Toro Z320 Z Master, With 122cm Mower and Bagger Handleiding

Type
Handleiding
BELANGRIJK: Lees deze handleiding aandachtig door. De handleiding
bevat informatie ten behoeve van uw veiligheid en die van anderen. Zorg
dat u vertrouwd bent met de plaats en functie van de bedieningsorganen
voordat u de machine gaat gebruiken.
Gebruikershandleiding
NR. 3323–397
Z–320
Z RECHT VOORUIT
Model nr. 74191– 895001 en hoger
The Toro Company – 1999
All Rights Reserved
Inleiding
Dank u voor de keuze van een Toro produkt.
Wij bij Toro wensen dat u geheel tevreden bent met
dit nieuwe produkt. Aarzel daarom niet contact op te
nemen met uw erkende Toro Service Dealer voor
eventuele hulp, service, originele Toro onderdelen of
andere informatie.
Wanneer u de dealer of de fabriek raadpleegt, dient u
de model- en serienummers van de machine altijd te
vermelden. Aan de hand van deze nummers kan de
Service Dealer of vertegenwoordiger u de juiste
informatie over de specifieke machine verschaffen.
De model- en serienummers vindt u op een plaatje dat
op een speciale plaats op de machine is aangebracht
(zie onder).
1

1. Model-
en serienummerplaatje
Noteer de model- en serienummers van de machine
hieronder, dan hebt u ze altijd bij de hand.
Modelnr.:
Serienr.:
Lees deze handleiding aandachtig door, zodat u leert
hoe u de machine op de juiste wijze bedient en
onderhoudt. Door het lezen van de handleiding kunt u
persoonlijk letsel van u en anderen en schade aan de
machine voorkomen. Ofschoon Toro veilige en
moderne produkten ontwerpt, produceert en op de
markt brengt, blijft u verantwoordelijk voor een
correct en veilig gebruik daarvan. U bent tevens
verantwoordelijk voor de instructie m.b.t. veiligheid
van personen die u met de machine laat werken.
In deze handleiding gebruikt Toro een systeem om
mogelijke gevaren aan te duiden en u te attenderen op
bijzondere aanwijzingen om lichamelijk (mogelijk
fataal) letsel van u en anderen te voorkomen. De
woorden GEVAAR, W
AARSCHUWING en
VOORZICHTIG geven de ernst van het gevaar aan.
Ga als regel altijd voorzichtig te werk.
GEVAAR waarschuwt u voor zeer gevaarlijke
situaties, die kunnen resulteren in ernstig lichamelijk
letsel of zelfs overlijden, die kunnen ontstaan als u
niet de vereiste voorzorgsmaatregelen neemt.
WAARSCHUWING waarschuwt u voor een
gevaarlijke situatie die kan resulteren in ernstig
lichamelijk letsel of zelfs overlijden, die kan ontstaan
als u niet de vereiste voorzorgsmaatregelen neemt.
VOORZICHTIG duidt belangrijke instructies inzake
uw persoonlijke veiligheid aan. Om letsel te voor-
komen moet u dergelijke instructies zorgvuldig lezen
en opvolgen.
Er worden nog twee woorden gebruikt om u op
belangrijke informatie te wijzen. “Belangrijk”
attendeert u op bijzondere technische informatie en
“Opmerking” duidt algemene informatie aan die
bijzondere aandacht verdient.
Als de handleiding verwijst naar de linker- of
rechterkant van de machine, betekent dit gezien vanaf
de normale bedieningspositie.
De uitlaatgassen van dit produkt
bevatten chemische stoffen waarvan het
de staat Californië bekend is dat deze
kanker en aangeboren afwijkingen
kunnen veroorzaken.
Inleiding
2
Belangrijk: Deze motor is niet uitgerust met een
vonkenvanger. In bepaalde gebieden
kan het verboden zijn de machine in
met bos, struiken of gras begroeid
land te gebruiken.
1
Inhoud
Blz.
Veiligheid 3.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Benzine en olie 11
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aanbevolen benzine 11
. . . . . . . . . . . . . . . . .
Stabilizer/Conditioner 12
. . . . . . . . . . . . . . . .
Brandstoftank vullen 12
. . . . . . . . . . . . . . . . .
Motoroliepeil controleren 12
. . . . . . . . . . . . .
Montage 13
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Los geleverde onderdelen 13
. . . . . . . . . . . . .
Zwenkwiel installeren 14
. . . . . . . . . . . . . . . .
Bandenspanning controleren
14
. . . . . . . . . . .
Kap van aftakas vastzetten 14
. . . . . . . . . . . .
Accu activeren 15
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Accu installeren
16
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Recycler
-platen installeren 17
. . . . . . . . . . .
Bediening van de Recycler
18
. . . . . . . . . . .
Grasvang- en afvoerplaten installeren 18
. . .
Gebruik van de grasvangzak 19
. . . . . . . . . . .
Gebruiksaanwijzing 20
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheid staat voorop 20
. . . . . . . . . . . . . . .
Bedieningsorganen 20
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Parkeerrem 21
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Motor starten en stoppen 22
. . . . . . . . . . . . . .
Bediening van de aftakas 23
. . . . . . . . . . . . . .
Het veiligheidssysteem
24
. . . . . . . . . . . . . . .
Instrumenten 24
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Vooruit en achteruit rijden 24
. . . . . . . . . . . . .
Tractor stoppen 25
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bestuurdersstoel instellen
26
. . . . . . . . . . . . .
Maaihoogte instellen
26
. . . . . . . . . . . . . . . . .
Rollen afstellen 27
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Maaier kantelen 27
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Grasvangbak leeg maken 28
. . . . . . . . . . . . .
Tractor met de hand duwen 29
. . . . . . . . . . . .
Blz.
Onderhoud 30
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoudsschema 30
. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Luchtfilter 31
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Motorolie 33
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Controleren van de bougie 35
. . . . . . . . . . . . .
Smeren 36
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Drijfwerkolie 37
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Drijfwerkolie verversen 37
. . . . . . . . . . . . . . .
Drijfwerkoliepeil controleren 38
. . . . . . . . . . .
Bussen van zwenkwielvork vervangen 39
. . .
Onderhoud van zwenkwielen en lagers 40
. .
Bussen van duwstang vervangen
41
. . . . . . .
Koelsystemen reinigen
41
. . . . . . . . . . . . . . .
Bandenspanning 42
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Brandstoffilter 42
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Brandstoftank 43
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Hydraulisch systeem
43
. . . . . . . . . . . . . . . . .
Rijbedieningshendels afstellen
45
. . . . . . . . .
Referentiepositie van maaisnelheid
instellen
46
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Riemen van aftakas vervangen 47
. . . . . . . . .
Drijfriem vervangen 48
. . . . . . . . . . . . . . . . .
Ventilatorriem vervangen 49
. . . . . . . . . . . . .
Zekering 49
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Accu 50
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Roosters van grasvangbak reinigen 51
. . . . .
“Grasvangbak vol” sensor reinigen 51
. . . . .
Maaimessen
52
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onjuiste afstelling van maaier
corrigeren 55
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Vlakstelling voor - achter instellen 55
. . . . . .
Zijwaartse vlakstelling instellen 56
. . . . . . . .
Schema elektrische installatie
57
. . . . . . . . . .
Hydraulisch schema
58
. . . . . . . . . . . . . . . . .
Reiniging en stalling 59
. . . . . . . . . . . . . . . . .
Problemen, oorzaak en remedie 60
. . . . . . . . . . . . .
Inhoud
2
       
       
   
        
        
        
 
3
Veiligheid
Instructies
voor veilige
bediening van cirkelmaaiers
met zittende bestuurder
Instructie
1. Lees deze handleiding aandachtig door voordat u
de maaimachine gaat gebruiken. Let op de plaats
en functie van de bedieningselementen en hoe u
de machine moet gebruiken.
2. U dient erop toe te zien dat de machine niet door
kinderen wordt bediend of door volwassenen die
niet van de instructies op de hoogte zijn.
3. Houd iedereen weg uit het gebied waarin u de
machine gebruikt, met name kinderen en
huisdieren.
4. Onthoud dat de bestuurder verantwoordelijk is
voor ongevallen of schade aan andere personen
of hun eigendommen.
5.
Geen passagiers meenemen.
6. Elke bestuurder moet ervoor zorgen dat hij of zij
professionele en praktische instructie krijgt. Bij
een dergelijke instructie moet de nadruk liggen op:
zorgvuldigheid en concentratie bij het
werken met tractor voertuigen.
als de maaier op een helling begint te
glijden, kan dat niet met de rem worden
gecorrigeerd. De belangrijkste oorzaken
voor het verliezen van de controle zijn:
onvoldoende grip van de wielen,
te snel rijden,
onjuist gebruik van de rem,
het type machine is niet geschikt voor
het specifieke werk,
zich onvoldoende bewust zijn van de
specifieke omstandigheden van het
terrein, met name op hellingen.
onjuiste aankoppeling en verdeling van
last.
Voor ingebruikname
1. Draag tijdens het maaien altijd een lange broek
en stevige schoenen. Draag geen schoenen met
open tenen en loop niet op blote voeten.
2. Inspecteer het terrein waarop u de maaier gaat
gebruiken grondig en verwijder eventuele
voorwerpen die door de maaier kunnen worden
uitgeworpen.
3. W
AARSCHUWING – Benzine is licht
ontvlambaar.
Bewaar brandstof uitsluitend in tanks of
blikken die daar speciaal voor bedoeld zijn.
Vul de brandstoftank nooit binnenshuis;
tijdens het bijvullen niet roken.
Vul zo nodig brandstof bij voordat u de
motor aanzet. Verwijder nooit de dop van de
brandstoftank en vul nooit brandstof bij
wanneer de motor loopt of voordat de motor
na gebruik een aantal minuten is afgekoeld.
Als er brandstof gemorst is de motor niet
aanzetten, maar eerst de maaier verplaatsen.
Zorg ervoor dat er geen ontstekingsbronnen
in de buurt van de gemorste brandstof
komen totdat alle benzinedampen
verdwenen zijn.
Zorg voor een goede bevestiging van
afsluitdoppen van brandstoftanks en -
blikken.
4. Vervang geluiddempers die gebreken vertonen.
V
eiligheid
4
5. Controleer de messen, bevestigingsbouten en het
maaimechanisme altijd op sporen van slijtage of
beschadiging voor het gebruik. Vervang
versleten of beschadigde messen en bouten altijd
als complete set om een goede balans te
behouden.
6. Let op dat bij machines met meer maaimessen
andere messen kunnen gaan draaien doordat u
een mes draait.
Gebruiksaanwijzing
1. Laat de motor niet in een afgesloten ruimte
lopen, omdat zich giftige koolmonoxydedampen
kunnen verzamelen.
2. Alleen bij daglicht of goed kunstlicht maaien.
3. Alle werktuigkoppelingen uitschakelen en
versnelling in vrij schakelen alvorens de motor
te starten.
4. Gebruik de maaier niet op de volgende
hellingen:
dwars op een helling van meer dan 5.
heuvelopwaarts op een helling van
meer dan 10.
heuvelafwaarts op een helling van
meer dan 15.
NB.: Voor berekening van de hellingsgraad
zie 5.4.2.3.2.
5. Onthoud dat er geen “veilige” hellingen bestaan.
Het rijden op met gras begroeide hellingen
vereist bijzondere zorgvuldigheid. Om te
voorkomen dat de machine kantelt:
niet plotseling stoppen of gaan rijden bij het
op- en afrijden van hellingen.
laat de koppeling langzaam opkomen, laat
de machine altijd in de versnelling rijden,
vooral wanneer u een helling afrijdt.
houd de snelheid laag bij het rijden op
hellingen en in scherpe bochten.
let op bulten en kuilen en andere verborgen
gevaren.
maai nooit dwars over een helling, tenzij de
maaier daar speciaal voor bedoeld is.
6. Ga zorgvuldig te werk als u lasten sleept of
zware werktuigen gebruikt.
Alleen goedgekeurde trekstang
bevestigingspunten gebruiken.
Belasting beperken tot wat u veilig kunt
beheersen.
Maak geen scherpe bochten. Ga zorgvuldig
te werk bij achteruitrijden.
Gebruik tegengewicht of wielgewichten, als
dit in de bedieningshandleiding wordt
aangeraden.
7. Uitkijken voor verkeer bij oversteken en in de
buurt van de openbare weg.
8. Zet de maaimessen stil voordat u andere
oppervlakken dan grasvelden oversteekt.
9. Bij gebruik van werktuigen nooit de
afvoeropening naar omstanders richten en tijdens
bediening iedereen uit de buurt van het voertuig
houden.
10. Gebruik de maaier niet als schermen, schilden of
andere beveiligingsmiddelen ontbreken.
11. Verander de instellingen van de motor niet en
voorkom overbelasting van de motor. Hoge
snelheden kunnen de kans op persoonlijk letsel
vergroten.
12. Voordat u de bestuurdersplaats verlaat:
maaidekhendel op disengage zetten en
werktuigen laten zakken,
versnelling in neutrale stand zetten en
parkeerrem in werking stellen,
motor afzetten en sleutel uit
contactschakelaar nemen.
13. Aandrijving naar de werktuig(en) uitschakelen,
motor afzetten en bougiekabel(s) losmaken of
sleutel uit contactschakelaar nemen:
voordat u verstoppingen losmaakt of de
afvoertunnel ontstopt.
Veiligheid
5
voordat u de maaier gaat controleren,
schoonmaken of andere werkzaamheden
gaat uitvoeren.
als u een vreemd voorwerp raakt.
Controleer de maaier op beschadigingen en
voer alle benodigde reparaties uit alvorens
hem weer te gebruiken.
als de maaier abnormaal trilt (direct
controleren).
14. Aandrijving naar werktuig(en) uitschakelen bij
transport of als de machine niet in gebruik is.
15. Motor afzetten en aandrijving naar werktuig(en)
uitschakelen:
voor het bijvullen van brandstof,
voor het afnemen van een grasvangzak,
voor het instellen van de maaihoogte, tenzij
die vanaf de bestuurderspositie kan worden
ingesteld.
