL KIJKEN OF
DIRECT MET OPTISCHE INSTRUMENTEN
NAAR DE STRAAL KIJKEN
KLASSE 1M LASERPRODUCT
Maximaal vermogen ≤ 1 mW @ 630 - 670 nm
Overzicht van product
Afbeelding A - Lasermeter
1. Toetsenbord
2. Venster(s) voor verticale straallaser
3. Slinger / Transportvergrendeling
4. Horizontale raaklijn drive
5. 5/8 - 11 Schroefdraadfi tting / Venster voor neerwaartse
straallaser
6. Venster voor horizontale laserstraal
7. Ronde waterpasbuis
8. Verstelbare poten (3x)
9. Aansluiting voedingsadapter
10. Horizontale ring
11. Afneembare potenbasis
12. Kapje van batterijhouder
Afbeelding B - Toetsenbord
Afbeelding C - Lasermeter batterijhouder
12. Kapje van batterijhouder
13. Batterijen - 4 x AA
Afbeelding D - Afneembare potenhouder
7. Ronde waterpasbuis
11. Hulpstuk voor potenhouder
14. Lasermeter
15. Schroef voor potenhouder
Afbeelding E - Lasermeter op statief / hulpstuk
16. Middelste schroefdraad
17. Middelste schroefknop
Inhoud
• Veiligheid
Overzicht van product
Toetsenbord, Standen en LED
Batterijen en voeding
• Opstelling
• Bediening
• Toepassingen
Nauwkeurigheidscontrole en kalibratie
• Technische gegevens
Veiligheid van de gebruiker
WAARSCHUWING:
• Lees de Veiligheidsaanwijzingen en de
Gebruiksaanwijzing aandachtig door voor
u dit apparaat in gebruik neemt. De persoon
die verantwoordelijk is voor het apparaat moet
ervoor zorgen dat alle gebruikers bekend zijn met
de veiligheidsaanwijzingen en deze opvolgen.
OPGELET:
Voorkom dat uw ogen worden blootgesteld
aan de laserstraal (rode lichtbron) terwijl de
lasermeter in gebruik is. Blootstelling aan een
laserstraal voor langere tijd kan gevaarlijk zijn
voor uw ogen.
OPGELET:
In sommige gevallen bevat de lasermeter kit een
bril. Dit is GEEN gecertifi ceerde veiligheidsbril.
Deze bril zijn ALLEEN bedoeld om de
zichtbaarheid van de straal in omgevingen met
sterk licht of op grotere afstand van de laserbron
te verbeteren.
Bewaar alle delen van deze handleiding zodat u ze later
opnieuw kunt raadplegen.
WAARSCHUWING:
Voor het gemak en de veiligheid van de
gebruiker zijn de onderstaande labels
betreffende de laserklasse op het laserapparaat
aangebracht. Zie de Producthandleiding voor
bijzonderheden over een specifi ek productmodel.
NL
57
77-322
Afbeelding F - Nivelleren van de lasermeter
7. Ronde waterpasbuis
8. Verstelbare poten (3x)
Afbeelding G - Laserstanden
Afbeelding H - Slinger / Transportvergrendelingpositie
Afbeelding J - Pulsmodus
Afbeelding K - Nauwkeurigheid 90° verticale straal
Afbeelding L - Nauwkeurigheid nivelleringsstraal
Afbeelding M - Nauwkeurigheid horizontale straal
Afbeelding N - Nauwkeurigheid verticale straal
Toetsenbord, Standen en
LED
Toetsenborden(zie afbeelding
B
)
Voeding AAN / UIT / Modus toets
Pulsmodus AAN / UIT toets
Modus(zie afbeelding
G
)
Beschikbare modus
Horizontale lijn en verticale opwaardse lijn
zij AAN in alle standen
1 x verticale lijn toevoegen
(Kruis)
2 x verticale lijn toevoegen
(Kruis en 1x bij 90°)
3 x verticale lijn toevoegen
(Kruis en 2x bij 90°)
3 x verticale lijn toevoegen
(Verticaal in alle 4 richtingen)
Alle stralen UIT
LEDs (zie afbeelding
B
)
LED-voedingsindicator - continu GROEN
Voeding is AAN
LED-voedingsindicator - Knippert ROOD
• Batterij zwak
LED-voedingsindicator - Continu ROOD
Batterij moet worden opgeladen
LED-voedingsindicator - continu ROOD
Slingervergrendeling is AAN
Zelfnivellering is UIT
Vergrendeling LED - Knippert ROOD
• Buiten compensatiebereik
Puls LED - Continu GROEN
Pulsmodus is AAN
(Kan met Detector gebruikt worden)
Batterijen en voeding
Batterij installeren / verwijderen
(Zie fi guur
C
)
Lasermeter
Draai het laserapparaat om. Verwijder het kapje van de
batterijhouder door het kapje aan te drukken en open
te schuiven.
