Toro 52" Side Discharge Mower, 260 Series Lawn and Garden Tractors Handleiding

Type
Handleiding
Bedieningshandleiding
Dutch (NL)
3326–464 Rev A
Wheel Horse
135 cm maaier
Voor gazon- en tuintractors
Model nr. 78253–200000001 en hoger
The Toro Company – 1997
Printed in USA
Inleiding
Wij wensen dat u geheel tevreden bent met dit nieuwe
product. Aarzel daarom niet contact op te nemen met
uw erkende Toro-dealer voor eventuele hulp, service,
originele Toro-onderdelen of andere informatie.
Wanneer u de dealer of de fabriek raadpleegt, dient u
de model- en serienummers van de machine altijd te
vermelden. Aan de hand van deze nummers kan de
Service Dealer of vertegenwoordiger u de juiste
informatie over de specifieke machine verschaffen.
De model- en serienummers vindt u op een plaatje dat
op een speciale plaats op de machine is aangebracht
(zie onder).
1
2371
1. Model- en serienummerplaatje
Noteer de model- en serienummers van de machine
hieronder, dan hebt u ze altijd bij de hand.
Modelnr.:
Serienr.:
In deze handleiding gebruikt Toro een systeem om
mogelijke gevaren aan te duiden en u te attenderen op
bijzondere aanwijzingen om lichamelijk (mogelijk
fataal) letsel van u en anderen te voorkomen. De
woorden GEVAAR, WAARSCHUWING en
VOORZICHTIG geven de ernst van het gevaar aan.
Ga als regel altijd voorzichtig te werk.
GEVAAR waarschuwt u voor zeer gevaarlijke
situaties, die kunnen resulteren in ernstig lichamelijk
letsel of zelfs overlijden, die kunnen ontstaan als u
niet de vereiste voorzorgsmaatregelen neemt.
WAARSCHUWING waarschuwt u voor een
gevaarlijke situatie die kan resulteren in ernstig
lichamelijk letsel of zelfs overlijden, die kan ontstaan
als u niet de vereiste voorzorgsmaatregelen neemt.
VOORZICHTIG duidt belangrijke instructies inzake
uw persoonlijke veiligheid aan. Om letsel te
voorkomen moet u dergelijke instructies zorgvuldig
lezen en opvolgen.
Er worden nog twee woorden gebruikt om u op
belangrijke informatie te wijzen. “Belangrijk”
attendeert u op bijzondere technische informatie en
“Opmerking” duidt algemene informatie aan die
bijzondere aandacht verdient.
Als de handleiding verwijst naar de linker- of
rechterkant van de machine, betekent dit gezien vanaf
de normale bedieningspositie, d.w.z. zittend op de
bestuurdersstoel.
1
Inhoud
Blz.
Veiligheids- en instructieplaatjes 2. . . . . . . . . . . .
Montage 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Losse onderdelen 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Voorbereiden van de maaieenheid 4. . . . . . .
Voorbereiden van de tractor 6. . . . . . . . . . . .
Monteren van de maaieenheid 8. . . . . . . . . .
Transporthoogte-instelling 9. . . . . . . . . . . . .
Horizontaal stellen van de
maaier (dwarsrichting) 10. . . . . . . . . . . . . . .
Schuinstand van de
maaier (lengterichting) 11. . . . . . . . . . . . . .
Verwijderen van de maaieenheid 12. . . . . . . .
Gebruiksaanwijzing 13. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Zijafvoer 13. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bediening van de aftakas 13. . . . . . . . . . . . . .
Bedieningshendel voor de hefinrichting 14. .
Blz.
Hefinrichting voor werktuigen 14. . . . . . . . . .
Afstellen van de werktuighoogte 15. . . . . . . .
Instelling van de beschermwielen 15. . . . . . .
Tips voor het maaien van gras 15. . . . . . . . . .
Onderhoud 17. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoudsschema 17. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Maaimes 18. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Smeren 19. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Mesdrijfriem 20. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aftakasriem 21. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderkant van de maaikast wassen 21. . . . . .
Stalling 23. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Problemen, oorzaak en remedie 24. . . . . . . . . . . . .
Veiligheid
2
Veiligheids- en instructieplaatjes
De veiligheids- en instructieplaatjes zijn duidelijk zichtbaar voor de bestuurder
aangebracht in de buurt van een mogelijk gevaar. Plaatjes die beschadigd of
verloren zijn direct vervangen.
OP GRASGELEIDER
(Onderdeelnr. 93–7317)
CENTRAAL OP
ACHTERZIJDE MAAIEENHEID
(Onderdeelnr. 94–4937)
OP MAAIEENHEID LINKS EN AFVOERTUNNEL
(Onderdeelnr. 93–7316)
DIRECT NAAST DE RIJWIELEN
(Onderdeelnr. 93–7282)
AAN LINKERZIJDE MAAIEENHEID
(Onderdeelnr. 94–4937)
ONDER GRASGELEIDER
(Onderdeelnr. 93–7009)
3
Montage
Losse onderdelen
NB.: Gebruik het onderstaande overzicht om
de onderdelen die voor het monteren
worden gebruikt, te identificeren.
OMSCHRIJVING AANTAL. TOEPASSING
Rijwiel
Pasbout
Borgmoer 3/8–24 (met borgring op schroefdraad)
2
2
2
Monteer de rijwielen
Verbindingsbeugel achter
Ring 13 mm (1/2”)
Borgpen 26 mm (1”)
1
2
2
Monteer de verbindingsbeugel achter
Instelbare verbindingen
Ring
Borgpen 26 mm (1”)
2
2
2
Monteer de voorste steun op de
maaieenheid
Grasgeleider
Veer
Bout 89 mm (3/8–24 x 3–1/2”)
Borgmoer 3/8–24
1
2
2
2
Monteer de grasgeleider
Omhoogaanslag 1
Monteer de omhoogaanslag van de
maaieenheid
Haarspeldborgpen 85 mm (3–3/8”)
Ring 19 mm (3/4”)
Verbindingspen
Haarspeldborgpen 65 mm (2–9/16”)
Ring
2
2
1
3
3
Monteer de maaieenheid aan de tractor
Bedieningshandleiding
Garantiekaart
1
1
Voor inbedrijfname doorlezen
Belangrijk Indien u een tractor, bouwjaar 1999 of
eerder, hebt en een 52” maaidek, bouwjaar 2000 of later,
wilt monteren, hebt u daarbij een speciale kit nodig. Deze
kit is verkrijgbaar bij een erkende Service Dealer.
