SKODA Octavia (2004/10) de handleiding

Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

SIMPLY CLEVER
ŠkodaOctavia Tour
INSTRUCTIEBOEKJE
Návod k obsluze
Octavia holandsky 10.04
S63.5610.32.32
1U0 012 003 HF
www
.skoda-auto.com
Zo helpt u het milieu
Het benzineverbruik van uw Škoda en daarmee
ook de hoeveelheid schadelijke stoffen in de
uitlaatgassen wordt door uw rijstijl bepaald.
De geluidsproduktie en de slijtage worden eve-
neens
door de persoonlijke omgang met de
auto beďnvloed.
Hoe u met uw Škoda zo milieuvriendelijk mo-
gelijk
kunt rijden en daarbij ook nog geld kunt
besparen staat in dit instructieboekje. Lees met
het oog hierop het hoofdstuk „Milieu“ na.
Let bovendien op de in deze handleiding met
een
gemark
eerde teksten.
Doe mee - uit respect voor het milieu.
Octavia holandsky 10.04 S63.5610.32.32
1
U hebt gekozen voor een Škoda,
wij danken u hartelijk voor uw vertrouwen
Aanspraken op garantie vervallen als de schade aan de auto
wordt veroorzaakt door niet door de Škoda Auto vrijgegeven on-
derdelen of accessoires of door het niet aanhouden van de onder-
houds- en reparatievoorschriften.
De Škoda-dealer informeert u gaarne over bijzonderheden met
betrekking tot de genoemde punten en eventuele afwijkingen in
de verschillende exportuitvoeringen. Zie hiervoor ook de aanwij-
zingen in het Serviceplan.
Wij wensen u veel rijplezier
Uw Škoda Auto
Uw Škoda is een betrouwbare, universeel inzetbare auto.
Bij de constructie, materiaalkeuze en fabricage speelden functio-
naliteit, klanttevredenheid en milieutechnische aspecten een be-
langrijke rol.
Het resultaat mag dan ook gezien worden:
Uw Škoda springt zuinig met benzine om, stoot weinig schade-
lijke stoffen uit, heeft lange onderhoudsintervallen en ook de aan
slijtage onderhevige delen hebben een lange levensduur.
De wagen beschikt zodoende over alle voor een moderne auto
typerende kenmerken zoals zuinigheid, hoge kwaliteit, betrouw-
baarheid en waardevastheid.
Voor het onderhoud van uw Škoda staat een goed georganiseerd
dealernet ter beschikking. Alleen al in Europa zijn er meer dan
2.500 Škoda-dealers, die voordelig en vakkundig volgens fabrieks-
voorschrift werken.
Deze Škoda-dealers zijn de garantie dat uw Škoda in optimale
staat blijft verkeren.
Als voorwaarde voor het recht op gratis reparaties geldt dat
de service-inspecties (zie Serviceplan) en reparaties binnen
de garantieperiode door een geautoriseerde Škoda-dealer
moeten zijn uitgevoerd.
2
INHOUDSOPGAVE
BEDIENING
Sleutels ................................................... 6
Elektronische wegrijblokkering ............... 7
Vergrendelen........................................... 8
Opbergvakken....................................... 10
Achterklep ............................................. 11
Afstandsbediening* ............................... 12
Alarmsysteem* ...................................... 13
Elektrische ruitbediening* ..................... 15
Buitenspiegel ........................................ 16
Hoofdsteunen........................................ 18
Voorstoelen ........................................... 19
Elektrisch bediende stoelen* ................ 20
Achterbank ............................................ 25
Afdekhoes bagageruimte ...................... 26
Bagageruimte........................................ 27
Bagageruimteafdekking (Combi) .......... 32
Verhoogde laadvloer (Combi)*.............. 32
Scheidingsnet (Combi)* ........................ 33
Pedalen ................................................. 35
Handrem ............................................... 36
Armleuning* .......................................... 36
Mobiele telefoon, inrichting voor
handenvrij telefoneren* ......................... 37
Versnellingsbak (mechanisch) .............. 38
Automatische versnellingsbak* ............. 39
Verstelbare stuurkolom ......................... 43
Contactslot ............................................ 43
Motor starten ......................................... 44
Motor afzetten ....................................... 46
Akoestische signalen ............................ 46
Akoestisch signaal bij achteruit rijden*... 47
Weergave van
de snelheidsoverschrijding* .................. 47
Instrumenten ......................................... 48
Navigatiesysteem* ................................ 55
Controlelampjes .................................... 56
Schakelaars .......................................... 62
Tempomaat (snelheidsregelsysteem)* . 68
Multifunctioneel stuurwiel* .................... 70
Ruitenwisser- en
ruitensproeierinstallatie ......................... 71
Verwarming en ventilatie ....................... 72
Airconditioning* ..................................... 75
Climatronic (automatische
airconditioning)* .................................... 79
Elektrisch schuif-/kanteldak* ................. 85
Zonnekleppen ....................................... 86
Opbergvak aan voorpassagierszijde .... 87
Bekerhouder* ........................................ 87
Binnenverlichting .................................. 87
Sigarettenaansteker/stopcontact .......... 89
Asbak .................................................... 90
Brillenvak* ............................................. 91
Notitieblokhouder .................................. 91
Dakdrager* ............................................ 91
VEILIGHEID
In principe geldt .................................... 93
Juiste zithouding ................................... 94
Veiligheidsgordels ................................. 98
Airbagsysteem* ................................... 103
Veiligheidssysteem voor kinderen ....... 111
RIJTIPS
De eerste 1.500 kilometer - en daarna . 117
Energie- en milieubewust rijden.......... 118
Remmen ............................................. 120
Vierwielaandrijving*............................. 123
Rijden met aanhangwagen ................. 124
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Tanken ................................................ 127
Brandstof............................................. 128
Verzorging van de auto ....................... 129
Motorkap ............................................. 135
Long-lifeservice* ................................. 138
Motorolie ............................................. 138
Stuurbekrachtiging .............................. 141
Koelsysteem ....................................... 142
Remvloeistof ....................................... 144
Accu .................................................... 146
Bougies ............................................... 150
V-snaren ............................................. 150
Ruitensproeierinstallatie ..................... 151
Ruitenwisserbladen ............................ 151
Interieurluchtfilter* ............................... 152
Wielen ................................................. 153
Rijden in het buitenland ...................... 158
Mobiele telefoon en mobilofoon .......... 159
Accessoires, wijziging en
vervanging van onderdelen ................ 159
Technische wijzigingen ....................... 160
TIPS OM HET ZELF TE DOEN
Verbanddoos, gevarendriehoek en
gloeilampen ........................................ 161
Boordgereedschap ............................. 161
Bandenlekstopspray* .......................... 162
Bandenreparatieset* ........................... 162
Reservewiel ........................................ 162
Wiel verwisselen ................................. 163
Diefstalbeveiliging van de wielen* ...... 166
Brandblusser* ..................................... 166
Zekeringen .......................................... 167
Gloeilampen vervangen ...................... 169
Starthulp.............................................. 177
Aanslepen/wegslepen ......................... 178
TECHNISCHE GEGEVENS
Kenmerkende wagengegevens .......... 181
3
DOCUMENTATIE
Tot de documentatie van uw auto behoort
naast dit „Instructieboekje“ een „Service-
plan“, een „Hulp onderweg“, „Technische
gegevens“ en alle overige met het gebruik
samenhangende aanwijzingen.
Bovendien kunnen er al naargelang het mo-
del en de uitvoering verschillende instructie-
boekjes/supplementen aanwezig zijn (b.v.
instructieboekje autoradio).
Als een van de genoemde boekjes ontbreekt
of als u de indruk heeft dat de informatie bij
een bepaalde uitrusting of modeluitvoering
niet volledig is, verzoeken wij u contact op te
nemen met uw Škoda-dealer. Deze staat u
graag met raad en daad terzijde.
Houd er rekening mee dat de gegevens op
het kentekenbewijs bepalend zijn.
De technische gegevens van uw auto staan
in de technische documentatie van de auto
of in het supplement voor het instructie-
boekje.
Het instructieboekje
Wij verzoeken u „het instructieboekje“ en de
supplementen zorgvuldig door te lezen, zo-
dat u snel met de eigenschappen van uw
nieuwe Škoda vertrouwd raakt.
Dit instructieboekje beschrijft de huidige uitrus-
ting. Enkele van de vermelde uitrustingen zijn
mogelijk slechts in een later stadium leverbaar
of zijn bestemd voor bepaalde exportmarkten.
De afbeeldingen kunnen in niet-essentiële de-
tails afwijken van uw auto; deze zijn alleen be-
doeld voor algemene informatie.
Speciale aandacht verdient het hoofdstuk Rij-
tips in dit instructieboekje. Hier wordt beschre-
ven hoe u veilig, zuinig en milieubewust
kunt rijden.
Lees uit veiligheidsoverwegingen beslist
ook de informatie betreffende accessoires,
wijzigingen en het vervangen van onder-
delen op bladzijde 159.
Maar ook de andere hoofdstukken zijn belang-
rijk, want een deskundige behandeling van de
auto komt - naast regelmatig onderhoud -, ten
goede aan de inruilwaarde en is bovendien in
veel gevallen één van de voorwaarden voor
het recht op garantie.
Het serviceplan
bevat:
- specificaties van uw auto
- onderhoudsintervallen
- Bevestiging met betrekking tot uitvoering
van Grote Onderhoud Services en mobili-
teitsgarantie
- onderhoudswerkzaamheden
- garantieaanwijzingen
De bevestigingen met betrekking tot uitge-
voerde onderhoudswerkzaamheden zijn een
voorwaarde om aanspraak te kunnen maken
op garantie.
Het serviceplan moet u steeds overleggen wan-
neer u uw auto bij een Škoda-dealer afgeeft.
Bij verlies, ontvreemding of verlopen van het
serviceplan, verzoeken wij u contact op te ne-
men met uw Skoda-dealer waar aan uw auto
regelmatig onderhoudswerkzaamheden wor-
den uitgevoerd. Hier ontvangt u een duplicaat
waarin de dealer alle gegevens over de tot
nu toe uitgevoerde onderhoudswerkzaamhe-
den invult.
Hulp onderweg
bevat adressen en telefoonnummers van
Škoda-importeurs.
Technische gegevens
bevat alle belangrijke gegevens met betrek-
king tot uw auto.
Opmerkingen m.b.t. de indeling van dit
instructieboekje:
Beschreven wordt de ten tijde van de druk
bekende meest uitgebreide uitrusting. Enkele
uitrustingen zijn mogelijk slechts in een later
stadium of geheel niet leverbaar resp. wor-
den in bepaalde exportuitvoering niet aange-
boden.
De met een * aangegeven accessoires/voor-
zieningen zijn alleen standaard bij bepaalde
modeluitvoeringen, of zijn slechts als optie le-
verbaar.
De met „Attentie“ aangeduide en met
deze kleur gemerkte tekst geven een
mogelijke kans op ongeval of letsel aan.
Met dit symbool gekenmerkte en in
cursief schrift geschreven teksten
zijn belangrijke aanwijzingen ter bescher-
ming van het milieu.
Tot slot nog een verzoek:
Wij verzoeken u de volledige documentatie
bij verkoop van uw auto aan de nieuwe eige-
naar te overhandigen, daar deze documen-
tatie bij de auto hoort!
4
BEDIENING
Overzichtstekening
5
BEDIENING
Bladzijde
1 Van binnenuit verstelbare buitenspiegel* 17
2 Luchtuitstroomroosters 73, 76, 83
Hendel voor multifunctieschakelaar:
3 knipperlicht, groot licht, parkeerlicht, 67, 68
dimlicht, lichtsignaal en tempomaat*
4
Combi-instrument: instrumenten
48, 56
en controlelampjes
5
Ruitenwisser- en ruitensproeierhendel met
50, 71
schakelaar voor multifunctie-indicatie
6 Schakelaar achterruitverwarming 63
7 Schakelaar voor ESP/ASR* 63
8 Alarmlichtschakelaar 63
9 Kartelwieltje voor stoelverwarming* 65
10
Tankdopklep ontgrendelen vanaf
65
bestuurdersplaats*
11 Passagiersairbag 103
12 Opbergvak in de voorportieren -
13
Schakelaar voor centrale vergrendeling
8, 15
en elektrisch bediend ruitmechanisme
14 Hendel motorkapontgrendeling 135
Schakelaar voor stadslicht, dimlicht, 62
15 mistlampen
en instrumentenverlichting 66
Bladzijde
16 Opbergvak onder het stuurwiel -
17 Claxon, bestuurdersairbag* 103
18 Hendel voor in hoogte verstelbare stuurkolom
19 Contactslot 43
20 Asbak 90
21
Versnellingshendel (versnellingsbak),
38, 39
resp. keuzehendel (automaat)
22 Handrem 36
23
Bedieningselementen voor verwarming en
72, 75, 79
airconditioning*
24 Dashboardkastje -
25 Radio
1)
-
26 Opbergvak aan de voorpassagierszijde 87
n De plaatsing van de bedieningselementen en de dashboard-
uitvoering zijn afhankelijk van het model
n De met een * gemerkte uitvoeringen zijn alleen standaard bij
bepaalde modellen of zijn opties voor bepaalde modellen.
n Bij auto’s met stuur rechts is de montage van de bedienings-
elementen gedeeltelijk afwijkend. De symbolen op de bedienings-
elementen komen echter overeen met die voor auto’s met stuur
links.
1)
Bij auto’s met een af fabriek ingebouwde radio wordt een radiobedienings-
handleiding meegeleverd.
43
6
BEDIENING
Sleutels
De auto wordt afgeleverd met twee sleu-
tels. Deze passen op alle sloten van de
auto.
Attentie
Ook bij het slechts kortstondig ver-
laten van de auto moet in elk geval
de contactsleutel uit het slot worden
getrokken.
Opmerking
Houd de sleutelgroef beslist schoon, om-
dat verontreinigingen (pluisjes, stof enz.) de
werking van de sloten, de afstandsbedie-
ning enz. negatief kunnen beïnvloeden.
Sleutelhanger
Op de sleutelhanger staan de voor het na-
bestellen noodzakelijke sleutelnummers. Aan
de hand van deze nummers kunt u bij de
Škoda-dealer een reservesleutel bestellen.
Opmerking
De sleutelhanger moet apart en veilig
worden bewaard omdat alleen aan de
hand van dit nummer een sleutel kan
worden besteld.
Wij verzoeken u dan ook bij het doorverko-
pen van uw auto de nieuwe eigenaar deze
sleutelhanger te overhandigen.
Sleutel met lampje*
Door in het midden op de sleutel te druk-
ken (pijl 1) wordt het lampje ingeschakeld.
Batterijen, resp. gloeilamp vervangen
n Steek een muntje in de sleuf aan de zij-
kant van de sleutelhouder (pijl 2) en wip het
bovenste deel op.
n Batterijen, resp. gloeilamp vervangen.
Reservebatterijen of gloeilampen zijn lever-
baar via uw Škoda-dealer.
De lege batterij moet bij een che-
misch verzameldepot worden inge-
leverd.
7
BEDIENING
Sleutel met afstandsbediening*
Nadere informatie - zie blz. 12
Elektronische
wegrijblokkering
De wegrijblokkering voorkomt het onbe-
voegd wegrijden met uw auto.
In de kop van de contactsleutel bevindt zich
een elektronische chip met een ingevoerde
code. Met behulp van de sleutel met de
juiste codering wordt het motorregelappa-
raat geactiveerd. Het starten van de motor
is nu mogelijk.
Bij verlies of beschadiging van de con-
tactsleutel verzoeken wij u contact op te
nemen met uw Škoda-dealer die a.d.h.v.
het label met het oude nummer een
nieuwe sleutel kan leveren.
De label moet op een aparte plaats vei-
lig worden bewaard.
Afhankelijk van de uitrusting kan de sleutel-
uitvoering afwijken.
Meer informatie, zie tekst blz. 12.
8
BEDIENING
Centrale vergrendeling*
In de afbeelding wordt de bediening van
auto’s, die met het comfortsysteem* zijn
uitgerust, getoond.
Alle vier de deuren en de achterklep kun-
nen via de centrale vergrendeling tegelij-
kertijd worden ver- of ontgrendeld.
De centrale vergrendeling kan worden in-/
uitgeschakeld:
-
vanaf de buitenzijde met de contactsleutel,
- van binnenuit met de drukschakelaars
1 en 2 in het bestuurdersportier - zie af-
beelding
schakelaar 1 indrukken - auto vergrendelen
schakelaar 2 indrukken - auto ontgrendelen
- via de vergrendelknoppen in de portie-
ren (zie afb. boven)
alleen bij auto’s die niet zijn uitgerust met
comfortsluiting.
Vergrendelen
Voor auto’s zonder centrale vergrendeling
geldt:
Vergrendeling van buitenaf
Bij het ontgrendelen met behulp van de
sleutel gaat de vergrendelingsknop in het
portier naar boven - zie afb. blz. 8.
Bij het vergrendelen gaat de vergren-
delingsknop naar beneden - zie afb. blz. 8.
Vergrendelen van binnenuit
Alle gesloten portieren kunnen van binnen-
uit door het naar beneden drukken van de
vergrendelingsknop worden vergrendeld.
Bij naar beneden gedrukte vergrendelings-
knoppen kunnen de portieren van buitenaf
niet worden geopend. De portieren kunnen
van binnenuit als volgt worden geopend:
n door eerst de portierkruk uit te trekken
wordt het portier ontgrendeld
n door de portierkruk nogmaals uit te trek-
ken wordt het portier geopend.
Opmerking
n Het openstaande bestuurdersportier kan
niet met behulp van de vergrendelingsknop
worden vergrendeld. Hierdoor wordt voor-
komen dat u de sleutel in het contactslot
van de vergrendelde auto vergeet.
n De openstaande achterportieren en het
passagiersportier kunnen worden vergren-
deld door de vergrendelingsknoppen in te
drukken en de portieren te sluiten.
n Let op de veiligheidsvoorschriften - zie
blz. 10
Kinderslot
De achterportieren zijn bovendien nog
voorzien van een kinderslot.
n De sleutel in de sleuf steken.
n De sleutel in de pijlrichting op het sym-
bool draaien. Het slot wordt geactiveerd.
De portierkruk is vanaf de binnenzijde ge-
blokkeerd. Het portier kan alleen van bui-
tenaf worden geopend.
n Het kinderslot wordt uitgeschakeld als
de contactsleutel in de sleuf linksom wordt
gedraaid. Het portier kan weer zoals gebrui-
kelijk worden geopend.
9
BEDIENING
- met de afstandsbediening
Aanwijzingen
n Bij het ontgrendelen worden alle verg-
rendelingsknoppen naar boven geschoven.
n Bij het vergrendelen moet het bestuur-
dersportier gesloten zijn. De andere por-
tieren kunnen ook na het vergrendelen wor-
den gesloten.
n Bij het vergrendelen moeten alle verg-
rendelingsknoppen naar beneden gaan.
Als dit niet het geval is, moet het betref-
fende portier nogmaals worden geopend en
correct worden gesloten.
n Het correct vergrendelen van de auto
wordt door het knipperen van de controle-
lamp in het bestuurdersportier - naast de
vergrendelingsknop - bevestigd.
De controlelamp knippert niet als de Safe-
beveiliging werd uitgeschakeld - zie blz. 9.
Dit geldt echter niet bij auto’s die zijn uit-
gerust met een alarmsysteem* omdat die
controlelamp aangeeft dat het systeem
actief is.
n Met behulp van de toets 1 en 2 in de
portierhandgreep kan de auto worden ont-
en vergrendeld, ook als het contact is uit-
gezet (voorzover de auto van buitenaf niet
werd vergrendeld).
n Het ont- en vergrendelen van de ach-
terklep kan worden uitgevoerd met behulp
van de schakelaar 1 en 2 of met behulp
van de sleutel - zie hoofdstuk „Achter-
klep“ (instructieboekje)
n Bij het uitvallen van de centrale vergren-
deling kunnen alleen de voorportieren en
de achterklep met behulp van de sleutel
ont- en vergrendeld worden.
Een-portier-ontgrendeling
Met deze te kiezen functie kunt u alleen het
bestuurdersportier ontgrendelen. De an-
dere portieren blijven vergrendeld en
ontgrendelen pas nadat nogmaals het com-
mando ontgrendelen is gegeven. Daarvoor
moet het regelapparaat voor de centrale
vergrendeling qua codering worden gewij-
zigd. Deze werkzaamheden worden door
een Škoda-dealer uitgevoerd. Deze kan u
hieromtrent nadere informatie geven.
Safe-beveiliging
Nadat de auto van buitenaf gesloten is, zijn
alle portieren automatisch geblokkeerd. De
vergrendelingsknoppen aan de binnenzijde
kunnen niet meer naar boven worden ge-
trokken. Het controlelampje in het bestuur-
dersportier knippert. De portieren kunnen
noch van binnenuit noch van buitenaf wor-
den geopend. Hierdoor wordt inbraak be-
moeilijkt.
n De safe-beveiliging kan worden uitge-
schakeld. Hiertoe moet de auto met de
sleutel of de afstandsbediening binnen
twee seconden tijd tweemaal worden ver-
grendeld.
n Als de safe-beveiliging is uitgeschakeld,
knippert het controlelampje naast de verg-
rendelingsknop in het bestuurdersportier
niet.
Dit geldt echter niet bij auto’s die voorzien
zijn van alarmsysteem* omdat het controle-
lampje aangeeft dat het systeem actief is.
n Bij het opnieuw ont- en vergrendelen van
de auto staat de safe-beveiliging weer
stand-by.
10
BEDIENING
Aanwijzing
Als de auto vergrendeld is en de safe-be-
veiliging gedeactiveerd, kunnen de portie-
ren van binnenuit als volgt worden geo-
pend:
n Door het bedienen van de portierhendel
wordt het portier ontgrendeld.
n Door het nogmaals bedienen van de
hendel wordt het portier geopend.
Comfortsluiting
Bij het afsluiten of openen van de auto kan
men de elektrisch bediende ruiten als volgt
openen en sluiten (schuif-/kanteldak alleen
sluiten):
n Houd de contactsleutel in de openings-
/vergrendelstand tot alle ruiten geopend of
gesloten zijn. Bij het loslaten van de sleu-
tel wordt de procedure direct onderbroken.
Bij de comfortbediening is de beveili-
ging tegen verwonding door knellen niet
actief. Verdere informatie - zie blz. 16.
Attentie
n Bij van buitenaf vergrendelde au-
to’s mogen geen personen of huis-
dieren in de auto achterblijven, om-
dat bij vergrendelde portieren in ge-
val van nood hulp van buitenaf wordt
bemoeilijkt. Daarom mogen kinderen
en huisdieren nooit zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten.
n Dankzij de vergrendeling wordt
verhinderd dat de portieren in onge-
wone situaties (ongeval) onwillekeu-
rig worden geopend.
Vergrendelde portieren voorkomen
ook het ongewenst binnendringen
van buitenstaanders - b.v. bij een
verkeerslicht. Zij zijn echter een extra
belasting voor reddingsdiensten om
in geval van nood de portieren te
kunnen openen.
n De vergrendelingsprocedure moet
visueel worden gecontroleerd - de
vergrendelingsknoppen moeten naar
beneden gaan.
n Zodra de airbag wordt geacti-
veerd, wordt de auto automatisch
ontgrendeld.
Opbergvakken
Overzicht
In uw auto treft u de volgende opberg-
vakken aan:
n Opbergvak aan voorpassagierszijde -
zie bladzijde 87
n Opbergvak onder stuurwiel - zie blad-
zijde 4
n Opbergvak in het midden van het dash-
board - zie bladzijde 4
n Opbergvak in portierbekleding - zie blad-
zijde 4
Attentie
n Leg geen enkel voorwerp op het
dashboard. Deze voorwerpen zou-
den tijdens het rijden (tijdens het
accelereren of in een bocht) in het
interieur kunnen worden geslingerd
en zo uw aandacht van het verkeer
afleiden - kans op ongelukken!
n Gebruik de opbergvakken in de
portierbekleding uitsluitend voor het
bewaren van kleinere voorwerpen,
die niet uit de vakken mogen steken,
zodat de werking van de zijairbags
niet nadelig wordt beïnvloed.
n Zorg ervoor dat tijdens het rijden
geen voorwerpen uit de middencon-
sole of uit andere opbergvakken in
de beenruimte van de bestuurder te-
recht kunnen komen.
Hierdoor zou u mogelijk niet meer in
staat zijn te remmen, te ontkoppelen of
gas te geven - kans op ongelukken!
11
BEDIENING
Achterklep
Ontgrendelen en openen van de achterklep:
Steek de sleutel verticaal in het slot, draai
hem linksom en laat de sleutel los. De
achterklephandgreep omhoogtrekken en de
achterklep naar boven openen. De hand-
greep bevindt zich tussen de kentekenplaat-
verlichting.
Vergrendelen van de achterklep:
De achterklep blijft door de gasdrukveer in
de bovenste stand staan.
Trek de achterklep naar beneden en druk
hem zachtjes dicht.
Draai de sleutel naar rechts en trek hem
uit het slot.
De achterklep is vergrendeld als de slot-
sleuf verticaal staat.
Aanwijzing
Bij auto’s met centrale vergrendeling* wordt
de achterklep automatisch met de andere
sloten ontgrendeld en vergrendeld.
Bij auto’s met alarmsysteem* kan de ach-
terklep alleen met behulp van de radio-
grafische afstandsbediening worden ont-
grendeld, omdat na het ontgrendelen met
de sleutel het alarm wordt ingeschakeld.
Attentie
n
Let op de procedure bij het ont-
grendelen en openen. Het gelijktijdig
ontgrendelen met de sleutel en het
oplichten van de handgreep kan leiden
tot het blokkeren van het openings-
mechanisme. Een blokkering kan wor-
den opgeheven door de handgreep los
te laten en de achterklep met de sleu-
tel te vergrendelen. Het meermaals af-
wijken van de juiste procedure be-
schadigt het openingsmechanisme.
n Controleer na het sluiten altijd
door aan de achterklep te trekken, of
deze goed is vergrendeld. De achter-
klep zou anders onder het rijden plot-
seling kunnen opengaan, terwijl het
slot toch is afgesloten.
n Rijd nooit met een iets openstaan-
de of geheel geopende achterklep,
hierdoor komen er uitlaatgassen in
de auto terecht!
n Druk bij het sluiten van de koffer-
klep niet op de achterruit, de ruit zou
kunnen barsten - kans op letsel!
n Als u constateert, dat de sleuf van
de sleutel niet verticaal staat heeft
men geprobeerd in uw auto in te bre-
ken. Wij adviseren, de uitrusting te
controleren. Voor een correcte sluit-
functie moet de sleutelsleuf in de
verticale stand worden gedraaid. Ter
controle moet de auto eenmaal wor-
den afgesloten en worden openge-
maakt. Als de sleutel niet in het slot
kan worden gestoken, werd het slot
beschadigd. Laat dit door uw Škoda-
dealer repareren.
12
BEDIENING
Via de in de sleutel geïntegreerde afstands-
bediening is het de- en activeren van de cen-
trale vergrendeling en het alarmsysteem - zie
blz. 8 en 13 - mogelijk.
De centrale vergrendeling en het alarmsys-
teem kunnen vanaf een afstand tot 10 me-
ter worden bediend. Bij zwakker wordende
batterijen zal de reikwijdte teruglopen.
Afstandsbediening*
Auto ont- en vergrendelen
Druk voor het ontgrendelen van de auto
even op de toets (pos. 2).
Druk voor het vergrendelen van de auto
even op de toets (pos. 1).
Door het tweemaal indrukken van de toets
(pos. 1) binnen twee seconden bij het verg-
rendelen worden de safe-beveiliging en
de interieurbewaking uitgeschakeld.
Opmerking
Na het indrukken van een van de beide
toetsen knippert de controlelamp op de
sleutel. Als het controlelampje niet knippert,
kan de oorzaak hiervan zijn dat de batte-
rijen in de sleutel zijn ontladen. Laat de
batterijen door een Škoda-dealer controle-
ren en indien nodig vervangen.
Via de radiografische afstandsbediening
is het mogelijk het alarmsysteem te active-
ren en de auto te vergrendelen of het alarm-
systeem uit te schakelen en de auto te
ontgrendelen. Als de auto wordt ontgren-
deld, zonder dat de portieren worden geo-
pend (b.v. bij onbedoeld indrukken van de
toets op de afstandsbediening), wordt de
auto na 30 seconden automatisch weer
vergrendeld.
Tijdens deze 30 seconden is de safe-be-
veiliging met het alarmsysteem uitgescha-
keld.
Voor het ontgrendelen van de auto even
op de toets (pos. 1) drukken
Voor het vergrendelen van de auto even
op de toets (pos. 2) drukken
Sleutel openklappen - druk toets (pos. 3)
in
Sleutel inklappen - druk toets (pos. 3) in
en klap de sleutel in.
Opmerking
Op de afbeelding staat de afstandsbedie-
ning afgebeeld met een inklapbare sleutel.
De functies ontgrendelen, vergrendelen
enz. zijn gelijk aan die bij de afstandsbe-
diening zonder inklapbare sleutel - zie ove-
rige tekst.
13
BEDIENING
Synchronisatie van de autosleutel-
code
Als de auto bij het indrukken van de af-
standsbediening niet wordt ontgrendeld, is
de mogelijkheid aanwezig dat de code van
de sleutel en het regelapparaat in de auto
niet meer met elkaar corresponderen. Dit
kan gebeuren als de zendtoets van de sleu-
tel meerdere malen buiten het werkgebied
van het systeem is ingedrukt of als de bat-
terij werd vervangen.
De code moet opnieuw worden gesynchro-
niseerd. Druk hiervoor een willekeurige toets
van de afstandsbediening in en open bin-
nen 1 minuut het portier van de auto met de
sleutel.
Alarmsysteem*
Algemene opmerking
Het alarmsysteem verhoogt de beveiliging
tegen inbraak in de auto.
De volgende delen worden door het
alarmsysteem beveiligd:
- portieren
- achterklep
- motorkap
- contactslot
- interieur
1)
- spanningsterugval van de elektrische
installatie.
Het alarm wordt ingeschakeld door:
n Openen van de portieren
n Openen van de achterklep
n Openen van de motorkap
n Inschakelen van de ontsteking
n Bewegingen in het interieur
Het alarm is herkenbaar door optische en
akoestische signalen
2)
(door het knipperen
van de richtingaanwijzers en door het loeien
van de sirene) gedurende 30 seconden.
1)
Het alarm wordt ingeschakeld door beweging van
personen in het interieur of bij een poging de
autoradio te verwijderen. Het interieur achterin
wordt onder bepaalde omstandigheden niet ge-
heel bewaakt.
2)
De karakteristiek van het optische, resp. akoesti-
sche signaal is afhankelijk van de exportuitvoering.
Als er na deze 30 seconden opnieuw wordt
gepoogd in te breken wordt het alarm op-
nieuw ingeschakeld.
Bediening van het alarmsysteem
Activering
Deze vindt plaats door het vergrendelen
van de auto met de sleutel of door het in-
drukken van de vergrendelingstoets van de
radiografische afstandsbediening. De
controlefuncties worden hiermee ingescha-
keld.
Deactivering
wordt door het indrukken van de ontgren-
delingstoets op de afstandsbediening. De
controlefuncties zijn hierdoor uitgescha-
keld. In het geval van een defecte afstands-
bediening kunt u het alarmsysteem als volgt
deactiveren: ontgrendel de auto en scha-
kel daarna het contact in.
Na ontgrendelen en het niet openen van
de portieren wordt na 30 seconden het
alarm opnieuw geactiveerd.
14
BEDIENING
De radiografische afstandsbediening
maakt het mogelijk het alarmsysteem te
activeren en de auto te vergrendelen of het
alarmsysteem te deactiveren en de auto te
ontgrendelen.
Interieurbewaking uitschakelen
De procedure voor het in- en uitschakelen
van het alarm is gelijk aan het uitschake-
len/inschakelen van de safe-beveiliging -
zie blz. 9.
Door deze functie is het bijvoorbeeld mo-
gelijk huisdieren in de auto achter te laten.
Alarm uitschakelen
Als het alarm werd ingeschakeld moet voor
het uitschakelen de ontgrendelingstoets
van de afstandsbediening ca. een seconde
worden ingedrukt. Het alarm wordt hierdoor
uitgeschakeld en de auto wordt ontgren-
deld. Het alarm kunt u ook door het ontgren-
delen van de auto met behulp van de sleu-
tel en het direct aanzetten van het contact
uitschakelen. Door de toets opnieuw in te
drukken (auto vergrendelen) wordt het
alarmsysteem weer geactiveerd.
Algemene opmerkingen
n De levensduur van de batterij voor de
alarmclaxon bedraagt 5 jaar. Neem voor
nadere informatie contact op met uw
Škoda-dealer.
n De frequentiecodering van de afstands-
bediening en de ontvanger sluit het gebruik
van de radiografische afstandsbediening
van andere auto’s uit.
n Als de sleutel met afstandsbediening
zoekgeraakt is, verzoeken wij u contact op
te nemen met uw Škoda-dealer.
n De voeding voor de afstandsbediening
wordt verzorgd door batterijen. Als het
alarmsysteem pas reageert op een afstand
van minder dan 3 meter, of het controle-
lampje in de sleutel tijdens het indrukken
van de toets niet brandt, dienen de batte-
rijen te worden vervangen, bij voorkeur
door een Škoda-dealer.
15
BEDIENING
Elektrische ruitbediening*
De schakelaars voor de ruiten bevinden
zich in de armleuningen van het bestuur-
dersportier, het passagiersportier en in de
achterportieren*.
De elektrische ruitbediening functioneert
ook bij uitgeschakeld contact.
Bij uitgeschakeld contact kunnen de elek-
trisch bediende portierruiten nog gedu-
rende 10 minuten worden geopend of ge-
sloten, maar niet meer zodra een portier
werd geopend of gesloten.
Met behulp van de veiligheidsschakelaar* 1
kunnen de schakelaars* in de achterportieren
worden uitgeschakeld. De ruiten moeten zijn
gesloten. De ruiten van de achterportieren
kunnen nu alleen via de schakelaars in de
armleuning worden geopend of gesloten.
Door de schakelaar nogmaals in te drukken
zijn de schakelaars voor de portierruiten ach-
ter weer ingeschakeld.
Openen en sluiten van de ruiten via
de schakelaars in het bestuurders-
portier
Openingsvarianten
n De ruit wordt geopend door het even
indrukken van de betreffende schakelaar
op het portier.
Nadat de schakelaar is losgelaten, wordt
de procedure gestopt.
n Door het indrukken van de schakelaar
tot de aanslag worden de voorste ruiten
automatisch geheel geopend.
Bij het opnieuw indrukken van de schake-
laar blijft de ruit direct staan.
Sluiten
n De ruit wordt gesloten door de betref-
fende schakelaar iets uit te trekken.
Bij loslaten van de schakelaar wordt de
sluitprocedure direct onderbroken.
n Door het uittrekken van de schakelaar
tot de aanslag worden de voorste ruiten
automatisch geheel gesloten.
Door het opnieuw uittrekken van de scha-
kelaar blijft de ruit direct staan.
Opmerkingen
n De beide schakelaars voor de achterrui-
ten hebben maar één sluit- en één ope-
ningsstand. De schakelaar moet tijdens de
gehele sluit-, resp. openingsprocedure in-
gedrukt blijven.
n Het automatisch geheel openen en slui-
ten van de beide voorruiten is alleen mo-
gelijk via de schakelaars op het bestuur-
dersportier.
n Na het losmaken en weer aansluiten van
de accukabels moet de bovenste stand van
de gesloten ruit worden ingesteld (active-
ring van het systeem):
- Sluit alle ruiten met behulp van de com-
fortsluiting.
- Laat de sleutel los
- Houd na het sluiten van de ruiten de
sleutel nog ca. 3 sec. in de sluitstand.
16
BEDIENING
Gebruik in de winter
In de winter kan het sluiten van de ruit door
de hogere weerstand, b.v. door ijs worden
onderbroken. De ruit keert terug in zijn
uitgangsstand.
De ruit moet op de volgende wijze worden
gesloten:
n Trek de schakelaar uit (bij het passa-
giersportier en de achterportieren indruk-
ken) en de schakelaar net zolang in deze
stand houden tot de ruit is gesloten.
n Als de handeling wordt onderbroken, de
sluitprocedure herhalen.
Comfortsluiten/-openen van de rui-
ten
Bij het openmaken en afsluiten van de auto
kan men de elektrisch bediende ruiten als
volgt openen en sluiten (schuif-/kanteldak
alleen sluiten):
n Houd de sleutel in de open- en sluitstand
in het slot totdat alle ruiten zijn geopend of
gesloten. Bij het loslaten van de sleutel
wordt de procedure direct onderbroken.
Bij de comfortbediening is de beveili-
ging tegen verwonding door knellen niet
actief. Verdere informatie - zie volgende
tekst.
Attentie
n Het systeem is voorzien van een
beveiliging tegen verwonding door
knellen. Bij het inklemmen van een
lichaamsdeel wordt het sluiten direct
onderbroken en de ruit een paar cen-
timeter teruggeschoven. Wees des-
ondanks voorzichtig bij het sluiten
van de ruiten! Door ondoordacht of
ongecontroleerd sluiten van de rui-
ten kunnen verwondingen ontstaan.
n Bij vanaf de buitenzijde afgesloten
auto’s mogen geen personen in de
auto achterblijven. Ca. 10 minuten na
het afsluiten van de auto of na het
openen en sluiten van het bestuur-
dersportier bij uitgeschakeld contact
kunnen de ruiten niet meer worden
geopend.
n Om te voorkomen dat bij het slui-
ten van de ruiten iemand wordt ge-
wond, moet bij het sluiten de groot-
ste voorzichtigheid in acht worden
genomen.
Buitenspiegel afstellen
De buitenspiegel moet zo worden afgesteld
dat op elk moment een goed zicht naar ach-
teren gegarandeerd is.
Binnenspiegel met anti-verblindings-
stand
Voor de basisafstelling van de spiegel moet
de hendel aan de onderzijde van de spie-
gel naar voren zijn gericht.
Trek om verblinding door de spiegel te voor-
komen de hendel naar achteren.
Buitenspiegel
17
BEDIENING
Elektrisch verstelbare buiten-
spiegels*
worden via een schakelaar op de bekleding
van het bestuurdersportier ingesteld. De
gewenste instelling wordt verkregen door
de schakelaar in alle richtingen te bewe-
gen.
Stand
buitenspiegelverwarming (alleen bij auto’s
met elektrisch bediende ruiten)
Stand L
- linker en rechter spiegel gelijktijdig (geldt
voor auto’s met comfortsluiting)
- linker spiegel (geldt voor auto’s zonder
elektrisch bediende ruiten)
Stand R
Verstelling van de rechter buitenspiegel
Als de elektrische verstelling van de buiten-
spiegel is uitgevallen, kan de spiegel met
de hand worden versteld door op de rand
van het spiegelvlak te drukken.
Buitenspiegelverwarming
(alleen bij auto’s zonder elektrische ruitbe-
diening)
De buitenspiegels worden bij ingeschakeld
contact verwarmd zolang de achterruitver-
warming is ingeschakeld.
Opmerking voor het gebruik van con-
vexe of asferische buitenspiegels:
Convexe (bolle) buitenspiegels vergroten
het gezichtsveld, maar objecten die in het
spiegelglas zichtbaar zijn, zijn dichterbij dan
het lijkt.
Het schatten van de afstand tot het ach-
ter u rijdende verkeer is slechts ten dele
mogelijk.
Asferische buitenspiegels hebben een
spiegelvlak met verschillende bollingen.
Deze breedhoekspiegels vergroten het ge-
zichtsveld nog meer dan convexe spiegels.
Het schatten van de afstand tot het ach-
ter u rijdende verkeer is slechts ten dele
mogelijk.
Attentie
Gebruik, voor zover mogelijk, de
binnenspiegel om de afstand ten
opzichte van het achteropkomend
verkeer te bepalen.
18
BEDIENING
De hoofdsteunen zijn qua hoogte en hoek
instelbaar en moeten overeenkomstig de
lichaamslengte worden ingesteld. Correct
afgestelde hoofdsteunen bieden in combi-
natie met de veiligheidsgordels een effec-
tieve bescherming.
Hoofdsteunen
Hoogte instellen
n Pak de hoofdsteunen met beide handen
aan de zijkanten vast en schuif deze naar
boven of naar beneden in de pijlrichting A.
n De beste bescherming wordt verkregen
als de bovenzijde van de hoofdsteun min-
stens op ooghoogte of hoger ligt.
Attentie
Als de hoofdsteunen niet correct
worden ingesteld of als er zonder
hoofdsteunen wordt gereden, stelt u
zich bloot aan de kans op letsel.
Hoek afstellen
n De hoofdsteunen zijn in pijlrichting B
draaibaar en kunnen in de gewenste stand
aan de schedel worden aangepast. Hier-
door wordt het rijcomfort verhoogd.
Uit- en inbouwen
Trek de hoofdsteun tot aan de aanslag naar
boven. Druk de knop (pijl) in en trek de
hoofdsteun uit de rugleuning.
Schuif bij het weer monteren de stangen
van de hoofdsteun in de geleiding totdat de
vergrendeling hoorbaar vastklikt.
19
BEDIENING
Voorstoelen
De juiste stoelafstelling is belangrijk voor:
- veilig en snel bereiken van de bedienings-
elementen
- ontspannen lichaamshouding, zodat er
geen vermoeidheidsverschijnselen op-
treden
- maximale bescherming door de veilig-
heidsgordels en het airbagsysteem.
Attentie
n
De voorstoelen mogen dan ook niet
te dicht tegen het stuurwiel, resp. tegen
het dashboard worden geschoven.
n Iedere inzittende moet de bij de
zitplaats behorende veiligheidsgor-
del correct dragen. Kinderen moeten
door middel van een geschikt veilig-
heidssysteem worden beveiligd - zie
bladzijde 111.
n De voorstoelen en alle hoofd-
steunen moeten altijd aan de hand
van de lichaamslengte worden afge-
steld en de veiligheidsgordels moe-
ten altijd op correcte wijze worden
gedragen om u en uw passagiers een
optimale bescherming te bieden.
n De voeten moeten tijdens de rit al-
tijd in de beenruimte worden gehou-
den - leg deze in geen geval op het
dashboard of op de zitting.
n Neem nooit meer personen mee
dan er zitplaatsen in de auto zijn.
1 - Stoel in lengterichting afstellen
Trek de verstelhendel aan de onderkant
van de stoel naar boven en verschuif de
stoel in de gewenste stand. Laat de hen-
del los en verschuif de stoel, tot de verg-
rendelingspal aangrijpt.
De bestuurdersstoel moet zo worden afge-
steld, dat de pedalen met licht gebogen
knieën geheel kunnen worden ingedrukt.
Attentie
In het belang van de veiligheid mag
de bestuurdersstoel in de lengterich-
ting alleen bij stilstaande auto wor-
den afgesteld!
2 - Zithoogte instellen*
Door het meerdere malen naar boven trek-
ken en naar beneden drukken van de hen-
del in de bovenste stand wordt de zitting
naar boven versteld.
Door het meerdere malen naar boven trek-
ken en naar beneden drukken van de hen-
del in de onderste stand wordt de zitting
naar beneden versteld.
Attentie
In het belang van de veiligheid mag
de zithoogte van de bestuurdersstoel
alleen bij stilstaande auto worden
afgesteld!
20
BEDIENING
3 - Rugleuning verstellen
Ontlast de rugleuning en verdraai de knop.
De rugleuning van de bestuurdersstoel
moet zo worden afgesteld dat de boven-
zijde van het stuurwiel gemakkelijk met iets
gebogen armen kan worden vastgehouden.
Attentie
Tijdens de rit mag de rugleuning niet
te ver naar achteren worden versteld
daar anders de werking van de vei-
ligheidsgordel negatief wordt beïn-
vloed.
Elektrisch bediende stoelen*
Elektrische stoelverstelling
De stoel wordt met behulp van de schake-
laars A en B elektrisch ingesteld.
De stoel kan ook bij ingeschakeld contact
worden ingesteld.
De rugleuning wordt door het verdraaien
van de knop C mechanisch ingesteld.
4 - Lendenwervelsteun instellen*
Door het verdraaien van de knop zal het
rugleuningkussen ter hoogte van de len-
denwervel meer of minder gebold worden.
Hierdoor wordt de natuurlijke kromming van
de wervelkolom effectief ondersteund. De
zithouding is dan speciaal voor lange af-
standen niet vermoeiend.
21
BEDIENING
Attentie
n Om veiligheidsredenen mag de
stoel alleen bij stilstaande auto wor-
den versteld!
n Wees voorzichtig bij het instellen
van de stoel! Door het onachtzaam
of ongecontroleerd verstellen kun-
nen inklemverwondingen ontstaan.
n De elektrische instelling van de
stoel werkt ook bij uitgeschakeld
contact, resp. als de sleutel uit het
contactslot is genomen. Laat daarom
kinderen nooit zonder toezicht ach-
ter in de auto.
Schakelaar A
De stoel wordt door het indrukken van de
schakelaar in de betreffende richting ver-
steld:
1 - stoel naar voren/naar achteren
2 - zitting, voorzijde naar boven/naar beneden
3 - zitting, achterzijde naar boven/beneden
2 en 3 gelijktijdig - zithoogte instellen
Schakelaar B
De rugleuning wordt door het indrukken van
de schakelaar in de pijlrichting versteld:
pijlrichting 1: rugleuningstand steiler
pijlrichting 2: rugleuningstand vlakker
Attentie
Tijdens het rijden mag de rugleuning
niet te ver naar achteren worden ge-
draaid, daar anders de werking van
de veiligheidsgordel wordt beïn-
vloed.
22
BEDIENING
Memory voor bestuurdersstoel
De memory voor de bestuurdersstoel biedt
de mogelijkheid de individuele stoel en
buitenspiegelinstellingen op te slaan. Maxi-
maal drie personen kunnen de individuele
instelling via de memory-toets D in het ge-
heugen opslaan. Bij het verwisselen van
bestuurder keren door de schakelaar D in
te drukken de stoel en de buitenspiegel au-
tomatisch in de individueel gekozen stand
terug.
Per memory-toets D kunnen
- de bestuurdersstoelinstellingen
-
Buitenspiegelinstellingen (links en rechts)
voor vooruitrijden, resp. buitenspiegel-
instelling (rechts) voor achteruitrijden in
geheugen opslaan en opvragen.
Bovendien kan met de sleutel van de radio-
grafische afstandsbediening de in het ge-
heugen opgeslagen instellingen van de
afzonderlijke memory-toetsen* worden op-
gevraagd.
Met de blokkeerschakelaar E kan het me-
mory-systeem op elk moment worden uit-
geschakeld. De stoel en de buitenspiegel
kunnen dan alleen nog maar met de hand
worden ingesteld.
Stoel- en spiegelinstellingen voor
vooruitrijden in het geheugen op-
slaan
n Schakel het contact in.
n Stel de stoel af - zie blz. 20 en 21.
n Stel de beide buitenspiegels af - zie blz.
16.
n Druk een van de memory-toetsen D in
en houd de schakelaar ca. 3 seconden vast
tot een akoestisch signaal bevestigt dat de
stand in het geheugen is opgeslagen.
De instellingen zijn onder de gekozen me-
mory-toets in het geheugen opgeslagen.
Buitenspiegelinstelling voor achte-
ruitrijden in geheugen opslaan*
n Zet het contact aan.
n Plaats de buitenspiegelschakelaar in de
stand R.
n Schakel de achteruitversnelling in.
n Stel de rechter buitenspiegel in de ge-
wenste stand in - zie blz. 17
n Druk een van de memory-toetsen D in
en houd de toets ca. drie seconden vast
tot een akoestisch signaal de opslag in het
geheugen bevestigd.
De instellingen staan onder de gekozen
memory-toets in het geheugen
Opmerkingen
n Wij adviseren bij het in het geheugen
opslaan te beginnen met de linker schake-
laar en aan elke bestuurder een geheugen-
toets toe te kennen.
n Elke nieuwe opslag op dezelfde scha-
kelaar wist de vorige instelling.
n Gelijktijdig met de nieuwe opslag van de
stoel- en spiegelinstellingen voor het voor-
uitrijden moet u ook de individuele af-
stelling van de rechter buitenspiegel voor
het achteruitrijden opnieuw opslaan.
23
BEDIENING
Toewijzing van de sleutel voor de
afstandsbediening* ten opzichte
van de memory-toetsen
Om het mogelijk te maken dat de in het
memory opgeslagen instellingen ook via de
afstandsbediening kunnen worden opge-
vraagd, moet de sleutel aan een memory-
toets worden toegewezen.
Wij adviseren een van de beide af fabriek
geleverde sleutels aan de linker memory-
toets toe te wijzen en de andere aan de
middelste toets.
Een andere sleutel kunt u indien nodig via
uw Škoda-dealer bestellen en dan toeken-
nen aan de rechter memory-toets.
De toekenning van de sleutels
moet u als volgt uitvoeren:
Na de opslag van de stoel- en spiegel-
instellingen heeft u 10 s de tijd om de sleu-
tel aan de betreffende memory-toets toe te
kennen,
n Neem hiertoe de sleutel uit het contact-
slot.
n Druk de openingstoets van de sleutel -
zie blz. 12 en houd de toets ca. één se-
conde vast tot een akoestisch signaal de
toekenning bevestigt.
De instelling is onder de gekozen memory-
toets in het geheugen opgeslagen.