Batterijen installeren / verwijderen Let op de polariteit
bij het plaatsen van de batterijen.
Sluit het kapje van de batterijhouder door het kapje
terug te schuiven en te vergrendelen.
WAARSCHUWING:
Let op de (+) en (-) markeringen in de
batterijhouder voor de juiste plaatsing van de
batterijen. Batterijen moeten van hetzelfde
type en vermogen zijn. Geen volle en halfl ege
batterijen samen gebruiken.
58
77-322
Opstelling
Monteren van toebehoren
Poten (zie afbeelding
D
)
De poten op de laser zijn afneembaar om het mogelijk te
maken de laser direct op een oppervlak en / of hulpstuk
te plaatsen.
Verwijder de schroef van de houder om de houder
van het toestel los te maken.
Als de laser aan een hulpstuk wordt bevestigd, de
schroef van de houder weer op de laser schroeven
voor aansluting op een 5/8 schroefdraad.
Om de potenhouder aan de laser te bevestigen:
Verwijder de schroef van de houder als deze op de
laser is geschroefd.
Plaats de schroef van de potenhouder in het
middelste gat in de houder.
Houd de potenhouder zodanig dat de ronde
waterpasbuis boven de verstelbare poten is, zoals
getoond (zie afbeeldingen
D
en
A
).
Draai de schroef van de potenhouder vast.
Statief / Accessoire-fi tting (zie afbeelding
E
)
Plaats een statief / accessoire op een vrije, veilige
plaats in de ruimte die moet worden gemeten.
Het statief / accessoire op gewenste wijze opstellen.
De poten zodanig bijstellen dat de kop van het statief /
accessoire bijna horizontaal is.
Verwijder het hulpstuk voor de poten van de laser zoals
hierboven beschreven om montage te vereenvoudigen.
Monteer de lasermeter op het statief / accessoire door
de middelste 5/8 schroef naar boven te drukken en vast
te draaien. (Een adapter is vereist voor accessoires met
een 1/4 schroefdraad).
OPGELET:
De lasermeter niet onbeheerd op een accessoire
achterlaten zonder de middelste schroef goed
vast te draaien. Dit om te voorkomen dat de
lasermeter zou vallen en wordt beschadigd.
OPMERKING:
Het wordt aanbevolen de lasermeter altijd met een hand
vast te houden bij het aanbrengen of verwijderen van
toebehoren.
Bij het opstellen over een doel, de schroef gedeeltlijk
vastdraaien, de lasermeter richten en vervolgens de
schroef geheel vastdraaien.
Batterij opladen
Oplaadbare batterijen de eerste keer 4 uur opladen voor
een optimale levensduur.
De lader/adapter op de oplaadingang van de lasermeter
aansluiten
De stekker van lader/adapter op een stopcontact (110V of
220V ) met passende stekkeringang aansluiten.
De LED op de lader/adapter zal tijdens het opladen ROOD
oplichten.
Het duurt ongeveer 4 uur om de batterij volledig op te
laden.
Wanneer de batterij volledig geladen is, de stekker van
de lader/adapter van de lasermeter uit het stopcontact
verwijderen.
De LED op de lader/adapter zal GROEN oplichten als de
batterij opgeladen is.
WAARSCHUWING:
• Gebruik de lader/adapter uitsluitend met het
meegeleverde Ni-MH batterijpack. Het opladen
van andere type batterijen kan tot schade en/of
persoonlijk letsel leiden.
WAARSCHUWING:
De batterij en lader/adapter kunnen worden
beschadigd door vocht. Het apparaat altijd op
een droge en overdekte plaats bewaren en
opladen.
OPMERKING:
Voor een optimale levensduur de batterij na ontlading
volledig opladen en niet langer dan 10 uur continu
opladen.
Gebruik met lader/adapter
De lasermeter kan gebruikt worden terwijl het apparaat op
de lader/adapter is aangesloten.
De functies en bedieningstoetsen zijn hetzelfde met of
zonder gebruik van de lader/adapter.
59
77-322
Nivelleren
Houd de potenhouder zodanig dat de ronde waterpasbuis
boven een van de verstelbare poten is.
De ronde luchtbel moet gecentreerd in het buisje staan.
Als aanpassing vereist is, de onderstaande procedure
volgen
(Zie afbeelding
F
) :
Verdraai de verstelbare poten om de luchtbel naar de
rand van het buisje te brengen zoals aangegeven.
Centreer de luchtbel door het verdraaien van de voorste
verstelbare poot.
Bediening
OPMERKING:
• Zie LED beschrijvingen voor aanduidingen tijdens
gebruik.
De lasermeter voor gebruik altijd op nauwkeurigheid
controleren.
In de handinstelling is zelfnivellering uitgeschakeld
De nauwkeurigheid van de straal is niet gegarandeerd
horizontaal.
De lasermeter geeft aan wanneer hij buiten
compensatiebereik is. Zie LED beschrijvingen. Verstel
het laserapparaat om deze zoveel mogelijk te nivelleren.
