Lenovo THINKSERVER RS210 6532 Installatie En Gebruik

Type
Installatie En Gebruik
Installatie en gebruik
ThinkServer RS210
Machinetypen: 6531, 6532, 6533 en 6534
ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534
Installatie- en gebruikershandleiding
Opmerking: Lees eerst de algemene informatie in Bijlage B, “Kennisgevingen”, op pagina 159 en het document over Garantie en
ondersteuning,opdeThinkServer-documentatie DVD.
Eerste uitgave (oktober 2009)
© Copyright Lenovo 2008, 2009.
Gedeelten © Copyright International Business Machines Corporation 2007, 2009.
Inhoudsopgave
Beveiliging .............vii
Hoofdstuk 1. Kennismaking ......1
Kennisgevingen en instructies in dit document . . . 2
Overige documentatie ...........2
Hoofdstuk 2. Wegwijzer voor installatie
van de server ............5
Hoofdstuk 3. Wat wordt meegeleverd
met uw server ............7
Voorzieningen en technologieën ........7
Specificaties ..............9
Software ...............11
EasyStartup .............11
EasyManage .............12
Betrouwbaarheid, beschikbaarheid en services . . . 12
Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes
en netvoeding ...........15
Voorkant ...............15
Achterkant ..............16
Interne aansluitingen op de systeemplaat ....18
Externe aansluitingen op de systeemplaat ....19
Aansluitingen voor optionele apparaten op de
systeemplaat ..............20
Schakelaars en jumpers op de systeemplaat....22
LED’s voor systeemplaat ..........24
Kenmerken van de netvoeding van de server . . . 25
De server aanzetten ..........25
De server uitschakelen..........25
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten
installeren en vervangen .......27
Installatierichtlijnen............27
Richtlijnen voor systeembetrouwbaarheid . . . 28
Werken in de server met ingeschakelde netvoe-
ding ................28
Werken met apparaten die gevoelig zijn voor sta-
tische elektriciteit ...........28
Hoofdonderdelen van de server .......30
De klep verwijderen en aanbrengen ......31
De kap verwijderen...........31
De kap aanbrengen...........31
De frontplaat verwijderen en aanbrengen ....32
De luchtcirculatieplaat verwijderen en aanbrengen 33
De DIMM-luchtcirculatieplaat verwijderen . . . 33
De luchtcirculatieplaat van de DIMM installeren 34
Geheugenmodule (DIMM) vervangen of installeren 34
Ondersteunde typen geheugen .......34
Een geheugenmodule verwijderen ......38
Een geheugenmodule installeren ......39
Vasteschijfstations verwijderen en installeren . . . 40
Een simple-swap Serial ATA-vasteschijfstation
(SATA) verwijderen...........41
Een simple-swap Serial ATA-vasteschijfstation
(SATA) installeren ...........41
Een hot-swap vasteschijfstation verwijderen . . 42
Een hot-swap vasteschijfstation installeren . . . 43
ID’s voor hot-swap vasteschijfstations ....44
Een optionele PCI-kaart installeren ......45
Een optioneel DVD-station verwijderen en installe-
ren.................48
Een DVD-station verwijderen .......48
Een DVD-station installeren ........49
De installatie voltooien ..........50
Kabels aansluiten ...........51
De serverconfiguratie bijwerken ......52
Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervan-
gen................53
Een PCI-kaart vervangen ..........53
Een PCI-kaart verwijderen ........53
Een PCI-kaart installeren .........54
Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB
vervangen ...............54
Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met
USB verwijderen............54
Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met
USB installeren ............55
Het informatiepaneel vervangen .......55
Het informatiepaneel verwijderen ......55
Het informatiepaneel plaatsen .......56
De stationshouder vervangen ........57
De stationshouder verwijderen .......57
Stationshouder installeren ........59
Een microprocessor en koelelement vervangen . . 61
Microprocessor verwijderen ........61
Microprocessor installeren ........62
Thermisch vet ............64
De systeemplaat vervangen .........65
De systeemplaat verwijderen .......65
De systeemplaat installeren ........66
De voedingseenheid vervangen........67
De voedingseenheid verwijderen ......68
De voedingseenheid installeren.......69
Een ventilatoreenheid vervangen .......70
Een ventilatoreenheid verwijderen......70
Een ventilatoreenheid installeren ......71
De batterij van de systeemplaat vervangen ....72
De batterij verwijderen .........72
De batterij installeren ..........73
De achterplaat van het SAS/SATA-vasteschijfstation
vervangen ...............75
De achterplaat verwijderen (3.5-inch-stations) . . 75
De achterplaat installeren (3.5-inch-stations) . . 75
De SAS-achterplaat verwijderen (2.5-inch-sta-
tions) ...............77
© Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. iii
De SAS-achterplaat installeren (2.5-inch-stations) 77
De PCI-uitbreidingskaart vervangen ......78
Uitbreidingskaart verwijderen .......78
Uitbreidingskaart installeren........79
Een IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller
vervangen ...............80
Een IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-con-
troller verwijderen ...........80
Een IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-con-
troller installeren ...........81
De DVD-kabel vervangen .........83
De DVD-kabel verwijderen ........83
De DVD-kabel aansluiten.........84
De virtuele-mediasleutel vervangen ......85
De virtuele-mediasleutel verwijderen .....85
De virtuele-mediasleutel installeren .....86
De voedingskabel van de PCI-X uitbreidingskaart
vervangen ...............87
De voedingskabel van de PCI-X uitbreidingskaart
verwijderen .............87
De voedingskabel van de PCI-X uitbreidingskaart
aansluiten ..............88
De Universal Unique Identifier (UUID) bijwerken 88
De DMI/SMBIOS-gegevens bijwerken .....90
Hoofdstuk 7. De server configureren 93
Werken met het programma Setup Utility ....94
De Installatieprogramma starten ......94
Installatieprogramma menuopties ......94
Wachtwoorden ............97
Werken met het programma Boot Manager . . . 100
RAID-controllers configureren ........100
Werken met het programma LSI Configuration
Utility ...............101
Werken met het programma WebBIOS .....103
Het programma WebBIOS starten .....103
Hoofdmenu van het programma WebBIOS . . 103
Een opslagdefinitie maken met de
configuratiewizard ..........104
Eigenschappen bekijken en wijzigen.....104
Eigenschappen van virtuele schijven bekijken en
wijzigen ..............104
De EasyStartup DVD...........105
Voordat u de EasyStartup DVD gebruikt . . . 105
EasyStartup overzicht .........106
Uw besturingssysteem installeren zonder
EasyStartup te gebruiken ........107
De firmware bijwerken ..........108
Werken met het programma EasyUpdate Firmware
Updater ...............108
Backup van serverfirmware starten ......109
De UEFI-firmware terugzetten........109
De integrated management module ......111
Programma IBM Advanced Settings Utility . . . 112
Installeren van ThinkServer EasyManage-software 112
Installatievereisten...........112
Installatievolgorde...........113
Installeren van Windows 2008 32-bits compo-
nenten...............113
De LANDesk Software Agent verwijderen . . . 114
De voorziening voor aanwezigheid op afstand en
maken van een schermafdruk van een blauw
scherm gebruiken ............114
De functie aanwezigheid op afstand inschakelen 115
IP-adres bemachtigen voor de IMM .....115
Aanmelden op de webinterface ......115
Intel Gigabit Ethernet Utility activeren .....116
De Gigabit Ethernet-controllers configureren . . . 116
Serial over LAN (SOL) inschakelen en configureren 116
Update en configuratie van UEFI ......116
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen . . 119
Hulpprogramma’s voor diagnose .......119
POST ................119
Foutenlogboeken ...........120
POST-geluidssignalen .........121
Tabellen voor probleemoplossing .......130
EasyStartup problemen .........130
Problemen met het DVD-station ......131
Algemene problemen..........132
Problemen met het vaste-schijfstation ....132
Problemen met hypervisor ........135
Incidentele problemen .........135
Problemen met toetsenbord, muis of aanwijs-
apparaat ..............136
Problemen met het geheugen .......138
Microprocessorproblemen ........139
Beeldschermproblemen .........140
Problemen met optionele apparatuur ....142
Problemen met de voeding ........143
Problemen met seriële apparaten ......144
Softwareproblemen ..........145
Problemen met USB-poorten .......146
Videoproblemen ...........146
Onbepaalde problemen oplossen .......146
Tips voor probleembepaling ........147
Diagnoseprogramma’s en berichten ......148
Fouten-LED’s .............148
Systeempuls-LED’s ...........151
LED’s voor voedingseenheid ........151
Diagnoseprogramma’s en berichten ......153
De diagnoseprogramma’s uitvoeren .....153
Tekstberichten bij diagnose ........154
Het testlogboek bekijken ........154
Diagnoseberichten...........154
Bijlage A. Hulp en technische onder-
steuning .............155
Voordat u belt .............155
De documentatie gebruiken ........155
Hulp en informatie van internet halen .....155
Service aanvragen ............156
Andere services ............156
Extra services aanschaffen .........157
Productservice Lenovo ..........157
Bijlage B. Kennisgevingen ......159
Handelsmerken ............160
Belangrijke opmerkingen .........160
iv ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Naleving van de richtlijn van de Republiek Turkije
over Beperking van gevaarlijke stoffen .....161
Hergebruik en afvalverwerking van het product 161
Retourzendingsprogramma voor batterijen . . . 162
Duitse verklaring voor Werkverordening ....163
Elektronische emissie ...........163
Verklaring van de Federal Communications
Commission (FCC) ..........163
Industry Canada Class A emission compliance
statement..............164
Avis de conformité à la réglementation
d'Industrie Canada ..........164
Australië en Nieuw-Zeeland, kennisgeving
Klasse A ..............164
Verenigd Koninkrijk: Veiligheidseisen voor tele-
communicatie ............164
Verklaring van conformiteit met EU-richtlijnen 164
Verklaring van conformiteit met Duitse Klasse A 164
Japan: VCCI-verklaring .........165
Recyclingverklaringen voor Japan .....165
Waarschuwingsinstructie voor Taiwanese Klasse
A................166
Waarschuwingsinstructie voor Chinese Klasse A 167
Waarschuwingsinstructie voor Koreaanse Klasse
A................167
Trefwoordenregister ........169
Inhoudsopgave v
vi ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Beveiliging
Lees voordat u dit product installeert eerst de veiligheidsvoorschriften.
Antes de instalar este produto, leia as Informações de Segurança.
Pred instalací tohoto produktu si prectete prírucku bezpecnostních instrukcí.
Læs sikkerhedsforskrifterne, før du installerer dette produkt.
Lees voordat u dit product installeert eerst de veiligheidsvoorschriften.
Ennen kuin asennat tämän tuotteen, lue turvaohjeet kohdasta Safety Information.
Avant d’installer ce produit, lisez les consignes de sécurité.
Vor der Installation dieses Produkts die Sicherheitshinweise lesen.
Prima di installare questo prodotto, leggere le Informazioni sulla Sicurezza.
Les sikkerhetsinformasjonen (Safety Information) før du installerer dette produktet.
Antes de instalar este produto, leia as Informações sobre Segurança.
© Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. vii
Antes de instalar este producto, lea la información de seguridad.
Läs säkerhetsinformationen innan du installerar den här produkten.
Belangrijk:
Elke waarschuwing en elk gevaarbericht in dit document is gelabeld met een nummer. Met
dit nummer wordt verwezen naar het Engelse voorschrift en alle vertalingen in het boekje
Safety Information.
Als een voorschrift bijvoorbeeld het label “Statement 1” heeft, kunt u de vertalingen vinden
in de publicatie Safety Information onder “Statement 1”.
Lees voordat u de procedures uitvoert alle waarschuwingen en voorschriften in dit document
zorgvuldig door. Lees ook alle extra veiligheidsrichtlijnen die bij de server of bij optionele
apparaten wordt geleverd voordat u het apparaat installeert.
viii ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Voorschrift 1:
Gevaar!
Elektrische stroom van net-, telefoon- en communicatiekabels kan gevaar opleveren.
Houd u ter voorkoming van een schok aan het volgende:
v Sluit tijdens onweer geen kabels aan en voer geen installatie-,
onderhouds- of configuratiewerkzaamheden aan dit product uit.
v Sluit alle netsnoeren aan op correct bedrade, geaarde stopcontacten.
v Sluit alle apparatuur die met dit product wordt verbonden aan op correct bedrade stopcontacten.
v Koppel en ontkoppel signaalkabels indien mogelijk met één hand.
v Zet nooit apparatuur aan wanneer u sporen van vuur, water of fysieke beschadigingen ziet.
v Ontkoppel de aangesloten netsnoeren, telecommunicatiesystemen, netwerken en modems voordat
u kleppen van de apparatuur opent, tenzij anders aangegeven in de installatie- en configuratie-
procedures.
v Koppel en ontkoppel kabels zoals is aangegeven in de onderstaande tabel bij het installeren, ver-
plaatsen of openen van kleppen van dit product of aangesloten apparatuur.
Aansluiten: Ontkoppelen:
1. Zet alles UIT.
2. Sluit eerst alle kabels aan op de apparaten.
3. Sluit de signaalkabels aan.
4. Steek de stekker in het stopcontact.
5. Zet het apparaat AAN.
1. Zet alles UIT.
2. Haal eerst de stekker uit het stopcontact.
3. Ontkoppel de signaalkabels.
4. Ontkoppel alle kabels van de apparaten.
Beveiliging ix
Voorschrift 2:
Let op!
Gebruik ter vervanging van de lithiumbatterij alleen batterijen met onderdeelnummer 33F8354 of een
gelijksoortige batterij die door de leverancier wordt aanbevolen. Als uw systeem beschikt over een
module waarin een lithiumbatterij is verwerkt, vervang die module dan uitsluitend door een gelijke
module van dezelfde fabrikant. De batterij bevat lithium en kan bij verkeerd gebruik exploderen.
Houd u aan het volgende:
v Gooi de batterij niet in water
v Verwarm de batterij niet boven 100°C
v Haal de batterij niet uit elkaar
Gooi de batterij niet zomaar weg, maar breng deze naar een vergaarplaats voor klein chemisch afval.
x ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Voorschrift 3:
Let op!
Als u laserproducten (bijvoorbeeld CD-ROM-stations, DVD-stations, glasvezelapparatuur of speciale
zenders) installeert, let dan op het volgende:
v Open de behuizing niet. Als u de kap van het laserproduct opent, kunt u worden blootgesteld aan
gevaarlijke laserstraling. In het apparaat bevinden zich geen onderdelen die kunnen worden ver-
vangen.
v Het wijzigen van instellingen of het uitvoeren van procedures anders dan hier is beschreven, kan
leiden tot blootstelling aan gevaarlijke straling.
Gevaar!
Sommige laserproducten bevatten een ingebouwde laserdiode van Klasse 3A of 3B. Let op het vol-
gende.
LASERSTRALING INDIEN GEOPEND. Kijk niet in de laserstraal en vermijd direct contact met de
laserstraal.
Class 1 Laser Product
Laser Klasse 1
Laser Klass 1
Luokan 1 Laserlaite
Appareil A Laser de Classe 1
`
Beveiliging xi
Voorschrift 4:
18 kg 32 kg 55 kg
Let op!
Voorzichtig optillen.
Voorschrift 5:
Let op!
De aan/uit-knop op het apparaat en de aan/uit-knop op de voedingseenheid schakelen de elektrische
stroom voor het apparaat niet uit. Het apparaat kan ook meer dan één netsnoer hebben. Om te zorgen
dat er geen spanning meer op het apparaat staat, dient u alle stekkers uit het stopcontact te halen.
1
2
xii ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Voorschrift 8:
Let op!
Verwijder nooit de klep van een voedingseenheid of een ander onderdeel waarop het volgende etiket
is geplakt.
Gevaarlijke spannings-, stroom- en voltageniveaus binnen componenten waarop dit label is bevestigd.
Deze componenten bevatten geen onderdelen die kunnen worden vervangen of onderhouden. Als u
vermoedt dat er met een van deze onderdelen een probleem is, neem dan contact op met een
onderhoudstechnicus.
Voorschrift 26:
Let op!
Plaats geen voorwerpen op apparaten die in een rek zijn geïnstalleerd.
Deze server is geschikt voor gebruik met een IT-voedingssysteem waarbij het maximumvoltage van fase-
naar-fase onder iedere distributiestoringsconditie 240 V bedraagt.
Beveiliging xiii
xiv ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Hoofdstuk 1. Kennismaking
De Lenovo
®
ThinkServer
RS210 (computertypen 6531, 6532, 6533 en 6534) server is een 1-U-hoge rek-
model-server voor het verwerken van volume-netwerktransacties. De high-performance, dual-core of
quad-core server is vooral geschikt voor netwerkomgevingen die superieure prestaties van de micropro-
cessor, flexibiliteit van invoer/uitvoer (I/O) en veel mogelijkheden voor beheer vereisen.
Prestaties, gebruiksgemak, betrouwbaarheid en uitbreidingsmogelijkheden zijn de belangrijkste overwe-
gingen in het ontwerp van deze server. Met behulp van deze ontwerpfucnties kunt u de systeem-
hardware aanpassen aan uw huidige benodigdheden, en hebt u mogelijkheden tot flexibele uitbreiding-
smogelijkheden in de toekomst.
De server wordt geleverd met beperkte garantie. Informatie over de garantievoorwaarden en het aanvra-
gen van service en assistentie vindt u in het document Garantie en ondersteuning.
Voor actuele informatie over de server en andere serverproducten van Lenovo gaat u naar http://
www.lenovo.com/thinkserver.
De server wordt geleverd met de DVD ThinkServer EasyStartup, om u te helpen bij het configureren van
de hardware, het installeren van stuurprogramma’s en het installeren van het besturingssysteem.
Deze server ondersteunt een van de volgende vasteschijfstationconfiguraties:
v Tot vier 2.5-inch hot-swap SAS-vasteschijfstations (Serial Attached SCSI)
v Tot twee 3.5-inch hot-swap SAS-vasteschijfstations
v Tot twee 3.5-inch simple-swap SAS-vasteschijfstations
Noteer de informatie over de server in de onderstaande tabel.
Productnaam ThinkServer RS210
Machinetypen 6531, 6532, 6533 en 6534 (omcirkel het type computer dat van toepasssing is)
Modelnummer _____________________________________________
Serienummer _____________________________________________
Het modelnummer en het serienummer bevinden zich op het ID-label op het frontplaat 1, zoals is afge-
beeld in het volgende figuur.
Opmerking: De afbeeldingen in dit document kunnen enigszins verschillen van de werkelijke computer.
De server wordt geleverd met de DVD ThinkServer EasyStartup, om u te helpen bij het configureren van
de hardware en het installeren van het besturingssysteem.
Een lijst van ondersteunde optionele apparaten vindt u op http://www.lenovo.com/thinkserver.
© Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. 1
Kennisgevingen en instructies in dit document
De veiligheidsvoorschriften staan ook in het meertalige document Safety Information, op de Lenovo
ThinkServer-documentatie DVD. Elk veiligheidsvoorschrift heeft een nummer dat verwijst naar het corres-
ponderende voorschrift in de documentatie Safety Information.
De volgende kennisgevingen en instructies worden in dit document gebruikt:
v Opmerkingen: Hierin vindt u belangrijke informatie, tips, instructies en adviezen.
v Belangrijk: Deze opmerkingen bevatten informatie of advies waarmee u problemen kunt voorkomen.
v Attentie: Deze opmerkingen geven gevaar voor beschadiging van programma’s, apparaten of gegevens
aan. Een dergelijke opmerking staat direct voor de instructie of situatie waarbij de beschadiging kan
ontstaan.
v Waarschuwing: Deze opmerkingen geven situaties aan die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken. Een
waarschuwing wordt geplaatst precies boven de beschrijving van een mogelijk gevaarlijke procedure,
stap of situatie.
v Gevaar: Deze opmerkingen geven situaties aan die levensgevaarlijk kunnen zijn. De aanduiding
Gevaar wordt geplaatst precies boven de beschrijving van een mogelijk levensgevaarlijke procedure,
stap of situatie.
Overige documentatie
De Lenovo ThinkServer-documentatie DVD bevat documentatie voor de server, in PDF-indeling (Portable
Document Format). Voor de Lenovo ThinkServer-documentatie DVD hebt u Adobe
®
Reader 5.0 (of hoger)
nodig, of xpdf, dat wordt geleverd bij Linux
®
-besturingssystemen.
2 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
De volgende tabel beschrijft de inhoud en locatie van de documentatie bij uw server.
Tabel 1. Aanverwante documentatie
Document Beschrijving Locatie
Lees dit eerst Dit document stuurt u naar de ThinkServer-documentatie
DVD, voor volledige informatie over garantie en
ondersteuning.
gedrukt, aanwezig in
de serververpakking
Belangrijke kennisgevingen Dit document bevat veiligheidsrichtlijnen en wettelijke
bepalingen, die u geacht wordt te lezen voordat u gaat
werken met de server.
gedrukt, aanwezig in
de serververpakking
Instructies voor installatie in een
rek
Dit document biedt instructies over hoe de server
moet worden geïnstalleerd in een rek.
Engels is afgedrukt
en wordt geleverd in
de verpakking van de
server. Aanvullende
talen worden mee-
geleverd op de
ThinkServer-documen-
tatie DVD en op de
website van Lenovo
Support.
Hardware Maintenance Manual Dit document biedt diagnose-informatie, een lijst van
onderdelen, vervangingsprocedures voor alle FRU’s
(field replaceable units) (onderdelen die worden ver-
vangen door de technische dienst) en voor alle CRU’s
(customer replaceable units).
Website Lenovo
Support: http://
www.lenovo.com/
support
Informatie over garantie en onder-
steuning
Dit document bevat garantiebepalingen en informatie
over hoe u contact opneemt met Lenovo Support.
Beschikbaar op de
ThinkServer-documen-
tatie DVD
Veiligheidsvoorschriften Dit document bevat alle in de ThinkServer-documenta-
tie aanwezige veiligheidsvoorschriften (in diverse
talen).
Beschikbaar op de
ThinkServer-documen-
tatie DVD
Hoofdstuk 1. Kennismaking 3
4 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Hoofdstuk 2. Wegwijzer voor installatie van de server
De installatieprocedure is afhankelijk van de configuratie van de server op het moment van levering. In
sommige gevallen is de server volledig geconfigureerd en hoeft deze alleen te worden geïnstalleerd in het
rek, te worden aangesloten op de netvoeding en het netwerk, en te worden gestart. In andere gevallen
moeten er hardwarevoorzieningen worden geïnstalleerd, moet hardware en firmware worden
geconfigureerd en moet het besturingssysteem worden geïnstalleerd.
Tabel 2. Wegwijzer voor installatie van de server
Taak Waar vindt u de bijbehorende informatie
Uitpakken Hoofdstuk 3, “Wat wordt meegeleverd met uw server”, op pagina 7
Hardwarevoorzieningen
installeren
Hoofdstuk 5, “Optionele apparaten installeren en vervangen”, op pagina 27
In het rek installeren Rack Installation Instructions, te vinden op de ThinkServer-documentatie DVD
Ethernet-kabel en netsnoeren
verbinden met netwerk- en
voedingsaansluitingen
“Achterkant” op pagina 16
Server starten om de werking
ervan te controleren
“De server aanzetten” op pagina 25
UEFI-instellingen bekijken en
waar nodig aanpassen
“Werken met het programma Setup Utility” op pagina 94
RAID-controllers en array’s
configureren
“RAID-controllers configureren” op pagina 100
Besturingssysteem en stan-
daard stuurprogramma’s
installeren
“De EasyStartup DVD” op pagina 105
Installeren van stuur-
programma’s voor toege-
voegde voorzieningen
Raadpleeg de met de hardwareoptie meegeleverde instructies.
Ethernet-instellingen con-
figureren in het besturings-
systeem
Raadpleeg de Help van het besturingssysteem. Deze stap is niet nodig als het
besturingssysteem is geïnstalleerd met het programma ThinkServer EasyStartup.
Nagaan of er updates voor de
firmware en de stuur-
programma’s zijn
Ga naar de website Lenovo Support:
1. Ga naar http://www.lenovo.com/support.
2. Typ uw productnummer (computertype en modelnummer) of selecteer Servers
and Storage in de lijst bij Select your product.
3. In de lijst bij Family selecteert u ThinkServer RS210 en klikt u op Continue.
4. Klik op Downloads and drivers om firmware-updates te downloaden.
Integrated Management
Module testen (hiervoor is de
aanwezigheid van de optio-
nele IMM Premium vereist)
“De integrated management module” op pagina 111
Geïntegreerde beheer-
toepassingen installeren
“Installeren van ThinkServer EasyManage-software” op pagina 112
Toepassingen installeren Raadpleeg de documentatie bij de toepassingen die u wilt installeren.
© Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. 5
6 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Hoofdstuk 3. Wat wordt meegeleverd met uw server
Het pakket van de RS210-server bestaat uit de server zelf, de railkit met bijbehorende instructies, plus
gedrukte documentatie, de ThinkServer-documentatie DVD en softwaremedia.
1 Server
2 Netsnoer
3 Railkit
Voorzieningen en technologieën
De server is uitgerust met de volgende functies en technieken:
v UEFI-compatibele serverfirmware
UEFI vervangt het BIOS (basic input/output system) en definieert een standaardinterface voor
besturingssysteem, platformfirmware en externe apparatuur. In het ontwerp van de server worden
mogelijkheden en functies van UEFI gecombineerd met oudere mogelijk van het BIOS. UEFI-
compatibele servers zijn in staat om niet alleen UEFI-compatibele besturingssysteem te starten, maar
ook besturingssystemen en adapters op basis van en BIOS plus UEFI-compatibele adapters.
Opmerking: Deze server biedt geen ondersteuning aan DOS.
v Dual-core of Quad-core verwerking
De server kan werken met één Intel Xeon dual-core of quad-core microprocessor.
v Integrated Management Module
De Integrated Management Module (IMM) combineert serviceprocessorfuncties, de videocontroller en
(indien een optionele virtuele-mediasleutel is geïnstalleerd) de functie aanwezigheid op afstand in een
enkele chip. De IMM biedt geavanceerde besturing van serviceprocessors en functies voor bewaking en
alertsignalen. Als een omgevingstoestand een drempel overschrijdt of als een systeemcomponent een
storing vertoont, verlicht de IMM bepaalde LED’s om te helpen bij de diagnose van het probleem,
wordt de fout vastgelegd in het eventlogboek en wordt u geattendeerd op het probleem. Desgewenst
biedt de IMM ook mogelijkheden voor virtuele aanwezigheid, ten behoeve van het uitvoeren van
beheerfuncties op servers op afstand. De IMM biedt serverbeheer op afstand via de volgende
standaardinterfaces:
IPMI (Intelligent Platform Management Interface), versie 2.0
SNMP (Simple Network Management Protocol), versie 3
CIM (Common Information Model)
Webbrowser
© Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. 7
Meer informatie vindt u in “De integrated management module” op pagina 111.
v Voorziening voor aanwezigheid op afstand en afdruk van blauw scherm
De functie voor aanwezigheid op afstand en de functie voor het vastleggen van een blauw scherm zijn
geïntegreerd in de IMM (integrated management module) en zijn beschikbaar wanneer u een optionele
IBM Virtual Media Key aanschaft. Om de functies voor aanwezigheid op afstand en blauw scherm te
kunnen inschakelen, is er een dergelijke virtuele-mediasleutel vereist. De functie aanwezigheid op
afstand biedt de volgende mogelijkheden:
Video kijken op afstand met een grafische resolutie van maximaal 1280 x 1024, ongeacht de systeem-
status
Toegang krijgen tot de server op afstand, met het toetsenbord en de muis vanuit een client op
afstand
Het DVD-station, het diskettestation en het USB-flashstation toewijzen op een client op afstand, en
bestanden van ISO- en diskette-images toewijzen als virtuele stations die beschikbaar zijn voor
gebruik door de server
Een diskette-image uploaden naar het IMM-geheugen en dit toewijzen aan de server als virtueel sta-
tion
Bij de functie voor het vastleggen van een blauw scherm wordt de beeldschermweergave vastgelegd
voordat de IMM de server opnieuw start wanneer de IMM een vastgelopen besturingssysteem vast-
stelt. Een systeembeheerder kan het vastleggen van het blauwe scherm gebruiken om te helpen bij het
bepalen van de oorzaak van het vastlopen.
Zie “De voorziening voor aanwezigheid op afstand en maken van een schermafdruk van een blauw
scherm gebruiken” op pagina 114 voor meer informatie.
v Groot systeemgeheugen
De geheugenbus kan overweg met maximaal 32 GB geheugen, mits er geregistreerde DIMM’s zijn
geïnstalleerd. Worden er niet-gebufferde DIMM’s geïnstalleerd, dan werkt de server met maximaal 16
GB geheugen. De geheugencontroller werkt met ECC (error correcting code) voor maximaal zes stan-
daard PC3-8500 of PC3-10600R-999, 1066 en 1333 MHz, DDR3 (derde generatie double-data-rate), gere-
gistreerde of niet-gebufferde SDRAM (synchronous dynamic random access memory) DIMM’s (dual
inline memory modules).
v Geïntegreerde netwerkondersteuning
De server wordt geleverd met een geïntegreerde Intel Gigabit Ethernet-controller, die verbindingen met
een netwerk van 10 Mbps, 100 Mbps of 1000 Mbps ondersteunt. Meer informatie vindt u in “De
Gigabit Ethernet-controllers configureren” op pagina 116.
v Geïntegreerde Trust Platform Module
Deze geïntegreerde beveiligings-chip voert cryptografische functies uit en bewaart persoonlijke en
openbare beveiligingssleutels. Deze chip levert de hardwareondersteuning voor de TCG-specificatie
(Trusted Computing Group).
v Grote opslagcapaciteit en hot-swap mogelijkheden
De server ondersteunt, afhankelijk van het model, maximaal vier 2,5-inch direct verwisselbare (hot-
swap) Serial Attached SCSI (SAS) vasteschijfstations, of twee 3,5-inch simple-swap Serial ATA (SATA)
vasteschijfstations, of twee 3,5-inch hot-swap SAS of SATA vasteschijfstation.
Met de hot-swap voorziening kunt u vasteschijfstations toevoegen, verwijderen of vervangen zonder de
server uit te hoeven schakelen.
v Mogelijkheden voor PCI-kaarten
De server beschikt over twee PCI-sleuven (één voor low-profile kaarten en één voor kaarten van halve
lengte en volledige hoogte). In beide sleuven kunnen tevens PCI Express-kaarten worden geïnstalleerd.
v RAID-ondersteuning
De RAID-controller biedt hardware-ondersteuning voor RAID (redundant array of independent disks).
De standaard RAID-controller werkt met de RAID-niveaus 0, 1 en 1E. Voor andere RAID-niveaus zijn
er optionele RAID PCI-controllers verkrijgbaar.
8 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
v Mogelijkheden op het gebied van systeembeheer
De server wordt geleverd met een Integrated Management Module (IMM). Als de IMM wordt gebruikt
in combinatie met de bij de server geleverde software voor systeembeheer, kunt u de functies van de
server zowel lokaal als op afstand beheren. De IMM biedt tevens mogelijkheden voor het monitoren
van het systeem, het vastleggen van events en het versturen van alerts via het netwerk. De
systeembeheerconnector zorgt voor een fysieke scheiding tussen het netwerkverkeer voor systeem-
beheer en het productienetwerk en biedt op die manier extra beveiliging. Met Installatieprogramma
kunt u de server zodanig configureren dat deze ofwel een vast toegewezen (dedicated) systeem-
beheernetwerk, ofwel een gemeenschappelijk netwerk ondersteunt.
v Ondersteuning van TCP/IP Offload Engine (TOE)
De Ethernet-controllers in de server ondersteunen TOE, een technologie voor het offloaden van de
TCP/IP-stroom van de microprocessor en het I/O-subsysteem. Dit verhoogt de snelheid van de TCP/
IP-stroom. Als een besturingssysteem met ondersteuning voor TOE actief is op de server terwijl TOE is
ingeschakeld, ondersteunt de server TOE-verwerking. Raadpleeg de documentatie bij het besturings-
systeem voor informatie over het inschakelen van TOE.
Opmerking: Het besturingssysteem Linux biedt geen ondersteuning aan TOE.
v Preboot-diagnoseprogramma
De preboot-diagnoseprogramma’s bevinden zich in het geïntegreerde USB-geheugen. Deze
programma’s verzamelen en analyseren systeemgegevens om te helpen bij het stellen van een diagnose
bij serverproblemen. Met de diagnoseprogramma’s wordt de volgende informatie over de server verza-
meld:
Systeemconfiguratie
Netwerkinterfaces en -instellingen
Geïnstalleerde hardware
Status en configuratie van serviceprocessor
VPD (vital product data), firmware en UEFI-configuratie (voorheen BIOS genaamd)
Status van vasteschijfstation
Configuratie van RAID-controller
Eventlogboeken voor RAID-controllers en serviceprocessors
De diagnoseprogramma’s maken een samengevoegd logboek met daarin de events uit alle verzamelde
logboeken. Deze informatie wordt verzameld in een bestand dat u naar Lenovo kunt verzenden om het
technisch team te helpen met het opsporen van het probleem. Bovendien kunt u deze informatie lokaal
bekijken in een gegenereerd tekstbestand. U kunt het logboek ook kopiëren naar een verwisselbaar
opslagmedium en laten afbeelden in een webbrowser.
Aanvullende informatie over diagnoseprogramma’s vindt u in de Hardware Maintenance Manual .
v EasyStartup-DVD
Het programma ThinkServer EasyStartup begeleidt u bij het configureren van de RAID-controllers en
bij het installeren van het besturingssysteem en de stuurprogramma’s. Raadpleeg voor meer informatie
“De EasyStartup DVD” op pagina 105.
v EasyManage DVD
Het programma ThinkServer EasyManage helpt u bij het beheren van uw servers via niet-lokale
probleemmelding en door middel van monitoring en alerts.
Specificaties
De volgende informatie geeft een overzicht van de voorzieningen en specificaties van de server. Afhanke-
lijk van het specifieke servermodel kunnen sommige voorzieningen niet van toepassing zijn.
Hoofdstuk 3. Wat wordt meegeleverd met uw server 9
Tabel 3. Voorzieningen en specificaties
Microprocessor:
v Ondersteuning van één Intel
®
quad-core
(Xeon 3400 series) of dual-core (Celeron
G1101, Pentium G6950 of core i3 series)
processor met de IbexPeak 3420 chipset
en Multi-chip Package (MCP) processor-
architectuur
v Ontworpen voor LGA 1156-socket
v Uitbreidbaar tot vier ’cores’
v 32 kB instructiecache, 32 kB
gegevenscache en een cache van maxi-
maal 8 MB voor gemeenschappelijk
gebruik door de ’cores’
v Ondersteuning voor Intel Extended
Memory 64 Technology (EM64T)
Opmerking:
v Met het programma Setup Utility kunt
u het type en de snelheid van de micro-
processor vaststellen.
v Meer informatie over microprocessors,
vindt u op http://www.lenovo.com/
thinkserver.
Geheugen:
v Minimum: 1 GB
v Maximum: 32 GB
16 GB bij gebruik van niet-gebufferde
DIMM’s (UDIMM’s)
32 GB bij gebruik van geregistreerde
DIMM’s (RDIMM’s)
v Typen: PC3-8500 of PC3-10600R-999
(single-rank of double-rank), 1066 en
1333 MHz, ECC, en uitsluitend DDR3
geregistreerde of niet-gebufferde
SDRAM DIMM’s.
v Aansluitingen: Zes DIMM-aansluitingen,
tweeweg interleaved
v Ondersteuning van:
niet-gebufferde DIMM’s van 1 GB, 2
GB en 4 GB (indien beschikbaar)
geregistreerde DIMM’s van 1 GB, 2
GB, 4 GB en 8 GB (indien beschik-
baar)
Optische SATA-stations:
v UltraSlim DVD-ROM-combo (optioneel)
v Multi-burner (optioneel)
Uitbreidingscompartimenten voor vaste-
schijfstations (afhankelijk van het
model):
Een van de volgende configuraties:
v Vier compartimenten voor 2,5-inch
hot-swap SAS vasteschijfstations
v Twee compartimenten voor 3,5-inch
hot-swap SAS of hot-swap SATA vaste-
schijfstations
v Twee compartimenten voor 3,5-inch
simple-swap SAS vasteschijfstations
PCI-uitbreidingssleuven:
Ondersteuning van twee PCI-sleuven op
de uitbreidingskaart die wordt aangesloten
op de sleuven 1 en 2 op de systeemplaat:
v In sleuf 1 kunnen low-profile kaarten
worden geplaatst (PCI Express Gen2 x8)
v In sleuf 2 kunnen kaarten van driekwart
lengte en volledige hoogte worden
geplaatst (PCI Express Gen2 x8 of PCI-X
1.0a 64-bit/133 MHz)
Voedingseenheid:
Eén voedingseenheid van 351 Watt of één
high-efficiency voedingseenheid van 351
Watt.
Ventilatoren:De server wordt standaard
geleverd met vijf ventilatoren met regel-
bare snelheid.
Geïntegreerde functies:
v IMM (Integrated Management Module),
voor besturing van de serviceprocessor
en bewakingsfuncties, videocontroller en
(als de optionele virtuele-mediasleutel
geïnstalleerd is) een niet-lokaal toetsen-
bord, video, muis, en functionaliteit
voor vasteschijfstations op afstand
v Intel 82574L Gb Ethernet-controller met
ondersteuning van TCP/IP Offload
Engine (TOE) en Wake on LAN
v Zeven USB 2.0-poorten (twee aan de
voorkant, vier aan de achterkant en één
interne voor het optionele USB
Hypervisor flashapparaat)
v Twee Ethernet-poorten
v Geïntegreerde SATA-controller met vier
poorten
v Geïntegreerde TPM (Trusted Platform
Module)-ondersteuning
v Eén seriële poort
v Eén VGA-poort
10 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Tabel 3. Voorzieningen en specificaties (vervolg)
RAID-controllers:
v Een IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/
SATA-controller die de RAID-niveaus 0,
1 en 1E ondersteunt (wordt standaard
geleverd op bepaalde hot-swap SAS- en
hot-swap SATA-modellen).
v De optionele IBM ServeRAID-MR10i
SAS/SATA-controller voor de RAID-
niveaus 0, 1, 5, 6 en 10 kan afzonderlijk
worden besteld.
v De optionele IBM ServeRAID-M1015
SAS/SATA-controller voor de RAID-
niveaus 0, 1, 10 en 5 kan afzonderlijk
worden besteld.
v De optionele IBM ServeRAID-MR10is
VAULT SAS/SATA-controller voor de
RAID-niveaus 0, 1, 5, 6 en 10 kan afzon-
derlijk worden besteld.
v De optionele IBM ServeRAID-MR 5015
SAS/SATA-controller voor de RAID-
niveaus 0, 1, 5, 6 en 10 kan afzonderlijk
worden besteld.
Geluidsafgifte:
v Geluidsvolume, inactief: maximaal 6,5
bels
v Geluidsvolume, in bedrijf: maximaal 6,5
bels
Omgeving:
v Luchttemperatuur:
Server ingeschakeld: 10°C tot 35°C
(50,0°F tot 95,0°F); hoogte: 0 tot 914,4
m (3000 voet)
Server ingeschakeld: 10°C tot 32°C
(50,0°F tot 89,6°F); hoogte: 914,4 m
(3000 voet) tot 2133,6 m (7000 voet)
Server uitgeschakeld: 10°C tot 43°C
(50°F tot 109,4°F); maximumhoogte:
2133,6 m (7000 voet)
Transport: -40°C tot 60°C
(-104°F tot 140°F)
v Luchtvochtigheid:
Server ingeschakeld: 8% tot 80%
Server uitgeschakeld: 8% tot 80%
Videocontroller (geïntegreerd in de
IMM):
v Matrox G200
v SVGA-compatibele videocontroller
v DDR2 128 MB SDRAM videogeheugen
v Avocent Digital Video Compression
v Het videogeheugen kan niet worden
uitgebreid
Opmerking: De maximale beeldscherm-
resolutie is 1280 x 1024
Grootte:
v Hoogte: 43 mm
v Diepte: 560,1 mm
v Breedte: 430 mm
v Maximaal gewicht: 11,4 kg (bij volledige
configuratie)
Warmteafgifte:
Warmteafgifte (bij benadering):
v Minimumconfiguratie: 50 Watt
v Maximumconfiguratie: 300 Watt
Elektrische invoer:
v Sinusgolf invoer (50 / 60 Hz) vereist
v Invoerspanning laag bereik:
Minimum: 100 V wisselstroom
Maximum: 127 V wisselstroom
v Invoerspanning hoog bereik:
Minimum: 200 V wisselstroom
Maximum: 240 V wisselstroom
v Opgenomen vermogen (bij benadering):
Minimum: 0,102 kVA
Maximum: 0,55 kVA
Opmerkingen:
1. Stroomverbruik en warmte-afgifte
kunnen variëren en zijn afhankelijk
van het aantal en het soort geïnstal-
leerde opties en de gebruikte optionele
functies voor energiebeheer.
2. De geluidsniveaus zijn vastgesteld in
gecontroleerde omgevingen, volgens de
procedures van American National
Standards Institute (ANSI) S12.10 en
ISO 7779 en voldoet aan ISO 9296. De
werkelijke geluidsniveaus kunnen de
hier genoemde waarden overtreffen als
gevolg van reflecterend geluid en
andere geluidsbronnen. Het geluidsni-
veau, in bels, wordt opgegeven als
bovengrens van het geluidsniveau voor
een willekeurige steekproef van syste-
men.
3. Er is geen aansluiting voor toetsenbord
of muis op de server. U kunt een
USB-toetsenbord of -muis aansluiten
op de USB-aansluitingen.
Software
Lenovo verschaft software met behulp waarvan u aan de slag kunt gaan met uw server.
EasyStartup
Het programma ThinkServer EasyStartup vereenvoudigt de procedures voor het configureren van de
RAID-controllers en het installeren van de ondersteunde besturingssystemen (Microsoft Windows en
Linux) en stuurprogramma’s op uw server. Het programma EasyStartup is op DVD meegeleverd met uw
server. De DVD start vanzelf op. De gebruikershandleiding voor het programma EasyStartup is aanwezig
op de DVD en kan rechtstreeks worden geopend in de programma-interface. Meer informatie vindt u in
“De EasyStartup DVD” op pagina 105.
Hoofdstuk 3. Wat wordt meegeleverd met uw server 11
EasyManage
De ThinkServer EasyManage Core Server geeft u de beschikking over gecentraliseerd beheer van hard-
ware- en software-inventaris en beveiligd automatisch systeembeheer via een enkele console. Met de
ThinkServer EasyManage Agent kunnen ook andere clients in het netwerk worden beheerd via de cen-
trale console. De ThinkServer EasyManage Core Server werkt met 32-bits Windows Server 2008-
producten. De ThinkServer EasyManage Agent werkt op 32-bits en 64-bit Windows-, Red Hat- en SUSE-
besturingssystemen.
Betrouwbaarheid, beschikbaarheid en services
Drie belangrijke functies in een computerontwerp zijn betrouwbaarheid, beschikbaarheid en services.
Dankzij de RAS-functies blijft de integriteit van de gegevens op de server gewaarborgd en is uw server
beschikbaar zodra u deze nodig hebt. Bovendien kunt u eenvoudig een diagnose stellen van problemen
en de problemen corrigeren.
Uw server beschikt over de volgende RAS-functies:
v Garantie: 1 jaar op onderdelen en 1 jaar op arbeidsloon, of 3 jaar op onderdelen en 3 jaar op
arbeidsloon
v Automatisch herstel en nieuwe poging bij fouten
v Automatische herstart bij een NMI (non-maskable interrupt)
v Automatische herstart van de computer na stroomuitval
v Advanced Configuration and Power Interface (ACPI)
v Geavanceerde Advanced Desktop Management Interface (DMI)-voorzieningen
v Ondersteuning van Intelligent Platform Management Interface (IPMI) 2.0, voor veilig in- en uitschake-
len op afstand en zeven standaardwaarschuwingen voor zaken zoals ventilatoren, voltage en tempera-
tuur
v Initial program load (IPL) met automatische herstart
v Herstel van opstartblok (boot-block recovery)
v Ingebouwde, menu-gestuurde configuratie- en installatieprogramma’s
v Backup van BIOS-switching onder de controle van de Integrated Management Module (IMM)
v Ingebouwde bewaking van ventilator, voeding, temperatuur en voltage
v Ondersteuning voor diagnose van RAID- en Ethernet-controllers
v ECC-geheugen
v Foutcodes en -berichten
v Hot-swap vasteschijfstations
v Integrated Management Module (IMM)
v Menu-gestuurde programma’s voor setup, systeemconfiguratie en RAID-configuratie
v Pariteitscontrole op de SCSI-bus en de PCI-bussen
v Energiebeheer: Compatibel met Advanced Configuration and Power Interface (ACPI)
v Zelftest bij opstarten (power-on self-test, POST)
v Predictive Failure Analysis (PFA) voor waarschuwing bij mogelijke storingen van SAS/SATA vaste-
schijfstations, ventilatoren en voedingseenheden
v Ondersteuning van probleembepaling op afstand
v ROM-controlegetallen
v ROM-diagnose
v SDRAM met Serial Presence Detect (SPD)
v Serial Presence Detect (SPD) voor geheugen, VPD, voedingseenheid en achterplaat van vasteschijf-
stations
v Opsporing van de specifieke DIMM bij overmatig veel corrigeerbare fouten of multi-bits fouten door
de Unified Extensible Firmware Interface (UEFI)
v Standby-voltage voor systeembeheerfuncties en bewaking
v Opstarten vanaf LAN via RIPL (remote initial program load) of DHCP/BOOTP (dynamic host
configuration protocol/boot protocol)
v Automatische configuratie vanuit het configuratiemenu
v Vastlegging van systeemfouten (POST en IMM)
12 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
v Bewaking van systeembeheer via de IC-bus (Inter-Integrated Circuit protocol)
v Upgradebare residente code voor POST, Unified Extensible Firmware Interface (UEFI), diagnose, IMM-
firmware en ROM-geheugen, lokaal of via het LAN
v VPD (vital product data) voor microprocessor, systeemplaat, voedingseenheid en SAS/SATA (hot-swap
vasteschijfstations) achterplaat
v Wake on LAN-functie
Hoofdstuk 3. Wat wordt meegeleverd met uw server 13
14 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding
In deze sectie worden de knoppen en LED’s beschreven en wordt uitgelegd hoe de server moet worden
aan- en uitgezet.
Voorkant
In de volgende afbeelding ziet u de knoppen, LED’s en aansluitingen aan de voorkant van de verschil-
lende modellen van de server.