Opmerkingen
n Als de sleutel eerder toegekend werd
aan een andere memory-toets, wordt de
oude toekenning gewist.
n Als de sleutel wordt toegewezen aan
een memory-toets die aan een andere sleu-
tel werd toegewezen, wordt ook hier de
oude toekenning gewist.
n De toewijzing van een sleutel aan een
memory-toets blijft behouden, ook als met
behulp van deze toets een nieuwe stoel-
en spiegelinstelling in het geheugen op-
slaat.
Stoel- en spiegelinstellingen voor
vooruitrijden opvragen
De in het geheugen opgeslagen instellin-
gen kunnen zowel via de memory-toetsen
D als ook via de radiografische afstands-
bediening* worden opgevraagd.
Opvragen via de memory-toetsen
De stoel- en spiegelinstellingen kunt u om
veiligheidsredenen alleen bij uitgescha-
keld contact opvragen. Hierbij kunt u kie-
zen tussen twee mogelijkheden:
„Memory-tipautomaat“: tip bij geopend
bestuurdersportier even op de gewenste
memory-toets D. De stoel en de buiten-
spiegel nemen nu automatisch de in het
geheugen opgeslagen stand in.
24
BEDIENING
„Memory-toetsbediening“: druk bij een ge-
opend of gesloten bestuurdersportier op de
gewenste memory-toets D, tot de stoel en de
buitenspiegel in de gewenste stand staan.
Opmerking
Als tijdens de automatische stoel- en spiegel-
verstelling nogmaals een van de memory-
toetsen wordt ingedrukt, wordt de procedure
onderbroken. Druk daarna weer op de eerst
ingedrukte toets: de onderbroken procedure
wordt vervolgd. Als daarentegen op een van
de beide andere toetsen wordt gedrukt, wor-
den de stoel en de spiegel in de onder deze
toets opgeslagen stand geplaatst.
Opvragen via de radiografische afstands-
bediening*
De in het geheugen opgeslagen stoel- en
spiegelinstellingen kunnen alleen bij uitge-
schakeld contact en een gesloten bes-
tuurdersportier worden opgevraagd:
Druk even op de openingstoets van de
sleutel - zie blz. 9 en open aansluitend
hierop het bestuurdersportier.
De stoel en de buitenspiegel gaan nu au-
tomatisch in de in het geheugen opgesla-
gen stand staan.
Aanwijzing voor het gebruik van de
blokkeerschakelaar E
n Na het indrukken (ontgrendelen) van de
blokkeerschakelaar E is het memory-sys-
teem blijvend uitgeschakeld. De stoel en
de buitenspiegel kunnen dan alleen nog
maar handmatig worden ingesteld. Door
het nogmaals indrukken van de blokkeer-
schakelaar E wordt het memory-systeem
weer ingeschakeld. Een eventueel onder-
broken verstelprocedure wordt echter niet
vervolgd.
n Wij adviseren het memory-systeem met
behulp van de blokkeerschakelaar E uit te
schakelen, als de auto overwegend door
één bestuurder wordt gebruikt, waarvan de
stoel- en spiegelinstellingen niet in het ge-
heugen hoeven te worden opgeslagen.
Buitenspiegelinstelling voor achteruit-
rijden opvragen*
Bij het inschakelen van de achteruit-
versnelling moet u de buitenspiegelschake-
laar in de stand R plaatsen - zie blz. 17.
25
BEDIENING
Nood-uit
In een noodgeval kunt u de procedure
onderbreken door de blokkeerschake-
laar E in te drukken (ontgrendelen), een
van de memory-toetsen aan te tippen of
een van de stoelverstelschakelaars in te
drukken.
Achterbank
Voor het vergroten van de bagageruimte
kan de achterbank naar voren worden ge-
kanteld.
Voor het neerklappen van de achterbank-
rugleuning is het nodig de voorstoelen en
de armleuning zo in te stellen, dat na het
neerklappen de armleuning en de rugleu-
ning van de voorstoel en de achterbank niet
worden vervormd, resp. beschadigd.
Achterbank opklappen
n Trek de zitting aan de lus naar boven en
kantel hem naar voren.
n Kantel de zitting naar voren door aan de
ontgrendelingsknop te trekken.
n Bouw de hoofdsteunen uit en kantel de
rugleuning geheel naar voren.
n De hoofdsteunen kunnen in de uitspa-
ringen van de naar voren gekantelde rug-
leuning worden geplaatst.
26
BEDIENING
Achterbank terugklappen
n Monteer eerst de hoofdsteunen op de
rugleuning.
n Kantel vervolgens de rugleuning terug,
totdat deze wordt vergrendeld - controleer
dit door eraan te trekken. Klap de bank in
de oorspronkelijke stand terug.
Opmerking
Na het terugklappen van de bank en de
rugleuning moeten de gordelsloten en de
heupgordel zich in de oorspronkelijke po-
sitie bevinden en bedrijfsklaar zijn.
Attentie
De rugleuningen moeten goed ge-
borgd zijn om te voorkomen dat er
voorwerpen uit de bagageruimte
naar voren kunnen glijden als er plot-
seling wordt geremd.
Afdekhoes bagageruimte
Attentie
Op de afdekhoes mogen geen voor-
werpen worden gelegd. Als er plot-
seling wordt geremd of bij een aan-
rijding kunnen deze een gevaar vor-
men voor de inzittenden.
Bovendien kunnen de verwarmingsdraden
van de achterruit door schurende voorwer-
pen worden beschadigd.
Bij het openen van de achterklep wordt te-
vens de hoedenplank opgetild.
Als er bagage moet worden vervoerd die
moet worden vastgezet, kan de hoeden-
plank worden uitgebouwd:
n Haak de bevestigingsbanden bij de ach-
terklep los.
n Trek de hoedenplank naar achteren uit
de houders (zie pijlen).
De uitgebouwde hoedenplank kan achter
de achterbank worden geschoven.
n Schuif bij het inbouwen de hoedenplank
naar voren in de houders en haak de ban-
den vast aan de achterklep.
27
BEDIENING
Bagageruimte
In het belang van goede rij-eigenschappen
moet p een gelijkmatige verdeling van de
belading (personen en bagage) worden
gelet.
Zware voorwerpen moeten indien mogelijk
dichtbij de achteras of - nog beter - tussen
de assen worden vervoerd.
Let erop dat de verwarmingsdraden van de
achterruitverwarming niet door schurende
voorwerpen kunnen worden beschadigd.
Bij een aanrijding krijgen kleine en lichte
voorwerpen een zo hoge kinetische ener-
gie, dat zij ernstig letsel kunnen veroorza-
ken.
De grootte van de kinetische energie is af-
hankelijk van de rijsnelheid en van het ge-
wicht van het voorwerp. De rijsnelheid is
hierbij de belangrijkste factor.
Voorbeeld: een niet-geborgd voorwerp met
een gewicht van 4,5 kg krijgt bij een fron-
tale botsing met een snelheid van 50 km/h
een energie die overeenkomt met het 20-
voudige van zijn gewicht.
Dit betekent, dat de kracht overeenkomt
met een gewicht van ca. 90 kg.
U kunt zich voorstellen wat voor letsel er
kan ontstaan als dit door het interieur „vlie-
gende projectiel“ een inzittende treft.
Attentie
n Berg voorwerpen op in de baga-
geruimte en borg deze met de sjor-
ogen.
n Losse voorwerpen in het interieur
kunnen bij plotselinge manoeuvres
of bij een aanrijding naar voren vlie-
gen en de inzittenden of andere
verkeersdeelnemers verwonden. Dit
gevaar wordt nog vergroot, als rond-
vliegende voorwerpen door een ge-
activeerde airbag worden getroffen.
In dit geval kunnen de teruggeslin-
gerde voorwerpen de inzittenden
verwonden - levensgevaar.
n Rijd nooit met een iets geopende
of een geheel geopende achterklep
daar de uitlaatgassen in het interieur
terecht kunnen komen!
n Houd er rekening mee dat bij het
vervoeren van een zware lading de
rij-eigenschappen door de verplaat-
sing van het zwaartepunt verande-
ren. De rijstijl en de snelheid en even-
tueel de koplampafstelling moeten
dan ook worden aangepast.
28
BEDIENING
De luchtcirculatie in het interieur van de
auto vermindert de kans op beslaan van de
ruiten.
De verbruikte lucht wordt via de uitstroom-
roosters in de zijbekleding van de bagage-
ruimte afgevoerd.
Controleer of de uitstroomroosters niet zijn
afgedekt.
Bevestiging van de vloerbedekking
van de bagageruimte (Combi)
n Aan de lus van de vloerbedekking van
de bagageruimte is een haak bevestigd.
n Indien nodig, b.v. om het reservewiel te
bereiken, is het mogelijk de opgeklapte
vloerbedekking met de haak aan de achter-
klepsponning te bevestigen.
n Overschrijdt in geen geval de toe-
gestane asbelasting en het toelaat-
bare totaalgewicht van de auto - kans
op ongelukken!
n Rijd nooit met personen in de ba-
gageruimte.
29
BEDIENING
Sjorogen
Aan beide zijden van de bagageruimte zijn
sjorogen (zie pijlen) gemonteerd voor het
vastzetten van de bagage.
Attentie
De te vervoeren bagage moet zoda-
nig worden bevestigd dat deze tij-
dens de rit en bij het remmen niet kan
gaan schuiven.
Als er bagage of voorwerpen aan de
sjorogen met niet hiertoe geschikte
of beschadigde sjorriemen worden
vastgezet, kan bij sterk afremmen of
aanrijdingen letsel ontstaan.
Om te voorkomen dat bagage naar
voren kan vliegen, moet altijd worden
gebruikgemaakt van geschikte sjor-
riemen die veilig aan de sjorogen
kunnen worden bevestigd.
Zet nooit een kinderzitje vast aan de
sjorogen.
Sjorogen Octavia
De ogen bevinden zich op de vloer van de
kofferruimte, resp. u kunt haken gebruiken
die u in de uitsparingen in de carrosserie
monteert - zie afbeelding.
Sjorogen Octavia Combi
De ogen bevinden zich op de laadvloer van
de kofferruimte, resp. u kunt de haken van
het vangnet gebruiken - zie afbeelding.
30
BEDIENING
Vangnet*
Aan de sjorogen in de bagageruimte kan
ook een vangnet worden bevestigd voor het
vastzetten van kleine voorwerpen.
Voorbeeld van de bevestiging van een ver-
ticaal dubbelnet (zak) Octavia - zie afbeel-
ding.
Voorbeeld van de bevestiging van een ver-
ticaal dubbelnet Octavia - zie afbeelding.
Voorbeeld van de bevestiging van een
scheidingsnet Octavia Combi - zie afbeel-
ding.
31
BEDIENING
Voorbeeld van de bevestiging van een
laadvloernet Octavia Combi - zie afbeel-
ding.
Voorbeeld van de bevestiging van een zij-
net Octavia Combi - zie afbeelding.
Cd-wisselaar*
De cd-wisselaar voor de autoradio bevindt
zich links in de bagageruimte.
De instructie voor het wisselen van de cd
staat beschreven in de handleiding voor de
cd-wisselaar.
32
BEDIENING
Bagageruimteafdekking
(Combi)
n Trek de bagageruimteafdekking in de
pijlrichting tot aan de uitsparingen in de zij-
kanten van de bagageruimte.
n Als er bagage moet worden vervoerd die
moet worden vastgezet kan de bagage-
ruimteafdekking worden uitgebouwd. Druk
de dwarsstaven vanuit de zijkant in de pijl-
richting 1. Trek de bagageruimteafdekking
weg in de pijlrichting 2.
Attentie
Op de bagageruimteafdekking mo-
gen geen voorwerpen worden ge-
legd. Als er plotseling wordt geremd
of bij een aanrijding kunnen deze een
gevaar vormen voor de inzittenden.
Bovendien kunnen de verwarmingsdraden
van de achterruit door hierlangs schurende
voorwerpen worden beschadigd.
Verhoogde laadvloer* (Combi)
De verhoogde laadvloer vergemakkelijkt
het laden en lossen van bagage met grote
afmetingen. Dit kan als volgt worden uitge-
bouwd:
n Draai de pal A ca. 90° linksom zodat de
laadvloer vrijkomt.
n Til de laadvloer op in de pijlrichting en
trek het weg.
n Ontgrendel de draagstijl B door insteek-
boring C ca. 90° rechtsom te draaien en
verwijder de laadvloer.
33
BEDIENING
De inbouw van de laadvloer geschiedt in
omgekeerde volgorde.
n Plaats draagstijl B in de oorspronkelijke
positie. Bevestig deze in de ogen van de
carrosserie door de insteekboring C ca. 90°
linksom te draaien.
n Leg de nog ingeklapte laadvloer op de
draagstijl B. Trek de laadvloer uit elkaar.
n Borg de laadvloer door pal A ca. 90°
rechtsom te draaien.
Attentie
Let er bij het inbouwen op, dat de
draagstijl en de verhoogde laadvloer
correct worden bevestigd. Anders
kunnen de inzittenden in gevaar wor-
den gebracht.
Bagageruimte van een verhoogd
laadvlak voorzien
De bagageruimte kan door een verhoogd
laadvlak in vakken worden verdeeld.
n Til een deel van het laadvlak met behulp
van de haken op en borg het laadvlak door
deze in de sleuven te schuiven -pijlen-.
Scheidingsnet (Combi)*
Het scheidingsnet kan achter de achter-
bank of de voorstoelen worden gemon-
teerd. Voor het gebruik moet de afdekhoes
van de bagageruimte worden verwijderd -
zie blz. 32 van de handleiding.
Gebruik achter de achterbank
Uitrollen
Trek het scheidingsnet met de lip A onder
een hoek van ca. 45° in de richting van de
achterklep uit het huis B. Plaats de boven-
ste dwarsstang aan één zijde in de houder
C van de dakstijl. Druk de dwarsstang ver-
volgens iets naar voren en plaats het an-
dere uiteinde van de stang in houder C van
de andere dakstijl.
34
BEDIENING
Oprollen
Trek de bovenste dwarsstang eerst aan de
ene en vervolgens aan de andere zijde iets
naar achteren en neem de stang uit de
betreffende houder C.
Geleid het scheidingsnet met de hand on-
der een hoek van 45° in de richting van de
achterklep naar beneden gericht in het huis
B. Laat het scheidingsnet niet in één
keer los!
Gebruik achter de voorstoelen
Bouw de hoofdsteunen uit en klap de ach-
terbank neer. Trek het scheidingsnet aan
lip A uit het huis B. Plaats de bovenste
dwarsstang aan één zijde in de voorste
houder C. Druk de dwarsstang vervolgens
iets naar voren en plaats de andere zijde
van de stang in houder C van de andere
zijde.
Oprollen
Trek de bovenste dwarsstang eerste aan
de ene en vervolgens aan de andere zijde
iets naar achteren en neem de stang uit
houder C.
Geleid het scheidingsnet met de hand
naar beneden in het huis B. Laat het
scheidingsnet niet in één keer los!
35
BEDIENING
Scheidingsnet compleet inbouwen
Bouw de hoofdsteunen uit en klap de ach-
terbank neer.
Open het rechter achterportier.
Schuif vervolgens het huis B tot aan de
aanslag in de pijlrichting 1 en neem deze
in de pijlrichting 2 uit de houders van de
achterbankleuningen.
Scheidingsnet compleet inbouwen
Plaats het huis in de houders van de
achterbankleuningen.
Schuif vervolgens het huis tegen de pijl-
richting 1 in tot aan de aanslag.
Klap de achterbank neer.
Pedalen
De pedalen moeten zonder belemmeringen
kunnen worden bediend!
In de beenruimte mogen dan ook geen
voorwerpen worden neergelegd die onder
de pedalen kunnen glijden.
Onder de pedalen mogen ook geen vloer-
matten of andere extra vloerbekleding wor-
den aangebracht.
n Bij storingen in het remsysteem kan het
mogelijk zijn dat het rempedaal verder moet
worden ingetrapt.
n Het koppelings- en gaspedaal moeten
altijd geheel ingetrapt kunnen worden.
n Alle pedalen moeten ongehinderd in hun
eindstand terug komen.
Met het oog hierop mogen dan ook alleen
slipvrije vloermatten worden gebruikt die de
pedalen vrijlaten.
36
BEDIENING
Handrem
Trek voor het aantrekken van de handrem
de handremhendel naar boven. Schakel op
een steile helling ook nog de eerste ver-
snelling (schakel bij auto’s met automati-
sche versnelling in stand P). De handrem-
hendel moet steeds strak aangetrokken
worden zodat onbedoeld wegrijden met
een aangetrokken handrem wordt voorko-
men. Bij een aangetrokken handrem en
een ingeschakeld contact brandt het hand-
remcontrolelampje - zie ook blz. 61.
Trek voor het loszetten van de handrem de
handremhendel iets naar boven, druk de
blokkeerknop in en druk de hendel geheel
naar beneden.
Armleuning*
Armleuning voor
Druk voor het neerklappen van de armleu-
ning de toets A aan de voorzijde op de arm-
leuning in. Klap de armleuning neer en laat
de toets vervolgens los.
Bij ingeklapte armleuning kan de bewe-
gingsvrijheid van de arm beperkt zijn. Tij-
dens het rijden in de stad adviseren wij de
armleuning niet neer te klappen.
In de armleuning bevindt zich een opberg-
vak. Druk voor het openen van het opberg-
vak op B en open het deksel.
Armleuning achter*
De armleuning achter kan door aan de riem
te trekken in de pijlrichting worden neer-
geklapt.
37
BEDIENING
In de armleuning bevindt zich een opberg-
vak. Druk voor het openen van het opberg-
vak de toets in richting 1 en til het deksel
op in richting 2.
Mobiele telefoon, inrichting
voor handenvrij telefoneren*
Universele voorbereiding voor
handy
De handyhouder wordt af fabriek geleverd.
De houder is midden op het dashboard
bevestigd.
Adapters (Cullmann) en mobiele telefoons
worden niet af fabriek geleverd.
n Telefoon (aan de hand van de handlei-
ding van de fabrikant) in de adapter A plaat-
sen
n Steek de adapterkabel in de contact-
doos voor de telefoon. De contactdoos
bevindt zich onderin de houder. Verdere
informatie verkrijgt u bij uw Škoda-dealer.
Druk schakelaar C in om de telefoon met
de adapter uit de houder te nemen.
Let ook op de opmerkingen op blz. 159.
Adapter met telefoon in de houder
plaatsen
n Plaats de adapter met de telefoon in de
houder B, eerst in de pijlrichting 1, tot de
adapter tegen de aanslag ligt. Druk de
adapter voorzichtig net zover in de pijl-
richting 2 tot deze dichtklapt.
Hierdoor kunt u de voordelen van de uni-
versele telefoon („handsfree“) via de inge-
bouwde microfoon in de auto, optimale
transmissie via buitenantenne, enz. gebrui-
ken. Bovendien wordt de batterij van de
telefoon continu geladen.
38
BEDIENING
Versnellingsbak
(mechanisch)
Schakelschema 5-versnellingsbak
De achteruitversnelling kan alleen bij stil-
staande auto worden ingeschakeld. Bij
draaiende motor moet bij een geheel inge-
trapt koppelingspedaal even worden ge-
wacht om geluiden bij het inschakelen van
een versnelling te voorkomen.
Bij een ingeschakelde achteruitversnelling
en een ingeschakeld contact branden de
achteruitrijlampen.
Schakelschema 6-versnellingsbak
Opmerking
Druk het koppelingspedaal bij het schake-
len altijd geheel in om onnodige slijtage en
beschadigingen te voorkomen.
Leg tijdens het rijden de hand niet op de
versnellingshendel: de druk van de hand
wordt overgebracht op de schakelvorken in
de versnellingsbak hetgeen na verloop van
tijd kan leiden tot voortijdige slijtage van de
schakelvorken.
Adapterinitialisering
Om ervoor te zorgen dat uw mobiele tele-
foon goed functioneert als autotelefoon,
moet u steeds voor het aansluiten van de
adapterkabel, de adapterinitialisering als
volgt uitvoeren:
n Neem de contactsleutel uit het contact-
slot.
n Plaats de adapter in de houder (in de
adapter mag zich geen telefoon bevinden).
n Steek de kabel in de telefooncontact-
doos.
n Schakel het contact in.
n Wacht 20 seconden, schakel het con-
tact uit en neem de contactsleutel uit het
contactslot.
n Plaats de telefoon in de adapter (volgens
de handleiding van de fabrikant) en zet het
contact aan.
De initialisering moet worden uitgevoerd
als:
- de adapter voor de eerste maal wordt
aangesloten;
- de accukabels werden losgekoppeld en
weer werden aangesloten;
- de adapterkabel uit de telefooncontact-
doos werd getrokken.
39
BEDIENING
Automatische
versnellingsbak*
Keuzehendelstanden
In het displayveld* wordt de betreffende
keuzehendelstand (zie volgende afbeel-
ding) weergegeven.
P - Parkeervergrendeling
De aangedreven wielen zijn mechanisch
geblokkeerd.
Attentie
De parkeervergrendeling mag uitslui-
tend bij stilstaande auto worden in-
geschakeld.
Voor het in- en uitschakelen van stand „P“
moet de vergrendelknop in de keuzehen-
delgreep worden ingedrukt. Voor het uit-
schakelen moet bij ingeschakeld contact
bovendien het rempedaal worden ingetrapt.
R - Achteruitversnelling
De achteruitversnelling mag alleen bij stil-
staande auto en stationair draaiende mo-
tor worden ingeschakeld. Voor het inscha-
kelen van stand „R“ vanuit de standen „P“
of „N“ moet het rempedaal worden inge-
trapt en de vergrendelknop in de keuze-
hendelgreep worden ingedrukt.
In keuzehendelstand „R“ branden bij inge-
schakeld contact de achteruitrijlampen.
N - Neutraal (stationaire stand)
Trap het rempedaal in en druk de vergren-
delknop in de keuzehendelgreep in (als de
keuzehendel langer dan 2 seconden in
deze stand staat) om de keuzehendel bij
snelheden onder 5 km/h, alsmede bij stil-
staande auto en ingeschakeld contact uit
stand „N“ te halen.
D - normale stand voor vooruitrijden
De vier vooruitversnellingen worden afhan-
kelijk van de motorbelasting, de rijstijl en
de rijsnelheid automatisch op- of terug-
geschakeld.
Bij het schakelen vanuit „D“ naar „3“ moet
de vergrendelknop in de keuzehendelgreep
worden ingedrukt.
3 - Stand voor „heuvelachtige“ trajec-
ten
Deze keuzehendelstand wordt aanbevolen
als onder bepaalde rijomstandigheden in
stand „D“ voortdurend heen en weer wordt
geschakeld.
De 1e, 2e en 3e versnelling worden afhan-
kelijk van de motorbelasting, de rijstijl en
de rijsnelheid automatisch op- of terug-
geschakeld. De 4e versnelling blijft geblok-
keerd. Hierdoor wordt de remwerking van
de motor bij het loslaten van het gaspedaal
verhoogd.
Bij het schakelen van stand „3“ naar
„2“ hoeft de blokkeerknop in de hand-
greep van de keuzehendel niet te wor-
den ingedrukt.
40
BEDIENING
2 - Stand voor bergtrajecten
Deze keuzehendelstand is geschikt voor
lange hellingen.
De 1e en 2e versnelling worden afhanke-
lijk van de motorbelasting, de rijstijl en de
rijsnelheid automatisch op- of teruggescha-
keld. De 3e en 4e versnelling blijven ge-
blokkeerd om onnodig heen en weer scha-
kelen te voorkomen. Hierdoor wordt ook de
remwerking van de motor verder verhoogd.
Bij het schakelen vanuit „2“ naar „1“ moet
de vergrendelknop in de keuzehendelgreep
worden ingedrukt.
1 - Stand voor steile berghellingen
Deze keuzehendelstand wordt aanbevolen
voor extreem steile bergtrajecten.
De auto rijdt alleen in de 1e versnelling. De
2e, 3e en 4e versnelling blijven geblok-
keerd. Hierdoor wordt de hoogst mogelijke
motorremwerking bereikt.
Opmerking
Bij handmatig terugschakelen kunnen de
keuzehendelstanden „3“, „2“ en „1“ worden
ingeschakeld, maar de automatische versnel-
ling schakelt pas terug, wanneer het motor-
toerental niet kan worden overschreden.
Keuzehendelvergrendeling
De keuzehendel is in de standen „P“ en
„N“ bij ingeschakeld contact geblokkeerd.
Op de console naast de keuzehendel
brandt het controlelampje zolang het rem-
pedaal is ingedrukt. Voor het schakelen van
de keuzehendel uit deze standen moet het
rempedaal worden ingetrapt en tegelijker-
tijd de schakelaar in de keuzehendel wor-
den ingedrukt. Hierdoor wordt voorkomen,
dat per abuis een rijstand wordt ingescha-
keld en de auto zich in beweging zet.
Een tijdvertragingselement zorgt ervoor,
dat bij snel schakelen via stand „N“ (b.v.
van „R“ naar „D“) de keuzehendel niet
wordt geblokkeerd. Hierdoor wordt b.v. het
„uitwiegen“ bij klemgereden auto mogelijk.
Alleen als de hendel zich bij niet ingetrapt
rempedaal langer dan 2 seconden in stand
„N“ bevindt, blokkeert de keuzehendel-
vergrendeling.
Bij snelheden hoger dan ca. 5 km per uur
wordt de keuzehendelvergrendeling in
stand „N“ automatisch uitgeschakeld.
41
BEDIENING
Aanwijzingen voor het rijden
Starten
De motor kan alleen in de keuzehendelstan-
den „N“ of „P“ worden gestart - zie blz. 44.
Kiezen van een rijstand
Vóór het kiezen van een stand bij stil-
staande auto en draaiende motor altijd
het rempedaal intrappen.
Tijdens de keuzeprocedure bij stilstaan-
de auto geen gas geven.
Als tijdens de rit eens per abuis in „N“
wordt geschakeld, moet vóór het opnie-
uw schakelen van een vooruitstand gas
worden teruggenomen en worden ge-
wacht totdat de motor met stationair toe-
rental draait.
Attentie
Bij stationair toerental bij stilstaande
auto (b.v. op kruisingen of bij lang-
zaam rijdend en stilstaand verkeer) is
het in alle standen noodzakelijk de
auto met het rempedaal te stoppen,
omdat ook bij stationair toerental de
krachtoverbrenging niet geheel wordt
onderbroken - de auto kan naar voren
kruipen.
Als bij stilstaande auto een stand is
ingeschakeld, mag in geen geval on-
verhoeds gas worden gegeven (b.v.
handmatig vanuit de motorruimte).
De auto springt meteen naar voren -
soms ook bij strak aangetrokken
handrem.
Plaats, alvorens werkzaamheden bij
draaiende motor uit te voeren, de keu-
zehendel in stand „P“ en trek de hand-
rem aan.
Wegrijden
Kies een stand (R, D, 3, 2, 1). Wacht tot-
dat de versnelling is ingeschakeld en de
verbinding met de aangedreven wielen
tot stand is gebracht (lichte schakel-
schok voelbaar). Geef dan pas gas.
Stoppen
Voor tijdelijk stoppen, b.v. bij kruisingen, is
het niet noodzakelijk de keuzehendel in
stand „N“ te plaatsen. Het is voldoende de
auto via het rempedaal te stoppen. De
motor mag daarbij echter alleen stationair
draaien.
Parkeren
Op vlak terrein is het voldoende de parkeer-
stand in te schakelen. Op steile parkeer-
terreinen moet eerst de handrem strak wor-
den aangetrokken en daarna de parkeer-
stand worden ingeschakeld. Hierdoor be-
reikt men dat het vergrendelingsmecha-
nisme niet te zwaar wordt belast en de par-
keerstand gemakkelijker kan worden uitge-
schakeld.
Attentie
Bij het parkeren moet de keuzehen-
del altijd in stand „P“ staan. Alleen
in deze stand wordt voorkomen dat
de auto zelfstandig gaat rijden.
42
BEDIENING
Aanslepen
Bij auto’s met automatische transmissie
kan de motor niet door aanslepen of aan-
duwen worden gestart - zie blz. 178.
Bij lege accu kan de accu van een andere
auto via een startkabel voor het starten
worden gebruikt - zie blz. 177.
Wegslepen
Als de auto moet worden weggesleept, lees
dan beslist de opmerkingen op blz. 179.
Rijprogramma’s
De automatische versnellingsbak is uitge-
rust met verschillende rijprogramma’s. Af-
hankelijk van de rijstijl of de verkeerssituatie
wordt een economisch, d.w.z. op verbruik
geënt programma, of een sportief pro-
gramma gekozen.
De programmakeuze vindt automatisch
plaats al naar gelang het gebruik van het
gaspedaal.
Een economische rijstijl wordt gekozen
door het langzaam intrappen van het gas-
pedaal. Hierdoor wordt het benzinever-
bruik verlaagd.
Een sportieve rijstijl wordt gekozen door
het snel intrappen van het gaspedaal.
Kick-down
De kick-down maakt een maximale accele-
ratie mogelijk. Als het gaspedaal tot aan de
aanslag wordt ingetrapt, schakelt de auto-
matische versnellingsbak, afhankelijk van
de rijsnelheid en het motortoerental naar
een lagere versnelling. Er wordt pas naar
de eerstvolgende hogere versnelling over-
geschakeld zodra het maximaal ingestelde
toerental wordt bereikt.
43
BEDIENING
Noodprogramma
Bij functiestoringen van de versnellingsbak-
elektronica worden, afhankelijk van de sto-
ring, noodprogramma’s geactiveerd.
n De versnellingsbak schakelt automa-
tisch, maar daarbij zijn sterke schakel-
schokken voelbaar. Neem contact op met
een Škoda-dealer.
n De versnellingsbak schakelt niet meer
automatisch.
De versnellingsbak kan nog wel met de
hand geschakeld worden, echter in keuze-
hendelstanden „D“,„3“ en „2“ is alleen de
3e versnelling nog beschikbaar.
In keuzehendelstanden „1“ en „R“ is de
1e, resp. de achteruitversnelling normaal
beschikbaar.
De koppelomvormer moet echter, vooral
vanwege de ontbrekende 2e versnelling,
meer werk verrichten. Daardoor kan de
versnellingsbakolie soms te warm worden.
Neem zo snel mogelijk contact op met
een Škoda-dealer.
Verstelbare stuurkolom
Zowel de hoek als de hoogte van het stuur-
wiel kan worden ingesteld.
n Als eerste moet de bestuurdersstoel
worden ingesteld.
n Kantel de hendel onder de stuurkolom
tot aan de aanslag naar beneden.
n Stel de hoek en de hoogte van het
stuurwiel t.o.v. de lichaamslengte in.
n Druk de hendel geheel naar boven - te-
gen de stuurkolom.
Attentie
Het stuurwiel mag tijdens het rijden
niet worden versteld.
Met het oog op de veiligheid mag er
alleen met de auto worden gereden
als de hendel weer in zijn uitgangs-
stand is vergrendeld.
Contactslot
Benzinemotoren
1 - Contact uit, motor uit
2 - Contact aan
3 - Motor starten
Dieselmotoren
1 - Brandstoftoevoer onderbroken, mo-
tor uit
2 - Voorgloeien (contact aan)
Zolang er wordt voorgegloeid mogen er
geen grote verbruikers zijn ingeschakeld -
de accu wordt anders onnodig belast.
3 - Motor starten
44
BEDIENING
Voor alle auto’s geldt:
Stand 1
Verdraai voor het vergrendelen van het
stuurslot, nadat de sleutel uit het contact-
slot is getrokken, het stuurwiel, totdat de
vergrendelingspal hoorbaar vastklikt.
Attentie
Trek de contactsleutel pas uit het
contactslot als de auto stilstaat. Het
stuurslot zou anders onbedoeld kun-
nen worden vergrendeld.
Opmerking
Als de verlichting of de richtingaanwijzers
niet zijn uitgeschakeld, nadat de contact-
sleutel uit het slot werd getrokken, is een
zoemer hoorbaar zodra het bestuurders-
portier wordt geopend.
Stand 2
Draai, als de sleutel niet of slechts moeilijk
in deze stand kan worden verdraaid, het
stuurwiel iets heen en weer - de blokkering
van het stuurslot wordt hierdoor ontlast.
Attentie
Als de auto wordt verplaatst, moet de
contactsleutel altijd in stand 2 van het
contact staan. Deze stand wordt door
het gaan branden van de controlelam-
pen aangegeven. Als dit wordt nage-
laten kan het stuurwiel onbedoeld
worden vergrendeld.
De contactsleutel pas nadat de auto
tot stilstand is gekomen en met be-
hulp van de handrem of een ingescha-
kelde versnelling tegen wegrollen is
beveiligd uit het contactslot nemen.
Stand 3
Door de sleutel in deze stand te draaien
treedt de startmotor in werking. Voor elke
nieuwe startpoging moet de contactsleutel
teruggedraaid worden naar stand „1“: Het
startblokkeerrelais in het contactslot voor-
komt dat nogmaals wordt gestart bij draai-
ende motor.
In deze stand worden het ingeschakelde
groot-/dimlicht alsmede grote elektrische
verbruikers uitgeschakeld.
De startmotor mag alleen worden inge-
schakeld (contactsleutelstand 3), als de
motor stilstaat. Als de startmotor direct
na het uitschakelen van de motor wordt
ingeschakeld, kan de startmotor, resp.
de motor worden beschadigd.
Motor starten
Algemene opmerkingen
Attentie
Laat de motor nooit draaien in een
niet-geventileerde of afgesloten
ruimte, de uitlaatgassen van de mo-
tor bevatten onder andere het geur-
en kleurloze koolmonoxide, een gif-
tig gas - levensgevaar! Koolmonoxi-
de kan leiden tot bewusteloosheid en
zelfs tot de dood.
Laat uw auto nooit onbeheerd ach-
ter met draaiende motor.
n Plaats voor het starten de versnellings-
hendel in de vrijstand (bij automaat: keuze-
hendelstand „P“ of „N“) en trek de hand-
rem aan.
n Trap bij auto’s met versnellingsbak tij-
dens het starten het koppelingspedaal in -
de startmotor moet dan alleen de motor
ronddraaien.
n Laat zodra de motor aanslaat de sleutel
direct los - de startmotor mag niet mee-
draaien.
n Na het starten van de koude motor kan
de motor even iets meer geluid produce-
ren daar in de hydraulische klepstoter eerst
oliedruk moet worden opgebouwd.
Laat de motor nooit stationair warm-
draaien! Rijd direct weg!
45
BEDIENING
n Vermijd hoge toerentallen en zware be-
lasting zolang de motor nog niet op bedrijfs-
temperatuur is.
n
Laat de motor niet lang stationair draaien.
Als de motor stationair draait, is niet gewaar-
borgd dat er voldoende lucht langs de
radiateur stroomt. Dit kan onder bepaalde
omstandigheden leiden tot oververhitting van
de motor en zo tot motorschade.
n Bij auto’s met uitlaatgaskatalysator
mag de motor niet door aanslepen wor-
den gestart als de sleepafstand hierbij
meer dan 50 meter bedraagt. Hierdoor
komt er onverbrande benzine in de ka-
talysator, hetgeen kan leiden tot bescha-
diging van de katalysator.
n Probeer voordat de motor d.m.v. aan-
slepen wordt gestart eerst m.b.v. een
accu van een andere auto de motor te
starten - zie bladzijde 177.
Benzinemotoren
Deze motoren zijn voorzien van een ben-
zine-inspuitsysteem, dat bij elke buiten-
temperatuur automatisch het juiste ben-
zine-luchtmengsel voor de motor levert.
De aanwijzingen voor het starten van deze
motoren gelden dan ook onafhankelijk van
de buitentemperatuur en zijn gelijk voor
koude motor en voor een motor die op
bedrijfstemperatuur is.
n Geef vóór en tijdens het starten geen
gas.
n Breek de startprocedure na 10 secon-
den af als de motor niet meteen aanslaat
en herhaal de startprocedure na ca. 30
seconden opnieuw.
n Bij zeer hete motor kan het na het aan-
slaan van de motor noodzakelijk zijn iets
gas te geven.
n Als de motor nog steeds niet aanslaat,
kan de oorzaak een defecte smeltzekering
voor de elektrische benzinepomp zijn - zie
blz. 167.
Neem contact op met een Škoda-dealer.
Dieselmotoren
Voorgloeisysteem
Na het inschakelen van de rijstand (con-
tact aan) gaat het voorgloei-controlelampje
branden. Start de motor meteen nadat het
controlelampje is gedoofd.
Starten van de koude motor
Buitentemperatuur boven +5 °C:
De motor kan zonder voorgloeien direct
worden gestart. Geef tijdens het starten
geen gas.
Buitentemperatuur lager dan +5 °C:
n Draai de contactsleutel in stand „2“ (zie
blz. 43) - het voorgloei-controlelampje
brandt. Zij dooft na het bereiken van de
ontstekingstemperatuur (zie blz. 57).
Zolang er wordt voorgegloeid, mogen er
geen grote verbruikers zijn ingescha-
keld - de accu zou onnodig worden be-
last.
n Start de motor direct nadat het voorgloei-
controlelampje is gedoofd.
46
BEDIENING
Als de motor niet aanslaat, moet nogmaals
worden voorgegloeid en opnieuw, zoals
hier beschreven, worden gestart. Als de
motor ondanks dit toch niet aanslaat, kan
de smeltzekering van het diesel-voorgloei-
systeem zijn doorgebrand - blz. 167.
Neem contact op met uw Škoda-dealer.
Starten van de bedrijfswarme motor
Het voorgloeicontrolelampje gaat niet bran-
den - de motor kan direct worden gestart.
Motor afzetten
Zet na een langdurige hoge belasting de
motor niet meteen af, maar laat hem nog
ca. 2 minuten met stationair toerental
draaien zodat het teveel aan warmte kan
worden afgevoerd.
Attentie
Zet de motor nooit af, alvorens de
auto stilstaat - kans op ongelukken!
De rembekrachtiger werkt alleen bij
een draaiende motor. Bij afgezette
motor is er aanzienlijk meer kracht
nodig om te remmen. Omdat u bij af-
gezette motor niet met de gebruikelijke
kracht kunt remmen, kan dit tot onge-
vallen en ernstig letsel leiden.
Na het afzetten van de motor kan de
ventilator - ook bij uitgeschakeld
contact - nog een tijdlang (tot zo’n 10
minuten) doordraaien. Deze kan ech-
ter na een bepaalde tijd plotseling
weer inschakelen wanneer
- de koelvloeistoftemperatuur door
stuwwarmte oploopt,
- bij warme motor de motorruimte
bovendien door sterke zonnestraling
wordt opgewarmd.
Bij werkzaamheden in de motor-
ruimte moet dan ook de grootst mo-
gelijke voorzichtigheid in acht wor-
den genomen.
Akoestische signalen
De status van enkele systemen wordt door
middel van een akoestisch signaal aange-
geven, zie hoofdstuk:
- Akoestisch signaal bij het achteruitrijden -
blz. 47
- Weergave van de snelheidsoverschrij-
ding - blz. 47
- Controlelamp - blz. 56
- Informatiedisplay - blz. 53
- Schakelaars - blz. 62.
Een akoestisch signaal kan ook bij het in-
schakelen van de autoradio hoorbaar zijn -
zie handleiding van de radio.
47
BEDIENING
Akoestisch signaal bij achter-
uit rijden*
Ultrasone sensoren in de achterbumper
geven de bestuurder de afstand tussen de
achterbumper en een obstakel aan.
De parkeerhulp werkt bij ingeschakeld con-
tact en ingeschakelde achteruitversnelling.
De afstandswaarschuwing start bij het
achteruitrijden bij een afstand van circa 1,6
m ten opzichte van het obstakel (zone A).
Bij het kleiner worden van de afstand wordt
ook het interval tussen de tonen kleiner.
Vanaf ca. 0,3 m (zone B) klinkt er een per-
manente toon - gevaar. Niet verder rijden!
Attentie
n De parkeerhulp kan de opmerk-
zaamheid van de bestuurder niet ver-
vangen. De verantwoording voor het
parkeren en soortgelijke manoeu-
vres ligt bij de bestuurder.
n Overtuig u er voor het achteruit-
rijden dan ook van dat er zich achter
de auto geen kleine hindernissen,
bijvoorbeeld stenen, een klein paal-
tje, aanhangwagendissel enz., aan-
wezig zijn. Deze obstakels kunnen
buiten het werkingsbereik van de
sensoren liggen.
Opmerkingen
n Bij het gebruik van een aanhangwagen
werkt de parkeerhulp niet.
n Als de zoemer ca. 5 seconden nadat het
contact en de achteruitversnelling zijn in-
geschakeld klinkt en zich achter de auto
geen obstakel bevindt, is er een storing
aanwezig - neem contact op met uw Škoda-
dealer.
n Voor een goede werking van het sys-
teem is het belangrijk dat de sensoren
schoon en ijsvrij zijn.
Weergave van de
snelheidsoverschrijding*
Het overschrijden van een rijsnelheid van
120 km per uur wordt gesignaleerd door
een akoestisch signaal. Wanneer de snel-
heid weer daalt tot onder deze snelheids-
grens, wordt het signaal automatisch uit-
geschakeld.
Deze functie geldt alléén voor enkele ex-
portlanden.
48
BEDIENING
Instrumenten
De indeling van het instrumentenpaneel is
afhankelijk van het betreffende model en
motortype.
1 - toerenteller .................................... 48
2 - koelvloeistoftemperatuurmeter..... 48
3 - brandstofmeter ............................. 49
4 - snelheidsmeter, kilometerdagteller
met service-interval-indicatie ......... 49
5 - digitale klok ................................... 50
multifunctie-indicatie* ................... 50
6 - informatiedisplay* ......................... 53
1 - Toerenteller
De wijzer van de toerenteller mag in geen
geval in het rode vlak van de schaal liggen.
Tijdig overschakelen bespaart brand-
stof en vermindert het rijgeluid!
Schakel zo laat mogelijk naar de eerstvol-
gende lagere versnelling terug als de mo-
tor niet meer regelmatig ronddraait.
Tijdens de inrijperiode moeten hoge toeren-
tallen worden vermeden - zie blz. 117.
2 - koelvloeistoftemperatuur-
meter
De temperatuurmeter werkt bij ingescha-
keld contact.
Koud
De wijzer bevindt zich aan de linkerzijde
van de schaalverdeling. Vermijd hoge toe-
rentallen en belast de motor niet te zwaar.
Normaal
De wijzer staat bij normaal rijgedrag in het
midden van de schaalverdeling.
Bij een zware motorbelasting en hoge bui-
tentemperatuur mag de koelvloeistoftem-
peratuur weliswaar tot voorbij de rechter
markering oplopen, het controlelampje van
de koelvloeistoftemperatuur mag echter
niet knipperen.
Als de koelvloeistoftemperatuur te hoog is
en het controlelampje knippert, lees dan de
opmerkingen op blz. 58.
49
BEDIENING
3 - Brandstofmeter
De brandstofmeter werkt bij ingeschakeld
contact.
De inhoud van de brandstoftank bedraagt
ca. 55 liter. (4x4* - 63 l)
Als het controlelampje gaat branden, zit er
nog ca. 7 liter brandstof in de tank.
4 - Snelheidsmeter
Let gedurende de inrijperiode op de rijtips
op blz. 117.
De schaalverdeling is afhankelijk van het
motorvermogen.
Kilometerteller
Het bovenste telwerk registreert de totaal
afgelegde rijafstand, het onderste telwerk
de ritafstanden (dagteller).
Op het onderste telwerk geeft het cijfer ach-
ter de komma de afstand per 100 m aan.
De dagteller wordt door het indrukken van
de terugstelknop (onder de kilometerteller)
teruggesteld op nul.
Druk voor uw eigen veiligheid de terug-
stelknop nooit in tijdens het rijden.
Service-interval-indicatie
Als het service-interval is verschenen, ver-
schijnt in het display van de kilometerdag-
teller* of in het informatiedisplay* (zie blz.
53) de volgende melding
1)
:
„Service km 1500“ resp.
„Service in 1500 km“.
De kilometers voor de noodzakelijke servi-
cesoort worden afgerond in stappen van
100 km.
1)
Bij enkele auto’s verschijnt op de service-inter-
val-indicatie de melding „Service OIL“ of „Ser-
vice INSP“.
Als het service-interval is verstreken, ver-
schijnt op het display knipperend de mel-
ding: „service“, resp. „service jetzt“.
Ca. 20 s na het starten van de motor ver-
dwijnt de servicemelding. U kunt ook door
het indrukken van de terugstelknop (langer
dan 0,5 s) overschakelen op de kilometer-
dagteller.
Wij adviseren de onderhoudswerkzaam-
heden door een Škoda-dealer te laten
uitvoeren.
De Škoda-dealer die het onderhoud uit-
voert, zet na het uitgevoerde onderhoud de
service-interval-indicatie terug.
De service-interval-indicatie kan met be-
hulp van de terugstelknop van de kilometer-
dagteller als volgt worden teruggezet:
n Bij uitgeschakeld contact de terugstel-
knop van de dagteller onder de snelheids-
meter indrukken en vasthouden.
n Schakel het contact in en laat de terug-
stelknop los. Op het display verschijnt de
melding „service“ of „service jetzt“.
1)
n De stelknop voor de klok naar rechts
draaien tot de indicatie is teruggezet.
50
BEDIENING
Aanwijzing
n Stel de indicatie niet tussen de service-
intervallen terug, daar anders een verkeer-
de indicatie wordt gegeven.
n Bij losgemaakte accukabels blijven de
waarden voor de service-indicatie behou-
den.
n Als na reparatie het instrumentenpaneel
werd vervangen, moet de service-interval-
indicatie opnieuw worden geprogram-
meerd. Dit dient door een Škoda-dealer te
worden uitgevoerd.
Wij raden af de service-interval-indica-
tie zelf terug te zetten, daar dit zou kun-
nen leiden tot verkeerde instellingen,
waardoor mogelijke storingen zouden
kunnen optreden.
Na het terugstellen van de service-inter-
val-indicatie bij auto’s met Long-lifeser-
vice* worden de servicemeldingen als bij
auto’s zonder Long-lifeservice weerge-
geven.
Om deze redenen adviseren wij dan ook
de service-interval-indicatie door een
Škoda-dealer te laten terugzetten. De
correcte terugzetting van de service-in-
terval-indicatie wordt door de Škoda-
dealer met behulp van een elektronica-
tester uitgevoerd.
Storingindicatie
Als er een storing in het instrumentenpa-
neel aanwezig is, wordt op het displayveld
van de dagteller continu „dEF“ weergege-
ven. De storing moet zo snel mogelijk door
een Škoda-dealer worden opgeheven.
5 - Digitale klok
Voor het instellen van de tijd is rechtsonder-
op de toerenteller een knop aangebracht.
n Door het naar rechts verdraaien worden
de uren ingesteld.
n Door het naar links verdraaien worden
de minuten ingesteld.
Attentie
n Stel de tijd met het oog op de vei-
ligheid niet tijdens het rijden in.
n De stelknop mag tijdens de tijd-
instelling alleen worden verdraaid en
niet worden ingedrukt daar dit zou
kunnen leiden tot beschadiging van
de klok.
5 - Multifunctiedisplay*
Overeenkomstig de uitrusting van de au-
to worden de gegevens op het toeren-
tellerdisplay of op het informatiedisplay -
zie blz. 53 weergegeven.
Het multifunctionele display geeft, naast
de tijd, nog veel meer informatie:
n buitentemperatuur
n actieradius (nog af te leggen afstand)
n huidig brandstofverbruik
n gemiddeld brandstofverbruik
n afgelegde kilometers
n gemiddelde snelheid
n rijtijd
n tijd
51
BEDIENING
De bedieningsschakelaar en de terug-
steltoets „Reset“ bevinden zich op de rui-
tenwisserschakelaar.
Door herhaaldelijk indrukken van de boven-
resp. onderzijde van de schakelaar worden
bij een ingeschakeld contact de afzonder-
lijke functies na elkaar weergegeven.
Bij het aanzetten van het contact wordt
de functie ingeschakeld die vóór het uitzet-
ten van het contact was gekozen. Als de
buitentemperatuur ca. 0 °C bedraagt, wordt
de buitentemperatuur met een symbool*
weergegeven.
Als de accukabels worden losgemaakt,
worden alle in het geheugen opgeslagen
waarden gewist.
Voorbeeld van een melding bij auto’s
met een groot informatiedisplay*
52
BEDIENING
De geheugens
Het systeem is uitgerust met twee automa-
tisch werkende geheugens.
Enkeleritgeheugen 1
verzamelt vanaf het inschakelen tot aan het
uitschakelen van het contact de volgende
ritgegevens: rijtijd, afstand en de hoeveel-
heid verbruikte brandstof.
Hieruit worden de gemiddelde rijsnelheid
en het gemiddelde brandstofverbruik bere-
kend.
Als de rit binnen 2 uur na het uitschakelen
van het contact wordt voortgezet, worden
de erbij komende waarden in de bereke-
ning opgenomen. Bij een onderbreking van
de rit van meer dan 2 uur wordt het geheu-
gen automatisch gewist.
Enkelereisgeheugen 2
verzamelt de gegevens van een willekeu-
rig aantal afzonderlijke ritten tot een totaal
van 100 uur rijtijd, 10.000 km rijafstand en
1.000 liter verbruikte brandstof. Deze rij-
gegevens dienen voor de berekening van
de gedurende alle afzonderlijke ritten be-
reikte gemiddelde verbruiks- en snelheids-
waarden.
Als één van deze waarden wordt overschre-
den, wordt het geheugen gewist en start de
berekening opnieuw. Het reisgeheugen
wordt in tegenstelling tot het ritgeheugen niet
na 2 uur onderbreking van de rit gewist.