16. Zet de gashendel terug voordat u de motor afzet.
Als de machine met een brandstofafsluitklep is
uitgerust, draai deze dan dicht als het maaiwerk
voltooid is.
Onderhoud en opslag
1. Draai alle moeren, bouten en schroeven
regelmatig strak aan, zodat de machine steeds
veilig in gebruik is.
2. Als er zich brandstof in de tank bevindt de
maaier niet opbergen in een afgesloten ruimte
waar benzinedampen in contact met open vuur of
vonken kunnen komen.
3. Laat de motor afkoelen voordat u de
maaimachine in een afgesloten ruimte opbergt.
4. Om brandgevaar te beperken dienen motor,
geluiddemper, accucompartiment en de
omgeving van de brandstoftank steeds te worden
vrijgemaakt van een overmaat aan vet, gras,
bladeren en opgehoopt vuil.
5. Controleer de grasvangzak regelmatig op slijtage
en beschadigingen.
6. Vervang versleten of beschadigde onderdelen ten
behoeve van een veilig gebruik.
7. Als de brandstoftank moet worden leeggemaakt,
dient dit buiten plaats te vinden.
8. Let op dat bij machines met meer maaimessen
andere messen kunnen gaan draaien doordat u
een mes draait.
9. Als u de machine parkeert, stalt of onbewaakt
achterlaat, het maaiwerktuig laten zakken, tenzij
u een afdoende mechanische vergrendeling
gebruikt.
Geluidsdruk
Deze machine produceert een continu-geluidsdruk
volgens A-norm bij het oor van de bestuurder van
90 dB(A), op basis van metingen uitgevoerd op
identieke machines volgens 81/1051/EEG.
Geluidsniveau
Deze machine produceert een niveau van 105 dB(A)/
1pW, op basis van metingen uitgevoerd op identieke
machines volgens Richtlijn 84/539/EEG.
Trillingsniveau
Deze machine produceert een maximum hand-arm
trillingsniveau van XX
2
en over het gehele lichaam
van XX m/s
2
op basis van metingen van identieke
machines volgens EN 1032 en EN 1033.
V
eiligheid
6
Hellingsdiagram
Lees alle veiligheidsinstructies op pagina 3-10.
       
    
LANGS DE JUISTE LIJN OMVOUWEN
VOORBEELD:
VERGELIJK HELLING MET
OMGEVOUWEN RAND
°
°
°
Veiligheid
7
V
eiligheid
8
Overzicht
van symbolen
Veiligheidsalarm–symbool in de
driehoek geeft gevaar aan
Lees de bedieningshandleiding
Bijtende vloeistoffen, brand-
wonden aan vingers of hand
Eerste hulp: met water spoelen
Vuur
, open vlammen en
roken verboden
Draag een veiligheidsbril
Vergiftigingsgevaar
Motor stoppen en sleutel
uit contactslot verwijderen
alvorens onderhoud of
reparatie uit te voeren
Veiligheidsalarm
Raadpleeg technische
handleiding voor juiste
onderhoudsprocedures
V
uur of open vlammen
Explosie
Loodbatterij niet bij huisvuil
deponeren
Blijf op veilige afstand van
de machine
Houd kinderen op veilige
afstand van de machine
Blijf op veilige afstand
van de machine, Z recht
vooruit
Accu buiten bereik van
kinderen houden
Blijf op veilige afstand van
de machine
Draag oorbeschermers
Veiligheid
9
Overzicht
van symbolen
(mm)
Afklemmen
van vingers en
hand, riemaandrijving
Afsnijden van tenen en
vingers, draaiend maaimes
Uitgeworpen voorwerpen -
gevaar voor alle lichaams-
delen
V
eiligheidsschermen niet
openen of verwijderen terwijl
de motor loopt
Mesbevestigingsbouten
aandraaien met 1
15–149 N.m
Afknellen van hand en
arm, riemaandrijving
Uitgeworpen voorwerpen -
gevaar voor alle lichaams-
delen
Zorg dat beschermkappen
en -platen gemonteerd zijn
Afsnijden van vingers of
hand - motorventilator
V
erlies van ledematen, machine
rijdt achteruit
Geen passagiers meenemen
Heet oppervlak, brandwonden
aan vingers of handen
Maaimes - maaihoogte-
instelling
Machine kantelt, Z recht
vooruit
Machine kantelt, niet
gebruiken op hellingen
van meer dan 5 graden
V
erlies van ledematen, Z recht
vooruit rijdt vooruit
Opgeslagen energie, terugslag
of opgaande beweging
Machine kantelt, niet
gebruiken voor afrijden
van hellingen van meer
dan 10 graden
Machine kantelt, niet
gebruiken voor oprijden
van hellingen van meer
dan 15 graden
Lichaam kan verstrikt raken,
aandrijflijn van werktuig
V
eiligheid
10
Overzicht
van symbolen
Snel
Langzaam
Toename/afname
Motor
starten
Motor afzetten
Hulpstarter
Smeernippel
Aftakas
Alarm
In werking stellen
Buiten werking stellen
Remsysteem
Parkeerrem
Aan/Lopen
Houder
Uit/stop
V
erstreken bedrijfsuren
Motor loopt
11
Benzine en olie
Aanbevolen
benzine
Gebruik LOODVRIJE normaalbenzine voor
automobielen (octaangetal minimaal 85). Als
loodvrije benzine niet verkrijgbaar is, kan gelode
normaalbenzine worden gebruikt.
Belangrijk: Nooit methanol, benzine die
methanol bevat, of gasohol met meer
dan 10% ethanol gebruiken, omdat
het brandstofsysteem daardoor
beschadigd kan worden. Geen olie
door de benzine mengen.
MOGELIJK GEV
AAR
Benzine is onder bepaalde omstandigheden
uitermate brandbaar en explosief.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Brand of explosie van benzine kan
brandwonden of schade aan eigendommen
veroorzaken.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Gebruik een trechter of tuit; brandstof
uitsluitend in de open lucht bij koude
motor bijvullen. Veeg gemorste benzine
meteen op.
Vul de tank nooit helemaal, maar slechts
tot 6-13 mm (1/4-1/2”) vanaf de onderkant
van de vulopening. De vulopening mag zelf
niet volstaan, omdat deze ruimte nodig is
voor het uitzetten van de brandstof.
Rook niet wanneer u met benzine bezig
bent en houd de brandstof weg van open
vlammen of vonken.
Benzine in goedgekeurde vaten opslaan en
buiten bereik van kinderen bewaren. Nooit
meer voorraad dan voor 30 dagen kopen.
Benzine en olie
12
MOGELIJK GEV
AAR
Bij het bijvullen van brandstof kan zich
onder bepaalde omstandigheden een
statische lading ontwikkelen, die de benzine
kan ontsteken.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Brand of explosie van benzine kan
brandwonden en schade aan eigendommen
veroorzaken.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Benzinevaten altijd op de grond en uit de
buurt van het voertuig zetten alvor
ens de
tank bij te vullen.
Benzinevaten nooit in een voertuig of op
een aanhanger vullen, omdat bekleding of
kunststof beplating het vat kan isoleren en
de afvoer van statische lading kan
bemoeilijken.
Indien praktisch uitvoerbaar, door benzine
aangedreven machines uit de vrachtwagen
of aanhanger verwijderen en de tank
bijvullen terwijl de machine met de wielen
op de grond staat.
Als dit niet mogelijk is, dergelijke machines
op een truck of aanhanger bij voorkeur uit
een draagbaar vat bijvullen, niet met
behulp van een vulpistool van een pomp.
Als een vulpistool moet worden gebruikt,
de vulpijp voortdurend in contact met de
rand van de brandstoftank of de opening
van het vat houden, totdat het bijvullen
voltooid is.
Stabilizer/Conditioner
Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan
de benzine toe. Gebruik van stabilizer/conditioner in
de machine:
Houdt de benzine vers gedurende stalling van
90 dagen of minder. Voor langere stalling wordt
aanbevolen alle benzine uit de tank af te tappen.
reinigt de motor als die loopt.
voorkomt harsachtige afzettingen in het
brandstofsysteem, die tot startproblemen kunnen
leiden.
Belangrijk: Gebruik nooit brandstofadditieven
die methanol of ethanol bevatten.
Brandstoftank
vullen
1. Stop de motor en stel de parkeerrem in werking.
2. Omgeving van de brandstoftankdop reinigen en
dop afnemen. Loodvrije normaalbenzine
bijvullen tot aan de onderkant van de vulbuis. De
vulbuis zelf niet vullen; deze ruimte is nodig
voor het uitzetten van de benzine.
3. De tankdop weer stevig erop draaien. Gemorste
brandstof opvegen.
Motoroliepeil
controleren
Voordat u de motor start en de machine gebruikt,
moet u het oliepeil in het motorcarter controleren; zie
Motoroliepeil controleren, pagina 33.
13
Montage
Los
geleverde onderdelen
NB.: Controleer aan de hand van het
onderstaande schema of alle
onderdelen meegeleverd zijn.
BESCHRIJVING AANTAL GEBRUIK
Wiel monteren–zwenkwiel
Bout 228 mm (1/2–13 x 9”)
Moer 1/2–13
Ring 13 mm (1/2”)
Bus
1
1
1
2
1
Zwenkwiel installeren
Houder
Accubeugel
Steunstang voor accu
Vleugelmoer 1/4–20
Accupoolkap
Bout 19 mm (1/4–20 x 3/4”)
Ring 6 mm (1/4”)
1
1
2
4
1
2
2
Installatie van de accu
Flensbout
Moer
1
1
Kap van aftakas vastzetten
Recycler
-
plaat – links
Recycler
-
plaat – rechts
Bevestigingsbout 19 mm (5/16–18 x 3/4”)
Moer 5/16”
1
1
6
6
Recycler
-platen installeren
Sleutel
Boekje met veiligheidsinformatie
Bedieningshandleiding
Handleiding voor de gebruiker
Onderdelencatalogus
Registratiekaart
2
1
1
1
1
1
Lezen alvorens de machine te gebruiken
V
oor bestelling van onderdelen
Invullen en opsturen naar T
oro
Montage
14
Zwenkwiel
installeren
1. Verwijder moer, ringen, bus en as van vork
(Fig. 1).
2. Achterkant van machine opkrikken en achterwiel
in zwenkwielvork plaatsen (Fig. 1).
3. Wiel met gemonteerde bus en ringen tussen vork
en glijbout door lagers installeren (Fig. 1).
4. Bout vastzetten met 13 mm (1/2”) moer (Fig. 1).
5. Moer vastdraaien met 55 Nm (75 ft.-lbs).
6. Lagers van zwenkwiel smeren met vet (Fig. 1).
m-3227
Figuur 1
1. Gemonteerd
wiel
2.
Bout 227 mm
(1/2–13 x 9”)
3.
Ring 13 mm (1/2”)
4. Bus
5.
Moe 13 mm (1/2”)
Bandenspanning
controleren
Controleer de spanning van alle banden, zie
Bandenspanning in het hoofdstuk Onderhoud op
pagina 42.
Kap
van aftakas vastzetten
Om maaier te laten zakken, zie Maaier kantelen in
hoofdstuk Bediening op pagina 27.
Montage
15
Accu
activeren
Accuzuur met een s.g. van 1,260 is verkrijgbaar bij
een leverancier van accu’s.
1. Verwijder de accu uit de machine.
Belangrijk: Let op dat de lange
ontluchtingsslang niet beschadigd
wordt bij verwijderen van de
accubak.
MOGELIJK GEV
AAR
Accuzuur bevat zwavelzuur, een dodelijk
gif dat ernstige brandwonden kan
veroorzaken.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Inslikken van accuzuur is dodelijk en
accuzuur ver
oorzaakt brandwonden op de
huid.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Nooit accuzuur inslikken en contact met
huid, ogen of kleding voorkomen. Draag
een veiligheidsbril om uw ogen te
beschermen en handschoenen om uw
handen te beschermen.
Vul de accu op een plaats waar stromend
water bij de hand is om indien nodig de
huid af te spoelen.
Volg alle instructies op en neem de
veiligheidsvoorschriften op de verpakking
van het accuzuur in acht.
2. Verwijder de vuldoppen van de accu. Giet
langzaam accuzuur in de cellen totdat het zuur
tot aan de onderkant van de buis staat (Fig. 2).
1
2
3
m-1262
Figuur 2
1. Vuldoppen
2. Accuzuur
3. Onderkant
van de buis
3. Laat de doppen eraf en sluit een batterijlader van
3-4 A aan op de accupolen (Fig. 3). Laad de accu
gedurende 4 uur op met 4 A of minder (12 V).
Montage
16
4
1
2
3
m-1254
Figuur 3
1. Pluspool
2. Minpool
3. Rode
kabel (+) van
acculader
4.
Zwarte kabel (–) van
acculader
MOGELIJK GEVAAR
Tijdens het opladen van de accu komen
gassen vrij.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Accugassen kunnen exploderen.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Sigaretten, vonken en vlammen uit de
buurt van de accu houden.
4. Als de accu volledig opgeladen is, de stekker
van de acculader uit het stopcontact verwijderen
en daarna afkoppelen van de min- en pluspool
van de accu (Fig. 3).
5. Langzaam accuzuur in elke cel gieten, totdat het
zuur weer tot aan de “BOVENSTE” lijn op de
accubak staat (Fig. 2). De doppen op de cellen
plaatsen.
Accu
installeren
1. Accu met zuur vullen en opladen, zie Accu,
pagina 50.
2. Accu op zijn plaats zetten met de accupolen naar
de motor toe (Fig. 4).
3. De rode kap over de rode accukabel schuiven.
4. De pluskabel (rood) aan de pluspool (+)
bevestigen, daarna de minkabel aan de minpool
(–) bevestigen. Kabels vastzetten met (2) 19 mm
(1/4 x 3/4”) bouten, 6 mm (1/4”) ringen, 6 mm
(1/4”) borgringen en 6 mm (1/4”) moeren.
Belangrijk: Kabels zo leiden dat ze geen contact
maken met metalen randen of
framedelen.
5.
Accu bevestigen met 2 steunstangen, accubeugel
en (2) 6 mm (1/4”) vleugelmoeren. Steunstangen
in bevestigingsgaten plaatsen (Fig. 4). Vleugel-
moeren aandraaien, zodat accu stevig op zijn
plaats wordt gehouden en niet gaat schuiven.