Niet vergeten het apparaat na gebruik uit te schakelen en
de slinger weer te vergrendelen.
Inschakelen
• Druk op
om de lasermeter AAN te zetten.
Om de laser UIT te zetten, herhaaldelijk op
drukken totdat de UIT modus is geselecteerd OF voor ≥
3 op
drukken om de laser vanuit iedere stand op
UIT te zetten.
Modus
Druk herhaaldelijk op
voor de verschillende
beschikbare standen.
Zelfnivellerende / Handmatige modus
(Zie afbeeldingen
H
)
De slingervergrendeling van de laser moet ontgrendeld
worden om zelfnivelleren mogelijk te maken.
De laser kan gebruikt worden met de slinger vergrendeld
als dit nodig is om de laser op verschillende hoeken te
positioneren om niet-genivelleerde lijnen of punten te
projecteren.
Pulsmodus(zie afbeelding
J
)
Druk terwijl de laser op AAN staat op
om de
pulsmodus AAN/UIT te schakelen.
De pulsmodus kan met de laser detector gebruikt
worden.
Toepassingen
Oploodstraal / Puntoverdracht
Gebruik de verticale laser om het verticale referentievlak
te bepalen.
De gewenste object(en) zodanig positioneren dat ze
gelijkgericht zijn met het verticale referentievlak om te
verzekeren dat de object(en) loodrecht staan.
Bepaal 2 referentiespunten die waterpas moeten zijn.
Richt de neerwaartse laserstraal of het opwaartse
laserkruis op een vastgesteld referentiepunt.
De tegengestelde laserstralen worden geprojecteerd op
een punt dat loodrecht is.
Het gewenste object zodanig opstellen dat de laserstraal
gelijkgericht is met het tweede referentiepunt dat loodrecht
moet zijn met het vastgestelde referentiepunt.
Horizontaal / Puntoverdracht
Gebruik de horizontale laserstraal om het horizontale
referentievlak te bepalen.
Positioneer de gewenste object(en) zodanig dat ze
gelijkgericht zijn met het horizontale referentievlak om te
verzekeren dat de object(en) waterpas staan.
Rechthoek
Gebruik de verticale of horizontal laserstralen om het punt
te bepalen waar de 2 stralen elkaar kruisen.
De gewenste object(en) zodanig positioneren dat ze
gelijkgericht zijn met de verticale en horizontale laserstraal
om te verzekeren dat de object(en) haaks zijn.
Pulsmodus(zie afbeelding
J
)
Zet de laser in de pulsmodus voor gebruik met optionele
laser detectors.
60
77-322
Nauwkeurigheid
nivelleringsstraal
(Zie fi guur
L
)
L
1
Plaats het laserapparaat zoals in de afbeelding is
getoond met de laser AAN. Markeer punt P
1
bij het kruis.
L
2
Roteer het laserapparaat 180° en markeer punt P
2
bij
het kruis.
L
3
Plaats het laserapparaat dichter bij de muur en markeer
punt P
3
.
L
4
Roteer het laserapparaat 180° en markeer punt P
4
bij
het kruis.
L
5
Meet de verticale afstand tussen P
1
en P
3
voor het
bepalen van D
3
en de verticale afstand tussen P
2
en P
4
om
D
4
te bepalen.
Calculeer de maximale toelaatbare offset afstand en
vergelijk dit met het verschil van D
3
en D
4
zoals getoond in
de vergelijking.
Als het totaal niet minder of gelijk is aan de
berekende maximale offset afstand, dan moet het
apparaat aan de Stanley-distributeur geretourneerd
worden voor kalibratie.
Maximale offset afstand:
= 0,13
mm
m
x (D
1
m - (2 x D
2
m))
Maximum
= 0,0016
in
ft
x (D
1
ft - (2 x D
2
ft))
Vergelijk: (Zie afbeelding
L
5
)
D
3
- D
4
≤ ± Maximum
Voorbeeld:
• D
1
= 10 m, D
2
= 0,5 m
• D
3
= 0,4 mm
• D
4
= - 0,6 mm
• 0,2
mm
m
x (10 m - (2 x 0,5 m) = 1,8 mm (maximum
offset afstand)
(0,4 mm) - (- 0,6 mm) = 1,0 mm
1,0 mm ≤ 1,8 mm (TRUE, apparaat is binnen
toleratie)
Handmatige modus (zie afbeelding
H
)
Schakelt de zelfnivellerende functie uit en maakt het
mogelijk een vaste laserstraal in elke gewenste richting
te projecteren.
Nauwkeurigheidscontrole
en kalibratie
OPMERKING:
De lasermeters zijn op de fabriek verzegeld en gekalibreerd
op de gespecifi ceerde nauwkeurigheid.
Het wordt echter aanbevolen de kalibratie te controleren
voor u het toestel in gebruik neemt. Daarna de kalibratie
periodiek herhalen.