Oproepen van het geheugen
Voor het oproepen van de gegevens wordt
het betreffende geheugen door het aan-
tippen van de „Reset“ -toets geselecteerd:
- Enkeleritgeheugen 1
- Reisgeheugen 2
De volgende gegevens kunnen worden
opgeroepen:
n rijtijd
n rijafstand
n gemiddelde snelheid
n gemiddeld brandstofverbruik
Geheugens wissen
Door minimaal 1 seconde op de „Reset“-
toets te drukken worden de waarden in het
geheugen op de nulwaarde teruggesteld.
Indicatie
Na het inschakelen van het contact wordt
de laatste waarde weergegeven.
Buitentemperatuur
De juiste buitentemperatuur wordt pas na
5 minuten weergegeven. Bij een stilstaande
auto of bij zeer lage rijsnelheden kan de
weergegeven temperatuur door stralings-
warmte van de motor iets hoger zijn dan
de werkelijke buitentemperatuur.
Attentie
Als de buitentemperatuurindicatie
als waarschuwing voor ijzel wordt
gebruikt moet er rekening mee wor-
den gehouden dat ook bij tempera-
turen boven 0 °C ijzel kan voorko-
men. Bovendien verschijnt er een ijs-
kristallensymbool (al naargelang de
uitrusting van de auto).
Actieradius
Deze waarde geeft aan hoeveel kilometer
nog met de auto bij een gelijkblijvende rijstijl
kan worden gereden. Voor de berekening
van de actieradius wordt gebruik gemaakt
van het gemiddelde brandstofverbruik ge-
durende de laatst gereden 50 km. Na het
resetten (na het losmaken en aansluiten
van de accukabels) wordt pas na ca. 50 km
een reële waarde weergegeven.
53
BEDIENING
Actueel
brandstofverbruik
l/100 km
Aangegeven wordt het actuele verbruik in
l/100 km.
Het verbruik wordt met een interval van 2
seconden berekend. Bij stilstaande auto
wordt het brandstofverbruik in l/h weerge-
geven.
Gemiddeld
brandstofverbruik
l/100 km
Aangegeven wordt het gemiddeld verbruik,
niet het verbruik op het moment van afle-
zen.
Het gemiddeld verbruik wordt na het in-
schakelen van het contact, resp. na het
uitwissen van het betreffende geheugen,
reeds na een afstand van ca. 300 m aan-
gegeven. Daarvoor verschijnen i.p.v. waar-
den streepjes.
Ritgeheugen 1 - hierbij wordt het gemid-
delde brandstofverbruik van de betreffende
rit aangegeven.
Reisgeheugen 2 - hierbij wordt het gemid-
delde, gedurende alle afzonderlijke ritten
bereikte brandstofverbruik, weergegeven.
Zie ook „Reisgeheugen“.
Opmerking
De verbruikte hoeveelheid brandstof wordt
niet aangegeven.
Rijafstand
km
In principe geldt hetgeen onder „Rijtijd“ (zie
onder) beschreven is ook voor „Rijafstand“.
De maximaal aangegeven afstand is 9999
km.
Gemiddelde snelheid
km/h
Hier geldt in principe hetgeen bij „Gemid-
deld brandstofverbruik“ is beschreven.
Tijd zonder symbool
De weergave van de klok werkt ook bij uit-
geschakeld contact. De tijd wordt ingesteld
met de draaiknop - zie „Digitale klok“, blz.
50.
Rijtijd
1 - de sinds het inschakelen van het con-
tact of sinds het wissen van het geheugen
verlopen rijtijd - zie enkeleritgeheugen - zie
blz. 52.
2 - de totale rijtijd van alle enkele ritten -
zie reisgeheugen - zie blz. 52.
De maximaal aangegeven waarde in beide
schakelaarstanden is 99 uur en 59 minu-
ten. Als deze waarde wordt overschreden,
begint de indicatie weer bij nul.
6 - Informatiedisplay*
Bij ingeschakeld contact en tijdens het rij-
den worden in de auto steeds bepaalde
functies en de staat van de auto gecontro-
leerd.
Storingen, resp. dringend uit te voeren
reparatiewerkzaamheden of maatregelen
worden door rode en gele lichtsymbolen in
het instrumentenpaneel weergegeven. Als
het symbool gaat branden is ook een
akoestisch signaal hoorbaar.
Op het display verschijnen bovendien de
informatie- en waarschuwingsteksten -
zie blz. 56.
De informatieteksten en de aanwijzingen
voor de bestuurder verschijnen afhanke-
lijk van de landcode in één van onder-
staande talen:
Engels, Frans, Italiaans, Spaans, Portu-
gees, Duits en Tsjechisch.
De betreffende taal kan door de Škoda-
dealer worden gekozen.
54
BEDIENING
Op het grote of kleine display kunnen de
volgende teksten al naar gelang de uitrus-
ting van de auto verschijnen:
- informatie- en waarschuwingsteksten
- gegevens van de multifunctie-indicatie
- zie blz. 50
- waarschuwingssymbolen, resp. contro-
lelampen - zie blz. 56
- keuzehendelstanden van de automati-
sche versnellingsbak - zie blz. 39
- gegevens van de service-interval-indica-
tie - zie blz. 49
- gegevens van het navigatiesysteem
Voorbeeld van een melding op het kleine
display*
Voorbeeld van een melding op het grote
display*
55
BEDIENING
Navigatiesysteem*
Navigatiesysteem
Bij auto’s met navigatiesysteem kan door
het indrukken van de toets op de ruiten-
wisserschakelaar (langer dan 2 s) tussen
de volgende niveaus worden gekozen:
n navigatie-indicatie
n multifunctie-indicatie
Bij een ingeschakeld navigatiesysteem
worden de informatie- en waarschuwing-
steksten op het informatiedisplay als eer-
ste aangegeven.
De bediening van het navigatiesysteem
staat beschreven in een aparte handlei-
ding, die zich bij de boordliteratuur bevindt.
Bedieningsmenu display*
Op het grote informatiedisplay roept u het
menu op door op het bovenste deel van de
tuimelschakelaar op de ruitenwisserhendel
(langer dan 1 seconde) in de pijlrichting te
drukken - zie afbeelding.
Met behulp van de schakelaar kunt u zich
binnen de afzonderlijke niveaus verplaat-
sen. Zodra de schakelaar wordt losgelaten
de geselecteerde functie weergegeven.
56
BEDIENING
Controlelampjes
De plaatsing van de controlelampjes is af-
hankelijk van het model en het motortype.
De in de hiernavolgende beschrijving afge-
beelde symbolen zijn ook bij, resp. op de
overeenkomstige controlelampjes aange-
bracht.
Het gaan branden van enkele controle-
lampjes wordt vergezeld van een akoes-
tisch signaal. Ook kan een tekst op het
informatiedisplay verschijnen* - zie vorige
hoofdstuk.
Knipperlichten
Door het naar boven of naar beneden druk-
ken van de knipperlichtschakelaar knippert
de rechter- of linkercontrolelamp.
Als één knipperlicht uitvalt is de knipper-
impuls van het controlelampje ca. twee-
maal zo snel. Dit geldt niet bij het rijden met
een aanhangwagen. Bij het inschakelen
van de alarmlichten knipperen beide cont-
rolelampjes.
Grootlicht
Het controlelampje brandt bij ingeschakeld
grootlicht of bij het geven van een licht-
signaal.
Voor verdere opmerkingen zie blz. 67.
Airbagsysteem*
Het controlelampje gaat bij het inschakelen
van het contact enkele seconden branden.
Als het controlelampje niet uitgaat of tijdens
het rijden gaat branden, resp. knippert, is
er een storing in het systeem. Dit geldt ook
als het controlelampje tijdens het inscha-
kelen van het contact niet gaat branden.
Verdere opmerkingen - zie blz. 103.
Tekst op het informatiedisplay*: AIRBAG
FAULT (storing airbag).
De goede werking van het airbagsysteem
wordt elektronisch, ook bij een uitgescha-
kelde voorpassagiersfrontairbag, resp.
zijairbag, gecontroleerd.
Attentie
Als de oplichtende controlelampen en
de betreffende beschrijvingen en waar-
schuwingen worden genegeerd, kan
dat tot ernstig lichamelijk letsel leiden
of tot beschadiging van de auto.
De motorruimte van de auto is ge-
vaarlijk terrein.
Bij werkzaamheden in de motorruimte,
bijv. het controleren en bijvullen van de
bedrijfsvloeistoffen, is er kans op letsel,
brandwonden, ongevallen en brand.
Neem beslist de waarschuwings-
instructies in acht - zie bladzijde 137.
57
BEDIENING
Als de front-, resp. zijairbag met behulp
van de schakelaar in het dashboard-
kastje werd uitgeschakeld:
- Gaat het controlelampje bij het inscha-
kelen van het contact 3 seconden bran-
den.
- Het uitschakelen van de airbag wordt
door het gaan branden van het controle-
lampje Airbag OFF in de binnenver-
lichting voor aangegeven.
Attentie
Als er een storing in het systeem aan-
wezig is, het airbagsysteem direct
door een Škoda-dealer laten contro-
leren. De kans bestaat dan dat het
airbagsysteem of de gordelspanner
bij een ongeluk niet wordt geacti-
veerd.
Knipperlichtsysteem
aanhangwagen*
Het controlelampje brandt bij ingeschakeld
knipperlichtsysteem voor de aanhang-
wagen.
Als op de aanhangwagen of auto een
knipperlicht uitvalt, brandt het controle-
lampje niet.
Dimlicht
Het controlelampje brandt bij ingeschakeld
dimlicht - zie blz. 82.
Mistlampen*
Het controlelampje brandt bij ingescha-
kelde mistlampen.
Mistachterlicht
Het controlelampje brandt bij een ingescha-
keld mistachterlicht.
Controle van de motorelektro-
nica* EPC
(elektronische gasklepbediening)
(alleen bij bepaalde motoren)
De controlelamp gaat na het inschakelen
van het contact enkele seconden branden.
Als de controlelamp na het starten van de
motor niet uitgaat of tijdens het rijden gaat
branden, resp. knippert, is er een storing
in het elektronische gasklepbedienings-
systeem. Een in het motorregelapparaat
opgeslagen programma maakt het moge-
lijk met beperkingen verder te rijden. Neem
contact op met een Škoda-dealer.
Voorgloeisysteem
(alleen dieselmotoren)
Bij koude motor brandt de controlelamp bij
het inschakelen van de voorgloeistand
(contact aan) „2“ - zie blz. 43. Als de cont-
rolelamp niet gaat branden, is er een sto-
ring in het voorgloeisysteem. Neem contact
op met een Škoda-dealer. Na het uitgaan
van de controlelamp de motor direct star-
ten. Bij een bedrijfswarme motor gaat de
voorgloeicontrolelamp niet branden, de
motor kan direct worden gestart.
Als de controlelamp tijdens het rijden gaat
knipperen is er een storing in het systeem.
Laat de storing door een Škoda-dealer ver-
helpen.
58
BEDIENING
Koelvloeistoftemperatuur/koel-
vloeistofpeil
Het controlelampje brandt enige seconden
na het inschakelen van het contact.
Bij auto’s met informatiedisplay gaat het
controlelampje na het inschakelen van het
contact niet branden, het controlelampje
gaat alleen branden bij een storing of te
laag koelvloeistofpeil.
Als het controlelampje niet dooft of tijdens
de rit gaat branden, is het mogelijk dat de
koelvloeistoftemperatuur te hoog of het
koelvloeistofpeil te laag is.
Tekst in het informatiedisplay*: STOP
CHECK COOLANT SERVICE MANUAL
(STOP! KOELVLOEISTOF CONTROLE-
REN! INSTRUCTIEBOEKJE).
Er klinkt dan een akoestisch waarschu-
wingssignaal (3 pieptonen).
Stop, zet de motor af en controleer het
koelvloeistofpeil. Vul zo nodig koelvloeistof
bij.
Als het controlelampje brandt terwijl het
koelvloeistofpeil en de ventilatorzekering in
orde zijn, niet verder rijden. De motor mag
ook niet stationair blijven draaien. Neem
voor deskundige hulp contact op met uw
Škoda-dealer.
Attentie
n Wees voorzichtig bij het losdraai-
en van de dop van het koelvloeistof-
expansiereservoir. Bij hete motor
staat het koelsysteem onder druk,
gevaar voor verbranding! Laat daa-
rom vóór het losdraaien van de vul-
dop de motor afkoelen.
n Grijp nooit in de draaicirkel van de
ventilator! De ventilator kan plotse-
ling worden ingeschakeld - ook bij
een uitgeschakeld contact!
Als het koelvloeistofpeil in orde is, kan de
storing veroorzaakt zijn door het uitvallen
van de koelluchtventilator. Controleer de
zekering van de koelluchtventilator en ver-
vang deze zo nodig - zie blz. 167.
Als het controlelampje niet dooft terwijl het
koelvloeistofpeil en de ventilatorzekering in
orde zijn, rijd dan niet verder. Neem voor
deskundige hulp contact op met uw Škoda-
dealer.
Verdere aanwijzingen vindt u op blz. 137
en 142.
Remvoeringslijtage-indicatie*
Als dit controlelampje gaat branden, moet
u direct contact opnemen met een Škoda-
dealer om het remsysteem te laten contro-
leren.
Er klinkt ook een akoestisch waarschu-
wingssignaal (1 pieptoon).
Daar door de remvoeringslijtage-indicatie
alleen de remblokken van de voorremmen
worden gecontroleerd, adviseren wij de
remvoeringen van de achterremmen eve-
neens te controleren.
Brandstofreserve
Het controlelampje brandt continu als de
brandstofvoorraad nog slechts ca. 7 liter
bedraagt.
Er klinkt een akoestisch waarschuwings-
signaal (1 pieptoon).
59
BEDIENING
Attentie
De oliedrukcontrolelamp is geen in-
dicatie voor het oliepeil! Controleer
daarom het oliepeil regelmatig, en bij
voorkeur bij elke tankstop.
Controlelamp licht geel* op
(oliepeil te laag)
Als de controlelamp geel oplicht, is het olie-
peil waarschijnlijk te laag.
Controleer zo snel mogelijk het oliepeil,
resp. vul motorolie bij - zie bladzijde 140.
Er klinkt een akoestisch waarschuwings-
signaal (3 pieptonen).
Tekst in het informatiedisplay*: CHECK
OLIE LEVEL (OLIEPEIL CONTROLEREN).
Voor auto’s met Long-lifeservice geldt:
met het openen van de motorkap wordt de
oliepeilwaarschuwing gereset. Als er geen
motorolie wordt bijgevuld, verschijnt na ca.
100 km de waarschuwing opnieuw.
Motorolie
Het controlelampje knippert rood
(bij een te laag motoroliepeil)
Het controlelampje gaat bij het inschake-
len van het contact enkele seconden bran-
den.
Bij auto’s met het informatiedisplay gaat het
controlelampje na het inschakelen van het
contact niet branden, het controlelampje
brandt alleen bij een storing of een te laag
oliepeil.
Als het controlelampje na enkele seconden
na het inschakelen van de ontsteking niet
uitgaat of tijdens het rijden gaat knipperen,
stoppen, motor afzetten, oliepeil contro-
leren en zo nodig olie bijvullen - zie blz. 136.
Tekst in het informatiedisplay*: STOP! OIL
PRESS. STOP MOTOR! SERVICE MANUAL
(STOP! OLIEDRUK. MOTOR AFZETTEN!
INSTRUCTIEBOEKJE).
Er klinkt een akoestisch waarschuwings-
signaal (3 x pieptoon).
Als de controlelamp brandt ofschoon het
oliepeil in orde is, niet verderrijden. De
motor mag dan ook niet stationair draaien.
Neem contact op met uw Škoda-dealer.
Controlelampje knippert geel*
(motoroliepeilsensor defect)
Als er een defect aan de oliepeilsensor
optreedt, wordt dit aangegeven door een
akoestisch signaal en door het meerdere
malen knipperen van de controlelamp.
Tekst in het informatiedisplay*: OIL SENSOR
WORKSHOP (OLIEPEILSENSOR - WERK-
PLAATS).
De motor moet direct door een Škoda-
dealer worden gecontroleerd.
60
BEDIENING
Openen van de portieren*
Als een portier openstaat, wordt dit door
deze controlelamp aangegeven.
Auto’s met informatiedisplay
Bij een openstaand portier of kofferklep en
bij een snelheid hoger dan 6 km/h klinkt als
extra waarschuwingssignaal een pieptoon.
Ruitensproeiervloeistofpeil*
De controlelamp gaat branden bij een te
laag vloeistofpeil. Ruitensproeiervloeistof
bijvullen - zie blz. 151.
Bovendien klinkt ook een akoestisch waar-
schuwingssignaal (1 pieptoon).
Gloeilampen*
De controlelamp gaat branden bij een de-
fecte gloeilamp tijdens:
n het bedienen van het rempedaal (rem-
licht)
n storing in de verlichting (dimlicht of ach-
terlicht)
Er klinkt ook een akoestisch waarschu-
wingssignaal (1 pieptoon).
Controle van de motorelektro-
nica*
De controlelamp gaat branden bij het aan-
zetten van het contact.
Als de controlelamp niet uitgaat na het star-
ten van de motor, of tijdens het rijden gaat
branden, resp. knipperen is er een storing
in de motorelektronica of in de uitlaatgas-
relevante systemen. Een in het motorregel-
apparaat opgeslagen programma maakt
verderrijden met beperkingen mogelijk.
Neem contact op met een Škoda-dealer.
Elektronisch stabiliteitsprog-
ramma (ESP)*
De controlelamp gaat na het inschakelen
van het contact enkele seconden branden.
Het ESP-systeem bevat ook een antidoor-
slipregeling (ASR).
De controlelamp knippert tijdens het rijden,
als het systeem is ingeschakeld.
Bij een uitgeschakeld systeem of een sto-
ring brandt het controlelampje continu.
Daar het ESP-systeem in combinatie met
het ABS, MSR en EDS werkt, gaat bij het
uitvallen van het ABS ook de ESP-controle-
lamp branden.
Verdere aanwijzingen - zie blz. 84 en 122 -
124.
Antidoorslipregeling
(ASR)*
Het controlelampje gaat na het inschakelen
van het contact enkele seconden branden.
Het lampje knippert tijdens het rijden als het
systeem is ingeschakeld.
Bij een uitgeschakeld systeem of een sto-
ring brandt het controlelampje continu.
Daar het ASR-systeem in combinatie met
het ABS, EDS en MSR werkt, gaat bij het
uitvallen van het ABS ook het ASR-contro-
lelampje branden.
Verdere aanwijzingen, zie blz. 65 en 122 -
124.
Antiblokkeersysteem (ABS)*
De controlelamp controleert het ABS-,
resp. ABS- en EDS* -systeem.
Het ABS-controlelampje moet bij het in-
schakelen van het contact enkele secon-
den gaan branden. Als het ABS-controle-
lampje na enkele seconden niet dooft of
helemaal niet gaat branden of tijdens de rit
gaat branden, is het systeem niet in orde.
De auto wordt zonder ABS-functie geremd,
d.w.z. dat alleen het normale remsysteem
functioneert. Zoek zo snel mogelijk een
Škoda-dealer en pas uw rijstijl op weg
daarheen aan de storing aan, u weet
immers niet hoe groot de schade is.
61
BEDIENING
Elektronisch sperdifferentieel (EDS)*
Het EDS-systeem werkt in combinatie met
het ABS. Het uitvallen van het EDS-sys-
teem wordt door het branden van het ABS-
controlelampje aangegeven. Neem zo snel
mogelijk contact op met een Škoda-dealer.
Auto’s met ESP zijn uitgerust met een elek-
tronisch sperdifferentieel (EDS).
Bij belangrijke storingen in het ABS-sys-
teem klinkt ook een akoestisch waarschu-
wingssignaal (drie pieptonen). Voor verdere
opmerkingen m.b.t. ABS en EDS zie blz.
122 en 124.
Elektronische wegrijblokkering
Bij het aanzetten van het contact vindt er
een data-uitwisseling tussen de sleutel en
het regelapparaat plaats. De juistheid van
de sleutel wordt door het gedurende enige
seconden oplichten van het controlelampje
bevestigd.
Als er een onrechtmatige sleutel (b.v. lo-
per) wordt gebruikt, zal het controlelampje
met een constante knipperimpuls gaan
branden. De auto kan niet worden gestart -
zie blz. 7.
Remvloeistofpeil
Het controlelampje brandt enkele secon-
den na het inschakelen van het contact.
Attentie
Als het controlelampje bij ingescha-
keld contact of tijdens het rijden gaat
branden, is er een storing in het rem-
systeem. Neem zo snel mogelijk con-
tact op met de dichtstbijzijnde Škoda-
dealer en laat het remsysteem contro-
leren.
Er klinkt een akoestisch waarschu-
wingssignaal (drie pieptonen).
Op weg daarheen moet men rekening
houden met een hogere pedaalkracht
om te remmen, een langere remweg
en een grotere vrije slag van het rem-
pedaal.
Het controlelampje brandt ook bij aange-
trokken handrem.
Dynamo
Het controlelampje gaat bij het inschake-
len van het contact branden. Nadat de
motor aanslaat, moet het controlelampje
weer uitgaan.
Als het controlelampje tijdens de rit gaat
branden, stop dan en zet de motor af.
Controleer de V-snaar.
Als deze te los staat of gescheurd is, niet
verderrijden. De riem moet worden ge-
spannen resp. vervangen.
Als de V-snaar in orde is en het controle-
lampje desondanks brandt, kan men tot de
dichtstbijzijnde Škoda-dealer doorrijden.
Omdat de accu niet wordt opgeladen, dient
u alle niet noodzakelijke verbruikers in de
auto uit te schakelen.
Er klinkt een akoestisch waarschuwings-
signaal (1-malige pieptoon)
Gordelwaarschuwingssysteem*
Via dit controlelampje wordt de bestuurder
erop geattendeerd de veiligheidsgordel te
dragen.
Als de bestuurder de veiligheidsgordel niet
om heeft, klinkt er gedurende 6 seconden
een akoestisch signaal.
62
BEDIENING
Schakelaars
Lichtschakelaar
Opmerkingen
n Bij auto’s met stuur rechts wijkt het
schakelaaroverzicht af. De symbolen van
de schakelaars komen overeen met die van
auto’s met stuur links.
n Bij het gebruik van de beschreven ver-
lichtingen moeten de wettelijke voorschrif-
ten in acht worden genomen.
n Als de contactsleutel uit het slot is ge-
trokken en het bestuurdersportier wordt
geopend, wordt u er door een akoestisch
signaal op geattendeerd dat het stadslicht
nog brandt.
n Door het sluiten van het bestuurders-
portier (contactsleutel uit contactslot) wordt
de waarschuwingszoemer via het portier-
contact uitgeschakeld. De auto kan met
stadslicht worden geparkeerd.
0 - Uitgeschakeld
1 - Stads-/parkeerlicht
2 - Dimlicht
De koplampen branden alleen bij ingescha-
keld contact.
Tijdens het starten en na het uitschakelen
van het contact wordt automatisch overge-
schakeld op stads-/parkeerlicht.
Groot- en dimlichtstand van de koplamp en
lichtsignaal - zie bladzijde 67.
3 - Instrumentenverlichting*
Bij ingeschakelde verlichting kan de licht-
sterkte van de instrumentenverlichting trap-
loos worden geregeld.
Attentie
Rijd nooit met stadslicht - kans op
ongelukken!
Het stadslicht is niet fel genoeg om
de weg voor u voldoende te verlich-
ten of door andere verkeersdeelne-
mers te worden opgemerkt.
Schakel daarom bij donker of slecht
zicht altijd het dimlicht in.
63
BEDIENING
Mistlampen*
De mistlampen worden ingeschakeld door
de schakelaar in stand A te trekken.
De mistlampen branden bij ingeschakeld
stads-, dim- of grootlicht.
Mistachterlicht
Het mistachterlicht wordt ingeschakeld
door de schakelaar in tand B te trekken.
Het mistachterlicht brandt bij ingeschakeld
dim-, grootlicht of bij ingeschakelde mist-
lampen (afhankelijk van de exportuitvoer-
ing). Vanwege de sterke verblinding mag
het mistachterlicht alleen bij slecht zicht
worden ingeschakeld.
Opmerking
n Het mistachterlicht bevindt zich in de lin-
ker achterlichtcombinatie.
n De elektrische installatie van de af fa-
briek gemonteerde trekhaak voor bepaalde
exportlanden is zo geconstrueerd dat bij het
rijden met een aanhangwagen met mist-
achterlicht het mistachterlicht van de trek-
kende wagen automatisch wordt uitgescha-
keld.
1 - Alarmlichten
2 - Achterruitverwarming/
buitenspiegelverwarming
3 - ESP/ASR*
(De schakelaar is voor ESP of ASR,
verdere informatie m.b.t. ESP en ASR
zie blz. 64 en 65).
4 - Kartelwieltje voor
voorstoelverwarming*
5 - Ontgrendeling tankdopklep
vanuit de bestuurders-
stoel*
1 - Alarmlichten
Bij ingeschakelde alarmlichten knipperen
alle richtingaanwijzers op de auto gelijktij-
dig. Het controlelampje voor de richtingaan-
wijzers en het controlelampje in de scha-
kelaar knipperen eveneens. Dit systeem
werkt ook bij uitgeschakeld contact.
2 - Achterruitverwarming
De achterruitverwarming werkt alleen bij
ingeschakeld contact. Als de achterruit-
verwarming is ingeschakeld, brandt het
controlelampje in de schakelaar.
Na het inschakelen van de achterruit-
verwarming wordt bij modellen met elektri-
sche ruitbediening gelijktijdig de buiten-
spiegelverwarming ingeschakeld.
Na 20 minuten wordt de achterruitverwarm-
ing automatisch uitgeschakeld.
Als de schakelaar opnieuw een keer
wordt ingedrukt, wordt de achterruitver-
warming continu ingeschakeld - de auto-
matische uitschakeling wordt hierdoor uit-
geschakeld.
Zodra de achterruit schoon is, moet
de verwarming worden uitgescha-
keld. Het lagere stroomverbruik heeft
een gunstige invloed op het brandstof-
verbruik - zie ook blz. 118.
2
64
BEDIENING
3 - Elektronisch stabiliteits-
programma* ESP
Auto’s met antiblokkeersysteem (ABS) kun-
nen bovendien met een elektronisch stabi-
liteitsprogramma (ESP) zijn uitgerust.
Met behulp van het ESP wordt de controle
over de auto in rijdynamische grenssituaties,
zoals b.v. bij een te hoge bochtensnelheid,
verhoogd. Het ESP vult de werking van het
ABS/MSR/ASR/EDS aan en reduceert onder
alle rijomstandigheden de kans op slippen.
Het systeem werkt in het totale snelheids-
bereik in combinatie met het ABS. Bij een
storing aan het ABS valt ook de ESP uit.
Het ESP wordt bij elke motorstart automa-
tisch ingeschakeld. Het ESP kan indien
gewenst in combinatie met de ASR door
het indrukken van de toets worden uit- en
ingeschakeld.
Als het systeem is uitgeschakeld brandt het
ESP-controlelampje - zie blz. 60.
In uitzonderingsgevallen, als doorslippen
gewenst is, is het gunstig het ESP uit te
schakelen.
Bijvoorbeeld:
- bij het rijden met sneeuwkettingen
- bij het rijden in de sneeuw, in het zand
of grind
- bij het wegrijden van de vastgereden
auto.
Vervolgens dient het systeem weer te wor-
den ingeschakeld.
Opmerking
Om een storingvrije werking van het ESP-
systeem te garanderen, moeten op alle vier
de wielen dezelfde banden gemonteerd
zijn. Verschillen in de bandomtrek kunnen
leiden tot een ongewenste reducering van
het motorvermogen.
Reparaties aan de auto (bijv. aan de mo-
tor, het remsysteem, het onderstel of een
andere band-velgcombinatie) kunnen de
werking van het ESP beïnvloeden.
Werking van het ESP
Het ABS, MSR, EDS en ASR zijn geïnte-
greerd in het elektronische stabiliteits-
programma. Naast de door deze functies
beschikbaar gestelde gegevens ontvangt het
ESP-regelapparaat extra meetgrootheden
die door zeer gevoelige sensoren worden
geleverd. Gemeten worden de gierende be-
wegingen om de top-as, de dwarsversnelling,
de remdruk en de stuuruitslag van de auto.
Opmerking
Door de stuurbeweging en de rijsnelheid
wordt de richtingswens van de bestuurder
gedetecteerd en continu vergeleken met
het werkelijke gedrag van de auto. Bij af-
wijkingen, zoals b.v. bij het begin van een
slip, remt het ESP het betreffende wiel au-
tomatisch af en verlaagt het motortoerental.
Door de bij het afremmen op het wiel werk-
zame krachten wordt de auto weer gesta-
biliseerd. Bij overstuur (tendens tot uitbre-
ken van de achterzijde) wordt hoofdzake-
lijk het voorwiel dat zich buiten in de bocht
bevindt afgeremd, bij onderstuur (tendens
tot rechtdoor gaan) wordt het achterwiel dat
zich aan de binnenzijde van de bocht be-
vindt afgeremd.
Attentie
Ook het ESP kan de natuurkundige
wetten niet uitschakelen. Hiermee
moet speciaal op een glad of nat
wegdek rekening worden gehouden.
De rijstijl moet steeds worden aan-
gepast aan de staat van het wegdek
en de verkeerssituatie. De verhoogde
veiligheidsfactor met het ESP mag er
niet toe leiden, grotere veiligheids-
risico’s te nemen!
65
BEDIENING
3 - Anti-doorslipregeling* ASR
Auto’s met antiblokkeersysteem (ABS) kun-
nen bovendien met een anti-doorslip-
regeling (ASR) zijn uitgerust.
Dankzij de ASR wordt bij auto’s met voorwiel-
aandrijving door reducering van het motor-
vermogen voorkomen dat bij accelereren de
aangedreven wielen doorslippen. Het sys-
teem werkt in het totale snelheidsgebied in
combinatie met het ABS. Bij een storing aan
het ABS valt ook de ASR uit.
De ASR wordt bij het starten van de motor
automatisch ingeschakeld. De ASR kan
naar behoefte door het indrukken van de
toets worden uit- en ingeschakeld.
Als het systeem is uitgeschakeld brandt het
ASR-controlelampje - zie blz. 60.
De ASR moet normaal gesproken altijd in-
geschakeld zijn. Alleen in bepaalde uitzon-
deringsgevallen als slip gewenst is, biedt
het voordelen het systeem uit te schake-
len.
Bijvoorbeeld:
- bij het rijden met sneeuwkettingen
- bij het rijden in de sneeuw, in het zand
of grind
- bij het wegrijden van de vastgereden
auto.
Vervolgens dient het systeem weer te wor-
den ingeschakeld.
Opmerking
Om een storingvrije werking van het ASR
te garanderen moeten op alle vier de wie-
len dezelfde banden worden gemonteerd.
Verschillen in de bandomtrek kunnen lei-
den tot een ongewenste reducering van het
motorvermogen.
Reparaties aan de auto (bijv. aan de mo-
tor, het remsysteem, het onderstel of een
andere band-velgcombinatie) kunnen de
werking van het ASR beïnvloeden.
Attentie
De rijstijl moet steeds worden aan-
gepast aan de staat van het wegdek
en de verkeerssituatie. De verhoogde
veiligheidsfactor met de ASR mag er
niet toe leiden, grotere veiligheids-
risico’s te nemen!
Dankzij de antidoorslipregeling wordt ook op
wegen met weinig tractie het wegrijden,
accelereren en bergopwaarts rijden wezen-
lijk vergemakkelijkt, resp. mogelijk gemaakt.
4 - Draaischakelaar voor
stoelverwarming*
De zitting en de rugleuning van de stoelen
kunnen bij ingeschakeld contact elektrisch
worden verwarmd.
De verwarming kan m.b.v. de betreffende
draaischakelaar naar behoefte worden in-
gesteld.
De verwarming wordt uitgeschakeld door
de draaischakelaar in de basisstand „0“ te
draaien.
Opmerking
Schakel de stoelverwarming pas in nadat
de motor is gestart. Hierdoor wordt de accu
minder sterk ontladen.
5 - Tankdopklep vanaf
bestuurdersstoel
ontgrendelen*
Door het indrukken van de schakelaar gaat
de tankdopklep open. Verdere informatie
zie blz. 127.
66
BEDIENING
Noodontgrendeling van de tankdopklep
Bij een defecte tankdopklepontgrendeling*
kan de tankdop met de hand worden ont-
grendeld.
n Open de achterklep. Haak de rechter-
bekleding van de kofferruimte los en trek
de bekleding weg.
n Schuif aansluitend de vergrendelings-
stang voor het witte membraanhuis in de
richting van de pijl iets naar achteren - zie
afbeelding.
Lichtbundelhoogteverstelling
Bij ingeschakeld dimlicht kan de
reikwijdte van de koplamplichtbundel
aan de belasting van de auto worden
aangepast.
n Verdraai het kartelwieltje zo ver dat het
dimlicht zo is ingesteld dat andere ver-
keersdeelnemers niet worden verblind.
Voor de aanpassing aan de belading zijn
de volgende instellingen voorgeschreven:
- - bestuurder en passagier
I - 5 personen
II - 5 personen plus 180 kg in de bagage-
ruimte, overeenkomstig de toelaatbare be-
lasting van de voor- en achteras.
III - bestuurder plus 330 kg in de bagage-
ruimte, overeenkomstig de toelaatbare be-
lasting van de voor- en achteras.
Attentie
Stel de lichtbundelhoogte-instelling
zo in dat het tegemoetkomende ver-
keer niet wordt verblind.
De xenon-koplampen passen zich bij het
inschakelen van het contact en tijdens het
rijden automatisch aan aan de belading en
de staat van de auto (bijv. accelereren,
remmen).
67
BEDIENING
Knipper- en dimlichtschakelaar
De knipperlichten werken alleen bij inge-
schakeld contact.
Rechterknipperlichten - hendel omhoog
Linkerknipperlichten - hendel omlaag
Bij ingeschakelde knipperlichten knippert
het controlelampje - zie ook bladzijde 56.
Na de bocht worden de knipperlichten au-
tomatisch uitgeschakeld.
Dimlicht/grootlicht
Druk de hendel bij een ingeschakeld dim-
licht van het stuurwiel af. Het ingeschakelde
grootlicht wordt door een blauwe controle-
lamp gesignaleerd. Het omschakelen naar
het dimlicht vindt plaats door het terugdu-
wen van de hendel in de oorspronkelijke
positie.
Opmerking
Bij auto’s met xenonlampen* mogen bij stil-
stand niet gelijktijdig het grootlicht en de
mistlampen worden ingeschakeld.
Coming-homefunctie*
De functie maakt het mogelijk het dimlicht
nog korte tijd na het verlaten van de auto
te laten branden, bijv. om het pad naar het
huis te verlichten.
Functie kiezen
n Licht uitschakelen
n Contact uitschakelen
n Met het grote licht knipperen (licht-
signaal)
n Portier openen en sluiten
Als het portier openblijft, brandt het licht
nog ca. 3 minuten.
Als het portier wordt gesloten, brandt
het licht nog ca. 30 seconden.
Lichtsignaal
Druk de hendel tot aan het drukpunt naar
het stuurwiel - het grootlicht en het controle-
lampje branden.
Opmerking
Neem bij het gebruik van de beschreven
signaal- en verlichtingssystemen de wette-
lijke voorschriften in acht.
Parkeerlichtschakeling
Het parkeerlicht kan bij uitgeschakeld con-
tact worden ingeschakeld.
Rechter parkeerlicht - hendel naar boven
Linker parkeerlicht - hendel naar beneden
Opmerking
n Neem bij het gebruik van het parkeer-
licht de wettelijke voorschriften in acht.
n Als de hendel zich niet in centrale posi-
tie bevindt nadat de contactsleutel uit het
slot is getrokken, is een zoemer hoorbaar
zodra het bestuurdersportier wordt geo-
pend. Zodra het portier wordt gesloten,
wordt de zoemer uitgeschakeld.
68
BEDIENING
Tempomaat
(snelheidsregelsysteem)*
Met behulp van dit systeem kan voor zover
het motorvermogen dit toelaat iedere ge-
wenste snelheid vanaf 30 km/h constant
worden aangehouden. Hierdoor wordt in
het bijzonder op lange afstanden de „gas-
pedaalvoet“ ontlast.
Attentie
Het snelheidsregelsysteem mag niet
worden gebruikt in druk verkeer en bij
een in slechte staat verkerend wegdek
(gladheid, aquaplaning, steenslag).
Schakel bij een ingeschakeld snel-
heidsregelsysteem niet in de vrij-
stand zonder het koppelingspedaal
in te trappen, het toerental van de
motor kan hierdoor flink oplopen.
Om een onbedoeld gebruik van het
snelheidsregelsysteem te voorko-
men, moet het systeem na gebruik
altijd worden uitgeschakeld.
Attentie
Bij auto’s met automatische versnellings-
bak is het snelheidsregelsysteem slechts
in de keuzehendelstanden D, 3 en 2 actief.
In de keuzehendelstanden P, N, R en 1 kan
het snelheidsregelsysteem niet worden
gebruikt.
Het systeem wordt ingeschakeld met be-
hulp van schuifschakelaar A en druktoets
B op de knipperlicht- en dimlichthendel.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld door de
schuifschakelaar A in stand ON te plaat-
sen.
Snelheid in het geheugen opslaan
Schakel de tempomaat in. Zodra na het
inschakelen de aan te houden snelheid
wordt bereikt, toets B even in stand SET
drukken.
Na het indrukken van toets B in stand SET
wordt de juist gekozen snelheid (sneller
dan 30 km/h [20 mph]) zonder het gaspe-
daal aan te raken constant aangehouden.
De in het geheugen opgeslagen snelheid
kan zoals gewoonlijk met het gaspedaal
worden verhoogd. Na het loslaten van het
pedaal wordt de snelheid weer verlaagd tot
de voorheen in het geheugen opgeslagen
snelheid.
Dit is echter niet meer het geval als de in
het geheugen opgeslagen snelheid gedu-
rende meer dan 5 minuten met meer dan
10 km/h werd overschreden. De snelheid
moet dan opnieuw in het geheugen worden
opgeslagen.
De snelheid kan op de normale wijze wor-
den verlaagd - door het rem- of koppelings-
pedaal in te drukken (systeem tijdelijk uit-
schakelen - zie blz. 69).
Attentie
De in het geheugen opgeslagen snel-
heid mag alleen weer worden opge-
roepen als deze niet te hoog is voor
de verkeerssituatie op dat moment.
69
BEDIENING
De in het geheugen opgeslagen
snelheid wijzigen
Verlagen
De in het geheugen opgeslagen snelheid
kan door het indrukken van toets B in stand
SET worden verlaagd.
Als toets B in stand SET ingedrukt wordt
gehouden, loopt de snelheid geleidelijk te-
rug. Zodra de gewenste snelheid is bereikt,
de toets loslaten. De huidige snelheid wordt
in het geheugen opgeslagen.
Als de toets bij een snelheid onder de 30
km/h wordt losgelaten, wordt de snelheid
niet in het geheugen opgeslagen en wordt
het geheugen gewist. De snelheid moet
dan, nadat deze tot boven de 30 km/h is
verhoogd, met behulp van toets B in stand
SET opnieuw in het geheugen worden op-
geslagen.
Verhogen
De in het geheugen opgeslagen snelheid
kan door het verschuiven van toets B in
stand RES worden verhoogd zonder het
gaspedaal in te drukken.
Als de schakelaar ingedrukt wordt gehou-
den, neemt de snelheid geleidelijk toe.
Nadat de gewenste snelheid is bereikt, de
schakelaar loslaten. Hierdoor wordt de
snelheid in het geheugen opgeslagen.
Systeem tijdelijk uitschakelen
Auto’s met versnellingsbak
Schakel het systeem tijdelijk uit, door het
rem- of koppelingspedaal in te drukken.
Het systeem wordt ook uitgeschakeld door
de schakelaar A naar rechts te schuiven -
in stand OFF.
De snelheid die op dat moment in het ge-
heugen opgeslagen is blijft behouden.
Het weer oproepen van de in het geheu-
gen opgeslagen snelheid vindt plaats na
het loslaten van het rem- of koppelings-
pedaal en na het indrukken van toets B in
stand RES.
Attentie
De in het geheugen opgeslagen snel-
heid mag alleen weer worden opge-
roepen als deze niet te hoog is voor
de verkeerssituatie op dat moment.
Auto’s met automatische versnellingsbak
Schakel het systeem tijdelijk uit, door het
rempedaal in te drukken.
Het systeem wordt ook uitgeschakeld door
de schakelaar A naar rechts te schuiven -
in stand OFF.
De op dat moment in het geheugen opge-
slagen snelheid blijft in het geheugen.
Het weer oproepen van de in het geheu-
gen opgeslagen snelheid vindt plaats na
het loslaten van het rem- of koppelings-
pedaal en na het indrukken van toets B in
stand RES.
Attentie
De in het geheugen opgeslagen snel-
heid mag alleen weer worden opge-
roepen als deze niet te hoog is voor
de verkeerssituatie op dat moment.
Systeem geheel uitschakelen
Auto’s met automatische versnellingsbak
Het systeem wordt geheel uitgeschakeld
door de schakelaar A tot aan de aanslag
naar rechts tot op OFF (UIT) te schuiven.
70
BEDIENING
Multifunctioneel stuurwiel*
De bezetting van de toetsen op het stuurwiel
is afhankelijk van de uitrusting van de auto.
De toetsen 1, 2, 3 en 4 maken de bedie-
ning van het snelheidsregelsysteem en de
radio mogelijk. Zie voor meer informatie de
betreffende handleidingen.
Door het indrukken van de toets (zie pijl)
bij ingeschakelde verlichting worden ook de
toetsen op het stuurwiel verlicht.
Bediening tempomaat
De tempomaat wordt door het verschuiven
van de schakelaar A in stand ON (AAN)
ingeschakeld (zie afb. blz. 68)
Het systeem wordt geheel uitgeschakeld
door schakelaar A tot aan de aanslag naar
rechts in stand OFF (UIT) te schuiven (zie
afb. blz. 68).
Snelheid in geheugen opslaan
Schakel de tempomaat in. Zodra de ge-
wenste snelheid is bereikt, druktoets 1 in
de stand SET- indrukken. De auto houdt
de in het geheugen opgeslagen snelheid
aan zonder dat het gaspedaal hoeft te wor-
den ingedrukt. In het geheugen opgesla-
gen snelheid wijzigen - zie bladzijde 68..
In geheugen opgeslagen snelheid wijzigen
De in het geheugen opgeslagen snelheid
kan door het indrukken van toets 1 in stand
SET- worden verlaagd. Als de toets inge-
drukt wordt gehouden, wordt de snelheid
traploos verlaagd. Zodra de gewenste snel-
heid is bereikt moet de toets worden los-
gelaten. De nu werkelijk gereden snelheid
wordt in het geheugen opgeslagen.
De in het geheugen opgeslagen snelheid
kan door het indrukken van de toets 1 in
de stand RES+ worden verhoogd Als de
schakelaar ingedrukt wordt gehouden
wordt de snelheid traploos verhoogd. Zo-
dra de gewenste snelheid is bereikt, de
toets loslaten. De werkelijk gereden snel-
heid wordt in het geheugen opgeslagen.
Systeem tijdelijk uitschakelen
Het systeem wordt tijdelijk uitgeschakeld
door toets 2 in stand CANCEL te plaatsen.
Het weer afregelen van de in het geheu-
gen opgeslagen snelheid wordt gestart door
het indrukken van toets 1 in stand RES+.
Andere varianten voor het tijdelijk uitscha-
kelen van het systeem - zie blz. 69.
Attentie
De in het geheugen opgeslagen snel-
heid mag alleen weer worden afgere-
geld als deze niet te hoog is voor de
verkeerssituatie op dat moment.
Radio-installatie en cd-wisselaar
bedienen
De radio wordt door middel van de toetsen
3 en 4 (bij varianten met telefoon door de
toetsen 2, 3 en 4 bediend).
Toets 3 met standen VOL+ en VOL-:
Als de toets in de betreffende stand wordt
ingedrukt wordt het volume van de radio,
cassettespeler, cd-wisselaar en recorder bij
radioberichten verhoogd, of verlaagd.
Toets 4 met twee pijlen:
Radio: als de toets in de betreffende stand
wordt ingedrukt kunt u radiozenders op fre-
quentie voor- of achteruit opzoeken.
Cassetterecorder: als de toets in de be-
treffende stand wordt gedrukt kunt u snel
vooruit-, of snel terugspoelen.
Cd-wisselaar: als de toets in de betref-
fende stand wordt gedrukt kunt u het vo-
rige of volgende muziekstuk kiezen.
71
BEDIENING
Verkeersinformatiegeheugen* (systeem
RDS): als de toets in de betreffende stand
wordt gedrukt kunt u de eerdere of latere
verkeersinformatie afluisteren.
Ruitenwisser- en
ruitensproeierinstallatie
De ruitewisser en de ruitesproeier werken
alleen bij ingeschakeld contact.
Controleer bij vorst bij het voor de eer-
ste keer inschakelen van de ruitewissers
of de ruitewisserbladen niet zijn vast-
gevroren.
Opmerking
n Ruitesproeiervloeistof bijvullen - zie
bladzijde 151.
n Ruitewisserbladen vervangen - zie blad-
zijde 152.
Voorruit
n Tipwissen
Hendel in stand 4.
n Intervalwissen
Hendel in stand 1.
Met intervalschakelaar A kunnen vier ver-
schillende intervallen worden geschakeld.
n Langzaam wissen
Hendel in stand 2.
n Snel wissen
Hendel in stand 3.
n Wis-/wasautomaat
Trek de hendel naar het stuurwiel (stand
5), de ruitensproeiers en de ruitenwissers
zijn ingeschakeld.
Na het loslaten van de hendel stopt de
sproeierinstallatie en de wisser maakt nog
1 tot 3 slagen (afhankelijk van de duur van
het sproeien).
5 seconden na de laatste wisserslag wist
de wisser nog eenmaal, om de laatste drup-
pels van de ruit te wissen.
Regensensor*
Hendel in stand 1.
De sensor stuurt het wisinterval afhanke-
lijk van de regenintensiteit aan.
Met behulp van de schakelaar A kan de
gevoeligheid van de regensensor indivi-
dueel worden ingesteld.
72
BEDIENING
Na het uitschakelen van het contact moet de
regensensor opnieuw worden geactiveerd.
Dit wordt gedaan door het bewegen van de
hendel in stand 0 en daarna terug in stand 1.
Attentie
Gebruik de ruitensproeierinstallatie
niet bij lage temperaturen, zonder dat
vooraf de voorruit werd verwarmd.
De ruitreiniger zou anders op de
voorruit kunnen bevriezen en het
zicht naar voren beperken.
Koplampsproeiers*
Bij ingeschakeld stads-, dim- of grootlicht
worden bij het inschakelen van de rui-
tensproeier ook de koplampglazen gereinigd.
Het wassen van de koplampen begint pas
1 seconde nadat de hendel is bediend
(stand 5).
Vastzittend vuil, zoals b.v. insekten, moet
regelmatig, b.v. bij een tankstop, met de
hand worden verwijderd.
Om ook in de winter een goede werking te
garanderen moeten de sproeiers sneeuwvrij
zijn, resp. moet het ijs m.b.v. een ontdooiings-
spray worden verwijderd.
Achterruit
n Intervalwissen
Hendel in stand 6.
De ruitenwissers schakelen om de 6 secon-
den in.
n Wis-/wasautomaat*
Druk de hendel vanaf het stuurwiel in stand
7, de ruitensproeiers en de ruitenwissers
zijn ingeschakeld.
Na het loslaten van de hendel stopt de
ruitensproeier en wissen de ruitenwissers
nog één- tot driemaal (afhankelijk van de
sproeitijd).
Na het loslaten blijft de hendel in stand
6 staan.
n Wissen uitschakelen
Hendel in stand 0.
Verwarming en ventilatie
Bedieningselementen
Draaiknop A - temperatuur
Rechtsom draaien - toenemende verwar-
mingscapaciteit
Linksom draaien - afnemende verwar-
mingscapaciteit
Draaischakelaar B - aanjager en uitscha-
keling van de luchttoevoer
M.b.v. de draaischakelaar B wordt de lucht-
hoeveelheid gereguleerd die door de ver-
warming stroomt.
De luchttoevoer is in 4 standen instelbaar.
In de stand 0 is de luchttoevoer gesloten
en de aanjager uitgeschakeld. Daar ech-
ter in deze stand de ruiten kunnen beslaan
mag de luchttoevoer alleen maar kortston-
dig worden uitgeschakeld.
73
BEDIENING
Draaiknop C - luchtverdeling
De luchtverdeling naar de luchtuitstroom-
openingen wordt m.b.v. de draaiknop ge-
regeld.
Drukschakelaar D - circulatiefunctie
Door het indrukken van de drukschakelaar
D wordt de circulatiestand ingeschakeld.
Het symbool in de toets gaat branden.
De circulatiestand wordt uitgeschakeld
door het opnieuw indrukken van de druk-
schakelaar.
Wij adviseren de circulatiestand slechts
kortstondig te kiezen omdat er geen verse
lucht meer in het interieur wordt toe-
gevoerd en de ruiten kunnen beslaan.
De drukschakelaar D kan niet
worden ingedrukt, zolang de
draaiknop C in of vlakbij de stand .....
staat.
Ventilatieroosters
Uit alle openstaande roosters stroomt al
naargelang de stand van de draaiknop A
verwarmde of niet verwarmde verse lucht.
De luchtverdeling naar de roosters wordt
m.b.v. de draaiknop C geregeld.
De roosters 3 en 4 kunnen bovendien af-
zonderlijk met de verticale draaiknop wor-
den gesloten en geopend:
rooster gesloten - verticale draaiknop voor
luchtrooster in stand E en G
Rooster maximaal geopend - verticale
draaiknop voor het luchtrooster in stand F.
