Robur G Series Installation, Use And Maintenance Manual

Type
Installation, Use And Maintenance Manual
Handleiding voor installatie, gebruik en
onderhoud
Op methaan/lpg
Rechtstreeks gasgestookte condenserende luchtverhitters voor de
verwarming van middelgrote en grote ruimtes
G
Deze Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud werd opgesteld en gedrukt door Robur S.p.A.; de ook gedeeltelijke
reproductie van deze Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud is verboden.
Het origineel is gearchiveerd bij Robur S.p.A.
Ieder gebruik van deze Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud, anders dan persoonlijke raadpleging, moet vooraf
door Robur S.p.A. geautoriseerd worden
De rechten verbonden aan het wettelijk deponeren van de geregistreerde merken die in deze publicatie staan, zijn
onveranderlijk.
Teneinde de kwaliteit van zijn producten te verbeteren, behoudt Robur S.p.A. zich het recht voor om de gegevens en de inhoud
van deze Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud zonder voorgaande kennisgeving te wijzigen.
Herziening: A
Code: D-LBR591
VERWIJDERING
Het apparaat en alle toebehoren moeten apart worden afgevoerd in overeenstemming met de geldende voorschriften.
Het gebruik van het AEEA-symbool (Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur) geeft aan dat dit product niet bij het huishoudelijk afval mag
worden weggegooid. Een correcte verwijdering van dit product helpt om mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu en de menselijke gezondheid te
voorkomen.
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – Generator G
3
I Inleiding ....................................................................................................
p.4
I.1 Bestemmelingen ........................................................................
p.4
I.2 Besturingsinrichting ..................................................................
p.4
II Symbolen en denities ...............................................................
p.4
II.1 Legende van de symbolen......................................................
p.4
II.2 Termen en denities ..................................................................
p.4
III Waarschuwingen ..............................................................................
p.4
III.1 Algemene waarschuwingen en waarschuwingen
voor de veiligheid ......................................................................
p.4
III.2 Conformiteit .................................................................................
p.5
III.3 Uitsluiting van verantwoordelijkheid en garantie .........
p.6
1 Kenmerken en technische gegevens .............................
p.7
1.1 Kenmerken ...................................................................................
p.7
1.2 Afmetingen...................................................................................
p.8
1.3 Elektrisch schema .....................................................................
p.10
1.4 Besturingen ................................................................................
p.11
1.5 Technische gegevens ..............................................................
p.12
2 Transport en plaatsing ..............................................................
p.13
2.1 Waarschuwingen ......................................................................
p.13
2.2 Verplaatsing ...............................................................................
p.13
2.3 Plaatsing van het toestel .......................................................
p.13
2.4 Minimale afstanden die gerespecteerd moeten
worden .........................................................................................
p.14
2.5 Steunbeugel ...............................................................................
p.14
3 Hydraulische installatie ............................................................
p.15
3.1 Waarschuwingen ......................................................................
p.15
3.2 Toevoer van brandstofgas .....................................................
p.15
3.3 Rookgasafvoer ...........................................................................
p.16
3.4 Afvoer van rookgascondens .................................................
p.20
4 Elektrische installatie .................................................................
p.21
4.1 Waarschuwingen ......................................................................
p.21
4.2 Elektrische installaties ............................................................
p.21
4.3 Elektrische stroom ...................................................................
p.21
4.4 Regelsysteem .............................................................................
p.21
4.5 Externe anomaliemelding .....................................................
p.23
4.6 Remote error reset ...................................................................
p.24
5 Inbedrijfstelling ...............................................................................
p.24
5.1 Controles vooraf .......................................................................
p.24
5.2 Controle verbrandingsparameters ....................................
p.25
5.3 Aanpassen op een ander type gas .....................................
p.26
6 Gewone geleiding ..........................................................................
p.26
6.1 Waarschuwingen ......................................................................
p.26
6.2 Inschakelen en uitschakelen ................................................
p.26
6.3 Chronothermostaat .................................................................
p.27
6.4 De luchtverhitter gebruiken .................................................
p.33
6.5 Bedieningsschema's ................................................................
p.35
6.6 Instelbereik .................................................................................
p.36
7 Onderhoud ...........................................................................................
p.37
7.1 Waarschuwingen ......................................................................
p.37
7.2 Periodiek onderhoud ..............................................................
p.37
7.3 Limiet thermostaat reset .......................................................
p.37
7.4 Probleemoplossing..................................................................
p.38
7.5 Toestel tijdelijk buiten gebruik stellen .............................
p.38
8 Bijlagen ....................................................................................................
p.39
8.1 Productche ...............................................................................
p.39
INHOUDSOPGAVE
Inleiding
4
I
I INLEIDING
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud
Deze handleiding maakt integraal deel uit van de unit G en
moet samen met het toestel aan de eindgebruiker worden
overgedragen.
I.1 BESTEMMELINGEN
Deze handleiding richt zich tot:
De eindgebruiker, voor een correct en veilig gebruik van het toestel.
De gekwaliceerde installateur, voor een correcte installatie van
het toestel.
De ontwerper, voor specieke informatie over het toestel.
I.2 BESTURINGSINRICHTING
Om te kunnen werken G, moet de unit worden aangesloten op de chro-
nothermostaat die standaard bij het apparaat wordt geleverd (zie para-
graaf 1.4
p.11
).
II SYMBOLEN EN DEFINITIES
II.1 LEGENDE VAN DE SYMBOLEN
GEVAAR
WAARSCHUWING
NOTITIE
PROCEDURE
REFERENTIE (naar een ander document)
II.2 TERMEN EN DEFINITIES
Toestel / Unit = equivalente termen die beide worden gebruikt om de
gasluchtverhitter aan te duiden.
CAT = Erkend Technisch Assistentiecentrum van Robur.
Chronothermostaat = besturingsapparaat dat de functies van omge-
vingsthermostaat, programmeerklok en signalering van eventuele be-
dieningsfouten integreert.
Inbedrijfstelling = handeling om het toestel in dienst te stellen, de-
ze handeling mag enkel en alleen door een technische dienst worden
uitgevoerd.
III WAARSCHUWINGEN
III.1 ALGEMENE WAARSCHUWINGEN
EN WAARSCHUWINGEN VOOR DE
VEILIGHEID
Kwalicatie van de installateur
De installatie mag uitsluitend worden uitgevoerd door een
erkende onderneming en door gekwaliceerd personeel, met
specieke competenties over verwarmingsinstallaties, elektri-
sche installaties en gasapparatuur, krachtens de wet van het
land waar het toestel is geïnstalleerd.
Conformiteitverklaring volgens de regels van de kunst
Wanneer de installatie is voltooid, moet de onderneming die
de installatie uitvoert aan de eigenaar/opdrachtgever de con-
formiteitverklaring van de installatie volgens de regels van de
kunst overmaken, in overeenstemming met de geldende nati-
onale/plaatselijke normen en de instructies/voorschriften van
de constructeur.
Oneigenlijk gebruik
Het toestel mag alleen worden gebruikt voor het doel waar-
voor het is ontworpen. Elk ander gebruik moet als gevaarlijk
worden beschouwd. Een verkeerd gebruik kan de werking, de
levensduur en de veiligheid van het toestel aantasten. Houdt u
aan de instructies van de constructeur.
Gebruik door kinderen
Het toestel mag gebruikt worden door kinderen van minstens
8 jaar oud en door mensen met beperkte lichamelijke, zintuig-
lijke of mentale capaciteiten, of zonder ervaring of de nodige
kennis, mits zij onder toezicht staan of nadat ze instructies heb-
ben gekregen omtrent het veilige gebruik van het toestel en
het begrijpen van de inherente gevaren ervan. Kinderen mo-
gen niet met het toestel spelen.
Gevaarlijke situaties
Het toestel niet in gevaarlijke condities starten, bijvoorbeeld:
gasgeur, problemen met de elektrische/gasinstallatie, de-
len van het toestel ondergedompeld in water of beschadigd,
slechte werking, deactivering of uitsluiting van controle- of
Waarschuwingen
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – Generator G
5
III
veiligheidsvoorzieningen.
Vraag een interventie door gekwaliceerd personeel indien er
gevaar is.
Indien er gevaar optreedt, mag u de elektrische voeding en de
gastoevoer alleen afsluiten wanneer dit volkomen veilig kan
worden gedaan.
Laat het toestel niet gebruiken door kinderen of door mensen
met beperkte lichamelijke, zintuiglijke of psychische capacitei-
ten, of zonder kennis of ervaring.
Dichtheid van gascomponenten
Voordat u handelingen op gastoevoercomponenten gaat uit-
voeren, moet u de gaskraan sluiten.
Na eventuele interventies moet u een dichtheidstest uitvoeren
volgens de geldende normen.
Gasgeur
Als men gaslucht opmerkt:
Activeer geen elektrische voorzieningen nabij het toestel (bij-
voorbeeld telefoons, multimeters of andere apparatuur die
vonken kunnen veroorzaken).
Onderbreek de gastoevoer door de kraan te sluiten.
Open ramen en deuren om de ruimte te verluchten.
Onderbreek de elektrische voeding via de externe scheidings-
schakelaar in het elektrische voedingsschakelbord.
Vraag om tussenkomst van professioneel gekwaliceerd per-
soneel per telefoon, ver van het toestel.
Vergiftiging
Controleer of de rookgasafvoer dicht zijn en aan de geldende
normen beantwoorden.
Op het einde van eventuele interventies moet u de dichtheid
van de componenten controleren.
Bewegende onderdelen
In het toestel zitten bewegende onderdelen.
De beschermende kappen tijdens de werking niet verwijderen;
u moet in ieder geval eerst de elektrische voeding onderbre-
ken.
Gevaar voor brandwonden
Er zitten zeer hete delen in in het apparaat.
Open het apparaat niet en raak de interne onderdelen niet aan
voordat het apparaat is afgekoeld.
De rookgasafvoer niet aanraken voordat deze is afgekoeld.
Gevaar voor elektrocutie
Schakel de elektrische voeding uit voordat u werken/interven-
ties op de componenten van het toestel gaat uitvoeren.
Voor de elektrische aansluitingen mag u uitsluitend compo-
nenten gebruiken die aan de normen beantwoorden en vol-
gens de specicaties die door de constructeur zijn verstrekt.
Zorg ervoor dat het toestel niet onbedoeld opnieuw kan wor-
den ingeschakeld.
Aarding
De elektrische veiligheid hangt af van een eciënte aardings-
installatie, correct aangesloten op het toestel en uitgevoerd
volgens de geldende normen.
Luchtstroom
Blokkeer het ventilatorretourrooster en de heteluchtinlaat niet.
Afstand tot explosieve of ontvlambare materialen
Geen brandbare materialen (papier, oplosmiddelen, verf, enz.)
in de buurt van het toestel opslaan.
Volg de geldende technische normen.
Agressieve stoen in de lucht
De lucht van de installatieplaats mag geen agressieve stoen
bevatten.
Zure rookgascondens
Evacueer zure condens van de verbrandingsgassen zoals aan-
gegeven in de paragraaf 3.4
p.20
, in naleving van de gelden-
de normen betreende rookgasafvoer.
Het toestel uitschakelen
Het onderbreken van de elektrische stroom tijdens de werking
van het toestel kan blijvende schade aan de interne compo-
nenten veroorzaken.
Behalve als er gevaar dreigt, mag u de elektrische voeding niet
onderbreken om het toestel uit te schakelen. Bedien enkel en
alleen de voorziene controle-inrichting hiervoor.
In geval van defect
Werkzaamheden op de componenten en reparaties mogen
uitsluitend door een technische dienst worden uitgevoerd aan
de hand van enkel originele reserveonderdelen.
In geval van defect van het toestel en/of breuk van onderde-
len, mag u niet zelf proberen om te repareren of te herstellen:
neem meteen contact op met de technische dienst.
Periodiek onderhoud
Een correct onderhoud verzekert de eciëntie en de goede
werking van het toestel na verloop van tijd.
Het onderhoud moet worden uitgevoerd volgens de instruc-
ties van de constructeur (zie hoofdstuk 7
p.37
), in overeen-
stemming met de geldende normen.
Het onderhoud en de reparatie van het toestel mag alleen aan
bedrijven worden toevertrouwd die aan de wettelijke vereisten
beantwoorden om op gasinstallaties te werken.
Sluit een onderhoudscontract af met een gespecialiseerd be-
drijf dat bevoegd is voor het gewone onderhoud om indien
nodig interventies uit te voeren.
Gebruik uitsluitend originele reserveonderdelen.
De handleiding bewaren
Deze Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud
moet altijd bij het toestel blijven en aan de nieuwe eigenaar of
aan de installateur worden overgemaakt wanneer het toestel
wordt verkocht of naar een andere plaats wordt overgebracht.
III.2 CONFORMITEIT
Richtlijnen en EU-normen
De gasluchtverhitters van de reeks G zijn gecerticeerd volgens de
Europese regelgeving GAR 426/2016/EU en beantwoorden aan de
Waarschuwingen
6
III
essentieel vereisten van de volgende Richtlijnen:
2016/426/EG "Verordening betreende gasverbrandingstoestel-
len" en volgende wijzigingen en integraties.
2014/30/EG "EMC-Richtlijn" (elektromagnetische compatibilteit) en
volgende wijzigingen en integraties.
2014/35/EG "Laagspanningsrichtlijn" en volgende wijzigingen en
integraties.
2006/42/EG "Machinerichtlijn" en volgende wijzigingen en integra-
ties.
2281/2016/EU "Verordening ecologisch ontwerp voor luchtverwar-
mingsproducten" en latere wijzigingen en aanvullingen.
Bovendien beantwoorden ze aan de vereisten van de volgende normen:
EN 1020 Niet-huishoudelijke met gas gestookte luchtverwarmers
voor ruimteverwarming met een netto-warmtebelasting tot 300
kW en een ventilator voor het transport van de verbrandingslucht
en/of verbrandingsgassen
prEN 17082 Huishoudelijke en niet-huishoudelijke gasgestookte
luchtverwarmers met geforceerde luchtstroming voor ruimtever-
warming met een vermogen niet hoger dan 300 kW
Overige voorschriften en normen die van toepassing
zijn
Het ontwerp, de installatie, de bediening en het onderhoud van de
installaties moet worden uitgevoerd in naleving van de geldende nor-
men die van toepassing zijn, op basis van het land en de plaats van de
installatie, en in overeenstemming met de instructies van de construc-
teur. Meer bepaald moeten de normen worden nageleefd wat betreft:
Gasinstallaties en -apparatuur.
Elektrische installaties en -apparatuur.
Verwarmingsinstallaties
Milieubescherming en afvoer van verbrandingsproducten.
Veiligheid en brandpreventie.
Alle andere wetten, normen en reglementeringen die van toepas-
sing zijn.
III.3 UITSLUITING VAN
VERANTWOORDELIJKHEID EN
GARANTIE
Elke contractuele en buitencontractueele verantwoordelijk-
heid van de constructeur is uitgesloten voor eventuele schade
veroorzaakt door installatiefouten en/of door oneigenlijk ge-
bruik en/of het niet naleven van de normen en aanwijzingen/
instructies van de constructeur.
Meer bepaald kan de garantie op het toestel in de volgende
condities komen te vervallen:
Verkeerde installatie.
Incorrect gebruik.
Het niet opvolgen van, door de fabrikant voorgeschreven,
aanwijzingen met betrekking tot installatie, gebruik en onder-
houd.
Wijziging of aanpassing van het product of elk ander onder-
deel.
Extreme operationele condities, in ieder geval buiten de be-
drijfscondities, zoals door de fabrikant gedenieerd.
Schade veroorzaakt door externe middelen zoals zouten,
chloor, zwavel of andere chemische substanties aanwezig in
de lucht op de opstellingsplaats.
Abnormale belastingen die door de omgeving of installatie
doorgegeven worden aan het toestel (mechanische belastin-
gen, druk, trillingen, thermische uitzettingen, elektrische over-
spanning, ...).
Incidentele schades of force majeur.
Kenmerken en technische gegevens
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – Generator G
7
1
1 KENMERKEN EN TECHNISCHE GEGEVENS
1.1 KENMERKEN
1.1.1 Werking
De gasluchtverhitter van de G-reeks is een onafhankelijke gesloten
luchtverhitter met een geforceerde rookgasafvoer.
De luchtverhitter is ontworpen om binnen gebruikt te worden, in de te
verwarmen ruimte.
Het verbrandingscircuit is waterdicht ten opzichte van de verwarmde
omgeving en voldoet aan de eisen voor toestellen van type C: de afzui-
ging van verbrandingslucht en de afzuiging van dampen vinden buiten
plaats en worden gewaarborgd door de werking van een aanjager die
in het verbrandingscircuit is geplaatst.
Het apparaat is ook type B gekeurd voor installaties waar oxiderende
lucht rechtstreeks uit de installatieruimte kan worden gehaald.
De werking van de generator wordt geregeld door een omgevingsther-
mostaat, geïntegreerd in de meegeleverde chronothermostaat.
De generator werkt door het thermisch vermogen en de ventilatiesnel-
heid continu te moduleren.
De verbrandingsproducten, opgewekt door de verbranding van gas
(methaan of LPG), gaan intern door de warmtewisselaars die extern
worden beïnvloed door de luchtstroom die door de ventilator wordt
geproduceerd, wat resulteert in de introductie van hete lucht in het
milieu.