De lasermeter moet regelmatig gecontroleerd worden op
nauwkeurigheid, vooral voor precisiemetingen.
Transportvergrendeling moet ontgrendeld zijn
om zelfnivellering mogelijk te maken en de
nauwkeurigheid te controleren.
Nauwkeurigheid 90° verticale
straal
(Zie fi guur
K
)
OPMERKING:
Voor deze controle is minimaal 1,5 m
2
ruimte vereist en
wellicht hulp van een collega.
Plaats het laserapparaat op een vlakke ondergrond en
schakel alle stralen in.
K
1
Meet exact 0,91 m (3 ft) vanaf het midden van het
laserapparaat langs de verticale laserstraal. Markeer dit
punt P
1
.
K
2
Meet exact 1,22 m (4 ft) vanaf het midden van
het laserapparaat langs een van de 90° verticale
referentiestralen en markeer dit punt P
2
.
K
3
Meet vanaf punt A tot punt B; deze afstand D
1
moet
1,52 m ± 0,3 mm
(5 ft ± 1/64 in) zijn.
Zo niet, dan moet het apparaat geretourneerd
worden aan uw Stanley-distributeur voor kalibratie.
K
4
Herhaal bovenstaande stappen om de andere stralen
te controleren.
61
77-322
Nauwkeurigheid horizontale
straal
(Zie fi guur
M
)
M
1
Plaats het laserapparaat zoals in de afbeelding is
getoond met horizontale, verticale en linker and rechter
verticale laserstralen aan. Markeer punt P
1
waar de
horizontale en verticale laserstralen kruisen.
M
2
Het laserapparaat 90° roteren en de voorste verticale
laserstraal gelijkrichten met punt P
1
. Markeer punt P
2
waar
de horizontale en voorste verticale laserstralen kruisen.
M
3
Het laserapparaat 90° roteren en de voorste verticale
laserstraal gelijkrichten met punt P
1
. Markeer punt P
3
waar
de horizontale en verticale laserstralen kruisen.
M
4
Meet de verticale afstand D
2
tussen het hoogste en
laagste punt.
Bereken de maximale toelaatbare offset afstand en
vergelijk met D
2
.
• Als D
2
niet minder of gelijk is aan de berekende
maximale offset afstand, dan moet het apparaat aan
de Stanley-distributeur geretourneerd worden voor
kalibratie.
Maximale offset afstand:
= 0,26
mm
m
x D
1
m
Maximum
= 0,0032
in
ft
x D
1
ft
Vergelijk: (Zie afbeelding
M
4
)
D
2
≤ Maximum
Voorbeeld:
• D
1
= 5 m, D
2
= 0,65 mm
• 0,26
mm
m
x 5 m = 1,3 mm (maximum offset afstand)
0,65 mm ≤ 1,3 mm (TRUE, apparaat is binnen
toleratie)
Nauwkeurigheid verticale straal
(Zie fi guur
N
)
N
1
Meet de hoogte van een deurpost of referentiepunt om
de afstand D
1
te bepalen. Plaats het laserapparaat zoals
in de afbeelding is getoond met de laser AAN. Richt de
verticale straal op de deurpost of referentiepunt. Markeer
punten P
1
, P
2
, en P
3
zoals getoond.
N
2
Beweeg de laser in tegenovergestelde richting van de
deurpost of referentiepunt en richt dezelfde verticale straal
gelijk met P
2
en P
3
.
N
3
Meet de horizontale afstanden tussen P
1
en de verticale
straal van de 2de locatie.
Bereken de maximale toelaatbare offset afstand en
vergelijk met D
2
.
• Als D
2
niet minder of gelijk is aan de berekende
maximale offset afstand, dan moet het apparaat aan
de Stanley-distributeur geretourneerd worden voor
kalibratie.
Herhaal bovenstaande stappen om de andere stralen te
controleren.