De richting van de uitstromende lucht kan
met behulp van de horizontale en de verti-
cale draaiknop van de ventilatieroosters 3
en 4 worden gewijzigd.
De roosters voor de beenruimte in het
achtercompartiment worden gecombineerd
met de ventilatieroosters 5 aangestuurd.
Bij modellen met een ander type dashboard
worden de ventilatieroosters op dezelfde
wijze aangestuurd.
Voorruit en zijruiten ontwasemen
n Aanjagerschakelaar B in Stand 4.
n Draai knop A rechtsom tot aan
de aanslag en draai knop C in
de stand .............................................
n Sluit de ventilatieroosters 3.
n Via de ventilatieroosters 4 kan boven-
dien warme lucht naar de zijruiten worden
geleid.
74
BEDIENING
Voorkomen van het beslaan van de
voorruit en de zijruiten
Als bij hoge luchtvochtigheid (b.v. bij regen)
de ruiten beslaan, adviseren wij de vol-
gende instelling:
n Draaischakelaar B in stand 2 of 3.
n Draaiknop A zo nodig in stand verwar-
ming
n Draaiknop C in de stand van
de gewenste luchtverdeling ..............
n Ventilatieroosters 3 sluiten.
n Via de ventilatieroosters 4 kan boven-
dien warme lucht naar de zijruiten worden
geleid.
Interieur van de auto zo snel moge-
lijk verwarmen
n Draaischakelaar B in stand 4.
n Draaiknop A rechtsom draaien tot aan
de aanslag
n Draaiknop C in stand ....................
n Ventilatieroosters 3 en 4 openen.
n Met behulp van de toets D de circulaties-
tand inschakelen (airconditioning uitge-
schakeld)
Zorgen voor een aangename tem-
peratuur
Als bij een hoge luchtvochtigheid, b.v. re-
gen, de ruiten beslaan, adviseren wij de
volgende instellingen:
n Aanjagerschakelaar B in stand 2 of 3.
n Draaiknop A zonodig in de stand verwar-
men.
n Draaiknop C in stand ....................
n Draaiknop C al naargelang
de gewenste luchtverdeling in stand ...
of in stand ..........................................
n Sluit de ventilatieroosters 3.
n Open de ventilatieroosters 4.
Ventilatie (verse-luchttoevoer)
Bij de onderstaande instelling stroomt uit
de ventilatieroosters 3 en 4 onverwarmde
verse lucht.
Druktoets D mag niet op „Luchtrecirculatie“
staan.
n Aanjagerschakelaar B in de gewenste
stand.
n Draaiknop A linksom tot aan de aanslag.
n Draaiknop C in de stand ...............
n Ventilatieroosters 3 en 4 openen.
Indien gewenst kan de draaiknop C ook in
een andere stand worden geplaatst.
75
BEDIENING
Algemene opmerkingen
n Om te garanderen dat de verwarming en
de ventilatie correct functioneren, moet de
luchtinlaat voor de voorruit vrij van sneeuw,
ijs en bladeren zijn.
n Alle bedieningselementen, behalve de
aanjagerschakelaar B, standen 1 - 4 kun-
nen in elke willekeurige tussenstand wor-
den geplaatst.
n Om het beslaan van de ruiten te voor-
komen moet de aanjager bij lage rijsnel-
heden steeds in de lage stand zijn inge-
schakeld.
n De verwarmingscapaciteit is afhankelijk
van de koelvloeistoftemperatuur - de max.
verwarmingscapaciteit wordt dan ook pas be-
reikt als de motor op bedrijfstemperatuur is.
n De verbruikte lucht ontsnapt via ontluch-
tingsroosters achter de rechter zijbekleding
in de kofferruimte.
De airconditioning is een gecombineerd
koel- en verwarmingssysteem dat gedu-
rende elk jaargetijde het grootst mogelijke
comfort biedt.
Het koelsysteem werkt alleen bij draaiende
motor en bij hogere buitentemperaturen dan
ca. +5 °C en in de aanjager standen 1 - 4.
Bij een ingeschakeld koelsysteem wordt
niet alleen de temperatuur maar ook de
luchtvochtigheid in de auto verlaagd.
Hierdoor is bij een hoge luchtvochtigheid
in de buitenlucht het „klimaat“ in de auto
aangenamer.
Bedieningselementen
Bij modellen met een ander type dashboard
worden de ventilatieroosters op dezelfde
wijze aangestuurd.
Draaiknop A - temperatuurkeuze
Rechtsom draaien - toenemende verwar-
mingscapaciteit
Linksom draaien - afnemende verwar-
mingscapaciteit
Aanjagerschakelaar B - aanjager
De luchttoevoer wordt m.b.v. de aanjager-
schakelaar B geregeld.
De luchttoevoer is verstelbaar in vier stan-
den.
In stand 0 zijn de aanjager en de aircondi-
tioning uitgeschakeld. Om te voorkomen
dat verontreinigde buitenlucht (stank) de
auto binnendringt moet de drukschakelaar
E (circulatiestand) worden ingedrukt.
Draaiknop C - luchtverdeling
Verdeelt de lucht over de ventilatieroosters.
Airconditioning*
76
BEDIENING
Drukschakelaar D - airconditioning in-
en uitschakelen
Het systeem wordt door het indrukken van
de drukschakelaar D alléén bij draaiende
motor ingeschakeld.
Bij ingeschakelde airconditioning brandt het
controlelampje in de schakelaar.
Het systeem wordt uitgeschakeld door de
drukschakelaar nogmaals in te drukken.
Drukschakelaar E - circulatiefunctie
Door het indrukken van de drukschakelaar
E wordt de circulatiefunctie ingeschakeld.
In de schakelaar brandt het controlelampje.
De circulatiefunctie wordt uitgeschakeld
door de drukknop nogmaals in te drukken
De circulatiefunctie kan zowel met als zon-
der airconditioning worden gekozen. De
circulatiefunctie mag echter slechts kort-
stondig worden gekozen, daar er geen
verse lucht meer in het interieur wordt toe-
gevoegd en bij een uitgeschakelde aircon-
ditioning de ruiten kunnen beslaan.
De drukschakelaar E kan niet worden
ingedrukt, zolang de draaiknop C
in of hier vlakbij staat.........................
Luchtroosters
Uit alle luchtroosters stroomt al naargelang de
stand van de draaiknop A, B, C en de druk-
schakelaars D en E verwarmde of niet ver-
warmde verse lucht, resp. afgekoelde lucht.
De roosters worden m.b.v. de draaiknop C
geregeld.
De roosters 3 en 4 kunnen bovendien af-
zonderlijk met de verticale draaiknop wor-
den gesloten en geopend:
rooster gesloten - verticale draaiknop voor
rooster in stand 6 of 8
rooster geheel geopend - verticale draai-
knop voor luchtrooster in stand 7.
De richting van de uitstromende lucht wordt
met behulp van de horizontale en de verti-
cale draaiknop van de ventilatieroosters 3
en 4 gewijzigd.
De roosters voor de beenruimte in het ach-
tercompartiment worden gecombineerd
met de ventilatieroosters 5 aangestuurd.
Voorruit en zijruiten ontwasemen
n Aanjagerschakelaar B in Stand 4.
n Draaiknop A rechtsom tot aan
de aanslag en draaiknop C in stand....
n Rooster 3 sluiten.
n Rooster 4 openen.
77
BEDIENING
Auto comfortabel verwarmen
Als de ruiten niet meer beslagen zijn en de
gewenste binnentemperatuur is bereikt,
adviseren wij de volgende instellingen:
n Aanjagerschakelaar B in stand 2 of 3.
n Draaiknop A in de gewenste verwar-
mingsstand.
n Draaiknop C al naar gelang de
gewenste luchtverdeling in stand......
n Plaats bij het beslaan van de
voorruit de draaiknop C in stand .......
of in stand ..........................................
n Sluit de roosters 3.
n Open de roosters 4.
Auto zo snel mogelijk verwarmen
n Aanjagerschakelaar B in stand 4.
n Draaiknop A rechtsom tot aan de aan-
slag.
n Draaiknop C in stand ....................
n Roosters 3 en 4 openen.
n Wij adviseren druktoets E in te drukken.
Optimaal koelen
n Aanjagerschakelaar B in stand 2 of 3
(optimale standen voor het koelen), of
stand 4 voor het snel afkoelen van het in-
terieur.
n Draaiknop A linksom draaien tot aan de
aanslag. De temperatuur kan al naargelang
de behoefte door deze naar rechts te draai-
en worden verhoogd.
n Draaiknop C in stand ....................
n Roosters 3 en 4 openen.
n Drukschakelaar D indrukken.
n Wij adviseren de roosters 3 en 4 zo af-
stellen dat de lucht over het hoofd van de
bestuurder naar achteren stroomt.
In deze stand wordt verse buitenlucht aan-
gezogen en afgekoeld.
Maximaal koelen
n Sluit alle ruiten en het schuif-/kanteldak.
n Aanjagerschakelaar B in stand 4.
n Draaiknop A naar links.
n Draaiknop C in stand ....................
n Roosters 3 en 4 openen.
n Schakel de airconditioning in door het
indrukken van de drukschakelaar D.
n Schakel de circulatiestand in door het
indrukken van de drukschakelaar E.
In deze stand wordt de lucht uit het interi-
eur van de auto aangezogen en afgekoeld
(circulatiefunctie). De circulatiefunctie mag
slechts kortstondig worden gekozen, daar
er geen lucht van buitenaf wordt aange-
voerd.
Tijdens de circulatiefunctie mag er niet
in de auto worden gerookt.
78
BEDIENING
Ventilatie (verse-luchttoevoer)
Bij de onderstaande instelling stroomt er
verse lucht uit de ventilatieroosters 3 en 4.
n Schakel de airconditioning uit door het
indrukken van de drukschakelaar D.
n Schakel de circulatiefunctie uit door het
indrukken van de drukschakelaar E.
n Plaats de aanjagerschakelaar B in de
gewenste stand.
n Draaiknop A linksom tot aan
de aanslag.
n Draaiknop C in stand ....................
n Open de luchtroosters 3 en 4.
Zonodig kan de draaiknop C ook in een an-
dere stand worden geplaatst.
Algemene opmerkingen
n Uit de ventilatieroosters kan bij een
ingeschakelde airconditioning onder be-
paalde omstandigheden lucht met een
temperatuur tot zo’n +5 °C uit de roos-
ters stromen. Bij een langdurige en on-
gelijkmatige verdeling van de lucht-
stroom uit de ventilatieroosters (spe-
ciaal bij de voeten) en grote tempera-
tuurverschillen, b.v. bij het uitstappen,
kunnen hiervoor ontvankelijke personen
verkoudheidsverschijnselen oplopen.
n Houd u zich met het oog hierop aan de
aanwijzingen in dit hoofdstuk.
n Bij een ingeschakelde airconditioning
en een hoge luchtvochtigheid kan con-
denswater van de verdamper druppelen
en onder de auto een plas water vormen.
Dit is normaal en duidt niet op lekkage.
n Alle bedieningselementen, behalve de
aanjagerschakelaar B (in de standen 1 - 4)
en de drukschakelaars D en E, kunnen op
elke willekeurige tussenstand worden in-
gesteld.
Economisch gebruik van de aircon-
ditioning
n Bij het afkoelen neemt de compressor
van de airconditioning motorvermogen af
en beïnvloedt daardoor het brandstofver-
bruik.
n Als het interieur van de geparkeerde
auto door de zonnestraling sterk is opge-
warmd, adviseren wij de ruiten of de por-
tieren even te openen zodat de warme lucht
kan ontsnappen.
n Schakel de airconditioning niet in tijdens
het rijden met een geopend schuif-/kantel-
dak of geopende ruiten.
n Als de gewenste temperatuur in het in-
terieur ook zonder het inschakelen van de
airconditioning kan worden bereikt, moet
gekozen worden voor de ventilatiestand.
n Als de airconditioning over een langere
tijd niet werd ingeschakeld, kunnen in de
verdamper ten gevolge van vuilafzettingen
onaangename geuren ontstaan. Schakel
de airconditioning, ook in de winterperiode,
minimaal eenmaal per maand in met de
aanjager in de hoogste stand om deze reuk
te verwijderen. Zet tegelijkertijd even de
portierruit open.
79
BEDIENING
Climatronic (automatische
airconditioning)*
Bedieningselementen
Druktoetsen
1 - Voorruit ontwasemen
Displayvlakken
2 - Aanduiding - aanjagerstand
3 - Aanduiding - buitentemperatuur. Als
het systeem d.m.v. toets 11 wordt
uitgeschakeld, verschijnt in plaats
van het gehele display OFF.
4 - Aanduiding - ontwasemen voorruit
5 - Aanduiding circulatie
6 - Aanduiding luchtstroom
7 - Aanduiding temperatuurkeuze
8 - Aanduiding AUTO (volautomatische
stand), ECON (airconditioning uit)
Druktoetsen
9 - Automatische temperatuurregeling
10- Luchtrecirculatie
11 - Toets voor „aanjager langzamer“ en
toets voor airconditioning uit, OFF“
12 - Toets voor „aanjager sneller“ en
toets voor airconditioning inschake-
len,
13 - Toets voor „luchtstroom naar boven-
lichaam“
14 - Toets voor „luchtstroom voetruimte“
15 - Verlagen interieurtemperatuur
16 - Verhogen interieurtemperatuur
17 - Toets „ECON“ (airconditioning uit)
Interieurtemperatuurvoeler
18- Interieurtemperatuurvoeler
(18a - bij auto’s met stuur links, 18b
- bij auto’s met stuur rechts)
80
BEDIENING
Na het indrukken van de betreffende toet-
sen wijzigen de aanduidingen 2, 7 en 8,
respectievelijk verschijnen de aanduidin-
gen 4, 5 en 6.
De automatische regeling van het sys-
teem kan worden beïnvloed via de clima-
tronic-druktoetsen.
Aanbevolen standaard-instelling voor
alle jaargetijden:
Temperatuur ca. 22 °C (72 °F), AUTO-
stand, de ventilatieroosters 3 en 4 stel-
len zich zo in dat de lucht naar boven
stroomt.
Bij deze instelling wordt in de auto het
snelst een behaaglijke temperatuur bereikt.
Deze instelling hoeft daarom alleen te wor-
den gewijzigd als men dit persoonlijk wenst.
Overzicht van de ventilatieroosters - zie blz.
83.
Bediening van de climatronic
De automatische airco werkt na het inscha-
kelen van het contact. Op de vlakken van
het display verschijnen de standen 2, 3, 7
en 8.
De climatronic houdt volautomatisch de ge-
kozen temperatuur in het interieur constant.
Hiertoe wordt de temperatuur van de uit-
stromende lucht, resp. het toerental van de
aanjager (hoeveelheid lucht) en de lucht-
verdeling automatisch aangepast.
Tevens houdt het systeem rekening met
sterk zonlicht. Hierdoor is het niet meer no-
dig de verwarming met de hand te regelen.
Als voor het uitschakelen van het contact
de automatische mode wordt verlaten, blij-
ven de gekozen functies permanent in het
geheugen opgeslagen. Alleen de „circula-
tiefunctie“ wordt 20 minuten na het uitscha-
kelen van het contact gewist.
Overschakelen van graden celsius naar
graden fahrenheit en omgekeerd
Druk eerst toets 17 in en houd deze vast
en druk vervolgens toets 9 in.
Op het display verschijnt de betreffende
temperatuurmeeteenheid.
Opmerkingen t.a.v. de automati-
sche mode (AUTO)
Met de toetsen 15 en 16 kan de tempera-
tuur in het interieur vrij worden gekozen. De
temperatuur blijft in het geheugen opgesla-
gen tot een andere temperatuur wordt voor-
geselecteerd.
De temperatuur in het interieur kan worden
ingesteld tussen +18 °C (64 °F) en +29 °C
(86 °F). In dit gebied wordt de temperatuur
automatisch geregeld.
Als een temperatuur lager dan 18 °C (64 °F)
wordt gekozen, verschijnt op het vlak van het
display „LO“. Bij temperaturen hoger dan 29 °C
(86 °F) verschijnt op het vlak van het display „HI“.
Bij deze instellingen werkt het systeem met
maximale koel-, resp. verwarmingscapa-
citeit. De temperatuur wordt niet geregeld.
Onder bepaalde bedrijfsomstandigheden kan
het voorkomen dat het systeem tijdelijke func-
ties uitvoert die niet worden verwacht. Na de
koude start wordt bijvoorbeeld enkele secon-
den lang lucht in de voetruimte geleid. Dit
wordt bewust gedaan zodat de vochtige lucht
die in het systeem aanwezig is niet leidt tot
het beslaan van de ruiten.
Als de voorruit is beslagen, eerst toets 9
en vervolgens toets 1 indrukken. Na het
ontwasemen van de voorruit opnieuw de
toets 9 indrukken.
81
BEDIENING
Afwijking van de automatische mode
De automatische mode biedt in vrijwel alle
gevallen gedurende elk jaargetijde voor de
inzittenden het hoogst mogelijke comfort.
In bepaalde gevallen kan het echter nodig
zijn door het indrukken van de afzonder-
lijke toetsen op deelgebieden af te wijken
van de automatische mode, waarbij de
climatronic nog steeds zoals voorheen au-
tomatisch werkt:
n Door het indrukken van toetsen 11 en
12 kan het toerental van de aanjager en
daarmee de luchthoeveelheid worden ver-
hoogd, resp. verlaagd. Dit wordt aangege-
ven door een toe-, resp. afname van het
aantal balkjes op positie 2
n Door het indrukken van toets 1
- wordt de ECON-functie uitgeschakeld,
- kunnen de voor- en de zijruiten worden
ontdooid, resp. ontwasemd (richt ventila-
tierooster 4 op de zijruiten),
- kan het ontwasemen en het ontdooien
van de voorruit worden verbeterd.
Opmerking
Om een intensieve ontwaseming van de
voorruit te verkrijgen, moet toets 1 worden
ingedrukt, de aanjager in de hoogste stand
worden geplaatst (toets 12) en de tempera-
tuur worden verhoogd door het indrukken
van toets 16 tot de indicatie „HI“ verschijnt.
De ventilatieroosters voor het bovenlichaam
en de benen moeten gesloten blijven (toets
13 en 14). De roosters 3 moeten zijn geslo-
ten - zie blz. 103. De luchtcirculatiestand
moet zijn uitgeschakeld - toets 10.
n Door het indrukken van toets 10 wordt
de circulatiefunctie in- en uitgeschakeld.
Op het display verschijnt het symbool 5.
In de circulatiestand wordt voorkomen dat
verontreinigde buitenlucht, die bijvoorbeeld
bij het rijden in een tunnel of in een file
optreedt, in het interieur terechtkomt.
Om de auto zo snel mogelijk op te warmen
of af te koelen, kan de circulatiefunctie
worden gekozen. In deze stand wordt de
lucht uit het interieur aangezogen en ver-
warmd, resp. afgekoeld.
Attentie
De circulatiefunctie mag slechts
kortstondig worden gekozen, daar er
geen verse lucht meer in het interi-
eur wordt toegevoerd en de ruiten
kunnen beslaan.
82
BEDIENING
Tijdens de circulatiefunctie mag er niet in
de auto worden gerookt, daar de uit het
interieur aangezogen rook zich afzet op de
verdamper. Dit leidt bij het gebruik van de
climatronic tot constante geuroverlast die
slechts door het vervangen van de verdam-
per kan worden opgeheven.
n Met de toetsen 13 en 14 kan de lucht-
stroom naar het bovenlichaam of naar de
beenruimte worden geleid.
De toetsen voor de luchtverdeling 1, 13 en
14 kunnen ook gecombineerd worden in-
gedrukt.
Met toets 17 (ECON) wordt de airco uit-
geschakeld. In deze stand vindt de warm-
teregeling automatisch plaats (zonder
vocht aan de lucht te onttrekken en zonder
koeling) waarbij de gewenste interieur-
temperatuur zo snel mogelijk wordt bereikt
en constant wordt gehouden.
Als toets 1 wordt ingedrukt, schakelt de
ECON-functie uit. Om deze weer in te scha-
kelen, is het voldoende toets 17 opnieuw
in te drukken.
Let erop dat bij de ECON-functie de ge-
wenste binnentemperatuur niet lager kan
zijn dan de buitentemperatuur.
n Stel de binnentemperatuur met de toet-
sen 15 en 16 in.
De combinatie ECON-functie met luchtre-
circulatie is alleen mogelijk, als in de
ECON-stand eerst toets 10 en vervolgens
ECON-toets 17 wordt ingedrukt.
Door het indrukken van de toetsen 1, 9 of
10 wordt de ECON-functie uitgeschakeld.
n Met behulp van toets 11 kan de clima-
tronic worden uitgeschakeld (verwarming,
koeling, ventilatie). Druk hiervoor toets 11
zolang in tot in positie 2 de eerste aan-
jagerstand verschijnt. Druk opnieuw toets
11 in. Het systeem wordt uitgeschakeld. Op
het complete display 3 verschijnt alleen de
aanduiding „OFF“.
Gebruik deze functie alleen in uitzonde-
ringsgevallen, bijvoorbeeld bij een storing
aan het systeem. Hiervoor bestaat geen
voorschrift.
Opmerking
Als de speciale functies niet meer nodig
zijn, moet de automatische mode weer di-
rect door het indrukken van toets 9 (AUTO)
worden ingeschakeld.
83
BEDIENING
Ventilatieroosters
Na het indrukken van de betreffende toet-
sen stroomt uit alle ventilatieroosters ver-
warmde of niet verwarmde verse lucht.
De roosters worden met de toetsen 1, 13
en 14 geregeld.
De roosters 3 en 4 kunnen bovendien af-
zonderlijk met de verticale draaiknop wor-
den gesloten en geopend:
rooster gesloten - verticale draaiknop voor
rooster in stand A of C
rooster geheel geopend - verticale draai-
knop voor luchtrooster in stand B.
De richting van de uitstromende lucht kan
worden gewijzigd met behulp van de hori-
zontale en de verticale draaiknop voor de
ventilatieroosters 3 en 4.
Al naargelang de stand van de draaiknop
aan de zijkant wordt de richting van lucht-
stroom in de hoogte gewijzigd.
Door het heen en weer draaien van de
draaiknop onder het luchtrooster kan de
luchtstroom in horizontale richting worden
gewijzigd.
De roosters voor de beenruimte in het
achtercompartiment worden gezamenlijk
met de luchtroosters 5 aangestuurd.
Attentie
n Optimaal zicht is van wezenlijk
belang voor de verkeersveiligheid.
Deze is alleen dan gegarandeerd als
alle ruiten vrij zijn van ijs, sneeuw en
wasem.
Zorg er daarom voor dat u vertrouwd
bent met de bediening van de verwar-
ming en ventilatie, met het ontwase-
men en ontdooien van de ruiten als-
mede met de koeling.
n De maximale verwarmingscapa-
citeit en het snel ontdooien van de
ruiten kan alleen worden bereikt, als
de motor op bedrijfstemperatuur is.
84
BEDIENING
Algemene opmerkingen
n Zorg ervoor dat de sensor tussen het
ontwasemingsrooster voor de voorruit in
het midden van het instrumentenpaneel en
het ventilatierooster (pos. 18 - zie bladzijde
79) niet wordt afgedekt.
n Voor het goed functioneren van de cli-
matronic moet de luchtinlaat voor de voor-
ruit vrij worden gehouden van ijs, sneeuw
en bladeren.
n De werking van de verwarming is afhan-
kelijk van de koelvloeistoftemperatuur - de
volledige verwarmingscapaciteit wordt
daarom pas bij een op bedrijfstemperatuur
zijnde motor verkregen.
n Als de automatische mode langere tijd
niet wordt gebruikt, kan door afzettingen op
de verdamper stankoverlast ontstaan.
Om deze stankoverlast te voorkomen dient
de airconditioning -ook in de wintermaan-
den- ten minste eenmaal per maand bij de
hoogste aanjagerstand te worden inge-
schakeld. Open hierbij even de ruiten.
n Bij hoge buitentemperaturen en een
hoge luchtvochtigheid kan er condens van
de verdamper druppelen waardoor een
plasje kan ontstaan. Dit is normaal en duidt
niet op een lekkage.
n Om te voorkomen dat de ruiten beslaan,
moet de aanjager bij lage rijsnelheden al-
tijd in een lage stand staan. Kies hiervoor
de ECON- of de AUTO-stand.
n Als de airconditioning over een langere
tijd niet werd ingeschakeld, kunnen in de
verdamper ten gevolge van vuilafzettingen
onaangename geuren ontstaan. Schakel
de airconditioning, ook in de winterperiode,
minimaal eenmaal per maand in met de
aanjager in de hoogste stand om deze reuk
te verwijderen. Zet tegelijkertijd even de
portierruit open.
Economisch gebruik van de
climatronic
Tijdens het koelen neemt de compressor
van de climatronic motorvermogen af en
beïnvloedt daardoor het brandstofverbruik.
Neem om de inschakelduur zo beperkt
mogelijk te houden, de volgende punten in
acht.
n Als het interieur van de geparkeerde
auto door zonnestraling sterk is opge-
warmd, adviseren wij, de ruiten of de por-
tieren even te openen zodat de warme lucht
kan ontsnappen.
n Schakel de climatronic niet in tijdens het
rijden met een geopend schuifdak* of geo-
pende ruiten.
n Kies de ECON-functie, als de gewenste
temperatuur in het interieur ook zonder het
inschakelen van de airconditioning kan
worden bereikt.
85
BEDIENING
Storingen
n Als na het inschakelen van het contact
alle symbolen op het climatronic-display ca.
15 seconden knipperen, is er sprake van
een storing in het systeem - neem contact
op met een Škoda-dealer.
n Als de airconditioning op een bepaald
moment niet meer werkt, kan of:
- de buitentemperatuur lager dan +5 °C
zijn,
- de compressor van de climatronic door
een te hoge motor-koelvloeistoftempe-
ratuur tijdelijk uitgeschakeld zijn,
- de zekering defect zijn.
Controleer de zekering en vervang deze
indien nodig - zie bladzijde 168 (pos. 16)
van de handleiding. Als de storing niet
wordt veroorzaakt door een defecte zeke-
ring, moet de climatronic worden uitgescha-
keld en gecontroleerd.
n Als de koelcapaciteit terugloopt, moet de
climatronic worden uitgeschakeld en ge-
controleerd.
Elektrisch schuif-/kanteldak*
Het schuif-/kanteldak wordt bij een inge-
schakeld contact m.b.v. de draaischakelaar
geopend en gesloten.
Na het uitschakelen van het contact kan het
schuif-/kanteldak nog ca. 10 minuten geo-
pend of gesloten worden, zolang er geen
voorportier wordt geopend.
In het gebied tussen D en C (zie de punten
op de schakelaar, resp. de afbeelding) kun-
nen willekeurig tussenstanden worden ge-
kozen.
A - Sluiten
Het sluitmechanisme is uitgerust met een
sluitkrachtbegrenzing. Bij een weerstand
bij het sluiten wordt de sluitprocedure on-
derbroken en het dak weer geopend.
Door de sluitkrachtbegrenzing uit te
schakelen kan het dak ook geheel worden
gesloten. Druk hiertoe in stand A zolang
voor of achter op de rand van de handgreep
tot het dak is gesloten.
B - helemaal openschuiven
(verende stand)
C - Optimale stand
In deze stand treedt nauwelijks windgeruis
op.
D - Kantelen
Opmerking
n Bij het openschuiven van het dak wordt
de jaloezie tegen de intensieve zonnestra-
ling automatisch ook geopend. Deze kan
bij een gesloten dak met de hand dichtge-
schoven worden.
n Bij het openschuiven van het dak in de
winter is het nodig de eventuele ijslaag te
verwijderen (kans op beschadiging van het
bedieningsmechanisme).
n Bij het aansluiten van de accukabels kan
het voorkomen dat het schuif-/kanteldak
niet geheel gesloten wordt.
In dit geval moet de schakelaar ca. 10 se-
conden in stand A worden gedrukt.
86
BEDIENING
Comfortbediening
Bij het afsluiten van de auto kan het dak
als volgt worden gesloten:
n Houd de contactsleutel net zo lang in de
vergrendelstand (bestuurders- of bijrijders-
portier) tot het dak is gesloten. Bij het los-
laten van de sleutel wordt de procedure
onmiddellijk onderbroken.
Attentie
Het schuif-/kanteldak voorzichtig
sluiten! Achteloos sluiten kan leiden
tot letsel door inknellen.
Bij het verlaten van de auto de con-
tactsleutel niet in het contactslot la-
ten zitten.
Bij comfortschakeling is de beveili-
ging tegen letsel door inknellen niet
actief. meer informatie - zie blz. 16.
Noodbediening
Bij een defect systeem kan het schuif-/
kanteldak met de hand worden gesloten.
n Verwijder de kunststof afdekkap voor-
zichtig m.b.v. een schroevendraaier.
n Neem de kruk uit de steun, steek hem
in de opening en sluit, resp. open het
schuif-/kanteldak.
n Plaats de kruk weer in de steun en mon-
teer de afdekkap weer.
Zonnekleppen
De grote zonnekleppen kunnen uit de zij-
steunen worden getrokken en voor de
portierruiten worden geplaatst. De kleine
zonneklep boven de binnenspiegel* kan
alleen naar beneden worden geklapt.
Zonnekleppen met verlichting*
Na het opklappen van het deksel schakelt
de verlichting van de make-upspiegel in.
87
BEDIENING
Opbergvak aan voor-
passagierszijde
Trek voor het openen aan de handgreep
en til de klep op.
Als het dashboardkastje afsluitbaar is*,
wordt dit met de contactsleutel afgesloten
en geopend.
Attentie
Uit veiligheidsoverwegingen moet
het dashboardkastje tijdens het rij-
den altijd gesloten zijn.
Binnenverlichting
Binnenverlichting (A)
Portiercontactschakeling (voor- en
achterportier*)
n Druk de schakelaar A naar rechts in
stand
.
n Bij uitvoeringen zonder leeslampjes
moet de schakelaar A in de middenstand
worden gedrukt.
Interieurverlichting inschakelen
n Druk de schakelaar A naar links in stand
.
Interieurverlichting uitschakelen
n Druk de schakelaar A in de middenstand
O.
n Bij uitvoering zonder leeslampjes de
schakelaar A naar rechts drukken, het sym-
bool O verschijnt.
Bekerhouder*
De bekerhouder wordt weggeschoven en
geopend door deze in de pijlrichting te druk-
ken.
De bekerhouder is bedoeld voor 0,33 l-blik-
jes of 0,5 l-bekers.
88
BEDIENING
Opmerking
De binnenverlichting met een tijdvertra-
gende uitschakeling* blijft na het sluiten van
de portieren nog enkele seconden bran-
den.
Bij auto’s met centrale vergrendeling brandt
de binnenverlichting gedurende 20 secon-
den als de auto wordt ontgrendeld, er een
portier wordt geopend of de sleutel uit het
contactslot wordt genomen. Voorwaarde
hiervoor is dat de schakelaar in de portier-
contactschakeling staat.
Bij een openstaand portier wordt de binnen-
verlichting na ca. 60 minuten uitgeschakeld
om het ontladen van de accu te voorkomen.
Leeslampje* (B)
Het leeslampje wordt door het indrukken
van schakelaar B in-, resp. uitgeschakeld
- zie afbeelding op bladzijde 87.
Binnenverlichting (achter)*
De binnenverlichting wordt door op het glas
te drukken in- en uitgeschakeld.
Voorportierwaarschuwingslamp*
De lamp gaat bij het openen van het voor-
portier altijd branden.
Opmerking
n Bij langdurig geopend voorportier kan de
accu worden ontladen.
n Bij enkele auto’s is in plaats van een
lamp een reflector gemonteerd.
Bij een openstaand portier wordt de binnen-
verlichting na ca. 60 minuten uitgeschakeld
om het ontladen van de accu te voorkomen.
89
BEDIENING
Sigarettenaansteker/
stopcontact
De sigarettenaansteker wordt door het in-
drukken van het verwarmingselement inge-
schakeld. Als de verwarmingsspiraal gloeit,
springt de aansteker naar voren. Trek de aan-
steker direct uit het contact en gebruik hem.
Attentie
Wees voorzichtig bij het gebruik van
de sigarettenaansteker.
Door ondoordacht of ongecontroleerd
gebruik van de sigarettenaansteker
kunnen brandwonden worden veroor-
zaakt.
Het 12-voltsstopcontact, resp. de aanste-
kerfitting kan ook voor andere elektrische
accessoires met een maximumvermogen
van 180 W worden gebruikt. Bij stilstaande
motor wordt hierbij echter de accu ontladen.
Stopcontact bagageruimte (Combi)
Het stopcontact bevindt zich links in de
bagageruimte.
Dit stopcontact voldoet aan de DIN - ISO
4165 norm en mag alleen voor de aanslui-
ting van accessoires met een maximum
vermogen tot 240 W worden gebruikt. Bij
uitgeschakelde motor wordt hierbij echter
de accu ontladen.
Verdere opmerkingen - zie hoofdstuk „Ac-
cessoires“ op blz. 159.
Bagageruimteverlichting*
De verlichting bevindt zich in de bagage-
ruimte, linksboven (rechts - Combi).
De verlichting wordt bij het openen van de
achterklep automatisch ingeschakeld. Als
de achterklep langer dan ca. 30 minuten
openstaat, wordt de bagageruimteverlich-
ting automatisch weer uitgeschakeld.
90
BEDIENING
Asbak
Asbak voor*
De asbak bevindt zich onder het uitklapbare
deksel. Druk op het symbool aan de onder-
zijde van het deksel om de asbak te ope-
nen.
Verwijderen
Trek de asbak in de richting van pijl A los.
Aanbrengen
Schuif de asbak recht in de geleiding, druk
hem voorzichtig in de richting van pijl B.
Het deksel wordt gesloten door voorzich-
tig op de onderste rand te drukken.
Asbak achter*
Verwijderen
Klap het deksel naar achteren open en
verwijder de asbak in de richting van de pijl.
Aanbrengen
Breng de asbak verticaal aan en druk hem
naar beneden tot hij in de boring valt. Sluit
het deksel.
Aan de binnenzijde van het deksel van de
asbak bevindt zich de bekerhouder.
Attentie
Nooit brandende voorwerpen in de
asbak leggen - brandgevaar!
91
BEDIENING
Brillenvak*
n Het brillenvak wordt geopend en geslo-
ten door op het deksel te drukken (zie pijl).
n Leg hier alleen brillen die hier inpassen
in.
n Voor het uitbouwen het opbergvak tot de
verticale stand openen, naar boven trekken
en verwijderen.
Inbouw geschiedt in omgekeerde volgorde.
Notitieblokhouder Dakdrager*
Als er bagage op het dak moet worden
vervoerd moet op het volgende worden
gelet:
n Voor uw auto is een nieuw dakdrager-
systeem ontwikkeld. Monteer daarom alleen
een door de fabrikant vrijgegeven systeem.
n Deze basisdrager vormt de basis voor
een compleet Škoda-dakdragersysteem.
Voor het transport van bagage, fietsen,
surfplanken, ski’s en boten moeten uit vei-
ligheidsoverwegingen steeds de bijbeho-
rende extra steunen gebruikt worden.
n Alle componenten van dit systeem zijn
leverbaar via uw Škoda-dealer.
n De basisdrager wordt m.b.v. speciale
bevestigingen, die zich onder de daklijst
bevinden, bevestigd.
De bonhouder dient voor bevestiging van
het parkeerkaartje op parkeerplaatsen
waar parkeergeld moet worden betaald.
Voor het begin van de rit moet de bon wor-
den verwijderd, om te voorkomen dat het
gezichtsveld van de bestuurder wordt be-
perkt.
92
BEDIENING
De kunststofkappen - zie afbeelding - voor-
zichtig met behulp van een dunne schroe-
vendraaier verwijderen zonder hierbij de lak
te beschadigen.
In deze uitsparingen worden de voeten van
de imperiaal geplaatst. De montage wordt
door de fabrikant beschreven.
De afbeelding geldt niet voor de combi-
auto’s.
Als de combi-auto af fabriek niet voorzien
is van een reling, kunt u deze bestellen bij
uw Škoda-dealer. Deze voert ook de mon-
tage vakkundig uit.
Bij het gebruik van een andere imperiaal
of bij een niet juist uitgevoerde montage
vervalt het recht op garantie voor de
hierdoor veroorzaakte schade aan de
auto.
n Verdeel de belading gelijkmatig. De
toelaatbare dakbelasting (incl. de impe-
riaal) is in totaal 75 kg. Dakbelasting en
het toelaatbare totaalgewicht van de
auto mogen in geen geval worden over-
schreden.
n Bij het vervoeren van zware, resp. grote
voorwerpen op het dak moet u er rekening
mee houden dat de rijeigenschappen door
het gewijzigde zwaartepunt, resp. door de
grotere winddruk worden gewijzigd. De rÿ-
stijl en de snelheid moeten dan ook wor-
den aangepast.
n Let er op dat de geopende achterklep
niet tegen de belading stoot.
n Let er bij auto’s met schuif-/kanteldak op
dat het openstaande kanteldak niet tegen
de dakbelading stoot.
93
VEILIGHEID
In principe
Rijd op zeker
Passieve veiligheidsmaatregelen verlagen
het letselrisico bij een ongeval.
In dit hoofdstuk vindt u belangrijke informa-
tie, tips en aanwijzingen met betrekking tot
het thema passieve veiligheid in uw auto.
Wij hebben hier alles samengevat wat u bij-
voorbeeld over veiligheidsgordels, airbags,
kinderzitjes en de veiligheid van kinderen
moet weten.
Neem daarom de aanwijzingen en waar-
schuwingen in dit hoofdstuk in acht; in uw
eigen belang en in het belang van alle
mede-inzittenden.
Attentie
n Dit hoofdstuk bevat belangrijke in-
formatie voor de bestuurder en zijn
passagiers met betrekking tot het ge-
bruik van de auto. Meer informatie
met betrekking tot de veiligheid, voor
u en uw passagiers vindt u in de vol-
gende hoofdstukken van dit instruc-
tieboekje.
n De complete boordliteratuur moet
zich altijd in de auto bevinden. Dit
geldt in het bijzonder als de auto
wordt verhuurd of verkocht.
Veiligheidsuitrustingen
De veiligheidsuitrustingen maken deel
uit van de bescherming van de inzitten-
den en kunnen de kans op letsel bij een
ongeval reduceren.
Uw veiligheid en de veiligheid van uw pas-
sagiers mag u niet „op het spel“ zetten.
Ingeval van een ongeval kunnen de veilig-
heidsuitrustingen de risico’s op letsel redu-
ceren.
De volgende opsomming bevat een deel
van de veiligheidsuitrusting in uw auto:
n driepunts-veiligheidsgordels voor alle
stoelen*,
n gordelkrachtbegrenzer voor de voor-
stoelen*,
n gordelspanner voor de voorstoelen,
n gordelhoogte-instelling voor de voor-
stoelen,
n frontairbags*,
n zijairbags*,
n verankeringspunten voor kinderzitjes
met „ISOFIX“-systeem,
n in hoogte verstelbare hoofdsteunen,
n instelbare stuurkolom.
De genoemde veiligheidsuitrustingen wer-
ken samen, om u en uw passagiers bij een
ongeval een zo goed mogelijke bescher-
ming te bieden.
De veiligheidsuitrustingen bieden geen
bescherming als u of uw passagiers een
verkeerde zithouding innemen of deze uit-
rustingen niet correct instellen of gebruiken.
Daarom hier informatie over waarom deze
uitrustingen zo belangrijk zijn, hoe zij be-
scherming bieden, waar bij het gebruik op
moet worden gelet en hoe u en uw passa-
giers optimaal gebruik kunnen maken van
de aanwezige veiligheidsuitrustingen.
In dit instructieboekje staan belangrijke
waarschuwingen, die u en uw passagiers
in acht moeten nemen om de kans op let-
sel te reduceren.
Veiligheid gaat iedereen aan!
94
VEILIGHEID
Voor elke rit
De bestuurder is altijd verantwoordelijk
voor zijn passagiers en voor de bedrijfs-
veiligheid van de auto.
Neem voor uw eigen veiligheid en voor die
van uw passagiers voor iedere rit de vol-
gende punten in acht:
n Zorg ervoor dat de verlichting en de
knipperlichten goed functioneren.
n Controleer de bandenspanning.
n Zorg ervoor dat alle ruiten een goed zicht
naar buiten geven.
n Bevestig de te vervoeren bagage op een
veilige wijze - zie bladzijde 27.
n
Zorg ervoor dat de pedalen niet door losse
voorwerpen kunnen worden geblokkeerd.
n Stel de spiegels, de voorstoel en de
hoofdsteun aan de hand van uw lichaams-
lengte in.
n Attendeer uw passagiers erop, de hoofd-
steunen aan de hand van hun lichaams-
lengte in te stellen.
n Beveilig kinderen met een geschikt
kinderzitje en een correct aangebrachte
veiligheidsgordel - zie bladzijde 111.
n Neem de juiste zithouding in. Wijs ook
uw passagiers erop dat zij de juiste zit-
houding in moeten nemen.
n Draag de veiligheidsgordel op een cor-
recte wijze. Attendeer ook uw passagiers
erop de veiligheidsgordels correct te dra-
gen - zie bladzijde 98.
Wat beïnvloedt de veiligheid bij het
rijden?
De veiligheid bij het rijden wordt in hoge
mate door de rijstijl en door het persoon-
lijk gedrag van alle inzittenden bepaald.
Als bestuurder hebt u de verantwoordelijk-
heid voor uzelf en uw passagiers. Als u de
veiligheid door uw rijstijl nadelig beïnvloedt,
brengt u niet alleen uzelf maar ook andere
verkeersdeelnemers in gevaar. Neem daa-
rom de volgende aanwijzingen in acht.
n Laat u zich niet afleiden van de verkeers-
situatie, bijv. door uw passagiers of door
een telefoongesprek.
n Rijd nooit als uw rijvaardigheid nadelig
wordt beïnvloed, bijv. door medicijnen, al-
cohol, drugs.
n Houdt u zich aan de verkeersregels en
de toegestane rijsnelheid.
n Pas uw rijsnelheid steeds aan aan de
staat van de weg en aan de verkeers- en
weersomstandigheden.
n Las bij lange ritten regelmatig pauzes in -
ten minste elke twee uur.
Juiste zithouding van de bestuurder
De juiste zithouding van de bestuurder
is belangrijk voor een veilig en ontspan-
nen rijden.
Voor uw eigen veiligheid en om de kans op
letsel bij een aanrijding te reduceren, advi-
seren wij de volgende afstelling.
n Stel het stuurwiel zo in, dat de afstand
tussen stuurwiel en borstbeen minimaal
25 cm bedraagt - zie afbeelding.
n Stel de bestuurdersstoel in de lengte-
richting zo in, dat de pedalen met licht ge-
bogen knieën geheel kunnen worden inge-
drukt.
Juiste zithouding
95
VEILIGHEID
n Stel de rugleuning zo af, dat de boven-
zijde van het stuurwiel met licht gebogen
armen kan worden vastgehouden.
n Stel de hoofdsteunen zo af, dat de bo-
venzijde van de hoofdsteun, indien moge-
lijk, op één lijn ligt met het bovendeel van
het hoofd - zie afbeelding.
n Draag de veiligheidsgordel op correcte
wijze - zie bladzijde 100.
Afstelling bestuurdersstoelafstelling - zie
bladzijde 19.
Attentie
n De voorstoelen en alle hoofdsteu-
nen moeten altijd aan de hand van de
lichaamslengte worden ingesteld en
de veiligheidsgordels moeten altijd
op correcte wijze worden gedragen
om u en uw passagiers een optimale
bescherming te bieden.
n De bestuurder moet een afstand
van minimaal 25 cm ten opzichte van
het stuurwiel aanhouden - zie afbeel-
ding op bladzijde 94.
Als deze minimale afstand niet wordt
aangehouden kan het airbagsysteem
geen bescherming bieden - levens-
gevaar!
n Houd tijdens het rijden het stuur-
wiel met beide handen aan de zijkant
op de uiterste rand in de 9-uur- en 3-
uur-stand vast.
Houd het stuurwiel nooit in de 12-uur-
stand of op een andere manier vast
(bijv. in het midden van het stuur of aan
de binnenzijde van het stuurwiel). In
dergelijke gevallen kan, bij de active-
ring van de bestuurdersairbag, letsel
aan armen, handen en hoofd ontstaan.
n
Tijdens het rijden mogen de rugleu-
ningen niet te vlak staan, omdat dan
de werking van de veiligheidsgordels
en het airbagsysteem nadelig worden
beïnvloed - kans op letsel!
Juiste zithouding van de voor-
passagier
De voorpassagier moet een minimale af-
stand van 25 cm ten opzichte van het
dashboard aanhouden, zodat de airbag
bij een activering de maximale veiligheid
biedt.
Voor de veiligheid van de voorpassagier en
om de kans op letsel bij een aanrijding te
verkleinen, adviseren wij de volgende
afstelling:
n Zet de voorpassagiersstoel zo ver mo-
gelijk naar achteren.
n Stel de hoofdsteun zo in, dat de boven-
zijde van de hoofdsteun, indien mogelijk,
op één lijn ligt met het bovendeel van het
hoofd - zie afbeelding op bladzijde 95.
n Draag de veiligheidsgordel op correcte
wijze - zie bladzijde 100.
In uitzonderingsgevallen kunt u de voor-
passagiersairbag uitschakelen - zie blad-
zijde 107.
Afstelling voorpassagiersstoel - zie blad-
zijde 19.
96
VEILIGHEID
Attentie
n De voorstoelen en alle hoofdsteu-
nen moeten altijd aan de hand van de
lichaamslengte worden ingesteld en
de veiligheidsgordels moeten altijd
op correcte wijze worden gedragen,
om u en uw passagiers een optimale
bescherming te bieden.
n
De voorpassagier moet een afstand
van minimaal 25 cm ten opzichte van
het dashboard aanhouden. Als deze
minimale afstand niet wordt aange-
houden biedt het airbagsysteem geen
bescherming - levensgevaar!
n
Houd de voeten tijdens het rijden
altijd in de beenruimte - leg de voeten
nooit op het dashboard, steek de voe-
ten niet uit het raam en leg ze ook niet
op het zittingkussen. Bij een rem-
manoeuvre of bij een aanrijding hebt
u hierdoor een grotere kans op letsel.
Bij de activering van een airbag kunt
u door een verkeerde zithouding zelfs
dodelijk letsel oplopen!
n Tijdens het rijden mogen de rug-
leuningen niet te vlak staan, omdat
dan de werking van de veiligheids-
gordel en het airbagsysteem nadelig
zou worden beïnvloed - kans op let-
sel!
Juiste zithouding van de passa-
giers op de achterstoelen
Passagiers op de achterstoelen moeten
rechtop zitten, de voeten in de been-
ruimte houden en de gordels op correcte
wijze dragen.
Om de kans op letsel bij plotseling remmen
of bij een aanrijding te verkleinen, moeten
de passagiers op de achterstoelen het vol-
gende in acht nemen.
n Stel de hoofdsteunen zo in, dat de bo-
venzijde van de hoofdsteun, indien moge-
lijk, in één lijn ligt met het bovendeel van
het hoofd - zie afbeelding op bladzijde 95.
n Draag de veiligheidsgordel op correcte
wijze - zie bladzijde 100.
n Maak gebruik van een geschikt kinder-
veiligheidssysteem als u kinderen in de
auto meeneemt - zie bladzijden 111 - 116.
Attentie
n De hoofdsteunen moeten altijd
aan de hand van de lichaamslengte
worden afgesteld om u en uw pas-
sagiers de optimale bescherming te
kunnen bieden.
n Houd de voeten tijdens het rijden
altijd in de beenruimte - steek de voe-
ten nooit uit het raam of plaats de
voeten niet op de zitting. Bij plotse-
ling remmen of een aanrijding hebt
u een vergrote kans op letsel. Bij de
activering van een airbag kan door
een verkeerde zithouding dodelijk
letsel ontstaan!
n Als de passagiers op de achter-
stoelen niet rechtop zitten, is er een
grotere kans op letsel door een niet-
correct dragen van de veiligheids-
gordels.
97
VEILIGHEID
Voorbeelden van een verkeerde zit-
houding
Een verkeerde zithouding kan voor de
inzittenden leiden tot ernstig letsel of
zelfs tot de dood.
De veiligheidsgordels kunnen alleen bij een
correct verloop van de riemen hun optimale
beschermende werking bieden.
Een verkeerde zithouding reduceert de
beschermende werking van de veiligheids-
gordel aanzienlijk en vergroot de kans op
letsel door een verkeerd verloop van de
gordelriemen.
Als bestuurder bent u verantwoordelijk voor
uzelf en uw passagiers, en vooral voor kin-
deren. Sta nooit toe dat een passagier tij-
dens het rijden een verkeerde zithouding
inneemt.
De volgende opsomming bevat voorbeel-
den van zithoudingen die gevaarlijk zijn
voor de inzittenden.
Deze opsomming is niet volledig, maar wij
willen uw interesse voor dit onderwerp op-
wekken.
Nooit tijdens het rijden:
n in de auto gaan staan,
n op de stoelen staan,
n op de stoelen knielen,
n de rugleuning te ver naar achteren kan-
telen,
n op het dashboard leunen,
n op de achterbank liggen,
n schuin zitten,
n uit het raam leunen,
n de voeten uit het raam steken,
n de voeten op het dashboard leggen,
n de voeten op het zitkussen leggen,
n in de beenruimte gaan zitten,
n zonder veiligheidsgordel meerijden,
n in de bagageruimte gaan zitten.