3.5-inch simple-swap SAS server model
3.5-inch hot-swap SAS/SATA server model
2.5-inch hot-swap SAS server model
1 Aan/uit-LED 6 Systeemfouten-LED
2 Aan/uit-knop 7 USB 1-aansluiting
3 Reset-knop 8 USB 2-aansluiting
4 LED vasteschijfstation 9 LED vasteschijfstation (groen) (op 3.5-inch hot-swap SAS
server model)
LED vasteschijfstation (oranje) (op 2.5-inch hot-swap SAS
server model)
5 LED voor aanwijsapparaat 10 LED vasteschijfstation (oranje) (op 3.5-inch hot-swap SAS
server model)
LED vasteschijfstation (groen) (op 2.5-inch hot-swap SAS
server model)
Hierna volgt een verklaring van de knoppen, LED’s en aansluitingen aan de voorkant van de
ThinkServer RS210:
v Aan/uit-LED: De werkstanden van de aan/uit-LED zijn als volgt:
Uit: Er is geen netvoeding aanwezig, of de voedingseenheid of de LED zelf is defect.
Snel knipperen (4 keer per seconde): De server is uitgezet en niet gereed om aan te zetten. De
aan/uit-knop is uitgeschakeld. Dit duurt ongeveer 1 tot 3 minuten.
© Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. 15
Langzaam knipperen (een keer per seconde): De server is uitgezet en gereed om aan te zetten. U
kunt de aan/uit-knop indrukken om de server aan te zetten.
Aan: De server is ingeschakeld.
Langzaam aan en uit gaan: De server bevindt zich in een slaapstand. Als u de server wilt terug-
brengen uit de slaapstand, drukt u op de aan/uit-knop of gebruikt u de webinterface van IMM.
Raadpleeg “Aanmelden op de webinterface” op pagina 115 voor informatie over het aanmelden bij
de webinterface van IMM.
v Aan/uit-knop: Druk op deze knop om de server handmatig aan en uit te zetten of om de server uit een
slaapstand te halen.
v Reset-knop: Druk op deze knop om de server opnieuw in te stellen en de POST(power-on self-test) uit
te voeren. U moet mogelijk een pen of het uiteinde van een paperclip gebruiken om op de knop te
drukken.
v Deze LED knippert als het bijbehorende vaste-schijfstation in gebruik is.
v Locator-LED: Gebruik deze blauwe LED om de server visueel te vinden tussen andere servers. Deze
LED wordt ook gebruikt als knop voor aanwezigheidsdetectie. Deze LED wordt beheerd door de IMM.
v Systeemfouten-LED: Deze oranje LED gaat branden wanneer er een systeemfout optreedt.
v USB-aansluitingen: Sluit een USB-apparaat aan op een van deze aansluitingen, zoals een USB-muis,
een USB-toetsenbord of een ander apparaat.
v Uitwerpknop DVD: Druk op deze knop om een DVD of CD uit het DVD-station te werpen.
v LED voor DVD-station: Als dit lampje brandt, is het DVD-station in gebruik.
v LED’s voor activiteit van hot-swap vasteschijfstations (enkele modellen): Elk hot-swap vasteschijf-
station heeft een LED voor activiteit, en als deze LED knippert is de schijf in gebruik. Deze LED wordt
gebruikt op SAS- of SATA-vasteschijfstations.
v LED’s van hot-swap vasteschijfstations (enkele modellen): Elk hot-swap vasteschijfstation heeft een
LED voor de status. Als deze LED brandt, is het station defect. Als een optionele IBM RAID-controller
is geïnstalleerd op de server, wanneer deze LED langzaam knippert (een keer per seconde), wordt het
schijfstation opnieuw opgebouwd. Als de LED snel knippert (drie keer per seconde), identificeert de
controller het station. Deze LED wordt gebruikt op SAS- of SATA-vasteschijfstations.
Achterkant
1 Aansluiting voor netvoeding 9 NMI-knop
2 Seriële aansluiting 10 USB 3-4-connector
3 LED voor activiteit Ethernet 1 11 USB 1-2-connector
4 LED voor verbinding Ethernet 1 12 Video-aansluiting
5 LED voor activiteit Ethernet 2 13 Fouten-LED van voedingseenheid (oranje)
6 LED voor verbinding Ethernet 2 14 LED gelijkstroom (groen)
7 PCI-sleuf 1 15 LED wisselstroom (groen)
8 PCI-sleuf 2
Hierna volgt een verklaring van de LED’s en connector aan de achterkant van de ThinkServer RS210:
16 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
v LED’s voor verbinding Ethernet: Als deze LED’s branden is er een actieve verbinding met de interface
10BASE-T, 100BASE-TX of 1000BASE-TX voor de Ethernet-poort.
v LED’s voor activiteit van Ethernet: Als deze LED’s branden is er activiteit tussen de server en het net-
werk.
v Aansluiting voor netsnoer: Sluit het netsnoer aan op deze aansluiting.
v Video-aansluiting: Sluit een beeldscherm aan op deze aansluiting. De videoconnectoren aan de achter-
kant van de server kunnen tegelijk worden gebruikt.
v Seriële poort: Sluit een 9-pins serieel apparaat aan op deze aansluiting. De seriële poort wordt gedeeld
met de IMM (integrated management module). De IMM kan de besturing overnemen van de gemeen-
schappelijke seriële poort voor het omleiden van serieel verkeer, met behulp van SOL (Serial over
LAN).
v USB-aansluitingen: Sluit een USB-apparaat aan op een van deze aansluitingen, zoals een USB-muis,
een USB-toetsenbord of een ander apparaat.
v Ethernet-aansluitingen: Gebruik een van beide aansluitingen om de server te verbinden met een net-
werk. Als u Ethernet-aansluiting 1 gebruikt, kan via een enkele kabel het netwerk gemeenschappelijk
worden gebruikt met de IMM.
v NMI-knop: Druk op deze knop om een niet-maskeerbare interrupt te forceren op de microprocessor. U
moet mogelijk een pen of het uiteinde van een paperclip gebruiken om op de knop te drukken. De ser-
ver kan een blauw scherm krijgen en u kunt een geheugendump maken (gebruik deze knop alleen
wanneer u hiertoe wordt geïnstrueerd door Lenovo service support).
v PCI-sleuf 1: Een PCI Express- of PCI-X-kaart met laag profiel kan in deze sleuf worden geïnstalleerd.
Standaardmodellen van de server hebben een PCI Express-uitbreidingskaart. U kunt een optionele PCI-
X-uitbreidingskaart met beugel kopen als u een PCI-X-kaart wilt installeren in deze sleuf.
v PCI-sleuf 2: Een PCI Express- of PCI-X-kaart met halve lengte en volledige hoogte kan in deze sleuf
worden geïnstalleerd. Standaardmodellen van de server hebben een PCI Express-uitbreidingskaart. U
kunt een optionele PCI-X-uitbreidingskaart met beugel kopen als u een PCI-X-kaart wilt installeren in
deze sleuf.
Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 17
Interne aansluitingen op de systeemplaat
In de volgende afbeelding worden de interne aansluitingen op de systeemplaat weergegeven.
Microprocessor
Heatsink
Orientation
DIMMs
DIMMs
1 DIMM 1 11 Ventilatoraansluiting 1 21 Aansluiting 2 van uitbreiding-
skaart
2 DIMM 2 12 Aansluiting voor de achterplaat-
configuratie van de vaste schijf
22 Aansluiting 1 van uitbreiding-
skaart
3 DIMM 3 13 Aansluiting bedieningspaneel 23 Batterij
4 DIMM 4 14 Eenvoudige swap van achterplaat
van HDD
signaalaansluiting
24 Voedingsaansluiting 2
5 DIMM 5 15 Aansluiting voor wake-on-LAN 25 Aansluiting voor Virtual media
key
6 DIMM 6 16 Aansluiting voor optische-schijf-
station (DVD)
26 Voedingsaansluiting 1
7 Microprocessor 17 Anasluiting voor hypervisor-flash-
apparaat
27 Voedingsaansluiting 3
8 Ventilatoraansluiting 3 18 Gereserveerd 28 Voedingsaansluiting 4
9 Ventilatoraansluiting 2 19 Gereserveerd 29 Ventilatoraansluiting 5
10 ServeRAD-BR10il v2
aansluiting van controller
20 Gereserveerd 30 Ventilatoraansluiting 4
18 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Externe aansluitingen op de systeemplaat
In de volgende afbeelding worden de externe aansluitingen van de systeemplaat weergegeven.
Microprocessor
Heatsink
Orientation
DIMMs
DIMMs
1 Seriële aansluiting (com 1) 5 Ethernet-aansluiting 2
2 Video-aansluiting 6 USB-aansluitingen 3 en 4
3 Ethernet-aansluiting 1 7 SW1 (NMI-knop)
4 USB-aansluitingen 1 en 2
Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 19
Aansluitingen voor optionele apparaten op de systeemplaat
Op de volgende afbeelding ziet u de aansluitingen op de systeemplaat voor optionele apparaten die de
gebruiker kan installeren.
Microprocessor
Heatsink
Orientation
DIMMs
DIMMs
1 DIMM 1 8 Aansluiting voor optische-schijfstation (DVD)
2 DIMM 2 9 Anasluiting voor hypervisor-flashapparaat
3 DIMM 3 10 Aansluiting 2 van uitbreidingskaart
4 DIMM 4 11 Aansluiting 1 van uitbreidingskaart
5 DIMM 5 12 Batterij
6 DIMM 6 13 Aansluiting voor Virtual media key
7 Aansluiting voor ServeRAID
BR10il v2 SAS/SATA-controller
In de volgende afbeelding ziet u waar op de uitbreidingskaart zich de PCI Express-sleuven bevinden.
1 PCI Express x8 sleuf 1 2 PCI Express x8 sleuf 2
20 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
In de volgende afbeelding ziet u waar op de PCI-X-uitbreidingskaart zich de PCI-X-sleuf bevindt.
1 Voedingskabel PCI-X 2 Sleuf PCI-X
Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 21
Schakelaars en jumpers op de systeemplaat
In de onderstaande afbeelding ziet u de locaties van de schakelaars en jumpers op de systeemplaat.
Microprocessor
Heatsink
Orientation
DIMMs
DIMMs
In de volgende tabel worden de jumpers op de systeemplaat beschreven.
Tabel 4. Jumpers systeemplaat
Nummer van jumper Naam van jumper Instelling van jumper
JP1 CMOS-jumper 1 wissen
v Pinnen 1 en 2: CMOS-
gegevens behouden
(standaard).
v Pinnen 2 en 3: CMOS-
gegevens wissen (met
inbegrip van systeem-
wachtwoord en
beheerderswachtwoord)
JP6 Jumper opstartblok 2
v Pinnen 1 en 2: Opstarten
vanaf primaire BIOS-
pagina (standaard).
v Pinnen 2 en 3: Opstarten
vanaf backup van een
BIOS-pagina.
Opmerkingen:
1. Als er geen jumper aanwezig is, reageert de server alsof de pinnen zijn ingesteld op 1 en 2.
2. Door het wijzigen van de positie van de hersteljumper voor het opstarten van UEFI van pinnen 1 en 2 naar
pinnen 2 en 3 voordat de server is ingeschakeld, wordt gewijzigd welke pagina met ROM-geheugen van flash is
geladen. Wijzig de positie van de jumperpin niet nadat de server is ingeschakeld. Dit kan een onverwacht pro-
bleem veroorzaken.
Belangrijk:
22 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
1. Voordat u schakelaarstanden wijzigt of jumpers verplaatst, schakelt u de server uit; vervolgens ont-
koppelt u alle voedingssnoeren en externe kabels. Raadpleeg de informatie in “Installatierichtlijnen”
op pagina 27, “Werken met apparaten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit” op pagina 28 en
“De server uitschakelen” op pagina 25.
2. Schakelaars voor de systeemplaat of jumperblokken die niet worden afgebeeld in de voorbeelden in
dit document zijn gereserveerd.
Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 23
LED’s voor systeemplaat
In de volgende afbeelding worden de LED’s op de systeemplaat weergegeven.
Heatsink
Orientation
DIMMs
DIMMs
1 Fouten-LED ventilator 5 9 Fouten-LED PCI Express-sleuf 2
2 Fouten-LED ventilator 4 10 Fouten-LED PCI Express-sleuf 1
3 H8 Hartslag-LED 11 Fouten-LED microprocessor
4 Fouten-LED ventilator 3 12 Fouten-LED batterij
5 Fouten-LED ventilator 2 13 Spaarstanden-LED
6 Fouten-LED ventilator 1 14 Fouten-LED systeemplaat
7 LED voor SAS/SATA-controller 15 fouten-LED’s DIMM 1-6
8 LED voor functionaliteit van IMM
Tabel 5. LED’s op systeemplaat
LED Beschrijving
Fouten-LED’s Als een van deze LED’s brandt, is de bijbehorende component defect.
Hartslag-LED voor Baseboard Mana-
gement Controller
Als deze LED knippert, functioneert de IMM normaal.
Spaarstanden-LED Als deze LED brandt, is de server aangesloten op de netvoeding.
24 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Kenmerken van de netvoeding van de server
Wanneer de server is aangesloten op een voedingsbron, maar niet is aangezet, is het besturingssysteem
niet actief en is alle kernlogica behalve de serviceprocessor (de geïntegreerde beheermodule) uitgescha-
keld; de server kan echter wel voldoen aan verzoeken aan de serviceprocessor, van bijvoorbeeld systemen
op afstand om de server aan te zetten. De Het aan-/uitlampje knippert om aan te geven dat de server is
aangesloten op netvoeding maar niet is aangezet.
De server aanzetten
Ongeveer 5 seconden nadat de server is aangesloten op het lichtnet, kunnen een of meer ventilatoren
gaan draaien om koeling te bieden terwijl de server is aangesloten op het lichtnet en de LED voor de
aan/uit-knop snel knippert. Ongeveer 1 tot 3 minuten nadat de server is aangesloten op het lichtnet,
wordt de aan/uit-knop actief (de aan/uit-LED knippert langzaam) en kunnen een of meer ventilatoren
gaan draaien om koeling te bieden terwijl de server is aangesloten op het lichtnet. U kunt de server aan-
zetten door op de aan/uit-knop te drukken.
De server kan ook op een van de volgende manieren worden aangezet:
v Als de server aan staat en er treedt een stroomstoring op, start de server automatisch opnieuw wan-
neer de stroomtoevoer is hersteld.
v Als uw besturingssysteem de Wake on LAN-functie ondersteunt, kan met deWake on LAN-functie de
server worden aangezet.
Opmerking: Wanneer 4 GB of meer geheugen is geïnstalleerd (fysiek of logisch), wordt geheugen gere-
serveerd voor verschillende systeembronnen en is dit niet beschikbaar voor het besturings-
systeem. De hoeveelheid geheugen die is gereserveerd voor systeemresources is afhankelen
van het besturingssysteem, de configuratie van de server en de geconfigureerde PCI-appara-
ten.
De server uitschakelen
Wanneer u de server uitschakelt terwijl deze wel op een voedingsbron blijft aangesloten, kan de server
wel voldoen aan opdrachten aan de serviceprocessor, zoals een opdracht op afstand om de server aan te
zetten. Terwijl de server aangesloten blijft op een voedingsbron, kunnen een of meer ventilatoren blijven
draaien. Om de server volledig uit te schakelen, moet u de stekker uit het stopcontact halen.
Sommige besturingssystemen dienen op de voorgeschreven manier te worden afgesloten voordat u de
computer kunt uitschakelen. Raadpleeg de documentatie bij het besturingssysteem voor informatie over
het afsluiten van het besturingssysteem.
Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 25
Voorschrift 5:
Let op!
De aan/uit-knop op het apparaat en de aan/uit-knop op de voedingseenheid schakelen de elektrische
stroom voor het apparaat niet uit. Het apparaat kan ook meer dan één netsnoer hebben. Om te zorgen
dat er geen spanning meer op het apparaat staat, dient u alle stekkers uit het stopcontact te halen.
1
2
De server kan op de volgende manieren worden uitgezet:
v U kunt de server uitzetten via het besturingssysteem, voorzover die mogelijkheid aanwezig is in het
besturingssysteem. Na het normaal afsluiten van het besturingssysteem, wordt de server automatisch
uitgezet.
v U kunt drukken op de aan/uit-schakelaar van de server om het besturingssysteem af te sluiten en de
server uit te zetten, als het besturingssysteem deze functie ondersteunt.
v Als het besturingssysteem ophoudt te functioneren, schakelt u de server uit door langer dan 4 secon-
den op de aan/uit-knop te drukken.
v De server kan worden uitgezet met de voorziening Shutdown on LAN.
v De De IMM (integrated management module) kan de server uitschakelen als automatische reactie op
een ernstige systeemstoring.
26 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen
In dit hoofdstuk vindt u gedetailleerde instructies voor het installeren en vervangen van optionele
hardwareapparaten in de server.Ga naar Hoofdstuk 6, “CRU’s en FRU’s vervangen”, op pagina 53 om
procedures te vinden om eenheden door de gebruiker te laten vervangen (CRU’s) en door technici te
laten vervangen (FRU’s).
Installatierichtlijnen
Lees de volgende informatie voordat u optionele apparaten gaat installeren:
v Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii. Deze informatie helpt u bij het veilig
werken met uw computer.
v Neem bij het inrichten van uw nieuwe server de gelegenheid om de meest recente firmware te
downloaden en aan te brengen. Hiermee zorgt u er voor dat eventuele bekende problemen worden
verholpen en dat de server zo efficiënt mogelijk werkt. Ga als volt te werk om firmware-updates voor
uw server te downloaden:
Opmerking: Wijzigingen worden periodiek doorgevoerd op de Lenovo-website. De feitelijke procedure
daarvoor kan enigszins afwijken van de beschrijving in dit document.
1. Ga naar http://www.lenovo.com/support.
2. Typ uw productnummer (computertype en modelnummer) of selecteer Servers and Storage in de
lijst bij Select your product.
3. In de lijst bij Family selecteert u ThinkServer RS210 en klikt u op Continue.
4. Klik op Downloads and drivers om firmware-updates te downloaden.
v Zorg dat de server correct functioneert, voordat u begint met het installeren van optionele hardware.
Start de server, en zorg ervoor dat het besturingssysteem wordt gestart als deze is geïnstalleerd, of dat
foutcode I9990305 wordt afgebeeld, waarmee wordt aangegeven dat er geen besturingssysteem is aan-
getroffen maar dat de server verder correct functioneert. Als de server niet correct functioneert, raad-
pleegt u de Hardware Maintenance Manual voor diagnose-informatie.
v Houd de ruimte waarin u werkt goed schoon. Bewaar verwijderde afdekplaatjes en andere onderdelen
op een veilige plek.
v Als u de server moet starten terwijl de kap is verwijderd, zorgt u dat niemand zich in de buurt van de
server bevindt en dat er geen gereedschappen of andere objecten in de server zijn achtergebleven.
v Probeer geen objecten op te tillen die wellicht te zwaar voor u zijn. Als u een zwaar object moet optil-
len, neem dan de volgende voorzorgsmaatregelen:
Zorg dat u stevig staat en niet kunt uitglijden.
Verdeel het gewicht van het object gelijkmatig over beide benen.
Til het object langzaam op. Maak geen plotselinge bewegingen of draaiingen wanneer u een zwaar
object tilt.
Gebruik bij het tillen vooral uw beenspieren; op die manier belast u uw rug(spieren) minder.
v Controleer of er genoeg stopcontacten met randaarde zijn voor de server, het beeldscherm en alle
andere apparaten.
v Maak een reservekopie van alle belangrijke gegevens voordat u veranderingen aanbrengt op de schijf-
stations.
v Zorg dat u een kleine platte schroevendraaier bij de hand hebt.
v Het is niet nodig de server uit te zetten voor het installeren of vervangen van hot-plug USB-apparaten.
© Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. 27
v Met de blauwe kleur op componenten wordt aangegeven waar u een bepaalde component veilig kunt
vastpakken om deze uit de server te verwijderen of in de server te installeren, hoe u een vergrendeling
opent of sluit, enzovoort.
v De oranje kleur op een component of een oranje label op of nabij een component heeft aan dat de com-
ponent een direct verwisselbare (hot-swap) component is. Wanneer de server en het besturingssysteem
ondersteuning biedt voor hot-swap-componenten, kunt u dergelijke componenten verwijderen of instal-
leren terwijl de server is ingeschakeld. (Oranje wordt ook gebruikt om aan te geven waar u een hot-
swap component veilig kunt vastpakken.) Raadpleeg de instructies voor het verwijderen of installeren
van een specifieke hot-swap component, voor aanvullende procedures die u misschien moet uitvoeren
voordat u de component verwijdert of installeert.
v Wanneer u klaar bent met de server, installeer dan opnieuw alle beschermingsplaatjes, beveiligingen,
labels en aardedraden.
v Een lijst van ondersteunde optionele apparaten vindt u op http://www.lenovo.com/thinkserver.
Richtlijnen voor systeembetrouwbaarheid
Het komt de koeling en de betrouwbaarheid van het systeem ten goede wanneer u ervoor zorgt dat is
voldaan aan de onderstaande vereisten:
v In elk stationsvak een station is geïnstalleerd of dat het anders is afgedekt met een plaatje met EMC-
afscherming (Electromagnetic Compatibility).
v Als de server redundante voeding heeft, is in elke netvoedingsruimte (voor apparatuur) een netvoe-
ding geïnstalleerd.
v Er voldoende vrije ruimte is rond de server, zodat het koelingssysteem van de server naar behoren kan
functioneren. Laat ongeveer 50 mm ruimte vrij rondom de voor- en achterkant van de server. Plaats
geen objecten voor de ventilatoren. Voor een goede koeling en luchtstroom plaatst u het serverpaneel
terug voordat u de server weer aanzet. Wanneer u de server gedurende langere perioden (meer dan 30
minuten) aan laat staan zonder dat het serverpaneel is gemonteerd, kunnen servercomponenten
beschadigd raken.
v U de bekabelingsinstructies hebt opgevolgd die bij de optionele PCI-kaarten zijn meegeleverd.
v U een defecte ventilator binnen 48 uur vervangt.
v U een hot-swap station plaatst binnen 2 minuten na het verwijderen van een station.
Werken in de server met ingeschakelde netvoeding
Waarschuwing: Statische elektriciteit die wordt vrijgegeven aan interne servercomponenten wanneer de
server is ingeschakeld kan veroorzaken dat de server stopt, waardoor gegevens verloren kunnen gaan.
Om dit mogelijke probleem te ontwijken, gebruikt u altijd een polsband met elektrostatische ontlading of
een ander systeem voor aarden wanneer u binnen de server werkt met de stroom erop.
Mogelijk krijgt u de instructie om de server aan te zetten terwijl de kap er niet op zit, om naar de LED’s
van de systeemplaat te kijken. Volg deze richtlijnen wanneer u binnen een server werkt die is aangezet:
v Draag geen wijde kleding over uw onderarmen. Knoop shirts met lange mouwen vast voordat u in de
server werkt; draag geen manchetknopen terwijl u in de server werkt.
v Zorg ervoor dat uw stropdas of sjaal niet in de server hangt.
v Verwijder sieraden, zoals armbanden, kettingen, ringen en loszittende horloges.
v Verwijder items uit het zakje van uw shirt, zoals pennen en potloden. Deze kunnen in de server vallen
terwijl u over de server heen buigt.
v Voorkom dat metalen objecten, zoals paperclips, haarspelden en schroeven, in de server vallen.
Werken met apparaten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit
Waarschuwing: Statische elektriciteit kan de server en andere elektrische apparaten beschadigen.
Bewaar apparaten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit in hun antistatische verpakking, totdat u
zover bent dat u ze gaat installeren.
28 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
U kunt de volgende voorzorgsmaatregelen treffen om de kans op schade als gevolg van een elektrostati-
sche ontlading te verkleinen:
v Beweeg zo min mogelijk. Door wrijving kan er statische elektriciteit ontstaan.
v Het gebruik van een systeem voor aarding is raadzaam. Draag bijvoorbeeld een polsband voor elektro-
statische ontlading, indien beschikbaar.
v Ga voorzichtig met het apparaat om: Houd het vast bij het frame of de randen.
v Raak geen gesoldeerde verbindingen, pinnen of blootliggende elektronische componenten aan.
v Laat het apparaat niet achter op een plaats waar anderen het kunnen gebruiken en beschadigen.
v Raak terwijl het apparaat zich nog steeds in de antistatische verpakking bevindt met deze verpakking
ten minste twee seconden een ongelakt metalen onderdeel van de server aan. De statische elektriciteit
die zich op de verpakking en uzelf bevindt, vloeit hierdoor weg.
v Verwijder het apparaat uit de verpakking en installeer het meteen in uw server zonder het eerst neer te
zetten. Mocht het nodig zijn om het apparaat neer te zetten, plaats het dan weer terug in de anti-
statische verpakking. Plaats het apparaat niet op de behuizing van de server of op een metalen opper-
vlak.
v Ga extra zorgvuldig te werk wanneer u bij koud weer met apparaten omgaat. Als gevolg van verwar-
ming neemt de luchtvochtigheid binnenshuis af en de statische elektriciteit toe.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 29
Hoofdonderdelen van de server
Op de volgende afbeeldingen ziet u de belangrijkste componenten in de server. De afbeeldingen in dit
document kunnen enigszins verschillen van de werkelijke computer.
1 Set met uitbreidingskaart 12 Frontplaat
2 Luchtcirculatieplaat DIMM 13 Opvulveld DVD-station
3 DIMM 14 Bedieningspaneel operator
4 Voedingseenheid 15 Ventilatoren
5 SAS-/SATA-achterplaat (niet alle modellen) 16 System board
6 SATA-achterplaat voor eenvoudig wisselen (niet alle
modellen)
17 Microprocessor
7 3.5-inch stationshouder 18 Koelelement
8 3.5-inch simple-swap SATA-vasteschijfstation
(bepaalde modellen)
19 Kap
9 Opvulveld van Simple-swap SATA
10 Opvulveld van hotswap vasteschijfstations
30 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
11 3.5-inch of 2.5-inch hot-swap vasteschijfstation (afhan-
kelijk van model)
De klep verwijderen en aanbrengen
Belangrijk: Zorg dat de server correct functioneert, voordat u begint met het installeren van optionele
hardware. Start de server, en zorg ervoor dat het besturingssysteem wordt gestart als deze is geïnstal-
leerd, of dat foutcode I9990305 wordt afgebeeld, waarmee wordt aangegeven dat er geen besturings-
systeem is aangetroffen maar dat de server verder correct functioneert. Als de server niet juist werkt,
raadpleegt u de Hardware Maintenance Manual voor informatie over probleemoplossing.
De kap verwijderen
U verwijdert de kap van de server als volgt:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel indien nodig de voedingssnoeren en alle externe
kabels.
Opmerking: Wanneer u de voedingsbron ontkoppelt van de server, hebt u niet langer de mogelijk-
heid om de LED’s te bekijken omdat de LED’s niet branden als de voedingsbron is ver-
wijderd. Voordat u de voedingsbron ontkoppelt, zorgt u ervoor dat u noteert welke
LED’s branden, met inbegrip van de LED’s die branden op het paneel voor operator-
informatie en LED’s die branden in de server op de systeemplaat; vervolgens raadpleegt
udeHardware Maintenance Manual voor informatie over hoe dit probleem moet worden
opgelost.
3. Als de server is geïnstalleerd in een rek, schuift u de server uit de behuizing. Raadpleeg de Installatie-
instructies voor het rek die bij de server zitten voor informatie over het verwijderen van de server uit
het rek.
4. Druk op de twee blauwe lipjes 1 aan elke kant bovenaan de kap, en schuif de kap naar de achter-
kant van de server totdat de kap is losgekoppeld van het chassis.
5. Til de kap van de server omhoog en zet deze weg.
De kap aanbrengen
Waarschuwing: Voor een goede koeling en luchtstroom plaatst u het serverpaneel terug voordat u de
server weer aanzet.
U vervangt de kap van de server als volgt:
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 31
1. Plaats de kap boven de server (naar de achterkant van de server) totdat de randen van de kap op de
juiste plaats schuiven op het chassis.
2. Druk op de twee blauwe lipjes aan de voorkant van de kap, terwijl u de kap richting de voorkant van
de server schuift totdat de kap geheel is gesloten.
De frontplaat verwijderen en aanbrengen
Voer de volgende stappen uit om de frontplaat te verwijderen:
1. Verwijder de server uit het rek en verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op
pagina 31).
2. Druk in de server de grendel van de frontplaat 1 richting de linkerkant van de server.
3. Draai de frontplaat 2 nar voren en verwijder deze van de server.
32 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
4. Als u de frontplaat moet retourneren, volgt u alle pakketinstructies en gebruikt u verpakkingsmateria-
len voor verzenden die aan u worden geleverd.
Waarschuwing: Voor een goede koeling en luchtstroom plaatst u de frontplaat en het serverpaneel
terug voordat u de server weer aanzet.
Om de frontplaat te installeren, plaatst u het lipje aan de rechterkant van de frontplaat in de voorkant
van het chassis en draai de frontplaat totdat deze vastklikt.
Waarschuwing: Voor een goede koeling en luchtstroom plaatst u het serverpaneel terug voordat u de
server weer aanzet.
De luchtcirculatieplaat verwijderen en aanbrengen
De DIMM-luchtcirculatieplaat moet worden verwijderd om toegang te geven tot enkele server-
componenten. Om de DIMM-luchtcirculatieplaat te verwijderen en installeren, voert u de volgende proce-
dures uit:
De DIMM-luchtcirculatieplaat verwijderen
Voer de volgende stappen uit om de DIMM-luchtcirculatieplaat te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels.
3. Verwijder de server uit het rek en verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op
pagina 31).
4. Til de DIMM-luchtcirculatieplaat 1 op en verwijder deze uit de server.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 33
Waarschuwing: Voor een goede koeling en luchtstroom plaatst u de DIMM-luchtcirculatieplaat terug
voordat u de server weer aanzet. Door het werken met de server wanneer de luchtcirculatieplaat is
verwijderd kunnen servercomponenten worden beschadigd.
De luchtcirculatieplaat van de DIMM installeren
Voer de volgende stappen uit om de DIMM-luchtcirculatieplaat te installeren:
1. Plaats de DIMM-luchtcirculatieplaat 1 zoals hierboven is aangegeven.
2. Laat de DIMM-luchtcirculatieplaat zakken totdat deze op zijn plaats vastklikt.
Waarschuwing: Voor een juiste koeling en ventilatie, plaatst u de luchtcirculatieplaat voordat u de
server weer aanzet. Door het werken met de server wanneer een luchtcirculatieplaat is verwijderd
kunnen servercomponenten worden beschadigd.
3. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50.
Geheugenmodule (DIMM) vervangen of installeren
Om een DIMM (dual inline memory module) te verwijderen en installeren, gebruikt u de volgende infor-
matie en procedures:
Ondersteunde typen geheugen
Hierna volgt informatie waarin de typen DIMM’s (dual inline memory modules) die worden ondersteund
door de server en andere gegevens die u moet overwegen bij het installeren van DIMM’s (see “Interne
aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 18 worden beschreven voor de locatie van de DIMM-con-
nectoren).
v De server ondersteunt alleen DDR3 (double-data-rate 3) van industriële standaard, 1066 of 1333 MHz,
PC3-6400, PC3-8500, of PC3-10600 (single-rank, dual-rank of quad-rank), geregistreerd of niet-gebuf-
ferd, SDRAM (synchronous dynamic random-access memory) DIMM’s (dual inline memory modules)
met ECC (error correcting code). Raadpleeg http://www.lenovo.com/thinkserver voor een lijst met
ondersteunde geheugenmodules voor de server.
De specificaties van een DDR3 DIMM staan op een label op de DIMM, in de volgende indeling.
ggg eRxff-PC3-wwwwwm-aa-bb-cc
hierbij staat:
ggg is de volledige capaciteit van de DIMM (bijvoorbeeld, 1GB, 2GB of 4GB)
e is het aantal ranks
34 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
1 = single-rank
2 = dual-rank
4 = quad-rank
ff is de organisatie van het apparaat (bit-breedte)
4 = x4 organisatie (4 DQ-regels per SDRAM)
8 = x8 organisatie
16 = x16 organisatie
wwwww is de bandbreedte van de DIMM, in MBps
6400 = 6.40 GBps (PC3-800 SDRAM’s, 8-byte primaire databus)
8500 = 8.53 GBps (PC3-1066 SDRAM’s, 8-byte primaire databus)
10600 = 10.66 GBps (PC3-1333 SDRAM’s, 8-byte primaire databus)
12800 = 12.80 GBps (PC3-1600 SDRAM’s, 8-byte primaire databus)
m is het DIMM-type
E = Niet-gebufferde DIMM (UDIMM) met ECC (x72-bit moduledatabus)
R = Geregistreerde DIMM (RDIMM)
U = Niet-gebufferde DIMM zonder ECC (x64-bit primaire databus)
aa is de CAS-wachttijd, in klokken op de maximum-bedieningsfrequentie
bb is het niveau JEDEC SPD Revision Encoding and Additions
cc is het referentie-ontwerpbestand voor het ontwerp van de DIMM
d is het revisienummer van het verwijzingsontwerp van de DIMM
v De server ondersteunt niet-gebufferde DIMM’s (UDIMM) of geregistreerde DIMM’s (RDIMM).
v De server ondersteunt een maximumaantal van zes single-rank of dual-rank DIMM’s, afhankelijk van
het type DIMM dat u installeert op de server.
Opmerking: Als u het type van een DIMM wilt bepalen, kijkt u op het label op de DIMM. De infor-
matie op het labe heeft de indeling xxxxx nRxxx PC3-xxxxx-xx-xx-xxx. Het cijfer in de
zesde cijferpositie geeft aan of de DIMM single-rank (n=1) of dual-rank (n=2) is.
v De server ondersteunt per kanaal maximaal twee UDIMM’s of drie RDIMM’s. In de volgende tabel
wordt een voorbeeld weergegeven van de maximumhoeveelheid geheugen die u kunt installeren, met
gebruik van ranked DIMM’s.
Niet-gebufferde DIMM’s (UDIMM’s)
De volgende opmerkingen geven informatie over de vereiste configuratie bij het installeren van
UDIMM’s:
v De geheugenkanalen worden uitgevoerd op de snelste algemene frequentie van de geïnstalleerde
DIMM’s.
v Werk op dezelfde server niet met zowel UDIMM’s als RDIMM’s.
v Als in de server zowel ECC- als niet-ECC UDIMM’s aanwezig zijn, werkt de server in de niet-ECC
modus.
v De mogelijke UDIMM-opties voor de server zijn DIMM’s van 1 GB, 2 GB, en 4 GB (indien beschik-
baar).
v Bij gebruik van UDIMM’s kunt u op bepaalde servermodellen maximaal 16 GB aan geheugen installe-
ren.
v De server ondersteunt per kanaal maximaal twee single-rank of dual-rank UDIMM’s.
v DIMM-sleuven 3 en 6 worden niet ondersteund voor het installeren van UDIMM’s in de server. Instal-
leer geen DIMM’s op deze aansluitingen.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 35
v In de onderstaande tabel worden de mogelijke UDIMM-configuraties vermeld.
Tabel 6. Ondersteunde UDIMM’s per kanaal
DIMM-connectors
per kanaal
Geïnstalleerde
DIMM’s in elk
kanaal DIMM-type DIMM-snelheid
Ranks per DIMM
(willekeurige combi-
natie)
2 1 Niet-gebufferde
DDR3 ECC
1066, 1333 Single-rank, dual-
rank
2 2 Niet-gebufferde
DDR3 ECC
1066, 1333 Single-rank, dual-
rank
v In de volgende tabel wordt de maximumvulling van DIMM’s met gebruik van ranked UDIMM’s afge-
beeld.
Tabel 7. De maximale geheugenvulling met gebruik van ranked UDIMM’s (afhankelijk van uw model)
Aantal UDIMM’s DIMM-type Grootte Totaal geheugen
4 Single-rank UDIMM’s 1 GB 4 GB
4 Single-rank UDIMM’s 2 GB 8 GB
4 Dual-rank UDIMM’s 2 GB 8 GB
4 Dual-rank UDIMM’s 4 GB (indien beschikbaar) 16 GB
v In de volgende tabel wordt de regel voor UDIMM-geheugenvulling afgebeeld om de systeemprestaties
te optimaliseren.
Tabel 8. Regel voor UDIMM-vulling voor twee-kanaals symmetrische werkstand
2 DIMM-aanslui-
ting 1
DIMM-aanslui-
ting 2
DIMM-aanslui-
ting 3
DIMM-aanslui-
ting 4
DIMM-aanslui-
ting 5
DIMM-aanslui-
ting 6
Gevuld Leeg Leeg Leeg Leeg Leeg
Gevuld Leeg Leeg Gevuld Leeg Leeg
Gevuld Gevuld Leeg Gevuld Gevuld Leeg
Geregistreerde DIMM’s (RDIMM’s)
De volgende opmerkingen geven informatie over de vereiste configuratie bij het installeren van
RDIMM’s:
v De geheugenkanalen werken met de hoogste gemeenschappelijke snelheid van de geïnstalleerde
DIMM’s.
v RDIMM’s worden ondersteund in modellen met een processor uit de Xeon 3400-serie.
v Werk op dezelfde server niet met zowel RDIMM’s als UDIMM’s.
v De server ondersteunt per kanaal maximaal drie single-rank, dual-rank of quad-rank RDIMM’s per
kanaal.
v De mogelijke RDIMM-opties voor de server zijn DIMM’s van 1 GB, 2 GB, 4 GB en 8 GB (indien
beschikbaar).
v Bij gebruik van RDIMM’s kunt u maximaal 32 GB aan geheugen installeren in de server.
36 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
v In de onderstaande tabel worden de mogelijke RDIMM-configuraties vermeld.
Tabel 9. Ondersteunde RDIMM’s per kanaal
DIMM-connectors
per kanaal
Geïnstalleerde
DIMM’s in elk
kanaal DIMM-type DIMM-snelheid
Ranks per DIMM
(willekeurige combi-
natie)
3 1 Geregistreerde DDR3
ECC
1066, 1333 Single-rank, dual-
rank
3 2 Geregistreerde DDR3
ECC
1066, 1333 Single-rank, dual-
rank
3 3 Geregistreerde DDR3
ECC
800 Single-rank, dual-
rank
3 1 Geregistreerde DDR3
ECC
1066 Quad-rank
3 2 Geregistreerde DDR3
ECC
800 Quad-rank
v In de volgende tabel wordt de maximumvulling van DIMM’s met gebruik van ranked RDIMM’s afge-
beeld.
Tabel 10. De maximale geheugenvulling met gebruik van ranked RDIMM’s (afhankelijk van uw model)
Aantal RDIMM’s DIMM-type Grootte Totaal geheugen
6 Single-rank RDIMM’s 1 GB 6 GB
6 Single-rank RDIMM’s 2 GB 12 GB
6 Dual-rank RDIMM’s 2 GB 12 GB
4 Dual-rank RDIMM’s 4 GB 16 GB
4 Quad-rank RDIMM’s 4 GB 16 GB
6 Dual-rank RDIMM’s 4 GB 24 GB
4 Quad-rank RDIMM’s 8 GB (indien beschikbaar) 32 GB
v In de volgende tabel wordt de regel voor RDIMM-geheugenvulling afgebeeld om de systeemprestaties
te optimaliseren.
Tabel 11. Regel voor RDIMM-vulling voor twee-kanaals symmetrische werkstand
2 DIMM-aanslui-
ting 1
DIMM-aanslui-
ting 2
DIMM-aanslui-
ting 3
DIMM-aanslui-
ting 4
DIMM-aanslui-
ting 5
DIMM-aanslui-
ting 6
Gevuld Leeg Leeg Leeg Leeg Leeg
Gevuld Leeg Leeg Gevuld Leeg Leeg
Gevuld Gevuld Leeg Gevuld Gevuld Leeg
Gevuld Gevuld Gevuld Gevuld Gevuld Gevuld
Opmerking: De hoeveelheid bruikbaar geheugen wordt minder, afhankelijk van de systeem-
configuratie. Een bepaalde hoeveelheid geheugen moet worden gereserveerd voor
systeemresources. Om de totale hoeveelheid geïnstalleerd geheugen en de hoeveelheid
geconfirureerd geheugen te zien, voert u de Setup utility uit. Meer informatie vindt u in
Hoofdstuk 7, “De server configureren”, op pagina 93.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 37
In de onderstaande afbeelding ziet u de plaats van de DIMM-aansluitingen.
Microprocessor
Heatsink
Orientation
DIMMs
DIMMs
1 DIMM 1 4 DIMM 4
2 DIMM 2 5 DIMM 5
3 DIMM 3 6 DIMM 6
Waarschuwing: Statische elektriciteit die wordt vrijgegeven aan interne servercomponenten wanneer de
server is ingeschakeld kan veroorzaken dat de server stopt, waardoor gegevens verloren kunnen gaan.
Om dit mogelijke probleem te ontwijken, gebruikt u altijd een polsband met elektrostatische ontlading of
een ander systeem voor aarden wanneer u binnen de server werkt met de stroom erop.
Een geheugenmodule verwijderen
Voer de volgende stappen uit om een DIMM te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel indien nodig de voedingssnoeren en alle externe
kabels.
3. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31).
Waarschuwing: Om ervoor te zorgen dat er juiste koeling en luchtstroom is, werkt u niet langer dan
30 minuten met de server wanneer de kap verwijderd is.
4. Verwijder de DIMM-luchtcirculatieplaat (raadpleeg “De luchtcirculatieplaat verwijderen en
aanbrengen” op pagina 33).
5. Open de klemmetjes 2 aan beide uiteinden van de DIMM-aansluiting voorzichtig en verwijder de
DIMM 1.
Waarschuwing: Open en sluit de klemmetjes voorzichtig om te voorkomen dat u ze breekt of de
DIMM-aansluitingen beschadigt.
38 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
6. Als u de DIMM moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen
voor verzenden die aan u zijn geleverd.
Een geheugenmodule installeren
v De maximum draaisnelheid van de server wordt bepaald door de traagste DIMM in de server.
v Als u een paar DIMM’s installeert in DIMM-aansluitingen 2 en 5, moeten de grootte en snelheid van
de DIMM’s die u hebt geïnstalleerd in DIMM-aansluitingen 2 en 5 met elkaar overeen komen. Ze hoe-
ven echter niet dezelfde grootte en snelheid te hebben als de DIMM’s die zijn geïnstalleerd in DIMM-
aansluitingen 1 en 4.
v U kunt compatibele DIMM’s gebruiken van verschillende producenten in hetzelfde paar.
v Wanneer u DIMM’s installeert of verwijdert, wordt de informatie van de serverconfiguratie gewijzigd.
Wanneer u de server opnieuw start, wordt in het systeem een bericht weergegeven waarin wordt aan-
gegeven dat de geheugenconfiguratie is gewijzigd.
Zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 18 voor de locatie van de DIMM-aansluitingen
op de systeemplaat.
Voer de volgende stappen uit om een DIMM te installeren:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina
27.
2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel indien nodig de voedingssnoeren en alle externe
kabels.
3. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31).
4. Verwijder de DIMM-luchtcirculatieplaat (raadpleeg “De luchtcirculatieplaat verwijderen en
aanbrengen” op pagina 33).
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 39
5. Zoek de DIMM-aansluitingen op de systeemplaat. Stel vast in welke aansluitingen u de DIMM’s gaat
installeren. Installeer de DIMM’s in de volgorde zoals wordt aangegeven in de onderstaande tabel.
Tabel 12. DIMM-installatievolgorde
Aantal DIMM’s Installatievolgorde (aansluitingen)
Eerste paar DIMM’s 1 en 4
Tweede paar DIMM’s 2, 5
Derde paar DIMM’s 3, 6
6. Open de klemmetjes 2 aan beide uiteinden van de DIMM-aansluiting.
Waarschuwing: Open en sluit de klemmetjes voorzichtig om te voorkomen dat u ze breekt of de
DIMM-aansluitingen beschadigt.
7. Maak met de antistatische verpakking van de DIMM contact met een ongelakt metalen oppervlak
aan de buitenkant van de server. Haal de DIMM vervolgens uit de verpakking.
8. Draai de DIMM 1 zo dat de DIMM-pennen zich precies goed boven de aansluiting bevinden
(raadpleeg “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 18 voor de locaties van de DIMM-
connectors).
9. Plaats de DIMM in de aansluiting door de uiteinden van de DIMM zich boven de uiteinden van de
DIMM-aansluiting.
10. Druk de DIMM stevig recht naar beneden in de aansluiting. Druk hierbij tegelijk op beide uiteinden
van de DIMM. De klemmetjes 2 sluiten automatisch, wanneer de DIMM zich stevig in de aanslui-
ting bevindt.
Opmerking: Als er ruimte bestaat tussen de DIMM en de klemmetjes, is de DIMM niet correct
geplaatst; open de klemmetjes, verwijder de DIMM en plaats deze opnieuw.
Als u andere apparatuur moet installeren, doet u dit nu. Anders gaat u naar “De installatie
voltooien” op pagina 50.
Vasteschijfstations verwijderen en installeren
Zoek de documentatie bij uw vasteschijfstation op en volg eerst de daar aanwezige instructies op. Bepaal
of u werkt met eenvasteschijfstation met simple-swap of met hot-swap.
Om een een vasteschijfstation te verwijderen en installeren, voltooit u de juiste proceduresvoor uw sta-
tion:
40 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Waarschuwing: Om schade aan de aansluitingen van de vasteschijfstations te voorkomen, zorgt u
ervoor dat de kap van de server op zijn plaats zit en volledig gesloten wordt wanneer u een vasteschijf-
station installeert of verwijdert.
Opmerking: Als een RAID-controller of PCI-kaart is geïnstalleerd, moet u mogelijk de schijvenreeksen
opnieuw configureren nadat u vasteschijfstations hebt geïnstalleerd of verwijderd. Raad-
pleeg voor meer informatie de documentatie die bij de PCI-kaart is geleverd.
Een simple-swap Serial ATA-vasteschijfstation (SATA) verwijderen
Waarschuwing: Op simple-swap vasteschijfstations is hot-swap niet mogelijk. Ontkoppel alle netvoe-
ding van de server voordat u een simple-swap vasteschijfstation verwijdert of installeert.
Voer de volgende stappen uit om een simple-swap SATA-station te verwijderen uit het vak.
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Zorg ervoor dat de kap van de server op zijn plaats zit en volledig gesloten is.
3. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel het voedingssnoer en externe kabels.
4. Verwijder het afdekpaneel 2 uit het compartiment.
5. Trek de lussen van de stationslade naar elkaar toe en trek de lade 3 uit het compartiment.
Een simple-swap Serial ATA-vasteschijfstation (SATA) installeren
Waarschuwing: Op simple-swap vasteschijfstations is hot-swap niet mogelijk. Ontkoppel alle netvoe-
ding van de server voordat u een simple-swap vasteschijfstation verwijdert of installeert.
Voer de volgende stappen uit om een hot-swap vasteschijfstation te installeren.
Opmerking: Als uw server slechts een simple-swap vasteschijfstation heeft, zorgt u ervoor dat deze is
geínstalleerd in het linkercompartiment voor stations.
Waarschuwing: Om schade aan de aansluitingen van de vasteschijfstations te voorkomen, zorgt u
ervoor dat de kap van de server op zijn plaats zit en volledig gesloten wordt wanneer u een vasteschijf-
station installeert of verwijdert.
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Zorg ervoor dat de kap van de server op zijn plaats zit en volledig gesloten is.
3. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel het voedingssnoer en externe kabels.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 41
4. Verwijder het afdekpaneel 2 uit het compartiment indien nodig.
5. Trek de lussen van de stationslade naar elkaar toe en schuif het station 3 in de server totdat het sta-
tion wordt aangesloten op de achterplaat 1.
6. Geef de lussen van de stationslade vrij.
7. Voeg het afdekpaneel in de lade om het station te bedekken.
8. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50.
Opmerking: Als de server is geconfigureerd voor RAID-bewerkingen met een RAID-controller, moet
u mogelijk de schijvenreeksen opnieuw configureren nadat u vasteschijfstations hebt
geïnstalleerd. Bekijk de documentatie van de RAID-controller voor extra informatie over
RAID-bewerkingen en volledige instructies voor het gebruiken van de RAID-controller.
Een hot-swap vasteschijfstation verwijderen
De hot-swap servermodellen met 3.5-inch-stations ondersteunen twee SAS 3.5-inch vasteschijfstations of
twee SATA 3.5-inch vasteschijfstations. De hot-swap servermodellen met 2.5-inch-stations ondersteunen
vier 2.5-inch SAS vasteschijfstations.
De procedures voor verwijderen en installatie zijn hetzelfde voor al deze stations. In de voorbeelden in
deze procedure worden 3.5-inch SAS-stations weergegeven.
Voer de volgende stappen uit om een hot-swap vasteschijfstation te verwijderen.
Waarschuwing: Om schade aan de aansluitingen van de vasteschijfstations te voorkomen, zorgt u
ervoor dat de kap van de server op zijn plaats zit en volledig gesloten wordt wanneer u een vasteschijf-
station installeert of verwijdert.
1. Verplaats het handvat 1 op het station zodat deze open is (loodrecht op het station).
2. Schuif de grendel (grijs op 3.5-inch vasteschijfstations en oranje op 2.5-inch vasteschijfstations) voor-
zichtig naar links om de grendel te openen.
42 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
3. Houd het handvat vast en trek het hot-swap-station 2 uit het stationsvak.
Een hot-swap vasteschijfstation installeren
Voer de volgende stappen uit om een hot-swap vasteschijfstation te installeren.
Opmerking: Als uw server slechts een hot-swap vasteschijfstation heeft, installeert u deze in het linker-
compartiment of het compartiment linksboven voor stations.
Waarschuwing: Om schade aan de aansluitingen van de vasteschijfstations te voorkomen, zorgt u
ervoor dat de kap van de server op zijn plaats zit en volledig gesloten wordt wanneer u een vasteschijf-
station installeert of verwijdert.
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Zorg ervoor dat de kap van de server op zijn plaats zit en volledig gesloten is.
Waarschuwing: Voor een goede systeemkoeling laat u de server niet langer dan 10 minuten aan-
staan, zonder dat in elk vak een station of een opvulpaneel aanwezig is.
3. Verwijder het afdekpaneel uit het lege stationsvak indien nodig.
4. Maak met de antistatische verpakking van het station contact met een ongelakt metalen oppervlak
van de server. Verwijder vervolgens het station uit de antistatische verpakking en plaats deze op een
antistatisch oppervlak.
5. Installeer het vasteschijfstation in het hot-swap-vak:
a. Zorg ervoor dat het handvat van de lade open is (met andere woorden, loodrecht op de voorkant
van het station).
b. Plaats het station 3 met de begeleidende rails in het vak.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 43
c. Duw het station voorzichtig in het vak totdat het station stopt.
d. Duw het handvat van de lade 2 in de gesloten positie (vergrendeld).
e. Controleer de LED voor de status van de vasteschijfstations om ervoor te zorgen dat het vaste-
schijfstation juist werkt. Als de oranje LED voor de status van het vasteschijfstation voortdurend
brandt, is het station defect en moet deze worden vervangen. Als de groene LED voor activiteit
van het vasteschijfstation knippert, is de schijf in gebruik.
Opmerking: Als de server is geconfigureerd voor RAID-bewerkingen met een RAID-controller, moet
u mogelijk de schijvenreeksen opnieuw configureren nadat u vasteschijfstations hebt
geïnstalleerd. Bekijk de documentatie van de RAID-controller voor extra informatie over
RAID-bewerkingen en volledige instructies voor het gebruiken van de RAID-controller.
ID’s voor hot-swap vasteschijfstations
Het ID van het hot-swap-station dat is toegewezen aan elk station, is afgedrukt op de voorkant van de
server. Op de volgende afbeelding ziet u de locatie of de ID’s 1 van de vasteschijfstations. De ID-num-
mers en de nummers voor de stationsvakken zijn hetzelfde.
44 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Een optionele PCI-kaart installeren
In het volgende gedeelte worden de typen PCI-kaarten beschreven die door de server worden onder-
steund en vindt u overige informatie waar u rekening mee dient te houden bij het installeren van een
kaart.
v Zoek de documentatie bij uw PCI-kaart op en volg de daar aanwezige instructies op, in aanvulling op
de instructies in dit gedeelte. Als u schakelaarstanden of jumperstanden moet wijzigen op de PCI-
kaart, volgt u de instructies die bij de PCI-kaart horen.
v De PCI-kaartsleuven bevinden zich op de uitbreidingskaart. U moet eerst de uitbreidingskaart verwij-
deren om toegang tot de PCI-kaartsleuven te krijgen.
v De twee PCI Express-sleuven op de uitbreidingskaart ondersteunen PCI Express x8 1.0a PCI-kaarten.
v U kunt een PCI-kaart met laag profiel en halve lengte installeren in uitbreidingssleuf 1, en een PCIkaart
met volledige hoogte en driekwart-lengte in uitbreidingssleuf 2.
v Als u een optionele PCI-X-uitbreidingskaart hebt geinstalleerd op de server, kunt u een PCI-X 64/133
MHz PCI-kaart met volledige hoogte en driekwart-lengte installeren in de PCI-X-sleuf op de
uitbreidingskaart. Op de server worden PCI-kaarten met volledige lengte niet ondersteund.
v De server maakt voor het configureren van PCI Express PCI-kaarten gebruik van rotationele interrupt-
techniek, hetgeen betekent dat het mogelijk is PCI Express PCI-kaarten te installeren die geen onder-
steuning bieden aan het gemeenschappelijk gebruik van interrupts.
Om te zorgen dat uw ServeRAID-controllers correct werken op UEFI-servers, werkt u het
firmwareniveau van de controller bij tot ten minste 11.x.x-XXX, en werkt u de ondersteunende stuur-
programma’s bij.
De server scant de PCI-sleuven om systeemresources toe te wijzen. De scanreeks is gerelateerd aan de
opstartreeks. Als u de standaard opstartreeks niet hebt gewijzigd, worden de PCI-sleuven door de ser-
ver gescand in deze volgorde: de geïntegreerde Ethernet-controllers 1 en 2; vervolgens de stations die
zijn aangesloten op de SAS/SATA-controller; vervolgens PCI Express-sleuven 1 en 2.
v Een PCI Express uitbreidingskaart heeft een zwarte aansluiting en ondersteunt PCI Express PCI-kaar-
ten, en een PCI-X-uitbreidingskaart heeft een witte aansluiting (lichter van kleur) en ondersteunt PCI-X
PCI-kaarten.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 45
1 Kapje van uitbreidingssleuf 5 PCI-kaart
2 Uitbreidingssleuf 2 6 Begeleidingskanalen
3 Uitbreidingssleuf 1 7 Set met uitbreidingskaart
4 Kapje van uitbreidingssleuf 8 PCI-kaart
Voer de volgende stappen uit om een adapter te installeren:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel de voedingssnoeren en alle externe kabels; verwij-
der vervolgens de kap van de server (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31).
3. Als u een optionele PCI-X-uitbreidingskaart 2 hebt geïnstalleerd, ontkoppelt u de voedingskabel 1
van de uitbreidingskaart.
4. Houd de uitbreidingskaart vast bij de greep aan de voorkant en de randen aan de achterkant; til de
uitbreidingskaart vervolgens op om deze te verwijderen. Plaats de uitbreidingskaart 1 op een plat,
antistatisch oppervlak.
46 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
5. Verwijder het afdekplaatje van de uitbreidingssleuf die u wilt gebruiken.
Waarschuwing: Op elke lege PCI-uitbreidingssleuf moet een afdekplaatje zijn aangebracht. Zo blij-
ven de elektronische emissiekenmerken van de server behouden en wordt gezorgd voor juiste koeling
van de serveronderdelen.
6. Volg de instructies die bij de PCI-kaart horen om jumpers of switches in te stellen.
Waarschuwing: Wanneer u een PCI-kaart installeert, zorgt u ervoor dat deze volledig en juist is
geïnstalleerd in de uitbreidingssleuf in de uitbreidingskaart. Onjuiste plaatsing kan leiden tot bescha-
diging van de uitbreidingskaart, de systeemplaat of de PCI-kaart wanneer u de server aanzet.
7. Voeg de PCI-kaart 3 in de uitbreidingskaart, zodat de randaansluiting op de PCI-kaart is uitgelijnd
met de aansluiting op de uitbreidingskaart. Druk de rand van de aansluiting stevig in de uitbreiding-
skaart. Zorg ervoor dat de PCI-kaart goed in de uitbreidingskaart wordt vastgeklemd.
Belangrijk: Zorg ervoor dat de U-vormige opening in de metalen PCI-kaarthouder 4 wordt gekop-
peld aan lipje 2 op de houder van uitbreidingssleuf 1.
Waarschuwing: Wanneer u een PCI-kaart installeert, zorgt u ervoor dat de PCI-kaart juist is geïnstal-
leerd in de uitbreidingskaart en dat de uitbreidingskaart juist is geïnstalleerd in de aansluiting voor
de uitbreidingskaart op de systeemplaat, voordat u de server aanzet. Onjuiste plaating van de PCI-
kaart kan leiden tot beschadiging van de systeemplaat, de uitbreidingskaart of de PCI-kaart.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 47
8. Installeer de uitbreidingskaart opnieuw in de server (zie “Uitbreidingskaart installeren” op pagina 79).
9. Als u een optionele PCI-X-uitbreidingskaart 2 hebt geïnstalleerd in de server, sluit u de voedingska-
bel 2 van de uitbreidingskaart opnieuw aan.
Als u nog andere apparatuur wilt installeren of verwijderen, kunt u dit nu doen. Anders gaat u naar “De
installatie voltooien” op pagina 50.
Een optioneel DVD-station verwijderen en installeren
Als u een DVD-station wilt vervangen, voert u de volgende procedures uit:
Een DVD-station verwijderen
Voer de volgende stappen uit om een DVD-station te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel alle voedingssnoeren.
3. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31).
4. Trek het bevestigingsklemmetje 1 (de achterkant van de stationsklemmetjes) naar de rechterkant van
de server om het klemmetje te ontgrendelen; druk vervolgens, terwijl u aan het lipje trekt, het station
uit het vak.
Opmerking: Mogelijk moet u eerst de hoek rechtsachter op het station richting de voorkant van de
server duwen om het station te kunnen verplaatsen.
5. Verwijder het bevestigingsklemmetje 1 uit het station en bewaar deze voor toekomstig gebruik.
48 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
6. Als u het DVD-station moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsma-
terialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
Een DVD-station installeren
In het volgende gedeelte worden de typen stations beschreven die door de server worden ondersteund en
vindt u overige informatie waar u rekening mee moet houden bij het installeren van een DVD-station.
v Zoek de documentatie bij uw station op en volg de daar aanwezige instructies op, in aanvulling op de
instructies in dit hoofdstuk.
v Controleer of alle in de documentatie voor het station beschreven kabels en apparaten aanwezig zijn.
v De server ondersteunt één ultra-slim SATA DVD-station.
Voer de volgende stappen uit om een DVD-station te installeren:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels.
3. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31).
4. Houd de antistatische verpakking van het nieuwe DVD-station tegen een ongelakt metalen oppervlak
van de server. Haal het station vervolgens uit de verpakking en plaats het op een antistatisch opper-
vlak.
5. Volg de instructies die bij het station horen om jumpers of schakelaars in te stellen.
6. Sluit het vergrendelingsklemmetje van het station 1 dat u hebt verwijderd van het defecte station
aan op de zijkant van het nieuwe DVD-station.
Opmerking: Het DVD-station bevat een laser, neem de volgende waarschuwingen in acht.
Voorschrift 3:
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 49
Let op!
Als u laserproducten (bijvoorbeeld CD-ROM-stations, DVD-stations, glasvezelapparatuur of spe-
ciale zenders) installeert, let dan op het volgende:
v Open de behuizing niet. Als u de kap van het laserproduct opent, kunt u worden blootgesteld
aan gevaarlijke laserstraling. In het apparaat bevinden zich geen onderdelen die kunnen worden
vervangen.
v Het wijzigen van instellingen of het uitvoeren van procedures anders dan hier is beschreven,
kan leiden tot blootstelling aan gevaarlijke straling.
Gevaar!
Sommige laserproducten bevatten een ingebouwde laserdiode van Klasse 3A of 3B. Let op het
volgende.
LASERSTRALING INDIEN GEOPEND.Kijk niet in de laserstraal en vermijd direct contact met
de laserstraal.
Class 1 Laser Product
Laser Klasse 1
Laser Klass 1
Luokan 1 Laserlaite
Appareil A Laser de Classe 1
`
7. Schuif het station in het DVD-stationsvak totdat het op zijn plaats vastklikt.
8. Ga naar “De installatie voltooien”.
De installatie voltooien
U voltooit de installatie als volgt:
1. Als de luchtcirculatieplaat van de DIMM niet is geplaatst, plaatst u deze nu opnieuw (zie “De
luchtcirculatieplaat verwijderen en aanbrengen” op pagina 33).
2. Plaats het afdekplaatje terug als u dit hebt verwijderd (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op
pagina 31).
3. Plaats de server terug in de rekbehuizing (raadpleeg de Instructies voor installatie van een rek die bij de
server wordt meegeleverd voor instructies).
4. Sluit alle kabels en voedingssnoeren opnieuw aan (raadpleeg “Kabels aansluiten” op pagina 51.
5. Werk de serverconfiguratie bij (zie “De serverconfiguratie bijwerken” op pagina 52).
6. Schuif de server terug in het rek, indien nodig.
7. Zet de randapparaatuur en de server aan.
50 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Kabels aansluiten
In onderstaande afbeelding ziet u waar de aansluitingen voor in- en uitvoer zich aan de voorkant van de
server bevinden.
1 Aan/uit-LED 6 Systeemfouten-LED
2 Aan/uit-knop 7 USB 1-aansluiting
3 Reset-knop 8 USB 2-aansluiting
4 LED vasteschijfstation 9 LED vasteschijfstation (groen)
5 LED voor aanwijsapparaat 10 Status-LED vasteschijfstation (amber)
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 51
In onderstaande afbeelding ziet u waar de aansluitingen en LED’s zich bevinden aan de achterkant van
de server.
1 Aansluiting voor netvoeding 9 NMI-knop
2 Seriële aansluiting 10 USB 3-4-connector
3 LED voor activiteit Ethernet 1 11 USB 1-2-connector
4 LED voor verbinding Ethernet 1 12 Video-aansluiting
5 LED voor activiteit Ethernet 2 13 Fouten-LED van voedingseenheid (oranje)
6 LED voor verbinding Ethernet 2 14 LED gelijkstroom (groen)
7 PCI-sleuf 1 15 LED wisselstroom (groen)
8 PCI-sleuf 2
U moet de server uitschakelen voordat u kabels aansluit of ontkoppelt.
Raadpleeg de documentatie die bij externe apparatuur is geleverd voor meer instructies over bekabeling.
Het kan gemakkelijker voor u zijn om eerst de kabels aan te sluiten voordat u de apparatuur aansluit op
de server.
Er zijn kabelkenmerken afgedruk op de kabels die bij de server en optionele apparatuur worden gele-
verd. Gebruik deze ID’s om de kabels aan te sluiten op de juiste connectors.
De serverconfiguratie bijwerken
Wanneer u de server voor de eerste keer start nadat u een interne optie of een extern apparaat hebt toe-
gevoegd of verwijderd, ontvangt u mogelijk een bericht dat de configuratie is gewijzigd. Het programma
UEFI Setup Utility wordt automatisch gestart zodat u de nieuwe configuratie-instellingen kunt opslaan.
Sommige opties hebben stuurprogramma’s die u moet installeren. Voor informatie over het installeren
van stuurprogramma’s, raadpleegt u de documentatie die bij elke optie is meegeleverd.
Als de server een optimale RAID heeft, en u een vasteschijfstation hebt geplaatst of verwijderd, raad-
pleegt u de documentatie die bij de RAID is meegeleverd voor informatie over het opnieuw configureren
van de schijvenreeksen.
Meer informatie over het configureren van de geïntegreerde Gigabit Ethernet-controller vindt u in “De
Gigabit Ethernet-controllers configureren” op pagina 116.
52 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen
Dit hoofdstuk biedt gedetailleerde instructies voor het vervangen van CRU’s (door de gebruiker vervang-
bare eenheden) en FRUs (door velden vervangbare eenheden) in de server. FRU’s kunnen alleen door een
getrainde servicetechnicus kunnen worden vervangen.
Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii. Deze informatie helpt u bij het veilig wer-
ken met uw computer.
Lees het boekje “Installatierichtlijnen” op pagina 27 voordat u CRU’s verwisselt.
Zie “Hoofdonderdelen van de server” op pagina 30 om te helpen bij het identificeren van server-CRU’s.
Een PCI-kaart vervangen
U kunt een PCI-kaart als volgt vervangen:
Een PCI-kaart verwijderen
Voer de volgende stappen uit om een PCI-kaart te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina
27.
2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel alle voedingssnoeren.
3. Verwijder de server uit het rek en verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op
pagina 31).
4. Ontkoppel alle kabels van de PCI-kaart.
5. Verwijder de uitbreidingskaart (raadpleeg “Uitbreidingskaart verwijderen” op pagina 78).
6. als de uitbreidingskaart een optionele PCI-X-uitbreidingskaart is, ontkoppelt u de voedingskabel van
de uitbreidingskaart.
1 Voedingskabel PCI-X 2 Sleuf PCI-X
7. Houd de uitbreidingskaart vast bij de greep aan de voorkant en de randen aan de achterkant, en til
de uitbreidingskaart vervolgens op om deze uit de server te verwijderen.
8. Plaats de uitbreidingskaart op een plat, antistatisch oppervlak.
9. Houd de PCI-kaart voorzichtig vast aan de bovenrand of aan de bovenhoeken, en trek de PCI-kaart
uit de uitbreidingskaart.
© Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. 53
1 Kapje van uitbreidingssleuf 5 PCI-kaart
2 Uitbreidingssleuf 2 6 Begeleidingskanalen
3 Uitbreidingssleuf 1 7 Set met uitbreidingskaart
4 Kapje van uitbreidingssleuf 8 PCI-kaart
10. Als u de PCI-kaart moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmateri-
alen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
Een PCI-kaart installeren
Voor het installeren van een PCI-kaart raadpleegt u “Een optionele PCI-kaart installeren” op pagina 45.
Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB vervangen
Om een hypervisor flash-apparaat te vervangen, voert u de volgende procedures uit:
Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB verwijderen
Om een hypervisor flash-apparaat te verwijderen, voert u de volgende stappen uit:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel de voedingssnoeren.
3. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31).
4. Verwijder de uitbreidingskaart (raadpleeg “Uitbreidingskaart verwijderen” op pagina 78).
5. Ontgrendel de bevestigingshendel op de USB-aansluiting door de twee bevestigingsklemmetjes samen
te drukken (zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 18.
54 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
6. Houd het flash-apparaat vast en trek dit omhoog om het apparaat te verwijderen van de aansluiting.
7. Druk op de bevestigingshendel om deze weer vast te klikken.
8. Als u het flash-apparaat moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkings-
materialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB installeren
Om een hypervisor flash-apparaat te installeren, voert u de volgende stappen uit:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel de voedingssnoeren.
3. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31).
4. Verwijder de uitbreidingskaart (raadpleeg “Uitbreidingskaart verwijderen” op pagina 78).
5. Ontgrendel de bevestigingshendel op de USB-aansluiting door de twee bevestigingsklemmetjes samen
te drukken (zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 18.
6. Plaats het flash-apparaat precies goed op de USB-aansluiting op de systeemplaat en druk deze op de
USB-aansluiting totdat deze goed is aangesloten.
7. Druk op de bevestigingshendel om het flash-apparaat te vergrendelen in de USB-aansluiting.
8. Installeer de uitbreidingskaart (zie “Uitbreidingskaart installeren” op pagina 79).
9. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50.
Het informatiepaneel vervangen
U kunt het informatiepaneel als volgt vervangen:
Het informatiepaneel verwijderen
Voer de volgende stappen uit om de onderdelen van het informatiepaneel te verwijderen.
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 55
2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels.
3. Verwijder de server uit het rek en verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op
pagina 31).
4. Ontkoppel beide kabels van het informatiepaneel.
5. Verwijder de schroeven waarmee het informatiepaneel vastzit aan de behuizing van het DVD-vak.
6. Til het informatiepaneel uit de server.
7. Als u het informatiepaneel moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkings-
materialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
Het informatiepaneel plaatsen
Voer de volgende stappen uit om het vervangende informatiepaneel te installeren:
1. Plaats het informatiepaneel in de juiste positie bovenop de behuizing van het DVD-vak. Zorg ervoor
dat de LED’s en de USB-aansluitingen juist zijn geplaatst op de openingen in de frontplaat en dat de
gaten in de systeemplaat juist zijn geplaatst op de schroefgaten bovenin de behuizing van het vak.
2. Gebruik de schroeven die u eerder hebt verwijderd om het informatiepaneel bovenop de behuizing
van het DVD-vak vast te zetten.
56 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
3. Sluit beide kabels aan op het informatiepaneel.
1 Onderdelen van het informatiepaneel
2 USB-aansluiting voorpaneel
3 Aansluiting van het informatiepaneel
4. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50.
De stationshouder vervangen
U kunt de stationshouder als volgt vervangen:
De stationshouder verwijderen
In de volgende afbeelding wordt afgebeeld hoe een simple-swap 3.5-inch stationshouder wordt verwij-
derd.
In de volgende afbeelding wordt afgebeeld hoe een hot-swap 3.5-inch stationshouder wordt verwijderd.
Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 57
In de volgende afbeelding wordt afgebeeld hoe een hot-swap 2.5-inch stationshouder wordt verwijderd.
Voer de volgende stappen uit om een stationshouder te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel het voedingssnoer en externe kabels.
3. Haal het vaste-schijfstations uit de houder (zie “Vasteschijfstations verwijderen en installeren” op
pagina 40).
4. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31).
Waarschuwing: Om ervoor te zorgen dat er juiste koeling en luchtstroom is, werkt u niet langer dan
30 minuten met de server wanneer de kap verwijderd is.
5. Verwijder de achterplaat van het vasteschijfstation als volgt:
v Modellen met 2.5-inch stations: Verwijder de achterplaat van het vasteschijfstation uit de houder.
Raadpleeg “De achterplaat van het SAS/SATA-vasteschijfstation vervangen” op pagina 75 voor
instructies.
58 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
v Modellen met 3.5-inch stations: Verwijder de achterplaat van het vasteschijfstation uit de houder.
Raadpleeg “De achterplaat van het SAS/SATA-vasteschijfstation vervangen” op pagina 75 voor
instructies.
6. Verwijder de schroeven die de stationshouder op zijn plaats houden.
7. Schuif de stationshouder naar voren en verwijder deze uit de server.
8. Als u de stationshouder moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsma-
terialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
Stationshouder installeren
In de volgende afbeelding wordt afgebeeld hoe een simple-swap 3.5-inch stationshouder wordt geplaatst.
In de volgende afbeelding wordt afgebeeld hoe een hot-swap 3.5-inch stationshouder wordt geplaatst.
Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 59
In de volgende afbeelding wordt afgebeeld hoe een hot-swap 2.5-inch stationshouder wordt geplaatst.
Voer de volgende stappen uit om een stationshouder te plaatsen:
1. Zorg ervoor dat de achterplaat wordt verwijderd van de stationshouder. (Raadpleeg “De achterplaat
verwijderen (3.5-inch-stations)” op pagina 75 of “De SAS-achterplaat verwijderen (2.5-inch-stations)”
op pagina 77 voor instructies, indien van toepassing.)
2. Zet de stationshouder recht naar de stationsvakken aan de voorkant van de server.
3. Druk de stationshouder in de server totdat de houder stopt.
4. Breng de gaten bovenin de stationshouder op een lijn met de gaten bovenin het chassis; voeg vervol-
gens de schroeven in waarmee de stationshouder wordt bevestigd aan het chassis.
5. Plaats de achterplaat. (Zie “De achterplaat installeren (3.5-inch-stations)” op pagina 75 of “De SAS-
achterplaat installeren (2.5-inch-stations)” op pagina 77 voor instructies, indien van toepassing.)
6. Installeer de vasteschijfstations.
60 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
7. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50.
Een microprocessor en koelelement vervangen
In het volgende gedeelte worden de typen microprocessors beschreven die door de server worden onder-
steund en vindt u overige informatie waar u rekening mee dient te houden bij het installeren van een
microprocessor:
v De server ondersteunt één Intel land grid array (LGA) 1156 dual-core- of quad-core-microprocessor.
Het type, de snelheid en de L3-cache van de microprocessor zijn afhankelijk van het servermodel.
v Lees de documentatie die bij de microprocessor hoort om te bepalen of u de serverfirmware moet bij-
werken. Ga om de meest recente serverfirmware te downloaden naar http://www.lenovo.com/
support.
v De microprocessor gebruikt een geïntegreerde voltageregulator op de systeemplaat.
Microprocessor verwijderen
Voer de volgende stappen uit om de microprocessor te verwijderen.
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina
27.
2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels.
3. Verwijder de server uit het rek en verwijder vervolgens de kap (zie “De klep verwijderen en
aanbrengen” op pagina 31).
4. Verwijder de DIMM-luchtcirculatieplaat (raadpleeg “De luchtcirculatieplaat verwijderen en
aanbrengen” op pagina 33).
5. Verwijder het koelelement.
Let op!
Het koelelement kan zeer heet worden tijdens het functioneren. Laat het koelelement eerst afkoe-
len voordat u dit aanraakt.
a. Draai de schroef los aan de ene kant van het koelelement om het verbinding met de microproces-
sor te verbreken.
b. Druk stevig op de schroeven en draai ze los met een schroevendraaier.
c. Trek met uw vingers het koelelement voorzichtig uit de microprocessor.
6. Til het koelelement uit de server. Na verwijdering legt u het koelelement op een schoon en plat
oppervlak.
Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 61
7. Open de bevestigingshendel voor de microprocessor 2 door deze in te drukken, opzij te duwen en
los te laten.
8. Open het microprocessor-frame 3 door het tabje aan de bovenkant op te tillen. Houd het frame
van de beugel open.
Waarschuwing: Ga voorzichtig om met de microprocessor. Als u de microprocessor laat vallen tij-
dens het verwijderen, kunnen de contacten worden beschadigd. Ook kunnen vuiltjes op de contacten
van de microprocessor, zoals vet van uw huid, fouten in de verbinding tussen de contacten en de
socket veroorzaken.
9. Microprocessor verwijderen:
a. Til de microprocessor 1 voorzichtig uit de aansluiting, zonder de contacten van de micropro-
cessor aan te raken.
b. Leg de microprocessor op een antistatisch oppervlak.
10. Als u de microprocessor moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkings-
materialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
Microprocessor installeren
In het volgende gedeelte worden de typen microprocessors beschreven die door de server worden onder-
steund en vindt u overige informatie waar u rekening mee dient te houden bij het installeren van een
microprocessor en koelelement:
v Als u een microprocessor moet vervangen, belt u voor service.
v Lees de documentatie die bij de microprocessor hoort om te bepalen of u de serverfirmware moet bij-
werken. Ga om de meest recente serverfirmware en andere code-updates voor uw server te
downloaden naar http://www.lenovo.com/support.
v De snelheden van de microprocessor worden automatisch ingesteld voor deze server; daarom hoeft u
geen jumpers of schakelaars voor selectie van frequenties voor microprocessors in te stellen.
v Als het beschermkapje van de koelpasta (een dop of een stukje tape) is verwijderd van het koel-
element, raakt u de koelpaste aan de onderkant van het koelelement niet aan en zet u het koelelement
niet neer. Voor meer informatie over het toepassen van of werken met koelpasta, raadpleegt u “Ther-
misch vet” op pagina 64.
Opmerking: Als u het koelelement verwijdert uit de microprocessor is de koelpasta niet meer gelijk
verdeeld en moet de koelpasta worden vervangen.
Voer de volgende stappen uit om de vervangende microprocessor te installeren:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Zorg ervoor dat het microprocessor-frame en de grendel beide geheel open zijn.
62 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Waarschuwing:
v Wanneer u met apparaten werkt die gevoelig zijn voor statische elektriciteit, zorgt u ervoor dat
schade van statische elektriciteit wordt voorkomen. Voor informatie over het omgaan met deze
apparatuur, raadpleegt u “Werken met apparaten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit” op
pagina 28.
v De contacten van de microprocessor zijn fragiel; ga zeer voorzichtig om met de microprocessor.
Raak de contacten van de microprocessor niet aan met uw huid.
v De microprocessor past op slechts één manier in de aansluiting.
3. Plaats de microprocessor 1 juist op de aansluiting (let op de uitlijningsmarkering 2 en op de posi-
tie van de uitsparingen); plaats vervolgens de microprocessor voorzichtig op de aansluiting, sluit het
microprocessor-frame 4, en sluit de microprocessor-grendel 3.
4. Laat het koelelement rustig zakken op de microprocessor.
5. Plaats het koelelement op de microprocessor.
Waarschuwing: Raak de koelpasta onderaan het koelelement niet aan. Als u de koelpasta aanraakt,
wordt deze vervuild. Als de koelpasta op de microprocessor of het koelelement vervuild is, neemt u
contact op met de servicemedewerker.
a. Zorg ervoor dat de koelpasta nog steeds aan de onderkant van het koelelement zit; plaats vervol-
gens het koelelement zodat de pijlen op het label richting de DIMM’s wijzen en plaats het koel-
element bovenop de microprocessor, met de kant waarop de koelpasta zit naar beneden.
b. Plaats de schroefgaten 1 op het koelelement recht op de gaten op de systeemplaat 3. Hieron-
der staat een afbeelding van de oriëntatie van het koelelement.
Heatsink
Orientation
DIMMs
DIMMs
c. Draai de schroeven vast met een schroevendraaier, waarbij u afwisselt tussen de schroeven totdat
ze beide vast zitten. Indien mogelijk moet elke schroef twee keer volledig rond worden gedraaid
per keer. Herhaal dit totdat de schroeven vast zitten. Draai de schroeven niet te vast aan met te
veel kracht.
Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 63
6. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50.
Thermisch vet
De koelpasta moet worden vervangen, telkens nadat het koelelement voor hergebruik wordt verwijderd
van de bovenkant van de microprocessor of wanneer u verontreinigingen aantreft in de pasta.
Als u het koelelement installeert op dezelfde microprocessor waar de koeling van was verwijderd, zorgt
u dat aan de volgende vereisten is voldaan:
v Het thermische vet op het koelelement en de microprocessor is niet verontreinigd.
v Er geen thermisch vet wordt toegevoegd aan het aanwezige thermische vet op het koelelement en de
microprocessor.
Opmerking:
1. Lees de veiligheidsinformatie op “Beveiliging” op pagina vii.
2. Lees “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
3. Lees “Werken met apparaten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit” op pagina 28.
Voer de volgende stappen uit om verontreinigd thermisch vet te vervangen voor het koelelement en de
microprocessor:
1. Leg het koelelement op een schoon werkoppervlak.
2. Haal het schoonmaakdoekje uit de verpakking en vouw het doekje uit.
3. Gebruik het schoonmaakdoekje om de koelpasts te verwijderen van de onderkant van het koel-
element.
Opmerking: Zorg ervoor dat alle koelpasta is verwijderd.
4. Gebruik een schoon stukje van het schoonmaakdoekje om de koelpasta van de microprocessor af te
vegen; gooi het schoonmaakdoekje weg als alle koelpasta is verwijderd.
64 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
5. Gebruik het vetspuitje om 9 gelijk verdeelde puntjes 1 vet van 0,02 ml aan te brengen op de boven-
zijde van de microprocessor 2. Zorg ervoor dat de buitenste puntjes zich binnen 5mm van de rand
bevinden, zodat deze gelijk worden verdeeld.
Opmerking: 0,01ml is een maatstreepje op het spuitje. Als u het vet op de juiste manier aanbrengt,
blijft ongeveer de helft (0,22ml) van het vet over in het spuitje.
6. Plaats het koelelement op de microprocessor, zoals beschreven in “Microprocessor installeren” op
pagina 62.
De systeemplaat vervangen
Om de systeemplaat te vervangen, gebruikt u de volgende procedures:
De systeemplaat verwijderen
Opmerking: Wanneer u de systeemplaat vervangt, moet u de server bijwerken met de nieuwste firmware
of de bestaande firmware die de klant biedt op een diskette of CD-image terugzetten. Zorg
ervoor dat u de nieuwste firmware of een kopie van de bestaande firmware hebt voordat u
doorgaat.
Voer de volgende stappen uit om de systeemplaat te verwijderen
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina
27.
2. Zet de server en alle aangesloten apparaten uit.
3. Zet de randapparaten uit, en ontkoppel alle voedingssnoeren; verwijder vervolgens de kap (zie “De
klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31).
Opmerking: Wanneer u de systeemplaat vervangt, moet u de server bijwerken met de nieuwste
firmware of de bestaande firmware die de klant biedt op een diskette of CD-image
terugzetten. Zorg ervoor dat u de nieuwste firmware of een kopie van de bestaande
firmware hebt voordat u doorgaat.
4. Verwijder de uitbreidingskaart (raadpleeg “Uitbreidingskaart verwijderen” op pagina 78).
5. Verwijder de IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller als deze is geïnstalleerd (raadpleeg
“Een IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller verwijderen” op pagina 80).
6. Verwijder de DIMM-luchtcirculatieplaat (raadpleeg “De luchtcirculatieplaat verwijderen en
aanbrengen” op pagina 33).
Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 65
7. Verwijder het koelelement en de microprocessor, en zet deze aan de kant op een antistatisch opper-
vlak voor herinstallatie (raadpleeg “Microprocessor verwijderen” op pagina 61).
8. Verwijder de geheugenmodules en zeg deze aan de kant op een antistatisch oppervlak op opnieuw
te installeren (zie “Geheugenmodule (DIMM) vervangen of installeren” op pagina 34).
Opmerking: Noteer de locatie van elke DIMM terwijl u deze verwijdert, zodat u deze later opnieuw
kunt installeren op dezelfde aansluiting.
9. Verwijder de virtuele-mediasleutel van de systeemplaat en zet deze aan de kant (raadpleeg“De virtu-
ele-mediasleutel vervangen” op pagina 85). U moet de virtuele-mediasleutel opnieuw installeren op
de nieuwe systeemplaat.
10. Verwijder het hypervisor flash-apparaat van de USB-aansluiting op de systeemplaat en zet deze aan
de kant (raadpleeg “Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB vervangen” op pagina 54). U
moet het hypervisor flash-apparaat opnieuw installeren op de nieuwe systeemplaat.
11. Ontkoppel alle kabels van de systeemplaat. Maak een lijst van elke kabel terwijl u de kabels ontkop-
pelt; u kunt deze list vervolgens gebruiken als controlelijst wanneer u de nieuwe systeemplaat instal-
leert.
12. Verwijder de schroeven 1 waarmee de systeemplaat vastzit aan het chassis, en berg ze veilig op.
13. Til de systeemplaat op en verwijder deze voorzichtig uit de server. Zorg ervoor dat u geen omlig-
gende componenten beschadigt.
14. Als u de systeemplaat moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsma-
terialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
De systeemplaat installeren
Opmerkingen:
1. Wanneer u de componenten in de server opnieuw samenvoegt, zorgt u ervoor dat alle kabels zorgvul-
dig zijn aangesloten zodat ze niet worden blootgesteld aan te veel druk.
2. Wanneer u de systeemplaat vervangt, moet u de server bijwerken met de nieuwste firmware of de
bestaande firmware die de klant biedt op een diskette of CD-image terugzetten. Zorg ervoor dat u de
66 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
nieuwste firmware of een kopie van de bestaande firmware hebt voordat u doorgaat.Raadpleeg “De
firmware bijwerken” op pagina 108, “De Universal Unique Identifier (UUID) bijwerken” op pagina 88
en “De DMI/SMBIOS-gegevens bijwerken” op pagina 90 voor meer informatie.
Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-
updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bij-
werkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing.
Voer de volgende stappen uit om de systeemplaat te installeren:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina
27.
2. Plaats de systeemplaat juist op het chassis, en vervang de schroeven waarmee de systeemplaat wordt
vastgezet.
3. Installeer de microprocessor en het koelelement opnieuw (zie “Microprocessor installeren” op pagina
62).
4. Installeer de DIMM’s opnieuw (raadpleeg “Een geheugenmodule installeren” op pagina 39).
5. Installeer de DIMM-luchtcirculatieplaat opnieuw (raadpleeg “De luchtcirculatieplaat verwijderen en
aanbrengen” op pagina 33).
6. Installeer ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller opnieuw, indien nodig (raadpleeg “Een IBM
ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller installeren” op pagina 81).
7. Installeer de PCI-uitbreidingskaarten en PCI-kaarten opnieuw, als deze al waren geïnstalleerd
(raadpleeg“Uitbreidingskaart installeren” op pagina 79 en “Een optionele PCI-kaart installeren” op
pagina 45).
8. Installeer de virtuele-mediasleutel opnieuw (raadpleeg “De virtuele-mediasleutel vervangen” op
pagina 85).
9. Installeer het hypervisor flash-apparaat opnieuw (raadpleeg “Een ingesloten hypervisor flash-appa-
raat met USB installeren” op pagina 55).
10. Sluit alle kabels die ontkoppeld zijn weer aan op de systeemplaat.
11. Installeer de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31).
12. Schuif de server in het rek.
13. Sluit de voedingssnoeren en kabels die u hebt verwijderd opnieuw aan.
14. Zet de randapparaatuur en de server aan.
Belangrijk: Voer de volgende updates uit:
v Werk de server bij met de nieuwste RAID-firmware of zet de bestaande firmware vanaf een diskette of
CD-image terug.
v Werk de UUID bij (zie “De Universal Unique Identifier (UUID) bijwerken” op pagina 88.
v Werk de DMI/SMBIOS bij (zie “De DMI/SMBIOS-gegevens bijwerken” op pagina 90).
De voedingseenheid vervangen
Deze procedure wordt gebruikt bij het vervangen van een defecte voedingseenheid.
Houd bij het verwijderen of installeren van de voedingseenheid rekening met het volgende:
Voorschrift 5:
Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 67
Let op!
De aan/uit-knop op het apparaat en de aan/uit-knop op de voedingseenheid schakelen de elektrische
stroom voor het apparaat niet uit. Het apparaat kan ook meer dan één netsnoer hebben. Om te zorgen
dat er geen spanning meer op het apparaat staat, dient u alle stekkers uit het stopcontact te halen.
1
2
Instructie 8:
Let op!
Verwijder nooit de klep van een voedingseenheid of een ander onderdeel waarop het volgende etiket
is geplakt.
Gevaarlijke spannings-, stroom- en voltageniveaus binnen componenten waarop dit label is bevestigd.
Deze componenten bevatten geen onderdelen die kunnen worden vervangen of onderhouden. Als u
vermoedt dat er met een van deze onderdelen een probleem is, neem dan contact op met een
onderhoudstechnicus.
De voedingseenheid verwijderen
Voer de volgende stappen uit om de voedingseenheid te verwijderen.
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Koppel het netsnoer los van de aansluiting op de voedingseenheid. Ontkoppel alle externe kabels van
de server.
3. Verwijder de server uit het rek en verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op
pagina 31).
Waarschuwing: Om ervoor te zorgen dat er juiste koeling en luchtstroom is, werkt u niet langer dan
30 minuten met de server wanneer de kap verwijderd is.
4. Verwijder de DIMM-luchtcirculatieplaat (raadpleeg “De luchtcirculatieplaat verwijderen en
aanbrengen” op pagina 33).
5. Ontkoppel de voedingskabels van de aansluitingen op de systeemplaat en van alle apparaten; verwij-
der vervolgens de kabels uit alle klemmetjes waarmee ze aan de zijkant van de voedingseenheid vast-
zitten.
Opmerking: Let op de aansluitingen van alle voedingskabels; u moet de voedingskabels op dezelfde
manier aansluiten wanneer u de voedingseenheid installeert.
68 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
6. Verwijder de schroef 2 waarmee de voedingseenheid vastzit 1 naar de achterkant van het chassis.
7. Draai de schroef 3 waarmee de voedingseenheid is aangesloten op de onderkant van het chassis
losser.
8. Til de voedingseenheid uit het vak.
9. Als u de voedingseenheid moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkings-
materialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
De voedingseenheid installeren
Voer de volgende stappen uit om de vervangende voedingseenheid te installeren:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina
27.
2. Plaats de nieuwe voedingseenheid in het chassis.
3. Draai de schroef waarmee de voedingseenheid is aangesloten op de onderkant van het chassis vas-
ter.
4. Vervang de schroef waarmee de voedingseenheid vastzit aan de achterkant van het chassis.
5. Verbind met de interne voedingskabels de voedingseenheid met de voedingsaansluitingen op de
systeemplaat. Zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 18 voor de locaties van de
voedingsaansluitingen op de systeemplaat.
v Voor voeding zonder geavanceerd energiebeheer sluit u de voedingskabels aan op stroom-
aansluitingen 1 en 2 op de systeemplaat.
v Voor efficiënt stroombeheer met geavanceerd energiebeheer, sluit u de voedingskabels aan op aan-
sluitingen 1, 2, 3 en 4 op de systeemplaat.
6. Sluit de interne voedingskabels aan en zet ze vast met de klemmetjes.
7. Test de voedingseenheid:
a. Sluit een uiteinde van het netsnoer voor de nieuwe voedingseenheid aan op de aansluiting ach-
terop de voedingseenheid en het andere uiteinde op een geaard stopcontact.
b. Zorg ervoor dat de spaarstanden-LED op de systeemplaat brandt (zie “LED’s voor systeemplaat”
op pagina 24); als de spaarstanden-LED niet brandt, stopt u met deze procedure en zorgt u voor
een nieuwe voedingseenheid.
c. Druk op de aan/uit-knop. Zorg ervoor dat de aan/uit-LED aan de voorkant van de server
brandt.
Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 69
Als de server wordt gestart, gaat u door naar stap 8. Als de server niet wordt gestart, ontkoppelt u
de voedingskabel en neemt u contact op met een servicemedewerker.
8. Zet de server uit en ontkoppel het netsnoer.
9. Sluit de kabels tussen de voedingseenheid en de interne apparatuur aan.
10. Installeer de DIMM-luchtcirculatieplaat (raadpleeg “De luchtcirculatieplaat verwijderen en
aanbrengen” op pagina 33).
11. Installeer de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31).
12. Schuif de server in het rek.
13. Sluit het netsnoer opnieuw aan op de aansluiting op de achterkant van de voedingseenheid.
14. Sluit alle externe kabels weer aan.
15. Steek de stekker aan de andere kant van het netsnoer uitsluitend in een geaard stopcontact.
16. Druk op de aan/uit-knop (zie “De server aanzetten” op pagina 25.
17. Zorg ervoor dat de aan/uit-LED aan de voorkant van de server brandt.
Een ventilatoreenheid vervangen
De server wordt geleverd met vijf vervangbare koelingventilators. Gebruik de volgende procedures om
een ventilator te vervangen.
Een ventilatoreenheid verwijderen
Als u een van de vijf vervangbare ventilatoren wilt verwijderen, voert u de volgende stappen uit:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Zet de server en alle randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels.
3. Verwijder de server uit het rek en verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op
pagina 31).
4. Sluit het voedingssnoer opnieuw aan; zet vervolgens de server aan.
Waarschuwing: Wanneer u de server gedurende langere perioden (meer dan 30 minuten) aan laat
staan zonder dat het paneel is gemonteerd, kunnen servercomponenten beschadigd raken.
5. Bepaal welke ventilator moet worden vervangen door de LED’s te controleren op de systeemplaat (zie
“LED’s voor systeemplaat” op pagina 24); een brandende LED geeft aan welke ventilator moet wor-
den vervangen.
6. Zet de server uit en ontkoppel het voedingssnoer opnieuw.
7. Verwijder de DIMM-luchtcirculatieplaat (raadpleeg “De luchtcirculatieplaat verwijderen en
aanbrengen” op pagina 33).
8. Verwijder de defecte ventilator uit de server:
a. Ontkoppel de ventilatorkabel van de systeemplaat (zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat”
op pagina 18). U moet de kabels verwijderen uit de kabelklemmetjes. Maak notities van de aan-
sluiting van de ventilatorkabel naar de aansluiting; u moet de ventilatorkabel op dezelfde manier
aansluiten wanneer u de ventilator installeert.
b. Houd de bovenkant van de ventilator vast met duim en wijsvinger en til de ventilator uit de ser-
ver.
70 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Tabel 13. De ventilator verwijderen
1 Ventilator
1
4 Ventilator
4
2 Ventilator
2
5 Ventilator
5
3 Ventilator
3
9. Als u de ventilator moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmateria-
len voor verzenden die aan u zijn geleverd.
Een ventilatoreenheid installeren
Voer de volgende stappen uit om de vervangende ventilator te installeren:
1. Plaats de vervangende ventilator met de luchtstroompijl op de ventilator naar de achterkant van de
server.
Opmerking: De juiste luchtstroom gaat van de voorkant naar de achterkant van de server.
2. Installeer de vervangende ventilator in de beugel:
a. Zorg ervoor dat de ventilatorkabel 1 zich in het kanaal aan de zijkant van de ventilator bevindt.
Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 71
b. In de locatie waarvandaan u de defecte ventilator hebt verwijderd, sluit u de ventilatorkabel aan
op sleuf 2 bovenin de ventilatorbeugel.
c. Plaats de ventilator 4 in de beugel 3.
d. Zorg ervoor dat elke grijs zacht klemmetje op de ventilator volledig is geïnstaleerd in de beugel in
de ventilatorbeugel.
3. Sluit de vervangende ventilatorkabel weer aan op de systeemplaat.
4. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50.
De batterij van de systeemplaat vervangen
U kunt de batterij van de systeemplaat als volgt vervangen:
De batterij verwijderen
Voer de volgende stappen uit om de batterij te verwijderen.
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels.
3. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31).
4. Haal indien nodig de uitbreidingskaart uit de weg (zie “Uitbreidingskaart verwijderen” op pagina 78).
5. Verwijder de batterij:
72 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Microprocessor
Heatsink
Orientation
DIMMs
DIMMs
a. Met uw nagel duwt u het batterijklemmetje los van de batterij. De batterij komt nu vanzelf
omhoog.
b. Pak de batterij met uw duim- en wijsvinger beet en til de batterij uit de behuizing.