NIET TE VAST AANDRAAIEN.
Montage
17
1
m-3224
2
5
9
3
4
9
6
7
8
Figuur 4
1. Accuplaat
2. Accupoolkap
3. Pluskabel
4. Minkabel
5. Bout
19 mm
(1/4–20 x 3/4”)
6.
Ring 6 mm (1/4”)
7.
Steunstang voor accu
8. Accubeugel
9.
Vleugelmoer 6 mm (1/4”)
Recycler
-platen
installeren
1. Kantel de maaier in verticale stand, zie Maaier
kantelen, pagina 27.
2. Bouten, linker en rechter grasvangplaat, moeren,
bevestigingsbouten en linker en rechter
afvoerplaat van de maaier verwijderen (Fig. 7).
NB.: Alle onderdelen opbergen voor gebruik
bij installatie van grasvangzak.
3. Linker en rechter Recycler
platen in de maaier
plaatsen en vastzetten met (6) 19 mm (1/4–20 x
3/4”) bouten, door de onderkant van de maaier,
ringen, (4) 1/4”–20 moeren en 1/4–20
contramoeren (Fig. 5).
1
2
mĆ4541
3
4
Figuur 5
1. Recycler
-plaat
2. Bout
3. Moer
4. Ring
(0,344 x 0,688)
Montage
18
Bediening
van de Recycler
Als u de maaier met geïnstalleerde Recycler
-platen
gebruikt, moet u de aandrijving van de blazer door de
drijfriem uitschakelen.
1. Stop de motor, verwijder de sleutel uit het
contactslot en verwijder de bougiekabel(s) van
de bougie(s).
2. Verwijder de R-pen en pen van de
spanpoeliebeugel (Fig. 6).
3. Druk de spanpoeliebeugel, achter het drijfwerk
van de aftakas, tegen de veerdruk in omhoog, om
de drijfriem van de blazer te ontspannen (Fig. 6).
4. Houd het gat in de spanpoeliebeugel gelijk met
de sleuf in het frame en steek de pen erin. Zet de
pen vast met de R-pen.
1
2
3
4
mĆ3548
Figuur 6
1. Spanpoeliebeugel
2. Sleuf
in frame
3. Pen
4. R-pen
Grasvang-
en afvoerplaten
installeren
Bij omschakelen van gebruik van de grasvangzak
naar recyclen moeten de platen worden verwijderd en
vervangen.
1. Kantel de maaier in verticale stand, zie Maaier
kantelen, pagina 27.
2. Verwijder de bouten, moeren, bevestigings-
bouten en Recycler
-platen van de maaier
(Fig. 5).
NB.: Alle onderdelen opbergen voor gebruik
bij installatie van de Recycler
-platen.
3. De linker en rechter grasvangplaat in de maaier
plaatsen en vastzetten met (6) 19 mm (5/16–18 x
3/4”) bevestigingsbouten door de bovenkant van
de maaier en (6) 8 mm (5/16”) moeren (Fig. 7).
4. De linker en rechter afvoerplaat in de maaier
plaatsen en vastzetten met (4) 19 mm (5/16–18 x
3/4”) bevestigingsbouten door de onderkant van
de maaier en (4) 8 mm (5/16”) moeren (Fig. 7).
Montage
19
1
3
6
5
2
4
3
mĆ4542
Figuur 7
1. Grasvangplaat
2. Moert
3. Bout
4. Afvoerplaat
5. Ring
(0,344 x 0,688)
6. Bevestigingsbout
Gebruik
van de grasvangzak
Bij gebruik van de maaier met grasvangplaten moet u
de aandrijving van de blazer door de drijfriem
inschakelen.
1. Stop de motor, verwijder de sleutel uit het
contactslot en verwijder de bougiekabel(s) van
de bougie(s).
2. Leg de riem om de poelies van blazer,
spanpoelie en aftakas.
3. Druk de spanpoeliebeugel, achter het drijfwerk
van de aftakas, tegen de veerdruk in omhoog, om
de veer te ontspannen (Fig. 6).
4. Verwijder de R-pen en pen uit de sleuf in het
frame, zodat de riem door de spanpoelie wordt
gespannen (Fig. 6).
5. Monteer de R-pen en pen in het buitenste gat van
de spanpoeliebeugel om ze te bewaren (Fig. 6).
1
2
3
4
mĆ3548
Figuur 8
1. Spanpoeliebeugel
2. Sleuf
in frame
3. Pen
4. R-pen
20
Gebruiksaanwijzing
Veiligheid
staat voorop
Lees aandachtig alle veiligheids- instructies op
pagina 3–8. Met behulp van deze informatie kunt u
letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en u
zelf voorkomen.
MOGELIJK GEV
AAR
Lawaai kan gehoorbeschadiging en
doofheid veroorzaken.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Gevaar van gehoorbeschadiging of
doofheid.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Draag oorbeschermers bij gebruik van de
machine.
Bedieningsorganen
Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen
voordat u de motor start en de machine gebruikt
(Fig. 1).
1
2
5
10
m-3729
3
8
9
7
4
6
Figuur 1
1. Rijbedieningshendel
2. Parkeerrem
3. Contactslot
4. Handgas
5. Aftakas
6. Bedrijfsurenteller
7. Hulpstarter
8. Drankenhouder
9. Brandstoftankdop
10. Dop
van
hydrauliekolietank
Gebruiksaanwijzing
21
Parkeerrem
Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de
machine stopt of deze onbeheerd achterlaat.
Parkeerrem in werking stellen
1. Zet de rijbedieningshendels in neutraal (Fig. 1).
2. Trek de parkeerremhendel omhoog om de
parkeerrem in werking te stellen (Fig. 2). De
parkeerrem moet stevig in de aangetrokken
positie blijven zitten.
Parkeerrem lossen
1. Druk de knop op de parkeerremhendel in en
breng de hendel omlaag om de parkeerrem te
lossen (Fig. 2).
1
3
m-3287
2
Figuur 2
1. Parkeerrem
– in werking
gesteld
2. Knop
3.
Parkeerrem - gelost
Gebruiksaanwijzing
22
Motor
starten en stoppen
Starten
1. Neem plaats op de stoel en stel de parkeerrem in
werking, zie Parkeerrem in werking stellen,
pagina 21.
2. Zet de rijbedieningshendels in neutraal.
3. Schakel de aftakas “UIT” (Fig. 3).
4. Zet het handgas midden tussen “LANGZAAM”
en “SNEL” voordat u een koude motor start.
5. Zet de choke in de stand “AAN” voordat u een
koude motor start.
NB.: Bij een warme of hete motor kan
gebruik van de choke nodig zijn. Zodra
de motor loopt, de choke “UIT” zetten.
6. Draai de contactsleutel op “START” om de
startmotor te laten draaien. Zodra de motor is
aangeslagen de sleutel loslaten.
NB.: Als de startmotor niet draait, de
rijbedieningshendels iets bewegen om
ze goed in de neutrale stand te zetten.
Belangrijk: De startmotor niet langer dan
10 seconden per keer laten draaien.
Als de motor niet start telkens
30 seconden wachten tussen de
startpogingen. Als u dit niet doet,
kan de startmotor doorbranden.
7. Zodra de motor loopt, de choke geleidelijk aan
naar “UIT” bewegen (Fig. 4). Als de motor
hapert of afslaat, de choke opnieuw enkele
seconden op “AAN” zetten. Daarna het handgas
in de gewenste stand zetten. Indien nodig
herhalen.
Figuur 3
1. Aftakas
- uit
2.
Aftakas - aan
Figuur
4
1. Choke
– aan
2.
Choke – uit
1
m-2719
2
m-2721
2
1
Figuur
5
1. Snel
2. Langzaam
Figuur 6
1. Uit
2. Lopen
3. Starten
1
m-2718
2
3
2
1
m-
Gebruiksaanwijzing
23
Stoppen
1. Zet het handgas in de stand LANGZAAM
(Fig. 5).
2. Parkeerrem in werking stellen.
3. Contactsleutel naar OFF draaien (Fig. 6).
NB.: Als de motor zwaar belast of heet is,
laat u hem een minuut stationair lopen
voordat u de contactsleutel naar “OFF”
draait. Hierdoor kan de motor afkoelen
alvorens hij wordt gestopt. In een
noodgeval kan de motor direct worden
gestopt door de contactsleutel naar
“OFF” te draaien.
4. Trek de bougiekabel van de bougie(s) af om
onbedoeld starten bij transport of stalling van de
machine te voorkomen.
5. Sluit de brandstofafsluitklep onder de
brandstoftank vóór transport of stalling van de
machine.
Belangrijk: Zorg ervoor dat de brandstofaf-
sluitklep gesloten is vóór transport
of stalling van de machine, omdat
anders lekkage van brandstof kan
plaatsvinden.
Bediening
van de aftakas
Met de aftakasschakelaar schakelt u de aandrijving
van de aftakas in en uit.
Aftakas inschakelen
1. Terwijl de motor loopt, de rijbedieningshendels
in neutraal zetten om de machine tot stilstand te
brengen.
2. Til de kap op en zet de aftakasschakelaar in de
stand “AAN” om in te schakelen (Fig. 7).
NB.: Om te voorkomen dat de motor bij
zware belasting afslaat het handgas op
“SNEL” zetten.
m-2721
3
2
1
Figuur 7
1. Kap
2. AAN
- ingeschakeld
3.
UIT - uitgeschakeld
Aftakas uitschakelen
1. Zet de rijbedieningshendels in neutraal om de
machine tot stilstand te brengen.
2. Laat de kap van de aftakasschakelaar zakken.
Hierdoor zet u de schakelaar in de stand “UIT”
(Fig. 7).
Gebruiksaanwijzing
24
Het
veiligheidssysteem
Werking van het veiligheidssysteem
Het veiligheidssysteem is bedoeld om ervoor te
zorgen dat de motor alleen kan worden gestart als:
De parkeerrem in werking is gesteld.
De aftakas uitgeschakeld is (“UIT”).
De rijbedieningshendels in neutraal staan.
Het veiligheidssysteem is bedoeld om de motor te
stoppen als:
De rijbedieningshendels uit neutraal worden
gezet terwijl de parkeerrem in werking gesteld is.
U opstaat van de stoel als de aftakas “AAN”
staat of de rijbedieningshendels niet in neutral staan.
De rijbedieningshendels uit neutraal worden
gezet of de aftakas ingeschakeld is met de
grasvangbak omhoog gekanteld.
Veiligheidssysteem testen
Test het veiligheidssysteem telkens voordat u de
machine gebruikt. Gebruik de machine niet als het
veiligheidssysteem niet naar behoren werkt en laat het
direct door een erkende dealer repareren.
1. Stel de parkeerrem in werking en zet de aftakas
“AAN”. Probeer de motor te starten; de
startmotor mag niet gaan draaien.
2. Stel de parkeerrem in werking en zet de aftakas
“UIT”. Beweeg één en daarna de andere
rijbedieningshendel naar voren of naar achteren.
Probeer de motor te starten; de startmotor mag
niet gaan draaien.
3. Stel de parkeerrem in werking en zet de aftakas
“UIT”. Houd de rijbedieningshendels in neutraal.
Start de motor. Terwijl de motor loopt, zet u de
aftakas aan en staat u iets op uit de stoel. De
motor moet nu stoppen.
4. Stel de parkeerrem in werking en zet de aftakas
“UIT”. Houd de rijbedieningshendels in neutraal.
Start de motor. Terwijl de motor loopt, beweegt
u de rijbedieningshendels naar voren of naar
achteren. De motor moet nu stoppen.
5. Kantel de grasvangbak omhoog. Stel de
parkeerrem in werking en zet de aftakas “UIT”.
Houd de rijbedieningshendels in neutraal. Start
de motor. Terwijl de motor loopt, beweegt u de
rijbedieningshendels naar voren of naar achteren.
De motor moet nu stoppen.
Instrumenten
Bedrijfsurenteller
De bedrijfsurenteller registreert het aantal uren dat de
motor loopt. De teller is in werking als de motor
loopt. Gebruik de geregistreerde uren om de
onderhoudsintervallen te bepalen.
1
m-2717
Figuur 8
1. Bedrijfsurenteller
Vooruit
en achteruit rijden
Met het handgas regelt u het toerental (omw/min) van
de motor. Zet het handgas in de stand “SNEL” voor
de hoogste prestaties van werktuigen. Bij gebruik van
werktuigen het handgas altijd op volgas zetten.
Vooruit
1. Los de parkeerrem, zie Parkeerrem in werking
stellen, pagina 21.
2. Om vooruit te rijden, de rijbedieningshendels
langzaam naar voren duwen (Fig. 9).
Gebruiksaanwijzing
25
NB.: De motor stopt als de rijbedienings-
hendels worden bewogen terwijl de
parkeerrem in werking gesteld is.
Om recht te rijden, beide rijbedieningshendels
dezelfde afstand bewegen (Fig. 9).
Om een bocht te maken, de rijbedieningshendel aan
de kant waar u een bocht wilt maken naar neutraal toe
bewegen (Fig. 9).
Hoe verder u de rijbedieningshendels in een bepaalde
richting beweegt, hoe sneller de machine in die
richting rijdt.
NB.: De referentiepositie voor de maai-
snelheid is voelbaar als extra veerdruk
wanneer u de rijbedieningshendels naar
voren drukt. De rijbedieningshendels
keren naar deze vooraf ingestelde
positie, ca. 8 km/h, terug wanneer de
voorwaartse druk minder wordt. Onder
deze vooraf ingestelde snelheid blijven
de hendels in de ingestelde positie.
Voor het instellen van de referentie-
snelheid, zie Referentiepositie van
maaisnelheid instellen pagina 46.
Om vaart te minderen of te stoppen, de
rijbedieningshendels naar neutraal bewegen.
m-3288
3
4
2
3
1
25
5
4
5
5
1
Figuur 9
1. Rijbedieningshendel
-
neutrale positie
2. Vooruit
3. Achteruit
4. Langzaam
5. Snel
Achteruit
1. Los de parkeerrem, zie Parkeerrem in werking
stellen, pagina 21.