Attentie
n Door een verkeerde zithouding
stelt de inzittende zich bloot aan le-
vensgevaarlijk letsel als een airbag
wordt geactiveerd en hem daarbij
treft.
n Neem voor het begin van de rit de
juiste zithouding in en wijzig deze
zithouding tijdens het rijden niet.
Wijs ook uw passagiers erop de
juiste zithouding in te nemen en deze
zithouding tijdens het rijden niet te
wijzigen.
98
VEILIGHEID
Veiligheidsgordels
Waarom veiligheidsgordels?
Het is bewezen dat veiligheidsgordels
bij ongevallen een goede bescherming
bieden. In de meeste landen is dan ook
het dragen van veiligheidsgordels wet-
telijk verplicht.
Attentie
n Draag de veiligheidsgordel voor
elke rit, ook in het stadsverkeer. Dit
geldt ook voor de achterbank.
n Ook bij zwangerschap moeten de
veiligheidsgordels steeds worden
gedragen.
n
Naast hun normale beschermende
functie hebben de veiligheidsgordels
ook als taak de bestuurder en de voor-
passagier bij een aanrijding zo op hun
plaats te houden dat de airbag de
maximale bescherming biedt.
Veilig vervoer van kinderen - zie bladzijde
111 - 116.
Bij een frontale aanrijding worden inzitten-
den die geen gordel dragen naar voren
geslingerd en raken ongecontroleerd de-
len in het interieur zoals b.v. het stuurwiel,
het dashboard, de voorruit.
De heersende opvatting dat men zich bij
een lichte aanrijding met de handen kan
afzetten is verkeerd. Al bij een lage bots-
snelheid staat het lichaam aan zulke grote
krachten bloot, dat deze niet meer met de
handen kunnen worden opgevangen.
Ook voor de passagiers op de achterbank
is het belangrijk een veiligheidsgordel te
dragen, daar zij bij een ongeval oncontro-
leerbaar door de auto worden geslingerd.
Een passagier die dan ook geen veilig-
heidsgordel draagt brengt niet alleen zich-
zelf in gevaar, maar ook de inzittenden
voorin.
99
VEILIGHEID
Algemene aanwijzingen
n De gordelband mag niet zijn inge-
klemd, verdraaid of langs scherpe ran-
den lopen.
n Eén veiligheidsgordel mag nooit worden
gebruikt voor twee personen, (ook geen
kleine kinderen).
n De maximale bescherming van de gor-
del wordt alleen in de juiste zitpositie be-
reikt, zie bladzijde 19.
n De gordel mag niet over vaste of breek-
bare voorwerpen (bril, balpen, enz.) liggen,
daar anders letsel kan ontstaan.
n Dikke kleding, b.v. een regenjas over het
colbertjasje, hebben een negatieve invloed
op de zithouding en de werking van de vei-
ligheidsgordels.
n Het fixeren of afstellen van de veilig-
heidsgordel op de lichaamslengte door
vastklemmen of op een andere wijze vast-
zetten is verboden!
n De slottong mag alleen in het bij de be-
treffende stoel behorende slotdeel worden
gestoken, omdat anders de beschermende
werking nadelig wordt beïnvloed en de kans
op letsel toeneemt.
n De gordelriem moet worden schoonge-
houden, daar door vervuiling de werking
van de gordelautomaat negatief kan wor-
den beïnvloed - zie hoofdstuk „Verzorging
van de auto“.
n Het gordelslot mag niet door papier of
iets dergelijks zijn verstopt, daar anders de
slottong niet goed in het slot valt.
n Veiligheidsgordels die zijn beschadigd of
tijdens een ongeval zijn belast en daardoor
zijn uitgerekt moeten worden vervangen, bij
voorkeur door een Škoda-dealer. Boven-
dien moeten de bevestigingspunten van de
gordel worden gecontroleerd.
n In bepaalde landen kunnen veiligheids-
gordels zijn gemonteerd waarvan de wer-
king afwijkt van de op de volgende bladzij-
den beschreven driepuntsrol- en heup-
gordel.
Driepuntsrolgordel
De gordels geven als ze langzaam worden
uitgetrokken voldoende bewegingsvrijheid.
Bij het plotseling uittrekken blokkeren zij
echter.
De oprolautomaat blokkeert de gordel ook
bij het accelereren, bij het rijden in de ber-
gen en in bochten.
De rugleuningen van de stoelen mogen
niet te ver naar achteren staan, daar
anders het effect van de veiligheidsgor-
del verloren gaat.
100
VEILIGHEID
Driepuntsgordel omdoen
Trek de gordel aan de slottong langzaam
en gelijkmatig over de borst en het bekken
en steek de tong in het bij de stoel beho-
rende slot tot hij hoorbaar wordt vergren-
deld (controleer dit door aan het slot te trek-
ken).
Het schouderdeel moet zoals afgebeeld
ongeveer over het midden van de schou-
der - in geen geval tegen de hals - lopen
en goed tegen het bovenlichaam liggen.
De heupgordel moet vast tegen de heup
liggen - trek de gordel als dit niet het ge-
val is na.
Gordelhoogteverstelling
M.b.v. de gordelhoogteverstelling kan de
gordel van de voorstoel worden aangepast
aan de lichaamsgrootte.
n Druk voor het verstellen de knop naar
beneden en til het beslag op en verschuif
dit naar boven of beneden, zodat de schou-
dergordel ongeveer over het midden van
de schouder - maar in geen geval tegen
de hals - loopt.
n Controleer na het afstellen door met een
ruk aan de gordel te trekken of het beslag
correct geborgd is.
De hoogte kan ook via de stoelverstelling
worden gecorrigeerd - zie blz. 19.
Ook tijdens de zwangerschap moet steeds
de veiligheidsgordel worden gedragen.
Hierbij moet de heupgordel laag op de
heup liggen, zodat deze niet tegen het
onderlichaam drukt.
Een te loszittende veiligheidsgordel kan
tot letsel leiden.
101
VEILIGHEID
Driepuntsgordel losmaken
De veiligheidsgordel wordt losgemaakt
door met de vinger de rode knop van het
slot in te drukken. De slottong springt hier-
bij door de veerdruk uit het slot.
Geleid de slottong met de hand terug, zo-
dat de oprolautomaat de veiligheidsgordel
gemakkelijk kan oprollen. Een kunststof
geleider op de gordelband zorgt ervoor dat
de slottong gemakkelijk kan worden vast-
gepakt.
Driepunts veiligheidsgordel met
Interlock-systeem*
Bij enkele auto’s wordt in plaats van de
heupgordel de driepunts veiligheidsgordel
met Interlock-systeem gemonteerd.
Als de rugleuning niet is vergrendeld, blok-
keert de oprolautomaat de gordel zodat
deze niet kan worden afgerold.
Heupgordel*
De middelste zitting is voorzien van een
tweepunts heupgordel.
Het slot van de tweepunts heupgordel wordt
op dezelfde wijze bediend als dat van de
driepunts automatische veiligheidsgordel.
Om veiligheidsredenen moet de niet-ge-
bruikte heupgordel in het slot worden ge-
stoken.
Middelste driepunts veiligheidsgor-
del, achter met kinderzitje
Voor de bevestiging van een kinderzitje kan
de middelste driepunts veiligheidsgordel
achter worden geblokkeerd (zogenaamde
kinderbeveiliging).
Kinderbeveiliging inschakelen
n Bevestig het kinderzitje aan de hand van
de handleiding van de fabrikant met de
driepunts-veiligheidsgordel.
n De schoudergordel volledig afwikkelen.
Het opwikkelen wordt gekenmerkt door het
karakteristieke „ratelen“.
n Laat de gordel, nadat deze in het gor-
delslot is gestoken, los opwikkelen. De
kinderbeveiliging is nu actief. U kunt de gor-
del niet meer afwikkelen. Controleer het
inschakelen van de beveiliging door aan de
veiligheidsgordel te trekken.
Kinderbeveiliging uitschakelen
De veiligheidsgordel wordt ontgrendeld
door de toets in te drukken en kan worden
opgewikkeld. Na het volledig oprollen kan
de gordel weer ongehinderd worden uitge-
rold.
102
VEILIGHEID
De heupgordel moet altijd strak tegen de
heup liggen, trek zo nodig de gordel iets
na.
Houd voor het verlengen van de gordel
de slottong haaks ten opzichte van de
gordelband en trek de gordelband tot op
de benodigde lengte door - zie afbeelding.
Het afstellen van de gordel wordt verge-
makkelijkt als de slottong en de -kap ge-
lijktijdig ingedrukt worden.
Trek voor het inkorten aan het vrije uitein-
de van de gordel.
De overtollige gordellengte wordt door het
verschuiven van de kunststof schuif opge-
vangen.
Gordelspanner*
De veiligheid van de bestuurder en de voor-
passagier die een gordel dragen, wordt
naast het airbagsysteem nog verder ver-
hoogd door een gordelspanner op de oprol-
automaat van de voorste driepunts-veilig-
heidsgordels.
Het systeem wordt bij een frontale aanrij-
ding met een hoge botssnelheid door de
sensoren geactiveerd. Na de activering van
beide oprolautomaten wordt een poeder-
lading ontstoken. De oprolautomaat trekt
de gordel strak aan, door de gordel op te
winden.
Bij een lichte frontale aanrijding, bij aanrij-
dingen aan de zijkant of aan de achterkant,
bij het over de kop slaan of bij ongevallen
waarbij geen sterke krachten aan de voor-
zijde werken, worden de gordelspanners
niet geactiveerd.
Attentie
De levensduur van de veiligheidsgor-
dels met gordelspanner bedraagt 15 jaar
na productiedatum van de auto. Na deze
periode is het noodzakelijk de veilig-
heidsgordels met gordelspanner door
een Škoda-dealer te laten vervangen.
103
VEILIGHEID
Attentie
n
Alle werkzaamheden aan het gor-
delspannersysteem of in de nabijheid
hiervan - en het uit- en inbouwen van
systeemonderdelen voor andere repa-
ratiewerkzaamheden mogen alleen
door Škoda-dealers worden uitge-
voerd.
n Het systeem beschermt slechts
eenmaal bij een ongeval. Als een
gordelspanner eenmaal is geacti-
veerd, moet het systeem worden ver-
vangen.
n Bij het doorverkopen van de auto
moet de verkoper dit instructie-
boekje aan de nieuwe eigenaar over-
handigen.
Opmerkingen
n Bij het in werking treden van de gordels-
panner komt een kleine hoeveelheid rook
vrij. Deze rook duidt niet op brand in de
auto.
n Bij het verschrotten van de auto of de
onderdelen van het systeem moeten beslist
de betreffende veiligheidsvoorschriften in
acht worden genomen. Deze voorschriften
zijn bekend bij de Škoda-dealer en kunnen
daar worden ingezien.
Airbagsysteem*
Frontairbag
Het frontairbagsysteem is na het aanzet-
ten van het contact standby.
Auto’s met airbagsysteem (veiligheids-
luchtzak) voor bestuurder en voorpassagier
zijn herkenbaar aan het opschrift „AIRBAG“
op de bekledingsplaat van het stuurwiel en
rechts op het dashboard.
Het airbagsysteem biedt in combinatie
met de driepuntsveiligheidsgordels met
gordelspanners een extra bescherming
voor hoofd en bovenlichaam van de be-
stuurder en de voorpassagier bij een fron-
tale aanrijding met een hoge botssnelheid.
Naast hun normale beschermende functie
hebben de veiligheidsgordels ook tot doel
de bestuurder of de voorpassagier bij een
frontale aanrijding zo op hun plaats te hou-
den dat de airbag een maximale bescher-
ming kan bieden.
Draag de veiligheidsgordels dan ook
niet alleen op basis van de wettelijke re-
gels, maar meer uit het oogpunt van de
veiligheid!
Het frontairbagsysteem wordt niet geac-
tiveerd bij:
n aanrijdingen aan de zijkant
n aanrijdingen aan de achterkant
n over de kop slaan
n lichte frontale aanrijdingen.
Het systeem bestaat in principe uit:
n een elektronisch regel- en controle-
systeem (regelapparaat)
n één, resp. twee airbags (luchtzak met
gasgenerator) voor de:
- bestuurder (in het stuurwiel)
- voorpassagier (rechts op het dashboard)
n een controlelampje op het dashboard -
zie bladzijde 56.
n
Een controlelampje in de binnenverlichting
(voor)*
- zie bladzijde 108.
n Schakelaar voor voorpassagiersairbags*
- zie bladzijde 107.
De bedrijfsgereedheid van het airbagsys-
teem wordt elektronisch bewaakt.
Elke keer na het inschakelen van het con-
tact brandt het airbagcontrolelampje gedu-
rende enkele seconden (zelfdiagnose).
Opmerking
Het airbagsysteem is gedurende de gehele
levensduur van de auto onderhoudsvrij.
104
VEILIGHEID
Er is een storing in het systeem, wanneer:
n Bij het inschakelen van het contact het
controlelampje niet gaat branden,
n Na het inschakelen van het contact het
controlelampje niet na enkele seconden
dooft,
n Na het inschakelen van het contact het
controlelampje dooft en weer gaat branden,
n Het controlelampje tijdens het rijden
gaat branden of knipperen.
Attentie
Als er een storing aanwezig is, moet
het systeem direct door een Škoda-
dealer worden gecontroleerd. De kans
is aanwezig dat de airbag bij een aan-
rijding niet wordt geactiveerd.
Bij het opblazen van de airbag komt een
grauwwit, onschadelijk gas vrij. Dat is
volkomen normaal en duidt niet op
brand in de auto.
Als bij een ongeluk de airbags in wer-
king treden:
n gaat de interieurverlichting branden
(als de schakelaar voor de interieur-
verlichting in de portiercontactstand
staat)
n worden de alarmlichten ingeschakeld
n worden alle portieren ontgrendeld.
Werking van de frontairbag
Het airbagsysteem is zo geconstrueerd dat
het systeem bij een frontale aanrijding met
een hoge botssnelheid wordt geactiveerd.
De afbeelding toont het gebied waarin het
systeem wordt geactiveerd.
Als het systeem wordt geactiveerd, worden de
luchtzakken met drijfgas gevuld en vóór de
bestuurder en de voorpassagier opgeblazen.
De airbag wordt in een fractie van een se-
conde met een grote snelheid opgeblazen,
om bij een ongeval de juiste bescherming
te kunnen bieden.
De voorwaartse beweging van de voor-
passagier en de bestuurder worden door
de geheel opgeblazen luchtzak (zie rech-
ter afbeelding) gedempt, waardoor de kans
op letsel aan hoofd en bovenlichaam wordt
gereduceerd.
De speciaal ontwikkelde luchtzak laat on-
der belasting van de inzittenden een vooraf
bepaalde hoeveelheid gas wegstromen om
zo het hoofd en het bovenlichaam zacht te
kunnen opvangen. Na een ongeval is de
luchtzak dan ook zo ver leeg gelopen dat
het zicht naar voren weer vrij is.
Door een verkeerde zithouding kan een
verhoogd risico op letsel ontstaan door de
vrijkomende krachten bij het activeren van
de airbag.
105
VEILIGHEID
Attentie
n Het is uitermate belangrijk dat er
voldoende afstand t.o.v. het stuurwiel
resp. dashboard wordt aangehouden
(min 15 cm), zodat de inzittenden bij
een geactiveerd systeem met de
grootst mogelijke effectiviteit worden
beschermd. Bovendien moeten de
voorstoelen steeds overeenkomstig
de lichaamsgrootte zijn afgesteld (zie
bladzijde 19).
n Aan alle componenten van het air-
bagsysteem mogen in principe geen
werkzaamheden worden uitgevoerd.
De airbag kan door een onvakkun-
dige behandeling worden geacti-
veerd.
n De levensduur van de frontairbag-
module bedraagt 15 jaar na produc-
tiedatum van de auto. Na deze perio-
de is het noodzakelijk de module
door een Škoda-dealer te laten ver-
vangen.
Opmerking
Bij het verschrotten van de auto, of van
losse onderdelen van het airbagsysteem
moeten beslist de daarvoor geldende
veiligheidsvoorschriften in acht worden
genomen. Deze voorschriften zijn bekend
bij de Škoda-dealer.
Als u tijdens het rijden niet de veiligheids-
gordel draagt, naar voren leunt of een ver-
keerde zithouding aanneemt, stelt u zich in
het geval van een ongeval bloot aan een
verhoogd risico op letsel.
Attentie
n De bekledingsplaat op het stuur-
wiel en de bovenplaat van de airbag-
moduul aan de bijrijderszijde tussen
het middelste en rechter ventilatie-
rooster (vlak met opschrift „airbag“)
mogen niet met stickers worden be-
plakt, noch worden overtrokken of op
een andere wijze worden bewerkt.
Deze delen mogen alleen met een
droge, of met een iets met water be-
vochtigde doek worden gereinigd.
n
Aan de onderdelen van het airbag-
systeem mogen op geen enkele wijze
wijzigingen worden aangebracht. Alle
werkzaamheden aan het airbagsys-
teem alsmede het uit- en inbouwen van
systeemdelen t.b.v. andere reparatie-
werkzaamheden (b.v. stuurwiel uitbou-
wen) mogen alleen door een Škoda-
dealer worden uitgevoerd.
106
VEILIGHEID
n
Breng nooit wijzigingen aan de
voorbumper of aan de carrosserie aan.
n De beschermfunctie van de airbag
geldt slechts voor één ongeval. Als
de airbag eenmaal is geactiveerd,
moet het systeem worden vervan-
gen.
n Tussen de voorste inzittenden en
het werkgebied van de airbag mogen
zich geen andere personen, huisdie-
ren of voorwerpen bevinden.
n Als deze auto wordt doorverkocht
moet dit instructieboekje aan de
nieuwe eigenaar worden overhan-
digd.
Bijzonderheden bij een uitgescha-
kelde passagiersairbag.
Laat, zodra het mogelijk is, de airbags weer
inschakelen zodat de veiligheid van uw
auto weer optimaal wordt.
Uw auto heeft de technische mogelijkheid
de frontairbag of ook de zijairbag uit te
schakelen.
Het uitschakelen van de airbag of ook van
de zijairbag kan door een Skoda-dealer
worden uitgevoerd.
Bij auto’s met airbagschakelaar kan de
passagiersairbag, maar ook de passagiers-
zijairbag met behulp van deze schakelaar*
in het dashboardkastje worden uitgescha-
keld - zie blz. 107.
Attentie
Wilt u toch op de voorpassagiersstoel
een kinderzitje gebruiken waarbij het
kind met de rug in de rijrichting zit (in
sommige landen ook bij kinderzitjes
waarbij het kind in de rijrichting zit) is
het beslist noodzakelijk de frontairbag
uit te schakelen - blz. 107. De kans be-
staat dat het kind bij het in werking tre-
den van de airbag ernstig of zelfs do-
delijk letsel oploopt. In sommige lan-
den is volgens de wettelijke voor-
schriften ook het uitschakelen van de
zijairbag nodig. Als u een kind op de
voorpassagiersstoel wilt meenemen,
neem dan de wettelijke voorschriften
voor het gebruik van kinderzitjes in
acht.
107
VEILIGHEID
Schakel de voorpassagiersairbag weer
in zodra het kinderzitje niet meer wordt
gebruikt.
Let bij het gebruik van kinderzitjes spe-
ciaal op het hoofdstuk „Veiligheidssys-
teem voor kinderen“ op blz. 111.
Als de airbag met behulp van een diag-
noseapparaat werd uitgeschakeld, gaat
de controlelamp op het instrumentenpaneel
na het inschakelen van het contact circa 3
seconden branden en knippert dan nog
circa 12 seconden.
Als de airbag met behulp van de airbag-
schakelaar* in het dashboardkastje werd
uitgeschakeld, gaat het airbagcontrole-
lampje op het instrumentenpaneel na het
inschakelen van het contact ca. 3 secon-
den branden en het uitschakelen van de
airbag wordt door het gaan branden van de
controlelamp „AIRBAG OFF“ in de binnen-
verlichting aangegeven - zie blz. 108.
Schakelaar voor passagiersairbag*
U kunt de passagiersfrontairbag en, als de
auto is uitgerust met zijairbags, ook de
passagierszijairbag, met behulp van de
schakelaar uitschakelen.
De airbag mag alleen worden uitgescha-
keld als u bij wijze van uitzondering een
kinderzitje op de passagiersstoel moet
monteren.
Monteer het kinderzitje in principe bij voor-
keur op de achterbank.
Uit veiligheidsoverwegingen is de bestuur-
der van de auto anders verplicht de airbag
tijdens de rit ingeschakeld te hebben.
Attentie
Schakel de airbag alleen bij een uit-
geschakeld contact uit! Als deze pro-
cedure niet in acht wordt genomen,
kan er een storing in het airbagsys-
teem optreden tengevolge waarvan
de airbag kan worden geactiveerd.
Airbag uitschakelen
n Contact uitschakelen.
n Met de contactsleutel de airbagschake-
laar -pijl- in de stand „OFF“ draaien. De con-
tactsleutel moet loodrecht staan.
n Controleer of het airbagcontrolelampje
in de binnenverlichting (voor) bij ingescha-
keld contact brandt.
Attentie
De bestuurder van de auto is verant-
woordelijk voor het gegeven of de
airbag uit- of ingeschakeld is.
108
VEILIGHEID
Airbag inschakelen
n Contact uitschakelen.
n Met de contactsleutel de airbagschake-
laar -pijl- in de stand „ON“ draaien. De con-
tactsleutel moet horizontaal staan.
n Controleer of het airbagcontrolelampje
in de binnenverlichting (voor) bij ingescha-
keld contact niet brandt.
Na het inschakelen van de airbag en het
vervolgens inschakelen van het contact
brandt het airbagcontrolelampje nog ca. 3
seconden.
Attentie
De bestuurder van de auto is verant-
woordelijk voor het gegeven of de
airbag uit- of ingeschakeld is.
Controlelampje „Airbag OFF“
(airbag uitgeschakeld)*
Het controlelampje bevindt zich voor in de
binnenverlichting van de auto.
Steeds na het inschakelen van het contact
gaat het controlelampje op het dashboard
enkele seconden branden (zelfdiagnose).
Het controlelampje brandt als de passa-
giersairbag, maar ook de zijairbag is uitge-
schakeld.
Als het controlelampje op het dashboard
knippert, is er een storing in het airbagsys-
teem. Neem zo snel mogelijk contact op
met een Škoda-dealer.
Attentie
Als het controlelampje knippert:
n De kans is aanwezig dat de passa-
giersairbag tijdens een ongeval niet
wordt geactiveerd. Monteer daarom
geen kinderzitjes op de passagiers-
stoel, voor.
n Als de passagiersstoel is bezet,
bestaat de kans op een onverwacht
activeren van de airbag en daardoor
op mogelijk letsel van de passagier
op deze stoel.
109
VEILIGHEID
Zijairbag*
De zijairbags bevinden zich in de rug-
leuningkussens van de bestuurders- en de
voorpassagiersstoelen. Ze zijn herkenbaar
aan de sticker „AIRBAG“ in het bovenste
gedeelte van de rugleuning - zie afbeelding.
Het zijairbagsysteem biedt, in combina-
tie met de driepunts-veiligheidsgordels
extra bescherming voor het bovenlichaam
van de bestuurder en de voorpassagier in-
geval van aanrijdingen aan de zijkant met
hoge botssnelheid.
Bij aanrijdingen aan de zijkant wordt de
kans op letsel van de naar de aanrijding
gerichte lichaamsdelen van de inzittenden
voor gereduceerd door de zijairbags.
Naast hun normale beschermende functie
hebben de veiligheidsgordels het doel de
bestuurder of de voorpassagier bij een
aanrijding aan de zijkant zodanig in positie
te houden dat de zijairbag een maximale
bescherming kan bieden.
Attentie
De maximale bescherming van de
gordels en het airbagsysteem wordt
alleen bereikt in de juiste zitpositie -
zie blz. 94.
Het systeem bestaat in principe uit:
n een elektronisch regel- en controlesys-
teem (regeleenheid)
n de zijairbags aan de zijkanten van de
rugleuningen van de voorstoelen
n een controlelampje op het dashboard -
zie bladzijde 56.
Opmerkingen betreffende de bedrijfs-
gereedheid en mogelijke storingen van
het systeem vindt u op blz. 56.
Het zijairbagsysteem wordt niet geacti-
veerd bij:
n frontale aanrijdingen
n lichte aanrijdingen aan de zijkant
n aanrijdingen aan de achterkant
n over de kop slaan
Het airbagsysteem is geen vervanging voor
de veiligheidsgordel, maar onderdeel van
het globale passieve autoveiligheidscon-
cept. Let wel dat de beste bescherming
door het airbagsysteem alleen in combina-
tie met de veiligheidsgordel om kan wor-
den bereikt.
Draag de veiligheidsgordels dan ook
niet alleen op basis van de wettelijke
regels, maar meer uit het oogpunt van
de veiligheid!
Lees hiervoor de Opmerkingen op de blz.
98 t/m 103.
Opmerking
Het airbagsysteem is gedurende de ge-
hele levensduur van de auto onderhouds-
vrij.
110
VEILIGHEID
Wanneer worden de zijairbags ge-
activeerd?
Bij zware aanrijdingen aan de zijkant
wordt de zijairbag aan de zijde van de aan-
rijding geactiveerd.
Het werkingsbereik van het zijairbagsys-
teem is in de afbeelding aangegeven.
In bijzondere ongevalssituaties kunnen zo-
wel de front- als de zijairbags worden geac-
tiveerd.
Werking
Zodra het systeem geactiveerd wordt, worden
de luchtzakken gevuld met drijfgas.
De airbag wordt in een fractie van een seconde
met een grote snelheid opgeblazen, om bij een
ongeval extra bescherming te kunnen bieden.
De beweging van de inzittenden wordt door de
geheel opgeblazen luchtzak gedempt, waar-
door de kans op letsel aan bovenlichaam aan
de zijde van de aanrijding wordt gereduceerd.
De speciaal ontwikkelde luchtzakken laten
onder belasting van de inzittenden een vooraf
bepaalde hoeveelheid gas wegstromen om
zo het hoofd en het bovenlichaam zacht te
kunnen opvangen.
Bij het opblazen van de airbag komt een klei-
ne hoeveelheid rook vrij. Dit is normaal en
duidt niet op brand in de auto.
Veiligheidsaanwijzingen
Attentie
n Om een maximale bescherming
door de zijairbags te garanderen
moet de i.v.m. de veiligheidsgordel
vereiste zitpositie - zie blz. 94 tijdens
de rit altijd aangehouden worden.
n Tussen de voorste inzittenden en
het werkingsbereik van de airbag
mogen zich geen andere personen,
huisdieren of voorwerpen bevinden.
Vanwege de zijairbag mogen boven-
dien aan de portieren geen accessoi-
res zoals b.v. bekerhouders worden
bevestigd.
111
VEILIGHEID
n Aan de kleerhaken in de auto mo-
gen alleen lichtgewicht kledingstuk-
ken worden opgehangen. In de zak-
ken van de kledingstukken mogen
zich geen zware of scherpe voorwer-
pen bevinden.
n Er mogen geen te grote krachten,
b.v. stoten en/of duwen, op de zij-
vlakken van de stoelleuningen wor-
den uitgeoefend, omdat het systeem
anders kan worden beschadigd. Het
gevaar bestaat, dat de zij-airbags niet
worden ingeschakeld!
n
Bij auto’s met zij-airbags mogen be-
slist geen hoezen of losse overtrekken
over de bestuurders- of voorpassa-
giersstoel worden aangebracht. Daar
de luchtzak vanuit de stoelleuning
opengaat, zou de beschermfunctie van
de zij-airbags bij gebruik van hoezen of
losse overtrekken zijn uitgeschakeld.
n Bij beschadigingen van de origi-
nele stoelbekleding of de naden in
het modulebereik van de zijairbag
moet de desbetreffende bekleding zo
snel mogelijk door een Škoda-dealer
worden vervangen.
n De beschermfunctie van het air-
bagsysteem geldt slechts voor één
ongeval. Als de airbag eenmaal is ge-
activeerd, moet het systeem worden
vervangen.
n Als de inzittenden tijdens het rij-
den naar voren leunen of een ver-
keerde zithouding innemen, staan zij
bij een ongeval bloot aan een hoger
risico op letsel.
n Als u toch op de voorpassagiers-
stoel een kinderzitje wilt gebruiken
waarbij het kind met de rug in de rij-
richting zit (in sommige landen ook
bij kinderzitjes waarbij het kind in de
rijrichting zit) is het beslist noodza-
kelijk de frontairbag uit te schake-
len - blz. 107. De kans bestaat dat het
kind bij het in werking treden van de
airbag ernstig of zelfs dodelijk letsel
oploopt. In sommige landen is vol-
gens de wettelijke voorschriften ook
het uitschakelen van de zijairbag
nodig. Als u een kind op de voor-
passagiersstoel wilt meenemen,
neem dan de wettelijke voorschriften
voor het gebruik van kinderzitjes in
acht.
n De levensduur van de airbagmo-
dule bedraagt 15 jaar na productie-
datum van de auto. Na deze periode
is het noodzakelijk de module door
een Škoda-dealer te laten vervangen.
Veiligheid van kinderen
Ongevalstatistieken geven aan dat kin-
deren op de achterbank veiliger zitten
dan op de rechtervoorstoel. Kinderen
onder de twaalf jaar horen normaal ge-
sproken plaats te nemen op de achter-
bank
1).
. Al naargelang de leeftijd, licha-
amsgrootte en gewicht kunnen zij daar
door een kinderzitje of door de veilig-
heidsgordel worden beveiligd. Het kinder-
zitje
moet om veiligheidsredenen achter
de rechtervoorstoel zijn gemonteerd.
Attentie
n Alle inzittenden en vooral kinde-
ren, moeten tijdens het rijden de vei-
ligheidsgordel dragen.
n
Sta uw kind nooit toe tijdens het rij-
den in de auto te staan, of op de knieën
te zitten. In het geval van een ongeluk
wordt uw kind door de auto geslingerd
en kan daardoor levensgevaarlijk let-
sel oplopen.
1)
Let op eventuele afwijkende wettelijke voorschrif-
ten.
112
VEILIGHEID
Attentie
n
Als kinderen tijdens het rijden naar
voren leunen of een verkeerde zit-
houding aannemen, lopen zij bij een
aanrijding groot risico. Dit geldt spe-
ciaal voor kinderen die op de rechter-
voorstoel zitten als het airbagsysteem
bij een aanrijding in werking treedt. Dit
kan levensgevaarlijk of zelfs dodelijk
letsel tot gevolg hebben.
n Kinderen met een lichaamslengte
onder 1,50 m of jonger dan 12 jaar,
mogen zonder kinderzitje niet met
een normale veiligheidsgordel wor-
den beveiligd, omdat deze bij een
aanrijding letsel aan buik en hals kan
veroorzaken.
Attentie
n In geen geval mogen kinderen,
ook kleine baby’s op de schoot van
een meerijdende worden vervoerd.
n Laat uw kind niet zonder toezicht
achter in het kinderzitje.
n Bij bepaalde uitzonderlijke klima-
tologische omstandigheden kunnen
in de auto levensbedreigende tempe-
raturen ontstaan.
n Bij het gebruik van de veiligheidsgordel
moet ook het hoofdstuk „Veiligheidsgordel“
in acht worden genomen.
Indeling van de kinderzitjes
Er mogen alleen kinderveiligheidssyste-
men worden gebruikt die wettelijk zijn goed-
gekeurd en geschikt zijn voor het kind.
Voor kinderveiligheidssystemen geldt de
ECE-R
44
1)
-norm, waarbij de kinderveilig-
heidssystemen in 5 klassen worden onder-
verdeeld:
Klasse 0: 0-10 kg
Klasse 0+: tot 13 kg
Klasse 1: 9-18 kg
Klasse 2: 15-25 kg
Klasse 3: 22-36 kg
Kinderveiligheidssystemen die volgens de
ECE-R
44-norm zijn getest, zijn op de zit-
ting voorzien van het ECE-R
44-keurmerk
(grote E in een cirkel, met daaronder het
testnummer). Het keurmerk is vast beves-
tigd.
1)
Economic Commission of Europe-regeling
113
VEILIGHEID
Klasse 0/0+
Voor baby’s tot ongeveer 9 maanden met
een lichaamsgewicht tot ca. 10 kg, resp.
peuters tot ongeveer 18 maanden met een
lichaamsgewicht tot ca. 13 kg zijn bij voor-
keur kinderzitjes met verstelmogelijkheden
voor de ligstand geschikt - zie afbeelding.
Als de auto is uitgerust met een voor-
passagiersairbag mogen de kinderzitjes
onder bepaalde omstandigheden niet op
de rechter voorstoel worden gemon-
teerd - zie blz. 115.
Klasse 1
Voor baby’s en peuters tot ca. 4 jaar met
een lichaamsgewicht tussen de 9-18 kg zijn
het meest geschikt kinderzitjes waarbij in
de laagste gewichtsklasse het kind met de
rug tegen de rijrichting zit, en boven de
klasse 0+ zijn die kinderzitjes waarbij het
kind met de rug in de rijrichting zit het meest
geschikt (zie afbeelding).
Als de auto is uitgerust met de passagiers-
airbag mogen de kinderzitjes in bepaalde
gevallen niet op de rechter voorstoel wor-
den gemonteerd - zie blz. 115.
Gebruik van kinderzitjes
Overzicht van bruikbaarheid van kinderzitje
op de desbetreffende stoelen volgens de
EG-richtlijn 77/541:
Kinder- Bijrij- Achter- Achter-
stoeltje ders- stoel, stoel,
volgens stoel zijkant midden
groep
0
0+
1
2+3
- Universele categorie - stoeltje is ge-
schikt voor alle goedgekeurde typen kin-
derstoeltjes.
- Het stoeltje kan met bevestigingsogen
voor het „ISOFIX-systeem*“ worden uitge-
rust.
114
VEILIGHEID
Klasse 2
Voor kinderen tot ca. 7 jaar met een lichaams-
gewicht tussen de 15-25 kg zijn kinderzitjes
in combinatie met de driepuntsveiligheids-
gordel het meest geschikt.
Attentie
De schoudergordel moet ongeveer
over het midden van de schouder
lopen - maar nooit over de hals - en
goed tegen het bovenlichaam liggen.
De heupgordel moet over de heup en
niet over de buik van het kind lopen.
Klasse 3
Voor kinderen boven de 7 jaar met een
lichaamsgewicht tussen de 22 - 36 kg en
een kleinere lichaamslengte dan 1,50 me-
ter zijn zitkussentjes in combinatie met een
driepuntsveiligheidsgordel het meest ge-
schikt.
Attentie
De schoudergordel moet ongeveer
over het midden van de schouder lo-
pen - maar nooit over de hals - en
goed tegen het bovenlichaam liggen.
De heupgordel moet over de heup en
niet over de buik van het kind lopen.
Kinderen met een grotere lichaamslengte
dan 1,50 m kunnen gebruikmaken van de
in de auto gemonteerde veiligheidsgordels
zonder gebruik te maken van een zit-
kussen.
Aanwijzing
n Wij adviseren gebruik te maken van
kinderveiligheidssystemen uit het originele
accessoireprogramma van de Škoda-
dealers. Deze systemen zijn voor het ge-
bruik in Škoda-auto’s ontwikkeld en getest
en voldoen aan de ECE-R
44-norm.
Attentie
n Als er kinderveiligheidssystemen
worden gebruikt die samen met de
standaardgordels moeten worden
vastgezet, is de grootst mogelijke
voorzichtigheid geboden. Er moet
beslist worden gecontroleerd of de
bouten over de gehele lengte in de
schroefdraadbus vallen en ze moe-
ten met een aanhaalmoment van 40
Nm worden vastgedraaid.
n
De veiligheidsgordels moeten wor-
den gecontroleerd op het juist aanlig-
gen. Bovendien moet erop worden ge-
let dat de gordel niet door scherpe ran-
den kan worden beschadigd.
n
Met een kinderveiligheidssysteem
mag alleen één kind worden beveiligd.
115
VEILIGHEID
n Voor het inbouwen en het gebruik
van kinderveiligheidssystemen moe-
ten de wettelijke voorschriften en de
opmerkingen van de betreffende fa-
brikant in acht worden genomen.
Gebruik van kinderzitjes op de
passagiersstoel
Om veiligheidsreden adviseren wij kinder-
zitjes, indien mogelijk, op de achterzittingen
te installeren. Als er echter een kinderzitje
op passagiersstoel moet worden gebruikt,
moeten, in verband met de passagiers-
airbag, de volgende aanwijzingen in acht
worden genomen:
Attentie
n
Attentie: groot gevaar! Gebruik op
de passagiersstoel met een passa-
giersairbag geen kinderzitje waarbij
het kind met de rug in de rijrichting zit.
n
Als u toch op de voorpassagiers-
stoel een kinderzitje wilt gebruiken
waarbij het kind met de rug in de rij-
richting zit (in sommige landen ook bij
kinderzitjes waarbij het kind in de rij-
richting zit) is het beslist noodzakelijk
de frontairbag uit te schakelen - blz.
107. De kans bestaat dat het kind bij
het in werking treden van de airbag
ernstig of zelfs dodelijk letsel oploopt.
n In sommige landen is volgens de
wettelijke voorschriften ook het uit-
schakelen van de zijairbag nodig. Als
u een kind op de voorpassagiers-
stoel wilt meenemen, neem dan de
wettelijke voorschriften voor het ge-
bruik van kinderzitjes in acht.
Hiernaar verwijst ook de sticker (zie afbeel-
ding), die zich op de B-stijl aan de voor-
passagierszijde bevindt. De sticker is na het
openen van het rechter voorportier zicht-
baar. Een andere waarschuwingssticker
bevindt zich op de voorruit aan de zijde van
de voorpassagier.
Attentie
n Bij het gebruik van een kinderzitje
waarbij het kind in de rijrichting zit,
moet de passagiersstoel in de ach-
terste stand staan.
Veiligheid voor kinderen en zij-airbag*
Uw Škoda-auto kan naast de airbag voor
de bestuurder en de passagier ook zijn
voorzien van twee zij-airbags die bij een
aanrijding van opzij de inzittenden een
extra bescherming bieden.
Om ervoor te zorgen dat deze extra be-
schermende functie kan worden gegaran-
deerd, moet de zij-airbag bij een aanrijding
binnen een fractie van een seconde wor-
den opgeblazen (zie ook blz. 109 van het
instructieboekje).
Hierbij ontwikkelt de airbag een zodanige
kracht, dat bij een niet-rechte zithouding de
inzittenden door de luchtzak, resp. door
zich in het werkingsgebied van de zij-airbag
bevindende voorwerpen letsel kunnen op-
lopen.
Dit geldt vooral voor kinderen als deze
niet overeenkomstig de wettelijke eisen
worden vervoerd.
116
VEILIGHEID
Attentie
n Ter voorkoming van zwaar letsel
moeten kinderen dan ook altijd met
een bij hun leeftijd, lichaamslengte
en gewicht passend veiligheids-
systeem in de auto worden beveiligd.
n Kinderen mogen zich nooit met
het hoofd in het opblaasgebied van
de zij-airbag bevinden. Kans op let-
sel!
n Geen voorwerpen in het werkings-
gebied van de zij-airbag neerleggen.
Kans op letsel!
n
Als u toch op de voorpassagiers-
stoel een kinderzitje wilt gebruiken
waarbij het kind met de rug in de rij-
richting zit (in sommige landen ook bij
kinderzitjes waarbij het kind in de rij-
richting zit) is het beslist noodzakelijk
de frontairbag uit te schakelen - blz.
107. De kans bestaat dat het kind bij
het in werking treden van de airbag
ernstig of zelfs dodelijk letsel oploopt.
In sommige landen is volgens de wet-
telijke voorschriften ook het uitscha-
kelen van de zijairbag nodig. Als u een
kind op de voorpassagiersstoel wilt
meenemen, neem dan de wettelijke
voorschriften voor het gebruik van
kinderzitjes in acht.
Kinderzitjebevestiging
(„ISOFIX“-systeem)
Tussen de rugleuning en de zitting bevin-
den zich bij de beide buitenste zittingen
steeds twee ogen voor de bevestiging van
een kinderzitje met het „ISOFIX“-systeem.
Kinderzitjes met een „ISOFIX“-systeem
kunnen snel, gemakkelijk en veilig worden
gemonteerd. De montage moet a.d.h.v. de
montagehandleiding plaatsvinden die met
het „ISOFIX“-systeem wordt meegeleverd.
Bij de montage moet het kinderzitje beslist
hoorbaar vergrendelen. (Controleer dit
door aan het zitje te trekken!).
Aanwijzing
Een „ISOFIX“-kinderzitje mag alleen m.b.v.
een „ISOFIX“-systeem in de auto worden
bevestigd als het kinderzitje is voorzien van
een ambtelijke en modelspecifieke goed-
keuring volgens norm ECE-R
44.
Attentie
n
Vraag voor het gebruik van een
„ISOFIX“-kinderzitje dat in een andere
auto was gemonteerd bij uw Škoda-
dealer of dit kinderzitje voor de Škoda-
Octavia wordt geadviseerd.
n
Enkele kinderzitjes met het „ISOFIX-
bevestigingssysteem“ kunnen ook met
de gebruikelijke driepunts veiligheids-
gordels worden bevestigd. Bij het in- en
uitbouwen beslist de handleiding van
de fabrikant van het kinderzitje in acht
nemen.
117
RIJTIPS
De eerste 1.500 kilometer - en daarna
Inrijden
Tijdens de eerste uren heeft de motor een
hogere inwendige weerstand dan later als
alle draaiende delen op elkaar zijn ingelo-
pen. In hoever de motor goed wordt inge-
reden is zeer afhankelijk van de rijstijl tij-
dens de eerste 1.500 kilometer.
Tot 1.000 kilometer
geldt als vuistregel:
n Geen vol gas geven
n Niet sneller rijden dan 3/4 van de
maximum snelheid
n Hoge toerentallen vermijden
n Indien mogelijk zonder aanhang-
wagen rijden.
Attentie
n Ook nieuwe banden moeten wor-
den „ingereden“, daar zij in nieuw staat
nog niet een optimale „grip“ op het
wegdek hebben. Rijd dan ook gedu-
rende de eerste 500 km voorzichtig.
n Nieuwe remblokken moeten ook
„inlopen“ en hebben dan ook gedu-
rende de eerste 200 km nog niet de
optimale remcapaciteit. De iets la-
gere remcapaciteit kan door een ster-
kere pedaaldruk worden gecompen-
seerd. Dit geldt ook later als de rem-
blokken worden vervangen.
Van 1.000 tot 1.500 kilometer
De snelheid kan geleidelijk van de max.
snelheid van de ingeschakelde versnelling,
resp. tot het maximaal toelaatbare motor-
toerental worden verhoogd.
Tijdens en na de inrijperiode geldt:
n Laat de koude motor nooit met hoge toe-
rentallen draaien - dit geldt zowel voor een
onbelaste motor als tijdens het rijden. Alle
snelheids- en toerentalgegevens gelden
dan ook alleen voor een op bedrijfs-
temperatuur zijnde motor!
Rijd niet met een onnodig hoog
motortoerental. Schakel op tijd over
- dit bespaart brandstof, verlaagt het
geluidsniveau en spaart het milieu - zie
ook bladzijde 118.
n Rijd nooit met te lage toerentallen - scha-
kel op tijd terug als de motor niet meer rus-
tig ronddraait.
Na de inrijperiode
Bij auto’s met toerenteller is het max. toe-
laatbare toerental door het begin van het
rode gebied op de toerentellerschaal ge-
markeerd. De naald van de toerenteller
mag niet in dit gebied komen.
118
RIJTIPS
Energie- en milieubewust rijden
Het brandstofverbruik, de belasting voor het
milieu en de slijtage van de motor, remmen
en banden zijn van verschillende factoren
afhankelijk:
De persoonlijke rijstijl
bepaalt in hoge mate het economisch ge-
bruik, de samenstelling van de uitlaatgas-
sen en de geluidsproductie.
Laat de motor nooit stationair warm-
draaien.
Bij stationair draaien duurt het erg lang
voordat de motor zijn bedrijfstemperatuur
bereikt. Tijdens de warmdraaiperiode zijn
echter de slijtage en de uitstoot van scha-
delijke stoffen bijzonder hoog. Rijd daarom
direct na het starten weg en vermijd hoge
toerentallen.
De koude motor verbruikt direct na het star-
ten ca. 15 - 20 l/100 km brandstof. Na circa
een kilometer daalt het verbruik tot ca. 10
l/100 km. Pas na circa 4 tot 10 kilometer is
de motor op bedrijfstemperatuur (afhanke-
lijk van de buitentemperatuur en de motor)
en het verbruik heeft zich genormaliseerd.
Korte ritten daarom, indien mogelijk, ver-
mijden.
Vermijd het accelereren met vol
gas.
Door met gevoel gas te geven wordt niet
alleen het brandstofverbruik aanzienlijk
verlaagd, maar ook de belasting voor het
milieu en de slijtage nemen af.
R
ijd niet met onnodig hoge toeren-
tallen - schakel zo vroeg mogelijk
over, resp. schakel pas terug als de mo-
tor niet meer regelmatig ronddraait.
Het brandstofverbruik is b.v. in de 2e ver-
snelling tweemaal zo hoog als in de hoog-
ste versnelling. Gelijktijdig wordt door het
lagere motortoerental ook de geluidspro-
ductie van de motor verlaagd.
Benut indien mogelijk de max. snel-
heid niet.
Het brandstofverbruik, de samenstelling van
de uitlaatgassen en de geluidsproductie ne-
men bij hoge snelheden overproportioneel
toe. Als de mogelijke maximum snelheid
slechts voor ca. 3/4 wordt benut neemt het
brandstofverbruik met ca. 50 % af. Het tijds-
verlies daarentegen is zeer gering.
Rijd zo gelijkmatig mogelijk en an-
ticiperend.
Onnodig accelereren en remmen worden
betaald met een hoog brandstofverbruik en
een hoge belasting van het milieu.
Zet de motor af als er voor een ver-
keerslicht, een spoorwegovergang,
een brug of in een file moet worden ge-
wacht.
De individuele gebruikseisen
hebben natuurlijk ook invloed op het brand-
stofverbruik.
Ongunstig voor het verbruik zijn b.v.:
n Een hoge verkeersdichtheid, speciaal in
steden met talrijke verkeerslichten.
n Het regelmatig rijden van korte afstan-
den met steeds opnieuw starten en warm-
draaien van de motor.
n Het filerijden in de lagere versnellingen,
dus rijden met een relatief hoog toerental
in verhouding tot de rijsnelheid.
Vanzelfsprekend wordt het brandstofverbruik
ook beïnvloed door zaken waarop u als be-
stuurder geen invloed heeft. Het is b.v. nor-
maal dat het verbruik in de winter of onder
moeilijke omstandigheden, slechte wegen,
rijden met aanhangwagen enz. toeneemt.
119
RIJTIPS
De technische voorwaarden
voor een zuinig en economisch verbruik
heeft de auto „van huis uit“ meegekregen.
Bijzonder veel aandacht werd besteed aan
een zo gering mogelijke belasting van het
milieu. Om deze eigenschappen volledig tot
hun recht te laten komen en te behouden
moeten de volgende punten in acht wor-
den genomen:
De voorgeschreven onderhouds-
werkzaamheden moeten nauwkeu-
rig volgens het serviceplan worden uit-
gevoerd.
Het voorgeschreven onderhoud door de
Škoda-dealer garandeert niet alleen een
constante inzetbaarheid maar ook een eco-
nomische verbruik, geringere belasting van
het milieu en een lange levensduur.
Bandenspanning elke vier weken
controleren.
Door een te lage bandenspanning wordt de
rolweerstand verhoogd. Hierdoor loopt niet
alleen het brandstofverbruik op, maar ook
de bandenslijtage neemt toe. Bovendien
wordt het rijgedrag negatief beïnvloed.
Neem geen onnodige ballast mee in
de kofferruimte.
Juist in het stadsverkeer waar regelmatig
geaccelereerd moet worden beïnvloedt het
gewicht van de auto het verbruik aanzien-
lijk. Als vuistregel geldt: per 100 kg gewicht
neemt het verbruik met ca. 1 liter per 100
km toe.
Verwijder de dakdrager direct na
gebruik.
Vooral bij hoge snelheden loopt het brands-
tofverbruik door de hogere luchtweerstand
sterk op.
Schakel elektrische verbruikers al-
leen in wanneer zij werkelijk nodig
zijn.
Achterruitverwarming, mistlampen enz.
verbruiken relatief veel energie. Door de
hogere belasting van de dynamo neemt het
brandstofverbruik toe. De achterruitverwar-
ming veroorzaakt b.v. een meerverbruik
van ca. 1 liter per 10 uur.
Controleer het brandstofverbruik
regelmatig.
Bij elke tankstop moet het verbruik worden
gecontroleerd. Daardoor kunnen vroegtij-
dig onregelmatigheden aan de auto, die tot
een verhoogd brandstofverbruik leiden,
worden ontdekt.
Controleer het oliepeil bij elke tankstop
Het olieverbruik is in hoge mate afhanke-
lijk van de belasting en het motortoerental,
al naargelang de rijstijl kan het verbruik tot
0,5 l per 1.000 km bedragen.
Het is normaal, dat het olieverbruik van een
nieuwe motor pas na een bepaalde rijtijd
zijn laagste waarde bereikt. Het verbruik
kan dan ook pas na een afstand van ca.
5.000 km correct worden beoordeeld.
Dit geldt ook voor het brandstofverbruik en
het motorvermogen.
120
RIJTIPS
n Zet tijdens het rijden nooit het contact
af.
n Vul nooit te veel olie bij - zie bladzijde 140.
n Sleep de auto niet over een grotere af-
stand dan 50 meter aan - zie bladzijde 179.