6. Gooi de batterij niet bij het huisvuil weg, maar behandel deze als klein chemisch afval. Zie “Retour-
zendingsprogramma voor batterijen” op pagina 162.
De batterij installeren
De volgende opmerkingen geven informatie waarmee u rekening dient te houden bij het vervangen van
de batterij van de systeemplaat in de server.
v Als u de batterij van de systeemplaat gaat vervangen, moet u een lithiumbatterij gebruiken van het-
zelfde type en van dezelfde fabrikant.
v Nadat u de batterij van de systeemplaat hebt vervangen, moet u de server opnieuw configureren en de
systeemdatum en -tijd opnieuw instellen.
v Lees het onderstaande veiligheidsvoorschrift en volg de instructies om gevaarlijke situaties te voorko-
men.
Voorschrift 2:
Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 73
Let op!
Gebruik ter vervanging van de lithiumbatterij alleen batterijen met onderdeelnummer 33F8354 of een
gelijksoortige batterij die door de leverancier wordt aanbevolen. Als uw systeem beschikt over een
module waarin een lithiumbatterij is verwerkt, vervang die module dan uitsluitend door een gelijke
module van dezelfde fabrikant. De batterij bevat lithium en kan bij verkeerd gebruik exploderen.
Houd u aan het volgende:
v Gooi de batterij niet in water
v Verwarm de batterij niet boven 100°C
v Haal de batterij niet uit elkaar
Gooi de batterij niet zomaar weg, maar breng deze naar een vergaarplaats voor klein chemisch afval.
Voer de volgende stappen uit om de vervangende batterij te installeren:
1. Volg de speciale werkwijzen en installatie-instructies op die u bij de vervangende batterij aantreft.
2. Plaats de nieuwe batterij in het compartiment:
a. Draai de batterij zodat de positieve kant naar boven wijst.
b. Plaats de batterij schuin in de aansluiting waarbij u de batterij tegen de tegenovergestelde zijde
van het klemmetje aanduwt.
c. Druk de batterij in de aansluiting totdat deze vastklikt. Controleer of de batterij stevig is beves-
tigd.
3. Controleer of de uitbreidingskaart juist is geïnstalleerd in de aansluitingen op de systeemplaat.
4. als de uitbreidingskaart een optionele PCI-X-uitbreidingskaart is, zorgt u ervoor dat de voedingskabel
van de uitbreidingskaart 1 is aangesloten op de uitbreidingskaart.
5. Installeer de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31).
6. Schuif de server in het rek.
7. Sluit de externe kabels opnieuw aan; sluit vervolgens de voedingssnoeren opnieuw aan en zet de
randapparaten en de server aan.
Opmerking: Nadat u het netsnoer van de server hebt aangesloten op een stopcontact, duurt het onge-
veer 1 tot 3 minuten voordat de aan/uit-knop actief wordt.
8. Start het programma Setup Utility en stel opnieuw de configuratie in (zie “De Installatieprogramma
starten” op pagina 94 voor informatie).
74 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
v Stel de datum en de tijd in.
v Stel het systeemwachtwoord in.
v Configureer de server opnieuw.
De achterplaat van het SAS/SATA-vasteschijfstation vervangen
Voer de volgende procedures uit om een achterplaat voor SAS/SATA-vasteschijfstations te vervangen:
De achterplaat verwijderen (3.5-inch-stations)
Om de SAS-achterplaat (Serial Attached SCSI), ook wel de hot-swap SAS/SATA-achterplaat genoemd, te
verwijderen, of om de simple-swap SATA-achterplaat te verwijderen, voltooit u de volgende stappen.
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels.
3. Verwijder de server uit het rek en plaats deze op een plat, antistatisch oppervlak.
4. Haal de vasteschijfstations een klein stukje uit de server om ze los te koppelen van de achterplaat.
5. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31).
6. Til de achterplaat 1 uit de server.
7. Ontkoppel de achterplaat of de kabels van de achterplaten:
v Als de server een hot-swap-model is, ontkoppelt u de signaalkabel van de SAS/SATA-controller
van de achterplaat.
Opmerking: Mogelijk wilt u de kabel van de SAS/SATA-controller eerst ontkoppelen, of de SAS/
SATA-aansluiting verwijderen van de aansluiting, om het gemakkelijker te maken om
de kabel te ontkoppelen van de achterplaat.
v Als de server een simple-swap-model is dat een standaard SATA-achterplaat bevat, ontkoppelt u de
SATA-kabel van de systeemplaat.
v Als de server een simple-swap-model is dat een SATA RAID-achterplaat bevat, ontkoppelt u de
SAS-kabel van de SAS/SATA-controller.
8. Als u de achterplaat moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmateri-
alen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
De achterplaat installeren (3.5-inch-stations)
Als u de vervangende achterplaat van het 3.5-inch hot-swap-station of de vervangende achterplaat van
desimple-swap SATA-stations wilt installeren, voert u de volgende stappen uit.
Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 75
Opmerking: Op de volgende afbeelding wordt afgebeeld hoe de hot-swap SAS/SATA-achterplaat wordt
geïnstalleerd.
1 Aansluitingen
2 Begeleidingskanalen
1. Sluit de voedingskabel aan op de vervangende achterplaat.
2. Achterplaat of de kabels van de achterplaten opnieuw aansluiten:
v Als de server een hot-swap-model is, sluit u de signaalkabel van de SAS/SATA-controller van de
achterplaat opnieuw aan.
v Als de server een simple-swap-model is dat een standaard SATA-achterplaat bevat, sluit u de
SATA-kabel van de systeemplaat opnieuw aan. Zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op
pagina 18 voor de locatie van de SATA-aansluitingen op de systeemplaat.
Opmerking: Zorg ervoor dat het stationsnummer van de kabel op de achterplaat overeenkomt met
het nummer van de SATA-aansluiting op de systeemplaat.
v Als de server een simple-swap-model is dat een SATA RAID-achterplaat bevat, sluit u de SAS-
kabel van de SAS/SATA-controller opnieuw aan.
3. Schuif de achterplaat in de kaartgeleiders en zorg ervoor dat draden of kabels in de buurt niet vast
komen te zitten.
4. Druk stevig totdat de achterplaat volledig is geïnstalleerd.
5. Installeer de vasteschijfstations.
6. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50.
76 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
De SAS-achterplaat verwijderen (2.5-inch-stations)
1 Uitlijningstabs 3 Uitlijningssleuven
2 Aansluitingen 4 Aansluitingen
Voer de volgende stappen uit om een achterplaat voor 2.5-inch-stations te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels.
3. Verwijder de server uit het rek en plaats deze op een plat, antistatisch oppervlak.
4. Haal de vasteschijfstations een klein stukje uit de server om ze los te koppelen van de achterplaat.
5. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31).
6. Til de achterplaat uit de server.
7. Ontkoppel de kabels van deachterplaat:
v Ontkoppel de kabel van de SAS/SATA-controller van de achterplaat.
v Ontkoppel de voedingskabel van de achterplaat.
v Ontkoppel de systeemplaatkabel van de achterplaat.
8. Als u de achterplaat moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmateri-
alen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
De SAS-achterplaat installeren (2.5-inch-stations)
Voer de volgende stappen uit om de vervangende achterplaat voor 2.5-inch hot-swap-stations te installe-
ren.
Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 77
1 Uitlijningstabs 3 Uitlijningssleuven
2 Stationsaansluitingen 4 Stationsaansluitingen
1. Sluit de kabels aan op de vervangende achterplaat.
2. Schuif de achterplaat in de kaartgeleiders en zorg ervoor dat draden of kabels in de buurt niet vast
komen te zitten.
3. Druk stevig totdat de achterplaat juist is geplaatst en vastklikt.
4. Installeer de vasteschijfstations.
5. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50.
De PCI-uitbreidingskaart vervangen
Om de PCI-uitbreidingskaart te vervangen, gebruikt u de volgende procedures:
Uitbreidingskaart verwijderen
Voer de volgende stappen uit om de uitbreidingskaart te verwijderen:
Voer de volgende stappen uit om de uitbreidingskaart te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel het voedingssnoer en externe kabels.
3. Verwijder de server uit het rek en plaats deze op een plat, antistatisch oppervlak.
4. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31).
5. Houd de uitbreidingskaart 1 vast aan de randen aan de voor- en achterkant, en til de uitbreiding-
skaart vervolgens op om deze uit de server te verwijderen. Plaats de uitbreidingskaart op een plat,
antistatisch oppervlak.
78 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
6. als de uitbreidingskaart een optionele PCI-X-uitbreidingskaart is, ontkoppelt u de voedingskabel van
de uitbreidingskaart1.
7. Ontkoppel alle kabels van de PCI-kaarten in de uitbreidingskaart.
8. Als u de uitbreidingskaart moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkings-
materialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
Uitbreidingskaart installeren
Voer de volgende stappen uit om de uitbreidingskaart te verwijderen:
De server wordt geleverd met een uitbreidingskaart die twee PCI Express-aansluitingen bevat.
Voer de volgende stappen uit om de uitbreidingskaart te installeren:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Installeer de PCI-kaarten in de uitbreidingskaart.
3. Sluit kabels van PCI-kaarten opnieuw aan die u hebt ontkoppeld bij het verwijderen van de
uitbreidingskaart.
4. als de uitbreidingskaart een optionele PCI-X-uitbreidingskaart is, sluit u de voedingskabel van de
uitbreidingskaart1 opnieuw aan.
Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 79
5. Lijn de uitbreidingskaart zorgvuldig uit met de geleiders aande achterkant van de server en met de
aansluitingen voor de uitbreidingskaart op de systeemplaat; druk vervolgens de uitbreidingskaart
naar beneden. Controleer of de uitbreidingskaart 1 juist is geïnstalleerd in de aansluiting op de
systeemplaat.
6. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50.
Een IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller vervangen
Om een IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller te vervangen, gebruikt u de volgende procedu-
res:
Een IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller verwijderen
Om een IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller te verwijderen van de systeemplaat, voert u de
volgende stappen uit:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel het voedingssnoer en externe kabels.
Opmerking: Wanneer u de voedingsbron loskoppelt van de server, hebt u niet langer de mogelijkheid
om de LED’s te bekijken omdat de LED’s niet branden als de voedingsbron is verwij-
derd. Voordat u de voedingsbron ontkoppelt, zorgt u ervoor dat u noteert welke LED’s
branden, met inbegrip van de LED’s die branden op het bedieningspaneel en de LED’s
die branden op de systeemplaat in de server.
3. Verwijder de server uit het rek en plaats deze op een plat, antistatisch oppervlak.
80 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
4. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31).
5. Verwijder de uitbreidingskaart (raadpleeg “Uitbreidingskaart verwijderen” op pagina 78).
6. Ontkoppel de signaalkabels die zijn aangesloten op de SAS/SATA-controller.
7. Houd de SAS/SATA-controller 1 vast terwijl u naar buiten drukt op de plastic klemmetjes.
8. Trek de SAS/SATA-controller uit de aansluiting 2 op de systeemplaat.
9. Als u de SAS/SATA-controller moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpak-
kingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
Een IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller installeren
Lees de volgende opmerkingen voordat u de ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller installeert.
Opmerkingen:
1. Sommige servermodellen worden geleverd met een geïnstalleerde IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/
SATA-controller. De controller kan alleen worden geïnstalleerd in de vast toegewezen sleuf op de
systeemplaat (zie “Aansluitingen voor optionele apparaten op de systeemplaat” op pagina 20 voor de
locatie van de aansluiting). Gebruik de volgende procedures om te controller te installeren als uw
servermodel niet is geleverd met deze controller of om een defecte controller te vervangen.
2. Met de IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller worden voorzieningen voor de geïntegreerde
RAID-niveaus 0, 1 en 1E ingeschakeld op hot-swap-vasteschijfstations. Voor configuratiegegevens
raadpleegt u de RAID-documentatie op http://www.lenovo.com/support.
3. Belangrijk: Om te zorgen dat uw ServeRAID-controllers correct werken op UEFI-servers, werkt u de
firmware van de controller en ondersteunende stuurprogramma’s bij tot ten minste 11.x.x-XXX.
Waarschuwing: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde
code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code
bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing.
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina
27.
2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel het voedingssnoer en externe kabels.
Opmerking: Wanneer u de voedingsbron loskoppelt van de server, hebt u niet langer de mogelijk-
heid om de LED’s te bekijken omdat de LED’s niet branden als de voedingsbron is ver-
wijderd. Voordat u de voedingsbron ontkoppelt, zorgt u ervoor dat u noteert welke
Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 81
LED’s branden, met inbegrip van de LED’s die branden op het bedieningspaneel en de
LED’s die branden op de systeemplaat in de server.
3. Verwijder de server uit het rek en plaats deze op een plat, antistatisch oppervlak.
4. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31).
5. Verwijder de uitbreidingskaart (raadpleeg “Uitbreidingskaart verwijderen” op pagina 78).
6. Houd de antistatische verpakking van de nieuwe ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller tegen
een ongelakt oppervlak aan de buitenkant van de server; houd vervolgens de controller vast aan de
bovenrand of aan de bovenhoeken en haal deze uitde verpakking.
7. Breng de merktekens van de ServeRAID-controller 1 op lijn met de aansluiting 2 op de systeem-
plaat.
8. Druk de ServeRAID-controller in de aansluiting op de systeemplaat totdat deze goed is aangesloten.
De beugel zorgt ervoor dat de ServeRAID-controller vastzit wanneer de controller stevig in de aan-
sluiting op de systeemplaat is geplaatst.
Waarschuwing: Onjuiste plaatsing kan leiden tot beschadiging aan de server of controller.
9. Leid de signaalkabel vanuit de stationsachterplaat door het gat in de ventilatorhouder (tussen venti-
lator 1 en 2) zoals wordt afgebeeld in de volgende figuur.
82 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
10. Sluit de signaalkabel, die is aangesloten op de achterplaat van het station 1, aan op de aansluiting
van de ServeRAID-controller 2.
11. Vervang de uitbreidingskaart (zie “Uitbreidingskaart installeren” op pagina 79).
Opmerking: Wanneer u de server opnieuw start, wordt u gevraagd de bestaande RAID-configuratie
te importeren naar de nieuwe ServeRAID-controller.
12. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50.
De DVD-kabel vervangen
Als u de DVD-kabel wilt vervangen, voert u de volgende procedures uit:
De DVD-kabel verwijderen
Voer de volgende stappen uit om de DVD-kabel te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel alle voedingssnoeren.
3. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31).
4. Verwijder de uitbreidingskaartmodule (zie “De PCI-uitbreidingskaart vervangen” op pagina 78).
5. Verwijder het DVD-station (zie “Een optioneel DVD-station verwijderen en installeren” op pagina 48).
6. Druk vanaf de voorkant van de server op de grendel voor de kabelaansluiting 1 en schuif de DVD-
kabel in de ontgrendelde positie; schuif vervolgens de kabelaansluiting naar rechts en trek de kabel
uit de aansluiting.
Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 83
7. Verwijder de kabel van de aansluiting op de DVD-stationshouder.
8. Ontkoppel de DVD-voedingskabel van de voedingseenheidkabel.
9. Als u de DVD-kabel moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmateri-
alen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
De DVD-kabel aansluiten
Voer de volgende stappen uit om de DVD-kabel aan te sluiten:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels.
3. Houd de kabelstekker op de juiste manier voor de aansluiting aan de achterkant van de DVD-
stationshouder en duw de kabelstekker in de aansluiting van de DVD-stationshouder totdat deze
goed vastzit.
4. Trek de kabelstekkergrendel 2 omhoog en houd deze daar terwijl u de kabelstekker in de vergren-
delde positie schuift; schuif vervolgens de kabelstekkergrendel naar beneden om de kabel te vergren-
delen.
In de volgende afbeelding ziet u hoe de DVD-kabel is aangesloten.
84 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Opmerking: Leid de DVD-kabel 2 door het gat in de ventilatorhouder links van ventilator 1.
5. Sluit de DVD-kabel aan op de aansluiting van de systeemplaat 1.
6. Sluit de DVD-voedingskabel opnieuw aan op de voedingseenheidkabel.
7. Installeer het DVD-station opnieuw (zie “Een optioneel DVD-station verwijderen en installeren” op
pagina 48).
8. Installeer de uitbreidingskaart opnieuw (zie “Uitbreidingskaart installeren” op pagina 79).
9. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50.
De virtuele-mediasleutel vervangen
Voer de volgende procedures uit om de virtuele-mediasleutel te vervangen:
De virtuele-mediasleutel verwijderen
Voer de volgende stappen uit om de virtuele-mediasleutel te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Zet de server en de randapparaten uit, en ontkoppel alle voedingssnoeren; verwijder vervolgens de
kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31).
3. Pak de virtuele-mediasleutel 4 en schuif hem voorzichtig naar boven en van het montagepunt 2
af.
Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 85
Microprocessor
Heatsink
Orientation
DIMMs
DIMMs
4. Als u de virtuele-mediasleutel moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpak-
kingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
De virtuele-mediasleutel installeren
Voer de volgende stappen uit om de virtuele-mediasleutel te installeren:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31).
3. Plaats de virtuele-mediasleutel 4 op het montagepunt 2 en 1; schuif hem vervolgens naar bene-
den in de aansluiting 3 op de systeemplaat. Druk op de virtuele-mediasleutel totdat hij stevig vast-
zit op de systeemplaat.
86 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Microprocessor
Heatsink
Orientation
DIMMs
DIMMs
4. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50.
De voedingskabel van de PCI-X uitbreidingskaart vervangen
U kunt de voedingskabel van de PCI-X uitbreidingskaart vervangen aan de hand van de volgende proce-
dures:
De voedingskabel van de PCI-X uitbreidingskaart verwijderen
Als er een optionele PCI-X uitbreidingskaartmodule in de server is geïnstalleerd, is er ook een interne
voedingskabel voor die module geïnstalleerd.
U kunt de voedingskabel van de PCI-X uitbreidingskaart als volgt verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27.
2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel het voedingssnoer en externe kabels.
3. Verwijder de server uit het rek en plaats deze op een plat, antistatisch oppervlak.
4. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31).
5. Verwijder de uitbreidingskaartmodule (zie “De PCI-uitbreidingskaart vervangen” op pagina 78).
6. Als er een PCI-kaart in de uitbreidingskaartmodule is geïnstalleerd, verwijder die PCI-kaart dan (zie
“Een PCI-kaart verwijderen” op pagina 53).
Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 87
7. Maak de voedingskabel los van de PCI-X uitbreidingskaart.
8. Als u de de voedingskabel van de PCI-X uitbreidingskaart moet terugzenden, volgt u alle inpak-
instructies en gebruikt u voor het verzenden de verpakkingsmaterialen die aan u zijn geleverd.
De voedingskabel van de PCI-X uitbreidingskaart aansluiten
U kunt de nieuwe voedingskabel van de PCI-X uitbreidingskaart als volgt aanbrengen.
1. Sluit de voedingskabel aan op de PCI-X uitbreidingskaartmodule.
2. Installeer de adapterkaart in de uitbreidingskaart (zie “Een optionele PCI-kaart installeren” op pagina
45).
3. Installeer de uitbreidingskaart (zie “Uitbreidingskaart installeren” op pagina 79).
4. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50.
De Universal Unique Identifier (UUID) bijwerken
Als de systeemplaat wordt vervangen, moet de universal Unique Identifier (UUID) worden bijgewerkt.
Op een server met UEFI kunt u de UUID bijwerken met behulp van Advanced Settings Utility (ASU).
ASU is een online tool dat overweg kan met diverse besturingssystemen. Let goed op dat u de juiste ver-
sie voor uw besturingssysteem downloadt. Om naar het ASU-programma te linke en de UUID bij te wer-
ken, voert u de onderstaande procedure uit:
1. Download het tool Advanced Settings Utility (ASU):
a. Ga naar: http://www.lenovo.com/support.
b. Ga naar de lijst Select your product en selecteer Servers and Storage.
c. In het venster Browse by product ziet u een lijst Family:. Selecteer daarin ThinkServer RS210.
d. Klik op Downloads and drivers om naar het ASU-programma te gaan.
2. ASU stelt de UUID in via de Integrated Management Module (IMM). Kies een van de volgende
manieren om naar de Integrated Management Module (IMM) te gaan en de UUID in te stellen:
v Online vanaf het doelsysteem (toegang via LAN of KCS [keyboard console style])
v Toegang op afstand tot het doelsysteem (LAN)
88 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
3. Kopieer het ASU-pakket (dat ook andere vereiste bestanden bevat) naar de server en pak het uit. Let
erop dat u ASU en de andere vereiste bestanden uitpakt in dezelfde directory. Naast het uitvoerbaar
bestand (asu or asu64) zijn de volgende bestanden vereist:
v Voor Windows-besturingssystemen:
ibm_rndis_server_os.inf
device.cat
v Voor Linux-besturingssystemen:
cdc_interface.sh
4. Nadat u ASU hebt geïnstalleerd, typt u de volgende opdrachten om de UUID in te stellen:
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysInfoUUID <uuid-waarde> [toegangsmethode]
Hierin is:
<uuid-waarde>
Een uit maximaal 16 bytes hexadecimale waarde die door u is toegewezen.
[toegangsmethode]
De gewenste toegangsmethode. U kunt kiezen uit de volgende methoden:
v Online geverifieerde LAN-toegang. Type de opdracht:
[host <imm_intern_IP-adres>] [user <imm_gebruikers-ID>][password <imm_wachtwoord>]
Hierin is:
imm_intern_IP-adres
Het interne LAN/USB IP-adres van IMM. De standaardwaarde is 169.254.95.118.
imm_gebruikers-ID
Het IMM-account (1 van 12 accounts). De standaardwaarde is USERID.
imm_wachtwoord
Het wachtwoord van het IMM-account (1 van 12 accounts). De standaardwaarde is
PASSW0RD (let op: met een nul 0 in plaats van een O).
Opmerking: Als u een of meer van deze parameters niet opgeeft, gebruikt ASU daarvoor de
standaardwaarden. Als de standaardwaarden worden gebruikt en het lukt ASU niet
om met behulp van de toegangsmethode ’online geverifieerde LAN-toegang’ toegang
te krijgen tot IMM, dan gebruikt ASU automatisch de niet-geverifieerde KCS
toegangsmethode.
In de volgende voorbeelden ziet u opdrachten waarin al dan niet de standaardwaarden voor
gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt:
Voorbeeld waarin geen standaardwaarden voor gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt:
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SYsInfoUUID <uuid-waarde> user <gebruikers-ID>
password <wachtwoord>
Voorbeeld waarin wél standaardwaarden voor gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt:
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysInfoUUID <uuid-waarde>
v Online KCS-toegang (niet-geverifieerd en beperkt):
Bij gebruik van deze toegangsmethode hoeft u geen waarde op te geven voor toegangsmethode.
Voorbeeld:
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysInfoUUID <uuid-waarde>
Bij de toegangsmethode KCS wordt er gebruik gemaakt van de IPMI/KCS-interface. Voor deze
methode is het noodzakelijk dat het IPMI-stuurprogramma geïnstalleerd is. In sommige besturings-
systemen wordt het IPMI-stuurprogramma standaard geïnstalleerd. ASU verzorgt de overeenkom-
stige toewijzingslaag (mapping layer). Zie voor meer informatie de Advanced Settings Utility Users
Guide. U kunt de ASU Users Guide openen vanaf de website van Lenovo Support.
Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 89
a. Ga naar: http://www.lenovo.com/support.
b. Ga naar de lijst Select your product en selecteer Servers and Storage.
c. In het venster Browse by product ziet u een lijst Family:. Selecteer daarin ThinkServer RS210.
d. Klik op User’s guides and manuals om naar de ASU Users Guide te gaan.
v LAN-toegang op afstand. Type de opdracht:
Opmerking: Als u de methode LAN-toegang op afstand gebruikt om vanaf een client via het
LAN toegang te krijgen tot IMM, zijn host en imm_extern_IP-adres verplichte parame-
ters.
host <imm_extern_IP-adres> [user <imm_gebruikers-ID>[[password <imm_wachtwoord>]
Hierin is:
imm_extern_IP-adres
Het externe LAN IP-adres van IMM. Er is geen standaardwaarde. Deze parameter is ver-
plicht.
imm_gebruikers-ID
Het IMM-account (1 van 12 accounts). De standaardwaarde is USERID.
imm_wachtwoord
Het wachtwoord van het IMM-account (1 van 12 accounts). De standaardwaarde is
PASSW0RD (let op: met een nul 0 in plaats van een O).
In de volgende voorbeelden ziet u opdrachten waarin al dan niet de standaardwaarden voor
gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt:
Voorbeeld waarin geen standaardwaarden voor gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt:
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SYsInfoUUID <uuid-waarde> host <imm_ip-adres>
user <gebruikers-ID> password <wachtwoord>
Voorbeeld waarin wél standaardwaarden voor gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt:
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysInfoUUID <uuid-waarde> host <imm_ip-adres>
5. Start de server opnieuw op.
De DMI/SMBIOS-gegevens bijwerken
Als de systeemplaat wordt vervangen, moet de Desktop Management Interface (DMI) worden bijgewerkt.
Op een server met UEFI kunt u de DMI bijwerken met behulp van Advanced Settings Utility (ASU). ASU
is een online tool dat overweg kan met diverse besturingssystemen. Let goed op dat u de versie voor uw
besturingssysteem downloadt. Om ASU te downloaden en de DMI bij te werken, voert u de onder-
staande procedure uit:
1. Download het tool Advanced Settings Utility (ASU):
a. Ga naar: http://www.lenovo.com/support.
b. Ga naar de lijst Select your product en selecteer Servers and Storage.
c. In het venster Browse by product ziet u een lijst Family:. Selecteer daarin ThinkServer RS210.
d. Klik op Downloads and drivers om naar het ASU-programma te gaan.
2. ASU stelt de DMI in via de Integrated Management Module (IMM). Kies een van de volgende manie-
ren om naar de Integrated Management Module (IMM) te gaan en de DMI in te stellen:
v Online vanaf het doelsysteem (toegang via LAN of KCS [keyboard console style])
v Toegang op afstand tot het doelsysteem (LAN)
3. Kopieer het ASU-pakket (dat ook andere vereiste bestanden bevat) naar de server en pak het uit. Let
erop dat u ASU en de andere vereiste bestanden uitpakt in dezelfde directory. Naast het uitvoerbaar
bestand (asu or asu64) zijn de volgende bestanden vereist:
v Voor Windows-besturingssystemen:
90 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
ibm_rndis_server_os.inf
device.cat
v Voor Linux-besturingssystemen:
cdc_interface.sh
4. Nadat u ASU hebt geïnstalleerd, typt u de volgende opdrachten om de DMI in te stellen:
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysInfoProdName <m/t_model> [toegangsmethode]
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysInfoSerialNum <s/n> [toegangsmethode]
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysEncloseAssetTag <asset_tag> [toegangsmethode]
Hierin is:
<m/t_model>
Het machinetype en modelnummer van de server. Typ mtm xxxxyyy, waarbij xxxx het
machinetype is en yyy het modelnummer van de server.
<s/n> Het serienummer van de server. Typ sn zzzzzzz, waarbij zzzzzzz het serienummer is.
<asset_tag>
Het nummer van de asset-tag van de server. Typ asset aaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaa,
waarbij aaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaa het nummer van de asset-tag is.
[toegangsmethode]
De gewenste toegangsmethode. U kunt kiezen uit de volgende methoden:
v Online geverifieerde LAN-toegang. Type de opdracht:
[host <imm_intern_IP-adres>] [user <imm_gebruikers-ID>][password <imm_wachtwoord>]
Hierin is:
imm_intern_IP-adres
Het interne LAN/USB IP-adres van IMM. De standaardwaarde is 169.254.95.118.
imm_gebruikers-ID
Het IMM-account (1 van 12 accounts). De standaardwaarde is USERID.
imm_wachtwoord
Het wachtwoord van het IMM-account (1 van 12 accounts). De standaardwaarde is
PASSW0RD (let op: met een nul 0 in plaats van een O).
Opmerking: Als u een of meer van deze parameters niet opgeeft, gebruikt ASU daarvoor de
standaardwaarden. Als de standaardwaarden worden gebruikt en het lukt ASU niet
om met behulp van de toegangsmethode ’online geverifieerde LAN-toegang’ toegang
te krijgen tot IMM, dan gebruikt ASU automatisch de niet-geverifieerde KCS
toegangsmethode.
In de volgende voorbeelden ziet u opdrachten waarin al dan niet de standaardwaarden voor
gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt:
Voorbeelden waarin geen standaardwaarden voor gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt:
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SYsInfoProdName <m/t_model>
user <imm_gebruikers-ID> password <imm_wachtwoord>
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SYsInfoSerialNum <s/n> user <imm_gebruikers-ID>
password <imm_wachtwoord>
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SYsEncloseAssetTag <asset_tag>
user <imm_gebruikers-ID> password <imm_wachtwoord>
Voorbeelden waarin wél standaardwaarden voor gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt:
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysInfoProdName <m/t_model>
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysInfoSerialNum <s/n>
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysEncloseAssetTag <asset_tag>
Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 91
v Online KCS-toegang (niet-geverifieerd en beperkt):
Bij gebruik van deze toegangsmethode hoeft u geen waarde op te geven voor toegangsmethode.
Bij de toegangsmethode KCS wordt er gebruik gemaakt van de IPMI/KCS-interface. Voor deze
methode is het noodzakelijk dat het IPMI-stuurprogramma geïnstalleerd is. In sommige besturings-
systemen wordt het IPMI-stuurprogramma standaard geïnstalleerd. ASU verzorgt de overeenkom-
stige toewijzingslaag (mapping layer). Zie voor meer informatie de Advanced Settings Utility Users
Guide. U kunt de ASU Users Guide openen vanaf de website van Lenovo Support.
a. Ga naar: http://www.lenovo.com/support.
b. Ga naar de lijst Select your product en selecteer Servers and Storage.
c. In het venster Browse by product ziet u een lijst Family:. Selecteer daarin ThinkServer RS210.
d. Klik op User’s guides and manuals om naar de ASU Users Guide te gaan.
In de volgende voorbeelden ziet u opdrachten waarin al dan niet de standaardwaarden voor
gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt:
Voorbeelden waarin geen standaardwaarden voor gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt:
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SYsInfoProdName <m/t_model>
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SYsInfoSerialNum <s/n>
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SYsEncloseAssetTag <asset_tag>
v LAN-toegang op afstand. Type de opdracht:
Opmerking: Als u de methode LAN-toegang op afstand gebruikt om vanaf een client via het
LAN toegang te krijgen tot IMM, zijn host en imm_extern_IP-adres verplichte parame-
ters.
host <imm_extern_IP-adres> [user <imm_gebruikers-ID>[[password <imm_wachtwoord>]
Hierin is:
imm_extern_IP-adres
Het externe LAN IP-adres van IMM. Er is geen standaardwaarde. Deze parameter is ver-
plicht.
imm_gebruikers-ID
Het IMM-account (1 van 12 accounts). De standaardwaarde is USERID.
imm_wachtwoord
Het wachtwoord van het IMM-account (1 van 12 accounts). De standaardwaarde is
PASSW0RD (let op: met een nul 0 in plaats van een O).
In de volgende voorbeelden ziet u opdrachten waarin al dan niet de standaardwaarden voor
gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt:
Voorbeelden waarin geen standaardwaarden voor gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt:
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SYsInfoProdName <m/t_model> host <imm_ip>
user <imm_gebruikers-ID> password <imm_wachtwoord>
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SYsInfoSerialNum <s/n> host <imm_ip>
user <imm_gebruikers-ID> password <imm_wachtwoord>
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SYsEncloseAssetTag <asset_tag> host <imm_ip>
user <imm_gebruikers-ID> password <imm_wachtwoord>
Voorbeelden waarin wél standaardwaarden voor gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt:
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysInfoProdName <m/t_model> host <imm_ip>
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysInfoSerialNum <s/n> host <imm_ip>
asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysEncloseAssetTag <asset_tag> host <imm_ip>
5. Start de server opnieuw op.
92 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Hoofdstuk 7. De server configureren
De volgende configuratieprogramma’s worden meegeleverd met de server:
v Setup Utility
Het programma Setup Utility maakt deel uit van de UEFI. Met dit programma kunt u toewijzingen
van seriële poorten configureren, IRQ-instellingen wijzigen, de volgorde van de opstartprocedure voor
het apparaat wijzigen, de datum en de tijd instellen en wachtwoorden instellen.
v Boot Manager, programma
Het programma Boot Manager maakt deel uit van de serverfirmware. U gebruikt het om een apparaat
tijdelijk bovenaan in de opstartvolgorde van het programma Installatieprogramma te plaatsen.
v Het programma ThinkServer EasyStartup
Met dit programma wordt het proces van het configureren van uw RAID-controllers het installeren van
uw besturingssysteem vereenvoudigd. Het programma staat op de DVD ThinkServer EasyStartup die bij
de server is verstrekt. Zie “De EasyStartup DVD” op pagina 105 voor meer informatie.
v Integrated Management Module
Gebruik de integrated management module (IMM) voor configuratie, om de firmware en SDR-/FRU-
gegevens (sensor data record/field replaceable unit bij te werken en om een netwerk te beheren op
afstand.
v ThinkServer EasyManage-producten
ThinkServer EasyManage Core Server en ThinkServer EasyManage Agent werken wamen om u
beschikking te geven over gecentraliseerd beheer van hardware- en software-inventaris en beveiligd
automatisch systeembeheer via een enkele console. Zie “Installeren van ThinkServer
EasyManage-software” op pagina 112.
v Voorziening voor aanwezigheid op afstand en afdruk van blauw scherm
De aanwezigheid op afstand en de functie voor het vastleggen van een blauw scherm zijn geïntegreerd
in de IMM (Integrated Management Module). Het is vereist dat de virtuele-mediasleutel de functies
voor aanwezigheid op afstand inschakelt. Wanneer de optionele virtuele-mediasleutel is geïnstalleerd in
de server, worden de functies voor aanwezigheid op afstand geactiveerd. Zonder de virtuele-media-
sleutel kunt u het netwerk niet openen op afstand om stations of images te koppelen aan het client-
systeem. U kunt echter nog steeds de webinterface openen zonder de virtuele-mediasleutel. U kunt de
optionele IBM Virtual Media Key bestellen, als deze niet is geleverd bij de server. Voor meer informatie
over hoe de functie voor aanwezigheid op afstand moet worden ingeschakeld, raadpleegt u “De voor-
ziening voor aanwezigheid op afstand en maken van een schermafdruk van een blauw scherm
gebruiken” op pagina 114.
v Het programma LSI Configuration Utility
Met het programma LSI Configuration Utility configureert u de geïntegreerde SAS/SATA-controller
met RAID-functies en de apparaten die daarop zijn aangesloten. Raadpleeg voor informatie over het
gebruik van dit programma “Werken met het programma LSI Configuration Utility” op pagina 101.
v configuratie Ethernet-controller
Meer informatie over het configureren van de Ethernet-controllervindt u in “De Gigabit Ethernet-
controllers configureren” op pagina 116.
v Het programma IBM Advanced Settings Utility (ASU)
Gebruik dit programma als alternatief voor het installatieprogramma voor het wijzigen van de instel-
lingen voor UEFI en IMM. U kunt online of out of band werken met het ASU-programma om UEFI-in-
stellingen te wijzigen vanaf de opdrachtregel, zonder dat het nodig is de server opnieuw te starten om
toegang te krijgen tot het installatieprogramma.
© Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. 93
Werken met het programma Setup Utility
Het programma Setup Utility maakt deel uit van de UEFI. U kunt dit programma gebruiken om de vol-
gende taken uit te voeren:
v Configuratiegegevens bekijken
v Toewijzingen voor apparaten en I/O-poorten bekijken en wijzigen
v Datum en tijd instellen
v Wachtwoorden instellen en wijzigen
v De opstartkenmerken bekijken en wijzigen voor de server en de opstartvolgorde instellen
v Instellingen voor geavanceerde hardwarevoorzieningen bekijken en wijzigen
v Event- en foutenlogboeken bekijken en leegmaken
v IRQ-instellingen (interrupt request) wijzigen
v Configuratieconflicten oplossen
De Installatieprogramma starten
Om de Installatieprogramma te starten, gaat u als volgt te werk:
1. Zet de server aan.
Opmerking: Ongeveer 1 tot 3 minuten nadat de server is aangesloten op het lichtnet wordt de aan/
uit-knop actief.
2. Zodra de aanwijzing <F1> Setup wordt afgebeeld, drukt u op F1. Als u een beheerderswachtwoord
hebt ingesteld, moet u dit wachtwoord opgeven om toegang te krijgen tot het volledige Installatie-
programma-menu. Als u een ander wachtwoord dan het beheerderswachtwoord typt, is een beperkt
menu van de Installatieprogramma beschikbaar.
3. Selecteer de instellingen die u wilt bekijken of wijzigen.
Installatieprogramma menuopties
Het hoofdmenu van het programma Installatieprogramma voor de UEFI bevat de volgende opties. De
menuopties kunnen afhankelijk van de firmwareversie enigszins afwijken van deze beschrijvingen.
v System Information
Kies deze optie om gegevens over de server te bekijken. Als u wijzigingen aanbrengt via andere opties
in het programma Installatieprogramma, worden enkele wijzigingen doorgevoerd in de systeem-
samenvatting. In de samenvatting kunt u de instellingen niet direct aanpassen. Deze optie is alleen
beschikbaar in het volledige menu van het programma Installatieprogramma.
System Summary
Kies deze optie om configuratiegegevens te bekijken, zoals ID, snelheid en cachegrootte van de
microprocessors, servertype en -model, serienummer, systeem-UUID en de hoeveelheid geïnstalleerd
geheugen. Als u configuratiewijzigingen aanbrengt via andere keuzes in het programma Installatie-
programma, worden deze wijzigingen doorgevoerd in de systeemsamenvatting. In de samenvatting
kunt u de instellingen niet direct aanpassen.
Product Data
Selecteer deze keuze om het ID van de systeemplaat, het wijzigingsniveau of de uitgiftedatum van
de firmware, de integrated management module en foutcode, en de versie en datum te bekijken.
Deze optie is alleen beschikbaar in het volledige menu van het programma Installatieprogramma.
v System Settings
Kies deze optie om de instellingen voor servercomponenten te bekijken of wijzigen.
Processors
Kies deze optie om de instellingen voor processors te bekijken of wijzigen.
Memory
94 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Kies deze optie om geheugeninstellingen te bekijken of wijzigen.
Devices and I/O Ports
Met deze optie kunt u toewijzingen van resources aan apparaten en I/O-poorten wijzigen. U kunt
de seriële poorten configureren; omleiding van console op afstand configureren; geïntegreerde Ether-
net-controllers, de SAS/SATA-controller, kanalen van optische-schijfstations van SATA en PCI-sleu-
ven in- of uitschakelen; en de MAC-adressen van het Eterhet op het systeem bekijken. Als u een
apparaat uitschakelt, kan het niet worden geconfigureerd en kan het besturingssysteem het niet
detecteren. (Dit komt overeen met het loskoppelen van het apparaat.)
Voeding
Kies deze optie om de limiet van stroom voor het beheren van verbruik, processoren en prestatie-
werkstanden te bekijken of wijzigen.
Ondersteuning voor Legacy
Kies deze optie als u ondersteuning voor legacy wilt bekijken of instellen.
- Lecagy-video forceren bij het opstarten
Selecteer deze keuze om ondersteuning voor INT-video te forceren, als het besturingssysteem
geen uitvoer voor UEFI-video ondersteunt.
- INT opnieuw koppelen
Kies deze optie om in of uit te schakelen dat apparaten het opstartproces overnemen. De
standaardoptie is Uitschakelen.
- Ondersteuning voor Legacy thunkingmodule
Selecteer deze keuze om UEFI in- of uit te schakelen om interactief te werken met PCI-opslagap-
paraaten die niet compatibel zijn met UEFI.
Integrated Management Module
Selecteer deze optie om de instellingen voor de integrated management module te bekijken of te
wijzigen.
- Timer POST-watchdog
Kies deze optie om de timer voor de POST-watchdog te bekijken of in te schakelen.
- Waarde voor timer POST-watchdog
Kies deze optie om de waarde voor de timer van de watchdog voor het POST-laadprogramma te
bekijken of in te stellen.
- Systeem opnieuw opstarten op NMI
Opnieuw opstarten van het systeem in- of uitschakelen wanneer een niet-maskeerbare interrupt
(NMI) optreedt. Uitgeschakeld is de standaardwaarde.
- Opdrachten op Voorkeur USB-interface
Selecteer deze keuze om de interface van Ethernet over USB in of uit te schakelen op IMM.
- Netwerkconfiguratie
Kies deze optie om de netwerkinterfacepoort van systeembeheer, het MAC-adres van IMM, het
huidige IP-adres van IMM en de hostnaam te bekijken; het statische IP-adres van IMM, het sub-
netmasker en het gateway-adres te definiëren; op te geven of het statische IP-adres moet worden
gebruikt of DHCP het IP-adres van IMM moet toewijzen; de netwerkwijzigingen op te slaan; en
de IMM opnieuw in te stellen.
- Standaardwaarden van IMM herstellen
Kies deze optie om de standaardinstellingen te bekijken of opnieuw in te stellen.
- IMM opnieuw instellen
Kies deze optie om IMM opnieuw in te stellen.
Systeembeveiliging
Kies deze optie als u ondersteuning voor Trusted Platform Module (TPM) wilt bekijken of con-
figureren.
Hoofdstuk 7. De server configureren 95
Adapters en UEFI-drivers
Kies deze optie om gegevens te bekijken over de controllers en drivers die compatibel zijn met UEFI
1.10 en UEFI 2.0 controllers en stuurprogramma’s die zijn geïnstalleerd op de server.
Netwerk
Kies deze optie als u de opties voor netwerkapparaat wilt bekijken of configureren, zoals iSCSI, PXE
en netwerkapparatuur.
Opmerking: De configuratieformulieren voor extra netwerkapparaten die compatibel zijn met UEFI
2.1 en hoger bevinden zich mogelijk hier.
v Date and Time
Met deze optie kunt u de systeemdatum en -tijd instellen. De tijd moet worden opgegeven in
24-uursnotatie uur:minuut:seconde).
Deze optie is alleen beschikbaar in het volledige menu van het programma Installatieprogramma.
v Start Options
Kies deze optie als u het opstartgedrag van de computer wilt bekijken of wijzigen, met inbegrip van de
opstartreeks, de werkstand van de Num Lock-toets op het toetsenbord, optie voor opstarten met PXE
en opstartvolgorde van PCI-apparaten. De wijzigingen in de opstartopties worden van kracht bij het
opstarten van de server.
De opstartvolgorde geeft de volgorde aan waarin de verschillende apparaten worden gelezen bij het
zoeken naar het opstartrecord. De server start op met het eerste opstartrecord dat wordt gevonden. U
kunt bijvoorbeeld een opstartreeks definiëren om achtereenvolgens controles uit voeren voor een schijf
in een DVD-station, het vasteschijfstation en daarna een netwerkadapter.
Deze optie is alleen beschikbaar in het volledige menu van het programma Installatieprogramma.
v Boot Manager
Kies deze optie voor het bekijken, toevoegen, wissen of wijzigen van de opstartvolgorde voor appara-
ten; om op te starten vanaf een bestand; om een eenmalige opstartprocedure te selecteren; of om de
opstartprocedure terug te zetten naar de standaardinstellingen.
Als op de server Wake on LAN-hardware en -software aanwezig is en het besturingssysteem onder-
steunt Wake on LAN-functies, kunt u een opstartreeks opgeven voor de Wake on LAN-functie. U kunt
bijvoorbeeld een opstartreeks definiëren om achtereenvolgens controles uit voeren voor een schijf in
een CD-RW/DVD-station, het vasteschijfstation en daarna een netwerkadapter.
v System Event Logs
Kies deze optie om de System Event Manager te openen, voor het raadplegen van de foutberichten in
de logboeken voor systeemevents. Met de pijltjestoetsen kunt u bladeren door de pagina’s in het
foutenlogboek.
De logboeken voor systeemevents bevatten alle event- en foutberichten die zijn gegenereerd door de
POST (power-on self-test), de interfacehandler voor systeembeheer en door de systeemservice-proces-
sor. Voer diagnoseprogramma’s uit voor meer informatie over de codes van de opgetreden fouten.
Belangrijk: Als de LED voor systeemfouten aan de voorkant van de server brandt, maar er verder
geen foutindicaties zijn, maakt u het logboek voor systeemevents leeg. Ook na het uitvoeren van een
reparatie of na het corrigeren van en fout maakt u het logboek voor systeemevents leeg, om de LED
aan de voorkant van de server uit te zetten.
POST Event Viewer
Kies deze optie om de POST-eventviewer te openen en de POST-foutberichten te raadplegen.
Logboek voor systeemevents
Kies deze optie om het systeemeventlogboek van IMM te bekijken.
Clear System Event Log
Kies deze optie om het systeemeventlogboek van IMM te legen.
v User Security
96 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Kies deze optie om wachtwoorden in te stellen, te wijzigen of te wissen. Zie “Wachtwoorden”.
Deze optie is beschikbaar in het volledige en het beperkte menu van het programma Installatie-
programma.
Power-on Password
Kies deze optie om een systeemwachtwoord in te stellen of te wijzigen waarna u wordt gevraagd
zodra u de computer inschakelt. Zie “Power-on password” op pagina 98.
Beheerderswachtwoord
Met deze optie kunt u een beheerderswachtwoord instellen of wijzigen. Een beheerderswachtwoord
wordt gebruikt door een systeembeheerder; hiermee beperkt u de toegang tot het volledige menu
van het programma Installatieprogramma. Als er een beheerderswachtwoord is ingesteld, is het vol-
ledige menu van het programma Installatieprogramma alleen beschikbaar als u het beheerders-
wachtwoord bij de wachtwoordaanwijzing invoert. Meer informatie vindt u in
“Beheerderswachtwoord” op pagina 98.
v Save Settings
Met deze optie kunt u de wijzigingen opslaan die u in de instellingen hebt aangebracht.
v Restore Settings
Met deze optie kunt u de wijzigingen die u in de instellingen hebt aangebracht, ongedaan maken en de
vorige instellingen herstellen.
v Load Default Settings
Met deze optie kunt u de wijzigingen die u in de instellingen hebt aangebracht, ongedaan maken en de
fabrieksinstellingen herstellen.
v Exit Setup
Kies deze optie om het programma Installatieprogramma af te sluiten. Als u de wijzigingen in de
instellingen nog niet hebt opgeslagen, wordt u gevraagd of u dat alsnog wilt doen, of dat u het pro-
gramma wilt afsluiten zonder de wijzigingen op te slaan.
Wachtwoorden
Via de optie System Security kunt u systeemwachtwoorden en beheerderswachtwoorden instellen, wijzi-
gen en wissen. De optie System Security is alleen beschikbaar in het volledige menu van het programma
Configuration/Setup Utility.
Als u alleen een systeemwachtwoord instelt, moet u dit systeemwachtwoord opgeven voor het voltooien
van systeemopstartprocedure; nu hebt u toegang tot het volledige menu van het programma
Configuration/Setup Utility menu.