2. Om achteruit te rijden, de rijbedieningshendels
langzaam naar achteren trekken (Fig. 9).
Om recht te rijden, beide rijbedieningshendels
dezelfde afstand bewegen (Fig. 9).
Om een bocht te maken, de rijbedieningshendel aan
de kant waar u een bocht wilt maken naar neutraal toe
bewegen (Fig. 9).
Om vaart te minderen of te stoppen, de rijbedienings-
hendels naar neutraal bewegen.
Tractor
stoppen
Om de machine te stoppen, rijbedieningshendels in
neutraal zetten, aftakas uitschakelen en contactsleutel
in stand “OFF” draaien om de motor te stoppen.
Parkeerrem in werking stellen als u de machine
verlaat, zie Parkeerrem in werking stellen, pagina 21.
Vergeet niet de sleutel uit het contactslot te
verwijderen.
MOGELIJK GEV
AAR
Iemand zou de tractor kunnen bedienen of
wegrijden wanneer u de tractor onbeheerd
achterlaat.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Kinderen of omstanders kunnen gewond
raken door onbevoegd gebruik van de
tractor.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Neem altijd de sleutel uit het contactslot en
stel de parkeerrem in werking wanneer u
de machine onbeheerd achterlaat, ook al is
het maar heel even.
Gebruiksaanwijzing
26
Bestuurdersstoel
instellen
U kunt de stoel naar voren en naar achteren
verschuiven. De positie van de stoel moet zo zijn dat
u de machine het best kunt bedienen en dat u
comfortabel zit.
1. Om de stoel af te stellen, de moer en ring
verwijderen en de stoel naar voren kantelen
(Fig. 10).
m-3767
2
1
3
Figuur 10
1. Moer
2. Ring
3. Stoelplaat
2.
Bevestigingsbouten van stoel losdraaien, stoel
naar gewenste positie in sleuven schuiven en
bevestigingsbouten weer aandraaien (Fig. 11).
3. Stoel laten zakken en vastzetten met ring en
moer (Fig. 10).
2
1200
m-3280
1
Figuur 11
1. Sleuf
2. Bevestigingsbout
Afstellen
van maaihoogte
De maaihoogte is instelbaar van 25 tot 115 mm
(1” tot 4-1/2”) in stappen van 13 mm (1/2”), door
vier pennen in verschillende gaten te steken.
1. Om af te stellen, R-pen en pen uit ophangbeugel
van maaier verwijderen (Fig. 17).
2. Kies een gat in de ophangbeugel van de maaier
dat overeenkomt met de gewenste maaihoogte.
Optillen aan zijkant en voorste handgrepen om
gaten op gelijke hoogte te brengen en pen erdoor
steken (Fig. 17).
3. Pen met R-pen vastzetten (Fig. 17).
NB.: Alle vier pennen moeten in hetzelfde
gat voor een gelijke maaihoogte
worden geplaatst.
1
mĆ3532
3
2
Figuur 12
1. Ophangbeugel
van
maaier
2. Pen
3. R-pen
Gebruiksaanwijzing
27
Rollen
afstellen
De rollen zijn vooraf ingesteld voor maaihoogten
boven 51 mm (2”). Als de maaihoogte op 25 of
39 mm (1 of 1–1/2”) wordt gezet, moeten de rollen in
het bovenste gat worden gezet.
1. Na instelling van de maaihoogte de maaier
kantelen om de rollen af te stellen, Zie Maaier
kantelen.
2. Verwijder de moer en bout om de afstelling te
veranderen (Fig. 13).
3. Kies het juiste gat voor de ingestelde maaihoogte
(Fig. 13).
4. De bout door de rol steken en met de moer
bevestigen.
5. Afstelling voor andere rollen herhalen.
2
1
3
5
1
3
2
mĆ4537
Figuur 13
1. Rol
2. Bout
3. Moer
4. Bus
5. Gaten
Maaier
kantelen
Ten behoeve van onderhoud of om de lengte voor
transport en stalling te beperken, kan de maaier
worden gekanteld.
Maaier omhoog zetten
1. Zijkant van chassis optillen of omlaag drukken,
om het gewicht op de vergrendelpen te
verminderen.
2. Vergrendelpen uittrekken om te ontgrendelen,
draaien en in inkeping laten vallen om in
geopende positie te houden (Fig. 14). Aan de
andere zijde herhalen. Achterkant van maaier op
rollen laten zakken.
3. Vergrendelpennen in ontgrendelde positie
draaien nadat u maaidek op achterste rollen hebt
laten zakken.
mĆ3374
3
1
4
2
5
Figuur 14
1. Parkeerrem
2. Aftakaskap
3. Vergrendelpen
4. Inkeping–open
5. Vergrendelde
positie
4. Terwijl u vóór de maaier staat, voorzijde optillen
en naar achteren duwen om maaier op te tillen
(Fig. 15).
5. Maaier optillen totdat deze de aanslagen raakt en
vergrendelpennen in ver
grendelde positie
vastklikken.
Gebruiksaanwijzing
28
m-3375
1
Figuur 15
1. Maaier
omhoog
Maaier laten zakken
1. Vergrendelpennen naar buiten trekken en in
inkeping draaien, zodat ze in geopende positie
blijven (Fig. 14).
2. Terwijl u vóór de maaier staat, voorkant naar
voren trekken en maaier laten zakken (Fig. 15).
3. Vergrendelpennen in ontgrendelde positie
draaien en chassis optillen totdat vergrendelpen
vastklikt (Fig. 14). Aan de andere zijde herhalen.
4.
Aftakaskap vastzetten met 11 mm (5/16–18 x
7/8”) flensbout en 8 mm (5/16”) flensmoer
(Fig. 16).
2
3
1
mĆ4535
Figuur 16
1. Aftakaskap
2. Flensbout
1
1 mm
(5/16–18 x 7/8”)
3.
Flensmoer 8 mm (5/16”)
Grasvangbak
leeg maken
De grasvangbak is uitgerust met een “grasvangbak
vol” sensor
, die controleert of de grasvangbak vol is.
Als de zoemer klinkt, moet de grasvangbak worden
geleegd.
1. Plaats de tractor zo dat de grasvangbakdeur zich
bevindt waar u het maaisel wilt storten.
2.
Aftakasschakelaar uitschakelen, rijbedienings-
hendels in neutraal zetten en parkeerrem in
werking stellen.
Belangrijk: De grasvangbak is via een
beveiliging verbonden met de
motorontsteking en de motor stopt
als de volgende maatregelen niet
worden genomen voordat de
grasvangbak wordt geleegd of
voordat u uit de stoel opstaat.
3. Deurvergrendelingen aan de achterzijde en gras-
vangbakvergrendeling aan de linker voorzijde
van de grasvangbak loshaken (Fig. 17).
4. De grasvangbak onder aan de voorzijde optillen
en het maaisel storten (Fig. 17).
2
mĆ3571
1
Figuur 17
1. Deurvergrendeling 2. Grasvangbak-
vergrendeling
5. Grasvangbak laten zakken en deurvergrende-
lingen aan de achterzijde en grasvangbak-
vergrendeling linksvoor aan de grasvangbak
vastzetten (Fig. 17).
Gebruiksaanwijzing
29
Belangrijk:
De vergr
endeling linksvoor moet
worden vastgezet om te voorkomen
dat de grasvangbak tijdens
transport kantelt.
Tractor
met de hand duwen
Belangrijk: De tractor altijd met de hand
duwen; de tractor nooit slepen,
omdat de hydrauliek hierdoor
beschadigd kan worden.
Tractor duwen
1. Aftakas uitschakelen en contactsleutel in de
stand “OFF” draaien om de motor te stoppen.
2.
Bypass-ventielen van pomp 2 slagen linksom
draaien om de machine te kunnen duwen.
Hierdoor wordt de hydrauliekolie om de pomp
heen geleid, zodat de wielen vrij kunnen draaien
(Fig. 18).
Belangrijk: Bypass-ventiel maximaal 2 slagen
draaien, zodat het ventiel niet eruit
worden gedraaid en de olie eruit
stroomt.
3. Parkeerrem lossen.
Machine in bedrijf stellen
1. Bypass ventielen erin draaien om de machine
weer in bedrijf te stellen (Fig. 18).
NB.: De machine rijdt alleen als de
bypass-ventielen erin zijn gedraaid.
1
m-3305
Figuur 18
1. Bypass-ventiel
30
Onderhoud
Onderhoudsschema
Werkzaamheden
Elk
gebruik
8
uur
25
uur
50
uur
100
uur
200
uur
Onderhoud
voor
stalling
Hydrauliekoliepeil
controleren
Eerste X X
Motoroliepeil controleren
X X
Olie ververst*
Eerste X X
Oliefilter vervangen (elke 200 uur of
elke 2e olieverversing)
X X
Hydrauliekoliefilter vervangen
Eerste X X
V
eiligheidssysteem controleren
X X
Grasvangbak reinigen
X X X
Roosters reinigen (naar behoefte)
X
Maaierhuis reinigen
X X X
Maaimessen controleren
X X
Chassis doorsmeren*
X X
Aandrijfas doorsmeren*
X X
Bussen van duwstang smeren
X X
Zwenkwielen smeren
X X
Drijfwerkolie van maaier controleren
X X
Drijfwerkolie van maaier verversen
Eerste
Onderhoud van schuim luchtfilter*
X X
Papieren luchtfilter vervangen*
X X
Bougie(s) controleren
X X
Riemen op slijtage/scheurtjes controleren
X X
Benzine aftappen
X
Koelsystemen reinigen
X X X
Hydrauliekleidingen controleren
X X
Accuzuur controleren
X X
Accu opladen, kabels afkoppelen
X
Brandstof
filter vervangen
X X
Bandenspanning controleren
X X
Lakbeschadigingen bijwerken
X
*V
aker in stof
fige, vuile omstandigheden
Onderhoud
31
MOGELIJK GEV
AAR
Als u de sleutel in het contactslot laat zitten, kan een onbevoegde de motor starten.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Per ongeluk starten van de motor kan leiden tot lichamelijk letsel van u of
omstanders.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES V
OORKOMEN
Sleutel uit contactslot verwijderen en kabel(s) van bougie(s) af trekken alvorens
onderhoud te verrichten. Kabel(s) opzij drukken, zodat die geen contact met de
bougie(s) kunnen maken.
Luchtfilter
Schuimelement: reinigen en met olie doordrenken na
elke 25 bedrijfsuren.
Papierelement: na elke 100 bedrijfsuren vervangen.
NB.: Luchtfilter vaker reinigen (om de paar
uur) bij gebruik in zeer stofFige of
zanderige omstandigheden.
Schuim- en papierelement verwijderen
1. Aftakas uitschakelen, parkeerrem in werking
stellen en contactsleutel in de stand “OFF”
draaien om de motor te stoppen. Sleutel uit
contactslot verwijderen.
2. Omgeving van luchtfilter schoonmaken om te
voorkomen dat vuil in de motor komt en schade
veroorzaakt. Knop losdraaien en luchtfilterdeksel
verwijderen (Fig. 19).
1
2
m-3214
3
4
6
87
5
Figuur 19
1. Knop
2. Luchtfilterdeksel
3. Moer
4. Kap
5. Schuimelement
6. Papierelement
7. Rubber
afdichtring
8. Luchtfilterhuis
Onderhoud
32
3. Het schuimelement voorzichtig van het
papierelement af schuiven (Fig. 19).
4. Moer losdraaien en deksel en papierelement
verwijderen (Fig. 19).
Schuim- en papierelement reinigen
1. Schuimelement
A. Het schuimelement wassen in warm water
met vloeibare zeep. Als het element schoon
is, het grondig uitspoelen.
B. Het element drogen door het in een schone
doek droog te knijpen (niet wringen).
C. 25-50 ml (1-2 oz.) olie op het element
aanbrengen (Fig. 20). Het element
samenknijpen om de olie te verdelen.
Belangrijk: Een gescheurd of versleten
schuimelement vervangen.
2
m-1213
1
Figuur 20
1. Schuimelement 2. Olie
2. Papierelement
A. Het element voorzichtig tegen een vlak
oppervlak uitkloppen om stof en vuil te
verwijderen (Fig. 21).
B. Het element op scheurtjes, oliesporen en
beschadiging van de rubber afdichtring
controleren.
Belangrijk: Het papierelement nooit reinigen
met perslucht, of vloeistoffen zoals
oplosmiddelen, benzine of
petroleum. Het papierelement
vervangen als het beschadigd of
defect is, of niet grondig kan worden
gereinigd.
1
m-1213
2
Figuur 21
1. Papierelement 2. Rubber
afdichtring
Schuim- en papierelement installeren
1. Schuim- en papierelement installeren
Belangrijk: Om motorschade te voorkomen, de
motor nooit laten lopen zonder dat
het luchtfilter compleet met
schuimen papierelement
geïnstalleerd is.
1. Het schuimelement voorzichtig op het
papierelement schuiven (Fig. 19).
2. Gemonteerd luchtfilter op het luchtfilterhuis
monteren (Fig. 19).
3. Luchtfilterdeksel monteren en vastzetten met
moer (Fig. 19).
Onderhoud
33
Motorolie
Olie verversen:
Na de eerste 5 bedrijfsuren.
Na elke 100 bedrijfsuren.
NB.: Olieverversing moet vaker
plaatsvinden bij gebruik in zeer
stofFige of zanderige omstandigheden.
Type olie: detergente olie (API serviceklasse SG
of SH)
Inhoud carter, met filter: 2 l (2.1 qt)
V
iscositeit: zie onderstaande tabel
F
–20 0 20
40 60
80 100
°
C
–30
°
–20 –10
01020
30 40
GEBRUIK OLIESOORTEN MET DEZE
SAE-VISCOSITEIT
32
10W–30
5W–20, 5W–30
Motoroliepeil controleren
1. Parkeer de machine op een vlakke ondergrond.
Aftakas uitschakelen, parkeerrem in werking
stellen en de contactsleutel in de stand “OFF”
draaien om de motor te stoppen. Verwijder de
sleutel uit het contactslot.