Attentie
Door de hoge temperaturen die bij de
uitlaatgaskatalysator onder bijzon-
der ongunstige omstandigheden
kunnen optreden, moet de auto in-
dien mogelijk zo worden geparkeerd,
dat de katalysator niet in aanraking
kan komen met licht ontvlambare
materialen.
Opmerking
Ook bij een goed functionerend uitlaatgas-
reinigingssysteem kunnen onder bepaalde
omstandigheden door de motor uitlaatgas-
sen worden uitgestoten die een zwavelach-
tige geur hebben. Dit is afhankelijk van het
zwavelpercentage van de getankte ben-
zine.
Vaak zal door het kiezen van een ander
benzinemerk, resp. het tanken van super
loodvrij dit verschijnsel verdwijnen.
Het goed functioneren van het uitlaatgas-
reinigingssysteem is van wezenlijk belang
voor een milieubesparend gebruik van de
auto.
De volgende punten moeten dan ook in
acht worden genomen:
n Auto’s met katalysator mogen alleen met
loodvrije benzine worden getankt - zie blad-
zijde 128.
n Rijd bij auto’s met katalysator de brand-
stoftank nooit geheel leeg. De onregelma-
tige benzinetoevoer kan tot overslaan van
de motor leiden. Hierdoor komt er onver-
brande benzine in het uitlaatsysteem. Dit
kan tot oververhitting en beschadiging van
de katalysator leiden.
n Als tijdens het rijden de motor overslaat,
het vermogen terugloopt en de motor on-
regelmatig draait, kan dit te wijten zijn aan
een storing in het ontstekingssysteem. In
dit geval kan de onverbrande benzine in het
uitlaatsysteem terecht komen en zo in de
atmosfeer komen. Bovendien kan de kata-
lysator door oververhitting worden bescha-
digd. Verlaag de rijsnelheid in dit geval di-
rect. De storing moet door de dichtstbij-
zijnde Škoda-dealer worden opgeheven.
Algemene opmerkingen
n De slijtage van de remvoeringen is in
hoge mate afhankelijk van het gebruik en
de rijstijl. Speciaal voor auto’s die regelma-
tig in de stad en voor korte afstanden wor-
den gebruikt, of waar zeer sportief mee
gereden wordt, kan het dan ook noodza-
kelijk zijn tussen de in het onderhouds-
schema aangegeven kilometrages de dikte
van de remvoering door een Škoda-dealer
te laten controleren.
n Op hellingen moet door het op tijd terug-
schakelen gebruik gemaakt worden van de
remwerking van de motor. Hierdoor wordt
het remsysteem ontlast. Als er moet wor-
den bijgeremd moet dit niet constant maar
met intervallen plaatsvinden.
n Onder bepaalde omstandigheden, zoals
b.v. bij het rijden door plassen, bij zware
regenval of na het wassen van de auto,
kunnen de remmen door vocht, resp. in de
winter door bevroren remschijven en rem-
voeringen, later aangrijpen - de remmen
moeten eerst drooggeremd worden.
Remmen
121
RIJTIPS
Ook bij het rijden op wegen waarop wegen-
zout is gestrooid kunnen de remmen later
aangrijpen wanneer er langere tijd niet is
geremd - de zoutlaag op de remschijven
en de remvoeringen moet eerst worden
weggeslepen.
Attentie
Bij het naderhand monteren van een
frontspoiler, wieldoppen etc. moet
gecontroleerd worden of de lucht-
toevoer naar de remschijven niet
wordt beïnvloed, daar anders het rem-
systeem te heet kan worden.
Rembekrachtiger
De rembekrachtiger verhoogt de druk die
u met het rempedaal uitoefent. De beno-
digde druk wordt alleen bij een draaiende
motor beschikbaar gesteld.
Attentie
De rembekrachtiger werkt alleen bij
draaiende motor.
Zet de motor nooit af alvorens de
auto stilstaat.
Als de rembekrachtiger niet werkt -
bijv. als de auto moet worden weg-
gesleept of bij een defect aan de rem-
bekrachtiger - moet het rempedaal
met aanzienlijk meer kracht worden
ingedrukt om de ontbrekende rem-
bekrachtiging te compenseren.
Omdat u hierbij niet zoals gewend kunt
remmen, kan dit leiden tot een onge-
val en ernstig letsel tot gevolg hebben.
Remassistent*
De remassistent verhoogt bij een noodrem-
ming de rembekrachtiging en kan zo de snelle
opbouw van de remdruk ondersteunen.
In een noodsituatie remmen de meeste
automobilisten weliswaar op tijd, maar niet
met de voor een maximale remvertraging
noodzakelijke pedaalkracht. Hierdoor gaan
waardevolle meters verloren!
Bij het zeer snel intrappen van het rem-
pedaal wordt de remassistent geactiveerd.
Hierdoor neemt de rembekrachtiging toe
ten opzichte van de rembekrachtiging bij
normaal remmen.
Op deze wijze kan bij een geringere tegen-
druk op het rempedaal de voor een maxi-
male vertraging noodzakelijke remdruk bin-
nen de kortste tijd worden opgebouwd.
Voor het verkrijgen van de kortstmogelijke
remweg moet het pedaal geheel worden in-
getrapt en mag de druk op het rempedaal
niet worden verminderd!
De remassistent helpt u in een noodsitua-
tie de remweg te verkorten door een snel-
lere opbouw van de remdruk. De voorde-
len van het ABS worden door de rem-
assistent volledig benut. Zodra het rem-
pedaal wordt losgelaten, schakelt de rem-
assistent automatisch uit en werkt het rem-
systeem weer op de conventionele wijze.
Attentie
n
Ook de remassistent kan met be-
trekking tot de remweg de natuurkun-
dig bepaalde grenzen niet opheffen.
n Vooral op een glad of nat wegdek
moet hiermee rekening worden ge-
houden. De rijstijl moet altijd aan de
staat van het wegdek en de verkeers-
situatie worden aangepast.
n Het hogere veiligheidscomfort
mag er niet toe leiden grotere veilig-
heidsrisico’s te nemen!
122
RIJTIPS
Antiblokkeersysteem (ABS)*
Het ABS draagt wezenlijk bij aan de ver-
hoging van de actieve rijveiligheid van de
auto. Het essentiële voordeel t.o.v. het con-
ventionele remsysteem is dat ook bij een
volle remming op een glad wegdek de best-
mogelijke besturing op dit soort wegen
behouden blijft daar de wielen niet blokke-
ren.
Er mag echter niet worden verwacht dat de
remweg door het ABS onder alle omstan-
digheden wordt verkort.
Werking van het ABS
Bij het bereiken van een rijsnelheid van ca.
20 km/h start de automatische testproce-
dure. Hierbij kan gedurende ca. 1 sec. het
geluid van een pomp hoorbaar zijn.
Als een wiel t.o.v. de rijsnelheid een te lage
omtreksnelheid heeft en neigt tot blokke-
ren wordt de remdruk van dit wiel verlaagd.
Bij de voorwielen wordt de remdruk afzon-
derlijk geregeld terwijl de remdruk voor de
wielen van de achteras gemeenschappe-
lijk wordt geregeld. Hierdoor is de rem-
werking van de beide achterwielen gelijk en
blijft de rijstabiliteit zoveel mogelijk behou-
den.
Het regelproces is duidelijk merkbaar
aan de pulserende bewegingen van het
rempedaal in combinatie met bepaalde
geluiden. Hierdoor wordt de bestuurder
erop geattendeerd dat een wiel, resp., de
wielen zich in het blokkeergebied bevinden.
Om ervoor te zorgen dat de ABS in dit ge-
bied optimaal kan regelen moet het rem-
pedaal ingetrapt blijven - Niet pompen!
Attentie
Ook het ABS kan de natuurkundige
wetten niet uitschakelen. Hierbij mo-
et speciaal op een glad of nat weg-
dek rekening worden gehouden. Als
het ABS in het regelgebied komt mo-
et de snelheid direct aangepast wor-
den aan de staat van het wegdek en
de verkeerssituatie. De verhoogde
veiligheidsfaktor mag er niet toe lei-
den om grotere veiligheidsrisico’s te
nemen.
Als er in het anti-blokkeersysteem storing
optreedt wordt dit door het controlelampje
aangegeven - zie bladzijde 60.
Attentie
De auto kan dan alleen m.b.v. het
conventionele remsysteem - dus
zonder ABS - worden afgeremd.
Neem zo spoedig mogelijk contact
op met een Škoda-dealer. Pas de
snelheid en de rijstijl aan aan de ge-
wijzigde omstandigheden, daar de
omvang van het defect in het ABS
niet bekend is.
Elektronisch sperdifferentieel
(EDS)*
Auto’s met antiblokkeersysteem (ABS)*
kunnen bovendien met een elektronisch
sperdifferentieel worden uitgerust.
Door het EDS wordt zelfs bij een glad weg-
dek het wegrijden, accelereren en bergop-
waarts rijden wezenlijk vergemakkelijkt,
resp. mogelijk gemaakt.
Het EDS werkt automatisch - d.w.z. zonder
toedoen van de bestuurder.
Het bewaakt met behulp van de sensoren
van het ABS het toerental van de aange-
dreven wielen.
Op een ondergrond die aan één kant glad
is, ontstaat tussen de aangedreven wielen
een verschil in toerental. De EDS-functie
compenseert door het afremmen van het
doorslippende wiel het verschil in toeren-
tal en de aandrijfkracht wordt via het
differentieel op het andere aangedreven
wiel overgebracht.
Deze regelprocedure is herkenbaar aan
een karakteristiek geluid.
123
RIJTIPS
Om de optimale werking van het EDS te
bereiken, moet u bij het wegrijden het
gaspedaal en het koppelingspedaal
overeenkomstig de staat van het weg-
dek indrukken/op laten komen.
Attentie
Bij het accelereren op een glad weg-
dek, bijvoorbeeld bij ijzel en sneeuw,
voorzichtig gas geven.
De aangedreven wielen kunnen on-
danks het EDS doorslippen en daar-
door de rijstabiliteit beïnvloeden.
Om ervoor te zorgen dat de schijfrem van
het afgeremde wiel niet te warm wordt,
schakelt het EDS bij afwijkende sterke be-
lasting automatisch uit. De auto blijft func-
tioneren en heeft dezelfde eigenschappen
als een auto zonder EDS. Om deze reden
wordt het uitschakelen van het EDS niet
weergegeven.
Zodra de rem is afgekoeld, schakelt het
EDS weer automatisch in.
Als de ABS-controlelamp gaat branden, zie
blz. 60, kan er ook een storing in het EDS-
systeem zijn. Neem zo snel mogelijk con-
tact op met een Škoda-dealer.
Attentie
De rijstijl moet steeds worden aan-
gepast aan de staat van het wegdek
en de verkeerssituatie. Het hogere
veiligheidspotentieel van het EDS
mag er niet toe leiden dat hogere ri-
sico’s worden genomen!
Motorsleepmomentregeling (MSR)*
Deze moet voorkomen dat bij het remmen
op de motor door het gas los te laten of het
terug te schakelen op een glad wegdek de
aangedreven wielen van de auto te sterk
worden afgeremd. De MSR verhoogt auto-
matisch het toerental. Hierdoor blijft bij het
afremmen op de motor de optimale bestu-
ring behouden.
De vierwielaandrijving van uw auto is ge-
heel bedieningsvrij.
De aandrijfkracht wordt automatisch over
de wielen verdeeld en wordt optimaal aan-
gepast aan het rijgedrag alsook aan de
staat van het wegdek.
Het op hoge motorvermogens afgestemde
vierwielaandrijfconcept geeft de auto excel-
lente rij-eigenschappen, zowel bij het rijden
op een normaal wegdek alsook bij rijden
onder extreme omstandigheden, zoals
sneeuw en ijs.
Neem beslist de volgende veiligheids-
voorschriften in acht:
Vierwielaandrijving*
124
RIJTIPS
Attentie
De rijstijl moet steeds worden aan-
gepast aan de staat van het wegdek
en aan de verkeerssituatie. De ver-
hoogde veiligheidsfactor met de vier-
wielaandrijving en het ABS mag er
niet toe leiden, grotere veiligheids-
risico’s te nemen!
De remcapaciteit wordt door de grip
van de banden begrensd en is niet
anders dan bij een voorwielaanged-
reven auto.
Men mag zich dan ook nooit door de
ook nog op een glad wegdek aanwe-
zige goede acceleratie laten verlei-
den tot hoge snelheden.
Bij een nat wegdek moet erop wor-
den gelet dat bij een te hoge snelheid
de voorwielen alle grip kunnen ver-
liezen (aquaplaning). Hierbij wordt -
in tegenstelling tot auto’s met voor-
wielaandrijving - het begin van de
aquaplaning niet door een plotseling
oplopend motortoerental aangege-
ven. Houd daarom niet een te hoge
maar een aan de staat van het weg-
dek aangepaste snelheid aan.
Gebruik van winterbanden
Dankzij de vierwielaandrijving beschikt de
auto onder winterse omstandigheden al
met de standaardbanden over een goede
grip. Toch moeten om de best mogelijke rij-
en remeigenschappen te verkrijgen op alle
vier de wielen winterbanden, resp. viersei-
zoensbanden worden gemonteerd. Zie
voor verdere informatie blz. 157.
Gebruik van sneeuwkettingen
Ook bij auto’s met vierwielaandrijving moe-
ten sneeuwkettingen worden gemonteerd,
als dit verplicht is. De sneeuwkettingen
mogen alleen op de voorwielen worden
gemonteerd. Zie voor verdere opmerkin-
gen m.b.t. tot sneeuwkettingen blz. 157.
De auto is weliswaar in hoofdzaak bedoeld
voor het vervoer van personen en goede-
ren, maar kan bij een desbetreffende tech-
nische uitrusting ook worden gebruikt voor
het trekken van een aanhangwagen.
Afneembare kogelkop*
n Volg bij het monteren en demonteren
van de kogelkop de instructies in de hand-
leiding.
Meer informatie - zie blz. 157.
Rijden met aanhangwagen
125
RIJTIPS
Technische voorwaarden
n Als de auto met een trekhaak werd ge-
leverd, werd met alle technische en wette-
lijke eisen welke gelden voor het rijden met
een aanhangwagen rekening gehouden.
n Als de stekker van de aanhangwagen
niet in de contactdoos van de auto past, kan
via de Škoda-dealer de noodzakelijke
adapterkabel worden besteld.
n Details betreffende het naderhand in-
bouwen van een trekhaak zijn bekend bij
de Škoda-dealers. Het inbouwen moet dan
ook bij voorkeur daar worden uitgevoerd.
Opmerkingen m.b.t. de aanhangwagen
n Het toelaatbare aanhangwagengewicht
mag in geen geval worden overschreden.
n Het aangegeven aanhangwagengewicht
geldt alleen voor hoogtes tot 1.000 meter
boven de zeespiegel. Daar met de toene-
mende hoogte door de lagere luchtdicht-
heid het motorvermogen terugloopt en
daardoor ook het klimvermogen afneemt,
moet dan ook per aangevangen 1.000 me-
ter verdere hoogtetoename het totale ge-
wicht met 10% worden verlaagd.
Hiermee moet tijdens het rijden in de ber-
gen rekening worden gehouden.
n De maximaal toelaatbare kogeldruk
moet indien mogelijk geheel worden benut,
maar mag niet worden overschreden.
n Met in acht name van het toelaatbare
aanhangwagengewicht en de kogelbelast-
ing moet de belading van de aanhangwa-
gen zo worden verdeeld, dat zware voor-
werpen zich zo dicht mogelijk bij de as be-
vinden. De lading moet bovendien geborgd
zijn tegen verschuiven.
n Kies de bandenspanning van de auto
voor volle belading en controleer ook de
bandenspanning van de aanhangwagen.
n De koplampverstelling van de auto moet
overeenkomstig de betreffende belading
worden ingesteld.
n Bij het aan- en loskoppelen van de aan-
hangwagen moet de handrem worden aan-
getrokken.
Controleer voor iedere rit of de kogel-
kop volgens voorschrift is vergren-
deld.
De controle vindt plaats door de ge-
borgde vergrendelingspal naar bene-
den te draaien. Als de vergrende-
lingspal slechts ca. 5° kan worden ver-
draaid, is de vergrendeling in orde.
Trek na de controle de vergrendelings-
pal weer tot aan de aanslag terug.
De trekhaak mag niet worden ge-
bruikt als deze niet kan worden ge-
borgd of als de vergrendelingspal in
de vergrendelde stand gemakkelijk
kan worden verdraaid.
126
RIJTIPS
Rijtips
Voor het verkrijgen van de beste rijeigen-
schappen van een combinatie moeten de
onderstaande punten in acht worden ge-
nomen:
n Rijd indien mogelijk niet met een lege
auto en een beladen aanhangwagen. Als
dit toch nodig is mag er overeenkomstig de
ongunstige gewichtsverdeling slechts lang-
zaam worden gereden.
n Daar met toenemende snelheid de sta-
biliteit van de combinatie afneemt mag op
slechte wegen, bij slecht weer en harde
wind - en vooral op hellingen - de wettelijk
toegestane maximum snelheid niet worden
benut.
In elk geval moet de snelheid bij ook maar
de geringste pendelbeweging van de
aanhangwagen direct worden verlaagd.
Probeer in geen geval de combinatie door
accelereren recht te trekken!
n Rijd uit veiligheidsoverwegingen nooit
sneller dan 80 km/h. Dit geldt ook voor lan-
den waar een hogere snelheid toegestaan is.
n Rem op tijd! Rem bij een aanhangwagen
met oplooprem eerst voorzichtig en rem
daarna krachtig af. Zo worden „remstoten“
door de blokkerende aanhangwagenwielen
voorkomen. Schakel op een helling tijdig
terug, zodat de motor als rem kan functio-
neren.
n Als bij extreem hoge buitentemperaturen
wordt gereden op een lange helling in een
lage versnelling met hoog toerental, moet
op de koelvloeistoftemperatuurmeter wor-
den gelet. Als de naald van de meter in het
bovenste vlak komt, moet de snelheid di-
rect worden verlaagd. Als echter het
waarschuwingslampje voor de temperatuur
en remvloeistofniveau knippert moet wor-
den gestopt en moet de motor bij stationair
toerental enkele minuten afkoelen. Let ook
op de verdere opmerkingen op blz. 46.
n Door het inschakelen van de verwar-
ming kan de koelvloeistoftemperatuur wor-
den verlaagd.
n De koelende werking van de ventilator
kan door het terugschakelen en hoger toe-
rental niet worden verhoogd, daar het toe-
rental van de ventilator onafhankelijk is van
het motortoerental. Ook bij het rijden met
een aanhangwagen heeft het terugschake-
len geen zin zolang de motor bij het helling
op rijden niet sterk terugvalt in snelheid.
Algemene opmerkingen
n Wij adviseren bij een regelmatig ge-
bruik van een aanhangwagen de auto
ook tussen de inspectieïntervallen te la-
ten controleren.
n Het aanhangwagengewicht en de kogel-
druk op het typeplaatje van de trekhaak zijn
slechts testwaarden. De voor de auto gel-
dende waarden staan in de boardliteratuur.
127
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Tanken
De vulpijp voor de brandstoftank is in het
rechter achterpaneel aangebracht.
De brandstoftank heeft een inhoud van ca.
55 liter (4x4* - 63 liter).
Opmerking
De tankdopklep kan vanaf de bestuurders-
plaats* worden geopend - zie blz. 65.
Bij deze uitvoering is de tankdop niet voor-
zien van een apart slot.
De tankdopklep is voorzien van een sticker
met gegevens - zie blz. 181.
Tijdens het tanken kan de losgedraaide
tankdop worden opgehangen aan de tank-
dopklep.
Schroef na het tanken de tankdop op de
vulpijp tot hij hoorbaar wordt vergrendeld.
Sluit vervolgens de tankdopklep.
Voor auto’s zonder afstandsontgrende-
ling van de tankdopklep vanaf de bes-
tuurdersplaats geldt het volgende*:
Ontgrendel de tankdop op de vulpijp door
de autosleutel linksom te draaien en
schroef de tankdop los.
Tijdens het tanken kan de losgedraaide
tankdop worden vastgehaakt aan de tank-
dopklep.
Schroef na het tanken de tankdop zover op
de vulpijp tot hij vastklikt. Vergrendel de
tankdop door de sleutel rechtsom te draai-
en. Trek de sleutel uit het slot. Sluit de tank-
dopklep.
Zodra het volgens voorschrift be-
diende automatische vulpistool voor
de eerste maal uitschakelt, is de brand-
stoftank „vol“. Er mag dan ook niet meer
worden bijgetankt, daar er anders te wei-
nig ruimte in de tank overblijft voor het uit-
zetten van de brandstof - de brandstof zou
dan bij warm weer uit de tank stromen.
Opmerking
Bij auto’s met katalysator mag de brand-
stoftank nooit geheel worden leeggere-
den. Door de onregelmatige brandstof-
toevoer kan de motor overslaan. Hier-
door komt er onverbrande brandstof in
het uitlaatsysteem. Dit kan tot overver-
hitting en beschadiging van de katalysa-
tor leiden.
Attentie
Bij gebruik van een jerrycan voor
reservebrandstof moeten de wette-
lijke voorschriften in acht genomen
worden. Wij adviseren uit veiligheids-
overwegingen geen jerrycan mee te
nemen. Bij een aanrijding kan de jer-
rycan beschadigd worden waardoor
er brandstof wegstroomt.
128
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Brandstof
Benzinemotoren
Loodvrije benzine volgens DIN EN 228
Octaangetal 91, 95 en 98
1)
Opmerkingen
n Gebruik alleen benzine die voldoet aan
de hoogste kwaliteitseisen.
n Loodvrije benzine RON 91 (95)
1)
kan
worden getankt, het vermogen neemt daar-
bij echter iets af.
n Benzine met een hoger octaangetal dan
nodig is voor de motor mag zonder meer
worden gebruikt. Er zijn echter geen voor-
delen aan verbonden m.b.t. vermogen en
benzineverbruik.
1)
Dit geldt voor Octavia RS en Octavia combi RS
Bij auto’s met katalysator mag al-
leen op loodvrije benzine worden
gereden.
Bij gebruik van loodhoudende benzine zet
het lood zich in de katalysator af.
Reeds een tankvulling met lood-
houdende benzine leidt tot een aan-
zienlijke afname van de katalysator-
werking.
Ook als aansluitend hierop weer loodvrije
benzine wordt getankt, zal de oorspronke-
lijke katalysatorwerking niet meer volledig
worden bereikt.
Het regelmatig draaien, het vermogen en
de levensduur van de motor worden in
hoge mate beïnvloed door de kwaliteit
van de benzine. Brandstoftoevoegingen
mogen niet worden toegevoegd. Tank
alleen benzine die voldoet aan de norm.
Dieselmotoren
Dieselolie volgens: DIN EN 590
CN niet lager dan 49
Rijden in de wintermaanden
Winterdieselolie
Door tankstations wordt in de winterperiode
een andere dieselolie dan in de zomer-
periode geleverd. Bij het gebruik van
„zomerdieselolie“ kunnen bij buitentempe-
raturen beneden de 0 °C storingen optre-
den, omdat de dieselolie door paraffine-
afscheiding te stroperig wordt. „Winter-
dieselolie“ is daarentegen nog bij -20 °C
volledig bedrijfszeker.
In landen met andere klimatologische om-
standigheden wordt meestal dieselolie aan-
geboden die andere temperatuureigens-
chappen bezit. Škoda-dealers en tank-
stations in de betreffende landen zijn op de
hoogte van de landelijke samenstelling van
de dieselolie.
Biodiesel
Bij temperaturen beneden de -10 °C advi-
seren wij normale dieselolie te tanken.
129
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Verzorging van de auto
Een regelmatige vakkundige verzorging
van uw auto zorgt voor het behoud van zijn
waarde.
Bovendien kan dit ook één van de voor-
waarden zijn voor het behouden van het
recht op garantie bij eventuele corrosie en
lakschade aan de carrosserie.
De benodigde onderhoudsmiddelen zijn als
originele accessoires bij Škoda verkrijg-
baar. De voorschriften met betrekking tot
het gebruik op de verpakking moeten wor-
den opgevolgd.
Attentie
n Bij een verkeerde toepassing kun-
nen onderhoudsmiddelen schadelijk
zijn voor de gezondheid.
n Onderhoudsmiddelen moeten dan
ook buiten het bereik van kinderen
bewaard worden.
Bij de aankoop van onderhouds-
middelen moet gekozen worden
voor milieuvriendelijke produkten. Res-
ten van onderhoudsmiddelen behoren
niet tot het huisafval.
Brandstoffiltervoorverwarming
De auto is voorzien van een brandstoffilter-
voorverwarmingssysteem. Het brandstof-
systeem werkt hierdoor bij gebruik van
winterdiesel, die tot -15 °C koudebestendig
is, tot een temperatuur van ongeveer -25 °C
zonder problemen.
Als bij temperaturen beneden -25 °C de
motor niet meer aanslaat, is het voldoende
de auto enige tijd in een verwarmde ruimte
te parkeren.
Brandstoftoevoegingen (vloeibaarheids-
verbeteraars) en dergelijke middelen
mogen niet aan de dieselolie worden
toegevoegd.
Tank dieselolie die voldoet aan de norm.
Al bij één tankvulling met dieselolie die
afwijkt van de norm kan schade aan het
brandstofsysteem ontstaan.
Biodiesel (PME1)-brandstof
volgens DIN EN 14 214
1)
CN niet lager dan 49
Auto’s met dieselmotoren kunnen ook
draaien op biodiesel. Met de benaming
biodiesel wordt een methylester van plant-
aardige olie bedoeld die moet voldoen aan
de eisen van norm DIN EN 14 214
1)
.
Attentie
Al één tankvulling met biodiesel, die niet
voldoet aan de norm DIN EN 14 214
1)
kan leiden tot schade aan het brandstof-
systeem.
Bijzonderheden van de PME-brandstof
Biodiesel wordt uit plantaardige olie via een
chemisch proces vervaardigd.
Biodiesel is vrij van zwavel. Bij de verbran-
ding hiervan komt dan ook geen zwaveldio-
xide (SO
2
) vrij.
Het uitlaatgas bevat minder
- koolmonoxide (CO)
- koolwaterstoffen (HC)
- deeltjes (b.v. roet)
dan bij het gebruik van conventionele die-
selolie.
Bij het gebruik van biodiesel kunnen de rij-
prestaties iets lager zijn en omgekeerd kan
het brandstofverbruik wat hoger uitvallen.
PME-brandstof volgens DIN EN 14 214
1)
kan in elke willekeurige verhouding worden
toegevoegd aan de dieselolie volgens
DIN EN 590.
Gebruik in de wintermaanden
PME-brandstof is tot -10 °C winterbestendig.
Brandstoftoevoegingen (vloeibaarheidver-
beteraars) en dergelijke middelen mogen
niet aan de Biodiesel worden toegevoegd.
1)
Geldt niet voor auto’s met EU 4, zie technische
gegevens.
130
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Wassen
De beste bescherming van de auto tegen
de schadelijke inwerking van het milieu is
het vaak en regelmatig wassen en in de
was zetten.
Hoe vaak een auto behandeld moet wor-
den is sterk afhankelijk van het gebruik, de
wijze van parkeren (garage, parkeren on-
der bomen enz.), het jaargetijde, het weer
en de invloed van het milieu.
Hoe langer vogeluitwerpselen, insekten,
hars, straat- en industriestof, teervlekken,
roetdeeltjes, wegenzout en andere agres-
sieve afzettingen op de autolak achterblij-
ven, des te nadeliger is hun storende wer-
king. Hoge temperaturen, b.v. door inten-
sieve zonnestraling, versterken de bijtende
werking. Zo kan het onder bepaalde om-
standigheden noodzakelijk zijn de auto
wekelijks te wassen, terwijl als de auto
voorzien is van een goede waslaag een-
maal in de maand wassen over het alge-
meen voldoende is.
Na het einde van de winterperiode moet be-
slist de wagenonderzijde grondig worden
gewassen.
Automatische wasinstallaties
De autolak heeft een zodanig weerstands-
vermogen dat de auto onder normale om-
standigheden zonder problemen in een au-
tomatische wasinstallatie kan worden ge-
wassen. Wel is het zo dat de belasting van
de lak sterk afhankelijk is van de construc-
tie van de wasinstallatie, de filtering van het
waswater, en de gebruikte was- en onder-
houdsmiddelen, enz. Als de lak na het was-
sen mat opdroogt, of zelfs krassen vertoont,
moet de exploitant van de automatische
wasinstallatie hierop direct worden geatten-
deerd. Laat de auto zo nodig in een andere
automatische wasinstallatie wassen.
Opmerkingen
n Voor het wassen in een automatische
wasinstallatie behoeft, behalve de normale
handelingen zoals het sluiten van ruiten en
schuif-/kanteldak, het inklappen van de
dakantenne enz., geen extra handeling te
worden verricht.
Attentie
Zet de dakantenne in de onderste
stand niet vast.
n Als de auto is voorzien van speciale aan-
bouwdelen zoals b.v. spoiler, dakdragers,
autotelefoonantenne enz., kunt u het beste
contact opnemen met de exploitant van de
automatische wasinstallatie over hoe te
handelen.
n Na het wassen in een automatische
wasinstallatie met conserveringswas moe-
ten de lippen van de ruitenwisserbladen
worden ontvet en de voorruit (resp. bij mo-
dellen bij achterruitenwisser ook de achter-
ruit) gereinigd en ontvet worden.
Handmatig wassen
In het belang van het milieu mag de
auto alleen op speciaal daarvoor
bedoelde wasplaatsen worden gewas-
sen. Het wassen van de auto buiten deze
inrichtingen kan zelfs in bepaalde gebie-
den verboden zijn.
Eerst moet het vuil met rijkelijk veel water
worden afgespoeld.
Was daarna de carrosserie met een zachte
spons, washandschoen of een wasborstel,
beginnend vanaf het dak van boven naar
beneden met een geringe druk. Gebruik
een wasshampoo alleen bij hardnekkige
vervuiling.
Spoel de spons of de washandschoen re-
gelmatig goed uit.
Reinig de velgen, de dorpels, enz. als laat-
ste. Wij adviseren hiervoor een tweede
spons te gebruiken.
Spoel de auto na het wassen met veel wa-
ter af en zeem hem tenslotte droog.
131
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Opmerkingen
n De auto mag niet in de brandende zon
worden gewassen.
n Als de auto met een slang wordt afges-
poten, mag de waterstraal niet direct op de
slotcilinders en de voegen van de portieren/
achterklep worden gericht, daar deze anders
in de winter zouden kunnen bevriezen.
Wassen van de auto met een hoge-
drukreiniger
n Volg de gebruiksaanwijzingen voor de
hogedrukreiniger beslist op, in het bijzon-
der m.b.t. druk en spuitafstand.
n Gebruik geen rondstraalsproeikop of
zogenaamde vuilfrezen.
n De temperatuur van het water mag max.
60 °C bedragen.
Attentie
Banden mogen nooit met een rote-
rende sproeier worden gereinigd.
Zelfs bij een relatief grote spuit-
afstand en een zeer korte inwerktijd
kan er al schade optreden.
Conserveren
Een goede conservering beschermt de lak
langdurig tegen de bij „Wassen“ genoemde
invloeden van het milieu en zelfs tegen
lichte mechanische inwerkingen.
De auto moet tenminste dan met een hoog-
waardige vaste was worden behandeld als
er zich op de schone lak geen druppels
meer vormen.
Breng pas een nieuwe laag conservering
aan wanneer het carrosserie-oppervlak
droog is. Ook wanneer regelmatig wascon-
serveringen worden gebruikt, adviseren wij,
de lak minstens tweemaal per jaar met een
harde was te beschermen.
Attentie
De ruiten mogen niet met was wor-
den behandeld.
Cleanen
Cleanen is alleen noodzakelijk als de lak
dof of verweerd is en er met een conserve-
ringsmiddel geen glans meer bereikt kan
worden. Als de gebruikte cleaners geen
conserveringsmiddelen bevatten moet de
lak aansluitend hierop met een was wor-
den behandeld.
Opmerking
Mat gespoten onderdelen en kunststof-
delen mogen niet met een cleaner of harde
was worden behandeld.
Wij adviseren, de hiervoor benodigde mid-
delen bij een Škoda-dealer aan te schaffen.
Poets de autolak niet in een stoffige om-
geving, omdat er dan krassen in de lak
kunnen ontstaan.
Lakbeschadigingen
Kleine lakbeschadigingen zoals krassen,
schrammen of steenslag moeten direct met
lak (Škoda-lakstift of -spuitbus) worden bij-
gewerkt voordat er zich roest kan vormen.
Vanzelfsprekend voert ook uw Škoda-
dealer deze werkzaamheden uit. Het lak-/
kleurnummer van de originele lak staat
vermeld op het typeplaatje, zie blz. 181.
Ruiten
Verwijder sneeuw en ijs op de ruiten en de
spiegels m.b.v. een kunststof schraper. Om
krassen door vuil te voorkomen mag de
schraper niet naar voren of naar achteren
worden getrokken, maar slechts worden
geschoven.
Afzettingen van rubber, olie, was, vet of
siliconen kan men met een ruitenreiniger of
met een siliconenoplosmiddel verwijderen.
Ook aan de binnenzijde moeten de ruiten
regelmatig worden schoongemaakt.
Gebruik voor het drogen van de ruiten niet
de zeem voor de lak, daar resten conser-
veringsmiddel het zicht kunnen verminde-
ren.
Verwijder sneeuw of ijs nooit van de rui-
ten met behulp van warm of heet water -
kans op springen van de ruit!
132
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Om te voorkomen dat de verwarmings-
draden van de achterruitverwarming wor-
den beschadigd, mogen er geen stickers
vanaf de binnenzijde over de verwarmings-
draden worden geplakt.
Voor auto’s met vierwielaandrijving geldt:
De folie voor de aanduiding 4x4 op de ach-
terruit mag alleen door een Škoda-dealer
m.b.v. speciale technologie worden verwij-
derd. Als dit wordt nagelaten kan de
achterruitverwarming worden beschadigd.
Afdichtrubbers voor portieren, ruiten
en achterklep
De rubbers blijven langer elastisch en heb-
ben een langere levensduur als zij af en
toe dun met een rubberonderhoudsmiddel
worden ingewreven. Zij vriezen in de win-
ter dan ook niet zo snel vast.
Kunststofdelen en kunstleer
Kunststofdelen die zich aan de buitenzijde
van de auto bevinden, worden door nor-
maal wassen gereinigd. De kunststofdelen
aan de binnenzijde moeten met een voch-
tige doek worden gereinigd. Als dit niet
voldoende is mogen kunststofdelen en
kunstleer alleen met speciale oplosmiddel-
vrije kunststofreinigings- en onderhoud-
smiddelen worden behandeld.
Wij adviseren, reinigingsmiddelen uit het
originele Škoda-accessoireprogramma te
gebruiken.
Opmerking
Oplosmiddelbevattende reinigingsmid-
delen tasten het materiaal aan en kunnen
het beschadigen.
Bekleding
De bekleding van de portieren, hoeden-
plank, kofferruimtebekleding, hemelbekle-
ding enz. worden met speciale reiniging-
smiddelen resp. met droogschuim en een
zachte borstel behandeld.
Veiligheidsgordel reinigen
Houd de gordels schoon! Bij een sterk
vervuilde gordelband kan het oprollen van
de automatische gordel beïnvloed worden.
Vervuilde gordels mogen alleen met een
mild zeepsop worden gereinigd zonder dat
de gordel wordt uitgebouwd.
Opmerking
Voor het oprollen moet de veiligheidsgor-
del geheel droog zijn.
Attentie
De gordels mogen niet chemisch
worden gereinigd, daar chemische
reinigingsmiddelen het weefsel kun-
nen aantasten. De veiligheidsgordels
mogen ook niet met bijtende vloei-
stoffen in aanraking komen.
Verchroomde delen
Reinig de verchroomde delen eerst met een
vochtige doek en poets deze hierna met
een zachte, droge doek op.
Als dit niet toereikend is, gebruik dan een
chroomonderhoudsmiddel uit het originele
Škoda-accessoireprogramma.
Opmerking
Poets verchroomde delen niet in een stof-
fige omgeving, omdat er dan krassen in het
chroom kunnen ontstaan.
Leer
Leer moet, al naar gelang het gebruik, regel-
matig worden schoongemaakt volgens de
onderstaande instructies. Let erop, dat het
leer niet behandeld wordt met oplosmid-
delen, boenwas, schoenpoets, vlekken-
verwijderaars e.d.
Voor het normaal reinigen van met leer be-
klede stuurwielen, stoelen enz. een zachte
katoenen of wollen doek met water bevoch-
tigen en de vuile oppervlakken schoon-
wrijven. Sterk vervuilde plekken kunnen
met een milde zeepoplossing (twee eetle-
pels neutrale zeep op een liter water) wor-
den gereinigd. Let er daarbij op, dat het
leer nergens met water wordt verzadigd
en dat er ook geen water door de naden
dringt. Vervolgens met een zachte droge
doek nawrijven.
133
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Wielen
Stalen velgen
De velgen resp. de wieldoppen moeten tij-
dens het wassen grondig meegewassen
worden. Hierdoor wordt voorkomen dat
remstof, vuil en wegenzout vast gaan zit-
ten. Hardnekkig hechtende remstof kan
m.b.v. een industriestofverwijderaar worden
opgelost. Lakbeschadigingen moeten wor-
den bijgewerkt voordat er zich roest kan
vormen.
Lichtmetalen velgen*
Om ervoor te zorgen dat de decoratieve
uitstraling van lichtmetalen velgen lange tijd
behouden blijft, is regelmatig onderhoud
noodzakelijk. Vooral het wegenzout en de
remstof moeten minstens elke twee weken
grondig worden verwijderd, daar anders het
lichtmetaal wordt aangetast. Na het was-
sen moeten de velgen met een zuurvrij
reinigingsmiddel voor lichtmetalen velgen
worden behandeld. Wij adviseren de vel-
gen elke drie maanden met een harde was
te behandelen. Cleaner of andere slijp-
middelen mogen niet worden gebruikt. Be-
schadigingen op lichtmetalen velgen moet
meteen worden bijgewerkt.
Opmerking
Sterke vervuiling van de velgen kan
onbalans veroorzaken. Dit kan leiden tot
trillingen die op de stuurkolom worden
overgebracht en leiden tot voortijdige
slijtage.
Attentie
Let er bij het reinigen van de wielen
op dat vocht de remwerking beïn-
vloedt.
Koplampen
Gebruik voor het reinigen van de koplam-
pen, voor, geen agressieve reinigings- of
chemische oplosmiddelen - kans op be-
schadiging van de kunststofglazen.
Gebruik zeep en schoon water.
Reinig de koplampglazen niet droog en
gebruik voor de reiniging van de kunststof-
glazen geen scherpe voorwerpen, dit kan
leiden tot beschadiging van de coating en
vervolgens tot scheurtjes in de koplamp-
glazen, bijv. door de invloed van chemische
middelen.
Bovendien adviseren wij het leer bij nor-
maal gebruik elke zes maanden met het bij
de Škoda-dealer verkrijgbare speciale
onderhoudsmiddel te behandelen. Dit mid-
del is zeer spaarzaam in gebruik. Na het
inwerken met een zachte doek nawrijven.
„Alcantara“*- bekleding
Voor het reinigen van de „Alcantara“-be-
kleding mogen geen reinigingsmiddelen
voor leer worden gebruikt.
Verwijderen van stof en vuil
Neem de „Alcantara“-bekleding met een
iets vochtige doek af of behandel deze met
een hiertoe geschikte shampoo.
Verwijderen van vlekken
Een zachte doek in water of verdunde al-
cohol dopen en de vlek vanuit de randen
naar het midden aantippen.
Stoelbekleding voor elektrische
stoelverwarming*
De stoelbekleding mag niet nat worden
gereinigd. De stoelverwarming kan worden
beschadigd.
Reinig de stoelbekleding alleen met spe-
ciale reinigingsmiddelen, droog schuim e.d.
134
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Motorruimte reinigen en conserveren
Attentie
Let bij werkzaamheden in de motor-
ruimte beslist op de Opmerkingen op
bladzijde 137.
Speciaal in de winter, wanneer er regelma-
tig gereden wordt op wegen waarop wegen-
zout is gestrooid, is een goede bescher-
ming tegen corrosie zeer belangrijk. Daa-
rom moet dan ook de motorruimte en de
spatschermen vóór en na de winterperiode
grondig gereinigd en vervolgens geconser-
veerd worden, zodat het wegenzout de
motorruimte en de motor niet kan aantas-
ten.
De motor mag alleen worden gereinigd
als het contact is uitgeschakeld.
Wij adviseren om vóór het reinigen van
de motorruimte de dynamo af te dekken.
Omdat bij het reinigen van de motor
benzine, vet- en olieresten vrij ko-
men, dient het verontreinigde waswater in
een olieafscheider te worden gereinigd. In
verband hiermee mag de motor dan ook
alleen worden gereinigd in een werkplaats
of bij een tankstation/wasplaats (indien
overeenkomstig uitgerust).
Škoda-dealers hebben de beschikking over
de door de fabriek geadviseerde reinigings-
en conserveringsmiddelen en hebben de
technische uitrusting hiervoor.
Conservering wagenonderzijde
De wagenonderzijde is beschermd tegen
chemische en mechanische invloeden.
Tijdens het rijden kunnen door van de straat
afkomstige voorwerpen veroorzaakte be-
schadigingen niet worden uitgesloten. Wij
adviseren de beschermlaag van de wagen-
onderzijde van de auto en van het onder-
stel regelmatig te laten herstellen. Dit kan
het beste vóór en na de winterperiode wor-
den uitgevoerd.
Škoda-dealers beschikken over de daarvoor
benodigde spuitmiddelen, zijn voorzien van
de daartoe vereiste inrichting en zijn bekend
met de gebruiksvoorschriften. Wij adviseren
dan ook de conserveringswerkzaamheden of
de extra corrosiebeschermingswerkzaam-
heden door uw Škoda-dealer te laten uitvoe-
ren.
Op de hitteschilden van de katalysator en
de uitlaatpijpen mag vanwege de hoge tem-
peraturen rondom de katalysator geen con-
serveringsmiddel voor de wagenonderzijde
worden aangebracht (brandgevaar). Bo-
vendien is het niet toegestaan de hitte-
schilden te verwijderen.
Conservering van holle ruimten
Alle holle ruimten die blootstaan aan corro-
sie zijn af fabriek behandeld met een anti-
corrosiemiddel.
De conservering behoeft noch gecontro-
leerd noch bijgewerkt te worden. Als bij
hoge buitentemperaturen iets was uit de
holle ruimten loopt, kan dit m.b.v. een kunst-
stof schraper en wasbenzine worden ver-
wijderd.
Als de weggelopen was m.b.v. was-
benzine wordt verwijderd, moeten
de veiligheids- en milieuvoorschriften in
acht worden genomen.
135
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Motorkap
Trek voor het ontgrendelen van de mo-
torkap de hendel links onder het dashboard
naar voren.
De motorkap springt door de veerkracht uit
zijn vergrendeling.
Opmerking
Let er voordat de motorkap wordt geopend
op dat de ruitenwisserarmen niet opgeklapt
zijn: als dit wel het geval is kan de lak wor-
den beschadigd.
Attentie
In het belang van de veiligheid moet
de motorkap tijdens het rijden altijd
goed gesloten zijn. Controleer daa-
rom altijd na het sluiten van de mo-
torkap of deze vergrendeld is. Dit is
het geval als de motorkap gelijk ligt
met de spatschermen.
Als tijdens het rijden wordt bemerkt dat de
motorkap niet juist vergrendeld is moet di-
rect worden gestopt en moet de motorkap
worden gesloten.
Voor het openen van de motorkap het
onderste deel van de radiateurgrille vast-
pakken en iets naar boven trekken, de
veiligheidshaak in de richting van de pijl
drukken en de motorkap optillen.
Neem de motorkapsteun uit de klem en
haak hem in de daarvoor bestemde boring -
zie afbeelding (rechts).
Voor het sluiten de motorkap iets optillen
en de steun loshaken. De steun in de hou-
der op de voorste afsluitplaat drukken. De
klep vanaf een hoogte van ca. 20 - 30 cm
in de vergrendeling laten vallen - niet na-
drukken!
136
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
1,6 l/74 kW benzinemotor
1 - Koelvloeistofexpansiereservoir
2 - Reservoir hydraulische olie stuur-
bekrachtiging
3 - Ruitensproeierreservoir
4 - Motoroliepeilstok
5 - Motorolie-vulopening
6 - Remvloeistofreservoir
7 - Accu
1,9 l TDI 66 kW/81 kW dieselmotor
1 - Koelvloeistofexpansiereservoir
2 - Reservoir hydraulische olie stuur-
bekrachtiging
3 - Ruitensproeierreservoir
4 - Motoroliepeilstok
5 - Motorolie-vulopening
6 - Remvloeistofreservoir
7 - Accu
De indeling van de motorruimte is bij de
benzine- en dieselmotoren praktisch
gelijk.
137
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Attentie
Bij werkzaamheden in de motorruim-
te is de grootste voorzichtigheid ge-
boden!
n Open de motorkap nooit als u ziet
dat er stoom of koelvloeistof uit de
motorruimte stroomt - kans op ver-
branding!
Wacht net zolang tot er geen stoom
of koelvloeistof meer uit de motor-
ruimte stroomt.
n Zet de motor af, trek de contact-
sleutel uit het slot.
n Trek de handrem strak aan.
n Plaats de versnellingshendel in de
vrijstand (bij auto’s met automati-
sche versnellingsbak de keuzehen-
del in stand „P“ schakelen).
n Laat de motor afkoelen.
n Zolang de motor op bedrijfstempe-
ratuur is:
- de handen niet bij de ventilator
houden, daar deze plotseling kan
worden ingeschakeld.
- de dop van het koelvloeistofex-
pansiereservoir niet losdraaien,
het koelsysteem staat onder druk -
kans op brandwonden.
n
Voorkom kortsluitingen in de elek-
trische installatie, speciaal bij de accu.
n Als er onder de auto moet worden
gewerkt, moet deze tegen wegrollen
zijn beveiligd en met geschikte on-
derzetbokken veilig worden onder-
steund; de krik is hiervoor niet ge-
schikt - kans op letsel!
n Als er bij draaiende motor cont-
rolewerkzaamheden moeten worden
uitgevoerd, leveren draaiende onder-
delen zoals b.v. V-snaar, dynamo,
ventilator, enz. en de onder hoog-
spanning staande delen van het
ontstekingssysteem extra gevaar op.
n Raak nooit de elektrische bekabel-
ing van het ontstekingssysteem aan.
n Voorkom beslist dat uw sieraden,
losse kledingstukken of lang haar in
aanraking komen met draaiende de-
len van de motor - levensgevaar! Doe
daarom eerst de sieraden af, bindt
het haar op en draag nauw zittende
kleding.
Neem beslist de waarschuwingen in
deze handleiding en de algemeen
geldende veiligheidsvoorschriften in
acht bij werkzaamheden aan de mo-
tor.
Bij het bijvullen van vloeistoffen moet erop
worden gelet dat deze in geen geval wor-
den verwisseld, daar anders ernstige
schade kan ontstaan.
Om ervoor te zorgen dat lekkages
tijdig worden herkend, moet de
vloer onder de auto regelmatig gecon-
troleerd worden. Als daar vlekken van
olie of andere vloeistoffen te zien zijn,
moet de auto ter controle bij een Škoda-
dealer worden aangeboden.
138
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Met de Long-lifeservice wordt met zo wei-
nig mogelijk moeite de verkeersveiligheid
en de bedrijfszekerheid van uw auto gega-
randeerd.
De bepaling van de Long-lifeservicetermijn
is afhankelijk van:
- oliepeil en oliedruksensor - zie blz. 59
- remblokslijtage-indicatie - zie blz. 58
- Motorolie overeenkomstig de norm VW
503 00 (benzinemotoren), VW 506 00
(dieselmotoren, behalve PD-motoren) en
VW 506 01 (dieselmotoren) - zie blad-
zijde 138
- variabele service-interval-indicatie - zie
blz. 49
- accu met kijkglas - zie blz. 148.
Verdere aanwijzingen zie Serviceplan. Na-
dere aanwijzingen kunt u ook bij uw Škoda-
dealer verkrijgen.
Long-lifeservice*
Specificaties
Af fabriek is de auto gevuld met een hoog-
waardige kwaliteit multigrade olie, waar-
mee - behalve in extreme klimaatzones -
het hele jaar door kan worden gereden. Bij
het navullen kunnen de oliën ook onder-
ling worden vermengd (geldt niet voor au-
to’s met Long-lifeservice*).
Wij adviseren, gebruik te maken van de
origineel door Skoda geleverde oliën.
Opmerking
Vanzelfsprekend worden ook motoroliën
steeds verder ontwikkeld. Daarom zijn de
gegevens in deze handleiding gebaseerd
op de op het moment van druk ter beschik-
king staande gegevens.
Škoda-dealers worden door de fabrikant
steeds geïnformeerd over nieuwe ontwik-
kelingen. Wij adviseren dan ook, de olie
door een Škoda-dealer te laten verversen.