Een beheerderswachtwoord wordt gebruikt door een systeembeheerder; hiermee beperkt u de toegang tot
het volledige menu van het programma Configuration/Setup Utility. Als u alleen een beheerders-
wachtwoord instelt, hoeft u dit niet op te geven voor het voltooien van systeemopstartprocedure maar
wel om toegang te krijgen tot het volledige menu van het programma Configuration/Setup Utility.
Als u een systeemwachtwoord instelt voor een gebruiker en een beheerderswachtwoord voor een
systeembeheerder, kunt u een van beide wachtwoorden opgeven voor het voltooien van de opstart-
procedure voor het systeem. Een systeembeheerder die het beheerderswachtwoord opgeeft, krijgt toegang
tot het volledige menu van het programma Configuration/Setup Utility; de systeembeheerder kan de
gebruiker machtigen voor het instellen, wijzigen en wissen van het systeemwachtwoord. Een gebruiker
die het systeemwachtwoord opgeeft, krijgt toegang tot een beperkt menu van het programma
Configuration/Setup Utility; de gebruiker kan het systeemwachtwoord instellen, wijzigen of wissen, mits
de systeembeheerder de gebruiker daarvoor heeft gemachtigd.
Hoofdstuk 7. De server configureren 97
Power-on password
Als er een systeemwachtwoord is ingesteld, kan bij het aanzetten van de server de opstartprocedure pas
worden voltooid wanneer u het systeemwachtwoord typt. Voor het wachtwoord kunt u een willekeurige
combinatie van maximaal 7 tekens opgeven (A - Z,a-zen0-9).
Als er een systeemwachtwoord is ingesteld, kunt u de onbewaakte opstartprocedure inschakelen, waarin
het toetsenbord en de muis vergrendeld blijven, maar het besturingssysteem kan worden gestart. U kunt
het toetsenbord en de muis ontgrendelen door het systeemwachtwoord te typen.
Als u het systeemwachtwoord vergeet, kunt u op als volgt weer toegang krijgen tot de server:
v Als er een beheerderswachtwoord is ingesteld, typt u dit wachtwoord bij de wachtwoordaanwijzing
(raadpleeg “Beheerderswachtwoord”). Start het programma Configuration/Setup Utility en stel het
systeemwachtwoord opnieuw in.
v Verwijder de batterij uit de server en installeer deze vervolgens opnieuw. Voor instructies over het ver-
wijderen van de batterij, raadpleegt u “De batterij van de systeemplaat vervangen” op pagina 72.
v Wijzig de positie van de jumper voor het wissen van CMOS/BIOS op de systeemplaat om de systeem-
wachtwoordcontrole te negeren. Zie “Power-on password” voor meer informatie.
Waarschuwing: Voordat u schakelaarstanden wijzigt of jumpers verplaatst, schakelt u de server uit; ver-
volgens ontkoppelt u alle voedingssnoeren en externe kabels. Raadpleeg de veiligheidsvoorschriften in
“Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. Wijzig geen instellingen en verplaats
geen jumpers op een systeemplaatschakelaar of jumperblok die niet wordt afgebeeld in dit document.
Beheerderswachtwoord
Als een beheerderswachtwoord is ingesteld, moet u het beheerderswachtwoord typen voor toegang tot
het volledige menu Setup utility. Voor het wachtwoord kunt u een willekeurige combinatie van maximaal
7 tekens opgeven (A - Z,a-zen0-9).
Als u het beheerderswachtwoord vergeet, kunt u deze opnieuw instellen nadat u de positie van de jum-
per voor het wissen van de CMOS hebt gewijzigd.
Wachtwoorden opnieuw instellen
Als u het systeemwachtwoord of beheerderswachtwoord vergeet, kunt u het jumperblok CMOS wissen
verplaatsen op de systeemplaat naar de pinnen 2 en 3, om CMOS-geheugen te wissen en de controle op
het systeemwachtwoord of beheerderswachtwoord te negeren. De locatie van de jumper wordt afgebeeld
in de volgende afbeelding.
98 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Microprocessor
Heatsink
Orientation
DIMMs
DIMMs
Tabel 14. Jumpers systeemplaat
Nummer van jumper Naam van jumper Instelling van jumper
JP1 CMOS-jumper 1 wissen
v Pinnen 1 en 2: CMOS-
gegevens behouden
(standaard).
v Pinnen 2 en 3: CMOS-
gegevens wissen (met
inbegrip van systeem-
wachtwoord en
beheerderswachtwoord)
JP6 Jumper opstartblok 2
v Pinnen 1 en 2: Opstarten
vanaf primaire BIOS-
pagina (standaard).
v Pinnen 2 en 3: Opstarten
vanaf backup van een
BIOS-pagina.
Opmerkingen:
1. Als er geen jumper aanwezig is, reageert de server alsof de pinnen zijn ingesteld op 1 en 2.
2. Door het wijzigen van de positie van de hersteljumper voor het opstarten van UEFI van pinnen 1 en 2 naar
pinnen 2 en 3 voordat de server is ingeschakeld, wordt gewijzigd welke pagina met ROM-geheugen van flash is
geladen. Wijzig de positie van de jumperpin niet nadat de server is ingeschakeld. Dit kan een onverwacht pro-
bleem veroorzaken.
Hoofdstuk 7. De server configureren 99
Werken met het programma Boot Manager
Het programma Boot Manager is een ingebouwd, menugestuurd configuratieprogramma waarmee u een
apparaat tijdelijk vooraan in de opstartvolgorde kunt plaatsen, zonder dat de instellingen worden gewij-
zigd in het programma Installatieprogramma.
U gebruikt het programma Opstartbeheer als volgt:
1. Zet de server uit.
2. Start de server opnieuw op.
3. Zodra de aanwijzing <F12> Select Boot Device wordt afgebeeld, drukt u op F12. Als een opstartbaar
USB-opslagapparaat is geïnstalleerd, wordt een item in een submenu (USB Key/Disk) afgebeeld.
4. Selecteer met de cursortoetsen een item uit het menu Opstartselectie en druk op Enter. De server pro-
beert op te starten vanaf het geselecteerde apparaat.
De volgende keer dat de server wordt opgestart, wordt weer de normale opstartvolgorde gebruikt, zoals
vastgelegd in het programma Installatieprogramma.
RAID-controllers configureren
In de volgende tabel worden de beschikbare programma’s afgebeeld die beschikbaar zijn om RAID-
controllers te configureren voordat een besturingssysteem wordt geïnstalleerd.
Tabel 15. configuratieprogramma’s RAID
Configuratieprogramma
RAID Beschrijving Locatie
Waar vindt u meer infor-
matie
EasyStartup configuratie-
programma voor RAID
v Voor gebruik met alle
ondersteunde RAID-con-
trollers
v Hiermee wordt hardware
automatisch gevonden en
worden alle ondersteunde
RAID-configuraties afge-
beeld
v Hiermee worden een of
meer schijvenreeksen
geconfigureerd per control-
ler, afhankelijk van het
aantal stations dat is
gekoppeld aan de control-
ler en het geselecteerde
RAID-niveau
v Hiermee worden reserve-
stations ondersteund
v Hiermee wordt een RAID-
responsbestand gemaakt
die kan worden gebruikt
om RAID-controllers te
configureren op vergelijk-
baar geconfigureerde
Lenovo-servers.
EasyStartup DVD “De EasyStartup DVD” op
pagina 105
100 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Tabel 15. configuratieprogramma’s RAID (vervolg)
Configuratieprogramma
RAID Beschrijving Locatie
Waar vindt u meer infor-
matie
MegaRAID BIOS
Configuration Utility (Web-
BIOS)
Voor:
v Een IBM ServeRAID-BR10il
v2 SAS/SATA-controller
v Een optionele IBM
ServeRAID-MR10i SAS/
SATA-controller
v Een optionele IBM
ServeRAID-M1015 SAS/
SATA-controller
v Een optionele IBM
ServeRAID-MR10is VAULT
SAS/SATA-controller
v Een optionele IBM
ServeRAID-MR 5015 SAS/
SATA-controller
In de systeemfirmware.
Deze opent u als volgt:
v Gebruik UEFI Setup
Utility.
v DrukopCtrl+Hinde
WebBIOS-aanwijzing
tijdens het opstarten.
“Werken met het pro-
gramma WebBIOS” op
pagina 103
LSI Configuration Utility Voor:
v Een IBM ServeRAID-BR10il
v2 SAS/SATA-controller
v Een optionele IBM
ServeRAID-MR10i SAS/
SATA-controller
v Een optionele IBM
ServeRAID-M1015 SAS/
SATA-controller
v Een optionele IBM
ServeRAID-MR10is VAULT
SAS/SATA-controller
v Een optionele IBM
ServeRAID-MR 5015 SAS/
SATA-controller
In de systeemfirmware.
Deze opent u als volgt:
v Gebruik UEFI Setup
Utility.
v DrukopCtrl+Cinde
LSI-aanwijzing tijdens
het opstarten.
“Werken met het pro-
gramma LSI Configuration
Utility”
Werken met het programma LSI Configuration Utility
Met het programma LSI Configuration Utility kunt u RAID-arrays (Redundant Array of Independent
Disks) configureren en beheren. Gebruik dit programma zoals in dit document beschreven staat.
v Met het programma LSI Configuration Utility kunt u de volgende taken uitvoeren:
Een vasteschijfstation low level formatteren
Een array maken van vasteschijfstations, met of zonder reservestation (hotspare)
Protocolparameters instellen voor vasteschijfstations
De geïntegreerde SAS/SATA-controller met RAID-functies ondersteunt RAID-arrays. Met het programma
LSI Configuration Utility kunt u RAID 1 (IM), RAID 1E (IME) en RAID 0 (IS) configureren voor een
enkel paar aangesloten apparaten. Als u een ander type RAID-controller installeert, volgt u de instructies
in de documentatie bij de adapter om instellingen voor aangesloten apparaten te bekijken of te wijzigen.
Houd rekening met het volgende wanneer u het programma LSI Configuration Utility gebruikt voor het
configureren en beheren van arrays:
v De geïntegreerde SAS/SATA-controller met RAID-functies ondersteunt voor volgende voorzieningen:
IM (Integrated Mirroring) met hot-spare-ondersteuning (ook bekend als RAID 1)
Hoofdstuk 7. De server configureren 101
Gebruik deze optie voor het maken van een geïntegreerde array van twee schijven plus maximaal
twee optionele hot-spares (reservestations). Alle gegevens op de primaire schijf kunnen worden
gemigreerd.
IME (Integrated Mirroring Enhanced) met hot-spare-ondersteuning (ook bekend als RAID 1E)
Gebruik deze optie voor het maken van een IME-array van drie tot acht schijven, inclusief maximaal
twee optionele hot-spares. Alle gegevens op de array-schijven worden gewist.
IS (Integrated Striping) (ook bekend als RAID 0)
Gebruik deze optie voor het maken van een IS-array van twee tot acht schijven. Alle gegevens op de
array-schijven worden gewist.
v De capaciteit van de vaste-schijfstations bepaalt hoe u array’s kunt maken. De stations in een array
kunnen een verschillende capaciteit hebben, maar de RAID-controller gaat voor alle stations uit van de
capaciteit van het kleinste vaste-schijfstation.
v Als u na het installeren van het besturingssysteem een geïntegreerde SAS/SATA-controller met RAID-
functies gebruikt voor het configureren van een (gespiegelde) RAID 1-array, verliest u toegang tot
gegevens of toepassingen die waren opgeslagen op het secundaire station van het gespiegelde paar.
v Als u een ander type RAID-controller installeert, raadpleegt u de documentatie die met de controller is
meegeleverd voor informatie over het bekijken en wijzigen van de instellingen voor de aangesloten
apparaten.
Het programma LSI Configuration Utility starten
Voer de volgende stappen uit om het programma LSI Configuration Utility te starten:
1. Zet de server aan.
Opmerking: Ongeveer 1 tot 3 minuten nadat de server is aangesloten op het lichtnet wordt de aan/
uit-knop actief.
2. Zodra de aanwijzing <F1 Setup> wordt afgebeeld, drukt u op F1. Als u een beheerderswachtwoord
hebt ingesteld, wordt u gevraagd het wachtwoord te typen.
3. Selecteer System Settings Adapters and UEFI drivers.
4. Selecteer Please refresh this page on the first visit en druk op Enter.
5. Selecteer LSI naam_controller_stuurprogramma en druk op Enter. Hierbij is naam_controller_stuur-
programma de naam van het SAS/SATA-controllerstuurprogramma. Voor de naam van het SAS/SATA-
controllerstuurprogramma raadpleegt u de documentatie bij uw controller.
6. Voor het uitvoeren van taken voor opslagbeheer volgt u de procedures zoals beschreven in de docu-
mentatie bij de SAS/SATA-controller.
Wanneer u klaar bent met het wijzigen van instellingen, drukt u op Esc om het programma af te sluiten;
kies Save om de gewijzigde instellingen op te slaan.
Een vasteschijfstation formatteren
Bij het low level formatteren gaan alle gegevens op de vaste schijf verloren. Voordat u deze procedure
uitvoert, moet u een reservekopie maken van alle gegevens die u wilt bewaren.
Opmerking: Voordat u een vaste schijf formatteert, dient u te controleren dat de schijf geen deel uit-
maakt van een gespiegeld paar.
Ga als volgt te werk om een station te formatteren:
1. In de lijst van adapters selecteert u de controller (kanaal) voor het station dat u wilt formatteren en
drukt u op Enter.
2. Selecteer SAS Topology en druk op Enter.
3. Selecteer Direct Attach Devices en druk op Enter.
102 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
4. Selecteer het station dat u wilt formatteren met de cursor-omhoogtoets en de cursor-omlaagtoets. Om
naar links en rechts te bladeren, gebruikt u de cursor-naar-linkstoets en de cursor-naar-rechtstoets of
de End-toets. Druk op Alt+D.
5. Selecteer Format en druk op Enter om het low level formatteren te starten.
Een RAID-array van vasteschijfstations maken
Voer de volgende stappen uit om een RAID-array van vasteschijfstations te maken:
1. In de lijst van adapters selecteert u de controller (kanaal) voor de stations die u wilt spiegelen.
2. Selecteer RAID Properties.
3. Selecteer het type array dat u wilt maken.
4. Gebruik de cursortoetsen om het eerste station van het paar te selecteren; vervolgens wijzigt u met de
toetsen Min (-) of Plus (+) de spiegelingswaarde in Primary.
5. Ga verder met het selecteren van het volgende station met de toetsen Min (-) of Plus (+), totdat u alle
stations voor de array hebt geselecteerd.
6. Druk op C om de stations-array te maken.
7. Selecteer het menu Apply changes and exit om de array te maken.
Werken met het programma WebBIOS
Met het configuratieprogramma WebBIOS kunt u RAID-configuraties op LSI SAS-controllers maken en
beheren. Het hulpprogramma WebBIOS bevindt zich in de BIOS van de SAS-controller en werkt onafhan-
kelijk van het besturingssysteem. Het programma WebBIOS biedt een configuratiewizard om u te begelei-
den bij de configuratie van van virtuele schijven en fysieke arrays.
Het programma WebBIOS starten
Voer de volgende stappen uit om het programma WebBIOS te starten en het hoofdmenu te openen:
1. Nadat u de netvoeding hebt ingeschakeld en zodra de computer start, wordt u gevraagd om op Ctrl
+ H te drukken, wanneer het volgende bericht verschijnt:
Copyright© LSI Logic Corporation
Press <Ctrl><H> for WebBIOS
2. Selecteer een controller in de lijst.
3. Klik op Start. Het hoofdvenster van het programma WebBIOS wordt afgebeeld. U kunt afwisselen
tussen de fysieke en de logische weergave van de opslagapparaten die zijn aangesloten op de control-
ler. Klik op Physical View of Logical View, in het menu in het linkerdeelvenster om van weergave te
veranderen.
Hoofdmenu van het programma WebBIOS
Het hoofdmenu bevat de volgende opties:
Adapter Properties
In deze view kunt u de eigenschappen van de momenteel geselecteerde SAS-controller bekijken
en wijzigen.
Scan Devices
Met deze view kunt u de fysieke en virtuele schijven opnieuw scannen op wijzigingen van de
status of de fysieke configuratie.
Virtual Disks
In deze view kunt u de eigenschappen van de virtuele schijf bekijken en wijzigen, virtuele schij-
ven wissen, schijven initialiseren en andere taken uitvoeren.
Fysieke stations
Vanuit deze view kunt u de eigenschappen van fysieke stations bekijken, hot spare schijven
maken en andere taken uitvoeren.
Hoofdstuk 7. De server configureren 103
Configuratiewizard
Selecteer dit om de configuratiewizard te starten en eeen nieuwe opslagconfiguratie te maken,
een configuratie te wissen of een nieuwe configuratie toe te voegen.
Selectie van adapter
In deze view kunt u een andere SAS-adapter selecteren. Vervolgens kunt u gegevens bekijken
over de adapter en de station die eraan gekoppeld zijn, of een nieuwe configuratie maken voor
de adapter.
Fysieke view of Logische view
Selecteer dit om over te schakelen tussen de Fysieke view en de Logische view.
Events
Vanuit deze view kunt u de systeemevents afbeelden op de pagina Eventinformatie.
Exit Met deze optie sluit u het programma WebBIOS af en wordt het opstarten van het systeem voort-
gezet.
Een opslagdefinitie maken met de configuratiewizard
Voer de volgende stappen uit om te beginnen met het maken van een opslagconfiguratie:
1. Klik op Configuratiewizard om de wizard te starten.
2. Selecteer een configuratieoptie:
Waarschuwing: Als u Configuratie wissen of New Configuration selecteert, worden alle bestaande
gegevens in de configuratie gewist. Maak een reservekopie van gegevens die u wilt behouden voordat
u deze opties kiest.
Configuratie wissen
Hiermee wordt de bestaande configuratie gewist.
Nieuwe configuratie
Hiermee wordt de bestaande configuratie gewist en kunt u een nieuwe configuratie maken.
Configuratie toevoegen
Hiermee wordt de bestaande opslagconfiguratie behouden en worden nieuwe stations eraan
toegevoegd (dit veroorzaakt geen gegevensverlies).
3. Klik op Next.
4. Kies een van de volgende configuratiewerkstanden:
Aangepaste configuratie
In deze modus kunt u alle kenmerken van de nieuwe opslagconfiguratie beheren.
Automatische configuratie en redundantie
In deze modus wordt automatisch een optimale RAID 1- of RAID 5-configuratie gemaakt met
gegevensredundantie.
Automatische configuratie zonder redundantie
In deze werkstand wordt automatisch een niet-redundante RAID 0-configuratie gemaakt.
5. Klik op Volgende om door te gaan.
Eigenschappen bekijken en wijzigen
U kunt informatie bekijken voor één SAS van LSI tegelijk. Als uw systeem meerdere SAS-adapters van
LSI heeft, kunt u gegevens voor een andere adapter bekijken. Klik hiervoor op Selectie adapter in de
hoofdview. Om de eigenschappen te bekijken voor de geselecteerde adapter, klikt u op Eigenschappen
adapter op het hoofdscherm van de WebBIOS.
Eigenschappen van virtuele schijven bekijken en wijzigen
Op het hoofdscherm van de WebBIOS kiest u een virtuele schijf in de lijst en klikt u op Virtuele schijf.
104 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
In het scherm Eigenschappen worden het RAID-niveau, de status, de grootte en de grootte van de stripes
afgebeeld.
In het scherm Beleidsdefinities worden de virtuele schijfbeleidsdefinities afgebeeld die zijn gedefinieerd
bij het maken van de opslagconfiguratie. Als u deze beleidsdefinities wilt wijzigen, selecteert u een beleid
in het menu en klikt u op Wijzigen. In het scherm Bewerkingen worden bewerkingen afgebeeld die kun-
nen worden uitgevoerd op de virtuele schijf. Selecteer de bewerking en klik op Go. Kies vervolgens uit
de volgende bewerkingen:
v Kies Del om deze virtuele schijf te wissen.
v Selecteer Vinden en de LED’s op het fysieke station die wordt gebruikt door deze virtuele schijf gaan
knipperen.
v Kies Snel of Langzaam om deze virtuele schijf te initialiseren.
Waarschuwing: Voordat u initialisatie uitvoert, maakt u een backup op de virtuele schijf die u wilt
opslaan. Alle gegevens op de virtuele schijf zijn verloren gegaan wanneer u deze initialiseert.
De EasyStartup DVD
Met de EasyStartup DVD wordt het proces van het configureren van uw RAID-controllers het installeren
van een besturingssysteem vereenvoudigd. Het programma werkt samen met uw installatie-CD van het
Windows- of Linux-besturingssysteem om de processen van het installeren van het besturingssysteem en
bijbehorende stuurprogramma’s te automatiseren.
Als u geen EasyStartup DVD hebt ontvangen bij de server, kunt u een image doenloaden van de Website
Lenovo Support op: http://www.lenovo.com/support
Het programma EasyStartup heeft de volgende functies:
v DVD die automatisch opstart
v Interface die eenvoudig is in het gebruik en waarin talen kunnen worden geselecteerd
v Geïntegreerd help-systeem
v Automatische hardwaredetectie
v Configuratieprogramma RAID
v Stuurprogramma’s (op basis van het servermodel en gevonden apparaten)
v Selecteerbare partitiegrootte en type bestandssysteem
v Ondersteuning voor de besturingssystemen Windows, Red Hat en SUSE Server
v Hiermee wordt het besturingssysteem en stuurprogramma’s geïnstalleerd in onbewaakte werkstand om
tijd te besparen
v Hiermee wordt een opnieuw bruikbaar responsbestand gemaakt die kan worden gebruikt met verge-
lijkbaar geconfigureerde Lenovo-servers zodat installaties nog sneller zullen verlopen
Voordat u de EasyStartup DVD gebruikt
Functionaliteit en ondersteunde besturingssystemen kunnen verschillen met verschillende versies van het
programmaEasyStartup. Als u meer informatie wilt over de versie die u hebt, voert u de volgende stap-
pen uit:
1. Plaats de EasyStartup DVD en start de server opnieuw.
2. Ga door naar het Home-scherm.
3. Klik op Notities over compatibiliteit. Met de optie notities over compatibiliteit krijgt u informatie
over de RAID-controllers, besturingssystemen en serverconfiguraties die worden ondersteund door de
actuele versie van het EasyStartup-programma.
4. Klik op Handboek voor de gebruiker. In het handboek voor de gebruiker wordt een overzicht gege-
ven van de verschillende functies die worden verstrekt door die versie van het programma
EasyStartup.
Hoofdstuk 7. De server configureren 105
Voordat u met het programma EasyStartup een besturingssysteem installeert, moet u ervoor zorgen dat
alle externe opslagapparatuur en glasvezelverbindingen correct zijn geconfigureerd.
EasyStartup overzicht
Het programma EasyStartup vereist een ondersteunde Lenovo-server met een ingeschakeld, opstartbaar
DVD-station. Naast de EasyStartup DVD moet u ook de installatie-CD of -DVD van het besturingssysteem
hebben en de productsleutel of het installatienummer voor het besturingssysteem (indien opgegeven).
Met het programma EasyStartup worden de volgende taken uitgevoerd:
v Geïnstalleerde hardwareapparatuur vinden
v Hiermee wordt u begeleid bij het configureren van een of meer RAID-controllers
v Hiermee wordt u begeleid bij het maken van een responsbestand voor de onbewaakte installatie van
het besturingssysteem
v Hiermee kunt u scripts en opdrachten maken die worden uitgevoerd aan het einde van de installatie-
procedure van het besturingssysteem
v Hiermee wordt de installatie van de producten van ThinkServer EasyManage en software voor het
branden van DVD’s verzorgd (alleen installatie in Windows)
v Hiermee wordt de vaste schijf voorbereid op installatie
v U wordt gevraagd om de installatie-CD van het besturingssysteem in te voeren
v Hiermee wordt een onbewaakte installatie van het besturingssysteem en de stuurprogramma’s gestart
Installatie en configuratie
Bij het starten van de EasyStartup DVD, wordt u gevraagd om het volgende:
v De taal waarin u het programma wilt bekijken.
v De taal van het toetsenbord die u wilt gebruiken voor het programma.
Opmerking: De volgende talen voor het toetsenbord worden ondersteund: Engels, Nederlands, Frans,
Duits, Italiaans, Japans, Spaans en Turks.
U ziet een of meer herinneringsberichten over het configureren van opslagapparaten, en vervolgens ziet u
de licentieovereenkomst van Lenovo. Lees de licentieovereenkomst zorgvuldig door. U moet akkoord
gaan met de licentiebepalingen om door te kunnen gaan.
Nadat u akkoord bent gegaan met de licentieovereenkomst, worden u de volgende opties geboden:
v Doorgaan naar de hoofdinterface van het programma
v Via een snelkoppeling een besturingssysteem installeren op basis van een responsbestand dat u eerder
hebt gemaakt met behulp van het programma EasyStartup
v Via een snelkoppeling RAID-controllers configureren op basis van een RAID-responsbestand dat u eer-
der hebt gemaakt met behulp van het programma EasyStartup
Als u doorgaat naar de hoofdinterface van het programma, kunt u kiezen uit de volgende opties:
v Opmerkingen over compatibiliteit: Met deze optie krijgt u informatie over de RAID-controllers,
besturingssystemen en serverconfiguraties die worden ondersteund door de actuele versie van het
EasyStartup-programma.
v User Guide: Met deze optie krijgt u informatie over de functies van de actuele versie van het
EasyStartup-programma.
v Hardware list: Met deze optie beeldt u een lijst af van hardwareapparaten die zijn herkend door het
EasyStartup-programma.
v Configure RAID: Met deze optie kunt u de huidige RAID-configuratie voor elke geïnstalleerde RAID-
controller afbeelden en waar nodig wijzigingen aanbrengen.
106 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
v Install operating system: Met deze optie beeldt u een verzameling opties en aanwijzingen af voor het
verzamelen van de vereiste informatie voor de installatie, wordt de vaste schijf voorbereid voor de
installatie en wordt de installatieprocedure gestart met behulp van de installatie-CD of -DVD voor het
besturingssysteem.
v About: Met deze optie beeldt u versiegegevens en juridische informatie af.
RAID configureren
Met de in het programma EasyStart aanwezige functie RAID configureren kunt u RAID-instellingen voor
ondersteunde RAID-controllers bekijken en wijzigen. Met deze functie kunt u elke geïnstalleerde control-
ler configureren. Het programma stelt automatisch vast hoeveel schijven momenteel zijn gekoppeld aan
de controller en welke RAID-configuraties mogelijk zijn en begeleidt u bij de stappen die nodig zijn voor
het configureren van een of meer diskarray’s, met of zonder reservestations (hot spares). Bij het con-
figureren van elke controller hebt u de mogelijkheid de RAID-configuratie-instellingen op te slaan in een
responsbestand, dat u later kunt gebruiken voor andere Lenovo-servers met een vergelijkbare configura-
tie. Deze methode voldoet aan de eisen van de meeste gebruikers.
Normale installatie van het besturingssysteem
Wanneer u Install operating system selecteert, wordt u gevraagd om informatie die nodig is voor het uit-
voeren van de installatie. De gevraagde gegevens zijn afhankelijk van het geselecteerde besturings-
systeem. Hier worden de taken beschreven voor een standaard installatie van het Windows-besturings-
systeem. Elke taak moet eerst worden afgerond voordat u verder gaat met de volgende taak.
Opmerking: Zorg dat uw RAID-controller correct is geconfigureerd voordat u een te installeren
besturingssysteem selecteert.
v Select operating system: Hiermee kunt u het te installeren besturingssysteem selecteren.
v Select disk: Hiermee kunt u de de schijf selecteren waarop u het besturingssysteem wilt installeren.
Opmerking: De schijf die u selecteert moet zijn ingesteld als opstartschijf in het UEFI.
v Partitions options: Hier kunt u opgeven of de geselecteerde schijf opnieuw moet worden
gepartitioneerd of dat u een bestaande partitie wilt gebruiken.
v Partition settings: Hier kunt u het type bestandssysteem kiezen en de partitiegrootte opgeven.
v Installation settings: Hier wordt u gevraagd om gebruikers- en systeeminstellingen, de productsleutel
voor het besturingssysteem en het beheerderswachtwoord.
v Network settings: Hier wordt u gevraagd om domein- en werkgroepinstellingen, het type Ethernet-
controller en de instellingen voor IP-adressen, DNS en WINS-adressen.
v Install applications: Hiermee kunt u aangepaste opdrachten of scripts uitvoeren in de laatste fase van
het installatieproces. Hiermee wordt ook de installatie van DVD’s om software mee te branden en
softwareproducten van ThinkServer EasyManage verzorgd.
v Install Windows components: Hiermee hebt u de mogelijkheid optionele Windows-componenten te
installeren, zoals IIS, ASP.NET en SNMP.
v Confirm settings: Hiermee kunt u alle opgegeven instellingen nakijken.
v Save response file: Hiermee hebt u de mogelijkheid om de instellingen op te slaan in een respons-
bestand op diskette of USB-apparaat, voor toekomstige installaties op vergelijkbaar geconfigureerde
Lenovo-servers.
v Start installation: Hiermee start u de feitelijke installatieprocedure. Eerst wordt de schijf voorbereid
aan de hand van de opgegeven schijf- en partitie-instellingen. Vervolgens wordt u gevraagd de schijf
met het besturingssysteem te plaatsen, waarna het besturingssysteem wordt geïnstalleerd aan de hand
van de opgegeven informatie.
Uw besturingssysteem installeren zonder EasyStartup te gebruiken
Als u de hardware van de server al hebt geconfigureerd en niet het programma EasyStartup gebruikt om
uw besturingssysteem te installeren, voert u de volgende stappen uit om de nieuwste installatie-instruc-
ties voor het besturingssysteem te downloaden van de website voor ondersteuning van Lenovo:
Hoofdstuk 7. De server configureren 107
Opmerking: Wijzigingen worden periodiek doorgevoerd op de Lenovo-website. De feitelijke procedure
daarvoor kan enigszins afwijken van de beschrijving in dit document.
1. Ga naar http://www.lenovo.com/support.
2. Typ uw productnummer (computertype en modelnummer) of selecteer Servers and Storage in de lijst
bij Select your product.
3. In de lijst bij Family selecteert u ThinkServer RS210 en klikt u op Continue.
4. Selecteer het besturingssysteem dat u wilt in de lijst Besturingssysteem en klik op Doorgaan.
5. Klik op Instlalatie besturingssysteem om instructies te downloaden voor het installeren van het
besturingssysteem.
De firmware bijwerken
De firmware voor de server wordt periodiek bijgewerkt en is op de Lenovo Support-website beschikbaar
om te downloaden. Ga naar http://www.lenovo.com/support om te controleren op het nieuwste niveau
van firmware, zoals UEFI-code(unified extensible firmware interface), VPD-code (vital product data),
stuurprogramma’s en firmware voor serviceprocessors.
Wanneer u een apparaat in de server vervangt, moet u mogelijk de server bijwerken met de nieuwste
versie van de firmware die is opgeslagen in het geheugen op het apparaat of de reeds bestaande
firmware terugzetten vanaf een diskette of CD-image.
v UEFI-code is opgeslagen in de programmeerbare ROM (flashgeheugen) op de systeemplaat.
v IMM-firmware is opgeslagen in ROM op de Baseboard Management Controller op de systeemplaat.
v Ethernetfirmware is opgeslagen in ROM op de Ethernetcontroller.
v ServeRAID-firmware is opgeslagen in ROM op de RAID-controller.
v Grote componenten bevatten VPD-code. U kunt het programma Advanced Settings Utility gebruiken
om de VPD-code bij te werken (zie “Programma IBM Advanced Settings Utility” op pagina 112).
U kunt de volgende items downloaden vanaf de website http://www.lenovo.com/support:
v Diagnoseprogramma’s
v IMM-firmware
v Ethernet-firmware
Werken met het programma EasyUpdate Firmware Updater
ThinkServer EasyUpdate Firmware Updater is een toepassing waarmee u de systeemfirmware up-to-date
kunt houden en onnodige storingen kunt helpen voorkomen. Firmware Updater werkt de serverfirmware
bij in twee stappen, door het bijwerken van de systeemfirmware, adapterfirmware en firmware voor het
vasteschijfstation.
Voor het bijwerken van uw systeem gaat u eerst naar de website van Lenovo Support en haalt u het ISO-
bestand op.
1. Ga naar http://www.lenovo.com/support.
2. Typ uw productnummer (computertype en modelnummer) of selecteer Servers and Storage in de lijst
bij Select your product.
3. In de lijst bij Family selecteert u ThinkServer RS210 en klikt u op Continue.
4. Klik op Downloads and drivers om firmware-updates te downloaden.
5. Download het ISO-bestand met de firmwareupdate voor ThinkServer.
6. Brand de ISO-image op een CD of DVD.
7. Plaats het opslagmedium in het DVD-station van de server en start de server op vanaf dat station.
8. De toepassing wordt automatisch gestart. Hardwaredetectie wordt uitgevoerd waarna een lijst van
toepasselijke firmware-updates wordt afgebeeld.
108 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Opmerking: U moet de CD of DVD twee keer opstarten; een keer om het systeem en de
adapterfirmware bij te werken en een keer om de HDD-firmware bij te werken.
9. Selecteer de firmware-updates die u wilt installeren.
Voordat u de firmware-update distribueert naar andere servers, controleert u of uw server correct
opnieuw opstart, zonder dat er hardwareproblemen optreden.
Backup van serverfirmware starten
De systeemplaat bevat een gebied met een reservekopie voor de serverfirmware. Dit is een secundaire
kopie van de serverfirmware die u alleen bijwerkt tijdens het proces van het bijwerken van de
serverfirmware. Als de primaire kopie van de serverfirmware beschadigd wordt, gebruikt u deze reserve-
kopie.
Als u de server wilt forceren om te starten vanaf de reservekopie, zet u de server uit; vervolgens plaatst
u de JP6-jumper in de backuppositie (pinnen 2 en 3).
Gebruik de reservekopie van de serverfirmware totdat de primaire kopie is hersteld. Als de primaire
kopie is hersteld, zet u de server uit; vervolgens verplaatst u de JP6-jumper terug naar de primaire posi-
tie (pinnen 1 en 2).
De UEFI-firmware terugzetten
Als de UEFI-firmware is beschadigd, zoals door een stroomstoring tijdens een update, kunt u de UEFI-
firmware terugzetten met de jumper voor het opstartblok en een hersteldiskette van UEFI.
De systeemplaat bevat een gebied met een reservekopie voor de serverfirmware. Dit is een secundaire
kopie van de serverfirmware die u alleen bijwerkt tijdens het proces van het bijwerken van de
serverfirmware. Als de primaire kopie van de serverfirmware beschadigd wordt, gebruikt u deze reserve-
kopie.
Als u de server wilt forceren om te starten vanaf de reservekopie, zet u de server uit; vervolgens plaatst
u jumper JP6 in de backuppositie (pinnen 2 en 3).
v Pinnen 1 en 2: Opstarten vanaf primaire BIOS-pagina (standaard).
v Pinnen 2 en 3: Opstarten vanaf backup van een BIOS-pagina.
Gebruik de reservekopie van de serverfirmware totdat de primaire kopie is hersteld. Als de primaire
kopie is hersteld, zet u de server uit; vervolgens verplaatst u jumper JP6 terug naar de primaire positie
(pinnen 1 en 2).
Hoofdstuk 7. De server configureren 109
Microprocessor
Heatsink
Orientation
DIMMs
DIMMs
In de volgende tabel worden de jumpers op de systeemplaat beschreven.
Tabel 16. Jumpers systeemplaat
Nummer van jumper Naam van jumper Instelling van jumper
JP1 CMOS-jumper 1 wissen
v Pinnen 1 en 2: CMOS-
gegevens behouden
(standaard).
v Pinnen 2 en 3: CMOS-
gegevens wissen (met
inbegrip van systeem-
wachtwoord en
beheerderswachtwoord)
JP6 Jumper opstartblok 2
v Pinnen 1 en 2: Opstarten
vanaf primaire BIOS-
pagina (standaard).
v Pinnen 2 en 3: Opstarten
vanaf backup van een
BIOS-pagina.
Opmerkingen:
1. Als er geen jumper aanwezig is, reageert de server alsof de pinnen zijn ingesteld op 1 en 2.
2. Door het wijzigen van de positie van de hersteljumper voor het opstarten van UEFI van pinnen 1 en 2 naar
pinnen 2 en 3 voordat de server is ingeschakeld, wordt gewijzigd welke pagina met ROM-geheugen van flash is
geladen. Wijzig de poaisite van de jumperpin niet nadat de server is ingeschakeld. Dit kan een onverwacht
probleem veroorzaken.
110 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
De integrated management module
De integrated management module (IMM) is een tweede generatie van de fucnties die eerder werden
geleverd door de hardware van baseboard management controller. Hiermee worden serviceprocessor-
functies, de videocontroller en (indien een optionele virtuele-mediasleutel is geïnstalleerd) de functie aan-
wezigheid op afstand gecombineerd in een enkele chip.
De IMM ondersteunt de volgende basisfuncties van systeembeheer:
v Omgevingsmonitor met controle op ventilatorsnelheid voor temperatuur, voltages, uitvallen van de
ventilator en uitvallen van de stroom.
v Hulp bij DIMM-fouten. In de UEFI (The Unified Extensible Firmware Interface) wordt een defecte
DIMM die wordt gevonden tijdens POST uitgeshakeld, en in de IMM worden de bijbehorende LED
voor systeemfouten en de LED voor de defecte DIMM ingeschakeld.
v Logboek systeemevent (SEL).
v Flash-updates van firmware op basis van ROM-geheugen.
v Herstelprocedure voor defect in automatisch opstarten (ABR).
v Een virtuele-mediasleutel, waarmee ondersteuning voor aanwezigheid op afstand wordt ingeschakeld
(beeldscherm op afstand, toetsenbord/muis op afstand en opslag op afstand).
v NMI-detectie (nonmaskable interrupt) en foutmelding.
v Server automatisch opnieuw opstarten (ASR) wanneer POST niet is voltooid of het besturingssysteem
is vastgelopen en een timeout plaatsvindt in de watchdog-timer van het besturingssysteem. De IMM
kan zijn geconfigureerd om te letten op de watchdog-timer van het besturingssysteem en het systeem
opnieuw te starten na een timeout, als de ASR-functie is ingeschakeld. Anders heeft de beheerder in de
IMM de mogelijkheid om een niet-msskeerbare interrupt (NMI) te genereren door een NMI-knop in te
drukken op de systeemplaat voor een geheugendump van het besturingssysteem. ASR wordt onder-
steund door IPMI.
v Ondersteuning voor Intelligent Platform Management Interface (IPMI) Specification V2.0 en Intelligent
Platform Management Bus (IPMB).
v Ondersteuning voor LED voor ongeldige systeemconfiguratie (CNFG).
v Omleiding van seriële poort via Telnet of SSH.
v Serieel via LAN (SOL).
v Query uitvoeren voor invoerspanning van netvoeding.
v Ondersteuning voor PECI 2.
v Besturing voor aanzetten/herstarten (aanzetten, koud en warm afsluiten, koud en warm herstarten,
stroombeheer plannen).
v Waarschuwingen (in-band en out-of-band waarschuwingen, PET-traps - in de stijl van IPMI, SNMP,
e-mail).
v Vastleggen van blauwscherm bij een defect in het besturingssysteem.
v Opdrachtregelinterface.
v Opslaan en terugzetten van configuratie.
v Configuratiegegevens van PCI.
v Veranderen van opstartvolgorde.
De IMM biedt ook de volgende mogelijkheden voor beheer op de server op afstand via het beheer-
programma OSA SMBridge:
v Opdrachtregelinterface (IPMI Shell)
In de opdrachtregelinterface hebt u met het IPMI 2.0-protocol rechtstreeks toegang tot functies voor
serverbeheer. In de opdrachtregelinterface kunt u opdrachten opgeven voor het besturen van de server-
voeding, het bekijken van systeemgegevens en het identificeren van de server. U kunt ook een of meer
opdrachten opslaan in een tekstbestand en dit bestand uitvoeren als script.
Hoofdstuk 7. De server configureren 111
v Serieel via LAN
Breng een verbinding tot stand met Serieel via LAN (SOL) om servers te beheren vanaf een locatie op
afstand. U kunt de UEFI-settings op afstand bekijken en wijzigen, de server opnieuw starten, de server
identificeren en andere beheersfuncties uitvoeren. Elke standaard Telnet-clienttoepassing kan de SOL-
verbinding openen.
Programma IBM Advanced Settings Utility
Het programma IBM Advanced Settings Utility (ASU) is een alternatief voor het gebruik van het pro-
gramma UEFI Setup Utility, voor het wijzigen van UEFI-instellingen. U kunt online of out of band wer-
ken met het ASU-programma om UEFI-instellingen te wijzigen vanaf de opdrachtregel, zonder dat het
nodig is het systeem opnieuw te starten om toegang te krijgen tot het programma UEFI Setup Utility.
U kunt ook het ASU-programma gebruiken om de optionele functies voor aanwezigheid op afstand of
andere IMM-instellingen te configureren. De functies voor aanwezigheid op afstand bieden verbeterde
voorzieningen voor systeembeheer.
Daarnaast biedt het programma ASU enkele instellingen voor het configureren van de IPMI-functie in de
IMM via de opdrachtregelinterface.
Gebruik de opdrachtregelinterface voor het opgeven van configuratieopdrachten. U kunt instellingen ook
opslaan in een bestand en het bestand uitvoeren als een script. Het programma ASU ondersteunt
scriptomgevingen met behulp van een werkstand voor batchverwerking.
Installeren van ThinkServer EasyManage-software
U kunt het programma ThinkServer EasyManage Core Server installeren vanaf de ThinkServer
EasyManage-CD. U kunt het programma ook downloaden en installeren vanaf de website http://
www.lenovo.com/support. Zodra u één instance van de ThinkServer EasyManage Core Server hebt
geïnstalleerd, kunt u het installatieprogramma van ThinkServer EasyManage Agent gebruiken om de
agent te installeren op andere servers en clients in het netwerk.
Het programma ThinkServer EasyStartup biedt ook een optie waarmee ofwel ThinkServer EasyManage
Agent installeert als onderdeel van het installeren van het besturingssysteem of om een bureaublad-
pictogram te maken om u te helpen bij de installatie van ThinkServer EasyManage Core Server, nadat het
besturingssysteem is geïnstalleerd.
Installatievereisten
Voordat u ThinkServer EasyManage-software installeert op uw server, moet uw omgeving voldoen aan
de volgende vereisten:
v Microsoft
®
Windows Server 2008 is geïnstalleerd op de server waarop u Core Server wilt installeren.
v De oorspronkelijke installatie-CD’s voor het Windows Server-besturingssysteem zijn beschikbaar, voor
het geval er bestanden nodig zijn tijdens het installeren van vereisten.
v De server heeft toegang tot internet, voor het ophalen van vereisten en voor het activeren van software
na voltooiing van de installatie.
v De server heeft een statisch IP-adres.
v De server is niet een domeincontroller. Het wordt echter wel aanbevolen dat de server deel uitmaakt
van een domein.
v Het account dat u gebruikt voor aanmelding op en het installeren van Core Server beschikt over
beheerdersmachtigingen op de server, met volledige lezen/schrijven-toegang. Idealiter is dit account
ook een domeinbeheerdersaccount. Dit account wordt gebruikt voor het maken van het eerste
beheerdersaccount voor aanmelding op de ThinkServer EasyManage-console.
112 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
v Voorgaande agents van EasyManage of LANDesk moeten worden verwijderd voordat u begint met het
installeren van Core Server en Management Console.
Installatievolgorde
De volgorde waarmee u het besturingssysteem en de Windows-componenten installeert is van cruciaal
belang voor een geslaagde installatie van ThinkServer EasyManage-software. Gebruik de onderstaande
installatievolgorde om te zorgen voor een schone, werkende installatie van ThinkServer EasyManage-soft-
ware:
1. Installeer Microsoft Windows Server 2008 32-bit, met het meest recente Service Pack.
2. Installeer de volgende Windows-componenten: Zie “Installeren van Windows 2008 32-bits componen-
ten”.
3. Gebruik Windows Update voor het installeren van alle beschikbare belangrijke updates.
4. Download Microsoft Web Services Enhancement 2.0 Service Pack 3 (alleen voor LANDesk Process
Manager) vanaf de volgende website: http://www.microsoft.com/downloads/
details.aspx?FamilyID=1ba1f631-c3e7-420a-bc1e-ef18bab66122&DisplayLang=en. Installeer de software
met de standaardinstellingen.
Opmerking: Deze specifieke versie is vereist.
5. Gebruik Windows Update voor het installeren van alle beschikbare belangrijke updates.
6. Start de installatie van EasyManage.
7. Zodra ThinkServer EasyManage is geïnstalleerd, activeert u Security and Patch Manager, voor het ver-
krijgen van oftware-updates voor LANDesk 8.8. In de consoletoepassing klikt u op Help -> LANDesk
-> Security Updates voor een handleiding voor het configureren van Security and Patch Manager.
8. Installeer Adobe Flash Player 9 als u van plan bent de Management Console-functies te gebruiken
vanaf dezelfde server als waarop de Core Server is geïnstalleerd. U kunt u Adobe Flash Player 9
downloaden vanaf de Adobe-website: http://www.adobe.com/products/flashplayer/
Installeren van Windows 2008 32-bits componenten
Voeren de stappen in dit gedeelte uit voor het installeren van Windows Server 2008 32-bits componenten
die vereist zijn voor de installatie van een ThinkServer EasyManage Core Server.
Web Server Role (IIS) installeren
Ga als volgt te werk voor het installeren van Web Server Role (IIS):
1. Klik op Start -> Serverbeheer.
2. Onder Functieoverzicht klikt u op Functies toevoegen. De wizard Functies toevoegen wordt geo-
pend.
3. Klik op Next.
4. Selecteer het vakje naast Web Server (IIS). In een dialoogvenster worden de vereiste aanvullende
voorzieningen vermeld.
5. Klik op Vereiste onderdelen toevoegen en daarna op Volgende. Zorg dat in de lijst van functie-
services die kunnen worden geïnstalleerd, de volgende items zijn geselecteerd:
v HTTP-omleiding
v Statische inhoud
v ASP.NET
v ASP
v CGI
v Server Side Includes
v Windows-verificatie
v IIS 6 Metabase Compatibility
Hoofdstuk 7. De server configureren 113
Opmerking: Wanneer u ASP.Net of ASP selecteert, worden in een apart venster de vereiste aanvul-
lende functieservices vermeld. Klik op Vereiste functieservices toevoegen.
6. Klik op Installeren.
Opmerking: Als IIS al is geïnstalleerd en bepaalde functieservices zijn nog steeds vereist, vouwt u
Functies uit in de boomstructuur links in het venster Serverbeheer, klikt u op Webserver
(IIS) en daarna op Functieservices toevoegen. Selecteer de vereiste functieservices en
klik op Installeren.
Installeren van Microsoft SNMP-services
Ga als volgt te werk om Microsoft SNMP-services te installeren:
1. Klik op Onderdelen toevoegen in het gedeelte Onderdelenoverzicht op de hoofdpagina van Server-
beheer.