Montage
4
Voorbereiden van de
maaieenheid
1. Bevestig de rijwielen aan de buitenkant van de
armen op het achterste draaggedeelte.
Smeernippels op het wiel moeten naar binnen
wijzen (Fig. 1).
2. Bevestigen met de pasbout en borgmoer 9,5 mm
(3/8”) met interne borgring op de schroefdraad
(Fig. 1).
NB.: Wielen smeren.
4
1
5
3
2
m-4760
Figuur 1
1. Draagarm
2. Wiel
3. Smeerfitting in
4. Pasbout
5. Borgmoer 9,5 mm (3/8”)
(met borgring)
3. Monteer de verbindingsbeugel tussen de beugel
van de maaieenheid en de draaghefarm (Fig. 2).
4. Bevestig met ringen 13 mm (1/2”) en
haarspeldborgpennen 26 mm (1”) (Fig. 2).
2
1
3
4
m–4617
Figuur 2
1. Verbindingsbeugel
2. Draaghefarm
3. Ring 13 mm (1/2”)
4. Borgpen 26 mm (1”)
5. Draai de instelbare verbindingen dusdanig dat de
koppen van de bouten naar boven wijzen en
plaats tussen de beugels, zoals afgebeeld, aan de
voorzijde van de maaieenheid (Fig. 3).
6. Bevestig de beugels met ringen 13 mm (1/2”) en
haarspeldborgpennen 26 mm (1”) (Fig. 3).
m–3285
2
4
3
1
4
3
Figuur 3
1. Instelbare verbinding
2. Beugel
3. Ring 13 mm (1/2”)
4. Borgpen 26 mm (1”)
Montage
5
7. Plaats de veren in de beugels op de maaieenheid
met de haakuiteinden over de opstaande rand
(Fig. 4).
8. Lijn de grasgeleider uit met de gaten in de
beugels en de rechte uiteinden van de veer in de
ruimte onder de scharnieren en boven de geleider
(Fig. 4).
9. Maak de geleider vast aan de beugel met bouten
89 mm (3/8–3-1/2) door de grasgeleider, veren
en beugels. Vastmaken met borgmoeren 9,5 mm
(3/8”) (Fig. 4).
10. Til de grasgeleider op om te controleren of de
veer gespannen is en de geleider vrij kan draaien
naar de volledige omlaagpositie.
Belangrijk: De veer van de grasgeleider moet
gespannen zijn als deze zich in de
omlaagpositie bevindt. Til de
geleider op om te controleren of het
omlaag klapt in de volledige
omlaagpositie.
1
5
3
6
1783
4
2
Figuur 4
1. Beugel
2. Haakuiteinde veer
3. Ruimte voor veer
4. Grasgeleider
5. Bout 89 mm (3/8–3-1/2”)
6. Borgmoer 9,5 mm (3/8”)
MOGELIJK GEVAAR
Zonder aangebrachte grasgeleider,
afvoerafsluiter of complete grasvangbak
kunnen u of anderen in aanraking met het
maaimes of uitgeworpen voorwerpen
komen.
WAT ER KAN GEBEUREN
Contact met maaimes(sen) en uitgeworpen
voorwerpen kan (mogelijk fataal) letsel
veroorzaken.
GEVAARLIJKE SITUATIES
VOORKOMEN
NOOIT de grasgeleider van de maaier
verwijderen, omdat die het materiaal naar
de grond gericht afvoert. Een beschadigde
grasgeleider direct vervangen.
Steek nooit handen of voeten onder de
maaier.
Voordat u afvoeropening of maaimessen
gaat reinigen, eerst de aftakasknop op
“OFF” (uit) zetten en contactsleutel in
stand “OFF” draaien. Contactsleutel
verwijderen en bougiekabel van de bougie
trekken.
Montage
6
Voorbereiden van de tractor
1. Parkeer de machine op een vlakke en horizontale
ondergrond en laat de hefinrichting naar de
volledige stand “DOWN” zakken. Raadpleeg
Bediening: hefinrichting, blz. 14.
NB.: Stel de draaiknop voor de werktuig-
hoogte in om de hefinrichting in de
volledige stand “MONTAGE” te
zetten.
2. De banden op de aanbevolen spanning brengen.
3. Stel de transporthoogtemoer dusdanig in dat de
onderzijde van de hefarmen achter zich circa
188 mm (7–1/4”) boven de vlakke en horizontale
ondergrond bevinden (Fig. 5).
2
3
1
m–2399
Figuur 5
1. Transporthoogtemoer
2. Hefarmen achter
3. 188 mm (7–1/4”)
4. Zet de hefinrichting in de hoogste stand “UP”
(boven). Zie Bediening: hefinrichting blz. 14.
5. Verwijder de borgring, ring en hefkoppeling van
de hefarm voor (Fig. 6).
6. Houd hefarm voor omhoog totdat de aanslag
contact maakt met het frame (Fig. 6).
7. Duw hard op de hefstang om de stangover-
brenging te laten stijgen en controleer de positie
van de hefstang in vergelijking met de positie
van het bevestigingsgat.
8. Stel de lengte van de hefstang in door de stelpen
in of uit te draaien, zodat uiteinde net in het
bevestigingsgat in de voorste hefarm schuift.
(Fig. 6).
9. Schuif de hefstang in het gat en bevestig deze
met de hiervoor verwijderde ring en borgring
(Fig. 6).
10. Controleer of er tussen aanslag en frame een
ruimte is van 0–3 mm (0–1/8”) wanneer het
volledig is gemonteerd en de hefinrichting zich
in de volledige stand “UP” (boven) bevindt.