2. Maak de omgeving van de peilstok (Fig. 22)
schoon, zodat er geen vuil in de peilstokbuis kan
komen, waardoor de motor beschadigd zou
kunnen worden.
3. Oliepeilstok eruit draaien en het metalen uiteinde
schoonvegen (Fig. 22).
4. Oliepeilstok eruit trekken en het metalen
uiteinde schoonvegen (Fig. 22).Trek de peilstok
eruit en controleer het metalen uiteinde. Als het
oliepeil te laag is, langzaam net genoeg olie
bijvullen totdat het peil de “FULL” (VOL)
markering bereikt.
Belangrijk: Het carter niet overvullen met olie,
omdat de motor daardoor
beschadigd kan worden.
1
3
2
m-3731 m-3219
Figuur 22
1. Oliepeilstok
2. Olievulbuis
3. Metalen
deel
Onderhoud
34
Olie verversen/aftappen
1. Start de motor en laat die vijf minuten lopen.
Hierdoor wordt de olie warm, zodat die beter kan
worden afgetapt.
2. Parkeer de machine zo dat de aftapzijde iets
lager dan de andere zijde is, zodat alle olie eruit
kan lopen. Daarna aftakas uitschakelen, parkeer-
rem in werking stellen en contactsleutel in de
stand “OFF” draaien om de motor te stoppen.
Sleutel uit contactslot verwijderen.
3. Plaats een opvangbak onder de aftapdop.
Verwijder de aftapdop en laat alle olie eruit
lopen (Fig. 23).
4. Nadat alle olie is afgetapt, de aftapdop weer
monteren.
NB.: Oude olie bij een erkend inzamelpunt
afleveren.
1
m-3216
Figuur 23
1. Aftapdop
5. Langzaam circa 80% van de gespecificeerde
hoeveelheid olie, pagina 33, in de vulopening
gieten (Fig. 22). Controleer het oliepeil; zie
Motoroliepeil controleren, pagina 33. Langzaam
meer olie bijvullen om het oliepeil tot aan de
markering “FULL” op de peilstok te brengen.
Motoroliefilter vervangen
Vervang het oliefilter elke 200 bedrijfsuren of bij elke
tweede olieverversing.
NB.: Vervanging van het oliefilter moet
vaker plaatsvinden bij gebruik in zeer
stoffige of zanderige omstandigheden.
1. Motorolie aftappen, zie Motorolie
verversen/aftappen, pagina 34.
2. Verwijder het oude filter en veeg het contactvlak
van de filteraansluiting schoon (Fig. 24).
3. Giet nieuwe olie van het juiste type in de
opening in het midden, totdat de olie de
onderkant van de schroefdraad bereikt. Wacht
enkele minuten totdat de olie door het
filtermateriaal geabsorbeerd is.
4. Smeer de rubber afdichtring van het nieuwe filter
in met een dun laagje nieuwe olie (Fig. 24).
m-1256
1
2
3
Figuur 24
1. Oliefilter
2. Afdichtring
3. Filteraansluiting
5. Monteer het nieuwe oliefilter op de filter-
aansluiting. Draai het filter rechtsom totdat de
rubber afdichtring tegen de filteraansluiting
aanligt. Draai het filter daarna nog 1/2 slag aan
(Fig. 24).
6. Vul het carter met het juiste type nieuwe
motorolie; zie Motorolie verversen/aftappen,
pagina 34.
Onderhoud
35
Controleren
van de bougie
Controleer de bougie(s) na elke 200 bedrijfsuren.
Controleer of de afstand tussen de midden- en zij-
elektrode correct is voordat u de bougie monteert.
Gebruik een bougiesleutel om bougies te verwijderen
en te monteren en een voelermaat om de elektroden-
afstand te meten en af te stellen. Indien nodig nieuwe
bougie(s) monteren.
Type: Champion RC12YC ( of gelijkwaardig)
Elektrodenafstand: 0,76 mm (0.030”)
Bougie(s) verwijderen
1. Aftakas uitschakelen, parkeerrem in werking
stellen en contactsleutel in de stand “OFF”
draaien om de motor te stoppen. Sleutel uit
contactslot verwijderen.
2. Trek de kabels(s) van de bougie(s) af (Fig. 25).
Maak de omgeving van de bougie(s) schoon, om
te voorkomen dat vuil in de motor terecht komt
en schade veroorzaakt.
3. Verwijder de bougie(s) en metalen pakkingring.
m-3218
1
2
Figuur 25
1. Bougiekabel 2. Bougie
Bougie controleren
1. Controleer het midden van de bougie(s)
(Fig. 26). Als de isolator lichtbruin of grijs is,
functioneert de motor naar behoren. Een zwarte
afzetting op de isolator duidt meestal op een
vervuild luchtfilter.
Belangrijk: Bougie(s) nooit schoonmaken.
Bougie(s) altijd vervangen bij zwarte
afzetting, versleten elektroden,
oliesporen of scheurtjes.
2. Controleer de afstand tussen de midden- en
zij-elektrode (Fig. 26). De zij-elektrode buigen
(Fig. 26) als de elektrodenafstand niet correct is.
0,76
mm
(0.030”)
2
3
1
m-3215
Figuur
26
1. Isolator
middenelektrode
2. Zij-elektrode
3. Elektrodenafstand
(niet op schaal)
Bougie(s) monteren
1. Monteer de bougies en pakkingringen.
Controleer of de elektrodenafstand correct is
afgesteld.
2. De bougies aandraaien met 27 N.m (20 ft.-lbs).
3. Druk de kabel(s) op de bougie(s) (Fig. 25).
Onderhoud
36
Smeren
De machine moet regelmatig worden gesmeerd.
Zie het onderhoudsschema op pagina 30.
Type vet: universeelvet nr. 2 lithiumverzeept of
molybdeenvet.
Methode van smeren
1. Aftakas uitschakelen en contactsleutel in de
stand “OFF” draaien om de motor te stoppen.
Verwijder de sleutel uit het contactslot.
2. Smeernippels schoonmaken met een doek.
Indien nodig verf van de voorkant van de nippels
afkrabben.
3. Een vetspuit op de smeernippel zetten en vet in
de smeernippel pompen totdat wat vet bij de
lagers naar buiten komt.
4. Overtollig vet wegvegen.
Waar moet gesmeerd worden
1. Lagers van zwenkwielen en draaipunten van
bedieningshendels doorsmeren totdat wat vet bij
de lagers naar buiten komt (Fig. 27).
m-3289 m-3222
Figuur 27
2. Smeernippels van aandrijfas en kruiskoppelingen
doorsmeren (Fig. 28).
mĆ3203
Figuur 28
1. Aandrijfas
van aftakas
2. Kruiskoppeling
3. Smeernippels op duwstangen doorsmeren
(Fig. 29).
1
mĆ3194
Figuur 29
1. Lager
van duwstang
4. Smeernippels op ophangbuizen van draagframe
en zwenkwielen doorsmeren (Fig. 30).
mĆ3281
1
2
Figuur 30
1. Smeernippel
op ophang-
buizen van draagframe
2.
Smeernippel van
zwenkwiel
Onderhoud
37
Drijfwerkolie
Drijfwerkolie verversen:
Na de eerste 100 bedrijfsuren.
NB.: De olie behoeft na verversing na de
eerste 100 bedrijfsuren niet meer te
worden ververst.
Type olie: olie voor automatische transmissies
(Dexronr III of gelijkwaardig)
Belangrijk: Geen oliesoorten vermengen.
Gebruik uitsluitend olie voor
automatische transmissies.
Inhoud drijfwerk:129,6 ml (5–1/2 oz.) per drijfwerk.
Drijfwerkoliepeil controleren: na elke
100 bedrijfsuren.
Drijfwerkolie verversen
De drijfwerkolie moet na de eerste 100 bedrijfsuren
worden ververst. Ververs de olie van alle drie
drijfwerken.
Belangrijk: Geen oliesoorten vermengen.
Gebruik uitsluitend olie voor
automatische transmissies
1. Olie in drijfwerk warm laten worden, door
maaier enkele minuten te laten draaien.
2. Verwijder de twee kappen die drijfwerk en
aftakas bedekken (Fig. 31).
2
1
mĆ4533
3
3
4
Figuur 31
1. Drijfwerkkap
2. Aftakaskap
3. Bout
4. Moer
3. Maaidek optillen en rechtop zetten.
4. Met maaidek opgetild plug uit de onderkant van
het drijfwerk verwijderen. Alle olie in een
opvangbak laten lopen (Fig. 32).
5. Plug weer in onderkant van drijfwerk monteren
(Fig. 32).
6. Bovenste plug verwijderen om drijfwerk te
vullen (Fig. 32).
7. Drijfwerk vullen met 129,6 ml (5–1/2 oz.) olie
voor automatische transmissies (Dexron
r III of
gelijkwaardig).
8. Bovenste plug weer in drijfwerk monteren
(Fig. 32).
9. Herhalen voor overige drijfwerken.
Onderhoud
38
2
2
mĆ4531
3
4
1
1
3
3
4
Figuur 32
1. Drijfwerk
2. Plug
in bovenkant
3.
Plug in zijkant
4.
Plug in onderkant
Drijfwerkoliepeil
controleren
Het drijfwerkoliepeil moet na elke 100 bedrijfsuren
worden gecontroleerd. Controleer alle drie
drijfwerken.
1. Olie in drijfwerk warm laten worden, door
maaier enkele minuten te laten draaien.
2. Maaidek optillen en rechtop zetten.
3. Verwijder de plug uit de zijkant van het
drijfwerk. Het oliepeil moet tot aan het gat in de
zijkant van het drijfwerk staan (Fig. 32).
4. Indien nodig olie voor automatische transmissies
(Dexronr III of gelijkwaardig) via het bovenste
gat bijvullen, totdat de olie uit het gat in de
zijkant van het drijfwerk stroomt. Het drijfwerk
is vol wanneer de olie uit het gat in de zijkant
stroomt (Fig. 32).
Belangrijk: Geen oliesoorten vermengen.
Gebruik uitsluitend olie voor
automatische transmissies.
5. Monteer de pluggen in boven- en zijkant van
drijfwerk en gebruik daarbij een geschikt
afdichtmiddel (Fig. 32).
6. Drijfwerk vullen met olie voor automatische
transmissies (Dexron
r III of gelijkwaardig).
7. Herhalen voor overige drijfwerken.
Onderhoud
39
Bussen
van zwenkwielvork
vervangen
De zwenkwielvorken zijn gemonteerd in bussen die
in de boven- en onderkant van de ophangbuizen van
het draagframe zijn geperst. Om de bussen te
controleren, de zwenkwielvorken naar voren en naar
achteren en zijwaarts bewegen. Als een zwenkwiel-
vork los zit, zijn de bussen versleten en moeten die
worden vervangen.
1. Til de maaier in verticale stand.
2. Verwijder de borgring en drukring(en) van de
bovenkant van de zwenkwielvork (Fig. 33).
3. Trek de zwenkwielvork uit de ophangbuis, laat
de ring en drukringen aan de onderkant van de
vork zitten. Onthoud de plaats van de drukringen
op elke vork om een goede montage en een vlak
maaidek te verzekeren.
mĆ3531
3
2
2
1
4
5
Figuur 33
1. Borgring
2. Drukring
(4)
3.
Ophangbuis van
draagframe
4. Bus
5. Zwenkwielvork
4. Steek een drevel in de ophangbuis en tik de
bussen er voorzichtig uit (Fig. 34). De binnen-
kant van de ophangbuis schoonmaken.
5. De binnen- en buitenkant van de nieuwe bussen
invetten. Gebruik een hamer en vlakke plaat om
de bussen voorzichtig in de ophangbuis te tikken
(Fig. 34).
6. Controleer het zwenkwiel op slijtage. Indien
nodig vervangen (Fig. 33).
7. Schuif de zwenkwielvork door de bussen in de
ophangbuis. De drukring(en) op de vork terug-
plaatsen en vastzetten met de pen (Fig. 33).
Belangrijk: De binnendiameter van de bussen
kan na montage iets ingedrukt zijn.
Als de zwenkwielvork niet in de
nieuwe bussen kan worden
geschoven, moeten beide bussen tot
een binnendiameter van 28,6 mm
(1.126”) worden geruimd.
8. De smeernippel aan de ophangbuis van het
draagframe smeren met universeelvet nr. 2
lithiumverzeept of molybdeenvet.
2
2
1
mĆ3282
Figuur 34
1. Ophangbuis
van
draagframe
2. Bus
Onderhoud
40
Onderhoud
van zwenkwielen
en lagers
De zwenkwielen draaien op een rollager, ondersteund
door een spanbus. Als het lager altijd goed gesmeerd
wordt, is de slijtage minimaal. Onvoldoende smering
leidt tot snelle slijtage. Een wiebelig zwenkwiel duidt
meestal op een versleten lager.
1. Verwijder de moer en bout waarmee het
zwenkwiel aan de zwenkwielvork bevestigd is
(Fig. 35).
2. Verwijder de ring en bus. Trek de spanbus en het
rollager uit de wielnaaf (Fig. 35).
3. Verwijder de andere bus uit de wielnaaf en
verwijder vuil en vet uit de wielnaaf (Fig. 35).
4. Controleer rollager, bussen, spanbus en
binnenkant van wielnaaf op slijtage.
Beschadigde of defecte delen vervangen
(Fig. 35).
5. Montage: één (1) bus in de wielnaaf plaatsen.
Rollager en spanbus smeren en in de wielnaaf
schuiven. Tweede bus in de wielnaaf plaatsen
(Fig. 35).
6. Zwenkwiel aan de zwenkwielvork monteren en
bevestigen met de wielbout en moer. De moer
aandraaien totdat de spanbus tegen de binnen-
kant van de zwenkwielvork aanligt (Fig. 35).
7. De smeernippel van het zwenkwiel doorsmeren.
2
1
3
4
5
3
mĆ3283
4
6
7
Figuur 35
1. Moer
2. Wielbout
3. Ring
4. Bus
5. Spanbus
6. Rollager
7. Smeernippel
Onderhoud
41
Bussen
van duwstang
vervangen
De duwstangen zijn uitgerust met ingeperste bussen
aan de zijde van de aandrijfeenheid. Om de bussen te
controleren, de duwstangen heen en weer bewegen en
op slijtage controleren. Als een duwstang los zit, zijn
de bussen versleten en moeten die worden vervangen.
