Gebruikershandleiding
Ā© Copyright 2015 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
AMD is een handelsmerk van Advanced Micro
Devices, Inc. Bluetooth is een handelsmerk van
de desbetreī†«ende eigenaar en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Intel is een handelsmerk van Intel
Corporation in de Verenigde Staten en andere
landen. Java is een in de Verenigde Staten
gedeponeerd handelsmerk van Sun
Microsystems, Inc. Microsoft en Windows zijn
gedeponeerde handelsmerken of
handelsmerken van Microsoft Corporation in de
Verenigde Staten en/of andere landen. NVIDIA
is een handelsmerk en/of gedeponeerd
handelsmerk van NVIDIA Corporation in de
Verenigde Staten en andere landen. Het SD-
logo is een handelsmerk van de desbetreī†«ende
eigenaar.
De informatie in deze documentatie kan zonder
kennisgeving worden gewijzigd. De enige
garanties voor HP producten en diensten staan
vermeld in de expliciete garantievoorwaarden
bij de betreī†«ende producten en diensten. Aan
de informatie in deze handleiding kunnen geen
aanvullende rechten worden ontleend. HP
aanvaardt geen aansprakelijkheid voor
technische fouten, drukfouten of weglatingen
in deze publicatie.
Eerste editie: augustus 2015
Onderdeelnummer van document:
830997-331
Kennisgeving over het product
In deze gebruikershandleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de meeste
modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet
alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
Niet alle functies zijn beschikbaar in alle edities
van Windows. Voor deze computer is mogelijk
bijgewerkte en/of afzonderlijk aangeschafte
hardware, stuurprogramma's en/of software
vereist om volledig te kunnen proī†¬teren van de
functionaliteit van Windows. Ga naar
http://www.microsoft.com voor meer
informatie.
Voor de meest recente gebruikershandleiding
gaat u naar http://www.hp.com/support en
selecteert u uw land of regio. Selecteer Drivers
en downloads en volg de instructies op het
scherm.
Softwarevoorwaarden
Door het installeren, kopiƫren, downloaden of
anderszins gebruiken van een softwareproduct
dat vooraf op deze computer is geĆÆnstalleerd,
bevestigt u dat u gehouden bent aan de
voorwaarden van de HP EULA (End User License
Agreement). Indien u niet akkoord gaat met
deze licentievoorwaarden, kunt u uitsluitend
aanspraak maken op de mogelijkheid het
gehele, ongebruikte product (hardware en
software) binnen 14 dagen te retourneren,
voor een volledige restitutie op basis van het
restitutiebeleid van de desbetreī†«ende
verkoper.
Neem contact op met de verkoper voor meer
informatie of om te vragen om een volledige
restitutie van de prijs van de computer.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! U kunt het risico van letsel door verbranding of van oververhitting van de computer
beperken door de computer niet op schoot te nemen en de ventilatieopeningen van de computer niet te
blokkeren. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet
wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele printer naast de computer) of
een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of kleding). Zorg er ook voor dat de
netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van zacht
materiaal. De computer en de netvoedingsadapter voldoen aan de temperatuurlimieten voor oppervlakken
die voor de gebruiker toegankelijk zijn, zoals gedeī†¬nieerd door de International Standard for Safety of
Information Technology Equipment (IEC 60950-1).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Welkom ........................................................................................................................................................ 1
Informatie zoeken .................................................................................................................................................. 2
2 Vertrouwd raken met de computer .................................................................................................................. 4
Rechterkant ............................................................................................................................................................ 4
Linkerkant .............................................................................................................................................................. 5
Beeldscherm .......................................................................................................................................................... 6
Bovenkant .............................................................................................................................................................. 7
Touchpad ............................................................................................................................................. 7
Lampjes ............................................................................................................................................... 8
Knoppen, luidsprekers en vingerafdruklezer .................................................................................... 11
Toetsen .............................................................................................................................................. 13
Onderkant ............................................................................................................................................................ 15
Voorkant .............................................................................................................................................................. 15
3 Verbinding maken met een netwerk .............................................................................................................. 17
Verbinding maken met een draadloos netwerk .................................................................................................. 17
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ..................................................... 17
Knop voor draadloze communicatie gebruiken .............................................................. 17
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken .................................................. 18
WLAN gebruiken ................................................................................................................................ 18
Gebruikmaken van een internetprovider ....................................................................... 18
WLAN conī†¬gureren ......................................................................................................... 19
Draadloze router conī†¬gureren ....................................................................................... 19
Draadloos netwerk beveiligen ........................................................................................ 19
Verbinding maken met draadloos netwerk (WLAN) ....................................................... 20
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ......................................................... 20
Een SIM-kaart plaatsen en verwijderen (alleen bepaalde modellen) .............................................. 21
HP Mobile Connect gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............................................................. 22
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................................................................... 22
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken ...................................................... 22
Verbinding maken met een bekabeld netwerk ................................................................................................... 22
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) ............................................................................ 22
4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten ..................................................... 24
Cursorbesturing gebruiken .................................................................................................................................. 24
v
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen ...................................................................................... 24
EasyPoint-muisbesturing gebruiken ................................................................................................ 24
Touchpadbewegingen gebruiken ...................................................................................................... 24
Touchpad uit- en inschakelen ......................................................................................... 25
Tikken .............................................................................................................................. 25
Schuiven .......................................................................................................................... 25
Knijpen met twee vingers om te zoomen ....................................................................... 26
Klikken met twee vingers ............................................................................................... 26
Draaien (alleen bepaalde modellen) ............................................................................... 27
Vegen (alleen bepaalde modellen) ................................................................................. 27
Randveegbewegingen (alleen bepaalde modellen) ....................................................... 28
Rechterrandveegbeweging .......................................................................... 28
Linkerrandveegbeweging ............................................................................. 28
Bovenrandveegbeweging ............................................................................. 29
Toetsenbord gebruiken ........................................................................................................................................ 29
Sneltoetsen in Windows gebruiken ................................................................................................... 30
Sneltoetsen herkennen ..................................................................................................................... 30
Toetsenblokken gebruiken ................................................................................................................ 31
GeĆÆntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken ............................................................. 32
GeĆÆntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen ............................ 32
Schakelen tussen functies van toetsen op het geĆÆntegreerde
toetsenblok .................................................................................................. 33
GeĆÆntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................ 33
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ....................................................... 34
5 Multimedia .................................................................................................................................................. 35
Bedieningselementen voor het afspelen van media gebruiken ......................................................................... 35
Audio .................................................................................................................................................................... 35
Luidsprekers aansluiten .................................................................................................................... 35
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................................ 35
Hoofdtelefoon aansluiten ................................................................................................................. 36
Microfoon aansluiten ......................................................................................................................... 36
Hoofdtelefoons/microfoons aansluiten ........................................................................................... 36
Audiofuncties van de computer controleren .................................................................................... 36
Webcam (alleen bepaalde modellen) .................................................................................................................. 37
Touch to Share (Aanraken om te delen) (alleen bepaalde modellen) ................................................................. 37
Het delen starten ............................................................................................................................... 37
Video .................................................................................................................................................................... 38
VGA .................................................................................................................................................... 39
Dual-mode DisplayPort ..................................................................................................................... 39
Bekabelde beeldschermen zoeken en aansluiten met behulp van MultiStream Transport ............ 40
vi
Beeldschermen aansluiten op computers met AMD of Nvidia graphics (met een
optionele hub) ................................................................................................................. 41
Beeldschermen aansluiten op computers met Intel graphics (met een optionele
hub) ................................................................................................................................. 41
Beeldschermen aansluiten op computers met Intel graphics (met een
ingebouwde hub) ............................................................................................................ 41
Met Miracast compatibele draadloze schermen zoeken en aansluiten (alleen bepaalde
modellen) .......................................................................................................................................... 42
6 Energiebeheer ............................................................................................................................................. 43
Computer afsluiten (uitschakelen) ...................................................................................................................... 43
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................................... 43
Standen voor energiebesparing gebruiken ...................................................................................... 43
Slaapstand activeren en beƫindigen .............................................................................. 44
De door de gebruiker geĆÆnitialiseerde sluimerstand inschakelen en afsluiten ............. 44
Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken ....................................... 44
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beƫindigen slaapstand ..................................... 45
Accuvoeding gebruiken ..................................................................................................................... 45
In de fabriek verzegelde accu ......................................................................................... 45
Aanvullende informatie over de accu opzoeken ............................................................ 46
Accucontrole gebruiken .................................................................................................. 46
Acculading weergeven .................................................................................................... 46
Accuwerktijd maximaliseren ........................................................................................... 46
Omgaan met een lage acculading .................................................................................. 46
Een lage acculading herkennen .................................................................... 47
Problemen met een lage acculading verhelpen .......................................... 47
Accuvoeding besparen .................................................................................................... 47
Externe netvoeding gebruiken .......................................................................................................... 48
Netvoedingsadapter testen ............................................................................................ 49
7 Externe kaarten en apparaten ...................................................................................................................... 50
Geheugenkaartlezers gebruiken ......................................................................................................................... 50
Geheugenkaart plaatsen ................................................................................................................... 50
Geheugenkaart verwijderen .............................................................................................................. 50
Smart Cards gebruiken ........................................................................................................................................ 51
Smart Card plaatsen .......................................................................................................................... 51
Smart Card verwijderen ..................................................................................................................... 51
USB-apparaat gebruiken ..................................................................................................................................... 52
USB-apparaat aansluiten .................................................................................................................. 53
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................................ 53
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................................................. 54
vii
Optionele externe schijfeenheden gebruiken ................................................................................... 54
8 Schijfeenheden ............................................................................................................................................ 55
Schijfeenheden hanteren .................................................................................................................................... 55
Vaste schijven gebruiken ..................................................................................................................................... 55
Intel Smart Response Technology (alleen bepaalde modellen) ....................................................... 56
Prestaties van de vaste schijf verbeteren ......................................................................................... 56
Schijfdefragmentatie gebruiken ..................................................................................... 56
Schijfopruiming gebruiken .............................................................................................. 57
HP 3D DriveGuard gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................................... 57
Status van HP 3D DriveGuard herkennen ....................................................................... 57
RAID gebruiken (alleen bepaalde modellen) ....................................................................................................... 57
9 Beveiliging .................................................................................................................................................. 58
De computer beveiligen ....................................................................................................................................... 58
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................................... 59
Wachtwoorden instellen in Windows ................................................................................................ 59
Wachtwoorden instellen in Computer Setup .................................................................................... 60
BIOS-beheerderswachtwoord beheren ............................................................................................ 60
BIOS-beheerderswachtwoord opgeven ......................................................................... 62
DriveLock-wachtwoord in Computer Setup beheren ........................................................................ 62
DriveLock-wachtwoord instellen .................................................................................... 63
DriveLock-wachtwoord invoeren .................................................................................... 64
DriveLock-wachtwoord wijzigen ..................................................................................... 64
DriveLock-beveiliging verwijderen ................................................................................. 65
Automatic DriveLock van Computer Setup gebruiken ...................................................................... 65
Wachtwoord voor Automatic DriveLock opgeven .......................................................... 65
Automatic DriveLock-beveiliging verwijderen ............................................................... 66
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................................... 66
Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................................................. 66
Essentiƫle beveiligingsupdates installeren ......................................................................................................... 67
HP Client Security gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................................. 67
HP Touchpoint Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................................ 67
Optionele beveiligingskabel bevestigen ............................................................................................................. 67
Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................................................................. 68
Vingerafdruklezer zoeken ................................................................................................................. 68
10 Onderhoud ................................................................................................................................................ 69
De computer reinigen .......................................................................................................................................... 69
Reinigingsprocedures ........................................................................................................................ 69
viii
Scherm reinigen (All-in-Ones of notebooks) .................................................................. 69
Zijkanten of deksel reinigen ........................................................................................... 69
Touchpad, toetsenbord of muis reinigen ....................................................................... 70
Programma's en stuurprogramma's bijwerken ................................................................................................... 70
SoftPaq Download Manager gebruiken ............................................................................................................... 70
11 Back-up en herstel ..................................................................................................................................... 71
Een back-up maken van uw gegevens ................................................................................................................ 71
Systeemherstelactie uitvoeren ........................................................................................................................... 71
Windows-herstelprogramma's gebruiken ........................................................................................ 72
f11-herstelprogramma's gebruiken ................................................................................................. 72
Media met het Windows-besturingssysteem gebruiken (afzonderlijk aan te schaī†«en) ................. 73
Het gebruik van Windows vernieuwen of Windows opnieuw instellen ............................................ 73
HP Software Setup gebruiken ........................................................................................................... 74
12 Computer Setup (BIOS), TPM en HP Sure Start .............................................................................................. 75
Computer Setup gebruiken .................................................................................................................................. 75
Computer Setup starten .................................................................................................................... 75
Navigeren en selecteren in Computer Setup .................................................................................... 75
Fabrieksinstellingen herstellen in Computer Setup ......................................................................... 76
BIOS-update uitvoeren ...................................................................................................................... 76
BIOS-versie vaststellen ................................................................................................... 77
BIOS-update downloaden ............................................................................................... 77
De opstartvolgorde wijzigen met de F9-prompt .............................................................................. 78
TPM BIOS-instellingen (alleen bepaalde producten) .......................................................................................... 78
HP Sure Start gebruiken (alleen bepaalde producten) ........................................................................................ 79
13 HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) .............................................................................................................. 80
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-apparaat downloaden ......................................................... 80
14 Ondersteuning ........................................................................................................................................... 82
Contact opnemen met de ondersteuning ........................................................................................................... 82
Labels ................................................................................................................................................................... 83
15 Speciī†¬caties .............................................................................................................................................. 84
Ingangsvermogen ................................................................................................................................................ 84
Omgevingsvereisten ............................................................................................................................................ 84
16 Toegankelijkheid ....................................................................................................................................... 85
Ondersteunde assistieve technologieƫn (hulpmiddelen voor gehandicapten) .................................................. 85
ix
Contact opnemen met de klantenondersteuning ............................................................................................... 85
Bijlage A De computer op reis gebruiken ........................................................................................................... 86
Bijlage B Problemen oplossen ......................................................................................................................... 87
Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen ............................................................................................... 87
Problemen oplossen ............................................................................................................................................ 87
De computer kan niet worden ingeschakeld ..................................................................................... 87
Het computerscherm is leeg ............................................................................................................. 88
De software werkt niet goed ............................................................................................................. 88
De computer staat aan maar reageert niet ...................................................................................... 88
De computer is ongewoon warm ...................................................................................................... 88
Een extern apparaat werkt niet ........................................................................................................ 89
De draadloze netwerkverbinding werkt niet .................................................................................... 89
Een ī†¬lm is niet zichtbaar op een extern beeldscherm ...................................................................... 89
Bijlage C Elektrostatische ontlading ................................................................................................................ 91
Index ............................................................................................................................................................. 92
x
1 Welkom
Nadat u de computer hebt ingesteld en geregistreerd, raden wij de volgende stappen aan om optimaal te
proī†¬teren van uw slimme investering:
ā—
TIP: Als u snel wilt terugkeren naar het startscherm van de computer vanuit een geopende app of het
bureaublad van Windows, drukt u op de Windows-toets op het toetsenbord. Als u nogmaals op de
Windows-toets drukt, keert u terug naar het vorige scherm.
ā—
Maak verbinding met internet: conī†¬gureer een bekabeld of draadloos netwerk waarmee u verbinding
kunt maken met internet. Zie Verbinding maken met een netwerk op pagina 17 voor meer informatie.
ā—
Werk uw antivirussoftware bij: bescherm uw computer tegen schade door virussen. De software is
vooraf geĆÆnstalleerd op de computer. Zie Antivirussoftware gebruiken op pagina 66 voor meer
informatie.
ā—
Raak vertrouwd met de computer: maak kennis met de voorzieningen van uw computer. Raadpleeg
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 en Navigeren met het toetsenbord,
aanraakbewegingen en aanwijsapparaten op pagina 24 voor aanvullende informatie.
ā—
Zoek geĆÆnstalleerde software: toegang tot een overzicht van de vooraf op de computer geĆÆnstalleerde
software.
Typ a op het startscherm, klik op Apps en selecteer uit de weergegeven opties. Voor meer informatie
over het gebruik van software die bij de computer is geleverd, raadpleegt u de instructies van de
softwarefabrikant. Deze instructies kunnen zijn verstrekt bij de software, of staan op de website van de
fabrikant.
ā—
Maak een back-up van uw vaste schijf door herstelschijven of een herstel-ī†®ashdrive te maken. Zie Back-
up en herstel op pagina 71.
1
Informatie zoeken
U hebt Installatie-instructies al gebruikt om de computer in te schakelen en deze handleiding op te zoeken.
Gebruik de volgende tabel voor informatiebronnen met productinformatie, instructies en meer.
Hulpmiddelen Informatie
Poster Installatie-instructies
ā—
De computer gebruiksklaar maken
ā—
Onderdelen van de computer herkennen
HP Support Assistant
Als u HP Support Assistant vanuit het startscherm wilt
openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
Voor de meest recente gebruikershandleiding gaat u naar
http://www.hp.com/support en selecteert u uw land of
regio. Selecteer Drivers en downloads en volg de
instructies op het scherm.
ā—
Informatie over het besturingssysteem
ā—
Updates van software, stuurprogramma's en BIOS
ā—
Hulpmiddelen voor probleemoplossing
ā—
Krijgen van ondersteuning
Wereldwijde ondersteuning
Ga naar http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html voor ondersteuning in uw taal.
ā—
Online chatten met een technicus van HP
ā—
Telefoonnummers voor ondersteuning
ā—
Locaties HP Servicecentrum
HP website
Voor de meest recente gebruikershandleiding gaat u naar
http://www.hp.com/support en selecteert u uw land of
regio. Selecteer Drivers en downloads en volg de
instructies op het scherm.
ā—
Informatie over ondersteuning
ā—
Onderdelen bestellen en aanvullende ondersteuning vinden
ā—
Voor het apparaat verkrijgbare accessoires
Handleiding voor veiligheid en comfort
U krijgt als volgt toegang tot deze handleiding:
ā–²
Typ support in het startscherm en selecteer de app
HP Support Assistant.
ā€“ of ā€“
Ga naar http://www.hp.com/ergo.
ā—
Aanwijzingen voor een optimale werkplek, een goede houding en
gezonde werkgewoonten
ā—
Informatie over elektrische en mechanische veiligheid
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
U krijgt als volgt toegang tot deze handleiding:
1. Typ support in het startscherm en selecteer de app
HP Support Assistant.
2. Selecteer achtereenvolgens Deze computer en
Gebruikershandleidingen.
ā—
Informatie over veiligheid en kennisgevingen
ā—
Informatie over het afvoeren van accu's
Beperkte garantie*
Om deze handleiding te openen, selecteert u de app HP
Help en ondersteuning, selecteert u Deze computer en
selecteert u vervolgens Garantie en services.
ā€“ of ā€“
Ga naar http://www.hp.com/go/orderdocuments.
Garantiegegevens
*U kunt de HP garantie vinden bij de gebruikershandleidingen op het product en/of op de cd/dvd die is meegeleverd in de doos. In
sommige landen of regio's wordt door HP een gedrukte versie van de garantie meegeleverd in de doos. In landen of regio's waar de
garantie niet in drukvorm wordt verstrekt, kunt u via http://www.hp.com/go/orderdocuments een exemplaar aanvragen. Als u het
2 Hoofdstuk 1 Welkom
Hulpmiddelen Informatie
product in AziĆ« of OceaniĆ« hebt gekocht, kunt u HP aanschrijven op: Hewlett Packard, POD, P.O. Box 200, Alexandra Post Oī†«ice,
Singapore 911507. Vermeld de productnaam en uw naam, telefoonnummer en postadres.
Informatie zoeken 3
2 Vertrouwd raken met de computer
Rechterkant
Onderdeel Beschrijving
(1) USB Type-C-(oplaad)poort Hiermee kunt u ieder USB-apparaat met een Type-C-connector
aansluiten.
OPMERKING: Met een USB Type-C-poort kunnen producten
zoals mobiele telefoons, laptops, tablets en MP3-spelers
worden opgeladen, zelfs wanneer de computer uit staat. Op
sommige USB Type-C-poorten kunnen ook DisplayPort-, VGA-,
HDMI- en andere videoapparaten worden aangesloten.
OPMERKING: Mogelijk zijn er adapters (afzonderlijk aan te
schaī†«en) vereist.
(2) Dual-mode DisplayPort Via deze poort sluit u een optioneel digitaal weergaveapparaat,
zoals een hoogwaardige monitor of projector, aan op het
apparaat.
(3) Geheugenkaartlezer Hiermee worden optionele geheugenkaarten gelezen die
informatie opslaan, beheren, delen of openen.
(4) Audio-uitgang (hoofdtelefoon)/Audio-ingang
(microfoon)
Hierop kunt u optionele stereoluidsprekers met eigen voeding,
een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset of een kabel
van een televisietoestel aansluiten. Ook kunt u hierop de
microfoon van een optionele headset aansluiten. Deze ingang
biedt geen ondersteuning voor optionele apparaten met
uitsluitend een microfoon.
WAARSCHUWING! Zet het geluidsvolume laag voordat u de
hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt u het
risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie over
voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende informatie
over veiligheid. Om deze handleiding te openen, typt u in het
startscherm support en selecteert u daarna de app HP
Support Assistant.
OPMERKING: Wanneer u een apparaat aansluit op deze
connector, worden de computerluidsprekers uitgeschakeld.
OPMERKING: Zorg dat de apparaatkabel een connector met
vier pinnen heeft die zowel audio-uit (hoofdtelefoon) als audio-
in (microfoon) ondersteunt.
4 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
(5) USB 3.0-poort Hierop kunt u een optioneel USB-apparaat aansluiten, zoals een
toetsenbord, muis, externe schijf, printer, scanner of USB-hub.
Raadpleeg USB-apparaat gebruiken op pagina 52 voor
informatie over de verschillende typen USB-poorten.
(6) RJ-45-netwerkconnector Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
(7) Dockingconnector Hierop sluit u een optioneel dockingapparaat aan.
(8) SIM-kaartslot Ondersteunt een SIM-kaart (Subscriber Identity Module) voor
draadloze communicatie.
(9) Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
Linkerkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Bevestigingspunt voor de beveiligingskabel Hiermee sluit u een als optie verkrijgbare beveiligingskabel aan
op de computer.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet in de eerste
plaats een ontmoedigingseī†«ect uitgaan. Deze voorziening kan
echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt
of wordt gestolen.