Maximale offset afstand:
= 0,26
mm
m
x D
1
m
Maximum
= 0,0031
in
ft
x D
1
ft
Vergelijk: (Zie afbeelding
N
3
)
D
2
≤ Maximum
Voorbeeld:
• D
1
= 2 m, D
2
= 0,3 mm
• 0,26
mm
m
x 2 m = 0,52 mm (maximum offset afstand)
0,3 mm ≤ 0,52 mm (TRUE, apparaat is binnen
toleratie)
62
77-322
Technische gegevens
Lasermeter
Nivelleringsnauwkeurigheid:
Nauwkeurigheid verticale neerwaartse
straal:
Nauwkeurigheid rechthoekstraal:
Nauwkeurigheid horizontaal / verticaal
Compensatiebereik:
Werkafstand:
met Laser detector:
Laserklasse:
Lasergolfl engte
Lijn:
Dot:
Werktijd:
Oplaadtijd:
Voeding:
IP-waardering:
Werktemperatuur:
Opslagtemperatuur:
≤ 2 mm / 15 m
≤ 1 mm / 2 m
≤ 1 mm / 5 m
≤ 2 mm / 15 m
Zelfnivellerend tot ± 3°
≥ 15 m
≥ 50 m
Klasse 1M (EN60825-1)
635 nm ± 5 nm
650 nm ± 5 nm
≥ 5 uur (Ni-MH)
≤ 4 uur
Batterijen (4 x AA)
IP54
-10° C tot +50° C
-25° C tot +70° C

Documenttranscriptie

NL WAARSCHUWING: • Voor het gemak en de veiligheid van de gebruiker zijn de onderstaande labels betreffende de laserklasse op het laserapparaat aangebracht. Zie de Producthandleiding voor bijzonderheden over een specifiek productmodel. Inhoud • • • • • • • • • Veiligheid Overzicht van product Toetsenbord, Standen en LED Batterijen en voeding Opstelling Bediening Toepassingen Nauwkeurigheidscontrole en kalibratie Technische gegevens Veiligheid van de gebruiker WAARSCHUWING: • Lees de Veiligheidsaanwijzingen en de Gebruiksaanwijzing aandachtig door voor u dit apparaat in gebruik neemt. De persoon die verantwoordelijk is voor het apparaat moet ervoor zorgen dat alle gebruikers bekend zijn met de veiligheidsaanwijzingen en deze opvolgen. OPGELET: • Voorkom dat uw ogen worden blootgesteld aan de laserstraal (rode lichtbron) terwijl de lasermeter in gebruik is. Blootstelling aan een laserstraal voor langere tijd kan gevaarlijk zijn voor uw ogen. OPGELET: • In sommige gevallen bevat de lasermeter kit een bril. Dit is GEEN gecertificeerde veiligheidsbril. Deze bril zijn ALLEEN bedoeld om de zichtbaarheid van de straal in omgevingen met sterk licht of op grotere afstand van de laserbron te verbeteren. Bewaar alle delen van deze handleiding zodat u ze later opnieuw kunt raadplegen. LASERRADIATIE – NIET IN DE STRAAL KIJKEN OF DIRECT MET OPTISCHE INSTRUMENTEN NAAR DE STRAAL KIJKEN KLASSE 1M LASERPRODUCT Maximaal vermogen ≤ 1 mW @ 630 - 670 nm EN 60825-1 Overzicht van product Afbeelding A - Lasermeter 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. Toetsenbord Venster(s) voor verticale straallaser Slinger / Transportvergrendeling Horizontale raaklijn drive 5/8 - 11 Schroefdraadfitting / Venster voor neerwaartse straallaser Venster voor horizontale laserstraal Ronde waterpasbuis Verstelbare poten (3x) Aansluiting voedingsadapter Horizontale ring Afneembare potenbasis Kapje van batterijhouder Afbeelding B - Toetsenbord Afbeelding C - Lasermeter batterijhouder 12. Kapje van batterijhouder 13. Batterijen - 4 x AA Afbeelding D - Afneembare potenhouder 7. 11. 14. 15. Ronde waterpasbuis Hulpstuk voor potenhouder Lasermeter Schroef voor potenhouder Afbeelding E - Lasermeter op statief / hulpstuk 16. Middelste schroefdraad 17. Middelste schroefknop 56 77-322 Afbeelding F - Nivelleren van de lasermeter 7. Ronde waterpasbuis 8. Verstelbare poten (3x) Afbeelding G - Laserstanden Afbeelding H - Slinger / Transportvergrendelingpositie Afbeelding J - Pulsmodus Afbeelding K - Nauwkeurigheid 90° verticale straal Afbeelding L - Nauwkeurigheid nivelleringsstraal Afbeelding M - Nauwkeurigheid horizontale straal LEDs (zie afbeelding B ) LED-voedingsindicator - continu GROEN • Voeding is AAN LED-voedingsindicator - Knippert ROOD • Batterij zwak LED-voedingsindicator - Continu ROOD • Batterij moet worden opgeladen LED-voedingsindicator - continu ROOD • Slingervergrendeling is AAN • Zelfnivellering is UIT Vergrendeling LED - Knippert ROOD • Buiten compensatiebereik Puls LED - Continu GROEN • Pulsmodus is AAN (Kan met Detector gebruikt worden) Afbeelding N - Nauwkeurigheid verticale straal Toetsenbord, Standen en LED Toetsenborden(zie afbeelding B ) Voeding AAN / UIT / Modus toets Pulsmodus AAN / UIT toets Modus(zie afbeelding G ) Beschikbare modus • Horizontale lijn en verticale opwaardse lijn zij AAN in alle standen • 1 x verticale