HP EliteBook 828 G3 Notebook PC Handleiding

Type
Handleiding
Gebruikershandleiding
Ā© Copyright 2015 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
AMD is een handelsmerk van Advanced Micro
Devices, Inc. Bluetooth is een handelsmerk van
de desbetreī†«ende eigenaar en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Java is een handelsmerk van Sun
Microsystems, Inc. in de Verenigde Staten.
Microsoft en Windows zijn gedeponeerde
handelsmerken van de Microsoft-
bedrijvengroep. NVIDIA is een handelsmerk
en/of gedeponeerd handelsmerk van NVIDIA
Corporation in de Verenigde Staten en andere
landen. Het SD-logo is een handelsmerk van de
desbetreī†«ende eigenaar.
De informatie in dit document kan zonder
voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
De van toepassing zijnde garanties voor HP
producten en diensten zijn vastgelegd in de
uitdrukkelijke garantiebepalingen die bij
dergelijke producten en diensten op fysieke
en/of elektronische wijze worden meegeleverd
of gepubliceerd op website(s) van HP. Niets in
dit document mag als een aanvullende
garantie worden opgevat. HP is niet
aansprakelijk voor technische en/of
redactionele fouten c.q. weglatingen in dit
document.
Eerste editie: augustus 2015
Onderdeelnummer van document:
830984-331
Kennisgeving over het product
In deze gebruikershandleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de meeste
modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet
alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
Voor deze computer kan bijgewerkte en/of
apart aangeschafte hardware en/of een dvd-
station vereist zijn om de software van
Windows 7 te installeren. Zo kunt u volledig
gebruikmaken van de functionaliteit van
Windows 7. Raadpleeg
http://windows.microsoft.com/en-us/
windows7/get-know-windows-7 voor meer
informatie.
Ga voor toegang tot de nieuwste handleiding
naar http://www.hp.com/support en selecteer
uw land. Selecteer Drivers & Downloads en
volg de instructies op het scherm.
Softwarevoorwaarden
Door het installeren, kopiƫren, downloaden of
anderszins gebruiken van een softwareproduct
dat vooraf op deze computer is geĆÆnstalleerd,
bevestigt u dat u gehouden bent aan de
voorwaarden van de HP EULA (End User License
Agreement). Als u niet akkoord gaat met deze
licentievoorwaarden, is uw enige
rechtsmogelijkheid om het volledige,
ongebruikte product (hardware en software)
binnen 14 dagen te retourneren en te
verzoeken om volledige restitutie van het
aankoopbedrag op grond van het
restitutiebeleid van uw verkoper.
Voor verdere informatie of om een volledige
restitutie van de aankoopprijs van de computer
te verzoeken, kunt u contact opnemen met uw
verkoper.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! U kunt het risico van letsel door verbranding of van oververhitting van de computer
beperken door de computer niet op schoot te nemen en de ventilatieopeningen van de computer niet te
blokkeren. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet
wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele printer naast de computer) of
een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of kleding). Zorg er ook voor dat de
netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van zacht
materiaal. De computer en de netvoedingsadapter voldoen aan de temperatuurlimieten voor oppervlakken
die voor de gebruiker toegankelijk zijn, zoals gedeī†¬nieerd door de International Standard for Safety of
Information Technology Equipment (IEC 60950-1).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Welkom ........................................................................................................................................................ 1
Informatie zoeken .................................................................................................................................................. 2
2 Vertrouwd raken met de computer .................................................................................................................. 3
Rechterkant ............................................................................................................................................................ 3
Linkerkant .............................................................................................................................................................. 4
Beeldscherm .......................................................................................................................................................... 5
Bovenkant .............................................................................................................................................................. 6
Touchpad ............................................................................................................................................. 6
Lampjes ............................................................................................................................................... 7
Knoppen, luidsprekers en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) ........................................ 9
Toetsen .............................................................................................................................................. 10
Onderkant ............................................................................................................................................................ 11
Voorkant .............................................................................................................................................................. 11
3 Verbinding maken met een netwerk .............................................................................................................. 13
Verbinding maken met een draadloos netwerk .................................................................................................. 13
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ..................................................... 13
Apparaten voor draadloze communicatie in- of uitschakelen ....................................... 13
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................... 14
Knop voor draadloze communicatie gebruiken .............................................................. 14
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken .................................................. 14
WLAN gebruiken ................................................................................................................................ 15
Gebruikmaken van een internetprovider ....................................................................... 15
WLAN conī†¬gureren ......................................................................................................... 16
Draadloze router conī†¬gureren ....................................................................................... 16
Draadloos netwerk beveiligen ........................................................................................ 16
Verbinding maken met draadloos netwerk (WLAN) ....................................................... 17
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ......................................................... 17
Een SIM-kaart plaatsen en verwijderen ......................................................................... 18
HP Mobile Connect gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............................................................. 19
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................................................................... 19
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken ...................................................... 19
Verbinding maken met een bekabeld netwerk ................................................................................................... 19
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) ............................................................................ 19
v
4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten ..................................................... 21
Cursorbesturing gebruiken .................................................................................................................................. 21
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen ...................................................................................... 21
EasyPoint-muisbesturing gebruiken ................................................................................................ 21
Werken met Touchpad en Touchpadbewegingen ............................................................................. 21
Touchpad uit- en inschakelen ......................................................................................... 22
Tikken .............................................................................................................................. 22
Schuiven .......................................................................................................................... 22
In- en uitzoomen met twee vingers ............................................................................... 23
Tikken met twee vingers ................................................................................................ 23
Draaien (alleen bepaalde modellen) ............................................................................... 24
Snelle bewegingen (alleen bepaalde modellen) ............................................................ 24
Toetsenbord gebruiken ........................................................................................................................................ 25
Sneltoetsen herkennen ..................................................................................................................... 25
Toetsenblokken gebruiken ................................................................................................................ 26
GeĆÆntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken ............................................................. 27
Ingebed numeriek toetsenblok in- en uitschakelen .................................... 27
Schakelen tussen functies van toetsen op het ingebedde toetsenblok ..... 27
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ....................................................... 28
5 Multimedia .................................................................................................................................................. 29
Bedieningselementen voor het afspelen van media gebruiken ......................................................................... 29
Audio .................................................................................................................................................................... 29
Luidsprekers aansluiten .................................................................................................................... 29
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................................ 29
Hoofdtelefoons en microfoons aansluiten ....................................................................................... 30
Audiofuncties op de computer controleren ...................................................................................... 30
Webcam (alleen bepaalde modellen) .................................................................................................................. 30
Touch to Share (Aanraken om te delen) (alleen bepaalde modellen) ................................................................. 31
Het delen starten ............................................................................................................................... 31
Video .................................................................................................................................................................... 32
VGA .................................................................................................................................................... 33
DisplayPort (alleen bepaalde modellen) ........................................................................................... 33
Intel Wireless Display (alleen bepaalde modellen) ........................................................................... 34
Bekabelde beeldschermen zoeken en aansluiten met behulp van MultiStream Transport ............ 35
Beeldschermen aansluiten op computers met AMD graphics (met een optionele
hub) ................................................................................................................................. 35
Met Miracast compatibele draadloze schermen zoeken en aansluiten (alleen bepaalde AMD-
modellen) .......................................................................................................................................... 35
vi
6 Energiebeheer ............................................................................................................................................. 36
Computer uitschakelen ........................................................................................................................................ 36
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................................... 36
Standen voor energiebesparing gebruiken ...................................................................................... 36
Slaapstand activeren en beƫindigen .............................................................................. 37
Hibernationstand activeren en beƫindigen .................................................................... 37
Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken ....................................... 37
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beƫindigen slaapstand ..................................... 38
Accuvoeding gebruiken ..................................................................................................................... 38
In de fabriek verzegelde accu (alleen bepaalde modellen) ............................................ 38
Aanvullende informatie over de accu opzoeken ............................................................ 39
Accucontrole gebruiken .................................................................................................. 39
Acculading weergeven .................................................................................................... 39
Accuwerktijd maximaliseren ........................................................................................... 39
Omgaan met een lage acculading .................................................................................. 40
Een lage acculading herkennen .................................................................... 40
Problemen met een lage acculading verhelpen .......................................... 40
Accuvoeding besparen .................................................................................................... 40
Externe netvoeding gebruiken .......................................................................................................... 41
Netvoedingsadapter testen ............................................................................................ 42
Softwarecontent vernieuwen met Intel Smart Connect Technology (alleen bepaalde
modellen) .......................................................................................................................................... 42
Omschakelbaar videosysteem/dubbel videosysteem (alleen bepaalde modellen) ........................ 42
Omschakelbaar videosysteem gebruiken (alleen bepaalde modellen) ......................... 43
Dubbel videosysteem gebruiken (alleen bepaalde modellen) ....................................... 43
7 Externe kaarten en apparaten ...................................................................................................................... 44
Geheugenkaartlezers gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................................................ 44
Een geheugenkaart plaatsen ............................................................................................................ 44
Geheugenkaart verwijderen .............................................................................................................. 44
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................................................... 45
Smart Card plaatsen .......................................................................................................................... 45
Smart Card verwijderen ..................................................................................................................... 45
USB-apparaat gebruiken ..................................................................................................................................... 46
USB-apparaat aansluiten .................................................................................................................. 47
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................................ 47
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................................................. 48
Optionele externe schijfeenheden gebruiken ................................................................................... 48
8 Schijfeenheden ............................................................................................................................................ 49
Schijfeenheden hanteren .................................................................................................................................... 49
vii
Externe vaste schijven gebruiken ........................................................................................................................ 49
Intel Smart Response Technology (alleen bepaalde modellen) ....................................................... 49
Prestaties van de vaste schijf verbeteren ......................................................................................... 50
Schijfdefragmentatie gebruiken ..................................................................................... 50
Schijfopruiming gebruiken .............................................................................................. 50
HP 3D DriveGuard gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................................... 51
Status van HP 3D DriveGuard herkennen ....................................................................... 51
RAID gebruiken (alleen bepaalde modellen) ....................................................................................................... 51
9 Beveiliging .................................................................................................................................................. 52
Computer beveiligen ............................................................................................................................................ 52
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................................... 53
Wachtwoorden instellen in Windows ................................................................................................ 53
Wachtwoorden instellen in Computer Setup .................................................................................... 54
BIOS-beheerderswachtwoord beheren ............................................................................................ 54
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren ......................................................................... 56
DriveLock-wachtwoord in Computer Setup beheren ........................................................................ 56
DriveLock-wachtwoord instellen .................................................................................... 57
DriveLock-wachtwoord invoeren .................................................................................... 58
DriveLock-wachtwoord wijzigen ..................................................................................... 59
DriveLock-beveiliging verwijderen ................................................................................. 60
Automatische DriveLock van Computer Setup gebruiken ................................................................ 60
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren .................................................... 60
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen ................................................... 61
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................................... 61
Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................................................. 61
Essentiƫle beveiligingsupdates installeren ......................................................................................................... 62
HP Client Security Manager gebruiken ................................................................................................................ 62
HP Touchpoint Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................................ 62
Optionele beveiligingskabel installeren .............................................................................................................. 62
De vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................................................ 63
Locatie van de vingerafdruklezer ...................................................................................................... 63
10 Onderhoud ................................................................................................................................................ 64
Computer schoonmaken ...................................................................................................................................... 64
Reinigingsprocedures ........................................................................................................................ 64
Scherm reinigen (All-in-One's of notebooks) ................................................................. 64
Zijkanten of deksel reinigen ........................................................................................... 64
Touchpad, toetsenbord of muis reinigen ....................................................................... 65
Update van programma's en stuurprogramma's uitvoeren ................................................................................ 65
SoftPaq Download Manager gebruiken ............................................................................................................... 66
viii
11 Back-up en herstel ..................................................................................................................................... 67
Herstelmedia en back-ups maken ....................................................................................................................... 67
Richtlijnen .......................................................................................................................................... 67
Herstelmedia maken met HP Recovery Disc Creator ........................................................................ 68
Herstelschijven maken .................................................................................................... 68
Een back-up maken van uw gegevens .............................................................................................. 68
Systeemherstelactie uitvoeren ........................................................................................................................... 69
Windows herstelprogrammaā€™s gebruiken ......................................................................................... 69
f11 herstelprogramma's gebruiken (alleen bepaalde modellen) ..................................................... 70
Media met besturingssysteem Windows 7 gebruiken ...................................................................... 71
12 Computer Setup (BIOS), TPM en HP Sure Start .............................................................................................. 72
Computer Setup gebruiken .................................................................................................................................. 72
Computer Setup starten .................................................................................................................... 72
Navigeren en selecteren in Computer Setup .................................................................................... 72
Fabrieksinstellingen herstellen in Computer Setup ......................................................................... 73
BIOS-update uitvoeren ...................................................................................................................... 73
BIOS-versie vaststellen ................................................................................................... 74
BIOS-update downloaden ............................................................................................... 74
De opstartvolgorde wijzigen met de F9-prompt .............................................................................. 75
TPM BIOS-instellingen (alleen bepaalde producten) .......................................................................................... 75
HP Sure Start gebruiken (alleen bepaalde producten) ........................................................................................ 76
13 HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) .............................................................................................................. 77
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-apparaat downloaden ......................................................... 77
14 Ondersteuning ........................................................................................................................................... 79
Contact opnemen met de ondersteuning ........................................................................................................... 79
Labels ................................................................................................................................................................... 80
15 Speciī†¬caties .............................................................................................................................................. 81
Ingangsvermogen ................................................................................................................................................ 81
Omgevingsvereisten ............................................................................................................................................ 81
16 Toegankelijkheid ....................................................................................................................................... 82
Ondersteunde assistieve technologieƫn (hulpmiddelen voor gehandicapten) .................................................. 82
Contact opnemen met de klantenondersteuning ............................................................................................... 82
Bijlage A Reizen met of transporteren van computer ......................................................................................... 83
ix
Bijlage B Problemen oplossen ......................................................................................................................... 84
Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen ............................................................................................... 84
Problemen oplossen ............................................................................................................................................ 84
De computer kan niet worden ingeschakeld ..................................................................................... 84
Het computerscherm is leeg ............................................................................................................. 84
De software werkt niet goed ............................................................................................................. 85
De computer staat aan maar reageert niet ...................................................................................... 85
De computer is ongewoon warm ...................................................................................................... 85
Een extern apparaat werkt niet ........................................................................................................ 85
De draadloze netwerkverbinding werkt niet .................................................................................... 86
Een ī†¬lm is niet zichtbaar op een extern beeldscherm ...................................................................... 86
Bijlage C Elektrostatische ontlading ................................................................................................................ 87
Index ............................................................................................................................................................. 88
x
1 Welkom
Nadat u de computer hebt ingesteld en geregistreerd, raden wij de volgende stappen aan om optimaal te
proī†¬teren van uw slimme investering:
ā—
Maak verbinding met internet: conī†¬gureer een bekabeld of draadloos netwerk waarmee u verbinding
kunt maken met internet. Zie Verbinding maken met een netwerk op pagina 13 voor meer informatie.
ā—
Uw antivirussoftware bijwerken - bescherm uw computer tegen schade door virussen. De software is
vooraf geĆÆnstalleerd op de computer. Zie Antivirussoftware gebruiken op pagina 61 voor meer
informatie.
ā—
Raak vertrouwd met de computer: maak kennis met de voorzieningen van uw computer. Raadpleeg
Vertrouwd raken met de computer op pagina 3 en Navigeren met het toetsenbord,
aanraakbewegingen en aanwijsapparaten op pagina 21 voor aanvullende informatie.
ā—
Zoek geĆÆnstalleerde software: toegang tot een overzicht van de vooraf op de computer geĆÆnstalleerde
software.
Selecteer Start > Alle programma's. Voor meer informatie over het gebruik van software die bij de
computer is geleverd, raadpleegt u de instructies van de softwarefabrikant. Deze instructies kunnen zijn
verstrekt bij de software, of staan op de website van de fabrikant.
ā—
Maak een back-up van uw vaste schijf door herstelschijven of een herstel-ī†®ashdrive te maken. Zie Back-
up en herstel op pagina 67.
1
Informatie zoeken
U heeft Installatie-instructies al gebruikt om de computer in te schakelen en deze handleiding op te zoeken.
Gebruik de volgende tabel voor het vinden van hulpmiddelen met productinformatie, uitleg en meer.
Hulpmiddelen Informatie over
Poster Installatie-instructies
ā—
De computer gebruiksklaar maken
ā—
Onderdelen van de computer herkennen
Help en ondersteuning
Als u Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u Start
> Alle programma's > HP help en ondersteuning.
Ga voor toegang tot de nieuwste handleiding naar
http://www.hp.com/support en selecteer uw land.
Selecteer Drivers & Downloads en volg de instructies op
het scherm.
ā—
Informatie over het besturingssysteem
ā—
Updates van software, stuurprogramma's en BIOS
ā—
Hulpmiddelen voor probleemoplossing
ā—
Krijgen van ondersteuning
Wereldwijde ondersteuning
Ga voor ondersteuning in uw taal naar
http://www.hp.com/support en selecteer uw land.
ā—
Online chatten met een HP technicus
ā—
Telefoonnummers voor ondersteuning
ā—
Locaties van HP servicecentra
HP website
Ga voor toegang tot de nieuwste handleiding naar
http://www.hp.com/support en selecteer uw land.
Selecteer Drivers & Downloads en volg de instructies op
het scherm.
ā—
Informatie over ondersteuning
ā—
Onderdelen bestellen en aanvullende ondersteuning vinden
ā—
Voor het apparaat verkrijgbare accessoires
Handleiding voor veiligheid en comfort
Om de gebruikershandleiding te openen, selecteert u Start
> Alle programma's > HP Help en ondersteuning > HP
documentatie.
ā€“ of ā€“
Ga naar http://www.hp.com/ergo.
ā—
Aanwijzingen voor een optimale werkplek, een goede houding en
gezonde werkgewoonten
ā—
Informatie over elektrische en mechanische veiligheid
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
Om de gebruikershandleiding te openen, selecteert u Start
> Alle programma's > HP Help en ondersteuning > HP
documentatie.
ā—
Informatie over veiligheid en kennisgevingen
ā—
Informatie over het afvoeren van accu's
Garantie*
Als u de beperkte garantie wilt openen, selecteert u Start >
Alle programma's > HP Help en ondersteuning > HP
documentatie > Garantie-informatie weergeven.
ā€“ of ā€“
Ga naar http://www.hp.com/go/orderdocuments.
Garantiegegevens
*U kunt de HP garantie vinden bij de gebruikershandleidingen op het product en/of op de cd/dvd die is meegeleverd in de doos. In
sommige landen of regio's wordt door HP een gedrukte versie van de garantie meegeleverd in de doos. Voor landen/regio's waar de
garantie niet in drukvorm wordt verstrekt, kunt u een gedrukt exemplaar aanvragen. Ga naar http://www.hp.com/go/orderdocuments.
Als u het product in AziĆ« of OceaniĆ« hebt gekocht, kunt u HP schrijven naar: Hewlett Packard, POD, P.O. Box 200, Alexandra Post Oī†«ice,
Singapore 911507. Vermeld de productnaam, uw naam, telefoonnummer en postadres.
2 Hoofdstuk 1 Welkom
2 Vertrouwd raken met de computer
Rechterkant
Onderdeel Beschrijving
(1) USB Type-C-(oplaad)poort Hiermee kunt u ieder USB-apparaat met een Type-C-connector
aansluiten.
OPMERKING: via USB Type-C-poorten worden producten zoals
mobiele telefoons, laptops, tablets en MP3-spelers opgeladen,
zelfs wanneer de computer uit staat. Sommige USB-Type-C-
poorten kunnen ook worden aangesloten op DisplayPort-, VGA-,
HDMI- en andere videoapparaten om een video-uitgang te
bieden.
OPMERKING: mogelijk zijn er adapters (afzonderlijk aan te
schaī†«en) vereist.
(2) Dual-mode DisplayPort Via deze poort sluit u een optioneel digitaal weergaveapparaat,
zoals een hoogwaardige monitor of projector, aan op het
apparaat.
(3) Geheugenkaartlezer Leest optionele geheugenkaarten waarop informatie kan
worden opgeslagen, beheerd, gedeeld of bekeken.
(4) Audio-uit (hoofdtelefoon)/audio-ingang
(microfooningang)
Hierop kunt u optionele stereoluidsprekers met eigen voeding,
een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset of een kabel
van een televisietoestel aansluiten. Ook kunt u hierop de
microfoon van een optionele headset aansluiten. Deze ingang
biedt geen ondersteuning voor optionele apparaten met
uitsluitend een microfoon.
WAARSCHUWING! Zet het geluidsvolume laag voordat u de
hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt u het
risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie over
voorschriften, veiligheid en milieu voor meer informatie over
veiligheid. Om de gebruikershandleidingen te openen,
selecteert u Start > Alle programma's > HP help en
ondersteuning > HP documentatie.
OPMERKING: wanneer u een apparaat aansluit op deze
uitgang, worden de computerluidsprekers uitgeschakeld.
OPMERKING: zorg dat de apparaatkabel een connector met
vier pinnen heeft die zowel audio-uit (hoofdtelefoon) als audio-
in (microfoon) ondersteunt.
Rechterkant 3
Onderdeel Beschrijving
(5) USB 3.0-poort Hierop kunt u een optioneel USB-apparaat aansluiten, zoals een
toetsenbord, muis, externe schijf, printer, scanner of USB-hub.
OPMERKING: zie USB-apparaat gebruiken op pagina 46 voor
informatie over de verschillende types USB-poorten.
(6) RJ-45-netwerkconnector Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
(7) Dockingconnector Hierop sluit u een optioneel dockingapparaat aan.
(8) SIM-slot Ondersteunt een SIM-kaart (subscriber identity module) voor
draadloze communicatie.
(9) Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
Linkerkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Bevestigingspunt voor een beveiligingskabel Hiermee bevestigt u een als optie verkrijgbare beveiligingskabel
aan de computer.
OPMERKING: van de beveiligingskabel moet in de eerste
plaats een ontmoedigingseī†«ect uitgaan. Deze voorziening kan
echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt
of wordt gestolen.
(2) Ventilatieopeningen (2) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: de ventilator van de computer start automatisch
om interne onderdelen te koelen en oververhitting te
voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator
automatisch aan- en uitgaat wanneer u de computer gebruikt.
(3) Externemonitorpoort Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector
aansluiten.
(4) USB 3.0-oplaadpoort (met stroomvoorziening) Hierop kan een optioneel USB-apparaat, zoals een toetsenbord,
een muis, een externe schijfeenheid, een printer, een scanner of
een USB-hub worden aangesloten. Via standaard USB-poorten
worden niet alle USB-apparaten opgeladen of ze worden
opgeladen met een lage bedrijfsstroom. Sommige USB-
4 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
apparaten moeten worden gevoed en vereisen het gebruik van
een poort met eigen voeding.