1. Verwijder de maaier. Zie Maaier verwijderen in
het hoofdstuk Installatie.
2. Controleer de draaipen op slijtage. Indien nodig
vervangen.
3. Verwijder de borgring en platte ring waarmee de
drukstang aan de maaier bevestigd is (Fig. 36).
mĆ3194
3
2
1
4
Figuur 36
1. Pen
2. Duwstang
3. Platte
ring 38 mm (1-1/2”)
4. Borgring
4. Steek een drevel in de duwstang en tik de bussen
er voorzichtig uit (Fig. 37). Maak de binnenkant
van de duwstang schoon.
5. Gebruik een hamer en vlakke plaat om de
nieuwe bussen voorzichtig in het uiteinde van
de duwstang te tikken (Fig. 37).
6. Plaats de duwstang op de pen van het
draagframe, vastzetten met 38 mm (1-1/2”)
platte ring en borgring (Fig. 36).
7. Smeer de smeernippel op de duwstang
universeelvet nr. 2 lithiumverzeept of
molybdeenvet.
2
2
1
mĆ3284
Figuur 37
1. Duwstang 2. Bus
Koelsystemen
reinigen
Vóór elk gebruik het rooster van de koeling
controleren/reinigen. Verzameld gras, vuil of andere
verontreiniging van het rooster van de oliekoeler en
de luchtinlaat van de motor verwijderen. Elke 100 uur
oliekoeler en koelribben van cilinder en cilinderkop
van de motor reinigen. Tevens rond carburateur,
regelhefbomen en overbrenging schoonmaken. Dit
verzekert een goede koeling van de hydrauliek-
pompen, -motoren en motor en vermindert de kans op
oververhitting en mechanische schade van de motor.
1. Om het koelrooster te verwijderen, de onderste
bouten verwijderen en bovenste bouten los-
draaien. Rooster omlaag en naar achteren
schuiven, waarna oliekoeler bereikbaar is
(Fig. 38). Alle bevestigingsmaterialen goed
bewaren.
2. Koelribben van oliekoeler en deel tussen
koelribben en rooster schoonblazen met
perslucht. Als het deel tussen koelribben en
rooster helemaal dicht zit, de oliekoeler
verwijderen.
3. Luchtinlaat van motor reinigen (Fig. 38).
Onderhoud
42
4. Rooster vanaf achterzijde monteren en over
oliekoeler heen tillen. Vastzetten met eerder
verwijderde bouten (Fig. 38).
m-3296
3
1
2
3
4
2
Figuur 38
1. Rooster
van oliekoeler
2.
Onderste bouten
3.
Bovenste bouten
4.
Luchtinlaat van motor
Bandenspanning
Houd de voor- en achterbanden op de voorgeschreven
spanning. Controleer de bandenspanning via het
ventiel na elke 50 bedrijfsuren of elke maand, waarbij
de kortste periode moet worden aangehouden
(Fig. 39). De bandenspanning kan het best bij koude
banden worden gecontroleerd.
Bandenspanning: 83 kPa (12 psi) aandrijfwielen en
zwenkwielen.
1
m-1872
Figuur 39
1. Ventiel
Brandstoffilter
Vervang het brandstoffilter na elke 200 bedrijfsuren
of elk jaar, waarbij de kortste periode moet worden
aangehouden.
Brandstoffilter vervangen
Nooit een vuil filter opnieuw installeren nadat het uit
de brandstofleiding verwijderd is.
1. Aftakas uitschakelen, parkeerrem in werking
stellen en contactsleutel in de stand “OFF”
draaien om de motor te stoppen. Sleutel uit
contactslot verwijderen.
2. Sluit de brandstofkraan aan de benzinetank
(Fig. 41).
3. Knijp de uiteinden van de slangklemmen naar
elkaar toe en schuif ze weg van het filter
(Fig. 40).
4. Trek het filter uit de brandstofslangen.
5. Monteer een nieuw filter en schuif de slang-
klemmen tot dicht bij het filter op de slangen.
6. Open de brandstofkraan aan de benzinetank
(Fig. 41).
1
2
m-3217
Figuur 40
1. Filter 2. Slangklem
Onderhoud
43
Brandstoftank
Brandstoftank aftappen
MOGELIJK GEVAAR
Benzine is onder bepaalde omstandigheden
uitermate brandbaar en explosief.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Brand of explosie van benzine kan
brandwonden of schade aan eigendommen
veroorzaken.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Benzine uit de tank aftappen als de motor
koud is. Doe dit in de vrije buitenlucht.
Gemorste benzine opvegen.
Nooit benzine aftappen in de buurt van een
open vlam of waar benzinedampen door
een vonk kunnen worden aangestoken.
Niet roken.
1. Machine op vlakke ondergrond parkeren, om te
verzekeren dat de tank volledig leegloopt.
Daarna aftakas uitschakelen, parkeerrem in
werking stellen en contactsleutel in de stand
“OFF” draaien om de motor te stoppen. Sleutel
uit contactslot verwijderen.
2. Sluit de brandstofkraan aan de benzinetank
(Fig. 41).
3. Maak de slangklem los en schuif die over de
brandstofleiding, weg van de brandstofkraan
(Fig. 41).
4. Trek de brandstofslang van de brandstofkraan af
(Fig. 41). Open de brandstofkraan en laat de
benzine in een benzinevat of opvangbak lopen.
NB.: Dit is het beste moment om een nieuw
brandstoffilter te monteren, omdat de
tank leeg is.
5. Monteer de brandstofleiding aan de brandstof-
kraan. Schuif de slangklem naar de brandstof-
kraan toe om de brandstofleiding vast te zetten
(Fig. 41).
1
2
3
m-3293
4
Figuur 41
1. Brandstofkraan
2. Slangklem
3. Brandstofslang
4. Brandstoftankdop
Hydraulisch systeem
Hydrauliekoliepeil controleren
Controleer het hydrauliekoliepeil voordat u de motor
de eerste keer start en daarna na elke 8 bedrijfsuren.
Type vloeistof: Mobil Fluid 424 (ISO 46) of
gelijkwaardige slijtvaste hydrauliekvloeistof.
Belangrijk: Gebruik uitsluitend gespecificeerde
hydrauliekolie. Gebruik van andere
vloeistoffen kan schade aan het
systeem ver
oorzaken.
Tankinhoud: 5,7 l (6 qt.)
1. Plaats de machine op een vlakke ondergrond,
stop de motor en stel de parkeerrem in werking.
2. Maak de omgeving van de vulbuis van de
hydrauliekolietank schoon (Fig. 42).
Onderhoud
44
3. Verwijder de dop van de vulbuis en kijk erin om
het peil te controleren. De vloeistof moet tot
boven de onderkant van de zeef staan (Fig. 42).
4. Als het peil te laag is, hydrauliekolie bijvullen
totdat het peil boven de onderkant van de zeef
staat (Fig. 42).
5. Plaats de dop weer op de vuilbuis.
m-3292
3
1
2
Figuur 42
1. Dop
van
hydrauliekolietank
2. Zeef
3.
Oliepeil - vol
Hydrauliekoliefilter vervangen
Vervang het hydrauliekoliefilter:
na de eerste 8 bedrijfsuren,
na elke 200 bedrijfsuren.
1. Plaats de machine op een vlakke ondergrond,
stop de motor en verwijder de sleutel uit het
contactslot.
Belangrijk: Géén oliefilter voor auto’s
gebruiken; dit kan ernstige schade
aan het hydraulisch systeem
veroorzaken.
2. Dop van hydrauliekolietank verwijderen en
opening tijdelijk afdekken met plastic zak en
elastiek, om te voorkomen dat hydrauliekolie
eruit loopt.
3. Opvangbak onder filter plaatsen, oude filter
verwijderen en afdichtring van filteraansluiting
schoonvegen (Fig. 43).
m-3291
1
Figuur 43
1. Hydrauliekoliefilter
4. Smeer de rubber afdichtring van het nieuwe filter
in met een dun laagje nieuwe hydrauliekolie
(Fig. 44).
5. Monteer het nieuwe hydrauliekoliefilter aan de
filteraansluiting. Niet vastdraaien.
6. Verwijder de plastic zak van de tankopening en
wacht tot het filter zich met hydrauliekolie
gevuld heeft.
7. Als de olie het filter overstroomt, het filter
rechtsom draaien totdat de afdichtring tegen de
filteraansluiting aanligt. Daarna het filter nog een
1/2 slag aandraaien (Fig. 44).
8. Gemorste olie opvegen.
9. De motor starten en ca. twee minuten laten lopen
om het systeem te ontluchten. De motor stoppen
en op lekkage controleren. Als één of beide
wielen niet draaien, zie Hydraulisch systeem
ontluchten, pagina 45.
10. Controleer het peil in de hydrauliekolietank en
voeg olie bij tot het peil de onderkant van de
zeef bereikt. NIET OVERVULLEN.
Onderhoud
45
m-1256
1
2
3
Figuur 44
1. Hydrauliekoliefilter
2. Afdichtring
3. Filteraansluiting
Hydraulisch systeem ontluchten
Het aandrijfsysteem is zelfontluchtend. Het systeem
moet mogelijk worden ontlucht als de hydrauliekolie
ververst is, of na werkzaamheden aan het systeem.
1. Krik de voorzijde van de machine op, zodat de
wielen vrij van de grond zijn. Plaats bokken
onder de machine.
2. Start de motor en laat deze stationair draaien.
Schakel de aandrijving aan één zijde in en draai
het wiel met de hand rond.
3. Als het wiel vanzelf begint te draaien, houdt u de
aandrijving ingeschakeld totdat het wiel soepel
draait (minimaal 2 minuten).
4. Controleer het hydrauliekoliepeil omdat dit zakt.
Indien nodig bijvullen tot het juiste peil.
5. Herhaal deze werkwijze voor het andere wiel.
Hydrauliekleidingen controleren
Na elke 100 bedrijfsuren moeten de hydrauliek-
leidingen en -slangen op lekkage, loszittende
koppelingen, knikken, losse steunen, slijtage,
verwering en chemische aantasting worden
gecontroleerd. Benodigde reparaties uitvoeren
alvorens de machine opnieuw te gebruiken.
MOGELIJK GEV
AAR
Hydrauliekolie die onder druk ontsnapt
kan onder de huid komen en letsel
veroorzaken.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Hydrauliekolie die onder de huid is
gekomen, moet binnen enkele uren
chirurgisch worden verwijderd door een
arts die vertrouwd is met dergelijk letsel,
anders kan gangreen (koudvuur) ontstaan.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Lichaam en handen uit de buurt houden
van lekken of spuitkoppen waaruit
hydrauliekolie onder hoge druk spuit.
Karton of papier gebruiken om lekken op
te sporen.
Rijbedieningshendels
afstellen
Als de rijbedieningshendels niet gelijk staan, moeten
ze worden afgesteld. Stel elke stang afzonderlijk af.
1. Draai de moeren op de pompregelstang los
(Fig. 45).
2.
Rijbedieningshendel tegen voorste aanslag
drukken en zo houden (Fig. 45).
3. Pompregelstang draaien totdat de regelplaat zich
in de voorste positie bevindt (Fig. 45).
Rijbedieningshendel komt van de voorste
aanslag af.
Belangrijk: Houd de rijbedieningshendel stevig
tegen de voorste aanslag aan, om te
bepalen wanneer de pompregeling
de aanslag bereikt.
4. Draai de regelstang 1 slag om de stang langer te
maken. Draai de moeren vast (Fig. 45).
Onderhoud
46
Belangrijk: Rijbedieningshendel moet contact
maken met de voorste aanslag
voordat de pomp de inwendige
aanslag bereikt, anders kan de pomp
beschadigd worden.
5. Als de rijbedieningshendels in neutraal niet
gelijk staan, stelt u de regelstang van de hendel
die zich het dichtst bij de stoel bevind af. Draai
de stang om deze iets langer te maken. Draai de
moeren daarna weer vast.
m-3290
1
4
3
25
5
Figuur 45
1. Rijbedieningshendel
2. Voorste
aanslag
3. Pompregelplaat
4. Regelstang
5. Moer
Referentiepositie
van
maaisnelheid instellen
De referentiepositie voor de maaisnelheid is voelbaar
als extra veerdruk wanneer u de rijbedienings-
hendels naar voren drukt. De rijbedieningshendels
keren naar deze vooraf ingestelde positie terug
wanneer de voorwaartse druk minder wordt. Onder de
vooraf ingestelde snelheid blijven de hendels in de
ingestelde positie. De referentiepositie is in de fabriek
ingesteld voor het maaien van gras met een snelheid
van ca. 8 km/h.
Referentiesnelheid instellen
1. Draai de moeren op de aanslagbout onder de
regeleenheid los (Fig. 46).
2. Draai de bout in om de ingestelde snelheid te
verlagen, of uit om de snelheid te verhogen.
Draai de moeren aan om de nieuwe instelling
vast te zetten.
3. Herhaal de afstelling voor de andere
aanslagbout; stel deze zoveel mogelijk op
dezelfde lengte af.
4. Maak een testrit met de machine om de
referentiesnelheid te controleren en let op de
positie van de rijbedienings- hendels. Als de
hendels niet in dezelfde positie tegen de
aanslagen aan komen, moet de langste bout
worden ingedraaid om de hendels gelijk te
zetten.
m-3727
1
2
3
4
Figuur 46
1. Bout
voor
referentiesnelheid
2. Oogbout
3. Veer
4.
Buitenste gat
Onderhoud
47
Veerdruk van referentie-aanslag afstellen
De weerstand die in de rijbedieningshendels wordt
gevoeld kan worden afgesteld, zodat ze meer of
minder gevoelig aanvoelen.
1. Om de veerdruk af te stellen, de moeren op de
oogbouten waarmee de veren aan de
bevestigingsplaat bevestigd zijn losdraaien
(Fig. 46).
2. Om de veerdruk te verminderen, de moer van de
oogbout af draaien (Fig. 46). Draai de moeren
aan om de nieuwe instelling vast te zetten.
3. Om de veerdruk te verhogen, de moer op de
oogbout draaien (Fig. 46). Draai de moeren aan
om de nieuwe instelling vast te zetten.
NB.: Stel de veren op dezelfde lengte af,
zodat de veerdruk op beide
rijbedieningshendels hetzelfde is.
4. Als een hogere veerdruk wenselijk is, kan de
voorste haak van de veren naar het buitenste gat
in de regeleenheden worden verplaatst (Fig. 46).
Riemen
van aftakas vervangen
Controleer de riemen van de aftakas op slijtage na
elke 50 bedrijfsuren.
1. Houd de spanpoelie onder veerspanning tegen de
riemen aan en trek de veer omlaag om die van de
onderste bevestigingsbout te verwijderen
(Fig. 47).
2. Laat de spanpoelie zakken om de spanning van
de aftakasriemen te verminderen en verwijder de
riemen van de drijfwerkpoelie (Fig. 47).
3. Verwijder de bevestigingsbouten van de
koppelingsaanslag en maak de kabel van de
koppeling los van de kabelboom (Fig. 47).
Verwijder de riemen over de koppeling heen.
m-3295
2
3
1
4
7
6
5
Figuur 47
1. Spanpoelie
2. Veer
3. Drijfwerkpoelie
4. Aftakasriem
5. Koppelingsaanslag
6. Bout
7. Koppeling
Onderhoud
48
4. Plaats de nieuwe aftakasriemen over de
koppeling heen en leidt ze rond de drijfwerk-
poelies en over de spanpoelie (Fig. 48).
5. Houd de spanpoelie tegen de riemen aan en trek
de veer omlaag om die aan de onderste
bevestigingsbout te bevestigen (Fig. 47).
6. Monteer de koppelingsaanslag (Fig. 47).
Bevestigingsbouten goed vastdraaien.
7. Sluit de stekker van de koppeling aan op de
kabelboom.
m-3225
4
2
3
1
Figuur 48
1. Aftakasriem
2. Koppelingspoelies
3. Drijfwerkpoelie
4. Spanpoelie
onder
veerspanning
Drijfriem
vervangen
Controleer de drijfriem op slijtage na elke
50 bedrijfsuren.
1. Verwijder de aftakasriemen, zie Riemen van
aftakas vervangen.
2. Druk de spanpoelie omlaag en verwijder de
drijfriem van de motor
, vaste tussenpoelie en
hydropomppoelies (Fig. 49). Verwijder de riem
over de koppeling heen.
3. Installeer de nieuwe riem over de koppeling en
om de motor, vaste tussenpoelie en hydropomp-
poelies heen (Fig. 49).
4. Druk de spanpoelie omlaag en breng deze recht
onder de drijfriem. Laat de spanpoelie los
(Fig. 49).
5. Monteer de aftakasriemen, zie Riemen van
aftakas vervangen.
m-3225
4
2
3
5
1
Figuur 49
1. Drijfriem
2. Motorpoelie
3. Vaste
tussenpoelie
4. Hydropomppoelie
5.
Spanpoelie onder
veerspanning
Onderhoud
49
Ventilatorriem
vervangen
Een gierend geluid als de riem draait, slippen van de
ventilator waardoor vaak verstopping van tunnel en
blazer optreedt, gerafelde randen van de riem,
schroeiplekken en scheurtjes duiden op een versleten
ventilatorriem. Vervang de ventilatorriem als één van
deze verschijnselen zich voordoet.
1. Stop de motor, verwijder de sleutel uit het
contactslot en verwijder de bougiekabel(s) van
de bougie(s).
2. Druk de spanpoelie achter het drijfwerk van de
aftakas omhoog om de spanning van de
ventilatorriem te verminderen (Fig. 50).
Vastzetten in sleuf in frame, zie (Fig. 6).
3. Een versleten ventilatorriem vervangen.
4. Installeer een nieuwe riem om het drijfwerk van
de aftakas en de blazerpoelies heen. Druk de
spanpoelie daarna omhoog en plaats de riem
boven de spanpoelie (Fig. 50).
5. Controleer of de riem gelijk is met de aftakas- en
blazerpoelies en de spanpoelie (Fig. 50).
1
2
3
4
mĆ3550
Figuur 50
1. Ventilatorriem
2. Poelie
van
aftakasdrijfwerk
3. Blazerpoelie
4. Spanpoelie
Zekering
Onderhoudsinterval/Specificatie
De elektrische installatie is beveiligd door middel van
zekeringen. Deze behoeven geen onderhoud. Als er
een zekering is doorgebrand, moet het onderdeel en
de bedrading op kortsluiting worden gecontroleerd.
Zekering:Hoofdzekering F1–30 A, steekzekering
Dynamo F2–25 A, steekzekering
Veiligheidssysteem en koppeling F3–15 A,
steekzekering
1. Verwijder de schroeven van het dashboardpaneel
voor toegang tot de zekeringhouder (Fig. 51).
2. Om een zekering te vervangen, de zekering eruit
trekken (Fig. 51).
m-3223
3
2
1
4
Figuur 51
1. Hoofdzekering
- 30 A
2.
Dynamo - 25 A
3. V
eiligheidssysteem en
koppeling - 15 A
4. Schroef
Onderhoud
50
Accu
Controleer het zuurpeil van de accu elke 8 uur. Houd
de accu altijd schoon en volledig geladen. Gebruik
een tissue om de accubak schoon te maken. Als de
accupolen geoxydeerd zijn, deze schoonmaken met
een oplossing van vier delen water en één deel
zuiveringszout. Breng een laagje zuurvrij vet
(vaseline) op de accupolen aan om oxydatie te
voorkomen.
Spanning: 12 V, 380 A (koude start)
Zuurpeil controleren
1. Stop de motor. Open de celdoppen om in de
cellen te kijken. Het accuzuur moet tot aan de
onderkant van de celbuis staan (Fig. 52). Het
zuurpeil mag niet tot onder de platen zakken
(Fig. 52).
2. Als het zuurpeil te laag is, voegt u de benodigde
hoeveelheid gedestilleerd water toe, zie Accu
bijvullen met water, pagina 50.
1
2
3
1262
Figuur 52
1. Vuldoppen
2. Onderkant
van celbuis
3. Platen
Accu bijvullen met water
Het beste moment om de accu met water bij te vullen
is net voordat u de tractor gebruikt. Het water wordt
dan goed vermengd met de zuuroplossing.
1. Maak de bovenkant van de accu met een tissue
schoon.
2. Verwijder de celdoppen (Fig. 52).
3. Giet langzaam gedestilleerd water in elke
accucel, totdat het peil tot aan de onderkant van
de celbuis staat (Fig. 52).
Belangrijk: De accu niet overvullen, omdat
accuzuur (zwavelzuur) ernstige
corrosie en beschadiging van het
chassis kan ver
oorzaken.
4. Druk de celdoppen weer op de accu.
Accu opladen
Belangrijk: Zorg dat de accu altijd volledig
geladen is (soortelijk gewicht 1,260).
Dit is vooral belangrijk om
beschadiging van de accu te voor-
komen bij temperaturen onder 0°C
(32°F).
1. Controleer het zuurpeil, zie Zuurpeil controleren,
pagina 50.
2. Verwijder de celdoppen van de accu en sluit een
batterijlader van 3-4 A aan op de accupolen.
Laad de accu gedurende 4 uur op met 4 A of
minder (12 V). De accu niet overladen. De
celdoppen weer aanbrengen nadat de batterij
volledig opgeladen is.
MOGELIJK GEV
AAR
Bij het opladen van de accu komen gassen
vrij.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Accugassen kunnen exploderen.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Sigaretten, vonken en vlammen uit de
buurt van de accu houden.
Onderhoud
51
Roosters
van grasvangbak
reinigen
Voor optimaal verzamelen van maaisel is een
maximale luchtstroom door de grasvangbak nodig.
Hiervoor moeten de roosters van de grasvangbak
schoon worden gehouden.
1. Om de roosters van de grasvangbak schoon te
maken eerst de grasvangbak leeg maken.
2. Met de deur open de knoppen boven aan de
voorkant van de grasvangbak verwijderen en de
roosters uit de achterkant van de grasvangbak
schuiven (Fig. 53).
3. Het rooster met de hand schoonvegen,
schoonblazen met perslucht of schoonspuiten
met een waterstraal.
4.
Roosters terugplaatsen en vastzetten met de
knoppen (Fig. 53). De deur van de grasvangbak
sluiten en vergrendelen.
2
m-3546
1
Figuur 53
1. Knop 2. Zeef
“Grasvangbak
vol” sensor
reinigen
De
“grasvangbak vol” sensor
, rechtsboven in de
grasvangbak, vangt een uitgezonden lichtstraal op.
Als de lichtstraal onderbroken wordt, klinkt er een
zoemer. Als de lenzen bedekt zijn door maaisel of
vuil kan dat tot onjuiste “vol” signalen leiden en
moeten de lenzen worden gereinigd.
1. Om de “grasvangbak vol” sensor te reinigen,
eerst de grasvangbak leeg maken om maaisel te
verwijderen.
2. Met de deur open de lenzen van zender en
ontvanger schoonvegen met een zachte doek of
tissue (Fig. 54).
3. Om de “grasvangbak vol” sensor op een goede
werking te testen, de contactsleutel inschakelen
en de aftakasschakelaar “AAN” zetten, maar niet
de motor starten. Een dik stuk karton voor de
zender plaatsen om de lichtstraal te onderbreken
(Fig. 54). De zoemer moet nu klinken.
NB.: De sensor niet met de hand op een
goede werking controleren, omdat de
lichtstraal door uw hand heen of er
omheen kan passeren en de sensor dan
niet wordt geactiveerd.
1
2
mĆ3549
Figuur 54
1. Zender 2. Ontvanger
Onderhoud
52
Maaimessen
Ten behoeve van een goede maaikwaliteit de messen
scherp houden. Om het slijpen en vervangen te
vereenvoudigen, is een extra set messen handig.
MOGELIJK GEV
AAR
Een versleten of beschadigd mes kan
breken en stukken mes kunnen naar
omstanders of naar de bestuurder van de
maaier worden uitgeworpen.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Uitgeworpen stukken mes kunnen ernstig
of zelfs fataal letsel van u of omstanders
veroorzaken.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Maaimessen r
egelmatig op slijtage en
beschadiging controleren. Een versleten of
beschadigd maaimes direct vervangen.
Vóór controle of onderhoud van de
maaimessen
De machine op een vlakke ondergrond parkeren,
maaieraandrijving (aftakas) uitschakelen en
parkeerrem in werking stellen. Contactsleutel in de
stand “OFF” draaien om de motor te stoppen.
Verwijder de sleutel uit het contactslot en maak de
bougiekabel(s) los van de bougie(s).
Maaimessen controleren
1. Controleer de snijkanten (Fig. 55). Als de kanten
niet scherp zijn of knikken vertonen, de messen
verwijderen en slijpen. Zie Slijpen van de
maaimessen op pagina 54.
2. Controleer de messen, met name het gebogen
deel (Fig. 55). Bij beschadiging, slijtage of een
gevormde sleuf op dit deel (pos. 3 in Fig. 55),
direct een nieuw mes monteren.
1
2
3
m-151
Figuur 55
1. Snijkant
2. Gebogen
deel
3.
Slijtage/gevormde sleuf
Onderhoud
53
Op verbogen messen controleren
1. Draai de messen totdat de uiteinden naar voren
en naar achteren wijzen (Fig. 56). Meet vanaf
een horizontaal oppervlak tot aan de snijkanten
van de messen (Fig. 56). Noteer de afstand.
2. Draai de tegenoverstelde uiteinden van de
messen naar voren. Meet vanaf een horizontaal
oppervlak tot aan de snijkanten van de messen
op dezelfde positie als in stap 1 hierboven. Het
verschil tussen de afstanden gemeten in stap 1 en
2 mag niet meer dan 3 mm (1/8”) bedragen. Als
het verschil groter dan 3 mm (1/8”) is, is het mes
verbogen en moet het worden vervangen. Zie
Maaimessen verwijderen en Maaimessen
monteren, pagina 53.
Voorzijde
M-3372
Figuur 56
MOGELIJK GEV
AAR
Een verbogen of beschadigd mes kan
breken en stukken mes kunnen naar
omstanders of naar de bestuurder van de
maaier worden uitgeworpen.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Uitgeworpen stukken mes kunnen ernstig
of zelfs fataal letsel van u of omstanders
veroorzaken.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Een verbogen of beschadigd maaimes direct
door een nieuw mes vervangen.
Nooit scherpe inkepingen in de kanten of
oppervlakken van het mes vijlen of maken.
Maaimessen verwijderen
Maaimessen moeten worden vervangen als een
massief object wordt geraakt, als het mes uit balans of
verbogen is. Gebruik voor de beste prestaties en
blijvend veilig gebruik van de machine originele
T
ORO maaimessen. Gebruik van maaimessen van
andere fabrikanten kan ertoe leiden dat niet aan de
veiligheidseisen wordt voldaan.
Houd het mes vast met een doek of gewatteerde
handschoen. V
erwijder de bout van de meshouder met
ring en bus en verwijder de mesbouten en moeren van
de meshouder (Fig. 53).
Maaimessen monteren
Belangrijk: De maaimessen verschillen per kant
en draaien in tegenovergestelde
richting, zodat maaisel in het
midden naar de achterkant van de
maaier wordt geleid. Bij montage de
snijkanten in de juiste positie zetten.
Onderhoud
54
Voorzijde
m-3372
1
Figuur 57
1. Snijkant
1. Plaats het mes op de meshouder en bevestig het
met de bout, bus en ring (Fig. 53).
Belangrijk: Het gebogen deel van het mes, de
wiek, moet omhoog wijzen naar de
bovenkant van de maaier, om goed
te maaien.
2. Monteer de breekbouten en moeren (Fig. 53).
3. Breekbouten aantrekken tot 9–10,2 N.m
(80–90 in.-lbs).
4. Bout van meshouder aandraaien met
115–140 N.m (85–110 ft.-lbs).
2
4
1
3
6
8
10
5
7
9
mĆ4458
Figuur 58
1. As
2. Sleutel
3. Meshouder
4. Mes
5. Wiek
van maaimes
6.
Bout van meshouder
7. Bus
8. Ring
9. Breekbout
10. Moer
Maaimessen slijpen
1. Gebruik een vijl om de snijkant aan beide zijden
van het mes te slijpen (Fig. 59). Zorg ervoor dat
de oorspronkelijke hoek gehandhaafd blijft. Het
mes blijft in balans als van beide snijkanten
dezelfde hoeveelheid materiaal wordt
verwijderd.
1
m-1854
Figuur 59
1. Onder
oorspronkelijke
hoek slijpen
2. Controleer de balans van het mes door het op
een mesbalans te leggen (Fig. 60). Als het mes
horizontaal blijft, is het mes in balans en kan het
worden gebruikt. Als het mes niet in balans is,
vijlt u alleen wat metaal aan de kant van de wiek
weg (Fig. 53). Herhaal dit totdat het mes in
balans is.
1
2
m-1855
Figuur 60
1. Mes 2. Mesbalans
Onderhoud
55
Onjuiste
afstelling van maaier
corrigeren
Als één maaimes lager maait dan het andere,
corrigeert u dat als volgt:
1. Stop de motor, verwijder de sleutel uit het
contactslot en verwijder de bougiekabel(s) van
de bougie(s).
2. Breng alle banden op de voorgeschreven
spanning en controleer of de messen niet
verbogen zijn. Zie Op verbogen messen
controleren, pagina 53.
3. Stel de maaihoogte in op 63,5 mm (2-1/2”). Zie
Maaihoogte instellen in het hoofdstuk Gebruiks-
aanwijzing. Zorg ervoor dat de pennen op de
frameblokken rusten en controleer de draai-
punten van de duwstang op slijtage.
Vlakstelling voor - achter instellen
1. Controleer de bandenspanning bij maaidek en
machine.
2. Zet één maaimes zo dat het van voren naar
achteren wijst (Fig. 61). Meet op punt “C” en
“D” (Fig. 61) vanaf een horizontaal oppervlak
tot aan de snijkant van de mespunten (Fig. 62).
3. De maaier moet 6–13 mm (1/4”–1/2”) lager zijn
aan de voorkant “C” dan aan de achterkant “D”.
Voor het andere mes herhalen.
D
Voorzijde
C
D
m-3372
C
Figuur 61
    
 
m-3372
Figuur
62
4. Om de vlakstelling van voor naar achter te
veranderen, verwijdert u de borgring en
verplaatst u een gelijk aantal drukringen van
beide zwenkwielvorken. Verplaats de drukringen
van de bovenkant van de ophangbuis van het
draagframe naar de onderkant om de voorkant
van de maaier hoger te zetten. V
erplaats de
drukringen van de onderkant van de ophangbuis
naar de bovenkant om de voorkant van de maaier
te laten zakken (Fig. 33).
5. Zijwaartse vlakstelling instellen.
Onderhoud
56
Zijwaartse vlakstelling instellen
1. Controleer de bandenspanning bij maaidek en
machine.
2. Draai de maaimessen zo dat ze opzij wijzen
(Fig.63 ). Meet bij punt “A” en “B” (Fig. 63)
vanaf een horizontaal oppervlak tot aan de
snijkant van de mespunten (Fig. 64).
3. Het verschil tussen afmetingen “A” en “B” mag
niet meer dan 6 mm (1/4”) bedragen.
Voorzijde
m-3372
A
B
Figuur 63
    
 
m-3372
Figuur
64
4. Om de zijwaartse vlakstelling in te stellen,
verwijdert u de borgring en verplaatst u de
drukringen van maar één zwenkwielvork.
Verplaats de drukringen van de bovenkant van de
ophangbuis van het draagframe naar de
onderkant om de desbetreffende zijde van de
maaier hoger te zetten. Verplaats de drukringen
van de onderkant van de ophangbuis naar de
bovenkant om de desbetreffende zijde van de
maaier lager te zetten (Fig. 33).
5. Controleer de vlakstelling voor - achter van de
maaier opnieuw.
Onderhoud
57
Schema
elektrische installatie
1
2
3
4
5
K4
(NEUTRAL RELAY)
BLACK
GND
D2 D4 D3
DIODE MODULE
CLOSED WHEN
TRACTION DRIVE
IS IN NEUTRAL
(NEUTRAL)
SW2
GREY
BLACK
PINK
PINK
BAG SENSOR
2
1
3
4
5
K3
(BRAKE RELAY)
1
2
3
5
4
K2 (KILL RELAY)
ORANGE
BLACK
BLACK
TAN
TAN
PINK
PINK
PINK
PINK
BUZZER
GREEN
WHITE
RED/WHT
SW3
(NEUTRAL)
CLOSED WHEN
TRACTION DRIVE
IS IN NEUTRAL
SW4
(PTO)
13
(INTERLOCK
RELAY)
SHOWN IN
OFF POSITION
2
RED/WHT
RED/WHT
CLOSED WHEN
OPERATOR
PRESENT
BROWN
YELLOW
YELLOW
VIOLET
RED/WHT
2
1
3
4
5
K1
(BRAKE)
SW5
1
2
3
5
4
K5
(START RELAY)
CLOSED WHEN
PARK BRAKE
IS SET
BROWN
BROWN
JUMPER
S6
SW1
(SEAT)
SWITCH CLOSES
WITH OIL
PRESSURE
R
3
B
2
S
1
I
5
SW6 (IGNITION SWITCH)
A
4
-+
HOUR METER
15A
F3
OFF NO CONNECTION
ON B I A R
START B I A S
RED/WHT
RED/WHT
25A
F2
F1
30A
RED
VOILET
WHITE
RED
VIOLET
BLUE
WHITE
S
IGNITION SWITCH TERMINAL
LOCATIONS VEIWED FROM BACK.
B
RA
I
YELLOW
1
2
3
5
START
OIL
REG
MAG
AC
AC
IGNITION
MODULES
SPARK PLUGSPARK PLUG
+-
OIL
SWITCH
SOLINOID
SHIFT
STARTER
B+
FUEL
SOLINIOD
ORANGE
connector
Optional
connector
Optional
bargger
R
BU
OR
BK
GY
VIO
PK
Y
BN
OR/BK
VIO/W
PK/BK
W/BK
BU/W
R/BK
RED
BLAUW
ORANJE
ZWART
GRIJS
VIOLET
GROEN
ROZE
GEEL
VIOLET MET WITTE STREEP
BRUIN
ROZE MET ZWARTE STREEP
BLAUW MET WITTE STREEP
ORANJE MET ZWARTE STREEP
ROOD MET ZWARTE STREEP
ZWART MET GELE STREEP
WIT MET ZWARTE STREEP
BK/Y
W
T
Y/BK
LICHTBRUIN
WIT
GEEL MET ZWARTE STREEP
GRN
KLEURCODES VAN BEDRADING
Onderhoud
58
Hydraulisch schema
HYDRAULIEKOLIETANK
ACHTER
POMP
FILTER
RECHTS
MOTOR
LINKS
MOTOR
KOELER
A
B
94-4712
94-4705
VOOR
POMP
A
B
I
94-4713
98-4384
98-4384
94-4710
94-4709
94-4714
C
B
A
C
A
I
B
94-4705
Onderhoud
59
Reiniging en stalling
1. Aftakas uitschakelen, parkeerrem in werking
stellen en de contactsleutel in de stand “OFF”
draaien om de motor te stoppen. Verwijder de
sleutel uit het contactslot.
2. Verwijder maaisel, vuil en stof van de buitenkant
van de machine, met name van de motor.
Verwijder vuil en kaf van de buitenkant van de
koelribben van de cilinderkop en het
koelinghuis.
3. Verwijder vuil en kaf van maaier, tunnel, blazer
en grasvangbak.
4. Aangekoekt gras en vuil van de maaier, tunnel,
blazer en grasvangbak schrapen, daarna wassen
met een tuinslang.
Belangrijk: De machine met een zacht was-
middel en water wassen. Geen
hogedrukreiniger gebruiken.
Gebruik niet te veel water in de
buurt van het bedieningspaneel, de
motor, de hydrauliekpompen en
-motoren.
5. Controleer de toestand van de maaimessen. Zie
Maaimessen, pagina 51.
6. Reinig het luchtfilter, zie Luchtfilter, pagina 31.
7. De machine doorsmeren, zie Smeren, pagina 36.
8. Motorolie verversen, zie Motorolie, pagina 33.
9. Hydrauliekolie verversen, zie Hydraulisch
systeem, pagina 43.
10. Verwijder de bougie(s) en controleer de toestand
daarvan; zie Bougie, pagina 35. Met de
bougie(s) uit de motor verwijderd giet u twee
eetlepels motorolie in de bougieopening. Laat de
motor met behulp van de startmotor draaien om
de olie in de cilinder te verdelen. Monteer de
bougie(s). De bougiekabel(s) niet op de
bougie(s) drukken.
11. Controleer de toestand van alle riemen.
12. Controleer de bandenspanning, zie
bandenspanning, pagina 42.
13. Laad de accu op, zie Accu, pagina 50.
14. Voor langdurige stalling (meer dan 90 dagen)
stabilizer/conditioner aan de brandstof in de tank
toevoegen (ca. 25 ml per 5 liter) (1 oz./ga).
A. Laat de motor lopen om de benzine met
stabilizer/conditioner door het brandstof-
systeem te verdelen (5 minuten).
B. Stop de motor, laat hem afkoelen en tap de
benzine uit de brandstoftank af, zie Brand-
stoftank, pagina 43.
C. Motor opnieuw starten en laten lopen totdat
hij stopt. Herhaal dit met de choke
ingeschakeld totdat de motor niet meer
start.
D. De benzine volgens de wettelijke
voorschriften afvoeren.
NB.: Benzine met stabilizer/conditioner niet
langer dan 90 dagen bewaren.
15. Alle bouten, schroeven en moeren controleren en
indien nodig aandraaien. Beschadigde of defecte
delen repareren of vervangen.
16. Krassen en beschadigingen van de lak bijwerken.
Bijwerklak is verkrijgbaar bij de erkende
Toro-dealer.
17. Machine in een schone, droge garage of
opslagruimte stallen. Sleutel uit contactslot
nemen en onthouden waar u die bewaart.
Machine afdekken om hem te beschermen en
schoon te houden.
60
Problemen, oorzaak en
remedie
PROBLEEM MOGELIJKE
OORZAAK
REMEDIE
Startmotor draait niet.
1.
Aftakas is INGESCHAKELD.
1.
Zet aftakas op
UITGESCHAKELD.
2.
Parkeerrem is niet in werking
gesteld.
2.
Parkeerrem in werking
stellen.
3.
Rijbedieningshendels staan
niet in neutraal.
3.
Rijbedieningshendels in
neutraal zetten.
n
i
e
t
i
n neu
t
raa
l
.
4.
Accu leeg.
neu
t
raa
l
ze
tt
en.
4.
Accu opladen.
5.
Elektrische verbindingen
geoxydeerd of los.
5.
Elektrische verbindingen op
goed contact controleren.
6.
Zekering doorgebrand.
6.
Zekering vervangen.
7.
Relais of schakelaar defect.
7.
Neem contact op met een
erkende Toro dealer
.
Motor start niet, start moeilijk, of
blijft i t l
1.
Brandstoftank is leeg.
1. T
ank met benzine vullen.
,j,
blijft niet lopen.
2.
Choke staat niet AAN.
2.
Zet de choke AAN.
3.
Luchtfilter is vuil.
3.
Luchtfilterelement reinigen of
vervangen.
4.
Bougiekabel los of niet op
bougie aangesloten.
4.
Kabel op bougie aansluiten.
5.
Bougies hebben pitten, zijn
vuil of elektrodenafstand
onjuist.
5.
Nieuwe bougie met juiste
elektrodenafstand monteren.
6. V
uil in brandstof
filter. 6. Brandstof
filter vervangen.
7. V
uil, water of oude benzine in
brandstofsysteem.
7.
Neem contact op met een
erkende Toro dealer
.
Problemen, oorzaak en remedie
61
PROBLEEM REMEDIE
MOGELIJKE OORZAAK
Motor verliest kracht.
1.
Motor te zwaar belast.
1.
Rijsnelheid verlagen.
2.
Luchtfilter is vuil.
2.
Luchtfilterelement reinigen.
3.
Oliepeil in carter te laag.
3.
Carter met olie bijvullen.
4.
Koelribben en luchtwegen
onder motor blazerhuis
verstopt.
4.
Obstructie van koelribben en
luchtwegen verwijderen.
5.
Bougies hebben pitten, zijn
vuil of elektrodenafstand
onjuist.
5.
Nieuwe bougie met juiste
elektrodenafstand monteren.
6. V
uil in brandstof
filter. 6. Brandstof
filter vervangen.
7. V
uil, water of oude benzine in
brandstofsysteem.
7.
Neem contact op met een
erkende Toro dealer
.
Motor raakt oververhit.
1.
Motor te zwaar belast.
1.
Rijsnelheid verlagen.
2.
Oliepeil in carter te laag.
2.
Carter met olie bijvullen.
3.
Koelribben en luchtwegen
onder motor blazerhuis
verstopt.
3.
Obstructie van koelribben en
luchtwegen verwijderen.
Abnormale trillingen.
1. Motorbevestigingsbouten
zitten los.
1. Motorbevestigingsbouten
aantrekken.
2.
Losse aftakaspoelie,
spanpoelie of mespoelie.
2. Desbetref
fende poelie
vastzetten.
3.
Motorpoelie beschadigd.
3.
Neem contact op met een
erkende Toro dealer
.
Machine rijdt niet.
1.
Parkeerrem is in werking
gesteld.
2.
Drijfriem versleten, los of
gebroken.
1.
Parkeerrem lossen.
2.
Neem contact op met een
erkende Toro dealer
.
3.
Drijfriem is van poelie af.
3.
Neem contact op met een
erkende Toro dealer
.
4.
Hydrauliekoliepeil te laag.
4.
Hydrauliekolie bijvullen in de
tank.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65

Toro Z320 Z Master, With 122cm Mower and Bagger Handleiding

Type
Handleiding