lijn toevoegen (Kruis) • 2 x verticale lijn toevoegen (Kruis en 1x bij 90°) • 3 x verticale lijn toevoegen (Kruis en 2x bij 90°) • 3 x verticale lijn toevoegen (Verticaal in alle 4 richtingen) • Alle stralen UIT 77-322 Batterijen en voeding Batterij installeren / verwijderen (Zie figuur C ) Lasermeter • Draai het laserapparaat om. Verwijder het kapje van de batterijhouder door het kapje aan te drukken en open te schuiven. • Batterijen installeren / verwijderen Let op de polariteit bij het plaatsen van de batterijen. • Sluit het kapje van de batterijhouder door het kapje terug te schuiven en te vergrendelen. WAARSCHUWING: • Let op de (+) en (-) markeringen in de batterijhouder voor de juiste plaatsing van de batterijen. Batterijen moeten van hetzelfde type en vermogen zijn. Geen volle en halflege batterijen samen gebruiken. 57 Batterij opladen • Oplaadbare batterijen de eerste keer 4 uur opladen voor een optimale levensduur. • De lader/adapter op de oplaadingang van de lasermeter aansluiten • De stekker van lader/adapter op een stopcontact (110V of 220V ) met passende stekkeringang aansluiten. • De LED op de lader/adapter zal tijdens het opladen ROOD oplichten. • Het duurt ongeveer 4 uur om de batterij volledig op te laden. • Wanneer de batterij volledig geladen is, de stekker van de lader/adapter van de lasermeter uit het stopcontact verwijderen. • De LED op de lader/adapter zal GROEN oplichten als de batterij opgeladen is. WAARSCHUWING: • Gebruik de lader/adapter uitsluitend met het meegeleverde Ni-MH batterijpack. Het opladen van andere type batterijen kan tot schade en/of persoonlijk letsel leiden. WAARSCHUWING: • De batterij en lader/adapter kunnen worden beschadigd door vocht. Het apparaat altijd op een droge en overdekte plaats bewaren en opladen. OPMERKING: • Voor een optimale levensduur de batterij na ontlading volledig opladen en niet langer dan 10 uur continu opladen. Gebruik met lader/adapter • De lasermeter kan gebruikt worden terwijl het apparaat op de lader/adapter is aangesloten. • De functies en bedieningstoetsen zijn hetzelfde met of zonder gebruik van de lader/adapter. Opstelling Monteren van toebehoren Poten (zie afbeelding D ) • De poten op de laser zijn afneembaar om het mogelijk te maken de laser direct op een oppervlak en / of hulpstuk te plaatsen. • Verwijder de schroef van de houder om de houder van het toestel los te maken. • Als de laser aan een hulpstuk wordt bevestigd, de schroef van de houder weer op de laser schroeven voor aansluting op een 5/8 schroefdraad. • Om de potenhouder aan de laser te bevestigen: • Verwijder de schroef van de houder als deze op de laser is geschroefd. • Plaats de schroef van de potenhouder in het middelste gat in de houder. • Houd de potenhouder zodanig dat de ronde waterpasbuis boven de verstelbare poten is, zoals getoond (zie afbeeldingen D en A ). • Draai de schroef van de potenhouder vast. Statief / Accessoire-fitting (zie afbeelding E ) • Plaats een statief / accessoire op een vrije, veilige plaats in de ruimte die moet worden gemeten. • Het statief / accessoire op gewenste wijze opstellen. De poten zodanig bijstellen dat de kop van het statief / accessoire bijna horizontaal is. • Verwijder het hulpstuk voor de poten van de laser zoals hierboven beschreven om montage te vereenvoudigen. • Monteer de lasermeter op het statief / accessoire door de middelste 5/8 schroef naar boven te drukken en vast te draaien. (Een adapter is vereist voor accessoires met een 1/4 schroefdraad). OPGELET: • De lasermeter niet onbeheerd op een accessoire achterlaten zonder de middelste schroef goed vast te draaien. Dit om te voorkomen dat de lasermeter zou vallen en wordt beschadigd. OPMERKING: • Het wordt aanbevolen de lasermeter altijd met een hand vast te houden bij het aanbrengen of verwijderen van toebehoren. • Bij het opstellen over een doel, de schroef gedeeltlijk vastdraaien, de lasermeter richten en vervolgens de schroef geheel vastdraaien. 