(2) Ventilatieopeningen (2) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch
om interne onderdelen te koelen en oververhitting te
voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator
automatisch aan- en uitgaat wanneer u de computer gebruikt.
(3) Poort voor externe monitor Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector
aansluiten.
(4) USB 3.0-oplaadpoort Hiermee kunt u een optioneel USB-apparaat aansluiten, zoals
een toetsenbord, muis, externe schijf, printer, scanner of USB-
hub. Via standaard-USB-poorten worden niet alle USB-
apparaten opgeladen of ze worden opgeladen met een lage
bedrijfsstroom. Sommige USB-apparaten moeten worden
Linkerkant 5
Onderdeel Beschrijving
gevoed en vereisen het gebruik van een poort met eigen
voeding.
OPMERKING: Via de USB-oplaadpoorten kunnen ook bepaalde
typen mobiele telefoons en MP3-spelers worden opgeladen,
zelfs wanneer de computer uit staat.
Raadpleeg USB-apparaat gebruiken op pagina 52 voor
informatie over de verschillende typen USB-poorten.
(5) Smartcardlezer Ondersteunt optionele smartcards.
Beeldscherm
Onderdeel Beschrijving
(1) WLAN-antennes* Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze WLAN's (Wireless
Local Area Networks).
(2) WWAN-antennes* Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze WWAN's (Wireless
Wide Area Networks).
(3) Interne microfoons Hiermee neemt u geluid op.
(4) Webcamlampje Aan: de webcam is in gebruik.
(5) Webcam Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken. Op
sommige modellen kunt u met streaming video videovergaderen en
online chatten.
6 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
Open HP Support Assistant voor informatie over het gebruik van de
webcam. Als u HP Support Assistant vanuit het startscherm wilt
openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
*De antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor een optimale signaaloverdracht houdt u de directe omgeving
van de antennes vrij. Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u het gedeelte over uw land of
regio in Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu. Om deze handleiding te openen, typt u in het startscherm support en
selecteert u daarna de app HP Support Assistant.
Bovenkant
Touchpad
Onderdeel Beschrijving
(1) EasyPoint-muisbesturing (alleen bepaalde
modellen)
Hiermee kunt u de aanwijzer (cursor) verplaatsen en onderdelen
op het scherm selecteren of activeren.
(2) Linkerknop van de EasyPoint-muisbesturing
(alleen bepaalde modellen)
Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
(3) Aan/uit-knop/lampje van het touchpad Hiermee kunt u het touchpad in- en uitschakelen.
ā—
Aan: het touchpad is uitgeschakeld.
ā—
Uit: het touchpad is ingeschakeld.
(4) Touchpadzone Hiermee worden uw vingerbewegingen gelezen om de
aanwijzer te verplaatsen of items op het scherm te activeren.
Bovenkant 7
Onderdeel Beschrijving
OPMERKING: Het touchpad ondersteunt ook
randveegbewegingen. Zie Randveegbewegingen (alleen
bepaalde modellen) op pagina 28 voor meer informatie.
(5) Linkerknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
(6) Rechterknop van de EasyPoint-muisbesturing
(alleen bepaalde modellen)
Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
(7) Rechterknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
Lampjes
OPMERKING: Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-lampje
ā—
Aan: de computer is ingeschakeld.
ā—
Knipperend: de computer staat in de slaapstand, een
energiebesparingsmodus. Het beeldscherm en andere niet-
benodigde onderdelen worden uitgeschakeld.
ā—
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
sluimerstand. De sluimerstand is een
energiebesparingsmodus waarin zo min mogelijk energie
wordt verbruikt.
(2) Lampje Geluid uit van microfoon
ā—
Oranje: het geluid van de microfoon is uitgeschakeld.
ā—
Uit: het geluid van de microfoon is ingeschakeld.
8 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
(3) Num Lock-lampje Aan: Num Lock is ingeschakeld.
(4) Lampje voor draadloze communicatie Aan: een geĆÆntegreerd apparaat voor draadloze communicatie,
zoals een draadloosnetwerkmodule en/of een BluetoothĀ®-
apparaat, is ingeschakeld.
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje voor
draadloze communicatie oranje wanneer alle apparaten voor
draadloze communicatie uitgeschakeld zijn.
(5) Lampje Geluid uit
ā—
Oranje: het geluid van de computer is uitgeschakeld.
ā—
Uit: het geluid van de computer is ingeschakeld.
(6) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld. Met het toetsenbord kunt u nu
alleen hoofdletters typen.
(7) Touchpadlampje
ā—
Aan: het touchpad is uitgeschakeld.
ā—
Uit: het touchpad is ingeschakeld.
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-lampje
ā—
Aan: de computer is ingeschakeld.
ā—
Knipperend: de computer staat in de slaapstand, een
energiebesparingsmodus. Het beeldscherm en andere niet-
benodigde onderdelen worden uitgeschakeld.
ā—
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
sluimerstand. De sluimerstand is een
Bovenkant 9
Onderdeel Beschrijving
energiebesparingsmodus waarin zo min mogelijk energie
wordt verbruikt.
(2) Lampje Geluid uit van microfoon
ā—
Oranje: het geluid van de microfoon is uitgeschakeld.
ā—
Uit: het geluid van de microfoon is ingeschakeld.
(3) Num Lock-lampje Aan: Num Lock is ingeschakeld.
(4) Lampje voor draadloze communicatie Aan: een geĆÆntegreerd apparaat voor draadloze communicatie,
zoals een draadloosnetwerkmodule en/of een BluetoothĀ®-
apparaat, is ingeschakeld.
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje voor
draadloze communicatie oranje wanneer alle apparaten voor
draadloze communicatie uitgeschakeld zijn.
(5) Lampje Geluid uit
ā—
Oranje: het geluid van de computer is uitgeschakeld.
ā—
Uit: het geluid van de computer is ingeschakeld.
(6) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld. Met het toetsenbord kunt u nu
alleen hoofdletters typen.
(7) Touchpadlampje
ā—
Aan: het touchpad is uitgeschakeld.
ā—
Uit: het touchpad is ingeschakeld.
10 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Knoppen, luidsprekers en vingerafdruklezer
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-knop
ā—
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/uit-
knop om de computer in te schakelen.
ā—
Als de computer is ingeschakeld, drukt u kort op de aan/uit-
knop om de slaapstand te activeren.
ā—
Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort op de
aan/uit-knop om de slaapstand te beƫindigen.
ā—
Als de computer in de sluimerstand staat, drukt u kort op de
aan/uit-knop om de sluimerstand te beƫindigen.
VOORZICHTIG: De aan/uit-knop ingedrukt houden, resulteert in
het verlies van niet-opgeslagen gegevens.
Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures van
WindowsĀ® geen resultaat hebben, houdt u de aan/uit-knop
minimaal 15 seconden ingedrukt om de computer uit te
schakelen.
Raadpleeg uw energieopties voor meer informatie over uw
energie-instellingen. Typ energie in het Startscherm, selecteer
Energie- en slaapstandinstellingen en daarna Energie en
slaapstand in de lijst van toepassingen.
(2) Luidsprekers Hier wordt het geluid van de computer geproduceerd.
(3) Knop voor draadloze communicatie Hiermee kunt u de voorziening voor draadloze communicatie in-
en uitschakelen, maar geen draadloze verbinding tot stand
brengen.
Bovenkant 11
Onderdeel Beschrijving
(4) Knop Geluid dempen Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
(5) Vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk bij Windows
aanmelden, in plaats van met een wachtwoord.
12 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Toetsen
OPMERKING: Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets, de num
lock-toets, de esc-toets of de b-toets om veelgebruikte
systeemfuncties uit te voeren.
(3) Windows-toets Hiermee keert u terug naar het startscherm vanuit een
geopende app of het Windows-bureaublad.
OPMERKING: Als u nogmaals op de Windows-toets drukt,
keert u terug naar het vorige scherm.
(4) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets om
veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(5) GeĆÆntegreerd numeriek toetsenblok Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, kan het worden
gebruikt als een extern numeriek toetsenblok.
Met elke toets van dit toetsenblok wordt de functie uitgevoerd
die wordt aangegeven door het pictogram in de
rechterbovenhoek van de toets.
(6) Windows-applicatietoets Hiermee geeft u opties voor een geselecteerd object weer.
(7) num lock-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de fn-toets, wordt
het geĆÆntegreerde numerieke toetsenblok in- of uitgeschakeld.
Bovenkant 13
Onderdeel Beschrijving
(1) Esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets, de num
lock-toets, de esc-toets of de b-toets om veelgebruikte
systeemfuncties uit te voeren.
(3) Windows-toets Hiermee keert u terug naar het startscherm vanuit een
geopende app of het Windows-bureaublad.
OPMERKING: Als u nogmaals op de Windows-toets drukt,
keert u terug naar het vorige scherm.
(4) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets om
veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(5) num lock-toets Hiermee schakelt u tussen de navigatiefuncties en numerieke
functies op het geĆÆntegreerde numerieke toetsenblok.
(6) GeĆÆntegreerd numeriek toetsenblok Wanneer num lock is ingeschakeld, kan het worden gebruikt als
een extern numeriek toetsenblok.
14 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Dockingconnectoren (2) Hierop sluit u een optioneel dockingapparaat aan.
(2) Ventilatieopeningen (2) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne
ventilator automatisch aan- en uitgaat wanneer u de
computer gebruikt.
Voorkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Lampje voor draadloze communicatie Aan: een geĆÆntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een draadloosnetwerkmodule en/of
een BluetoothĀ®-apparaat, is ingeschakeld.
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje
voor draadloze communicatie oranje wanneer alle
apparaten voor draadloze communicatie uitgeschakeld
zijn.
Onderkant 15
Onderdeel Beschrijving
(2) Aan/uit-lampje
ā—
Aan: de computer is ingeschakeld.
ā—
Knipperend: de computer staat in de slaapstand, een
energiebesparingsmodus. Het beeldscherm en
andere niet-benodigde onderdelen worden
uitgeschakeld.
ā—
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
sluimerstand. De sluimerstand is een
energiebesparingsmodus waarin zo min mogelijk
energie wordt verbruikt.
(3) Acculampje Wanneer de netvoeding is aangesloten:
ā—
Wit: de accu is 90% opgeladen.
ā—
Oranje: de accu is 0 tot 90% opgeladen.
ā—
Uit: de accu wordt niet opgeladen.
Wanneer de netvoeding is losgekoppeld (accu laadt niet
op):
ā—
Knipperend oranje: de accu is bijna leeg. Wanneer de
accu een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint
het acculampje snel te knipperen.
ā—
Uit: de accu wordt niet opgeladen.
(4) Schijfeenheidlampje
ā—
Wit knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen
van de vaste schijf.
ā—
Oranje: HP 3D DriveGuard heeft tijdelijk de interne
vaste schijf geparkeerd.
OPMERKING: Raadpleeg HP 3D DriveGuard gebruiken
(alleen bepaalde modellen) op pagina 57 voor meer
informatie over HP 3D DriveGuard.
16 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
3 Verbinding maken met een netwerk
U kunt de computer meenemen waarnaar u maar wilt. Maar ook thuis kunt u met de computer en een
bekabelde of draadloze netwerkverbinding de wereld verkennen en u toegang verschaī†«en tot miljoenen
websites. In dit hoofdstuk vindt u informatie over hoe u zich met die wereld in verbinding kunt stellen.
Verbinding maken met een draadloos netwerk
Uw computer beschikt mogelijk over een of meer van de volgende apparaten voor draadloze communicatie:
ā—
Apparaat met draadloze netwerkverbinding (WLAN): met dit apparaat kunt u de computer aansluiten op
LAN-netwerken (doorgaans Wi-Fi-netwerken, draadloze netwerken of WLANā€™s genoemd) op kantoor,
thuis en op openbare plekken, zoals luchthavens, restaurants, cafƩs, hotels en universiteiten. In een
draadloos netwerk communiceert de computer met een draadloze router of een draadloos
toegangspunt.
ā—
HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): een WWAN-apparaat (Wireless Wide-
Area Network) waarmee u over een veel groter gebied een draadloze verbinding kunt maken.
Aanbieders van mobiele netwerkdiensten zetten basisstations op (vergelijkbaar met zendmasten voor
mobiele telefonie) die dekking bieden in hele regioā€™s, provincies of zelfs landen.
ā—
Bluetooth-apparaat: hiermee kunt u een persoonlijk netwerk (Personal Area Network, PAN) opzetten om
verbinding te maken met andere voor Bluetooth geschikte apparaten zoals computers, telefoons,
printers, headsets, luidsprekers en camera's. Binnen een PAN communiceert elk apparaat direct met
andere apparaten en moeten apparaten zich op relatief korte afstand (doorgaans 10 meter) van elkaar
bevinden.
Zie de informatie en koppelingen naar websites in HP Ondersteuningsassistent voor meer informatie over de
technologie voor draadloze communicatie. Als u HP Support Assistant vanuit het startscherm wilt openen,
selecteert u de app HP Support Assistant.
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
Met een of meer van deze functies kunt u de apparaten voor draadloze communicatie in uw computer regelen:
ā—
Knop voor draadloze communicatie, schakelaar voor draadloze communicatie, toets voor draadloze
communicatie of toets voor vliegtuigmodus (in dit hoofdstuk ook wel knop voor draadloze
communicatie genoemd) (alleen bepaalde modellen)
ā—
Voorzieningen van het besturingssysteem
Knop voor draadloze communicatie gebruiken
De computer heeft een knop voor draadloze communicatie, een of meer apparaten voor draadloze
communicatie en bij bepaalde modellen een of twee lampjes voor draadloze communicatie. Standaard zijn
alle apparaten voor draadloze communicatie geactiveerd en als uw computer een lampje voor draadloze
communicatie heeft, brandt dit lampje (wit) wanneer u de computer aanzet.
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor draadloze
communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje voor draadloze
communicatie wit is, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie ingeschakeld. Wanneer het
lampje voor draadloze communicatie uit is, zijn alle apparaten voor draadloze communicatie uitgeschakeld.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 17
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje wanneer alle
apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld.
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn ingeschakeld, kunt u de knop voor
draadloze communicatie gebruiken om alle apparatuur voor draadloze communicatie tegelijk in of uit te
schakelen.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Met het Netwerkcentrum kunt u een verbinding of netwerk tot stand brengen, verbinding maken met een
netwerk en netwerkproblemen diagnosticeren en verhelpen.
U gebruikt de voorzieningen van het besturingssysteem als volgt:
1. Typ configuratiescherm op het startscherm en selecteer Conī†¬guratiescherm.
2. Selecteer Netwerk en internet en vervolgens Netwerkcentrum.
Open HP Support Assistant voor meer informatie. Als u HP Support Assistant vanuit het startscherm wilt
openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
WLAN gebruiken
Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos LAN (WLAN). Een WLAN bestaat uit andere
computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden met behulp van een draadloze router of een
draadloos toegangspunt.
OPMERKING: De begrippen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar gebruikt.
ā—
Een grootschalig WLAN, zoals een bedrijfs-WLAN of openbaar WLAN, maakt gewoonlijk gebruik van
draadloze toegangspunten die ondersteuning bieden voor een groot aantal computers en accessoires,
en waarmee belangrijke netwerkfuncties van elkaar kunnen worden gescheiden.
ā—
Een privƩ-WLAN of een WLAN op een klein kantoor maakt gewoonlijk gebruik van een draadloze router,
waarmee een aantal draadloze en bekabelde computers een internetverbinding, printer en bestanden
kunnen delen zonder dat daarvoor extra hardware of software nodig is.
Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met een WLAN-
infrastructuur (van een serviceprovider, een openbaar netwerk of een bedrijfsnetwerk).
Gebruikmaken van een internetprovider
Als u thuis internet wilt gebruiken, moet u een account bij een internetprovider openen. Neem contact op met
een lokale internetprovider voor het aanschaī†«en van een internetservice en een modem. De internetprovider
helpt u bij het instellen van het modem, het installeren van een netwerkkabel waarmee u de computer met
voorzieningen voor draadloze communicatie aansluit op het modem, en het testen van de internetservice.
OPMERKING: Van uw internetprovider ontvangt u een gebruikers-id en wachtwoord voor toegang tot
internet. Noteer deze gegevens en bewaar ze op een veilige plek.
18 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
WLAN conī†¬gureren
Om een WLAN-verbinding in te stellen en verbinding te maken met internet, hebt u de volgende apparatuur
nodig:
ā—
Een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een abonnement voor internet met hoge snelheid
via een internetprovider
ā—
Een (afzonderlijk aan te schaī†«en) draadloze router (2)
ā—
Een computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3)
OPMERKING: Sommige modems hebben een ingebouwde draadloze router. Vraag bij uw internetprovider na
wat voor type modem u hebt.
De volgende afbeelding toont een voorbeeld van een draadloze netwerkinstallatie die is aangesloten op
internet.
Naarmate het netwerk groeit, kunnen aanvullende draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten om toegang tot internet te verkrijgen.
Als u hulp nodig hebt bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
Draadloze router conī†¬gureren
Als u hulp nodig hebt bij het conī†¬gureren van een draadloze router, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
OPMERKING: U wordt geadviseerd de nieuwe computer met voorzieningen voor draadloze communicatie
eerst aan te sluiten op de router, met behulp van de netwerkkabel die is geleverd bij de router. Als de
computer eenmaal verbinding heeft gemaakt met internet, kunt u de kabel loskoppelen en vervolgens via uw
draadloze netwerk toegang krijgen tot internet.
Draadloos netwerk beveiligen
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos netwerk, is
het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te beveiligen tegen
onbevoegde toegang. Draadloze netwerken in openbare zones (hotspots), zoals cafƩs en luchthavens, zijn
mogelijk helemaal niet beveiligd. Als u zich zorgen maakt om de beveiliging van uw computer op een hotspot,
kunt u uw netwerkactiviteiten het beste beperken tot niet-vertrouwelijke e-mailactiviteiten en oppervlakkig
surfen op internet.
Draadloze radiosignalen hebben bereik tot buiten het netwerk, zodat andere WLAN-apparaten onbeveiligde
signalen kunnen ontvangen.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 19
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om uw WLAN te beveiligen:
ā—
Gebruik een ī†¬rewall.
Een ī†¬rewall is een barriĆØre die zowel gegevens als verzoeken om gegevens die naar uw netwerk zijn
verzonden, controleert en eventuele verdachte onderdelen verwijdert. Er zijn zowel software- als
hardwarematige ī†¬rewalls beschikbaar. Sommige netwerken gebruiken een combinatie van beide typen.
ā—
Gebruik versleuteling voor draadloze communicatie.
Codering voor draadloze communicatie maakt gebruik van beveiligingsinstellingen om gegevens die via
het netwerk worden verzonden, te versleutelen en ontsleutelen. Open HP Support Assistant voor meer
informatie. Als u HP Support Assistant vanuit het startscherm wilt openen, selecteert u de app
HP
Support Assistant.
Verbinding maken met draadloos netwerk (WLAN)
Ga als volgt te werk om de notebookcomputer op het draadloze netwerk aan te sluiten:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat ingeschakeld is, brandt het lampje
voor draadloze communicatie. Als het lampje voor draadloze communicatie uit is, drukt u op de knop
voor draadloze communicatie.
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje wanneer
alle apparaten voor draadloze communicatie uitgeschakeld zijn.
2. Wijs de rechterbovenhoek of -benedenhoek van het startscherm aan om de charms weer te geven.
3. Selecteer Instellingen en klik op het netwerkstatuspictogram.
4. Selecteer uw WLAN in de lijst.
5. Klik op Verbinding maken.
Als het draadloze netwerk een beveiligd WLAN is, wordt u gevraagd een netwerkbeveiligingscode in te
voeren. Typ de code en klik vervolgens op Aanmelden.
OPMERKING: Als er geen WLAN's worden weergegeven, bevindt u zich mogelijk buiten het bereik van
een draadloze router of toegangspunt.
OPMERKING: Als u het WLAN waarmee u verbinding wilt maken niet ziet, klikt u op het Windows-
bureaublad met de rechtermuisknop op het netwerkstatuspictogram en selecteert u Netwerkcentrum
openen. Klik op Een nieuwe verbinding of een nieuw netwerk instellen. Er verschijnt een lijst met
opties om handmatig te zoeken naar een netwerk en hier verbinding mee te maken, of om een nieuwe
netwerkverbinding te maken.
6. Volg de instructies op het scherm om de verbinding te voltooien.
Nadat de verbinding is gemaakt, beweegt u de muisaanwijzer over het netwerkstatuspictogram in het
systeemvak uiterst rechts op de taakbalk om de naam en status van de verbinding te controleren.
OPMERKING: Het eī†«ectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naargelang de
WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische apparatuur of vaste
obstakels zoals wanden en vloeren.
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Uw computer met HP Mobiel breedband heeft ingebouwde ondersteuning voor diensten voor mobiel
breedband. In combinatie met een mobiel netwerk biedt uw nieuwe computer u volledige vrijheid: u kunt
verbinding maken met internet, e-mailen en uw bedrijfsnetwerk bereiken zonder dat u daarvoor een Wi-Fi-
hotspot nodig hebt.
20 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
OPMERKING: Als uw computer HP Mobile Connect bevat, zijn de instructies in dit gedeelte niet van
toepassing. Zie HP Mobile Connect gebruiken (alleen bepaalde modellen) op pagina 22.
Mogelijk hebt u het serienummer van de HP module voor mobiel breedband nodig om de dienst voor mobiel
breedband te activeren. Het serienummer staat op een label in de accuruimte, onder de onderhoudsklep of op
de achterkant van het beeldscherm.
Sommige aanbieders van mobiele netwerkdiensten vereisen het gebruik van een SIM-kaart. Een SIM-kaart
bevat basisgegevens over u, zoals een persoonlijk identiī†¬catienummer (PIN), en over het netwerk. Sommige
computers bevatten een vooraf geĆÆnstalleerde SIM-kaart. Als de SIM-kaart niet vooraf is geĆÆnstalleerd, wordt
deze mogelijk meegeleverd bij de informatie over HP Mobiel breedband die bij uw computer is verstrekt. De
aanbieder van mobiele netwerkdiensten kan ook los van de computer een afzonderlijke SIM-kaart
verstrekken.
