24
Let op: Soms kan een firmware-update ertoe leiden
dat het bedieningspaneel iets anders gaat functio-
neren. Deze updates worden altijd ontwikkeld om
uw trainingservaring te verbeteren.
7. Het hellingssysteem kalibreren.
Als u het hellingssysteem wilt kalibreren, drukt u op
Maintenance (onderhoud), dan op Calibrate Incline
(helling kalibreren) en dan op Begin. Het onderstel
stijgt automatisch naar het maximale hellingsni-
veau, daalt naar het minimale hellingsniveau en
keert dan terug naar de startpositie. Zo wordt het
hellingssysteem gekalibreerd. Als het hellingssys-
teem is gekalibreerd, drukt u op Finish (voltooien).
BELANGRIJK: Houd huisdieren, voeten en
andere voorwerpen uit de buurt van de loopband
als u het hellingssysteem kalibreert. Verwijder de
sleutel uit het bedieningspaneel om de kalibra-
tie van de helling te stoppen in een noodgeval.
Let op: Het hellingssysteem kan af en toe
automatisch kalibreren wanneer u de loopband
aanzet. Wacht tot het onderstel is gestopt voor-
dat u probeert de loopband te gebruiken.
8. Het hoofdmenu van de instellingen verlaten.
Druk op de terugtoets (pijlsymbool) om het
hoofdmenu van de instellingen te verlaten.
VERBINDEN MET EEN DRAADLOOS NETWERK
U moet het bedieningspaneel op een draadloos netwerk
aansluiten om iFIT-trainingen en verschillende andere
functies van het bedieningspaneel te gebruiken.
1. Het startscherm selecteren.
Schakel het bedieningspaneel eerst in en steek
de sleutel in het bedieningspaneel (zie HET
BEDIENINGSPANEEL INSCHAKELEN op blad-
zijde 16). Let op: Het kan maximaal een paar
minuten duren voordat het bedieningspaneel
klaar is voor gebruik.
Kies vervolgens het startscherm (toets Home).
Wanneer u het bedieningspaneel inschakelt, zal
het startscherm verschijnen nadat het bedie-
ningspaneel is opgestart. Als een training is
geselecteerd, drukt u op het scherm en volgt u
de aanwijzingen om de training te beëindigen en
om terug te keren naar het startscherm. Als een
instellingenmenu is geselecteerd, drukt u op de
terugtoets (pijlsymbool) om terug te keren naar het
startscherm.
2. Het draadloze netwerkmenu selecteren.
Druk op de menutoets (symbool van drie horizon-
tale lijnen) en druk vervolgens op Wi-Fi om het
draadloze netwerkmenu te selecteren.
3. Inschakelen van Wi-Fi®.
Zorg ervoor dat Wi-Fi is ingeschakeld. Als dit niet
het geval is, druk dan op de wisseltoets Wi-Fi om
het in te schakelen.
4. Een draadloze netwerkverbinding instellen en
beheren.
Als Wi-Fi is ingeschakeld, vertoont het scherm een
lijst met beschikbare netwerken. Let op: Het kan
even duren voordat de lijst met draadloze netwer-
ken wordt weergegeven.
Let op: U hebt een eigen draadloos netwerk
nodig en een 802.11b/g/n router met geactiveerde
SSID-broadcast (verborgen netwerken worden niet
ondersteund).
Als een lijst met netwerken wordt weergegeven,
drukt u op het gewenste netwerk. Let op: U zult
uw netwerknaam (SSID) moeten weten. Als uw
netwerk een wachtwoord heeft, zult u ook het
wachtwoord moeten weten.
Volg de aanwijzingen op het scherm om uw
wachtwoord in te voeren en verbinding te maken
met het geselecteerde draadloze netwerk. (Zie
HET TOUCHSCREEN GEBRUIKEN op bladzijde
16 voor meer informatie over het gebruik van het
toetsenbord.)
Als het bedieningspaneel met uw draadloze
netwerk is verbonden, verschijnt er een bevesti-
gingsbericht op het scherm.
Als u problemen ervaart bij het verbinding maken
met een gecodeerd netwerk, controleert u of uw
wachtwoord juist is. Let op: Wachtwoorden zijn
hoofdlettergevoelig.
Let op: Het bedieningspaneel ondersteunt onbe-
veiligde en beveiligde (WEP, WPA™ en WPA2™)
codering. Een breedbandverbinding wordt
aangeraden; de prestaties hangen af van de
verbindingssnelheid.
Let op: Als u vragen heeft na het volgen van deze
instructies, gaat u naar my.iFIT.com voor hulp.
5. Het draadloze netwerkmenu verlaten.
Druk op de terugtoets (pijlsymbool) om het draad-
loze netwerkmenu te verlaten.