2. Selecteer het vakje naast SNMP-services .
3. Klik op Volgende en daarna op Installeren.
De LANDesk Software Agent verwijderen
Als de Core Server LANDesk-agents heeft van een vorige release van Management Suit, mislukt de check
voor de vereiste autorun. U moet de oude agents verwijderen door het bestand uninstallwinclient.exe uit
te voeren vanuit de map \Program Files\LANDesk\ManagementSuite.
De voorziening voor aanwezigheid op afstand en maken van een
schermafdruk van een blauw scherm gebruiken
De functie voor aanwezigheid op afstand en de functie voor het vastleggen van een blauw scherm zijn
geïntegreerde functies in de IMM (integrated management module). Wanneer de optionele IBM Virtual
Media Key is geïnstalleerd in de server, worden de functies voor aanwezigheid op afstand geactiveerd.
Het is vereist dat de virtuele-mediasleutel de functies voor geïntegreerde aanwezigheid op afstand en
blauw scherm inschakelt. Zonder de virtuele-mediasleutel kunt u het netwerk niet openen op afstand om
stations of images te koppelen aan het clientsysteem. U kunt echter alsnog de webinterface openen zon-
der sleutel.
Als de virtual media key is geïnstalleerd in de server, wordt deze geverifieerd om te bepalen of deze gel-
dig is. Als de sleutel niet geldig is, ontvangt u een bericht van de webinterface (wanneer u probeert om
de functie aanwezigheid op afstand te starten) dat de hardwaresleutel vereist is om de functie aanwezig-
heid op afstand te gebruiken.
De virtuele-mediasleutel heeft een LED. Wanneer deze LED brandt en groen is, is de sleutel geïnstalleerd
en werkt deze juist. Wanneer de LED niet aan is, is de sleutel mogelijk niet juist geïnstalleerd.
De functie aanwezigheid op afstand biedt de volgende functies:
v Video kijken op afstand met grafische resolutie tot 1280 x 1024 met 75 Hz, ongeacht de systeemstatus
v Toegang krijgen tot de server op afstand, met het toetsenbord en de muis vanuit een client op afstand
v Het CD of DVD-station, het diskettestation en het USB-flashstation toewijzen op een client op afstand,
en bestanden van ISO’s en diskette-images toewijzen als virtuele stations die beschikbaar zijn voor
gebruik door de server
v Een diskette-image uploaden naar het IMM-geheugen en dit toewijzen aan de server als virtueel sta-
tion
Bij de functie voor het vastleggen van een blauw scherm wordt de beeldschermweergave vastgelegd
voordat de IMM de server opnieuw start wanneer de IMM een vastgelopen besturingssysteem vaststelt.
Een systeembeheerder kan het vastleggen van het blauwe scherm gebruiken om te helpen bij het bepalen
van de oorzaak van het vastlopen.
114 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
De functie aanwezigheid op afstand inschakelen
Om de functie aanwezigheid op afstand in te schakelen, voert u de volgende stappen uit:
1. Installeer de virtual media key in de vast toegewezen sleuf op de systeemplaat (raadpleeg“De virtu-
ele-mediasleutel installeren” op pagina 86).
2. Zet de server aan.
Opmerking: Ongeveer 1 tot 3 minuten nadat de server is aangesloten op het lichtnet wordt de aan/
uit-knop actief.
IP-adres bemachtigen voor de IMM
Als u de webinterface wilt openen, hebt u het IP-adres voor de IMM nodig. U kunt het IP-adres van
IMM verkrijgen via het programma Setup utility. De server heeft een standaard IP-adres voor de IMM,
192.168.70.125. Ga als volgt te werk om het IP-adres op te zoeken:
1. Zet de server aan.
Opmerking: Ongeveer 1 tot 3 minuten nadat de server is aangesloten op het lichtnet wordt de aan/
uit-knop actief.
2. Zodra de aanwijzing <F1> Setup wordt afgebeeld, drukt u op F1. (Dit bericht blijft slechts gedurende
een paar seconden op het scherm. U moet snel op F1 drukken.) Als u het systeemwachtwoord en het
configuratiewachtwoord beide hebt ingesteld, moet u het configuratiewachtwoord typen om toegang
te krijgen tot het volledige menu van het programma Setup Utility.
3. In het hoofdmenu van het programma Setup Utility selecteert u System Settings.
4. In het volgende scherm selecteert u Integrated Management Module.
5. In het volgende scherm selecteert u Network Configuration.
6. Zoek het IP-adres en schrijf het op.
7. Sluit het programma Setup Utility af.
Aanmelden op de webinterface
Voer de volgende stappen uit om aan te melden op de webinterface en te werken met de functies voor
aanwezigheid op afstand:
1. Open een webbrowser en typ in het adres-ofURL-veld het IP-adres of de hostnaam van de IMM
waarmee u verbinding wilt maken.
Opmerking: De IMM maakt standaard gebruik van DHCP. Als er geen DHCP-host beschikbaar is,
wijst de IMM een statisch IP-adres toe, 192.168.70.125.
2. Op de pagina Login typt u uw gebruikersnaam en wachtwoord. Als u voor de eerste keer met IMM
werkt, kunt u uw systeembeheerder vragen om de gebruikersnaam en het wachtwoord. Alle
aanmeldingspogingen worden vastgelegd in het eventlogboek.
Opmerking: De IMM is in eerste instantie ingesteld met de gebruikersnaam USERID em het wacht-
woord PASSW0RD (passw0rd met een nul, niet de letter O). U hebt lees/schrijftoegang.
De eerste keer dat u zich aanmeldt dient u het standaardwachtwoord te wijzigen.
3. Op de pagina Welcome geeft u een timeoutwaarde (in minuten) op. De IMM verbreekt uw verbinding
met de webinterface als uw browser het opgegeven aantal minuten inactief is gewest.
4. Klik op Continue om de sessie te starten. Op de pagina System Health indt u een beknopt overzicht
van de systeemstatus.
Hoofdstuk 7. De server configureren 115
Intel Gigabit Ethernet Utility activeren
Het programma Intel Gigabit Ethernet Utility maakt deel uit van de serverfirmware. Met dit programma
kunt u het netwerk configureren als een opstartbaar apparaat en kunt u instellen waar in de opstart-
volgorde de startoptie van het netwerk verschijnt. U kunt Intel Gigabit Ethernet Utility in- of uitschakelen
in het programma Setup Utility.
De Gigabit Ethernet-controllers configureren
De Ethernet-controllers zijn geïntegreerd op de systeemplaat. Deze controllers bieden een interface met 10
Mbps-, 100 Mbps- en 1 Gbps-netwerken en zijn full-duplex duplex (FDX), waardoor gegevens gelijktijdig
kunnen worden verzonden en ontvangen via het netwerk. Als de Ethernet-poorten in de server automati-
sche afstemming (auto-negotiation) ondersteunen, registreren de controllers de transmissiesnelheid
(10BASE-T, 100BASE-TX, of 1000BASE-T) en gaan automatisch bij die snelheid en werkstand werken.
U hoeft geen jumpers in te stellen of de controllers te configureren. Wel moet u een stuurprogramma
installeren zodat het besturingssysteem toegang heeft tot de controllers. Voor de meest recente stuur-
programma’s en informatie over het configureren van de Ethernet-controllers, raadpleegt u de met de ser-
ver meegeleverde CD Intel Hartwell 82574L Gigabit Ethernet Software. Voer de volgende stappen uit om
bijgewerkte informatie te vinden over het configureren van de controllers.
Opmerking: Wijzigingen worden periodiek doorgevoerd op de Lenovo-website. De feitelijke procedure
daarvoor kan enigszins afwijken van de beschrijving in dit document.
1. Ga naar http://www.lenovo.com/support.
2. Typ uw productnummer (computertype en modelnummer) of selecteer Servers and Storage in de lijst
bij Select your product.
3. In de lijst bij Family selecteert u ThinkServer RS210 en klikt u op Continue.
Serial over LAN (SOL) inschakelen en configureren
Breng een verbinding tot stand met Serial over LAN (SOL) om servers te beheren vanaf een locatie op
afstand. U kunt de BIOS-settings op afstand bekijken en wijzigen, de server opnieuw starten, de server
identificeren en andere beheersfuncties uitvoeren. Elke standaard Telnet-clienttoepassing kan de SOL-ver-
binding openen.
Als u SOL mogelijk wilt maken en wilt configureren op de server, moet u de UEFI-code bijwerken en
configureren; de firmware voor IMM (integrated management module) bijwerken en configureren; de
firmware door de Ethernet-controller bijwerken en configureren; en het besturingssysteem bijwerlen voor
een SOL-verbinding.
Update en configuratie van UEFI
Voer de volgende stappen uit om de UEFI-code bij te werken en te configureren om SOL in te schakelen:
1. Werk de UEFI-code bij:
a. Download de nieuwste versie van de UEFI-code van http://www.lenovo.com/support.
b. Werk de UEFI-code bij volgens de instructies bij het updatebestand dat u hebt gedownload.
2. Werk de firmware van IMM bij:
a. Download de nieuwste versie van de IMM-firmware van http://www.lenovo.com/support.
b. Werk de IMM-firmware bij volgens de instructies bij het updatebestand dat u hebt gedownload.
3. U kunt de UEFI-instellingen opgeven:
a. Wanneer u wordt gevraagd om het programma Configuration/Setup Utility te starten, herstart u
de server en drukt u op F1.
b. Selecteer System Settings Devices and I/O Ports.
116 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
c. Selecteer Console Redirection Settings; zorg er vervolgens voor dat de waarden als volgt zijn
ingesteld:
v COM Port 1: Enable
v Remote Console: Enable
v Serial Port Sharing: Enable
v Serial Port Access Mode: Dedicated COM1 Settings
v Baud Rate: 115200
v Data Bits:8
v Parity: None Stop
v Bits:1
v Thermal Emulation: ANSI
v Active After Boot: Enable
v Flow Control: Hardware
d. Druk twee keer op Esc om de sectie Apparaten en I/O-poorten van het programma
Configuration/Setup Utility af te sluiten.
e. Selecteer Save Settings en druk op Enter.
f. Druk op Enter om te bevestigen.
g. Selecteer Exit Setup en druk op Enter.
h. Sorg ervoor dat Yes, exit the Setup Utility is geselecteerd en druk op Enter.
Hoofdstuk 7. De server configureren 117
118 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen
In dit hoofdstuk worden de diagnosefuncties beschreven die beschikbaar zijn voor het oplossen van pro-
blemen die kunnen optreden op de server.
Als u het probleem niet kunt vinden en verhelpen met behulp van de informatie in dit gedeelte, raad-
pleegt u de publicatie Hardware Maintenance Manual voor nadere informatie.
Hulpprogramma’s voor diagnose
De volgende hulpprogramma’s zijn beschikbaar voor het identificeren en oplossen van hardware-
problemen:
v Tabellen voor probleemoplossing
Hier vindt u een lijst van probleemomschrijvingen en handelingen waarmee u de problemen kunt ver-
helpen. Zie “Tabellen voor probleemoplossing” op pagina 130.
v Diagnoseprogramma’s vóór het opstarten
De diagnoseprogramma dragen zorg voor het opsporen van het probleem, het analyseren van de confi-
guratie en het verzamelen van gegevens voor het foutenlogboek. De diagnoseprogramma’s vormen de
primaire methode voor het testen van de belangrijkste onderdelen van de server en zijn opgeslagen in
het geïntegreerde USB-geheugen. Met de diagnoseprogramma’s wordt de volgende informatie over de
server verzameld:
Systeemconfiguratie
Netwerkinterfaces en -instellingen
Geïnstalleerde hardware
Status en configuratie van serviceprocessor
Cruciale productgegevens (vital product data, VPD), firmware en UEFI-configuratie (voorheen BIOS)
Status van vasteschijfstation
Configuratie van RAID-controller
Eventlogboeken van controller en serviceprocessor, inclusief:
- Systeemfoutenlogboek
- Informatie over temperatuur, voltage en ventilatorsnelheid
- SMART-gegevens (Systems Management Analysis and Reporting Technology)
- Machinestoringsregisters
- USB-gegevens
- Informatie over de video- en beeldschermconfiguratie
- Resultaten van de videogeheugentest
- Informatie over PCI-sleuven
De diagnoseprogramma’s maken een samengevoegd logboek met daarin de events uit alle verzamelde
logboeken. Deze informatie wordt verzameld in een bestand dat u kunt verzenden naar het Lenovo
Support Center. Bovendien kunt u de informatie over de server lokaal bekijken in een gegenereerd
tekstbestand. U kunt het logboek ook kopiëren naar een verwisselbaar medium en laten afbeelden in
een webbrowser.
v Controlepuntcodes
Controlepuntcodes of checkpoint codes volgen de voortgang van POST-routines bij het opstarten of
restten van het systeem.
POST
Als u de server aanzet, worden er enkele tests voor de servercomponenten en een aantal van de optionele
opties uitgevoerd. Deze reeks tests wordt de power-on self-test genoemd, ofwel POST.
© Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. 119
Als een systeemwachtwoord is ingesteld, wordt de POST uitgevoerd nadat u dit wachtwoord hebt opge-
geven en op Enter hebt gedrukt.
Als er bij het POST-proces een probleem wordt ontdekt, kunnen er een of meer geluidssignalen klinken
of wordt er een foutbericht afgebeeld. Zie “POST-geluidssignalen” op pagina 121.
Foutenlogboeken
Het POST foutenlogboek bevat de drie meest recente foutcodes en -berichten wilt zien die door het sys-
teem zijn gegenereerd tijdens de POST (Power-On Self-Test, zelftest bij opstarten). Het IMM
systeemeventlogboek bevat berichten die door de IMM zijn gegenereerd. Het systeemeventlogboek is een
gecombineerd logboek dat berichten bevat die tijdens de POST zijn gegenereerd, plus alle systeemstatus-
berichten van de serviceprocessor (IMM).
Het systeemeventlogboek en het IMM systeemeventlogboek zijn beide beperkt qua omvang. Wanneer het
logboek in kwestie vol is, worden bestaande items NIET overschreven door nieuwe items. Daarom moet
u deze logboeken van tijd tot tijd leegmaken. Dit doet u met het programma UEFI Setup Utility. Als u
bezig bent met het oplossen van een fout, zorg er dan voor dat beide logboeken worden leeggemaakt,
zodat u de meest recente fouten gemakkelijker kunt vinden.
Belangrijk: Na het uitvoeren van een reparatie of na het corrigeren van en fout maakt u het IMM
systeemeventlogboek leeg, om de LED aan de voorkant van de server uit te zetten.
Items die tijdens de eerste fase van de POST worden weggeschreven naar het systeemeventeventlogboek,
bevatten als standaard tijdaanduiding een onjuiste datum en tijd. Nadat de POST enige tijd actief is
geweest, worden die datum en tijd echter gecorrigeerd.
Elke vermelding (item) in het systeemeventlogboek staat op een eigen pagina. Met de de toetsen pijl
omhoog en pijl omlaag kunt u van het ene item naar het volgende gaan.
U kunt de inhoud van het POST foutenlogboek, het systeemeventlogboek en het systeemevent/
foutenlogboek bekijken vanuit het programma UEFI Setup Utility.
Als u bezig bent met het oplossen van problemen met PCI Express-sleuven, houd er dan rekening mee
dat de PCI Express-bussen in het foutenlogboek met nummers worden aangegeven. De toewijzing van
deze nummers is afhankelijk van de configuratie. Welke nummers er zijn toegewezen, kunt u nagaan met
behulp van het programma UEFI Setup Utility.
Foutenlogboeken bekijken vanuit het programma UEFI Setup Utility
Als u de foutenlogboeken wilt bekijken, gaat u als volgt te werk:
1. Zet de server aan.
2. Zodra de prompt Press F1 for Setup verschijnt, drukt u op F1. Als er zowel een systeemwachtwoord
als een beheerderswachtwoord is ingesteld, moet u het beheerderswachtwoord invoeren om de
foutenlogboeken te kunnen bekijken.
3. Voer een van de volgende procedures uit:
v Om het POST foutenlogboek te bekijken, selecteert u System Event Logs en vervolgens POST Error
Log.
v Wilt u het IMM systeemeventlogboek bekijken, selecteer dan System Event Logs --> IMM System
Event Log.
De foutenlogboeken leegmaken
U kunt de foutenlogboeken als volgt leegmaken:
Opmerking: Elke keer dat de server opnieuw wordt opgestart, wordt het POST foutenlogboek automa-
tisch leeggemaakt.
120 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
1. Zet de server aan.
2. Zodra de prompt Press F1 for Setup verschijnt, drukt u op F1. Als er zowel een systeemwachtwoord
als een beheerderswachtwoord is ingesteld, moet u het beheerderswachtwoord invoeren om de
foutenlogboeken te kunnen bekijken.
3. Voer een van de volgende procedures uit:
v Wilt u het IMM systeemeventlogboek bekijken, selecteer dan System Event Logs --> IMM System
Event Log. Selecteer Clear IMM System Event Log en druk vervolgens twee keer op Enter.
v Om het gecombineerde systeemevent/foutenlogboek leeg te maken, selecteert u eerst Event/Error
logs en vervolgens System Event/Error Log. Zodra er een willekeurig logboekitem wordt afgebeeld,
drukt u op Enter (Clear event/error logs is op elke pagina geaccentueerd).
POST-geluidssignalen
In de onderstaande tabel worden de POST-foutcodes beschreven en worden mogelijke acties aangeboden
voor het oplossen van de aangetroffen problemen. Mogelijke fouttypen zijn: ernstig, waarschuwing of
informatief.
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
v Ga naar de website van Lenovo Support op http://www.lenovo.com/support voor technische informatie, hints,
tips en nieuwe stuurprogramma’s.
Foutcode Beschrijving Actie
0010002 Microprocessor wordt niet ondersteund.
1. (Alleen voor servicemedewerkers) Plaats de
microprocessor opnieuw en start de server
opnieuw op.
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Verwijder de
microprocessor en installeer een nieuwe micropro-
cessor. Start de server opnieuw op. Als de fout
hiermee is opgelost, is de oude microprocessor
beschadigd en moet deze worden vervangen.
3. Vervang de volgende componenten steeds met
één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start
de server telkens opnieuw op.
a. (Alleen voor servicemedewerkers) Micropro-
cessor
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
0011000 Ongeldig type microprocessor.
1. Werk de serverfirmware bij tot het meest recente
niveau (zie “De firmware bijwerken” op pagina
108).
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Verwijder en
vervang de desbetreffende microprocessor (de
microprocessor waarbij de fouten-LED brandt)
door een processor van een type dat wordt onder-
steund (zie “Microprocessor installeren” op
pagina 62).
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 121
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
v Ga naar de website van Lenovo Support op http://www.lenovo.com/support voor technische informatie, hints,
tips en nieuwe stuurprogramma’s.
Foutcode Beschrijving Actie
0011004 BIST voor microprocessor is mislukt.
1. Werk de serverfirmware bij tot het meest recente
niveau (zie “De firmware bijwerken” op pagina
108).
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Plaats de
microprocessor opnieuw.
3. Vervang de volgende componenten steeds met
één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start
de server telkens opnieuw op:
a. (Alleen voor servicemedewerkers) Micropro-
cessor
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
001100A Bijwerken van microcode is mislukt.
1. Werk de serverfirmware bij tot het meest recente
niveau (zie “De firmware bijwerken” op pagina
108).
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
microprocessor.
0050001 DIMM is uitgeschakeld.
1. Als de POST-geheugentest mislukt voor de server,
bevestigt u opnieuw de DIMM’s.
2. Verwijder en vervang DIMM’s waarvoor de bijbe-
horende fouten-LED brandt (zie “Geheugen-
module (DIMM) vervangen of installeren” op
pagina 34).
3. Voer het programma Setup Utility uit om alle
DIMM’s te activeren.
4. Voer de DSA Preboot geheugentest uit (zie
“Hulpprogramma’s voor diagnose” op pagina
119).
0051003 Onherstelbare DIMM-fout
1. Als de POST-geheugentest mislukt voor de server,
bevestigt u opnieuw de DIMM’s.
2. Verwijder en vervang DIMM’s waarvoor de bijbe-
horende fouten-LED brandt (zie “Geheugen-
module (DIMM) vervangen of installeren” op
pagina 34).
3. Voer het programma Setup Utility uit om alle
DIMM’s te activeren.
4. Voer de DSA Preboot geheugentest uit (zie
“Hulpprogramma’s voor diagnose” op pagina
119).
0051006 Discrepantie in DIMM’s ontdekt Controleer of de DIMM’s overeenkomen en of ze in
de juiste volgorde zijn geïnstalleerd (zie “Een
geheugenmodule installeren” op pagina 39).
122 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
v Ga naar de website van Lenovo Support op http://www.lenovo.com/support voor technische informatie, hints,
tips en nieuwe stuurprogramma’s.
Foutcode Beschrijving Actie
0051009 Geen geheugen aangetroffen.
1. Zorg dat in de server DIMM’s aanwezig zijn.
2. Plaats opnieuw de DIMM’s.
3. Installeer DIMM’s in de juiste volgorde (zie “Een
geheugenmodule installeren” op pagina 39).
005100A Geen bruikbaar geheugen aangetroffen.
1. Zorg dat in de server DIMM’s aanwezig zijn.
2. Plaats opnieuw de DIMM’s.
3. Installeer DIMM’s in de juiste volgorde (zie “Een
geheugenmodule installeren” op pagina 39).
4. Maak het CMOS-geheugen leeg en schakel alle
geheugenaansluitingen weer in (zie Tabel 4 op
pagina 22).
0058001 PFA-drempel is overschreden
1. Werk de serverfirmware bij tot het meest recente
niveau (zie “De firmware bijwerken” op pagina
108).
2. Plaats opnieuw de DIMM’s en voer de geheugen-
test uit (zie “Hulpprogramma’s voor diagnose”
op pagina 119).
3. Vervang de defecte DIMM, die wordt aangegeven
met een brandende LED op de systeemplaat.
0058007 DIMM-populatie wordt niet ondersteund.
1. Controleer of alle geïnstalleerde DIMM’s voldoen
aan de populatieregels en -volgorde, zoals
beschreven in “Een geheugenmodule installeren”
op pagina 39.
2. Plaats opnieuw de DIMM’s en start de server
opnieuw.
3. Verwijder, van de DIMM’s die worden aangege-
ven, het laagst genummerde paar en vervang dit
door een identiek paar DIMM’s waarvan u weet
dat ze probleemloos werken. Start vervolgens de
server opnieuw op.
4. Plaats, paar voor paar, de verwijderde DIMM’s
terug op hun oorspronkelijke aansluitingen, waar-
bij u na elk paar de server opnieuw start, net zo
lang totdat er een paar een storing vertoont.
Vervang de DIMM’s in het defecte paar door
identieke, goed werkende DIMM’s, waarbij u de
server telkens opnieuw start na het installeren
van een DIMM. Vervang de defecte DIMM. Her-
haal deze stap totdat u alle verwijderde DIMM’s
hebt getest.
5. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 123
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
v Ga naar de website van Lenovo Support op http://www.lenovo.com/support voor technische informatie, hints,
tips en nieuwe stuurprogramma’s.
Foutcode Beschrijving Actie
0058008 Geheugentest voor DIMM is mislukt.
1. Plaats opnieuw de DIMM’s en start de server
opnieuw.
2. Vervang de volgende componenten steeds met
één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start
de server telkens opnieuw op:
a. DIMM
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
00580A4 Geheugenpopulatie is gewijzigd. Alleen ter informatie. Er is geheugen toegevoegd,
verplaatst of vervangen.
0068002 CMOS-batterij verwijderd.
1. Plaats de batterij opnieuw.
2. Maak het CMOS-geheugen leeg (zie Tabel 4 op
pagina 22).
3. Vervang de volgende componenten steeds met
één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start
de server telkens opnieuw op:
a. Batterij
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
2011001 PCI-X PERR
1. Check de LED’s voor de uitbreidingskaarten.
2. Plaats alle betrokken adapters en uitbreidings-
kaarten opnieuw.
3. Werk de firmware van de PCI-adapter bij.
4. Verwijder de adapter uit de uitbreidingskaart.
5. Vervang de volgende componenten steeds met
één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start
de server telkens opnieuw op:
a. Uitbreidingskaart
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
124 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
v Ga naar de website van Lenovo Support op http://www.lenovo.com/support voor technische informatie, hints,
tips en nieuwe stuurprogramma’s.
Foutcode Beschrijving Actie
2018001 PCI Express niet gecorrigeerd, of niet-gecor-
rigeerde fout
1. Check de LED’s voor de uitbreidingskaarten.
2. Plaats alle betrokken adapters en uitbreidings-
kaarten opnieuw.
3. Werk de firmware van de PCI-adapter bij.
4. Verwijder de adapter uit de uitbreidingskaart.
5. Vervang de volgende componenten steeds met
één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start
de server telkens opnieuw op:
a. Uitbreidingskaart
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
2018002 Resourcetoewijzing van optie-ROM is mis-
lukt
Informatiebericht dat aangeeft dat sommige appara-
ten mogelijk niet zijn geïnitialiseerd.
1. Wijzig, indien mogelijk, de volgorde van de adap-
ters in de PCI-sleuven. Op die manier verandert u
de volgorde waarin de ROM-code van de optio-
nele apparaten wordt geladen.
2. Start het programma Setup Utility, selecteer
Startup Options en wijzig de opstartprioriteit. Op
die manier verandert u de volgorde waarin de
ROM-code van de optionele apparaten wordt
geladen.
3. Start het programma Setup Utility en schakel
enkele andere resources uit (als deze niet worden
gebruikt), om meer ruimte te creëren.
a. Selecteer Startup Options Planar Ethernet
(PXE/DHCP) om het ROM-geheugen van de
ingebouwde Ethernet-controller uit te schake-
len.
b. Selecteer Advanced Functions PCI Bus
Control PCI ROM Control Execution om
het ROM-geheugen van de adapters in de
PCI-sleuven uit te schakelen.
c. Selecteer Devices and I/O Ports om een of
meer geïntegreerde apparaten uit te schakelen.
4. Vervang de volgende componenten steeds met
één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start
de server telkens opnieuw op:
a. Elke adapter
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 125
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
v Ga naar de website van Lenovo Support op http://www.lenovo.com/support voor technische informatie, hints,
tips en nieuwe stuurprogramma’s.
Foutcode Beschrijving Actie
3xx0007 (xx
kan een getal
van 00 - 19
zijn)
Fout in firmware aangetroffen; systeem-
functies gestopt
1. Herstel het meest recente niveau van de
serverfirmware.
2. Maak recent aangebrachte wijzigingen in de
configuratie ongedaan, of maak het CMOS-geheu-
gen leeg om de instellingen terug te zetten naar
de standaardwaarden (zie Tabel 4 op pagina 22).
3. Verwijder alle hardware die u kortgeleden hebt
geïnstalleerd.
3038003 Firmware is beschadigd
1. Start het programma Setup Utility, selecteer Load
Default Settings en sla de instellingen op om de
serverfirmware te herstellen.
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
3048005 Opgestart met secondair (backup) UEFI-
image
Informatiebericht dat aangeeft dat de backup van de
UEFI-instellingen is gebruikt.
3048006 Opgestart met secondair (backup) UEFI-
image als gevolg van ABR
1. Start het programma Setup Utility, selecteer Load
Default Settings en sla de instellingen op om de
primaire UEFI-instellingen te herstellen.
2. Zet de server uit en haal de stroom eraf.
3. Koppel de server weer aan de stroombron en zet
de server aan.
305000A RTC-datum/tijd is onjuist
1. Ga naar het programma Setup Utility, pas de
instellingen voor datum en tijd aan en start de
server opnieuw op.
2. Plaats de batterij opnieuw.
3. Vervang de volgende componenten steeds met
één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start
de server telkens opnieuw op:
a. Batterij
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
126 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
v Ga naar de website van Lenovo Support op http://www.lenovo.com/support voor technische informatie, hints,
tips en nieuwe stuurprogramma’s.
Foutcode Beschrijving Actie
3058001 Ongeldige systeemconfiguratie
1. Start het programma Setup Utility en kies Save
Settings.
2. Start het programma Setup Utility, kies Load
Default Settings en sla de instellingen op.
3. Vervang de volgende componenten steeds met
één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start
de server telkens opnieuw op:
a. Batterij
b. Defect apparaat (Als het apparaat een FRU is,
dient dit te worden vervangen door een daar-
voor opgeleide servicemedewerker)
c. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
3058004 Drie opstartfouten
1. Maak alle recente wijzigingen in het systeem
ongedaan. Denk daarbij aan nieuwe instellingen
of nieuw geïnstalleerde hardware.
2. Zorg dat de server is aangesloten op een betrouw-
bare voedingsbron.
3. Verwijder alle hardware die niet wordt onder-
steund.
4. Zorg dat het besturingssysteem niet is bescha-
digd.
5. Voer het programma Setup Utility uit, sla de
configuratie op en start de server opnieuw.
6. Ga naar http://www.lenovo.com/support voor
meer informatie.
3108007 Systeemconfiguratie is teruggezet naar de
standaardinstellingen
Alleen ter informatie. Dit bericht hangt gewoonlijk
samen met het verwijderen of verwisselen van de
CMOS-batterij.
3138002 Fout in opstartconfiguratie
1. Als u kortgeleden via het programma Setup
Utility wijzigingen in de configuratie hebt aange-
bracht, maak die dan ongedaan.
2. Start het programma Setup Utility, kies Load
Default Settings en sla de instellingen op.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 127
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
v Ga naar de website van Lenovo Support op http://www.lenovo.com/support voor technische informatie, hints,
tips en nieuwe stuurprogramma’s.
Foutcode Beschrijving Actie
3808000 IMM-communicatiefout
1. Haal gedurende minimaal 30 seconden de stroom
van de server, koppel de server weer aan de
stroombron en start de server opnieuw op.
2. Werk de IMM-firmware bij tot het meest recente
niveau (zie “De firmware bijwerken” op pagina
108).
3. Controleer of de virtuele-mediasleutel aanwezig
en onbeschadigd is.
4. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
3808002 Fout bij bijwerken van systeemconfiguratie
naar IMM
1. Haal de stroom van de server, koppel de server
weer aan de stroombron en start de server
opnieuw op.
2. Start het programma Setup Utility en kies Save
Settings.
3. Werk de IMM-firmware bij tot het meest recente
niveau (zie “De firmware bijwerken” op pagina
108).
3808003 Fout bij ophalen van systeemconfiguratie uit
IMM
1. Haal de stroom van de server, koppel de server
weer aan de stroombron en start de server
opnieuw op.
2. Start het programma Setup Utility en kies Save
Settings.
3. Werk de IMM-firmware bij tot het meest recente
niveau (zie “De firmware bijwerken” op pagina
108).
3808004 IMM-logboek voor systeemevents is vol
v Indien u out-of-band gebruikt, maak de logboeken
van het besturingssysteem dan leeg met behulp
van de IMM Web interface of het IPMI-tool.
v Als u werkt met de lokale console:
1. Start het programma Setup Utility.
2. Selecteer System Event Log.
3. Selecteer Clear System Event Log.
4. Start de server opnieuw op.
3818001 CRTM-update (Core Root of Trust
Measurement) is mislukt
1. Start het programma Setup Utility, kies Load
Default Settings en sla de instellingen op.
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
128 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
v Ga naar de website van Lenovo Support op http://www.lenovo.com/support voor technische informatie, hints,
tips en nieuwe stuurprogramma’s.
Foutcode Beschrijving Actie
3818002 CRTM-update (Core Root of Trust
Measurement) is afgebroken
1. Start het programma Setup Utility, kies Load
Default Settings en sla de instellingen op.
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
3818003 CRTM-flashvergrendeling (Core Root of
Trust Measurement) is mislukt
1. Start het programma Setup Utility, kies Load
Default Settings en sla de instellingen op.
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
3818004 CRTM-systeemfout (Core Root of Trust
Measurement)
1. Start het programma Setup Utility, kies Load
Default Settings en sla de instellingen op.
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
3818005 Handtekening van huidige Bank CRTM-
capsule (Core Root of Trust Measurement) is
ongeldig
1. Start het programma Setup Utility, kies Load
Default Settings en sla de instellingen op.
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
3818006 Handtekening van tegenoverliggende Bank
CRTM-capsule (Core Root of Trust
Measurement) is ongeldig
1. Schakel over op de backup van de server
firmwarebank (zie “Backup van serverfirmware
starten” op pagina 109).
2. Start het programma Setup Utility, kies Load
Default Settings en sla de instellingen op.
3. Schakel weer terug naar de primaire bank.
4. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
3818007 Handtekening van CRTM updatecapsule is
ongeldig
1. Start het programma Setup Utility, kies Load
Default Settings en sla de instellingen op.
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
3828004 Stroombegrenzing van AEM is uitgeschakeld
1. Controleer de instellingen en de eventlogboeken.
2. Controleer in het programma Setup Utility of de
functie Active Energy Manager (AEM) ingescha-
keld is. Klik op System Settings Power
Active Energy Manager Capping Enabled .
3. Werk de serverfirmware bij tot het meest recente
niveau (zie “De firmware bijwerken” op pagina
108).
4. Werk de IMM-firmware bij tot het meest recente
niveau (zie “De firmware bijwerken” op pagina
108).
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 129
Tabellen voor probleemoplossing
Gebruik de tabellen voor probleemoplossing om een oplossing te vinden voor problemen met herkenbare
symptomen.
Als u net nieuwe software of een nieuwe optie hebt geïnstalleerd en uw server werkt niet meer, moet u
onderstaande instructies volgen alvorens deze probleemoplossingstabellen te raadplegen:
1. Kijk of de systeemfouten-LED op het bedieningspaneel brandt.
2. Verwijder de software of de hardware die u zojuist hebt geïnstalleerd.
3. Voer de diagnoseprogramma’s uit om te controleren of de server goed functioneert.
4. Installeer de nieuwe software of hardware opnieuw.
EasyStartup problemen
Tabel 17. EasyStartup DVD
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Actie
De EasyStartup DVD
wordt niet gestart.
v Controleer of de server het programma EasyStartup wel ondersteunt en is uitgerust
met een opstartbaar (bootable) DVD-station.
v Als de instellingen voor de opstartvolgorde zijn gewijzigd, controleer dan of het DVD-
station het eerste apparaat in de opstartvolgorde is.
v Als er meer dan één DVD-station geïnstalleerd is, controleer dan of er niet meer dan
één DVD-station is ingesteld als primair station. Start de EasyStartup DVD vanuit het
primaire DVD-station.
Het installatie-
programma an het
besturingssysteem zit in
een oneindige lus.
Maak meer ruimte beschikbaar op de vaste schijf.
Het programma
EasyStartup kan het
medium met het
besturingssysteem niet
starten.
Controleer of het medium met het besturingssysteem wel wordt ondersteund door het
programma EasyStartup. Zie de gebruikershandleiding van EasyStartup voor een lijst van
ondersteunde versies van besturingssystemen. De gebruikershandleiding van EasyStartup
en de opmerkingen inzake de compatibiliteit zijn beschikbaar via het programma
EasyStartup.
130 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Problemen met het DVD-station
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Actie
Het DVD-ROM-station wordt
niet herkend.
1. Zorg ervoor dat:
v De SATA-aansluiting waarop het DVD-station is aangesloten (primair of
secundair) is ingeschakeld in het programma Setup Utility.
v Alle kabels en jumpers correct zijn aangebracht en ingesteld.
v Het juiste stuurprogramma is geïnstalleerd voor het DVD-station.
2. Voer de diagnoseprogramma’s uit voor het DVD-station.
3. Plaats de volgende componenten weer op hun plek:
a. DVD-station
b. Kabel van DVD-station
4. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven
volgorde, en start de server telkens opnieuw op:
a. DVD-station
b. Kabel van interfaceplaat van DVD-station
c. Interfaceplaat van DVD-station
d. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat
Een CD of DVD werkt niet
correct.
1. Maak de CD of DVD schoon.
2. Voer de diagnoseprogramma’s uit voor het DVD-station.
3. Controleer of de aansluiting en de signaalkabel niet beschadigd zijn.
4. Plaats de volgende componenten weer op hun plek:
a. DVD-station
b. Kabel van DVD-station
5. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven
volgorde, en start de server telkens opnieuw op:
a. DVD-station
b. Kabel van DVD-station
Het vak van het DVD-station
werkt niet.
1. Controleer of de server is aangezet.
2. Steek het uiteinde van een uitgerekte paperclip in het gaatje voor het handma-
tig losmaken van het stationsvak.
3. Breng het DVD-station opnieuw aan.
4. Vervang het DVD-station.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 131
Algemene problemen
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Actie
Een slot is geforceerd, een LED
werkt niet of er is een vergelijk-
baar probleem opgetreden.
Als het een CRU betreft, vervangt u het onderdeel. Als het een FRU betreft, moet
het onderdeel worden vervangen door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Problemen met het vaste-schijfstation
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Actie
Er is een vasteschijfstation
defect en de bijbehorende
oranje status-LED brandt.
Vervang het defecte vasteschijfstation (zie “Vasteschijfstations verwijderen en
installeren” op pagina 40).
132 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Actie
Een zojuist geïnstalleerd vaste-
schijfstation wordt niet her-
kend.
1. Kijk naar de bijbehorende status-LED voor het vasteschijfstation. Als die LED
brandt, betekent dit dat er sprake is van een storing met het station.
2. Als de LED brandt, haalt u het station uit het compartiment, wacht u 45 secon-
den en installeert u het station weer. Zorg er daarbij voor dat het station goed
is aangesloten op de achterplaat van het vasteschijfstation.
3. Kijk goed naar de bijbehorende groene activiteits-LED en de oranje status-LED
voor het vasteschijfstation:
v Als de groene activiteits-LED knippert en de oranje status-LED uit is, wordt
het station herkend door de controller en werkt het station correct. Voer de
DSA-test van het vasteschijfstation uit om vast te stellen o het station
gedetecteerd is.
v Als de groene activiteits-LED knippert en de oranje status-LED langzaam
knippert, wordt het station herkend door de controller en wordt het station
opnieuw opgebouwd.
v Als geen van beide LED’s brandt of knippert, controleer dan de achterplaat
van het vasteschijfstation (ga naar stap 4).
v Als de groene activiteits-LED knippert en de oranje status-LED brandt, moet
u het station vervangen. Blijft de activiteit van de LED’s hetzelfde, ga dan
naar stap 4. Verandert de activiteit van de LED’s, ga dan terug naar stap 1.
4. Controleer of de achterplaat van het vasteschijfstation correct geïnstalleerd is.
Is dit het geval, dan kan het station correct op de achterplaat worden aangeslo-
ten, zonder dat deze verbuigt of verschuift.
5. Breng de voedingskabel van de achterplaat opnieuw aan en voer de stappen 1
tot en met 3 nogmaals uit.
6. Breng de signaalkabel van de achterplaat opnieuw aan en voer de stappen 1
tot en met 3 nogmaals uit.
7. Als u denkt dat de achterplaat of de signaalkabel van de achterplaat defect is:
v Vervang de signaalkabel van de desbetreffende achterplaat.
v Vervang de desbetreffende achterplaat.
8. Voer de diagnosetests uit voor de SAS/SATA-controller en de vasteschijf-
stations (zie “Hulpprogramma’s voor diagnose” op pagina 119).
v Als de controller de test doorstaat maar de stations niet worden herkend,
vervangt u de signaalkabel van de achterplaat en voert u de tests nogmaals
uit.
v Vervang de achterplaat.
v Als de controller de test niet doorstaat, koppelt u de signaalkabel van de
achterplaat los van de controller en voert u de tests nogmaals uit.
v Als de controller de test niet doorstaat, vervangt u de controller.
9. Zie “Tips voor probleembepaling” op pagina 147.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 133
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Actie
Er zijn meerdere vasteschijf-
station defect.
Controleer of de stuurprogramma’s van de vasteschijfstations en van de SAS/
SATA RAID-controller en de firmware van de server zijn bijgewerkt tot het meest
recente niveau.
Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist,
of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een cluster-
oplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau
van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing.
Er zijn meerdere vasteschijf-
station offline.
1. Kijk of u in de logboeken van het opslagsubsysteem sporen kunt vinden van
problemen binnen het opslagsubsysteem, bijvoorbeeld problemen met de
achterplaat of de bekabeling.
2. Zie “Tips voor probleembepaling” op pagina 147.
Een vervangend vasteschijf-
station wordt niet opnieuw
opgebouwd.
1. Controleer of het vasteschijfstation wel wordt herkend door de controller (de
groene activiteits-LED van het vasteschijfstation knippert).
2. Kijk in de documentatie van de SAS/SATA RAID-controller wat de juiste
configuratieparameters en instellingen zijn.
De groene activiteits-LED van
een vasteschijfstation geeft de
feitelijke status van het bijbeho-
rende station niet correct weer.
1. Als de groene activiteits-LED van het vasteschijfstation niet knippert wanneer
het station in gebruik is, moet u de DSA stationstest uitvoeren (zie
“Hulpprogramma’s voor diagnose” op pagina 119.
2. Voer een van de volgende procedures uit:
v Als het station de test doorstaat, vervangt u de achterplaat.
v Als het station de test niet doorstaat, vervangt u het station.
De oranje status-LED van een
vasteschijfstation geeft de feite-
lijke status van het bijbehorende
station niet correct weer.
1. Als de oranje status-LED van een vasteschijfstation en de software van de
RAID-controller niet dezelfde status aangeven voor het station, voert u de
volgende procedure uit:
a. Zet de server uit.
b. Plaats de SAS/SATA-controller opnieuw.
c. Breng de voedingskabel en de signaalkabel van de achterplaat opnieuw
aan.
d. Plaats het vasteschijfstation opnieuw.
e. Zet de server aan en kijk goed naar de activiteits-LED’s van de vasteschijf-
stations.
2. Zie “Tips voor probleembepaling” op pagina 147.
134 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Problemen met hypervisor
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Actie
Als een bepaald optioneel
ingebouwd hypervisor-flash-
apparaat niet wordt genoemd
in de verachte opstartvolgorde
of niet voorkomt in de lijst van
opstartapparaten, of als er een
een vergelijkbaar probleem is
opgetreden.
1. Controleer of het optionele ingebouwde hypervisor-flashapparaat bij het
opstarten geselecteerd is in opstartbeheer (<F12> Select Boot Device).
2. Controleer of het ingebouwde hypervisor-flashapparaat correct is geïnstalleerd
in de aansluiting (zie “Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB
vervangen” op pagina 54.
3. Zoek de setup- en configuratiegegevens op in de documentatie bij het optio-
nele ingebouwde hypervisor-flashapparaat is geleverd.
4. Controleer of de andere software op de server wél werkt.
Incidentele problemen
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Actie
Er treedt onregelmatig een
probleem op waarvoor het
moeilijk is een diagnose te
stellen.
1. Zorg ervoor dat:
v Alle kabels en snoeren op de achterkant van de server en op de aangesloten
apparaten zijn aangesloten.
v Er, wanneer de computer aan staat, lucht uit het ventilatierooster komt. Als
u geen luchtstroom voelt, werkt de ventilator niet. Als gevolg hiervan kan
de server oververhit raken en automatisch worden afgesloten.
2. Raadpleeg het systeemfoutenlogboek of het IMM systeemeventlogboek (zie
“POST” op pagina 119).
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 135
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Actie
De server start af en toe vanzelf
opnieuw op (reset).
1. Als de reset tijdens de POST optreedt en de watchdog timer van de POST
ingeschakeld is (klik in het programma UEFI Setup Utility op System Settings
--> Integrated Management Module --> POST Watchdog Timer om de instel-
lingen van de watchdog op te zoeken), controleer dan of de timeoutwaarde
voor de watchdog (POST Watchdog Timer) voldoende hoog is ingesteld. Blijft
de server tijdens de POST opnieuw opstarten, raadpleeg dan “POST” op
pagina 119.
2. Als de reset optreedt nadat het besturingssysteem is gestart en er zijn ASR-
programma’s (ASR = automatic server restart) of ASR-apparaten geïnstalleerd,
schakel die dan uit.
Opmerking: ASR-programma’s werken als hulpprogramma’s van het
besturingssysteem en zijn gerelateerd aan het IPMI-stuurprogramma. Als de
resets blijven optreden nadat het besturingssysteem is gestart, zit de fout wel-
licht in het besturingssysteem. Zie “Softwareproblemen” op pagina 145.
3. Als er sprake is van geen van beide situaties, raadpleeg dan het systeem-
foutenlogboek of het IMM systeemeventlogboek (zie “POST” op pagina 119).
Als het probleem aanhoudt, belt u voor service.
Problemen met toetsenbord, muis of aanwijsapparaat
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Actie
Enkele of alle toetsen van het
toetsenbord werken niet.
1. Controleer of de toetsenbordkabel goed is aangesloten.
2. Als u werkt met een USB-toetsenbord dat is aangesloten op een USB-hub,
ontkoppelt u het toetsenbord van de hub en sluit u het rechtstreeks aan op de
server.
3. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven
volgorde, en start de server telkens opnieuw op:
a. Toetsenbord
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat
136 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Actie
De muis of het aanwijsapparaat
werkt niet.
1. Zorg ervoor dat:
v De kabel voor de muis of het aanwijsapparaat correct is aangesloten op de
server.
v De stuurprogramma’s voor de muis of het aanwijsapparaat correct zijn
geïnstalleerd.
v De server en het beeldscherm zijn ingeschakeld.
v De optie Mouse is ingeschakeld in het programma Setup Utility.
2. Als u werkt met een USB-muis of USB-aanwijsapparaat dat is aangesloten op
een USB-hub, ontkoppelt u de muis of het aanwijsapparaat van de hub en sluit
u het rechtstreeks aan op de server.
3. Sluit de kabel van de muis of het aanwijsapparaat aan op een andere USB-
poort.
4. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven
volgorde, en start de server telkens opnieuw op:
a. Muis of aanwijsapparaat
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 137
Problemen met het geheugen
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Actie
De weergegeven hoeveelheid
systeemgeheugen is minder dan
de hoeveelheid geïnstalleerd
fysiek geheugen.
1. Controleer of:
v Er op het bedieningspaneel geen fouten-LED’s branden.
v De geheugenmodules goed zijn geïnstalleerd.
v Het juiste type geheugen is geïnstalleerd.
v Alle geheugenbanken zijn ingeschakeld. Mogelijk heeft de server automa-
tisch een geheugenbank uitgeschakeld toen een fout werd geconstateerd.
2. Controleer het POST-foutenlogboek:
v Als een DIMM is uitgeschakeld vanwege een SMI (systems-management
interrupt), vervangt u de DIMM.
3. Voer het diagnoseprogramma voor het geheugen uit (zie “Hulpprogramma’s
voor diagnose” op pagina 119).
4. Controleer of er geen discrepantie in het geheugen is wanneer de server is
ingesteld op de minimale geheugenconfiguratie.
5. Voeg telkens één paar DIMM’s tegelijk toe, waarbij u er voor zorgt dat de
DIMM’s in het paar met elkaar overeenkomen.
6. Plaats de DIMM opnieuw.
7. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven
volgorde, en start de server telkens opnieuw op:
a. DIMM’s
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat
Meerdere rijen DIMM’s in een
branch worden aangegeven als
defect.
1. Plaats opnieuw de DIMM’s en start de server opnieuw.
2. Vervang de defecte DIMM.
3. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat.
138 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Microprocessorproblemen
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Actie
Tijdens de POST brander er een
microprocessor-LED, hetgeen
aangeeft dat de desbetreffende
microprocessor niet goed werkt.
1. Ga na of de server de microprocessor in kwestie wel ondersteunt.
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Controleer of de microprocessor correct is
geïnstalleerd.
3. (Alleen voor servicemedewerkers) Plaats de microprocessor opnieuw.
4. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven
volgorde, en start de server telkens opnieuw op:
a. (Alleen voor servicemedewerkers) Microprocessor
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 139
Beeldschermproblemen
Sommige beeldschermen beschikken over ingebouwde zelftests. Als u denkt dat er een probleem is met
het beeldscherm, raadpleegt de instructies voor het testen en instellen van het beeldscherm in de docu-
mentatie die bij het beeldscherm is geleverd. Als u de oorzaak van het probleem niet kunt vinden, belt u
voor service.
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Actie
Het beeldscherm testen.
1. Zorg dat de beeldschermkabels goed zijn aangesloten.
2. Probeer een ander beeldscherm voor de server, of probeer een beeldscherm te
gebruiken dat is getest in combinatie met een andere server.
3. Voer de diagnoseprogramma’s uit. Als het beeldscherm de diagnose-
programma’s met goed gevolg doorloopt, kan het probleem betrekking hebben
op een videostuurprogramma.
4. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat.
Er verschijnt niets op het
scherm.
1. Als de server is aangesloten op een KVM-schakelapparaat, kunt u vaststellen
of dit apparaat de oorzaak is van de fout door de beeldschermkabel recht-
streeks aan te sluiten op de aansluiting aan de achterkant van de server.
2. Zorg ervoor dat:
v De server is ingeschakeld. Als er geen netvoeding is voor de server, raad-
pleegt u “Problemen met de voeding” op pagina 143.
v De kabels van het beeldscherm goed zijn aangesloten.
v Het beeldscherm aan staat en de helderheids- en contrastregelaars correct
zijn ingesteld.
3. Zorg dat het beeldscherm wordt aangestuurd door de juiste server (voor zover
van toepassing).
4. Zorg dat eventueel beschadigde firmware van de server niet van invloed is op
de video. Zie “De firmware bijwerken” op pagina 108.
5. Kijk naar de controlepunt-LED’s op de systeemplaat. Als de codes veranderen,
gaat u naar stap 6.
6. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven
volgorde, en start de server telkens opnieuw op:
a. Beeldscherm
b. Video PCI-kaart (als er een geïnstalleerd is)
c. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat
7. Zie “Onbepaalde problemen oplossen” op pagina 146.
Het beeldscherm werkt bij het
aanzetten van de server, maar
het scherm blijft leeg bij het
starten van sommige
toepassingsprogramma’s.
1. Zorg ervoor dat:
v Het toepassingsprogramma geen hogere weergavestand instelt dan de mini-
tor aankan.
v De vereiste stuurprogramma’s zijn geïnstalleerd voor de toepassing.
2. Voer een videodiagnose uit (zie “Hulpprogramma’s voor diagnose” op pagina
119).
v Als de server de videodiagnose doorstaat, is de video in orde; zie “Onbe-
paalde problemen oplossen” op pagina 146.
v (Alleen voor servicemedewerkers) Als de videodiagnose mislukt voor de
server, vervangt u de systeemplaat.
140 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Actie
Het beeldscherm heeft een
trillend beeld, of de scherm-
afbeelding is golvend, onlees-
baar, lopend of vervormd.
1. Als de zelftest van het beeldscherm aangeeft dat het beeldscherm juist functio-
neert, controleer dan of het beeldscherm op een andere plaats beter werkt.
Magnetische velden rondom andere apparaten (zoals transformatoren, TL-
buizen of andere beeldschermen) kunnen het beeld vervormen. Als dat
gebeurt, zet u het beeldscherm uit.
Waarschuwing: Als u een kleurenbeeldscherm verplaatst terwijl het is inge-
schakeld, kan er verkleuring ontstaan.
Plaats het apparaat en het beeldscherm dan minimaal 30 cm. uit elkaar en
schakel het beeldscherm in.
Opmerkingen:
a. Om lees/schrijf-fouten van het diskettestation te voorkomen, moet de
afstand tussen het beeldscherm en elk van de diskettestations minimaal 7,5
cm zijn.
b. Niet door Lenovo geleverde beeldschermkabels kunnen onvoorspelbare
problemen opleveren.
2. Sluit de beeldschermkabel opnieuw aan.
3. Vervang de in stap 2 genoemde componenten steeds met één tegelijk, in de
aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op:
a. Beeldschermkabel
b. Video PCI-kaart (als er een geïnstalleerd is)
c. Beeldscherm
d. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat
Op het scherm worden onjuiste
tekens weergegeven.
1. Als er een onjuiste taal wordt weergegeven, werkt u UEFI-code bij (zie “De
firmware bijwerken” op pagina 108) en stelt u de juiste taal in.
2. Sluit de beeldschermkabel opnieuw aan.
3. Vervang de in stap 2 genoemde componenten steeds met één tegelijk, in de
aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op:
a. Beeldschermkabel
b. Beeldscherm
c. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 141
Problemen met optionele apparatuur
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Actie
Een zojuist geïnstalleerd optio-
neel apparaat werkt niet.
1. Controleer of:
v Het apparaat geschikt is voor de server.
v U de installatie-instructies bij het apparaat hebt opgevolgd en het apparaat
correct is geïnstalleerd.
v Er geen andere geïnstalleerde apparaten of kabels zijn losgeraakt.
v U de configuratiegegevens hebt bijgewerkt in het programma Setup Utility.
Telkens wanneer u geheugen of andere apparatuur wijzigt, moet u de confi-
guratie bijwerken.
2. Plaats opnieuw het zojuist geïnstalleerde apparaat.
3. Vervang het zojuist geïnstalleerde apparaat.
Een optioneel apparaat dat in
het verleden wel werkte, werkt
nu niet meer.
1. Zorg dat alle kabels van het apparaat correct zijn aangesloten.
2. Als er bij het apparaat aparte testinstructies zijn geleverd, gebruik deze dan
om het apparaat te testen.
3. Plaats opnieuw het defecte apparaat.
4. Vervang het defecte apparaat.
142 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Problemen met de voeding
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Actie
De aan/uit-knop werkt niet en
de resetknop werkt wel (de
server start niet).
Opmerking: De aan/uit-knop
werkt pas ongeveer drie tot vijf
minuten nadat de server is
aangesloten op het lichtnet.
1. Controleren of de aan/uit-knop correct werkt:
a. Ontkoppel de netsnoeren van de server.
b. Sluit de netsnoeren opnieuw aan.
c. (Alleen voor servicemedewerkers) Plaats opnieuw de kabels voor het bedie-
ningspaneel en herhaal de stappen 1a en 1b.
v (Alleen voor servicemedewerkers) Als de server start, plaatst u het bedie-
ningspaneel terug. Als het probleem blijft optreden, vervangt u het bedie-
ningspaneel.
v Als de server niet opstart, omzeil dan de aan/uit-schakelaar met behulp
van de jumper voor geforceerd aanzetten (zie “Schakelaars en jumpers
op de systeemplaat” op pagina 22). Als de server opstart, plaatst u het
bedieningspaneel terug. Als het probleem blijft optreden, vervangt u het
bedieningspaneel.
2. Controleer of de resetknop correct werkt:
a. Ontkoppel de netsnoeren van de server.
b. Sluit de netsnoeren opnieuw aan.
3. Controleer of:
v De netsnoeren zijn aangesloten op de server en op een goed werkend stop-
contact.
v Het juiste type geheugen is geïnstalleerd.
v De DIMM’s correct zijn aangebracht.
v De LED’s op de voedingseenheid geen fout aangeven.
v (Alleen voor servicemedewerkers) De microprocessor correct zijn geïnstal-
leerd.
4. Plaats de volgende componenten weer op hun plek:
a. DIMM’s
b. (Alleen voor servicemedewerkers) De kabels van de voedingseenheid naar
alle interne onderdelen
c. (Alleen voor servicemedewerkers) Aansluiting voor aan/uit-schakelaar
5. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven
volgorde, en start de server telkens opnieuw op:
a. DIMM’s
b. Voedingseenheid
c. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat
6. Als u net een optioneel apparaat hebt geïnstalleerd, verwijdert u dit en start u
de server opnieuw op. Als de server nu wel start, hebt u misschien meer appa-
raten geïnstalleerd dan de voedingseenheid aankan.
7. Zie “LED’s voor voedingseenheid” op pagina 151.
8. Zie “Onbepaalde problemen oplossen” op pagina 146.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 143
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Actie
De server kan niet worden
uitgeschakeld.
1. Ga na of u een ACPI-besturingssysteem (Advanced Configuration and Power
Interface) of een niet-ACPI-besturingssysteem gebruikt. Als het besturings-
systeem geen ACPI ondersteunt, moet u de volgende stappen uitvoeren:
a. Druk op Ctrl+Alt+Delete.
b. Zet de server uit door de aan/uit-knop 5 seconden lang ingedrukt te hou-
den.
c. Start de server opnieuw op.
d. Als de zelftest bij opstarten (POST) mislukt en de aan/uit-knop werkt niet,
ontkoppelt u het netsnoer gedurende 20 seconden. Vervolgens sluit u het
netsnoer weer aan en start u de server opnieuw op.
2. Als het probleem blijft optreden of als u werkt met een ACPI-besturings-
systeem, kan het probleem te maken hebben met de systeemplaat.
De server wordt onverwacht
afgesloten en de LED’s op het
bedieningspaneel branden niet.
Zie “Onbepaalde problemen oplossen” op pagina 146.
Problemen met seriële apparaten
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Actie
Het aantal seriële poorten dat
door het besturingssysteem
wordt gevonden, is kleiner dan
het aantal geïnstalleerde poor-
ten.
1. Controleer of:
v Aan elke poort een uniek adres is toegewezen in het programma Setup
Utility en geen van de seriële poorten is uitgeschakeld.
v De PCI-kaart met de seriële poort (indien aanwezig) correct aangesloten is.
2. Installeer de PCI-kaart met de seriële poort opnieuw.
3. Vervang de PCI-kaart met de seriële poort.
144 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Actie
Een serieel apparaat werkt niet.
1. Zorg ervoor dat:
v Het apparaat compatibel is met de server.
v De seriële poort ingeschakeld is en een uniek adres heeft.
v Het apparaat in aangesloten op de juiste aansluiting (zie “Schakelaars en
jumpers op de systeemplaat” op pagina 22).
2. Plaats de volgende componenten weer op hun plek:
a. Defect serieel apparaat
b. Seriële kabel
3. Vervang de in stap 2 genoemde componenten steeds met één tegelijk, in de
aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op.
4. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat.
Softwareproblemen
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Actie
U vermoedt een software-
probleem.
1. Als u wilt nagaan of het probleem door de software wordt veroorzaakt, moet u
controleren of:
v De server de minimaal vereiste hoeveelheid geheugen heeft om de software
te kunnen gebruiken. Informatie over geheugenvereisten vindt u in de infor-
matie die bij de software is geleverd. Als u zojuist een optioneel apparaat of
extra geheugen hebt geïnstalleerd, kan er sprake zijn van een conflict in de
geheugenadressen.
v De software is ontworpen om te functioneren op de server.
v Ander software wel werkt op de server.
v De software werkt op een andere server.
2. Als er foutberichten op het scherm verschijnen wanneer u de software
gebruikt, raadpleeg dan de informatie die bij het programma is geleverd om te
zien wat deze foutberichten betekenen en hoe u de problemen mogelijk kunt
oplossen.
3. Neem contact op met het softwareleverancier.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 145
Problemen met USB-poorten
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen
worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s:
Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Actie
Een USB-apparaat werkt niet.
1. Voer een USB-diagnose uit (zie “POST” op pagina 119).
2. Zorg ervoor dat:
v Het juiste USB-stuurprogramma is geïnstalleerd.
v Het besturingssysteem USB-apparaten ondersteunt.
3. Zorg dat de USB-configuratieopties correct zijn ingesteld in het programma
Setup Utility (zie voor meer informatie “Werken met het programma Setup
Utility” op pagina 94).
4. Als u een USB-hub gebruikt, ontkoppelt u het USB-apparaat en sluit u het
apparaat rechtstreeks aan op de server.
Videoproblemen
Zie “Beeldschermproblemen” op pagina 140.
Onbepaalde problemen oplossen
Als het met de diagnosetest niet is gelukt om de oorzaak van het probleem op te sporen of als de server
helemaal niet werkt, komt de informatie in dit gedeelte van pas.
Als u vermoedt dan de storingen (doorlopend of incidenteel) worden veroorzaakt door een software-
probleem, raadpleegt u “Softwareproblemen” op pagina 145.
Beschadigde gegevens in het CMOS-geheugen en beschadigde firmware van de server kunnen onbe-
paalde problemen veroorzaken. Om de CMOS-gegevens te resetten, moet u de CMOS-jumper verplaatsen
om het CMOS-geheugen te resetten. Zie “Schakelaars en jumpers op de systeemplaat” op pagina 22. Ver-
moedt u dat de firmware van de server beschadigd is, raadpleeg dan “De firmware bijwerken” op pagina
108.
Als de voedingseenheden correct werken, voert u de volgende procedure uit:
1. Zet de server uit.
2. Zorg dat de server correct is bekabeld.
3. Verwijder of ontkoppel een voor een de volgende apparaten, totdat u de fout hebt gevonden. Zet tel-
kens de server weer aan en werk dan ook de configuratie bij.
v Externe apparaten.
v Piekspanningsbregrenzer (op de server).
v Printer, muis en niet-Lenovo apparaten,
v Elke PCI-kaart.
v Vasteschijfstations.
v Geheugenmodules. In de minimumconfiguratie wordt er een DIMM van 1 GB in sleuf 3 verlangd.
4. Zet de server aan. Als het probleem aanhoudt, controleert u de onderstaande componenten in de aan-
gegeven volgorde:
v Geheugenmodule
v Microprocessor
v Systeemplaat
146 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Als het probleem wordt opgelost als u een PCI-kaart uit de server verwijdert en het probleem terugkeert
wanneer u dezelfde PCI-kaart weer installeert, is de PCI-kaart waarschijnlijk defect; als het probleem
terugkeert als u de PCI-kaart vervangt door een andere, is de uitbreidingskaart waarschijnlijk defect.
Als u een netwerkprobleem vermoedt, terwijl de server alle systeemtests doorstaat, is er mogelijk een
probleem met de externe netwerkbekabeling.
Tips voor probleembepaling
Omdat het aantal combinaties van hardware en software bijna oneindig is, kan de onderstaande informa-
tie u wellicht helpen bij het opsporen van de oorzaak van een probleem. Probeer de volgende informatie
altijd bij de hand te hebben wanneer u de hulp van Lenovo inroept.
Het modelnummer en het serienummer van de server bevinden zich op de frontplaat (zie afbeelding):
v Machinetype en model
v Upgrades van microprocessor of vasteschijfstation(s)
v Symptomen van de storing
Doorstaat de server de diagnosetests?
Wat gebeurt er? Wanneer? Waar?
Treedt de storing op een enkele server op, of op meerdere servers?
Is de storing herhaalbaar?
Heeft deze configuratie ooit gewerkt?
Welke eventuele wijzigingen zijn er aangebracht voordat de configuratie ermee ophield?
Is dit de oorspronkelijk gemelde storing?
v Type diagnoseprogramma en versie
v Hardwareconfiguratie (schermafdruk van het systeemoverzicht)
v Level van IMM-firmware
v Besturingssysteem
Sommige problemen kunt u oplossen door de configuratie en de softwaresetup van een niet-werkende
server te vergelijken met die van een werkende server. Als u twee servers omwille van diagnose-
doeleinden met elkaar vergelijkt, mag u ze alleen als identiek beschouwen als de volgende facturen bij
beide servers exact gelijk zijn:
v Machinetype en model
v Level van IMM-firmware
v Adapters en aangesloten apparatuur, op dezelfde locaties
v Adresjumpers, terminators en bekabeling
v Versies en levels van software
v Type diagnoseprogramma en versie
v Instellingen van configuratieopties
v Setup van stuurbestand van besturingssysteem
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 147
In Bijlage A, “Hulp en technische ondersteuning”, op pagina 155 vindt u meer informatie over de manier
waarop u kunt bellen voor service.
Diagnoseprogramma’s en berichten
De diagnoseprogramma’s vormen de primaire methode voor het testen van de belangrijkste onderdelen
van de server. Tijdens het uitvoeren van de diagnoseprogramma’s worden er tekstberichten op het
scherm afgebeeld. Deze worden tevens opgeslagen in het testlogboek. Een diagnosebericht geeft aan dat
er een probleem is geconstateerd. In het bericht wordt aangegeven welke actie u het beste kunt onderne-
men. Zie de publicatie Hardware Maintenance Manual voor meer informatie over diagnoseprogramma’s en
-berichten.
Fouten-LED’s
Op de afbeelding ziet u de LED’s op de systeemplaat. De systeemplaat is uitgerust met fouten-LED’s die
u helpen de herkomst van de fout te vinden. Voer de diagnoseprogramma’s uit om de oorzaak van de
fout op te sporen (zie “Hulpprogramma’s voor diagnose” op pagina 119).
Heatsink
Orientation
DIMMs
DIMMs
1 Fouten-LED ventilator 5 9 Fouten-LED PCI Express-sleuf 2
2 Fouten-LED ventilator 4 10 Fouten-LED PCI Express-sleuf 1
3 H8 Hartslag-LED 11 Fouten-LED microprocessor
4 Fouten-LED ventilator 3 12 Fouten-LED batterij
5 Fouten-LED ventilator 2 13 Spaarstanden-LED
6 Fouten-LED ventilator 1 14 Fouten-LED systeemplaat
7 LED voor SAS/SATA-controller 15 fouten-LED’s DIMM 1-6
8 LED voor functionaliteit van IMM
148 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
De server is zodanig ontworpen dat de LED’s blijven branden zo lang de server is aangesloten op het
lichtnet, ook als de server uit staat (uiteraard op voorwaarde dat het stopcontact goed werkt). Deze func-
tie maakt het mogelijk om de fout zelfs te vinden als het besturingssysteem is afgesloten.
Opmerking: Wanneer u de voedingsbron loskoppelt van de server, hebt u niet langer de mogelijkheid
om de LED’s te bekijken omdat de LED’s niet branden als de voedingsbron is verwijderd.
Voordat u de voedingsbron ontkoppelt, zorgt u ervoor dat u noteert welke LED’s branden,
met inbegrip van de LED’s die branden op het bedieningspaneel en de LED’s die branden
op de systeemplaat in de server.
Veel fouten worden eerst aangegeven met de systeemfout-LED op het bedieningspaneel van de server.
Als die LED brandt, kunnen er elders in de server ook een of meer LED’s branden. Deze kunnen u de
herkomst van de fout aanwijzen.
Voordat u binnenin de server gaat werken om te zien welke LED’s er branden, dient u “Beveiliging” op
pagina vii en “Werken met apparaten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit” op pagina 28 te lezen.
Als er een fout optreedt, bekijk de LED’s van de server dan in de onderstaande volgorde:
1. Kijk eerst op het bedieningspaneel aan de voorkant van de server. Als de systeemfout-LED brandt,
geeft dit aan dat er een fout is opgetreden.
2. Kijk op de voor- en achterkant van de server of er LED’s van onderdelen branden.
3. Verwijder de kap van de server en kijk of er binnenin de server LED’s branden. Bepaalde onderdelen
in de server hebben LED’s die gaan branden om de plaats van een probleem aan te geven. Als er bij-
voorbeeld een fout met een DIMM optreedt, gaat de LED naast de desbetreffende DIMM op de
systeemplaat branden.
Kijk op het systeemservicelabel aan de binnenkant van de kap van de server. Op dat label ziet u een
overzicht van de interne onderdelen. Alleen al hieruit kunt u vaak genoeg informatie halen om de
fout te herstellen.
In de onderstaande tabel worden de LED’s op de systeemplaat beschreven en worden mogelijke acties
aangeboden voor het oplossen van de aangetroffen problemen.
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Onderdeel-LED Beschrijving Actie
Fouten-LED’s voor
DIMM’s
Er is een geheugen-DIMM defect of
onjuist geïnstalleerd.
1. Verwijder de DIMM die wordt aangegeven door
de brandende LED.
2. Plaats de DIMM opnieuw.
3. Vervang de volgende componenten steeds met één
tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de
server telkens opnieuw op:
a. DIMM
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
Fouten-LED’s voor
ventilatoren
Een bepaalde ventilator is defect,
draait te langzaam of is verwijderd.
1. Vervang de defecte ventilator. Deze wordt aange-
geven met een brandende LED bij de aansluiting
van de ventilator op de systeemplaat.
2. Vervang de defecte ventilator.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 149
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap
uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Onderdeel-LED Beschrijving Actie
Fouten-LED voor
microprocessor
De microprocessor is defect, is
verwijderd of is onjuist geïnstal-
leerd.
Opmerking: (Alleen voor service-
medewerkers) Controleer of de
microprocessor correct is geïnstal-
leerd. Zie see “Microprocessor
installeren” op pagina 62.
1. Raadpleeg logboek voor systeemevents om vast te
stellen waarom de LED brandt.
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Plaats de desbe-
treffende microprocessor opnieuw.
3. Vervang de volgende componenten steeds met één
tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de
server telkens opnieuw op:
a. (Alleen voor servicemedewerkers) Microproces-
sor
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
Fouten-LED voor
systeemplaat
De microprocessor-VRD en/of de
voltageregelaars op de systeemplaat
zijn defect.
(Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
Fouten-LED voor
batterij
Batterij bijna leeg.
1. Vervang indien nodig de CMOS-batterij (een
lithiumbatterij).
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
Hartslag-LED voor
IMM
Geeft de status van het opstart-
proces van de IMM aan.
Als de server wordt aangesloten op
het lichtnet, knippert deze LED snel
om aan te geven dat de IMM-code
wordt geladen. Zodra het laden
voltooid is, stopt de LED korte tijd
met knipperen. Daarna gaat de LED
langzaam knipperen om aan te
geven dat de IMM volledig opera-
tioneel is. U kunt de server dan
starten door op de aan/uit-knop te
drukken.
Als de LED niet binnen 30 seconden dat de server is
aangesloten op het lichtnet begint te knipperen, voert
u de volgende procedure uit:
1. (Alleen voor servicemedewerkers) Herstel de
firmware opnieuw (zie “De UEFI-firmware
terugzetten” op pagina 109).
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
Fouten-LED’s voor
PCI-sleuven
Er is een fout opgetreden op een
PCI-bus of op de systeemplaat.
Naast de defecte PCI-sleuf gaat er
een extra LED branden.
1. Raadpleeg het logboek voor systeemevents voor
informatie over de fout.
2. Als u aan de hand van de LED’s en de informatie
in het systeemeventlogboek niet kunt vaststellen
welke PCI-kaart de storing vertoont, verwijdert u
telkens één PCI-kaart tegelijk en start u de server
na het verwijderen van elke PCI-kaart opnieuw
op.
3. Als de storing blijft optreden, gaat u naar http://
www.lenovo.com/support voor aanvullende infor-
matie over het oplossen van het probleem.
H8 hartslag-LED Opstart- en afsluitvolgorde.
1. Als de LED één keer per seconde knippert, is alles
in orde en hoeft u niets te doen.
2. Als de LED niet knippert: (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang de systeemplaat.
150 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Systeempuls-LED’s
De volgende LED’s bevinden zich op de systeemplaat en geven de opstart- en afsluitvolgorde van het
systeem en de voortgang van het opstarten aan (zie “LED’s voor systeemplaat” op pagina 24 voor de
plaats van deze LED’s).
Tabel 18. Systeempuls-LED’s
LED Beschrijving Actie
H8-hartslag Opstart- en afsluitvolgorde.
1. Als de LED één keer per seconde
knippert, is alles in orde en hoeft
u niets te doen.
2. Als de LED niet knippert: (Alleen
voor servicemedewerkers) Ver-
vang de systeemplaat.
IMM-hartslag IMM-hartslag opstartproces. Hieronder worden de verschillende
stadia in het rangschikkingsproces
voor de IMM-hartslag beschreven.
1. Als deze LED snel knippert
(ongeveer vier keer per seconde)
wordt de IMM-code op dat
moment geladen.
2. Als deze LED kortstondig uitgaat,
betekent dit dat het laden van de
IMM-code voltooid is.
3. Als deze LED kortstondig uitgaat
en vervolgens langzaam gaat
knipperen (ongeveer één keer per
seconde), is de IMM volledig
operationeel. U kunt op de aan/
uit-knop drukken om de server
aan te zetten.
4. Als deze LED 30 seconden na het
aansluiten van de server op het
lichtnet nog steeds niet knippert,
voert u de volgende procedure
uit:
a. (Alleen voor service-
medewerkers) Herstel de
firmware met behulp van de
IMM hersteljumper (zie “Scha-
kelaars en jumpers op de
systeemplaat” op pagina 22).
b. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang de
systeemplaat.
LED’s voor voedingseenheid
De volgende minimumconfiguratie is nodig, anders gaat de DC-LED op de voedingseenheid niet bran-
den:
v Voedingseenheid
v Netsnoer
De volgende minimumconfiguratie is nodig om de server te kunnen laten starten:
v Een microprocessor in microprocessoraansluiting 1
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 151
v Eén DIMM van 1 GB op de systeemplaat
v Eén voedingseenheid
v Netsnoer
v ServeRAID SAS/SATA-controller
v Vijf ventilatoren
In de onderstaande afbeelding ziet u de plaats van de LED’s van de voedingseenheid.
1 Aansluiting voor netvoeding 14 LED gelijkstroom (groen)
13 Fouten-LED van voedingseenheid
(oranje)
15 LED wisselstroom (groen)
In de onderstaande tabel worden de problemen beschreven die worden aangegeven met diverse combina-
ties van de LED’s van de voedingseenheid en de mogelijke acties voor het oplossen van het probleem.
152 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Tabel 19. LED’s van de voedingseenheid
LED’s voor voedingseenheid
Beschrijving Actie Notes
Wissel-
stroomGelijkstroom Fout
Uit Uit Uit Er staat geen
stroom van het
lichtnet op de
server of er is
een probleem
met de stroom-
bron.
1. Controleer de stroomtoevoer naar de
server.
2. Controleer of het netsnoer is aangeslo-
ten op een werkend stopcontact.
3. Zet de server uit en zet hem weer aan.
4. Blijft het probleem bestaan, dan moet
u de voedingseenheid vervangen.
Dit is een normale
situatie als er geen
stroom wordt gele-
verd.
Aan Uit Uit De voedings-
eenheid is niet
volledig geïnstal-
leerd, de
systeemplaat is
defect of de
voedingseenheid
is defect.
1. Controleer of de voedingseenheid
correct geïnstalleerd is. Het kan nodig
zijn om de stroom van de server af te
halen en de voedingseenheid opnieuw
aan te brengen.
2. Als de fouten-LED van de systeem-
plaat niet brandt, vervangt u de
voedingseenheid.
3. Brandt de de fouten-LED van de
systeemplaat wél: (Alleen voor
servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
Geeft gewoonlijk
aan dat de
voedingseenheid
niet correct
geplaatst is. Vóórdat
het systeem is aan-
gezet, is dit een
normale situatie.
Aan Uit of
knippe-
rend
Aan Voedingseenheid
defect
Vervang de voedingseenheid.
Aan Aan Uit Normale wer-
king
Aan Aan Aan De voedings-
eenheid is defect,
maar nog wel
operationeel
Vervang de voedingseenheid.
Diagnoseprogramma’s en berichten
De diagnoseprogramma’s vormen de primaire methode voor het testen van de belangrijkste onderdelen
van de server. Tijdens het uitvoeren van de diagnoseprogramma’s worden er tekstberichten op het
scherm afgebeeld. Deze worden tevens opgeslagen in het testlogboek. Een diagnosebericht geeft aan dat
er een probleem is geconstateerd. In het bericht wordt aangegeven welke actie u het beste kunt onderne-
men.
Er zijn hulpprogramma’s beschikbaar om de diagnosecode op het geïntegreerde USB-flashapparaat te
resetten en bij te werken. Dit is van belang wanneer de diagnosepartitie beschadigd raakt en de diagnose-
programma’s niet meer kunnen worden gestart. Voor meer informatie en voor het downloaden van de
hulpprogramma’s gaat u naar http://www.lenovo.com/support.
De diagnoseprogramma’s uitvoeren
U kunt de diagnoseprogramma’s als volgt uitvoeren:
1. Als de server actief is, zet dan de server en alle aangesloten apparaten uit.
2. Zet eerst alle aangesloten apparaten aan en daarna de server.
3. Zodra de aanwijzing <F2> Diagnostics wordt afgebeeld, drukt u op F2.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 153
Opmerking: Als u het DSA Preboot diagnoseprogramma start, gebeurt er eerst niets en kan het onge-
woon lang duren voordat het programma reageert. Dit is normaal; het programma
wordt dan geladen.
4. Desgewenst kunt u Quit to DSA selecteren om het stand-alone geheugendiagnoseprogramma te ver-
laten.
Opmerking: Als u de stand-alone geheugendiagnoseomgeving eenmaal hebt verlaten, moet u de ser-
ver opnieuw opstarten om opnieuw toegang te krijgen tot die omgeving.
5. Selecteer gui om de grafische gebruikersinterface op te roepen, of cmd om naar het interactieve DSA-
menu te gaan.
6. Volg de instructies op het scherm om de gewenste diagnosetest te selecteren.
Als er bij de diagnose geen hardwarestoring wordt gevonden maar het probleem tijdens de normale wer-
king van de server blijft bestaan, wordt het probleem mogelijk veroorzaakt door een softwarefout. Als u
denkt dat er een softwareprobleem is opgetreden, raadpleegt u de documentatie die bij de software is
geleverd.
Eén probleem kan meerdere foutberichten veroorzaken. Als dat gebeurt, gaat u eerst op zoek naar de oor-
zaak van het eerste foutbericht. De volgende keer dat u de diagnoseprogramma’s uitvoert, treden de
andere problemen gewoonlijk niet meer op.
Uitzondering: Als meerdere foutcodes of LED’s op de systeemplaat wijzen op een microprocessorfout,
kan de fout worden veroorzaakt door de microprocessor of door de aansluiting van de
microprocessor. Zie “Microprocessorproblemen” op pagina 139 voor informatie over het
opsporen van fouten met de microprocessor.
Als de server tijdens het testen stopt en de verwerking niet kan voortzetten, start u de server opnieuw en
probeert u nogmaals de diagnoseprogramma’s uit te voeren. Blijft het probleem bestaan, vervang dan het
onderdeel dat werd getest op het moment dat de server stopte.
Tekstberichten bij diagnose
Er kunnen tekstberichten worden afgebeeld terwijl er tests worden uitgevoerd. Een dergelijk tekstbericht
bevat meestal een van de volgende resultaten:
Passed: De test is foutloos voltooid.
Failed: Er is bij de test een fout ontdekt.
Aborted: De test kon niet worden voortgezet als gevolg van de configuratie van de server.
Extra informatie over mislukte tests is te vinden in de uitgebreide diagnoseresultaten voor elke test.
Het testlogboek bekijken
Als u, nadat de tests voltooid zijn, het testlogboek wilt bekijken, typt u de opdracht view in het interac-
tieve DSA-menu, of selecteert u Diagnostic Event Log in de grafische gebruikersinterface. Om de DSA
Preboot-collecties over te brengen naar een extern USB-apparaat, typt u de opdracht copy in het interac-
tieve DSA-menu.
Diagnoseberichten
Een volledige lijst van berichten die door de diagnoseprogramma’s kunnen worden gegenereerd, plus de
aanbevolen acties om de geconstateerde problemen op te lossen, vindt u in de publicatie Hardware
Maintenance Manual .
154 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Bijlage A. Hulp en technische ondersteuning
Als u hulp, service of technische assistentie nodig hebt, of gewoon meer wilt weten over Lenovo-
producten, staan u legio informatiebronnen van Lenovo ter beschikking. In dit gedeelte leest u waar u
terecht kunt voor meer informatie over Lenovo en Lenovo-producten, wat u moet doen als er problemen
met het systeem zijn en wie u kunt bellen als er onderhoud of service moet worden uitgevoerd.
Voordat u belt
Ga, voordat u belt, na of u de volgende stappen hebt ondernomen om te proberen het probleem zelf op
te lossen:
v Controleer of alle kabels en snoeren goed zijn aangesloten.
v Controleer aan/uit-schakelaars om u ervan te vergewissen dat het systeem aan staat.
v Raadpleeg in de documentatie van uw systeem de secties over het oplossen van problemen en gebruik
de diagnoseprogramma’s die bij het systeem zijn geleverd. Informatie over diagnoseprogramma’s vindt
uinHardware Maintenance Manual .
v Ga naar http://www.lenovo.com/support om te controleren op technische informatie, hints, tips en
nieuwe stuurprogramma’s of om een aanvraag te verzenden voor informatie.
De meeste problemen kunnen worden opgelost zonder hulp van buitenaf, door de informatie te gebrui-
ken op de ondersteuningswebsite van Lenovo of door de procedures voor probleemoplossing te volgen
die Lenovo biedt in de publicaties die worden geleverd bij uw Lenovo-product. In de documentatie bij
Lenovo-systemen worden ook de diagnosetests beschreven die u kunt uitvoeren. Bij de meeste systemen,
besturingssystemen en programma’s wordt documentatie meegeleverd waarin procedures worden
beschreven voor het oplossen van problemen en uitleg wordt gegeven over foutberichten en foutcodes.
Raadpleeg voor problemen met de software de documentatie bij het besturingssysteem of het
toepassingsprogramma.
De documentatie gebruiken
Informatie over uw Lenovo-systeem en eventueel vooraf geïnstalleerde software, of over een optioneel
apparaat vindt u in de documentatie die bij het desbetreffende product is meegeleverd. De documentatie
bestaat uit gedrukte documenten, online documenten, readme-bestanden en Help-bestanden. De meeste
documentatie voor uw server bevindt zich op de ThinkServer-documentatie DVD die wordt verstrekt bij de
server. Zie de informatie over probleemoplossing in uw systeemdocumentatie voor instructies met betrek-
king tot de diagnoseprogramma’s. Uit de informatie voor probleemoplossing of de berichten van de
diagnoseprogramma’s kan blijken dat u aanvullende of bijgewerkte stuurprogramma’s of andere software
nodig hebt. Lenovo houdt pagina’s op internet bij waar u terecht kunt voor de nieuwste technische infor-
matie en de meest recente stuurprogramma’s en updates. Voor deze pagina’s gaat u naar http://
www.lenovo.com/support en volgt u de instructies.
Hulp en informatie van internet halen
De homepage van Lenovo op internet bevat informatie over Lenovo-systemen, optionele apparaten, servi-
ces en ondersteuning. Voor algemene informatie over Lenovo-producten of om Lenovo-producten aan te
schaffen, gaat u naar
http://www.lenovo.com. Voor ondersteuning op Lenovo-producten gaat u naar
http://www.lenovo.com/support.
© Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. 155
Service aanvragen
Tijdens de garantieperiode kunt u voor telefonische hulp en informatie terecht bij het Customer Support
Center.
De volgende services zijn tijdens de garantieperiode beschikbaar:
v Probleembepaling- Speciaal opgeleid personeel staat klaar om u te helpen de oorzaak van een
hardwareprobleem op te sporen en het probleem te verhelpen.
v Reparatie van hardware- Als het probleem wordt veroorzaakt door hardware die onder de garantie
valt, zal speciaal opgeleid onderhoudspersoneel zorgdragen voor de noodzakelijke service.
v Ontwerpwijzigingen- In sommige gevallen moet een product na de verkoop worden aangepast.
Lenovo of uw Lenovo-dealer zal dergelijke technische wijzigingen aanbrengen als ze van toepassing
zijn op uw hardware.
De volgende items vallen niet onder de garantie:
v Vervanging of gebruik van onderdelen die niet voor of door Lenovo zijn gefabriceerd, en van Lenovo-
onderdelen waarop geen garantie wordt gegeven
v Opsporing van de oorzaak van softwareproblemen
v Configuratie van het BIOS als onderdeel van een installatie of upgrade
v Wijzigingen of upgrades van stuurprogramma’s
v Installatie en onderhoud van netwerkbesturingssystemen
v Installatie en onderhoud van softwareprogramma’s
In de bij uw computer geleverde informatie over veiligheid en garantie vindt u een volledig overzicht
van de garantievoorwaarden. Om recht te blijven houden op de garantieservice dient u uw aankoop-
bewijs te bewaren.
Voor een lijst van telefoonnummers voor service en ondersteuning in uw land of regio gaat u naar
http://www.lenovo.com/support en klikt u op Support phone list. U kunt ook de bij uw computer gele-
verde informatie over veiligheid en garantie raadplegen.
Opmerking: Telefoonnummers kunnen zonder voorafgaand bericht worden gewijzigd. Als het nummer
voor uw land of regio ontbreekt, neemt u contact op met uw Lenovo-wederverkoper of met
uw Lenovo-vertegenwoordiger.
Zorg dat u bij uw computer zit als u belt. Als u belt voor technische assistentie, moet u de volgende
informatie bij de hand hebben:
v Machinetype en model
v De serienummers van de hardwareproducten
v Beschrijving van het probleem
v De exacte tekst van foutberichten
v Gegevens over de configuratie (hardware en software)
Andere services
Als u uw Lenovo-notebook meeneemt op reis of als u verhuist naar een land waar uw type desktop-
computer, notebook of servercomputer wordt verkocht, is de Internationale Garantieservice (IWS) voor
uw computer beschikbaar. Deze geeft u gedurende de garantieperiode recht heeft op garantieservice. De
service wordt verleend door serviceverleners die zijn gemachtigd om garantieservice te verlenen.
Servicemethoden en procedures verschillen per land en sommige services zijn niet in alle landen beschik-
baar. De Internationale Garantieservice wordt verleend conform de servicemethode (aflevering bij Lenovo
156 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
of on-site) die geldt voor het land waar de service wordt uitgevoerd. Servicebureaus in sommige landen
bieden mogelijk geen service voor alle modellen van een bepaald machinetype. In sommige landen kun-
nen kosten in rekening worden gebracht of gelden beperkingen voor service.
Om vast te stellen of uw computer in aanmerking komt voor Internationale Garantieservice (IWS) en om
een lijst te bekijken van landen waar service beschikbaar is, gaat u naar http://www.lenovo.com/
support, klikt u op Warranty en volgt u de instructies op het scherm.
Voor technische ondersteuning bij de installatie van, of vragen over, Service Packs voor uw vooraf
geïnstalleerde Microsoft Windows-product, raadpleegt u de website Microsoft Product Support Services
op http://www.support.microsoft.com/directory/. U kunt ook contact opnemen met het Customer Sup-
port Center. Mogelijk worden er kosten in rekening gebracht.
Extra services aanschaffen
Zowel tijdens als na de garantieperiode kunt u extra diensten aanschaffen, zoals ondersteuning voor
hardware, besturingssystemen en toepassingsprogramma’s, instellen en configureren van het netwerk, uit-
gebreide reparatiediensten voor hardware en installatie op maat. De naam en beschikbaarheid van een
service kan per land en regio verschillen. Meer informatie over deze services vindt u op de Lenovo-
website op http://www.lenovo.com/.
Productservice Lenovo
Bijlage A. Hulp en technische ondersteuning 157
158 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Bijlage B. Kennisgevingen
Mogelijk brengt Lenovo de in dit document genoemde producten, diensten of voorzieningen niet uit in
alle landen. Neem contact op met uw Lenovo-vertegenwoordiger voor informatie over de producten en
services die beschikbaar zijn in uw gebied. Verwijzing in deze publicatie naar producten of diensten van
Lenovo houdt niet in dat uitsluitend Lenovo-producten of -diensten gebruikt kunnen worden. Functio-
neel gelijkwaardige producten of diensten kunnen in plaats daarvan worden gebruikt, mits dergelijke
producten of diensten geen inbreuk maken op intellectuele eigendomsrechten of andere rechten van
Lenovo. De gebruiker is verantwoordelijk voor het vaststellen van de mate van samenwerking met
producten, programma’s of diensten van anderen.
Mogelijk heeft Lenovo octrooien of octrooi-aanvragen met betrekking tot bepaalde in deze publicatie
genoemde producten. De levering van dit document geeft u geen recht op een licentie voor deze
octrooien. Vragen over licenties kunt u schriftelijk richten aan:
Lenovo (United States), Inc.
1009 Think Place - Building One
Morrisville, NC 27560
U.S.A.
Attention: Lenovo Director of Licensing
LENOVO LEVERT DEZE PUBLICATIE OP “AS IS”-BASIS, ZONDER ENIGE GARANTIE, UITDRUKKE-
LIJK NOCH STILZWIJGEND, MET INBEGRIP VAN, MAAR NIET BEPERKT TOT, DE GARANTIES OF
VOORWAARDEN VAN HET GEEN INBREUK MAKEN OP RECHTEN VAN DERDEN, VER-
HANDELBAARHEID OF GESCHIKTHEID VOOR EEN BEPAALD DOEL. In sommige rechtsgebieden is
het uitsluiten van stilzwijgende garanties niet toegestaan, zodat bovenstaande uitsluiting mogelijk niet op
u van toepassing is.
Deze informatie kan technische onnauwkeurigheden of typografische fouten bevatten. De informatie
wordt periodiek aangepast; deze veranderingen worden opgenomen in nieuwe uitgaven van het docu-
ment. Lenovo kan de producten en/of programma’s die in deze publicatie worden beschreven zonder
aankondiging wijzigen en/of verbeteren.
De producten die in dit document worden beschreven, zijn niet bedoeld voor gebruik bij implantaties of
andere levensondersteunende toepassingen waarbij storingen kunnen leiden tot letsel of overlijden. De
informatie in dit document heeft geen invloed op Lenovo-productspecificatie of garantie. De inhoud van
dit document kan niet worden gebruikt als uitdrukkelijke of stilzwijgende licentie of als vrijwaring van
de intellectuele eigendomsrechten van Lenovo of derden. Alle informatie in dit document is afkomstig
van specifieke omgevingen en wordt hier uitsluitend ter illustratie afgebeeld. In andere
gebruiksomgevingen kan het resultaat anders zijn.
Lenovo behoudt zich het recht voor om door u verstrekte informatie te gebruiken of te distribueren op
iedere manier die zij relevant acht, zonder dat dit enige verplichting voor Lenovo jegens u schept.
Verwijzingen in deze publicatie naar andere dan Lenovo-websites zijn uitsluitend opgenomen ter volle-
digheid en gelden op geen enkele wijze als aanbeveling voor die websites. Het materiaal op dergelijke
websites maakt geen deel uit van het materiaal voor dit Lenovo-product. Gebruik van dergelijke websites
is geheel voor eigen risico.
Alle snelheids- en prestatiegegevens in dit document zijn verkregen in een gecontroleerde omgeving. De
resultaten dat in andere gebruiksomgevingen wordt verkregen, kunnen hiervan derhalve afwijken.
Bepaalde metingen zijn mogelijkerwijs uitgevoerd op systemen die nog in ontwikkeling waren en er
wordt geen garantie gegeven dat deze metingen op algemeen verkrijgbare machines gelijk zouden zijn.
© Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. 159
Bovendien zijn bepaalde meetresultaten verkregen door middel van extrapolatie. Werkelijke resultaten
kunnen afwijken. Gebruikers van dit document dienen de gegevens voor hun omgeving te verifiëren.
Handelsmerken
De volgende termen zijn handelsmerken van Lenovo in de Verenigde Staten en/of andere landen:
Lenovo
Het Lenovo-logo
ThinkServer
De volgende benamingen zijn handelsmerken van International Business Machines Corporation:
v IBM
®
v ServeRAID
Intel en Intel Xeon
®
zijn merken van Intel Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen.
Microsoft en Windows
®
zijn merken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere lan-
den.
Linux is een merk van Linus Torvalds in de Verenigde Staten en/of andere landen.
Red Hat, het Red Hat “Shadow Man”-logo en alle op Red Hat gebaseerde handelsmerken en logo’s zijn
handelsmerken of geregistreerde handelsmerken van Red Hat, Inc., in de Verenigde Staten en andere lan-
den.
Andere namen van ondernemingen, producten en diensten kunnen handelsmerken zijn van derden.
Belangrijke opmerkingen
De opgegeven processorsnelheid duidt op de interne kloksnelheid van de micro- processor; ook andere
factoren zijn van invloed op de snelheid waarmee programma’s worden uitgevoerd.
De snelheid van CD- of DVD-stations is de variabele leessnelheid. De feitelijke snelheden kunnen varië-
ren en zijn in het algemeen lager dan de maximumsnelheid.
In verwijzingen naar processorgeheugen, fysiek en virtueel geheugen of kanaalvolume staat kB voor 1024
bytes, MB voor 1 048 576 bytes, en GB voor 1 073 741 824 bytes.
Wanneer er sprake is van de capaciteit van vaste-schijfstations of van communicatievolumes staat MB
voor 1 000 000 bytes en GB voor 1 000 000 000 bytes. Totale capaciteit die voor de gebruiker toegankelijk is
kan verschillen afhankelijk van gebruiksomgevingen.
Bij de maximale opslagcapaciteit op interne vaste-schijfstations wordt uitgegaan van de vervanging van
alle aanwezige vaste-schijfstations en de installatie van de grootste beschikbare Lenovo-stations in alle
stationscompartimenten.
Om het maximale geheugen te bereiken, moet u wellicht de standaard geïnstalleerde geheugenmodule
vervangen door een optionele geheugenmodule.
Lenovo doet geen enkele toezegging en geeft geen enkele garantie met betrekking tot niet-Lenovo
producten. Ondersteuning (indien beschikbaar) voor niet-Lenovo producten wordt verleend door de des-
betreffende derde, niet door Lenovo.
Bepaalde software wijkt mogelijk af van de in de winkel verkrijgbare versie (indien beschikbaar) en
wordt mogelijk geleverd zonder bepaalde documentatie en zonder bepaalde functies.
160 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Naleving van de richtlijn van de Republiek Turkije over Beperking van
gevaarlijke stoffen
Voldoet aan de vereisten van de maatregel van de Republiek Turkije over beperking van bepaalde gevaar-
lijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (EEE, Electrical and Electronic Equipment).
Türkiye EEE Yönetmeliğine Uygunluk Beyanı
T.C. Çevre ve Orman Bakanlığı'nın
“Elektrik ve Elektronik Eşyalarda Bazı Zararlı Maddelerin
Kullanımının Sınırlandırılmasına Dair Yönetmelik (EEE)”
direktiflerine uygundur.
EEE Yönetmeliğ
Bu Lenovo ürünü,
ine Uygundur.