Zie Een SIM-kaart plaatsen en verwijderen (alleen bepaalde modellen) op pagina 21 voor informatie over
het plaatsen en verwijderen van de SIM-kaart.
Informatie over HP Mobiel breedband en over de manier waarop u de diensten van een aanbieder van mobiele
netwerkdiensten activeert, vindt u in het pakket met informatie over HP Mobiel breedband dat bij de
computer is geleverd.
Een SIM-kaart plaatsen en verwijderen (alleen bepaalde modellen)
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een SIM-kaart om beschadiging van de
connectoren te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een SIM-kaart te plaatsen:
1. Schakel de computer uit met behulp van de opdracht Afsluiten.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Plaats de kaart in het Smart Card-slot en druk de kaart aan totdat deze goed op zijn plaats zit.
OPMERKING: De SIM-kaart in uw computer kan er iets anders uitzien dan op de afbeelding in dit
gedeelte.
6. Sluit de externe voeding weer aan.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 21
7. Sluit de externe apparaten weer aan.
8. Schakel de computer in.
Als u een SIM-kaart wilt verwijderen, drukt u de SIM-kaart iets naar binnen en verwijdert u deze vervolgens uit
het slot.
HP Mobile Connect gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP Mobile Connect is een prepaid, mobiele breedbandservice die zorgt voor een rendabele, beveiligde,
eenvoudige en ī†®exibele mobiele breedbandverbinding voor uw computer. Om HP Mobile Connect te kunnen
gebruiken, moet uw computer beschikken over een SIM-kaart en de app
HP Mobile Connect. Voor meer
informatie over HP Mobile Connect en de beschikbaarheid ervan, gaat u naar http://www.hp.com/go/
mobileconnect.
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen)
De computer kan zijn voorzien van een GPS-apparaat (Global Positioning System). GPS-satellieten geven
locatie-, snelheids- en richtinggegevens door aan systemen die met GPS zijn uitgerust.
Raadpleeg de Help van de HP GPS and Location-software voor meer informatie.
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken
Een Bluetooth-apparaat biedt draadloze communicatie binnen een klein bereik, ter vervanging van fysieke
kabelverbindingen waarmee elektronische apparaten, zoals de volgende, vroeger werden aangesloten:
ā—
Computers (desktopcomputer, notebookcomputer, PDA)
ā—
Telefoons (mobiele telefoon, draadloze telefoon, smart phone)
ā—
Weergaveapparaten (printer, camera)
ā—
Audioapparaten (headset, luidsprekers)
ā—
Muis
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk waardoor u een PAN (Personal Area
Network - persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de helpfunctie van de
Bluetooth-software voor informatie over de conī†¬guratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk
Er zijn twee soorten bekabelde verbindingen: een lokaal netwerk (LAN) en een modemverbinding. Een LAN-
verbinding maakt gebruik van een netwerkkabel en is veel sneller dan een modem, dat gebruikmaakt van een
telefoonkabel. Beide kabels zijn afzonderlijk verkrijgbaar.
WAARSCHUWING! Om de kans op elektrische schokken, brand of beschadiging van de apparatuur te
beperken, mag u geen modemkabel of telefoonkabel in de RJ-45-netwerkconnector steken.
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN)
Gebruik een LAN-verbinding als u de computer direct op een router in uw huis wilt aansluiten (in plaats van
draadloos werken), of als u de computer op een bestaand netwerk in uw kantoor wilt aansluiten.
Als u verbinding wilt maken met een lokaal netwerk (LAN), hebt u een 8-pins RJ-45-netwerkkabel nodig.
22 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
Ga als volgt te werk om de netwerkkabel aan te sluiten:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de netwerkkabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2) of op een
router.
OPMERKING: Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (3) bevat (dat voorkomt dat de
ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord), sluit u de kabel op de computer aan met het
uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk 23
4 Navigeren met het toetsenbord,
aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Op de computer kunt u niet alleen gebruikmaken van het toetsenbord en de muis, maar ook op het scherm
navigeren met aanraakbewegingen (alleen bepaalde modellen). Aanraakbewegingen kunnen op het touchpad
van uw computer of op een touchscreen gebruikt worden (alleen bepaalde modellen).
Bepaalde computermodellen hebben speciale actietoetsen of hotkeyfuncties op het toetsenbord waarmee u
veelvoorkomende taken kunt uitvoeren.
Cursorbesturing gebruiken
OPMERKING: Naast de bij de computer horende cursorbesturingen kunt u een (afzonderlijk aan te schaī†«en)
externe USB-muis gebruiken door deze aan te sluiten op een van de USB-poorten van de computer.
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen
Via de eigenschappen voor de muis in Windows kunt u de instellingen voor aanwijsapparaten aanpassen aan
uw wensen. U kunt bijvoorbeeld de knopconī†¬guratie, kliksnelheid en opties voor de aanwijzer instellen. U
kunt ook demonstraties van touchpadbewegingen bekijken.
U opent als volgt de eigenschappen van de muis in Windows:
ā—
Typ muis op het startscherm, klik op Instellingen en selecteer vervolgens Muis.
EasyPoint-muisbesturing gebruiken
Druk de EasyPoint-muisbesturing in de richting waarin u de cursor op het scherm wilt bewegen. Gebruik de
linker- en rechterknop van de EasyPoint-muisbesturing net zoals u de linker- en rechterknop op een externe
muis gebruikt.
Touchpadbewegingen gebruiken
Het touchpad stelt u in staat op het computerscherm te navigeren en de pointer te besturen met eenvoudige
vingerbewegingen.
TIP: Gebruik de linker- en rechterknop van het touchpad zoals u de corresponderende knoppen van een
externe muis zou gebruiken.
OPMERKING: Touchpadbewegingen worden niet in alle apps ondersteund.
24 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Touchpad uit- en inschakelen
Om het touchpad uit en in te schakelen, tikt u twee keer snel achtereen op de aan/uit-knop van het touchpad.
Tikken
Als u een selectie wilt maken op het scherm, gebruikt u de tikfunctie op het touchpad.
ā—
Tik met Ć©Ć©n vinger in de touchpadzone om een keuze te maken. Dubbeltik op een item om het te
openen.
Schuiven
Schuiven kan worden gebruikt om op een pagina of in een afbeelding omhoog, omlaag of opzij te bewegen.
ā—
Plaats twee vingers iets uit elkaar op de touchpadzone en sleep ze omhoog, omlaag, naar links of naar
rechts.
Cursorbesturing gebruiken 25
Knijpen met twee vingers om te zoomen
Door te knijpen met twee vingers kunt u afbeeldingen of tekst in- en uitzoomen.
ā—
Zoom in door twee vingers bij elkaar te houden op de touchpadzone en ze daarna van elkaar af te
bewegen.
ā—
Zoom uit door twee vingers uit elkaar te houden op de touchpadzone en ze daarna naar elkaar toe te
bewegen.
Klikken met twee vingers
Door met twee vingers te klikken kunt u menuselecties maken voor een object op het scherm.
OPMERKING: Het klikken met twee vingers heeft dezelfde functies als het rechtsklikken met de muis.
ā—
Plaats twee vingers op het touchpad-gebied en druk op het menu opties voor het geselecteerde object.
26 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Draaien (alleen bepaalde modellen)
U kunt met uw vingers items zoals foto's draaien.
ā—
Plaats uw linkerwijsvinger in de touchpadzone. Gebruik vervolgens de wijsvinger van uw rechterhand
om een draaiende beweging te maken van twaalf uur naar drie uur. Voor een omgekeerde draaiing
beweegt u uw rechterwijsvinger van drie uur naar twaalf uur.
OPMERKING: Draaien is bedoeld voor bepaalde apps waarin u een object of afbeelding kunt bewegen. U
kunt dit mogelijk niet voor alle apps gebruiken.
Vegen (alleen bepaalde modellen)
Met een snelle veegbeweging kunt u door schermen navigeren of snel door documenten bladeren.
ā—
Plaats twee vingers op het touchpad-gebied en maak uw vingers in een lichte, snelle veegbeweging,
opwaarts, neerwaarts, naar links of rechts.
Cursorbesturing gebruiken 27
Randveegbewegingen (alleen bepaalde modellen)
Met randveegbewegingen krijgt u toegang tot werkbalken op de computer voor taken zoals het wijzigen van
instellingen en het zoeken of gebruiken van apps.
Rechterrandveegbeweging
Door vanaf de rechterrand te vegen krijgt u toegang tot de charms, waarmee u kunt zoeken en delen, apps
kunt starten, toegang kunt krijgen tot apparaten en instellingen kunt wijzigen.
ā—
Veeg uw vinger zachtjes vanaf de rechterrand om de charms weer te geven.
Linkerrandveegbeweging
Met de linkerrandveegbeweging krijgt u toegang tot uw recent geopende apps, zodat u er snel tussen kunt
schakelen.
Veeg uw vingers langzaam vanaf de linker rand van het Touchpad om te schakelen tussen recent geopende
apps.
28 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
ā—
Schuif van de linkerrand van het touchpad om tussen apps te schakelen.
Bovenrandveegbeweging
Met de bovenrandveegbeweging worden opties voor app-opdrachten weergegeven waarmee u apps kunt
aanpassen.
BELANGRIJK: Wanneer er een app is geopend, verschilt de veegbeweging vanaf de bovenrand per app.
ā—
Veeg voorzichtig met uw vinger vanaf de bovenrand om de opties voor app-opdrachten weer te geven.
Toetsenbord gebruiken
Met het toetsenbord en de muis kunt u typen en dezelfde functies uitvoeren als bij het gebruik van
aanraakbewegingen. Met de actietoetsen en hotkeys op het toetsenbord kunt u speciī†¬eke functies uitvoeren.
Toetsenbord gebruiken 29
TIP: Met de Windows-toets op het toetsenbord kunt u snel terugkeren naar het startmenu vanuit een
geopende app of het bureaublad van Windows. Als u nogmaals op de Windows-toets drukt, keert u terug naar
het vorige scherm.
OPMERKING: Afhankelijk van het land of de regio waarin u woont, is het mogelijk dat uw toetsenbord
andere toetsen en toetsenbordfuncties heeft dan de toetsen en functies die in dit gedeelte worden
beschreven.
Sneltoetsen in Windows gebruiken
Windows beschikt over sneltoetsen waarmee u snel acties kunt uitvoeren. Druk op de Windows-toets
alleen of in combinatie met een bepaalde toets om een toegewezen actie uit te voeren.
Sneltoetsen herkennen
Een sneltoets is een combinatie van de fn-toets (2) en ofwel de esc-toets (1) of een van de functietoetsen (4).
U gebruikt een sneltoets als volgt:
ā–²
Druk kort op fn en druk vervolgens kort op de tweede toets van de sneltoetscombinatie.
Sneltoetscombinatie Beschrijving
fn+esc Hiermee geeft u systeeminformatie weer.
fn+f1 Hiermee activeert u de slaapstand waarbij uw informatie in het systeemgeheugen wordt opgeslagen. Het
beeldscherm en andere systeemonderdelen worden uitgeschakeld en de energiebesparingsmodus wordt
geactiveerd.
Als u de slaapstand wilt beƫindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop.
VOORZICHTIG: Sla uw werk op voordat u de slaapstand activeert om het risico van gegevensverlies te
beperken.
fn+f3 Hiermee schakelt u de achtergrondverlichting van het toetsenbord in en uit.
OPMERKING: De toetsenbordverlichting is bij levering standaard ingeschakeld. Schakel de
toetsenbordverlichting uit om energie te besparen.
30 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Sneltoetscombinatie Beschrijving
fn+f4 Hiermee schakelt u tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten. Als bijvoorbeeld een
monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op fn+f4 drukt,
overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor, en het computerscherm en de monitor
tegelijk.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om videogegevens op de
computer te ontvangen. De sneltoets fn+f4 kan ook schakelen tussen andere apparaten die beeldgegevens
op de computer ontvangen.
fn+f5 Hiermee verlaagt u de helderheid van het beeldscherm.
fn+f6 Hiermee verhoogt u de helderheid van het beeldscherm.
fn+f8 Hiermee verlaagt u het geluidsvolume.
fn+f9 Hiermee verhoogt u het geluidsvolume.
fn+f10 Hiermee schakelt u de microfoon uit.
Onderbr. fn+R Hiermee pauzeert of onderbreekt u een bewerking.
Scroll
Lock
fn+C Hiermee vergrendelt u een cel.
Sys Rq fn+S Hiermee verzendt u een programmeringsquery.
Toetsenblokken gebruiken
De computer heeft een ingesloten of geĆÆntegreerd numeriek toetsenblok en ondersteunt tevens een
optioneel extern numeriek toetsenblok of een optioneel extern toetsenbord met een numeriek toetsenblok.
Toetsenbord gebruiken 31
GeĆÆntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken
Onderdeel Beschrijving
(2) fn-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de num lock-toets, wordt
het geĆÆntegreerde numerieke toetsenblok in- of uitgeschakeld.
OPMERKING: Het geĆÆntegreerde numerieke toetsenblok
functioneert niet wanneer een extern toetsenbord of een extern
numeriek toetsenblok is aangesloten op de computer.
(4) GeĆÆntegreerd numeriek toetsenblok Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, kan het worden gebruikt als
een extern numeriek toetsenblok.
Met elke toets van dit toetsenblok wordt de functie uitgevoerd die
wordt aangegeven door het pictogram in de rechterbovenhoek van de
toets.
(7) num lock-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de fn-toets, wordt het
geĆÆntegreerde numerieke toetsenblok in- of uitgeschakeld.
OPMERKING: De toetsenblokfunctie die actief is op het moment dat
de computer wordt uitgeschakeld, wordt opnieuw actief wanneer de
computer weer wordt ingeschakeld.
GeĆÆntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen
Druk op fn+num lock om het geĆÆntegreerd numeriek toetsenblok in te schakelen. Druk nogmaals op fn+num
lock om het toetsenblok uit te schakelen.
OPMERKING: Het geĆÆntegreerde numerieke toetsenblok wordt uitgeschakeld wanneer een extern
toetsenbord of een extern numeriek toetsenblok is aangesloten op de computer.
32 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Schakelen tussen functies van toetsen op het geĆÆntegreerde toetsenblok
U kunt tijdelijk schakelen tussen de standaardwerking van de toetsen van het geĆÆntegreerde numerieke
toetsenblok en de numerieke functie.
ā—
Als u de navigatiefunctie van een toetsenbloktoets wilt gebruiken terwijl het toetsenblok is
uitgeschakeld, houdt u de fn-toets ingedrukt terwijl u op de toetsenbloktoets drukt.
ā—
Ga als volgt te werk als u de standaardfunctie van een toetsenbloktoets wilt gebruiken wanneer het
toetsenblok is ingeschakeld:
ā—¦
Houd de fn-toets ingedrukt en druk op de toetsenbloktoets om kleine letters te typen.
ā—¦
Houd de toetsen fn+shift ingedrukt om hoofdletters te typen.
GeĆÆntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken (alleen bepaalde modellen)
De computer heeft een geĆÆntegreerd numeriek toetsenblok en ondersteunt tevens een optioneel extern
numeriek toetsenblok of een optioneel extern toetsenbord met een numeriek toetsenblok. Zie Toetsen
op pagina 13 voor meer informatie over het geĆÆntegreerde numerieke toetsenblok.
Onderdeel Beschrijving
(1) num lock-toets Hiermee schakelt u tussen de navigatiefuncties en numerieke functies
op het geĆÆntegreerde numerieke toetsenblok.
OPMERKING: De toetsenblokfunctie die actief is op het moment dat
de computer wordt uitgeschakeld, wordt opnieuw actief wanneer de
computer weer wordt ingeschakeld.
(2) GeĆÆntegreerd numeriek toetsenblok Wanneer num lock is ingeschakeld, kan het worden gebruikt als een
extern numeriek toetsenblok.
Toetsenbord gebruiken 33
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken
Bij de meeste externe numerieke toetsenblokken is de werking van de toetsen afhankelijk van het wel of niet
zijn ingeschakeld van Num Lock. (Num Lock is standaard uitgeschakeld.) Bijvoorbeeld:
ā—
Wanneer num lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen.
ā—
Wanneer num lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, page up-
toets of page down-toets.
Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het num lock-lampje op de computer
branden. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het num lock-lampje op de
computer uit.
U schakelt als volgt num lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok:
ā–²
Druk op de toets num lk op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer.
34 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
5 Multimedia
De computer beschikt mogelijk over de volgende componenten:
ā—
GeĆÆntegreerde luidspreker(s)
ā—
GeĆÆntegreerde microfoon(s)
ā—
GeĆÆntegreerde webcam
ā—
Vooraf geĆÆnstalleerde multimediasoftware
ā—
Multimediaknoppen of toetsen
Bedieningselementen voor het afspelen van media gebruiken
Afhankelijk van het computermodel hebt u voor het afspelen, pauzeren, vooruitspoelen en terugspoelen van
een mediabestand de volgende media-activiteitsbesturingselementen:
ā—
Mediaknoppen
ā—
Sneltoetsen voor media (speciī†¬eke toetsen die worden ingedrukt in combinatie met de fn-toets)
ā—
Mediatoetsen
Audio
Op uw computer of op bepaalde modellen met een externe optische schijf kunt u muziek-cdā€™s afspelen,
muziek downloaden en beluisteren, audio-inhoud van internet (inclusief radio) streamen, audio opnemen, of
audio en video mixen om multimedia te maken. Om uw luisterervaring te verbeteren, sluit u externe
audioapparaten, zoals luidsprekers of hoofdtelefoons, aan.
Luidsprekers aansluiten
U kunt op de computer bekabelde luidsprekers aansluiten. Gebruik hiervoor een USB-poort of de
combostekker voor audio-uit (hoofdtelefoon)/audio-in (microfoon) van de computer of op een
dockingstation.
Volg de apparaatinstructies van de fabrikant om draadloze luidsprekers aan te sluiten op de computer. Pas
eerst het geluidsvolume aan voordat u audioapparaten aansluit.
Geluidsvolume aanpassen
Afhankelijk van het computermodel kunt u het volume aanpassen door middel van:
ā—
Volumeknoppen
ā—
Sneltoetsen voor het volume (speciī†¬eke toetsen die worden ingedrukt in combinatie met de fn-toets)
ā—
Volumetoetsen
WAARSCHUWING! Zet het geluidsvolume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo
beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor
aanvullende informatie over veiligheid. Om deze handleiding te openen, typt u in het startscherm support
en selecteert u daarna de app HP Support Assistant.
Bedieningselementen voor het afspelen van media gebruiken 35
OPMERKING: Het geluidsvolume kan ook worden geregeld via het besturingssysteem en binnen bepaalde
programma's.
OPMERKING: Zie Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor informatie over het type bediening dat
de computer voor het volume heeft.
Hoofdtelefoon aansluiten
U kunt een hoofdtelefoon met een kabel aansluiten op de combostekker voor audio-uit (hoofdtelefoon)/
audio-in (microfoon) van uw computer.
Volg de apparaatinstructies van de fabrikant om een draadloze hoofdtelefoon aan te sluiten op de computer.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo
beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor
aanvullende informatie over veiligheid.
Microfoon aansluiten
Als u audio wilt opnemen, sluit u een microfoon aan op de combostekker voor audio-uit (hoofdtelefoon)/
audio-in (microfoon) van de computer. Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks
in de microfoon en neemt u geluid op in een omgeving zonder achtergrondgeluiden.
Hoofdtelefoons/microfoons aansluiten
U kunt hoofdtelefoons of headsets met kabel aansluiten op de combostekker voor audio-uit (hoofdtelefoon)/
audio-in (microfoon) van de computer. Er zijn veel headsets met geĆÆntegreerde microfoons verkrijgbaar in de
handel.
Volg de apparaatinstructies van de fabrikant om draadloze hoofdtelefoons of headsets aan te sluiten op de
computer.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo
beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor meer
informatie over veiligheid. Om deze handleiding te openen, typt u in het startscherm support en selecteert
u daarna de app HP Support Assistant.
Audiofuncties van de computer controleren
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon en
neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
U controleert de audiofuncties van de computer als volgt:
1. Typ configuratiescherm op het startscherm en selecteer Conī†¬guratiescherm.
2. Selecteer Hardware en geluiden en selecteer Geluid.
3. Wanneer het venster Geluid verschijnt, selecteert u het tabblad Geluiden. Selecteer onder
Programmagebeurtenissen de gewenste vorm van geluid, zoals een pieptoon of een alarmsignaal en
klik daarna op Testen.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Typ geluiden op het startscherm en selecteer Geluidsrecorder.
2. Klik op Opname starten en spreek in de microfoon.
36 Hoofdstuk 5 Multimedia
3. Sla het bestand op het bureaublad op.
4. Open een multimediaprogramma en speel het opgenomen geluid af.
U bevestigt of wijzigt de audio-instellingen als volgt op de computer:
1. Typ configuratiescherm op het startscherm en selecteer Conī†¬guratiescherm.
2. Selecteer Hardware en geluiden en selecteer Geluid.
Webcam (alleen bepaalde modellen)
Sommige computers hebben een geĆÆntegreerde webcam. In combinatie met de vooraf geĆÆnstalleerde
software kunt u de webcam gebruiken om een foto te maken of een video op te nemen. U kunt eerst een
voorbeeld van de foto of de video-opname bekijken en die vervolgens opslaan.
Met de webcamsoftware kunt u experimenteren met de volgende voorzieningen:
ā—
Videobeelden vastleggen en delen
ā—
Streaming video verzenden met chatsoftware
ā—
Foto's maken
Touch to Share (Aanraken om te delen) (alleen bepaalde
modellen)
Uw computer bevat geavanceerde NFC (Near Field Communication)-hardware waarmee u draadloos middels
aanraken-om-te-delen, informatie tussen twee apparaten met ingeschakelde NFC-functie kunt delen. Met
NFC-technologie, kunt u websites delen, contactgegevens overzetten en op NFC-ondersteunde printers met
een tik afdrukken.
TIP: U kunt NFC-apps downloaden die meer NFC-functies kunnen bieden.
BELANGRIJK: Zorg ervoor dat NFC ingeschakeld is op uw apparaten voordat u begint met delen. Het kan zijn
dat u bepaalde services als sBeam moet uitschakelen om met NFC te kunnen werken op apparaten met
Windows 8. Raadpleeg de fabrikant van uw NFC-apparaat om te controleren of deze compatibel is met
Windows 8.
Het delen starten
Raak de computer aan met uw NFC-apparaat om te beginnen met het delen tussen het apparaat en uw
computer.
1. Open het item dat u wilt delen.
Webcam (alleen bepaalde modellen) 37
2. Houd de twee NFC-antennes tegen elkaar. U kunt een geluidssignaal horen als de antennes elkaar
hebben herkend.
OPMERKING: De NFC-antenne op uw computer bevindt zich onder het touchpad. Om de NFC-antenne
van het andere apparaat te vinden, raadpleegt u de instructies van uw apparaat.
3. Het kan zijn dat u een bericht op uw apparaat ziet waarin wordt gevraagd om de overdracht te starten en
een bericht op de computer waarin wordt gevraagd om de overdracht te ontvangen. Volg de instructies
op het scherm om de overdracht te accepteren.
Video
Uw HP computer is een krachtig videoapparaat waarmee u streaming video van uw favoriete websites kunt
bekijken en video en ī†¬lms kunt downloaden om deze op uw computer te bekijken zonder dat u een
netwerkverbinding nodig hebt.
Om uw kijkgenot te verbeteren, gebruikt u een van de videopoorten op de computer om een externe monitor,
projector of tv aan te sluiten. De computer beschikt mogelijk over een HDMI-poort (High-Deī†¬nition
Multimedia Interface), waarop u een high-deī†¬nition monitor of hd-tv kunt aansluiten.
De computer beschikt mogelijk over een of meer van de volgende externe videopoorten:
ā—
VGA
ā—
DisplayPort
BELANGRIJK: Zorg ervoor dat het externe apparaat met de juiste kabel is aangesloten op de juiste poort van
de computer. Raadpleeg bij vragen de instructies van de fabrikant van het apparaat.
OPMERKING: Zie Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor informatie over de videopoorten van
de computer.
38 Hoofdstuk 5 Multimedia
VGA
De externemonitorpoort of VGA-poort is een analoge weergave-interface waarmee u een extern VGA-
weergaveapparaat aansluit op de computer, zoals een externe VGA-monitor of een VGA-projector.
1. Sluit de VGA-kabel van de monitor of projector zoals aangeduid aan op de VGA-poort op de computer.
2. Druk op fn+f4 om het beeld tussen vier weergavestanden te schakelen:
ā—
Alleen computerscherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het beeldscherm van de
computer.
ā—
Dupliceren: hiermee wordt het beeld gelijktijdig weergegeven op zowel de computer als het
externe apparaat.
ā—
Uitspreiden: hiermee wordt het beeld uitgespreid weergegeven op zowel de computer als het
externe apparaat.
ā—
Alleen tweede scherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het externe apparaat.
Telkens wanneer u op fn+f4 drukt, verandert de weergavestand.
OPMERKING: Als u de optie 'Uitspreiden' kiest, moet u ervoor zorgen dat u de schermresolutie van het
externe apparaat als volgt wordt aangepast. Typ configuratiescherm op het startscherm en
selecteer Conī†¬guratiescherm. Selecteer Vormgeving aan persoonlijke voorkeur aanpassen. Selecteer
onder Weergave de optie Schermresolutie aanpassen.
Dual-mode DisplayPort
Via de Dual-mode DisplayPort sluit u de computer aan op een optioneel video- of audioapparaat, zoals een
high-deī†¬nition televisietoestel of op andere compatibele digitale apparatuur of audioapparatuur. De Dual-
mode DisplayPort levert betere prestaties dan de VGA-externemonitorpoort en zorgt voor betere digitale
aansluitmogelijkheden.
OPMERKING: Als u video- en/of audiosignalen wilt verzenden via de Dual-mode DisplayPort, hebt u een
(afzonderlijk aan te schaī†«en) Dual-mode DisplayPort-kabel nodig.
OPMERKING: Op de Dual-mode DisplayPort van de computer kan Ć©Ć©n Dual-mode DisplayPort-apparaat
worden aangesloten. De op het computerscherm weergegeven informatie kan gelijktijdig worden
weergegeven op het Dual-mode DisplayPort-apparaat.
Video 39
U sluit als volgt een video- of audioapparaat aan op de Dual-mode DisplayPort:
1. Sluit het ene uiteinde van de Dual-mode DisplayPort-kabel aan op de Dual-mode DisplayPort van de
computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het digitale weergaveapparaat.
3. Druk op fn+f4 om het computerschermbeeld te schakelen tussen vier weergavestanden:
ā—
Alleen computerscherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het beeldscherm van de
computer.
ā—
Dupliceren: hiermee wordt het beeld gelijktijdig weergegeven op zowel de computer als het
externe apparaat.
ā—
Uitspreiden: hiermee wordt het beeld uitgespreid weergegeven op zowel de computer als het
externe apparaat.
ā—
Alleen tweede scherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het externe apparaat.
Telkens wanneer u op fn+f4 drukt, verandert de weergavestand.
OPMERKING: Als u de optie 'Uitspreiden' kiest, moet u ervoor zorgen dat u de schermresolutie van het
externe apparaat als volgt wordt aangepast. Typ configuratiescherm op het startscherm en
selecteer Conī†¬guratiescherm. Selecteer Vormgeving aan persoonlijke voorkeur aanpassen. Selecteer
onder Weergave de optie Schermresolutie aanpassen.
OPMERKING: Als u de apparaatkabel wilt verwijderen, drukt u de connectorontgrendelknop omlaag om de
kabel los te maken op de computer.
Bekabelde beeldschermen zoeken en aansluiten met behulp van MultiStream
Transport
Met MultiStream Transport (MST) kunt u meerdere bekabelde weergaveapparaten aansluiten op de VGA-
poorten of DisplayPorts van uw computer, maar ook op de VGA-poorten of DisplayPorts van een externe hub
of een dockingstation. U kunt op diverse manieren verbinding maken, afhankelijk van het type graī†¬sche
controller die op uw computer is geĆÆnstalleerd en of uw computer al dan niet een ingebouwde hub heeft. Ga
naar Apparaatbeheer om de op uw computer geĆÆnstalleerde hardware weer te geven.
1. Typ configuratiescherm op het startscherm en selecteer Conī†¬guratiescherm.
2. Selecteer Systeem en beveiliging, selecteer Systeem en klik op Apparaatbeheer in de linkerkolom.
40 Hoofdstuk 5 Multimedia
Beeldschermen aansluiten op computers met AMD of Nvidia graphics (met een optionele hub)
OPMERKING: Met een AMD graī†¬sche controller en een optionele hub kunt u maximaal drie externe
weergaveapparaten aansluiten.
OPMERKING: Met een NvidiaĀ® graī†¬sche controller en een optionele hub kunt u maximaal drie externe
weergaveapparaten aansluiten.
Ga als volgt te werk voor het conī†¬gureren van meerdere weergaveapparaten:
1. Sluit een externe hub (afzonderlijk aan te schaī†«en) aan op de DisplayPort van de computer met een DP-
naar-DP-kabel (afzonderlijk aan te schaī†«en). Zorg ervoor dat de voedingsadapter van de hub is
aangesloten op de netvoeding.
2. Sluit de externe weergaveapparaten aan op de VGA-poorten of DisplayPorts van de hub.
3. Typ in het zoekvak op het startscherm schermresolutie of druk op fn+f4. Als u niet alle
aangesloten beeldschermen ziet, controleert u of elk apparaat wel op de juiste poort van de hub is
aangesloten.
OPMERKING: Bij meerdere beeldschermen kunt u kiezen voor Dupliceren, waarbij het
computerscherm naar alle ingeschakelde weergaveapparaten wordt gekopieerd, of Uitspreiden, waarbij
het computerscherm over alle ingeschakelde weergaveapparaten wordt omspannen.
Beeldschermen aansluiten op computers met Intel graphics (met een optionele hub)
OPMERKING: Met een Intel graī†¬sche controller en een optionele hub kunt u maximaal drie externe
weergaveapparaten aansluiten.
Ga als volgt te werk voor het conī†¬gureren van meerdere weergaveapparaten:
1. Sluit een externe hub (afzonderlijk aan te schaī†«en) aan op de DisplayPort van de computer met een DP-
naar-DP-kabel (afzonderlijk aan te schaī†«en). Zorg ervoor dat de voedingsadapter van de hub is
aangesloten op de netvoeding.
2. Sluit de externe weergaveapparaten aan op de VGA-poorten of DisplayPorts van de hub.
3. Als Windows een beeldscherm detecteert dat op de DP-hub is aangesloten, wordt het dialoogvenster
DisplayPort Topology Notiī†¬cation weergegeven. Klik op de juiste opties om uw beeldschermen te
conī†¬gureren. Bij meerdere beeldschermen kunt u kiezen voor Dupliceren, waarbij het computerscherm
naar alle ingeschakelde weergaveapparaten wordt gekopieerd, of Uitspreiden, waarbij het beeld op het
scherm op alle ingeschakelde weergaveapparaten wordt weergegeven.
OPMERKING: Als dit dialoogvenster niet wordt weergegeven, controleert u of elk extern
weergaveapparaat wel op de juiste poort van de hub is aangesloten. Voor meer informatie typt u op het
startscherm schermresolutie, of druk op fn+f4 en volg de instructies op het scherm.
Beeldschermen aansluiten op computers met Intel graphics (met een ingebouwde hub)
Met uw interne hub en de Intel graī†¬sche controller kunt u maximaal drie weergaveapparaten in de volgende
conī†¬guraties aansluiten:
ā—
Twee 1920 x 1200 DP-beeldschermen aangesloten op de computer + Ć©Ć©n 1920 x 1200 VGA-
beeldscherm aangesloten op een optioneel dockingstation
ā—
EĆ©n 2560 x 1600 DP-beeldscherm aangesloten op de computer + Ć©Ć©n 1920 x 1200 VGA-beeldscherm
aangesloten op een optioneel dockingstation
Video 41
Ga als volgt te werk voor het conī†¬gureren van meerdere weergaveapparaten:
1. Sluit de externe weergaveapparaten aan op de VGA-poorten of DisplayPorts (DP) van de computer of het
dockingstation.
2. Als Windows een beeldscherm detecteert dat op de DP-hub is aangesloten, wordt het dialoogvenster
DisplayPort Topology Notiī†¬cation weergegeven. Klik op de juiste opties om uw beeldschermen te
conī†¬gureren. Bij meerdere beeldschermen kunt u kiezen voor Dupliceren, waarbij het computerscherm
naar alle ingeschakelde weergaveapparaten wordt gekopieerd, of Uitspreiden, waarbij het beeld op het
scherm op alle ingeschakelde weergaveapparaten wordt weergegeven.
OPMERKING: Als dit dialoogvenster niet wordt weergegeven, controleert u of elk extern
weergaveapparaat wel op de juiste poort van de hub is aangesloten. Voor meer informatie typt u
schermresolutie in het startscherm of drukt u op fn+f4. Volg daarna de instructies op het scherm.
Met Miracast compatibele draadloze schermen zoeken en aansluiten (alleen
bepaalde modellen)
Volg de onderstaande stappen om met Miracast compatibele draadloze schermen te zoeken en weer te geven
zonder uw huidige apps te verlaten.
Miracast openen:
ā–²
Wijs de rechterboven- of rechteronderhoek van het startscherm aan om de charms weer te geven, klik
op Apparaten en op Project en volg de instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Bij bepaalde modellen klikt u in het startscherm op het pictogram HP Quick Access to Miracast en volgt
u de instructies op het scherm.
42 Hoofdstuk 5 Multimedia
6 Energiebeheer
OPMERKING: Een computer kan een aan/uit-knop of een aan/uit-schakelaar hebben. De term aan/uit-knop
verwijst in deze handleiding naar de twee typen aan/uit-knoppen.
Computer afsluiten (uitschakelen)
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet hebt opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten worden alle geopende programma's gesloten, inclusief het besturingssysteem, en
worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Sluit de computer af in de volgende gevallen:
ā—
Wanneer u de accu moet vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer
ā—
Wanneer u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten
ā—
Wanneer de computer lange tijd niet wordt gebruikt en de externe voedingsbron wordt losgekoppeld
Hoewel u de computer kunt uitschakelen met de aan/uit-knop, is de aanbevolen procedure het gebruik van de
opdracht Afsluiten van Windows:
OPMERKING: Als de computer in de slaap- of sluimerstand staat, moet u eerst de slaap- of sluimerstand
beƫindigen door kort op de aan/uit-knop te drukken voordat u de computer kunt uitschakelen.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Wijs de rechterbovenhoek of -benedenhoek van het startscherm aan.
3. Klik op Instellingen, klik op het pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten.
ā€“ of ā€“
Klik met de rechtermuisknop op de startknop in de linkeronderhoek van het scherm en selecteer
Afsluiten of afmelden en daarna Afsluiten.
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedure te gebruiken,
probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
ā—
Druk op ctrl+alt+delete. Klik op het pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten.
ā—
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
ā—
Koppel de computer los van de externe voedingsbron.
ā—
Verwijder de accu (bij modellen met een door de gebruiker vervangbare accu). Bij modellen met een in de
fabriek verzegelde accu, houdt u de aan/uit-knop minstens 15 seconden ingedrukt.
Opties voor energiebeheer instellen
Standen voor energiebesparing gebruiken
De slaapstand wordt ingeschakeld in de fabriek.
Computer afsluiten (uitschakelen) 43
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm leeggemaakt.
Uw werk wordt in het geheugen opgeslagen.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand niet terwijl er wordt gelezen van of geschreven naar een schijf of een
externe geheugenkaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de audio- of videokwaliteit, verlies van
audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Verbinding maken met een netwerk of het uitvoeren van computerfuncties is niet mogelijk
wanneer de computer in de slaapstand staat.
Slaapstand activeren en beƫindigen
Als de computer is ingeschakeld, kunt u als volgt de slaapstand activeren:
ā—
Druk kort op de aan/uit-knop.
ā—
Wijs de rechterbovenhoek of -onderhoek van het startscherm aan. Als de lijst met emoticons wordt
geopend, klikt u op Instellingen, het pictogram Energie en vervolgens op Slaapstand.
Als u de slaapstand wilt beƫindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop.
Wanneer de slaapstand wordt beƫindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en wordt het scherm
weergegeven zoals dit was toen u stopte met werken.
OPMERKING: Als u een wachtwoord op de computer hebt ingesteld voor het beƫindigen van de
sluimerstand, dan moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat de computer uw werk opnieuw
weergeeft.
De door de gebruiker geĆÆnitialiseerde sluimerstand inschakelen en afsluiten
U kunt als volgt de sluimerstand handmatig activeren en energiebeheerinstellingen en time-outs wijzigen via
het onderdeel Energiebeheer:
1. Typ energiebeheer op het startscherm en selecteer vervolgens Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Het gedrag van de aan/uit-knop bepalen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Selecteer bij Actie als ik op de aan/uit-knop druk de optie Sluimerstand.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
Als u de sluimerstand wilt beƫindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop. De aan/uit-lampjes gaan branden en
uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was gestopt met werken.
OPMERKING: Als u hebt ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de slaapstand te beƫindigen, moet uw
Windows-wachtwoord worden ingevoerd voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken
De energiemeter bevindt zich op het Windows-bureaublad. Met behulp van de energiemeter krijgt u snel
toegang tot de instellingen van Energiebeheer en kunt u de resterende acculading bekijken.
ā—
Wijs op het Windows-bureaublad op het pictogram van de energiemeter om de acculading en het
huidige energiebeheerschema weer te geven.
ā—
Klik op het pictogram van de energiemeter en selecteer een item in de lijst om toegang te krijgen tot
Energiebeheer of om het energiebeheerschema te wijzigen. U kunt ook energiebeheer in het
startscherm typen en vervolgens Energiebeheer selecteren.
44 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Aan de verschillende pictogrammen kunt u zien of de computer op accuvoeding of op externe netvoeding
werkt. Als de accu een laag of kritiek laag ladingsniveau heeft bereikt, geeft het pictogram ook een bericht
weer.
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beƫindigen slaapstand
U stelt als volgt in dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beƫindigen van de slaapstand of de
sluimerstand:
1. Typ energiebeheer op het startscherm en selecteer vervolgens Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Een wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
OPMERKING: Als u een wachtwoord voor een gebruikersaccount moet instellen of het huidige
wachtwoord voor uw gebruikersaccount wilt wijzigen, klikt u op Het wachtwoord voor uw
gebruikersaccount instellen of wijzigen en volgt u de instructies op het scherm. Als u geen
gebruikerswachtwoord hoeft te maken of te wijzigen, gaat u naar stap 5.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
Accuvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Gebruik uitsluitend de volgende producten om veiligheidsrisico's te beperken: de bij de
computer geleverde accu, een door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als
accessoire is aangeschaft bij HP.
De computer wordt door een accu gevoed als die niet is aangesloten op externe netvoeding. De accuwerktijd
van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor energiebeheer,
programma's die worden uitgevoerd, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die op de
computer is aangesloten en andere factoren. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de computer is
aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk beschermd in
geval van een stroomstoring. Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op
externe netvoeding werkt, schakelt de computer automatisch over op accuvoeding wanneer de
netvoedingsadapter wordt losgekoppeld van de computer of als er een stroomstoring plaatsvindt.
OPMERKING: Wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding, wordt de helderheid van het
beeldscherm automatisch verlaagd, zodat u langer kunt doen met de acculading. Op bepaalde
computermodellen kan worden geschakeld tussen graī†¬sche modi, zodat u langer kunt doen met de
acculading.
In de fabriek verzegelde accu
Als u de status van de accu wilt bekijken, of als de accu leeg is, voert u Accucontrole uit in Help en
ondersteuning. Voor informatie over de accu typt u support in het startscherm, selecteert u de app HP
Support Assistant en selecteert u vervolgens Accu en prestaties. Als in Accucontrole wordt aangegeven dat
de accu moet worden vervangen, neemt u contact op met de ondersteuning.
De een of meer accu's in dit product kunnen niet gemakkelijk worden vervangen door de gebruiker zelf. Als u
de accu verwijdert of vervangt, kan dit invloed hebben op uw garantie. Als een accu leeg is, neemt u contact
op met Ondersteuning.
Wanneer een accu het einde van de levensduur heeft bereikt, mag de accu niet bij het normale huishoudelijke
afval worden gedeponeerd. U dient zich te houden aan de regels over het inleveren van klein chemisch afval.
Opties voor energiebeheer instellen 45
Aanvullende informatie over de accu opzoeken
HP Help en ondersteuning biedt hulpprogrammaā€™s en informatie over de accu. Om accu-informatie te openen,
selecteert u de HP Support Assistant app op het startscherm en selecteert u daarna Accu en prestaties.
ā—
Hulpprogramma Accucontrole voor het testen van de accuprestaties
ā—
Informatie over kalibreren, energiebeheer en de juiste manier om een accu te hanteren en op te slaan
teneinde de levensduur van de accu te maximaliseren
ā—
Informatie over soorten accu's, speciī†¬caties, levensduur en capaciteit
U krijgt als volgt toegang tot de informatie over accu's:
ā–²
Om accu-informatie te openen, selecteert u de HP Support Assistant app op het startscherm en
selecteert u daarna Accu en prestaties.
Accucontrole gebruiken
HP Help en ondersteuning biedt informatie over de status van de accu die in de computer is geplaatst.
U voert Accucontrole als volgt uit:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
OPMERKING: Accucontrole werkt alleen goed als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron.
2. Om accu-informatie te openen, selecteert u de HP Support Assistant app op het startscherm en
selecteert u daarna Accu en prestaties.
Accucontrole test de accu en de accucellen om te controleren of deze naar behoren functioneren en
rapporteert vervolgens de resultaten van de test.
Acculading weergeven
ā–²
Beweeg de aanwijzer over het energiemeterpictogram op het Windows-bureaublad in het systeemvak
aan de rechterkant van de taakbalk.
Accuwerktijd maximaliseren
De accuwerktijd varieert, afhankelijk van voorzieningen die u gebruikt terwijl de computer op accuvoeding
werkt. De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af, omdat de capaciteit van de accu afneemt ten gevolge
van bepaalde natuurlijke processen.
Tips voor het maximaliseren van de accuwerktijd:
ā—
Verlaag de helderheid van het scherm.
ā—
Verwijder de accu uit de computer wanneer de accu niet in gebruik is of wordt opgeladen (als de
computer een door de gebruiker vervangbare accu heeft).
ā—
Bewaar de door de gebruiker vervangbare accu op een koele, droge plaats.
ā—
Selecteer de instelling Energiespaarstand in Energiebeheer.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld.
Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem daarop reageert, kunt
u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer. Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op
de werking van de lampjes.
46 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Typ energie in het startscherm en selecteer Instellingen en vervolgens Energiebeheer.
Een lage acculading herkennen
Als een accu de enige voedingsbron van de computer is en deze een laag of kritiek laag niveau bereikt,
gebeurt het volgende:
ā—
Het acculampje (alleen bepaalde modellen) geeft een laag of kritiek laag niveau van de acculading aan.
ā€“ of ā€“
ā—
Het energiemeterpictogram in het systeemvak geeft een lage of kritiek lage acculading aan.
OPMERKING: Zie Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken op pagina 44 voor meer
informatie over de energiemeter.
Als de computer aan staat of in de slaapstand staat, blijft de computer nog even in de slaapstand staan.
Vervolgens wordt de computer uitgeschakeld. Hierbij gaat niet-opgeslagen werk verloren.
Problemen met een lage acculading verhelpen
Een lage acculading verhelpen wanneer er een externe voedingsbron beschikbaar is
ā–²
Sluit een van de volgende apparaten aan:
ā—
Netvoedingsadapter
ā—
Optioneel docking- of uitbreidingsapparaat
ā—
Optionele netvoedingsadapter die als accessoire bij HP is aangeschaft
Een lage acculading verhelpen wanneer er geen voedingsbron beschikbaar is
Om een lage acculading te verhelpen wanneer er geen voedingsbron beschikbaar is, slaat u uw werk op en
schakelt u de computer uit.
Accuvoeding besparen
ā—
Typ energie in het startscherm en selecteer Instellingen en vervolgens Energiebeheer.
ā—
Open het onderdeel Energiebeheer en selecteer instellingen voor een lager energieverbruik.
ā—
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer u deze
niet gebruikt.
ā—
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u deze
apparatuur niet gebruikt.
ā—
Zet alle optionele externe geheugenkaarten die u niet gebruikt, stop, schakel ze uit of verwijder ze.
ā—
Verlaag de helderheid van het beeldscherm.
ā—
Activeer de slaapstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
Opties voor energiebeheer instellen 47
Externe netvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde netvoedingsadapter,
een door HP geleverde vervangende adapter of een door HP geleverde compatibele adapter.
OPMERKING: Zie de poster Installatie-instructies in de doos van de computer voor informatie over het
aansluiten van de computer op netvoeding.
Externe netvoeding wordt geleverd via een goedgekeurde netvoedingsadapter of een optioneel docking- of
uitbreidingsapparaat.
Sluit de computer in de volgende situaties aan op een externe netvoedingsbron:
ā—
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert.
ā—
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast.
ā—
Wanneer u informatie schrijft naar een cd, dvd of bd (alleen bepaalde modellen).
ā—
Wanneer u Schijfdefragmentatie uitvoert.
ā—
Wanneer u een back-up of hersteltaak uitvoert.
Als u de computer aansluit op een externe netvoedingsbron, gebeurt het volgende:
ā—
De accu wordt opgeladen.
ā—
Als de computer is ingeschakeld, verandert het energiemeterpictogram in de taakbalk van vorm.
Wanneer u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
ā—
De computer schakelt over naar accuvoeding.
ā—
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen.
48 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer een van de volgende symptomen vertoont nadat deze is
aangesloten op de netvoeding:
ā—
De computer wordt niet ingeschakeld.
ā—
Het beeldscherm wordt niet ingeschakeld.
ā—
De aan/uit-lampjes zijn uit.
Ga als volgt te werk om de netvoedingsadapter te testen:
OPMERKING: De volgende instructies gelden voor computers met een door de gebruiker vervangbare accu.
1. Zet de computer uit.
2. Verwijder de accu uit de computer.
3. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en steek de stekker van de adapter in het stopcontact.
4. Zet de computer aan.
ā—
Als de aan/uit-lampjes aan gaan, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
ā—
Als de aan/uit-lampjes uit blijven, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een vervangende
netvoedingsadapter.
Opties voor energiebeheer instellen 49
7 Externe kaarten en apparaten
Geheugenkaartlezers gebruiken
Met optionele geheugenkaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze kaarten
worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer en apparatuur
met digitale media, zoals camera's en pda's.
Zie Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor meer informatie over de types geheugenkaarten die
worden ondersteund op de computer.
Geheugenkaart plaatsen
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een geheugenkaart, om beschadiging
van de connectoren van de geheugenkaart te voorkomen.
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
2. Plaats de kaart in de geheugenkaartlezer en druk de kaart aan totdat deze goed op zijn plaats zit.
U hoort een geluidssignaal als het apparaat is gedetecteerd en er kan een menu met beschikbare opties
verschijnen.
Geheugenkaart verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van de geheugenkaart, om te
voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle toepassingen af die gebruikmaken van de geheugenkaart.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware in het Windows-bureaublad in het systeemvak
aan de rechterkant van de taakbalk. Volg daarna de instructies op het scherm.
50 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
3. Druk de kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
OPMERKING: Als de kaart niet zelf naar buiten komt, trekt u deze uit het slot.
Smart Cards gebruiken
OPMERKING: De term Smart Card verwijst in dit hoofdstuk zowel naar Smart Cards als Javaā„¢ Cards.
Een Smart Card is een accessoire met het formaat van een creditcard, dat is voorzien van een microchip met
geheugen en een microprocessor. Smart Cards hebben, net zoals personal computers, een
besturingssysteem voor het beheer van de in- en uitvoer. Daarnaast zijn ze voorzien van
beveiligingsvoorzieningen om ze te beveiligen tegen aanvallen van buitenaf. Standaard-Smart Cards worden
gebruikt in combinatie met de Smart Card-lezer (alleen bepaalde modellen).
U hebt een pincode nodig om toegang te krijgen tot de inhoud van de microchip. Open HP Support Assistant
voor meer informatie over de beveiligingsvoorzieningen van Smart Cards. Als u HP Support Assistant op het
startscherm wilt openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
Smart Card plaatsen
1. Houd de het kaartlabel naar boven en schuif de kaart voorzichtig in de Smart Card-lezer tot de kaart
goed op zijn plaats zit.
2. Volg de instructies op het scherm om u aan te melden op de computer met behulp van de pincode van de
Smart Card.
Smart Card verwijderen
ā–²
Pak de Smart Card bij de zijkanten vast en trek de kaart voorzichtig uit de Smart Card-lezer.
Smart Cards gebruiken 51
USB-apparaat gebruiken
USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een optioneel extern
apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner of -hub.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over apparaatspeciī†¬eke
software. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op schijven, of kunnen op de website
van de fabrikant staan.
De computer heeft ten minste Ć©Ć©n USB-poort die ondersteuning biedt voor apparaten met USB 1.0, 1.1, 2.0 of
3.0. Uw computer kan ook een USB-laadpoort hebben die een extern apparaat van stroom voorziet. Een
optioneel dockingapparaat of USB-hub biedt extra USB-poorten die met de computer kunnen worden
gebruikt.
52 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het aansluiten van het apparaat om beschadiging van
een USB-connector te voorkomen.
ā–²
Sluit de USB-kabel voor het apparaat aan op de USB-poort.
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de afgebeelde computer.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het systeemvak
om aan te geven dat het apparaat wordt herkend door de computer.
USB-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om het USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging van een USB-
connector te voorkomen.
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van een USB-apparaat, om te
voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Als u een USB-apparaat wilt verwijderen, slaat u uw gegevens op en sluit u alle applicaties af die
gebruikmaken van het apparaat.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware op het Windows-bureaublad in het systeemvak
aan de rechterkant van de taakbalk en volg de instructies op het scherm.
3. Verwijder het apparaat.
USB-apparaat gebruiken 53
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste software en
stuurprogramma's en over de computerpoort die moet worden gebruikt.
U sluit als volgt een extern apparaat aan op de computer:
VOORZICHTIG: Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het risico van
schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat het apparaat is uitgeschakeld en de stekker uit
het stopcontact is gehaald.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het apparaat
in een geaard stopcontact.
3. Schakel het apparaat in.
Als u een extern apparaat zonder eigen voeding wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit en koppelt u het
los van de computer. Als u een extern apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting wilt verwijderen,
schakelt u het apparaat uit, koppelt u het los van de computer en haalt u vervolgens de stekker uit het
stopcontact.
Optionele externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken van
informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een USB-poort op
de computer.
OPMERKING: Er moet een externe optische USB-schijf van HP worden aangesloten op de USB-poort met
eigen voeding op de computer.
Typen USB-stations:
ā—
1,44-MB diskettedrive
ā—
Vaste-schijfmodule
ā—
Externe optische-schijfeenheid (cd, dvd en Blu-ray)
ā—
MultiBay-apparaat
54 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
8 Schijfeenheden
Schijfeenheden hanteren
VOORZICHTIG: Schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen die voorzichtig moeten worden
behandeld. Lees de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert. Waarschuwingen die
betrekking hebben op speciī†¬eke procedures, worden vermeld bij de desbetreī†«ende procedures.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
ā—
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is of koppel de externe vaste schijf los voordat u
een computer verplaatst die op een externe vaste schijf is aangesloten.
ā—
Ontlaad, voordat u de schijfeenheid aanraakt, de statische elektriciteit door een geaard oppervlak aan te
raken.
ā—
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijfeenheid of op de computer niet aan.
ā—
Behandel een schijfeenheid voorzichtig; laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
ā—
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet of de
computer is afgesloten of in de slaapstand staat, schakelt u de computer in en vervolgens via het
besturingssysteem weer uit.
ā—
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
ā—
Gebruik het toetsenbord niet en verplaats de computer niet terwijl de optische-schijfeenheid naar een
schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
ā—
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
ā—
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoī†«en. Spuit geen reinigingsmiddelen op een schijfeenheid.
ā—
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te verwijderen,
of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
ā—
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie. Vermeld op
de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
ā—
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met
magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In beveiligingsapparatuur
waarmee handbagage wordt gescand, worden rƶntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische
velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan schijfeenheden.
Vaste schijven gebruiken
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het
systeem vastloopt:
ā—
Sla uw werk op en sluit de computer af voordat u een geheugenmodule of een vaste schijf plaatst of
vervangt.
ā—
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te
drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
Schijfeenheden hanteren 55
Intel Smart Response Technology (alleen bepaalde modellen)
IntelĀ® Smart Response Technology (SRT) is een cachefunctie van IntelĀ® Rapid Storage Technology (RST) die de
prestaties van het computersysteem aanzienlijk verbetert. Met SRT kunnen computers met een SSD de
mSATA-module gebruiken als cachegeheugen tussen het systeemgeheugen en de vaste schijf. Hierdoor hebt
u een vaste schijf (of een RAID-volume) voor maximale opslagcapaciteit, terwijl u tegelijkertijd betere
systeemprestaties hebt dankzij de SSD.
Als u een vaste schijf toevoegt of vervangt en van plan bent om een RAID-volume in te stellen, moet u SRT
tijdelijk uitschakelen, het RAID-volume instellen en SRT vervolgens weer inschakelen. U schakelt SRT als volgt
tijdelijk uit:
1. Typ Intel in het startscherm en selecteer Intel Rapid Storage Technology.
2. Klik op de koppeling Versnelling en klik vervolgens op de koppeling Versnelling uitschakelen.
3. Wacht tot de versnellingsmodus is voltooid.
4. Klik op de koppeling Opnieuw instellen op beschikbaar.
BELANGRIJK: U moet SRT tijdelijk uitschakelen wanneer u de RAID-modus wijzigt. Breng de wijziging aan en
schakel SRT opnieuw in. Als u deze functie niet tijdelijk uitschakelt, kunt u geen wijzigingen aanbrengen in de
RAID-volumes.
OPMERKING: HP ondersteunt SRT met zelfversleutelende schijven (SED's) niet.
Prestaties van de vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met
Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste schijf,
zodat het systeem eī†«iciĆ«nter werkt.
OPMERKING: Schijfdefragmentatie hoeft niet te worden uitgevoerd voor SSD's.
Nadat u Schijfdefragmentatie hebt gestart, werkt het zelfstandig verder. Al naar gelang de grootte van de
vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie meer dan een uur in beslag
nemen. U kunt instellen dat de schijfdefragmentatie 's nachts wordt uitgevoerd, of op een ander tijdstip
waarop u de computer niet hoeft te gebruiken.
HP adviseert u om de vaste schijf minstens Ć©Ć©n keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen dat
Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment
Schijfdefragmentatie handmatig starten.
Ga als volgt te werk om een schijfdefragmentatie uit te voeren:
1. Sluit de computer aan op een netvoedingsbron.
2. Typ schijf op het startscherm.
3. Klik op Optimaliseren.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de computer
te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren
van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen. Raadpleeg
HP Support Assistant. Als u HP Support Assistant vanuit het startscherm wilt openen, selecteert u de
app HP Support Assistant.
Raadpleeg voor meer informatie de Help bij de Schijfdefragmentatie-software.
56 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer eī†«iciĆ«nter werkt.
Ga als volgt te werk om een schijfopruiming uit te voeren:
1. Typ op het scherm Start schijf en selecteer vervolgens Apps verwijderen om schijfruimte vrij te
maken
.
2. Volg de instructies op het scherm.
HP 3D DriveGuard gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP 3D DriveGuard beschermt een vaste schijf door deze te parkeren en gegevensverzoeken tegen te houden
wanneer zich de volgende gebeurtenissen voordoen:
ā—
U laat de computer vallen.
ā—
U verplaatst de computer met het beeldscherm gesloten terwijl de computer op accuvoeding werkt.
Kort na deze gebeurtenissen wordt de normale werking van de vaste schijf door HP 3D DriveGuard hersteld.
OPMERKING: Alleen interne vaste schijven worden beschermd door HP 3D DriveGuard. Een vaste schijf die in
een optioneel dockingapparaat is geplaatst of die is aangesloten op een USB-poort, wordt niet beschermd
door HP 3D DriveGuard.
OPMERKING: Omdat solid-state drives (SSD's) geen bewegende onderdelen bevatten, is HP 3D DriveGuard
niet nodig voor deze schijfeenheden.
Raadpleeg de Help van de HP 3D DriveGuard-software voor meer informatie.
Status van HP 3D DriveGuard herkennen
Het lampje voor de vaste schijf op de computer verandert van kleur ten teken dat de schijf in de primaire
vaste-schijfruimte en/of de schijf in de secundaire vaste-schijfruimte (alleen bepaalde modellen) is
geparkeerd. Als u wilt nagaan of een schijf momenteel wordt beschermd of is geparkeerd, bekijkt u het
pictogram op het Windows-bureaublad, in het systeemvak helemaal rechts op de taakbalk of in het
Mobiliteitscentrum.
RAID gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met de Redundant Arrays of Independent Disks (RAID)-technologie kan een computer twee of meer vaste
schijven tegelijk gebruiken. RAID behandelt meerdere stations via de hardware- of software-instellingen als
Ć©Ć©n aaneengesloten station. Wanneer meerdere stations op deze manier samenwerken, worden ze ook wel
'RAID-matrix' genoemd. Raadpleeg de website van HP voor meer informatie. Neem contact op met HP
Ondersteuning om de meest recente gebruikershandleidingen te openen. Voor ondersteuning in de VS gaat u
naar http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar http://welcome.hp.com/
country/us/en/wwcontact_us.html.
RAID gebruiken (alleen bepaalde modellen) 57
9 Beveiliging
De computer beveiligen
Standaardbeveiligingsvoorzieningen van het Windows-besturingssysteem en het onafhankelijk van
Windows-computers draaiende Setup-hulpprogramma (BIOS) kunnen uw persoonlijke instellingen en
gegevens tegen diverse risico's beschermen.
OPMERKING: Van beveiligingsvoorzieningen moet op de eerste plaats een ontmoedigingseī†«ect uitgaan.
Dergelijke maatregelen kunnen echter niet altijd voorkomen dat een product verkeerd wordt gebruikt of
gestolen.
OPMERKING: Voordat u uw computer verzendt voor reparatie, moet u back-ups maken van vertrouwelijke
bestanden en die verwijderen en alle wachtwoordinstellingen verwijderen.
OPMERKING: Mogelijk zijn niet alle in dit hoofdstuk genoemde voorzieningen beschikbaar op uw computer.
OPMERKING: Uw computer ondersteunt Computrace, een online service voor opsporing en herstel in het
kader van beveiliging. Deze service is beschikbaar in bepaalde landen en regio's. Als de computer wordt
gestolen, kan Computrace deze opsporen wanneer de onbevoegde gebruiker verbinding maakt met internet.
U kunt Computrace gebruiken door de software aan te schaī†«en en een abonnement op de service te nemen.
Voor informatie over het bestellen van de Computrace-software gaat u naar http://www.hp.com.
Computerrisico Beveiligingsvoorziening
Onbevoegd gebruik van de computer HP Client Security Manager, in combinatie met een wachtwoord,
smartcard, contactloze kaart, vastgelegde vingerafdrukken of
andere veriī†¬catiegegevens.
Ongeoorloofde toegang tot Computer Setup (f10) BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Ongeoorloofde toegang tot de inhoud van een vaste schijf DriveLock-wachtwoord of Automatic DriveLock-wachtwoord in
Computer Setup*
Ongeoorloofd opstarten vanaf een optionele externe
optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen), optionele
externe vaste schijf (alleen bepaalde modellen) of interne
netwerkadapter.
Voorziening voor opstartopties in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot een Windows-gebruikersaccount Windows-gebruikerswachtwoord
Onbevoegde toegang tot gegevens
ā—
HP software voor stationsversleuteling
ā—
Windows Defender
Ongeoorloofde toegang tot de instellingen van Computer Setup
en andere identiī†¬catiegegevens van het systeem
BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegd verwijderen van de computer Bevestigingspunt voor een beveiligingsslot (in combinatie met
een optionele beveiligingskabel)
*Computer Setup is een vooraf geĆÆnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden gebruikt wanneer het
besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. U kunt gebruikmaken van een aanwijsapparaat (touchpad, EasyPoint-
muisbesturing of USB-muis) of het toetsenbord om te navigeren en selecties te maken in Computer Setup.
58 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Wachtwoorden gebruiken
Een wachtwoord is een groep tekens die u kiest om uw computergegevens te beveiligen. U kunt verscheidene
typen wachtwoorden instellen, afhankelijk van hoe u de toegang tot uw informatie wilt beveiligen.
Wachtwoorden kunnen worden ingesteld in Windows of in het hulpprogramma Computer Setup, dat vooraf is
geĆÆnstalleerd op de computer.
ā—
Het BIOS-beheerderswachtwoord en de DriveLock-wachtwoorden worden in Computer Setup ingesteld
en worden beheerd door het systeem-BIOS.
ā—
Wachtwoorden voor Automatic DriveLock worden in Computer Setup ingeschakeld.
ā—
Windows-wachtwoorden worden alleen in het Windows-besturingssysteem ingesteld.
ā—
Als HP SpareKey eerder ingesteld is en als u het BIOS-beheerderswachtwoord vergeten bent, kunt u HP
SpareKey gebruiken om toegang te krijgen tot het hulpprogramma.
ā—
Als u zowel het DriveLock-gebruikerswachtwoord als het DriveLock-hoofdwachtwoord bent vergeten,
die in Computer Setup zijn ingesteld, is de vaste schijf die met deze wachtwoorden is beveiligd
permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.
U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor een voorziening van Computer Setup en een
beveiligingsvoorziening van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere voorzieningen
van Computer Setup.
Gebruik de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden:
ā—
Volg tijdens het maken van wachtwoorden de door het programma ingestelde vereisten.
ā—
Gebruik niet hetzelfde wachtwoord voor meerdere applicaties of websites en gebruik uw Windows-
wachtwoord niet voor applicaties of websites.
ā—
Gebruik HP Wachtwoordbeheer voor Client Security om uw gebruikersnamen en wachtwoorden op te
slaan voor al uw websites en applicaties. U kunt ze later op een beveiligde manier zien als u ze niet meer
weet.
ā—
Sla wachtwoorden niet in een bestand op de computer op.
De volgende tabellen bevatten veelvoorkomende Windows- en BIOS-beheerderswachtwoorden en een
beschrijving van hun functie.
Wachtwoorden instellen in Windows
Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-account op
beheerdersniveau.
OPMERKING: Met het instellen van een Windows-
beheerderswachtwoord wordt niet het BIOS-
beheerderswachtwoord ingesteld.
Gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
*Raadpleeg de app HP Support Assistant voor informatie over het instellen van een Windows-beheerderswachtwoord of Windows-
gebruikerswachtwoord.
Wachtwoorden gebruiken 59
Wachtwoorden instellen in Computer Setup
Wachtwoord Functie
BIOS-beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot Computer Setup.
OPMERKING: Als er functies ingeschakeld zijn die voorkomen
dat het BIOS-beheerderswachtwoord wordt verwijderd, kunt u het
BIOS-beheerderswachtwoord pas verwijderen zodra deze functies
worden uitgeschakeld.
DriveLock-hoofdwachtwoord* Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock. Wordt ook gebruikt om DriveLock-
beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt ingesteld bij
DriveLock Passwords (DriveLock-wachtwoorden) tijdens het
activeringsproces.
OPMERKING: U kunt pas een DriveLock-wachtwoord instellen
zodra u een BIOS beheerderswachtwoord hebt ingesteld.
DriveLock-gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock en wordt ingesteld bij DriveLock
Passwords (DriveLock-wachtwoorden) tijdens het
activeringsproces.
OPMERKING: U kunt pas een DriveLock-wachtwoord instellen
zodra u een BIOS beheerderswachtwoord hebt ingesteld.
*Nadere bijzonderheden over deze wachtwoorden vindt u in de volgende onderwerpen.
BIOS-beheerderswachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
Een nieuw BIOS-beheerderswachtwoord instellen
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Setup BIOS
Administrator Password (BIOS-beheerderswachtwoord instellen) en druk op enter.
4. Typ een wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op Save (Opslaan) en volgt u de
instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk daarna op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Een BIOS-beheerderswachtwoord wijzigen
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
60 Hoofdstuk 9 Beveiliging
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change Password
(Wachtwoord wijzigen) en druk op enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Typ nogmaals uw nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan)
in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk daarna op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Een BIOS-beheerderswachtwoord verwijderen
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change Password
(Wachtwoord wijzigen) en druk op enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Wanneer u om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u op enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om door te gaan.
7. Wanneer u nogmaals om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u op
enter.
8. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan)
in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk daarna op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Wachtwoorden gebruiken 61
BIOS-beheerderswachtwoord opgeven
Naast de prompt BIOS-beheerderswachtwoord typt u uw wachtwoord (met behulp van dezelfde soort
toetsen die u gebruikt hebt om het wachtwoord in te stellen). Druk vervolgens op enter. Na drie mislukte
pogingen om het BIOS-beheerderswachtwoord op te geven moet u de computer opnieuw opstarten en het
opnieuw proberen.
DriveLock-wachtwoord in Computer Setup beheren
VOORZICHTIG: Noteer het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord voor DriveLock zorgvuldig en
bewaar dit uit de buurt van de computer om te voorkomen dat de met DriveLock beschermde vaste schijf
permanent onbruikbaar wordt. Als u beide DriveLock-wachtwoorden vergeet, is de vaste schijf permanent
vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.
Met DriveLock voorkomt u ongeoorloofde toegang tot de inhoud van een vaste schijf. DriveLock kan alleen
worden toegepast op de interne vaste schijf of schijven van de computer. Als DriveLock-beveiliging op een
schijf wordt toegepast, moet een wachtwoord worden ingevoerd om toegang tot deze schijf te krijgen. Het
station moet in de computer of een geavanceerde poortreplicator zijn geplaatst om te worden benaderd
middels de DriveLock-wachtwoorden.
OPMERKING: U kunt de DriveLock-functies pas openen zodra u een BIOS-beheerderswachtwoord hebt
ingesteld.
Om DriveLock-beveiliging toe te passen op een interne vaste schijf moeten in Computer Setup een
gebruikerswachtwoord en een hoofdwachtwoord worden ingesteld. Op DriveLock-beveiliging zijn de volgende
overwegingen van toepassing:
ā—
Nadat DriveLock-beveiliging is toegepast op een vaste schijf, kan deze alleen nog maar worden gebruikt
wanneer eerst het gebruikers- of hoofdwachtwoord wordt ingevoerd.
ā—
Het gebruikerswachtwoord is voor de dagelijkse gebruiker van de beveiligde vaste schijf. Het
hoofdwachtwoord is ofwel voor de systeembeheerder ofwel voor de gebruiker.
ā—
Het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord mogen hetzelfde zijn.
ā—
U kunt een gebruikers- of hoofdwachtwoord uitsluitend verwijderen door de DriveLock-beveiliging van
de vaste schijf te halen. DriveLock-beveiliging kan alleen met het hoofdwachtwoord van een schijf
worden gehaald.
62 Hoofdstuk 9 Beveiliging
DriveLock-wachtwoord instellen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in te stellen in Computer Setup:
1. Zet de computer aan en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Beveiliging > Hard Drive Tools (Hulpmiddelen
voor vaste schijf) > Drivelock en druk op enter.
4. Klik op Wachtwoord DriveLock instellen (wereldwijd).
5. Voer het BIOS-beheerderswachtwoord in en druk op enter.
6. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen de vaste schijf die u wilt beschermen en druk
vervolgens op enter.
7. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om door te gaan.
8. Typ een hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Typ nogmaals het hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
10. Typ een gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
11. Typ nogmaals het gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
12. Bevestig de DriveLock-beveiliging van de geselecteerde schijfeenheid door DriveLock te typen in het
bevestigingsveld en vervolgens op
enter te drukken.
OPMERKING: Bij de DriveLock-bevestiging wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine
letters.
13. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan)
in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk daarna op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Wachtwoorden gebruiken 63
DriveLock-wachtwoord invoeren
Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer zelf is ondergebracht (niet in een optioneel dockingapparaat of
externe MultiBay).
Wanneer u wordt gevraagd een DriveLock-wachtwoord op te geven, typt u het gebruikerswachtwoord of het
hoofdwachtwoord (met hetzelfde type toetsen als waarmee u het wachtwoord hebt ingesteld). Druk daarna
op enter.
Als u twee keer het verkeerde wachtwoord hebt ingevoerd, moet u de computer uitschakelen en het opnieuw
proberen.
DriveLock-wachtwoord wijzigen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord te wijzigen in Computer Setup:
1. Zet de computer aan en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Beveiliging > Hard Drive Tools (Hulpmiddelen
voor vaste schijf) > Drivelock en druk op enter.
4. Voer het BIOS-beheerderswachtwoord in en druk op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Set DriveLock Password (DriveLock-
wachtwoord instellen) en druk op enter.
6. Selecteer met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
7. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Change Password (Wachtwoord wijzigen).
8. Typ uw huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Typ een nieuw wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
10. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
11. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan)
in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk daarna op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
64 Hoofdstuk 9 Beveiliging
DriveLock-beveiliging verwijderen
U kunt een DriveLock-wachtwoord in Computer Setup als volgt verwijderen:
1. Zet de computer aan en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Beveiliging > Hard Drive Tools (Hulpmiddelen
voor vaste schijf) > Drivelock en druk op enter.
4. Voer het BIOS-beheerderswachtwoord in en druk op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Set DriveLock Password (DriveLock-
wachtwoord instellen) en druk op enter.
6. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk op enter.
7. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
8. Typ uw hoofdwachtwoord en druk op enter.
9. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op Save (Opslaan) en volgt u de
instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk daarna op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Automatic DriveLock van Computer Setup gebruiken
In een omgeving met meerdere gebruikers kunt u een wachtwoord instellen voor Automatic DriveLock.
Wanneer het wachtwoord voor Automatic DriveLock is ingeschakeld, worden een willekeurig
gebruikerswachtwoord en een DriveLock-hoofdwachtwoord voor u gemaakt. Wanneer een van de gebruikers
de wachtwoordgegevens opgeeft, worden hetzelfde willekeurige gebruikerswachtwoord en DriveLock-
hoofdwachtwoord gebruikt om de schijfeenheid te ontgrendelen.
OPMERKING: U kunt de Automatic DriveLock-functies pas openen zodra u een BIOS-beheerderswachtwoord
hebt ingesteld.
Wachtwoord voor Automatic DriveLock opgeven
Ga als volgt te werk om een wachtwoord voor Automatic DriveLock in te schakelen in Computer Setup:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Beveiliging > Hard Drive Tools (Hulpmiddelen
voor vaste schijf) > Automatic DriveLock en druk op enter.
4. Voer het BIOS-beheerderswachtwoord in en druk op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk op enter.
Wachtwoorden gebruiken 65
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om door te gaan.
7. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op Save (Opslaan) en volgt u de
instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk daarna op enter.
Automatic DriveLock-beveiliging verwijderen
U kunt een DriveLock-wachtwoord in Computer Setup als volgt verwijderen:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Beveiliging > Hard Drive Tools (Hulpmiddelen
voor vaste schijf) > Automatic DriveLock en druk op enter.
4. Voer het BIOS-beheerderswachtwoord in en druk op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk op enter.
6. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
7. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan)
in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk daarna op enter.
Antivirussoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt voor toegang tot e-mail, een netwerk of internet, wordt de computer
mogelijk blootgesteld aan computervirussen. Virussen kunnen het besturingssysteem, programma's en
hulpprogramma's buiten werking stellen of de werking ervan verstoren.
Met antivirussoftware kunnen de meeste virussen worden opgespoord en vernietigd. In de meeste gevallen
kan ook eventuele schade die door virussen is aangericht, worden hersteld. Het is noodzakelijk om
antivirussoftware regelmatig bij te werken, zodat deze ook bescherming biedt tegen pas ontdekte virussen.
Windows Defender is vooraf geĆÆnstalleerd op de computer. Wij raden u aan om een antivirusprogramma te
blijven gebruiken om uw computer volledig te beveiligen.
Open HP Support Assistant voor meer informatie over computervirussen. Als u HP Support Assistant vanuit
het startscherm wilt openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
Firewallsoftware gebruiken
Firewalls zijn bedoeld om ongeoorloofde toegang tot een systeem of netwerk te voorkomen. Een ī†¬rewall kan
een softwareprogramma zijn dat u op uw computer en/of netwerk installeert of het kan een oplossing zijn die
zowel uit hardware als software bestaat.
66 Hoofdstuk 9 Beveiliging
U kunt kiezen uit twee typen ī†¬rewalls:
ā—
Hostgebaseerde ī†¬rewallsoftware die alleen de computer beschermt waarop deze is geĆÆnstalleerd;
ā—
Netwerkgebaseerde ī†¬rewalls die tussen het ADSL- of kabelmodem en uw thuisnetwerk worden
geĆÆnstalleerd om alle computers in het netwerk te beschermen.
Wanneer een ī†¬rewall is geĆÆnstalleerd op een systeem, worden alle gegevens die vanaf en naar het systeem
worden verzonden, gecontroleerd en vergeleken met een reeks door de gebruiker gedeī†¬nieerde
beveiligingscriteria. Gegevens die niet aan deze criteria voldoen, worden geblokkeerd.
Mogelijk is er al een ī†¬rewall geĆÆnstalleerd op uw computer of netwerkapparatuur. Als dat niet het geval is, zijn
er softwareoplossingen voor
ī†¬rewalls beschikbaar.
OPMERKING: In bepaalde situaties kan een ī†¬rewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren, het delen
van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-mailberichten blokkeren.
U kunt dit probleem tijdelijk oplossen door de ī†¬rewall uit te schakelen, de gewenste taak uit te voeren en de
ī†¬rewall weer in te schakelen. Conī†¬gureer de ī†¬rewall opnieuw als u het probleem blijvend wilt oplossen.
Essentiƫle beveiligingsupdates installeren
VOORZICHTIG: MicrosoftĀ® verstuurt waarschuwingsberichten over essentiĆ«le updates. Installeer alle
essentiƫle updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer te beschermen tegen
beveiligingslekken en computervirussen.
U kunt ervoor kiezen of updates automatisch geĆÆnstalleerd moeten worden. Om de instellingen aan te passen,
typt u configuratiescherm op het startscherm en selecteert u Conī†¬guratiescherm. Selecteer
achtereenvolgens
Systeem en beveiliging, Windows Update en Instellingen wijzigen en volg de instructies
op het scherm.
HP Client Security gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP Client Security-software is op computermodellen vooraf geĆÆnstalleerd. De software is toegankelijk via de
HP Client Security-tegel op het startscherm, het pictogram op het Windows-bureaublad in het systeemvak,
rechts van de taakbalk en via het Windows-conī†¬guratiescherm. De software is voorzien van
beveiligingsvoorzieningen die u beschermen tegen ongeoorloofde toegang tot de computer, het netwerk en
kritieke gegevens. Raadpleeg de Help van de HP Client Security-software voor meer informatie.
HP Touchpoint Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP Touchpoint Manager is een IT-cloudoplossing waarmee bedrijven hun activa op een eī†«ectieve manier
kunnen beheren en beveiligen. Met HP Touchpoint Manager bent u beveiligd tegen schadelijke software en
andere aanvallen, wordt de status van het apparaat gecontroleerd en zijn klanten minder tijd kwijt aan het
oplossen van problemen met het apparaat en beveiligingsproblemen van de eindgebruiker. Klanten kunnen
de software snel downloaden en installeren. Dit is veel voordeliger dan wanneer u intern op zoek gaat naar
een oplossing.
Optionele beveiligingskabel bevestigen
OPMERKING: Er is een beveiligingskabel ontworpen waarvan op de eerste plaats een ontmoedigingseī†«ect
moet uitgaan. Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of
wordt gestolen.
Essentiƫle beveiligingsupdates installeren 67
OPMERKING: Het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel op de computer kan er iets anders uitzien dan
op de afbeelding in dit gedeelte. Zie Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor de plaats van het
bevestigingspunt voor de beveiligingskabel.
1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen.
2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2).
3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het kabelslot
met de sleutel.
Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Op bepaalde computermodellen zijn geĆÆntegreerde vingerafdruklezers beschikbaar. Om de vingerafdruklezer
te kunnen gebruiken, moet u uw vingerafdrukken registreren in Credential Manager in HP Client Security.
Raadpleeg de help van de HP Client Security-software.
Zodra u uw vingerafdrukken in Credential Manager hebt geregistreerd, kunt u de wachtwoordbeheerder voor
HP Client Security gebruiken om uw gebruikersnamen en wachtwoorden in ondersteunde websites en
toepassingen op te slaan en in te vullen.
Vingerafdruklezer zoeken
De vingerafdruklezer is een kleine metalen sensor die zich op de volgende locaties van uw computer kan
bevinden:
ā—
Aan de onderzijde van het touchpad
ā—
Rechts van het toetsenbord
ā—
Aan de rechter bovenzijde van het beeldscherm
ā—
Links van het beeldscherm
Al naargelang uw computermodel kan de lezer horizontaal of verticaal zijn geplaatst. In beide gevallen geldt
dat u uw vinger langs de metalen sensor moet vegen. Raadpleeg Knoppen, luidsprekers en vingerafdruklezer
op pagina 11 voor de locatie van de vingerafdruklezer op de computer.
68 Hoofdstuk 9 Beveiliging
10 Onderhoud
De computer reinigen
Gebruik de volgende producten voor het veilig reinigen van uw computer:
ā—
Dimethyl benzyl ammoniumchloride 0,3 procent maximale concentratie (bijvoorbeeld wegwerpdoekjes
die in verschillende merken worden geleverd)
ā—
Glasreinigingsmiddel zonder alcohol
ā—
Water met milde zeepoplossing
ā—
Droge microvezel-reinigingsdoek of een zeemlap (antistatische doek zonder olie)
ā—
Antistatische veegdoekjes
VOORZICHTIG: Gebruik geen schoonmaakmiddelen die permanente schade aan uw computer kunnen
veroorzaken. U kunt een bepaald schoonmaakmiddel pas gebruiken als u zeker weet dat het geen alcohol,
aceton, ammoniumchloride, methyleenchloride of koolwaterstoī†«en bevat.
Materiaal met vezels, zoals papieren doekjes, kunnen de computer bekrassen. In de loop van de tijd kunnen er
vuildeeltjes en reinigingsmiddelen in de krassen achterblijven.
Reinigingsprocedures
Volg de in dit gedeelte beschreven procedures voor het veilig reinigen en desinfecteren van uw computer.
WAARSCHUWING! Probeer de computer niet schoon te maken terwijl deze is ingeschakeld, om het risico van
elektrische schokken of schade aan onderdelen te beperken.
Schakel de computer uit.
Koppel de netvoeding los.
Koppel alle externe apparaten los.
VOORZICHTIG: Om schade aan interne onderdelen te voorkomen, mag u geen schoonmaakmiddelen of
vloeistoī†«en direct op het oppervlak van de computer spuiten. Als er vloeistoī†«en op het oppervlak terecht
komen, kunnen er interne onderdelen beschadigd raken.
Scherm reinigen (All-in-Ones of notebooks)
Veeg het scherm met een zacht, pluisvrij en met een alcoholvrij glasreinigingsmiddel bevochtigd doekje
schoon. Controleer of het scherm droog is voordat u de computer sluit.
Zijkanten of deksel reinigen
Gebruik voor het reinigen van de zijkanten of het deksel een zachte microvezel-doek of een zeemlap die
bevochtigd is met een van de eerder genoemde reinigingsmiddelen, of gebruik een wegwerpdoekje dat
geschikt is voor dit doel.
OPMERKING: Wanneer u het deksel van de computer reinigt, verwijdert u het vuil door ronddraaiende
bewegingen te maken.
De computer reinigen 69
Touchpad, toetsenbord of muis reinigen
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuiger om het toetsenbord te reinigen, om het risico van een
elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een stofzuiger kan stofdeeltjes op het
oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
VOORZICHTIG: Om schade aan interne onderdelen te voorkomen, moet u ervoor zorgen dat er geen
vloeistof tussen de toetsen komt.
ā—
Gebruik voor het reinigen van het touchpad, het toetsenbord of de muis een zachte microvezel-doek of
een zeemlap die bevochtigd is met een van de eerder genoemde reinigingsmiddelen, of gebruik een
wegwerpdoekje.
ā—
Om te voorkomen dat de toetsen vast komen te zitten en om vuil, pluizen en vuildeeltjes te verwijderen,
gebruikt u een spuitbus met perslucht en een rietje.
Programma's en stuurprogramma's bijwerken
U wordt aangeraden regelmatig een update uit te voeren van uw programma's en stuurprogramma's. Ga naar
http://www.hp.com/support om de recentste versies te downloaden. U kunt zich ook aanmelden voor het
ontvangen van automatische updateberichten wanneer nieuwe updates beschikbaar komen.
SoftPaq Download Manager gebruiken
HP SoftPaq Download Manager (SDM) is een hulpprogramma dat snel toegang verschaft tot SoftPaq-
informatie voor zakelijke HP computers zonder dat het SoftPaq-nummer benodigd is. Met dit hulpprogramma
kunt u eenvoudig zoeken naar SoftPaq's en deze vervolgens downloaden en uitpakken.
Met SoftPaq Download Manager wordt vanaf de FTP-site van HP een gepubliceerd databasebestand gelezen
en gedownload dat het computermodel en SoftPaq-informatie bevat. Met SoftPaq Download Manager kunt u
een of meer computermodellen opgeven om vast te stellen welke SoftPaq's beschikbaar zijn om te worden
gedownload.
SoftPaq Download Manager zoekt op de FTP-site van HP naar updates voor de database en software. Als er
updates worden gevonden, worden deze automatisch gedownload en toegepast.
SoftPaq Download Manager is beschikbaar via de website van HP. Als u SoftPaq Download Manager wilt
gebruiken voor het downloaden van SoftPaq's, moet eerst het programma worden gedownload en
geĆÆnstalleerd. Ga naar http://www.hp.com/go/sdm en volg de instructies voor het downloaden en installeren
van SoftPaq Download Manager.
U downloadt SoftPaq's als volgt:
ā–²
Typ s op het startscherm. Typ softpaq in het zoekvak en selecteer vervolgens HP SoftPaq Download
Manager. Volg de instructies om SoftPaqs te downloaden.
OPMERKING: Klik op Ja als u daarom wordt gevraagd.
70 Hoofdstuk 10 Onderhoud
11 Back-up en herstel
Ter bescherming van uw informatie gebruikt u back-up- en herstelhulpprogramma's van Windows om back-
ups te maken van afzonderlijke bestanden en mappen, om back-ups te maken van de volledige vaste schijf,
om systeemherstelmedia te maken (alleen bepaalde modellen) met behulp van de geĆÆnstalleerde optische-
schijfeenheid (alleen bepaalde modellen) of een optionele externe optische-schijfeenheid, of om
systeemherstelpunten te maken. In het geval van een systeemfout kunt u de back-upbestanden gebruiken
om de inhoud van de computer terug te zetten.
Typ in het zoekvak in het startscherm herstellen en selecteer uit de lijst met weergegeven opties.
OPMERKING: Voor gedetailleerde instructies over verscheidene back-up- en herstelopties zoekt u naar deze
onderwerpen in Help en ondersteuning van Windows.
In het geval van een onstabiel systeem raadt HP aan om de herstelprocedures af te drukken en deze te
bewaren voor toekomstig gebruik.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de computer te
verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van
software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen. Raadpleeg Help en
ondersteuning van Windows voor meer informatie.
Een back-up maken van uw gegevens
Bij een systeemfout kunt u het systeem herstellen in de staat van de recentste back-up. U moet onmiddellijk
na de initiƫle systeeminstallatie systeemherstelmedia en uw initiƫle back-up maken. Als u nieuwe software
en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups van het systeem blijven maken om altijd een
redelijk actuele back-up achter de hand te hebben.
Raadpleeg Help en ondersteuning van Windows voor meer informatie over de back-upvoorzieningen van
Windows.
Systeemherstelactie uitvoeren
In geval van een systeemstoring of instabiliteit beschikt de computer over de volgende hulpprogramma's om
uw bestanden te herstellen:
ā—
Hulpprogrammaā€™s voor herstel: u kunt de Windows-functie ā€˜Back-up maken en terugzettenā€™ gebruiken
om gegevens te herstellen waarvan u eerder een back-up hebt gemaakt. U kunt ook gebruikmaken van
Windows Automatisch herstellen om problemen te verhelpen die voorkomen dat Windows correct
opstart.
ā—
f11 herstelprogramma's: met de f11-herstelprogramma's kunt u de oorspronkelijke kopie van de vaste
schijf herstellen. De kopie bevat het Windows-besturingssysteem en alle softwareprogramma's die in de
fabriek zijn geĆÆnstalleerd.
OPMERKING: Als u de computer niet kunt opstarten en de eerder gemaakte systeemherstelmedia (alleen
bepaalde modellen) niet kunt gebruiken, moet u media met het besturingssysteem Windows 8 aanschaī†«en
om de computer opnieuw op te starten en het besturingssysteem te herstellen. Raadpleeg Media met het
Windows-besturingssysteem gebruiken (afzonderlijk aan te schaī†«en) op pagina 73 voor aanvullende
informatie.
Een back-up maken van uw gegevens 71
Windows-herstelprogramma's gebruiken
Raadpleeg Help en ondersteuning van Windows voor instructies over het herstellen van bestanden en
mappen als u informatie wilt terugzetten waarvan u eerder een back-up hebt gemaakt.
Ga als volgt te werk als u uw informatie wilt herstellen met Automatisch herstellen:
VOORZICHTIG: Sommige opties van Opstartherstel wissen en formatteren de vaste schijf volledig. Alle
bestanden die u hebt gemaakt en alle software die u hebt geĆÆnstalleerd op de computer, worden deī†¬nitief
verwijderd. Wanneer het herformatteren is voltooid, herstelt de herstelprocedure het besturingssysteem en
de stuurprogrammaā€™s, software en hulpprogrammaā€™s vanaf de back-up die voor herstel is gebruikt.
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de herstelimage-partitie en de Windows-partitie aanwezig zijn.
Typ bestand op het startscherm en klik op Bestandsverkenner.
ā€“ of ā€“
Typ computer in het startscherm en selecteer Deze computer.
OPMERKING: Als de Windows-partitie en de herstelimage-partitie niet vermeld staan, moet u het
besturingssysteem en de programma's herstellen met behulp van de dvd met het besturingssysteem
Windows 8 en de media Driver Recovery (Herstel van stuurprogramma's) (beide afzonderlijk aan te
schaī†«en). Raadpleeg Media met het Windows-besturingssysteem gebruiken (afzonderlijk aan te
schaī†«en) op pagina 73 voor aanvullende informatie.
3. Als de Windows-partitie en de herstelimage-partitie worden vermeld, start u de computer opnieuw op
door de shift-toets in te drukken en vast te houden terwijl u op Opnieuw opstarten klikt.
4. Selecteer achtereenvolgens Problemen oplossen, Geavanceerde opties en Opstartherstel.
5. Volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Voor aanvullende informatie over het herstellen van informatie met de Windows-
hulpprogramma's zoekt u naar deze onderwerpen in Help en ondersteuning van Windows.
f11-herstelprogramma's gebruiken
VOORZICHTIG: Met f11 wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf
geformatteerd. Alle bestanden die u hebt gemaakt en software die u op de computer hebt geĆÆnstalleerd,
worden permanent verwijderd. Het f11-herstelprogramma installeert het besturingssysteem en HP
programma's en stuurprogramma's die in de fabriek zijn geĆÆnstalleerd opnieuw. Software die niet in de fabriek
is geĆÆnstalleerd, moet opnieuw worden geĆÆnstalleerd.
Ga als volgt te werk om de kopie van de oorspronkelijke vaste schijf te herstellen met f11:
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de herstelimage-partitie aanwezig is. Typ computer in het startscherm
en selecteer Deze computer.
OPMERKING: Als de herstelimage-partitie niet vermeld staat, moet u het besturingssysteem en de
programma's herstellen met behulp van de media met het Windows-besturingssysteem en de media
Driver Recovery (Herstel van stuurprogramma's) (beide afzonderlijk aan te schaī†«en). Raadpleeg Media
met het Windows-besturingssysteem gebruiken (afzonderlijk aan te schaī†«en) op pagina 73 voor
aanvullende informatie.
72 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
3. Als de herstelimage-partitie wel vermeld staat, start u de computer opnieuw op en drukt u op esc
wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor het startmenu)
onder aan het scherm verschijnt.
4. Druk op f11 als het bericht "Press <F11> for recovery" (Druk op f11 voor herstellen) op het scherm
wordt weergegeven.
5. Volg de instructies op het scherm.
Media met het Windows-besturingssysteem gebruiken (afzonderlijk aan te
schaī†«en)
Als u een dvd met het Windows-besturingssysteem wilt bestellen, neemt u contact op met de
klantenondersteuning. Raadpleeg het boekje Telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning dat bij de
computer is geleverd. U kunt ook contactgegevens vinden op de website van HP. Ga naar http://www.hp.com/
support, selecteer uw land of regio en volg de instructies op het scherm.
VOORZICHTIG: Als u media met het Windows-besturingssysteem gebruikt, wordt de inhoud van de vaste
schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf geformatteerd. Alle bestanden die u hebt gemaakt en software
die u op de computer hebt geĆÆnstalleerd, worden permanent verwijderd. Wanneer het formatteren gereed is,
herstelt u via het herstelproces het besturingssysteem, de stuurprogramma's, de software en de
hulpprogramma's.
Een volledige installatie van het besturingssysteem starten met behulp van een dvd met het Windows-
besturingssysteem:
OPMERKING: Dit proces kan enkele minuten duren.
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Plaats de dvd met het Windows-besturingssysteem in de optischeschijfeenheid en start de computer
opnieuw op.
3. Druk op een toets op het toetsenbord als u hierom wordt gevraagd.
4. Volg de instructies op het scherm.
Doe het volgende wanneer de installatie is voltooid:
1. Werp de media met het Windows-besturingssysteem uit en plaats de media Driver Recovery
(Terugzetten van het stuurprogramma).
2. Installeer eerst de stuurprogramma's voor de hardware en vervolgens de aanbevolen toepassingen.
Het gebruik van Windows vernieuwen of Windows opnieuw instellen
Als uw computer niet naar behoren werkt en u het systeem stabieler wilt maken, kunt u met de optie
Windows vernieuwen helemaal opnieuw beginnen terwijl toch alle belangrijke dingen behouden blijven.
Met de optie Windows opnieuw instellen voert u een gedetailleerde herformattering van de computer uit of
verwijdert u persoonlijke gegevens voordat u de computer wegdoet of recyclet. Raadpleeg Help en
ondersteuning voor meer informatie over deze voorzieningen.
Systeemherstelactie uitvoeren 73
HP Software Setup gebruiken
HP Software Setup kan gebruikt worden voor het opnieuw installeren van stuurprogramma's of het selecteren
van software die is beschadigd of van het systeem is verwijderd.
1. Typ op het startscherm HP Software Setup.
2. Open HP Software Setup.
3. Volg de aanwijzingen op het scherm om stuurprogramma's opnieuw te installeren of software te
selecteren.
74 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
12 Computer Setup (BIOS), TPM en HP Sure
Start
Computer Setup gebruiken
Computer Setup ofwel het BIOS (Basic Input/Output System) bevat instellingen voor de communicatie tussen
alle invoer- en uitvoerapparaten in het systeem (zoals schijfeenheden, beeldscherm, toetsenbord, muis en
printer). Computer Setup bevat ook instellingen voor de types geĆÆnstalleerde apparaten, de opstartvolgorde
van de computer en de hoeveelheid systeemgeheugen en uitgebreid geheugen.
OPMERKING: Wees uiterst voorzichtig met het aanbrengen van wijzigingen in Computer Setup. Fouten
kunnen ertoe leiden dat de computer niet meer goed functioneert.
Computer Setup starten
OPMERKING: Externe toetsenborden of muizen die via een USB-poort zijn aangesloten, kunnen uitsluitend
worden gebruikt in Computer Setup als de ondersteuning voor oudere USB-systemen is ingeschakeld.
U start Computer Setup als volgt:
ā–²
Start Computer Setup.
ā—
Computers of tablets met een toetsenbord:
ā–²
Schakel de computer in of start de computer opnieuw op en druk als het HP logo wordt
weergegeven op F10 om Computer Setup te openen.
ā—
Tablets zonder toetsenbord:
ā–²
Zet de tablet uit. Druk op de aan/uit-knop in combinatie met de knop volume omlaag tot het
opstartmenu wordt weergegeven en tik vervolgens op F10 om Computer Setup te openen.
Navigeren en selecteren in Computer Setup
ā—
Als u een menu of menu-item wilt selecteren, gebruikt u de tab-toets en de pijltoetsen en drukt u
vervolgens op enter. U kunt ook gebruikmaken van een aanwijsapparaat om het item te selecteren.
OPMERKING: Op tablets zonder toetsenbord kunt u uw vinger gebruiken om selecties te maken.
ā—
Selecteer de pijl-omhoog of de pijl-omlaag in de rechterbovenhoek van het scherm om omhoog of
omlaag te schuiven of gebruik de toets pijl-omhoog of pijl-omlaag op het toetsenbord.
ā—
Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het hoofdscherm van
Computer Setup. Volg daarna de instructies op het scherm.
Computer Setup gebruiken 75
Gebruik een van de volgende methoden om de menu's van Computer Setup af te sluiten:
ā—
U sluit de menu's van Computer Setup als volgt af zonder de wijzigingen op te slaan:
Selecteer het pictogram Exit (Afsluiten) rechtsonder in het scherm en volg de instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer Main (Hoofdmenu), selecteer Ignore Changes and Exit (Wijzigingen negeren en afsluiten) en
druk vervolgens op enter.
ā—
Ga als volgt te werk om de wijzigingen op te slaan en de menu's van Computer Setup af te sluiten:
Selecteer het pictogram Save (Opslaan) rechtsonder in het scherm en volg de instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer Main (Hoofdmenu), selecteer Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en
druk vervolgens op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Fabrieksinstellingen herstellen in Computer Setup
OPMERKING: Door het herstellen van de fabrieksinstellingen wordt de vasteschijfmodus niet gewijzigd.
Als u alle instellingen in Computer Setup wilt terugzetten naar de fabriekswaarden, gaat u als volgt te werk:
1. Start Computer Setup. Zie Computer Setup starten op pagina 75.
2. Selecteer Main (Hoofdmenu) en selecteer vervolgens Apply Factory Defaults and Exit
(Fabrieksinstellingen toepassen en afsluiten).
OPMERKING: Op bepaalde producten geven de selecties mogelijk Restore Defaults
(Standaardinstellingen herstellen) weer in plaats van Apply Factory Defaults and Exit
(Fabrieksinstellingen toepassen en afsluiten).
3. Volg de instructies op het scherm.
4. Als u de wijzigingen wilt opslaan en wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan) in de
rechterbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer Main (Hoofdmenu), selecteer Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en
druk vervolgens op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
OPMERKING: Uw wachtwoordinstellingen en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.
BIOS-update uitvoeren
Bijgewerkte versies van het BIOS zijn beschikbaar via de website van HP.
De meeste BIOS-updates op de website van HP zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die SoftPaq's
worden genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat informatie
over de installatie en het oplossen van problemen.
76 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS), TPM en HP Sure Start
BIOS-versie vaststellen
Om te bepalen of u Computer Setup (BIOS) moet bijwerken, controleert u eerst welke BIOS-versie op uw
computer is geĆÆnstalleerd.
Informatie over de BIOS-versie (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS genoemd) kunt u weergeven door op fn
+esc te drukken (als Windows al is gestart) of door Computer Setup te gebruiken.
1. Start Computer Setup. Zie Computer Setup starten op pagina 75.
2. Selecteer Main (Hoofdmenu) en selecteer vervolgens System Information (Systeeminformatie).
3. Als u Computer Setup wilt afsluiten zonder de wijzigingen op te slaan, klikt u op het pictogram Exit
(Afsluiten) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer Main (Hoofdmenu), selecteer Ignore Changes and Exit (Wijzigingen negeren en afsluiten) en
druk vervolgens op enter.
Zie BIOS-update downloaden op pagina 77 om te controleren of er een nieuwere BIOS-versie beschikbaar is.
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Om het risico van schade aan de computer of een mislukte installatie te beperken,
downloadt en installeert u een BIOS-update alleen terwijl de computer met de netvoedingsadapter is
aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet
wanneer de computer op accuvoeding werkt of wanneer de computer is aangesloten op een optioneel
dockingapparaat of een optionele voedingsbron. Volg de onderstaande instructies tijdens het downloaden en
installeren:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het stopcontact
te halen.
Zet de computer niet uit en activeer de slaapstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
1. Typ support op het scherm Start en selecteer de app HP Support Assistant.
2. Selecteer Updates en selecteer vervolgens Check for updates and messages (Controleren op updates
en berichten).
3. Volg de instructies op het scherm.
4. Voer in de downloadsectie de volgende stappen uit:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geĆÆnstalleerd en vergelijk ze. Noteer de datum, naam of andere informatie waaraan u de update
kunt herkennen. Aan de hand van deze gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze naar de
vaste schijf is gedownload.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie te downloaden naar de vaste schijf.
Noteer het pad naar de locatie op de harde schijf waarnaar de BIOS-update wordt gedownload. U
hebt dit pad nodig wanneer u klaar bent om de update te installeren.
OPMERKING: Als de computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de netwerkbeheerder
voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
Computer Setup gebruiken 77
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op het scherm
verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies verschijnen, gaat u als volgt te werk:
1. Typ bestand op het startscherm en selecteer Bestandsverkenner.
2. Selecteer de aanduiding voor de harde schijf. De aanduiding voor de harde schijf is doorgaans Lokale
schijf (C:).
3. Volg het pad dat u eerder hebt genoteerd en open de map waarin de update is opgeslagen.
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: Nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is geslaagd, kunt u het gedownloade
bestand van de vaste schijf verwijderen.
De opstartvolgorde wijzigen met de F9-prompt
Als u dynamisch een opstartapparaat wilt kiezen voor de huidige opstartvolgorde, gaat u als volgt te werk:
1. Het menu Boot Device Options (Opties opstartapparaat) openen:
ā—
Computers of tablets met een toetsenbord:
ā–²
Schakel de computer in of start de computer opnieuw op en druk als het HP logo wordt
weergegeven op F9 om het menu Boot Device Options (Opties opstartapparaat) te openen.
ā—
Tablets zonder toetsenbord:
ā–²
Zet de tablet uit. Druk op de aan/uit-knop in combinatie met de knop volume omlaag tot het
opstartmenu wordt weergegeven en tik vervolgens op F9 om het menu Boot Device Options
(Opties opstartapparaat) te openen.
2. Selecteer een opstartapparaat en druk op enter.
TPM BIOS-instellingen (alleen bepaalde producten)
BELANGRIJK: Voordat u de TMP-functionaliteit (Trusted Platform Module) op dit systeem inschakelt, moet u
ervoor zorgen dat uw beoogde gebruik van TPM aan relevante lokale wetgeving, regelgeving en beleid
voldoet en er goedkeuringen of licenties worden verkregen, indien van toepassing. U bent volledig en
uitsluitend aansprakelijk voor eventuele problemen met de naleving die het gevolg zijn van de werking en het
gebruik van TPM die in strijd zijn met de hierboven genoemde vereisten. HP is niet verantwoordelijk voor
eventuele gerelateerde verplichtingen.
TPM voorziet in extra beveiliging voor uw computer. U kunt de TPM-instellingen wijzigen in Computer Setup
(BIOS).
OPMERKING: Als u de TPM-instelling wijzigt in Verborgen, is TPM niet zichtbaar in het besturingssysteem.
TPM-instellingen openen in Computer Setup:
1. Start Computer Setup. Zie Computer Setup starten op pagina 75.
2. Selecteer Security (Beveiliging), selecteer TPM Embedded Security (Ingesloten TPM-beveiliging) en volg
de instructies op het scherm.
78 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS), TPM en HP Sure Start
HP Sure Start gebruiken (alleen bepaalde producten)
Bepaalde computermodellen zijn geconī†¬gureerd met HP Sure Start, een technologie die voortdurend het
BIOS van de computer controleert op aanvallen of beschadigingen. Als het BIOS beschadigd raakt of wordt
aangevallen, herstelt HP Sure Start automatisch het BIOS in de vorige veilige staat, zonder tussenkomst van
de gebruiker.
HP Sure Start is geconī†¬gureerd en al ingeschakeld zodat de meeste gebruikers de standaardconī†¬guratie van
HP Sure Start kunnen gebruiken. De standaardconī†¬guratie kan worden aangepast door ervaren gebruikers.
Voor de meest recente documentatie over HP Sure Start gaat u naar http://www.hp.com/support en
selecteert u uw land. Selecteer
Drivers & Downloads (Drivers en downloads) en volg de instructies op het
scherm.
HP Sure Start gebruiken (alleen bepaalde producten) 79
13 HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
HP PC Hardware Diagnostics is een Uniī†¬ed Extensible Firmware Interface (UEFI) waarmee u diagnostische
tests kunt uitvoeren om te bepalen of de computerhardware goed werkt. Het hulpprogramma wordt buiten
het besturingssysteem uitgevoerd om hardwareproblemen te kunnen isoleren van problemen die worden
veroorzaakt door het besturingssysteem of andere softwarecomponenten.
OPMERKING: Als u het BIOS wilt openen op een convertible computer, moet u de computer in de
notebookmodus zetten en moet u het toetsenbord gebruiken dat aangesloten is op uw tablet. Met het
schermtoetsenbord, dat wordt weergegeven in de tabletmodus, hebt u geen toegang tot het BIOS.
U kunt HP PC Hardware Diagnostics UEFI als volgt starten:
1. Start het BIOS:
ā—
Computers of tablets met een toetsenbord:
ā–²
Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk snel op esc.
ā—
Tablets zonder toetsenbord:
ā–²
Zet de tablet aan of start deze opnieuw op, druk snel op de knop Geluid zachter en houd deze
knop ingedrukt.
ā€“ of ā€“
Zet de tablet aan of start deze opnieuw op, druk snel op de Windows-knop en houd deze knop
ingedrukt.
2. Druk of tik op f2.
Het BIOS zoekt op drie plaatsen en in de onderstaande volgorde naar diagnoseprogramma's:
a. Aangesloten USB-station
OPMERKING: Zie HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-apparaat downloaden
op pagina 80 om het hulpprogramma van HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-
station te downloaden.
b. Vaste schijf
c. BIOS
3. Wanneer het diagnoseprogramma wordt geopend, selecteert u het soort diagnosetest dat u wilt
uitvoeren en volgt u de instructies op het scherm. Druk op een tablet op de knop Geluid zachter om een
diagnosetest te stoppen.
OPMERKING: Als u een diagnosetest wilt stoppen op een computer of tablet met een toetsenbord, drukt u
op esc.
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-apparaat
downloaden
Er zijn twee opties voor het downloaden van HP PC Hardware Diagnostics naar een USB-apparaat:
80 Hoofdstuk 13 HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
Download de nieuwste UEFI-versie:
1. Ga naar http://www.hp.com/go/techcenter/pcdiags. De startpagina van HP PC Diagnostics wordt
weergegeven.
2. Klik op de koppeling downloaden in het gedeelte HP PC Hardware Diagnostics en selecteer vervolgens
Uitvoeren.
Download een bepaalde versie van UEFI voor een speciī†¬ek product:
1. Ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land. De pagina van HP ondersteuning wordt
weergegeven.
2. Klik op Drivers en downloads.
3. Voer de productnaam in het tekstvak in en klik op Start.
ā€“ of ā€“
Klik op Nu zoeken zodat HP uw product automatisch kan detecteren.
4. Selecteer uw computermodel en het besturingssysteem.
5. Volg in het gedeelte Diagnosehulpmiddelen de instructies op het scherm om de gewenste UEFI-versie
te selecteren en te downloaden.
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-apparaat downloaden 81
14 Ondersteuning
Contact opnemen met de ondersteuning
Als de informatie in deze gebruikershandleiding of in HP Support Assistant geen uitsluitsel geeft over uw
vragen, kunt u contact opnemen met de ondersteuning. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar http://welcome.hp.com/
country/us/en/wwcontact_us.html.
U kunt hier:
ā—
Online chatten met een technicus van HP
OPMERKING: Ondersteuning via chat is niet in alle talen beschikbaar, maar wel altijd in het Engels.
ā—
Telefoonnummers voor ondersteuning opzoeken
ā—
Een HP servicecentrum zoeken
82 Hoofdstuk 14 Ondersteuning
Labels
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland gebruikt.
BELANGRIJK: Alle labels die in dit gedeelte worden beschreven, bevinden zich op een van de 3 plaatsen,
afhankelijk van uw computermodel: aan de onderkant van de computer, in de accuruimte of onder het
onderpaneel.
ā—
Servicelabel: bevat belangrijke informatie voor het identiī†¬ceren van uw computer. Wanneer u contact
opneemt met de ondersteuning, moet u waarschijnlijk het serie-, product- en modelnummer opgeven.
Zoek deze nummers op voordat u contact opneemt met de ondersteuning.
Onderdeel
(1) Serienummer
(2) Productnummer
(3) Garantieperiode
ā—
Label met certiī†¬caat van echtheid van MicrosoftĀ® (alleen bepaalde modellen van vĆ³Ć³r Windows 8): bevat
de Windows-productsleutel. U hebt de productsleutel mogelijk nodig wanneer u het besturingssysteem
wilt bijwerken of problemen met het systeem wilt oplossen. HP-platforms waarop Windows 8 of
Windows 8.1 vooraf is geĆÆnstalleerd, hebben geen fysiek label. Er is echter wel elektronisch een digitale
productsleutel geĆÆnstalleerd.
OPMERKING: Deze digitale productsleutel wordt automatisch herkend en geactiveerd door Microsoft-
besturingssystemen als u het besturingssysteem Windows 8 of Windows 8.1 opnieuw installeert via
door HP goedgekeurde herstelmethoden.
ā—
Label(s) met kennisgevingen: bevatten kennisgevingen betreī†«ende het gebruik van de computer.
ā—
Label(s) met keurmerken voor apparatuur voor draadloze communicatie: bevatten informatie over
optionele apparaten voor draadloze communicatie en de keurmerken van een aantal landen/regio's
waarin deze apparaten zijn goedgekeurd voor gebruik.
Labels 83
15 Speciī†¬caties
ā—
Ingangsvermogen
ā—
Omgevingsvereisten
Ingangsvermogen
De gegevens over elektrische voeding in dit gedeelte kunnen van pas komen als u internationaal wilt reizen
met de computer.
De computer werkt op gelijkstroom, die kan worden geleverd via netvoeding of via een voedingsbron voor
gelijkstroom. De netvoedingsbron moet 100-240 V, 50-60 Hz als nominale speciī†¬caties hebben. Hoewel de
computer kan worden gevoed via een aparte gelijkstroomvoedingsbron, wordt u dringend aangeraden de
computer alleen aan te sluiten via een netvoedingsadapter of een gelijkstroombron die door HP is geleverd en
goedgekeurd voor gebruik met deze computer.
De computer is geschikt voor gelijkstroom binnen de volgende speciī†¬caties.
Ingangsvermogen Capaciteit
Netspanning in bedrijf en werkstroom 19,5 V gelijkstroom bij 2,31 A - 45 W
19,5 V gelijkstroom bij 3,33 A - 65 W
OPMERKING: Dit product is ontworpen voor IT-elektriciteitsnetten in Noorwegen met een fase-
fasespanning van maximaal 240 V wisselspanning.
OPMERKING: De bedrijfsspanning en werkstroom van de computer vindt u op het label met kennisgevingen.
Omgevingsvereisten
Factor Metrisch VS
Temperatuur
In bedrijf (schrijven naar optische schijf) 5Ā°C tot 35Ā°C 41Ā°F tot 95Ā°F
Buiten bedrijf -20Ā°C tot 60Ā°C -4Ā°F tot 140Ā°F
Relatieve luchtvochtigheid (zonder condensatie)
In bedrijf 10% tot 90% 10% tot 90%
Buiten bedrijf 5% tot 95% 5% tot 95%
Maximale hoogte (zonder drukcabine)
In bedrijf -15 m tot 3048 m -50 ft tot 10.000 ft
Buiten bedrijf -15 m tot 12.192 m -50 ft tot 40.000 ft
84 Hoofdstuk 15 Speciī†¬caties
16 Toegankelijkheid
HP ontwerpt, vervaardigt en verhandelt producten en apparaten die door iedereen kunnen worden gebruikt,
waaronder ook mensen met een handicap. Dit kan zijn op basis van een autonoom systeem of met behulp van
de juiste assistieve apparaten.
Ondersteunde assistieve technologieƫn (hulpmiddelen voor
gehandicapten)
HP-producten ondersteunen een breed scala aan assistieve technologieƫn in het besturingssysteem en
kunnen worden geconī†¬gureerd voor het gebruik met aanvullende assistieve technologieĆ«n. Gebruik de
zoekfunctie op uw apparaat voor meer informatie over de assistieve functies.
OPMERKING: Voor aanvullende informatie over een bepaald product voor gehandicapten neemt u contact
op met de klantenondersteuning voor dat product.
Contact opnemen met de klantenondersteuning
Wij zijn voortdurend bezig met het verbeteren van de toegankelijkheid van onze producten en services en
ontvangen graag feedback van gebruikers. Als u problemen ondervindt met een product of als u ons wilt
vertellen over toegankelijkheidsfuncties die u hebben geholpen, neemt u contact met ons op door te bellen
naar +1 (888) 259-5707, van maandag tot vrijdag tussen 6:00 en 21:00 North American Mountain Time. Als u
doof of slechthorend bent en TRS/VRS/WebCapTel gebruikt, neemt u contact met ons op als u technische
ondersteuning nodig hebt of vragen hebt over toegankelijkheid door te bellen naar +1 (877) 656-7058, van
maandag tot vrijdag tussen 06:00 en 21:00 North American Mountain Time.
OPMERKING: Ondersteuning is alleen in het Engels.
Ondersteunde assistieve technologieƫn (hulpmiddelen voor gehandicapten) 85
A De computer op reis gebruiken
Neem voor optimale resultaten de volgende transportrichtlijnen in acht:
ā—
Ga als volgt te werk om de computer gereed te maken voor transport:
ā—¦
Maak een back-up van uw gegevens.
ā—¦
Verwijder alle schijven en alle externe mediakaarten, zoals geheugenkaarten.
VOORZICHTIG: Verwijder media uit de schijfeenheid voordat u de schijfeenheid uit de schijfruimte
haalt en voordat u de schijfeenheid vervoert, verstuurt of opbergt. Zo beperkt u het risico van
schade aan de computer of een schijfeenheid en voorkomt u gegevensverlies.
ā—¦
Schakel alle externe apparaten uit en koppel ze vervolgens los.
ā—¦
Schakel de computer uit.
ā—
Neem een back-up van uw gegevens mee. Bewaar de back-up afzonderlijk op de computer.
ā—
Als u moet vliegen, neemt u de computer mee als handbagage. Geef de computer niet af met uw overige
bagage.
VOORZICHTIG: Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van
beveiligingsapparatuur met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven.
In beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, worden rƶntgenstralen gebruikt in
plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan
schijfeenheden.
ā—
Elke maatschappij heeft eigen regels voor het gebruik van computers tijdens vluchten. Overleg vooraf
met de luchtvaartmaatschappij als u de computer in het vliegtuig wilt gebruiken.
ā—
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan 2 weken niet wordt gebruikt en
niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
ā—
Verzend een computer of schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal. Vermeld op de
verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
ā—
Als de computer is voorzien van een apparaat voor draadloze communicatie of een HP module voor
mobiel breedband, bijvoorbeeld een 802.11b/g-apparaat, een GSM-apparaat (Global System for Mobile
Communications) of een GPRS-apparaat (General Packet Radio Service), houdt u er dan rekening mee
dat het gebruik van deze apparaten in bepaalde omgevingen niet is toegestaan. Dit kan het geval zijn
aan boord van een vliegtuig, in ziekenhuizen, in de buurt van explosieven en op gevaarlijke locaties. Als
u niet zeker weet wat het beleid is voor het gebruik van een bepaald apparaat, kunt u het beste vooraf
toestemming vragen voordat u het apparaat gebruikt.
ā—
Neem de volgende suggesties in acht als u de computer in het buitenland wilt gebruiken:
ā—¦
Informeer naar de douanebepalingen voor computers in de landen of regioā€™s die u gaat bezoeken.
ā—¦
Controleer de netsnoer- en adaptervereisten voor elke locatie waar u de computer wilt gebruiken.
De netspanning, frequentie en stekkers kunnen verschillen per land/regio.
WAARSCHUWING! Gebruik voor de computer geen adaptersets die voor andere apparaten zijn
bedoeld om het risico van elektrische schokken, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
86 Bijlage A De computer op reis gebruiken
B Problemen oplossen
Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen
ā—
Raadpleeg HP Support Assistant voor aanvullende informatie over de computer en koppelingen naar
websites. Als u HP Support Assistant vanuit het startscherm wilt openen, selecteert u de app HP
Support Assistant
.
OPMERKING: Voor sommige controle- en reparatieprogramma's is een internetverbinding vereist. HP
biedt ook aanvullende programma's waarvoor geen internetverbinding vereist is.
ā—
Neem contact op met de ondersteuning van HP. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html.
Kies uit de volgende typen ondersteuning:
ā—¦
Online chatten met een technicus van HP
OPMERKING: Chatten is niet in alle talen beschikbaar, maar wel altijd in het Engels.
ā—¦
Telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning van HP opzoeken
ā—¦
Een HP servicecentrum zoeken
Problemen oplossen
In de volgende gedeelten vindt u informatie over algemene problemen en oplossingen.
De computer kan niet worden ingeschakeld
Als de computer niet wordt ingeschakeld wanneer u op de aan/uit-knop drukt, kunnen de volgende suggesties
u wellicht helpen te achterhalen waarom de computer niet opstart:
ā—
Als de computer is aangesloten op een stopcontact, controleert u of het stopcontact voldoende voeding
levert door een ander elektrisch apparaat op het stopcontact aan te sluiten.
OPMERKING: Gebruik alleen de bij de computer geleverde netvoedingsadapter of een
netvoedingsadapter die door HP is goedgekeurd voor deze computer.
ā—
Als de computer is aangesloten op een andere externe voedingsbron dan een stopcontact, sluit de
computer dan met behulp van de netvoedingsadapter aan op een stopcontact. Controleer of het
netsnoer en de netvoedingsadapter goed zijn aangesloten.
Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen 87
Het computerscherm is leeg
Als u de computer niet hebt uitgeschakeld maar het scherm leeg blijft, kunnen een of meer van de volgende
instellingen hiervan de oorzaak zijn:
ā—
De computer staat mogelijk in de slaapstand. Als u de slaapstand wilt beƫindigen, drukt u kort op de
aan/uit-knop. De slaapstand is een energiebesparende voorziening waarbij het beeldscherm wordt
uitgeschakeld. De slaapstand kan automatisch worden geactiveerd als de computer is ingeschakeld
maar niet wordt gebruikt, of als de acculading een laag niveau heeft bereikt. Om deze en andere
voedingsinstellingen te wijzigen, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram Accu op het
Windows-bureaublad in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en klik u vervolgens op
Voorkeuren.
ā—
De computer is niet ingesteld om het beeld op het scherm weer te geven. Druk op fn+f4 om de weergave
te schakelen naar het beeldscherm van de computer. Voor de meeste modellen geldt dat wanneer een
optioneel extern weergaveapparaat, bijvoorbeeld een monitor, is aangesloten op de computer, het beeld
kan worden weergegeven op het computerscherm of op het externe weergaveapparaat of op beide
apparaten tegelijk. Wanneer u herhaaldelijk op fn+f4 drukt, wordt de weergave afwisselend geschakeld
tussen het beeldscherm van de computer, een of meer externe beeldschermen en gelijktijdige weergave
op alle apparaten.
De software werkt niet goed
Als de software niet of abnormaal reageert, start u de computer opnieuw op door de rechterkant van het
scherm aan te wijzen. Wanneer de emoticons worden weergegeven, klikt u op Instellingen. Klik op het
pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten. Als u de computer niet opnieuw kunt opstarten aan de hand
van deze procedure, raadpleegt u het volgende gedeelte, De computer staat aan maar reageert niet
op pagina 88.
De computer staat aan maar reageert niet
Wanneer de computer is ingeschakeld maar niet reageert op opdrachten van de software of het toetsenbord,
voert u de volgende noodprocedures voor afsluiten uit in de aangegeven volgorde totdat de computer wordt
afgesloten:
VOORZICHTIG: Noodprocedures voor afsluiten resulteren in het verlies van niet-opgeslagen gegevens.
ā—
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
ā—
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
De computer is ongewoon warm
Als de computer in gebruik is, kan deze warm aanvoelen. Dit is een normaal verschijnsel. Wanneer de
computer echter ongewoon warm aanvoelt, is de computer mogelijk oververhit als gevolg van een
geblokkeerde ventilatieopening.
Als u vermoedt dat de computer oververhit raakt, laat u de computer afkoelen tot kamertemperatuur. Zorg
dat alle ventilatieopeningen nergens door worden geblokkeerd tijdens het gebruik van de computer.
88 Bijlage B Problemen oplossen
WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen van de
computer niet, om de kans op brandwonden of oververhitting van de computer te verkleinen. Gebruik de
computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door
een voorwerp van hard materiaal, zoals een optionele printer naast de computer, of een voorwerp van zacht
materiaal, zoals een kussen, een kleed of kleding. Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het
gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van zacht materiaal. De temperatuur van de
computer en de netvoedingsadapter blijft binnen de temperatuurlimieten voor de oppervlakken die
toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals bepaald in de International Standard for Safety of Information
Technology Equipment (IEC 60950).
OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u
met de computer werkt.
Een extern apparaat werkt niet
Probeer de volgende suggesties als een extern apparaat niet goed werkt:
ā—
Schakel het apparaat in volgens de instructies van de fabrikant.
ā—
Controleer of alle apparaataansluitingen correct zijn.
ā—
Controleer of het apparaat elektrische voeding krijgt.
ā—
Controleer of het apparaat compatibel is met het besturingssysteem, met name als het een ouder
apparaat betreft.
ā—
Controleer of de juiste stuurprogramma's en de recentste versies hiervan zijn geĆÆnstalleerd.
De draadloze netwerkverbinding werkt niet
Als een draadloze netwerkverbinding niet goed werkt, doet u het volgende:
ā—
Om een draadloos of bekabeld apparaat voor draadloze communicatie te activeren of deactiveren, klikt
u met de rechtermuisknop op het pictogram Netwerkverbinding in het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Om een apparaat in te schakelen, klikt u op de naam
van het apparaat en klikt u vervolgens op Verbinden. Om het apparaat te deactiveren, klikt u op de
naam van het apparaat en klikt u vervolgens op Verbinding verbreken.
ā—
Controleer of het apparaat voor draadloze communicatie is ingeschakeld.
ā—
Controleer of de draadloze antennes van de computer nergens door worden geblokkeerd.
ā—
Controleer of het kabel- of DSL-modem en het netsnoer daarvan correct zijn aangesloten en of de
lampjes op het kabel- of DSL-modem branden.
ā—
Controleer of de draadloze router of het draadloze toegangspunt correct is aangesloten op de
netvoedingsadapter en het kabel- of DSL-modem, en of de lampjes branden.
ā—
Koppel alle kabels los en sluit ze opnieuw aan. Schakel vervolgens het apparaat uit en opnieuw in.
Een ī†¬lm is niet zichtbaar op een extern beeldscherm
1. Als zowel het beeldscherm van de computer als een extern beeldscherm zijn ingeschakeld, drukt u een
of meer keren op fn+f4 om te schakelen tussen de twee beeldschermen.
2. Conī†¬gureer de monitorinstellingen zodanig dat het externe beeldscherm het primaire beeldscherm
wordt:
Problemen oplossen 89
a. Klik in het Windows-bureaublad met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad
van de computer en selecteer Schermresolutie.
b. Geef een primair en een secundair beeldscherm op.
OPMERKING: Als beide beeldschermen worden gebruikt, verschijnt het dvd-beeld niet op een
beeldscherm dat is ingesteld als secundair beeldscherm.
90 Bijlage B Problemen oplossen
C Elektrostatische ontlading
Elektrostatische ontlading is het vrijkomen van statische elektriciteit wanneer twee objecten met elkaar in
aanraking komen, bijvoorbeeld de schok die u krijgt wanneer u over tapijt loopt en vervolgens een metalen
deurklink aanraakt.
Elektronische onderdelen kunnen beschadigd raken door de ontlading van statische elektriciteit via vingers of
andere elektrostatische geleiders.
Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van schade aan de computer of een schijfeenheid, of
verlies van gegevens te beperken:
ā—
Als u de computer moet loskoppelen met het oog op instructies voor het verwijderen of installeren van
onderdelen, moet u voor een goede aarding zorgen voordat u de computer loskoppelt. Pas daarna kunt
u de behuizing openen.
ā—
Houd onderdelen in de antistatische verpakking totdat u klaar bent om ze te installeren.
ā—
Raak geen pinnen, aansluitingen en circuits aan. Zorg dat u elektronische onderdelen zo weinig mogelijk
hoeft aan te raken.
ā—
Gebruik niet-magnetische gereedschappen.
ā—
Raak voordat u de onderdelen aanraakt, een ongeverfd metalen oppervlak aan, zodat u niet statisch
geladen bent.
ā—
Als u een onderdeel verwijdert, plaatst u dit in een antistatische verpakking.
Neem contact op met de ondersteuning van HP als u meer wilt weten over statische elektriciteit of hulp nodig
hebt bij het verwijderen of installeren van onderdelen.
91
Index
A
aan/uit
Accu 45
besparen 47
opties 43
aan/uit-knop 43
aan/uit-knop herkennen 11
aan/uit-lampjes 8, 9, 16
aan/uit-schakelaar 43
aanraken om te delen 37
aanwijsapparaten, voorkeuren
instellen 24
accu
lage acculading 46
ontladen 46
resterende lading weergeven 46
voeding besparen 47
Accucontrole 46
Accu-informatie zoeken 46
Acculampje 16
Accuruimte 83
Accuvoeding 45
afsluiten 43
Antivirussoftware 66
audiofuncties, controleren 36
audiofuncties controleren 36
Audio-ingang (microfooningang)
herkennen 4
Audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang)
herkennen 4
Automatic DriveLock, wachtwoord
opgeven 65
verwijderen 66
B
Bedrijfs-WLAN, verbinding maken
20
Beeldschermen, schakelen tussen
31
Beeldschermhelderheid, toetsen 31
Beeldscherm schakelen 31
Beheerderswachtwoord 59
Beschrijfbare media 44
besparen, voeding 47
Beveiliging, draadloze
communicatie 19
bevestigingspunt voor de
beveiligingskabel, herkennen 5
BIOS
update downloaden 77
update uitvoeren 76
versie vaststellen 77
Bluetooth, label 83
Bluetooth-apparaat 17, 22
C
Caps Lock, lampje herkennen 9, 10
computer, reizen met 86
computer reageert niet 43
Computer Setup
BIOS administrator password
(BIOS-
beheerderswachtwoord) 60
DriveLock-wachtwoord 62
fabrieksinstellingen herstellen
76
navigeren en selecteren 75
connector, netvoeding 5
connectors
audio-ingang
(microfooningang) 4
audio-uitgang (hoofdtelefoon) 4
D
de computer uitschakelen 43
dockingconnector, herkennen 5
dockingconnector herkennen 15
Draadloos netwerk (WLAN)
Bedrijfs-WLAN, verbinding
maken 20
benodigde apparatuur 19
Beveiliging 19
functioneel bereik 20
gebruiken 18
Openbare WLAN, verbinding
maken 20
verbinding maken 20
draadloze communicatie, antennes
herkennen 6
Draadloze communicatie,
bedieningselementen
Besturingssysteem 17
knop 17
Draadloze communicatie, knop 17
Draaien, touchpadbeweging 27
DriveLock-wachtwoord
beschrijving 62
instellen 63
opgeven 64
verwijderen 65
wijzigen 64
Dual-mode DisplayPort
herkennen 4
Dual-mode DisplayPort, aansluiten
39
Dvd met het Windows-
besturingssysteem 73
E
Elektrostatische ontlading 91
Esc-toets herkennen 13, 14
Essentiƫle updates, software 67
externe apparaten 54
externe netvoeding gebruiken 48
Externe schijfeenheid 54
F
F11-herstelprogramma 72
ī†¬rewallsoftware 66
fn-toets, herkennen 30
Fn-toets, herkennen 13, 14
Functietoetsen, herkennen 13, 14
G
gebruiken
externe netvoeding 48
standen voor energiebesparing
43
Gebruikerswachtwoord 59
geheugenkaart 44
ondersteunde types 50
plaatsen 50
verwijderen 50
geheugenkaartlezer, herkennen 4
92 Index
GeĆÆntegreerde webcam, lampje
herkennen 6
geĆÆntegreerd numeriek toetsenblok,
herkennen 14, 33
geĆÆntegreerd numeriek toetsenblok
herkennen 33
GeĆÆntegreerd numeriek toetsenblok
herkennen 13, 32
geluidsvolume
aanpassen 35
Knoppen 35
toetsen 35
Gezichtsherkenning 37
GPS 22
H
harde schijf
HP 3D DriveGuard 57
herstel 73
herstellen, vaste schijf 72
Herstelpartitie 72
high-deī†¬nitionapparatuur,
aansluiten 42
hoofdtelefoon en microfoons,
aansluiten 36
Hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 4
hotkeys
helderheid van beeldscherm
verhogen 31
helderheid van beeldscherm
verlagen 31
Slaapstand 30
toetsenbordverlichting 30
Hotkeys
geluidsvolume aanpassen 31
Geluidsvolume verhogen 31
geluidsvolume verlagen 31
schakelen tussen
beeldschermen 31
HP 3D DriveGuard 57
HP Client Security 67
HP Mobiel breedband,
uitgeschakeld 21
HP Mobile Connect 22
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
gebruiken 80
HP Touchpoint Manager 67
hubs 52
I
In-/uitgangen
netwerk 5
RJ-45 (netwerk) 5
Ingangsvermogen 84
Installatie van draadloos netwerk
19
interne microfoons herkennen 6
Internetverbinding instellen 19
J
Java Card
deī†¬nitie 51
plaatsen 51
verwijderen 51
K
kabels
USB 53
Kennisgevingen
label met kennisgevingen 83
labels met keurmerk voor
draadloze communicatie 83
Keurmerk voor draadloze
communicatie, label 83
Knijpen met twee vingers om te
zoomen Touchpadbeweging 26
knoppen
aan/uit 11
Linkerknop muisbesturing 7
linkerknop van touchpad 8
Rechterknop muisbesturing 8
rechterknop van touchpad 8
Knoppen
aan/uit 43
geluidsvolume 35
media 35
Kritiek lage acculading 44
L
labels
certiī†¬caat van echtheid van
Microsoft 83
Labels
Bluetooth 83
kennisgevingen 83
keurmerk voor draadloze
communicatie 83
Serienummer 83
WLAN 83
lage acculading 46
Lampje, schijfeenheid 57
Lampje microfoon uit herkennen 8,
10
lampjes
aan/uit 8, 9, 16
accu 16
Caps Lock 9, 10
draadloze communicatie 9, 10,
15
microfoon, geluid uitschakelen
8, 10
Num Lock 9, 10
schijfeenheid 16
Touchpad 9, 10
webcam 6
lampje voor draadloze
communicatie 9, 10, 15, 17
Leesbare media 44
Luchthavenbeveiligingsapparatuur
55
luidsprekers, herkennen 11
M
Media afspelen,
bedieningselementen 35
media sneltoetsen 35
Microfooningang (audio-ingang)
herkennen 4
Microsoft, certiī†¬caat van echtheid,
label 83
Miracast 42
muis, externe
voorkeuren instellen 24
muisbesturing 7
N
Netvoedingsadapter, testen 49
netvoedingsadapter testen 49
netvoedingsconnector herkennen 5
netwerkconnector, herkennen 5
NFC 37
Num lock, extern toetsenblok 34
Num Lock, lampje 9, 10
num lock-toets, herkennen 32, 33
O
Omgevingsvereisten 84
onderdelen
beeldscherm 6
bovenkant 7
linkerkant 5
Index 93
Onderkant 15
rechterkant 4
voorkant 15
onderhoud
Schijfdefragmentatie 56
Schijfopruiming 57
Openbare WLAN, verbinding maken
20
opnieuw instellen 73
Opties voor energiebeheer
instellen
43
optionele externe apparaten,
gebruiken 54
optische-schijfeenheid 54
Oudere systemen, USB-
ondersteuning 75
P
poorten
Dual-mode DisplayPort 4, 39
externe monitor 5, 39
USB 3.0-opladen (ingeschakeld)
5
USB Type-C (opladen) 4
VGA 39
Poorten
Miracast 42
poort voor externe monitor 5, 39
Problemen, oplossen 87
Problemen oplossen, extern
beeldscherm 89
Productnaam en productnummer, van
computer 83
R
RAID 57
Reizen, met computer 83
reizen met de computer 86
RJ-45-netwerkconnector,
herkennen 5
S
Schakelaar, aan/uit 43
Schijfeenheden
externe 54
gebruiken 55
omgang met 55
optische 54
vaste 54
Schijfeenheidlampje 16, 57
Schijfmedia 44
Schuiven, touchpadbeweging 25
Serienummer 83
Serienummer, van computer 83
Setupprogramma
fabrieksinstellingen herstellen
76
navigeren en selecteren 75
SIM-kaart
plaatsen 21
SIM-kaartslot, herkennen 5
slaapstand
activeren 44
beƫindigen 44
Slaapstand
activeren 44
beƫindigen 44
sleuven
beveiligingskabel 5
SIM-kaart 5
Smart Card 6
Smart Card
deī†¬nitie 51
plaatsen 51
verwijderen 51
smartcard-slot 6
sneltoetsen
beschrijving 30
gebruiken 30
sneltoetsen, media 35
SoftPaqs, downloaden 70
software
antivirus 66
essentiƫle updates 67
Firewall 66
Schijfdefragmentatie 56
Schijfopruiming 57
sMedio 37
Software Schijfdefragmentatie 56
Software Schijfopruiming 57
standen voor energiebesparing 43
Sure Start
gebruiken 79
T
toegankelijkheid 85
toetsen
esc 13, 14
fn 13, 14
functie 13, 14
geluidsvolume 35
media 35
Windows-applicaties 13
Windows-toets 13, 14
toetsenblok
geĆÆntegreerd numeriek 13, 14
herkennen 32
Toetsenblok, extern
gebruiken 34
num lock 34
toetsenblokken herkennen 33
Toetsenbord, sneltoetsen
herkennen 30
toetsenbordverlichting 30
Touchpad
gebruiken 24
knoppen 7, 8
Touchpadbewegingen
draaien 27
Knijpen met twee vingers om te
zoomen 26
schuiven 25
Touchpadlampje, herkennen 7
Touchpadlampje herkennen 9, 10
Touchpadzone
herkennen 7
TPM-instellingen 78
U
USB, ondersteuning voor oudere
systemen 75
USB 3.0-oplaadpoort, herkennen 5
USB 3.0-poort 5
USB-apparaten
beschrijving 52
verbinding maken 53
verwijderen 53
USB-hubs 52
USB-kabel, aansluiten 53
usb-poorten, herkennen 5
USB Type-C-(oplaad)poort,
herkennen 4
uw computer onderhouden 69
uw computer reinigen 69
V
vaste schijf
HP 3D DriveGuard 57
Vaste schijf
externe 54
vaste schijf herstellen 72
94 Index
Ventilatieopeningen, herkennen 5,
15
Verbinding maken met draadloos
netwerk (WLAN) 20
vernieuwen 73
VGA-poort, verbinding maken met
39
video 38
vingerafdruklezer 68
Vingerafdruklezer herkennen 12
Volumetoetsen herkennen 31
W
Wachtwoordbeveiliging instellen voor
beƫindigen slaapstand 45
Wachtwoorden
beheerder 59
BIOS-beheerder 60
DriveLock 62
gebruiker 59
webcam 6
Webcam 37
Webcam, herkennen 6
Webcamlampje, herkennen 6
Windows
Opnieuw instellen 73
vernieuwen 73
Windows-applicatietoets
herkennen 13
Windows-toets, herkennen 13, 14
WLAN, label 83
WLAN-antennes herkennen 6
WLAN-apparaat 18, 83
WWAN-antennes herkennen 6
WWAN-apparaat 17, 20
Index 95
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105