OPMERKING: via USB-oplaadpoorten kunnen ook bepaalde
types mobiele telefoons en MP3-spelers worden opgeladen,
zelfs wanneer de computer uit staat.
OPMERKING: zie USB-apparaat gebruiken op pagina 46 voor
informatie over de verschillende types USB-poorten.
(5) Smartcardlezer Ondersteunt optionele smartcards.
Beeldscherm
Onderdeel Beschrijving
(1) WLAN-antennes (2)* Met deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen binnen een draadloos lokaal netwerk (WLAN).
(2) WWAN-antennes (2)* Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze WWAN's (wireless
wide area networks).
(3) Interne microfoons Hiermee neemt u geluid op.
(4) Webcamlampje Aan: de webcam is in gebruik.
(5) Webcam Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken. Sommige
modellen bieden de mogelijkheid van videovergaderingen en online
chat door middel van videostreams.
Beeldscherm 5
Onderdeel Beschrijving
Als u informatie zoekt over het gebruik van de webcam, selecteert u
Start > Alle programma's > Communicatie en chatten > HP
Webcam.
*De antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor een optimale signaaloverdracht houdt u de directe omgeving
van de antennes vrij. Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u de sectie over uw land of regio
in Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu. Om de gebruikershandleidingen te openen, selecteert u Start > Alle programma's
> HP help en ondersteuning > HP documentatie.
Bovenkant
Touchpad
Onderdeel Beschrijving
(1) EasyPoint-muisbesturing (alleen bepaalde
modellen)
Hiermee kunt u de cursor verplaatsen en onderdelen op het
scherm selecteren of activeren.
(2) Linkerknop van de EasyPoint-muisbesturing
(alleen bepaalde modellen)
Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
(3) Aan-uitknop van het touchpad Hiermee schakelt u het touchpad in en uit.
(4) Touchpadzone Hiermee kunt u de cursor verplaatsen en onderdelen op het
scherm selecteren of activeren.
OPMERKING: het touchpad ondersteunt ook veegbewegingen
vanaf de rand.
(5) Linkerknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
6 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
(6) Rechterknop van de EasyPoint-muisbesturing
(alleen bepaalde modellen)
Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
(7) Rechterknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
Lampjes
Onderdeel Beschrijving
(1) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld. Met het toetsenbord kunt u nu
alleen hoofdletters typen.
(2) Aan/uit-lampje
ā—
Aan: de computer is ingeschakeld.
ā—
Knipperend: de computer staat in de slaapstand, een stand
voor energiebesparing. Het beeldscherm en andere niet-
benodigde onderdelen worden uitgeschakeld.
ā—
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand. De hibernationstand is een stand voor
energiebesparing waarin het minst aan energie wordt
verbruikt.
(3) Lampje voor Geluid uit
ā—
Oranje: het geluid van de computer is uitgeschakeld.
ā—
Uit: het geluid van de computer is ingeschakeld.
(4) Lampje Geluid uit van microfoon
ā—
Oranje: het geluid van de microfoon is uitgeschakeld.
ā—
Uit: het geluid van de microfoon is ingeschakeld.
Bovenkant 7
Onderdeel Beschrijving
(5) Lampje voor draadloze communicatie Aan: een geĆÆntegreerd apparaat voor draadloze communicatie,
zoals een draadloosnetwerkmodule en/of een BluetoothĀ®-
apparaat, is ingeschakeld.
OPMERKING: bij sommige modellen brandt het lampje voor
draadloze communicatie oranje wanneer alle apparaten voor
draadloze communicatie uitgeschakeld zijn.
(6) Num Lock-lampje Aan: Num Lock is ingeschakeld.
8 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Knoppen, luidsprekers en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen)
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-knop
ā—
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/uit-
knop om de computer in te schakelen.
ā—
Als de computer is ingeschakeld, drukt u kort op de aan/uit-
knop om de slaapstand te activeren.
ā—
Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort op de
aan/uit-knop om de slaapstand te beƫindigen.
ā—
Als de computer in de sluimerstand staat, drukt u kort op de
aan/uit-knop om de sluimerstand te beƫindigen.
VOORZICHTIG: Wanneer u de aan/uit-knop ingedrukt houdt,
resulteert dit in het verlies van niet-opgeslagen gegevens.
Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures van
WindowsĀ® geen resultaat hebben, houdt u de aan-uitknop
minimaal 15 seconden ingedrukt om de computer uit te
schakelen.
Meer informatie over de instellingen voor energiebeheer:
Selecteer Start > Conī†¬guratiescherm > Systeem en beveiliging
> Energiebeheer.
(2) Luidsprekers (2) Hiermee kunt u geluid produceren
(3) Vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk bij Windows
aanmelden, in plaats van met een wachtwoord.
Bovenkant 9
Toetsen
Onderdeel Beschrijving
(1) Esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets, de num
lock-toets, de esc-toets of de b-toets om veelgebruikte
systeemfuncties uit te voeren.
(3) Windows-knop Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets om
veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(5) Ingebed numeriek toetsenblok Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, kan het worden
gebruikt als een extern numeriek toetsenblok.
Met elke toets van dit toetsenblok wordt de functie uitgevoerd
die wordt aangegeven door het pictogram in de
rechterbovenhoek van de toets.
(6) num lock-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de fn-toets, wordt
het ingebedde numerieke toetsenblok in- of uitgeschakeld.
10 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Dockingconnectors (2) Hierop sluit u een optioneel dockingapparaat aan.
(2) Ventilatieopeningen (2) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: de ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne
ventilator automatisch aan- en uitgaat wanneer u de
computer gebruikt.
Voorkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Lampje voor draadloze communicatie Aan: een geĆÆntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een draadloosnetwerkmodule en/of
een BluetoothĀ®-apparaat, is ingeschakeld.
OPMERKING: bij sommige modellen brandt het lampje
voor draadloze communicatie oranje wanneer alle
apparaten voor draadloze communicatie uitgeschakeld
zijn.
Onderkant 11
Onderdeel Beschrijving
(2) Aan/uit-lampje
ā—
Aan: de computer is ingeschakeld.
ā—
Knipperend: de computer staat in de slaapstand, een
stand voor energiebesparing. Het beeldscherm en
andere niet-benodigde onderdelen worden
uitgeschakeld.
ā—
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand. De hibernationstand is een stand
voor energiebesparing waarin het minst aan energie
wordt verbruikt.
(3) Acculampje Wanneer de netvoeding is aangesloten:
ā—
Wit: de acculading is groter dan 90 procent.
ā—
Oranje: de acculading is 0 tot 90%.
ā—
Uit: de accu wordt niet opgeladen.
Wanneer de netvoeding loskoppelt (accu niet opgeladen):
ā—
Knipperend oranje: de accu is bijna leeg. Wanneer de
accu een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint
het acculampje snel te knipperen.
ā—
Uit: de accu wordt niet opgeladen.
(4) Schijfeenheidlampje
ā—
Wit knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen
van de vaste schijf.
ā—
Oranje: HP 3D DriveGuard heeft tijdelijk de interne
vaste schijf geparkeerd.
OPMERKING: raadpleeg HP 3D DriveGuard gebruiken
(alleen bepaalde modellen) op pagina 51 voor meer
informatie over HP 3D DriveGuard.
12 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
3 Verbinding maken met een netwerk
U kunt de computer meenemen waarnaar u maar wilt. Maar ook thuis kunt u met de computer en een
bekabelde of draadloze netwerkverbinding de wereld verkennen en u toegang verschaī†«en tot miljoenen
websites. In dit hoofdstuk vindt u informatie over hoe u zich met die wereld in verbinding kunt stellen.
Verbinding maken met een draadloos netwerk
Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven
doorgegeven. Uw computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor draadloze
communicatie:
ā—
Apparaat met draadloze netwerkverbinding (WLAN): met dit apparaat kunt u de computer aansluiten op
LAN-netwerken (doorgaans Wi-Fi-netwerken, draadloze netwerken (WLAN) of WLANā€™s genoemd) op
kantoor, thuis en op openbare plekken, zoals luchthavens, restaurants, cafƩs, hotels en universiteiten. In
een draadloos netwerk communiceert de computer met een draadloze router of een draadloos
toegangspunt.
ā—
HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): een WWAN-apparaat (Wireless Wide-
Area Network) waarmee u over een veel groter gebied een draadloze verbinding kunt maken.
Aanbieders van mobiele netwerkdiensten zetten basisstations op (vergelijkbaar met zendmasten voor
mobiele telefonie), die dekking bieden in hele regioā€™s, provincies of zelfs landen.
ā—
Bluetooth-apparaat: hiermee kunt u een persoonlijk netwerk (Personal Area Network, PAN) opzetten om
verbinding te maken met andere voor Bluetooth geschikte apparaten zoals computers, telefoons,
printers, headsets, luidsprekers en camera's. Binnen een PAN communiceert elk apparaat direct met
andere apparaten en moeten apparaten zich op relatief korte afstand (doorgaans 10 meter) van elkaar
bevinden.
Zie de informatie en koppelingen naar websites in Help en Ondersteuning voor meer informatie over de
technologie voor draadloze communicatie. Als u Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u Start > Help
en ondersteuning.
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
Met deze functies kunt u de apparaten voor draadloze communicatie in uw computer regelen:
ā—
Knop voor draadloze communicatie, schakelaar voor draadloze communicatie of toets voor draadloze
communicatie (in dit hoofdstuk ook wel knop voor draadloze communicatie genoemd).
ā—
Voorzieningen van het besturingssysteem
Apparaten voor draadloze communicatie in- of uitschakelen
U kunt apparaten voor draadloze communicatie in- en uitschakelen met de knop voor draadloze
communicatie of met HP Connection Manager (alleen bepaalde modellen).
OPMERKING: een computer kan een knop of schakelaar voor draadloze communicatie hebben, of een toets
voor draadloze communicatie op het toetsenbord. De term "knop voor draadloze communicatie" verwijst in
deze handleiding naar alle types bedieningselementen voor draadloze communicatie.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 13
U schakelt apparaten voor draadloze communicatie als volgt uit in HP Connection Manager:
ā–²
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram HP Connection Manager in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk en klik daarna op de aan/uit-knop naast het gewenste apparaat.
- of -
Selecteer Start > Alle programma's > Productiviteit en tools > HP Connection Manager en klik daarna
op de aan/uit-knop naast het gewenste apparaat.
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP Connection Manager is een centrale locatie voor het beheer van uw apparaten voor draadloze
communicatie, een interface om verbinding te maken met internet via HP mobiel breedband, en een interface
voor het verzenden en ontvangen van SMS-berichten (tekstberichten). Met HP Connection Manager kunt u de
volgende apparaten beheren:
ā—
WLAN-apparaat (wireless local-area network)/Wi-Fi
ā—
WWAN-apparaat (Wireless Wide Area Network)/apparaat voor HP mobiel breedband
ā—
Bluetooth
HP Connection Manager biedt informatie en berichten over de verbindingsstatus en de energiestatus, en stelt
u in staat om gegevens te bekijken over uw SIM-kaart en om sms-berichten te verzenden en te ontvangen.
Statusinformatie en meldingen worden weergegeven in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
U opent Connection Manager als volgt:
ā–²
Klik op het pictogram van HP Connection Manager op de taakbalk.
- of -
Selecteer Start > Alle programma's > Productiviteit en tools > HP Connection Manager.
Zie de helpfunctie van de HP Connection Manager software voor meer informatie.
Knop voor draadloze communicatie gebruiken
De computer heeft een knop voor draadloze communicatie, een of meer draadloze apparaten en een of twee
lampjes voor draadloze communicatie, afhankelijk van het model. Standaard zijn alle apparaten voor
draadloze communicatie geactiveerd en brandt het lampje voor draadloze communicatie (wit) wanneer u de
computer aanzet.
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor draadloze
communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje voor draadloze
communicatie wit is, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie ingeschakeld. Wanneer het
lampje voor draadloze communicatie uit is, zijn alle apparaten voor draadloze communicatie uitgeschakeld.
OPMERKING: bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje wanneer alle
apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld.
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn ingeschakeld, kunt u de knop voor
draadloze communicatie gebruiken om alle apparatuur voor draadloze communicatie tegelijk in of uit te
schakelen.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Met het Netwerkcentrum kunt u een verbinding of netwerk tot stand brengen, verbinding maken met een
netwerk, draadloze netwerken beheren en netwerkproblemen diagnosticeren en verhelpen.
U gebruikt de bedieningselementen van het besturingssysteem als volgt:
14 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
ā–²
Selecteer Start > Conī†¬guratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
Als u meer informatie wilt, opent u Help en ondersteuning door Start > Help en ondersteuning te selecteren.
WLAN gebruiken
Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos LAN (WLAN). Een WLAN bestaat uit andere
computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden met behulp van een draadloze router of een
draadloos toegangspunt.
OPMERKING: de begrippen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar gebruikt.
ā—
Een grootschalig WLAN, zoals een bedrijfs-WLAN of openbaar WLAN, maakt gewoonlijk gebruik van
draadloze toegangspunten die ondersteuning bieden voor een groot aantal computers en accessoires,
en waarmee belangrijke netwerkfuncties van elkaar kunnen worden gescheiden.
ā—
Een privƩ-WLAN of een WLAN op een klein kantoor maakt gewoonlijk gebruik van een draadloze router,
waarmee een aantal draadloze en bekabelde computers een internetverbinding, printer en bestanden
kunnen delen zonder dat daarvoor extra hardware of software nodig is.
Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met een WLAN-
infrastructuur (van een serviceprovider, een openbaar netwerk of een bedrijfsnetwerk).
Gebruikmaken van een internetprovider
Als u thuis internet wilt gebruiken, moet u een account bij een internetprovider openen. Neem contact op met
een lokale internetprovider voor het aanschaī†«en van een internetservice en een modem. De internetprovider
helpt u bij het instellen van het modem, het installeren van een netwerkkabel waarmee u de computer met
voorzieningen voor draadloze communicatie aansluit op het modem, en het testen van de internetservice.
OPMERKING: van uw internetprovider ontvangt u een gebruikers-id en wachtwoord voor toegang tot
internet. Noteer deze gegevens en bewaar ze op een veilige plek.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 15
WLAN conī†¬gureren
Als u een WLAN wilt instellen en verbinding wilt maken met internet, hebt u de volgende apparatuur nodig:
ā—
een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een abonnement voor internet met hoge snelheid
via een internetprovider;
ā—
een (afzonderlijk aan te schaī†«en) draadloze router (2);
ā—
een computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3).
OPMERKING: sommige modems hebben een ingebouwde draadloze router. Vraag bij uw internetprovider na
wat voor type modem u hebt.
De volgende afbeelding toont een voorbeeld van een draadloze netwerkinstallatie die is aangesloten op
internet.
Naarmate het netwerk groeit, kunnen aanvullende draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten om toegang tot internet te verkrijgen.
Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
Draadloze router conī†¬gureren
Als u hulp nodig heeft bij het conī†¬gureren van een draadloze router, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
OPMERKING: u wordt geadviseerd de nieuwe computer met voorzieningen voor draadloze communicatie
eerst aan te sluiten op de router, met behulp van de netwerkkabel die is geleverd bij de router. Als de
computer eenmaal verbinding heeft gemaakt met internet, kunt u de kabel loskoppelen en vervolgens via uw
draadloze netwerk toegang krijgen tot internet.
Draadloos netwerk beveiligen
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos netwerk, is
het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te beveiligen tegen
onbevoegde toegang. Draadloze netwerken in openbare zones (hotspots), zoals cafƩs en luchthavens, zijn
mogelijk helemaal niet beveiligd. Als u bezorgd bent om de beveiliging van uw computer in een hotspot,
beperkt u uw netwerkactiviteiten tot niet-vertrouwelijke e-mail en eenvoudig surfen op internet.
Draadloze radiosignalen hebben bereik tot buiten het netwerk, zodat andere WLAN-apparaten onbeveiligde
signalen kunnen ontvangen. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om uw WLAN te beveiligen:
ā—
Gebruik een ī†¬rewall.
Een ī†¬rewall is een barriĆØre die zowel gegevens als verzoeken om gegevens die naar uw netwerk zijn
verzonden, controleert en eventuele verdachte onderdelen verwijdert. Er zijn zowel software- als
hardwarematige ī†¬rewalls beschikbaar. Sommige netwerken gebruiken een combinatie van beide typen.
ā—
Gebruik versleuteling voor draadloze communicatie.
16 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
Codering voor draadloze communicatie maakt gebruik van beveiligingsinstellingen om gegevens die via
het netwerk worden verzonden, te versleutelen en ontsleutelen. Als u meer informatie wilt, opent u Help
en ondersteuning door Start > Help en ondersteuning te selecteren.
Verbinding maken met draadloos netwerk (WLAN)
Ga als volgt te werk om de notebookcomputer op het draadloze netwerk aan te sluiten:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat ingeschakeld is, brandt het lampje
voor draadloze communicatie. Als het lampje voor draadloze communicatie uit is, drukt u op de knop
voor draadloze communicatie.
OPMERKING: bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje wanneer
alle apparaten voor draadloze communicatie uitgeschakeld zijn.
2. Klik op het netwerkstatuspictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
3. Selecteer een WLAN-netwerk waarmee u verbinding wilt maken.
4. Klik op Verbinding maken.
Als het draadloze netwerk een beveiligd WLAN is, wordt u gevraagd een netwerkbeveiligingscode in te
voeren. Voer de code in en klik vervolgens op OK om de verbinding tot stand te brengen.
OPMERKING: als er geen WLAN's worden weergegeven, bevindt u zich mogelijk buiten het bereik van
een draadloze router of toegangspunt.
OPMERKING: als het netwerk waarmee u verbinding wilt maken niet wordt weergegeven, klikt u op
Netwerkcentrum openen, en vervolgens op Een nieuwe verbinding of een nieuw netwerk instellen. Er
verschijnt een lijst met opties om handmatig te zoeken naar een netwerk en hier verbinding mee te
maken, of om een nieuwe netwerkverbinding te maken.
5. Volg de instructies op het scherm om de verbinding te voltooien.
Nadat de verbinding is gemaakt, beweegt u de muisaanwijzer over het netwerkstatuspictogram in het
systeemvak uiterst rechts op de taakbalk om de naam en status van de verbinding te controleren.
OPMERKING: het eī†«ectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naargelang de
WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische apparatuur of vaste
obstakels zoals wanden en vloeren.
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Uw HP Mobiel breedband computer heeft ingebouwde ondersteuning voor mobiel-breedbanddiensten. In
combinatie met een mobiel netwerk biedt uw nieuwe computer u volledige vrijheid: u kunt verbinding maken
met internet, e-mailen en uw bedrijfsnetwerk bereiken zonder dat u daarvoor een Wi-Fi-hotspot nodig heeft.
OPMERKING: als uw tablet HP Mobile Connect bevat, zijn de instructies in dit gedeelte niet van toepassing.
Zie HP Mobile Connect gebruiken (alleen bepaalde modellen) op pagina 19.
mogelijk heeft u het serienummer van de HP module voor mobiel breedband nodig om de dienst voor mobiel
breedband te activeren. Het serienummer is gedrukt op een label in de accuruimte, onder de verwisselbare
onderhoudsklep of op de achterkant van het beeldscherm.
Sommige aanbieders van mobiele netwerkdiensten vereisen het gebruik van een SIM-kaart. Een SIM-kaart
bevat basisgegevens over u, zoals een persoonlijk identiī†¬catienummer (PIN), en over het netwerk. In
sommige tablets is een SIM-kaart vooraf geĆÆnstalleerd. Als de SIM-kaart niet vooraf is geĆÆnstalleerd, wordt
deze mogelijk meegeleverd bij de informatie over HP Mobiel breedband die bij uw computer is verstrekt. De
Verbinding maken met een draadloos netwerk 17
aanbieder van mobiele netwerkdiensten kan ook los van de computer een afzonderlijke SIM-kaart
verstrekken.
Voordat u de mobiel-breedbandmogelijkheden van de computer kunt gebruiken, moet u de volgende stappen
uitvoeren:
1. Schakel de gegevensservice van mobiel breedband in. Hiervoor heeft u een compatibele en geactiveerde
SIM-kaart nodig van uw serviceprovider.
2. Schakel de computer uit en plaats de geactiveerde SIM-kaart in het SIM-slot van de computer. Zie Een
SIM-kaart plaatsen en verwijderen op pagina 18.
3. Start de computer en wacht tot Windows volledig is geladen.
4. Stel een mobiel breedbandverbinding in met behulp van de HP Connection Manager-software of de
ingebouwde verbindingsbeheersoftware van Windows.
Voor meer informatie over de voordelen van uw computer met HP mobiel breedband, raadpleegt u de website
van HP op http://www.hp.com/go/mobilebroadband
Een SIM-kaart plaatsen en verwijderen
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een SIM-kaart om beschadiging van de
connectors te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een SIM-kaart te plaatsen:
1. Zet de computer uit.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Plaats de SIM-kaart in het SIM-slot en druk de SIM-kaart voorzichtig in het slot tot deze goed vastzit.
OPMERKING: de SIM-kaart in uw computer kan er iets anders uitzien dan op de afbeelding in dit
onderdeel.
6. Sluit de externe voeding weer aan.
18 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
7. Sluit de externe apparaten weer aan.
8. Zet de computer aan.
Als u een SIM-kaart wilt verwijderen, drukt u de SIM-kaart iets naar binnen en verwijdert u deze vervolgens uit
de sleuf.
HP Mobile Connect gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP Mobile Connect is een prepaid, mobiele breedbandservice die zorgt voor een rendabele, beveiligde,
eenvoudige en ī†®exibele mobiele breedbandverbinding voor uw computer. Om HP Mobile Connect te kunnen
gebruiken, moet uw computer beschikken over een SIM-kaart en de app
HP Mobile Connect. Voor meer
informatie over HP Mobile Connect en de beschikbaarheid ervan, gaat u naar http://www.hp.com/go/
mobileconnect.
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen)
De computer kan zijn voorzien van een GPS-apparaat (Global Positioning System). GPS-satellieten geven
locatie-, snelheids- en richtinggegevens door aan systemen die met GPS zijn uitgerust.
Zie de helpfunctie van de HP GPS and Location software voor meer informatie.