2
m–3398
4
1
3
5
Figuur 6
1. Borgring
2. Ring
3. Aanslag op hefarm
4. Hefkoppeling
5. Stelpen
11. Maak de draadstekker van de koppeling los van
de tractorkabelboom en maak de bevestigings-
klem los (Fig 8). Verwijder de centrale
bevestigingsbout en ring en schuif vervolgens de
dubbele poeliekoppeling van de as af (Fig. 7).
NB.: Centrale bout is bevestigd met een
schroefdraadborgmiddel, wellicht is er
een slagmoersleutel nodig om deze los
te draaien.
NB.: Bewaar de onderdelen voor het
bevestigen van een enkele
poeliekoppeling.
Montage
7
12. Plaats de koppeling dusdanig dat de kabel naar
de rechtervoorzijde van de tractor wijst en de
punt van de driehoek wordt ingeklemd in de
omhoogaanslag. Lijn de spie in de koppeling uit
met de spiebaan en schuif de enkele
poeliekoppeling op de as (Fig. 7). Bevestigen
met schroefdraadborgmiddel op de schroefdraad
van de zojuist verwijderde onderdelen.
13. Draai de bout vast met 75 Nm (55 ft-lbs).
1
2
4
3
5
6
m–4828
Figuur 7
1. Enkele poeliekoppeling -
inclusief afdekking
2. Motor
3. Bout
4. Ring
5. Koppelingsstekker
6. Omhoogaanslag
14. Plaats de kabelklem en de koppelingsstekker aan
de rechterzijde van het frame zoals is afgebeeld
in figuur 8. Zorg ervoor dat er geen speling in de
stekkerdraad is tussen koppeling en kabelklem.
1
2
3
m–4633
4
Figuur 8
1. Koppelingsstekker
2. Rechterzijde van het
frame
3. Kabelklem
4. Rechtervoorwiel
15. Sluit de koppelingsstekker aan op de aansluiting
van de tractorkabelboom (Fig. 7).
16. Verwijder de bouten die de bestaande
omhoogaanslag op het tractorframe bevestigen
(Fig. 9).
17. Plaats de J-klem, waarmee de afvoerslang tegen
het frame is bevestigd en installeer een nieuwe
lange omhoogaanslag op het frame met de
zojuist verwijderde onderdelen (Fig. 9).
2
1
3
m–4622
4
Figuur 9
1. Omhoogaanslag (lang)
2. J-klem
3. Bestaande bouten
4. Zorg ervoor dat dit lipje
zich in de sleuf van de
koppeling bevindt
Montage
8
Monteren van de maaieenheid
1. Parkeer de machine op een vlakke en horizontale
ondergrond. Maaikoppeling (aftakas)
uitschakelen, parkeerrem in werking stellen en
contactsleutel in de stand “OFF” draaien om de
motor af te zetten. Contactsleutel verwijderen.
2. Zet de voorwielen recht vooruit en zet de hendel
van de hefinrichting omhoog tot in de
vergrendelstand; raadpleeg de
bedieningshandleiding van de tractor.
3. Schuif de maaieenheid vanaf rechts onder de
tractor, waarbij de voorwielen zo nodig kunnen
worden gedraaid. Lijn de bevestigingsbussen uit
met de uiteinden van de hefarmen.
4. Draai de draaiknop voor de werktuighoogte
volledig linksom, en zet de hendel van de
hefinrichting in de laagste stand, raadpleeg
Bediening, blz. 15.
5. Plaats de achterste geleidingsbussen, eerst links,
dan rechts, op de hefarmen en schuif dan de
maaikast links op z’n plaats (Fig. 10).
6. Bevestig de maaikast aan de achterste hefarmen
met ringen 19 mm (3/4”) en grote
haarspeldborgpennen (Fig. 10).
7. Monteer de voorste instelbare koppelingen aan
de voorste hefarmen met ring 13 mm (1/2”) en
kleine haarspeldborgpen (Fig. 10).
1
7
2
3
4
5
6
6
5
8
m–3644
Figuur 10
1. Hefarm
2. Ring 19 mm (3/4”)
3. Haarspeldborgpen–groot
4. Hefinrichting
5. Ring 13 mm (1/2”)
6. Haarspeldborgpen–klein
7. Koppelingspen
8. Draaghefarm
MOGELIJK GEVAAR
Beweging van de hefinrichting kan tot letsel
bij personen leiden wanneer de maaikast
wordt uitgelijnd met de hefarmen.
WAT ER KAN GEBEUREN
Contact tussen draaghefarm en
hefinrichting kan ernstig letsel
veroorzaken.
GEVAARLIJKE SITUATIES
VOORKOMEN
Steek geen handen tussen draaghefarm en
hefinrichting wanneer de hefmotor is
ingeschakeld.
Draai de sleutel om en verwijder deze
wanneer draaghefarm en hefinrichting zijn
uitgelijnd.
Montage
9
8. Bevestig achterste koppeling aan de
hefinrichting met koppelingspen, ring 13 mm
(1/2”) en kleine haarspeldborgpen (Fig. 10).
NB.: Gebruik de hefinrichting om de
draaghefarm uit te lijnen met de
hefinrichting. Plaats de koppeling
wanneer de gaten in lijn liggen.
9. Trek aan de drijfriem en draai deze op de
motorpoelie om te installeren (Fig. 11).
NB.: Zorg ervoor dat de riem correct in de
motor is geplaatst en rond de
maaikastpoelies en de spanpoelie.
10. Stel de riemgeleider dusdanig in dat de afstand
tussen riem en geleider 4 mm (1/8”) bedraagt
(Fig. 11).
3
2
2418
1
4
Figuur 11
Bovenaanzicht
1. Tussenpoelie
2. Drijfriem
3. Motorpoelie
4. 4 mm (1/8”)
11. Controleer de stand van de maaieenheid, zie
Horizontaal stellen van de maaier
(dwarsrichting), blz.10, en Schuinstand van de
maaier (lengterichting) blz.11.