De ventilator zal alleen automatisch werken als hij toestemming krijgt
van de ventilatiethermostaat, dat wil zeggen warme wisselaars, om te
voorkomen dat koude lucht in de omgeving terechtkomt, en zal uit-
schakelen bij koude wisselaars.
De richting van de luchtstroom is verticaal instelbaar door middel van
de lamellen van het beweegbare rooster.
In geval van oververhitting van de warmtewisselaars, als gevolg van ab-
normale werking, sluit de temperatuursonde de stroom naar de gasklep
af door de ventilator en ventilator op maximale snelheid te voeden. Als
de temperatuur verder stijgt, wordt de limietthermostaat geactiveerd,
waardoor de generator wordt uitgeschakeld.
Stroomopwaarts van de brander mengt een lucht-gas en verdrijft dam-
pen uit de verbranding.
In geval van belemmeringen van de luchttoevoerpijp of een storing
van de rookgasventilator, zal de vlamcontrole eenheid automatisch het
debiet aanpassen. Indien de obstructie buiten de toegelaten limieten
komt, dan wordt een dierentiële drukschakelaar geactiveerd die de
gasklep afsluit en zo de gastoevoer naar de brander stopt.
In de winter kan het toestel zowel in de manuele mode, als in de auto-
matische mode gebruikt worden.
In de zomer is het mogelijk om de ventilator alleen te bedienen om een
aangename beweging van de omgevingslucht te hebben.
1.1.2 Mechanische componenten
Premix brander van roestvrij staal.
Hoge kop ventilator, met modulatie van rotatiesnelheid.
Cilindrische verbrandingskamer van roestvrij staal.
De gepatenteerde warmtewisselaars van Robur, gemaakt uit een
speciale aluminium legering, aan de buitenkant voorzien van hori-
zontale vinnen en inwendig van verticale vinnen, die garant staan
voor een extreme hoge warmte uitwisselingscapaciteit.
Stalen omkasting gelakt met epoxy verf.
Axiale ventilator (en) met hoog luchtdebiet, met variatie in rotatie-
snelheid.
1.1.3 Besturingsinrichtingen en
veiligheidsvoorzieningen
Elektronische beheerraad, met microprocessor en storingslter, die
de volgende functies biedt:
brander ontsteking
controle en modulatie van de vlam
toerentalregeling van de aanjager
ventilatorsnelheidsregeling
controle van de temperatuur van de warmtewisselaar d.m.v.
een voeler
controle van de minimum temperatuur van de uitlaatgassen
d.m.v. een voeler
Thermostaatlimiet 100 °C tot handmatige reset tegen oververhit-
ting van warmtewisselaars.
Rookgasthermostaat.
Elektroklep gas.
Kenmerken en technische gegevens
8
1
1.2 AFMETINGEN
Afbeelding1.1 Afmetingen van luchtverhitters G30, G45, G60
1 Rookgasafvoer
2 Oxiderende luchtinlaat
3 stroomkabelinvoer
4 Aansluiting gas 3/4" F
5 Condensaatafvoersifon (standaard meegeleverd)
W
1
T
R
2
3
X
Y
4
5
H
L
N
J
E
G
A
M
C
Q
I
F
D
B
Kenmerken en technische gegevens
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – Generator G
9
1
Afbeelding1.2 Afmetingen van luchtverhitter G100
1 Rookgasafvoer
2 Oxiderende luchtinlaat
3 stroomkabelinvoer
4 Aansluiting gas 3/4" F
5 Condensaatafvoersifon (standaard meegeleverd)
1
2
3
4
5
T
R
H
L
N
J
E
G
A
M
C
Q
I
F
D
B
W
540
X
Y
Tabel1.1 Afmetingen
G30 G45 G60 G100
A 656 706 796 1296
B 710 715 720 740
C 800 800 800 800
D 570 570 570 570
E 370 370 510 1010
F 405 405 405 405
G 440 490 580 1080
H 536 536 536 536
I 157,2 157,2 157,2 157,2
J 307 327 371 507
L 180 180 180 180
M 20 20 20 20
N 223 223 223 223
Q 360 360 360 360
R 340 340 340 340
T 720 720 720 720
W 380 480 500 520
X 80 80 80 80
Y 80 80 80 80
Kenmerken en technische gegevens
10
1
1.3 ELEKTRISCH SCHEMA
Afbeelding1.3 Aansluitschema G30, G45, G60
SF Blazer
SCH1 Besturingskaart
SCH2 motorbesturingskaart
S Temperatuursonde wisselaar
RLZ Sensor vlam
EV Elektroklep gas
TR Ontstekingstransformator
V1 Ventilator
STF Rookgastemperatuursensor
TL Limietthermostaat
AC Elektroden voor aanzetten
TRF1 Ventilator autotransformator
P1 Aarding
CR Klokthermostaat
1 Bruin
2 Rood
3 Blauw
4 Roze
5 Grijs
6 Geel
7 Groen
8 Wit
9 Zwart
10 Paars
1 2 3 4 5 6
N
X12
CR
N
SF
~
L
1
5
X15
X3
X17
X16
X22
X18
N
TR
P3
N
X19
FUSE 2A
T3
T3
T2
T1
L1
N1
X7
P1
T5
X7
EV
RLZ
AC
FUSE 6.3A
X13
L
N
GND
X5
X6
X3
X1
K4
K3
K2
X7
X10
X9
X11
X8
C
1
2
3
4
F1
K1
COM
MIN
MED/MIN
MED/MAX
MAX
L
N
X9
SCH1
SCH2
IN 230V 50Hz
GND
V1
~
M
M-1
230
0
TRF 1
N
TL
S
STF
3 9
5
2
10
8
1
FN1
FL1
FN2
FL2
LD1
Kenmerken en technische gegevens
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – Generator G
11
1
Afbeelding1.4 Aansluitschema G100
SF Blazer
SCH1 Besturingskaart
SCH2 motorbesturingskaart
S Temperatuursonde wisselaar
RLZ Sensor vlam
EV Elektroklep gas
TR Ontstekingstransformator
V1-V2 Ventilator
STF Rookgastemperatuursensor
TL Limietthermostaat
AC Elektroden voor aanzetten
P1 Aarding
CR Klokthermostaat
1 Bruin
2 Rood
3 Blauw
4 Roze
5 Grijs
6 Geel
7 Groen
8 Wit
9 Zwart
10 Paars
1 2 3 4 5 6
N
X12
CR
N
SF
L
1
5
~
X15
X3
X17
X16
X22
X18
N
TR
P3
N
X19
FUSE 2A
T3
T3
T2
T1
L1
N1
X7
P1
T5
X7
EV
RLZ
AC
COM
MIN
MED/MIN
MED/MAX
MAX
FUSE 6.3A
X13
L
N
GND
X5
X6
X3
X1
L
N
K4
K3
K2
X7
X10
X9
X11
X8
C
1
2
3
4
F1
K1
X9
SCH1
SCH2
IN 230V 50Hz
GND
V1
V2
~
~
TL
S
STF
LD1
1.4 BESTURINGEN
1.4.1 Besturingsinrichting
De werking van de unit wordt geregeld door de digitale
chronothermostaat die standaard wordt geleverd.
Zie paragraaf voor meer informatie 6.3
p.27
.
Kenmerken en technische gegevens
12
1
1.5 TECHNISCHE GEGEVENS
Tabel1.2 Technische gegevens
G30 G45 G60 G100
Werking bij verwarming
Thermisch vermogen
nominaal (1013 mbar - 15°C) (1) kW 30,0 45,0 58,0 93,0
minimum (1) kW 15,0 19,3 31,7
Thermisch vermogen per
eenheid
nominaal kW 29,2 43,3 56,2 90,2
minimum kW 15,8 15,6 20,2 33,5
Rendement
nominaal thermisch belasting % 97,3 96,5 97,0
minimaal thermisch belasting % 105,3 104,3 104,6 105,7
nuttig bij 100% warmtestroom % 96,8 96,0 96,5
Warmteverlies
naar de afvoerleiding in bedrijf % 2,70 3,50 3,00
naar de mantel in bedrijf % 0,50
brander uitgeschakeld % 0,10
Temperatuurgradiënt
nominaal luchtdebiet K 29,0 32,0 31,0
minimum luchtdebiet K 22,0 15,0 14,0 18,0
worplengte (eindsnelheid < 0,5 m/s) (2) m 18,0 25,0 31,0 40,0
Omgevingstemperatuur lucht
(droge bol)
maximum °C 35 (3)
minimum °C 0
Elektrische gegevens
Voeding
spanning V 230
type - eenfase
frequentie Hz 50
Opgenomen elektrisch vermogen nominaal kW 0,21 0,33 0,58 1,00
Zekering A 6,3
Installatiegegevens
Gasverbruik
methaan G20 (nominaal) m³/h 3,17 4,76 6,14 9,84
G25 (nominaal) m³/h 3,69 5,54 7,14 11,45
G25.1 (nominaal) m³/h 3,69 5,53 7,13 11,43
G25.3 (nominaal) m³/h 3,16 5,42 6,98 11,19
G27 (nominaal) m³/h 3,87 5,81 7,49 -
G2.350 (nominaal) m³/h 4,41 6,62 8,53 -
G30 (nominaal) kg/h 2,37 3,55 4,57 7,33
G31 (nominaal) kg/h 2,33 3,55 4,51 7,22
luchtow
nominaal m³/h 2840 3850 5050 8250
minimum m³/h 2050 2900 4000 5200
Gasaansluiting
type - F
schroefdraad 3/4
Rookgasafvoer
diameter (Ø) mm 80
overblijvende opvoerhoogte Pa 65 100 120 200
installatietype - B23, C13, C33, C53, C63
Aansluiting verbrandingslucht diameter (Ø) mm 80
maximum debiet condensatiewater l/h 4,6 6,9 8,9 14,4
aanbevolen installatiehoogte m 3,0 ÷ 3,5
geluidsvermogen L
w
(max) dB(A) 79,0 85,5 89,5
geluidsvermogen L
w
(min) dB(A) 73,5 79,5 83,5
geluidsdruk L
p
op 5 meter (max) dB(A) 57,0 63,5 67,5
geluidsdruk L
p
op 5 meter (min) dB(A) 51,5 57,5 61,5
Afmetingen
diepte mm 710 715 720 740
hoogte mm 800
breedte mm 656 706 796 1296
Gewicht in werking kg 55 65 75 120
Algemene gegevens
aantal wisselaars - 2 3 4 8
type wisselaars - torre
aantal ventilatoren - 1 2
(1) Relatief tot netto warmtevraag.
(2) Waarden gemeten in het vrije veld. Bij echte installatie kan de thermische stroming afstanden bereiken die groter zijn dan de aangegeven waarde (afhankelijk van de hoogte van de ruimte
en de thermische isolatie van het deksel).
(3) Bedrijfstemperatuur van de componenten in het toestel is 0 °C / +60 °C
Transport en plaatsing
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – Generator G
13
2
2 TRANSPORT EN PLAATSING
2.1 WAARSCHUWINGEN
Schade door transport of plaatsing
De constructeur is niet verantwoordelijk voor eventuele scha-
de tijdens het transport en de plaatsing van het toestel.
Controle op de werf
Controleer bij aankomst op de werf of er geen transportschade
is aan de verpakking, metalen panelen of chronothermostaat.
Verzeker u ervan dat het toestel intact en volledig is na het ver-
wijderen van de verpakking.
Verpakking
Verwijder de verpakking pas nadat het toestel ter plaatse is
opgesteld.
Laat geen delen van de verpakking (plastic, piepschuim, spij-
kers, ...) binnen bereik van kinderen, omdat die potentieel ge-
vaarlijk zijn.
Gewicht
De heftoestellen moeten geschikt zijn voor de last.
Til het apparaat op en bevestig het aan de beugel (Paragraaf
2.5
p.14
).
2.2 VERPLAATSING
2.2.1 Verplaatsing en optillen
Verplaats het toestel altijd in de verpakking, zoals die uit de fabriek
is gekomen.
Respecteer de veiligheiddsnormen op de werven.
2.3 PLAATSING VAN HET TOESTEL
Het apparaat moet in de te verwarmen ruimte worden geïnstalleerd.
2.3.1 Waar moet u het toestel installeren
De wand of structuur waarop u het apparaat wilt installeren
moet draagkrachtig zijn of anderszins geschikt om het gewicht
te dragen.
De installatie mag niet worden uitgevoerd op slecht afgedichte
wanden die onvoldoende weerstand bieden tegen de span-
ningen die door de unit worden veroorzaakt. De fabrikant aan-
vaardt geen verantwoordelijkheid als het apparaat is geïnstal-
leerd op muren of muren die ongeschikt zijn voor het dragen
van het gewicht.
De rookgasafvoer van het toestel mag niet in de onmiddel-
lijke nabijheid van openingen of ventilatie-openingen van ge-
bouwen zijn en moet voldoen aan de milieuvoorschriften en
veiligheidsvoorschriften.
Om een maximaal rendement van het systeem te bekomen is het aan-
geraden volgende punten in acht te nemen:
Zorg ervoor dat de luchtstroom het personeel niet direct beïn-
vloedt (kantel de roostervinnen op de juiste manier).
Hou rekening met obstakels die de luchtstroom verstoren (steun-
palen, rekken…).
Overweeg de luchtlancering van het apparaat (tabel 1.2
p.12
).
Indien meerdere luchtverhitters worden geplaatst, kan u door een
betere verdeling van warme lucht alternatieve luchtstromen cr-
ren (Beeld 2.1
p.13
)
In sommige gevallen is het nuttig de luchtverhitter dicht bij de
hoofdpoort te plaatsen, om zo een warmeluchtgordijn te creëren
als deze poorten openstaan.
Afbeelding2.1 Luchtstroomverdeling
Transport en plaatsing
14
2
2.4 MINIMALE AFSTANDEN DIE
GERESPECTEERD MOETEN WORDEN
2.4.1 Afstanden tot ontvlambare of brandbare
materialen
Houd het toestel uit de buurt van ontvlambare of brandbare
materialen of componenten, in overeenstemming met de gelden-
de normen.
2.4.2 Afstanden rondom het toestel
De minimale afstanden die men moet naleven zijn vereist voor
de veiligheid, de werking en het onderhoud.
Afbeelding2.2 Te respecteren afstanden
A Generator breedte B Object of structuur die aan de generator ten grondslag ligt
B
> 350 mm
> 400 mm
< 3,5 m
> 2,5 m
> 200 mm
A A
> 500 mm
De aanbevolen optimale hoogte vanaf de grond aan de basis
van de generator is 2,5 - 3,5 m (zie guur 2.2
p.14
). Het is niet
aan te raden om generatoren te installeren op een hoogte van
minder dan 2,5 m boven de grond.
2.5 STEUNBEUGEL
Robur biedt als accessoire steunbeugels die gemakkelijk te monteren
zijn, speciaal ontworpen voor seriegeneratoren G, die het mogelijk ma-
ken om de fase van bevestiging aan de muur te vereenvoudigen.
De beschikbare haakjes zijn als volgt:
Verstelbare beugel O19800020 (modellen G30, G45)
Verstelbare beugel O19800024 (model G60)
Verstelbare beugel O19800028 (model G100)
Vaste beugel lengte 1,4m OSTF009
Alle beugels worden geleverd met bouten en bevestigingstemplaat.
Raadpleeg de relevante instructiebladen voor montage-instructies
voor beugels.
Als u deze accessoires niet wilt gebruiken, raadpleegt u Figuur
2.3
p.14
.
Gebruik voor het bevestigen van het apparaat op de steunplanken 4
M10-bouten.
Afbeelding2.3 Installatie met steunplank
A Generator montagepunten hartlijn
B Steunplanklengte
40405
B
A
Tabel2.1 Grootte generatorbeugel
G30 G45 G60 G100
A 370 370 510 1010
B 840
Hydraulische installatie
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – Generator G
15
3
3 HYDRAULISCHE INSTALLATIE
3.1 WAARSCHUWINGEN
3.1.1 Algemene waarschuwingen
Lees de waarschuwingen in hoofdstuk III.1
p. 4
, hierin staat
belangrijke informatie over de normen en de veiligheid.
Conformiteit met de installatienormen
De installatie moet in overeenstemming zijn met de geldende
normen die van toepassing zijn, op basis van het land en de
plaats van de installaties, voor wat de veiligheid, het ontwerp,
de uitvoering en het onderhoud betreft van:
verwarmingsinstallaties
gasinstallaties
rookgasafvoer
afvoer van condens van rookgassen
Bovendien moet de installatie in overeenstemming zijn met de
voorschriften van de constructeur.
3.2 TOEVOER VAN BRANDSTOFGAS
3.2.1 Gasaansluiting
3/4" F
aan de achterzijde, naar links (zie Paragraaf maatschemas 1.2
p.8
).
Installeer een trillingswerende verbinding tussen het toestel en de
gasleiding.
3.2.2 Afsluitkraan verplicht
Voorzie een (manuele) gasafsluitkraan op de gastoevoerleiding,
vlakbij het toestel, om de gastoevoer naar het toestel indien nodig
af te sluiten.
Zorg voor een driedelige voeg.
Voer de aansluiting uit in overeenstemming met de geldende nor-
men.
3.2.3 Dimensionering van de gasleidingen
De gasleidingen mogen geen te grote drukval veroorzaken, waardoor
er onvoldoende druk naar het toestel wordt aangevoerd.
3.2.4 Gastoevoerdruk
Dit toestel is uitgerust voor een maximale gastoevoerdruk van
50 mbar.
De druk van de gastoevoer van het toestel, zowel statisch als dyna-
misch, moet in overeenstemming zijn met de Tabel 3.1
p.15
, met een
tolerantie van ± 15%.
Een gasdruk die niet conform is (Tabel 3.1
p.15
) kan het toe-
stel beschadigen en een gevaar vormen.
Tabel3.1 Druk distributiegas
Gastoevoerdruk [mbar]
Productcate-
gorie
Land van bestemming G20 G25 G25.1 G25.3 G2.350 G27 G30 G31
II
2H3B/P
AL, BG, CH, CY, CZ, DK, EE, FI, GR, HR, IT, LT, LV, MK, NO, RO, SE,
SI, SK, TR
20 30 30
AT, CH 20 50 50
II
2H3P
AL, BG, CH, CZ, ES, GB, GR, HR, IE, IT, LT, LV, MK, PT, SI, SK, TR 20 37
RO 20 30
AT 20 50
II
2ELL3B/P
DE 20 20 50 50
II
2Esi3P
FR
20 25 37
II
2Er3P
20 25 37
II
2H3B/P
HU
25 30 30
II
2HS3B/P
25 25 30 30
II
2E3P
LU 20 50
II
2L3B/P
NL
25 30 30
II
2L3P
25 37
II
2EK3B/P
20 25 30 30
II
2EK3P
20 25 30
II
2E3B/P
PL
20 37 37
I
2E
20
II
2ELwLs3B/P
20 13 20 37 37
II
2ELwLs3P
20 13 20 37
I
2E(R)
BE
20 25
I
2E(S)
20 25
I
3P
37
I
3P
IS 30
I
2H
LV 20
I
3B/P
MT
30 30
I
3B
30
Hydraulische installatie
16
3
De druk van de gastoevoer van het toestel, zowel statisch als dynamisch, moet in overeenstemming zijn met de Tabel, met een tolerantie van ± 15%.
3.2.5 Verticale leidingen en condens
De verticale gasleidingen moeten voorzien zijn van een sifon en
een condensaaat om de condens af te voeren die zich in de lei-
ding kan vormen.
Indien nodig moet men de leiding isoleren.
3.2.6 Drukreduceerventielen LPG
Met de GPL moeten worden geïnstalleerd:
Een drukreduceerventiel eerste sprong, in de buurt van de vloei-
bare gastank.
Een drukreduceerventiel tweede sprong, in de buurt van het ap-
paraat.
3.3 ROOKGASAFVOER
Conformiteit aan de normen
Het toestel is gehomologeerd voor aansluiting op een afvoer-
leiding voor de verbrandingsproducten van de types vermeld
in Tabel 1.2
p.12
.
3.3.1 Aansluiting rookgasafvoer
Ø met 80 mm pakking, aan de achterzijde, bovenaan (zie maatsche-
ma paragraaf 1.2
p.8
).
3.3.2 Aansluiting zuigbuis verbrandingslucht
Ø met 80 mm pakking, aan de achterzijde, bovenaan (zie maatsche-
ma paragraaf 1.2
p.8
).
3.3.3 Soorten installaties
De in onderstaande tabellen aangegeven lengtes moeten
worden begrepen in het geval van installaties waarin de lucht-
pijp en/of de rookpijp een lineair traject vormen zoals aange-
geven in de respectieve guren. Anders moet worden overge-
gaan tot de berekening van de vericatie van drukdalingen
(paragraaf 3.3.4
p.18
).
Indien andere dan de door de fabrikant geleverde leidingen
worden gebruikt, moet ervoor worden gezorgd dat deze ge-
schikt zijn voor het type toestel waarop zij zijn geïnstalleerd.
In het bijzonder moet de temperatuurklasse van het kanaal
afgestemd zijn op de bedrijfskenmerken van het toestel en
verenigbaar zijn met de chemisch-fysische stabiliteit van het
systeem zelf.
Het materiaal waarin de rookbuis is vervaardigd moet classe
W1 zijn volgens de wet UNI EN 1443, en dus aangepast om
korrosie te weerstaan van condensaten afkomstig van gasver-
branding.
Gebruik in ieder geval kanalen die zijn goedgekeurd volgens
het uit te voeren installatietype. Robur heeft op aanvraag stijve
leidingen, coaxiale kanalen en goedgekeurde terminals.
De gasluchtverhitters van de G-reeks kunnen op volgende manier ge-
installeerd worden.
3.3.3.1 Installatietype B23 met wandrookpijp
Afbeelding3.1 Installatietype B23 met wandrookpijp
A Bovenaanzicht
A
Tabel3.2 Maximaal toelaatbare lengtes type B23
Maximum toegelaten lengte (m)
Rookgasbuizen
Ø 80 Ø 100 Ø 110
G30 23 30 30
G45 16 30 30
G60 12 30 30
G100 8 28 30
3.3.3.2 Installatietype B23 met dakrookpijp
Afbeelding3.2 Installatietype B23 met dakrookpijp
Tabel3.3 Maximaal toelaatbare lengtes type B23 met dakrookpijp
Maximum toegelaten lengte (m)
Rookgasbuizen
Ø 80 Ø 100 Ø 110
G30 20 30 30
G45 13 30 30
G60 9 30 30
G100 5 18 28
Hydraulische installatie
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – Generator G
17
3
3.3.3.3 C13 installatie met aparte buizen
Afbeelding3.3 C13 installatie met aparte buizen
A Bovenaanzicht
1 Rookgasafvoer
2 Oxiderende luchtinlaat
A
1 2
Tabel3.4 Maximaal toelaatbare lengtes type C13 met afzonderlijke leidingen
Maximum toegelaten lengte (m)
Luchttoevoerbuizen Rookgasbuizen
Ø 80 Ø 100 Ø 110 Ø 80 Ø 100 Ø 110
G30 17 30 30 17 30 30
G45 12 30 30 12 30 30
G60 9 30 30 9 30 30
G100 6 21 20 6 21 20
3.3.3.4 C13 installatie met concentrische muurdoorvoer
Afbeelding3.4 C13 installatie met concentrische muurdoorvoer
A Bovenaanzicht
A
Tabel3.5 Maximaal toelaatbare lengtes type C13 coaxiale wand 80/125 met
Ø 80 buizen
Maximum toegelaten lengte (m)
Luchttoevoerbuizen Rookgasbuizen
G30 11 11
G45 7 7
G60 4 4
G100 2 2
Tabel3.6 Maximaal toelaatbare lengtes C13 coaxiale wandtype 130/180
Maximum toegelaten lengte (m)
Luchttoevoerbuizen Rookgasbuizen
Ø 80 Ø 130 Ø 80 Ø 130
G30 13 30 13 30
G45 9 30 9 30
G60 6 30 6 30
G100 4 30 4 30
3.3.3.5 Dak Coaxiale Type C33 Installatie
Afbeelding3.5 Dak Coaxiale Type C33 Installatie
Tabel3.7 Maximaal toelaatbare lengtes type C33 dak coaxiaal 80/125 met Ø
80 buizen
Maximum toegelaten lengte (m)
Luchttoevoerbuizen Rookgasbuizen
G30 8 8
G45 3 3
G60 - -
G100 - -
Tabel3.8 Maximaal toelaatbare lengtes type C33 dak coaxiaal 100/150
Maximum toegelaten lengte (m)
Luchttoevoerbuizen Rookgasbuizen
Ø 80 Ø 100 Ø 80 Ø 100
G30 11 30 11 30
G45 7 26 7 26
G60 4 17 4 17
G100 1 8 1 8
Tabel3.9 Maximaal toelaatbare lengtes type C33 dak coaxiaal 130/210
Maximum toegelaten lengte (m)
Luchttoevoerbuizen Rookgasbuizen
Ø 80 Ø 110 Ø 130 Ø 80 Ø 110 Ø 130
G30 13 30 30 13 30 30
G45 9 30 30 9 30 30
G60 5 30 30 5 30 30
G100 2 22 30 2 22 30
Hydraulische installatie
18
3
3.3.3.6 C53 installatie met aparte buizen
Afbeelding3.6 C53 installatie met aparte buizen
Tabel3.10 Maximaal toelaatbare lengtes type C53 met afzonderlijke leidingen
Maximum toegelaten lengte (m)
Luchttoevoer-
buizen
Rookgasbuizen
Ø 80 Ø 100 Ø 110
G30 1 19 30 30
G45 1 13 30 30
G60 1 9 30 30
G100 1 5 24 30
3.3.4 Maatvoering en installatie van oxiderende
lucht/rookgasleidingen
Voor het meten van het leidingsysteem is het noodzakelijk de totale
drukval te berekenen die door het systeem zelf wordt gegenereerd.
De toegestane wrijvingsverliezen over de buizen wordt bepaald per
model luchtverhitter (Tab. 3.11
p.18
).
De drukdalingen van de rook- en luchtleidingen die beschikbaar zijn als
accessoires Robur zijn weergegeven in de tabel 3.12
p.18
.
De tabel 3.13
p.19
toont de drukdalingen voor in de handel verkrijg-
bare Ø 100 aluminium rook- en luchtkanalen.
De drukdalingen van de coaxiale kanalen beschikbaar als accessoires
Robur zijn weergegeven in de tabel 3.14
p.19
.
De drukverliezen over de eindstukken zijn zo klein dat ze verwaarloos-
baar zijn.
Bij elke installatie moet nagegaan worden of het totale drukverlies over
het systeem onder de maximum toegestane waarde (Tabel 3.11
p.18
)
van de geïnstalleerde luchtverhitter ligt. Op de Paragraaf 3.3.5
p.20
wordt een voorbeeld berekening gemaakt van de drukverliezen, die
dan vergeleken wordt met de maximum toegestane waarde.
De maximale lengtes van de lucht- en rookleiding, afhankelijk van het
type uitgevoerde installatie, zijn weergegeven in de onderstaande ta-
bellen met de guren van de in paragraaf beschreven installatietypen
3.3.3
p.16
.
Voornoemde lengtes moeten worden opgevat als indicatief en
in het geval van standaardinstallaties waarbij de luchtleiding
en de rookleiding een lineair pad maken zoals aangegeven
in de respectieve guren. Anders moet worden overgegaan
tot de berekening van de vericatie van het belastingsverlies
(paragraaf 3.3.5
p.20
): installatie is toegestaan als het totale
belastingsverlies lager is dan het maximaal toegestane belas-
tingsverlies (tabel ). 3.11
p.18
De als accessoire leverbare Ø 80, 110 en 130 buizen zijn ge-
maakt van Robur roestvrij staal, terwijl de als accessoire lever-
bare Ø 100 adapters Robur gemaakt zijn van aluminium.
Tabel3.11 Gegevens voor de berekening van het lucht/rooksysteem met in de handel verkrijgbare leidingen
G30 G45 G60 G100
Installatiegegevens
Rookgastemperatuur
Nominaal thermisch
belasting
G20 °C 85,0 95,0 85,0
Rookgasdebiet
Nominaal thermisch
belasting
G20 kg/h 51 76 102 155
Percentage CO
2
in het
rookgas
Nominaal thermisch
belasting
G20 % 8,8 9,1 8,9 9,5
Rookgasafvoer overblijvende opvoerhoogte Pa 65 100 120 200
Tabel3.12 Gegevens voor de berekening van het lucht/rooksysteem met Ø 80/110/130 kanalen beschikbaar als accessoire
G30 G45 G60 G100
Dampdrukval
Ø 80 mm
Buis 1 m Pa 2,8 5,9 9,3 22,4
Bocht 90° Pa 3,6 7,8 12,7 31,6
T-stuk Pa 8,5 17,7 27,9 67,2
Ø 110 mm
Buis 1 m Pa 0,6 1,2 1,9 4,6
Bocht 90° Pa 1,0 2,2 3,5 8,6
T-stuk Pa 1,8 3,7 5,8 13,8
Ø 130 mm
Buis 1 m Pa 0,3 0,5 0,9 2,0
Bocht 90° Pa 0,5 1,1 1,8 4,4
T-stuk Pa 0,8 1,6 2,6 6,1
Luchtdrukval
Ø 80 mm
Buis 1 m Pa 1,0 2,0 3,2 7,5
Bocht 90° Pa 1,4 3,0 4,9 12,3
T-stuk Pa 2,9 6,1 9,5 22,6
Hydraulische installatie
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – Generator G
19
3
G30 G45 G60 G100
Ø 110 mm
Buis 1 m Pa 0,2 0,4 0,7 1,6
Bocht 90° Pa 0,4 0,8 1,4 3,4
T-stuk Pa 0,6 1,3 2,0 4,7
Ø 130 mm
Buis 1 m Pa 0,1 0,2 0,3 0,7
Bocht 90° Pa 0,2 0,4 0,7 1,7
T-stuk Pa 0,3 0,6 0,9 2,1
Tabel3.13 Technische gegevens voor de berekening van luchttoevoer/rookgasafvoer system met buizen van Ø 100
G30 G45 G60 G100
Dampdrukval
Ø 100 mm
Buis 1 m Pa 0,9 1,9 3,0 7,1
Bocht 90° Pa 1,4 3,1 4,9 12,3
T-stuk Pa 2,8 5,7 9,0 21,2
Luchtdrukval
Ø 100 mm
Buis 1 m Pa 0,3 0,7 1,0 2,4
Bocht 90° Pa 0,5 1,2 2,0 4,9
T-stuk Pa 1,0 2,0 3,1 7,3
Tabel3.14 Gegevens voor het berekenen van het lucht/rooksysteem met coaxiale kanalen beschikbaar als accessoire
G30 G45 G60 G100
Drukval coaxiale afvoer
Ø 80/125 mm
wand Pa 21,2 40,3 60,8 132,4
dak Pa 23,8 50,5 -
Ø 130/180 mm wand (1) Pa 14,0 22,4 31,2 60,8
Ø 100/150 mm dak Pa 9,7 21,3 35,3 90,5
Ø 130/210 mm dak Pa 3,6 7,8 12,7 31,6
(1) Kan alleen worden gebruikt met OSTF009-beugel
In geval van horizontale rookgasafoer moeten volgende
punten in acht genomen worden:
Lengte rookkanaal < 1 m: de buis plaatsen met een helling
van 2 tot 3 cm in de richting van de luchtverhitter (zie Beeld
3.7
p.19
)
Lengte rookkanaal > 1,5 m: de condensaten moeten keuring
worden afgevoerd naar een afvoersysteem conform met de
bestaande wetgeving.
In het geval van installaties met verticale rookleidingen langer
dan 1,5 m is het, om te voorkomen dat er condensdruppels in
de generator terechtkomen, noodzakelijk om een T-vormig ele-
ment aan de basis van de verticaal geplaatste rookpijp te voor-
zien voor het opvangen van condensatie (Figuur 3.2
p.16
).
Voor elke gebruikte bocht van 45° dient u een lengte van 1,2
meter bij te tellen.
Afbeelding3.7 Aopen van horizontale rookgasbuizen
2-3%
Voor een correcte installatie van de externe uitlaatklemmen van ver-
brandingsproducten en terugwinning van oxiderende lucht, volgt u de
instructies in Figuur 3.8
p.20
.
Hydraulische installatie
20
3
Afbeelding3.8 Positionering van de muur eindstukken
IN luchtopening verbranding
OUT uitgang rookgassen
A aanbevolen positie (OK)
B toegestane positie (OK)
C verboden positie
IN
OUT
A
IN
OUT
B
IN
OU
T
C
NOOK
3.3.5 Voorbeeldberekening
Voor dit voorbeeld gaan we uit van de installatie van een G100 in con-
guratie C13 (Beeld 3.3
p.17
). Voor het lucht/rookgas systeem gebrui-
ken we afzonderlijke Ø 80 mm buizen:
7 m Ø 80 rookgasbuizen
1 bocht van 90° Ø 80 mm op de rookgasafvoer
6 m Ø 80 luchttoevoerbuizen
Nu kunnen we de berekening uitvoeren, rekening houdend met het
feit dat het maximaal toegestaan drukverlies voor de 200 Pa is (Tab.
3.11
p.18
).
Ø 80 rookgasbuizen
7 m x 22,4 Pa/m = 156,8 Pa
Bocht 90°
1 x 31,6 Pa = 31,6 Pa
Ø 80 luchttoevoerbuizen
6 m x 7,5 Pa/m = 45,0 Pa
Totaal drukverlies = 233,4 Pa
Het totale drukverlies over het systeem is groter dan de maximaal toe-
gestane (200 Pa), deze installatie is dus niet toegestaan.
De installatie kan uitgevoerd worden indien:
De lengte van lucht/rookgasbuizen wordt ingekort.
Vergroot de diameter van de buizen, bijvoorbeeld met de Ø 110. In
dit geval zou het totale verlies zijn:
7 m x 4,6 Pa/m = 32,2 Pa
1 x 8,6 Pa = 8,6 Pa
6 m x 1,6 Pa/m = 9,6 Pa
Totaal drukverlies = 50,4 Pa
dit is dus compatibel met de maximaal toelaatbare drukval.
3.4 AFVOER VAN ROOKGASCONDENS
De unit G is een condensatie-apparaat en produceert dus condensatie-
water uit verbrandingsgassen.
Zuurtegraad van de condens en afvoernormen
Condenswater van rookgassen bevat agressieve zure substan-
ties. Raadpleeg de geldende normen die van toepassing zijn
om de condens af te voeren en te verwijderen.
Indien vereist, moet u een neutralisator van de zuurtegraad
met geschikt vermogen installeren.
Geen dakgoten gebruiken om de condens af te voeren
Het condenswater van rookgassen niet in de dakgoten afvoe-
ren, wegens het risico voor corrosie van de materialen en ge-
vaar voor ijsvorming.
3.4.1 Koppeling condensafvoer
Het rookcondensafvoerhulpstuk bevindt zich aan de onderkant van het
apparaat.
De condensafvoerbuis moet op een geschikte afvoercollector wor-
den aangesloten.
De verbinding tussen de buis en de collector van de condensaf-
voer moet op een zichtbare plaats aangebracht zijn.
3.4.2 Installatie Condensaatafvoerset
Standaard wordt een condensafvoerkit geleverd die (door de installa-
teur) wordt aangesloten op de specieke uitlaat aan de onderkant van
de generator.
Hoe installeer ik de condensafvoerset
1. Draai de bovenste ringmoer van de condensafvoersifon los.
2. Steek de bevestigingskraag van de condensafvoer in de bovenste
ringmoer met het hulpstuk naar buiten gericht.
3. Draai de ringmoer op de sifon vast.
4. Schroef de sifon op de condensaatuitlaat aan de onderkant van de
generator.
5. Regel nu de positie van de sifon zodat de afvoeraansluiting in
de juiste richting staat om de afvoerleiding aan te sluiten (Beeld
3.9
p.20
).
Het stopcontact aan de onderkant van het apparaat is zo in-
gericht dat het ook bij montage van de stuurbare kruisbeugel
bruikbaar blijft (optioneel, paragraaf 2.5
p.14
).
De aansluiting van het condenswater op de afvoer moet bij
atmosferische druk uitgevoerd worden door in een siphon te
lopen aangesloten op het afvoersysteem.
Afbeelding3.9 Detail van de installatie van de afvoerbuizen
A Aansluiting van de condensatie afvoerbuizen (installateur)
B Bovenste ring
A
B
3.4.3 Collector condensafvoer van rookgassen
Om de condensafvoercollectors uit te voeren:
Dimensioneer de leidingen voor het maximaall condensdebiet (ta-
bel 1.2
p.12
).
Gebruik plastic materialen die bestand zijn tegen een zuurtegraad
pH 3-5.
Voorzie een minimale helling van 1%, dit betekent 1 cm per meter
van het traject (anders is een stuwpomp nodig).
Voorkom bevriezing.
Elektrische installatie
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – Generator G
21
4
4 ELEKTRISCHE INSTALLATIE
4.1 WAARSCHUWINGEN
Algemene waarschuwingen
Lees de waarschuwingen in hoofdstuk III
p. 4
: hierin staat
belangrijke informatie over de normen en de veiligheid.
Conformiteit met de installatienormen
De installatie moet in overeenstemming zijn met de geldende
normen die van toepassing zijn, op basis van het land en de
plaats van de installaties, voor wat de veiligheid, het ontwerp,
de uitvoering en het onderhoud van elektrische installaties
betreft.
Bovendien moet de installatie in overeenstemming zijn met de
voorschriften van de constructeur.
Componenten onder spanning
Voordat u de elektrische aansluitingen uitvoert wanneer het
toestel op zijn denitieve plaats is opgesteld, moet u ervoor
zorgen om niet te werken op componenten die onder span-
ning staan.
Aarding
Het toestel moet op een eciënte aardingsinstallatie zijn aan-
gesloten, uitgevoerd in overeenstemming met de geldende
normen.
Het is verboden om de gasleidingen als aardgeleider te gebrui-
ken.
Isolering van kabels
Houd de vermogenskabels fysisch gescheiden van de
signaalkabels.
De elektrische voedingsschakelaar niet gebruiken om het
toestel aan/uit te zetten
De elektrische voedingsschakelaar niet gebruiken om het toe-
stel aan/uit te zetten, omdat u zo het toestel kunt beschadigen
(een black-out die zich af en toe voordoet wordt wel getole-
reerd).
Gebruik uitsluitend de speciaal voorziene besturingsinrichting
om het toestel aan en uit te zetten.
4.2 ELEKTRISCHE INSTALLATIES
De elektrische aansluitingen zorgen voor:
A. Elektrische voeding (Paragraaf 4.3
p.21
).
B. Besturingssysteem (Paragraaf 4.4
p.21
).
De aansluitingen uitvoeren
Alle elektrische aansluitingen moeten worden gemaakt op het elektro-
nische bedieningspaneel in het elektrische paneel van de unit:
1. Zorg ervoor dat het apparaat niet onder spanning staat.
2. Open de deur aan de rechterkant van het apparaat om toegang te
krijgen tot het elektrische paneel.
3. Rijg de kabels door de wartel (referentie 3 dimensionale schema's
Paragraaf 1.2
p.8
).
4. Zoek de voorziene aansluitklemmen.
5. Voer de aansluitingen uit.
6. Sluit de deur
4.3 ELEKTRISCHE STROOM
4.3.1 Lijn voor elektrische stroom
Voorzie (voor rekening van de installateur) een beveiligde enkelfasige
elektrische voeding (230 V 1-N 50 Hz) met:
Kabel type H05 VVF 3x1,5 mm
2
met een maximale uitwendige dia-
meter van 12 mm.
Bipolaire schakelaar met een minimale contactopening van 3 mm.
De voeding aansluiten
Om de drieaderige voedingskabel aan te sluiten:
1. Toegang tot het elektronische bord volgens de procedure
4.2
p.21
.
2. Sluit de drie geleiders aan op het elektronische bord zoals weerge-
geven in guur 4.1
p.21
.
3. Voorzie een aardingsgeleider die langer is dan de geleiders onder
spanning (de laatste om losgerukt te worden in geval per ongeluk
aan de kabel wordt getrokken).
Afbeelding4.1 Aansluiting van het toestel op het lichtnet
L Fase
N Neuter
NIET MEEGELEVERDE componenten.
GS Bipolaire schakelaar
230 V ~ 50 Hz
N
L
GND
GS
X1
4.4 REGELSYSTEEM
4.4.1 Positionering van het besturingssysteem
Installeer de chronothermostaat volgens de volgende instructies:
Ongeveer 1,5 m van de vloer, beschermd tegen tocht, directe
blootstelling aan zonlicht, invloed van directe verwarmingsbron-
nen (lampen, heteluchtstromen van het apparaat zelf, enz.).
Indien mogelijk niet op muren grenzend aan de buitenkant, om de
gedetecteerde temperatuur en dus de werking van het systeem
niet te verstoren. Bescherm anders het besturingssysteem door
een plaat isolatiemateriaal (kurk, polystyreen of ander) tussen het
systeem en de muur te plaatsen.
Naleving van bovenstaande indicaties voorkomt onbedoelde
opstarten en stilleggingen van het systeem en zorgt voor opti-
maal comfort in de omgeving.
Elektrische installatie
22
4
4.4.2 Chronothermostaat
Aansluiting van de klokthermostaat
De chronothermostaat moet met behulp van expansieschroe-
ven op een geschikte plaats op de muur worden geïnstalleerd.
De klokthermostaat wordt aangesloten aan het communicatie
paneel geleverd, met een kabel van 5 meter (Beeld 4.2
p.22
).
Indien een kabel van meer dan 5 meter nodig is, dan kan u
een kabel gebruiken met een sectie van 0,75mm
2
, en een
maximum weerstand van 5 Ω per geleider (gebruik een be-
schermde shielded kabel indien er elektrische interferenties
kunnen optreden).
De maximum toegelaten lengte van de aansluitkabel is 30
meter.
Afbeelding4.2 Chronothermostaat-aansluiting en dialoogbord als de standaard meegeleverde kabel niet wordt gebruikt
A Communicatie paneel in het controle circuit op positie X13
B Kabel 2x0,75 mm
2
, maximum weerstand per geleider 5 Ω, maximum lengte 30
meter
C Chronothermostaat
B
C
A
J1
J2
4.4.3 Controle van meerdere generatoren met één
externe toestemming
In de winter is het mogelijk om meerdere generatoren te bedienen met
één externe toestemming (bijv. programmeerklok) door de elektrische
brug op aansluitklemmen X10 (paragraaf 1.3
p.10
) gemarkeerd met
het radiatorsymbool te verwijderen en de externe toestemming
aan te sluiten op dezelfde aansluitklemmen (afbeelding 4.3
p.23
).
In de zomer is het mogelijk om meerdere generatoren te bedienen met
één externe toestemming (bijv. programmeerklok) door de elektrische
brug op terminals X7 (Paragraaf 1.3
p.10
) gemarkeerd met het ven-
tilatorsymbool te verwijderen en de externe toestemming aan te
sluiten op dezelfde terminals (Figuur 4.3
p.23
).
In ieder geval moet elke generator worden aangesloten op de respec-
tieve chronothermostaat en moet de toestemming voor de werking
ook doorde laatste worden verstrekt.
Door het externe contact te openen wordt de luchtverhitter gedeacti-
veerd, ongeacht de instelling van de klokthermostaat.
Elektrische installatie
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – Generator G
23
4
Afbeelding4.3 Aansluitschema voor een externe sturing van meerdere verhitters
E Inschakelen zomermode
I Inschakelen winter mode
R1-3 Relais voor inschakelen van winter mode
R1'-3' Relais voor inschakelen van zomer mode
S Zomer/winter schakelaar
SCH1 Besturingskaart
SCH2 motorbesturingskaart
G1-3 Generator
CR Klokthermostaat
AANDACHT: Elke luchtverhitter moet aangesloten zijn aan zijn individuele klokthermostaat.
SCH1
SCH2
G3
CR
R3
R3’
SCH1
SCH2
G2
SCH1
SCH2
R2
R2’
R1
R1’
S
E
0
I
E
0
I
E
I
CR
CR
G1
L
N
4.5 EXTERNE ANOMALIEMELDING
Mogelijke foutmeldingen die tijdens het normaal gebruik kunnen voor-
komen, worden weergegeven met een foutcode op de klokthermo-
staat (Tab. 6.5
p.32
).
Eventuele storingen kunnen ook op afstand worden gemeld door een
licht aan te sluiten op de aansluitingen X9 van het motorbord (uitgang
230V – 50Hz, zie schema in guur 4.4
p.24
).
De maximum lengte van de kabel die hiervoor gebruikt mag
worden is 200 meter.
Inbedrijfstelling
24
5
Afbeelding4.4 Aansluiting signaalindicatielampje vlamvergrendeling
L1 Signaallamp vergrendelen
L1
X9
X11
Indien een led oplicht, betekent dit dat er een storing is, zoals beschre-
ven in Tab. 4.1
p.24
.
Tabel4.1 LED-verlichting voor afwijkende signalering
Fout Led-lichtstatus
Vlamvergrendeling Vast
Grenswaarde thermostaat of minimum rooktemperatuur thermostaat interventie
(1)
Knipperen (aan = 4 seconden, uit = 1 seconde) (2)
Ander probleem Knipperen (aan = 1 seconde, uit = 4 seconden) (2)
1 De rooktemperatuurthermostaat is aanwezig op de seriegeneratoren G.
2 Na 72 uur continu knipperen gaat het led lampje vast blijven branden.
4.6 REMOTE ERROR RESET
Ontgrendelen kan ook op afstand worden gedaan. Hiervoor is het no-
dig om een knop aan te sluiten op de aansluitingen X11 van het motor-
bord (uitgang 230V – 50Hz, zie schema in Figuur 4.5
p.24
).
Door het contact te sluiten wordt de fout gereset.
Afbeelding4.5 Aansluiting vlamontgrendelknop
P1 Deblokkeerknop
P1
X9
X11
5 INBEDRIJFSTELLING
De inbedrijfstelling voorziet in de controle/afstelling van de
verbrandingsparameters en mag uitsluitend door een tech-
nische dienst worden uitgevoerd Robur. De gebruiker/instal-
lateur is NIET gemachtigd tot het uitvoeren van deze hande-
lingen, op strae van verval van de garantie.
De installateur is verplicht om controles vooraf uit te voeren,
zoals beschreven in paragraaf 5.1
p.24
.
5.1 CONTROLES VOORAF
Paragraaf speciaal voor de installateur.
5.1.1 Preventieve controles voor de inbedrijfstelling
Vooraleer met de technische dienst contact op te nemen, na de installa-
tie, is de installateur gehouden om het volgende te controleren:
Elektrische en gasinstallaties, geschikt voor het vereiste vermogen
en uitgerust met alle veiligheidsvoorzieningen en controle-inrich-
tingen opgelegd door de geldende normen.
Geen lekken in de gasinstallaties.
Type gas waarvoor het toestel is voorzien (aardgas, LPG of andere).
Druk van de gastoevoer, overeenkomstig de waarden van de Tabel
3.1
p.15
, met een maximale tolerantie van ±15%.
Correcte werking van het kanaal van de rookafzuiging
Toevoeging van oxiderende lucht en afzuiging van dampen, cor-
rect uitgevoerd in overeenstemming met de huidige regelgeving.
Elektriciteitsnet overeenkomstig de gegevens op het plaatje van
het toestel.
Correct geïnstalleerd toestel, volgens de instructies van de con-
structeur.
Installatie uitgevoerd volgens de regels van de kunst, in overeen-
stemming met de geldende nationale en plaatselijke normen.
5.1.2 Abnormale of gevaarlijke installatiesituaties
Indien er abnormale of gevaarlijke installatiesituaties worden vastge-
steld, zal de technische dienst de inbedrijfstelling niet uitvoeren en kan
het toestel niet worden gestart.
Deze situaties kunnen als volgt zijn:
De te respecteren afstanden zijn niet nageleefd.
Onvoldoende afstand tot brandbare materialen.
Condities waardoor geen toegang en geen onderhoud in veilige
omstandigheden mogelijk is.
Toestel gestart/uitgeschakeld met de hoofdschakelaar in plaats van
met de voorziene besturingsinrichting.
Defecten of gebreken van het toestel veroorzaakt tijdens het trans-
port of de installatie.
Gasgeur.
Niet-conforme druk van het distributiegas.
Niet-conforme rookgasafvoer.
Alle situaties die tot storingen van de werking kunnen leiden of die
Inbedrijfstelling
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – Generator G
25
5
potentieel gevaarlijk zijn.
5.1.3 Niet-conforme installatie en corrigerende
interventies
Als de technische dienst een niet-conformiteit vaststelt, is de gebruiker/
installateur gehouden om eventuele corrigerende interventies vereist
door de technische dienst uit te voeren.
Als (volgens het oordeel van de technische dienst) de veiligheids- en
conformiteitscondities zijn voldaan na de uitvoering van de interven-
ties om dit op te lossen (voor rekening van de installateur), kan worden
verder gegaan met de inbedrijfstelling.
5.2 CONTROLE
VERBRANDINGSPARAMETERS
Paragraaf exclusief voor de technische dienst voorbe-
houden
De generator wordt geleverd met de gasklep die al gekali-
breerd is ten opzichte van de brandstof aangegeven op de
lijm naast de gasaansluiting. Bijgevolg moet tijdens de eerste
ontstekingsfase alleen de CO
2
-waarde worden geverieerd en
moet, alleen als dit mislukt, of in het geval van een gaswijzi-
ging, de gehele vericatieprocedure worden uitgevoerd.
De controle van de CO
2
-waarde moet worden uitgevoerd met
de deur gesloten, terwijl de kalibratie van de gasklep moet
worden uitgevoerd met de deur open.
Met een dierentiaal manometer dient de druknippel A van
het gasventiel op de + (positief) van de manometer.
Afbeelding 5.1
p.25
1. Indien het toestel actief is deze uitschakelen met behulp van het
besturingssysteem.
2. Sluit een manometer aan op de oset drukaansluiting (A), na het
verwijderen of losdraaien van de betreende afdichtingsschroef.
3. Het toestel opstarten op niveau 3 maximaal vermogen et wachten
totdat de vlam gestabiliseerd is (ongeveer 2 minuten).
4. Met de toetst van de chrono thermostaat het toestel op mini-
mum vermogen/debiet brengen (niveau 1).
5. Met de toetst IP, in menu INFO gaan, met toetst OK RPM selecte-
ren en nagaan of de snelheid van de ventilator op niveau 1 mini-
mum vermogen overeenstemt met de waarden aangeduid in Tabel
5.1
p.25
.
6. Stel de osetafstelschroef af om de osetdrukwaarde te verkrijgen
die in de volgende tabellen wordt weergegeven, met een toleran-
tie van ± 1 Pa.
7. Controleer of de CO
2
-waarde overeenkomt met de waarde aange-
geven in kolom "Minimaal thermisch belasting" van de volgende
tabellen, afhankelijk van het model en het gebruikte type gas. Stel
anders de CO
2
-percentage waarde in met behulp van de oset
stelschroef.
De staat van de brander onderzoeken: er mogen geen gloei-
zonen aanwezig zijn.
8. Koppel de manometer los en schroef de drukafnameafdichtings-
schroef (A) weer vast.
9. Sluit de deur en gebruik de afstandsbediening om niveau 3 in te
stellen (maximale capaciteit/debiet).
10. Wachten totdat de vlam gestabiliseerd is (minstens 5 minuten).
11. Controleer of de CO
2
-waarde overeenkomt met de waarde aange-
geven in kolom "Nominaal thermisch belasting" van de volgende
tabellen, afhankelijk van het model en het gebruikte type gas.
Als de test een positief resultaat geeft:
12. Stop met handmatig forceren van het vermogensniveau.
Als de test een negatief resultaat geeft:
13. Herhaal stap 3 tot en met 7 (exclusief stap 6) om de werking bij
een minimaal debiet te reactiveren; controleer en corrigeer indien
nodig de CO
2
-waarde onder deze omstandigheden opnieuw door
de osetafstelschroef aan te passen.
14. Herhaal stap 12 om de procedure te voltooien.
Nagaan of de waarden van statische en dynamische drukken,
met het toestel op niveau 3, overeenstemmen met de limiet-
waarden aangeduid in Tabel 3.1
p.15
(met lage gasdrukken
zal het CO
2
gehalte ook een minimale waarde hebben).
Tabel5.1 Snelheid ventilator
Model
Snelheid ventilator op niveau 1
minimum vermogen (rpm)
Snelheid ventilator op niveau 3
maximum vermogen (rpm)
G30 1900 3500 ± 150
G45 1700 4850 ± 150
G60 2000 5650 ± 150
G100 2050 6000 ± 150
Afbeelding5.1 Gasblok
A Drukaansluiting oset
B Aansluiting distributiegasdruk
C Stelschroef oset
A
C
B
Tabel5.2 Tabel afstelling gasklep G30
Gas
Netwerk-
druk
Oset druk Percentage CO
2
in het rookgas
nominaal
Minimaal thermisch
belasting
Nominaal ther-
misch belasting
Type mbar Pa % %
G20
Zie tabel
3.1
p.15
-5 8,4 8,8
G25 -5 8,3 8,7
G25.1 -5 9,7 10,3
G25.3 -5 8,4 8,9
G27 -5 8,3 8,8
G2.350 -5 8,3 8,8
G30 -5 9,8 10,2
G31 -5 9,0 9,7
LPG -5 9,4 9,7
Op alle CO
2
-percentages in de dampen wordt een tolerantie van ±0,3% toegepast.
Gewone geleiding
26
6
Tabel5.3 Tabel afstelling gasklep G45
Gas
Netwerk-
druk
Oset druk Percentage CO
2
in het rookgas
nominaal
Minimaal thermisch
belasting
Nominaal ther-
misch belasting
Type mbar Pa % %
G20
Zie tabel
3.1
p.15
-5 8,7 9,1
G25 -5 8,4 9,0
G25.1 -5 9,9 10,8
G25.3 -5 8,4 9,0
G27 -5 8,6 9,1
G2.350 -5 8,4 9,2
G30 -5 9,8 10,2
G31 -5 9,6 9,8
LPG -5 9,5 9,9
Op alle CO
2
-percentages in de dampen wordt een tolerantie van ±0,3% toegepast.
Tabel5.4 Tabel afstelling gasklep G60
Gas
Netwerk-
druk
Oset druk Percentage CO
2
in het rookgas
nominaal
Minimaal thermisch
belasting
Nominaal ther-
misch belasting
Type mbar Pa % %
G20
Zie tabel
3.1
p.15
-5 8,3 8,9
G25 -5 8,3 9,1
G25.1 -5 9,8 10,4
G25.3 -5 8,2 8,7
G27 -5 8,5 9,0
G2.350 -5 8,5 9,0
G30 -5 9,7 10,0
G31 -5 9,8 10,4
LPG -5 9,7 10,1
Op alle CO
2
-percentages in de dampen wordt een tolerantie van ±0,3% toegepast.
Tabel5.5 Tabel afstelling gasklep G100
Gas
Netwerk-
druk
Oset druk Percentage CO
2
in het rookgas
nominaal
Minimaal thermisch
belasting
Nominaal ther-
misch belasting
Type mbar Pa % %
G20
Zie tabel
3.1
p.15
-5 8,6 9,5
G25 -5 8,5 9,4
G25.1 -5 9,8 10,6
G25.3 -5 8,2 9,0
G27 - - -
G2.350 - - -
G30 -5 10,6 10,9
G31 -5 10,0 10,7
LPG -5 9,7 10,1
Op alle CO
2
-percentages in de dampen wordt een tolerantie van ±0,3% toegepast.
5.3 AANPASSEN OP EEN ANDER TYPE GAS
Raadpleeg de relevante documentatie voor instructies
voor het vervangen van gas.
6 GEWONE GELEIDING
Dit gedeelte richt zich tot de gebruiker.
6.1 WAARSCHUWINGEN
Algemene waarschuwingen
Lees aandachtig de waarschuwingen in het hoofdstuk
III.1
p. 4
voordat u het toestel gaat gebruiken: hierin staat
belangrijke informatie over de normen en de veiligheid.
Inbedrijfstelling door de technische dienst
De inbedrijfstelling mag uitsluitend door een technische dienst
worden uitgevoerd Robur (Hoofdstuk 5
p.24
).
Het toestel nooit zonder spanning stellen wanneer het in
werking is
De elektrische voeding NOOIT wegnemen terwijl het toestel in
werking is (behalve bij gevaar, zie hoofdstuk III.1
p. 4
), an-
ders kan het toestel of de installatie beschadigd raken.
6.2 INSCHAKELEN EN UITSCHAKELEN
Gewone start/stop
U mag het toestel uitsluitend in-/uitschakelen via de speciaal
voorziene besturingsinrichting.
Niet inschakelen/uitschakelen met de voedingsschakelaar
Het toestel niet inschakelen/uitschakelen met de elektrische
voedingsschakelaar. Dit kan schadelijk en gevaarlijk zijn voor
het toestel en voor de installatie.
Controles vooraleer in te schakelen
Controleer het volgende voordat u het toestel inschakelt:
gaskraan open
elektrische voeding van het toestel (hoofdschakelaar ON)
aansluiting en eventuele voeding van de regelaar
Wanneer de luchtverhitter opgestart wordt na een lange pe-
riode van inactiviteit, of als het de eerste start is na de instal-
latie, is het mogelijk dat, door aanwezige lucht in de leidingen,
deze handeling meerdere malen moet herhaald worden.
Gewone geleiding
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – Generator G
27
6
6.3 CHRONOTHERMOSTAAT
Afbeelding6.1 Digitale chronothermostaat
UPLEV
DOWNLEV
E/I
UP
DOWN
OK
IP
TIME
TEMP
FUNCT
Om de in de volgende paragrafen beschreven instellingen te
maken, moet de chronothermostaat worden aangesloten op
het elektrische paneel van de generator en moet de generator
elektrisch worden gevoed.
6.3.1 Functies van de chronothermostaatknop
De toetsen van de klokthermostaat hebben de volgende functies:
UPLEV ( ) en DOWNLEV ( ): deze toetsen laten u toe om het
niveau van ventilatie te veranderen gaande van niveau 0 tot 3 (1
= minimum ventilatie, 2 = middelmatige ventilatie, 3 = maximale
ventilatie. 0 in winter mode = een automatische ventilatie, 0 in zo-
mer mode = ventilatoren uit).
E/I ( ): hiermee kiest u tussen Winter mode (= verwarming, radia-
tor op het display) of Zomer mode (enkel ventilatie).
UP ( ) en DOWN ( ): met de UP en DOWN toetsen kan u
de kamertemperatuur instellen per 0,1°C. Indien u de toets langer
ingedrukt houdt loopt de temperatuur sneller op en af.
OK-toets ( ): hiermee kunt u de huidige omgevingstempera-
tuur bekijken, de gewenste omgevingstemperatuur, de ingestelde
gegevens bevestigen.
IP ( ): met deze toets komt u in de Programma mode en heeft u
toegang tot het menu INFO (zie verder)
Programma mode: druk kort op de toets, op het display
verschijnt voor enkele seconden PROG; om de Programma
mode te verlaten drukt u opnieuw kort op , op het display
verschijnt voor enkele seconden RUN.
menu INFO: druk minimum 3 seconden op de toets, op het
display verschijnt gedurende enkele seconden INFO; om het
menu INFO te verlaten drukt u opnieuw kort op de toets,
op het display verschijnt voor enkele seconden RUN.
TIME () toets : hiermee kunt u de getimede bewerkingen instel-
len (zie voor meer informatie paragraaf 6.3.7
p.29
).
TEMP ( ): met deze toets kunt u de comfort- en de verlaagde
temperatuur instellen.
FUNCT () -toets : hiermee kunt u de automatische, handmati-
ge of uitgeschakelde werking instellen. Wanneer de uit-functie is
ingesteld, staat de generator in stand-by: alleen de antivriesfunctie
blijft actief (als deze niet is gedeactiveerd vanuit het INFO-menu -
zie voor meer informatie paragraaf 6.3.9
p.31
).
De functies van de toetsen hierboven zijn de standaard func-
ties. Deze wijzigen naargelang de mode waarin het display zich
bevindt.
6.3.2 Stel de dag en tijd in op de chronothermostaat
Om dag en uur in te stellen gaat u als volgt tewerk:
1. Ga naar de Programma mode door kort op te drukken: PROGR
verschijnt even op het display, waarna het uur en de dag van de
week met het DAY icoon zichtbaar is.
2. Met de en toetsen kunt u de waarde die knippert veran-
deren. Om de volgende waarde te selecteren drukt u op de
toets of de toets.
3. Nadat u de correcte datum en uur hebt ingesteld drukt u kort op
om het programma te verlaten. RUN wordt even weergegeven
op het display.
6.3.3 Instellen van comfort-, spaar-, en antivries
temperatuur op de klokthermostaat
1. Ga naar de Programma mode door kort op te drukken.
2. Druk herhaaldelijk op om de temperatuur te selecteren die u
wil instellen.
3. Links op het display verschijnt COMFR voor de Comfort tempe-
ratuur, ECONM voor de Economy temperatuur, en OFFºc voor de
Antivries temperatuur (zie Beeld 6.2
p.27
).
4. De gewenste temperatuur kan u instellen met de en
toetsen.
De Comfort temperatuur kan u instellen tussen 5,0 °C en 30,0
°C (in stappen van 0,1 ºC).
De Economy temperatuur kan u instellen tussen 5,0 °C en 25,0
°C (in stappen van 0,1 ºC).
De Antivries temperatuur kan u instellen tussen 2,0 °C en 10,0
°C (in stappen van 0,1 ºC).
5. Om de ingestelde waarde te bevestigen drukt u op . Hierdoor
gaat u verder naar de volgende waarde.
6. Nadat u de gewenste temperaturen hebt ingesteld druk u op
om het programma te verlaten.
Afbeelding6.2 Comfort, economy en antivries temperaturen
6.3.4 Vrije programmering van dagelijkse
instelpunten op de chronothermostaat
1. Ga naar de Programma mode door kort op te drukken.
2. Druk herhaaldelijk op de toets.
3. Links op het display SP n verschijnt, waarbij n staat voor het aantal
ingestelde punten op die dag (Beeld 6.3
p.28
).
Gewone geleiding
28
6
Afbeelding6.3 Dagelijkse instelwaarde
Het instelpunt verwijst naar het tijdstip waarop de ingestelde
temperatuur wijzigt. De nieuwe temperatuur blijft behouden
tot het volgende instelpunt.
4. Kies de gewenste dag van de week met de toets.
5. Kies het instelpunt met de en toetsen.
6. Pas de tijd aan met de en toetsen (minimum 10 minuten
interval).
7. Stel de gewenste temperatuurniveau in met de toets : rechts
boven in het display ziet u een zonnetje voor de Comfort mo-
de, een maantje voor de Economy mode en geen icon voor de
Antivries mode.
8. De ingestelde tijd en temperatuurniveau wordt grasch weergege-
ven op het klokje op de display (zie Beeld 6.4
p.28
).
9. Om over te schakelen naar de programmering van het volgende in-
stelpunt drukt u op de toets o en stelt u het tijd- en tempe-
ratuurniveau in zoals eerder: voor elk dagproel kunt u maximaal 8
instelpunten instellen.
10. In het Figuur voorbeeld 6.4
p. 28
voor maandag stelt u 7 set-
points als volgt in:
Instelpunt 1 om 00:00 antivries temperatuur
Instelpunt 2 om 7:00 economy temperatuur
Instelpunt 3 om 8:00 comfort temperatuur
Instelpunt 4 om 11:00 economy temperatuur
Instelpunt 5 om 14:00 comfort temperatuur
Instelpunt 6 om 18:00 economy temperatuur
Instelpunt 7 om 19:00 antivries temperatuur
Afbeelding6.4 Dagelijkse instelwaarde
Bij het vrij plannen van dagelijkse setpoints is het belangrijk
om altijd alle 24 uur in te plannen zoals in het voorbeeld in
Figuur 6.4
p.28
. Als er ongeplande tijdsblokken overblijven,
past de chronothermostaat automatisch de gegevensset van
de vorige dag toe in dezelfde tijdsblokken (zelfs als dit niet op
het scherm wordt weergegeven).
Om de programmering eenvoudiger te maken is er de mo-
gelijkheid om een ingesteld programma toe te kennen aan
een bepaalde dag (Paragraaf 6.3.5
p.28
). Daarna kunt u dat
programma selecteren en gebruiken om andere dagen in te
stellen (met de toets ). U kan tussen de verschillende dag-
proelen scrollen met de en toetsen, de tijd wijzigen
met de toetsen en , en het temperatuur proel
wijzigen met de toets .
11. Zodra het dagproel en de relatieve temperatuurinstelpunten zijn
geprogrammeerd, drukt u op de toets om te bevestigen.
Bevestiging met de knop veroorzaakt het verlies van
het eerder ingestelde dagelijkse proel voor diezelfde dag. Als
u dit niet kunt bevestigen, gaan alle instellingen verloren die
voor dat dagelijkse proel zijn ingevoerd.
12. Druk op de toets om de Programma mode te verlaten.
Hoe kan u het dagprogramma controleren
1. Ga naar de Programma mode door kort op te drukken.
2. Druk herhaaldelijk op de toets.
3. Links op het display SP n verschijnt, waarbij n staat voor het aantal
ingestelde punten op die dag (Beeld 6.3
p.28
).
4. Druk op de toets om de gewenste dag van de week te kiezen.
5. Blader door de ingestelde instelpunten met behulp van de
e-toetsen .
6. Druk op de toets om de Programma mode te verlaten.
6.3.5 Instellen van een voorgeprogrammeerd
dagprogramma op de klokthermostaat
1. Ga naar de Programma mode door kort op te drukken.
2. Druk herhaaldelijk op de toets.
3. DAY verschijnt linksonder op het display.
4. Druk op om de dag van de week te kiezen.
Afbeelding6.5 Dag proel
5. Rechts boven op het display ziet u de vermelding PROFILE, het ge-
selecteerd nummer van proel knippert (zie Beeld 6.5
p.28
).
6. Met de en toetsen kan u één van de 16 mogelijke proe-
len kiezen (zie Tabel 6.1
p.29
).
7. Druk op om te bevestigen.
Bevestiging met de knop veroorzaakt het verlies van het
eerder ingestelde dagelijkse proel voor diezelfde dag.
8. Druk op de toets om de Programma mode te verlaten.
6.3.6 Instellen van een voorgeprogrammeerd
weekprogramma op de klokthermostaat
1. Ga naar de Programma mode door kort op te drukken.
2. Druk herhaaldelijk op de toets.
3. Op het display linksonder staat WEEK.
4. Rechts boven op het display ziet u de vermelding PROFILE, het ge-
selecteerd nummer van proel knippert (zie Beeld 6.6
p.29
).
Gewone geleiding
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – Generator G
29
6
Afbeelding6.6 Week proel
5. Met de en toetsen kan u één van de 16 mogelijke week-
proelen kiezen. (zie Tab. 6.2
p.29
). Elk weekproel is een verza-
meling van 7 vooraf ingestelde dagproelen.
6. Druk op de om het gekozen weekprogramma te bevestigen.
Bevestiging met de knop veroorzaakt het verlies van het
wekelijkse proel en het dagelijkse proel dat eerder is inge-
steld.
Wij raden u aan het wekelijkse proel te kiezen dat het dichtst
bij uw behoeften ligt en vervolgens, voor dagen waarop u het
dagelijkse proel niet in het wekelijkse proel wilt instellen,
zoals beschreven in de betreende paragraaf, het gewenste
vooraf ingestelde dagelijkse proel in te stellen (zie Paragraaf
6.3.5
p.28
) of verder te gaan met de gratis planning van de
dagelijkse instelpunten (zie Paragraaf 6.3.4
p.27
).
Tabel6.1 Dagproelen
Dagproelen
Tijd en temperatuurniveau geassocieerd met dagelijkse instelpunten
1 2 3 4 5 6 7 8
01 00:00 A 05:30 C 21:30 A --- --- --- --- ---
02 00:00 R 05:30 C 21:30 R --- --- --- --- ---
03 00:00 A 07:00 C 12:00 R 13:00 C 19:30 A --- --- ---
04 00:00 R 07:00 C 12:00 R 13:00 C 19:30 R --- --- ---
05 00:00 R 05:30 C 15:00 R --- --- --- --- ---
06 00:00 A 06:30 C 19:00 A --- --- --- --- ---
07 00:00 A 05:00 R 06:30 C 19:00 R 21:00 A --- --- ---
08 00:00 A 08:00 C 12:00 R 13:00 C 18:00 A --- --- ---
09 00:00 A 04:00 R 07:00 C 18:00 R 21:30 A --- --- ---
10 00:00 A 04:00 R 07:00 C 14:00 R 21:30 A --- --- ---
11 00:00 A 07:00 C 14:30 A --- --- --- --- ---
12 00:00 R 06:00 C 12:00 R 14:00 C 20:00 R --- --- ---
13 00:00 A 05:00 C 12:00 R 13:00 C 21:00 A --- --- ---
14 00:00 C --- --- --- --- --- --- ---
15 00:00 R --- --- --- --- --- --- ---
16 00:00 A --- --- --- --- --- --- ---
A antivries temperatuur
B economy temperatura
C comfort temperatuur
Tabel6.2 Weekproelen
Weekproelen
Dagproel per weekdag ingesteld
Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Zaterdag Zondag
01 01 01 01 01 01 16 16
02 01 01 01 01 01 01 16
03 06 01 01 01 01 16 16
04 06 01 01 01 01 01 16
05 02 02 02 02 02 16 16
06 02 02 02 02 02 02 16
07 06 02 02 02 02 16 16
08 06 02 02 02 02 02 16
09 01 01 01 01 01 01 01
10 14 14 14 14 14 14 14
11 02 02 02 02 02 02 02
12 06 06 06 06 06 06 06
13 07 07 07 07 07 07 07
14 08 08 08 08 08 08 08
15 09 09 09 09 09 09 09
16 10 10 10 10 10 10 10
6.3.7 Tijdsgestuurde functies van de
klokthermostaat
Er zijn 3 types tijdsgestuurde functies:
Geforceerd automatisch: weergegeven door het symbool van
manueel en automatisch onderaan op het display (zie Beeld
6.7
p.30
).
Getimed uitgeschakeld (vakantieprogramma): weergegeven
door het zandloper en vliegtuig symbool onderaan op het display
(zie Beeld 6.8
p.30
).
Getimed manueel (party): weergegeven door het zandloper en
hand symboolonderaan op het display (zie Beeld 6.9
p.30
).
6.3.7.1 Geforceerd automatisch
De geforceerd automatische functie laat u toe een temperatuur in te
stellen die verschilt van het geselecteerde programma (vb. programma
Gewone geleiding
30
6
ingesteld op 18°C van 08.00 tot 12.00 uur, maar op de dag zelf wenst u
de temperatuur in te stellen zodat het toestel pas uitschakelt op 20°C).
Om de geforceerd automatische functie in te stellen volstaat het met de
en toetsen de gewenste temperatuur in te stellen (vb. 20°C).
Zowel het symbool van Automatisch (cirkel) als Manueel (hand) zijn nu
weergegeven op het display (zie Beeld 6.7
p.30
).
Geforceerde automatische werking duurt tot het volgende gepro-
grammeerde instelpunt (in het voorbeeld tot 12:00 uur), waarna
de werking weer automatisch zal zijn met het geprogrammeerde
temperatuurinstelpunt.
De geforceerde automatische functie kan enkel worden geac-
tiveerd wanneer het toestel in de Automatische mode staat (
toets).
Afbeelding6.7 Geforceerd automatisch
6.3.7.2 Getimed uitgeschakeld (vakantieprogramma)
Hiermee schakelt u het toestel uit voor een bepaalde periode. Tijdens
deze periode worden al de ingestelde programmas uitgeschakeld, en
werkt het toestel enkel als antivries beveiliging (behalve als antivries
door u werd uitgeschakeld in het INFO menu – zie Tabel 6.3
p.31
).
Deze functie wordt vooral gebruikt indien u een langere periode afwe-
zig bent, bijvoorbeeld op vakantie.
Om het toestel getimed uit te schakelen gaat u als volgt tewerk:
1. Selecteer de automatische functie met de toets.
2. Druk op de toets (de zandloper en het vliegtuig verschijnen op
het display, en het woord OFF komt in beeld).
3. Met de en toetsen, stelt u de periode in gedurende
dewelke de unit moet uitgeschakeld worden. De tijd kan worden
uitgedrukt in:
Minuten van 10 tot 90 (lees MM:nn) (kan per 10 minuten ver-
hoogd of verlaagd worden)
Uren van 2 tot 47 (lees HH:nn) (kan per 1 uur worden verhoogd
of verlaagd)
Dagen van 2 tot 45 (lees DD:nn) (kan per 1 dag worden ver-
hoogd of verlaagd)
De overgang van minuten naar uren, en van uren naar dagen
gebeurt via progressieve verhoging van de tijdspanne weerge-
geven op het display.
4. Gedurende de gehele periode is de resterende tijd wanneer de
getimede functie aoopt zichtbaar op het display (zie guur
6.8
p.30
).
5. Wanneer de uitgeschakelde periode is afgelopen schakelt de
klokthermostaat terug naar het automatisch ingesteld programma.
U kunt de getimede functie op elk gewenst moment uitscha-
kelen, automatisch of handmatig bedienen (door op de toets
te drukken ) of opnieuw op de toets drukken .
Afbeelding6.8 Getimed uitgeschakeld (vakantieprogramma)
6.3.7.3 Getimed manueel (party)
Laat u toe een temperatuur in te stellen voor een bepaalde tijdspanne,
waarna het toestel terugschakelt naar de Automatische mode.
Om het deze mode te activeren gaat u als volgt tewerk:
1. Selecteer de manuele functie met de toets.
2. Stel met de en toetsen de gewenste temperatuur.
3. Druk op de toets (de zandloper en de hand verschijnen op het
display).
4. Stel met de en toetsen, de duur van de manuele functie
in. Deze kan worden uitgedrukt in:
Minuten van 10 tot 90 (lees MM:nn) (kan per 10 minuten ver-
hoogd of verlaagd worden)
Uren van 2 tot 47 (lees HH:nn) (kan per 1 uur worden verhoogd
of verlaagd)
Dagen van 2 tot 45 (lees DD:nn) (kan per 1 dag worden ver-
hoogd of verlaagd)
De overgang van minuten naar uren, en van uren naar dagen
gebeurt via progressieve verhoging van de tijdspanne weerge-
geven op het display.
5. Gedurende de gehele periode is de resterende tijd wanneer de
getimede functie aoopt zichtbaar op het display (zie guur
6.9
p.30
).
6. Wanneer de uitgeschakelde periode is afgelopen schakelt de
klokthermostaat terug naar het automatisch ingesteld programma.
U kunt de getimede functie op elk gewenst moment uitscha-
kelen, automatisch of handmatig bedienen (door op de toets
te drukken ) of opnieuw op de toets drukken .
Afbeelding6.9 Getimed manueel (party)
6.3.8 Toetsenbord vergrendeling
De klokthermostaat kan worden beschermd voor misbruik en ongeluk-
jes door de toetsenbord vergrendeling (KEY) in te schakelen:
1. Ga naar het INFO menu door de toets gedurende meer dan 3
seconden in te drukken. INFO wordt weergegeven op het display.
2. Druk op de toets tot het woord KEY verschijnt.
3. Activeer de toetsenbord vergrendeling door de waarde op 1 te zet-
ten met de en toetsen.
4. Druk op de toets om het INFO menu te verlaten.
5. 10 minuten na de laatste toetsaanslag wordt de toetsenbord ver-
grendeling geactiveerd.
De activatering van de toetsenbord vergrendeling wordt
Gewone geleiding
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – Generator G
31
6
aangegeven door het "asterisk" symbool op het display, naast
de tijd.
6. Om de toetsenbord vergrendeling uit te schakelen druk op de vol-
gende toetsen in deze volgorde: , , en .
7. Om de toetsenbord vergrendeling functie volledig uit te schakelen
herhaalt u de procedure hierboven, en stelt u de waarde in op 0.
6.3.9 Informatie display van de klokthermostaat
Het informatie menu (INFO) bevat 8 parameters die informatie geven
over de werkingsmode van het toestel. Sommige van deze parameters
kunnen veranderd worden om de werking het toestel te personaliseren.
1. Ga naar het INFO menu door de toets gedurende meer dan 3
seconden in te drukken. INFO wordt weergegeven op het display.
2. Door op de toets te drukken ziet u het informatiescherm zo-
als in Tab. 6.3
p.31
.
Tabel6.3 Informatiescherm
String
Veranderbare
parameter
Beschrijving Waarden Default
NΓ C1 NO Visualisatie van de temperatuur van de uitblaaslucht. - -
NΓ C2 NO Visualisatie van de rookgas temperatuur - -
SP % NO
Deze waarde wordt berekend door de controller, en duidt het actueel percentage
van het modulerend bereik van het eectief afgeleverd vermogen aan (1).
- -
SP MX % JA (3)
Deze parameter wijzigt het modulerend bereik van het toestel waardoor het
maximum vermogen geleverd door de unit zal wijzigen (1).
Door een waarde van 50% in te stellen, zal het toestel werken in het bereik van 0
tot 50% van het normale modulerend bereik, dat voorzien was van minimum (0%)
tot maximum (100%).
Het kan nuttig zijn om een lager percentage in te stellen indien het vermogen van
het toestel te hoog is voor de te verwarmen ruimte.
van 100% to 0% 100%
RPM NO Weergave van het toerental van de ventilator. - -
KEY JA (3) Inschakelen van de toetsvergrendeling
0. vergrendeling uit
1. vergrendeling aan
0
BUILD JA (3)
Gebouw volume parameter.
Kan ingesteld worden in een waarde tussen 1 en 10. 1 duidt op een kleine te
verwarmen ruimte. 10 op een grote ruimte.
van 1 to 10 5
NO FRX JA (3) In of uitschakelen van de antivries functie (2).
0. antivries uit
1. antivries aan
1
(1) Voor een beter begrip van de term thermisch vermogen of modulatie percentage verwijzen naar de specieke nota hieronder.
(2) De antivriesfunctie is de functie waarmee de generator kan worden geactiveerd als de temperatuur van de ruimte waarin deze is geïnstalleerd onder de ingestelde antivriestemperatuur
daalt (zie voor meer details paragraaf 6.3.3
p.27
). Als de ingestelde waarde voor de antivriestemperatuur hoger is dan de ingestelde waarde, bepaalt deze laatste de werking van de unit
in AAN.
(3) Gebruik om te wijzigen de toetsen en /of, toets om te bevestigen.
Percentage van verwarmingsvermogen: hiermee bedoelen we
het percentage van het modulerend bereik dat gaat van het
minimaal verwarmingsvermogen tot het maximaal (nominaal)
verwarmingsvermogen (zie Tabel 1.2
p.12
). Voorbeeld: door
te parameter SP MX % (maximum limiet van het verwarmings-
vermogen) op 50 te zetten, zal het modulerend vermogen van
de verhitter variëren tussen 0% en 50%. Om te weten op welk
vermogen de verhitter werkt moeten we uitgaan van het ver-
mogen in de technische tabel. Als voorbeeld gaan we hier uit
van de G100:
Modulatie bereik maximum [(100-0)%]
(90,2 kW – 33,5 kW) = 56,70 kW
Modulatie bereik =
(56,70 kW x 50 %) = 28,35 kW
Maximaal thermisch ingangsvermogen in bedrijf =
(33,5 kW + 28,35 kW) = 61,85 kW
6.3.10 Display keuzemenu
Het keuzemenu bevat 6 parameters die gebruikt worden om de
werking van de verhitter te personaliseren.
1. Ga naar het selectie menu: druk de toets gedurende meer dan
3 seconden in om in het INFO menu te komen, en druk daarna te-
gelijk op de en toets.
2. U kan tussen de verschillende parameters navigeren met de en
toetsen.
3. De geselecteerde parameter kan u wijzigen met de UP ( ) en
DOWN ( ) toetsen. Eens gewijzigd gaat de weergegeven waar-
de knipperen. Wanneer het knipperen stopt is de verandering van
de parameter aanvaard.
Indien een waarde wordt ingevoerd die niet toegelaten
is, wordt de standaard parameter, weergegeven in Tab.
6.4
p.31
, terug hersteld.
4. Druk op om terug te gaan naar het INFO menu.
5. Druk om het INFO menu te verlaten naar het hoofdscherm.
Tabel6.4 Bedrijfsparameters
Parameter Beschrijving Werking Default
PM 01 Werkingsmodus
01 – standaard
02 - functie niet beschikbaar
03 - ventilatieprioriteit (alleen zonder klokther-
mostaat)
01
PM 02 Ventilator snelheid in prioriteit mode (alleen zonder klokthermostaat)
1. lage snelheid
2. medium-lage snelheid
3. medium-hoge snelheid
4. hoge snelheid
4
Gewone geleiding
32
6
Parameter Beschrijving Werking Default
PM 03
Ondergrens modulatiediepte in standaardmodus.
Geeft de laagste modulatielimiet van het nominaal vermogen van het
toestel weer. (0% komt overeen met het minimum nominaal vermo-
gen) Vb. door 10% in te stellen gaat het toestel werken tussen 100%
(maximum nominaal vermogen) en 10 % van het modulatiebereik (1).
Van 0 tot 100 % 0%
PM 04 Niet wijzigen 76%
PM 05
Hoogste modulatielimiet in de standaard mode.
Deze waarde duidt de hoogste modulatielimiet van het nominaal vermo-
gen van het toestel aan (100% komt overeen met het maximaal nominaal
vermogen).
Van 0 tot 100 % 100%
PM 06 Klokthermostaat geïnstalleerd
1: klokthermostaat geïnstalleerd
0: klokthermostaat niet geïnstalleerd
1
(1) Voor een beter begrip van de term thermisch vermogen of modulatie percentage verwijzen naar de specieke nota in paragraaf 6.3.9
p.31
.
6.3.11 Signalering problemen
Alle storingen die kunnen optreden tijdens de normale werking
van de luchtverhitter worden op het display van de klokthermostaat
weergegeven door middel van een foutcode.
De tabel 6.5
p.32
duidt de mogelijke foutmeldingen op de klokther-
mostaat aan, denieert de fout, en geeft de uit te voeren correctie.
Tabel6.5 Foutmeldingen die worden weergegeven op de klokthermostaat.
Fout code Foutomschrijving Oorzaak Interventie
01 E (1)
Toestel schakelt uit tijdens de eerste ontste-
kingsfase
De ontstekingselektrode is defect of slecht
gemonteerd
Controleer de positie van de elektrode en
vervang deze indien nodig
De vlamsensor is defect, slecht gemonteerd of
raakt de aarding
Controleer de positie van de elektrode en
vervang deze indien nodig
Defect van het controlepaneel of de elektrische
aansluiting van het communicatie paneel
Controleer de elektrische aansluiting van het
bord en vervang deze indien nodig
Defect van de gasklep of de elektrische aanslui-
ting van de gasklep
Controleer de elektrische aansluiting van de
gasklep en vervang deze indien nodig
Het toestel is slecht geaard
Verbeteringen aanbrengen in het aardingssys-
teem
Lucht in de gasleidingen Purgeer de lucht uit de gasleidingen
Na de identicatie van het probleem en het
uitvoeren van de herstelling, kan u de foutcode
resetten door op te drukken op de
klokthermostaat.
02 E (1)
De limietthermostaat schakelt de brander uit. De
warmtewisselaars zijn oververhit geraakt
Opstapeling van vuil in de luchtinlaat
Na de identicatie van het probleem en het
uitvoeren van de herstelling, kan u de foutcode
resetten door op te drukken op de
klokthermostaat
Obstructie van de ventilatoren of het rooster
Defect van de axiale ventilatoren
Stroompanne wanneer het toestel in werking
was
Vlam fout
Recirculatie van rookgas in de verbrandings-
leiding
Pas de positie van de uitlaat en verbrandingslei-
dingen aan of vervang deze als ze niet geschikt
zijn voor gebruik
Defecte vlam sensor Vervang de vlam sensor
Defecte electronische printplaat Vervang de electronische printplaat
03 E Storing temperatuursonde generator Storing sensor voor aanvoertemperatuur lucht
De foutcode verdwijnt automatisch wanneer het
probleem is opgelost
06 E
Aansluiting (kabel) van de rookgas temperatuur
sonde is niet aangesloten
Vals contact vanwege de sonde die de tempera-
tuur van de rookgassen meet
Vervang het contact
07 E
Problemen met de rookgasventilator
Slechte elektrische aansluiting
De foutcode verdwijnt automatisch wanneer het
probleem is opgelost
08 E Defect in de ventilator motor
09 E Onvoldoende rotatie van de ventilator
Controleer de elektrische aansluiting van de
ventilator en vervang deze indien nodig
10 E Temperatuursonde rookgassen defect Temperatuursonde rookgassen defect Vervang de sonde
11 E
Toestel werd uitgeschakeld omdat de tempe-
ratuur van de rookgassen onder het toegelaten
minimum zakt
Verbrandingsgassen temperatuur te laag
Controleer of de luchttoevoer/rookgasafvoer
buizen niet verstopt of te lang zijn
Controleer of de condensafvoer of de sifon niet
verstopt zijn, en of ze de correcte diameter
hebben
Controleer of de rookgastemperatuur sonde
correct geplaatst en aangesloten is
(1) OPGELET: na vier opéénvolgende herbewapeningen 01E en/of 02 in een tijdspanne van één uur, is een manuele herbewapening niet meer mogelijk. Om de installatie weer te initialiseren
zal men één uur moeten wachten, ofwel de elektrische voeding onderbreken.
De tabel 6.6
p.33
toont de anomalieën die kunnen optreden tijdens
de werking van de generator, maar die niet worden gemeld op het
chronothermostaat-display.
Gewone geleiding
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – Generator G
33
6
Tabel6.6 Foutmeldingen die NIET worden weergegeven op de klokthermostaat
Foutomschrijving Oorzaak Interventie
De luchtverhitter schakelt uit en herstart
niet meer, ook al is de kamertempera-
tuur te laag
De positie van de chronothermostat wordt beïnvloed door de invloed van
warmtebronnen of door de stroming van hete lucht
Controleer de positie van de klokthermostaat
De chronothermostat programmering schakelde het apparaat uit Schema-instelling bekijken
De klokthermostaat staat op ON en toch
werkt de verhitter niet
Geen stroomtoevoer Controleer de stroomtoevoer
Interfacekaart met chronothermostat is defect
Controleer de elektrische aansluiting van het
bord en vervang deze indien nodig
Contact op het hoofd controle circuit staat open Controleer of de brug gesloten is
6.3.12 Legende van het klokthermostaat display
Tabel6.7 Legende van het klokthermostaat display
Icon Betekenis
De luchtverhitter staat Stand-By.
Winter mode actief
Foutmelding of onderhoud nodig (zie Tab. 6.5
p.32
).
Communicatie tussen de luchtverhitter en de klokthermostaat
actief
Comfort temperatuur actief
Economy temperatuur actief
Automatische mode actief
Manuele mode actief
Geforceerde automatische mode actief
Getimed uitgeschakelde mode actief
Getimed manuele mode actief
Gebruikt Vlam/Vermogen niveau
6.4 DE LUCHTVERHITTER GEBRUIKEN
De gasluchtverhitter kan gebruikt worden met volgende opties: (zie
ook Beeld 6.11
p.36
en Beeld 6.10
p.35
):
De generator moet worden aangesloten op het elektriciteit-
snet en het gasnet, met de gaskraan open en de bipolaire scha-
kelaar in de aan-stand.
6.4.1 Gebruik met klokthermostaat
6.4.1.1 Winter mode (verwarmen)
Het gebruik in de verwarmingsfunctie kan (Zie Beeld 6.11
p.36
):
Modulerende standaardwerking
automatisch (bediening van de unit automatisch beheerd door
de chronothermostaat volgens het gemaakte schema)
handmatig (bediening van de handmatig beheerde unit)
Vaste standaardwerking
automatisch (bediening van de unit automatisch beheerd door
de chronothermostaat volgens het gemaakte schema)
handmatig (bediening van de handmatig beheerde unit)
De luchtverhitter wordt vanuit de fabriek geleverd ingesteld in
de standaard mode.
6.4.1.2 Modulerende automatisch standaardwerking
1. Druk op de toets op de klokthermostaat (Beeld 6.1
p.27
). De
Winter mode wordt bevestigd door het verschijnen van het radia-
tor symbool in de linker bovenhoek van het display.
2. Stel de datum, tijd, temperaturen, week- en dagproelen in op de
klokthermostaat, zoals beschreven in de voorgaande paragrafen.
3. Met de toets op de klokthermostaat (Beeld 6.1
p.27
) stelt
u de functie in op: Automatisch ( ) (in deze modus wordt de
werking van het toestel geregeld volgens de door u ingestelde
proelen).
4. Door het luchtdebiet in te stellen op 0 (met de en toetsen)
wordt, gebaseerd op een intern algoritme en het temperatuurver-
schil tussen de ingestelde temperatuur en de gemeten tempera-
tuur in de ruimte, het thermisch vermogen en de ventilatie con-
stant gemoduleerd.
6.4.1.3 Modulerende handmatig standaardwerking
1. Druk op de toets op de klokthermostaat (Beeld 6.1
p.27
). De
Winter mode wordt bevestigd door het verschijnen van het radia-
tor symbool in de linker bovenhoek van het display.
2. Met de toets op de klokthermostaat (Beeld 6.1
p.27
) stelt
u de functie in op: Manueel ( ), (in deze modus wordt de werking
van het toestel manueel geregeld).
3. Gebruik de UP en DOWN toetsen om de gewenste tem-
peratuur in te stellen. Indien u de ingestelde temperaturen van
Economy of Comfort (Paragraaf 6.3.3
p. 27
) wenst te gebruiken
kan u deze selecteren met de toets.
4. Door het luchtdebiet in te stellen op 0 (met de en toetsen)
wordt, gebaseerd op een intern algoritme en het temperatuurver-
schil tussen de ingestelde temperatuur en de gemeten tempera-
tuur in de ruimte, het thermisch vermogen en de ventilatie con-
stant gemoduleerd.
6.4.1.4 Standaard automatisch vast bedrijf
1. Druk op de toets op de klokthermostaat (Beeld 6.1
p.27
). De
Winter mode wordt bevestigd door het verschijnen van het radia-
tor symbool in de linker bovenhoek van het display.
2. Stel de datum, tijd, temperaturen, week- en dagproelen in op de
klokthermostaat, zoals beschreven in de voorgaande paragrafen.
3. Met de toets op de klokthermostaat (Beeld 6.1
p.27
) stelt
u de functie in op: Automatisch ( ) (in deze modus wordt de
werking van het toestel geregeld volgens de door u ingestelde
proelen).
Gewone geleiding
34
6
4. Door het luchtdebiet in te stellen op 1, 2 of 3 (met de en toet-
sen) wordt de luchtverhitter ingesteld op een vast vermogen (1 =
low, 2 = medium, 3 = maximum). De luchtverhitter zal werken zon-
der modulatie tot de gewenste temperatuur wordt bereikt.
Vaste ventilatie (ventilatoren constant aan maximale snelheid)
1. Door het luchtdebiet in te stellen op 4 (met de en toetsen)
wordt, gebaseerd op een intern algoritme en op het tempera-
tuurverschil tussen de ingestelde (gevraagde) temperatuur en de
gemeten temperatuur in de ruimte, het thermisch vermogen con-
stant gemoduleerd, terwijl de ventilatoren op maximum snelheid
blijven draaien.
6.4.1.5 Standaard handmatig vast bedrijf
1. Druk op de toets op de klokthermostaat (Beeld 6.1
p.27
). De
Winter mode wordt bevestigd door het verschijnen van het radia-
tor symbool in de linker bovenhoek van het display.
2. Met de toets op de klokthermostaat (Beeld 6.1
p.27
) stelt
u de functie in op: Manueel ( ), (in deze modus wordt de werking
van het toestel manueel geregeld).
3. Gebruik de UP en DOWN toetsen om de gewenste tem-
peratuur in te stellen. Indien u de ingestelde temperaturen van
Economy of Comfort (Paragraaf 6.3.3
p. 27
) wenst te gebruiken
kan u deze selecteren met de toets.
4. Door het luchtdebiet in te stellen op 1, 2 of 3 (met de en toet-
sen) wordt de luchtverhitter ingesteld op een vast vermogen (1 =
low, 2 = medium, 3 = maximum). De luchtverhitter zal werken zon-
der modulatie tot de gewenste temperatuur wordt bereikt.
Vaste ventilatie (ventilatoren constant aan maximale snelheid)
1. Door het luchtdebiet in te stellen op 4 (met de en toetsen)
wordt, gebaseerd op een intern algoritme en op het tempera-
tuurverschil tussen de ingestelde (gevraagde) temperatuur en de
gemeten temperatuur in de ruimte, het thermisch vermogen con-
stant gemoduleerd, terwijl de ventilatoren op maximum snelheid
blijven draaien.
6.4.1.6 Het toestel uitschakelen
1. Om de generator uit te schakelen selecteert u de uit-bediening met
behulp van de FUNCT-toets : het pictogram verschijnt op het
scherm . Op deze manier staat de generator in stand-by: alleen
de antivriesfunctie blijft actief indien niet gedeactiveerd vanuit het
INFO-menu (zie het "NO FRX" -item van de tabel 6.3
p.31
).
Omdat het schadelijk is voor het apparaat, is het absoluut
noodzakelijk om te voorkomen dat het apparaat wordt uitge-
schakeld door de stroomtoevoer af te sluiten, omdat dit ervoor
zorgt dat de ventilatoren onmiddellijk stoppen en de limiet-
thermostaat handmatig wordt geactiveerd.
6.4.1.7 Zomer mode (enkel ventilatie)
In deze mode gaat de luchtverhitter enkel ventileren, en kan u kie-
zen tussen manuele ventilatie of automatische ventilatie (Beeld
6.10
p.35
).
1. Sluit de gasleiding af en controleer dat het toestel onder spanning
staat.
2. Druk op de toets op de klokthermostaat. Het radiator symbool
verschijnt op het display.
3. Stel de ventilator snelheid in met de en toetsen (1 minimum
ventilatie, 2 medium ventilatie, 3 maximum ventilatie). Wanneer u 0
instelt stoppen de ventilatoren.
4. In de Zomer mode is de brander uitgeschakeld, en werken de ven-
tilatoren enkel om als luchtcirculatie.
Tijdens de Zomer mode kan u, door de FUNCT ( ) toets in te drukken,
kiezen tussen twee ventilatie functies (Beeld 6.10
p.35
):
Manuele ventilatie (MAN ): continu ventilatie aan de door u
ingestelde ventilatiesnelheid, zonder tijdsbeperking;
Fixed Auto Ventilation (AUTO ): Geplande tijdsloten worden ge-
bruikt om de ventilatie te starten op het gekozen niveau (COMFR)
of om de ventilatie te beëindigen (ECONM).
6.4.2 Gebruik zonder klokthermostaat
Winter mode (verwarmen)
Zomer mode (enkel ventilatie)
Luchtverversing mode (prioriteit ventilatie)
De luchtverhitter wordt vanuit de fabriek geleverd ingesteld in
de standaard mode, met de klokthermostaat.
Om een andere mode in te stellen (voorbeeld luchtverversing)
verwijzen we naar Par. 6.3.10
p.31
.
Neem contact op met de technische ondersteuning voor meer
informatie over de bediening en het gebruik van de generator
in deze modus Robur.
6.4.2.1 Winter mode (verwarmen) en zomer mode (enkel
ventilatie)
1. Ga naar het selectie menu: druk de toets gedurende meer dan
3 seconden in om in het INFO menu te komen, en druk daarna te-
gelijk op de en toets.
2. Stel de parameter PM06 "klokthermostaat geïnstalleerd" in op 0
(gebruik zonder klokthermostaat) (Tab. 6.4
p.31
).
3. Druk op om terug te gaan naar het INFO menu.
4. Druk om het INFO menu te verlaten naar het hoofdscherm.
5. Koppel de klokthermostaat los en verwijder deze tesamen met
het controlebord in het controlecircuit op positie x13 (Paragraaf
1.3
p.10
).
6. Om de luchtverhitter in de Winter mode te gebruiken sluit u het X10
contact dat aangeduid wordt met het radiator symbool op het
SCH2 paneel. De luchtverhitter gaat op deze manier niet module-
ren, maar werken in een aan/uit functie, met vast thermisch vermo-
gen en vaste ventilatiesnelheid (beiden op maximaal vermogen).
7. Om de generator in de zomer te bedienen (alleen ventilatorbe-
drijf), sluit u het X7-contact gemarkeerd met het symbool op
het SCH2-bord. Hierdoor kan de ventilator op maximum ventilatie
werken.
8. Raadpleeg paragraaf om afwijkingen op afstand te melden
4.5
p.23
.
6.4.2.2 Luchtverversing mode (prioriteit ventilatie)
De luchtverversingmode is enkel beschikbaar zonder klokther-
mostaat.
Deze optie laat u toe de luchtverhitter te gebruiken als een aan/uit toe-
stel waarbij u een continu ventilatie heeft, terwijl de brander enkel aan-
slaat indien verwarming nodig is (X10 thermostaatcontact gesloten).
Het thermisch vermogen en de ventilatiesnelheid zijn vast bepaald op
maximum vermogen.
Deze functie is bijzonder nuttig in ruimtes waar een continu ventilatie
vereist is, ongeacht of er verwarmd wordt of niet.
Om deze mode te selecteren gaat u als volgt tewerk:
1. Ga naar het selectie menu: druk de toets gedurende meer dan
3 seconden in om in het INFO menu te komen, en druk daarna te-
gelijk op de en toets.
2. Stel de parameter PM01 "gebruiksmodus" in op 03 (prioriteit venti-
latie) (Tabel 6.4
p.31
).
3. Stel de parameter PM06 "klokthermostaat geïnstalleerd" in op 0
(gebruik zonder klokthermostaat) (Tab. 6.4
p.31
).
4. Druk op om terug te gaan naar het INFO menu.
Gewone geleiding
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – Generator G
35
6
5. Druk om het INFO menu te verlaten naar het hoofdscherm.
6. Koppel de klokthermostaat los en verwijder deze tesamen met
het controlebord in het controlecircuit op positie x13 (Paragraaf
1.3
p.10
).
De tot nu toe gemaakte instellingen maken het mogelijk om de
generator te gebruiken in de dubbele optie: "alleen ventilatie"
modus (voor luchtuitwisseling) of "ventilatie met gelijktijdige
verwarming" modus (voor luchtuitwisseling en verwarming
tegelijkertijd). De instelling staat dus niet toe dat de generator
in de modus "alleen verwarming" wordt gebruikt, wat de venti-
latieprioriteit garandeert.
7. Om alleen de ventilatiemodus te activeren (alleen werking van ven-
tilatoren, voor luchtuitwisseling) is het noodzakelijk om alleen het
X7-contact te sluiten dat is gemarkeerd met het symbool op het
SCH2-bord. Gebruik bijvoorbeeld de optie voor het zomerseizoen.
8. Om de ventilatiemodus te activeren met gelijktijdige verwarming
(gelijktijdige werking van de ventilator en brander, voor lucht-
uitwisseling en gelijktijdige verwarming) is het noodzakelijk om,
naast het X7-contact gemarkeerd met het symbool , ook het
X10-contact gemarkeerd met het symbool te sluiten, beide
geplaatst op het SCH2-bord. Om het warmteverzoek te deactive-
ren (alleen het blussen van de brander), moet het X10-contact dat
is gemarkeerd met het symbool opnieuw worden geopend.
Gebruik bijvoorbeeld de optie voor het winterseizoen.
9. Raadpleeg paragraaf om afwijkingen op afstand te melden
4.5
p.23
.
6.5 BEDIENINGSSCHEMA'S
Afbeelding6.10 Zomer mode
Werking
MIT
klokthermostaat
ZOMER
mode
(VENTILEREN)
Werking
ZONDER
klokthermostaat
ZOMER
mode
(VENTILEREN)
Automatisch
(programma)
Vaste ventilatie
(instelbare)
Vaste ventilatie
(instelbare)
Vaste ventilatie
niveau MAX
(onveranderlijk)
ManueelManueel
niveau 2
MID
niveau 3
MAX
niveau 1
MIN
niveau 2
MID
niveau 3
MAX
niveau 1
MIN
GASLUCHTVERHITTER
Gewone geleiding
36
6
Afbeelding6.11 Winter en luchtverversing modes
Werking
MIT
klokthermostaat
Werking
ZONDER
klokthermostaat
ZOMER
mode
(VENTILEREN)
Automatisch
(programma)
Vaste ventilatie
(instelbare)
Totale modulace
(niveau 0)
Vaste werking
thermisch vermogen: max
ventilatie: niveau max
WINTER
mode
(VERWARMEN)
WINTER
mode
(VERWARMEN)
LUCHTVERVERSING
mode
(prioriteit ventilatie)
zie
speciek diagram
ZOMER
mode
(VENTILEREN)
zie
speciek diagram
Manueel
AAN/UIT
werking
Modulierende
werking
niveau 2
MID
niveau 3
MAX
niveau 1
MIN
Vaste ventilatie
(instelbare)
Totale modulace
(niveau 0)
niveau 2
MID
niveau 3
MAX
niveau 1
MIN
Automatisch
(programma)
Manueel
Vaste werking
(niveau 4)
GASLUCHTVERHITTER
6.6 INSTELBEREIK
Door middel van de klokthermostaat is het mogelijk om het thermisch
vermogen van de luchtverhitter in te stellen (in een percentage) op een
ander maximaal vermogen dan de nominale waarde van het toestel.
Deze optie wijzigt de maximale warmteafgifte van de luchtverhitter, en
kan geselecteerd worden wanneer u wenst dat het toestel een kleiner
vermogen heeft dan het nominaal vermogen.
De thermische stroom kan alleen worden aangepast door een
CAT of door professioneel gekwaliceerd personeel.
In geval van onderhoud: de parameter die gewijzigd moet
worden is PM 05 (Tabel 6.4
p.31
). Voor het instellen dient u
de instructies in Paragraaf 6.3.10
p.31
.
Onderhoud
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – Generator G
37
7
De volgende tabel 6.8
p. 37
toont, afhankelijk van het model, de
waarden (in procenten) die kunnen worden ingesteld en de bijbeho-
rende thermische stroom (te melden op het gegevensplaatje).
Voorbeeld:
Indien u het vermogen van een G100 wil terugbrengen naar 86,9 kW,
moet in parameter PM05 een waarde van 90 worden ingesteld.
Indien er een waarde van 100 (%) (= standaard) wordt inge-
steld, komt dit overeen met het nominaal vermogen van de
luchtverhitter. Indien 0 (%) wordt ingesteld komt dit overeen
met het minimum vermogen van de luchtverhitter.
Tabel6.8 Ventilatorsnelheid en bijbehorend thermisch debiet
PM 05
G30 G45 G60 G100
bovenlimiet van
modulatie
Ingestelde
waarde
[%]
Snelheid venti-
lator
[rpm]
Thermisch
vermogen
[kW]
Snelheid venti-
lator
[rpm]
Thermisch
vermogen
[kW]
Snelheid venti-
lator
[rpm]
Thermisch
vermogen
[kW]
Snelheid venti-
lator
[rpm]
Thermisch
vermogen
[kW]
100% 3500 30,0 4850 45,0 5650 58,0 6000 93,0
95% 3420 29,3 4693 43,5 5468 56,1 5803 89,9
90% 3340 28,6 4535 42,1 5285 54,3 5605 86,9
85% 3260 27,9 4378 40,6 5103 52,4 5408 83,8
80% 3180 27,3 4220 39,2 4920 50,5 5210 80,8
75% 3100 26,6 4063 37,7 4738 48,6 5013 77,7
70% 3020 25,9 3905 36,2 4555 46,8 4815 74,6
Zodra het thermische debiet van de generator is gewijzigd, is
het verplicht om het gegevensplaatje bij te werken, waarop
met onuitwisbare tekens en op duurzame wijze de waarde
van het nominale thermische debiet van de aanpassing wordt
aangegeven, op het moment van inbedrijfstelling (EN 1020 en
prEN 17082).
7 ONDERHOUD
7.1 WAARSCHUWINGEN
Een correct onderhoud voorkomt problemen, garandeert de
eciëntie en beperkt de beheerskosten.
De onderhoudswerken die hier worden beschreven, mogen
uitsluitend door de technische dienst of door een gekwali-
ceerde onderhoudstechnicus worden uitgevoerd.
Alle werkzaamheden op interne componenten mogen uitslui-
tend door de technische dienst worden uitgevoerd.
Voordat u werkzaamheden gaat uitvoeren, moet u het toestel
uitzetten via de besturingsinrichting en wachten tot de uit-
schakelingscyclus eindigt. Daarna onderbreekt u de elektrische
voeding via de elektrische scheidingsschakelaar en de gastoe-
voer met behulp van de gaskraan.
De vericaties van de goede werking en eventuele andere
"operaties voor controle en onderhoud" (zie tabel 7.1
p.37
)
zijn onderhevig aan een regelmatige tijdsperiode, volgens het-
geen is vastgesteld in de geldende regelgeving of, nauwkeu-
riger, zoals voorgeschreven door de fabrikant, door de installa-
teur of de technische dienst.
De verantwoordelijkheid voor controles op eciëntie, uit te
voeren met het oog op vermindering van energieverbruik, be-
rust bij de manager van de installatie.
7.2 PERIODIEK ONDERHOUD
Voer de handelingen in de onderstaande tabel 7.1
p.37
jaarlijks uit.
Tabel7.1 Periodiek onderhoud
R G K M
Geprogrammeerd gewoon onderhoud
Inspectie van
de unit
brander reinigen
reinig de elektroden voor aanzetten en
vlamdetectie
ventilator reinigen
schone blazer/aanzuiger
controleer het CO
2
-gehalte (%)
controleer de veiligheid van het apparaat
controleer of de condensafvoer schoon is - - -
7.3 LIMIET THERMOSTAAT RESET
De eindthermostaat stopt de brander als het apparaat oververhit is.
Het resetten van de generator in blok voor interventie van de limiet-
thermostaat is handmatig en gebeurt via de afstandsbediening.
Het resetten van de limietthermostaat is de verantwoordelijk-
heid van professioneel gekwaliceerd personeel, nadat de oor-
zaak van oververhitting is geïdenticeerd.
De activering van de limietthermostaat is ALTIJD een indicatie
dat er een fout aanwezig is. Alvorens deze te resetten is het dus
aangewezen eerst na te gaan waarom de warmtewisselaars
oververhit raken. Indien het toestel frequent uitvalt, kan u best
contact opnemen met de Robur klantendienst of de importeur
Onderhoud
38
7
7.4 PROBLEEMOPLOSSING
Als de generator niet start in verwarming of ventilatie, volgt u de-
ze stappen om de meest waarschijnlijke oorzaak van de anomalie te
identiceren:
1. Koppel de stroomtoevoer naar de generator los.
2. Controleer de zekering van het elektrische aansluitblok. Als deze
kapot is, vervang deze dan door een geschikte (zie elektrische ge-
gevens in tabel 1.2
p.12
).
3. Herstel de voeding.
4. Controleer of de voedingsspanning (230 V 1-N 50 Hz) juist is.
5. Controleer de statische gasdruk ten opzichte van de waarden in
Tabel 3.1
p.15
.
6. Schakel de generator in via de afstandsbediening (symbool op
het display).
7. Controleer of de blazer start. Als de blazer niet start:
Controleer of de limietthermostaat niet is afgeslagen.
Controleer bij uitschakeling de oorzaak van oververhitting, los
deze op en reset de limietthermostaat (Paragraafprocedure
7.3
p.37
).
Controleer de ventilator op spanning. Als de spanning aanwe-
zig is, maar de ventilator start niet, koppel dan de bedienings-
kabel van de ventilator los. Als het toch niet start, vervang dan
de ventilatorcondensator. Als dit ook niet oplost, vervang dan
de blazer zelf.
8. Controleer de vonkvorming van de elektrode na 40 seconden na
het starten van de blazer. Als de elektroden niet vonken:
Controleer de positie en de aansluitkabel.
Controleer de zekering van de ontstekingsunit. Als deze kapot
is, vervang het dan.
Als de zekering intact is maar de elektroden vonken niet, ver-
vang dan de ontstekingstransformator.
9. Als de brander wordt ingeschakeld, maar onmiddellijk na de scintil-
latie wordt uitgeschakeld:
Controleer of de fase en neutraal van de voeding niet zijn om-
gekeerd.
Controleer de juiste positionering en integriteit van de detec-
tie-elektrode en vervang deze indien nodig.
Als de elektrode en voeding geen problemen opleveren, ver-
vang dan de contacttransformator.
10. Als de brander niet aan gaat of in ieder geval het gas niet voelt
komen:
Controleer de gastoevoer
Als er gas aanwezig is, controleer dan de gasklep op spanning
tijdens de scintillatie. Als de spanning aanwezig is en de venti-
lator draait, controleer dan of de spuitmond niet geblokkeerd
is. Als de spuitmond vrij is, vervang dan de gasklep.
Als de gastoevoer nog steeds aanwezig is, maar er geen span-
ning de gasklep bereikt, controleer dan de elektrische aanslui-
tingen op het bedieningspaneel en vervang, indien correct,
het bedieningspaneel.
11. Controleer na ontsteking van de brander de gasdruk, zowel statisch
als dynamisch, ten opzichte van de waarden in de Tabel 3.1
p.15
.
12. Controleer of de ventilator start (binnen 120 seconden na ontste-
king van de brander):
Als deze niet start, controleer dan de werking van de wisselaar-
sonde en vervang deze indien nodig.
Controleer de condensor van de ventilatormotor en vervang
deze indien nodig.
Als dit ook niet oplost, vervang dan de ventilatormotor.
7.5 TOESTEL TIJDELIJK BUITEN GEBRUIK
STELLEN
Als men voorziet om het toestel gedurende een lange periode niet te
gebruiken, moet men het toestel van het elektriciteitsnet en gasdistri-
butienet loskoppelen.
Het toestel voor lange perioden deactiveren
1. Schakel het toestel uit (Paragraaf 6.2
p.26
).
2. Pas wanneer het toestel volledig uit staat, onderbreekt u de elektri-
sche spanning met de hoofschakelaar/scheidingsschakelaar (detail
GS in Afbeelding 4.1
p.21
).
3. Sluit de gaskraan.
De klokthermostaat heeft een interne batterij die gedurende
12 uren stroom levert. Na deze tijd gaan uw instellingen van
datum en uur verloren, de temperatuur instellingen en pro-
elen blijven echter bewaard. Om verlies van uw instellingen
te voorkomen, kan u best de stroomtoevoer niet onderbreken,
ook indien het toestel voor langere tijd niet gebruikt wordt.
Het toestel na een lange periode inactiviteit opnieuw ac-
tiveren
Vooraleer het toestel opnieuw te activeren, moet de verant-
woordelijke/onderhoudstechnicus van de installatie eerst en
vooral het volgende doen:
Controleer eventueel noodzakelijke onderhoudsinterventies
(neem contact op met de technische dienst, zie paragraaf
7.2
p.37
)
Controleer of de uitlaatpijp en de luchtinlaat niet geblokkeerd
zijn.
Na deze controles:
1. Open de gaskraan en controleer of er geen lekken zijn. Als u
een gasgeur ruikt, moet u de gaskraan opnieuw sluiten. Bedien
geen elektrische voorzieningen, maar vraag een interventie
door gekwaliceerd personeel.
2. Schakel de elektrische stroom in via de hoofdschakelaar van de
voeding (GS, afbeelding 4.1
p.21
).
3. Zet het toestel aan via de voorziene besturingsinrichting
(Paragraaf 6.2
p.26
).
Bijlagen
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – Generator G
39
8
8 BIJLAGEN
8.1 PRODUCTFICHE
Afbeelding8.1
Item Symbool Waarde Eenheid Item Symbool Waarde Eenheid
Nominaal
verwarmingsvermogen
P
rated,h
30,0 kW
Nu rendement bij
nominaal
verwarmingsvermogen (*)
η
nom
87,7 %
Minimumvermogen
P
min
15,0 kW
Nu rendement bij
minimumvermogen (*)
η
pl
94,9 %
Bij nominaal
verwarmingsvermogen
el
max
0,210 kW
Verliesfactor van de
omhulling
F
env
0,0 %
Bij minimaal vermogen
el
min
0,168 kW
Energieverbruik van
ontstekingsbrander (*)
P
ign
0,0 kW
In stand-bystand
el
sb
0,000 kW
Emissies van skstofoxiden
(*)
NOx 42
mg/kWh
energie-input
(GCV)
Emissie-eciën
η
s,ow
91,8 %
Seizoensgebonden energie-
eciëne van
ruimteverwarming
η
s,h
82,9 %
Robur SPA
Via Parigi 4/6
I-24040 Zingonia (BG)
Type brandstof: [gas/vloeibaar/elektriciteit]
gas
Tabel 9
Informae-eisen voor luchtverwarmingstoestellen
Model(len): Informae ter bepaling van het model waarop de informae betrekking hee:
Luchtverwarmingstoestel type B
1
: [ja/neen]
Luchtverwarmingstoestel type C
2
: [ja/neen]
Luchtverwarmingstoestel type C
4
: [ja/neen]
G30
neen
neen
neen
(*) niet vereist voor elektrische luchtverwarmingstoestellen
Vermogen
Nu rendement
Elektriciteitsverbruik (*)
Andere items
Contactgegevens
Afbeelding8.2
Item Symbool Waarde Eenheid Item Symbool Waarde Eenheid
Nominaal
verwarmingsvermogen
P
rated,h
45,0 kW
Nu rendement bij
nominaal
verwarmingsvermogen (*)
η
nom
86,9 %
Minimumvermogen
P
min
15,0 kW
Nu rendement bij
minimumvermogen (*)
η
pl
94,0 %
Bij nominaal
verwarmingsvermogen
el
max
0,330 kW
Verliesfactor van de
omhulling
F
env
0,0 %
Bij minimaal vermogen
el
min
0,264 kW
Energieverbruik van
ontstekingsbrander (*)
P
ign
0,0 kW
In stand-bystand
el
sb
0,000 kW
Emissies van skstofoxiden
(*)
NOx 42
mg/kWh
energie-input
(GCV)
Emissie-eciën
η
s,ow
93,7 %
Seizoensgebonden energie-
eciëne van
ruimteverwarming
η
s,h
86,1 %
Robur SPA
Via Parigi 4/6
I-24040 Zingonia (BG)
(*) niet vereist voor elektrische luchtverwarmingstoestellen
Vermogen
Nu rendement
Elektriciteitsverbruik (*)
Andere items
Contactgegevens
Type brandstof: [gas/vloeibaar/elektriciteit]
gas
Tabel 9
Informae-eisen voor luchtverwarmingstoestellen
Model(len): Informae ter bepaling van het model waarop de informae betrekking hee:
Luchtverwarmingstoestel type B
1
: [ja/neen]
Luchtverwarmingstoestel type C
2
: [ja/neen]
Luchtverwarmingstoestel type C
4
: [ja/neen]
G45
neen
neen
neen
Bijlagen
40
8
Afbeelding8.3
Item Symbool Waarde Eenheid Item Symbool Waarde Eenheid
Nominaal
verwarmingsvermogen
P
rated,h
58,0 kW
Nu rendement bij
nominaal
verwarmingsvermogen (*)
η
nom
87,4 %
Minimumvermogen
P
min
19,3 kW
Nu rendement bij
minimumvermogen (*)
η
pl
94,2 %
Bij nominaal
verwarmingsvermogen
el
max
0,580 kW
Verliesfactor van de
omhulling
F
env
0,0 %
Bij minimaal vermogen
el
min
0,464 kW
Energieverbruik van
ontstekingsbrander (*)
P
ign
0,0 kW
In stand-bystand
el
sb
0,000 kW
Emissies van skstofoxiden
(*)
NOx 27
mg/kWh
energie-input
(GCV)
Emissie-eciën
η
s,ow
94,1 %
Seizoensgebonden energie-
eciëne van
ruimteverwarming
η
s,h
86,1 %
Robur SPA
Via Parigi 4/6
I-24040 Zingonia (BG)
(*) niet vereist voor elektrische luchtverwarmingstoestellen
Vermogen
Nu rendement
Elektriciteitsverbruik (*)
Andere items
Contactgegevens
Type brandstof: [gas/vloeibaar/elektriciteit]
gas
Tabel 9
Informae-eisen voor luchtverwarmingstoestellen
Model(len): Informae ter bepaling van het model waarop de informae betrekking hee:
Luchtverwarmingstoestel type B
1
: [ja/neen]
Luchtverwarmingstoestel type C
2
: [ja/neen]
Luchtverwarmingstoestel type C
4
: [ja/neen]
G60
neen
neen
neen
Afbeelding8.4
Item Symbool Waarde Eenheid Item Symbool Waarde Eenheid
Nominaal
verwarmingsvermogen
P
rated,h
93,0 kW
Nu rendement bij
nominaal
verwarmingsvermogen (*)
η
nom
87,4 %
Minimumvermogen
P
min
31,7 kW
Nu rendement bij
minimumvermogen (*)
η
pl
95,2 %
Bij nominaal
verwarmingsvermogen
el
max
1,000 kW
Verliesfactor van de
omhulling
F
env
0,0 %
Bij minimaal vermogen
el
min
0,800 kW
Energieverbruik van
ontstekingsbrander (*)
P
ign
0,0 kW
In stand-bystand
el
sb
0,000 kW
Emissies van skstofoxiden
(*)
NOx 42
mg/kWh
energie-input
(GCV)
Emissie-eciën
η
s,ow
92,9 %
Seizoensgebonden energie-
eciëne van
ruimteverwarming
η
s,h
85,5 %
Robur SPA
Via Parigi 4/6
I-24040 Zingonia (BG)
(*) niet vereist voor elektrische luchtverwarmingstoestellen
Vermogen
Nu rendement
Elektriciteitsverbruik (*)
Andere items
Contactgegevens
Type brandstof: [gas/vloeibaar/elektriciteit]
gas
Tabel 9
Informae-eisen voor luchtverwarmingstoestellen
Model(len): Informae ter bepaling van het model waarop de informae betrekking hee:
Luchtverwarmingstoestel type B
1
: [ja/neen]
Luchtverwarmingstoestel type C
2
: [ja/neen]
Luchtverwarmingstoestel type C
4
: [ja/neen]
G100
neen
neen
neen
Code: D-LBR591
02/03/2020
Robur S.p.A.
geavanceerde technologieën
voor klimatisatie
via Parigi 4/6
24040 Verdellino/Zingonia (BG) Italy
+39 035 888111 - F +39 035 884165
www.robur.it robur@robur.it
Een dynamische aanpak
bij het onderzoek, de ontwikkeling en de verspreiding
van veilige, ecologische en energiebesparende producten
dankzij de bewuste verantwoordelijkheid
van al onze medewerkers.
Herziening: A
19 MCL SDC 002
Robur mission
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44

Robur G Series Installation, Use And Maintenance Manual

Type
Installation, Use And Maintenance Manual