58 77-322 Nivelleren positioneren om niet-genivelleerde lijnen of punten te projecteren. • Houd de potenhouder zodanig dat de ronde waterpasbuis boven een van de verstelbare poten is. • De ronde luchtbel moet gecentreerd in het buisje staan. • Als aanpassing vereist is, de onderstaande procedure volgen (Zie afbeelding F ) : • Verdraai de verstelbare poten om de luchtbel naar de rand van het buisje te brengen zoals aangegeven. • Centreer de luchtbel door het verdraaien van de voorste verstelbare poot. Pulsmodus(zie afbeelding J ) om de • Druk terwijl de laser op AAN staat op pulsmodus AAN/UIT te schakelen. • De pulsmodus kan met de laser detector gebruikt worden. Toepassingen Bediening Oploodstraal / Puntoverdracht OPMERKING: • Zie LED beschrijvingen voor aanduidingen tijdens gebruik. • De lasermeter voor gebruik altijd op nauwkeurigheid controleren. • In de handinstelling is zelfnivellering uitgeschakeld De nauwkeurigheid van de straal is niet gegarandeerd horizontaal. • De lasermeter geeft aan wanneer hij buiten compensatiebereik is. Zie LED beschrijvingen. Verstel het laserapparaat om deze zoveel mogelijk te nivelleren. • Niet vergeten het apparaat na gebruik uit te schakelen en de slinger weer te vergrendelen. • Gebruik de verticale laser om het verticale referentievlak te bepalen. • De gewenste object(en) zodanig positioneren dat ze gelijkgericht zijn met het verticale referentievlak om te verzekeren dat de object(en) loodrecht staan. • Bepaal 2 referentiespunten die waterpas moeten zijn. • Richt de neerwaartse laserstraal of het opwaartse laserkruis op een vastgesteld referentiepunt. • De tegengestelde laserstralen worden geprojecteerd op een punt dat loodrecht is. • Het gewenste object zodanig opstellen dat de laserstraal gelijkgericht is met het tweede referentiepunt dat loodrecht moet zijn met het vastgestelde referentiepunt. Inschakelen • Druk op Horizontaal / Puntoverdracht om de lasermeter AAN te zetten. • Om de laser UIT te zetten, herhaaldelijk op drukken totdat de UIT modus is geselecteerd OF voor ≥ drukken om de laser vanuit iedere stand op 3 op UIT te zetten. Modus • Druk herhaaldelijk op beschikbare standen. voor de verschillende Zelfnivellerende / Handmatige modus (Zie afbeeldingen H ) • De slingervergrendeling van de laser moet ontgrendeld worden om zelfnivelleren mogelijk te maken. • De laser kan gebruikt worden met de slinger vergrendeld als dit nodig is om de laser op verschillende hoeken te 77-322 • Gebruik de horizontale laserstraal om het horizontale referentievlak te bepalen. • Positioneer de gewenste object(en) zodanig dat ze gelijkgericht zijn met het horizontale referentievlak om te verzekeren dat de object(en) waterpas staan. Rechthoek • Gebruik de verticale of horizontal laserstralen om het punt te bepalen waar de 2 stralen elkaar kruisen. • De gewenste object(en) zodanig positioneren dat ze gelijkgericht zijn met de verticale en horizontale laserstraal om te verzekeren dat de object(en) haaks zijn. Pulsmodus (zie afbeelding J ) • Zet de laser in de pulsmodus voor gebruik met optionele laser detectors. 59 Handmatige modus (zie afbeelding H ) • Schakelt de zelfnivellerende functie uit en maakt het mogelijk een vaste laserstraal in elke gewenste richting te projecteren. Nauwkeurigheidscontrole en kalibratie OPMERKING: • De lasermeters zijn op de fabriek verzegeld en gekalibreerd op de gespecificeerde nauwkeurigheid. • Het wordt echter aanbevolen de kalibratie te controleren voor u het toestel in gebruik neemt. Daarna de kalibratie periodiek herhalen. • De lasermeter moet regelmatig gecontroleerd worden op nauwkeurigheid, vooral voor precisiemetingen. • Transportvergrendeling moet ontgrendeld zijn om zelfnivellering mogelijk te maken en de nauwkeurigheid te controleren. Nauwkeurigheid 90° verticale straal (Zie figuur K ) Nauwkeurigheid nivelleringsstraal (Zie figuur L ) • • • • • • • L Plaats het laserapparaat zoals in de afbeelding is 1 getoond met de laser AAN. Markeer punt P1 bij het kruis. L Roteer het laserapparaat 180° en markeer punt P bij 2 2 het kruis. L Plaats het laserapparaat dichter bij de muur en markeer 3 punt P3. L Roteer het laserapparaat 180° en markeer punt P bij 4 4 het kruis. L Meet de verticale afstand tussen P en P voor het 5 1 3 bepalen van D3 en de verticale afstand tussen P2 en P4 om D4 te bepalen. Calculeer de maximale toelaatbare offset afstand en vergelijk dit met het verschil van D3 en D4 zoals getoond in de vergelijking. Als het totaal niet minder of gelijk is aan de berekende maximale