12. Zet de hendel van de hefinrichting omhoog tot in
de vergrendelstand en stel de transporthoogte-
instelling van de maaieenheid in, raadpleeg
blz. 9.
Transporthoogte-instelling
Transporthoogte moet op de juiste wijze worden
ingesteld, na voorbereiding van de tractor, blz. 6;
echter als de achterste beugels in contact komen met
de voetsteunen of de omhoog-aanslag komt in contact
met de bovenkant van de maaieenheid in de bovenste
stand, dan is verstelling noodzakelijk.
1. Instelling vindt plaats door de transport-
hoogtemoer (Fig. 12) te verdraaien op het
hefmechanisme, rechtsom om de maaieenheid
hoger te verstellen, linksom om lager te
verstellen.
2. Stel de moer in tot er een ruimte van 6 mm
(1/4”) is tussen achterste beugels en voetsteunen
en omhoog-aanslag en maaieenheid.
1223
1
Figuur 12
1. Moer
Montage
10
Horizontaal stellen van de
maaier (dwarsrichting)
De maaier moet in dwarsrichting horizontaal staan.
Controleer de horizontale stand van de maaier telkens
wanneer u de maaieenheid monteert, of wanneer het
maairesultaat onregelmatig is. Voordat u de maaier
horizontaal stelt, de voor- en achterbanden op de
juiste spanning brengen: 138 kPa (20 psi).
76 tot 102 mm (3–4”) maaihoogte-
instelling
Wanneer de maaihoogte van de maaieenheid is
ingesteld binnen het bereik 76 tot 102 mm (3–4”)
hangt de maaieenheid verlaagd onder de tractor.
1. Parkeer de machine op een vlakke en horizontale
ondergrond. Maaikoppeling (aftakas)
uitschakelen, parkeerrem in werking stellen en
contactsleutel in de stand “OFF” draaien om de
motor af te zetten. Contactsleutel verwijderen.
2. Zet de hendel van de hefinrichting omhoog tot in
de vergrendelstand.
3. Draai de maaimessen voorzichtig totdat ze
evenwijdig staan (Fig. 13). Meet de afstand
tussen de buitenste snijranden en de vlakke
ondergrond (Fig. 13). Als beide afstanden meer
dan 5 mm (3/16”) bedragen, is afstelling nodig.
Zie stap 4 en 6.
1
2
3
3
2
Voorzijde
Figuur 13
1. Maaimessen evenwijdig
2. Buitenste snijranden
3. Hier meten
4. Maak de instelbout aan een kant los en draai de
hangbeugel om de maaieenheid hoger of lager in
te stellen (Fig. 14).
5. Na instelling bout vastdraaien en horizontale
stand controleren.
Belangrijk: Als de hangbeugel aan een zijde tot
het einde van de instelling is
gedraaid en de maaieenheid staat
niet waterpas, stel de hangbeugel
aan de andere zijde in.
1
2
1224
Figuur 14
1. Bout 2. Hangbeugel
Montage
11
6. Controleer nu de schuinstand van de maaier, zie
Schuinstand van de maaier (lengterichting),
blz. 11.
38 tot 76 mm (1.5–3”) maaihoogtebereik
Wanneer het maaihoogtebereik van de maaieenheid is
ingesteld op 38 tot 76 mm (1.5–3”) staan de rijwielen
achter in contact met de grond. Voor dit
maaihoogtebereik is er geen instelling van de
horizontale stand, zie Schuinstand van de maaier
(lengterichting).
Schuinstand van de maaier
(lengterichting)
Controleer elke keer als u de maaieenheid installeert
de schuinstand van de maaier (lengterichting).
Voordat u de schuinstand controleert, brengt u de
voor- en achterbanden op de juiste spanning: 138 kPa
(20 psi). Als het uiteinde van het voorste maaimes
niet 0–9,5 mm (0–3/8”) lager is dan het uiteinde van
het achterste maaimes, stel de schuinstand van de
maaimessen dan in aan de hand van de volgende
instructies.
1. Parkeer de machine op een vlakke en horizontale
ondergrond. Maaikoppeling (aftakas)
uitschakelen, parkeerrem in werking stellen en
contactsleutel in de stand “OFF” draaien om de
motor af te zetten. Contactsleutel verwijderen.
2. Controleer de horizontale stand van de messen
als u dat nog niet hebt gedaan, zie Horizontaal
stellen van de maaier (dwarsrichting), blz. 10.
3. Stel de draaiknop voor de werktuighoogte
dusdanig in dat de maaihoogte zich in het
midden van het maaibereik bevindt en laat de
hefinrichting zakken.
4. Draai de maaimessen voorzichtig rond tot deze
naar voren en naar achteren wijzen (Fig. 15).
5. Meet de afstand tussen het uiteinde van het
voorste maaimes (Fig. 15) en het uiteinde van
het achterste maaimes tot de vlakke ondergrond.
Als het uiteinde van het voorste maaimes niet
0–9,5 mm (0–3/8”) lager is dan het uiteinde van
het achterste mes, stel dan de instelling-
koppelingen aan de voorzijde bij.
1078
1
2
3
4
4
Voorzijde
Figuur 15
1. Maaimes van voorzijde
naar achterzijde
2. Meet uiteinde voorste
maaimes
3. Meet uiteinde achterste
maaimes
4. Hier meten
6. Voor het instellen van de schuinstand van de
maaimessen de borgmoeren aan de voorste
instelbare koppelingen losmaken (Fig. 16).
7. Verdraai de bout aan de voorste instelbare
koppelingen om de schuinstand van de
maaimessen in te stellen (Fig. 16).
NB.: Om de voorzijde van de maaiheid
hoger in te stellen, maakt u de
instelbare koppelingen korter door de
bouten rechtsom te verdraaien. Stel
beide zijden gelijk in.
Montage
12
2
3
m-3286
1
Figuur 16
1. Instelbare koppeling
2. Borgmoer (niet afgebeeld)
3. Bout
8. Als de schuinstand in lengterichting correct is,
de borgmoeren vastdraaien. Controleert u
opnieuw de horizontale stand van de maaier, zie
Horizontaal stellen van de maaier
(dwarsrichting), blz. 10.