Motorolie
139
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Modellen met vaste service-intervallen (QG0, QG2) voor
olie verversen
Benaming
Specificatie voor Specificatie voor
benzinemotoren dieselmotoren
Multigrade VW 500 00 VW 505 00
1)
dunloopolie VW 502 00 VW 505 01
VW 501 01
Multigradeolie ACEA A2
2)
ACEA B3
2)
resp. A3
2)
resp. B4
2)
Specificatie
Benzinemotoren VW 503 00
Dieselmotoren
VW 506 00
1)
VW 506 01
Attentie
Bij auto’s met variabele service-intervallen (QG1) mogen
alleen de bovengenoemde oliën worden gebruikt. Voor het
behouden van de via de specificatie aangegeven eigen-
schappen van de olie wordt geadviseerd alleen olie met
dezelfde specificaties bij te vullen. In uitzonderingsgevallen
mag maximaal 0,5 l motorolie volgens specificatie VW-
norm 502 00 (alleen benzinemotoren), resp. volgens spe-
cificatie VW-norm 505 01 (alleen dieselmotoren) worden
bijgevuld. Andere motoroliën mogen niet worden gebruikt -
kans op motorschade.
Voor een lange rit adviseren wij, motorolie met de specificatie
behorend bij uw auto te kopen en mee te nemen. Hierdoor hebt
u altijd de juiste motorolie om bij te vullen.
Wij adviseren, gebruik te maken van de origineel door Skoda
geleverde oliën.
Voor verdere opmerkingen - zie Serviceplan.
1)
Behalve PD-motoren (motoren met pomp-verstuiverinspuiting)
2)
Deze olie mag in de aangegeven verversingscyclus alleen voor het bijvul-
len slechts eenmaal worden gebruikt als er geen vrijgegeven motorolie bij-
gevuld kan worden.
Modellen met variabele service-intervallen (QG1)* voor
olie verversen
140
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Bij het meten van het oliepeil moet de auto
horizontaal staan. Wacht na het afzetten
van de motor een paar minuten zodat de
olie terug kan stromen in de carterpan.
Trek de oliepeilstok uit de boring, veeg hem
met een schone doek droog en steek de
oliepeilstok weer tot aan de aanslag in het
motorblok.
Trek de oliepeilstok vervolgens weer los en
lees het oliepeil af:
a - Er moet olie worden bijgevuld.
Het is voldoende dat het oliepeil daar-
na ergens in het meetvlak b staat.
b - Er kan olie worden bijgevuld.
Hierbij kan het gebeuren dat het olie-
peil daarna in het meetvlak c staat.
c - Er mag geen olie worden bijgevuld.
Als de motor zwaar wordt belast zoals b.v.
bij lange ritten op de autobaan in de zo-
mer, bij het rijden met een aanhangwagen
of bij het rijden van passen in de bergen
moet het motoroliepeil in het meetvlak c -
niet daarboven - liggen.
Motorolie bijvullen
Draai de dop 2 op het kleppendeksel los
en vul zoveel olie bij als nodig is. Contro-
leer daarbij het oliepeil m.b.v. de oliepeil-
stok.
Het oliepeil mag in geen geval boven de
markering staan c. Als dit het geval is zal
de olie via de carterontluchting worden
aangezogen en via het uitlaatsysteem in de
atmosfeer terecht komen. Bij auto’s met
katalysator kan de olie in de katalysator
verbranden waardoor de katalysator wordt
beschadigd.
Attentie
Let er bij het navullen op dat er geen
olie op de hete motoronderdelen
wordt gemorst - brandgevaar.
Breng de olievuldop correct aan en schuif
de oliepeilstok tot aan de aanslag in het
motorblok. Als dit wordt nagelaten kan bij
draaiende motor olielekkage ontstaan.
Rijd niet verder als er niet voldoende olie
kan worden bijgevuld. Zet de motor af en
neem contact op met een Škoda-dealer
omdat anders de kans bestaat op ernstige
motorschade.
Op de afbeelding is voor de duidelijkheid
een deel van de motorruimte met de 2,0 l/
85 kW motor te zien. Meerdere informatie
met betrekking tot de indeling van de motor-
ruimte - zie blz. 136.
Oliepeil controleren
Het is normaal dat de motor een bepaalde
hoeveelheid olie verbruikt. Het olieverbruik
kan bij ongunstige bedrijfsomstandigheden
(bijv. vaak in de stad rijden) zo’n 0,5 l/1.000
km bedragen - zie blz. 119. Het motorolie-
peil moet dan ook regelmatig, bij voorkeur
bij elke tankstop en voor lange ritten wor-
den gecontroleerd.
De plaats van de oliepeilstok 1 is op de
afbeelding aangegeven.
141
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Motorolie verversen
De motorolie moet overeenkomstig de in
het serviceplan of de service-intervalindi-
catie vermelde intervallen worden ververst.
Attentie
n Ververs de motorolie alleen zelf
als u over de noodzakelijke vakken-
nis beschikt!
n Lees en volg de waarschuwings-
aanwijzingen op voor alle werkzaam-
heden in de motorruimte - zie blad-
zijde 137.
n Laat de motor afkoelen - gevaar
voor brandwonden door de hete olie.
n Draag een veiligheidsbril - gevaar
voor oogletsel door oliespatten.
n Olie is giftig! Bewaar de oude olie
op een veilige en voor kinderen en
onbevoegden ontoegankelijke plaats
en voer de oude olie volgens voor-
schrift af.
n Aan de olie mogen geen toevoe-
gingen worden toegevoegd - gevaar
voor motorschade! Schade die door
zulke middelen ontstaat valt niet on-
der de garantie.
Stuurbekrachtiging
Hydraulische oliepeil controleren
Het reservoir voor stuurbekrachtiging be-
vindt zich rechts in de motorruimte.
De stuurbekrachtiging is gevuld met hydrauli-
sche olie G 002 000.
De controle mag alleen plaatsvinden bij een
op bedrijfstemperatuur zijnde en afgezette
motor.
Als de huid met olie in contact komt, moet
deze grondig worden gewassen.
In geen geval mag de olie via de rio-
lering worden afgevoerd of in de
grond komen.
Met het oog op de opslagproblemen, het
benodigde speciale gereedschap en de
noodzakelijke vakkennis adviseren wij
de motorolie en het oliefilter te laten
vervangen door een Škoda-dealer.
142
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Koelsysteem
Het koelsysteem is onder normale bedrijfs-
omstandigheden praktisch onderhoudsvrij.
De koelvloeistof moet alleen volgens de in
het serviceplan vermelde intervallen wor-
den ververst. De koelvloeistof bestaat uit
60 % water met 40 % antivries. Dit meng-
sel biedt niet alleen de noodzakelijke be-
scherming tegen vorst tot -25 °C, maar
beschermt ook het koel- en verwarmings-
systeem tegen corrosie. Bovendien voor-
komt zij kalkafzettingen en wordt de kook-
grens van de koelvloeistof aanzienlijk ver-
hoogd.
Het antivriespercentage mag ook in warme
jaargetijden, resp. in warme landen niet
door het bijvullen met water worden ver-
laagd. Het antivriespercentage moet
minstens 40 % bedragen.
Als met het oog op het heersende klimaat
een grotere bescherming tegen vorst nood-
zakelijk is, kan het percentage verhoogd
worden, doch niet hoger dan 60 % (bevei-
liging tegen bevriezing tot ca. -40 °C) daar
anders de beveiliging tegen bevriezing
weer lager wordt en bovendien de koel-
capaciteit afneemt.
Auto’s voor exportlanden met een koud kli-
maat (b.v. Zweden, Noorwegen, Finland)
zijn af fabriek beschermd tot ca. -35 °C.
Koelvloeistof
Het koelsysteem wordt af fabriek gevuld
met de koelvloeistof TL 774-F (G12 PLUS),
lila kleur.
Voor het bijvullen adviseren wij dezelfde
koelvloeistof - G12 PLUS (lila kleur) te ge-
bruiken.
Voor het bijvullen van andere koelvloeistof
of met betrekking tot vragen kunt u contact
opnemen met uw Škoda-dealer.
De juiste koelvloeistof is bij de Škoda-
dealer leverbaar.
Andere koelvloeistoffen kunnen vooral de
beschermende werking tegen corrosie
aanzienlijk beïnvloeden.
De hierdoor ontstane corrosie kan lei-
den tot koelvloeistoflekkage en ten ge-
volge hiervan tot ernstige motorschade.
Het oliepeil moet altijd tussen de „MAX“-
en „MIN“-markering liggen. Als het oliepeil
onder de „MIN“-markering gedaald is, moet
de stuurbekrachtiging door een Škoda-
dealer worden gecontroleerd. Het is niet
voldoende om alleen maar hydraulische olie
bij te vullen.
Opmerking
Bij stilstaande motor (b.v. bij wegslepen of
gescheurde V-snaar) werkt de stuur-
bekrachtiging niet. De auto kan echter nor-
maal bestuurd worden. Voor het sturen is
meer kracht nodig.
143
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Koelvloeistoflekkage
Koelvloeistofverlies wordt in de eerste in-
stantie veroorzaakt door lekkage. In dit
geval moet het koelsysteem zo snel mo-
gelijk door een Škoda-dealer worden ge-
controleerd. Het is niet voldoende alleen
maar koelvloeistof bij te vullen.
Bij dichte systemen kunnen verliezen al-
leen optreden als de koelvloeistof door
oververhitting kookt en daardoor uit het
koelsysteem wordt geperst.
Als de oorzaak van de oververhitting niet
zelf kan worden vastgesteld en opgeheven,
moet direct contact worden opgenomen
met een Škoda-dealer daar anders ernstige
motorschade zou kunnen ontstaan.
Koelvloeistof bijvullen
Zet de motor af en laat hem afkoelen. Leg
over de dop van het expansiereservoir een
doek en schroef de dop voorzichtig linksom
los.
Attentie
Draai de dop van het expansiereser-
voir niet bij een hete motor los - kans
op brandwonden: het koelsysteem
staat onder druk!
Koelvloeistofniveau controleren
Het koelvloeistof-expansiereservoir bevindt
zich rechts in de motorruimte.
Het koelvloeistofniveau kan alleen correct
worden gecontroleerd bij stilstaande motor.
Het koelvloeistofniveau moet bij koude
motor tussen het MIN-merkteken en het
gearceerde vlak op het reservoir liggen; bij
warme motor kan het iets boven het gear-
ceerde vlak liggen.
Als er in geval van nood alleen water wordt
bijgevuld, moet de juiste mengverhouding
met de voorgeschreven antivries zo spoe-
dig mogelijk weer worden hersteld.
Vul bij een groot koelvloeistofverlies de
koelvloeistof alleen bij als de motor is af-
gekoeld, dit om schade aan de motor te
voorkomen.
Vul niet bij tot boven het gearceerde vlak!
Overtollige koelvloeistof wordt bij verwar-
ming via het overdrukventiel in de dop uit
het koelsysteem geperst!
Draai de dop vast!
Rijd niet verder als er niet voldoende koel-
vloeistof kan worden bijgevuld. Zet de
motor af en neem contact op met een
Škoda-dealer omdat anders de kans be-
staat op ernstige motorschade.
144
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Afgetapte koelvloeistof wordt nor-
maliter niet meer opnieuw gebruikt,
maar moet met inachtneming van de
milieuvoorschriften worden opgeslagen
en verwerkt.
Ventilator
De ventilator wordt elektrisch aangedreven
en via een thermoschakelaar afhankelijk
van de koelvloeistoftemperatuur aange-
stuurd.
Attentie
Na het afzetten van de motor kan de
ventilator - ook bij uitgeschakeld
contact - nog een tijdje (tot ca. 10
min.) doordraaien. Hij kan echter ook
na enige tijd weer inschakelen, wan-
neer:
- de koelvloeistoftemperatuur door
de stuwwarmte oploopt,
-
bij nog warme motor de motorruimte
ook nog door sterke zonnestraling
wordt verhit.
Bij werkzaamheden in de motor-
ruimte is dan ook de grootst moge-
lijke voorzichtigheid geboden.
Remvloeistof
Het remvloeistofreservoir bevindt zich links
in de motorruimte.
Remvloeistofniveau controleren
Het juiste vloeistofniveau moet altijd tussen
het „MAX“- en „MIN“-merkteken liggen.
Dat het vloeistofniveau na verloop van tijd
iets daalt door de slijtage en de automati-
sche nastelling van de remschoenen/-blok-
ken is normaal.
Attentie
Koelvloeistof is giftig! Adem koel-
vloeistofdampen niet in. Slik koel-
vloeistof niet in en vermijd contact
met de huid en ogen.
Spoel, als er koelvloeistof met de
ogen in aanraking is gekomen, deze
met schoon water uit. Neem daarna
onmiddellijk contact op met een arts.
Als er koelvloeistof is ingeslikt moet
eveneens contact met een arts wor-
den opgenomen.
Bewaar de koelvloeistof dan ook al-
leen in de originele verpakking en
houd deze buiten het bereik van kin-
deren. Als de koelvloeistof afgetapt
moet worden, moet deze worden
opgevangen en eveneens op een
veilige plaats worden bewaard.
145
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Als het vloeistofniveau echter binnen korte
tijd duidelijk daalt of zelfs tot onder het
„MIN“-merkteken daalt, kan dit te wijten
zijn aan een lekkage. Een te laag rem-
vloeistofniveau wordt aangegeven doordat
het controlelampje op het dashboard gaat
branden - zie ook bladzijde 61. Neem di-
rect contact op met de Škoda-dealer en
laat het remsysteem controleren.
Attentie
Lees en volg de waarschuwings-
aanwijzingen voor alle werkzaamhe-
den in de motorruimte op - zie blad-
zijde 137.
Als het vloeistofpeil tot onder de MIN-
markering is gedaald, rijd dan niet
verder - kans op ongelukken! Neem
contact op met een Škoda-dealer.
Remvloeistof verversen
Remvloeistof is hygroscopisch. Dit bete-
kent dat in de loop van de tijd vocht uit de
omgevingslucht wordt opgenomen. Een te
hoog vochtgehalte in de remvloeistof kan
op den duur corrosieschade aan het rem-
systeem veroorzaken. Bovendien wordt het
kookpunt van de remvloeistof aanzienlijk
verlaagd. De remvloeistof moet dan ook
elke twee jaar worden ververst.
Attentie
Bij te oude remvloeistof kunnen, als
het remsysteem zwaar belast wordt,
in het remsysteem luchtbellen wor-
den gevormd. Hierdoor wordt de
remcapaciteit en daardoor de ver-
keersveiligheid sterk negatief beïn-
vloed.
Er mag alleen nieuwe remvloeistof FMVSS
116 DOT 4 worden gebruikt die door de
fabriek is vrijgegeven.
Attentie
Remvloeistof is giftig!
Bewaar deze dan ook in een geslo-
ten originele verpakking, buiten het
bereik van kinderen.
Houd er bovendien rekening mee dat rem-
vloeistof de lak aantast.
Met het oog op het milieu, de nood-
zakelijke speciale gereedschappen
en de benodigde vakkennis moet de
remvloeistof bij voorkeur worden ver-
verst door een Škoda-dealer.
Wij adviseren de remvloeistof te laten ver-
versen in het kader van een onderhouds-
beurt.
146
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Accu
De accu bevindt zich in de motorruimte.
Als de auto langer dan 4 weken niet wordt
gebruikt, wordt de accu ontladen omdat
enkele verbruikers (bijv. regelapparaten)
ook bij stilstand stroom verbruiken.
Om het ontladen van de accu te voorko-
men, de „min“-pool (-) van de accu losma-
ken of de accu permanent opladen.
Starten met hulpstartkabels, zie hoofdstuk
„Tips om het zelf te doen“.
Attentie
Bij werkzaamheden aan de accu moe-
ten de volgende waarschuwingsaan-
wijzingen en veiligheidsvoorschriften
worden opgevolgd.
Bereikbaarheid van de accu
n Trek de borgnok aan de zijkant van de
accuafdekkap (zie pijl) iets naar boven, trek
de accuafdekkap naar boven toe weg - zie
pijl A.
Attentie
Bij werkzaamheden aan de accu moe-
ten de volgende waarschuwings-
aanwijzingen en veiligheidsvoor-
schriften in acht worden genomen.
Accu uitbouwen
n Trek de kabelafdekkap 1 naar boven toe
in de richting van de pijl weg.
n Maak de accukabels los - let daarbij op
de aanwijzingen op blz. 148.
n Druk de borgnok (pijl B) aan de zijkant
op de zekeringsteun 2. Klap de houder met
de zekeringsteun naar boven (pijl C) op.
n Draai de bout 3 van de accuhouder los
en verwijder de borgplaat.
n Schuif de accu iets naar voren (in de
richting van de koplampen) en neem hem
dan naar boven toe weg.
147
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Draag een veiligheidsbril.
Zorg ervoor dat er geen
zuur- of loodhoudende deel-
tjes in de ogen, op de huid
of de kleding komen.
Accuzuur is sterk bijtend.
Draag werkhandschoenen
en een veiligheidsbril.
Kantel de accu niet, uit de
ontluchtingsboringen kan zuur stro-
men. Spoel zuurspetters in de ogen di-
rect enkele minuten met schoon water
uit. Neem daarna direct contact op met
een arts. Neutraliseer zuurspetters op
de huid of op de kleding direct met zeep
en spoel dit met veel water na. Als er
per ongeluk accuzuur is gedronken,
moet direct contact worden opgeno-
men met een arts.
Bij het laden van de accu
ontstaat een hoog-explo-
sieve waterstof, die zodra
met lucht gemengd knal-
gas vormt.
Open vuur, vonken, en open
lichtbronnen en roken zijn
verboden. Voorkom vonk-
vorming bij het losmaken en
aansluiten van de bedrading en elek-
trische componenten. Voorkom kort-
sluiting. Kans op verwondingen door
sterke vonkvorming.
n Bij alle werkzaamheden aan de
elektrische installatie moet eerst de
minkabel van de accu worden losge-
maakt. Bij het vervangen van een
gloeilamp is het voldoende de lamp
uit te schakelen.
n De inbouw geschiedt in omgekeerde
volgorde. Let bij het weer aansluiten van
de accukabels op de aanwijzingen op blz.
148.
Wij adviseren de accu niet uit en in te
bouwen (ondanks het aanhouden van de
aanwijzingen in het instructieboekje),
omdat onder bepaalde omstandigheden
dit kan leiden tot ernstige schade aan de
accu en de zekeringhouder. Neem in der-
gelijke gevallen dan ook contact op met
uw Škoda-dealer.
Houd accuzuur en accu’s
uit de buurt van kinderen.
148
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Defecte accu’s zijn milieu-
onvriendelijk afval. Neem
voor de afvoer contact op
met uw Škoda-dealer.
n Bij het losmaken van de accu van
het boordnet moet eerst de minkabel
(-) en daarna de pluskabel (+) worden
losgemaakt.
Bij draaiende motor mogen de accu-
kabels niet worden losgemaakt daar
anders de elektrische installatie
(elektronische componenten) wordt
beschadigd.
n Sluit bij het weer aansluiten van de
accu eerst de pluskabel (+) en daarna
de minkabel (-) aan. De aansluit-
kabels mogen in geen geval worden
verwisseld - kans op kabelbrand!
n Gebruik nooit een beschadigde
accu - explosiegevaar! Vervang een
beschadigde accu direct.
n
Laadt een bevroren of ontdooide
accu nooit op - explosiegevaar en kans
op beschadigingen door invretend
zuur. Vervang een bevroren accu.
Om de accubak tegen UV-stralen te be-
schermen mag de accu nooit aan direct
daglicht worden blootgesteld.
Zorg ervoor, dat het accuzuur niet in
aanraking komt met de carrosserie, daar
anders de lak zou kunnen worden be-
schadigd.
Elektrolytniveau controleren
De accu is onder normale bedrijfsomstan-
digheden praktisch onderhoudsvrij. Wij
adviseren echter het elektrolytniveau van
tijd tot tijd te controleren. Het elektro-
lytniveau moet altijd tussen de aan de
langszijde van de accu aangebrachte
„MIN“- en „MAX“-merkstrepen vallen. Als
het elektrolytniveau onder de „MIN“-merk-
streep staat moet de betreffende accucel
met gedestilleerd water tot aan de „MAX“
-merkstreep worden bijgevuld.
Wij adviseren, het elektrolytniveau door
een Škoda-dealer te laten controleren en
eventueel te corrigeren.
Accu met kijkglas (magisch oog)*
In de bovenzijde van de accu bevindt zich
een magisch oog. Dit ‘magische oog’ ver-
andert de kleur afhankelijk van de laad-
toestand en het accuvloeistofpeil van de
accu. De kleur dient als hulpmiddel bij de
diagnose door de Škoda-dealer.
Voor de controle moet voorzichtig op het
magische oog worden getikt.
149
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Rijden in de wintermaanden
In de winter wordt de accu bijzonder zwaar
belast. Bovendien is bij lage temperaturen
de startcapaciteit lager dan bij normale
temperaturen.
Een ontladen accu kan reeds bij enkele
graden onder nul bevriezen.
Wij adviseren dan ook de accu vóór het
begin van de winterperiode door een
Škoda-dealer te laten controleren en zo
nodig te laten laden.
Accu laden
Schakel voor het laden van de accu het
contact en alle stroomverbruikers uit.
Bij het laden met een geringe stroomsterkte
(b.v. met een kleine acculader) hoeven de
accukabels normaliter niet te worden los-
gemaakt. Let echter in elk geval op de
handleiding van de acculader.
Voor het laden van de accu 1/10 van de
nominale accucapaciteit in A (of lager)
gebruiken totdat de accu vol geladen is.
Voor het opladen kan men ook een lader
met constante laadspanning van 14,4 V
gebruiken; de laadduur bedraagt max.
30 uur, afhankelijk van de ontlading van
de accu.
Voor het snelladen (alleen bij uitzonde-
ring), d.w.z. laden met een hoge stroom-
sterkte, moeten echter de beide accu-
kabels worden losgemaakt.
De volgende opmerkingen moeten in acht
worden genomen:
n Bij het laden hoeven de afsluitdoppen
van de accu niet te worden geopend.
n Laadt een bevroren of ontdooide accu
nooit op - explosiegevaar en kans op
beschadiging van de lak door invretend
zuur. Vervang een bevroren accu.
n De netkabel van de acculader mag pas
in het stopcontact worden gestoken als de
poolklemmen van de acculader op de juiste
wijze op de accupolen zijn aangesloten:
rood
= plus (+)
zwart
= min (-)
n Bouw na het laden de accu weer in en
sluit hem correct eerst de plus (+) en
daarna de minkabel (-) aan.
Als de kleur donker is, is de accu ontladen.
Als het kijkglas kleurloos of lichtgeel is,
is het accuvloeistofpeil te laag. Laat de
accu door een Škoda-dealer controleren.
Bij een meer dan vijf jaar oude accu advi-
seren wij deze te vervangen. Het accu-
vloeistofpeil wordt door een Škoda-dealer
gecontroleerd en gecorrigeerd.
150
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Na het aansluiten van de accu
- stel de werking van het comfortsysteem
weer in - zie blz. 16
- stel de klok in - zie blz. 50
- code instellen bij gecodeerde radio - zie
handleiding van de autoradio.
De waarden van de multifunctie-indicatie
zijn gewist - zie blz. 50.
Accu vervangen
Als de accu wordt vervangen moet de
nieuwe accu dezelfde capaciteit, spanning
(12 volt), stroom, sterkte, vorm en stopaf-
dichting hebben. De Škoda-dealers hebben
de voorgeschreven accu’s in voorraad.
In het belang van het milieu moet de
accu bij voorkeur door een Škoda-
dealer worden vervangen. Accu‘s bevat-
ten o.m. zwavelzuren en lood en mogen
in geen geval als huisvuil worden ingele-
verd.
Bougies
De bougies worden in het kader van de
Škoda-onderhoudsbeurten vervangen.
n Als de bougies eens buiten deze onder-
houdsbeurten moeten worden vervangen
moet op het volgende worden gelet:
De bougies en het ontstekingssysteem zijn
afgestemd op de motor en dragen zo bij
aan de vermindering van de uitlaatgase-
missie.
Om storingen, schade aan de motor en het
niet meer voldoen aan de typegoedkeuring
door foutieve CO-waarden of niet-ontstoorde
bougies te voorkomen, mogen slechts de
voor de betreffende motor bedoelde originele
Škoda-bougies worden gemonteerd. Zeer
belangrijk zijn o.a. het aantal elektroden, de
warmtegraad en zo nodig de ontstoring.
n Het type bougie kan om technische re-
denen op elk moment worden gewijzigd.
Wij adviseren dan ook deze alleen via uw
Škoda-dealer te betrekken, daar deze over
de actuele stand van de techniek is geïn-
formeerd.
V-snaren
n V-snaren behoren tot de zwaarst belaste
componenten van een auto. Aan V-snaren
moeten dan ook hoge kwaliteitseisen wor-
den gesteld.
n Bij vervanging van een V-snaar is het
dan ook niet voldoende een willekeurige V-
snaar van dezelfde afmetingen te monte-
ren. Uit veiligheidsoverwegingen mogen
alleen de door Škoda vrijgegeven origi-
nele V-snaren worden gemonteerd.
n Ook de uitvoering van de V-snaar kan
om technische redenen op elk moment
worden gewijzigd. Wij adviseren dan ook
deze alleen via uw Škoda-dealer te betrek-
ken en te laten vervangen, daar deze over
de actuele stand van de techniek is geïn-
formeerd.
151
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Ruitensproeierinstallatie
Het sproeierreservoir bevindt zich links in
de motorruimte. De inhoud van het reser-
voir is ca. 3 liter en bij auto’s met koplamp-
reinigingsinstallaties ca. 5,5 liter.
Als de auto is uitgerust met koplampsp-
roeiers mogen voor het bijvullen alleen
die vloeistoffen worden gebruikt die
geen polycarbonaatverbindingen aan-
tasten.
Ruitesproeierreservoir vullen
Bij het bijvullen van ruitensproeier-
vloeistof de zeef niet uit het reservoir
nemen. Door verontreinigingen zou an-
ders de werking van de ruitensproeier-
installatie kunnen worden beïnvloed.
Wij adviseren aan het water steeds een
ruitesproeiervloeistof met wasoplossende
eigenschappen (in de winter met antivries)
toe te voegen, daar alleen schoon water
over het algemeen niet voldoende is om de
ruiten en de koplampglazen snel en inten-
sief te reinigen. Let voor de mengverhou-
ding op de verpakking van de ruitesproeier-
vloeistof.
Opmerking
Als er op een bepaald moment geen ruites-
proeiervloeistof met antivries leverbaar is,
kan ook spiritus worden gebruikt. Het aan-
deel spiritus mag echter niet meer bedra-
gen dat 15 %. Bovendien moet u er reke-
ning mee houden dat deze concentratie
slechts tot -5 °C is beschermd tegen be-
vriezing.
Ook als de auto is voorzien van verwarmde
ruitensproeiers* moet aan het water in de
winter altijd antivries worden toegevoegd.
Gebruik echter in geen geval antivries voor
koelsystemen of andere toevoegingen.
Ruitenwisserbladen
Goed functionerende ruitenwisserbladen
zijn voor een goed zicht beslist noodzake-
lijk. De wisserbladen mogen niet verontrei-
nigd zijn door stof, insektenresten en con-
serveringswas.
Om streepvorming te voorkomen moeten
de ruitenwisserbladen regelmatig met een
ruitenreiniger worden gereinigd. Bij sterke
vervuiling, b.v. insectenresten, kunnen de
ruitenwisserbladen met een spons of een
doek worden gereinigd.
Als de ruitenwisserbladen „dansen“ kunnen
wasafzettingen op de voorruit, die zijn ont-
staan doordat de auto in een automatische
wasinstallatie is gewassen, de oorzaak zijn.
Ontvet daarom iedere keer na het was-
sen met conserveringsmiddel de ruiten-
wisserrubbers en de voor- en achterruit.
Controleer bij vorst bij het voor de eerste
keer inschakelen van de ruitenwissers of
de ruitenwisserbladen niet zijn vast-
gevroren. Trek zo nodig de ruitenwisser-
bladen voorzichtig los, beschadig de
ruitenwisserrubbers niet.
Uit veiligheidsoverwegingen moeten de
ruitenwisserbladen jaarlijks een- tot twee-
maal worden vervangen. Ruitenwisser-
bladen zijn leverbaar via uw Škoda-dealer.
152
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Ruitewisserbladen vervangen
Ruitewisserblad verwijderen
n Klap de ruitewisserarm omhoog en plaats
het wisserblad horizontaal.
n Druk de borgveer in (pijl A) en druk ge-
lijktijdig het ruitewisserblad in de richting
van de ruit (pijl B).
Ruitewisserblad bevestigen
De borgveer moet hoorbaar in de ruitewisser-
arm vallen.
Interieurluchtfilter*
Het interieurluchtfilter* voor het verwar-
mings- en ventilatiesysteem bevindt zich
rechts in de waterkast onder een twee-
delige afdekkap. Het filter moet volgens de
voorschriften in het serviceplan worden
vervangen. Als de luchtdoorlaat sterk is
verminderd, moet het filter dienovereen-
komstig eerder worden vervangen.
De vervanging van het interieurluchtfilter
moet door een Škoda-dealer worden uitge-
voerd.
Ruitenwisserblad van de achterruit
(Octavia) vervangen*
Wisserblad verwijderen
n Klap de ruitenwisserarm op.
n Pak met één hand het bovenste deel van
de ruitenwisserarm vast.
n Pak met de andere hand het wisserblad
indien mogelijk in het midden vast en neem
het wisserblad door het in de pijlrichting B
te bewegen weg.
Wisserblad bevestigen
Bevestig het wisserblad op de ruitenwisser-
arm door deze in elkaar te drukken - zie
pijl A.
153
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Wielen
Algemene opmerkingen
n
Nieuwe banden hebben in het begin nog
niet de optimale grip en moeten dan ook over
een afstand van circa 500 km met een ma-
tige snelheid en een hierbij behorende voor-
zichtige rijstijl worden ingereden. Dit komt ook
ten goede aan de levensduur van de banden.
n Op basis van de constructie, en de vorm
van het profiel kan de profieldiepte van
nieuwe banden (al naargelang de uitvoe-
ring en de fabrikant) verschillend uitvallen.
n
Banden regelmatig controleren op be-
schadigingen (vreemde voorwerpen, gaat-
jes, insnijdingen, scheurtjes en bulten). Bin-
nengedrongen voorwerpen kunnen de band
van binnenuit beschadigen. De beschadi-
ging van de band moet door een specialist
worden beoordeeld die ook de mogelijkheid
voor een reparatie kan vaststellen. Als het
repareren van de band niet mogelijk of niet
veilig is, moet de band worden vervangen.
De beschadigde band zou kunnen klappen!
n Rijd langzaam over een trottoirrand en
indien mogelijk onder een rechte hoek.
Vermeid het rijden over een trottoirrand met
scherpe randen! Het met grotere snelheid
over een trottoirrand rijden of deze onder
een scherpe hoek oprijden of het over
scherpe randen of punten (b.v. stenen) rij-
den kan leiden tot niet-zichtbare bescha-
digingen van de band die niet direct kun-
nen worden vastgesteld. De kans op een
lekke band bij hoge snelheid is aanwezig.
n Beschadigingen aan de band en velg
zijn vaak niet zichtbaar. Ongewone trillin-
gen of het trekken van de auto naar een
kant kan een aanwijzing zijn voor een de-
fecte band. Als het vermoeden bestaat
dat een band is beschadigd, verlaag dan
onmiddellijk de rijsnelheid en stop!
Controleer de band (op bulten, scheurtjes
enz.). Als er geen zichtbare defecten wor-
den vastgesteld, rijd dan langzaam naar de
dichtstbijzijnde Škoda-dealer en laat de
auto controleren.
n Voorkom dat de band in aanraking komt
met olie, vet en brandstof.
n Vervang verloren ventieldoppen direct.
n Als de wielen worden verwijderd, moe-
ten zij vooraf worden afgetekend zodat bij
het weer monteren de juiste draairichting
gehandhaafd blijft.
n Bewaar uitgebouwde wielen resp. ban-
den altijd op een koele droge en zo moge-
lijk donkere plaats. Banden die niet op een
velg zijn gemonteerd moeten staande wor-
den bewaard.
Levensduur van de band
De levensduur van de banden hangt in prin-
cipe af van:
De bandenspanning
De bandenspanning staat op een sticker
aan de binnenzijde van de tankdopklep.
Meer informatie kunt u bij uw Škoda-dealer
krijgen.
Speciaal bij hoge snelheden is de banden-
spanning van groot belang. De banden-
spanning moet dan ook minstens éénmaal
per maand en voor elke lange rit worden
gecontroleerd.
Vergeet bij de controle van de banden-
spanning het reservewiel niet.
n Pomp het reservewiel altijd tot op de
max. voorgeschreven bandenspanning op.
n Controleer de bandenspanning bij kou-
de banden. Verlaag de bij een warme
band gemeten bandenspanning niet.
Pas bij een wijziging van de belading de
bandenspanning aan.
Een te lage of te hoge bandenspanning
verkort de levensduur van de banden en
heeft een negatieve invloed op het weg-
gedrag van de auto.
Attentie
Bij een hoge constante snelheid
wordt een band met een lage ban-
denspanning meer vervormd waar-
door de bandentemperatuur sterk
oploopt. Dit kan leiden tot het losla-
ten van het loopvlak of zelfs tot het
klappen van de band.
154
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Een te lage bandenspanning ver-
hoogt het brandstofverbruik. Hier-
door wordt het milieu onnodig belast.
Rijstijl
Hoge bochtsnelheden, sterk accelereren
en hard afremmen verhogen de bandenslij-
tage.
Wielen balanceren
De wielen van nieuwe auto’s zijn uitgeba-
lanceerd. Tijdens het rijden kan echter door
verschillende invloeden van buitenaf een
onbalans ontstaan, hetgeen merkbaar
wordt doordat het stuurwiel gaat trillen.
Daar een onbalans ook resulteert in een
hogere slijtage van stuurinrichting, wiel-
ophanging en banden, moeten de wielen
opnieuw worden uitgebalanceerd. Boven-
dien moet een wiel na de montage van een
nieuwe band en na elke bandenreparatie
opnieuw worden gebalanceerd.
Wieluitlijningsfouten
Een verkeerde voorwieluitlijning leidt niet
alleen tot een hogere, meest eenzijdige
bandenslijtage, maar heeft ook invloed op
de rijveiligheid. Bij een buitensporige slij-
tage van de band moet dan ook contact
worden opgenomen met een Škoda-dealer.
Slijtagekenmerk
In het profiel van de standaard gemon-
teerde banden bevinden zich dwars op de
draairichting 1,6 mm hoge „slijtageïndica-
toren“ - zie afbeelding. Al naargelang het
fabrikaat zijn er 6 tot 8 van deze indicatoren
op de bandomtrek aangebracht. Markerin-
gen op de wang van de band (b.v. de hoofd-
letters „TWI“ of driehoeksymbolen) geven
de plaats van de slijtageïndicatoren aan.
Attentie
n Nieuwe banden hebben tijdens de
eerste 500 km nog niet de optimale
grip, rijd daarom overeenkomstig
voorzichtig - kans op ongelukken!
n Als de banden tot aan de slijtage-
ïndicatoren zijn versleten moeten zij
direct worden vervangen. Let op de
wettelijk voorgeschreven minimale
profieldiepte.
n Versleten banden beïnvloeden, in
het bijzonder bij hoge snelheden op
natte wegen, de benodigde grip op
het wegdek. Bovendien treedt eerder
aquaplaning op.
n Rijd nooit met beschadigde ban-
den - kans op ongelukken!
n Vervang beschadigde velgen of
banden direct.
155
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Wielen verwisselen
Bij een duidelijk zichtbare slijtage van de
voorbanden adviseren wij de voorwielen
met de achterwielen volgens het schema
te verwisselen. Hierdoor zal de levensduur
van alle banden ongeveer gelijk zijn.
Bij een bepaald slijtagebeeld kan het een
voordeel zijn de banden kruiselings te ver-
wisselen (alleen bij niet draairichtinggebon-
den banden). Details hierover kunt u opvra-
gen bij uw Škoda-dealer.
Wielen/banden vervangen
Banden en velgen zijn belangrijke construc-
tie-elementen. Monteer dan ook alleen de
door ons vrijgegeven banden en velgen. Zij
zijn exact op dit model afgestemd en dra-
gen bij tot een goede wegligging en een
veilig rijgedrag.
Škoda-dealers beschikken over de ac-
tuele informatie welke bandenfabrikan-
ten door ons zijn vrijgegeven. De Škoda
dealer heeft een ruim en uitgebreid as-
sortiment banden en velgen.
n Het monteren van banden en het repa-
reren hiervan vereisen vakkennis en spe-
ciaal gereedschap. Deze werkzaamheden
mogen alleen door vakbekwaam personeel
worden uitgevoerd.
Met het oog op de milieuproblema-
tiek van oude banden, het benodigd
speciaal gereedschap en de noodzake-
lijke vakkennis moet het vervangen van
een band bij voorkeur overgelaten wor-
den aan een Škoda-dealer.
n In het belang van de verkeersveiligheid
moeten de banden indien mogelijk niet af-
zonderlijk maar per as worden vervangen.
De banden met de grootste profieldiepte
moeten altijd op de voorwielen worden ge-
monteerd.
n Monteer op alle vier de wielen alleen
radiaalbanden van hetzelfde merk, type,
bandenmaat en indien mogelijk met het-
zelfde type profiel.
n Monteer geen gecoverde banden om-
dat hun „voorgeschiedenis“ niet bekend
is. Banden verouderen, ook als deze niet
of slechts weinig worden gebruikt. Het
reservewiel moet alleen in geval van nood
en met de hierbij behorende voorzichtige
rijstijl worden gebruikt.
156
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
n Kennis van de opschriften en de bete-
kenis hiervan vergemakkelijken de juiste
keuze. Voor radiaalbanden gelden de vol-
gende opschriften:
B.v. 175 / 80 R 14 88 T
175 = Bandenbreedte in mm
80 = Hoogte-/breedteverhouding in %
R = codeletter voor bandtype
14 = Velgdiameter in inch
88 = Codeletter draagvermogen
T = Codeletter snelheid
Voor banden gelden de volgende snel-
heidscategorieën:
Codeletter Q - max. 160 km/h
Codeletter R - max. 170 km/h
Codeletter S - max. 180 km/h
Codeletter T - max. 190 km/h
Codeletter H - max. 210 km/h
Codeletter V - max. 240 km/h
Als de toelaatbare maximumsnelheid
wordt overschreden kunnen de banden
worden beschadigd.
De productiedatum is eveneens op de zij-
kant aangebracht (eventueel alleen aan de
binnenzijde)
DOT 40 04 betekent dat de banden in de
40e kalenderweek van het jaar 2004 wer-
den geproduceerd.
Attentie
Banden die ouder zijn dan 6 jaar
mogen alleen in geval van nood wor-
den gebruikt. Rijd hiermee echter
voorzichtig.
Als de auto naderhand met andere dan
de af fabriek gemonteerde banden of
velgen wordt uitgerust, moet op het vol-
gende worden gelet:
Attentie
n Om technische redenen mogen in
geen geval banden of velgen op uw
auto worden gemonteerd, die niet door
ons voor uw auto zijn vrijgegeven.
n De velgen en de wielbouten zijn
constructief op elkaar afgestemd. Bij
het naderhand monteren van andere
velgen (bijvoorbeeld lichtmetalen vel-
gen of wielen met winterbanden) moe-
ten dan ook de bijbehorende wiel-
bouten met de juiste lengte en vorm
worden gemonteerd. Omdat de vel-
gen en wielbouten incl. de veilig-
heidsbouten bij alle door de fabrikant
vrijgegeven velgen (stalen en licht-
metalen velgen) constructief op el-
kaar zijn afgestemd, mogen in geen
enkel geval niet door de fabrikant vrij-
gegeven wielbouten worden gemon-
teerd. Deze zijn voor alle typen vrijge-
geven velgen universeel en worden
bij vervanging op dezelfde manier
vastgedraaid, zoals in het hoofdstuk
ZELFHULP staat beschreven.
n Door het gebruik van banden en/
of velgen die niet door ons voor uw
autotype zijn vrijgegeven kan de
verkeersveiligheid negatief worden
beïnvloed. Bovendien kan de type-
keuring zijn geldigheid verliezen!
157
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
n Als naderhand wielsierdoppen
worden gemonteerd, moet erop wor-
den gelet dat voldoende luchttoevoer
voor de koeling van de remmen ge-
garandeerd is.
Škoda-dealers zijn geïnformeerd over de
technische mogelijkheden van de ombouw,
resp. het naderhand monteren van banden,
velgen en wieldoppen.
Winterbanden
1)
Attentie
Onder winterse omstandigheden
worden de rijeigenschappen van de
auto door winterbanden duidelijk
verbeterd.
n Er mogen alleen radiaal winterbanden
worden gemonteerd.
1)
Let op de afwijkende wettelijke voorschriften bij
het inbouwen van de winterbanden.
Sneeuwkettingen
2)
De montage van sneeuwkettingen is moge-
lijk bij alle genoemde bandenmaten, (behalve
bij de bandenmaat 205/60 R15 en 205/55
R16) op de standaard geleverde velgen 6,5.
De velg 5,5J x 16 ET 36 (origineel accessoire)
staat, in combinatie met de banden 205/55
R16 sneeuwkettingen op de Octavia RS, in-
clusief andere typen Octavia en Octavia
Combi toe.
Sneeuwkettingen mogen alleen op de
voorwielen worden gemonteerd.
Monteer alleen kettingen met een kleine
schakel van max. 15 mm (incl. kettingslot).
Wij adviseren, de sneeuwkettingen als een
origineel accessoire bij de Škoda-dealer
aan te schaffen.
Als er sneeuwkettingen gemonteerd wor-
den moeten de velgsierringen worden ver-
wijderd. De wielbouten moeten dan echter
voorzien worden van afdekkapjes die bij de
Škoda-dealer verkrijgbaar zijn.
Bij het rijden op sneeuwvrije wegen moe-
ten de kettingen gedemonteerd worden.
Hier beïnvloeden zij de rijeigenschappen
negatief, beschadigen de banden en slij-
ten extreem snel.
2)
Let op de afwijkende wettelijke bepalingen met
betrekking tot de toegelaten autosnelheid met
sneeuwkettingen.
n Om de best mogelijke rijeigenschappen
te verkrijgen, moeten winterbanden op alle
vier de velgen worden gemonteerd (fabri-
kant, maat, bandenprofiel).
n Bij een profieldiepte van 4 mm of minder
nemen de specifieke wintereigenschappen
praktisch geheel af. Voor winterbanden gel-
den de volgende snelheidsbeperkingen:
n U kunt winterbanden met een lagere
snelheidscode monteren onder die voor-
waarde dat de maximumsnelheid van deze
banden niet wordt overschreden als de toe-
gestane maximumsnelheid van de auto
hoger is. Als de maximum toelaatbare snel-
heid van de band wordt overschreden kan
deze worden beschadigd.
n In plaats van winterbanden kunnen ook
vierseizoensbanden worden gemonteerd.
n In het geval van een lekke band moe-
ten de opmerkingen voor het gebruik van
het reservewiel op bladzijde 156 in acht
worden genomen.
Schakel in het belang van het mi-
lieu zo snel mogelijk over op zomer-
banden, daar deze normaliter zorgen
voor minder afrolgeluiden, een lagere
bandenslijtage en een gunstiger brand-
stofverbruik.
Meer informatie hieromtrent is verkrijgbaar
bij de Škoda-dealer.
158
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Rijden in het buitenland
Als u met uw auto in het buitenland rijdt
houd er dan rekening mee dat:
n Er bij auto’s met benzinemotor en kata-
lysator op moet worden gelet dat er tijdens
de reis loodvrije benzine kan worden ge-
tankt - zie bladzijde 128. Bij de betreffende
automobielclubs kunt u informatie aanvra-
gen over het netwerk van tankstations met
loodvrije benzine.
n Er zijn enkele landen waar slechts een
klein of geen Škoda-dealernet aanwezig is.
Het is mogelijk dat bepaalde onderdelen niet
leverbaar zijn of dat het personeel van de
Škoda-dealer de werkzaamheden slechts
beperkt kan uitvoeren.
Škoda AUTO a. s. in de Tsjechische Re-
publiek en de betreffende importeurs infor-
meren u graag over de noodzakelijke tech-
nische voorbereidingen van de auto, het
noodzakelijke onderhoud en de reparatie-
mogelijkheden.
De adressen van de Škoda-dealers in de
ÈR staan in het boekje „Škoda-dealers
in de ÈR“ vermeld.
Voor de andere landen vindt u een con-
tact in het boekje „Hulp onderweg“,
resp. in de plaatselijke vermelding van
„werkplaatsen“.
Koplampen afplakken
Aanpassing van de koplampen voor ge-
bruik van de auto in landen, waar links
wordt gereden: bij gebruik van de auto in
landen waar op de linker weghelft wordt
gereden, wordt door auto’s die zijn bestemd
voor rechtsverkeer het tegemoetkomende
verkeer verblind. Om dit te voorkomen,
moeten de linker prisma’s van de koplamp-
glazen met een niet lichtdoorlatend plak-
band worden afgeplakt.
De afbeeldingen tonen het afplakken van
de koplampen van de voor rechtsverkeer
bestemde auto voor het rijden in landen met
links verkeer
Aanpassing van de koplampen met
gasontladingslampen* (geldt zowel
voor auto’s met links als rechts
stuur)
Bij het gebruik van een auto in landen waar
aan de andere kant van de weg wordt ge-
reden, zullen bij het gebruik van koplam-
pen op auto’s welke zijn geconstrueerd
voor rechts rijden en omgekeerd, de andere
verkeersdeelnemers worden verblind.
Om deze verblinding uit te sluiten moet de
koplamp worden aangepast.
De aanpassing wordt verzorgd door het
omschakelen van de kap voor het dimlicht
in het koplampmoduul.
Deze werkzaamheden voert uw Škoda-
dealer uit. Van hem ontvangt u ook nadere
informatie.
De aanpassing van de koplamp met gas-
ontladingslampen vervangt niet de koplamp
welke geconstrueerd is voor rechts, resp.
links rijdend verkeer.
159
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Mobiele telefoon
en mobilofoon
Bovendien wordt met een buitenantenne de
optimale reikwijdte van de telefoon/mobi-
lofoon bereikt.
Opmerking
Neem beslist de handleiding van de mo-
biele telefoon en de mobilofoon in acht!
Als u een mobilofoon of mobiele telefoon
met een zendvermogen van meer dan 10
watt wilt gebruiken, neem dan beslist con-
tact op met uw Škoda-dealer. Deze weet
welke technische mogelijkheden er zijn
voor het naderhand inbouwen van een
mobiele telefoon en mobilofoon.
Attentie
n Besteed in eerste instantie al uw
aandacht aan het verkeer!
n Monteer nooit een telefoonhouder
op de bekledingsplaten voor de
airbags of in het werkingsgebied
hiervan. Anders bestaat bij een on-
geval waarbij de airbags in werking
treden, een hogere kans op letsel!
Voor de inbouw van radiotelefoons en mo-
bilofoons geldt een keuringsplicht en deze
moet door een gespecialiseerde werk-
plaats, b.v. een Škoda-dealer, worden uit-
gevoerd.
Škoda Auto heeft voor uw auto het gebruik
van radiotelefoons en mobilofoons met
vakkundig geïnstalleerde buitenantenne en
een maximale zendcapaciteit van 10 watt
vrijgegeven.
Bij het gebruik van radiotelefoons en
mobilofoons kunnen bij de volgende
omstandigheden storingen in de elektro-
nische componenten van de auto optre-
den:
- geen buitenantenne
-
verkeerd geïnstalleerde buitenantenne
- zendcapaciteit groter dan 10 watt.
Daarom mogen radiotelefoons of mobi-
lofoons zonder of met verkeerd geïnstal-
leerde buitenantenne niet in de auto wor-
den gebruikt.
Attentie
In de auto gebruikte mobiele tele-
foons of mobilofoons zonder aparte
buitenantenne kunnen door hogere
elektromagnetische velden schade-
lijk zijn voor de gezondheid!
Accessoires, wijziging en
vervanging van onderdelen
De nieuwe Škoda is volgens de nieuwste
inzichten m.b.t. de veiligheid geconstru-
eerd. Om dit te behouden mogen niet zon-
der meer wijzigingen worden aangebracht.
Als de auto naderhand voorzien wordt van
accessoires, er technische wijzigingen wor-
den uitgevoerd of als er onderdelen wor-
den vervangen, moet beslist rekening wor-
den gehouden met het volgende:
n Vraag vóór het aanschaffen van acces-
soires en voordat er technische wijzigin-
gen worden aangebracht steeds advies
aan uw Škoda-dealer.
Dit geldt in het bijzonder voor de aankoop
van accessoires in het buitenland.
160
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Attentie
n In het belang van uw eigen veilig-
heid adviseren wij u op uw Škoda
alleen uitdrukkelijk door Škoda vrij-
gegeven accessoires
1)
en originele
Škoda onderdelen te monteren. Voor
deze accessoires en onderdelen zijn
de betrouwbaarheid, de veiligheid en
de geschiktheid speciaal door Škoda
getest.
n Voor andere accessoires en on-
derdelen die niet door ons zijn goed-
gekeurd kunnen wij - ook als in en-
kele gevallen het betreffende onder-
deel door een officieel erkende in-
stantie of door overheidsinstanties is
goedgekeurd - niet beoordelen en er
dan ook geen aansprakelijkheid voor
aanvaarden, ondanks onze con-
stante feeling met de markt.
1)
door Škoda vrijgegeven accessoires zijn in alle
landen, waar Škoda door een importeur verte-
genwoordigd is, leverbaar.
n Vrijgegeven Škoda-accessoires en ori-
ginele Škoda-onderdelen zijn leverbaar via
de Škoda-dealer. Vanzelfsprekend wordt
daar ook de montage vakkundig uitge-
voerd.
n Alle originele accessoires zoals b.v. kan-
teldaken, spoilers, velgen enz. moeten een
officiële goedkeuring hebben.
n Radio’s, antennes en andere elektrische
accessoires mogen alleen door hiertoe
geautoriseerde werkplaatsen worden inge-
bouwd.
n Als er technische wijzigingen aan uw
auto worden aangebracht moeten onze
richtlijnen in acht worden genomen.