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken
Een Bluetooth-apparaat biedt draadloze communicatie binnen een klein bereik, ter vervanging van fysieke
kabelverbindingen waarmee elektronische apparaten, zoals de volgende, vroeger werden aangesloten:
ā—
Computers (desktopcomputer, notebookcomputer, PDA)
ā—
Telefoons (mobiele telefoon, draadloze telefoon, smartphone)
ā—
Weergaveapparaten (printer, camera)
ā—
Audioapparaten (headset, luidsprekers)
ā—
Muis
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal Area
Network - persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de helpfunctie van de
Bluetooth-software voor informatie over de conī†¬guratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk
Er zijn twee soorten bekabelde verbindingen: lokaal netwerk (LAN) en modemverbinding. Een LAN-verbinding
maakt gebruik van een netwerkkabel en is veel sneller dan een modem, dat gebruikmaakt van een
telefoonkabel. Beide kabels zijn afzonderlijk verkrijgbaar.
WAARSCHUWING! Om de kans op elektrische schokken, brand of beschadiging van de apparatuur te
beperken, mag u geen modemkabel of telefoonkabel in de RJ-45-netwerkconnector steken.
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN)
Gebruik een LAN-verbinding als u de computer direct op een router in uw huis (in plaats van draadloos
werken), of als u de computer op een bestaand netwerk in uw kantoor wilt aansluiten.
Als u verbinding wilt maken met een lokaal netwerk (LAN), hebt u een 8-pins RJ-45-netwerkkabel nodig.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk 19
Ga als volgt te werk om de netwerkkabel aan te sluiten:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de netwerkkabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2) of op een
router.
OPMERKING: als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (3) bevat (dat voorkomt dat de
ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord), sluit u de kabel op de computer aan met het
uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt.
20 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
4 Navigeren met het toetsenbord,
aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Op de computer kunt u niet alleen gebruikmaken van het toetsenbord en de muis, maar ook op het scherm
navigeren met aanraakbewegingen (alleen bepaalde modellen). Aanraakbewegingen kunt u gebruiken op het
TouchPad van uw computer of op een touchscreen (alleen bepaalde modellen).
Bepaalde computermodellen hebben speciale actietoets- of hotkeyfuncties op het toetsenbord waarmee u
veelvoorkomende taken kunt uitvoeren.
Cursorbesturing gebruiken
OPMERKING: naast de bij de computer horende cursorbesturingen kunt u een (afzonderlijk aan te schaī†«en)
externe USB-muis gebruiken door deze aan te sluiten op een van de USB-poorten van de computer.
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen
Via de eigenschappen voor de muis in Windows kunt u de instellingen voor aanwijsapparaten aanpassen aan
uw wensen. U kunt bijvoorbeeld de knopconī†¬guratie, kliksnelheid en opties voor de aanwijzer instellen. U
kunt ook demonstraties van Touchpadbewegingen bekijken.
Ga als volgt te werk om de eigenschappen van de muis in Windows te openen:
ā—
Selecteer Start > Apparaten en printers. Klik met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer
vertegenwoordigt en selecteer Muisinstellingen.
EasyPoint-muisbesturing gebruiken
Druk de EasyPoint-muisbesturing in de richting waarin u de cursor op het scherm wilt bewegen. Gebruik de
linker- en rechterknop van de EasyPoint-muisbesturing net zoals u de linker- en rechterknop op een externe
muis gebruikt.
Werken met Touchpad en Touchpadbewegingen
Met het Touchpad kunt u over het computerscherm navigeren en de aanwijzer bedienen met behulp van
eenvoudige vingerbewegingen.
TIP: gebruik de linker- en rechterknop van het touchpad zoals u de corresponderende knoppen van een
externe muis zou gebruiken.
OPMERKING: Touchpadbewegingen worden niet in alle apps ondersteund.
Cursorbesturing gebruiken 21
Touchpad uit- en inschakelen
Om het touchpad uit en in te schakelen, tikt u twee keer snel achtereen op de aan/uit-knop van het touchpad.
Tikken
Als u een selectie wilt maken op het scherm, gebruikt u de tikfunctie op het TouchPad.
ā—
Tik met Ć©Ć©n vinger in het TouchPad-gebied om een selectie te maken. Dubbeltik op een item om het te
openen.
Schuiven
Schuiven kan worden gebruikt om op een pagina of in een afbeelding omhoog, omlaag of opzij te bewegen.
ā—
Plaats twee vingers iets uit elkaar op de touchpadzone en sleep ze omhoog, omlaag, naar links of naar
rechts.
22 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
In- en uitzoomen met twee vingers
Door twee vingers naar buiten of naar binnen te bewegen, kunt u in- of uitzoomen op afbeeldingen of tekst.
ā—
Zoom in door twee vingers bij elkaar te houden op het gebied van de TouchPad en ze daarna van elkaar
af te bewegen.
ā—
Zoom uit door twee vingers uit elkaar te houden op de touchpadzone en ze daarna naar elkaar toe te
bewegen.
Tikken met twee vingers
Als u met twee vingers tikt, kunt u menu-opties van een object op het scherm selecteren.
OPMERKING: als u tikt met twee vingers voert u dezelfde actie uit als met het rechtsklikken met de muis.
ā—
Plaats twee vingers op de touchpadzone en druk om het optiemenu voor het geselecteerde object weer
te geven.
Cursorbesturing gebruiken 23
Draaien (alleen bepaalde modellen)
U kunt met uw vingers items zoals foto's draaien.
ā—
Plaats uw linker wijsvinger in de TouchPad-zone. Gebruik vervolgens de wijsvinger van uw rechterhand
om een draaiende beweging te maken van twaalf uur naar drie uur. Voor een omgekeerde draaiing
beweegt u uw rechterwijsvinger van drie uur naar twaalf uur.
Snelle bewegingen (alleen bepaalde modellen)
Met een snelle beweging kunt u door schermen navigeren of snel door documenten bladeren.
ā—
Plaats drie vingers op de touchpadzone en beweeg ze snel omhoog, omlaag, naar links of naar rechts.
24 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Toetsenbord gebruiken
Met het toetsenbord en de muis kunt u typen en dezelfde functies uitvoeren als bij het gebruik van
aanraakbewegingen. Via het toetsenbord kunt u met de actietoetsen en hotkeys ook speciī†¬eke functies
uitvoeren.
OPMERKING: afhankelijk van het land of de regio waarin u woont, is het mogelijk dat uw toetsenbord
andere toetsen en toetsenbordfuncties heeft dan de toetsen en functies die in dit gedeelte worden
beschreven.
Sneltoetsen herkennen
Een sneltoets is een combinatie van de fn-toets (2) en ofwel de esc-toets (1) of een van de functietoetsen (4).
U gebruikt een hotkey als volgt:
ā–²
Druk kort op fn en druk vervolgens kort op de tweede toets van de sneltoetscombinatie.
Toetsenbord gebruiken 25
Sneltoetscombinatie Beschrijving
fn+esc Hiermee geeft u systeeminformatie weer.
fn+f1 Activeert de slaapstand waarbij uw informatie in het systeemgeheugen wordt opgeslagen. Het beeldscherm
en andere systeemonderdelen worden uitgeschakeld en de energiebesparingsmodus wordt geactiveerd.
Als u de slaapstand wilt beƫindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop.
VOORZICHTIG: sla uw werk op voordat u de slaapstand activeert, om het risico van gegevensverlies te
beperken.
fn+f3 Hiermee schakelt u de achtergrondverlichting van het toetsenbord in en uit.
OPMERKING: het toetsenbordlampje is bij levering standaard ingeschakeld. Schakel het
toetsenbordlampje uit om energie te besparen.
fn+f4 Hiermee schakelt u tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten. Als bijvoorbeeld een
monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op fn+f4 drukt,
overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor, en zowel het computerscherm als de
monitor tegelijk.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om videogegevens van
de computer te ontvangen. De sneltoets fn+f4 kan ook schakelen tussen andere apparaten die
beeldgegevens van de computer ontvangen.
fn+f5 Hiermee verlaagt u de helderheid van het beeldscherm.
fn+f6 Hiermee verhoogt u de helderheid van het beeldscherm.
fn+f7 Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
fn+f8 Hiermee verlaagt u het geluidsvolume.
Fn+F9 Hiermee verhoogt u het geluidsvolume.
Fn+F10 Hiermee schakelt u de microfoon uit.
fn+f11 Hiermee schakelt u de voorziening voor draadloze communicatie in of uit.
OPMERKING: met deze toets kunt u geen draadloze verbinding tot stand brengen. Als u een draadloze
verbinding tot stand wilt brengen, moet er een draadloos netwerk zijn ingesteld.
Afbreken fn+R Hiermee pauzeert u of breekt u een bewerking af.
Scroll
Lock
fn+C Hiermee vergrendelt u een cel.
Sys Rq fn+S Hiermee verzendt u een programmeerquery.
Toetsenblokken gebruiken
De computer heeft een geĆÆntegreerd numeriek toetsenblok en ondersteunt bovendien een optioneel extern
numeriek toetsenblok of een optioneel extern toetsenbord met een numeriek toetsenblok.
26 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
GeĆÆntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken
Onderdeel Beschrijving
(2) fn-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de num lk-toets, wordt
het ingebedde numerieke toetsenblok in- of uitgeschakeld.
OPMERKING: het ingebedde numerieke toetsenblok functioneert
niet als er op de computer een extern toetsenbord of een extern
toetsenblok is aangesloten.
(5) Ingebed numeriek toetsenblok Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, kan het worden gebruikt als
een extern numeriek toetsenblok.
Met elke toets van dit toetsenblok wordt de functie uitgevoerd die
wordt aangegeven door het pictogram in de rechterbovenhoek van de
toets.
(6) num lock-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de fn-toets, wordt het
ingebedde numerieke toetsenblok in- of uitgeschakeld.
OPMERKING: de toetsenblokfunctie die actief is op het moment dat
de computer wordt uitgeschakeld, wordt opnieuw actief wanneer de
computer weer wordt ingeschakeld.
Ingebed numeriek toetsenblok in- en uitschakelen
Druk op fn+num lk om het ingebedde numerieke toetsenblok in te schakelen. Druk nogmaals op fn+num lk
om het toetsenblok uit te schakelen.
OPMERKING: het ingebedde numerieke toetsenblok wordt uitgeschakeld wanneer een extern toetsenbord
of een extern numeriek toetsenblok is aangesloten op de computer.
Schakelen tussen functies van toetsen op het ingebedde toetsenblok
U kunt tijdelijk schakelen tussen de standaardwerking van de toetsen van het ingebedde numerieke
toetsenblok en de numerieke functie.
Toetsenbord gebruiken 27
ā—
Als u de navigatiefunctie van een toetsenbloktoets wilt gebruiken terwijl het toetsenblok is
uitgeschakeld, houdt u de fn-toets ingedrukt terwijl u op de toetsenbloktoets drukt.
ā—
Ga als volgt te werk als u de standaardfunctie van een toetsenbloktoets wilt gebruiken wanneer het
toetsenblok is ingeschakeld:
ā—¦
Houd de fn-toets ingedrukt en druk op de toetsenbloktoets om kleine letters te typen.
ā—¦
Houd de toetsen fn+shift ingedrukt om hoofdletters te typen.
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken
Bij de meeste externe numerieke toetsenblokken is de werking van de toetsen afhankelijk van het wel of niet
zijn ingeschakeld van Num Lock. (Num Lock is standaard uitgeschakeld.)Bijvoorbeeld:
ā—
Wanneer num lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen.
ā—
Wanneer num lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, page up-
toets of page down-toets.
Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het num lock-lampje op de computer
branden. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het num lock-lampje op de
computer uit.
U schakelt als volgt num lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok:
ā–²
Druk op de toets num lk op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer.
28 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
5 Multimedia
De computer beschikt mogelijk over het volgende:
ā—
GeĆÆntegreerde luidspreker(s)
ā—
GeĆÆntegreerde microfoon(s)
ā—
GeĆÆntegreerde webcam
ā—
Vooraf geĆÆnstalleerde multimediasoftware
ā—
Multimediaknoppen of -toetsen
Bedieningselementen voor het afspelen van media gebruiken
Afhankelijk van uw computermodel beschikt u mogelijk over de volgende bedieningselementen voor het
afspelen van media waarmee u een mediabestand kunt afspelen, pauzeren, vooruit spoelen of terugspoelen:
ā—
Mediaknoppen
ā—
Sneltoetsen voor media (speciī†¬eke toetsen die worden ingedrukt in combinatie met de fn-toets)
ā—
Mediatoetsen
Audio
Op uw computer van HP kunt u muziek-cdā€™s afspelen, muziek downloaden en beluisteren, audio-inhoud van
internet (inclusief radio) streamen, audio opnemen, of audio en video mixen om multimedia te maken. Om uw
luisterervaring te verbeteren sluit u externe audioapparaten, zoals luidsprekers of hoofdtelefoons, aan.
Luidsprekers aansluiten
U kunt bekabelde luidsprekers op de computer aansluiten door deze aan te sluiten op een USB-poort (of de
combostekker voor audio-uit (hoofdtelefoon)/audio-in (microfoon) van de computer of op een
dockingstation.
Volg de apparaatinstructies van de fabrikant om draadloze luidsprekers aan te sluiten op de computer. Pas
eerst het geluidsvolume aan voordat u audioapparaten aansluit.
Geluidsvolume aanpassen
Afhankelijk van uw computermodel kunt u het volume aanpassen met:
ā—
volumeknoppen;
ā—
sneltoetsen voor het volume (speciī†¬eke toetsen die worden ingedrukt in combinatie met de fn-toets)
ā—
volumetoetsen.
WAARSCHUWING! Zet het geluidsvolume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo
beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor meer
informatie over veiligheid. Om de gebruikershandleidingen te openen, selecteert u Start > Alle programma's
> HP help en ondersteuning > HP documentatie.
Bedieningselementen voor het afspelen van media gebruiken 29
OPMERKING: u kunt het geluidsvolume ook aanpassen via het besturingssysteem en via bepaalde
programma's.
OPMERKING: raadpleeg Vertrouwd raken met de computer op pagina 3 voor informatie over welk type
volumebesturing uw computer heeft.
Hoofdtelefoons en microfoons aansluiten
U kunt bekabelde hoofdtelefoons of headsets op de audio-uitgang (hoofdtelefoon)/audio-ingang (microfoon)
comboconnector op de computer aansluiten. Er zijn veel headsets met geĆÆntegreerde microfoons in de handel
verkrijgbaar.
Volg de instructies van de fabrikant van het apparaat als u een draadloze hoofdtelefoon of headset aan wilt
sluiten op de computer.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo
beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor meer
informatie over veiligheid. Om deze handleiding te openen, selecteert u Start > Alle programma's > HP help
en ondersteuning > HP documentatie.
Audiofuncties op de computer controleren
OPMERKING: voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon en
neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
U controleert de audiofuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Conī†¬guratiescherm > Hardware en geluiden > Geluid.
2. Wanneer het venster Geluid wordt weergegeven, klikt u op het tabblad Geluiden. Selecteer onder
Programmagebeurtenissen de gewenste vorm van geluid, zoals een pieptoon of een alarmsignaal, en
klik op de knop Testen.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Geluidsrecorder.
2. Klik op Opname starten en spreek in de microfoon.
3. Sla het bestand op het bureaublad op.
4. Open een multimediaprogramma en speel het geluid af.
U bevestigt of wijzigt de audio-instellingen als volgt op de computer:
ā–²
Selecteer Start > Conī†¬guratiescherm > Audio.
Webcam (alleen bepaalde modellen)
Sommige computers hebben een geĆÆntegreerde webcam. In combinatie met de vooraf geĆÆnstalleerde
software kunt u de webcam gebruiken om een foto te maken of een video op te nemen. U kunt eerst een
voorbeeld van de foto of de video-opname bekijken en die vervolgens opslaan.
Met de webcamsoftware kunt u experimenteren met de volgende voorzieningen:
30 Hoofdstuk 5 Multimedia
ā—
videobeelden vastleggen en delen;
ā—
video streamen met software voor expresberichten;
ā—
foto's maken.
Touch to Share (Aanraken om te delen) (alleen bepaalde
modellen)
Uw computer bevat geavanceerde NFC (Near Field Communication)-hardware waarmee u draadloos middels
aanraken-om-te-delen, informatie tussen twee apparaten met ingeschakelde NFC-functie kunt delen. Met
NFC-technologie, kunt u websites delen, contactgegevens overzetten en op NFC-ondersteunde printers met
een tik afdrukken.
TIP: u kunt NFC-apps downloaden die meer NFC-functies kunnen bieden.
BELANGRIJK: Zorg dat NFC is ingeschakeld op uw apparaten voor u begint met delen. Mogelijk moet u ook
bepaalde services, zoals sBeam, uitschakelen zodat NFC kan werken op Windows 7-apparaten. Raadpleeg de
fabrikant van uw NFC-apparaat om te controleren of deze compatibel is met Windows 7.
Het delen starten
Raak de computer aan met uw NFC-apparaat om te beginnen met het delen tussen het apparaat en uw
computer.
1. Open het item dat u wilt delen.
2. Houd de twee NFC-antennes tegen elkaar. U kunt een geluidssignaal horen als de antennes elkaar
hebben herkend.
OPMERKING: de NFC-antenne op uw computer bevindt zich onder het touchpad. Om de NFC-antenne
van het andere apparaat te vinden, raadpleegt u de instructies van uw apparaat.
3. Het kan zijn dat u een bericht op uw apparaat ziet waarin wordt gevraagd om de overdracht te starten en
een bericht op de computer waarin wordt gevraagd om de overdracht te ontvangen. Volg de instructies
op het scherm om de overdracht te accepteren.
Touch to Share (Aanraken om te delen) (alleen bepaalde modellen) 31
Video
Uw computer van HP is een krachtig videoapparaat waarmee u streaming video van uw favoriete websites
kunt bekijken en video en ī†¬lms kunt downloaden om deze op uw computer te bekijken zonder dat u een
netwerkverbinding nodig hebt.
Om uw kijkgenot te verbeteren, gebruikt u een van de videopoorten op de computer om een externe monitor,
projector of tv aan te sluiten. Mogelijk beschikt de computer over een HDMI-poort (High-Deī†¬nition Multimedia
Interface), waarop u een high-deī†¬nition monitor of hd-tv kunt aansluiten.
De computer beschikt mogelijk over een of meer van de volgende externe videopoorten:
ā—
VGA
ā—
DisplayPort
BELANGRIJK: Zorg ervoor dat het externe apparaat met de juiste kabel is aangesloten op de juiste poort van
de computer. Raadpleeg bij vragen de instructies van de fabrikant van het apparaat.
OPMERKING: raadpleeg Vertrouwd raken met de computer op pagina 3 voor informatie over de
videopoorten van uw computer.
32 Hoofdstuk 5 Multimedia
VGA
De externe-monitorpoort of VGA-poort is een analoge weergave-interface waarmee u een extern VGA-
weergaveapparaat aansluit op de computer, zoals een externe VGA-monitor of VGA-projector.
1. Sluit de kabel van het apparaat aan op de externe-monitorpoort om een VGA-weergaveapparaat aan te
sluiten.
2. Druk op fn+f4 om het schermbeeld tussen 4 weergavestatussen te schakelen:
ā—
Alleen het computerscherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het beeldscherm
van de computer.
ā—
Dupliceren: Hiermee wordt het beeld op het scherm gelijktijdig weergegeven op zowel de
computer als op het externe apparaat.
ā—
Uitbreiden: Hiermee wordt het beeld op het scherm verdeeld over de computer en het externe
apparaat weergegeven.
ā—
Alleen het tweede scherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het externe apparaat.
Telkens wanneer u op fn+f4 drukt, wordt de beeldschermstatus gewijzigd.
OPMERKING: voor optimale resultaten, vooral als u kiest voor de optie "Uitbreiden", kunt u de
schermresolutie van het externe apparaat als volgt aanpassen. Selecteer Start > Conī†¬guratiescherm >
Vormgeving en persoonlijke instellingen. Selecteer onder Weergave Schermresolutie aanpassen.
DisplayPort (alleen bepaalde modellen)
Via de DisplayPort sluit u de computer aan op een optioneel video- of audioapparaat, zoals een high-
deī†¬nition televisietoestel of op andere compatibele digitale apparatuur of audioapparatuur. De DisplayPort
levert betere prestaties dan de VGA-externemonitorpoort en zorgt voor betere digitale
aansluitmogelijkheden.
OPMERKING: als u video- en/of audiosignalen wilt verzenden via de DisplayPort, heeft u een (afzonderlijk
aan te schaī†«en) DisplayPort-kabel nodig.
OPMERKING: op de DisplayPort van de computer kan Ć©Ć©n DisplayPort-apparaat worden aangesloten. De op
het computerscherm weergegeven informatie kan gelijktijdig worden weergegeven op het DisplayPort-
apparaat.
Video 33
U sluit een video- of audioapparaat als volgt aan op de DisplayPort:
1. Sluit het ene uiteinde van de DisplayPort-kabel aan op de DisplayPort van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het digitale weergaveapparaat.
3. Druk op fn+f4 om het schermbeeld tussen 4 weergavestatussen te schakelen:
ā—
Alleen het computerscherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het beeldscherm
van de computer.
ā—
Dupliceren: Hiermee wordt het beeld op het scherm gelijktijdig weergegeven op zowel de
computer als op het externe apparaat.
ā—
Uitbreiden: Hiermee wordt het beeld op het scherm verdeeld over de computer en het externe
apparaat weergegeven.
ā—
Alleen het tweede scherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het externe apparaat.
Telkens wanneer u op fn+f4 drukt, wordt de beeldschermstatus gewijzigd.
OPMERKING: voor optimale resultaten, vooral als u kiest voor de optie "Uitbreiden", kunt u de
schermresolutie van het externe apparaat als volgt aanpassen. Selecteer Start > Conī†¬guratiescherm >
Vormgeving en persoonlijke instellingen. Selecteer onder Weergave Schermresolutie aanpassen.
OPMERKING: als u de apparaatkabel wilt verwijderen, drukt u de connectorejectknop omlaag om de kabel
los te maken van de computer.
Intel Wireless Display (alleen bepaalde modellen)
Met IntelĀ® Wireless Display kunt u de inhoud van uw computer draadloos weergeven op een tv. Voor
draadloze weergave is een (afzonderlijk aan te schaī†«en) draadloos-tv-adapter vereist. Dvd's met
uitvoerbeveiliging kunnen mogelijk niet worden afgespeeld met Intel Wireless Display. (Dvd's zonder
uitvoerbeveiliging worden wel afgespeeld.) Blu-ray discs, die uitvoerbeveiliging hebben, worden niet
afgespeeld met Intel Wireless Display. Meer informatie over het gebruik van de draadloze tv-adapter vindt u
in de instructies van de fabrikant.
OPMERKING: om de draadloze weergave te kunnen gebruiken, moet draadloze communicatie zijn
ingeschakeld op de computer.
34 Hoofdstuk 5 Multimedia
Bekabelde beeldschermen zoeken en aansluiten met behulp van MultiStream
Transport
Met MultiStream Transport (MST) kunt u meerdere bekabelde weergaveapparaten aansluiten op uw computer
door ze aan te sluiten op de VGA-poort of DisplayPorts op uw computer, en ook op de VGA-poort of
DisplayPorts op een externe hub of een dockingstation. U kunt op verschillende manieren verbinding maken,
afhankelijk van het type graī†¬sche controller die op uw computer is geĆÆnstalleerd en of uw computer al dan
niet een ingebouwde hub heeft. Ga naar Apparaatbeheer om de op uw computer geĆÆnstalleerde hardware
weer te geven.
1. Selecteer Start > Conī†¬guratiescherm.
2. Selecteer Systeem en beveiliging, selecteer Systeem en klik op Apparaatbeheer in de linkerkolom.
Beeldschermen aansluiten op computers met AMD graphics (met een optionele hub)
OPMERKING: met een AMD graī†¬sche controller en een optionele hub kunt u maximaal drie externe
weergaveapparaten aansluiten.
OPMERKING: met een NvidiaĀ® graī†¬sche controller en een optionele hub kunt u maximaal drie externe
weergaveapparaten aansluiten.
Ga als volgt te werk voor het conī†¬gureren van meerdere beeldschermen:
1. Sluit een externe hub (afzonderlijk aan te schaī†«en) aan op de DisplayPort van de computer met een DP-
naar-DP-kabel (afzonderlijk aan te schaī†«en). Zorg ervoor dat de voedingsadapter van de hub is
aangesloten op de netvoeding.
2. Sluit de externe weergaveapparaten aan op de VGA-poorten of DisplayPorts op de hub.
3. Druk op fn+f4 voor informatie over het instellen van meerdere beeldschermen. Als u een van de
aangesloten beeldschermen niet kunt zien, controleer dan of elk apparaat op de juiste poort van de hub
is aangesloten.
OPMERKING: bij meerdere beeldschermen kunt u kiezen voor Dupliceren, waarbij het
computerscherm naar alle ingeschakelde weergaveapparaten wordt gekopieerd, of Uitbreiden, waarbij
het computerscherm over alle ingeschakelde weergaveapparaten wordt omspannen.
Met Miracast compatibele draadloze schermen zoeken en aansluiten (alleen
bepaalde AMD-modellen)
Volg de onderstaande stappen om met Miracast compatibele draadloze schermen te zoeken en weer te geven
zonder uw huidige apps te verlaten.
Miracast openen:
ā–²
Wijs de rechterboven- of rechteronderhoek van het startscherm aan om de charms weer te geven, klik
op Apparaten en op Project en volg de instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Klik in het startscherm op het pictogram HP Quick Access to Miracast en volg de instructies op het
scherm.
Video 35
6 Energiebeheer
OPMERKING: een computer kan een aan/uit-knop of een aan/uit-schakelaar hebben. De term aan/uit-knop
verwijst in deze handleiding naar de twee typen aan/uit-knoppen.
Computer uitschakelen
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet hebt opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten worden alle geopende programma's gesloten, inclusief het besturingssysteem, en
worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Schakel de computer uit in de volgende gevallen:
ā—
Als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer.
ā—
Als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort (Universal Serial Bus) kan worden
aangesloten.
ā—
Als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
Hoewel u de computer kunt uitschakelen met de aan/uit-knop, is de aanbevolen procedure het gebruik van de
opdracht Afsluiten van Windows:
OPMERKING: als de computer in de slaap- of sluimerstand staat, moet u eerst de slaap- of sluimerstand
beƫindigen door kort op de aan/uit-knop te drukken voordat u de computer kunt uitschakelen.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Selecteer Start > Afsluiten.
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedure te gebruiken,
probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
ā—
Druk op ctrl+alt+delete. Klik op het pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten.
ā—
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
ā—
Koppel de computer los van de externe voedingsbron.
ā—
Verwijder de accu (bij modellen met een door de gebruiker vervangbare accu).
Opties voor energiebeheer instellen
Standen voor energiebesparing gebruiken
De slaapstand wordt ingeschakeld in de fabriek.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm leeggemaakt.
Uw werk wordt in het geheugen opgeslagen.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand niet terwijl er wordt gelezen van of geschreven naar een schijf of een
externe geheugenkaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de audio- of videokwaliteit, verlies van
audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
36 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
OPMERKING: verbinding maken met een netwerk of het uitvoeren van computerfuncties is niet mogelijk
wanneer de computer in de slaapstand staat.
Slaapstand activeren en beƫindigen
Als de computer ingeschakeld is, kunt u als volgt de slaapstand activeren:
ā—
Druk kort op de aan/uit-knop.
ā—
Sluit het beeldscherm.
ā—
Selecteer Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Slaapstand.
Slaapstand beƫindigen
ā—
Druk kort op de aan/uit-knop.
ā—
Als het beeldscherm gesloten is, opent u het beeldscherm.
ā—
Druk op een toets op het toetsenbord.
ā—
Tik op of beweeg over het touchpad
Wanneer de slaapstand wordt beƫindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en wordt het scherm
weergegeven zoals dit was toen u stopte met werken.
OPMERKING: als u een wachtwoord op de computer hebt ingesteld voor het beƫindigen van de
sluimerstand, dan moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat de computer uw werk opnieuw
weergeeft.
Hibernationstand activeren en beƫindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de hibernationstand (as per HP terminology, although MSFT uses
'sluimerstand') wordt geactiveerd als de computer enige tijd inactief is geweest en op accuvoeding of
netvoeding werkt of wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de time-outs wijzigen in het Conī†¬guratiescherm van Windows.
Sluimerstand activeren
ā–²
Selecteer Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Sluimerstand.
U beƫindigt de sluimerstand als volgt:
ā–²
Druk kort op de aan/uit-knop.
De aan/uit-lampjes gaan branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was gestopt met
werken.
OPMERKING: als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de slaapstand te beƫindigen, moet uw
Windows-wachtwoord worden ingevoerd voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken
De energiemeter wordt standaard weergegeven in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Met
behulp van de energiemeter krijgt u snel toegang tot de instellingen van Energiebeheer en kunt u de
resterende acculading bekijken.
Opties voor energiebeheer instellen 37
ā—
Beweeg de aanwijzer over het pictogram van de energiemeter om de acculading en het huidige
energiebeheerschema weer te geven.
ā—
Klik op het pictogram van de energiemeter en selecteer een item in de lijst om Energiebeheer te
gebruiken of om het energiebeheerschema te wijzigen.
Aan de verschillende pictogrammen kunt u zien of de computer op accuvoeding of op externe netvoeding
werkt. Als de accu een laag of kritiek laag ladingsniveau heeft bereikt, geeft het pictogram ook een bericht
weer.
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beƫindigen slaapstand
Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beƫindigen van de
slaapstand of de sluimerstand:
1. Selecteer Start > Conī†¬guratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Een wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
OPMERKING: als u een wachtwoord voor een gebruikersaccount moet instellen of het huidige
wachtwoord voor uw gebruikersaccount wilt wijzigen, klikt u op Het wachtwoord voor uw
gebruikersaccount instellen of wijzigen en volgt u de instructies op het scherm. Als u geen
gebruikerswachtwoord hoeft te maken of te wijzigen, gaat u naar stap 5.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
Accuvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Gebruik uitsluitend de volgende producten om veiligheidsrisico's te beperken: de bij de
computer geleverde accu, een door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als
accessoire is aangeschaft bij HP.
De computer wordt door een accu gevoed als die niet is aangesloten op externe netvoeding. De accuwerktijd
van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor energiebeheer,
programma's die worden uitgevoerd, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die op de
computer is aangesloten en andere factoren. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de computer is
aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk beschermd in
geval van een stroomstoring. Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op
externe netvoeding werkt, schakelt de computer automatisch over op accuvoeding wanneer de
netvoedingsadapter wordt losgekoppeld van de computer of als er een stroomstoring plaatsvindt.
OPMERKING: wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding, wordt de helderheid van het
beeldscherm automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Op bepaalde computermodellen kan
worden geschakeld tussen videomodi voor een langere accuwerktijd. Zie Omschakelbaar videosysteem/
dubbel videosysteem (alleen bepaalde modellen) op pagina 42 voor meer informatie.
In de fabriek verzegelde accu (alleen bepaalde modellen)
Als u de status van de accu wilt bekijken, of als de accu leeg is, voert u Accucontrole uit in HP Support
Assistant. Selecteer voor toegang tot accu-informatie Start>Alle programma's>HP Help en
ondersteuning>HP Support Assistant>Accu en prestaties. Klik op het tabblad Energie en klik op HP
Accucontrole. Als in Accucontrole wordt aangegeven dat de accu moet worden vervangen, neemt u contact
op met Ondersteuning.
38 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
De accu('s) in dit product kunnen door de gebruiker zelf niet gemakkelijk worden vervangen. Het verwijderen
of vervangen van de accu kan van invloed zijn op de garantie. Neem contact op met ondersteuning als een
accu geen lading meer vasthoudt.
Gooi een accu na het einde van de levensduur nooit weg bij het huishoudelijke afval. Volg de lokale wet- en
regelgeving in uw gebied voor het weggooien van accu's.
Aanvullende informatie over de accu opzoeken
Help en ondersteuning biedt informatie over de accu:
ā—
informatie over energiebeheer en de juiste manier om een accu te hanteren en op te slaan teneinde de
levensduur van de accu te maximaliseren
ā—
Informatie over soorten accu's
U krijgt als volgt toegang tot de informatie over accu's:
ā–²
Selecteer Start>Alle programma's>HP Help en ondersteuning en typ daarna de accu in het zoekvak in
Help en ondersteuning.
Accucontrole gebruiken
Help en ondersteuning biedt informatie over de status van de accu die in de computer is geplaatst.
U voert Accucontrole als volgt uit:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
OPMERKING: accucontrole werkt alleen goed als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron.
2. Selecteer Start > Alle programma's > HP Help en ondersteuning > HP Support Assistant > accu en
prestaties > HP Accucontrole.
Accucontrole test de accu en de accucellen om te controleren of deze naar behoren functioneren en
rapporteert vervolgens de resultaten van de test.
Acculading weergeven
ā–²
Beweeg de aanwijzer over het energiemeterpictogram op het Windows-bureaublad in het systeemvak
aan de rechterkant van de taakbalk.
Accuwerktijd maximaliseren
De accuwerktijd varieert, afhankelijk van voorzieningen die u gebruikt terwijl de computer op accuvoeding
werkt. De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af, omdat de capaciteit van de accu afneemt ten gevolge
van bepaalde natuurlijke processen.
Tips voor het maximaliseren van de accuwerktijd:
ā—
Verlaag de helderheid van het scherm.
ā—
Verwijder de accu uit de computer wanneer de accu niet in gebruik is of wordt opgeladen (als de
computer een door de gebruiker vervangbare accu heeft).
ā—
Bewaar de door de gebruiker vervangbare accu op een koele, droge plaats.
ā—
Selecteer de instelling Energiespaarstand in Energiebeheer.
Opties voor energiebeheer instellen 39
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld.
Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem daarop reageert, kunt
u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer. Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op
de werking van de lampjes.
Een lage acculading herkennen
Als een accu de enige voedingsbron van de computer is, een laag of kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het
volgende:
ā—
Het acculampje (alleen bepaalde modellen) geeft een laag of kritiek laag niveau van de acculading aan.
ā€“ of ā€“
ā—
Het energiemeterpictogram in het systeemvak geeft een lage of kritiek lage acculading aan.
OPMERKING: zie Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken op pagina 37 voor meer
informatie over de energiemeter.
Als de computer aan staat of in de slaapstand staat, blijft de computer nog even in de slaapstand staan.
Vervolgens wordt de computer uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Problemen met een lage acculading verhelpen
Een lage acculading verhelpen wanneer er een externe voedingsbron beschikbaar is
ā–²
Sluit een van de volgende apparaten aan:
ā—
netvoedingsadapter
ā—
optioneel docking- of uitbreidingsapparaat;
ā—
optionele netvoedingsadapter die als accessoire bij HP is aangeschaft.
Een lage acculading verhelpen wanneer er geen voedingsbron beschikbaar is
Om een lage acculading te verhelpen wanneer er geen voedingsbron beschikbaar is, slaat u uw werk op en
schakelt u de computer uit.
Accuvoeding besparen
ā—
Open het onderdeel Energiebeheer van het Conī†¬guratiescherm en selecteer instellingen voor een lager
energieverbruik.
ā—
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer u deze
niet gebruikt.
ā—
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u deze
apparatuur niet gebruikt.
ā—
Zet alle optionele externe geheugenkaarten die u niet gebruikt, stop, schakel ze uit of verwijder ze.
ā—
Verlaag de helderheid van het beeldscherm.
ā—
Activeer de slaapstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
40 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Externe netvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde netvoedingsadapter,
een door HP geleverde vervangende adapter of een door HP geleverde compatibele adapter.
OPMERKING: zie de poster Installatie-instructies, die u in de doos vindt van de computer, voor informatie
over het aansluiten van de computer op netvoeding.
Externe netvoeding wordt geleverd via een goedgekeurde netvoedingsadapter of een optioneel docking- of
uitbreidingsapparaat.
Sluit de computer in de volgende situaties aan op een externe netvoedingsbron:
ā—
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert.
ā—
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast.
ā—
wanneer u informatie schrijft naar een cd, dvd of bd (alleen bepaalde modellen);
ā—
wanneer u Schijfdefragmentatie uitvoert;
ā—
Wanneer u een back-up of hersteltaak uitvoert.
Als u de computer aansluit op een externe netvoedingsbron, gebeurt het volgende:
ā—
De accu wordt opgeladen.
ā—
Als de computer is ingeschakeld, verandert het energiemeterpictogram in de taakbalk van vorm.
Wanneer u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
ā—
De computer schakelt over naar accuvoeding.
ā—
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen.
Opties voor energiebeheer instellen 41
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer een van de volgende symptomen vertoont nadat deze is
aangesloten op de netvoeding:
ā—
De computer wordt niet ingeschakeld.
ā—
Het display wordt niet ingeschakeld.
ā—
De aan/uit-lampjes zijn uit.
Ga als volgt te werk om de netvoedingsadapter te testen:
OPMERKING: de volgende instructies gelden voor computers met een door de gebruiker vervangbare accu.
1. Zet de computer uit.
2. Verwijder de accu uit de computer.
3. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en steek de stekker van de adapter in het stopcontact.
4. Zet de computer aan.
ā—
Als de aan/uit-lampjes aan gaan, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
ā—
Als de aan/uit-lampjes uit blijven, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een vervangende
netvoedingsadapter.
Softwarecontent vernieuwen met Intel Smart Connect Technology (alleen bepaalde
modellen)
Als de computer in de slaapstand staat, haalt de IntelĀ® Smart Connect-technologie de computer van tijd tot
tijd uit de slaapstand. Als er een netwerkverbinding beschikbaar is, worden geopende apps, zoals Postvak In
van uw e-mailprogramma, websites van sociale media en nieuwspagina's door Smart Connect bijgewerkt
voordat de computer weer in de slaapstand gaat. Ook wordt content die u oī†±ine hebt gemaakt, zoals e-mails,
gesynchroniseerd door Smart Connect. Wanneer de slaapstand wordt beƫindigd, heeft u direct toegang tot
uw bijgewerkte informatie.
ā–²
Om deze functie in te schakelen of de instellingen handmatig aan te passen, selecteert u Start > Alle
programma's > Intel > IntelĀ® Smart Connect Technology.
Om het pictogram van Intel Smart Connect Technology zichtbaar te maken, plaatst u de muisaanwijzer boven
de pictogrammen in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en klikt u op het pictogram.
Omschakelbaar videosysteem/dubbel videosysteem (alleen bepaalde modellen)
Bepaalde computers zijn voorzien van een omschakelbaar videosysteem of een dubbel videosysteem.
ā—
Omschakelbaar videosysteem: ondersteund door AMDā„¢ en Intel. Als de computer een dynamisch
omschakelbaar videosysteem van AMD heeft, is er alleen ondersteuning voor een omschakelbaar
videosysteem.
ā—
Dubbel videosysteem: alleen ondersteund door AMD. Als de computer een AMD Radeon dubbel
videosysteem heeft, wordt alleen een dubbel videosysteem ondersteund.
OPMERKING: een dubbel videosysteem kan alleen worden ingeschakeld door full-screen applicaties
die gebruikmaken van DirectX versie 10 of 11.
42 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
OPMERKING: om vast te stellen of de computer een omschakelbaar videosysteem of een dubbel
videosysteem ondersteunt, bekijkt u de conī†¬guratie van de videoprocessor van de notebookcomputer. Intel
HR CPU's (Central Processing Units) en AMD Trinity-serie APU's (Accelerated Processing Units) ondersteunen
een omschakelbaar videosysteem. AMD Trinity-serie A6, A8 en A10 APU's ondersteunen een dubbel
videosysteem. AMD Trinity-serie A4 APU's ondersteunen geen dubbel videosysteem.
Zowel een omschakelbaar videosysteem als een dubbel videosysteem heeft twee modi voor het verwerken
van graī†¬sche informatie:
ā—
Performance (Prestaties): in deze modus worden applicaties uitgevoerd met optimale prestaties.
ā—
Power Saving (Energiebesparing): in deze modus wordt accuvoeding bespaard.
U beheert als volgt de instellingen voor het AMD-videosysteem:
1. Open het Catalyst Control Center door met de rechtermuisknop op het bureaublad van Windows te
klikken en selecteer Conī†¬gure Switchable Graphics (Omschakelbaar videosysteem conī†¬gureren).
2. Klik op het tabblad Power (Voeding) en selecteer Switchable Graphics (Omschakelbaar
videosysteem).
Omschakelbaar videosysteem gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Bij een omschakelbaar videosysteem kunt u schakelen tussen de modi Performance (Prestaties) en Power
Saving (Energiebesparing).
U beheert als volgt de instellingen voor een omschakelbaar videosysteem:
1. Klik met de rechtermuisknop op het bureaublad van Windows en selecteer Conī†¬gure Switchable
Graphics (Omschakelbaar videosysteem conī†¬gureren).
2. Klik op het tabblad Power (Voeding) en selecteer Switchable Graphics (Omschakelbaar
videosysteem).
Bij Switchable Graphics worden afzonderlijke applicaties toegewezen aan de modus Performance of de modus
Power Saving, op basis van de vereisten wat betreft elektrische voeding. U kunt de instellingen voor een
afzonderlijke applicatie wijzigen door de applicatie op te zoeken in de vervolgkeuzelijst Recent Applications
(Recente applicaties) of door te klikken op Browse (Bladeren) onder Other Applications (Andere
applicaties). U kunt schakelen tussen de modi Performance (Prestaties) en Power Saving (Energiebesparing).
OPMERKING: zie de helpfunctie van de software voor omschakelbare videosystemen voor meer informatie.
Dubbel videosysteem gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Als het systeem is voorzien van een dubbel videosysteem (twee of meer toegevoegde GPU's (Graphics
Processing Units)), kunt u AMD Radeon Dual Graphics inschakelen om de applicatiekracht en -snelheid te
vergroten voor full-screen applicaties die gebruikmaken van DirectX versie 10 of 11.
OPMERKING: systemen met een dubbel videosysteem ondersteunen alleen automatische selectie op basis
van de vereisten wat betreft elektrische voeding (dynamisch schema) en wijzen automatisch de modus
Performance of de modus Power Saving toe aan afzonderlijke applicaties. U kunt echter de instellingen
handmatig wijzigen voor een bepaalde applicatie.
Om AMD Radeon Dual Graphics in of uit te schakelen, schakelt u het betreī†«ende selectievakje in of uit in de
sectie AMD Radeon Dual Graphics, op het tabblad Performance (Prestaties) in het Catalyst Control Center.
OPMERKING: zie de helpfunctie van de AMD-software voor meer informatie.
Opties voor energiebeheer instellen 43
7 Externe kaarten en apparaten
Geheugenkaartlezers gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met optionele geheugenkaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze kaarten
worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer en apparatuur
met digitale media, zoals camera's en pda's.
Zie Vertrouwd raken met de computer op pagina 3 voor meer informatie over de types geheugenkaarten die
worden ondersteund op de computer.
Een geheugenkaart plaatsen
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een geheugenkaart, om beschadiging
van de connectoren van de geheugenkaart te voorkomen.
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
2. Plaats de kaart in de geheugenkaartlezer en druk de kaart aan totdat deze goed op zijn plaats zit.
U hoort een geluidssignaal als het apparaat is gedetecteerd en er wordt mogelijk een menu met
beschikbare opties weergegeven.
Geheugenkaart verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van de geheugenkaart, om te
voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle toepassingen af die gebruikmaken van de geheugenkaart.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware in het Windows-bureaublad in het systeemvak
aan de rechterkant van de taakbalk. Volg daarna de instructies op het scherm.
44 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
3. Druk de kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
OPMERKING: als de kaart niet zelf naar buiten komt, trekt u deze uit het slot.
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: de term Smart Card verwijst in dit hoofdstuk zowel naar Smart Cards als Javaā„¢ Cards.
Een Smart Card is een accessoire met het formaat van een creditcard, dat is voorzien van een microchip met
geheugen en een microprocessor. Smart Cards hebben, net zoals personal computers, een
besturingssysteem voor het beheer van de in- en uitvoer. Daarnaast zijn ze voorzien van
beveiligingsvoorzieningen om ze te beveiligen tegen aanvallen van buitenaf. Standaard-Smart Cards worden
gebruikt in combinatie met de Smart Card-lezer (alleen bepaalde modellen).
U heeft een pincode nodig om toegang te krijgen tot de inhoud van de microchip. Als u meer informatie wilt
over de beveiligingsfuncties van Smart Card opent u Help en ondersteuning door Start > Help en
ondersteuning te selecteren.
Smart Card plaatsen
1. Houd het kaartlabel naar boven en schuif de kaart voorzichtig in de Smart Card-lezer tot de kaart goed
op zijn plaats zit.
2. Volg de instructies op het scherm om u aan te melden op de computer met behulp van de pincode van de
Smart Card.
Smart Card verwijderen
ā–²
Pak de Smart Card bij de zijkanten vast en trek de kaart vervolgens voorzichtig uit de Smart Card-lezer.
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen) 45
USB-apparaat gebruiken
USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een optioneel extern
apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner of -hub.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over apparaatspeciī†¬eke
software. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op schijven, of kunnen op de website
van de fabrikant staan.
De computer heeft ten minste Ć©Ć©n USB-poort die ondersteuning biedt voor apparaten met USB 1.0, 1.1, 2.0 of
3.0. Uw computer kan ook een USB-laadpoort hebben die een extern apparaat van stroom voorziet. Een
optioneel dockingapparaat of USB-hub biedt extra USB-poorten die met de computer kunnen worden
gebruikt.
46 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het aansluiten van het apparaat om beschadiging van
een USB-connector te voorkomen.
ā–²
Sluit de USB-kabel voor het apparaat aan op de USB-poort.
OPMERKING: uw computer kan er iets anders uitzien dan de afgebeelde computer.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: de eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het systeemvak
om aan te geven dat het apparaat wordt herkend door de computer.
USB-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om het USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging van een USB-
connector te voorkomen.
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van een USB-apparaat, om te
voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Als u een USB-apparaat wilt verwijderen, slaat u uw gegevens op en sluit u alle applicaties af die
gebruikmaken van het apparaat.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware op het Windows-bureaublad in het systeemvak
aan de rechterkant van de taakbalk en volg de instructies op het scherm.
3. Koppel het apparaat los.
USB-apparaat gebruiken 47
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste software en
stuurprogramma's en over de computerpoort die moet worden gebruikt.
Ga als volgt te werk om een extern apparaat op de computer aan te sluiten:
VOORZICHTIG: Als u een apparaat met eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het risico van schade
aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat het apparaat is uitgeschakeld en de stekker uit het
stopcontact is gehaald.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het apparaat
in een geaard stopcontact.
3. Schakel het apparaat in.
Als u een extern apparaat zonder eigen voeding wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit en koppelt u het
los van de computer. Als u een extern apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting wilt verwijderen,
schakelt u het apparaat uit, koppelt u het los van de computer en haalt u vervolgens de stekker uit het
stopcontact.
Optionele externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken van
informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een USB-poort op
de computer.
OPMERKING: er moet een externe optische USB-schijf van HP worden aangesloten op de USB-poort met
eigen voeding op de computer.
Verwisselbare USB-stations zijn er van de volgende typen:
ā—
1,44-MB diskettestation
ā—
Vaste-schijfmodule
ā—
Externe optische-schijfeenheid (cd, dvd en Blu-ray)
ā—
MultiBay-apparaat
48 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
8 Schijfeenheden
Schijfeenheden hanteren
VOORZICHTIG: schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten worden
behandeld. Lees de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert. Laat een schijf niet vallen,
plaats er geen objecten op, of stel een schijf niet bloot aan vloeistoī†«en of extreme temperaturen of
vochtigheid.
Neem deze voorzorgsmaatregelen in acht bij het hanteren van schijven:
ā—
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid verwijdert of installeert. Als u niet zeker weet of de
computer is afgesloten of in de slaapstand of de hibernationstand staat, schakelt u de computer in en
vervolgens weer uit.
ā—
Voordat u een schijfeenheid aanraakt, moet u eerst de statische elektriciteit ontladen door een geaard
oppervlak aan te raken.
ā—
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijfeenheid of op de computer niet aan.
ā—
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
ā—
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie. Vermeld op
de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
ā—
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met
magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In beveiligingsapparatuur
waarmee handbagage wordt gescand, worden rƶntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische
velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan schijfeenheden.
ā—
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te verwijderen,
of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
ā—
Gebruik het toetsenbord niet en verplaats de computer niet terwijl de optischeschijfeenheid naar een
schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
ā—
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is of koppel de externe vaste schijf los voordat u
een computer verplaatst die op een externe vaste schijf is aangesloten.
Externe vaste schijven gebruiken
VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het
systeem vastloopt:
Sla uw werk op en sluit de computer af voordat u een geheugenmodule of een vaste schijf plaatst of vervangt.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken.
Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
Intel Smart Response Technology (alleen bepaalde modellen)
IntelĀ® Smart Response Technology (SRT) is een cachefunctie van IntelĀ® Rapid Storage Technology (RST) die de
prestaties van het computersysteem aanzienlijk verbetert. Met SRT kunnen computers met een SSD de
mSATA-module gebruiken als cachegeheugen tussen het systeemgeheugen en de vaste schijf. Hierdoor hebt
Schijfeenheden hanteren 49
u een vaste schijf (of een RAID-volume) voor maximale opslagcapaciteit, terwijl u tegelijkertijd betere
systeemprestaties hebt dankzij de SSD.
Als u een vaste schijf toevoegt of vervangt, en van plan bent om een RAID-volume in te stellen, moet u SRT
tijdelijk uitschakelen, het RAID-volume instellen en SRT vervolgens weer inschakelen. U schakelt SRT als volgt
tijdelijk uit:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Intel > Intel Rapid Storage Technology.
2. Klik op de koppeling Versnelling en klik vervolgens op de koppeling Versnelling uitschakelen.
3. Wacht tot de versnellingsmodus is voltooid.
4. Klik op de koppeling Opnieuw instellen op beschikbaar.
BELANGRIJK: U moet SRT tijdelijk uitschakelen wanneer u de RAID-modus wijzigt. Breng de wijziging aan en
schakel SRT opnieuw in. Als u deze functie niet tijdelijk uitschakelt, kunt u geen wijzigingen aanbrengen in de
RAID-volumes.
OPMERKING: HP ondersteunt SRT met zelfversleutelende schijven (SED's) niet.
Prestaties van de vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer lange tijd gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Als een
schijf gefragmenteerd is, betekent dit dat de gegevens op de schijf niet aaneengesloten (opeenvolgend)
opgeslagen zijn. Hierdoor moet de vaste schijf harder werken om bestanden te zoeken, waardoor de
computer dus langzamer wordt. Met Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en
mappen samengevoegd (of fysiek gereorganiseerd) op de vaste schijf zodat het systeem eī†«iciĆ«nter werkt.
OPMERKING: schijfdefragmentatie hoeft niet te worden uitgevoerd voor SSD's.
Nadat u Schijfdefragmentatie hebt gestart, werkt het zelfstandig verder. Al naargelang de grootte van de
vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie echter meer dan een uur in
beslag nemen.
HP adviseert u om de vaste schijf minstens Ć©Ć©n keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen dat
Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment
Schijfdefragmentatie handmatig starten.
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Sluit de computer aan op een netvoedingsbron.
2. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset > Schijfdefragmentatie.
3. Klik op Schijf defragmenteren.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de computer
te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren
van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen. Raadpleeg
Help en ondersteuning Als u Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u Start > Help en
ondersteuning.
Raadpleeg voor meer informatie de helpfunctie van Schijfdefragmentatie.
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer eī†«iciĆ«nter werkt.
50 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Klik op Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset > Schijfopruiming.
2. Volg de instructies op het scherm.
HP 3D DriveGuard gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP 3D DriveGuard beschermt een vaste schijf door deze te parkeren en gegevensverzoeken tegen te houden
wanneer zich de volgende gebeurtenissen voordoen:
ā—
U laat de computer vallen.
ā—
U verplaatst de computer met gesloten beeldscherm, terwijl de computer op accuvoeding werkt.
Kort na elk van deze gebeurtenissen wordt de vaste schijf door HP 3D DriveGuard weer vrijgegeven voor
normale werking.
OPMERKING: omdat SSD's (solid-state drives) geen bewegende onderdelen hebben, is HP 3D DriveGuard-
bescherming niet nodig.
OPMERKING: een harde schijf in de ruimte voor de primaire of secundaire harde schijf wordt beschermd
door HP 3D DriveGuard. Een harde schijf die is geplaatst in een optioneel dockingapparaat of is aangesloten
op een USB-poort, wordt niet beschermd door HP 3D DriveGuard.
Zie de helpfunctie van de HP 3D DriveGuard software voor meer informatie.
Status van HP 3D DriveGuard herkennen
Het vasteschijī†®ampje op de computer verandert van kleur, ten teken dat een schijf in de ruimte van de
primaire vaste schijf en/of een schijf in de ruimte van de secundaire vaste schijf (alleen bepaalde modellen) is
geparkeerd. Om te zien of een schijfeenheid wordt beschermd en of deze is geparkeerd, geeft u het pictogram
weer op het Windows-bureaublad in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk of in het
Mobiliteitscentrum:
RAID gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met de RAID-technologie kan een computer twee of meer vaste schijven tegelijkertijd gebruiken. RAID
behandelt meerdere stations via de hardware of de software-instellingen als Ć©Ć©n aaneengesloten schijf. Als
meerdere schijven zijn ingesteld om samen te werken worden ze aangeduid als RAID-matrix. Raadpleeg de
website van HP voor meer informatie. Ga voor toegang tot de nieuwste handleiding naar http://www.hp.com/
support en selecteer uw land. Selecteer Drivers en downloads en volg de instructies op het scherm.
RAID gebruiken (alleen bepaalde modellen) 51
9 Beveiliging
Computer beveiligen
Standaardbeveiligingsvoorzieningen van het Windows-besturingssysteem en het onafhankelijk van
Windows-computers draaiende Setup-hulpprogramma (BIOS) kunnen uw persoonlijke instellingen en
gegevens tegen diverse risico's beschermen.
OPMERKING: van beveiligingsfuncties moet op de eerste plaats een ontmoedigingseī†«ect uitgaan.
Dergelijke maatregelen kunnen echter niet altijd voorkomen dat een product verkeerd wordt gebruikt of
gestolen.
OPMERKING: voordat u uw computer verzendt voor reparatie, moet u back-ups maken van alle
vertrouwelijke bestanden en deze verwijderen en alle wachtwoordinstellingen verwijderen.
OPMERKING: vepaalde voorzieningen die in dit hoofdstuk worden genoemd, zijn mogelijk niet beschikbaar
op uw computer.
OPMERKING: uw computer ondersteunt Computrace, een online service voor opsporing en herstel in het
kader van beveiliging die beschikbaar is in bepaalde landen en regio's. Als de computer wordt gestolen, kan
Computrace deze opsporen wanneer de onbevoegde gebruiker internet op gaat. U kunt Computrace
gebruiken door de software aan te schaī†«en en een abonnement op de service te nemen. Ga voor informatie
over het bestellen van de Computrace-software naar http://www.absolute.com/en/landing/partners/13/hp.
Computerrisico Beveiligingsvoorziening
Onbevoegd gebruik van de computer HP Client Security, in combinatie met een wachtwoord, smart
card, contactloze kaart, geregistreerde scĆØnes voor
gezichtsveriī†¬catie, geregistreerde vingerafdrukken, Bluetooth of
PIN.
Onbevoegde toegang tot Computer Setup (f10) BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf Wachtwoord van DriveLock of wachtwoord van Automatische
DriveLock in Computer Setup*
Niet-gemachtigd opstarten vanaf een optionele externe
optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen), optionele
externe vaste schijf (alleen bepaalde modellen) of interne
netwerkadapter
Functie voor opstartopties in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot Windows-gebruikersaccounts Windows-gebruikerswachtwoord
Onbevoegde toegang tot gegevens
ā—
HP software voor stationsversleuteling
ā—
Windows Defender
Onbevoegde toegang tot de instellingen van Computer Setup en
andere identiī†¬catiegegevens van het systeem
BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegd meenemen van de computer Slot voor een beveiligingskabel (voor een optionele
beveiligingskabel)
*Computer Setup is een vooraf geĆÆnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden gebruikt wanneer het
besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met behulp van
de cursorbesturing (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het toetsenbord.
52 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Wachtwoorden gebruiken
Een wachtwoord is een groep tekens die u kiest om uw computergegevens te beveiligen. U kunt verscheidene
typen wachtwoorden instellen, afhankelijk van hoe u de toegang tot uw informatie wilt beveiligen.
Wachtwoorden kunnen worden ingesteld in Windows of in het hulpprogramma Computer Setup, dat geen deel
uitmaakt van Windows en dat vooraf is geĆÆnstalleerd op de computer.
ā—
De BIOS-beheerder en DriveLock-wachtwoorden worden in Computer Setup (Computerinstellingen)
ingesteld en worden beheerd door het systeem-BIOS.
ā—
Wachtwoorden van Automatische DriveLock worden in Computer Setup (Computerinstellingen)
ingeschakeld.
ā—
Wachtwoorden voor Windows kunnen uitsluitend worden ingesteld in het besturingssysteem Windows.
ā—
Als HP SpareKey eerder is ingesteld en als u het BIOS-beheerderswachtwoord vergeet dat in Computer
Setup (Computerinstellingen), kunt u HP SpareKey gebruiken om het hulpprogramma te openen.
ā—
Als u zowel het gebruikerswachtwoord als het hoofdwachtwoord voor DriveLock vergeet, is de vaste
schijf die met die wachtwoorden is beveiligd permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden
gebruikt.
U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor een functie van Computer Setup en een beveiligingsvoorziening
van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere functies van Computer Setup.
Gebruik de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden:
ā—
Volg, bij het maken van wachtwoorden, de vereisten die zijn ingesteld door het programma.
ā—
Gebruik niet hetzelfde wachtwoord voor meerdere applicaties of websites en gebruik uw Windows-
wachtwoord niet voor een andere toepassing of website.
ā—
Gebruik HP Wachtwoordbeheer voor Client Security om uw gebruikersnamen en wachtwoorden op te
slaan voor al uw websites en applicaties. Zo kunt u ze in de toekomst op een veilige manier lezen als u ze
niet kunt onthouden.
ā—
Bewaar de wachtwoorden niet in een bestand op de computer.
In de volgende tabellen worden veelgebruikte Windows- en BIOS-beheerderswachtwoorden beschreven in
combinatie met de bijbehorende functies.
Wachtwoorden instellen in Windows
Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-account op
beheerdersniveau.
OPMERKING: het instellen van het beheerderswachtwoord voor
Windows staat niet gelijk aan het instellen van het
beheerderswachtwoord voor BIOS.
Gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
Als u meer informatie wilt over het instellen van een beheerderswachtwoord voor Windows of een gebruikerswachtwoord voor
Windows, opent u Help en Ondersteuning door Start> Help en ondersteuning te selecteren.
Wachtwoorden gebruiken 53
Wachtwoorden instellen in Computer Setup
Wachtwoord Functie
BIOS-beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot Computer Setup.
OPMERKING: als er functies ingeschakeld zijn die ervoor zorgen
dat het beheerderswachtwoord voor BIOS niet verwijderd kan
worden, dient u deze functies eerst uit te schakelen voor u het
beheerderswachtwoord voor BIOS kunt verwijderen.
DriveLock-hoofdwachtwoord* Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock. Het wordt tevens gebruikt om de
DriveLock beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt
ingesteld onder DriveLock wachtwoorden tijdens het
inschakelproces.
OPMERKING: voordat u een DriveLock-wachtwoord instelt,
moet u eerst een beheerderswachtwoord voor BIOS instellen.
DriveLock-gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock en wordt ingesteld onder DriveLock
wachtwoorden tijdens het inschakelproces.
OPMERKING: als u een DriveLock-wachtwoord wilt instellen,
moet u eerst een beheerderswachtwoord voor BIOS instellen.
*Nadere bijzonderheden over deze wachtwoorden vindt u in de volgende onderwerpen.
BIOS-beheerderswachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
Nieuw BIOS-beheerderswachtwoord instellen
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for Startup
Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Setup BIOS
Administrator Password (BIOS-beheerderswachtwoord instellen) en druk op enter.
4. Typ een wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Afsluiten in de
rechterbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en
druk op Enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
BIOS-beheerderswachtwoord wijzigen
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for Startup
Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
54 Hoofdstuk 9 Beveiliging
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change Password
(Wachtwoord wijzigen) en druk op enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Als u dit wordt gevraagd, typt u uw nieuwe wachtwoord eenmaal in en vervolgens opnieuw om dit te
bevestigen.
6. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Afsluiten in de
rechterbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en
druk op Enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
BIOS-beheerderswachtwoord verwijderen
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for Startup
Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change Password
(Wachtwoord wijzigen) en druk op enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Wanneer u om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u op enter.
6. Wanneer u nogmaals om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u op
enter.
7. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Afsluiten in de
rechterbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en
druk op Enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
Wachtwoorden gebruiken 55
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren
Als u dit gevraagd wordt, typt u uw BIOS-beheerderswachtwoord in (met behulp van dezelfde soort toetsen
die u gebruikt hebt om het wachtwoord in te stellen) en drukt u op enter. Na drie mislukte pogingen om het
BIOS-beheerderswachtwoord in te voeren en een andere poging met het op het scherm weergegeven
toetsenbord, moet u de computer opnieuw opstarten en het opnieuw proberen.
DriveLock-wachtwoord in Computer Setup beheren
VOORZICHTIG: Noteer het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord voor DriveLock zorgvuldig en
bewaar dit uit de buurt van uw computer om te voorkomen dat de met DriveLock beschermde vaste schijf
permanent onbruikbaar wordt. Als u beide DriveLock-wachtwoorden vergeet, is de vaste schijf permanent
vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.
Met DriveLock voorkomt u onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf. DriveLock kan alleen
worden toegepast op de interne vaste schijf of schijven van de computer. Als DriveLock-beveiliging op een
schijf wordt toegepast, moet een wachtwoord worden ingevoerd om toegang tot deze schijf te krijgen. U
krijgt alleen toegang tot de schijf met behulp van de DriveLock-wachtwoorden als de schijf in de computer of
een geavanceerde poortreplicator is geplaatst.
OPMERKING: als u toegang wilt tot de voorzieningen van Automatische DriveLock, moet u eerst een
beheerderswachtwoord voor BIOS instellen.
Om DriveLock-beveiliging toe te passen op een interne vaste schijf, moeten in Computer Setup een
gebruikerswachtwoord en een hoofdwachtwoord worden ingesteld. Op DriveLock-beveiliging zijn de volgende
overwegingen van toepassing:
ā—
Nadat DriveLock beveiliging is toegepast op een vaste schijf, kan deze alleen nog maar worden gebruikt
wanneer eerst het gebruikers- of hoofdwachtwoord wordt ingevoerd.
ā—
Het gebruikerswachtwoord is voor de dagelijkse gebruiker van de beveiligde vaste schijf. Het
hoofdwachtwoord is voor de systeembeheerder of gebruiker.
ā—
Het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord mogen hetzelfde zijn.
ā—
U kunt een gebruikers- of hoofdwachtwoord uitsluitend verwijderen door de DriveLock-beveiliging van
de vaste schijf te verwijderen. DriveLock-beveiliging kan alleen met het hoofdwachtwoord van een schijf
worden verwijderd.
56 Hoofdstuk 9 Beveiliging
DriveLock-wachtwoord instellen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in te stellen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk
op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer BIOS-beheerderen voer vervolgens het BIOS-beheerderswachtwoord in.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Hard Drive
Tools
(Hulpmiddelen harde schijf) > DriveLock en druk op Enter.
5. Klik op Wachtwoord voor DriveLock instellen (algemeen).
6. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen de vaste schijf die u wilt beschermen en druk
vervolgens op enter.
7. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
8. Wanneer u dit wordt gevraagd, typt u een hoofdwachtwoord in en drukt u vervolgens eenmaal op enter
en voert u het hoofdwachtwoord opnieuw in om dit te bevestigen.
9. Wanneer u dit wordt gevraagd, typt u een gebruikerswachtwoord in en drukt u vervolgens eenmaal op
enter en voert u het gebruikerswachtwoord opnieuw in om dit te bevestigen.
10. Bevestig de DriveLock-beveiliging op de geselecteerde schijf door in het bevestigingsveld DriveLock
te typen en vervolgens op enter te drukken.
OPMERKING: de DriveLock-bevestiging maakt onderscheid tussen hoofdletters en kleine letters.
11. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Afsluiten in de
rechterbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en
druk op Enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
Wachtwoorden gebruiken 57
DriveLock-wachtwoord invoeren
Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer zelf is ondergebracht (niet in een optioneel dockingapparaat of
externe MultiBay).
Wanneer u wordt gevraagd een DriveLock-wachtwoord op te geven, typt u het gebruikerswachtwoord of het
hoofdwachtwoord (met hetzelfde type toetsen als waarmee u het wachtwoord heeft ingesteld). Druk daarna
op enter.
Als u twee keer het verkeerde wachtwoord heeft ingevoerd, moet u de computer uitschakelen en het opnieuw
proberen.
58 Hoofdstuk 9 Beveiliging
DriveLock-wachtwoord wijzigen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord te wijzigen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk
op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer BIOS-beheerderen voer vervolgens het BIOS-beheerderswachtwoord in.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Hard Drive
Tools
(Hulpmiddelen harde schijf) > DriveLock en druk op Enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Set DriveLock Password (DriveLock-
wachtwoord instellen) en druk op enter.
6. Selecteer met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
7. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Change Password (Wachtwoord wijzigen).
8. Wanneer u dit gevraagd wordt, typt u uw huidige wachtwoord in en drukt u op enter.
9. Wanneer u dit wordt gevraagd, typt u een nieuw hoofdwachtwoord in en drukt u vervolgens eenmaal op
enter en voert u het hoofdwachtwoord opnieuw in om dit te bevestigen.
10. Wanneer u dit gevraagd wordt, typt u uw huidige wachtwoord in en drukt u op enter.
11. Wanneer u dit wordt gevraagd, typt u een nieuw gebruikerswachtwoord in en drukt u vervolgens
eenmaal op enter en voert u het gebruikerswachtwoord opnieuw in om dit te bevestigen.
12. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Afsluiten in de
rechterbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en
druk op Enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
Wachtwoorden gebruiken 59
DriveLock-beveiliging verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk
op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer BIOS-beheerderen voer vervolgens het BIOS-beheerderswachtwoord in.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Hard Drive
Tools
(Hulpmiddelen harde schijf) > DriveLock en druk op Enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Set DriveLock Password (DriveLock-
wachtwoord instellen) en druk op enter.
6. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
7. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging uitschakelen).
8. Typ uw hoofdwachtwoord en druk vervolgens op enter.
9. Schakel het selectievakje DriveLock-wachtwoord bij opnieuw opstarten uit en lees vervolgens de
waarschuwing. Selecteer OK (JA) om door te gaan.
10. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Afsluiten in de
rechterbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en
druk op Enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
Automatische DriveLock van Computer Setup gebruiken
In een omgeving met meerdere gebruikers kunt u een wachtwoord voor Automatische DriveLock instellen.
Wanneer het wachtwoord voor Automatische DriveLock wordt geactiveerd, worden een willekeurig
gebruikerswachtwoord en een DriveLock-hoofdwachtwoord voor u aangemaakt. Wanneer een gebruiker het
juiste wachtwoord opgeeft, worden hetzelfde willekeurige gebruikerswachtwoord en DriveLock-
hoofdwachtwoord gebruikt om de schijf te ontgrendelen.
OPMERKING: als u toegang wilt tot de voorzieningen van Automatische DriveLock, moet u eerst een
beheerderswachtwoord voor BIOS instellen.
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren
Ga als volgt te werk om een wachtwoord voor Automatische DriveLock in te schakelen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Hard Drive
Tools (Hulpmiddelen harde schijf) > Automatic DriveLock en druk op Enter.
4. Voer het beheerderswachtwoord voor BIOS in en druk op enter.
5. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
60 Hoofdstuk 9 Beveiliging
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
7. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Afsluiten in de
rechterbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en
druk op Enter.
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer BIOS-beheerderen voer vervolgens het BIOS-beheerderswachtwoord in.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Hard Drive
Tools (Hulpmiddelen harde schijf) > Automatic DriveLock en druk op Enter.
5. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
6. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging uitschakelen).
7. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Afsluiten in de
rechterbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en
druk op Enter.
Antivirussoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, kunt u deze
mogelijk blootstellen aan computervirussen. Computervirussen kunnen het besturingssysteem, programma's
en hulpprogramma's uitschakelen, of de werking ervan verstoren.
Met antivirussoftware kunt u de meeste virussen detecteren, vernietigen en in veel gevallen eventueel
aangerichte schade herstellen. Om uw computer te blijven beschermen tegen nieuw ontdekte virussen, moet
antivirussoftware bijgehouden worden.
Voor meer informatie over computervirussen typt u virus in het vak Zoeken van Help en ondersteuning.
Firewallsoftware gebruiken
Firewalls zijn bedoeld om ongeoorloofde toegang tot een systeem of netwerk te voorkomen. Een ī†¬rewall kan
een softwareprogramma zijn dat u op uw computer en/of netwerk installeert of het kan een oplossing zijn die
zowel uit hardware als software bestaat.
U kunt twee soorten ī†¬rewalls in overweging nemen:
ā—
Hostgebaseerde ī†¬rewallsoftware die alleen de computer beschermt waarop deze is geĆÆnstalleerd;
ā—
Netwerkgebaseerde ī†¬rewalls die tussen het ADSL- of kabelmodem en uw thuisnetwerk worden
geĆÆnstalleerd om alle computers in het netwerk te beschermen.
Antivirussoftware gebruiken 61
Wanneer een ī†¬rewall op een systeem is geĆÆnstalleerd, worden alle gegevens die vanaf en naar het systeem
worden verzonden, gecontroleerd en vergeleken met een reeks door de gebruiker gedeī†¬nieerde
beveiligingscriteria. Gegevens die niet aan deze criteria voldoen, worden geblokkeerd.
Mogelijk is er al een ī†¬rewall geĆÆnstalleerd op uw computer of netwerkapparatuur. Als dat niet het geval is, zijn
er softwareoplossingen voor ī†¬rewalls beschikbaar.
OPMERKING: in bepaalde situaties kan een ī†¬rewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren, het delen
van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-mailberichten blokkeren.
U kunt dat probleem tijdelijk oplossen door de ī†¬rewall uit te schakelen, de gewenste taak uit te voeren en de
ī†¬rewall weer in te schakelen. Conī†¬gureer de ī†¬rewall opnieuw als u het probleem volledig wilt oplossen.
Essentiƫle beveiligingsupdates installeren
VOORZICHTIG: MicrosoftĀ® verstuurt waarschuwingsberichten over essentiĆ«le updates. Installeer alle
essentiƫle updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer te beschermen tegen
beveiligingslekken en computervirussen.
Het is mogelijk dat updates van het besturingssysteem en andere software beschikbaar zijn gekomen nadat
de computer is verzonden. Volg deze richtlijnen om er zeker van te zijn dat alle beschikbare updates op de
computer zijn geĆÆnstalleerd.
1. Voer Windows Update uit zodra u de computer gebruiksklaar hebt gemaakt
2. Voer Windows Update daarna elke maand uit.
3. Zodra updates van Windows en andere Microsoft-programma's beschikbaar zijn, moeten deze worden
gedownload van de Microsoft-website en via de koppeling Updates in Help en ondersteuning.
HP Client Security Manager gebruiken
De HP Client Security Manager software is vooraf geĆÆnstalleerd op bepaalde computermodellen. U heeft
toegang tot deze software via het Conī†¬guratiescherm van Windows. De software is voorzien van
beveiligingsvoorzieningen die u beschermen tegen ongeoorloofde toegang tot de computer, het netwerk en
kritieke gegevens. Zie de helpfunctie van de HP Client Security software voor meer informatie.
HP Touchpoint Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP Touchpoint Manager is een IT-cloudoplossing waarmee bedrijven hun activa op een eī†«ectieve manier
kunnen beheren en beveiligen. Met HP Touchpoint Manager bent u beveiligd tegen schadelijke software en
andere aanvallen, wordt de status van het apparaat gecontroleerd en zijn klanten minder tijd kwijt aan het
oplossen van problemen met het apparaat en beveiligingsproblemen van de eindgebruiker. Klanten kunnen
toegang krijgen tot het HP Touchpoint Web Portal http://www.hptouchpointmanager.com, voor het snel
downloaden en installeren van de software die zeer kosteneī†«ectief is ten opzichte van traditionele in-house-
oplossingen.
Optionele beveiligingskabel installeren
OPMERKING: van de beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseī†«ect uitgaan. Deze
voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
OPMERKING: het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel op de computer kan er iets anders uitzien dan
op de afbeelding in dit gedeelte. Raadpleeg Vertrouwd raken met de computer op pagina 3 voor de plaats van
het bevestigingspunt voor het beveiligingskabelslot.
62 Hoofdstuk 9 Beveiliging
1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen.
2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2).
3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het kabelslot
met de sleutel.
De vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Op bepaalde computermodellen zijn geĆÆntegreerde vingerafdruklezers beschikbaar. Als u de
vingerafdruklezer wilt gebruiken, moet u uw vingerafdrukken in HP Client Security registreren. Raadpleeg de
helpfunctie van de HP Client Security-software.
Zodra u uw vingerafdrukken hebt geregistreerd, kunt u de wachtwoordbeheerder voor HP Client Security
gebruiken om uw gebruikersnamen en wachtwoorden in ondersteunde websites en toepassingen op te slaan
en in te vullen.
Locatie van de vingerafdruklezer
De vingerafdruklezer is een kleine metalen sensor aan de rechterkant van het frame.
Afhankelijk van uw computermodel kan de lezer horizontaal of verticaal zijn geplaatst. In beide gevallen geldt
dat u uw vinger langs de metalen sensor moet vegen. Zie Vertrouwd raken met de computer op pagina 3 voor
de plaats van de vingerafdruklezer op uw computer.
De vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) 63
10 Onderhoud
Computer schoonmaken
Gebruik de volgende producten voor het veilig reinigen van uw computer:
ā—
Een maximale concentratie van 0,3 procent dimethylbenzyl ammoniumchloride (bijvoorbeeld
wegwerpdoekjes, verkrijgbaar in verschillende merken).
ā—
Glasreinigingsvloeistof zonder alcohol
ā—
Water met milde zeepoplossing
ā—
Droge microvezel-reinigingsdoek of een zeemlap (antistatische doek zonder olie)
ā—
Antistatische veegdoekjes
VOORZICHTIG: Gebruik geen schoonmaakmiddelen die permanente schade aan uw computer kunnen
veroorzaken. U kunt een bepaald schoonmaakmiddel pas gebruiken als u zeker weet dat het geen alcohol,
aceton, ammoniumchloride, methyleenchloride of koolwaterstoī†«en bevat.
Materiaal met vezels, zoals papieren doekjes, kunnen de computer bekrassen. In de loop van de tijd kunnen er
vuildeeltjes en reinigingsmiddelen in de krassen achterblijven.
Reinigingsprocedures
Volg de in dit gedeelte beschreven procedures voor het veilig reinigen en desinfecteren van uw computer.
WAARSCHUWING! Probeer de computer niet schoon te maken terwijl deze is ingeschakeld, om het risico van
elektrische schokken of schade aan onderdelen te beperken.
ā—
Schakel de computer uit.
ā—
Koppel de computer los van de voedingsbron.
ā—
Koppel alle externe apparaten los.
VOORZICHTIG: Om schade aan interne onderdelen te voorkomen, mag u geen schoonmaakmiddelen of
vloeistoī†«en direct op het oppervlak van de computer spuiten. Als er vloeistoī†«en op het oppervlak terecht
komen, kunnen er interne onderdelen beschadigd raken.
Scherm reinigen (All-in-One's of notebooks)
Veeg het display met een zacht, pluisvrij en met een alcoholvrij glasreinigingsmiddel bevochtigd doekje
schoon. Controleer of het display droog is voordat u de computer sluit.
Zijkanten of deksel reinigen
Gebruik voor het reinigen van de zijkanten of het deksel een zachte microvezel-doek of een zeemlap die
bevochtigd is met een van de eerder genoemde reinigingsmiddelen, of gebruik een aanvaardbaar
wegwerpdoekje.
OPMERKING: verwijder wanneer u het deksel van de computer reinigt, het vuil door ronddraaiende
bewegingen te maken.
64 Hoofdstuk 10 Onderhoud
Touchpad, toetsenbord of muis reinigen
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuiger om het toetsenbord te reinigen, om het risico van een
elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een stofzuiger kan stofdeeltjes op het
oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
VOORZICHTIG: Om schade aan interne onderdelen te voorkomen, moet u ervoor zorgen dat er geen
vloeistof tussen de toetsen komt.
ā—
Gebruik voor het reinigen van het touchpad, het toetsenbord of de muis een zachte microvezel-doek of
een zeemlap die bevochtigd is met een van de eerder genoemde reinigingsmiddelen, of gebruik een
wegwerpdoekje.
ā—
Om te voorkomen dat de toetsen vast komen te zitten en om vuil, pluizen en vuildeeltjes te verwijderen,
gebruikt u een spuitbus met perslucht en een rietje.
Update van programma's en stuurprogramma's uitvoeren
U wordt aangeraden regelmatig een update uit te voeren van uw programma's en stuurprogramma's. Met
updates worden problemen opgelost en worden nieuwe functies en opties op de computer geĆÆnstalleerd. De
technologie wijzigt continu, en door programmaā€™s en stuurprogrammaā€™s bij te werken, maakt de computer
gebruik van de nieuwste beschikbare technologie. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat oude graī†¬sche onderdelen
niet meer correct werken met de nieuwste spelsoftware. Zonder het nieuwste stuurprogramma zou u niet het
beste halen uit uw apparatuur.
Ga naar http://www.hp.com/support om de meest recente versie van programma's en stuurprogramma's van
HP te downloaden. U kunt u ook aanmelden voor het ontvangen van automatische updateberichten wanneer
nieuwe updates beschikbaar komen.
Update van programma's en stuurprogramma's uitvoeren 65
SoftPaq Download Manager gebruiken
HP SoftPaq Download Manager (SDM) is een hulpprogramma dat snel toegang verschaft tot SoftPaq-
informatie voor zakelijke computers van HP zonder dat het SoftPaq-nummer benodigd is. Met dit
hulpprogramma kunt u eenvoudig zoeken naar SoftPaq's en deze vervolgens downloaden en uitpakken.
Met SoftPaq Download Manager wordt vanaf de FTP-site van HP een gepubliceerd databasebestand gelezen
en gedownload dat het computermodel en SoftPaq-informatie bevat. Met SoftPaq Download Manager kunt u
een of meer computermodellen opgeven om vast te stellen welke SoftPaq's beschikbaar zijn om te worden
gedownload.
SoftPaq Download Manager controleert de HP FTP-site op updates van de database en software. Als updates
worden gevonden, worden deze gedownload en automatisch toegepast.
SoftPaq Download Manager is beschikbaar via de website van HP. Als u SoftPaq Download Manager wilt
gebruiken voor het downloaden van SoftPaq's, moet eerst het programma worden gedownload en
geĆÆnstalleerd. Ga naar http://www.hp.com/go/sdm en volg de instructies voor het downloaden en installeren
van SoftPaq Download Manager.
U downloadt SoftPaq's als volgt:
ā–²
Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP SoftPaq Download Manager.
OPMERKING: klik op Ja als u wordt verzocht dat te doen.
66 Hoofdstuk 10 Onderhoud
11 Back-up en herstel
Uw computer is uitgerust met hulpprogramma's van HP en Windows om uw gegevens te beschermen en zo
nodig op te halen. Met deze hulpprogramma's en eenvoudige stappen werkt de computer weer als vanouds.
De volgende processen komen in dit gedeelte aan bod:
ā—
Herstelmedia en back-ups maken
ā—
Uw systeem herstellen en terugzetten
Herstelmedia en back-ups maken
Bij een systeemfout kunt u het systeem alleen herstellen in de staat van de recentste back-up.
1. Als u klaar bent met het instellen van de computer, maakt u herstelmedia van HP. Bij deze stap wordt
een dvd met het besturingssysteem Windows 7 en de dvd Terugzetten van het stuurprogramma
gemaakt. De Windows-dvd kan worden gebruikt om het oorspronkelijke besturingssysteem weer
opnieuw te installeren wanneer de vaste schijf is beschadigd of is vervangen. De dvd Terugzetten van het
stuurprogramma installeert speciī†¬eke drivers en toepassingen. Raadpleeg Herstelmedia maken met HP
Recovery Disc Creator op pagina 68.
2. Gebruik herstelprogramma's en hulpprogramma's voor het maken van back-ups voor het uitvoeren van
het volgende:
ā—
Back-up maken van afzonderlijke bestanden en mappen
ā—
Een back-up maken van de volledige vaste schijf (alleen bepaalde modellen)
ā—
Herstel-cd's maken (alleen bepaalde modellen) met de optische-schijfeenheid (alleen bepaalde
modellen) of een optionele externe optische-schijfeenheid
ā—
Systeemherstelpunten maken
OPMERKING: in deze handleiding vindt u een overzicht van de mogelijkheden om een back-up te maken,
herstel- en terugzetopties. Zie Help en ondersteuning voor meer informatie over de hulpprogramma's. Als u
Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u Start > Help en ondersteuning.
OPMERKING: in het geval van een onstabiel systeem raadt HP u aan om de herstelprocedures af te drukken
en deze te bewaren voor toekomstig gebruik.
In het geval van een systeemfout kunt u de back-upbestanden gebruiken om de inhoud van de computer
terug te zetten. Raadpleeg Een back-up maken van uw gegevens op pagina 68.
Richtlijnen
ā—
Als u herstelmedia of een back-up op schijven maakt, kunt u een van de volgende schijftypen gebruiken
(apart aan te schaī†«en): dvd+r, dvd+r dl, dvd-r, dvd-r dl of dvdĀ±rw. Welke schijven u gebruikt, hangt af
van het type optischeschijfeenheid dat u gebruikt.
ā—
Zorg dat de computer is aangesloten op een netvoedingsbron voordat u het aanmaken van de
herstelmedia of het back-upproces start.
Herstelmedia en back-ups maken 67
Herstelmedia maken met HP Recovery Disc Creator
HP Recovery Disc Creator is een softwareprogramma waarmee u op een alternatieve manier herstelmedia
kunt maken. Nadat u uw computer hebt ingesteld, kunt u herstelmedia maken met HP Recovery Disc Creator.
Met deze herstelmedia kunt u uw originele besturingssysteem en bepaalde stuurprogramma's en applicaties
opnieuw installeren als de vaste schijf beschadigd raakt. Met HP Recovery Disc Creator kunt u twee
verschillende soorten herstel-dvd's maken:
ā—
Dvd met besturingssysteem Windows 7ā€”Installeert het besturingssysteem zonder aanvullende drivers
of toepassingen.
ā—
Dvd Terugzetten van het stuurprogrammaā€”Installeert alleen speciī†¬eke drivers en toepassingen, op
dezelfde wijze als het hulpprogramma HP Software Setup drivers en toepassingen installeert.
Herstelschijven maken
OPMERKING: de dvd Besturingssysteem Windows 7 kan maar eenmalig aangemaakt worden. Daarna zal de
optie om die media te maken niet meer beschikbaar nadat u een Windows-dvd hebt gemaakt.
U kunt de Windows-dvd als volgt maken:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Productiviteit en tools > HP Recovery Disc Creator.
2. Selecteer Windows-schijf.
3. Selecteer het station waarmee u herstelschijven wilt maken in het vervolgkeuzemenu.
4. Klik op de knop Maken om de brandprocedure te starten.
Zodra u de dvd met het besturingssysteem Windows 7 hebt gemaakt, maakt u de dvd Terugzetten van het
stuurprogramma:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Productiviteit en tools > HP Recovery Disc Creator.
2. Selecteer Stuurprogrammaschijf.
3. Selecteer het station waarmee u herstelschijven wilt maken in het vervolgkeuzemenu.
4. Klik op de knop Maken om de brandprocedure te starten.
Een back-up maken van uw gegevens
U moet onmiddellijk na de initiƫle systeeminstallatie systeemherstelmedia en uw initiƫle back-up maken. Als
u nieuwe software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups van het systeem blijven
maken om altijd een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben. Maak ook Windows-
systeemherstelmedia (alleen bepaalde modellen) die u kunt gebruiken om de computer op te starten en het
besturingssysteem te herstellen wanneer het systeem instabiel is geworden of niet meer werkt. In het geval
dat het systeem niet meer werkt, kunt u de eerste en volgende back-ups gebruiken om uw gegevens en
instellingen te herstellen.
U kunt een back-up maken van uw gegevens op een optionele externe vaste schijf, op een
netwerkschijfeenheid of op schijven.
Houd bij het maken van back-ups rekening met het volgende:
ā—
Sla persoonlijke bestanden op in de bibliotheek Documenten en maak hiervan periodiek een back-up.
ā—
Maak een back-up van sjablonen die zijn opgeslagen in de bijbehorende mappen.
68 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
ā—
Sla aangepaste instellingen in een venster, werkbalk of menubalk op door een schermopname van uw
instellingen te maken. Een schermafbeelding kan veel tijd besparen als u opnieuw uw voorkeuren moet
instellen.
ā—
Wanneer u back-ups maakt op schijven, nummert u elke schijf die u uit het station verwijdert.
OPMERKING: als u uitvoerige instructies zoekt over de verschillende back-up- en herstelopties, kunt u in
Help en ondersteuning op deze onderwerpen zoeken. Als u Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u
Start > Help en ondersteuning.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de computer te
verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van
software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen. Raadpleeg Help en
ondersteuning Als u Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u Start > Help en ondersteuning.
Een back-up maken met het hulpprogramma Back-up en terugzetten van Windows:
OPMERKING: het back-upproces kan meer dan een uur in beslag nemen, afhankelijk van de
bestandsgrootte en de snelheid van de computer.
1. Selecteer Start > Alle programma's > Onderhoud > Back-up maken en terugzetten.
2. Volg de instructies op het scherm om de back-up in te stellen, een systeemimage te maken (alleen
bepaalde modellen) of systeemherstelmedia te maken (alleen bepaalde modellen).
Systeemherstelactie uitvoeren
In geval van een systeemstoring of instabiliteit, beschikt de computer over de volgende hulpprogramma's om
uw bestanden te herstellen:
ā—
Hulpprogrammaā€™s voor herstel: U kunt ā€˜Back-up maken en terugzettenā€™ van Windows gebruiken om
gegevens te herstellen waarvan u eerder een back-up heeft gemaakt. U kunt ook gebruikmaken van
Windows Opstartherstel om problemen te verhelpen die voorkomen dat Windows correct opstart.
ā—
f11 herstelprogramma's (alleen bepaalde modellen): Met de f11-herstelprogramma's kunt u de
oorspronkelijke kopie van de vaste schijf herstellen. De kopie bevat het Windows-besturingssysteem en
alle softwareprogramma's die in de fabriek zijn geĆÆnstalleerd.
OPMERKING: als u de computer niet kunt opstarten en de eerder gemaakte systeemherstelmedia (alleen
bepaalde modellen) niet kunt gebruiken, moet u media met het besturingssysteem Windows 7 aanschaī†«en
om de computer opnieuw op te starten en het besturingssysteem te herstellen. Raadpleeg Media met
besturingssysteem Windows 7 gebruiken op pagina 71 voor aanvullende informatie.
Windows herstelprogrammaā€™s gebruiken
Als u Windows herstelprogrammaā€™s gebruikt, kunt u:
ā—
Afzonderlijke bestanden terugzetten
ā—
De computer herstellen naar een vorig systeemherstelpunt
ā—
Informatie terugzetten met herstelprogramma's
OPMERKING: als u uitvoerige instructies zoekt over de verschillende herstel- en terugzetopties, kunt u in
Help en ondersteuning op deze onderwerpen zoeken. Als u Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u
Start > Help en ondersteuning.
Systeemherstelactie uitvoeren 69
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de computer te
verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van
software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen. Raadpleeg Help en
ondersteuning Als u Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u Start > Help en ondersteuning.
Ga als volgt te werk als u informatie wilt herstellen waarvan u eerder een back-up hebt gemaakt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Onderhoud > Back-up maken en terugzetten.
2. Volg de instructies op het scherm om de systeeminstellingen, de computer (alleen bepaalde modellen)
of uw bestanden te herstellen.
Ga als volgt te werk als u uw informatie wilt herstellen met Windows Opstartherstel:
VOORZICHTIG: Sommige opties van Opstartherstel wissen en formatteren de vaste schijf volledig. Alle
bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft geĆÆnstalleerd op de computer, worden deī†¬nitief
verwijderd. Wanneer het herformatteren is voltooid, herstelt de herstelprocedure het besturingssysteem en
de stuurprogrammaā€™s, software en hulpprogrammaā€™s vanaf de back-up die voor herstel is gebruikt.
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de Windows-partitie aanwezig is.
U zoekt de Windows-partitie als volgt op: klik op Start > Computer.
OPMERKING: als de Windows-partitie niet wordt vermeld, herstelt u het besturingssysteem en de
programmaā€™s met behulp van de dvd Windows 7 Operating System (Besturingssysteem Windows 7) en
de media Driver Recovery (Stuurprogrammaherstel). Raadpleeg Media met besturingssysteem Windows
7 gebruiken op pagina 71 voor aanvullende informatie.
3. Als de Windows-partitie wel vermeld staat, start u de computer opnieuw op en drukt u op f8 voordat het
besturingssysteem Windows wordt geladen.
4. Selecteer Opstartherstel.
5. Volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: voor aanvullende informatie over het herstellen van informatie met de Windows-
hulpprogramma's, selecteert u Start > Help en ondersteuning.
f11 herstelprogramma's gebruiken (alleen bepaalde modellen)
VOORZICHTIG: Met f11 wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf
geformatteerd. Alle bestanden die u hebt gemaakt en software die u op de computer hebt geĆÆnstalleerd,
worden permanent verwijderd. Het f11-herstelprogramma installeert het besturingssysteem en HP
programma's en stuurprogramma's die in de fabriek zijn geĆÆnstalleerd opnieuw. Software die niet in de fabriek
is geĆÆnstalleerd, moet opnieuw worden geĆÆnstalleerd.
Ga als volgt te werk om de kopie van de oorspronkelijke vaste schijf te herstellen met f11:
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de HP Herstelpartitie aanwezig is. klik op Start, klik met de
rechtermuisknop op Computer, klik op Beheer en vervolgens op Schijfbeheer.
OPMERKING: als de HP Herstelpartitie niet wordt vermeld, herstelt u het besturingssysteem en de
programmaā€™s met behulp van de media Windows 7 Operating System (Besturingssysteem Windows 7)
en de media Driver Recovery (Stuurprogrammaherstel). Raadpleeg Media met besturingssysteem
Windows 7 gebruiken op pagina 71 voor aanvullende informatie.
70 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
3. Als de HP herstelpartitie wel vermeld staat, start u de computer opnieuw op en drukt u op esc wanneer
het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor het startmenu) onder aan
het scherm verschijnt.
4. Druk op f11 als het bericht "Press <F11> for recovery" (Druk op f11 voor herstellen) op het scherm
wordt weergegeven.
5. Volg de instructies op het scherm.
Media met besturingssysteem Windows 7 gebruiken
Als u de eerder gemaakte herstelmedia (alleen bepaalde modellen) niet met HP Recovery Disc Creator kunt
gebruiken, moet u een dvd met het besturingssysteem Windows 7 aanschaī†«en om de computer opnieuw op
te starten en het besturingssysteem te herstellen.
Als u de dvd met het besturingssysteem Windows 7 wilt bestellen, gaat u naar de HP website. Voor
ondersteuning in de VS gaat u naar http://www.hp.com/support. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html. U kunt de dvd ook telefonisch bestellen bij onze
Klantenondersteuning. Raadpleeg voor contactinformatie het boekje Worldwide Telephone Numbers
(Telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning) dat bij de computer is geleverd.
VOORZICHTIG: Als u een dvd met het besturingssysteem Windows 7 gebruikt, wordt de inhoud van de vaste
schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf geformatteerd. Alle bestanden die u hebt gemaakt en software
die u op de computer hebt geĆÆnstalleerd, worden permanent verwijderd. Wanneer het formatteren gereed is,
herstelt u via het herstelproces het besturingssysteem, de stuurprogramma's, de software en de
hulpprogramma's.
U start als volgt een herstelactie met een dvd met het besturingssysteem Windows 7:
OPMERKING: dit proces kan enkele minuten duren.
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Start de computer opnieuw op en plaats de dvd met het besturingssysteem Windows 7 in de
optischeschijfeenheid voordat het besturingssysteem Windows wordt geladen.
3. Druk op een toets op het toetsenbord als dit wordt gevraagd.
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Klik op Volgende.
6. Selecteer Repair your computer (Uw computer herstellen).
7. Volg de instructies op het scherm.
Wanneer de herstelprocedure is voltooid:
1. Haal de dvd Windows 7 Operating System (Besturingssysteem Windows 7) uit het schijfstation en plaats
de schijf Driver Recovery (Herstel van stuurprogramma's).
2. Installeer eerst de stuurprogramma's voor de hardware, en vervolgens de aanbevolen toepassingen.
Systeemherstelactie uitvoeren 71
12 Computer Setup (BIOS), TPM en HP Sure
Start
Computer Setup gebruiken
Computer Setup ofwel het BIOS (Basic Input/Output System) bevat instellingen voor de communicatie tussen
alle invoer- en uitvoerapparaten in het systeem (zoals schijfeenheden, beeldscherm, toetsenbord, muis en
printer). Computer Setup bevat ook instellingen voor de types geĆÆnstalleerde apparaten, de opstartvolgorde
van de computer en de hoeveelheid systeemgeheugen en uitgebreid geheugen.
OPMERKING: wees uiterst voorzichtig met het aanbrengen van wijzigingen in Computer Setup. Fouten
kunnen ertoe leiden dat de computer niet meer goed functioneert.
Computer Setup starten
OPMERKING: externe toetsenborden of muizen die via een USB-poort zijn aangesloten, kunnen uitsluitend
worden gebruikt in Computer Setup als de ondersteuning voor oudere USB-systemen is ingeschakeld.
U start Computer Setup als volgt:
ā–²
Start Computer Setup.
ā—
Computers of tablets met een toetsenbord:
ā–²
Schakel de computer in of start de computer opnieuw op en druk als het HP logo wordt
weergegeven op F10 om Computer Setup te openen.
ā—
Tablets zonder toetsenbord:
ā–²
Zet de tablet uit. Druk op de aan/uit-knop in combinatie met de knop volume omlaag tot het
opstartmenu wordt weergegeven en tik vervolgens op F10 om Computer Setup te openen.
Navigeren en selecteren in Computer Setup
ā—
Als u een menu of menu-item wilt selecteren, gebruikt u de tab-toets en de pijltoetsen en drukt u
vervolgens op enter. U kunt ook gebruikmaken van een aanwijsapparaat om het item te selecteren.
OPMERKING: op tablets zonder toetsenbord kunt u uw vinger gebruiken om selecties te maken.
ā—
Selecteer de pijl-omhoog of de pijl-omlaag in de rechterbovenhoek van het scherm om omhoog of
omlaag te schuiven of gebruik de toets pijl-omhoog of pijl-omlaag op het toetsenbord.
ā—
Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het hoofdscherm van
Computer Setup. Volg daarna de instructies op het scherm.
72 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS), TPM en HP Sure Start
Gebruik een van de volgende methoden om de menu's van Computer Setup af te sluiten:
ā—
U sluit de menu's van Computer Setup als volgt af zonder de wijzigingen op te slaan:
Selecteer het pictogram Exit (Afsluiten) rechtsonder in het scherm en volg de instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer Main (Hoofdmenu), selecteer Ignore Changes and Exit (Wijzigingen negeren en afsluiten) en
druk vervolgens op enter.
ā—
Ga als volgt te werk om de wijzigingen op te slaan en de menu's van Computer Setup af te sluiten:
Selecteer het pictogram Save (Opslaan) rechtsonder in het scherm en volg de instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer Main (Hoofdmenu), selecteer Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en
druk vervolgens op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Fabrieksinstellingen herstellen in Computer Setup
OPMERKING: door het herstellen van de fabrieksinstellingen wordt de vasteschijfmodus niet gewijzigd.
Als u alle instellingen in Computer Setup wilt terugzetten naar de fabriekswaarden, gaat u als volgt te werk:
1. Start Computer Setup. Zie Computer Setup starten op pagina 72.
2. Selecteer Main (Hoofdmenu) en selecteer vervolgens Apply Factory Defaults and Exit
(Fabrieksinstellingen toepassen en afsluiten).
OPMERKING: op bepaalde producten geven de selecties mogelijk Restore Defaults
(Standaardinstellingen herstellen) weer in plaats van Apply Factory Defaults and Exit
(Fabrieksinstellingen toepassen en afsluiten).
3. Volg de instructies op het scherm.
4. Als u de wijzigingen wilt opslaan en wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan) in de
rechterbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer Main (Hoofdmenu), selecteer Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en
druk vervolgens op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
OPMERKING: uw wachtwoordinstellingen en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.
BIOS-update uitvoeren
Bijgewerkte versies van het BIOS zijn beschikbaar via de website van HP.
De meeste BIOS-updates op de website van HP zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die SoftPaq's
worden genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat informatie
over de installatie en het oplossen van problemen.
Computer Setup gebruiken 73
BIOS-versie vaststellen
Om te bepalen of u Computer Setup (BIOS) moet bijwerken, controleert u eerst welke BIOS-versie op uw
computer is geĆÆnstalleerd.
Informatie over de BIOS-versie (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS genoemd) kunt u weergeven door op fn
+esc te drukken (als Windows al is gestart) of door Computer Setup te gebruiken.
1. Start Computer Setup. Zie Computer Setup starten op pagina 72.
2. Selecteer Main (Hoofdmenu) en selecteer vervolgens System Information (Systeeminformatie).
3. Als u Computer Setup wilt afsluiten zonder de wijzigingen op te slaan, klikt u op het pictogram Exit
(Afsluiten) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
ā€“ of ā€“
Selecteer Main (Hoofdmenu), selecteer Ignore Changes and Exit (Wijzigingen negeren en afsluiten) en
druk vervolgens op enter.
Zie BIOS-update downloaden op pagina 74 om te controleren of er een nieuwere BIOS-versie beschikbaar is.
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Om het risico van schade aan de computer of een mislukte installatie te beperken,
downloadt en installeert u een BIOS-update alleen terwijl de computer met de netvoedingsadapter is
aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet
wanneer de computer op accuvoeding werkt of wanneer de computer is aangesloten op een optioneel
dockingapparaat of een optionele voedingsbron. Volg de onderstaande instructies tijdens het downloaden en
installeren:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het stopcontact
te halen.
Zet de computer niet uit en activeer de slaapstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
1. Open Help en ondersteuning door Start > Alle programma's > HP Help en ondersteuning > HP Support
Assistant te selecteren.
2. Selecteer Updates en selecteer vervolgens Check for updates and messages (Controleren op updates
en berichten).
3. Volg de instructies op het scherm.
4. Voer in de downloadsectie de volgende stappen uit:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geĆÆnstalleerd en vergelijk ze. Noteer de datum, naam of andere informatie waaraan u de update
kunt herkennen. Aan de hand van deze gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze naar de
vaste schijf is gedownload.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie te downloaden naar de vaste schijf.
Noteer het pad naar de locatie op de harde schijf waarnaar de BIOS-update wordt gedownload. U
hebt dit pad nodig wanneer u klaar bent om de update te installeren.
OPMERKING: als de computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de netwerkbeheerder
voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
74 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS), TPM en HP Sure Start
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op het scherm
verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies verschijnen, gaat u als volgt te werk:
1. Selecteer Start > Computer.
2. Selecteer de aanduiding voor de harde schijf. De aanduiding voor de harde schijf is doorgaans Lokale
schijf (C:).
3. Volg het pad dat u eerder hebt genoteerd en open de map waarin de update is opgeslagen.
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is geslaagd, kunt u het gedownloade
bestand van de vaste schijf verwijderen.
De opstartvolgorde wijzigen met de F9-prompt
Als u dynamisch een opstartapparaat wilt kiezen voor de huidige opstartvolgorde, gaat u als volgt te werk:
1. Het menu Boot Device Options (Opties opstartapparaat) openen:
ā—
Computers of tablets met een toetsenbord:
ā–²
Schakel de computer in of start de computer opnieuw op en druk als het HP logo wordt
weergegeven op F9 om het menu Boot Device Options (Opties opstartapparaat) te openen.
ā—
Tablets zonder toetsenbord:
ā–²
Zet de tablet uit. Druk op de aan/uit-knop in combinatie met de knop volume omlaag tot het
opstartmenu wordt weergegeven en tik vervolgens op F9 om het menu Boot Device Options
(Opties opstartapparaat) te openen.
2. Selecteer een opstartapparaat en druk op enter.
TPM BIOS-instellingen (alleen bepaalde producten)
BELANGRIJK: Voordat u de TMP-functionaliteit (Trusted Platform Module) op dit systeem inschakelt, moet u
ervoor zorgen dat uw beoogde gebruik van TPM aan relevante lokale wetgeving, regelgeving en beleid
voldoet en er goedkeuringen of licenties worden verkregen, indien van toepassing. U bent volledig en
uitsluitend aansprakelijk voor eventuele problemen met de naleving die het gevolg zijn van de werking en het
gebruik van TPM die in strijd zijn met de hierboven genoemde vereisten. HP is niet verantwoordelijk voor
eventuele gerelateerde verplichtingen.
TPM voorziet in extra beveiliging voor uw computer. U kunt de TPM-instellingen wijzigen in Computer Setup
(BIOS).
OPMERKING: als u de TPM-instelling wijzigt in Verborgen, is TPM niet zichtbaar in het besturingssysteem.
TPM-instellingen openen in Computer Setup:
1. Start Computer Setup. Zie Computer Setup starten op pagina 72.
2. Selecteer Security (Beveiliging), selecteer TPM Embedded Security (Ingesloten TPM-beveiliging) en volg
de instructies op het scherm.
TPM BIOS-instellingen (alleen bepaalde producten) 75
HP Sure Start gebruiken (alleen bepaalde producten)
Bepaalde computermodellen zijn geconī†¬gureerd met HP Sure Start, een technologie die voortdurend het
BIOS van de computer controleert op aanvallen of beschadigingen. Als het BIOS beschadigd raakt of wordt
aangevallen, herstelt HP Sure Start automatisch het BIOS in de vorige veilige staat, zonder tussenkomst van
de gebruiker.
HP Sure Start is geconī†¬gureerd en al ingeschakeld zodat de meeste gebruikers de standaardconī†¬guratie van
HP Sure Start kunnen gebruiken. De standaardconī†¬guratie kan worden aangepast door ervaren gebruikers.
Voor de meest recente documentatie over HP Sure Start gaat u naar http://www.hp.com/support en
selecteert u uw land. Selecteer
Drivers en downloads en volg de instructies op het scherm.
76 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS), TPM en HP Sure Start
13 HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
HP PC Hardware Diagnostics is een Uniī†¬ed Extensible Firmware Interface (UEFI) waarmee u diagnostische
tests kunt uitvoeren om te bepalen of de computerhardware goed werkt. Het hulpprogramma wordt buiten
het besturingssysteem uitgevoerd om hardwareproblemen te kunnen isoleren van problemen die worden
veroorzaakt door het besturingssysteem of andere softwarecomponenten.
OPMERKING: als u het BIOS wilt openen op een convertible computer, moet u de computer in de
notebookmodus zetten en moet u het toetsenbord gebruiken dat aangesloten is op uw tablet. Met het
schermtoetsenbord, dat wordt weergegeven in de tabletmodus, hebt u geen toegang tot het BIOS.
U kunt HP PC Hardware Diagnostics UEFI als volgt starten:
1. Start het BIOS:
ā—
Computers of tablets met een toetsenbord:
ā–²
Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk snel op esc.
ā—
Tablets zonder toetsenbord:
ā–²
Zet de tablet aan of start deze opnieuw op, druk snel op de knop Geluid zachter en houd deze
knop ingedrukt.
ā€“ of ā€“
Zet de tablet aan of start deze opnieuw op, druk snel op de Windows-knop en houd deze knop
ingedrukt.
2. Druk of tik op f2.
Het BIOS zoekt op drie plaatsen en in de onderstaande volgorde naar diagnoseprogramma's:
a. Aangesloten USB-station
OPMERKING: zie HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-apparaat downloaden
op pagina 77 om het hulpprogramma van HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-
station te downloaden.
b. Vaste schijf
c. BIOS
3. Wanneer het diagnoseprogramma wordt geopend, selecteert u het soort diagnosetest dat u wilt
uitvoeren en volgt u de instructies op het scherm. Druk op een tablet op de knop Geluid zachter om een
diagnosetest te stoppen.
OPMERKING: als u een diagnosetest wilt stoppen op een computer of tablet met een toetsenbord, drukt u
op esc.
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-apparaat
downloaden
Er zijn twee opties voor het downloaden van HP PC Hardware Diagnostics naar een USB-apparaat:
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-apparaat downloaden 77
Download de nieuwste UEFI-versie:
1. Ga naar http://www.hp.com/go/techcenter/pcdiags. De startpagina van HP PC Diagnostics wordt
weergegeven.
2. Klik op de koppeling downloaden in het gedeelte HP PC Hardware Diagnostics en selecteer vervolgens
Uitvoeren.
Download een bepaalde versie van UEFI voor een speciī†¬ek product:
1. Ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land. De pagina van HP ondersteuning wordt
weergegeven.
2. Klik op Drivers en downloads.
3. Voer de productnaam in het tekstvak in en klik op Start.
ā€“ of ā€“
Klik op Nu zoeken zodat HP uw product automatisch kan detecteren.
4. Selecteer uw computermodel en het besturingssysteem.
5. Volg in het gedeelte Diagnosehulpmiddelen de instructies op het scherm om de gewenste UEFI-versie
te selecteren en te downloaden.
78 Hoofdstuk 13 HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
14 Ondersteuning
Contact opnemen met de ondersteuning
Als de informatie in deze gebruikershandleiding of in Help en ondersteuning geen uitsluitsel geeft over uw
vragen, kunt u contact opnemen met de ondersteuning. Ga voor ondersteuning naar http://www.hp.com/
support en selecteer uw land.
Hier kunt u:
ā—
online chatten met een technicus van HP;
OPMERKING: ondersteuning via chat is niet in alle talen beschikbaar, maar wel altijd in het Engels.
ā—
telefoonnummers voor ondersteuning opzoeken;
ā—
een HP servicecentrum opzoeken.
Contact opnemen met de ondersteuning 79
Labels
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland gebruikt.
BELANGRIJK: Alle labels die in dit gedeelte worden beschreven bevinden zich op een van de 3 plaatsen,
afhankelijk van uw computermodel: op de onderkant van de computer, in de accuruimte of onder de
onderhoudsklep.
ā—
Servicelabelā€”Biedt belangrijke informatie voor het identiī†¬ceren van uw computer. Wanneer u contact
opneemt met Ondersteuning, moet u waarschijnlijk het serie-, product- en modelnummer opgeven.
Zoek deze nummers op voordat u contact opneemt met Ondersteuning.
Onderdeel
(1) Serienummer
(2) Productnummer
(3) Garantieperiode
ā—
Label met MicrosoftĀ® certiī†¬caat van echtheid (alleen bepaalde modellen voorafgaand aan Windows 8)
bevat de Windows-productcode. U kunt de productcode nodig hebben wanneer u een update van het
besturingssysteem wilt uitvoeren of problemen met het systeem wilt oplossen. HP platformen waarop
Windows 8 of Windows 8.1 is voorgeĆÆnstalleerd, hebben geen fysiek label, maar hebben een
elektronisch geĆÆnstalleerde digitale productcode.
OPMERKING: deze digitale productcode wordt bij een herinstallatie van een Windows 8- of Windows
8.1-besturingssysteem volgens een door HP goedgekeurde herstelmethode, automatisch door het
Microsoft-besturingssysteem herkend en geactiveerd.
ā—
Label(s) met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreī†«ende het gebruik van de computer.
ā—
Label(s) met keurmerken voor apparatuur voor draadloze communicatie: Deze labels bevatten
informatie over optionele apparaten voor draadloze communicatie en de keurmerken van een aantal
landen/regio's waarin deze apparaten zijn goedgekeurd voor gebruik.
80 Hoofdstuk 14 Ondersteuning
15 Speciī†¬caties
ā—
Ingangsvermogen
ā—
Omgevingsvereisten
Ingangsvermogen
De gegevens over elektrische voeding in dit gedeelte kunnen van pas komen als u internationaal wilt reizen
met de computer.
De computer werkt op gelijkstroom, die kan worden geleverd via netvoeding of via een voedingsbron voor
gelijkstroom. De netvoedingsbron moet 100-240 V, 50-60 Hz als nominale speciī†¬caties hebben. Hoewel de
computer kan worden gevoed via een aparte gelijkstroomvoedingsbron, wordt u dringend aangeraden de
computer alleen aan te sluiten via een netvoedingsadapter of een gelijkstroombron die door HP is geleverd en
goedgekeurd voor gebruik met deze computer.
De computer is geschikt voor gelijkstroom binnen de volgende speciī†¬caties.
Ingangsvermogen Capaciteit
Netspanning in bedrijf en werkstroom 19,5 V gelijkstroom bij 2,31 A - 45 W
19,5 V gelijkstroom bij 3,33 A - 65 W
OPMERKING: dit product is ontworpen voor IT-elektriciteitsnetten in Noorwegen met een fase-
fasespanning van maximaal 240 V wisselspanning.
OPMERKING: de bedrijfsspanning en werkstroom van de computer vindt u op het label met kennisgevingen.
Omgevingsvereisten
Factor Metrisch VS
Temperatuur
In bedrijf (schrijven naar optische schijf) 5Ā°C tot 35Ā°C 41Ā°F tot 95Ā°F
Buiten bedrijf -20Ā°C tot 60Ā°C -4Ā°F tot 140Ā°F
Relatieve luchtvochtigheid (zonder condensatie)
In bedrijf 10% tot 90% 10% tot 90%
Buiten bedrijf 5% tot 95% 5% tot 95%
Maximale hoogte (zonder drukcabine)
In bedrijf -15 m tot 3048 m -50 ft tot 10.000 ft
Buiten bedrijf -15 m tot 12.192 m -50 ft tot 40.000 ft
Ingangsvermogen 81
16 Toegankelijkheid
HP ontwerpt, vervaardigt en levert producten en apparaten die door iedereen gebruikt kunnen worden,
waaronder ook mensen met een handicap. Dit kan op basis van een autonoom systeem zijn of met behulp van
de juiste assistieve apparaten.
Ondersteunde assistieve technologieƫn (hulpmiddelen voor
gehandicapten)
HP producten ondersteunen een breed scala aan assistieve technologieƫn in het besturingssysteem en
kunnen worden geconī†¬gureerd voor het gebruik met aanvullende assistieve technologieĆ«n. Gebruik de
zoekfunctie op uw apparaat voor meer informatie over de assistieve functies.
OPMERKING: voor aanvullende informatie over een bepaald product voor gehandicapten neemt u contact
op met de klantenondersteuning voor dat product.
Contact opnemen met de klantenondersteuning
Wij zijn voortdurend bezig met het verbeteren van de toegankelijkheid van onze producten en services en
ontvangen graag feedback van gebruikers. Als u problemen ondervindt met een product of als u ons wilt
vertellen over toegankelijkheidsfuncties die u hebben geholpen, neemt u contact met ons op door te bellen
naar +1 (888) 259-5707, van maandag tot vrijdag tussen 6:00 en 21:00 North American Mountain Time. Als u
doof of slechthorend bent en TRS/VRS/WebCapTel gebruikt, neemt u contact met ons op als u technische
ondersteuning nodig hebt of vragen hebt over toegankelijkheid door te bellen naar +1 (877) 656-7058, van
maandag tot vrijdag tussen 06:00 en 21:00 North American Mountain Time.
OPMERKING: ondersteuning is alleen in het Engels.
82 Hoofdstuk 16 Toegankelijkheid
A Reizen met of transporteren van computer
Als u de computer wilt meenemen op reis of de computer wilt verzenden, neemt u de volgende tips in acht om
de apparatuur te beschermen.
ā—
Ga als volgt te werk om de computer gereed te maken voor transport:
ā—¦
Maak een back-up van uw gegevens op een externe schijfeenheid.
ā—¦
Verwijder alle schijven en alle externe mediakaarten, zoals geheugenkaarten, uit de computer.
ā—¦
Schakel alle externe apparaten uit en koppel ze vervolgens los.
ā—¦
Schakel de computer uit.
ā—
Neem een back-up van uw gegevens mee. Bewaar de back-up afzonderlijk op de computer.
ā—
Wanneer u met het vliegtuig reist, neemt u de computer mee als handbagage en checkt u de computer
niet in met de rest van de bagage.
VOORZICHTIG: Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van
beveiligingsapparatuur met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven.
In beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, worden rƶntgenstralen gebruikt in
plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan
schijfeenheden.
ā—
Als u de computer tijdens een vlucht wilt gebruiken, luister dan naar dan naar mededelingen tijdens de
vlucht waarin wordt aangegeven wanneer u de computer mag gebruiken. Elke maatschappij heeft eigen
regels voor het gebruik van computers tijdens vluchten.
ā—
Verzend een computer of schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal. Vermeld op de
verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Als op de computer een apparaat voor draadloze communicatie is geĆÆnstalleerd, is het mogelijk dat het
gebruik van dit apparaat in sommige omgevingen aan voorwaarden gebonden is. Dit kan het geval zijn
aan boord van een vliegtuig, in ziekenhuizen, in de buurt van explosieven en op gevaarlijke locaties. Als
u niet zeker weet wat het beleid is voor het gebruik van een bepaald apparaat, kunt u het beste vooraf
toestemming vragen voordat u de computer gebruikt.
ā—
Ga als volgt te werk als u de computer in het buitenland wilt gebruiken:
ā—¦
Vraag de douanebepalingen voor computers op voor de landen/regio's die u gaat bezoeken.
ā—¦
Controleer de netsnoer- en adaptervereisten voor elke locatie waar u de computer wilt gebruiken.
De netspanning, frequentie en stekkers kunnen verschillen per land/regio.
WAARSCHUWING! Gebruik voor de computer geen adaptersets die voor andere apparaten zijn
bedoeld, om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
83
B Problemen oplossen
Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen
ā—
Raadpleeg Help en ondersteuning voor aanvullende informatie en koppelingen naar websites. Als u Help
en ondersteuning wilt openen, selecteert u Start > Help en ondersteuning.
OPMERKING: voor sommige controle- en reparatieprogramma's is een internetverbinding vereist. HP
biedt ook aanvullende programma's waarvoor geen internetverbinding vereist is.
ā—
Neem contact op met de ondersteuning van HP. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html.
Kies uit de volgende typen ondersteuning:
ā—¦
online chatten met een technicus van HP;
OPMERKING: chatten is niet in alle talen beschikbaar, maar wel altijd in het Engels.
ā—¦
telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning van HP opzoeken;
ā—¦
een HP servicecentrum opzoeken.
Problemen oplossen
In de volgende gedeelten vindt u informatie over algemene problemen en oplossingen.
De computer kan niet worden ingeschakeld
Als de computer niet wordt ingeschakeld wanneer u op de aan/uit-knop drukt, kunnen de volgende suggesties
u wellicht helpen te achterhalen waarom de computer niet opstart:
ā—
Als de computer is aangesloten op een stopcontact, controleert u of het stopcontact voldoende voeding
levert door een ander elektrisch apparaat op het stopcontact aan te sluiten.
OPMERKING: gebruik alleen de bij de computer geleverde netvoedingsadapter of een
netvoedingsadapter die door HP is goedgekeurd voor deze computer.
ā—
Als de computer is aangesloten op een andere externe voedingsbron dan een stopcontact, sluit de
computer dan met behulp van de netvoedingsadapter aan op een stopcontact. Controleer of het
netsnoer en de netvoedingsadapter goed zijn aangesloten.
Het computerscherm is leeg
Als u de computer niet heeft uitgeschakeld maar het scherm leeg blijft, kunnen een of meer van de volgende
instellingen de oorzaak vormen:
ā—
De computer staat mogelijk in de slaapstand. Als u de slaapstand wilt beƫindigen, drukt u kort op de
aan/uit-knop. De slaapstand is een energiebesparende voorziening waarbij het beeldscherm wordt
uitgeschakeld. De slaapstand kan automatisch worden geactiveerd als de computer is ingeschakeld
maar niet wordt gebruikt, of als de acculading een laag niveau heeft bereikt. Om deze en andere
voedingsinstellingen te wijzigen, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram Accu op het
84 Bijlage B Problemen oplossen
Windows-bureaublad in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en klik u vervolgens op
Voorkeuren.
ā—
De computer is niet ingesteld om het beeld op het scherm weer te geven. Druk op fn+f4 om de weergave
te schakelen naar het beeldscherm van de computer. Voor de meeste modellen geldt dat wanneer een
optioneel extern weergaveapparaat, bijvoorbeeld een monitor, is aangesloten op de computer, het beeld
kan worden weergegeven op het computerscherm of op het externe weergaveapparaat of op beide
apparaten tegelijk. Wanneer u herhaaldelijk op fn+f4 drukt, wordt de weergave afwisselend geschakeld
tussen het beeldscherm van de computer, een of meer externe beeldschermen en gelijktijdige weergave
op alle apparaten.
De software werkt niet goed
Als de software niet reageert of niet naar behoren reageert, moet u de computer opnieuw opstarten. Klik op
Start, klik op de pijl naast Afsluitenen selecteer vervolgens Opnieuw opstarten. Als u de computer niet
opnieuw kunt opstarten aan de hand van deze procedure, raadpleegt u het volgende gedeelte, De computer
staat aan maar reageert niet op pagina 85.
De computer staat aan maar reageert niet
Wanneer de computer is ingeschakeld maar niet reageert op opdrachten van de software of het toetsenbord,
voert u de volgende noodprocedures voor afsluiten uit in de aangegeven volgorde, totdat de computer wordt
afgesloten:
VOORZICHTIG: noodprocedures voor afsluiten resulteren in het verlies van niet-opgeslagen gegevens.
ā—
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
ā—
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
De computer is ongewoon warm
Als de computer in gebruik is, kan deze warm aanvoelen. Dit is een normaal verschijnsel. Wanneer de
computer echter ongewoon warm aanvoelt, is de computer mogelijk oververhit als gevolg van een
geblokkeerde ventilatieopening.
Als u vermoedt dat de computer oververhit raakt, laat u de computer afkoelen tot kamertemperatuur. Zorg
dat alle ventilatieopeningen nergens door worden geblokkeerd tijdens het gebruik van de computer.
WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen van de
computer niet, om de kans op brandwonden of oververhitting van de computer te verkleinen. Gebruik de
computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door
een voorwerp van hard materiaal, zoals een optionele printer naast de computer, of een voorwerp van zacht
materiaal, zoals een kussen, een kleed of kleding. Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het
gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van zacht materiaal. De temperatuur van de
computer en de netvoedingsadapter blijft binnen de temperatuurlimieten voor de oppervlakken die
toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals bepaald in de International Standard for Safety of Information
Technology Equipment (IEC 60950).
OPMERKING: de ventilator van de computer start automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u
met de computer werkt.
Een extern apparaat werkt niet
Probeer de volgende suggesties als een extern apparaat niet goed werkt:
Problemen oplossen 85
ā—
Schakel het apparaat in volgens de instructies van de fabrikant.
ā—
Controleer of alle apparaataansluitingen correct zijn.
ā—
Controleer of het apparaat elektrische voeding krijgt.
ā—
Controleer of het apparaat, met name als het een ouder apparaat betreft, compatibel is met het
besturingssysteem.
ā—
Controleer of de juiste stuurprogramma's en de recentste versies hiervan zijn geĆÆnstalleerd.
De draadloze netwerkverbinding werkt niet
Ga als volgt te werk als een draadloze netwerkverbinding niet goed werkt:
ā—
Om een draadloos of bekabeld apparaat voor draadloze communicatie te activeren of deactiveren, klikt
u met de rechtermuisknop op het pictogram Netwerkverbinding in het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Om een apparaat in te schakelen, klikt u op de naam
van het apparaat en klikt u vervolgens op Verbinden. Om het apparaat te deactiveren, klikt u op de
naam van het apparaat en klikt u vervolgens op Verbinding verbreken.
ā—
Controleer of het apparaat voor draadloze communicatie is ingeschakeld.
ā—
Controleer of de draadloze antennes van de computer nergens door worden geblokkeerd.
ā—
Controleer of het kabel- of DSL-modem en het netsnoer daarvan correct zijn aangesloten en of de
lampjes op het kabel- of DSL-modem branden.
ā—
Controleer of de draadloze router of het draadloze toegangspunt correct is aangesloten op de
netvoedingsadapter en het kabel- of DSL-modem, en of de lampjes branden.
ā—
Koppel alle kabels los en sluit ze opnieuw aan. Schakel vervolgens het apparaat uit en opnieuw in.
Een ī†¬lm is niet zichtbaar op een extern beeldscherm
1. Als zowel het beeldscherm van de computer als een extern beeldscherm zijn ingeschakeld, drukt u een
of meer keren op fn+f4 om te schakelen tussen de twee beeldschermen.
2. Conī†¬gureer de monitorinstellingen zodanig dat het externe beeldscherm het primaire beeldscherm
wordt:
a. Klik in het Windows-bureaublad met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad
van de computer en selecteer Schermresolutie.
b. Geef een primair en een secundair beeldscherm op.
OPMERKING: als beide beeldschermen worden gebruikt, verschijnt het dvd-beeld niet op een
beeldscherm dat is ingesteld als secundair beeldscherm.
86 Bijlage B Problemen oplossen
C Elektrostatische ontlading
Elektrostatische ontlading is de ontlading van statische elektriciteit wanneer twee objecten met elkaar in
aanraking komen, bijvoorbeeld de schok die u ontvangt wanneer u over tapijt loopt en vervolgens een
metalen deurklink aanraakt.
Elektronische onderdelen kunnen worden beschadigd door de ontlading van statische elektriciteit vanaf
vingers of andere elektrostatische geleiders. Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van
schade aan de computer of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
ā—
Als u de computer moet loskoppelen met het oog op instructies voor het verwijderen of installeren van
onderdelen, moet u voor een goede aarding zorgen voordat u de computer loskoppelt. Pas daarna kunt
u de behuizing openen.
ā—
Houd onderdelen in de antistatische verpakking totdat u klaar bent om ze te installeren.
ā—
Raak geen pinnen, aansluitingen en circuits aan. Zorg dat u elektronische onderdelen zo weinig mogelijk
hoeft aan te raken.
ā—
Gebruik niet-magnetische gereedschappen.
ā—
Raak voordat u de onderdelen aanraakt, een ongeverfd metalen oppervlak aan, zodat u niet statisch
geladen bent.
ā—
Als u een onderdeel verwijdert, plaatst u dit in een antistatische verpakking.
Neem contact op met de ondersteuning van HP als u meer wilt weten over statische elektriciteit of hulp nodig
heeft bij het verwijderen of installeren van onderdelen.
87
Index
A
aan/uit
Accu 38
besparen 40
opties 36
aan/uit-knop 36
Aan/uit-knop herkennen 9
aan/uit-lampjes 7, 12
aan/uit-schakelaar 36
aanraken om te delen 31
aanwijsapparaten, voorkeuren
instellen 21
accu
lage acculading 40
ontladen 39
resterende lading weergeven 39
voeding besparen 40
Accucontrole 39
Accu-informatie zoeken 39
Acculampje 12
Accuvoeding 38
Afsluiten 36
Antennes voor draadloze
communicatie herkennen 5
Antivirussoftware 61
Audiofuncties controleren 30
Audio-ingang (microfooningang)
herkennen 3
Audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang)
herkennen 3
Automatische DriveLock, wachtwoord
invoeren 60
verwijderen 61
B
Backup and Restore (Back-up en
herstel) 69
Back-ups maken
Herstellen 69
maken 68
Bedrijfs-WLAN, verbinding maken
17
Beeldschermen, schakelen tussen
26
Beeldschermhelderheid, toetsen 26
Beeldscherm schakelen 26
Beheerderswachtwoord 53
bekabelde beeldschermen, zoeken en
aansluiten 35
Beschrijfbare media 36
besparen, voeding 40
Beveiliging, draadloze
communicatie 16
beveiligingskabel, bevestigingspunt
herkennen
4
BIOS
update downloaden 74
update uitvoeren 73
versie vaststellen 74
Bluetooth, label 80
Bluetooth-apparaat 13, 19
C
Caps Lock, lampje herkennen 7
Computer, reizen met 83
Computer reageert niet 36
Computer schoonmaken 64
Computer Setup
BIOS-beheerderswachtwoord 54
DriveLock-wachtwoord 56
fabrieksinstellingen herstellen
73
navigeren en selecteren 72
connector, netvoeding 4
connectors
audio-ingang
(microfooningang) 3
Controleren, audiofuncties 30
D
DisplayPort, aansluiten 33
dockingconnector, herkennen 4, 11
Draadloos netwerk (WLAN)
Bedrijfs-WLAN, verbinding
maken 17
benodigde apparatuur 16
Beveiliging 16
functioneel bereik 17
gebruiken 15
Openbare WLAN, verbinding
maken 17
verbinding maken 17
Draadloze communicatie,
bedieningselementen
Besturingssysteem 13
knop 13
Draadloze communicatie, knop 13
Draadloze communicatie, toets
herkennen 26
Draaien, touchpadbeweging 24
DriveLock-wachtwoord
beschrijving 56
instellen 57
invoeren 58
verwijderen 60
wijzigen 59
Dual-mode DisplayPort
herkennen 3
Dubbel videosysteem 43
Dvd Terugzetten van het
stuurprogramma
maken 68
voor herstel gebruiken 71
E
Elektrostatische ontlading 87
Esc-toets herkennen 10
Essentiƫle updates, software 62
Externe apparaten 48
Externe monitor, poort 33
externe monitorpoort 4
externe netvoeding gebruiken 41
Externe schijfeenheid 48
F
F11-herstelprogramma 70
Firewallsoftware 61
fn-toets, herkennen 25
Fn-toets, herkennen 10
Functietoetsen, herkennen 10
88 Index
G
gebruiken
externe netvoeding 41
standen voor energiebesparing
36
Gebruikerswachtwoord 53
geheugenkaart
ondersteunde types 44
plaatsen 44
verwijderen 44
geheugenkaartlezer, herkennen 3
Geluidsvolume
aanpassen 29
knoppen 29
toetsen 29
Geluid uit, toets herkennen 26
GPS 19
Graī†¬sche modi, schakelen tussen
42
H
harde schijf
HP 3D DriveGuard 51
Herstellen, systeem 69
herstellen, vaste schijf 70
herstelmedia, maken 68
herstelmedia, voor herstel
gebruiken 71
Herstelpartitie 70
herstelprogramma's 67
high-deī†¬nitionapparatuur,
aansluiten 35
High-deī†¬nitionapparatuur,
aansluiten 34
hoofdtelefoons en microfoons,
aansluiten 30
Hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 3
Hotkeys
draadloze communicatie 26
gebruiken 25
geluidsvolume aanpassen 26
Geluidsvolume verhogen 26
geluidsvolume verlagen 26
geluid uitschakelen 26
helderheid van beeldscherm
verhogen 26
helderheid van beeldscherm
verlagen 26
microfoon, geluid uitschakelen
26
schakelen tussen
beeldschermen 26
slaapstand 26
toetsenbordlampje 26
HP 3D DriveGuard 51
HP Client Security Manager 62
HP Herstelpartitie
controleren op de aanwezigheid
70
voor herstel gebruiken 70
HP Mobiel breedband,
uitgeschakeld 18
HP Mobile Connect 19
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
gebruiken 77
HP Recovery Disc Creator,
gebruiken 68
Hubs 46
hulpprogramma's voor het maken van
back-ups 67
Hulpprogrammaā€™s voor herstel,
Windows 69
I
In-/uitgangen
audio-uitgang (hoofdtelefoon) 3
netwerk 4
RJ-45 (netwerk) 4
Ingangsvermogen 81
Ingebed numeriek toetsenblok,
herkennen 10, 27
Installatie van draadloos netwerk
16
Intel Wireless Display 34
interne microfoons herkennen 5
Internetverbinding instellen 16
J
Java Card
deī†¬nitie 45
plaatsen 45
verwijderen 45
K
Kabels
USB 47
Kennisgevingen
label met kennisgevingen 80
labels met keurmerk voor
draadloze communicatie 80
Keurmerk voor draadloze
communicatie, label 80
knoppen
aan/uit 9
Linkerknop muisbesturing 6
linkerknop van touchpad 6
media 29
Rechterknop muisbesturing 7
rechterknop van touchpad 7
Windows-knop 10
Knoppen
aan/uit 36
geluidsvolume 29
Kritiek lage acculading 36
L
label met Certiī†¬caat van Echtheid van
Microsoft 80
Labels
Bluetooth 80
Certiī†¬caat van Echtheid van
Microsoft 80
kennisgevingen 80
keurmerk voor draadloze
communicatie 80
Serienummer 80
WLAN 80
lage acculading 40
Lampje, schijfeenheid 51
Lampje microfoon uit herkennen 7
lampjes
accu 12
schijfeenheid 12
Lampjes
aan/uit 7, 12
Caps Lock 7
draadloze communicatie 8, 11
microfoon, geluid uitschakelen 7
Num Lock 8
lampje voor draadloze
communicatie 8, 11, 13
Leesbare media 36
Luidsprekers, herkennen 9
Index 89
M
Media afspelen,
bedieningselementen 29
media sneltoetsen 29
Microfooningang (audio-ingang)
herkennen 3
Miracast 35
Muis, externe
voorkeuren instellen 21
muisbesturing 6
MultiStream Transport 35
N
Netvoedingsadapter, testen 42
netvoedingsadapter testen 42
netvoedingsconnector herkennen 4
netwerkconnector, herkennen 4
NFC 31
Num lock, extern toetsenblok 28
Num Lock, lampje 8
num lock-toets, herkennen 27
O
Omgevingsvereisten 81
Omschakelbaar videosysteem 42
Onderdelen
beeldscherm 5
bovenkant 6
linkerkant 4
Onderkant 11
rechterkant 3
voorkant 11
Onderhoud
schijfdefragmentatie 50
schijfopruiming 50
Onderhoud van computer 64
Openbare WLAN, verbinding maken
17
Opstartherstel, gebruiken 69
Opties voor energiebeheer
instellen 36
Optionele externe apparaten
gebruiken 48
Optische-schijfeenheid 48
Oudere systemen, USB-
ondersteuning 72
P
poorten
Dual-mode DisplayPort 3
Miracast 35
USB 3.0-oplaadpoort (met
stroomvoorziening) 4
USB Type-C (opladen) 3
Poorten
DisplayPort 33
externe monitor 4, 33
Intel Wireless Display 34
VGA 33
Problemen, oplossen 84
Problemen oplossen, extern
beeldscherm
86
Productnaam en productnummer, van
computer 80
R
RAID 51
Reizen, met computer 80
Reizen met de computer 83
RJ-45-netwerkconnector,
herkennen 4
S
Schakelaar, aan/uit 36
Schijfdefragmentatie, software 50
Schijfeenheden
externe 48
gebruiken 49
hanteren 49
optische 48
vaste 48
schijfeenheidlampje 12
Schijfeenheidlampje 51
Schijfmedia 36
Schijfopruiming, software 50
Schuiven, touchpadbeweging 22
Serienummer 80
Serienummer, van computer 80
Setupprogramma
fabrieksinstellingen herstellen
73
navigeren en selecteren 72
SIM-kaart
plaatsen 18
SIM-sleuf, herkennen 4
slaapstand
activeren 37
beƫindigen 37
Slaapstand
activeren 37
beƫindigen 37
sleuven
beveiligingskabel 4
SIM-kaart 4
smartcard 5
Smart Card
deī†¬nitie 45
plaatsen 45
verwijderen 45
smartcard-slot 5
sneltoetsen
beschrijving 25
sneltoetsen, media 29
SoftPaqs, downloaden 66
software
sMedio 31
Software
antivirus 61
essentiƫle updates 62
ī†¬rewall 61
schijfdefragmentatie 50
schijfopruiming 50
standen voor energiebesparing 36
Sure Start
gebruiken 76
T
toegankelijkheid 82
toetsen
esc 10
functie 10
media 29
Toetsen
fn 10
geluidsvolume 29
media 29
Toetsenblok
herkennen 27
ingebed numeriek 10
Toetsenblok, extern
gebruiken 28
num lock 28
Toetsenbord, sneltoetsen
herkennen 25
toetsenbordlampje 26
Toets microfoon uitschakelen
herkennen 26
Touchpad
gebruiken 21
knoppen 6, 7
90 Index
Touchpadbewegingen
draaien 24
gebruiken 21
In- en uitzoomen met twee
vingers 23
schuiven 22
Tikken met twee vingers 23
Touchpadbewegingen tikken met
twee vingers 23
Touchpadbeweging in- en uitzoomen
met twee vingers
23
Touchpadzone
herkennen 6
TPM-instellingen 75
U
Uitschakelen, computer 36
USB, ondersteuning voor oudere
systemen 72
USB 3.0-oplaadpoort (met
stroomvoorziening), herkennen 4
USB 3.0-poort 4
USB-apparaten
beschrijving 46
verwijderen 47
USB-apparatuur
aansluiten 47
USB-hubs 46
USB-kabel aansluiten 47
USB-poorten, herkennen 4
USB Type-C-(oplaad)poort,
herkennen 3
V
Vaste schijf
externe 48
HP 3D DriveGuard 51
vaste schijf herstellen 70
Ventilatieopeningen, herkennen 4,
11
Verbinding maken met draadloos
netwerk (WLAN) 17
VGA-poort, verbinding maken met
33
Video 32
Vingerafdruklezer 63
vingerafdruklezer, herkennen 9
Volumetoetsen herkennen 26
W
Wachtwoordbeveiliging instellen voor
beƫindigen slaapstand 38
Wachtwoorden
beheerder 53
BIOS-beheerder 54
DriveLock 56
gebruiker 53
webcam 5
Webcam 30
Webcam, herkennen 5
Windows 7, dvd met
besturingssysteem
maken 68
voor herstel gebruiken 71
Windows 7, media met
besturingssysteem
maken 68
voor herstel gebruiken 71
Windows-knop, herkennen 10
Windows Opstartherstel, gebruiken
69
WLAN, label 80
WLAN-antennes, herkennen 5
WLAN-apparaat 15, 80
WWAN-antennes herkennen 5
WWAN-apparaat 13, 17
Index 91
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101

HP EliteBook 828 G3 Notebook PC Handleiding

Type
Handleiding