offset afstand, dan moet het apparaat aan de Stanley-distributeur geretourneerd worden voor kalibratie. Maximale offset afstand: Maximum OPMERKING: • Voor deze controle is minimaal 1,5 m2 ruimte vereist en wellicht hulp van een collega. • Plaats het laserapparaat op een vlakke ondergrond en schakel alle stralen in. • K1 Meet exact 0,91 m (3 ft) vanaf het midden van het laserapparaat langs de verticale laserstraal. Markeer dit punt P1 . • K2 Meet exact 1,22 m (4 ft) vanaf het midden van het laserapparaat langs een van de 90° verticale referentiestralen en markeer dit punt P2 . • K3 Meet vanaf punt A tot punt B; deze afstand D1 moet 1,52 m ± 0,3 mm (5 ft ± 1/64 in) zijn. • Zo niet, dan moet het apparaat geretourneerd worden aan uw Stanley-distributeur voor kalibratie. • K4 Herhaal bovenstaande stappen om de andere stralen te controleren. 60 = 0,13 mm m x (D1 m - (2 x D2 m)) = 0,0016 in ft x (D1 ft - (2 x D2 ft)) Vergelijk: (Zie afbeelding D3 - D4 ≤ ± Maximum L 5 ) Voorbeeld: • D1 = 10 m, D2 = 0,5 m • D3 = 0,4 mm • D4 = - 0,6 mm • 0,2 mm m x (10 m - (2 x 0,5 m) = 1,8 mm (maximum offset afstand) • (0,4 mm) - (- 0,6 mm) = 1,0 mm • 1,0 mm ≤ 1,8 mm (TRUE, apparaat is binnen toleratie) 77-322 Nauwkeurigheid horizontale straal Nauwkeurigheid verticale straal (Zie figuur • • • • • • • M ) M Plaats het laserapparaat zoals in de afbeelding is 1 getoond met horizontale, verticale en linker and rechter verticale laserstralen aan. Markeer punt P1 waar de horizontale en verticale laserstralen kruisen. M Het laserapparaat 90° roteren en de voorste verticale 2 laserstraal gelijkrichten met punt P1 . Markeer punt P2 waar de horizontale en voorste verticale laserstralen kruisen. M Het laserapparaat 90° roteren en de voorste verticale 3 laserstraal gelijkrichten met punt P1 . Markeer punt P3 waar de horizontale en verticale laserstralen kruisen. M Meet de verticale afstand D tussen het hoogste en 4 2 laagste punt. Bereken de maximale toelaatbare offset afstand en vergelijk met D2. Als D2 niet minder of gelijk is aan de berekende maximale offset afstand, dan moet het apparaat aan de Stanley-distributeur geretourneerd worden voor kalibratie. (Zie figuur • • • • • N 1 Maximale offset afstand: = 0,26 mm m x D1 m Maximum = 0,0031 in ft x D1 ft Maximale offset afstand: = 0,26 mm m x D1 m Maximum = 0,0032 in ft x D1 ft Vergelijk: (Zie afbeelding D2 ≤ Maximum M 4 Vergelijk: (Zie afbeelding D2 ≤ Maximum ) Voorbeeld: • D1 = 5 m, D2 = 0,65 mm • 0,26 mm m x 5 m = 1,3 mm (maximum offset afstand) • 0,65 mm ≤ 1,3 mm (TRUE, apparaat is binnen ) Meet de hoogte van een deurpost of referentiepunt om de afstand D1 te bepalen. Plaats het laserapparaat zoals in de afbeelding is getoond met de laser AAN. Richt de verticale straal op de deurpost of referentiepunt. Markeer punten P1 , P2 , en P3 zoals getoond. N Beweeg de laser in tegenovergestelde richting van de 2 deurpost of referentiepunt en richt dezelfde verticale straal gelijk met P2 en P3. N Meet de horizontale afstanden tussen P en de verticale 3 1 straal van de 2de locatie. Bereken de maximale toelaatbare offset afstand en vergelijk met D2. Als D2 niet minder of gelijk is aan de berekende maximale offset afstand, dan moet het apparaat aan de Stanley-distributeur geretourneerd worden voor kalibratie. Herhaal bovenstaande stappen om de andere stralen te controleren. N N 3 ) Voorbeeld: • D1 = 2 m, D2 = 0,3 mm • 0,26 mm m x 2 m = 0,52 mm (maximum offset afstand) • 0,3 mm ≤ 0,52 mm (TRUE, apparaat is binnen toleratie) toleratie) 77-322 61 Technische gegevens Lasermeter Nivelleringsnauwkeurigheid: ≤ 2 mm / 15 m Nauwkeurigheid verticale neerwaartse straal: ≤ 1 mm / 2 m ≤ 1 mm / 5 m Nauwkeurigheid rechthoekstraal: ≤ 2 mm / 15 m Nauwkeurigheid horizontaal / verticaal Zelfnivellerend tot ± 3° Compensatiebereik: ≥ 15 m ≥ 50 m Werkafstand: met Laser detector: Klasse 1M (EN60825-1) Laserklasse: Lasergolflengte Lijn: Dot: 635 nm ± 5 nm 650 nm ± 5 nm ≥ 5 uur (Ni-MH) Werktijd: ≤ 4 uur Oplaadtijd: Batterijen (4 x AA) Voeding: IP54 IP-waardering: -10° C tot +50° C Werktemperatuur: -25° C tot +70° C Opslagtemperatuur: 62 77-322
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208

Stanley SML de handleiding

Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor