m) Toegangsmodus selecteren
Om te zorgen dat het codeslot een ingevoerde code herkent, zijn er twee verschillende moge-
lijkheden:
• Handmatige toegangsmodus
Na het invoeren van een gebruikerscode dient de toets
te worden ingedrukt, zodat het
codeslot de code controleert.
Elke code (mastercode, gebruikerscode, supergebruikerscode, bezoekerscode, bedreigings-
code) dient te bestaan uit 4 tot 8 cijfers; verschillende lengtes zijn mogelijk.
Dit biedt een hogere veiligheid, ook met het oog op het uitproberen van codes door onbe-
voegden.
• "Auto-Entry"-functie = automatische toegangsmodus
Het is na het invoeren van een code niet nodig de toets
in te drukken.
Als het ingevoerde aantal cijfers (bijv. 5 cijfers) bereikt is, controleert het codeslot de code. Als
de gebruikerscode correct is, activeert het codeslot de betreffende uitgang.
Deze toegangsmodus kan bijvoorbeeld worden gebruikt als er veel mensen toegang nodig
hebben, omdat er een snellere bediening mee mogelijk is.
Belangrijk!
Alle codes (mastercode, gebruikerscode, supergebruikerscode, bezoekerscode, be-
dreigingscode) moeten even veel cijfers bevatten, bijv. codes met 5 cijfers.
Als dit niet wordt opgevolgd, werkt bijvoorbeeld de invoer van een supergebruikers-
code niet.
Als u van de handmatige naar de automatische toegangsmodus wilt omschakelen,
dient u eerst alle programmeringen te wissen (zie hoofdstuk 12b). Denkt u eraan na
het omschakelen zo nodig de mastercode te wijzigen, zodat ook deze de gewenste
lengte heeft (bijv. mastercode van 5 cijfers). U kunt vervolgens verder gaan met de
programmering.
Ga voor het selecteren van de toegangsmodus als volgt te werk:
• Het codeslot dient zich in de programmeermodus te bevinden (zie hoofdstuk 12. a).
• Voer de programmeercode
in.
• Selecteer de gewenste functie:
Handmatige toegangsmodus (standaardinstelling)
"Auto-Entry"-functie = automatische toegangsmodus
• Bevestig de invoer met de toets
. Het codeslot laat twee pieptonen horen en de LED
"MAINS" knippert 2 keer kort. De programmering is opgeslagen.
45