17
4. Controleren op firmware-updates.
Druk op de menutoets (symbool van drie hori-
zontale lijnen), dan op Settings (instellingen), dan
op Maintenance (onderhoud) en vervolgens op
Update. Het bedieningspaneel controleert of er
firmware-updates zijn. Zie voor meer informatie
stap 6 op bladzijde 23.
Firmware-updates worden altijd ontwikkeld om
uw trainingservaring te verbeteren. Als gevolg
daarvan is het mogelijk dat nieuwe instellingen en
functies niet in deze handleiding worden beschre-
ven. Ook is het mogelijk dat sommige instellingen
en functies die in deze handleiding worden
beschreven, niet meer geactiveerd zijn. Neem de
tijd om het bedieningspaneel te verkennen om te
leren hoe nieuwe instellingen en functies werken.
5. Het hellingssysteem kalibreren.
Druk op de menutoets (symbool van drie hori-
zontale lijnen), dan op Settings (instellingen), dan
op Maintenance (onderhoud) en vervolgens op
Calibrate Incline (helling kalibreren) en volg de
aanwijzingen op het scherm. Tijdens het kalibreren
beweegt het onderstel omhoog en omlaag. Zie
voor meer informatie stap 7 op bladzijde 25.
Het bedieningspaneel is nu klaar zodat u met trai-
nen kunt beginnen. De volgende bladzijden geven
uitleg over de trainingen en andere functies van het
bedieningspaneel.
Om gebruik te maken van de handmatige instel-
ling, kijkt u op deze bladzijde. Om gebruik van een
aanbevolen training te maken, zie bladzijde 19. Om
een teken-uw-eigen-kaart-training te maken, zie
bladzijde 20. Om een iFIT-training te gebruiken, zie
bladzijde 21.
Om de bedieningspaneelinstellingen te wijzigen,
zie bladzijde 23. Om te verbinden met een draadloos
netwerk, zie bladzijde 24.
BELANGRIJK: Als er zich velletjes plastic op het
bedieningspaneel bevinden, verwijder dan het
plastic. Draag schone trainingsschoenen wanneer
u de loopband gebruikt om beschadiging aan het
loopvlak te voorkomen. Bekijk bij de eerste keer
dat u de loopband gebruikt de uitlijning van de
loopbandriem en leg, indien nodig, de loopband-
riem in het midden (zie bladzijde 28).
DE HANDMATIGE MODUS GEBRUIKEN
1. De sleutel in het bedieningspaneel plaatsen.
Zie HET BEDIENINGSPANEEL INSCHAKELEN op
bladzijde 16. Let op: Het kan maximaal een paar
minuten duren voordat het bedieningspaneel
klaar is voor gebruik.
2. Het startscherm selecteren.
Wanneer u het bedieningspaneel inschakelt, zal
het startscherm verschijnen nadat het bedie-
ningspaneel is opgestart.
Als een training is geselecteerd, drukt u op het
scherm en volgt u de aanwijzingen om de training
te beëindigen en om terug te keren naar het start-
scherm. Als een instellingenmenu is geselecteerd,
drukt u op de terugtoets (pijlsymbool) om terug te
keren naar het startscherm.
3. Zich klaarmaken voor de training.
Om de loopbandriem te starten, drukt u op Manual
Start (handmatige start) op het scherm of op de toets
Start op het bedieningspaneel. De loopbandriem zal
beginnen te bewegen op een lage snelheid en er zal
een opwarmingsperiode beginnen.
Voor het afstellen van de ventilator, zie DE
VENTILATOR GEBRUIKEN op bladzijde 25.
Voor het gebruiken van een hartslagmonitor,
zie EEN OPTIONELE HARTSLAGMONITOR
GEBRUIKEN op bladzijde 25.
4. De snelheid van de loopband veranderen zoals
gewenst.
U kunt de snelheid van de loopbandriem op de
volgende manieren wijzigen:
Toenametoets en afnametoets Speed (snelheid)
op het bedieningspaneel – Iedere keer dat u op
een toets drukt, verandert de snelheidsinstelling
met kleine stappen. Als u de toets ingedrukt houdt,
zal de snelheidsinstelling sneller veranderen.
Genummerde snelheidstoetsen op het bedie-
ningspaneel – Steeds wanneer u op een toets drukt,
zal de loopbandriem geleidelijk van snelheid veran-
deren totdat de geselecteerde snelheidsinstelling is
bereikt. Druk op twee genummerde toetsen achter
elkaar om een snelheidsinstelling te selecteren met
één decimaal, zoals bijvoorbeeld 3,5 km/u. Om
bijvoorbeeld een snelheidsinstelling te selecteren met
3,5 km/u, drukt u op knop 3 en direct daarna op knop
5. Let op: Deze functie werkt niet wanneer het bedie-
ningspaneel is ingesteld op metrische eenheden.