Hiermee wordt bereikt dat er geen schade
aan de auto ontstaat, de verkeers- en
bedrijfsveiligheid behouden blijven en de
wijzigingen toegestaan zijn. De Škoda-
dealers voeren deze werkzaamheden vak-
kundig uit en verwijzen u in bepaalde ge-
vallen naar een specialist.
n Schades, die tengevolge van niet door
ons vrijgegeven technische modificaties
ontstaan, zijn uitgesloten van garantie.
Technische wijzigingen
Ingrepen in elektronische componenten en
hun software kunnen leiden tot storingen.
Door de koppeling van de elektronische
componenten kunnen deze storingen ook
niet-direct betrokken systemen nadelig
beïnvloeden.
Dit betekent, dat de bedrijfszekerheid van
uw auto in ernstige mate in gevaar kan
worden gebracht, er een hogere slijtage
kan optreden, waardoor ten slotte de type-
goedkeuring van de auto zou kunnen ver-
vallen.
U zult er zeker begrip voor hebben dat uw
Škoda-dealer schade veroorzaakt door
onvakkundige werkzaamheden niet voor
garantie in aanmerking kan laten komen.
Wij adviseren dan ook, alle werkzaamhe-
den uitsluitend door geautoriseerde Škoda-
dealers met gebruikmaking van originele
Škoda-onderdelen te laten uitvoeren.
Attentie
Werkzaamheden of wijzigingen aan
uw auto die onvakkundig zijn uitge-
voerd, kunnen leiden tot storingen in
de werking - kans op ongelukken!
161
TIPS OM HET ZELF TE DOEN
Verbanddoos, gevaren-
driehoek en gloeilampen
Geldt voor auto’s met vierwielaandrijving*
De verbanddoos wordt aan de binnenzijde
van het deksel van het opbergvak, rechts,
bevestigd.
Geldt voor auto’s met voorwielaandrijving
Een normaal in de handel verkrijgbare ver-
banddoos past samen met de gevaren-
driehoek in het schuimstof deel onder de
vloerbedekking van de bagageruimte.
Opmerking
De verbanddoos, de gevarendriehoek en
de gloeilampen behoren niet tot de stan-
daarduitrusting van de auto!
De gevarendriehoek behoort alleen bij auto’s
met vierwielaandrijving tot de standaard-
uitrusting.
Boordgereedschap
Het boordgereedschap en de krik bevinden
zich in een kunststofbak in het reservewiel.
Hier is ook plaats voor de afneembare
kogelkop van de trekhaak (alleen bij enkele
auto’s) of ook b.v. voor de trekhaak die als
origineel accessoire van Škoda wordt ver-
kocht.
Al naargelang de uitrusting kan de kogel-
kop van de trekhaak in de kom achter het
reservewiel liggen. Dan moet u de in het
kussen verpakte verbanddoos gebruiken.
Nadere informatie ontvangt u bij uw Škoda-
dealer.
Meer info krijgt u bij uw Škoda-dealer.
Attentie
n De af fabriek meegeleverde krik is
alleen voor uw auto bedoeld. In geen
geval mogen daarmee zwaardere au-
to’s of andere lasten worden opge-
krikt.
n Controleer of het boordgereed-
schap in de bagageruimte veilig is
bevestigd.
162
TIPS OM HET ZELF TE DOEN
Bandenlekstopspray*
n
De bandenlekstopspray is bedoeld voor
het snel repareren van kleine gaatjes in de
band tot 5 mm. De spray is geen vervan-
ging voor een blijvende bandenreparatie,
de reparatie is alleen bestemd voor het
bereiken van de eerstvolgende dealer.
n De reparatie kan direct aan de auto wor-
den uitgevoerd. Voor het gebruik van de
spray moet de meegeleverde handleiding
aandachtig worden gelezen.
De bandenlekstopspray bevindt zich bij au-
to’s met voorwielaandrijving in de reserve-
wielkom, rechts voor het polypropyleendeel
achter het reservewiel en bij auto’s met vier-
wielaandrijving links in de kofferruimte.
Enkele modellen zijn uitgevoerd met een
bandenreparatieset, bestaande uit een
compressor, een fles met lekstop, een
handleiding en toebehoren. Deze set be-
vindt zich bij auto’s met voorwielaandrijving
in de kom rechtsvoor het polypropyleendeel
achter het reservewiel en bij auto’s met vier-
wielaandrijving in de bagageruimte, links
naast de verbanddoos.
n Trek vóór het opkrikken van de
auto de handrem aan. Start bij een
opgekrikte auto nooit de motor - kans
op ongevallen.
n Als er onder de auto moet worden
gewerkt, moet deze met hiertoe ge-
schikte bokken veilig worden onder-
steund.
Reservewiel
De auto is voorzien van een reservewiel met een
normale band. Het reservewiel ligt in de kom on-
der de vloerbedekking van de bagageruimte en
wordt geborgd met een moer.
n De bandenspanning moet regelmatig worden
gecontroleerd, zodat het reservewiel op elk moment
kan worden gemonteerd.
Auto’s met bandenmaat 205/60 R15 en velgmaat
6,5Jx15 hebben als reservewiel een noodwiel dat
andere afmetingen heeft en is voorzien van een
waarschuwingssticker.
Neem bij gebruik van het noodwiel de volgende
aanwijzingen in acht:
n Na de montage van het wiel mag de waarschuwings-
sticker niet worden afgedekt (bijv. door de wieldop).
n Rijd met dit reservewiel niet harder dan 80 km/h -
kans op ongelukken. Voorkom accelereren met vol
gas, sterk afremmen en hoge bochtsnelheden.
n De bandenspanning van dit reservewiel is gelijk aan
de bandenspanning voor de standaardbanden.
n Gebruik dit reservewiel alleen tot de eerstvol-
gende servicewerkplaats, omdat deze band niet
geschikt is voor permanent gebruik.
Bandenreparatieset*
163
TIPS OM HET ZELF TE DOEN
Wiel verwisselen
Attentie
n Parkeer bij een lekke band de auto
zo ver mogelijk verwijderd van de rij-
baan. Schakel de alarmknipperlichten
in en plaats een gevarendriehoek. Let
op de wettelijke voorschriften.
n Laat alle inzittenden uitstappen. Zij
moeten zich buiten de gevarenzone
ophouden (b.v. achter de vangrail).
n Trek de handrem goed aan en
schakel een versnelling in. Breng op
een helling bovendien bij het tegeno-
verliggende wiel een steen o.i.d. aan
om het wiel te blokkeren.
n Start bij een opgekrikte auto nooit
de motor - kans op ongevallen.
n Bij het rijden met aanhangwagen
moet voor het verwisselen van het
wiel de aanhangwagen worden los-
gekoppeld.
n Verwissel het wiel op een zo vlak mo-
gelijke plaats.
n Neem het boordgereedschap en het
reservewiel uit de bagageruimte
n Haak de draadbeugel (boordgereeds-
chap) vast achter de rand van de grote wiel-
dop* tegenover het ventiel. Steek de wiel-
sleutel door de beugel en trek de wieldop
los - zie afbeelding.
n Trek bij lichtmetalen velgen de wielbout-
doppen los met de meegeleverde kunststof
klem.
n Draai de veiligheidswielbouten* los - zie
blz. 166.
n Schuif de wielsleutel tot aan de aanslag
op de wielbout en draai hem linksom los.
Pak de sleutel zo dicht mogelijk bij het uit-
einde vast. Als de bouten niet losgedraaid
kunnen worden, kan in geval van nood
voorzichtig met de voet op het uiteinde van
de wielsleutel worden gedrukt. Let er daar-
bij op dat u veilig staat en houdt u aan de
auto vast. Draai de wielbouten slechts één
slag los.
164
TIPS OM HET ZELF TE DOEN
n Plaats de krik onder de auto:
Op de dorpel bevinden zich (voor en ach-
ter) -pijlen- putjes. Daaronder liggen de
kriksteunpunten - zie pijlen in de afbeelding.
n Lijn de krik zo uit dat de klauwen van de
krik over de rand van de dorpel A vallen en
de beweegbare krikvoet B plat op de grond
staat.
Attentie
n Krik de auto altijd met afgesloten
portieren op - kans op letsel.
n Voorkom, door passende maatre-
gelen, het wegglijden van de krik-
voet - kans op letsel!
n Plaats de krik alleen op een vaste
en vlakke ondergrond.
n Als de krik niet op de voorgeschre-
ven plaats wordt aangebracht, kan
dit leiden tot schade aan de auto.
Bovendien kan de krik wegglijden bij
onvoldoende grip op de auto - kans
op letsel!
n Laat de motor nooit draaien als de
auto wordt opgekrikt - kans op on-
gelukken.
n Ga nooit onder de auto liggen als
de auto alleen met behulp van de krik
wordt opgekrikt.
n Als u onder de opgekrikte auto
werkt moet deze met geschikte on-
derzetbokken worden ondersteund -
kans op letsel!
- Breng bij een zachte ondergrond een
grote, stevige plaat onder de krikvoet
aan.
- Draai de klauw van de krik m.b.v. de slin-
ger zo ver omhoog, dat de krik nog net
onder de auto past.
- De klauw van de krik moet over de rand
van de dorpel vallen, zodat de krik bij
het opkrikken van de auto niet kan weg-
glijden.
- De krikvoet moet over de gehele opper-
vlakte op een vaste ondergrond steunen.
- Lijn de krik ten opzichte van de auto uit
en draai tegelijkertijd de krikklauw naar
boven, tot de klauw geheel over de rand
valt.
165
TIPS OM HET ZELF TE DOEN
n Krik de auto zo ver op dat het wiel vrij
draait
n Draai de wielbouten (na het losdraaien)
uit de boring
1)
, leg ze op een schone on-
dergrond (doek, papier, wieldop) naast de
krik en verwijder het wiel.
n Breng het reservewiel aan en draai de
wielbouten vast.
1)
n Draai alle wielbouten handvast. De bou-
ten moeten schoon en gemakkelijk ver-
draaibaar zijn.
n In geen geval de wielbouten invetten
of inoliën!
n Laat de auto zakken en draai de wiel-
bouten kruiselings vast.
n Druk eerst de grote wieldop* bij de
ventielboring op het wiel en druk daarna de
wieldop rondom vast.
1)
Om het los- en vastdraaien te versnellen kan de
handgreep van de schroevendraaier uit het
boordgereedschap worden gebruikt die is voor-
zien van een inbussleutel voor de boutkop.
n Leg het defecte wiel in de reservewiel-
kom en borg deze m.b.v. de moer - C-knop.
Opmerkingen
n Let na het verwisselen van het wiel op
het onderstaande:
- Controleer de bandenspanning van het
gemonteerde reservewiel.
- Laat het aantrekmoment van de wiel-
bouten zo snel mogelijk m.b.v. een
momentsleutel controleren. Het aantrek-
moment bedraagt bij stalen en licht-
metalen velgen 120 Nm.
n Laat de lekke band zo snel mogelijk re-
pareren.
Attentie
Bij een verkeerde behandeling van de
wielbouten kan het wiel tijdens het
rijden loslopen - kans op ongeluk-
ken!
De wielbouten moeten schoon zijn
en gemakkelijk draaien. Zij mogen
echter nooit met vet of olie worden
ingesmeerd.
Als de bouten met een te laag aant-
rekmoment worden vastgedraaid
kunnen de velgen tijdens het rijden
loslopen - kans op ongelukken! Een
te hoog aantrekmoment kan de bou-
ten en de schroefdraad beschadigen
en tot blijvende vervorming van de
aanligvlakken op de velgen leiden.
Als de auto naderhand is voorzien
van andere banden of velgen dan de
standaard gemonteerde, moet be-
slist op de betreffende opmerking op
bladzijde 156 worden gelet.
166
TIPS OM HET ZELF TE DOEN
n Trek de beschermkap weg en steek
adapter B op wielbout A. Draai de adapter
tot de vertanding aangrijpt.
n Draai de wielbout aan de zeskant van
de adapter m.b.v. de wielsleutel los, resp.
vast.
n Verwijder de adapter en steek de be-
schermkap weer op de wielbout.
Opmerking
n Bij het vastdraaien van de borgbout
moet beslist het aantrekmoment van 120
Nm worden aangehouden. Bij overschrij-
ding hiervan kan onder bepaalde omstan-
digheden de bout en de adapter worden
beschadigd.
n Bij stalen velgen moet de diefstal-
vertragende wielbout altijd in die boring
worden aangebracht die zich het dichtst bij
het ventiel bevindt. Anders kan de grote
wieldop niet worden gemonteerd en tijdens
de montage worden beschadigd.
n De wielbeveiligingsbouten kunt u als
origineel accessoire bij uw Škoda-dealer
bestellen.
Diefstalbeveiliging van
de wielen*
Wielbeveiligingsbouten
A - wielbout
B - adapter
Bij auto’s met wielbeveiligingsbouten (één
bout per wiel) kunnen deze bouten alleen
met behulp van de meegeleverde adapter
worden los- en vastgedraaid. Het is raad-
zaam het codenummer dat op de adapter
staat apart te noteren.
Neem in geval van verlies van de adapter
of van de wielbeveiligingsbout contact op
met uw Škoda-dealer.
Brandblusser*
De brandblusser bevindt zich in de houder
op de bestuurdersstoel en wordt met ban-
den beveiligd.
n Lees de instructie op de brandblusser
zorgvuldig door.
n De brandblusser moet door een hiertoe
bevoegde persoon of firma eenmaal per
jaar worden gecontroleerd. Let op even-
tuele afwijkende wettelijke bepalingen.
n De brandblusser wordt slechts in enkele
landen geleverd.
n Let op de vervaldatum van de brandblus-
ser. Als de brandblusser na afloop van de
vervaldatum wordt gebruikt is de juiste
werking niet meer gegarandeerd.
167
TIPS OM HET ZELF TE DOEN
Zekeringen
De afzonderlijke stroomcircuits zijn bevei-
ligd door smeltzekeringen.
De zekeringen bevinden zich aan de linker-
voorzijde van het instrumentenpaneel on-
der het deksel.
Rechts bevinden zich de reservezekerin-
gen - zie blz. 168.
In de motorruimte bevinden de andere ze-
keringen zich op de accu. Wij adviseren de-
ze zekeringen door een Škoda-dealer te la-
ten vervangen.
Zekering vervangen
n Zet het contact uit en schakel de betref-
fende verbruiker uit.
n Steek voor het loswippen van het dek-
sel een schroevendraaier tussen het dek-
sel (pijl op het deksel) en het huis en wip
het deksel los.
n Bepaal a.d.h.v. het zekeringenoverzicht
op de afbeelding welke zekering bij de uit-
gevallen verbruiker hoort - zie afbeelding
op blz. 168.
n Trek de doorgebrande zekering los.
n Vervang de defecte zekering - herken-
baar aan een duidelijk doorgesmolten me-
talen strip - door een nieuwe zekering van
hetzelfde ampèrage.
Opmerking
n Als de nieuwe zekering binnen een korte
tijd weer doorbrandt, moet de elektrische
installatie zo snel mogelijk door een Škoda-
dealer worden gecontroleerd.
n „Repareer“ in geen geval de zekering
daar er anders ernstige schade aan andere
componenten van de elektrische installa-
tie kan optreden.
n Enkele van de genoemde verbruikers be-
horen alleen bij een bepaald model of die-
nen voor de beveiliging van accessoires.
n Wij adviseren steeds een doosje met
reservezekeringen mee te nemen. Deze
zijn leverbaar via uw Škoda-dealer
1)
.
1)
In sommige landen behoort het doosje met
reservezekeringen tot de basisuitrusting.
Attentie
Als de brandblusser niet correct is
vastgezet kan deze, bij een plotse-
linge manoeuvre of bij een aanrijding
door het interieur vliegen en letsel
veroorzaken.
168
TIPS OM HET ZELF TE DOEN
Zekeringenoverzicht
Nr. Verbruiker A
1 - Spiegel- en sproeierverwarming,
relais voor sigarettenaansteker,
el. stoelen ..................................... 10
2 - Knipperlichten ............................... 10
3 - Verlichting dashboardkastje ........... 5
4 - Kentekenplaatverlichting ................ 5
5 - Stoelverwarming, Climatronic,
navigatie, luchtcirculatieklep,
multifunctioneel stuurwiel,
buitenspiegelverwarming ............ 7,5
6 - Regelapparaat voor centrale
vergrendeling .................................. 5
7 - Achteruitrijlamp, parkeerhulp ....... 10
8 - Telefoon .......................................... 5
9 - ABS, ESP........................................ 5
10- Benzinemotor - regelapparaat ..... 20
Dieselmotor - regelapparaat .......... 5
Nr. Verbruiker A
11 - Instrumentenpaneel, magneet
keuzehendelblokkering
(automatische versnellingsbak) ..... 5
12- Voeding diagnose, telefoon......... 7,5
13- Remlicht ........................................ 10
14- Binnenverlichting, centrale
vergrendeling ................................ 10
Binnenverlichting (zonder
centrale vergrendeling) ................ 10
15-
Instrumentenpaneel, automatische
versnellingsbak, hoeksensor van
stuuruitslag, achteruitkijkspiegel ......
5
16- Airconditioning, elektrische
waterpomp .................................... 10
17- Politie .............................................. 5
18- Groot licht rechts .......................... 10
19- Groot licht links ............................. 10
20- Dimlicht, rechts,
lichtbundelhoogteverstelling......... 15
21- Dimlicht, links................................ 15
22- Parkeerlicht, rechts......................... 5
23- Parkeerlicht, links ........................... 5
24- Ruitenwisser, ruitensproeierpomp 20
25- Verwarmingsventilator .................. 25
26- Achterruitverwarming ................... 25
27- Achterruitenwisser ........................ 15
28- Opvoerpomp/benzinepomp .......... 15
29- Benzinemotor - motorre-
gelapparaat, ontsteking ................ 15
Dieselmotor - motorre-
gelapparaat ................................... 10
Nr. Verbruiker A
30- Schuif-/kanteldak .......................... 20
31- Automatische versnellingsbak ..... 20
Haldex-koppeling ............................ 5
32- Benzinemotor - verstuivers .......... 10
Dieselmotor - inspuitpomp,
regelapparaat ............................... 30
33- Koplampsproeiers ........................ 20
34- Benzinemotor - motorelektronica . 10
Dieselmotor - motorelektronica .... 10
35- Contactdoos trekhaak,
contactdoos in bagageruimte ....... 30
36- Mistlampen ................................... 15
37- S-contact
1)
................................... 10
38- Bagageruimteverlichting,
centrale vergrendeling,
tankdopklepontgrendeling,
binnenverlichting .......................... 15
39- Alarmknipperlichten ...................... 15
40- Claxon ........................................... 20
41- Sigarettenaansteker ..................... 15
42- Radio............................................. 15
43- Benzinemotor - motor-
elektronica .................................... 10
Dieselmotor - motorelektronica .... 10
44- Stoelverwarming ........................... 15
1)
Voor verbruikers die na het uitschakelen van het
contact moeten kunnen worden ingeschakeld,
zolang de contactsleutel niet uit het contactslot
is getrokken, b.v. radio.
169
TIPS OM HET ZELF TE DOEN
Kleurcodering van
de zekeringen: A
lichtbruin: ................................................ 5
donkerbruin:......................................... 7,5
rood: ...................................................... 10
blauw:.................................................... 15
geel: ...................................................... 20
wit: ......................................................... 25
groen: .................................................... 30
Opmerking
Het zekeringenoverzicht is afhankelijk van
de uitvoering van uw auto.
De zekeringtang voor het lostrekken van
zekeringen en de reservezekeringen beho-
ren niet bij de standaarduitrusting van de
auto.
Gloeilampen vervangen
Voor het vervangen van een gloeilamp
moet altijd de betreffende verbruiker wor-
den uitgeschakeld.
Raak het glas van de gloeilamp niet met
de blote vingers aan (zelfs de geringste ver-
vuiling verkort de levensduur van de gloei-
lamp). Gebruik een schone doek, servet
o.i.d.
Een gloeilamp mag alleen door een lamp
van dezelfde uitvoering worden vervan-
gen. De codering staat op de gloeilamp-
sokkel, resp. op het gloeilampglas.
Attentie
Bij het vervangen van de H4-gloei-
lamp kan de gloeilamp exploderen.
Wij adviseren dan ook werkhand-
schoenen en een veiligheidsbril te
dragen.
Auto’s met xenon-koplampen*
Bij auto’s met xenonlampen moet de
gloeilamp (dimlicht, stadslicht en groot-
licht) door een Škoda-dealer worden ver-
vangen.
Wij adviseren, in de auto altijd een doosje
met reservelampen mee te nemen, dat met
de auto is meegeleverd, resp. bij de Škoda-
dealer
1)
leverbaar is.
1)
In sommige landen behoort het doosje met
reservezekeringen tot de basisuitrusting.
170
TIPS OM HET ZELF TE DOEN
Gloeilampenoverzicht
Koplamp, Halogeen- Xenon-
voor koplamp koplamp
Dimlicht
H4
D2S
Grootlicht H1
Stadslicht W5W
Knipperlichten PY21W
Mistlampen H3
Achterlicht-
Octavia
Octavia
unit Combi
Achteruitrij-
lamp
P21W
Knipperlichten PY21W
Remlichten P21W
Stadslicht
P21/4W
P21/5W
Mistlicht P21W
Overige Octavia
Octavia
Combi
Zijknipper-
lichten
WY5W
Kentekenplaat-
verlichting
W5W
Derde remlicht W2,3W LED
Binnenlicht C10W
Leeslamp W5W
Verlichting-
bagageruimte
C5W C10W
Portierwaar-
schuwingslamp
C5W
Dashboard-
verlichting
C3W
Verlichting
binnenspiegel
W2,3W
171
TIPS OM HET ZELF TE DOEN
Koplamp met afdekkap voor dim-,
groot- en stadslicht
Voor het vervangen van de gloeilamp
(groot- en dimlicht) of voor het vervangen
van de gloeilamp van het stadslicht moe-
ten de kappen op het achterste deel van
de koplamp worden verwijderd - zie verdere
tekst.
n Open de motorkap.
n Druk de borgklem los van de afdekkap
en kantel deze in de pijlrichting weg.
n Verwijder de afdekkap voor de koplamp
door deze naar het midden van de auto te
schuiven.
Het inbouwen vindt in omgekeerde volg-
orde plaats
n Open de motorkap
n Verwijder de afdekkap voor de koplamp.
n Houd de veerbeugel B vast en trek de
steker A los.
n Haak de veerbeugel B door deze in de
richting van de gloeilamp te drukken los en
wip hem in de richting van de pijl los.
n Verwijder de gloeilamp 1 en breng de
nieuwe gloeilamp zo aan, dat de fixeernok
op de lampschotel in de uitsparing van de
reflector valt.
n Kantel de veerbeugel over de lamp-
sokkel en druk hem naar voren tot de veer-
beugel wordt vergrendeld.
n Sluit de steker aan.
n Monteer de afdekkap voor de koplamp.
n Laat de koplampafstelling door uw
Škoda-dealer controleren.
172
TIPS OM HET ZELF TE DOEN
Knipperlichten, voor
n Open de motorkap.
n Draai de bevestigingsschroef 1 los.
n Schuif het knipperlichthuis in de richting
van de pijl naar voren.
n Draai de lamphouder iets naar links en
verwijder hem.
n Druk de defecte gloeilamp in de fitting,
draai hem naar links en trek hem hieruit.
n Breng de nieuwe gloeilamp aan en draai
deze tot aan de aanslag naar rechts.
n Breng de lamphouder aan en draai deze
iets naar rechts tot aan de aanslag.
n Haak het knipperlicht aan de buitenzijde
met de beide borgnokken aan de zijkant in
de uitsparingen van de koplamp en zet de
lamp met de schroef 1 vast.
Gloeilamp stadslicht
n Open de motorkap.
n Verwijder de afdekkap voor de koplamp.
n Trek de fitting met de gloeilamp los - zie
pijl.
n Trek de defecte gloeilamp uit de fitting.
n Breng de nieuwe gloeilamp aan.
n Plaats de fitting met de nieuwe gloeilamp
in de houder.
n Monteer de afdekkap voor de koplamp.
Mistlamp*
n Open de motorkap
n Draai de kunststof afdekkap voor de
koplamp in de richting van het hart van de
auto en verwijder hem daarna.
n Trek de steker B los
n Haak de veerbeugel A van de lamp-
houder los en kantel deze naar beneden.
n Verwijder de halogeen gloeilamp met de
stroomdraad. Breng de nieuwe gloeilamp
zo aan dat de fixeernokken in de reflector
in de betreffende uitsparingen van de lamp-
schotel liggen.
n Klap de veerbeugel over de lampscho-
tel. Druk de veerbeugel samen en vergren-
del hem.
n Sluit de steker aan.
n Monteer de afdekkap.
n Laat de koplampafstelling door een
Škoda-dealer controleren.
173
TIPS OM HET ZELF TE DOEN
Knipperlichten, opzij
Het vervangen van de zijknipperlichten mo-
et, indien mogelijk, door een Škoda-dealer
worden uitgevoerd.
Verlichting dashboardkastje*
n Steek de schroevendraaier aan de zijkant
tussen de lamp en het dashboardkastje - zie
pijl. Trek het lampje voorzichtig los.
n Trek de stekker los door de borgnokken
aan de zijkant samen te drukken
n Vervang de gloeilamp
n Sluit de stekker weer aan
n Druk het lampje van onderuit in het dash-
boardkastje.
Wij adviseren, de gloeilamp door een Škoda-
dealer te laten vervangen.
Waarschuwingslampje voorportier*
n Druk de lamp eerst aan de ene zijde en
daarna aan de andere zijde los - zie pijlen.
Neem het lamphuis voorzichtig in de rich-
ting van de pijl 1 weg.
174
TIPS OM HET ZELF TE DOEN
Achterlichten (Combi)
n Open de achterklep.
n Klap het opbergvak aan de zijkant open.
n Druk de borglippen op de lampendrager
in de richting van de pijl en verwijder de
lampendrager.
n Druk de defecte gloeilamp in de fitting,
draai hem naar links en verwijder hem.
n Breng de nieuwe gloeilamp aan en draai
deze tot aan de aanslag naar rechts.
n Breng de lampendrager aan - de borg-
lippen moeten in de vergrendeling vallen.
n Trek de steker A los.
n Druk de veerborg van het lampglas eerst
aan de ene en daarna aan de andere kant
los - zie pijlen. Verwijder het lampglas voor-
zichtig in de richting van de pijl B.
n Vervang de gloeilamp.
n Plaats het lampglas weer op het huis en
druk deze aan tot deze wordt vergrendeld.
n Sluit de steker aan.
n Plaats de lamp voorzichtig in de portier-
bekleding.
Achterlichten
n Open de achterklep.
n Schuif de afdekking opzij.
n Druk de borglippen op de lampendrager
in de richting van de pijl en verwijder de
lampendrager.
n Druk de defecte gloeilamp in de fitting,
draai hem naar links en verwijder hem.
n Breng de nieuwe gloeilamp aan en draai
deze tot aan de aanslag naar rechts.
n Breng de lampendrager aan - de borg-
lippen moeten in de vergrendeling vallen.
n Schuif de afdekking weer op zijn plaats.
175
TIPS OM HET ZELF TE DOEN
Kentekenplaatverlichting
n Open de achterklep en schroef het lamp-
glas los.
n Trek de defecte glassokkellamp uit de
lampendrager en breng de nieuwe gloei-
lamp aan.
n Plaats het lampglas in de betreffende
uitsparing van de achterklep. Let daarbij op
het afdichtingsrubber en de juiste montage-
stand van de lamp (zie de andere kenteken-
plaatverlichting).
n Draai de schroeven van het lampglas
niet te vast.
Bagageruimteverlichting
n Open de achterklep
n Steek de schroevendraaier in de uitspa-
ring aan de zijkant van de lamp (pijl) en wip
de lamp voorzichtig los.
n Trek de stekker van de lamp.
n Vervang de gloeilamp.
n Sluit de stekker aan.
n Breng de lamp eerst aan de linker zijde
aan en druk hem dan tot de aanslag vast.
Verlichting bagageruimte (combi)
n Open de achterklep
n Steek de schroevendraaier in de uitspa-
ring naast het lampglas (pijl) en wip het
lampglas voorzichtig los.
n Trek de stekker van de lamp.
n Vervang de gloeilamp.
n Sluit de stekker aan.
n Breng het lampglas eerst aan de onder-
kant aan en druk het dan tot de aanslag vast.
176
TIPS OM HET ZELF TE DOEN
3e remlicht
n Druk beide kunststof borglippen van het
lamphuis in de pijlrichting 1.
n Verwijder de lampendrager met de lamp
in de pijlrichting 2.
n Trek de lamp uit de lampendrager.
n Breng een nieuwe gloeilamp aan.
n Plaats de lampendrager in het lamphuis.
De borglippen moeten in de vergrendeling
vallen.
3e remlicht (Combi)
Wij adviseren, de gloeilampen door een
Škoda-dealer te laten vervangen.
Binnenverlichting en leeslampje
n Trek het lampglas (bij de pijl) naar be-
neden toe los van het lamphuis.
n Vervang de gloeilamp voor de binnen-
verlichting.
n Trek het gloeilampje voor het leeslampje
uit de fitting en breng de nieuwe gloeilamp
aan.
n Druk het lampglas weer zo ver in het huis
dat dit wordt vergrendeld. Let op de juiste
montagestand.
177
TIPS OM HET ZELF TE DOEN
Binnenverlichting (achter)*
n Steek een schroevendraaier tussen de
lamp en de hemelbekleding (pijl) en wip de
lamp voorzichtig los.
n Draai de lampfitting aan de achterzijde
van de lamp naar links en verwijder hem.
n Trek de defecte gloeilamp uit de fitting.
n Breng de nieuwe gloeilamp aan.
n Steek de fitting weer in de lamp en draai
deze tot aan de aanslag naar rechts.
n Breng de lamp eerst aan de linkerzijde
aan en druk hem in de uitsparing van de
hemelbekleding.
Starthulp
Als de motor niet wil starten omdat de accu
is ontladen, kan m.b.v. starthulpkabels de
accu van een andere auto worden gebruikt
voor het starten. Let hierbij op de volgende
opmerkingen:
n Beide accu’s moeten een nominale
spanning hebben van 12 volt. De capaci-
teit (Ah) van de stroomleverende accu mag
niet wezenlijk lager zijn dan de capaciteit
van de ontladen accu.
n Er mogen alleen starthulpkabels met
een voldoende grote diameter worden ge-
bruikt. Let op de gegevens van de leveran-
cier van de starthulpkabels.
n Wij adviseren, de starthulpkabels als
origineel Škoda-onderdeel of bij een auto-
accessoirezaak aan te schaffen.
n Gebruik alleen starthulpkabels met geï-
soleerde pooltangen.
Een ontladen accu kan al bij geringe
vorst bevriezen. Voor het aansluiten van
de starthulpkabels moet een bevroren
accu beslist worden ontdooid, daar deze
anders zou kunnen exploderen!
n Laat de motor van de stroomleverende
auto draaien.
n Sluit de starthulpkabels alleen in de on-
derstaande volgorde aan:
1.
Het ene uiteinde van de (+) kabel (meestal
rood) op de (+) pool van de ontladen accu.
2. Het andere uiteinde van de rode (+) ka-
bel op de (+) pool van de stroomleverende
accu.
3.
Het ene uiteinde van de (-) kabel (meestal
zwart) op de (-) pool van de stroomleverende
accu.
4. Het andere uiteinde van de zwarte ka-
bel (-) op een massief, vast met het motor-
blok verbonden metalen deel of op het
motorblok zelf.
De kabel niet aan op de (-) pool van de ont-
laden accu aansluiten. Door vonkvorming
bij het starten van de motor zou het uit de
accu wegstromende knalgas kunnen wor-
den ontstoken.
178
TIPS OM HET ZELF TE DOEN
A - ontladen accu
B - stroomleverende accu
Attentie
De kabel niet op de minpool (-) van
de ontladen accu aansluiten. Door
vonkvorming bij het starten van de
motor zou het uit de accu wegstro-
mende knalgas kunnen worden ont-
stoken.
Klem het kabeluiteinde niet vast op
onderdelen van het brandstof- en
remsysteem.
Attentie
n De niet geïsoleerde delen van de
accupooltangen mogen in geen ge-
val met elkaar in aanraking komen.
Bovendien mag de op de (+) pool van
de accu aangesloten starthulpkabel
niet met elektrisch geleidende (me-
talen) delen in aanraking komen -
kortsluitgevaar!
n Sluit de starthulpkabel zo aan dat
deze niet door draaiende delen in het
motorcompartiment kan worden ge-
raakt.
n Buig niet over de accu heen - kans
op verbranding!
n Houd ontstekingsbronnen (open
vuur, brandende sigaretten enz.) weg
van de accu - explosiegevaar!
n Start de motor zoals in het hoofdstuk
„Motor starten“ is beschreven.
n Als de motor niet direct aanslaat, onder-
breek dan de startprocedure na 10 secon-
den en herhaal hem na ca. een halve mi-
nuut.
n Maak bij draaiende motor de beide start-
hulpkabels los in omgekeerde volgorde van
het aansluiten.
Aanslepen/wegslepen
De sleepogen zijn rechtsachter onder de
achterbumper en bij de voorbumper - zie
pijl - aangebracht.
Een sleepkabel of een sleepstang mag al-
leen op deze sleepogen worden bevestigd.
n Om het voorste sleepoog te kunnen ge-
bruiken, moet het ventilatierooster m.b.v.
een schroevendraaier worden verwijderd.
Het ventilatierooster is met een verende
kunststof lip bij de pijl geborgd. Het ventila-
tierooster kan met de hand worden uitge-
bouwd.
n Pak het ventilatierooster bovenin vast.
Druk het rooster in de richting van de pijl 1
en neem hem in de richting van de pijl 2 weg.
n Na gebruik van het sleepoog moet het
ventilatierooster weer in de geleiding wor-
den aangebracht en worden aangedrukt.
179
TIPS OM HET ZELF TE DOEN
Het aanslepen van de auto wordt niet ge-
adviseerd, ondanks het aanhouden van de
aanwijzingen in het instructieboekje, om-
dat dit onder bepaalde omstandigheden
kan leiden tot ernstige motorschade.
Er moet worden geprobeerd de motor
m.b.v. startkabels te starten, zie blz. 177 -
of er moet een beroep worden gedaan op
de Škoda-dealer of een hulpdienst.
Algemene opmerkingen
n De sleepkabel moet elastisch zijn, zo-
dat grote schokbelastingen worden voor-
komen. Er mogen uitsluitend nylon kabels
of kabels met eenzelfde elasticiteit worden
gebruikt. Er moet steeds op worden gelet
dat er geen ontoelaatbare trekbelasting
noch schokbelasting optreedt. Bij het sle-
pen buiten de openbare weg bestaat altijd
het gevaar dat de bevestigingsdelen te
zwaar worden belast en hierdoor worden
beschadigd.
n Voordat de motor door aanslepen van
de auto wordt gestart, moet indien mo-
gelijk eerst worden geprobeerd de mo-
tor m.b.v. starthulpkabels te starten - zie
blz. 177.
Bij het aanslepen moet - beslist het on-
derstaande in acht worden genomen:
n De wettelijke voorschriften m.b.t. aansle-
pen moeten in acht worden genomen.
n Beide bestuurders moeten vertrouwd
zijn met de sleepprocedure. Sleep niet als
u er geen ervaring mee heeft.
n Bij gebruik van een sleepkabel moet de
bestuurder van de trekkende auto voorzich-
tig wegrijden en schakelen.
n De bestuurder van de gesleepte auto
moet erop letten dat de sleepkabel strak
blijft staan.
n Het contact van de gesleepte auto moet
zijn ingeschakeld, zodat het stuurslot
ontgrendeld is en de richtingaanwijzers, de
ruitenwissers, de claxon, de verlichting en
andere verbruikers kunnen worden inge-
schakeld.
n Daar de rembekrachtiger alleen bij
draaiende motor werkt, moet erop worden
gelet dat bij stilstaande motor het rem-
pedaal met aanzienlijk meer kracht moet
worden ingetrapt, en ook voor het sturen
aanzienlijk meer kracht moet worden uit-
geoefend.
Het aanslepen van auto’s met automati-
sche versnellingsbak is om technische
redenen niet mogelijk.
Als door een defect er geen olie meer in
de versnellingsbak aanwezig is, mag de
auto alleen met opgetakelde aangedreven
wielen, resp. op een speciale transporter
of aanhangwagen worden weggesleept.
180
TIPS OM HET ZELF TE DOEN
Bij het aanslepen moet door de bestuur-
der van de gesleepte auto bovendien
nog op het volgende worden gelet:
n Voor het aanslepen de 3e of 4e versnel-
ling inschakelen, het koppelingspedaal in-
drukken en ingedrukt houden. Het contact
moet ingeschakeld zijn.
n Als beide auto’s rijden, het koppelings-
pedaal langzaam laten opkomen.
n Zodra de motor is aangeslagen, het
koppelingspedaal intrappen en de vrijstand
inschakelen, om een aanrijding met de trek-
kende auto te voorkomen.
n Bij auto’s met katalysator mag de
auto, als de katalysator op bedrijfstem-
peratuur is, niet over een grotere afstand
dan 50 m worden aangetrokken, daar de
onverbrande benzine anders in de kata-
lysator terecht kan komen en deze kan
beschadigen.
Bij het wegslepen van auto’s met auto-
matische versnellingsbak moet op het
volgende worden gelet:
n Schakel de keuzehendel in stand „N“.
n De maximale sleepsnelheid bedraagt 50
km per uur!
n De maximale sleepafstand bedraagt 50
km!
n Bij grotere afstanden moet de auto aan
de voorzijde worden opgelicht.
Bij stilstaande motor werkt de ATF-pomp
niet, de versnellingsbak wordt bij hogere
snelheden en grotere afstanden dan ook
niet voldoende gesmeerd.
n Met de sleepwagen mag de auto alleen
met opgelichte voorwielen worden wegge-
sleept.
Bij aan de achterzijde opgelichte auto draai-
en de aandrijfassen achterwaarts. Daar-
door bereiken de wielen bij automatische
versnelling zulke hoge toerentallen, dat de
versnellingsbak in korte tijd zwaar kan wor-
den beschadigd.
181
TECHNISCHE GEGEVENS
Kenmerkende
wagengegevens
Het chassisnummer
is in het schutbord in de motorruimte ge-
stempeld. Via een uitsparing in de afdek-
plaat van de waterkast is het nummer zicht-
baar.
Dit nummer staat ook linksvoor in de hoek
van de voorruit.
Het motornummer
is in het motorblok geslagen.
Het typeplaatje
bevindt zich voor in de motorruimte op de
linker veerpootsteun.
Het homologatieplaatje*
bevindt zich op de voorste slotplaat.
Auto’s voor bepaalde exportlanden zijn niet
voorzien van een homologatieplaatje.
Sticker met wagengegevens
bevindt zich onder de vloerbedekking in de
bagageruimte.
De sticker bevat de onderstaande gege-
vens:
1 - chassisnummer
2 - model
3 - motorvermogen/versnellingsbak/
motorcode/versnellingsbakcode/
laknummer, interieuruitvoering
4 - codenummer voor meeruitvoering
De gegevens betreffende de auto zijn ook
vermeld in het serviceplan.
Sticker op de tankdopklep
Aan de binnenzijde van de tankdopklep
bevindt zich een sticker met gegevens be-
treffende:
- toelaatbare brandstofspecificatie
- bandenspanning
- bandenmaten.
182
TREFWOORDENREGISTER
A
Aanhangwagen, 124
Aanslepen, 178
ABS, 60, 122
Accu bijladen, 149
Accu laden, 61
Accu, 146
Accumulator, 146
Afdekking laadruimte, 32
Afstandsbediening, 12
- vernieuwing van de code, 13
Afstellen,
- stoelen, 19
- gordelhoogte, 100
- lichtbundelhoogte, 66
Achteruitkijkspiegel, 16
Airbag, 103
Airbagsysteem, 56, 103
Airconditioning, 75
Akoestische signalen, 46
Alarm, 13
Alarmlichten, 63
Alarmlichten, 63
Armleuning, 36
Asbak, 90
ASR, 60, 65
Auto 4x4, 123
Auto wassen, 130
Automatische airconditioning, 79
Automatische sproeierinstallatie, 130
Automatische versnellingsbak, 39
Auto-onderhoud, 129
B
Bagageruimte, 11, 27
Bagageruimteafdekking (combi), 32
Bagageruimteafdekking, 26
Bagageruimteverlichting, 89
Banden, 153
Bandenreparatie, 162
Bandenreparatieset, 162
Benzinemotoren, 45
Bodembescherming, 134
Boordinstrumenten, 48
Borging van de wielen, 166
Bougies, 150
Brandblusser, 166
Brandstof, 49, 58, 65, 119, 128
Brandstoffiltervoorverwarming, 129
Brandstofreserve, 49, 58
Brandstofverbruik , 119
Bril, 91
Briletui, 91
Buitenspiegel, 16
B
Cd-wisselaar, 31
Centrale vergrendeling, 8
- openen afzonderlijk portier, 9
Climatronic, 79
Cockpit, 5
comfortbediening, 10, 16, 86
Coming home, 67
Conservering van holle ruimtes, 134
Conservering, 131
Contactdoos 12 V, 89
Contactslot, 43
- stuurblokkering, 44
Controlelamp „Airbag OFF“, 108
Controlelampen, 56
D
Dakdrager, 91
Dakdrager, 91
De eerste 1500 km, 117
Diefstal-alarminstallatie, 13
Diefstalvertragende wielbouten, 166
Diesel, 128
Dieselmotoren, 46
Digitale klok, 50
Dimlicht, 62
Dimlicht, 62
Dranken, 87
Drinkbekerhouder, 87
E
Economisch en milieubewust rijden, 118
EDS, 61, 122
Elektrisch ruitmechanisme, 15
Elektrisch schuif-/kanteldak, 85
183
TREFWOORDENREGISTER
Elektrisch verstelbare stoelen, 20
EPC, 57, 60
ESP, 60, 64
F
Frontairbag, 103
G
Gereedschap, 161
Geribde riem, 150
Gloeilampen, 60, 161, 170
Gordelspanner, 102
Gordelspanner, 102
H
Handrem, 36
Handsfree-installatie, 37
Heupgordel, 101
Hoofdsteunen, 18, 95
- hoofdsteunen afstellen, 18, 95
- hoogte afstellen, 18, 95
Hydraulische vloeistof, 141
I
Identificeringsgegevens, 181
Informatiedisplay, 53
Inrijden, 117
Instrumentenverlichting, 62
Interieurfilter, 152
Interieurluchtfilter, 152
Interieurverlichting, 87
Interieurverlichting, 88
Interlock, 101
Isofix, 116
ISOFIX-systeem, 116
K
Kindersloten, 8
Kinderstoeltje, 111
Klok, 50
Knipperlichten, 56, 67
Koeling, 142
Koelvloeistof, 48, 58, 142
Koelvloeistof, 48, 58, 142
Koelvloeistofpeil, 143
Koelvloeistoftemperatuur, 48
Koplamp afplakken, 158
Kunststof- en kunstleren delen, 132
L
Laadvloer verhoogd (combi), 32
Lakschade, 131
Leeslampje, 88
Lendenwervelsteun, 20
Licht omschakelen, 67
Lichtbundelhoogteverstelling, 66
Lichtsignaal, 5
Lichtsignaal, 67
Luchtrecirculatie, 73, 76
Luchtuitstroomroosters, 73, 76, 83
M
Meters/displays, 48
Mistlampen, 57, 63
Mistlampen, 63
Mobiele telefoon, 37, 159
Mobilofoons, 159
Motor afzetten, 46
Motor starten, 44
Motorelektronica, 57, 60
Motorkap, 135
- openen, 135
- sluiten, 135
Motorolie, 138
- specificatie, 138
Motorolie, 59, 118, 138
Motorolie, 59, 119, 138
Motorruimte, 135
MSR, 123
Multifunctiedisplay (MFA), 50
Multifunctieschakelaar, 67
Multifunctioneel stuurwiel, 70
N
Navigatiesysteem, 55
Net, 30
Notitieblokhouder, 91
O
Olie bijvullen, 140
Olieverbruik , 119
184
TREFWOORDENREGISTER
Opbergvakken, 10, 87
P
Parkeerbon, 91
Parkeerlicht, 67
Pedalen, 35
Polijsten, 131
Portier- en ruitafdichtingen, 132
Portier, 8
R
Remassistent, 121
Rembekrachtiger, 121
Remblokken, 58
Remmen, 61, 120, 121, 122, 123, 144
Remsysteem, 61, 120, 121, 122, 123, 144
Remvloeistof, 61, 144
Remvloeistof, 61, 144
Remvloeistofpeil, 144
Reparatiehulp, 161
Reservewiel, 162
Rijden in het buitenland, 158
Rijden met aanhangwagen, 124
Ruiten ontdooien, 63, 73, 76
Ruiten, 131
Ruitensproeierinstallatie, 60, 71, 151
Ruitenwisser, 71, 151
Ruitenwisserbladen, 152
Ruitverwarming, 63
S
Safe-beveiliging, 9
Service-indicatie, 49
Service-interval, verlengd, 138
Schakelaar voor
voorpassagiersairbags, 107
Schakelaar, 62
Schakelen met de hand, 38
Schakelen, 38
Schakelschema, 38
Scheidingswand, 33
Schijfvelgen, 133
- stalen velgen, 133
- lichtmetalen velgen, 133
Sigarettenaansteker, 89
Signalen, akoestische, 46
Sjorogen, 29
Sleutels, 6
Sneeuwkettingen, 157
Snelheidsmeter, 49
Snelheidsmeter, 49
- teller voor afgelegde afstand, 49
Snelheidsregelsysteem, 68
Spray voor bandenreparatie, 162
Stadslicht, 62
Starten met behulp van externe accu, 177
Sticker met wagengegevens, 181
Stoelen, 19, 25, 94
Stoelhoogte, 19
Stoelverwarming, 65
Storingindicatie, 50
Stuurbekrachtiging, 141
Stuurwiel, 5, 43, 70
T
Tanken, 65, 127
Technische wijzigingen, 160
Telefoons en mobilofoons, 159
Temperatuurmeter, 52
Toebehoren, 159
- wijzigingen en onderdelen, 159
Toerenteller, 48
Trekhaak, 124
V
Veiligheid, 93
veiligheidsgordel, 98
Veiligheidsgordels, 98
Veiligheidsnet, 30
Veiligheidssysteem voor kinderen, 111
Ventilatie, 72
Verbanddoos, 161
Vergrendelen, 8
Verchroomde delen, 132
Verlichting, 62
- controlelampen, 56
- stadslichten, 67
- knipperlichten, 67
- gloeilampen vervangen, 169
Verse lucht, 78
185
TREFWOORDENREGISTER
Verstelbaar stuurwiel, 43
Vervangen/verversen
- remvloeistof, 145
- onderdelen, 159
- wiel, 163
- olie, 141
- zekeringen, 167
- gloeilampen, 169
Vervoer van kinderen,
- veiligheidssysteem voor kinderen, 111
Verwarming, 72
Vierwielaandrijving, 123
Voorgloeiinstallatie (diesel), 43, 45, 57
W
Waarschuwingsdriehoek, 161
Wassen met de hand, 130
Wassen met hogedrukspuit, 131
Wegrijblokkering, 7, 61
Wegsleepogen, 178
Wegslepen, 178
Wielen balanceren, 154
Wielen, 133, 153
Wis-/wasautomaat, 71
Z
Zekeringen, 167
Zijairbag, 109
Zonnekleppen, 86
Škoda Auto werkt constant aan het verder ontwikkelen van alle typen en modellen. Wij vragen u dan ook er begrip voor te hebben, dat
op elk moment wijzigingen van de leveringsomvang qua vorm, uitvoering en techniek mogelijk zijn. Uit de gegevens, afbeeldingen en
beschrijvingen van dit instructieboekje kunnen dan ook geen aanspraken worden afgeleid.
Nadruk, reproductie, vertaling of een ander gebruik van dit boekje, ook van gedeelten, is zonder schriftelijke toestemming van Škoda
Auto niet toegestaan.
Škoda Auto behoudt zich uitdrukkelijk alle rechten op basis van het auteursrecht voor.
Wijzigingen voorbehouden.
Uitgegeven door: ŠKODA AUTO a. s.
© ŠKODA AUTO a. s. 2004
SIMPLY CLEVER
ŠkodaService
ŠkodaOriginele Onderdelen
ŠkodaOriginele Accessoires
SIMPLY CLEVER
ŠkodaOctavia Tour
INSTRUCTIEBOEKJE
Návod k obsluze
Octavia holandsky 10.04
S63.5610.32.32
1U0 012 003 HF
www
.skoda-auto.com
Zo helpt u het milieu
Het benzineverbruik van uw Škoda en daarmee
ook de hoeveelheid schadelijke stoffen in de
uitlaatgassen wordt door uw rijstijl bepaald.
De geluidsproduktie en de slijtage worden eve-
neens
door de persoonlijke omgang met de
auto beďnvloed.
Hoe u met uw Škoda zo milieuvriendelijk mo-
gelijk
kunt rijden en daarbij ook nog geld kunt
besparen staat in dit instructieboekje. Lees met
het oog hierop het hoofdstuk „Milieu“ na.
Let bovendien op de in deze handleiding met
een
gemark
eerde teksten.
Doe mee - uit respect voor het milieu.
Octavia holandsky 10.04 S63.5610.32.32
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189

SKODA Octavia (2004/10) de handleiding

Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor