HP EliteBook 840 G1 Notebook PC Handleiding

Categorie
Notitieboekjes
Type
Handleiding
Gebruikershandleiding
© Copyright 2013 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
Bluetooth is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Intel en Centrino zijn
handelsmerken van Intel Corporation in de
Verenigde Staten en andere landen. Het
SD-logo is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar. Java is een
handelsmerk van Sun Microsystems, Inc. in
de Verenigde Staten. Microsoft en Windows
zijn in de Verenigde Staten gedeponeerde
handelsmerken van Microsoft Corporation.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP producten en
diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Eerste editie, september 2013
Artikelnummer van document: 734763-331
Kennisgeving over het product
In deze gebruikershandleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de
meeste modellen beschikbaar zijn. Mogelijk
zijn niet alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
Sommige edities van Windows 8
beschikken niet over alle functies. Voor
deze computer kan een upgrade en/of
apart aangeschafte hardware, drivers en/of
software vereist zijn om volledig gebruik te
kunnen maken van de functionaliteit van
Windows 8. Raadpleeg
http://microsoft.com
voor informatie.
Neem voor de recentste informatie in deze
handleiding contact op met de
ondersteuning. Voor ondersteuning in de
VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/
contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning
gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/
us/en/wwcontact_us.html.
Softwarevoorwaarden
Door het installeren, kopiëren, downloaden
of anderszins gebruiken van een
softwareproduct dat vooraf op deze
computer is geïnstalleerd, bevestigt u dat u
gehouden bent aan de voorwaarden van de
HP EULA (End User License Agreement).
Als u niet akkoord gaat met deze
licentievoorwaarden, is uw enige
rechtsmogelijkheid om het volledige,
ongebruikte product (hardware en software)
binnen 14 dagen te retourneren en te
verzoeken om restitutie van het
aankoopbedrag op grond van het
restitutiebeleid dat op de plaats van
aankoop geldt.
Neem contact op met het lokale
verkooppunt (de verkoper) als u meer
informatie wilt of als u een verzoek om
volledige restitutie van het aankoopbedrag
van de computer wilt indienen.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen
van de computer niet, om de kans op brandwonden of oververhitting van de computer te verkleinen.
Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt
geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal, zoals een optionele printer naast de computer, of
een voorwerp van zacht materiaal, zoals een kussen, een kleed of kleding. Zorg er ook voor dat de
netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van
zacht materiaal. De temperatuur van de computer en de netvoedingsadapter blijft binnen de
temperatuurlimieten voor oppervlakken die toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals bepaald in de
International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Welkom ............................................................................................................................................................ 1
Informatie zoeken ................................................................................................................................. 2
2 Vertrouwd raken met de computer ................................................................................................................ 4
Bovenkant ............................................................................................................................................ 4
Touchpad ............................................................................................................................. 4
Lampjes ............................................................................................................................... 5
Knoppen en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) ................................................ 6
Toetsen ................................................................................................................................ 7
Voorkant ............................................................................................................................................... 8
Naar rechts ........................................................................................................................................... 9
Linkerkant ........................................................................................................................................... 10
Beeldscherm ...................................................................................................................................... 11
Onderkant ........................................................................................................................................... 12
3 Verbinding maken met een netwerk ............................................................................................................ 15
Verbinding maken met een draadloos netwerk .................................................................................. 15
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 15
Knop voor draadloze communicatie gebruiken ................................................. 15
Bedieningselementen van het besturingssysteem gebruiken ........................... 16
WLAN gebruiken ................................................................................................................ 16
Gebruikmaken van een internetprovider ........................................................... 16
WLAN configureren ........................................................................................... 17
Draadloze router configureren .......................................................................... 17
Draadloos netwerk beveiligen ........................................................................... 17
Verbinding maken met draadloos netwerk (WLAN) .......................................... 18
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................... 19
SIM-kaart plaatsen en verwijderen .................................................................... 19
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................................................... 20
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken ......................................... 20
Verbinding maken met een bekabeld netwerk ................................................................................... 21
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) ............................................................. 21
4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten .......................................... 22
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 22
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen ........................................................................ 22
v
EasyPoint-muisbesturing gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................... 22
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 22
Touchpad uit- en inschakelen ........................................................................... 23
Touchpadbewegingen gebruiken ...................................................................... 23
beweging met één vinger ................................................................. 23
Tikken ............................................................................................... 24
Schuiven ........................................................................................... 24
Knijpen/zoomen ................................................................................ 25
Draaien (alleen bepaalde modellen) ................................................. 25
Klikken met twee vingers (alleen bepaalde modellen) ..................... 26
Vegen (alleen bepaalde modellen) ................................................... 26
Randveegbewegingen (alleen bepaalde modellen) ........................................................... 27
Vanaf rechterrand vegen ................................................................................... 27
Vanaf bovenrand vegen .................................................................................... 27
Linkerrandveegbeweging .................................................................................. 28
Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 29
Microsoft Windows 8-sneltoetsen gebruiken ..................................................................... 29
Sneltoetsen herkennen ...................................................................................................... 29
Toetsenblokken gebruiken ................................................................................................. 30
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken ................................................. 31
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen .................. 31
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde
toetsenblok ....................................................................................... 32
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ............................................ 32
5 Multimedia ..................................................................................................................................................... 33
Bedieningselementen voor het afspelen van media gebruiken .......................................................... 33
Audio .................................................................................................................................................. 33
Luidsprekers aansluiten ..................................................................................................... 33
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 33
Hoofdtelefoon aansluiten ................................................................................................... 34
Microfoon aansluiten .......................................................................................................... 34
Audiofuncties op de computer controleren ........................................................................ 34
Webcam (alleen bepaalde modellen) ................................................................................................. 35
Video .................................................................................................................................................. 35
VGA ................................................................................................................................... 36
DisplayPort ........................................................................................................................ 36
Intel Wireless Display (alleen bepaalde modellen) ............................................................ 37
6 Energiebeheer ............................................................................................................................................... 38
Computer uitschakelen ....................................................................................................................... 38
vi
Softwarecontent vernieuwen met Intel Smart Connect-technology (alleen bepaalde modellen) ....... 38
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 39
Standen voor energiebesparing gebruiken ........................................................................ 39
Intel Rapid Start Technology ............................................................................. 39
Slaapstand activeren en beëindigen ................................................................. 39
De door de gebruiker geïnitialiseerde sluimerstand inschakelen en afsluiten . . 40
Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken ............................ 40
Wachtwoordbeveiliging instellen bij uit slaapstand komen ............................... 40
Accuvoeding gebruiken ..................................................................................................... 41
Aanvullende informatie over de accu opzoeken ............................................... 41
Accucontrole gebruiken ..................................................................................... 41
Acculading weergeven ...................................................................................... 42
Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................. 42
Omgaan met een lage acculading .................................................................... 42
Lage acculading herkennen ............................................................. 42
Problemen met lage acculading verhelpen ...................................... 42
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................ 43
Accu plaatsen ................................................................................... 43
Accu verwijderen .............................................................................. 43
Accuvoeding besparen ...................................................................................... 44
Door de gebruiker vervangbare accu opbergen ................................................ 44
Door de gebruiker vervangbare accu afvoeren (alleen bepaalde modellen) .... 45
Door de gebruiker vervangbare accu vervangen (alleen bepaalde
modellen) .......................................................................................................... 45
Externe netvoeding gebruiken ........................................................................................... 46
Netvoedingsadapter testen ............................................................................... 47
Hybrid Graphics (alleen bepaalde modellen) ..................................................................... 47
Hybrid Graphics gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................... 47
7 Externe kaarten en apparaten ...................................................................................................................... 49
Geheugenkaartlezers gebruiken ........................................................................................................ 49
Een geheugenkaart plaatsen ............................................................................................. 49
Geheugenkaart verwijderen ............................................................................................... 49
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen) .......................................................................... 50
Smart Card plaatsen .......................................................................................................... 50
Smart Card verwijderen ..................................................................................................... 51
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 51
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 52
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................. 52
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................................. 53
Optionele externe schijfeenheden gebruiken .................................................................... 53
vii
8 Schijfeenheden ............................................................................................................................................. 54
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 54
Externe vaste schijven gebruiken ....................................................................................................... 54
De ondershoudsklep verwijderen of vervangen ................................................................. 55
Het onderpaneel verwijderen ............................................................................ 55
Het onderpaneel terugplaatsen. ........................................................................ 56
Vaste schijf vervangen of upgraden .................................................................................. 57
De vaste schijf verwijderen ............................................................................... 57
Vaste schijf installeren ...................................................................................... 57
Prestaties van de vaste schijf verbeteren .......................................................................... 58
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................... 58
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................. 59
HP 3D DriveGuard gebruiken ............................................................................................ 59
Status van HP 3D DriveGuard herkennen ........................................................ 59
9 Beveiliging ..................................................................................................................................................... 61
Computer beveiligen .......................................................................................................................... 61
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 62
Wachtwoorden instellen in Windows ................................................................................. 62
Wachtwoorden instellen in Computer Setup ...................................................................... 63
BIOS-beheerderswachtwoord beheren ............................................................................. 63
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren ............................................................ 65
DriveLock-wachtwoord in Computer Setup beheren ......................................................... 65
DriveLock-wachtwoord instellen ........................................................................ 66
DriveLock-wachtwoord invoeren ....................................................................... 67
DriveLock-wachtwoord wijzigen ........................................................................ 68
DriveLock-beveiliging verwijderen ..................................................................... 69
Automatic DriveLock van Computer Setup gebruiken ....................................................... 69
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren ........................................ 69
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen ....................................... 70
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................... 70
Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................................. 71
Essentiële beveiligingsupdates installeren ......................................................................................... 71
HP Client Security gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................................................. 71
Optionele beveiligingskabel installeren .............................................................................................. 71
De vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................................. 72
Locatie van de vingerafdruklezer ....................................................................................... 72
10 Onderhoud ................................................................................................................................................... 73
Geheugenmodules toevoegen of vervangen ..................................................................................... 73
viii
De computer reinigen ......................................................................................................................... 75
Reinigingsprocedures ........................................................................................................ 76
Scherm reinigen (All-in-Ones of notebooks) ..................................................... 76
Zijkanten of deksel reinigen .............................................................................. 76
Touchpad, toetsenbord of muis reinigen ........................................................... 76
Programma's en stuurprogramma's bijwerken ................................................................................... 77
SoftPaq Download Manager gebruiken .............................................................................................. 77
11 Back-up en herstel ...................................................................................................................................... 78
Een back-up maken van uw gegevens .............................................................................................. 78
Systeemherstelactie uitvoeren ........................................................................................................... 79
Windows herstelprogramma’s gebruiken ........................................................................... 79
f11-herstelprogramma's gebruiken .................................................................................... 80
Media met het besturingssysteem Windows 8 gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen) . . 81
Windows vernieuwen gebruiken om snel en eenvoudig te herstellen ............................... 81
Alles verwijderen en Windows opnieuw installeren ........................................................... 82
HP Software Setup gebruiken ........................................................................................... 83
12 Computerinstellingen (BIOS), Multiboot en Systeemdiagnose .............................................................. 84
Computer Setup gebruiken ................................................................................................................ 84
Computer Setup starten ..................................................................................................... 84
Navigeren en selecteren in Computer Setup ..................................................................... 84
Fabrieksinstellingen in Computer Setup herstellen ........................................................... 85
BIOS bijwerken .................................................................................................................. 85
BIOS-versie bepalen ......................................................................................... 86
BIOS-update downloaden ................................................................................. 86
MultiBoot gebruiken ............................................................................................................................ 87
Opstartvolgorde van apparaten ......................................................................................... 87
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen ............................................................................. 87
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup ....................................... 88
Dynamisch een opstartapparaat kiezen met de f9-prompt ............................... 88
MultiBoot Express instellen ............................................................................... 88
MultiBoot Express-voorkeuren invoeren ........................................................... 89
System Diagnostics gebruiken ........................................................................................................... 89
13 Ondersteuning ............................................................................................................................................ 91
Contact opnemen met de ondersteuning ........................................................................................... 91
Labels ................................................................................................................................................. 92
ix
14 Specificaties ................................................................................................................................................ 94
Ingangsvermogen ............................................................................................................................... 94
Omgevingsvereisten ........................................................................................................................... 94
Bijlage A Reizen met de computer ................................................................................................................. 95
Bijlage B Problemen oplossen ....................................................................................................................... 97
Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen ............................................................................... 97
Problemen oplossen ........................................................................................................................... 97
De computer kan niet worden ingeschakeld ...................................................................... 97
Het computerscherm is leeg .............................................................................................. 98
De software werkt niet goed .............................................................................................. 98
De computer staat aan maar reageert niet ........................................................................ 98
De computer is ongewoon warm ....................................................................................... 98
Een extern apparaat werkt niet .......................................................................................... 99
De draadloze netwerkverbinding werkt niet ....................................................................... 99
Een schijf wordt niet afgespeeld ........................................................................................ 99
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm ..................................................... 100
Bijlage C Elektrostatische ontlading ............................................................................................................ 101
Index ................................................................................................................................................................. 102
x
1Welkom
Nadat u de computer gebruiksklaar hebt gemaakt en hebt geregistreerd, moet u de volgende stappen
uitvoeren:
Neem even de tijd om de gedrukte basishandleiding voor Windows 8 door te nemen en de
nieuwe Windows®-functies te bekijken.
TIP: Als u snel terug wilt naar het beginscherm van de computer vanuit een open app of het
bureaublad van Windows, drukt u op de Windows-knop
op het toetsenbord. Als u
nogmaals op de Windows-knop drukt, keert u terug naar het vorige scherm.
Maak verbinding met internet: configureer een bekabeld of draadloos netwerk waarmee u
verbinding kunt maken met internet. Zie
Verbinding maken met een netwerk op pagina 15 voor
meer informatie.
Uw antivirussoftware bijwerken - bescherm uw computer tegen schade door virussen. De
software is vooraf geïnstalleerd op de computer. Zie
Antivirussoftware gebruiken op pagina 70
voor meer informatie.
Raak vertrouwd met de computer: maak kennis met de voorzieningen van uw computer.
Raadpleeg
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 en Navigeren met het
toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten op pagina 22 voor aanvullende
informatie.
Zoek geïnstalleerde software: toegang tot een overzicht van de vooraf op de computer
geïnstalleerde software.
Typ a op het startscherm, klik op Apps en selecteer uit de weergegeven opties. Voor meer
informatie over het gebruik van software die bij de computer is geleverd, raadpleegt u de
instructies van de softwarefabrikant. Deze instructies kunnen zijn verstrekt bij de software, of
staan op de website van de fabrikant.
Maak een back-up van uw vaste schijf door herstelschijven of een herstel-flashdrive te maken.
Zie
Back-up en herstel op pagina 78.
1
Informatie zoeken
De computer bevat verschillende hulpmiddelen voor de uitvoering van uiteenlopende taken.
Hulpmiddelen Informatie
Poster Installatie-instructies
De computer gebruiksklaar maken
Onderdelen van de computer herkennen
Basishandleiding voor Windows 8 Overzicht van het gebruik van en de navigatie met Windows® 8.
HP Support Assistant
Als u HP Support Assistant op het beginscherm wilt
openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
Neem voor de recentste informatie in deze handleiding
contact op met de ondersteuning. Voor ondersteuning
in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP.
Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html.
Informatie over het besturingssysteem
Updates van software, stuurprogramma's en BIOS
Hulpmiddelen voor probleemoplossing
Krijgen van ondersteuning
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
Om toegang tot deze handleidingen te krijgen,
selecteert u de app HP Support Assistant op het
startscherm en kiest u vervolgens Deze computer en
Gebruikershandleidingen.
Informatie over veiligheid en kennisgevingen
Informatie over het afvoeren van accu's
Handleiding voor veiligheid en comfort
Om toegang tot deze handleidingen te krijgen,
selecteert u de app HP Support Assistant op het
startscherm en kiest u vervolgens Deze computer en
Gebruikershandleidingen.
– of –
Ga naar
http://www.hp.com/ergo.
Aanwijzingen voor een optimale werkplek, een goede houding
en gezonde werkgewoonten
Informatie over elektrische en mechanische veiligheid
Boekje Worldwide Telephone Numbers
(Telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning)
Dit boekje wordt bij de computer geleverd.
Telefoonnummers voor ondersteuning van HP
HP website
Neem voor de recentste informatie in deze handleiding
contact op met de ondersteuning. Voor ondersteuning
in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP.
Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html.
Informatie over ondersteuning
Onderdelen bestellen en aanvullende ondersteuning vinden
Voor het apparaat verkrijgbare accessoires
2 Hoofdstuk 1 Welkom
Hulpmiddelen Informatie
Beperkte garantie*
Om deze handleiding te openen, selecteert u de app
HP Help en ondersteuning, selecteert u Deze
computer en selecteert u vervolgens Garantie en
services.
– of –
Ga naar
http://www.hp.com/go/orderdocuments.
Garantiegegevens
*U vindt de specifiek toegekende beperkte garantie van uw HP-product in de gebruikershandleidingen op uw computer en/of
op de cd/dvd in de verpakking. In sommige landen of regio's wordt door HP een gedrukte versie van de HP beperkte
garantie meegeleverd in de doos. Voor sommige landen of regio's waar de garantie niet in drukvorm wordt verstrekt, kunt u
een gedrukt exemplaar aanvragen. Ga naar
http://www.hp.com/go/orderdocuments of schrijf naar:
Noord-Amerika: Hewlett-Packard, MS POD, 11311 Chinden Blvd., Boise, ID 83714, Verenigde Staten
Europa, Midden Oosten, Afrika: Hewlett-Packard, POD, Via G. Di Vittorio, 9, 20063, Cernusco s/Naviglio (MI), Italië
Azië en Oceanië: Hewlett-Packard, POD, P.O. Box 200, Alexandra Post Office, Singapore 911507
Wanneer u een gedrukt exemplaar van uw garantie aanvraagt, geef dan het productnummer, de garantieperiode (te vinden
op het servicelabel) en uw naam en postadres op.
BELANGRIJK: stuur uw HP product NIET terug naar de bovenstaande adressen. Voor ondersteuning in de VS gaat u
naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html.
Informatie zoeken 3
2 Vertrouwd raken met de computer
Bovenkant
Touchpad
Onderdeel Beschrijving
(1) EasyPoint-muisbesturing (alleen bepaalde
modellen)
Hiermee kunt u de aanwijzer (cursor) verplaatsen en
onderdelen op het scherm selecteren of activeren.
(2) Linkerknop van de muisbesturing Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
(3) Touchpadzone Hiermee kunt u de aanwijzer (cursor) verplaatsen en
onderdelen op het scherm selecteren of activeren.
(4) Linkerknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
(5) Rechterknop van de muisbesturing Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op
een externe muis.
(6) Rechterknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op
een externe muis.
4 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Lampjes
Onderdeel Beschrijving
(1)
Aan/uit-lampje
Aan: De computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld.
(2) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld.
(3) Lampje Geluid uit van microfoon
Oranje: Het geluid van de microfoon is uitgeschakeld.
Uit: Het geluid van de microfoon is ingeschakeld.
(4) Num Lock-lampje Aan: Num Lock is ingeschakeld.
(5)
Lampje voor draadloze communicatie
Wit: Een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een draadloosnetwerkmodule en/
of een Bluetooth®-apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: Alle apparatuur voor draadloze communicatie
is uitgeschakeld.
(6)
Lampje Geluid uit
Oranje: Het geluid van de computer is uitgeschakeld.
Uit: Het geluid van de computer is ingeschakeld.
Bovenkant 5
Knoppen en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen)
Onderdeel Beschrijving
(1)
Aan/uit-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/uit-
knop om de computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u kort op de
aan/uit-knop om de slaapstand te activeren.
Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort op
de aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen.
Als de computer in de sluimerstand staat, drukt u kort
op de aan/uit-knop om de sluimerstand te beëindigen.
VOORZICHTIG: De aan/uit-knop ingedrukt houden,
resulteert in het verlies van niet-opgeslagen gegevens.
Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures
van Windows® geen resultaat hebben, houdt u de aan/uit-
knop minstens vijf seconden ingedrukt om de computer uit te
schakelen.
Raadpleeg uw energieopties voor meer informatie over uw
energie-instellingen. Typ energie in het startscherm en
selecteer Instellingen en vervolgens Energiebeheer.
(2) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het computergeluid weergegeven.
(3)
Knop voor draadloze communicatie Hiermee kunt u de voorziening voor draadloze communicatie
in- en uitschakelen, maar geen draadloze verbinding tot
stand brengen.
(4)
Knop Geluid dempen Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
(5) Vingerafdruklezer (alleen bepaalde
modellen)
Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk bij Windows
aanmelden, in plaats van met een wachtwoord.
6 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Toetsen
Onderdeel Beschrijving
(1) Esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn -toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets, de
num lock- toets of esc om veelgebruikte systeemfuncties uit
te voeren.
(3)
Windows-knoppen Hiermee keert u terug naar het startscherm vanuit een
geopende app of het Windows-bureaublad.
OPMERKING: Als u nogmaals op de Windows-knop
drukt, keert u terug naar het vorige scherm.
(4) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets
om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(5) Geïntegreerd numeriek toetsenblok Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, kan het worden
gebruikt als een extern numeriek toetsenblok.
Met elke toets van dit toetsenblok wordt de functie
uitgevoerd die wordt aangegeven door het pictogram in de
rechterbovenhoek van de toets.
(6) num lock-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de fn-toets,
wordt het ingebedde numerieke toetsenblok in- of
uitgeschakeld.
Bovenkant 7
Voorkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
Lampje voor draadloze communicatie
Wit: Een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een
draadloosnetwerkmodule en/of een Bluetooth®-
apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: Alle apparatuur voor draadloze
communicatie is uitgeschakeld.
(2)
Aan/uit-lampje Aan: De computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld.
(3)
Lampje van de netvoedingsadapter/
accu
Wit: De computer is aangesloten op een externe
voedingsbron en de accu is 90 tot 99%
opgeladen.
Oranje: De computer is aangesloten op een
externe voedingsbron en de accu is 0 tot 90%
opgeladen.
Knipperend oranje: Een accu die de enige
beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg.
Wanneer de accu een kritiek laag ladingsniveau
bereikt, begint het acculampje snel te knipperen.
Uit: De accu is volledig opgeladen.
(4)
Lampje van de vaste schijf Wit knipperend: Er wordt geschreven naar of
gelezen van de vaste schijf.
Oranje: HP 3D DriveGuard heeft tijdelijk de
interne vaste schijf geparkeerd.
8 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Naar rechts
Onderdeel Beschrijving
(1)
Audio-uitgang (hoofdtelefoon)/Audio-ingang
(microfoon)
Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals
optionele stereoluidsprekers met eigen voeding, een
hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset of een
televisietoestel, om het computergeluid via dat apparaat
weer te geven. Ook kunt u hierop de microfoon van een
optionele headset aansluiten.
WAARSCHUWING! Zet het geluidsvolume laag voordat
u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo
beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor
aanvullende informatie over veiligheid. Om toegang tot
deze handleidingen te krijgen, selecteert u de app HP
Support Assistant op het startscherm en kiest u
vervolgens Deze computer en Gebruikershandleidingen.
OPMERKING: Wanneer u een apparaat aansluit op deze
connector, worden de computerluidsprekers uitgeschakeld.
OPMERKING: zorg dat de apparaatkabel een connector
met vier pinnen heeft die zowel audio-uit (hoofdtelefoon)
als audio-in (microfoon) ondersteunt.
(2)
DisplayPort Via deze poort sluit u een optioneel digitaal
weergaveapparaat, zoals een hoogwaardige monitor of
projector, aan op het apparaat.
(3) Geheugenkaartlezer Leest gegevens van en schrijft gegevens op
geheugenkaarten zoals Secure Digital (SD).
(4)
USB-3.0-poorten (2) Hierop sluit u optionele USB 3.0-apparaten aan. Deze
poorten zorgen voor hogere USB-prestaties.
OPMERKING: Raadpleeg
USB-apparaat gebruiken
op pagina 51 voor informatie over de verschillende types
USB-poorten.
(5)
RJ-45-netwerkconnector Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
(6) Dockingconnector Hierop sluit u een optioneel dockingapparaat aan.
(7)
Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
Naar rechts 9
Linkerkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
Bevestigingspunt voor de beveiligingskabel Hiermee sluit u een als optie verkrijgbare beveiligingskabel
aan op de computer.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet in de
eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze
voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer
verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
(2) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne
ventilator automatisch aan- en uitgaat wanneer u de
computer gebruikt.
(3)
Poort voor externe VGA-monitor Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector
aansluiten.
(4)
USB 3.0-oplaadpoort Hierop sluit u optionele USB 3.0-apparaten aan. Deze poort
zorgt voor hogere USB-prestaties. Via de USB-oplaadpoort
kunnen ook bepaalde types mobiele telefoons en MP3-
spelers worden opgeladen, zelfs wanneer de computer uit
staat.
OPMERKING: Raadpleeg
USB-apparaat gebruiken
op pagina 51 voor informatie over de verschillende types
USB-poorten.
(5)
USB-3.0-poorten (2) Hierop sluit u optionele USB 3.0-apparaten aan. Deze
poorten zorgen voor hogere USB-prestaties.
OPMERKING: Raadpleeg
USB-apparaat gebruiken
op pagina 51 voor informatie over de verschillende types
USB-poorten.
(6) Smart Card-lezer (alleen bepaalde
modellen)
Ondersteunt optionele smartcards.
10 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Beeldscherm
Onderdeel Beschrijving
(1) WLAN-antennes (2)* Met deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen binnen een draadloos lokaal netwerk (WLAN).
(2) WWAN-antennes (2)* (alleen bepaalde
modellen)
Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze WWAN's
(wireless wide area networks).
(3) Interne microfoons (2) Hiermee neemt u geluid op.
(4) Webcamlampje (alleen bepaalde modellen) Aan: De webcam is in gebruik.
(5) Webcam (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken.
Open HP Support Assistant voor informatie over het gebruik van
de webcam. Als u HP Support Assistant op het beginscherm wilt
openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
(6) Interne beeldschermschakelaar Wanneer u het beeldscherm dicht doet terwijl de computer aan
staat, wordt deze schakelaar ingedrukt. Daardoor wordt het
beeldscherm uitgeschakeld of wordt de slaapstand geactiveerd.
OPMERKING: De beeldschermschakelaar is niet zichtbaar
aan de buitenkant van de computer.
*De antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor een optimale signaaloverdracht houdt u de directe
omgeving van de antennes vrij. Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u de sectie
over uw land of regio in Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu. Om toegang tot deze handleidingen te krijgen,
selecteert u de app HP Support Assistant op het startscherm en kiest u vervolgens Deze computer en
Gebruikershandleidingen.
Beeldscherm 11
Onderkant
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Connector voor een optionele extra
accu
Hierop kunt u een optionele extra accu aansluiten.
(2) Onderpaneel Biedt toegang tot de vasteschijfruimte, het slot voor de
WLAN-module, het slot voor de WWAN-module en de
geheugenmoduleslots.
VOORZICHTIG: Vervang de module voor draadloze
communicatie alleen door een module die is
goedgekeurd voor gebruik in de computer door de
overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de
regelgeving met betrekking tot apparatuur voor
draadloze communicatie in uw land. Zo voorkomt u
dat het systeem niet meer reageert. Als er na het
vervangen van de module een waarschuwing
verschijnt, verwijdert u de module om de functionaliteit
van de computer te herstellen. Neem daarna via HP
Support Assistant contact op met de ondersteuning.
Als u HP Support Assistant op het beginscherm wilt
openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
(3)
Ontgrendeling voor onderhoudsklep Hiermee ontgrendelt u de onderhoudsklep op de
computer.
12 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
(4)
Vergrendeling van onderhoudsklep Vergrendelt de onderhoudsklep.
(5) Ventilatieopeningen (2) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de
interne onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de
interne ventilator automatisch aan- en uitgaat wanneer
u de computer gebruikt.
(6)
SIM-slot (alleen bepaalde modellen) Ondersteunt een SIM-kaart (subscriber identity
module) voor draadloze communicatie. Het SIM-slot
bevindt zich in de accuruimte.
Onderkant 13
Onderdeel Beschrijving
(1) Onderpaneel Biedt toegang tot de vasteschijfruimte, het
slot voor de WLAN-module, het slot voor de
WWAN-module en de
geheugenmoduleslots.
VOORZICHTIG: Vervang de module voor
draadloze communicatie alleen door een
module die is goedgekeurd voor gebruik in
de computer door de overheidsinstantie die
verantwoordelijk is voor de regelgeving met
betrekking tot apparatuur voor draadloze
communicatie in uw land. Zo voorkomt u
dat het systeem niet meer reageert. Als er
na het vervangen van de module een
waarschuwing verschijnt, verwijdert u de
module om de functionaliteit van de
computer te herstellen. Neem daarna via
HP Support Assistant contact op met de
ondersteuning. Als u HP Support Assistant
op het beginscherm wilt openen, selecteert
u de app HP Support Assistant.
(2)
Ontgrendeling voor onderhoudsklep Hiermee ontgrendelt u de onderhoudsklep
op de computer.
(3)
Vergrendeling van onderhoudsklep Hiermee vergrendelt u de onderhoudsklep
(4) Ventilatieopeningen (3) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling
van de interne onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de
computer start automatisch om interne
onderdelen te koelen en oververhitting te
voorkomen. Het is normaal dat de interne
ventilator automatisch aan- en uitgaat
wanneer u de computer gebruikt.
(5)
SIM-slot (alleen bepaalde modellen) Ondersteunt een SIM-kaart (subscriber
identity module) voor draadloze
communicatie. Het SIM-slot bevindt zich in
de accuruimte.
14 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
3 Verbinding maken met een netwerk
U kunt de computer meenemen waarnaar u maar wilt. Maar ook thuis kunt u met de computer en een
bekabelde of draadloze netwerkverbinding de wereld verkennen en u toegang verschaffen tot
miljoenen websites. In dit hoofdstuk vindt u informatie over hoe u zich met die wereld in verbinding
kunt stellen.
Verbinding maken met een draadloos netwerk
Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven
doorgegeven. Uw computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor
draadloze communicatie:
Apparaat met draadloze netwerkverbinding (WLAN): met dit apparaat kunt u de computer op
LAN-netwerken (meestal Wi-Fi-netwerken, draadloze netwerken (WLAN) of WLAN’s op kantoor,
thuis en op openbare plekken, zoals luchthavens, restaurants, coffeeshops, hotels en
universiteiten, aansluiten. In een draadloos netwerk communiceert de computer met een
draadloze router of een draadloos toegangspunt.
HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): een WWAN-apparaat (Wireless
Wide-Area Network) waarmee u over een veel groter gebied een draadloze verbinding kunt
maken. Aanbieders van mobiele netwerkdiensten zetten basisstations op (vergelijkbaar met
zendmasten voor mobiele telefonie), die dekking bieden in hele regio’s, provincies of zelfs
landen.
Bluetooth-apparaat: hiermee kunt u een persoonlijk netwerk (Personal Area Network, PAN)
opzetten om verbinding te maken met andere voor Bluetooth geschikte apparaten zoals
computers, telefoons, printers, headsets, luidsprekers en camera's. Binnen een PAN
communiceert elk apparaat direct met andere apparaten en moeten apparaten zich op relatief
korte afstand (doorgaans 10 meter) van elkaar bevinden.
Zie de informatie en koppelingen naar websites in HP Ondersteuningsassistent voor meer informatie
over de technologie voor draadloze communicatie. Als u HP Support Assistant op het beginscherm
wilt openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
Met deze functies kunt u de apparaten voor draadloze communicatie in uw computer regelen:
Knop voor draadloze communicatie, schakelaar voor draadloze communicatie of toets voor
draadloze communicatie (in dit hoofdstuk ook wel knop voor draadloze communicatie genoemd).
Bedieningselementen van het besturingssysteem
Knop voor draadloze communicatie gebruiken
De computer heeft een knop voor draadloze communicatie, een of meer draadloze apparaten en een
of twee lampjes voor draadloze communicatie, afhankelijk van het model. Standaard zijn alle
apparaten voor draadloze communicatie geactiveerd en brandt het lampje voor draadloze
communicatie (wit) wanneer u de computer aanzet.
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor
draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje
Verbinding maken met een draadloos netwerk 15
voor draadloze communicatie wit is, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie
ingeschakeld. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie uit is, zijn alle apparaten voor
draadloze communicatie uitgeschakeld.
OPMERKING: bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje
wanneer alle apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld.
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn ingeschakeld, kunt u de knop voor
draadloze communicatie gebruiken om alle apparatuur voor draadloze communicatie tegelijk in of uit
te schakelen.
Bedieningselementen van het besturingssysteem gebruiken
Met het Netwerkcentrum kunt u een verbinding of netwerk tot stand brengen, verbinding maken met
een netwerk en netwerkproblemen diagnosticeren en verhelpen.
U gebruikt de bedieningselementen van het besturingssysteem als volgt:
1. Typ n op het startscherm en selecteer Instellingen.
2. Typ netwerk in het zoekvak en selecteer Netwerkcentrum.
Open HP Support Assistant voor meer informatie. Als u HP Support Assistant op het beginscherm
wilt openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
WLAN gebruiken
Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos LAN (WLAN). Een WLAN bestaat
uit andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden met behulp van een draadloze
router of een draadloos toegangspunt.
OPMERKING: De begrippen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar
gebruikt.
Een grootschalig WLAN, zoals een bedrijfs-WLAN of openbaar WLAN, maakt gewoonlijk gebruik
van draadloze toegangspunten die ondersteuning bieden voor een groot aantal computers en
accessoires, en waarmee belangrijke netwerkfuncties van elkaar kunnen worden gescheiden.
Een privé-WLAN of een WLAN op een klein kantoor maakt gewoonlijk gebruik van een
draadloze router, waarmee een aantal draadloze en bekabelde computers een
internetverbinding, printer en bestanden kunnen delen zonder dat daarvoor extra hardware of
software nodig is.
Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met een WLAN-
infrastructuur (van een serviceprovider, een openbaar netwerk of een bedrijfsnetwerk).
Gebruikmaken van een internetprovider
Als u thuis internet wilt gebruiken, moet u een account bij een internetprovider openen. Neem contact
op met een lokale internetprovider voor het aanschaffen van een internetservice en een modem. De
internetprovider helpt u bij het instellen van het modem, het installeren van een netwerkkabel
waarmee u de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie aansluit op het modem, en
het testen van de internetservice.
OPMERKING: Van uw internetprovider ontvangt u een gebruikers-id en wachtwoord voor toegang
tot internet. Noteer deze gegevens en bewaar ze op een veilige plek.
16 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
WLAN configureren
Als u een WLAN wilt instellen en verbinding wilt maken met internet, hebt u de volgende apparatuur
nodig:
Een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een abonnement voor internet met hoge
snelheid via een internetprovider;
Een (afzonderlijk aan te schaffen) draadloze router (2);
Een computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3).
OPMERKING: Sommige modems hebben een ingebouwde draadloze router. Vraag bij uw
internetprovider na wat voor type modem u hebt.
De volgende afbeelding toont een voorbeeld van een draadloze netwerkinstallatie die is aangesloten
op internet.
Naarmate het netwerk groeit, kunnen aanvullende draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten om toegang tot internet te verkrijgen.
Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
Draadloze router configureren
Als u hulp nodig hebt bij het installeren van een WLAN-netwerk, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
OPMERKING: u wordt geadviseerd de nieuwe computer met voorzieningen voor draadloze
communicatie eerst aan te sluiten op de router, met behulp van de netwerkkabel die is geleverd bij de
router. Als de computer eenmaal verbinding heeft gemaakt met internet, kunt u de kabel loskoppelen
en vervolgens via uw draadloze netwerk toegang krijgen tot internet.
Draadloos netwerk beveiligen
Schakel bij het instellen van een WLAN of het gebruiken van een bestaand WLAN altijd
beveiligingsvoorzieningen in om uw netwerk te beschermen tegen ongeoorloofde toegang. WLAN's in
openbare gelegenheden (hotspots), zoals cafés en luchthavens bieden mogelijk geen extra
beveiliging. Als u zich zorgen maakt om de beveiliging van uw computer op een hotspot, kunt u uw
netwerkactiviteiten het beste beperken tot niet-vertrouwelijke e-mailactiviteiten en oppervlakkig surfen
op internet.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 17
Draadloze radiosignalen hebben bereik tot buiten het netwerk, zodat andere WLAN-apparaten
onbeveiligde signalen kunnen ontvangen. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om uw WLAN te
beveiligen:
Gebruik een firewall.
Een firewall is een barrière die zowel gegevens als verzoeken om gegevens die naar uw
netwerk zijn verzonden, controleert en eventuele verdachte onderdelen verwijdert. Er zijn zowel
software- als hardwarematige firewalls beschikbaar. Sommige netwerken gebruiken een
combinatie van beide typen.
Gebruik versleuteling voor draadloze communicatie.
Codering voor draadloze communicatie maakt gebruik van beveiligingsinstellingen om gegevens
die via het netwerk worden verzonden, te versleutelen en ontsleutelen. Open HP Support
Assistant voor meer informatie. Als u HP Support Assistant op het beginscherm wilt openen,
selecteert u de app HP Support Assistant.
Verbinding maken met draadloos netwerk (WLAN)
Ga als volgt te werk om de notebookcomputer op het draadloze netwerk aan te sluiten:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat ingeschakeld is, brandt het
lampje voor draadloze communicatie. Als het lampje voor draadloze communicatie uit is, drukt u
op de knop voor draadloze communicatie.
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje
wanneer alle apparaten voor draadloze communicatie uitgeschakeld zijn.
2. Tik op het Windows-bureaublad op het netwerkstatuspictogram in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk en houd uw vinger erop, of klik met de rechtermuisknop op het
netwerkstatuspictogram.
3. Selecteer uw WLAN in de lijst.
4. Klik op Verbinding maken.
Als het draadloze netwerk een beveiligd WLAN is, wordt u gevraagd een
netwerkbeveiligingscode in te voeren. Typ de code en klik vervolgens op Volgende.
OPMERKING: Als er geen WLAN's worden weergegeven, bevindt u zich mogelijk buiten het
bereik van een draadloze router of toegangspunt.
OPMERKING: Als u het WLAN waarmee u verbinding wilt maken niet ziet, klikt u op het
Windows-bureaublad met de rechtermuisknop op het netwerkstatuspictogram en selecteert u
Netwerkcentrum openen. Klik op Een nieuwe verbinding of een nieuw netwerk instellen. Er
verschijnt een lijst met opties om handmatig te zoeken naar een netwerk en hier verbinding mee
te maken, of om een nieuwe netwerkverbinding te maken.
5. Volg de instructies op het scherm om de verbinding te voltooien.
Nadat de verbinding is gemaakt, beweegt u de muisaanwijzer over het netwerkstatuspictogram in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk om de naam en status van de verbinding te
controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al
naargelang de WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische
apparatuur of vaste obstakels zoals wanden en vloeren.
18 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met HP mobiel breedband kan de computer WWAN's gebruiken om toegang te krijgen tot internet
vanaf meerdere locaties en binnen grotere gebieden dan mogelijk is met WLAN's. Voor gebruik van
HP mobiel breedband heeft u een netwerkserviceprovider nodig (ook wel aanbieder van mobiele
netwerkdiensten genoemd). In de meeste gevallen is dat een provider van mobiele telefonie
(telecomprovider). De dekking voor HP mobiel breedband komt overeen met de dekking voor spraak
via mobiele telefonie.
Wanneer uw apparaat met HP mobiel breedband wordt gebruikt in combinatie met de service van
een aanbieder van mobiele netwerkdiensten, biedt HP mobiel breedband de mogelijkheid om
verbinding te houden met internet, e-mail te versturen of contact te leggen met het bedrijfsnetwerk,
ook als u onderweg bent en buiten het bereik van Wi-Fi hotspots bent.
HP ondersteunt de volgende technologieën:
HSPA (High Speed Packet Access) biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard GSM (Global System for Mobile Communications).
EV-DO (Evolution Data Optimized) biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard CDMA (Code Division Multiple Access).
Mogelijk heeft u het serienummer van de HP module voor mobiel breedband nodig om de dienst voor
mobiel breedband te activeren. Het serienummer is afgedrukt op een label in de accuruimte van de
computer.
Sommige aanbieders van mobiele netwerkdiensten vereisen het gebruik van een SIM-kaart
(subscriber identity module). Een SIM-kaart bevat basisgegevens over u, zoals een pincode, en over
het netwerk. Bij sommige computers is een SIM-kaart vooraf geïnstalleerd in de accuruimte. Als de
SIM-kaart niet vooraf is geïnstalleerd, wordt deze mogelijk meegeleverd bij de informatie over HP
mobiel breedband die bij uw computer is verstrekt. De aanbieder van mobiele netwerkdiensten kan
ook een afzonderlijke SIM-kaart verstrekken, los van de computer.
Raadpleeg voor meer informatie over het plaatsen en verwijderen van de SIM-kaart het gedeelte
SIM-kaart plaatsen en verwijderen op pagina 19 in dit hoofdstuk.
Informatie over HP mobiel breedband en over de manier waarop u de diensten van een aanbieder
van mobiele netwerkdiensten activeert, vindt u in het pakket met informatie over HP mobiel
breedband dat bij de computer is geleverd. Ga voor meer informatie naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/mobilebroadband (alleen bepaalde regio's/landen).
SIM-kaart plaatsen en verwijderen
VOORZICHTIG: oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een SIM-kaart, om
beschadiging van de connectoren te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een SIM-kaart te plaatsen:
1. Schakel de computer uit.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder het onderpaneel (zie
Het onderpaneel verwijderen op pagina 55).
7. Verwijder de accu (zie
Accu verwijderen op pagina 43).
Verbinding maken met een draadloos netwerk 19
8. Plaats de SIM-kaart in het SIM-slot en druk de SIM-kaart voorzichtig in het slot tot deze goed
vastzit.
OPMERKING: bekijk de afbeelding in de accuruimte om te bepalen hoe de SIM-kaart in de
computer moet worden geplaatst.
9. Plaats de accu terug.
OPMERKING: HP mobiel breedband wordt uitgeschakeld als de accu niet wordt
teruggeplaatst.
10. Sluit de externe voeding weer aan.
11. Sluit de externe apparaten weer aan.
12. Schakel de computer in.
Als u een SIM-kaart wilt verwijderen, drukt u de SIM-kaart iets naar binnen en verwijdert u deze
vervolgens uit het slot.
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen)
De computer kan zijn voorzien van een GPS-apparaat (Global Positioning System). GPS-satellieten
geven locatie-, snelheids- en richtinggegevens door aan systemen die met GPS zijn uitgerust.
Zie de helpfunctie van de HP GPS and Location software voor meer informatie.
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken
Een Bluetooth-apparaat biedt draadloze communicatie binnen een klein bereik, ter vervanging van
fysieke kabelverbindingen waarmee elektronische apparaten, zoals de volgende, vroeger werden
aangesloten:
Computers (desktopcomputer, notebookcomputer, PDA)
Telefoons (mobiele telefoon, draadloze telefoon, smart phone)
20 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
Weergaveapparaten (printer, camera)
Audioapparaten (headset, luidsprekers)
Muis
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal
Area Network - persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de
helpfunctie van de Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van
Bluetooth-apparaten.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk
Er zijn twee soorten bekabelde verbindingen: lokaal netwerk (LAN) en modemverbinding. Een LAN-
verbinding maakt gebruik van een netwerkkabel en is veel sneller dan een modem, dat gebruikmaakt
van een telefoonkabel. Beide kabels zijn afzonderlijk verkrijgbaar.
WAARSCHUWING! Om de kans op elektrische schokken, brand of beschadiging van de
apparatuur te beperken, mag u geen modemkabel of telefoonkabel in de RJ-45-netwerkconnector
steken.
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN)
Gebruik een LAN-verbinding als u de computer direct op een router in uw huis (in plaats van
draadloos werken), of als u de computer op een bestaand netwerk in uw kantoor wilt aansluiten.
Als u verbinding wilt maken met een lokaal netwerk (LAN), hebt u een 8-pins RJ-45-netwerkkabel
nodig.
Ga als volgt te werk om de netwerkkabel aan te sluiten:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de netwerkkabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2) of
op een router.
OPMERKING: als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (3) bevat (dat voorkomt dat
de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord), sluit u de kabel op de computer aan met
het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk 21
4 Navigeren met het toetsenbord,
aanraakbewegingen en
aanwijsapparaten
Op de computer kunt u niet alleen gebruikmaken van het toetsenbord en de muis, maar ook op het
scherm navigeren met aanraakbewegingen (alleen bepaalde modellen). Aanraakbewegingen kunnen
op het touchpad van uw computer of op een touchscreen gebruikt worden (alleen bepaalde
modellen).
Controleer de Basishandleiding voor Windows 8 van uw computer. De handleiding biedt informatie
over algemene taken met de touchpad, het touchscreen of het toetsenbord.
Bepaalde computermodellen hebben speciale actietoets- of hotkeyfuncties op het toetsenbord
waarmee u veelvoorkomende taken kunt uitvoeren.
Cursorbesturing gebruiken
OPMERKING: naast de bij de computer horende cursorbesturingen kunt u een (afzonderlijk aan te
schaffen) externe USB-muis gebruiken door deze aan te sluiten op een van de USB-poorten van de
computer.
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen
Via de eigenschappen voor de muis in Windows kunt u de instellingen voor aanwijsapparaten
aanpassen aan uw wensen. U kunt bijvoorbeeld de knopconfiguratie, kliksnelheid en opties voor de
aanwijzer instellen.
Ga als volgt te werk om de eigenschappen van de muis in Windows te openen:
Typ muis op het startscherm, klik op Instellingen en selecteer vervolgens Muis.
EasyPoint-muisbesturing gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Druk de EasyPoint-muisbesturing in de richting waarin u de cursor op het scherm wilt bewegen.
Gebruik de linker- en rechterknop van de EasyPoint-muisbesturing net zoals u de linker- en
rechterknop op een externe muis gebruikt.
Touchpad gebruiken
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u een vinger over het touchpad in de richting waarin u de
aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de linker- en rechterknop van het touchpad zoals u de knoppen op
een externe muis zou gebruiken.
22 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Touchpad uit- en inschakelen
Om het touchpad uit en in te schakelen, tikt u twee keer snel achtereen op de aan/uit-knop van het
touchpad.
Touchpadbewegingen gebruiken
Middels het touchpad of aanraakscherm (alleen bepaalde modellen) kunt u het aanwijsapparaat op
het scherm bewegen door met uw vingers de actie van de aanwijzer te besturen.
TIP: bij computers met een aanraakscherm kunt u de bewegingen uitvoeren op het scherm, op het
touchpad of een combinatie van beide.
Het touchpad ondersteunt een aantal bewegingen. Om touchpadbewegingen te gebruiken, plaatst u
twee vingers gelijktijdig op het touchpad.
OPMERKING: touchpadbewegingen worden niet in alle programma's ondersteund.
1. Typ op het startscherm muis, klik op Instellingen en selecteer Muis uit de lijst met
toepassingen.
2. Klik op het tabblad Apparaatinstellingen, selecteer het apparaat in het venster dat wordt
weergegeven en klik vervolgens op Instellingen.
3. Klik op een beweging om de demonstratie te activeren.
U schakelt de bewegingen als volgt uit of in:
1. Typ op het startscherm muis, klik op Instellingen en selecteer Muis uit de lijst met
toepassingen.
2. Klik op het tabblad Apparaatinstellingen, selecteer het apparaat in het venster dat wordt
weergegeven en klik vervolgens op Instellingen.
3. Schakel het selectievakje in of uit naast de beweging die u wilt in- of uitschakelen.
4. Klik op Toepassen en daarna op OK.
beweging met één vinger
U kunt met één vinger over het scherm bewegen.
Plaats uw vinger in het TouchPad-gebied en schuif de aanwijzer met uw vinger op het scherm in
de richting waarin u de aanwijzer wilt bewegen.
Cursorbesturing gebruiken 23
Tikken
Als u een selectie wilt maken op het scherm, gebruikt u de tikfunctie op het TouchPad.
Tik met één vinger in het TouchPad-gebied om een keuze te maken. Dubbeltik op een item om
het te openen.
Schuiven
Schuiven kan worden gebruikt om op een pagina of in een afbeelding omhoog, omlaag of opzij te
bewegen.
Plaats twee vingers iets uit elkaar op het touchpad-gebied en sleep ze daarna omhoog, omlaag,
naar links of rechts.
24 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Knijpen/zoomen
Door te knijpen en te zoomen kunt u in- of uitzoomen op afbeeldingen of tekst.
Zoom in door twee vingers bij elkaar te houden op de touchpad en ze daarna van elkaar af te
bewegen.
Zoom uit door twee vingers uit elkaar te houden op de touchpad en ze daarna naar elkaar toe te
bewegen.
Draaien (alleen bepaalde modellen)
Met de draaifunctie kunt u items zoals foto's draaien.
Plaats uw linkerwijsvinger in het TouchPad-gebied. Schuif uw rechterwijsvinger met een
slepende beweging van 12 uur naar 3 uur. Voor een omgekeerde draaiing beweegt u uw
rechterwijsvinger van drie uur naar twaalf uur.
Cursorbesturing gebruiken 25
OPMERKING: Draaien is bedoeld voor bepaalde apps waarin u een object of afbeelding kunt
bewegen. U kunt dit mogelijk niet voor alle apps gebruiken.
Klikken met twee vingers (alleen bepaalde modellen)
Door te klikken met twee vingers kunt u menuopties voor een object op het scherm selecteren.
Plaats twee vingers op het touchpad-gebied en druk op het menu opties voor het geselecteerde
object.
Vegen (alleen bepaalde modellen)
Met een snelle veegbeweging kunt u door schermen navigeren of snel door documenten bladeren.
Plaats twee vingers op het touchpad-gebied en veeg met een lichte, snelle beweging omhoog,
omlaag, naar links of rechts.
26 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Randveegbewegingen (alleen bepaalde modellen)
Met randveegbewegingen krijgt u toegang tot werkbalken op de computer voor taken zoals het
wijzigen van instellingen en het zoeken of gebruiken van apps.
Vanaf rechterrand vegen
Met de rechterrandveegbeweging krijgt u toegang tot de charms, waarmee u kunt zoeken en delen,
apps kunt starten, toegang kunt krijgen tot apparaten en instellingen kunt wijzigen.
Veeg uw vinger zachtjes vanaf de rechterrand om de charms weer te geven.
Vanaf bovenrand vegen
Met de bovenrandveegbeweging opent u de in het startscherm beschikbare apps.
Cursorbesturing gebruiken 27
BELANGRIJK: Wanneer een app actief is, verschilt de veegbeweging vanaf de bovenrand per app.
Veeg met uw vinger vanaf de bovenrand om de beschikbare apps weer te geven.
Linkerrandveegbeweging
Met de linkerrandveegbeweging krijgt u toegang tot uw recent geopende apps, zodat u er snel tussen
kunt schakelen.
Veeg uw vingers langzaam vanaf de linkerrand van het Touchpad om te schakelen tussen recent
geopende apps.
Schuif van de linkerrand van de touchpad om tussen apps te schakelen.
28 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Toetsenbord gebruiken
Met het toetsenbord en de muis kunt u typen en dezelfde functies uitvoeren als bij het gebruik van
aanraakbewegingen. Met de actietoetsen en hotkeys op het toetsenbord kunt u specifieke functies
uitvoeren.
TIP: Met de Windows-knop op het toetsenbord kunt u snel terugkeren naar het startmenu
vanuit een geopende app of het bureaublad van Windows. Als u nogmaals op de Windows-knop
drukt, keert u terug naar het vorige scherm.
OPMERKING: Afhankelijk van het land of de regio waarin u woont, is het mogelijk dat uw
toetsenbord andere toetsen en toetsenbordfuncties heeft dan de toetsen en functies die in dit
gedeelte worden beschreven.
Microsoft Windows 8-sneltoetsen gebruiken
Microsoft Windows 8 biedt snelkoppelingen om acties snel uit te voeren. Er zijn diverse sneltoetsen
om u te helpen bij bepaalde functies van Windows 8. Druk tegelijkertijd op de Windows-knop
en op de toets om de actie uit te voeren.
Raadpleeg de gebruikershandleiding in HP Support Assistant voor meer informatie over de
sneltoetsen in Windows 8. Als u HP Support Assistant op het beginscherm wilt openen, selecteert u
de app HP Support Assistant.
Sneltoets Toets Beschrijving
Hiermee opent u het startscherm.
+ c Hiermee opent u de charms.
+ d Hiermee opent u het Windows-bureaublad.
+ tabblad Schakelt tussen geopende apps.
OPMERKING: Blijf op deze toetscombinatie drukken tot de
gewenste app wordt geopend.
alt + f4 Sluit een actieve app.
Sneltoetsen herkennen
Sneltoetsen zijn combinaties van de fn- toets met de esc- toets of met een van de functietoetsen.
OPMERKING: Zie Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor meer informatie over
locaties van sneltoetsen.
U gebruikt een hotkey als volgt:
Druk kort op fn en druk vervolgens kort op de tweede toets van de sneltoetscombinatie.
Sneltoetscombinatie Beschrijving
fn+esc Hiermee geeft u systeeminformatie weer.
Toetsenbord gebruiken 29
Sneltoetscombinatie Beschrijving
fn+f3 Activeert de slaapstand waarbij uw informatie in het systeemgeheugen wordt opgeslagen. Het
beeldscherm en andere systeemonderdelen worden uitgeschakeld en de energiebesparingsmodus
wordt geactiveerd.
Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop.
VOORZICHTIG: sla uw werk op voordat u de slaapstand activeert, om het risico van
gegevensverlies te beperken.
fn+f4 Hiermee schakelt u tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten. Als
bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op fn
+f4 drukt, overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor, en zowel het
computerscherm als de monitor tegelijk.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om
videogegevens op de computer te ontvangen. De sneltoets fn+f4 kan ook schakelen tussen andere
apparaten die beeldgegevens op de computer ontvangen.
fn+ f6 Hiermee verlaagt u het geluidsvolume.
fn+f7 Hiermee verhoogt u het geluidsvolume.
fn+f8 Hiermee schakelt u de microfoon uit.
fn+f9 Hiermee verlaagt u de helderheid van het beeldscherm.
fn+f10 Hiermee verhoogt u de helderheid van het beeldscherm.
fn+f11 Hiermee schakelt u de achtergrondverlichting van het toetsenbord in en uit.
OPMERKING: Het toetsenbordlampje is bij levering standaard ingeschakeld. Schakel het
toetsenbordlampje uit om energie te besparen.
Toetsenblokken gebruiken
De computer is voorzien van een ingebed numeriek toetsenblok of een geïntegreerd numeriek
toetsenblok. De computer ondersteunt tevens een optioneel extern numeriek toetsenblok of een
optioneel extern toetsenbord met een numeriek toetsenblok.
30 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken
Onderdeel Beschrijving
(1) fn -toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de num lk-toets,
wordt het ingebedde numerieke toetsenblok in- of uitgeschakeld.
OPMERKING: Het geïntegreerde numerieke toetsenblok
functioneert niet wanneer een extern toetsenbord of een extern
numeriek toetsenblok is aangesloten op de computer.
(2) Geïntegreerd numeriek toetsenblok Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, kan het worden
gebruikt als een extern numeriek toetsenblok.
Met elke toets van dit toetsenblok wordt de functie uitgevoerd die
wordt aangegeven door het pictogram in de rechterbovenhoek
van de toets.
(3) num lock-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de fn-toets, wordt het
ingebedde numerieke toetsenblok in- of uitgeschakeld.
OPMERKING: De toetsenblokfunctie die actief is op het
moment dat de computer wordt uitgeschakeld, wordt opnieuw
actief wanneer de computer weer wordt ingeschakeld.
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen
Druk op fn+num lk om het ingebedde numerieke toetsenblok in te schakelen. Druk nogmaals op fn
+num lk om het toetsenblok uit te schakelen.
OPMERKING: het geïntegreerde numerieke toetsenblok wordt uitgeschakeld wanneer een extern
toetsenbord of een extern numeriek toetsenblok is aangesloten op de computer.
Toetsenbord gebruiken 31
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde toetsenblok
U kunt tijdelijk schakelen tussen de standaardwerking van de toetsen van het geïntegreerde
numerieke toetsenblok en de numerieke functie.
Als u de navigatiefunctie van een toetsenbloktoets wilt gebruiken terwijl het toetsenblok is
uitgeschakeld, houdt u de fn-toets ingedrukt terwijl u op de toetsenbloktoets drukt.
Ga als volgt te werk als u de standaardfunctie van een toetsenbloktoets wilt gebruiken wanneer
het toetsenblok is ingeschakeld:
Houd de fn-toets ingedrukt en druk op de toetsenbloktoets om kleine letters te typen.
Houd de toetsen fn+shift ingedrukt om hoofdletters te typen.
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken
Bij de meeste externe numerieke toetsenblokken is de werking van de toetsen afhankelijk van het wel
of niet zijn ingeschakeld van Num Lock. (Num Lock is standaard uitgeschakeld.) Bijvoorbeeld:
Wanneer num lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen.
Wanneer num lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, page
up-toets of page down-toets.
Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het num lock-lampje op de
computer branden. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het num
lock-lampje op de computer uit.
U schakelt als volgt num lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok:
Druk op de toets num lk op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer.
32 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
5 Multimedia
De computer beschikt mogelijk over het volgende:
Geïntegreerde luidspreker(s)
Geïntegreerde microfoon(s)
Geïntegreerde webcam
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware
Multimediaknoppen of -toetsen
Bedieningselementen voor het afspelen van media
gebruiken
Afhankelijk van uw computermodel beschikt u mogelijk over de volgende bedieningselementen voor
het afspelen van media waarmee u een mediabestand kunt afspelen, pauzeren, vooruit spoelen of
terugspoelen:
Mediaknoppen
Sneltoetsen voor media (specifieke toetsen die worden ingedrukt in combinatie met de fn-toets)
Mediatoetsen
Audio
Op uw computer van HP kunt u muziek-cd’s afspelen, muziek downloaden en beluisteren, audio-
inhoud van internet (inclusief radio) streamen, audio opnemen, of audio en video mixen om
multimedia te maken. Om uw luisterervaring te verbeteren sluit u externe audioapparaten, zoals
luidsprekers of hoofdtelefoons, aan.
Luidsprekers aansluiten
U kunt bekabelde luidsprekers op de computer aansluiten door deze op een USB-poort (of de audio-
uitgang) op de computer of een dockingstation aan te sluiten.
Volg de apparaatinstructies van de fabrikant om draadloze luidsprekers aan te sluiten op de
computer. Pas eerst het geluidsvolume aan voordat u audioapparaten aansluit.
Geluidsvolume aanpassen
Afhankelijk van uw computermodel kunt u het volume aanpassen met:
volumeknoppen;
Sneltoetsen voor het volume (specifieke toetsen die worden ingedrukt in combinatie met de fn-
toets)
volumetoetsen.
Bedieningselementen voor het afspelen van media gebruiken 33
WAARSCHUWING! Zet het geluidsvolume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset
opzet. Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid
en milieu voor aanvullende informatie over veiligheid. Om toegang tot deze handleidingen te krijgen,
selecteert u de app HP Support Assistant op het startscherm en kiest u vervolgens Deze computer
en Gebruikershandleidingen.
OPMERKING: U kunt het geluidsvolume ook aanpassen via het besturingssysteem en via bepaalde
programma's.
OPMERKING: Zie Knoppen en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) op pagina 6 en
Sneltoetsen herkennen op pagina 29 voor informatie over het type bediening dat de computer voor
het volume heeft.
Hoofdtelefoon aansluiten
U kunt bekabelde hoofdtelefoons aansluiten op de hoofdtelefoonconnector op de computer.
Volg de apparaatinstructies van de fabrikant om een draadloze hoofdtelefoon aan te sluiten op de
computer.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
voor aanvullende informatie over veiligheid.
Microfoon aansluiten
Sluit een microfoon aan op de microfoonconnector op de computer om audio op te nemen. Voor
optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon en neemt u geluid op
in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
Audiofuncties op de computer controleren
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
U controleert de audiofuncties van de computer als volgt:
1. Typ c op het startscherm en selecteer Configuratiescherm in de lijst met apps.
2. Selecteer Hardware en geluiden en selecteer Geluid.
Wanneer het venster Geluid verschijnt, selecteert u het tabblad Geluiden. Selecteer onder
Programmagebeurtenissen de gewenste vorm van geluid, zoals een pieptoon of een
alarmsignaal, en klik daarna op Testen. Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers
of de aangesloten hoofdtelefoon.
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Typ s op het startscherm en selecteer Geluidsrecorder.
2. Klik op Begin met opnemen en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het Windows-
bureaublad op.
3. Open een multimediaprogramma en speel het opgenomen geluid af.
U bevestigt of wijzigt de audio-instellingen als volgt op de computer:
1. Typ c op het startscherm en selecteer Configuratiescherm in de lijst met apps.
2. Selecteer Hardware en geluiden en selecteer Geluid.
34 Hoofdstuk 5 Multimedia
Webcam (alleen bepaalde modellen)
Sommige computers hebben een geïntegreerde webcam. In combinatie met de vooraf geïnstalleerde
software kunt u de webcam gebruiken om een foto te maken of een video op te nemen. U kunt eerst
een voorbeeld van de foto of de video-opname bekijken en die vervolgens opslaan.
Met de webcamsoftware kunt u experimenteren met de volgende voorzieningen:
videobeelden vastleggen en delen;
video streamen met software voor expresberichten;
foto's maken.
Video
Uw computer van HP is een krachtig videoapparaat waarmee u streaming video van uw favoriete
websites kunt bekijken en video en films kunt downloaden om deze op uw computer te bekijken
zonder dat u een netwerkverbinding nodig hebt.
Om uw kijkgenot te verbeteren, gebruikt u een van de videopoorten op de computer om een externe
monitor, projector of tv aan te sluiten.
De computer beschikt mogelijk over een of meer van de volgende externe videopoorten:
VGA
DisplayPort
BELANGRIJK: Zorg ervoor dat het externe apparaat met de juiste kabel is aangesloten op de juiste
poort van de computer. Raadpleeg bij vragen de instructies van de fabrikant van het apparaat.
OPMERKING: Raadpleeg het gedeelte over Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor
informatie over de videopoorten van uw computer.
Webcam (alleen bepaalde modellen) 35
VGA
De externe-monitorpoort of VGA-poort is een analoge weergave-interface waarmee u een extern
VGA-weergaveapparaat aansluit op de computer, zoals een externe VGA-monitor of VGA-projector.
Sluit de kabel van het apparaat aan op de externe-monitorpoort om een VGA-weergaveapparaat
aan te sluiten.
DisplayPort
Via de DisplayPort sluit u de computer aan op een optioneel video- of audioapparaat, zoals een high-
definition televisietoestel of op andere compatibele digitale apparatuur of audioapparatuur. De
DisplayPort levert betere prestaties dan de VGA-externemonitorpoort en zorgt voor betere digitale
aansluitmogelijkheden.
OPMERKING: als u video- en/of audiosignalen wilt verzenden via de DisplayPort, heeft u een
(afzonderlijk aan te schaffen) DisplayPort-kabel nodig.
OPMERKING: Op de DisplayPort van de computer kan één DisplayPort-apparaat worden
aangesloten. De op het computerscherm weergegeven informatie kan gelijktijdig worden
weergegeven op het DisplayPort-apparaat.
U sluit een video- of audioapparaat als volgt aan op de DisplayPort:
1. Sluit het ene uiteinde van de DisplayPort-kabel aan op de DisplayPort van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het videoapparaat en raadpleeg daarna de
instructies van de fabrikant voor aanvullende informatie.
36 Hoofdstuk 5 Multimedia
OPMERKING: als u de apparaatkabel wilt verwijderen, drukt u de connectorontgrendelknop omlaag
om de kabel los te maken van de computer.
Intel Wireless Display (alleen bepaalde modellen)
Met Intel® Wireless Display kunt u de inhoud van uw computer draadloos weergeven op een tv. Voor
draadloze weergave is een (afzonderlijk aan te schaffen) draadloos-tv-adapter vereist. Dvd's met
uitvoerbeveiliging kunnen mogelijk niet worden afgespeeld met Intel Wireless Display. (Dvd's zonder
uitvoerbeveiliging worden wel afgespeeld.) Blu-ray discs, die uitvoerbeveiliging hebben, worden niet
afgespeeld met Intel Wireless Display. Meer informatie over het gebruik van de draadloze tv-adapter
vindt u in de instructies van de fabrikant.
OPMERKING: om de draadloze weergave te kunnen gebruiken, moet draadloze communicatie zijn
ingeschakeld op de computer.
Video 37
6 Energiebeheer
OPMERKING: Een computer kan een aan/uit-knop of een aan/uit-schakelaar hebben. De term aan/
uit-knop verwijst in deze handleiding naar de twee typen aan/uit-knoppen.
Computer uitschakelen
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet hebt
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten worden alle geopende programma's gesloten, inclusief het
besturingssysteem, en worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Schakel de computer uit in de volgende gevallen:
Als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer.
Als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort (Universal Serial Bus) kan worden
aangesloten.
Als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
Hoewel u de computer kunt uitschakelen met de aan/uit-knop, is de aanbevolen procedure het
gebruik van de opdracht Afsluiten van Windows:
OPMERKING: Als de computer in de slaap- of sluimerstand staat, moet u eerst de slaap- of
sluimerstand beëindigen voordat u de computer kunt uitschakelen.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Wijs de rechterbovenhoek of -onderhoek van het startscherm aan.
3. Klik op Instellingen, klik op het pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten.
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedure te
gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete. Klik op het pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten.
Houd de aan/uit-knop minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de computer los van de externe voedingsbron.
Verwijder de accu (bij modellen met een door de gebruiker vervangbare accu).
Softwarecontent vernieuwen met Intel Smart Connect-
technology (alleen bepaalde modellen)
Als de computer in de slaapstand staat, haalt de Intel® Smart Connect-technologie de computer van
tijd tot tijd uit de slaapstand. Als een netwerkverbinding beschikbaar is, vernieuwt Smart Connect
open apps zoals uw e-mail, sociale netwerksites en nieuwspagina's en zet de computer vervolgens
terug in de slaapstand. Smart Connect synchroniseert ook offline gemaakte wijzigingen zoals
38 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
bijvoorbeeld e-mails. Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, heeft u direct toegang tot uw
bijgewerkte informatie.
Als u deze voorziening wilt inschakelen of de instellingen handmatig wilt aanpassen, typt u in het
startscherm smart en selecteert u Intel® Smart Connect Technology.
Opties voor energiebeheer instellen
Standen voor energiebesparing gebruiken
De slaapstand wordt ingeschakeld in de fabriek.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm
leeggemaakt. Uw werk wordt in het geheugen opgeslagen.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand niet terwijl er wordt gelezen van of geschreven naar een
schijf of een externe geheugenkaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de audio- of
videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: verbinding maken met een netwerk of het uitvoeren van computerfuncties is niet
mogelijk wanneer de computer in de slaapstand staat.
Intel Rapid Start Technology
Op bepaalde modellen is de functie Intel RST (Rapid Start Technology) standaard ingeschakeld.
Rapid Start Technology stelt u in staat de computer snel opnieuw te activeren als die zich in een
inactieve toestand bevindt.
Rapid Start Technology beheert uw energiebesparingsopties als volgt:
Slaapstand: u kunt met Rapid Start Technology de slaapstand selecteren. Om de slaapstand te
beëindigen, drukt u op een willekeurige toets, activeert u het touchpad of drukt u kort op de aan/
uit-knop.
Sluimerstand: Rapid Start Technology activeert de sluimerstand na een periode van inactiviteit
in de slaapstand als de computer op accuvoeding of op externe netvoeding werkt, of als de accu
een kritiek laag ladingsniveau bereikt. Nadat de sluimerstand is geactiveerd, drukt u op de aan/
uit-knop om uw werk te hervatten.
OPMERKING: U kunt Rapid Start Technology uitschakelen in Setup Utility (BIOS). Als u de
sluimerstand handmatig wilt kunnen activeren, moet deze voorziening worden ingeschakeld via
Energiebeheer. Zie
De door de gebruiker geïnitialiseerde sluimerstand inschakelen en afsluiten
op pagina 40.
Slaapstand activeren en beëindigen
Als de computer ingeschakeld is, kunt u als volgt de slaapstand activeren:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Wijs de rechterbovenhoek of -onderhoek van het startscherm aan. Als de lijst met emoticons
wordt geopend, klikt u op Instellingen, het pictogram Energie en vervolgens op Slaapstand.
Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop.
Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en wordt het scherm
weergegeven zoals dit was toen u stopte met werken.
OPMERKING: Als u een wachtwoord hebt ingesteld voor het uit de slaapstand komen, dan moet u
uw Windows-wachtwoord invoeren voordat de computer uw werk opnieuw weergeeft.
Opties voor energiebeheer instellen 39
De door de gebruiker geïnitialiseerde sluimerstand inschakelen en afsluiten
U kunt gebruikers als volgt de sluimerstand handmatig laten activeren en energiebeheerinstellingen
en time-outs laten wijzigen via het onderdeel Energiebeheer:
1. Typ energie in het startscherm en selecteer Instellingen en vervolgens Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Het gedrag van de aan/uit-knop bepalen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Selecteer bij Actie als ik op de aan/uit-knop druk de optie Sluimerstand.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
U beëindigt de sluimerstand als volgt:
Druk kort op de aan/uit-knop.
De aan/uit-lampjes gaan branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was
gestopt met werken.
OPMERKING: Als u een wachtwoord hebt ingesteld voor het uit de slaapstand komen, dan moet u
uw Windows-wachtwoord invoeren voordat de computer uw werk opnieuw weergeeft.
Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken
De energiemeter bevindt zich op het bureaublad van Windows. Met behulp van de energiemeter krijgt
u snel toegang tot de instellingen van Energiebeheer en kunt u de resterende acculading bekijken.
Wijs op het Windows-bureaublad op het pictogram van de energiemeter om de acculading en
het huidige energiebeheerschema weer te geven.
Klik op het pictogram van de energiemeter en selecteer een item in de lijst om toegang te krijgen
tot Energiebeheer of om het energiebeheerschema te wijzigen. U kunt ook energie intypen,
Instellingen selecteren, en daarna Energiebeheer selecteren.
Aan de verschillende pictogrammen kunt u zien of de computer op accuvoeding of op externe
netvoeding werkt. Als de accu een laag of kritiek laag ladingsniveau heeft bereikt, geeft het pictogram
ook een bericht weer.
Wachtwoordbeveiliging instellen bij uit slaapstand komen
Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen
van de slaapstand of de sluimerstand:
1. Typ energie in het startscherm en selecteer Instellingen en vervolgens Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Een wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
OPMERKING: Als u een wachtwoord voor een gebruikersaccount moet instellen of het huidige
wachtwoord voor uw gebruikersaccount wilt wijzigen, klikt u op Het wachtwoord voor uw
gebruikersaccount instellen of wijzigen en volgt u de instructies op het scherm. Als u geen
gebruikerswachtwoord hoeft te maken of te wijzigen, gaat u naar stap 5.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
40 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Accuvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Gebruik uitsluitend de volgende producten om veiligheidsrisico's te beperken:
de bij de computer geleverde accu, een door HP geleverde vervangende accu of een compatibele
accu die als accessoire is aangeschaft bij HP.
De computer wordt door een accu gevoed als die niet is aangesloten op externe netvoeding. De
accuwerktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, programma's die worden uitgevoerd, de helderheid van het beeldscherm, externe
apparatuur die op de computer is aangesloten en andere factoren. Als u de accu in de computer laat
zitten wanneer de computer is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen.
Bovendien wordt zo uw werk beschermd in geval van een stroomstoring. Als er een opgeladen accu
in de computer is geplaatst en de computer op externe netvoeding werkt, schakelt de computer
automatisch over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter wordt losgekoppeld van de
computer of als er een stroomstoring plaatsvindt.
OPMERKING: wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding, wordt de helderheid van het
beeldscherm automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Op bepaalde computermodellen
kan worden geschakeld tussen videomodi voor een langere accuwerktijd. Zie
Hybrid Graphics (alleen
bepaalde modellen) op pagina 47 voor meer informatie.
Aanvullende informatie over de accu opzoeken
HP Help en ondersteuning biedt hulpprogramma’s en informatie over de accu. Om accu-informatie te
openen, selecteert u de HP Ondersteuningsassistent app op het startscherm en selecteert u
daarna Accuprestaties.
hulpprogramma Accucontrole voor het testen van de accuprestaties;
informatie over kalibreren, energiebeheer en de juiste manier om een accu te hanteren en op te
slaan teneinde de levensduur van de accu te maximaliseren;
Informatie over soorten accu's, specificaties, levensduur en capaciteit.
U krijgt als volgt toegang tot de informatie over accu's:
Om accu-informatie te openen, selecteert u de HP Ondersteuningsassistent app op het
startscherm en selecteert u daarna Accuprestaties.
Accucontrole gebruiken
HP Help en ondersteuning biedt informatie over de status van de accu die in de computer is
geplaatst.
U voert Accucontrole als volgt uit:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
OPMERKING: Accucontrole werkt alleen goed als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron.
2. Om accu-informatie te openen, selecteert u de HP Ondersteuningsassistent app op het
startscherm en selecteert u daarna Accuprestaties.
Accucontrole test de accu en de accucellen om te controleren of deze naar behoren functioneren en
rapporteert vervolgens de resultaten van de test.
Opties voor energiebeheer instellen 41
Acculading weergeven
Beweeg de aanwijzer over het energiemeterpictogram op het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
Accuwerktijd maximaliseren
De accuwerktijd varieert, afhankelijk van voorzieningen die u gebruikt terwijl de computer op
accuvoeding werkt. De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af, omdat de capaciteit van de accu
afneemt ten gevolge van bepaalde natuurlijke processen.
Tips voor het maximaliseren van de accuwerktijd:
Verlaag de helderheid van het scherm.
Verwijder de accu uit de computer wanneer de accu niet in gebruik is of wordt opgeladen (als de
computer een door de gebruiker vervangbare accu heeft).
Bewaar de door de gebruiker vervangbare accu op een koele, droge plaats.
Selecteer de instelling Energiespaarstand in Energiebeheer.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn
ingesteld. Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem
daarop reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer. Voorkeuren die u in Energiebeheer
instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
Typ energie in het startscherm en selecteer Instellingen en vervolgens Energiebeheer.
Lage acculading herkennen
Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is, een laag of kritiek laag niveau bereikt,
gebeurt het volgende:
Het acculampje (alleen bepaalde modellen) geeft een laag of kritiek laag niveau van de
acculading aan.
– of –
Het energiemeterpictogram in het systeemvak geeft een lage of kritiek lage acculading aan.
OPMERKING: zie Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken op pagina 40
voor meer informatie over de energiemeter.
Als de computer aan staat of in de slaapstand staat, blijft de computer nog even in de slaapstand
staan. Vervolgens wordt de computer uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Problemen met lage acculading verhelpen
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
netvoedingsadapter
optioneel docking- of uitbreidingsapparaat;
optionele netvoedingsadapter die als accessoire bij HP is aangeschaft.
42 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is
Om een lage acculading te verhelpen wanneer er geen voedingsbron beschikbaar is, slaat u uw werk
op en schakelt u de computer uit.
Accu plaatsen of verwijderen
Accu plaatsen
U plaatst de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond, met de accuruimte naar u toe.
2. Verwijder het onderpaneel (zie
Het onderpaneel verwijderen op pagina 55).
3. Plaats de accu (1) in de accuruimte totdat de accu op zijn plaats zit (2).
4. Verschuif de accu-ontgrendelingen (3) om de accu te vergrendelen.
Accu verwijderen
U verwijdert de accu als volgt:
VOORZICHTIG: bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron voor de
computer vormt, kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op en schakel de computer uit via
Windows voordat u de accu verwijdert. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond, met de accuruimte naar u toe.
2. Verwijder het onderpaneel (zie
Het onderpaneel verwijderen op pagina 55).
3. Verschuif de accu-ontgrendelingen (1) en til de accu (2) omhoog.
Opties voor energiebeheer instellen 43
4. Verwijder de accu uit de computer (3).
Accuvoeding besparen
Typ energie in het startscherm en selecteer Instellingen en vervolgens Energiebeheer.
Open het onderdeel Energiebeheer en selecteer instellingen voor een lager energieverbruik.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer
u deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externe geheugenkaarten die u niet gebruikt, stop, schakel ze uit of verwijder
ze.
Verlaag de helderheid van het beeldscherm.
Activeer de slaapstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
Door de gebruiker vervangbare accu opbergen
VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen om
beschadiging van de accu te voorkomen.
Als u een computer langer dan twee weken niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron,
verwijdert u de door de gebruiker vervangbare accu en bergt u de accu afzonderlijk op.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: Een opgeborgen accu moet elke 6 maanden worden gecontroleerd. Wanneer de
capaciteit minder is dan 50 procent, laadt u de accu op voordat u de accu weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
44 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Door de gebruiker vervangbare accu afvoeren (alleen bepaalde modellen)
WAARSCHUWING! Verminder het risico van brand of brandwonden: probeer de accu niet uit
elkaar te halen, te pletten of te doorboren; veroorzaak geen kortsluiting tussen de externe
contactpunten; laat de accu niet in aanraking komen met water of vuur.
Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor het correct afvoeren van afgedankte
accu's. Om toegang tot deze handleidingen te krijgen, selecteert u de app HP Support Assistant op
het startscherm en kiest u vervolgens Deze computer en Gebruikershandleidingen. Om accu-
informatie te openen, selecteert u de HP Ondersteuningsassistent app op het startscherm en
selecteert u daarna Accuprestaties.
Door de gebruiker vervangbare accu vervangen (alleen bepaalde modellen)
Accucontrole waarschuwt dat de accu moet worden vervangen wanneer een interne cel niet correct
wordt opgeladen of wanneer de opslagcapaciteit van de accu de status Zwak heeft bereikt. Als de
accu onder de garantievoorwaarden van HP valt, krijgt u ook informatie over een garantie-id. Een
bericht verwijst u naar de website van HP voor meer informatie over het bestellen van een
vervangende accu.
Opties voor energiebeheer instellen 45
Externe netvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter of een door HP geleverde
compatibele adapter.
OPMERKING: zie de poster Installatie-instructies, die u in de doos vindt van de computer, voor
informatie over het aansluiten van de computer op netvoeding.
Externe netvoeding wordt geleverd via een goedgekeurde netvoedingsadapter of een optioneel
docking- of uitbreidingsapparaat.
Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert.
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast.
wanneer u informatie schrijft naar een cd, dvd of bd (alleen bepaalde modellen);
wanneer u Schijfdefragmentatie uitvoert;
Wanneer u een back-up of hersteltaak uitvoert.
Als u de computer aansluit op een externe netvoedingsbron, gebeurt het volgende:
De accu wordt opgeladen.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het energiemeterpictogram in de taakbalk van vorm.
Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over naar accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen.
46 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer een van de volgende symptomen vertoont nadat deze is
aangesloten op de netvoeding:
De computer wordt niet ingeschakeld.
Het display wordt niet ingeschakeld.
De aan/uit-lampjes zijn uit.
Ga als volgt te werk om de netvoedingsadapter te testen:
OPMERKING: de volgende instructies gelden voor computers met een door de gebruiker
vervangbare accu.
1. Schakel de computer uit.
2. Verwijder het onderpaneel (zie
Het onderpaneel verwijderen op pagina 55).
3. Verwijder de accu (zie
Accu verwijderen op pagina 43).
4. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en steek de stekker van de adapter in het
stopcontact.
5. Schakel de computer in.
Als de aan/uit-lampjes aan gaan, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als de aan/uit-lampjes uit blijven, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een vervangende
netvoedingsadapter.
Hybrid Graphics (alleen bepaalde modellen)
Bepaalde computers zijn uitgerust met de Hybrid Graphics-functie.
OPMERKING: Om te bepalen of Hybrid Graphics op uw computer is geïnstalleerd, raadpleegt u de
configuratie van de grafische processor van uw notebookcomputer en de Help van de software.
Hybrid Graphics biedt twee modi voor grafische verwerking:
High Performance mode (Modus voor hoge prestaties)—Applicaties die zijn toegewezen aan
deze modus worden uitgevoerd op de hogere-prestatie graphics processing unit (GPU) voor
optimale prestaties.
Power Saving mode (Modus voor energiebesparing)—Applicaties die aan deze modus zijn
toegewezen worden uitgevoerd op de lagere-prestatie GPU om accuvoeding te besparen.
Hybrid Graphics gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met de Hybrid Graphics-functie kan een toepassing uitgevoerd worden in de modus voor hoge
prestaties of de modus voor energiebesparing, op basis van de vereisten voor grafische verwerking
van de applicatie. Doorgaans worden 3D- en spelapplicaties uitgevoerd op de hogere-prestatie GPU
en applicaties met weinig grafische verwerkingseisen op de lagere-prestatie GPU. U kunt de modus
die een applicatie gebruikt (hoge prestaties of energiebesparing) wijzigen via het Hybrid Graphics-
configuratiescherm.
OPMERKING: Vanwege hardware-beperkingen kunnen sommige applicaties alleen in één van de
twee modi uitgevoerd worden.
Opties voor energiebeheer instellen 47
Raadpleeg voor meer informatie de Help van de Hybrid Graphics software.
48 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
7 Externe kaarten en apparaten
Geheugenkaartlezers gebruiken
Met optionele geheugenkaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze
kaarten worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer
en apparatuur met digitale media, zoals camera's en pda's.
Zie het gedeelte
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor meer informatie over de types
geheugenkaarten die worden ondersteund op de computer.
Een geheugenkaart plaatsen
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een geheugenkaart, om
beschadiging van de connectoren van de geheugenkaart te voorkomen.
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
2. Plaats de kaart in de geheugenkaartlezer en druk de kaart aan totdat deze goed op zijn plaats
zit.
U hoort een geluidssignaal als het apparaat is gedetecteerd en er wordt mogelijk een menu met
beschikbare opties weergegeven.
Geheugenkaart verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van de geheugenkaart,
om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle toepassingen af die gebruikmaken van de geheugenkaart.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware in het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Volg daarna de instructies op het scherm.
Geheugenkaartlezers gebruiken 49
3. Trek de kaart uit het slot.
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: De term Smart Card verwijst in dit hoofdstuk zowel naar Smart Cards als Java™
Cards.
Een Smart Card is een accessoire met het formaat van een creditcard, dat is voorzien van een
microchip met geheugen en een microprocessor. Smart Cards hebben, net zoals personal
computers, een besturingssysteem voor het beheer van de in- en uitvoer. Daarnaast zijn ze voorzien
van beveiligingsvoorzieningen om ze te beveiligen tegen aanvallen van buitenaf. Standaard Smart
Cards worden gebruikt in combinatie met de Smart Card-lezer.
U heeft een pincode nodig om toegang te krijgen tot de inhoud van de microchip. Open HP Support
Assistant voor meer informatie over de beveiligingsvoorzieningen van Smart Cards. Als u HP Support
Assistant op het beginscherm wilt openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
Smart Card plaatsen
1. Houd de het kaartlabel naar boven en schuif de kaart voorzichtig in de Smart Card-lezer tot de
kaart goed op zijn plaats zit.
2. Volg de instructies op het scherm om u aan te melden op de computer met behulp van de
pincode van de Smart Card.
50 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
Smart Card verwijderen
Pak de Smart Card bij de zijkanten vast en trek de kaart vervolgens voorzichtig uit de Smart
Card-lezer.
USB-apparaat gebruiken
USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een
optioneel extern apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner
of -hub.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op schijven,
of kunnen op de website van de fabrikant staan.
De computer heeft ten minste één USB-poort die ondersteuning biedt voor apparaten met USB 1.0,
1.1, 2.0 of 3.0. Uw computer kan ook een USB-laadpoort hebben die een extern apparaat van stroom
voorziet. Een optioneel dockingapparaat of USB-hub biedt extra USB-poorten die met de computer
kunnen worden gebruikt.
USB-apparaat gebruiken 51
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het aansluiten van het apparaat om
beschadiging van een USB-connector te voorkomen.
Sluit de USB-kabel voor het apparaat aan op de USB-poort.
OPMERKING: De volgende afbeelding kan er voor uw computer iets anders uitzien.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het
systeemvak om aan te geven dat het apparaat wordt herkend door de computer.
USB-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om het USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging
van een USB-connector te voorkomen.
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van een USB-apparaat,
om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Als u een USB-apparaat wilt verwijderen, slaat u uw gegevens op en sluit u alle applicaties af
die gebruikmaken van het apparaat.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware op het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en volg de instructies op het scherm.
3. Koppel het apparaat los.
52 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste software en
stations en over de computerpoort die moet worden gebruikt.
Ga als volgt te werk om een extern apparaat op de computer aan te sluiten:
VOORZICHTIG: Als u een apparaat met eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het risico van
schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat het apparaat is uitgeschakeld en de
stekker uit het stopcontact is gehaald.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het
apparaat in een geaard stopcontact.
3. Schakel het apparaat in.
Als u een extern apparaat zonder eigen voeding wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit en
koppelt u het los van de computer. Als u een extern apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting
wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit, koppelt u het los van de computer en haalt u vervolgens
de stekker uit het stopcontact.
Optionele externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken
van informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een
USB-poort op de computer.
OPMERKING: Er moet een externe optische USB-schijf van HP worden aangesloten op de USB-
poort met eigen voeding op de computer.
Verwisselbare USB-stations zijn er van de volgende typen:
1,44-MB diskettestation
Vaste-schijfmodule
Externe optische-schijfeenheid (cd, dvd en Blu-ray)
MultiBay-apparaat
Optionele externe apparaten gebruiken 53
8 Schijfeenheden
Schijfeenheden hanteren
VOORZICHTIG: schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten
worden behandeld. Lees de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert.
Waarschuwingen die betrekking hebben op specifieke procedures, worden vermeld bij de
desbetreffende procedures.
Neem deze voorzorgsmaatregelen in acht:
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is of koppel de externe vaste schijf los
voordat u een computer verplaatst die op een externe vaste schijf is aangesloten.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de
schijfeenheid aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijfeenheid of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet
of de computer is afgesloten of in de slaapstand staat, schakelt u de computer in en vervolgens
via het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord van de computer niet en verplaats de computer niet als een optionele
optische-schijfeenheid naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven
wanneer de accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een
schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te
verwijderen, of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie.
Vermeld op de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur
met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In
beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, worden ntgenstralen gebruikt in
plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan
schijfeenheden.
Externe vaste schijven gebruiken
VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
54 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
Sla uw werk op en sluit de computer af voordat u een geheugenmodule of een vaste schijf plaatst of
vervangt.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
De ondershoudsklep verwijderen of vervangen
Het onderpaneel verwijderen
Verwijder de onderhoudsklep om toegang te krijgen tot de accu, het geheugenmoduleslot, de vaste
schijf en andere componenten.
1. Wanneer de accuruimte naar u toe wijst, schuift u de ontgrendeling van de onderhoudsklep (1)
naar links, verwijdert u de schroef (als de optionele schroef wordt gebruikt) (2) en verschuift u de
ontgrendeling nogmaals (3) om de onderhoudsklep te ontgrendelen.
OPMERKING: Als u de optionele schroef niet wilt gebruiken, kunt u die opslaan achter het
onderpaneel.
2. Schuif het onderpaneel in de richting van de voorkant van de computer (4) en breng het omhoog
(5) om het paneel te verwijderen.
Externe vaste schijven gebruiken 55
Het onderpaneel terugplaatsen.
Plaats de onderhoudsklep terug nadat u de accu, het geheugenmoduleslot, de vaste schijf, het label
met kennisgevingen en andere componenten hebt bekeken.
1. Leg de onderhoudsklep neer en lijn de voorste rand van de onderhoudsklep uit met de voorste
rand van de computer (1).
2. Lijn de tabs (2) aan de achterste rand van het onderpaneel uit met de uitsparingen op de
computer.
3. Schuif het onderpaneel in de richting van de accuruimte tot het onderpaneel vastklikt.
4. Wanneer de accuruimte naar u toe wijst, schuift u de ontgrendeling van de onderhoudsklep (3)
naar links en draait u de optionele schroef (4) vast om de onderhoudsklep te bevestigen. Schuif
de vergrendeling naar rechts om de onderhoudsklep vast te zetten (5).
OPMERKING: Als u de optionele schroef niet wilt gebruiken, vindt u die achter het
onderpaneel.
56 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
Vaste schijf vervangen of upgraden
VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vaste-schijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste
schijf niet wanneer de computer aanstaat of in de slaapstand of de hibernationstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
De vaste schijf verwijderen
U verwijdert als volgt een vaste schijf:
1. Sla uw werk op en sluit de computer af.
2. Ontkoppel de netvoeding en externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
3. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
4. Verwijder het onderpaneel (zie
Het onderpaneel verwijderen op pagina 55).
5. Verwijder de accu (zie
Accu verwijderen op pagina 43).
6. Draai de 4 schroeven van de vaste schijf (1) los. Schuif de vaste schijf (2) naar voren en
verwijder deze (3).
Vaste schijf installeren
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
U installeert een vaste schijf als volgt:
1. Plaats de vaste schijf onder een hoek in de vasteschijfruimte (1) en trek het plastic lipje (2) naar
het midden van de computer om de vaste schijf aan de connector te koppelen.
Externe vaste schijven gebruiken 57
2. Draai de schroeven van de vaste schijf vast (3).
3. Plaats de accu (zie Accu plaatsen op pagina 43).
4. Plaats het onderpaneel terug (zie
Het onderpaneel terugplaatsen. op pagina 56).
5. Sluit de netvoeding en externe apparaten aan op de computer.
6. Schakel de computer in.
Prestaties van de vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met
Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste
schijf zodat het systeem efficiënter werkt.
OPMERKING: Schijfdefragmentatie hoeft niet te worden uitgevoerd voor SSD's.
Nadat u Schijfdefragmentatie hebt gestart, werkt het zelfstandig verder. Al naargelang de grootte van
de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie meer dan een uur in
beslag nemen. U kunt instellen dat de schijfdefragmentatie's nachts wordt uitgevoerd of op een ander
tijdstip waarop u de computer niet hoeft te gebruiken.
HP adviseert u om de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen
dat Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment
Schijfdefragmentatie handmatig starten.
58 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Sluit de computer aan op een netvoedingsbron.
2. Typ schijf in het startscherm, klik op Instellingen en selecteer daarna De stations
defragmenteren en optimaliseren.
3. Klik op Optimaliseren.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken
als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Raadpleeg HP Support Assistant. Als u HP Support Assistant op het
beginscherm wilt openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
Raadpleeg voor meer informatie de helpfunctie van Schijfdefragmentatie.
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Typ schijf in het startscherm, klik op Instellingen en selecteer daarna Schijfruimte vrijmaken
door onnodige bestanden te verwijderen.
2. Volg de instructies op het scherm.
HP 3D DriveGuard gebruiken
HP 3D DriveGuard beschermt een vaste schijf door deze te parkeren en gegevensverzoeken tegen
te houden wanneer zich de volgende gebeurtenissen voordoen:
U laat de computer vallen.
U verplaatst de computer met het beeldscherm gesloten terwijl de computer op accuvoeding
werkt.
Kort na deze gebeurtenissen wordt de normale werking van de vaste schijf door HP 3D DriveGuard
hersteld.
OPMERKING: Omdat SSDs's (solid-state drives) geen bewegende onderdelen bevatten, is HP 3D
DriveGuard niet nodig.
OPMERKING: Een vaste schijf in de ruimte voor de primaire of secundaire vaste schijf wordt
beschermd door HP 3D DriveGuard. Een vaste schijf die is geplaatst in een optioneel
dockingapparaat of is aangesloten op een USB-poort, wordt niet beschermd door HP 3D DriveGuard.
Zie de helpfunctie van de HP 3D DriveGuard software voor meer informatie.
Status van HP 3D DriveGuard herkennen
Het vasteschijflampje op de computer verandert van kleur, ten teken dat een schijf in de ruimte voor
primaire vaste schijf en/of de schijf in een ruimte voor secundaire vaste schijf (alleen bepaalde
modellen) is geparkeerd. Om te zien of een schijfeenheid wordt beschermd of is geparkeerd, gebruikt
Externe vaste schijven gebruiken 59
u het pictogram op het Windows-bureaublad, in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk
of in het Mobiliteitscentrum:
Als de schijfeenheid actief wordt beschermd door de software, staat er een klein groen vinkje
op het pictogram.
Als de software is uitgeschakeld, wordt op het pictogram het symbool 'Nee'
weergegeven.
Als de software de schijfeenheid heeft geparkeerd vanwege een elektrische schok, verschijnt er
een oranje kegel
op het pictogram.
60 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
9 Beveiliging
Computer beveiligen
Standaardbeveiligingsvoorzieningen van het Windows-besturingssysteem en het onafhankelijk van
Windows-computers draaiende Setup-hulpprogramma (BIOS) kunnen uw persoonlijke instellingen en
gegevens tegen diverse risico's beschermen.
OPMERKING: Van beveiligingsfuncties moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Dergelijke maatregelen kunnen echter niet altijd voorkomen dat een product verkeerd wordt gebruikt
of gestolen.
OPMERKING: Voordat u uw computer verzendt voor reparatie, moet u back-ups maken van alle
vertrouwelijke bestanden en deze verwijderen en alle wachtwoordinstellingen verwijderen.
OPMERKING: Bepaalde voorzieningen die in dit hoofdstuk worden genoemd, zijn mogelijk niet
beschikbaar op uw computer.
OPMERKING: uw computer ondersteunt Computrace, een online service voor opsporing en herstel
in het kader van beveiliging die beschikbaar is in bepaalde landen en regio's. Als de computer wordt
gestolen, kan Computrace deze opsporen wanneer de onbevoegde gebruiker internet op gaat. U
kunt Computrace gebruiken door de software aan te schaffen en een abonnement op de service te
nemen. Informatie over het bestellen van de Computrace-software vindt u op de website van HP op
http://hp-pt.absolute.com.
Computerrisico Beveiligingsvoorziening
Onbevoegd gebruik van de computer HP Client Security Manager, in combinatie met een
wachtwoord, smartcard, contactloze kaart, geregistreerde
scènes voor gezichtsverificatie, vastgelegde vingerafdrukken
of andere verificatiegegevens.
Onbevoegde toegang tot Computer Setup (f10) BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf DriveLock-wachtwoord of Automatic DriveLock-wachtwoord
in Computer Setup*
Ongeoorloofd opstarten vanaf een optionele externe
optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen), optionele
externe vaste schijf (alleen bepaalde modellen) of interne
netwerkadapter.
Functie voor opstartopties in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot Windows-gebruikersaccounts Windows-gebruikerswachtwoord
Onbevoegde toegang tot gegevens
HP Drive Encryption software
Windows Defender
Onbevoegde toegang tot de instellingen van Computer
Setup en andere identificatiegegevens van het systeem
BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegd meenemen van de computer Slot voor een beveiligingskabel (voor een optionele
beveiligingskabel)
*Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden gebruikt wanneer het
besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met
behulp van de cursorbesturing (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het toetsenbord.
Computer beveiligen 61
Wachtwoorden gebruiken
Een wachtwoord is een groep tekens die u kiest om uw computergegevens te beveiligen. U kunt
verscheidene typen wachtwoorden instellen, afhankelijk van hoe u de toegang tot uw informatie wilt
beveiligen. Wachtwoorden kunnen worden ingesteld in Windows of in het hulpprogramma Computer
Setup, dat geen deel uitmaakt van Windows en dat vooraf is geïnstalleerd op de computer.
De BIOS-beheerder en DriveLock-wachtwoorden worden in Computer Setup
(Computerinstellingen) ingesteld en worden beheerd door het systeem-BIOS.
Wachtwoorden van Automatische DriveLock worden in Computer Setup (Computerinstellingen)
ingeschakeld.
Wachtwoorden voor Windows kunnen uitsluitend worden ingesteld in het besturingssysteem
Windows.
Als HP SpareKey eerder ingesteld is en als u het BIOS-beheerderswachtwoord vergeten bent,
kunt u HP SpareKey gebruiken om toegang te krijgen tot het hulpprogramma.
Als u zowel het gebruikerswachtwoord als het hoofdwachtwoord voor DriveLock vergeet, is de
vaste schijf die met die wachtwoorden is beveiligd permanent vergrendeld en kan deze niet
meer worden gebruikt.
U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor een functie van Computer Setup en een
beveiligingsvoorziening van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere
functies van Computer Setup.
Gebruik de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden:
Volg, bij het maken van wachtwoorden, de vereisten die zijn ingesteld door het programma.
Gebruik niet hetzelfde wachtwoord voor meerdere applicaties of websites en gebruik uw
Windows-wachtwoord niet voor applicaties of websites.
Gebruik HP Wachtwoordbeheer voor Client Security om uw gebruikersnamen en wachtwoorden
op te slaan voor al uw websites en applicaties. U kunt ze later op een beveiligde manier zien als
u ze niet meer weet.
Bewaar de wachtwoorden niet in een bestand op de computer.
In de volgende tabellen worden veelgebruikte Windows- en BIOS-beheerderswachtwoorden
beschreven in combinatie met de bijbehorende functies.
Wachtwoorden instellen in Windows
Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-account op
beheerdersniveau.
OPMERKING: Met het instellen van een Windows-
beheerderswachtwoord wordt niet het BIOS-
beheerderswachtwoord ingesteld.
Gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
*Raadpleeg HP Support Assistant voor informatie over het instellen van een Windows-beheerderswachtwoord of Windows-
gebruikerswachtwoord in het startscherm. Als u HP Support Assistant op het beginscherm wilt openen, selecteert u de app
HP Support Assistant.
62 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Wachtwoorden instellen in Computer Setup
Wachtwoord Functie
BIOS-beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot Computer Setup.
OPMERKING: Als er functies ingeschakeld zijn die
voorkomen dat het BIOS-beheerderswachtwoord wordt
verwijderd, kunt u het BIOS-beheerderswachtwoord pas
verwijderen zodra deze functies worden uitgeschakeld.
DriveLock-hoofdwachtwoord* Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock. Het wordt tevens gebruikt om de
DriveLock beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt
ingesteld onder DriveLock wachtwoorden tijdens het
inschakelproces.
OPMERKING: U kunt pas een DriveLock-wachtwoord
instellen zodra u een BIOS beheerderswachtwoord hebt
ingesteld.
DriveLock-gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock en wordt ingesteld onder
DriveLock wachtwoorden tijdens het inschakelproces.
OPMERKING: U kunt pas een DriveLock-wachtwoord
instellen zodra u een BIOS beheerderswachtwoord hebt
ingesteld.
*Nadere bijzonderheden over deze wachtwoorden vindt u in de volgende onderwerpen.
BIOS-beheerderswachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
Nieuw BIOS-beheerderswachtwoord instellen
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Setup BIOS
Administrator Password (BIOS-beheerderswachtwoord instellen) en druk op enter.
4. Typ een wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
Wachtwoorden gebruiken 63
BIOS-beheerderswachtwoord wijzigen
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk op enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Typ nogmaals uw nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
BIOS-beheerderswachtwoord verwijderen
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk op enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Wanneer u om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u op enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
7. Wanneer u nogmaals om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u
op enter.
8. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
64 Hoofdstuk 9 Beveiliging
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren
Typ uw wachtwoord (met dezelfde toetsen als waarmee u het wachtwoord hebt ingesteld) achter de
prompt BIOS administrator password (BIOS-beheerderswachtwoord) en druk op enter. Na drie
mislukte pogingen om het BIOS-beheerderswachtwoord in te voeren, moet u de computer opnieuw
opstarten en het opnieuw proberen.
DriveLock-wachtwoord in Computer Setup beheren
VOORZICHTIG: Noteer het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord voor DriveLock
zorgvuldig en bewaar dit uit de buurt van uw computer om te voorkomen dat de met DriveLock
beschermde vaste schijf permanent onbruikbaar wordt. Als u beide DriveLock-wachtwoorden vergeet,
is de vaste schijf permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.
Met DriveLock voorkomt u onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf. DriveLock kan
alleen worden toegepast op de interne vaste schijf of schijven van de computer. Als DriveLock-
beveiliging op een schijf wordt toegepast, moet een wachtwoord worden ingevoerd om toegang tot
deze schijf te krijgen. U krijgt alleen toegang tot de schijf met behulp van de DriveLock-wachtwoorden
als de schijf in de computer of een geavanceerde poortreplicator is geplaatst.
OPMERKING: U kunt de DriveLock-functies pas openen zodra u een BIOS-beheerderswachtwoord
hebt ingesteld.
Om DriveLock-beveiliging toe te passen op een interne vaste schijf, moeten in Computer Setup een
gebruikerswachtwoord en een hoofdwachtwoord worden ingesteld. Op DriveLock-beveiliging zijn de
volgende overwegingen van toepassing:
Nadat DriveLock beveiliging is toegepast op een vaste schijf, kan deze alleen nog maar worden
gebruikt wanneer eerst het gebruikers- of hoofdwachtwoord wordt ingevoerd.
Het gebruikerswachtwoord is voor de dagelijkse gebruiker van de beveiligde vaste schijf. Het
hoofdwachtwoord is voor de systeembeheerder of gebruiker.
Het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord mogen hetzelfde zijn.
U kunt een gebruikers- of hoofdwachtwoord uitsluitend verwijderen door de DriveLock-
beveiliging van de vaste schijf te verwijderen. DriveLock-beveiliging kan alleen met het
hoofdwachtwoord van een schijf worden verwijderd.
Wachtwoorden gebruiken 65
DriveLock-wachtwoord instellen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in te stellen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key for Startup
Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock en
druk op enter.
4. Klik op Wachtwoord DriveLock instellen (wereldwijd).
5. Voer het BIOS-beheerderswachtwoord in en druk op enter.
6. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen de vaste schijf die u wilt beschermen en
druk vervolgens op enter.
7. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
8. Typ een hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Typ nogmaals het hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
10. Typ een gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
11. Typ nogmaals het gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
12. Bevestig de DriveLock-beveiliging op de geselecteerde schijf door in het bevestigingsveld
DriveLock te typen en vervolgens op enter te drukken.
OPMERKING: De DriveLock-bevestiging maakt onderscheid tussen hoofdletters en kleine
letters.
13. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
66 Hoofdstuk 9 Beveiliging
DriveLock-wachtwoord invoeren
Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer zelf is ondergebracht (niet in een optioneel
dockingapparaat of externe MultiBay).
Wanneer u wordt gevraagd een DriveLock-wachtwoord op te geven, typt u het
gebruikerswachtwoord of het hoofdwachtwoord (met hetzelfde type toetsen als waarmee u het
wachtwoord heeft ingesteld). Druk daarna op enter.
Als u twee keer het verkeerde wachtwoord heeft ingevoerd, moet u de computer uitschakelen en het
opnieuw proberen.
Wachtwoorden gebruiken 67
DriveLock-wachtwoord wijzigen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord te wijzigen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key for Startup
Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock en
druk op enter.
4. Voer het BIOS-beheerderswachtwoord in en druk op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Set DriveLock Password (DriveLock-
wachtwoord instellen) en druk op enter.
6. Selecteer met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
7. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Change Password (Wachtwoord
wijzigen).
8. Typ uw huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Typ een nieuw wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
10. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
11. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
68 Hoofdstuk 9 Beveiliging
DriveLock-beveiliging verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key for Startup
Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock en
druk op enter.
4. Voer het BIOS-beheerderswachtwoord in en druk op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Set DriveLock Password (DriveLock-
wachtwoord instellen) en druk op enter.
6. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op
enter.
7. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
8. Typ uw hoofdwachtwoord en druk vervolgens op enter.
9. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
Automatic DriveLock van Computer Setup gebruiken
In een omgeving met meerdere gebruikers kunt u een wachtwoord voor Automatische DriveLock
instellen. Wanneer het wachtwoord voor Automatische DriveLock wordt geactiveerd, worden een
willekeurig gebruikerswachtwoord en een DriveLock-hoofdwachtwoord voor u aangemaakt. Wanneer
een gebruiker het juiste wachtwoord opgeeft, worden hetzelfde willekeurige gebruikerswachtwoord en
DriveLock-hoofdwachtwoord gebruikt om de schijf te ontgrendelen.
OPMERKING: U kunt de Automatic DriveLock-functies pas openen zodra u een BIOS-
beheerderswachtwoord hebt ingesteld.
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren
Ga als volgt te werk om een wachtwoord voor Automatische DriveLock in te schakelen in Computer
Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
4. Voer het BIOS-beheerderswachtwoord in en druk op enter.
Wachtwoorden gebruiken 69
5. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op
enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
7. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
4. Voer het BIOS-beheerderswachtwoord in en druk op enter.
5. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op
enter.
6. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
7. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
Antivirussoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, kunt u
deze mogelijk blootstellen aan computervirussen. Computervirussen kunnen het besturingssysteem,
programma's en hulpprogramma's uitschakelen, of de werking ervan verstoren.
Met antivirussoftware kunt u de meeste virussen detecteren, vernietigen en in veel gevallen
eventueel aangerichte schade herstellen. Om uw computer te blijven beschermen tegen nieuw
ontdekte virussen, moet antivirussoftware bijgehouden worden.
Windows Defender is vooraf geïnstalleerd op de computer. Wij raden u aan om een
antivirusprogramma te blijven gebruiken om uw computer volledig te beveiligen.
Open HP Support Assistant voor meer informatie over computervirussen. Als u HP Support Assistant
op het beginscherm wilt openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
70 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Firewallsoftware gebruiken
Firewalls zijn bedoeld om ongeoorloofde toegang tot een systeem of netwerk te voorkomen. Een
firewall kan een softwareprogramma zijn dat u op uw computer en/of netwerk installeert of het kan
een oplossing zijn die zowel uit hardware als software bestaat.
U kunt twee soorten firewalls in overweging nemen:
hostgebaseerde firewallsoftware die alleen de computer beschermt waarop deze is
geïnstalleerd;
netwerkgebaseerde firewalls die tussen de ADSL- of kabelmodem en uw thuisnetwerk worden
geïnstalleerd om alle computers in het netwerk te beschermen.
Wanneer een firewall op een systeem is geïnstalleerd, worden alle gegevens die vanaf en naar het
systeem worden verzonden, gecontroleerd en vergeleken met een reeks door de gebruiker
gedefinieerde beveiligingscriteria. Gegevens die niet aan deze criteria voldoen, worden geblokkeerd.
Mogelijk is er al een firewall geïnstalleerd op uw computer of netwerkapparatuur. Als dat niet het
geval is, zijn er softwareoplossingen voor firewalls beschikbaar.
OPMERKING: In bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren,
het delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-
mailberichten blokkeren. U kunt dat probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de
gewenste taak uit te voeren en de firewall weer in te schakelen. Configureer de firewall opnieuw als u
het probleem volledig wilt oplossen.
Essentiële beveiligingsupdates installeren
VOORZICHTIG: Microsoft® verstuurt waarschuwingsberichten over essentiële updates. Installeer
alle essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer te
beschermen tegen beveiligingslekken en computervirussen.
U kunt ervoor kiezen of updates automatisch geïnstalleerd moeten worden. Als u de instellingen wilt
aanpassen, typt u c op het startscherm en selecteert u Configuratiescherm. Selecteer
achtereenvolgens Systeem en beveiliging, Windows Update en Instellingen wijzigen en volg de
instructies op het scherm.
HP Client Security gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP Client Security-software is op computermodellen vooraf geïnstalleerd. De software is toegankelijk
via de HP Client Security-tegel op het startscherm, het pictogram op het Windows bureaublad in het
systeemvak, rechts van de taakbalk en via het Windows configuratiescherm. De software is voorzien
van beveiligingsvoorzieningen die u beschermen tegen ongeoorloofde toegang tot de computer, het
netwerk en kritieke gegevens. Zie de helpfunctie van de HP Client Security software voor meer
informatie.
Optionele beveiligingskabel installeren
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt
gestolen.
Firewallsoftware gebruiken 71
OPMERKING: Het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel op de computer kan er iets anders
uitzien dan op de afbeelding in dit gedeelte. Zie het gedeelte
Vertrouwd raken met de computer
op pagina 4 voor de plaats van het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel.
1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen.
2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2).
3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het
kabelslot met de sleutel.
De vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde
modellen)
Op bepaalde computermodellen zijn geïntegreerde vingerafdruklezers beschikbaar. Om de
vingerafdruklezer te kunnen gebruiken, moet u uw vingerafdrukken registreren in de HP Client
Security's Credential Manager. Raadpleeg de help van de HP Client Security-software.
Zodra u uw vingerafdrukken in Credential Manager hebt geregistreerd, kunt u de
wachtwoordbeheerder voor HP Client Security gebruiken om uw gebruikersnamen en wachtwoorden
in ondersteunde websites en toepassingen op te slaan en in te vullen.
Locatie van de vingerafdruklezer
De vingerafdruklezer is een kleine metalen sensor aan de rechterkant van het toetsenbord.
Al naargelang uw computermodel kan de lezer horizontaal of verticaal zijn geplaatst. In beide
gevallen geldt dat u uw vinger langs de metalen sensor moet vegen. Zie
Knoppen en
vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) op pagina 6 voor de plaats van de lezer op uw
computer.
72 Hoofdstuk 9 Beveiliging
10 Onderhoud
Geheugenmodules toevoegen of vervangen
De computer heeft één geheugenmodulecompartiment. U kunt de capaciteit van de computer
vergroten door een geheugenmodule in het beschikbare slot voor geheugenuitbreidingsmodules te
plaatsen of door een upgrade van de bestaande geheugenmodule in het slot voor de primaire
geheugenmodule uit te voeren.
WAARSCHUWING! Haal vóór het plaatsen van een geheugenmodule de stekker uit het
stopcontact en verwijder alle accu's om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de
apparatuur te beperken.
VOORZICHTIG: door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd
raken. Zorg dat u vrij bent van statische elektriciteit door een geaard metalen voorwerp aan te raken
voordat u een procedure start.
VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
Zet de computer uit voordat u geheugenmodules toevoegt of vervangt. Verwijder een
geheugenmodule niet wanneer de computer aan staat of in de slaapstand of de sluimerstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
OPMERKING: als u bij het toevoegen van een tweede geheugenmodule een tweekanaals
configuratie wilt gebruiken, moet u zorgen dat beide geheugenmodules gelijk zijn.
OPMERKING: Het primaire geheugen bevindt zich in het onderste geheugenmoduleslot en het
uitbreidingsgeheugen bevindt zich in het bovenste geheugenmoduleslot.
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule toe te voegen of te vervangen:
1. Sla uw werk op en sluit de computer af.
2. Ontkoppel de netvoeding en externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
3. Verwijder het onderpaneel (zie
Het onderpaneel verwijderen op pagina 55).
4. Verwijder de accu (zie
Accu verwijderen op pagina 43).
5. Voor het vervangen van een geheugenmodule verwijdert u de bestaande geheugenmodule:
a. Trek de borgklemmetjes (1) aan beide zijden van de geheugenmodule weg.
De geheugenmodule komt omhoog.
Geheugenmodules toevoegen of vervangen 73
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
VOORZICHTIG: houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
Bewaar verwijderde geheugenmodules in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
6. Plaats als volgt een nieuwe geheugenmodule:
VOORZICHTIG: houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het
geheugenmoduleslot.
b. Druk de module onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn
plaats zit (2).
74 Hoofdstuk 10 Onderhoud
c. Druk de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden en oefen daarbij druk uit op zowel
de linker- als de rechterkant van de geheugenmodule, totdat de borgklemmetjes
vastklikken.
VOORZICHTIG: zorg dat u de geheugenmodule niet buigt om schade aan de
geheugenmodule te voorkomen.
7. Plaats het onderpaneel terug (zie Het onderpaneel terugplaatsen. op pagina 56).
8. Plaats de accu (zie
Accu plaatsen op pagina 43).
9. Sluit de netvoeding en externe apparaten aan op de computer.
10. Schakel de computer in.
De computer reinigen
Gebruik de volgende producten voor het veilig reinigen van uw computer:
Dimethylbenzylammoniumchloride met een maximale concentratie van 0,3 procent
(bijvoorbeeld: wegwerpdoekjes; deze zijn onder veel merknamen in de handel verkrijgbaar.)
Glasreinigingsmiddel zonder alcohol
Water met milde zeepoplossing
Droge microvezel-reinigingsdoek of een zeemlap (antistatische doek zonder olie)
Antistatische veegdoekjes
De computer reinigen 75
VOORZICHTIG: Gebruik geen schoonmaakmiddelen die permanente schade aan uw computer
kunnen veroorzaken. U kunt een bepaald schoonmaakmiddel pas gebruiken als u zeker weet dat het
geen alcohol, aceton, ammoniumchloride, methyleenchloride of koolwaterstoffen bevat.
Materiaal met vezels, zoals papieren doekjes, kunnen de computer bekrassen. In de loop van de tijd
kunnen er vuildeeltjes en reinigingsmiddelen in de krassen achterblijven.
Reinigingsprocedures
Volg de in dit gedeelte beschreven procedures voor het veilig reinigen en desinfecteren van uw
computer.
WAARSCHUWING! Probeer de computer niet schoon te maken terwijl deze is ingeschakeld, om
het risico van elektrische schokken of schade aan onderdelen te beperken.
Schakel de computer uit.
Koppel de externe voedingsbron los.
Koppel alle externe apparaten los.
VOORZICHTIG: Om schade aan interne onderdelen te voorkomen, mag u geen
schoonmaakmiddelen of vloeistoffen direct op het oppervlak van de computer spuiten. Als er
vloeistoffen op het oppervlak terecht komen, kunnen er interne onderdelen beschadigd raken.
Scherm reinigen (All-in-Ones of notebooks)
Veeg het display met een zacht, pluisvrij en met een alcoholvrij glasreinigingsmiddel bevochtigd
doekje schoon. Controleer of het display droog is voordat u de computer sluit.
Zijkanten of deksel reinigen
Gebruik voor het reinigen van de zijkanten of het deksel een zachte microvezel-doek of een zeemlap
die bevochtigd is met een van de eerder genoemde reinigingsmiddelen, of gebruik een aanvaardbaar
wegwerpdoekje.
OPMERKING: Verwijder wanneer u het deksel van de computer reinigt, het vuil door ronddraaiende
bewegingen te maken.
Touchpad, toetsenbord of muis reinigen
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuiger om het toetsenbord te reinigen, om het risico van een
elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een stofzuiger kan stofdeeltjes op
het oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
VOORZICHTIG: Om schade aan interne onderdelen te voorkomen, moet u ervoor zorgen dat er
geen vloeistof tussen de toetsen komt.
Gebruik voor het reinigen van het touchpad, het toetsenbord of de muis een zachte microvezel-
doek of een zeemlap die bevochtigd is met een van de eerder genoemde reinigingsmiddelen, of
gebruik een wegwerpdoekje.
Om te voorkomen dat de toetsen vast komen te zitten en om vuil, pluizen en vuildeeltjes te
verwijderen, gebruikt u een spuitbus met perslucht en een rietje.
76 Hoofdstuk 10 Onderhoud
Programma's en stuurprogramma's bijwerken
U wordt aangeraden regelmatig een update uit te voeren van uw programma's en stuurprogramma's.
Ga naar
http://www.hp.com/support om de recentste versies te downloaden. U kunt zich ook
aanmelden voor het ontvangen van automatische updateberichten wanneer nieuwe updates
beschikbaar komen.
SoftPaq Download Manager gebruiken
HP SoftPaq Download Manager (SDM) is een hulpprogramma dat snel toegang verschaft tot
SoftPaq-informatie voor zakelijke computers van HP zonder dat het SoftPaq-nummer benodigd is.
Met dit hulpprogramma kunt u eenvoudig zoeken naar SoftPaq's en deze vervolgens downloaden en
uitpakken.
Met SoftPaq Download Manager wordt vanaf de FTP-site van HP een gepubliceerd databasebestand
gelezen en gedownload dat het computermodel en SoftPaq-informatie bevat. Met SoftPaq Download
Manager kunt u een of meer computermodellen opgeven om vast te stellen welke SoftPaqs
beschikbaar zijn om te worden gedownload.
SoftPaq Download Manager controleert de HP FTP-site op updates van de database en software. Als
updates worden gevonden, worden deze gedownload en automatisch toegepast.
SoftPaq Download Manager is beschikbaar via de website van HP. Als u SoftPaq Download Manager
wilt gebruiken voor het downloaden van SoftPaq's, moet eerst het programma worden gedownload
en geïnstalleerd. Ga naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/sdm en volg de instructies
voor het downloaden en installeren van SoftPaq Download Manager.
U downloadt SoftPaq's als volgt:
Typ s op het startscherm. Typ softpaq in het zoekvak en selecteer vervolgens HP SoftPaq
Download Manager. Volg de instructies om SoftPaqs te downloaden.
OPMERKING: klik op Ja als u wordt verzocht dat te doen.
Programma's en stuurprogramma's bijwerken 77
11 Back-up en herstel
Ter bescherming van uw informatie gebruikt u back-up- en herstelhulpprogramma's van Windows om
back-ups te maken van afzonderlijke bestanden en mappen, om back-ups te maken van de volledige
vaste schijf, om systeemherstelmedia te maken (alleen bepaalde modellen) met behulp van de
geïnstalleerde optische-schijfeenheid (alleen bepaalde modellen) of een optionele externe optische-
schijfeenheid, of om systeemherstelpunten te maken. In het geval van een systeemfout kunt u de
back-upbestanden gebruiken om de inhoud van de computer terug te zetten.
Typ herstellen op het startscherm, klik op Instellingen en selecteer uit de lijst met weergegeven
opties.
OPMERKING: Voor gedetailleerde instructies over verscheidene back-up- en herstelopties zoekt u
naar deze onderwerpen in HP Support Assistant. Als u HP Support Assistant op het beginscherm wilt
openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
In het geval van een onstabiel systeem raadt HP aan om de herstelprocedures af te drukken en deze
te bewaren voor toekomstig gebruik.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg HP Support Assistant. Als u HP Support Assistant op het beginscherm wilt
openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
Een back-up maken van uw gegevens
Bij een systeemfout kunt u het systeem herstellen in de staat van de recentste back-up. U moet
onmiddellijk na de initiële systeeminstallatie systeemherstelmedia en uw initiële back-up maken. Als u
nieuwe software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups van het systeem blijven
maken om altijd een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben. Met de systeemherstelmedia
(alleen bepaalde modellen) kunt u de computer opstarten en het besturingssysteem herstellen
wanneer het systeem instabiel is geworden of niet meer werkt. In het geval dat het systeem niet meer
werkt, kunt u de eerste en volgende back-ups gebruiken om uw gegevens en instellingen te
herstellen.
Typ op het startscherm back-up, klik op Instellingen en selecteer Back-ups van uw bestanden
opslaan met Bestandsgeschiedenis.
U kunt een back-up maken van uw gegevens op een optionele externe vaste schijf of op een
netwerkschijfeenheid.
Houd bij het maken van back-ups rekening met het volgende:
Sla persoonlijke bestanden op in de bibliotheek Documenten en maak hiervan periodiek een
back-up.
Maak een back-up van sjablonen die zijn opgeslagen bij de bijbehorende programma's.
Sla aangepaste instellingen in een venster, werkbalk of menubalk op door een schermopname
van uw instellingen te maken. Een schermafbeelding kan veel tijd besparen als u opnieuw uw
voorkeuren moet instellen.
U maakt als volgt een back-up met behulp van Back-up maken en terugzetten:
78 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
OPMERKING: Zorg dat de computer is aangesloten op een netvoedingsbron voordat u het back-
upproces start.
OPMERKING: Het back-upproces kan meer dan een uur in beslag nemen, afhankelijk van de
bestandsgrootte en de snelheid van de computer.
1. Typ back-up op het startscherm, klik op Instellingen en selecteer uit de lijst met weergegeven
opties.
2. Volg de instructies op het scherm om de back-up in te stellen, een systeemimage te maken
(alleen bepaalde modellen) of systeemherstelmedia te maken (alleen bepaalde modellen).
Systeemherstelactie uitvoeren
In geval van een systeemstoring of instabiliteit, beschikt de computer over de volgende
hulpprogramma's om uw bestanden te herstellen:
Hulpprogramma’s voor herstel: U kunt ‘Back-up maken en terugzetten’ van Windows gebruiken
om gegevens te herstellen waarvan u eerder een back-up heeft gemaakt. U kunt ook
gebruikmaken van Windows Automatisch herstellen om problemen te verhelpen die voorkomen
dat Windows correct opstart.
f11 herstelprogramma's: Met de f11-herstelprogramma's kunt u de oorspronkelijke kopie van de
vaste schijf herstellen. De kopie bevat het Windows-besturingssysteem en alle
softwareprogramma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd.
OPMERKING: Als u de computer niet kunt opstarten en de eerder gemaakte systeemherstelmedia
(alleen bepaalde modellen) niet kunt gebruiken, moet u media met het besturingssysteem Windows 8
aanschaffen om de computer opnieuw op te starten en het besturingssysteem te herstellen.
Raadpleeg
Media met het besturingssysteem Windows 8 gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen)
op pagina 81 voor aanvullende informatie.
Windows herstelprogramma’s gebruiken
Ga als volgt te werk als u informatie wilt herstellen waarvan u eerder een back-up hebt gemaakt:
Open HP Support Assistant. Als u HP Support Assistant op het beginscherm wilt openen,
selecteert u de app HP Support Assistant.
Ga als volgt te werk als u uw informatie wilt herstellen met Automatisch herstellen:
Systeemherstelactie uitvoeren 79
VOORZICHTIG: Sommige opties van Automatisch herstellen wissen en formatteren de vaste schijf
volledig. Alle bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft geïnstalleerd op de
computer, worden definitief verwijderd. Wanneer het herformatteren is voltooid, herstelt de
herstelprocedure het besturingssysteem en de stuurprogramma’s, software en hulpprogramma’s
vanaf de back-up die voor herstel is gebruikt.
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de HP herstelpartitie en de Windows-partitie aanwezig zijn.
Typ e op het startscherm en klik op Bestandsverkenner.
– of –
Typ c op het startscherm en selecteer Computer.
OPMERKING: als de Windows-partitie en de HP herstelpartitie niet vermeld staan, moet u het
besturingssysteem en de programma's herstellen met behulp van de dvd met het
besturingssysteem Windows 8 en de media Driver Recovery (Herstel van stuurprogramma's)
(beide afzonderlijk aan te schaffen). Raadpleeg
Media met het besturingssysteem Windows 8
gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen) op pagina 81 voor aanvullende informatie.
3. Als de Windows-partitie en de HP herstelpartitie wel vermeld staan, start u de computer opnieuw
op. Als Windows is geladen, houdt u de shift-toets ingedrukt terwijl u op Opnieuw starten klikt.
4. Selecteer achtereenvolgens Problemen oplossen, Geavanceerde opties en Automatisch
herstellen.
5. Volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Voor aanvullende informatie over het herstellen van informatie met de Windows-
hulpprogramma's zoekt u naar deze onderwerpen in HP Support Assistant. Als u HP Support
Assistant op het beginscherm wilt openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
f11-herstelprogramma's gebruiken
VOORZICHTIG: Met f11 wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste
schijf geformatteerd. Alle bestanden die u hebt gemaakt en software die u op de computer hebt
geïnstalleerd, worden permanent verwijderd. Het f11-herstelprogramma installeert het
besturingssysteem en HP programma's en stuurprogramma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd
opnieuw. Software die niet in de fabriek is geïnstalleerd, moet opnieuw worden geïnstalleerd.
Ga als volgt te werk om de kopie van de oorspronkelijke vaste schijf te herstellen met f11:
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de HP Herstelpartitie aanwezig is. Typ C op het startscherm en
selecteer Computer.
OPMERKING: Als de HP herstelpartitie niet vermeld staat, moet u het besturingssysteem en
de programma's herstellen met behulp van de media met het besturingssysteem Windows 7 en
de media Driver Recovery (Herstel van stuurprogramma's) (beide afzonderlijk aan te schaffen).
Raadpleeg
Media met het besturingssysteem Windows 8 gebruiken (afzonderlijk aan te
schaffen) op pagina 81 voor aanvullende informatie.
3. Als de HP herstelpartitie wel vermeld staat, start u de computer opnieuw op en drukt u op esc
wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor het
startmenu) onder aan het scherm verschijnt.
80 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
4. Druk op f11 als het bericht "Press <F11> for recovery" (Druk op f11 voor herstellen) op het
scherm wordt weergegeven.
5. Volg de instructies op het scherm.
Media met het besturingssysteem Windows 8 gebruiken (afzonderlijk aan
te schaffen)
Als u een dvd met het besturingssysteem Windows 8 wilt bestellen, neemt u contact op met de
klantenondersteuning. Raadpleeg het boekje Worldwide Telephone Numbers (Telefoonnummers
voor wereldwijde ondersteuning) die met de computer is meegeleverd. U kunt ook contactgegevens
op de website van HP vinden. Ga naar
http://www.hp.com/support, selecteer uw land of regio en volg
de instructies op het scherm.
VOORZICHTIG: Als u media met het besturingssysteem Windows 8 gebruikt, wordt de inhoud van
de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf geformatteerd. Alle bestanden die u hebt
gemaakt en software die u op de computer hebt geïnstalleerd, worden permanent verwijderd.
Wanneer het formatteren gereed is, herstelt u via het herstelproces het besturingssysteem, de
stuurprogramma's, de software en de hulpprogramma's.
U start als volgt een herstelactie met een dvd met het besturingssysteem Windows 8:
OPMERKING: Dit proces kan enkele minuten duren.
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Start de computer opnieuw op en plaats vervolgens de dvd met het Windows 8-
besturingssysteem in de optische schijfeenheid voordat het Windows-besturingssysteem wordt
geladen.
3. Druk op een toets op het toetsenbord als dit wordt gevraagd.
4. Volg de instructies op het scherm.
Wanneer de herstelprocedure is voltooid:
1. Werp de media met het besturingssysteem Windows 8 uit en plaats de media Driver Recovery
(Herstel van stuurprogramma's).
2. Installeer eerst de stuurprogramma's voor de hardware, en vervolgens de aanbevolen
toepassingen.
Windows vernieuwen gebruiken om snel en eenvoudig te herstellen
Wanneer uw computer niet correct werkt en u de systeemstabiliteit moet herstellen, kunt u met de
optie Windows herstellen opnieuw beginnen maar behouden wat voor u van belang is.
BELANGRIJK: Met Vernieuwen verwijdert u detraditionele toepassingen die oorspronkelijk niet
standaard op het systeem geïnstalleerd waren.
OPMERKING: Tijdens Vernieuwen wordt een lijst van de verwijderde traditionele toepassingen
opgeslagen zodat u snel ziet wat u mogelijk opnieuw moet installeren. Zie Help en ondersteuning
voor instructies aangaande het opnieuw installeren van traditionele applicaties. Als u HP Support
Assistant op het beginscherm wilt openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
OPMERKING: Mogelijk wordt bij gebruik van Vernieuwen om uw toestemming of wachtwoord
gevraagd. Zie HP Support Assistant voor meer informatie. Als u HP Support Assistant op het
beginscherm wilt openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
Systeemherstelactie uitvoeren 81
U start Vernieuwen als volgt:
1. Wijs de rechterbovenhoek of -benedenhoek van het startscherm aan om de charms weer te
geven.
2. Klik op Instellingen.
3. Klik op PC-instellingen wijzigen in de rechterbovenhoek van het scherm en selecteer
Standaard voor het scherm PC-instellingen.
4. Schuif de opties aan de rechterkant naar beneden om Vernieuw de pc zonder dat dit van
invloed is op bestanden weer te geven.
5. Selecteer onder Vernieuw de pc zonder dat dit van invloed is op bestanden de optie Aan de
slag en volg de instructies op het scherm.
Alles verwijderen en Windows opnieuw installeren
Soms wilt u een gedetailleerde herformattering van de computer uitvoeren of wilt u persoonlijke
informatie verwijderen voordat de computer wegdoet of recyclet. Het proces dat in dit gedeelte wordt
beschreven biedt een snelle en eenvoudige manier om de oorspronkelijke toestand van de computer
te herstellen. Deze optie verwijdert alle persoonlijke gegevens, apps en instellingen van de computer
en installeert Windows opnieuw.
BELANGRIJK: Bij deze optie worden geen back-ups van uw informatie gemaakt. Maak een back-
up van alle persoonlijke informatie die u wilt behouden, voordat u deze optie gebruikt.
U kunt deze optie activeren door de f11-toets op het startscherm te gebruiken.
U gebruikt de f11-toets als volgt:
1. Druk op f11 terwijl de computer opstart.
– of –
Houd f11 ingedrukt terwijl u de aan/uit-knop indrukt.
2. Kies uw taal.
3. Kies de toetsenbordindeling.
4. Selecteer Problemen oplossen in het menu opstartopties.
5. Selecteer Fabrieksherstel uitvoeren en volg de instructies op het scherm.
Om het startscherm te gebruiken:
1. Wijs de rechterbovenhoek of -benedenhoek van het startscherm aan om de charms weer te
geven.
2. Klik op Instellingen.
3. Klik op PC-instellingen wijzigen in de rechterbovenhoek van het scherm en selecteer
Standaard voor het scherm PC-instellingen.
4. Schuif de opties aan de rechterkant naar beneden om Alles verwijderen en Windows
opnieuw installeren.
5. Onder Alles verwijderen en Windows opnieuw installeren, selecteer Aan de slag, en volg de
instructies op het scherm.
82 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
HP Software Setup gebruiken
HP Software Setup kan gebruikt worden voor het opnieuw installeren van stuurprogramma's of het
selecteren van software die is beschadigd of van het systeem is verwijderd.
1. Typ HP Software Setup op het startscherm en selecteer Apps.
2. Open HP Software Setup.
3. Volg de aanwijzingen op het scherm om stuurprogramma's opnieuw te installeren of software te
selecteren.
Systeemherstelactie uitvoeren 83
12 Computerinstellingen (BIOS), Multiboot
en Systeemdiagnose
Computer Setup gebruiken
Computer Setup ofwel het BIOS (Basic Input/Output System) bevat instellingen voor de
communicatie tussen alle invoer- en uitvoerapparaten in het systeem (zoals schijfeenheden,
beeldscherm, toetsenbord, muis en printer). Computer Setup bevat ook instellingen voor de types
geïnstalleerde apparaten, de opstartvolgorde van de computer en de hoeveelheid systeemgeheugen
en uitgebreid geheugen.
OPMERKING: Wees zeer voorzichtig wanneer u wijzigingen aanbrengt in Computer Setup. Fouten
kunnen ertoe leiden dat de computer niet meer goed functioneert.
Computer Setup starten
OPMERKING: Een op een USB-poort aangesloten toetsenbord of muis kan in Computer Setup
uitsluitend worden gebruikt wanneer de ondersteuning voor oudere USB-systemen is ingeschakeld.
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
Navigeren en selecteren in Computer Setup
Ga als volgt te werk om te navigeren in Computer Setup en items te selecteren:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
OPMERKING: U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met behulp van de
cursorbesturing (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het
toetsenbord.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
Als u een menu of menuonderdeel wilt selecteren, gebruikt u de tab-toets en de pijltoetsen
en drukt u vervolgens op enter. U kunt ook gebruikmaken van een aanwijsapparaat om op
het onderdeel te klikken.
Om omhoog of omlaag te schuiven, klikt u op de pijl omhoog of de pijl omlaag in de
rechterbovenhoek van het scherm, of gebruikt u de pijl omhoog- of pijl omlaag-toets van het
toetsenbord.
Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het
hoofdscherm van Computer Setup. Volg daarna de instructies op het scherm.
84 Hoofdstuk 12 Computerinstellingen (BIOS), Multiboot en Systeemdiagnose
Ga als volgt te werk om de menu's van Computer Setup af te sluiten:
U sluit de menu's van Computer Setup als volgt af zonder de wijzigingen op te slaan:
Klik op het pictogram Afsluiten rechtsonder op het scherm en volg de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore Changes and Exit
(Wijzigingen negeren en afsluiten) en druk op enter.
Ga als volgt te werk om de wijzigingen op te slaan en de menu's van Computer Setup af te
sluiten:
Klik op het pictogram Save (Opslaan) linksonder op het scherm en volg de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit
(Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
Fabrieksinstellingen in Computer Setup herstellen
OPMERKING: Het herstellen van de standaardwaarden is niet van invloed op de vaste-
schijfmodus.
Ga als volgt te werk om alle instellingen in Computer Setup terug te zetten op de fabriekswaarden:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen File (Bestand) > Restore defaults
(Standaardinstellingen herstellen).
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan) in de
rechterbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
OPMERKING: Uw wachtwoord- en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.
BIOS bijwerken
Geüpdate versies van het BIOS zijn beschikbaar via de website van HP.
De meeste BIOS-updates op de website van HP zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die
SoftPaq's worden genoemd.
Computer Setup gebruiken 85
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat
informatie over de installatie en over het oplossen van problemen.
BIOS-versie bepalen
Als u wilt vaststellen of er een recentere BIOS-versie beschikbaar is voor de computer, moet u weten
welke versie van het systeem-BIOS momenteel is geïnstalleerd.
Informatie over de BIOS-versie (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS genoemd) kunt u weergeven
door te drukken op fn+esc (als Windows al is gestart) of door Computer Setup te gebruiken.
1. Start Computer Setup.
2. Gebruik de cursorbesturing of de pijltoetsen om File (Bestand) > System Information
(Systeeminformatie) te selecteren.
3. Om Computer Setup af te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan, klikt u op het pictogram
Afsluiten in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore Changes and Exit
(Wijzigingen negeren en afsluiten) en druk op enter.
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Om schade aan de computer of een mislukte installatie te voorkomen, downloadt
en installeert u een BIOS-update alleen terwijl de computer met de netvoedingsadapter is
aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet
terwijl de computer op accuvoeding werkt of is aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een
optionele voedingsbron. Volg tijdens het downloaden en installeren de volgende instructies:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het
stopcontact te halen.
Sluit de computer niet af en activeer de slaapstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
1. Selecteer de app HP Support Assistant op het startscherm.
2. Selecteer Updates and tune-ups, en selecteer daarna Controleer nu op HP updates.
3. In de downloadsectie doet u het volgende:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geïnstalleerd en vergelijk ze. Noteer de datum, naam of andere informatie waaraan u de
update kunt herkennen. Aan de hand van deze gegevens kunt u de update terugvinden
nadat deze naar de vaste schijf is gedownload.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie te downloaden naar de vaste schijf.
Als de update recenter is dan uw BIOS, noteer het pad naar de locatie op uw vaste schijf
waar de BIOS update gedownload is. U heeft dit pad nodig wanneer u klaar bent om de
update te installeren.
OPMERKING: Als uw computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de
netwerkbeheerder voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van
het systeem-BIOS.
86 Hoofdstuk 12 Computerinstellingen (BIOS), Multiboot en Systeemdiagnose
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op
het scherm verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies verschijnen, gaat u
als volgt te werk:
1. Typ e op het startscherm en klik op Bestandsverkenner.
2. Klik op de aanduiding van de vasteschijfeenheid. De vasteschijfaanduiding is gewoonlijk lokale
schijf (C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: Nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is voltooid, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
MultiBoot gebruiken
Opstartvolgorde van apparaten
Als de computer wordt ingeschakeld, probeert het systeem op te starten vanaf geactiveerde
apparaten. Met het hulpprogramma Multiboot, dat in de fabriek is geactiveerd, wordt bepaald in welke
volgorde het systeem de opstartapparaten naloopt om te proberen daarmee op te starten.
Opstartapparaten kunnen optischeschijfeenheden zijn, diskettedrives, netwerkinterfacekaarten
(NIC's), vaste schijven en USB-apparaten. Een opstartapparaat bevat (een medium met) bestanden
die de computer nodig heeft om op de juiste manier op te starten en te functioneren.
OPMERKING: sommige opstartapparaten moeten in Computer Setup worden geactiveerd voordat
ze als zodanig kunnen worden gebruikt.
U kunt de volgorde waarin het systeem naar een opstartapparaat zoekt, wijzigen in Computer Setup.
U kunt ook op esc drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de
ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt. Druk daarna op f9. Als u op f9
drukt, wordt een menu weergegeven met de geactiveerde opstartapparaten, waaruit u er een kunt
kiezen. Tot slot kunt u met MultiBoot Express de computer zo configureren dat bij het opstarten altijd
wordt gevraagd welk opstartapparaat u wilt gebruiken.
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen
U kunt MultiBoot op de volgende manieren gebruiken:
In Computer Setup een wijziging aanbrengen in de volgorde waarin bij het aanzetten van de
computer wordt gezocht naar een opstartapparaat.
Het opstartapparaat dynamisch kiezen door op esc te drukken wanneer het bericht "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm
verschijnt, en daarna op f9 te drukken om het menu Boot Options (Opstartopties) te openen.
U kunt met MultiBoot Express variabele opstartvolgordes instellen. Hierbij wordt u gevraagd een
opstartapparaat te kiezen, telkens wanneer u de computer aanzet of opnieuw opstart.
MultiBoot gebruiken 87
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten en een opstartvolgorde in te stellen die iedere
keer wordt gebruikt als de computer wordt gestart of opnieuw wordt opgestart:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm
verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen de lijst Legacy Boot Order
(Opstartvolgorde van bestaande apparaten) en druk op enter.
4. Om het apparaat hoger in de opstartvolgorde te plaatsen, klikt u met een aanwijsapparaat op de
pijl omhoog of drukt u op de toets +.
– of –
Om het apparaat lager in de opstartvolgorde te plaatsen, klikt u met een aanwijsapparaat op de
pijl omlaag of drukt u op de toets -.
5. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
Dynamisch een opstartapparaat kiezen met de f9-prompt
Als u dynamisch een opstartapparaat wilt kiezen voor de huidige opstartsequentie, gaat u als volgt te
werk:
1. Open het menu Select Boot Device (Opstartapparaat selecteren) door de computer aan te
zetten of opnieuw op te starten en op esc te drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt.
2. Druk op f9.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een opstartapparaat en druk op enter.
MultiBoot Express instellen
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten en de computer zodanig te configureren dat
telkens wanneer u de computer aanzet of opnieuw opstart, het menu met opstartapparaten van
MultiBoot wordt weergegeven:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm
verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) en druk op enter.
4. In het veld MultiBoot Express Popup Delay (Sec) (Wachttijd MultiBoot Express menu (in
seconden)) geeft u op hoe lang (in seconden) het menu met opstartapparaten moet worden
88 Hoofdstuk 12 Computerinstellingen (BIOS), Multiboot en Systeemdiagnose
weergegeven, voordat de computer wordt opgestart overeenkomstig de huidige MultiBoot-
instelling. (Als u 0 kiest, wordt het Express Boot-menu met opstartapparaten niet weergegeven.)
5. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
MultiBoot Express-voorkeuren invoeren
Wanneer het Express Boot-menu wordt weergegeven tijdens het opstarten, heeft u de volgende
mogelijkheden:
Als u een opstarteenheid wilt opgeven in het menu Express Boot, selecteert u de gewenste
locatie binnen de toegestane tijd en drukt u op enter.
Als u wilt voorkomen dat de computer de huidige MultiBoot-instelling kiest, drukt u op een
willekeurige toets voordat de toegestane tijd is verstreken. De computer start hierna pas op
nadat u een opstartapparaat heeft geselecteerd en op enter heeft gedrukt.
Als u de computer wilt opstarten met de huidige MultiBoot-instelling, wacht u tot de toegestane
tijd is verstreken.
System Diagnostics gebruiken
Met System Diagnostics kunt u diagnosetests uitvoeren om vast te stellen of de hardware van de
computer naar behoren werkt. De volgende diagnosetests zijn mogelijk beschikbaar in System
Diagnostics:
System Tune-Up (Systeemoptimalisatie): deze groep aanvullende tests controleert de computer
om er zeker van te zijn dat de hoofdcomponenten correct werken. System Tune-Up voert
langere en uitgebreidere tests uit voor de geheugenmodules, de SMART-kenmerken van de
vaste schijf, het oppervlak van de vaste schijf, de accu (en de accukalibratie), het
videogeheugen en de status van de WLAN-module.
Start-up test (Opstarttest): deze test analyseert de hoofdcomponenten van de computer die
vereist zijn om de computer op te starten.
Run-in test: deze test herhaalt de opstarttest en controleert op onvoorziene problemen die de
opstarttest niet detecteert.
Hard disk test (Vasteschijftest): deze test analyseert de fysieke conditie van de vaste schijf en
controleert alle gegevens in elke sector van de vaste schijf. Als de test een beschadigde sector
detecteert, wordt geprobeerd de gegevens naar een goede sector te verplaatsen.
Memory test (Geheugentest): deze test analyseert de fysieke conditie van de
geheugenmodules. Als er een fout wordt gemeld, vervangt u de geheugenmodules onmiddellijk.
Battery test (Accutest): met deze test wordt de toestand van de accu geanalyseerd en wordt zo
nodig de accu gekalibreerd. Als de accu de test niet doorstaat, neemt u contact op met
ondersteuning van HP om het probleem te melden en een vervangende accu aan te schaffen.
BIOS-beheer—U kunt de versie van het BIOS op het systeem bijwerken of terugdraaien. Tijdens
het proces mag u de voeding niet afsluiten of verwijderen. U krijgt een bevestigingsscherm te
System Diagnostics gebruiken 89
zien voor uw BIOS wordt aangepast. Selecteer BIOS-update, BIOS terugdraaien of Terug
naar hoofdmenu.
In het venster System Diagnostics kunt u systeeminformatie en foutenlogbestanden weergeven of
talen selecteren.
U start System Diagnostics als volgt:
1. Zet de computer aan of start de computer opnieuw op. Druk op esc terwijl het bericht "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) linksonder op het
scherm wordt weergegeven. Wanneer het menu Startup (Opstarten) verschijnt, drukt u op f2.
2. Klik op de diagnosetest die u wilt uitvoeren en volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: als u een diagnosetest die wordt uitgevoerd wilt stoppen, drukt u op esc.
90 Hoofdstuk 12 Computerinstellingen (BIOS), Multiboot en Systeemdiagnose
13 Ondersteuning
Contact opnemen met de ondersteuning
Als de informatie in deze gebruikershandleiding of in HP Support Assistant geen uitsluitsel geeft over
uw vragen, kunt u contact opnemen met de ondersteuning. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html.
Hier kunt u:
online chatten met een technicus van HP;
OPMERKING: ondersteuning via chat is niet in alle talen beschikbaar, maar wel altijd in het
Engels.
gebruikmaken van ondersteuning via e-mail;
Telefoonnummers voor ondersteuning opzoeken.
een HP servicecentrum opzoeken.
Contact opnemen met de ondersteuning 91
Labels
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland
gebruikt.
BELANGRIJK: Alle labels die in dit gedeelte worden beschreven bevinden zich op een van de 3
plaatsen, afhankelijk van uw computermodel: aan de onderkant van de computer, in de accuruimte of
onder het onderpaneel.
Raadpleeg de beschrijvingen in het gedeelte Onderkant op pagina 12 voor hulp bij het vinden van
deze locaties.
Servicelabel—Biedt belangrijke informatie voor het identificeren van uw computer. Wanneer u
contact opneemt met Ondersteuning, moet u waarschijnlijk het serie-, product- en modelnummer
opgeven. Zoek deze nummers op voordat u contact opneemt met Ondersteuning.
OPMERKING: De servicelabels lijken op een van de onderstaande voorbeelden. Raadpleeg
de afbeelding die het meest overeenkomt met het servicelabel van uw computer.
Onderdeel
(1) Productnaam
(2) Serienummer
(3) Productnummer
(4) Garantieperiode
(5) Modelbeschrijving (alleen bepaalde modellen)
Onderdeel
(1) Garantieperiode
(2) Modelnummer
92 Hoofdstuk 13 Ondersteuning
Onderdeel
(3) Serienummer
(4) Productnummer
Label(s) met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer.
Label(s) met keurmerken voor apparatuur voor draadloze communicatie: Deze labels bevatten
informatie over optionele apparaten voor draadloze communicatie en de keurmerken van een
aantal landen/regio's waarin deze apparaten zijn goedgekeurd voor gebruik.
Labels 93
14 Specificaties
Ingangsvermogen
Omgevingsvereisten
Ingangsvermogen
De gegevens over elektrische voeding in dit gedeelte kunnen van pas komen als u met de computer
naar het buitenland wilt reizen.
De computer werkt op gelijkstroom, die kan worden geleverd via netvoeding of via een voedingsbron
voor gelijkstroom. De netvoedingsbron moet 100-240 V, 50-60 Hz als nominale specificaties hebben.
Hoewel de computer kan worden gevoed via een aparte gelijkstroomvoedingsbron, wordt u dringend
aangeraden de computer alleen aan te sluiten via een netvoedingsadapter of een gelijkstroombron
die door HP is geleverd en goedgekeurd voor gebruik met deze computer.
De computer is geschikt voor gelijkstroom binnen de volgende specificaties.
Ingangsvermogen Capaciteit
Netspanning in bedrijf en werkstroom 19,5 V gelijkstroom bij 2,31 A — 45 W
19,5 V gelijkstroom bij 3,33 A — 65 W
OPMERKING: dit product is ontworpen voor IT-elektriciteitsnetten in Noorwegen met een fase-
fasespanning van maximaal 240 V wisselspanning.
OPMERKING: de bedrijfsspanning en werkstroom van de computer vindt u op het label met
kennisgevingen.
Omgevingsvereisten
Factor Metrisch VS
Temperatuur
In bedrijf (schrijven naar optische schijf) 5 tot 35 41 °F tot 95 °F
Buiten bedrijf -20 °C tot 60 °C -4 °F tot 140 °F
Relatieve luchtvochtigheid (zonder condensatie)
In bedrijf 10% tot 90% 10% tot 90%
Buiten bedrijf 5% tot 95% 5% tot 95%
Maximale hoogte (zonder drukcabine)
In bedrijf -15 m tot 3048 m -50 ft tot 10.000 ft
Buiten bedrijf -15 m tot 12.192 m -50 ft tot 40.000 ft
94 Hoofdstuk 14 Specificaties
A Reizen met de computer
Neem voor optimale resultaten de volgende transportrichtlijnen in acht:
Ga als volgt te werk om de computer gereed te maken voor transport:
Maak een back-up van uw gegevens.
Verwijder alle schijven en alle externe mediakaarten, zoals geheugenkaarten.
VOORZICHTIG: Verwijder media uit de schijfeenheid voordat u de schijfeenheid uit de
schijfhouder haalt en voordat u de schijfeenheid vervoert, verstuurt of opbergt. Zo beperkt u
het risico van schade aan de computer of een schijfeenheid en het risico van
gegevensverlies.
Schakel alle externe apparaten uit en koppel ze vervolgens los.
Schakel de computer uit.
Neem een back-up van uw gegevens mee. Bewaar de back-up afzonderlijk op de computer.
Wanneer u met het vliegtuig reist, neemt u de computer mee als handbagage en checkt u de
computer niet in met de rest van de bagage.
VOORZICHTIG: Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van
beveiligingsapparatuur met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en
detectorstaven. In beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, worden
röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt
geen schade toe aan schijfeenheden.
Elke luchtvaartmaatschappij heeft eigen regels voor het gebruik van computers tijdens vluchten.
Overleg vooraf met de luchtvaartmaatschappij als u de computer in het vliegtuig wilt gebruiken.
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan 2 weken niet wordt
gebruikt en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Verzend een computer of schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal. Vermeld op
de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Als de computer is voorzien van een apparaat voor draadloze communicatie of een HP module
voor mobiel breedband, bijvoorbeeld via 802.11b/g, GSM (Global System for Mobile
Communications) of GPRS (General Packet Radio Service), moet u er rekening mee houden dat
het gebruik van deze apparaten in bepaalde omgevingen niet is toegestaan. Dit kan het geval
zijn aan boord van een vliegtuig, in ziekenhuizen, in de buurt van explosieven en op gevaarlijke
locaties. Als u niet zeker weet wat het beleid is voor het gebruik van een bepaald apparaat, kunt
u het beste vooraf toestemming vragen voordat u het apparaat gebruikt.
Ga als volgt te werk als u de computer in het buitenland wilt gebruiken:
Vraag de douanebepalingen voor computers op voor de landen/regio's die u gaat
bezoeken.
Controleer de netsnoer- en adaptervereisten voor elke locatie waar u de computer wilt
gebruiken. De netspanning, frequentie en stekkers kunnen verschillen per land/regio.
95
WAARSCHUWING! Gebruik voor de computer geen adaptersets die voor andere
apparaten zijn bedoeld, om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de
apparatuur te beperken.
96 Bijlage A Reizen met de computer
B Problemen oplossen
Deze bijlage bestaat uit de volgende gedeelten:
Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen
Raadpleeg HP Support Assistant voor aanvullende informatie over de computer en koppelingen
naar websites. Als u HP Support Assistant op het beginscherm wilt openen, selecteert u de app
HP Support Assistant.
OPMERKING: Voor sommige controle- en reparatieprogramma's is een internetverbinding
vereist. HP biedt ook aanvullende programma's waarvoor geen internetverbinding vereist is.
Neem contact op met de ondersteuning van HP. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html.
Kies uit de volgende typen ondersteuning:
online chatten met een technicus van HP;
OPMERKING: chatten is niet in alle talen beschikbaar, maar wel altijd in het Engels.
Stuur een e-mail naar ondersteuning van HP.
telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning van HP opzoeken;
een HP servicecentrum opzoeken.
Problemen oplossen
In de volgende gedeelten vindt u informatie over algemene problemen en oplossingen.
De computer kan niet worden ingeschakeld
Als de computer niet wordt ingeschakeld wanneer u op de aan/uit-knop drukt, kunnen de volgende
suggesties u wellicht helpen te achterhalen waarom de computer niet opstart:
Als de computer is aangesloten op een stopcontact, controleert u of het stopcontact voldoende
voeding levert door een ander elektrisch apparaat op het stopcontact aan te sluiten.
OPMERKING: gebruik alleen de bij de computer geleverde netvoedingsadapter of een
netvoedingsadapter die door HP is goedgekeurd voor deze computer.
Als de computer is aangesloten op een andere externe voedingsbron dan een stopcontact, sluit
de computer dan met behulp van de netvoedingsadapter aan op een stopcontact. Controleer of
het netsnoer en de netvoedingsadapter goed zijn aangesloten.
Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen 97
Het computerscherm is leeg
Als u de computer niet heeft uitgeschakeld maar het scherm leeg blijft, kunnen een of meer van de
volgende instellingen de oorzaak vormen:
De computer staat mogelijk in de slaapstand. Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u kort
op de aan/uit-knop. De slaapstand is een energiebesparende voorziening waarbij het
beeldscherm wordt uitgeschakeld. De slaapstand kan automatisch worden geactiveerd als de
computer is ingeschakeld maar niet wordt gebruikt, of als de acculading een laag niveau heeft
bereikt. Om deze en andere voedingsinstellingen te wijzigen, klikt u met de rechtermuisknop op
het pictogram Accu op het Windows-bureaublad in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk en klik u vervolgens op Voorkeuren.
De computer is niet ingesteld om het beeld op het scherm weer te geven. Druk op fn+f4 om de
weergave te schakelen naar het beeldscherm van de computer. Voor de meeste modellen geldt
dat wanneer een optioneel extern weergaveapparaat, bijvoorbeeld een monitor, is aangesloten
op de computer, het beeld kan worden weergegeven op het computerscherm of op het externe
weergaveapparaat of op beide apparaten tegelijk. Wanneer u herhaaldelijk op fn+f4 drukt, wordt
de weergave afwisselend geschakeld tussen het beeldscherm van de computer, een of meer
externe beeldschermen en gelijktijdige weergave op alle apparaten.
De software werkt niet goed
Als de software niet of abnormaal reageert, start u de computer opnieuw op door de rechterkant van
het scherm aan te wijzen. Wanneer de emoticons worden weergegeven, klikt u op Instellingen. Klik
op het pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten. Als u de computer niet opnieuw kunt opstarten
aan de hand van deze procedure, raadpleegt u het volgende gedeelte,
De computer staat aan maar
reageert niet op pagina 98.
De computer staat aan maar reageert niet
Wanneer de computer is ingeschakeld maar niet reageert op opdrachten van de software of het
toetsenbord, voert u de volgende noodprocedures voor afsluiten uit in de aangegeven volgorde,
totdat de computer wordt afgesloten:
VOORZICHTIG: noodprocedures voor afsluiten resulteren in het verlies van niet-opgeslagen
gegevens.
Houd de aan/uit-knop minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
De computer is ongewoon warm
Als de computer in gebruik is, kan deze warm aanvoelen. Dit is een normaal verschijnsel. Wanneer
de computer echter ongewoon warm aanvoelt, is de computer mogelijk oververhit als gevolg van een
geblokkeerde ventilatieopening.
Als u vermoedt dat de computer oververhit raakt, laat u de computer afkoelen tot kamertemperatuur.
Zorg dat alle ventilatieopeningen nergens door worden geblokkeerd tijdens het gebruik van de
computer.
98 Bijlage B Problemen oplossen
WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen
van de computer niet, om de kans op brandwonden of oververhitting van de computer te verkleinen.
Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt
geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal, zoals een optionele printer naast de computer, of
een voorwerp van zacht materiaal, zoals een kussen, een kleed of kleding. Zorg er ook voor dat de
netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van
zacht materiaal. De temperatuur van de computer en de netvoedingsadapter blijft binnen de
temperatuurlimieten voor oppervlakken die toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals bepaald in de
International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950).
OPMERKING: de ventilator van de computer start automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat
terwijl u met de computer werkt.
Een extern apparaat werkt niet
Probeer de volgende suggesties als een extern apparaat niet goed werkt:
Schakel het apparaat in volgens de instructies van de fabrikant.
Controleer of alle apparaataansluitingen correct zijn.
Controleer of het apparaat elektrische voeding krijgt.
Controleer of het apparaat, met name als het een ouder apparaat betreft, compatibel is met het
besturingssysteem.
Controleer of de juiste stuurprogramma's en de recentste versies hiervan zijn geïnstalleerd.
De draadloze netwerkverbinding werkt niet
Ga als volgt te werk als een draadloze netwerkverbinding niet goed werkt:
Om een draadloos of bekabeld apparaat voor draadloze communicatie te activeren of
deactiveren, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram Netwerkverbinding in het
Windows-bureaublad in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Om apparaten te
activeren, schakelt u het selectievakje van de menuoptie in. Om het apparaat te deactiveren,
schakelt u het selectievakje uit.
Controleer of het apparaat voor draadloze communicatie is ingeschakeld.
Controleer of de draadloze antennes van de computer nergens door worden geblokkeerd.
Controleer of het kabel- of DSL-modem en het netsnoer daarvan correct zijn aangesloten en of
de lampjes op het kabel- of DSL-modem branden.
Controleer of de draadloze router of het draadloze toegangspunt correct is aangesloten op de
netvoedingsadapter en het kabel- of DSL-modem, en of de lampjes branden.
Koppel alle kabels los en sluit ze opnieuw aan. Schakel vervolgens het apparaat uit en opnieuw
in.
Een schijf wordt niet afgespeeld
Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af voordat u een cd of dvd afspeelt.
Verbreek de verbinding met internet voordat u een cd of dvd afspeelt.
Controleer of de schijf juist is geplaatst.
Problemen oplossen 99
Controleer of de schijf schoon is. Maak de schijf zo nodig schoon met gefilterd water en een
pluisvrije doek. Veeg van het midden van de schijf naar de buitenrand.
Controleer de schijf op krassen. Als u krassen vindt, behandel de schijf dan met een reparatieset
voor optische schijven. Dergelijke sets zijn te koop in veel elektronicazaken.
Dergelijke sets zijn te koop in veel elektronicazaken.
Schakel de slaapstand uit alvorens de schijf af te spelen. Activeer de slaapstand niet tijdens het
afspelen van een schijf. Klik op Nee wanneer dit bericht wordt weergegeven. Nadat u op Nee
heeft geklikt, kan het volgende gebeuren:
Het afspelen wordt hervat.
– of –
Het afspeelvenster in het multimediaprogramma wordt gesloten. Klik op de knop Afspelen
in uw multimediaprogramma om de schijf weer af te spelen. Heel soms komt het voor dat u
het programma moet afsluiten en opnieuw moet starten.
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm
1. Als zowel het beeldscherm van de computer als een extern beeldscherm zijn ingeschakeld,
drukt u een of meer keren op fn+f4 om te schakelen tussen de twee beeldschermen.
2. Configureer de monitorinstellingen zodanig dat het externe beeldscherm het primaire
beeldscherm wordt:
a. Klik in het Windows-bureaublad met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het
bureaublad van de computer en selecteer Schermresolutie.
b. Geef een primair en een secundair beeldscherm op.
OPMERKING: als beide beeldschermen worden gebruikt, verschijnt het dvd-beeld niet op een
beeldscherm dat is ingesteld als secundair beeldscherm.
100 Bijlage B Problemen oplossen
C Elektrostatische ontlading
Elektrostatische ontlading is de ontlading van statische elektriciteit wanneer twee objecten met elkaar
in aanraking komen, bijvoorbeeld de schok die u ontvangt wanneer u over tapijt loopt en vervolgens
een metalen deurklink aanraakt.
Elektronische onderdelen kunnen worden beschadigd door de ontlading van statische elektriciteit
vanaf vingers of andere elektrostatische geleiders. Neem de volgende voorschriften in acht om het
risico van schade aan de computer of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Als u de computer moet loskoppelen met het oog op instructies voor het verwijderen of
installeren van onderdelen, moet u voor een goede aarding zorgen voordat u de computer
loskoppelt. Pas daarna kunt u de behuizing openen.
Houd onderdelen in de antistatische verpakking totdat u klaar bent om ze te installeren.
Raak geen pinnen, aansluitingen en circuits aan. Zorg dat u elektronische onderdelen zo weinig
mogelijk hoeft aan te raken.
Gebruik niet-magnetische gereedschappen.
Raak voordat u de onderdelen aanraakt, een ongeverfd metalen oppervlak aan, zodat u niet
statisch geladen bent.
Als u een onderdeel verwijdert, plaatst u dit in een antistatische verpakking.
Neem contact op met de ondersteuning van HP als u meer wilt weten over statische elektriciteit of
hulp nodig heeft bij het verwijderen of installeren van onderdelen.
101
Index
A
aan/uit
accu 41
besparen 44
opties 39
aan/uit-knop 38
aan/uit-knop herkennen 6
aan/uit-lampjes 5, 8
aan/uit-schakelaar 38
aanwijsapparaten, voorkeuren
instellen 22
accu
afvoeren 45
lage acculading 42
ontladen 42
opbergen 44
resterende lading weergeven
42
vervangen 45
voeding besparen 44
accu, temperatuur 44
Accucontrole 41
accu-informatie, zoeken 41
accuvoeding 41
Afsluiten 38
alles verwijderen en Windows
opnieuw installeren 82
Antennes voor draadloze
communicatie herkennen 11
Antivirussoftware 70
Audiofuncties controleren 34
Audio-ingang (microfooningang)
herkennen 9
Audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang)
herkennen 9
Automatische DriveLock,
wachtwoord
invoeren 69
verwijderen 70
B
Backup and Restore (Back-up en
herstel) 78
bedieningselementen voor
draadloze communicatie
besturingssysteem 15
knop 15
bedrijfs-WLAN, verbinding
maken 18
Beeldschermen, schakelen
tussen 30
Beeldschermhelderheid, toetsen
30
Beeldscherm schakelen 30
Beheerderswachtwoord 62
Beschrijfbare media 39
besparen, voeding 44
beveiliging, draadloze
communicatie 17
bevestigingspunt voor de
beveiligingskabel, herkennen
10
BIOS
update downloaden 86
updaten 85
versie bepalen 86
Bluetooth, label 93
Bluetooth-apparaat 15, 20
C
Caps Lock-lampje, herkennen 5
Computer, opnieuw instellen 82
Computer, reizen met 44, 95
Computer reageert niet 38
Computer Setup
BIOS-beheerderswachtwoord
63
DriveLock-wachtwoord 65
fabrieksinstellingen herstellen
85
navigeren en selecteren 84
connector, netvoeding 9
connectors
audio-ingang
(microfooningang) 9
audio-uitgang (hoofdtelefoon)
9
netwerk 9
RJ-45 (netwerk) 9
connector voor extra accu,
herkennen 12
Controleren, audiofuncties 34
D
DisplayPort, aansluiten 36
DisplayPort herkennen 9
dockingconnector, herkennen 9
Draadloos netwerk (WLAN)
bedrijfs-WLAN, verbinding
maken 18
benodigde apparatuur 17
beveiliging 17
functioneel bereik 18
gebruiken 16
openbare WLAN, verbinding
maken 18
verbinding maken 18
Draadloze communicatie, knop
15
Draaien, touchpadbeweging 25
DriveLock-wachtwoord
beschrijving 65
instellen 66
invoeren 67
verwijderen 69
wijzigen 68
E
Elektrostatische ontlading 101
Esc-toets, herkennen 7
Essentiële updates, software 71
Externe apparaten 53
Externe monitor, poort 36
externe netvoeding, gebruiken
46
Externe schijfeenheid 53
F
F11-herstelprogramma 80
Firewallsoftware 71
fn-toets, herkennen 7, 29
Functietoetsen, herkennen 7
102 Index
G
gebruiken
externe netvoeding 46
standen voor
energiebesparing 39
Gebruikerswachtwoord 62
geheugenkaart 39
ondersteunde types 49
plaatsen 49
verwijderen 49
geheugenkaartlezer, herkennen
9
Geheugenmodule
herkennen 12, 14
plaatsen 74
vervangen 73
verwijderen 73
Geïntegreerde webcam, lampje
herkennen 11
Geïntegreerd numeriek
toetsenblok herkennen 7, 31
Geluidsvolume
aanpassen 33
knoppen 33
toetsen 33
Gezichtsherkenning 35
GPS 20
Grafische modi, schakelen
tussen 47
grafische weergave
AMD Dual Graphics 47
Hybrid Graphics 47
H
harde schijf
externe 53
HP 3D DriveGuard 59
Installeren 57
verwijderen 57
herstellen 81
herstellen, vaste schijf 80
herstelpartitie 80
high-definitionapparatuur,
aansluiten 37
Hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 9
hotkeys
beschrijving 29
gebruiken 29
geluidsvolume aanpassen 30
Geluidsvolume verhogen 30
geluidsvolume verlagen 30
helderheid van beeldscherm
verhogen 30
helderheid van beeldscherm
verlagen 30
schakelen tussen
beeldschermen 30
Slaapstand 30
toetsenbordlampje 30
hotkeys toetsenbord, herkennen
29
HP 3D DriveGuard 59
HP Client Security 71
HP mobiel breedband,
uitgeschakeld 19
Hubs 51
I
In-/uitzoomen,
touchpadbeweging 25
Ingangsvermogen 94
installatie van draadloos netwerk
17
Instellingen Computer Setup
fabrieksinstellingen herstellen
85
navigeren en selecteren 84
Intel Wireless Display 37
Interne beeldschermschakelaar
11
interne microfoons, herkennen
11
Internetverbinding instellen 17
J
Java Card
definitie 50
plaatsen 50
verwijderen 51
K
Kabels
USB 52
Kennisgevingen
label met kennisgevingen 93
labels met keurmerk voor
draadloze communicatie 93
Keurmerk voor draadloze
communicatie, label 93
Knijpen, touchpadbeweging 25
Knoppen
aan/uit 6, 38
geluidsvolume 33
Linkerknop muisbesturing 4
linkerknop van touchpad 4
media 33
Rechterknop muisbesturing 4
rechterknop van touchpad 4
Windows-knoppen 7
kritiek lage acculading 39
L
labels
Bluetooth 93
kennisgevingen 93
keurmerk voor draadloze
communicatie 93
Serienummer 92
WLAN 93
lage acculading 42
Lampjes
aan/uit 5, 8
Caps Lock 5
draadloze communicatie 5, 8
harde schijf 8
netvoedingsadapter/accu 8
webcam 11
Lampjes, vaste schijf 60
Lampje van de
netvoedingsadapter/accu 8
lampje van de vaste schijf 8, 60
lampje voor draadloze
communicatie 5, 8, 15
Leesbare media 39
Luchthavenbeveiligingsapparatuu
r54
luidsprekers, herkennen 6
M
Media afspelen,
bedieningselementen 33
media sneltoetsen 33
Microfooningang (audio-ingang)
herkennen 9
muis, externe
voorkeuren instellen 22
muisbesturing 4
N
Netvoedingsadapter, testen 47
netvoedingsadapter testen 47
Index 103
netvoedingsconnector
herkennen 9
netwerkconnector, herkennen 9
Num lk-toets herkennen 31
Num lock, extern toetsenblok 32
O
omgevingsvereisten 94
Onderdelen
beeldscherm 11
bovenkant 4
linkerkant 10
Onderkant 12
rechterkant 9
voorkant 8
Onderhoud
schijfdefragmentatie 58
schijfopruiming 59
Onderpaneel, ontgrendeling 12,
14
Ontgrendelingen, onderpaneel
12, 14
Opbergen, accu 44
openbare WLAN, verbinding
maken 18
opnieuw instellen
computer 82
stappen 82
Opties voor energiebeheer
instellen 39
Optionele externe apparaten
gebruiken 53
Optische-schijfeenheid 53
P
poorten
DisplayPort 9, 36
externe VGA-monitor 10
Intel Wireless Display 37
Poorten
externe monitor 36
VGA 36
poort voor externe VGA-monitor
10
Problemen, oplossen 97
Problemen oplossen
schijf afspelen 99
Problemen oplossen, extern
beeldscherm 100
Productnaam en productnummer,
van computer 92
R
recyclen
computer 82
reizen met de computer 44, 93
Reizen met de computer 95
RJ-45-netwerkconnector,
herkennen 9
S
Schakelaar, aan/uit 38
Schijfdefragmentatie, software 58
Schijfeenheden
externe 53
gebruiken 54
hanteren 54
optische 53
vaste 53
Schijfmedia 39
Schijfopruiming, software 59
Schuiven, touchpadbeweging 24
Serienummer 92
Serienummer, van computer 92
SIM-kaart
plaatsen 19
SIM-slot herkennen 13, 14
Slaapstand
activeren 39
beëindigen 39
Slots
beveiligingskabel 10
Smart Card 10
Sluimerstand
activeren 40
beëindigen 40
Smart Card
definitie 50
plaatsen 50
verwijderen 51
Smart card-slot 10
sneltoetsen, media 33
SoftPaqs, downloaden 77
Software
antivirus 70
essentiële updates 71
firewall 71
schijfdefragmentatie 58
schijfopruiming 59
standen voor energiebesparing
39
System Diagnostics
(Systeemdiagnose) 89
T
Temperatuur 44
toetsen
Esc 7
fn 7
functie 7
media 33
Toetsen
geluidsvolume 33
media 33
toetsenblok
herkennen 31
ingebed numeriek 7
Toetsenblok, extern
gebruiken 32
num lock 32
toetsenbordlampje 30
Touchpad
gebruiken 22
Knoppen 4
Touchpadbewegingen
draaien 25
in-/uitzoomen 25
knijpen 25
schuiven 24
Touchpadzone
herkennen 4
U
Uitschakelen, computer 38
USB, ondersteuning voor oudere
systemen 84
USB-3.0-poort 9, 10
USB-apparaten
beschrijving 51
verwijderen 52
USB-apparatuur
aansluiten 52
USB-hubs 51
USB-kabel aansluiten 52
USB-poorten herkennen 9, 10
uw computer onderhouden 75
uw computer reinigen 75
V
vaste schijf, herkennen 12, 14
104 Index
vaste schijf herstellen 80
Ventilatieopeningen, herkennen
10, 13, 14
verbinding maken met draadloos
netwerk (WLAN) 18
vernieuwen 81
VGA-poort, verbinding maken
met 36
Video 35
Vingerafdruklezer 72
Vingerafdruklezer herkennen 6
Volumetoetsen herkennen 30
W
wachtwoordbeveiliging instellen bij
uit slaapstand komen 40
Wachtwoorden
beheerder 62
BIOS-beheerder 63
DriveLock 65
gebruiker 62
webcam 11, 35
Webcam, herkennen 11
webcamlampje, herkennen 11
Windows
opnieuw installeren 82
opnieuw instellen 82
optie alles verwijderen en
opnieuw installeren 82
Vernieuwen 81
Windows 8, dvd met
besturingssysteem 81
Windows-knop, herkennen 7
WLAN, label 93
WLAN-antennes, herkennen 11
WLAN-apparaat 16, 93
WWAN-antennes herkennen 11
WWAN-apparaat 15, 19
Index 105
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115

HP EliteBook 840 G1 Notebook PC Handleiding

Categorie
Notitieboekjes
Type
Handleiding