Verwijderen van de
maaieenheid
1. Parkeer de machine op een vlakke en horizontale
ondergrond. Maaikoppeling (aftakas)
uitschakelen, parkeerrem in werking stellen en
contactsleutel in de stand “OFF” draaien om de
motor af te zetten. Contactsleutel verwijderen.
2. Zet de hefinrichting omhoog, draai de draaiknop
voor de werktuighoogte linksom en laat de
hefinrichting zakken tot de montagepositie;
raadpleeg de bedieningshandleiding van de
tractor.
3. Verwijder de drijfriem van de maaieenheid van
de motorpoelie.
4. Verwijder de haarspeldborgpen, ring en
koppelingspen van de draaghefarm en verwijder
het van de hefinrichting (Fig. 17).
5. Verwijder haarspeldborgpen en ring van de
voorste instelbare koppeling(en) en verwijder
van voorste hefarm (Fig. 17).
6. Verwijder haarspeldborgpennen en ringen van
draaghefarmen (Fig. 17).
7. Schuif de maaikast naar rechts van de
draaghefarmen af (Fig. 17).
1
1
6
7
4
m-3644
2
3
3
2
5
8
Figuur 17
1. Koppelingspen
2. Ring (1/2”)
3. Haarspeldborgpen–klein
4. Hefinrichting
5. Draaghefarm
6. Ring (3/4”)
7. Haarspeldborgpen–groot
8. Instelbare koppeling
voorzijde
8. Zet de hefinrichting volledig in de
vergrendelstand. Draai zonodig de voorwielen en
schuif de maaieenheid er onderuit naar rechts.
NB.: Bewaar al het onderdelen, ringen,
haarspeldborgpennen voor gebruik
wanneer de maaikast wordt
gemonteerd.
13
Gebruiksaanwijzing
Zijafvoer
MOGELIJK GEVAAR
Zonder aangebrachte grasgeleider,
afvoerafsluiter of complete grasvangbak
kunnen u of anderen in aanraking met het
maaimes of uitgeworpen voorwerpen
komen.
WAT ER KAN GEBEUREN
Contact met maaimes(sen) en uitgeworpen
voorwerpen kan (mogelijk fataal) letsel
veroorzaken.
GEVAARLIJKE SITUATIES
VOORKOMEN
NOOIT de grasgeleider van de maaier
verwijderen, omdat die het materiaal naar
de grond gericht afvoert. Een beschadigde
grasgeleider direct vervangen.
Steek nooit handen of voeten onder de
maaier.
Voordat u afvoeropening of maaimessen
gaat reinigen, eerst de aftakasknop in de
stand “OFF” zetten en contactsleutel in de
stand “OFF” draaien. Verwijder tevens de
contactsleutel en trek de bougiekabel van
de bougie.
1. De maaier is uitgerust met een scharnierende
grasgeleider, die het maaisel zijwaarts en omlaag
naar de grond afvoert.
Bediening van de aftakas
Met de aftakasknop schakelt u de elektrische
koppeling van de aftakas in en uit.
Als de contactsleutel in de standen “RUN” of
“LIGHTS” (lopen of verlichting) staat en de
aftakasknop in de stand “AAN” staat, brandt het
lampje voor de aftakas in het indicatiepaneel. Als dit
lampje brandt, betekent dat: let op, de startmotor
werkt niet als de aftakas ingeschakeld is en: schakel
de aftakas altijd uit voordat u de tractor verlaat.
Aftakas inschakelen
1. Trap rem- en/of koppelingspeda(a)l(en) in om de
machine te stoppen.
2. Trek de aftakasknop uit in de stand “AAN”
(Fig. 18).
1
2
1206
Figuur 18
1. Uit - aftakas uitgeschakeld 2. Aan - aftakas
ingeschakeld
Aftakas uitschakelen
1. Trap rem- en/of koppelingspeda(a)l(en) in om de
machine te stoppen.
2. Druk de aftakasknop in, in de stand “UIT”
(Fig. 18).
Gebruiksaanwijzing
14
Bedieningshendel voor de
hefinrichting
De bedieningshendel voor de hefinrichting (Fig. 19)
wordt gebruikt om werktuigen te heffen en te laten
zakken.
Werktuig heffen
1. Trap het rempedaal in om de machine te stoppen.
2. Trek de bedieningshendel naar achteren totdat hij
vergrendeld wordt. In deze positie houdt de
hefinrichting het werktuig in geheven positie.
Werktuig laten zakken
1. Trap rem- en/of koppelingspeda(a)l(en) in om de
machine te stoppen.
2. Trek de bedieningshendel naar achteren om de
druk van de hefinrichting te verminderen. Druk
de knop boven op de hendel in om de
vergrendeling te lossen. Beweeg de hendel naar
voren om het werktuig te laten zakken.
1205
3
2
4
5
6
1
Figuur 19
1. Bedieningshendel
hefinrichting
2. Knop
3. Draaiknop voor
werktuighoogte
4. Indicator
5. Hoog
6. Aankoppelpositie
Hefinrichting voor werktuigen
De hefinrichting voor werktuigen (als optie
verkrijgbaar op sommige modellen) (Fig. 20) wordt
gebruikt om werktuigen te heffen en te laten zakken.
Werktuig heffen
1. Draai de sleutel in de “ON”- of de “RUN”-stand
(aan of lopen) (Fig. 20).
2. Zet de schakelaar voor de hefinrichting in de
UP-stand (omhoog) om hefinrichting te laten
stijgen (Fig. 20). Hiermee wordt de hefinrichting
in de bovenste of verhoogde stand bewogen en
vastgehouden.
Werktuig laten zakken
1. Draai de sleutel in de “ON”- of de “RUN”-stand
(aan of lopen) (Fig. 20).
2. Zet de schakelaar voor de hefinrichting in de
“DOWN”-stand (omlaag) om hefinrichting te
laten dalen (Fig. 20). Hiermee wordt de
hefinrichting in de laagste stand bewogen.
2266
2
1
3
Figuur 20
1. Sleutel
2. Schakelaar hefinrichting
UP (omhoog)
3. Schakelaar hefinrichting
DOWN (omlaag)
Gebruiksaanwijzing
15
Afstellen van de
werktuighoogte
De draaiknop voor de werktuighoogte (Fig. 19) wordt
gebruikt om het werktuig op een bepaalde hoogte in
de hefinrichting te houden. De knop wordt gedraaid
om de aanslag van de hefinrichting omhoog of
omlaag te bewegen.
1. Duw de bedieningshendel voor de hefinrichting
omhoog, zie: Werktuig heffen. In de geheven
positie draait u de knop (Fig. 19) om de hoogte
van de aanslag te veranderen. Rechtsom draaien
om het werktuig hoger te zetten en linksom om
het werktuig lager te zetten.
2. De indicator (Fig. 19) geeft tijdens het instellen
aan hoeveel u de werktuighoogte verandert.
Instellen van de
beschermwielen
De beschermwielen moeten voor elke maaihoogte-
instelling op de juiste gatlocatie worden afgesteld.
1. Na het instellen van de maaihoogte duwt u de
bedieningshendel voor de hefinrichting omhoog:
zie Werktuig heffen.
2. Verwijder de haarspeldborgpen en de pen om de
gatlocatie te wijzigen (Fig. 21).
3. Kies een gatpositie dusdanig dat het
beschermwiel zich 9,5 mm (3/8”) boven de
grond bevindt voor de te gebruiken maaihoogte
(Fig. 21).
4. Plaats de pen terug en zet deze vast met de
haarspeldborgpen.
5. Herhaal de afstelling voor de andere
beschermwielen.
1233
1
2
3
Figuur 21
1. Wiel
2. Pen
3. Haarspeldborgpen
Tips voor het maaien van gras
Handgas op “SNEL”
Voor het beste maairesultaat en een maximale
luchtcirculatie zet u het handgas op “SNEL”. Om het
gras goed af te maaien, is lucht nodig; zet de
maaihoogte dus niet te laag en zorg dat de maaier niet
helemaal door ongemaaid gras omgeven is. Probeer
altijd één zijkant van de maaier vrij van ongemaaid
gras te houden, zodat lucht kan worden aangezogen.
Een gazon voor de eerste keer maaien
Laat het gras iets langer dan normaal, om te voor-
komen dat oneffenheden in het gras volledig worden
weggemaaid. Over het algemeen kan het best de voor-
heen gebruikte maaihoogte worden gekozen. Als u
gras van meer dan 15 cm (6”) lang gaat maaien, kunt
u het best in twee keer maaien om een goed
maairesultaat te verkrijgen.
1/3 van de lengte van het gras afmaaien
Aanbevolen wordt niet meer dan ca. 1/3 van de lengte
van het gras af te maaien. Meer afmaaien wordt
afgeraden, tenzij het gras dun is of in de late herfst,
wanneer het gras langzamer groeit.
Gebruiksaanwijzing
16
Maairichting
Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat
het gras rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een
betere verspreiding van maaisel, wat de vertering en
bemesting ten goede komt.
Maai met de juiste regelmaat
Normaal gesproken om de 4 dagen. Bedenk echter dat
gras niet het hele jaar door even snel groeit. Om
dezelfde maaihoogte te behouden, wat een goede
gewoonte is, in het vroege voorjaar vaker maaien. Als
de groeisnelheid in de zomer afneemt, maait u minder
vaak. Als u langere tijd niet hebt kunnen maaien,
maait u eerst op een hoge maaihoogte. Maai 2 dagen
later op een lagere maaihoogte.
Rijsnelheid
Om de maaikwaliteit te verbeteren, verlaagt u de
rijsnelheid.
Gras niet te kort afmaaien
Als de maaibreedte van de maaier groter is dan die
van de maaier die u voorheen gebruikte, zet u de
maaihoogte één stand hoger. Hierdoor voorkomt u dat
oneffenheden te kort worden afgemaaid.
Lang gras
Als u het gras iets langer dan normaal hebt laten
groeien, of als het een hoog vochtgehalte heeft, de
maaihoogte hoger dan normaal instellen en het gras
op deze hoogte maaien. Daarna het gras op de lagere,
normale hoogte maaien.
Stoppen tijdens het maaien
Als u de machine terwijl die in beweging is moet
stoppen, kan er een klont maaisel op het gazon
achterblijven. Dit kunt u als volgt voorkomen:
1. Houd de maaikoppeling “INGESCHAKELD” en
rijd naar een deel dat u al gemaaid hebt.
2. Om het maaisel gelijkmatig te verspreiden, zet u
de maaihoogte één of twee standen hoger terwijl
u vooruit rijdt met de maaikoppeling
“INGESCHAKELD”.
Onderkant van de maaikast
schoonhouden
Verwijder maaisel en vuil van de onderkant van de
maaier na elk gebruik. Als zich gras en vuil in de
maaier ophoopt, leidt dat uiteindelijk tot een
onbevredigend maairesultaat.
Onderhoud van maaimessen
Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor een scherp
maaimes. Een scherp mes snijdt het gras goed af
zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren
en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen,
waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor
ziekten. Controleer het maaimes (de maaimessen)
elke maand op goede scherpte en verwijder bramen
met een vijl.
17
Onderhoud
Onderhoudsschema
Werkzaamheden
Voor elk
gebruik
Elke
5 uur
Elke
25 uur
Elke
50 uur
Voorjaar Aantekeningen
Maaimes controleren X X X
Invetten–assen maaieenheid, wielen X X
Drijfriemen controleren op
slijtage/barsten
X
Onderkant maaier wassen X X X
Lakbeschadigingen bijwerken X
MOGELIJK GEVAAR
Als u de sleutel in de contactschakelaar laat zitten, zou iemand de motor kunnen
starten.
WAT ER KAN GEBEUREN
Onbedoeld starten van de motor kan ernstig letsel van u of omstanders veroorzaken.
GEVAARLIJKE SITUATIES VOORKOMEN
Om per ongeluk starten van motor tijdens onderhoud te voorkomen sleutel uit
contactschakelaar nemen en kabel van bougie trekken. Druk de kabel opzij, zodat
hij niet per ongeluk contact met de bougie kan maken.
Onderhoud
18
Maaimes
Om een goed maairesultaat te behouden,
maaimes(sen) scherp houden. Een of meer extra
maaimessen vergemakkelijken het slijpen en
vervangen.
MOGELIJK GEVAAR
Een versleten of beschadigd maaimes kan
breken en stukjes mes kunnen worden
uitgeworpen naar bestuurder of
omstanders tijdens gebruik van de maaier.
WAT ER KAN GEBEUREN
Uitgeworpen stukjes mes kunnen ernstig of
zelfs fataal letsel van bestuurder of
omstanders veroorzaken.
GEVAARLIJKE SITUATIES
VOORKOMEN
Controleer het mes regelmatig op slijtage en
beschadiging. Een versleten of beschadigd
maaimes direct vervangen.
Maaimes(sen) controleren
1. Verwijder de maaieenheid, zie Verwijderen van
de maaieenheid, blz. 12.
2. Controleer de snijranden (Fig. 22). Als de randen
niet scherp zijn of bramen vertonen,
maaimes(sen) verwijderen en slijpen. Zie
Maaimes(sen) slijpen, blz. 19.
3. Controleer mes(sen), met name het gebogen deel
(Fig. 22). Als u beschadiging, slijtage of een
gevormde sleuf in dit deel constateert (Fig. 22),
het mes direct vervangen.
151
1
2
3
Figuur 22
1. Snijrand
2. Gebogen deel
3. Slijtage/gevormde sleuf
Verwijderen van het maaimes
1. Verwijder de maaieenheid, zie Verwijderen van
de maaieenheid, blz. 12.
2. De maaieenheid voorzichtig kantelen.
3. Verwijder de bout, mesversneller en het mes
(Fig. 23). Plaats indien nodig een houten blok
tussen maaimes en maaieenheid om het mes vast
te zetten, zodat u de bout kunt losdraaien.
4. Controleer alle delen. Bij gebreken of
beschadiging delen vervangen.
1
m–2376
2
3
4
Figuur 23
1. Mes
2. Mesversneller
3. Bout
4. As
Onderhoud
19
Maaimes(sen) slijpen
1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide
uiteinden van het mes te slijpen (Fig. 24). Houd
daarbij de oorspronkelijke hoek in stand. Het
mes blijft in balans als u van beide snijranden
dezelfde hoeveelheid materiaal verwijdert.
1
Figuur 24
1. Onder oorspronkelijke
hoek slijpen
2. Controleer de balans van het mes met een
mesbalans (Fig. 25). Als het mes horizontaal
blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik.
Als het mes niet in balans is, wat materiaal van
de achterkant van het mes afvijlen. Herhaal dit
indien nodig totdat het mes in balans is.
1
2
Figuur 25
1. Mes 2. Mesbalans
Maaimes(sen) monteren
1. Monteer het mes, de mesversneller en de bout
(Fig. 26).
Belangrijk: Het gebogen deel van het maaimes
moet naar de binnenkant van de
maaieenheid wijzen.
2. Draai de bout vast met 109–136 Nm
(80–100 ft-lbs).
1
m–2376
2
3
4
Figuur 26
1. Mes
2. Mesversneller
3. Bout
4. As
Smeren
Onderhoudsinterval/Specificatie
De maaieenheid na elke 50 bedrijfsuren of jaarlijks
doorsmeren, waarbij de kortste periode moet worden
aangehouden. Het smeren moet vaker plaatsvinden bij
gebruik in zeer stoffige of zanderige omstandigheden.
Type vet: universeel smeervet.
Methode van smeren
1. Maaikoppeling (aftakas) uitschakelen,
parkeerrem in werking stellen en contactsleutel
op “OFF” draaien om de motor te stoppen.
Verwijder de sleutel.
2. Smeernippels schoonmaken met een doek.
Indien nodig verf van het uiteinde van de
nippel(s) afkrabben.
3. Een vetspuit op de smeernippel zetten en vet in
de smeernippel pompen.
4. Overtollig vet wegvegen.
Onderhoud
20
Waar moet gesmeerd worden
1. Smeer de mesassen, spanpoelie-arm en rijwielen
(Fig. 27).
M–2429
Figuur 27
Mesdrijfriem
Verwijderen van de mesdrijfriem
1. Verwijder de maaieenheid, zie Verwijderen van
de maaieenheid, blz. 12.
2. Verwijder de bevestigingsschroeven en de
kappen van beide poelies van de mesaandrijving.
3. Maak de veer los en verwijder de riem van de
poelies (Fig. 29).
Monteren van de mesdrijfriem
1. Monteer een nieuwe riem rond de beide poelies
van de mesaandrijving en de spanpoelie
(Fig. 28).
m–2415
Figuur 28
2. Stel de spanning van de veer in tot de lengte
tussen de haken 140 mm (5–1/2”) bedraagt
(Fig. 29).
2
1
2417
Figuur 29
Bovenaanzicht
1. Veer 2. 140 mm (5–1/2”)
3. Monteer de kappen van de linker- en
rechterpoelies met de zojuist verwijderde
bevestigingsschroeven.
4. Monteer de maaieenheid, zie Monteren van de
maaieenheid, blz. 8.
Onderhoud
21
Aftakasriem
Verwijderen van de aftakasriem
1. Verwijder de maaieenheid, zie Verwijderen van
de maaieenheid, blz. 12.
2. Verwijder de bevestigingsschroeven van de kap
van de linkerpoelie en de kap van de poelie.
Verwijder aftakasriem (Fig. 30).
Monteren van de aftakasriem
1. Leg de nieuwe riem om de poelie van de
mesaandrijving en de spanpoelies.
2. Monteer de kap van de linkerpoelie met de
zojuist verwijderde bevestigingsschroeven
(Fig. 30).
3. Monteer de maaieenheid, zie Monteren van de
maaieenheid, blz. 8.
4. Stel de riemgeleider dusdanig in dat de afstand
tussen riem en geleider 4 mm (1/8”) bedraagt
(Fig. 30).
m–2418
3
2
1
Figuur 30
1. Kap linkerpoelie
2. Aftakasriem
3. 4 mm (1/8”)
Onderkant van de maaikast
wassen
Was na elk gebruik de onderkant van de maaikast, om
aankoeken van maaisel te voorkomen en goed
fijnmaken en verspreiden van het maaisel te
verzekeren.
1. Parkeer de machine op een verharde, vlakke
ondergrond. Maaikoppeling (aftakas)
uitschakelen en contactsleutel in de stand “OFF”
draaien om de motor af te zetten.
2. Bevestig de slangkoppeling aan de linker
wasaansluiting op de maaier en draai de
waterkraan helemaal open (Fig. 31).
NB.: Breng zuurvrij vet (vaseline) aan op de
O-ring van de wasaansluiting, zodat de
koppeling gemakkelijker op te
schuiven is en om de O-ring te
beschermen.
3. Zet de maaier op de laagste maaihoogte.
4. Neem plaats op de zitting en start de motor.
Schakel de maaikoppeling (aftakas) in en laat de
maaier één à drie minuten draaien.
5. Maaikoppeling (aftakas) uitschakelen en
contactsleutel in de stand “OFF” draaien om de
motor af te zetten. Wacht totdat alle bewegende
delen tot stilstand zijn gekomen.
6. Herhaal de wasprocedure met de slang bevestigd
aan de rechter wasaansluiting.
7. Draai de waterkraan dicht en verwijder de
slangkoppeling van de wasaansluiting.
NB.: Als de maaier na één wasbeurt nog niet
schoon is, eerst gedurende 30 minuten
laten weken en wassen herhalen.
8. Laat de maaier nog eens één à drie minuten
draaien om achtergebleven water te verwijderen.
Onderhoud
22
m–3473
1
2
3
4
Figuur 31
1. Wasaansluiting links
2. Slangkoppeling
(niet meegeleverd)
3. Tuinslang
4. Wasaansluiting rechts
MOGELIJK GEVAAR
Een gebroken of ontbrekende
wasaansluiting kan uitgeworpen
voorwerpen of contact met het maaimes
veroorzaken.
WAT ER KAN GEBEUREN
Uitgeworpen voorwerpen of contact met het
maaimes kunnen ernstig (of zelfs fataal)
letsel veroorzaken.
GEVAARLIJKE SITUATIES
VOORKOMEN
Een gebroken of ontbrekende
wasaansluiting direct vervangen, voordat u
de maaier opnieuw gebruikt.
Gaten in de maaier dichtmaken met bouten
en moeren.
Steek nooit handen of voeten onder de
maaier of door openingen in de maaier.
Onderhoud
23
Stalling
1. Verwijder vuil en kaf van de buitenkant van de
cilinderkopribben en het ventilatorhuis.
Verwijder tevens maaisel, vuil en smeer van de
buitenkant van het volledige apparaat, met name
de motor, de beplating en het bovenste gedeelte
van de maaieenheid.
Belangrijk: De machine met een zacht
wasmiddel en water wassen. De
machine niet onder hoge druk
schoonmaken. Gebruik niet te veel
water in de buurt van het
bedieningspaneel, de verlichting, de
motor en de accu.
2. De onderkant van de maaikast wassen; zie
Onderkant van de maaikast wassen, blz. 21.
3. Controleer de toestand van het maaimes/de
maaimessen; zie Maaimes, blz. 18.
4. Controleer de toestand van de mesdrijfriem.
5. Maaidek doorsmeren; zie Smeren, blz. 19.
6. Alle bouten, schroeven en moeren controleren en
indien nodig aandraaien. Beschadigde delen
repareren of vervangen.
7. Krassen en beschadigingen van de lak bijwerken.
Bijwerklak is verkrijgbaar bij uw erkende
Service Dealer.
8. Machine in een schone, droge garage of
opslagruimte opslaan. Sleutel uit contact-
schakelaar nemen en onthouden waar u deze
bewaart. Machine afdekken om hem te
beschermen en schoon te houden.
24
Problemen, oorzaak en
remedie
PROBLEEM MOGELIJKE OORZAAK REMEDIE
Abnormale trillingen.
1. Maaimes(sen) verbogen of niet
in balans.
1. Nieuw(e) maaimes(sen)
monteren.
2. Mesbout zit los. 2. Mesbout aandraaien.
3. Bevestigingsbouten van motor
zitten los.
3. Bevestigingsbouten van motor
aandraaien.
4. Losse motorpoelie, spanpoelie
of poelie van de
mesaandrijving.
4. Desbetreffende poelie
vastzetten.
5. Motorpoelie beschadigd. 5. Neem contact op met erkende
Service Dealer.
Maaimes(sen) draait (draaien)
niet.
1. Mesdrijfriem is versleten, los of
gebroken.
1. Nieuwe mesdrijfriem monteren.
2. Mesdrijfriem is van poelie af. 2. Mesdrijfriem monteren en
spanpoelie en riemgeleiders op
juiste stand controleren.
3. Aftakasriem is versleten, los of
gebroken.
3. Monteer een nieuwe
aftakasriem.
Onregelmatige maaihoogte.
1. Bandenspanning niet correct. 1. Banden op juiste spanning
brengen.
2. Maaier niet goed horizontaal. 2. Maaier horizontaal stellen
(dwarsrichting) en schuinstand
(lengterichting) afstellen.
3. Onderkant van maaier is vuil. 3. Onderkant van maaier
schoonmaken.
Problemen, oorzaak en remedie
25
Problemen, oorzaak en remedie
26
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28

Toro 52" Side Discharge Mower, 260 Series Lawn and Garden Tractors Handleiding

Type
Handleiding