Hergebruik en afvalverwerking van het product
Deze eenheid dient te worden gerecycled of weggegooid volgens de ter plaatse geldende wet- en regelge-
ving. Lenovo moedigt eigenaren van IT-apparatuur aan om hun apparatuur, wanneer deze niet meer
nodig is, op een verantwoorde manier te laten recyclen. Lenovo biedt diverse programma’s voor herge-
bruik van IT-producten. Informatie over recycling van producten door Lenovo is te vinden op de Lenovo-
website op:
http://www.lenovo.com/lenovo/environment/recycling.
Esta unidad debe reciclarse o desecharse de acuerdo con lo establecido en la normativa nacional o local
aplicable. Lenovo recomienda a los propietarios de equipos de tecnología de la información (TI) que
reciclen responsablemente sus equipos cuando éstos ya no les sean útiles. Lenovo dispone de una serie de
programas y servicios de devolución de productos en varios países, a fin de ayudar a los propietarios de
equipos a reciclar sus productos de TI. Se puede encontrar información sobre las ofertas de reciclado de
productos de Lenovo en el sitio web de Lenovo
http://www.lenovo.com/lenovo/environment/recycling.
Opmerking: Deze markering geldt alleen voor landen binnen de Europese Unie (EU) en voor Noorwe-
gen.
Dit apparaat is gelabeld in overeenstemming met Europese Richtlijn 2002/96/EC voor elektronisch afval
(WEEE). Deze richtlijn stelt het raamwerk vast voor het retourneren en recyclen van gebruikte appara-
tuur, zoals van toepassing binnen de Europese Unie. Dit label is van toepassing op allerlei producten om
aan te geven dat het product niet mag worden weggegooid, maar in overeenstemming met de Richtlijn
aan het eind van de levenscyclus moet worden hergebruikt.
Bijlage B. Kennisgevingen 161
Remarque : Cette marque s’applique uniquement aux pays de l’Union Européenne et à la Norvège.
L’etiquette du système respecte la Directive européenne 2002/96/EC en matière de Déchets des
Equipements Electriques et Electroniques (DEEE), qui détermine les dispositions de retour et de recyclage
applicables aux systèmes utilisés à travers l’Union européenne. Conformément à la directive, ladite éti-
quette précise que le produit sur lequel elle est apposée ne doit pas être jeté mais être récupéré en fin de
vie.
In overeenstemming met de Europese AEEA-richtlijn (WEEE-richtlijn), moet elektrische en elektronische
apparatuur gescheiden worden ingezameld en hergebruikt, gerecycled of teruggewonnen worden aan het
einde van de levenscyclus. Gebruikers van EEA met het AEEA-merkteken volgens Bijlage IV van de
AEEA-richtlijn, zoals hierboven aangegeven, mogen afgedankte EEA niet verwijderen als ongesorteerd
stedelijk afval, maar dienen het voor klanten beschikbare inzamelingssysteem te gebruiken voor het
retourneren, recyclen en hergebruiken van AEEA. Om de mogelijk negatieve gevolgen van EEA op het
milieu en op de gezondheid (als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in EEA) te vermin-
deren, is de medewerking van klanten van groot belang. Neem voor de juiste manier van inzamelen en
behandelen contact op met uw plaatselijke Lenovo-vertegenwoordiger.
Retourzendingsprogramma voor batterijen
Dit product kan een lithium- of lithium ion-batterij bevatten. Raadpleeg het gebruikershandboek of
servicehandboek voor specifieke informatie over de batterij. De batterij dient te worden behandeld als
klein chemisch afval. Mogelijk zijn er geen faciliteiten voor hergebruik in uw regio. Voor informatie over
het verwijderen van batterijen gaat u naarhttp://www.lenovo.com/lenovo/environment of neemt u con-
tact op met uw lokale bedrijf voor afvalverwerking.
Voor Taiwan:Recycle de batterijen.
Voor de Europese Unie:
Kennisgeving: Dit merkteken geldt alleen voor landen binnen de Europese Unie (EU).
Batterijen of batterijverpakkingen zijn voorzien van een label overeenkomstig Europese Richtlijn 2006/
66/EC inzake batterijen en accu’s en afgedankte batterijen en accu’s. Deze richtlijn bepaalt het raamwerk
voor het retourneren en recyclen van gebruikte batterijen en accu’s zoals van toepassing binnen de Euro-
pese Unie. Dit merkteken wordt aangebracht op diverse batterijen om aan te geven dat het batterij in
kwestie niet dient te worden weggegooid, maar dat het aan het eind van de levenscyclus krachtens deze
Richtlijn dient te worden geretourneerd.
Les batteries ou emballages pour batteries sont étiquetés conformément aux directives européennes 2006/
66/EC, norme relative aux batteries et accumulateurs en usage et aux batteries et accumulateurs usés. Les
directives déterminent la marche à suivre en vigueue dans l'Union Européenne pour le retour et le recy-
clage des batteries et accumulateurs usés. Cette étiquette est appliquée sur diverses batteries pour
indiquer que la batterie ne doit pas être mise au rebut mais plutôt récupérée en fin de cycle de vie selon
cette norme.
162 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
In overeenstemming met de Europese richtlijn 2006/66/EC moeten batterijen en accu’s van een label zijn
voorzien waarop is aangegeven dat ze gescheiden moeten worden ingezameld en hergebruikt, gerecycled
of teruggewonnen aan het einde van de levenscyclus. Op het label op de batterij kan ook een chemisch
symbool staan voor het metaal dat in de batterij is toegepast (Pb voor lood, Hg voor kwik en Cd voor
cadmium). Gebruikers van batterijen en accu’s mogen batterijen en accu’s niet weggooien als ongesor-
teerd stedelijk afval, maar dienen het voor klanten beschikbare inzamelingssysteem te gebruiken voor het
retourneren, recyclen en verwerken van batterijen en accu’s. Deelname van klanten is belangrijk om de
mogelijke gevolgen van batterijen en accu’s voor het milieu en de volksgezondheid tengevolge van de
mogelijke aanwezigheid van gevaarlijke bestanddelen tot een minimum te beperken. Voor de juiste
manier van verzamelen en verwerken gaat u naar http://www.lenovo.com/lenovo/environment.
Voor Californië:
Bevat perchloraat - speciale behandeling vereist. Zie http://www.dtsc.ca.gov/hazardouswaste/
perchlorate/.
De voorgaande kennisgeving wordt geleverd in overeenstemming met de California Code of Regulations
Title 22, Division 4.5 Chapter 33. Best Management Practices for Perchlorate Materials. Dit product/
onderdeel kan een lithium manganese dioxidebatterij bevatten die een perchloraat bevat.
Duitse verklaring voor Werkverordening
Het product is niet geschikt voor gebruik met beeldschermarbiedsplaatsen volgens clausule 2 van de
Duitse werkverordening voor werk met beeldschermeenheden.
Das Produkt ist nicht für den Einsatz an Bildschirmarbeitsplätzen im Sinne§2der
Bildschirmarbeitsverordnung geeignet.
Elektronische emissie
Verklaring van de Federal Communications Commission (FCC)
Deze sectie bevat kennisgevingen voor elektronische emissies en de FCC-instructie.
Opmerking: Uit tests is gebleken dat deze apparatuur voldoet aan de beperkingen die in Deel 15 van de
FCC Rules worden opgelegd aan digitale apparaten van Klasse A. Deze beperkingen zijn
bedoeld om in een commerciële omgeving een redelijke mate van bescherming te bieden
tegen hinderlijke interferentie. Deze apparatuur genereert, gebruikt en verzendt energie op
radiofrequenties en kan, bij installatie en gebruik anders dan conform de instructies, hinder-
lijke interferentie met radiografische communicatie veroorzaken. Gebruik van deze appara-
tuur in een woonomgeving kan leiden tot storingen; de gebruiker is in dit geval verant-
woordelijk voor het opheffen van de storingen op eigen kosten.
Om te voldoen aan de beperkingen voor straling, moeten correct afgeschermde en geaarde kabels en stek-
kers worden gebruikt. Lenovo is niet verantwoordelijk voor interferentie met radio- of televisieontvangst
die veroorzaakt wordt door andere dan de aanbevolen kabels en stekkers of door niet-geautoriseerde wij-
zigingen aan deze apparatuur. Bij niet-geautoriseerde wijzigingen kan het recht van de gebruiker om de
apparatuur te gebruiken komen te vervallen.
Dit apparaat voldoet aan Deel 15 van de FCC Rules. Aan het gebruik ervan worden de volgende twee
voorwaarden gesteld: (1) dit apparaat mag geen hinderlijke interferentie veroorzaken, en (2) dit apparaat
moet elke ontvangen interferentie accepteren, met inbegrip van interferentie die een ongewenste werking
kan veroorzaken.
Bijlage B. Kennisgevingen 163
Industry Canada Class A emission compliance statement
Dit digitale apparaat van Klasse A voldoet aan Canadian ICES-003.
Avis de conformité à la réglementation d'Industrie Canada
Cet appareil numérique de la classe A est conforme à la norme NMB-003 du Canada.
Australië en Nieuw-Zeeland, kennisgeving Klasse A
Attentie: Dit is een product van Klasse A. In een woonomgeving kan dit product storing van de radio- en
televisieontvangst veroorzaken. In dat geval dient de gebruiker gepaste maatregelen te nemen.
Verenigd Koninkrijk: Veiligheidseisen voor telecommunicatie
Kennisgeving voor klanten
Het apparaat is goedgekeurd onder goedkeuringsnummer NS/G/1234/J/100003 voor een indirecte ver-
binding met publieke tele communicatiesystemen in het Verenigd Koninkrijk.
Verklaring van conformiteit met EU-richtlijnen
Dit product voldoet aan de voorwaarden voor bescherming zoals opgenomen in EU-richtlijn 2004/
108/EC van de Europese Commissie inzake de harmonisering van de wetgeving van Lidstaten met
betrekking tot elektromagnetische compatibiliteit. Lenovo aanvaardt geen verantwoordelijkheid voor het
niet voldoen aan deze voorwaarden indien dit het gevolg is van het doorvoeren van een niet aanbevolen
wijziging aan het product, inclusief het aanbrengen van niet door Lenovo geleverde optiekaarten.
Uit tests van dit product is gebleken dat het voldoet aan de eisen van Apparatuur voor Informatietechno-
logie Klasse A conform CISPR 22/Europese Standaard EN 55022. De beperkingen voor apparatuur van
Klasse A zijn vastgesteld om binnen een zakelijke of industriële omgeving een redelijke mate van bescher-
ming te bieden tegen storing van goedgekeurde communicatie-apparatuur.
Attentie: Dit is een product van Klasse A. In een woonomgeving kan dit product storing van de radio- en
televisieontvangst veroorzaken. In dat geval dient de gebruiker gepaste maatregelen te nemen.
Verklaring van conformiteit met Duitse Klasse A
Deutschsprachiger EU Hinweis:
Hinweis für Geräte der Klasse A EU-Richtlinie zur Elektromagnetischen Verträglichkeit
Dieses Produkt entspricht den Schutzanforderungen der EU-Richtlinie 2004/108/EG (früher 89/336/
EWG) zur Angleichung der Rechtsvorschriften über die elektromagnetische Verträglichkeit in den EU-
Mitgliedsstaaten und hält die Grenzwerte der EN 55022 Klasse A ein.
Um dieses sicherzustellen, sind die Geräte wie in den Handbüchern beschrieben zu installieren und zu
betreiben. Des Weiteren dürfen auch nur von der Lenovo empfohlene Kabel angeschlossen werden.
Lenovo übernimmt keine Verantwortung für die Einhaltung der Schutzanforderungen, wenn das Produkt
ohne Zustimmung der Lenovo verändert bzw. wenn Erweiterungskomponenten von Fremdherstellern
ohne Empfehlung der Lenovo gesteckt/eingebaut werden.
Deutschland:
Einhaltung des Gesetzes über die elektromagnetische Verträglichkeit von Betriebsmittein
164 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Dieses Produkt entspricht dem “Gesetz über die elektromagnetische Verträglichkeit von Betriebsmitteln”
EMVG (früher “Gesetz über die elektromagnetische Verträglichkeit von Geräten”). Dies ist die Umsetzung
der EU-Richtlinie 2004/108/EG (früher 89/336/EWG) in der Bundesrepublik Deutschland.
Zulassungsbescheinigung laut dem Deutschen Gesetz über die elektromagnetische Verträglichkeit von
Betriebsmitteln, EMVG vom 20. Juli 2007 (früher Gesetz über die elektromagnetische Verträglichkeit
von Geräten), bzw. der EMV EG Richtlinie 2004/108/EC (früher 89/336/EWG), für Geräte der Klasse A.
Dieses Gerät ist berechtigt, in Übereinstimmung mit dem Deutschen EMVG das EG-Konformitätszeichen
- CE - zu führen. Verantwortlich für die Konformitätserklärung nach Paragraf 5 des EMVG ist die Lenovo
(Deutschland) GmbH, Gropiusplatz 10, D-70563 Stuttgart.
Informationen in Hinsicht EMVG Paragraf 4 Abs. (1) 4:
Das Gerät erfüllt die Schutzanforderungen nach EN 55024 und EN 55022 Klasse A.
Nach der EN 55022: “Dies ist eine Einrichtung der Klasse A. Diese Einrichtung kann im Wohnbereich
Funkstörungen verursachen; in diesem Fall kann vom Betreiber verlangt werden, angemessene
Maßnahmen durchzuführen und dafür aufzukommen.”
Nach dem EMVG: “Geräte dürfen an Orten, für die sie nicht ausreichend entstört sind, nur mit
besonderer Genehmigung des Bundesministers für Post und Telekommunikation oder des Bundesamtes
für Post und Telekommunikation betrieben werden. Die Genehmigung wird erteilt, wenn keine
elektromagnetischen Störungen zu erwarten sind.” (Auszug aus dem EMVG, Paragraph 3, Abs. 4). Dieses
Genehmigungsverfahren ist nach Paragraph 9 EMVG in Verbindung mit der entsprechenden
Kostenverordnung (Amtsblatt 14/93) kostenpflichtig.
Anmerkung: Um die Einhaltung des EMVG sicherzustellen sind die Geräte, wie in den Handbüchern
angegeben, zu installieren und zu betreiben.
Japan: VCCI-verklaring
Recyclingverklaringen voor Japan
Bijlage B. Kennisgevingen 165
Waarschuwingsinstructie voor Taiwanese Klasse A

,,
 ,!"#$%,
&'()*+,-./01。
166 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Waarschuwingsinstructie voor Chinese Klasse A
Waarschuwingsinstructie voor Koreaanse Klasse A
Bijlage B. Kennisgevingen 167
168 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Trefwoordenregister
A
aan/uit-LED 15, 25
aansluitingen, externe systeemplaat 19
aansluitingen, interne systeemplaat 18
aansluitingen optionele apparaten
op de systeemplaat 20
aansluitingen voor optionele apparaten
op systeemplaat 20
aanzetten van de server 25
achterkant
van de server 16
achterkant server 16
achterplaat SAS/SATA
installeren 75
vervangen 75
verwijderen 75
afsluiten van de server 25
assistentie, verkrijgen 155
aupdating
DMI/SMBIOS-gegevens 90
serverfirmware 62
Universal Unique Identifier
(UUID) 88
B
batterij
vervangen 72
verwijderen 72, 73
beeldschermproblemen 140
beheer, systeem 7
beheerderswachtwoord 97
belangrijke kennisgevingen 2
berichten
diagnose 153
berichten van fouten
POST 121
beschikbaarheid 12
betrouwbaarheid 12
bijwerken
de serverconfiguratie 52
bijwerken van firmware 108
C
CD-RW/DVD
activiteit-LED station 16
uitwerpknop 16
compartimenten 10
configuratieprogramma’s
LSI Configuration Utility 93
controller
de ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA
verwijderen 80
Ethernet
configureren 116
controllers
Ethernet 116
CRU’s, vervangen
batterij 72
CRU’s, vervangen (vervolg)
DIMM’s 38
DVD-station 48
geheugen 38
systeemplaat 65
uitbreidingskaart 78
vaste-schijfstation 40
CRU’s vervangen 53
D
diagnose
foutcodes 154
ingebouwde programma’s, star-
ten 153
LED’s, fouten 148
programma’s, overzicht 153
tekstberichten, indeling 154
testlogboek bekijken 154
tools, overzicht 119
diagnoseprogramma 9
DIMM-LED’s 149
DIMM’s
installeren 34
verwijdert 38
DMI/SMBIOS-gegevens
aupdating 90
documentatie-DVD 2
DVD-kabel
installeren 84
vervangen 83
verwijderen 83
DVD-station
installeren 49
problemen 131
vervangen 48
verwijdert 48
Dynamic System Analysis Preboot
Diagnostics (DSA) programma 9
E
EasyStartup
gebruiken 105
elektrische invoer 11
Ethernet
LED voor activiteitsstatus 17
Verbindingsstatus-LED 17
Ethernet-ondersteuning 8
Ethernet-poort 17
extern, aansluitingen op de systeem-
plaat 19
externe aansluitingen op systeem-
plaat 19
F
firmware, bijwerken 108
firmware, server, bijwerken 62
firmware voor backup
starten 109
formatteren
vaste-schijfstation 102
foutcodes en berichten
berichten, diagnose 153
diagnose 154
POST 121
fouten
indeling, foutcode 154
Fouten-LED’s voor PCI-sleuven 150
Fouten-LED voor batterij 150
Fouten-LED voor systeemplaat 150
foutenlogboeken 120
bekijken 120
leegmaken 120
POST 120
foutsymptomen
aanwijsapparaat, niet-USB 136
algemeen 132
beeldscherm 140
DVD-station 131
geheugen 138
hypervisor-flashapparaat 135
incidenteel 135
microprocessor 139
muis, niet-USB 136
optionele apparatuur 142
seriële poort 144
software 145
stroom 143
toetsenbord, niet-USB 136
USB-poort 146
vaste-schijfstation 132
frontplaat,
installeren 33
verwijdert 32
FRU’s, vervangen
achterplaat SAS/SATA 75
de ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-
controller 80
DVD-kabel 83
informatiepaneel 55
microprocessor 61
PCI-X uitbreidingskaart, voedingska-
bel 87
stationshouder 57
ventilator 70
virtuele-mediasleutel 85
voedingseenheid 67
functie aanwezigheid op afstand 8
gebruiken 114
functie vastleggen van blauw scherm
overzicht 8, 114
functie voor vastleggen van blauw
scherm 8
functies, aanwezigheid op afstand en
blauw scherm 8
© Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009.
169
G
gebruiken
de functie aanwezigheid op
afstand 114
EasyStartup 105
het programma opstartbeheer 100
Programma LSI Configuration 101
gebruikerswachtwoord 98
Zie systeemwachtwoord
geheugen
specificaties 10
verwijdert 38
geheugenondersteuning 8
geheugenproblemen 138
geïntegreerde functies 10
geluidsafgifte 11
gevaren 2
H
H8-hartslag
LED 151
H8 hartslag-LED 150
handelsmerken 160
Hartslag-LED voor IMM 150
hergebruik en afvalverwerking, pro-
duct 161
Hergebruik en afvalverwerking van het
product 161
hot-swap station
ID’s SAS/SATA 44
hulp, verkrijgen 155
hulpprogramma
IBM Advanced Settings 112
hypervisor flash-apparaat
installeren 55
verwijderen 54
hypervisor-flashapparaat
problemen 135
I
ID’s SAS/SATA
voor hot-swap-stations 44
ID’s voor SAS/SATA hot-swap-
stations 44
IMM-hartslag
LED 151
incidentele problemen 135
informatiepaneel
installeren 56
vervangen 55
installatie, opties
voltooien 50
installatie netwerkbesturingssysteem
(NOS)
zonder EasyStartup 107
Installatieprogramma
menuopties 94
starten 94
installatievolgorde
installeren 40
installeren
achterplaat SAS/SATA 75
batterij 73
installeren (vervolg)
de ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-
controller 81
DVD-kabel 84
een DVD-station 49
een koelelement 62
frontplaat 33
hypervisor flash-apparaat 55
informatiepaneel 56
installeren 34
microprocessor 62
PCI-X uitbreidingskaart, voedingska-
bel 88
SAS-achterplaat 77
systeemplaat 66
uitbreidingskaart 79
vaste-schijfstation 40
ventilator 71
virtuele-mediasleutel 86
voedingseenheid 69
instructies en kennisgevingen 2
integrated baseboard management con-
troller 26
Integrated Management Module
LED 151
overzicht 7
intern, aansluitingen op de systeem-
plaat 18
interne aansluitingen op systeem-
plaat 18
IP-adres
bemachtigen voor de IMM 115
IP-adres IMM
ophalen 115
J
jumper, CMOS wissen (wachtwoord
negeren) 98
jumper voor wissen van CMOS (wacht-
woord negeren) instellen 98
jumpers en schakelaars
op de systeemplaat 22
K
kenmerken van netvoeding
van de server 25
kennisgevingen 2, 159
kennisgevingen en instructies 2
klep, verwijderen 31
koelelement
installeren 62
koelpasta 64
L
lampjes
achterkant 52
op de systeemplaat 24, 148
voorkant 15
LED
aan/uit 15
aan/uit-knop 16
Integrated Management Module 151
Status Ethernet-verbinding 17
LED (vervolg)
Status van activiteit van Ethernet 17
systeemfout 16
systeemlocator 16
voor activiteit op het vasteschijf-
station 16
voor activiteit van CD-RW/DVD-
station 16
voor status van het vasteschijf-
station 16
LED’s
Batterijstoring 150
DIMM 149
H8-hartslag 150, 151
IMM-hartslag 150, 151
microprocessorfout 150
PCI-sleuven 150
Systeemplaatfout 150
LED’s, systeempuls 151
LED vaste-schijfstation 16
LED voor status van vaste-schijf-
station 16
local area network (LAN) 8
locaties van sleuven
PCI Express 20
PCI-kaart 20
PCI-X 21
luchtafbuiger
belangrijke opmerking 68
plaats 68
luchtvochtigheid 11
M
maken
RAID-array 103
menuopties
voor de Installatieprogramma 94
microprocessor
installeren 62
problemen 139
specificaties 10
vervangen 61
verwijderen 61
microprocessor, fouten-LED’s 150
modules
installeren 34
volgorde van installatie 40
O
omgeving 11
onbekend wachtwoord negeren 98
onbepaalde problemen 146
onderdelen van het informatiepaneel
verwijderen 55
Ondersteunde PCI-kaarten 45
ondersteuning, website 155
ophalen
het IP-adres voor de IMM 115
opmerkingen 2
opmerkingen, belangrijk 160
optioneel optische-schijfstation
specificaties 10
optionele apparaat, problemen 142
170 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
P
PCI
sleuf 1 17
sleuf 2 17
PCI-kaart
PCI Express-bus 53
PCI-X-bus 53
vervangen 53
PCI-kaart, installatie 45
PCI-uitbreidingskaart
vervangen 78
verwijderen 78
PCI-uitbreidingssleuven 10
PCI-X uitbreidingskaart, voedingskabel
installeren 88
vervangen 87
verwijderen 87
poort
Ethernet 17
serieel 17
USB 16, 17
video
achterkant 17
voedingseenheid 17
poorten
aan de achterkant van de server 16
voor opties op de systeemplaat 20
POST
foutcodes 121
foutenlogboek 120
probleemopsporingstabellen 130
problemen
aanwijsapparaat 137
beeldscherm 140
DVD-station 131
geheugen 138
hypervisor-flashapparaat 135
incidenteel 135
microprocessor 139
muis 136, 137
onbepaald 146
optionele apparatuur 142
seriële poort 144
software 145
stroom 143
USB-poort 146
vaste-schijfstation 132
video 146
Problemen met de seriële poort 144
Programma IBM Advanced Settings
Utility
overzicht 112
Programma LSI Configuration 101
programma opstartbeheer
gebruiken 100
R
RAID (redundant array of independent
disks)
controller 42, 44
RAID-array
maken 103
RAID-ondersteuning 8
reset-knop 16
S
SAS-achterplaat
installeren 77
verwijderen 77
schakelaars en jumpers
op de systeemplaat 22
seriële poort 17
server
aanzetten 25
kenmerken van netvoeding 25
uitschakelen 25
voorzieningen 7
server, firmware voor backup
starten 109
server, voorkant 15
server afsluiten 25
ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-control-
ler
installeren 81
serverconfiguratie
bijwerken 52
serverfirmware
aupdating 62
servicegeschiktheid 12
Setup Utility
gebruiken 94
simple-swap serieel ATA vaste-schijf-
station 41
sleutel, virtuele-media 8
sleuven
PCI-uitbreiding 10
softwareproblemen 145
spaarstand Standby 25
Standby 24
starten
de firmware voor backup 109
Installatieprogramma 94
stations 8
stationshouder
vervangen 57
stroom
specificaties 11
voedingseenheid 10
systeem
fouten-LED voorkant 16
locator-LED, voorkant 16
systeembeheer 7
systeemeventlogboeken 120
systeemplaat
fouten-LED’s 148
installeren 66
lampjes 24
schakelaars en jumpers 22
vervangen 65
verwijderen 65
systeempuls-LED’s 151
systeemwachtwoord 97
T
temperatuur 11
testlogboek bekijken 154
TOE 10
toetsenbordproblemen 136
tools, diagnose 119
TÜV Verklaring 163
U
UEFI 94
uitbreidingscompartimenten 10
uitbreidingskaart
installeren 79
plaats 53
sleuven 20
vervangen 79
verwijdert 46
uitschakelen van de server 25
integrated baseboard management
controller 26
Universal Unique Identifier (UUID)
aupdating 88
USB
poort 16, 17
USB-problemen 146
Utility, Setup
menuopties 94
starten 94
V
vaste-schijfstation
formatteren 102
hot-swap SATA 42
installeren 40, 41
SAS 42
SCSI
Zie SAS
simple-swap SATA 41
verwijdert 41
vasteschijfstation
problemen 132
ventilator
installeren 71
vervangen 70
verwijderen 70
ventilatoren
afmetingen 11
fout vaststellen 70
gewicht 11
verklaring (Duitsland) 163
verkrijgen van hulp 155
vervangen
achterplaat SAS/SATA 75
batterij 72
DVD-kabel 83
DVD-station 48
frontplaat 33
informatiepaneel 55
Ingesloten hypervisor flash-apparaat
met USB 54
microprocessor 61
PCI-kaart 53
PCI-uitbreidingskaart 78
PCI-X uitbreidingskaart, voedingska-
bel 87
stationshouder 57
systeemplaat 65
ventilator 70
virtuele-mediasleutel 85
voedingseenheid 67
verwijderen
achterplaat SAS/SATA 75
batterij 72
Trefwoordenregister
171
verwijderen (vervolg)
de ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-
controller 80
DVD-kabel 83
hypervisor flash-apparaat 54
Ingesloten hypervisor flash-apparaat
met USB 54
microprocessor 61
onderdelen van het informatie-
paneel 55
PCI-kaart 53
PCI-uitbreidingskaart 78
PCI-X uitbreidingskaart, voedingska-
bel 87
SAS-achterplaat 77
systeemplaat 65
ventilator 70
virtuele-mediasleutel 85
voedingseenheid 68
verwijderen, kap 31
verwijdert
DIMM 38
DVD-station 48
frontplaat 32
vaste-schijfstation 40
video-aansluiting
achterkant 17
videocontroller, geïntegreerd
specificaties 11
virtuele-mediasleutel
installeren 86
vervangen 85
verwijderen 85
virtuele-mediasleutel, ondersteuning 8
voedingseenheid
vervangen 67
verwijderen 68
voedingsproblemen 143
volgorde van installatie
installeren 40
voltooien
de installatie van opties 50
voorkant
locatie van LED 15
voorkant van de server 15
voorzieningen 12
W
waarschuwingen 2
wachtwoord
aan/uit 98
jumper voor wissen CMOS 98
negeren 98
wachtwoord onbekend, negeren 98
wachtwoord vergeten, negeren 98
Wake on LAN-functie 25
warmteafgifte 11
wat de server te bieden heeft 7
website
ondersteuning 155
Ondersteuning door Lenovo 5, 27,
108, 116
sorteren van publicaties 155
172 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding
Gedrukt in Nederland

Documenttranscriptie

Installatie en gebruik ThinkServer RS210 Machinetypen: 6531, 6532, 6533 en 6534 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534 Installatie- en gebruikershandleiding Opmerking: Lees eerst de algemene informatie in Bijlage B, “Kennisgevingen”, op pagina 159 en het document over Garantie en ondersteuning, op de ThinkServer-documentatie DVD. Eerste uitgave (oktober 2009) © Copyright Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © Copyright International Business Machines Corporation 2007, 2009. Inhoudsopgave Beveiliging . . . . . . . . . . . . . vii Hoofdstuk 1. Kennismaking . . . . . . 1 Kennisgevingen en instructies in dit document . Overige documentatie . . . . . . . . . . . . 2 . 2 Hoofdstuk 2. Wegwijzer voor installatie van de server . . . . . . . . . . . . 5 Hoofdstuk 3. Wat wordt meegeleverd met uw server . . . . . . . . . . . . 7 Voorzieningen en technologieën . . . . . . Specificaties . . . . . . . . . . . . Software . . . . . . . . . . . . . EasyStartup . . . . . . . . . . . EasyManage . . . . . . . . . . . Betrouwbaarheid, beschikbaarheid en services . . . . . . . . 7 . 9 . 11 . 11 . 12 . 12 Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding . . . . . . . . . . . 15 Voorkant . . . . . . . . . . . . . Achterkant . . . . . . . . . . . . Interne aansluitingen op de systeemplaat . . Externe aansluitingen op de systeemplaat . . Aansluitingen voor optionele apparaten op de systeemplaat . . . . . . . . . . . . Schakelaars en jumpers op de systeemplaat. . LED’s voor systeemplaat . . . . . . . . Kenmerken van de netvoeding van de server . De server aanzetten . . . . . . . . De server uitschakelen. . . . . . . . . . . . . . . . 15 16 18 19 . . . . . . . . . . . . 20 22 24 25 25 25 Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen . . . . . . . 27 Installatierichtlijnen. . . . . . . . . . . . Richtlijnen voor systeembetrouwbaarheid . . . Werken in de server met ingeschakelde netvoeding . . . . . . . . . . . . . . . . Werken met apparaten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit . . . . . . . . . . . Hoofdonderdelen van de server . . . . . . . De klep verwijderen en aanbrengen . . . . . . De kap verwijderen. . . . . . . . . . . De kap aanbrengen . . . . . . . . . . . De frontplaat verwijderen en aanbrengen . . . . De luchtcirculatieplaat verwijderen en aanbrengen De DIMM-luchtcirculatieplaat verwijderen . . . De luchtcirculatieplaat van de DIMM installeren Geheugenmodule (DIMM) vervangen of installeren Ondersteunde typen geheugen . . . . . . . Een geheugenmodule verwijderen . . . . . . Een geheugenmodule installeren . . . . . . Vasteschijfstations verwijderen en installeren . . . © Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. 27 28 28 28 30 31 31 31 32 33 33 34 34 34 38 39 40 Een simple-swap Serial ATA-vasteschijfstation (SATA) verwijderen. . . . . . . . . . Een simple-swap Serial ATA-vasteschijfstation (SATA) installeren . . . . . . . . . . Een hot-swap vasteschijfstation verwijderen . Een hot-swap vasteschijfstation installeren . . ID’s voor hot-swap vasteschijfstations . . . Een optionele PCI-kaart installeren . . . . . Een optioneel DVD-station verwijderen en installeren . . . . . . . . . . . . . . . . Een DVD-station verwijderen . . . . . . Een DVD-station installeren . . . . . . . De installatie voltooien . . . . . . . . . Kabels aansluiten . . . . . . . . . . De serverconfiguratie bijwerken . . . . . . 41 . . . . . 41 42 43 44 45 . . . . . . 48 48 49 50 51 52 Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . 53 Een PCI-kaart vervangen . . . . . . . . . . Een PCI-kaart verwijderen . . . . . . . . Een PCI-kaart installeren . . . . . . . . . Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB vervangen . . . . . . . . . . . . . . . Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB verwijderen. . . . . . . . . . . . Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB installeren . . . . . . . . . . . . Het informatiepaneel vervangen . . . . . . . Het informatiepaneel verwijderen . . . . . . Het informatiepaneel plaatsen . . . . . . . De stationshouder vervangen . . . . . . . . De stationshouder verwijderen . . . . . . . Stationshouder installeren . . . . . . . . Een microprocessor en koelelement vervangen . . Microprocessor verwijderen . . . . . . . . Microprocessor installeren . . . . . . . . Thermisch vet . . . . . . . . . . . . De systeemplaat vervangen . . . . . . . . . De systeemplaat verwijderen . . . . . . . De systeemplaat installeren . . . . . . . . De voedingseenheid vervangen. . . . . . . . De voedingseenheid verwijderen . . . . . . De voedingseenheid installeren . . . . . . . Een ventilatoreenheid vervangen . . . . . . . Een ventilatoreenheid verwijderen . . . . . . Een ventilatoreenheid installeren . . . . . . De batterij van de systeemplaat vervangen . . . . De batterij verwijderen . . . . . . . . . De batterij installeren . . . . . . . . . . De achterplaat van het SAS/SATA-vasteschijfstation vervangen . . . . . . . . . . . . . . . De achterplaat verwijderen (3.5-inch-stations) . . De achterplaat installeren (3.5-inch-stations) . . De SAS-achterplaat verwijderen (2.5-inch-stations) . . . . . . . . . . . . . . . 53 53 54 54 54 55 55 55 56 57 57 59 61 61 62 64 65 65 66 67 68 69 70 70 71 72 72 73 75 75 75 77 iii De SAS-achterplaat installeren (2.5-inch-stations) De PCI-uitbreidingskaart vervangen . . . . . . Uitbreidingskaart verwijderen . . . . . . . Uitbreidingskaart installeren . . . . . . . . Een IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller vervangen . . . . . . . . . . . . . . . Een IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller verwijderen . . . . . . . . . . . Een IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller installeren . . . . . . . . . . . De DVD-kabel vervangen . . . . . . . . . De DVD-kabel verwijderen . . . . . . . . De DVD-kabel aansluiten . . . . . . . . . De virtuele-mediasleutel vervangen . . . . . . De virtuele-mediasleutel verwijderen . . . . . De virtuele-mediasleutel installeren . . . . . De voedingskabel van de PCI-X uitbreidingskaart vervangen . . . . . . . . . . . . . . . De voedingskabel van de PCI-X uitbreidingskaart verwijderen . . . . . . . . . . . . . De voedingskabel van de PCI-X uitbreidingskaart aansluiten . . . . . . . . . . . . . . De Universal Unique Identifier (UUID) bijwerken De DMI/SMBIOS-gegevens bijwerken . . . . . Hoofdstuk 7. De server configureren 77 78 78 79 80 80 81 83 83 84 85 85 86 87 87 88 88 90 93 Werken met het programma Setup Utility . . . . 94 De Installatieprogramma starten . . . . . . 94 Installatieprogramma menuopties . . . . . . 94 Wachtwoorden . . . . . . . . . . . . 97 Werken met het programma Boot Manager . . . 100 RAID-controllers configureren . . . . . . . . 100 Werken met het programma LSI Configuration Utility . . . . . . . . . . . . . . . 101 Werken met het programma WebBIOS . . . . . 103 Het programma WebBIOS starten . . . . . 103 Hoofdmenu van het programma WebBIOS . . 103 Een opslagdefinitie maken met de configuratiewizard . . . . . . . . . . 104 Eigenschappen bekijken en wijzigen . . . . . 104 Eigenschappen van virtuele schijven bekijken en wijzigen . . . . . . . . . . . . . . 104 De EasyStartup DVD . . . . . . . . . . . 105 Voordat u de EasyStartup DVD gebruikt . . . 105 EasyStartup overzicht . . . . . . . . . 106 Uw besturingssysteem installeren zonder EasyStartup te gebruiken . . . . . . . . 107 De firmware bijwerken . . . . . . . . . . 108 Werken met het programma EasyUpdate Firmware Updater . . . . . . . . . . . . . . . 108 Backup van serverfirmware starten . . . . . . 109 De UEFI-firmware terugzetten. . . . . . . . 109 De integrated management module . . . . . . 111 Programma IBM Advanced Settings Utility . . . 112 Installeren van ThinkServer EasyManage-software 112 Installatievereisten . . . . . . . . . . . 112 Installatievolgorde . . . . . . . . . . . 113 Installeren van Windows 2008 32-bits componenten . . . . . . . . . . . . . . . 113 De LANDesk Software Agent verwijderen . . . 114 iv De voorziening voor aanwezigheid op afstand en maken van een schermafdruk van een blauw scherm gebruiken . . . . . . . . . . . . De functie aanwezigheid op afstand inschakelen IP-adres bemachtigen voor de IMM . . . . . Aanmelden op de webinterface . . . . . . Intel Gigabit Ethernet Utility activeren . . . . . De Gigabit Ethernet-controllers configureren . . . Serial over LAN (SOL) inschakelen en configureren Update en configuratie van UEFI . . . . . . 114 115 115 115 116 116 116 116 Hoofdstuk 8. Problemen oplossen . . 119 Hulpprogramma’s voor diagnose . . . . . . POST . . . . . . . . . . . . . . . Foutenlogboeken . . . . . . . . . . POST-geluidssignalen . . . . . . . . Tabellen voor probleemoplossing . . . . . . EasyStartup problemen . . . . . . . . Problemen met het DVD-station . . . . . Algemene problemen . . . . . . . . . Problemen met het vaste-schijfstation . . . Problemen met hypervisor . . . . . . . Incidentele problemen . . . . . . . . Problemen met toetsenbord, muis of aanwijsapparaat . . . . . . . . . . . . . Problemen met het geheugen . . . . . . Microprocessorproblemen . . . . . . . Beeldschermproblemen . . . . . . . . Problemen met optionele apparatuur . . . Problemen met de voeding . . . . . . . Problemen met seriële apparaten . . . . . Softwareproblemen . . . . . . . . . Problemen met USB-poorten . . . . . . Videoproblemen . . . . . . . . . . Onbepaalde problemen oplossen . . . . . . Tips voor probleembepaling . . . . . . . Diagnoseprogramma’s en berichten . . . . . Fouten-LED’s . . . . . . . . . . . . Systeempuls-LED’s . . . . . . . . . . LED’s voor voedingseenheid . . . . . . . Diagnoseprogramma’s en berichten . . . . . De diagnoseprogramma’s uitvoeren . . . . Tekstberichten bij diagnose . . . . . . . Het testlogboek bekijken . . . . . . . Diagnoseberichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 119 119 120 121 130 130 131 132 132 135 135 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136 138 139 140 142 143 144 145 146 146 146 147 148 148 151 151 153 153 154 154 154 Bijlage A. Hulp en technische ondersteuning . . . . . . . . . . . . . 155 Voordat u belt . . . . . . De documentatie gebruiken . Hulp en informatie van internet Service aanvragen . . . . . Andere services . . . . . Extra services aanschaffen . . Productservice Lenovo . . . . . . . halen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155 155 155 156 156 157 157 Bijlage B. Kennisgevingen . . . . . . 159 Handelsmerken . . . Belangrijke opmerkingen ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . 160 . 160 Naleving van de richtlijn van de Republiek Turkije over Beperking van gevaarlijke stoffen . . . . . Hergebruik en afvalverwerking van het product Retourzendingsprogramma voor batterijen . . . Duitse verklaring voor Werkverordening . . . . Elektronische emissie . . . . . . . . . . . Verklaring van de Federal Communications Commission (FCC) . . . . . . . . . . Industry Canada Class A emission compliance statement. . . . . . . . . . . . . . Avis de conformité à la réglementation d'Industrie Canada . . . . . . . . . . Australië en Nieuw-Zeeland, kennisgeving Klasse A . . . . . . . . . . . . . . 161 161 162 163 163 163 164 Verenigd Koninkrijk: Veiligheidseisen voor telecommunicatie . . . . . . . . . . . . Verklaring van conformiteit met EU-richtlijnen Verklaring van conformiteit met Duitse Klasse A Japan: VCCI-verklaring . . . . . . . . . Recyclingverklaringen voor Japan . . . . . Waarschuwingsinstructie voor Taiwanese Klasse A . . . . . . . . . . . . . . . . Waarschuwingsinstructie voor Chinese Klasse A Waarschuwingsinstructie voor Koreaanse Klasse A . . . . . . . . . . . . . . . . 164 164 164 165 165 166 167 167 164 164 Trefwoordenregister . . . . . . . . 169 Inhoudsopgave v vi ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Beveiliging Lees voordat u dit product installeert eerst de veiligheidsvoorschriften. Antes de instalar este produto, leia as Informações de Segurança. Pred instalací tohoto produktu si prectete prírucku bezpecnostních instrukcí. Læs sikkerhedsforskrifterne, før du installerer dette produkt. Lees voordat u dit product installeert eerst de veiligheidsvoorschriften. Ennen kuin asennat tämän tuotteen, lue turvaohjeet kohdasta Safety Information. Avant d’installer ce produit, lisez les consignes de sécurité. Vor der Installation dieses Produkts die Sicherheitshinweise lesen. Prima di installare questo prodotto, leggere le Informazioni sulla Sicurezza. Les sikkerhetsinformasjonen (Safety Information) før du installerer dette produktet. Antes de instalar este produto, leia as Informações sobre Segurança. © Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. vii Antes de instalar este producto, lea la información de seguridad. Läs säkerhetsinformationen innan du installerar den här produkten. Belangrijk: Elke waarschuwing en elk gevaarbericht in dit document is gelabeld met een nummer. Met dit nummer wordt verwezen naar het Engelse voorschrift en alle vertalingen in het boekje Safety Information. Als een voorschrift bijvoorbeeld het label “Statement 1” heeft, kunt u de vertalingen vinden in de publicatie Safety Information onder “Statement 1”. Lees voordat u de procedures uitvoert alle waarschuwingen en voorschriften in dit document zorgvuldig door. Lees ook alle extra veiligheidsrichtlijnen die bij de server of bij optionele apparaten wordt geleverd voordat u het apparaat installeert. viii ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Voorschrift 1: Gevaar! Elektrische stroom van net-, telefoon- en communicatiekabels kan gevaar opleveren. Houd u ter voorkoming van een schok aan het volgende: v Sluit tijdens onweer geen kabels aan en voer geen installatie-, onderhouds- of configuratiewerkzaamheden aan dit product uit. v Sluit alle netsnoeren aan op correct bedrade, geaarde stopcontacten. v Sluit alle apparatuur die met dit product wordt verbonden aan op correct bedrade stopcontacten. v Koppel en ontkoppel signaalkabels indien mogelijk met één hand. v Zet nooit apparatuur aan wanneer u sporen van vuur, water of fysieke beschadigingen ziet. v Ontkoppel de aangesloten netsnoeren, telecommunicatiesystemen, netwerken en modems voordat u kleppen van de apparatuur opent, tenzij anders aangegeven in de installatie- en configuratieprocedures. v Koppel en ontkoppel kabels zoals is aangegeven in de onderstaande tabel bij het installeren, verplaatsen of openen van kleppen van dit product of aangesloten apparatuur. Aansluiten: Ontkoppelen: 1. Zet alles UIT. 1. Zet alles UIT. 2. Sluit eerst alle kabels aan op de apparaten. 2. Haal eerst de stekker uit het stopcontact. 3. Sluit de signaalkabels aan. 3. Ontkoppel de signaalkabels. 4. Steek de stekker in het stopcontact. 4. Ontkoppel alle kabels van de apparaten. 5. Zet het apparaat AAN. Beveiliging ix Voorschrift 2: Let op! Gebruik ter vervanging van de lithiumbatterij alleen batterijen met onderdeelnummer 33F8354 of een gelijksoortige batterij die door de leverancier wordt aanbevolen. Als uw systeem beschikt over een module waarin een lithiumbatterij is verwerkt, vervang die module dan uitsluitend door een gelijke module van dezelfde fabrikant. De batterij bevat lithium en kan bij verkeerd gebruik exploderen. Houd u aan het volgende: v Gooi de batterij niet in water v Verwarm de batterij niet boven 100°C v Haal de batterij niet uit elkaar Gooi de batterij niet zomaar weg, maar breng deze naar een vergaarplaats voor klein chemisch afval. x ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Voorschrift 3: Let op! Als u laserproducten (bijvoorbeeld CD-ROM-stations, DVD-stations, glasvezelapparatuur of speciale zenders) installeert, let dan op het volgende: v Open de behuizing niet. Als u de kap van het laserproduct opent, kunt u worden blootgesteld aan gevaarlijke laserstraling. In het apparaat bevinden zich geen onderdelen die kunnen worden vervangen. v Het wijzigen van instellingen of het uitvoeren van procedures anders dan hier is beschreven, kan leiden tot blootstelling aan gevaarlijke straling. Gevaar! Sommige laserproducten bevatten een ingebouwde laserdiode van Klasse 3A of 3B. Let op het volgende. LASERSTRALING INDIEN GEOPEND. Kijk niet in de laserstraal en vermijd direct contact met de laserstraal. Class 1 Laser Product Laser Klasse 1 Laser Klass 1 Luokan 1 Laserlaite Appareil A` Laser de Classe 1 Beveiliging xi Voorschrift 4: ≥ 18 kg ≥ 32 kg ≥ 55 kg Let op! Voorzichtig optillen. Voorschrift 5: Let op! De aan/uit-knop op het apparaat en de aan/uit-knop op de voedingseenheid schakelen de elektrische stroom voor het apparaat niet uit. Het apparaat kan ook meer dan één netsnoer hebben. Om te zorgen dat er geen spanning meer op het apparaat staat, dient u alle stekkers uit het stopcontact te halen. 2 1 xii ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Voorschrift 8: Let op! Verwijder nooit de klep van een voedingseenheid of een ander onderdeel waarop het volgende etiket is geplakt. Gevaarlijke spannings-, stroom- en voltageniveaus binnen componenten waarop dit label is bevestigd. Deze componenten bevatten geen onderdelen die kunnen worden vervangen of onderhouden. Als u vermoedt dat er met een van deze onderdelen een probleem is, neem dan contact op met een onderhoudstechnicus. Voorschrift 26: Let op! Plaats geen voorwerpen op apparaten die in een rek zijn geïnstalleerd. Deze server is geschikt voor gebruik met een IT-voedingssysteem waarbij het maximumvoltage van fasenaar-fase onder iedere distributiestoringsconditie 240 V bedraagt. Beveiliging xiii xiv ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Hoofdstuk 1. Kennismaking De Lenovo® ThinkServer™ RS210 (computertypen 6531, 6532, 6533 en 6534) server is een 1-U-hoge rekmodel-server voor het verwerken van volume-netwerktransacties. De high-performance, dual-core of quad-core server is vooral geschikt voor netwerkomgevingen die superieure prestaties van de microprocessor, flexibiliteit van invoer/uitvoer (I/O) en veel mogelijkheden voor beheer vereisen. Prestaties, gebruiksgemak, betrouwbaarheid en uitbreidingsmogelijkheden zijn de belangrijkste overwegingen in het ontwerp van deze server. Met behulp van deze ontwerpfucnties kunt u de systeemhardware aanpassen aan uw huidige benodigdheden, en hebt u mogelijkheden tot flexibele uitbreidingsmogelijkheden in de toekomst. De server wordt geleverd met beperkte garantie. Informatie over de garantievoorwaarden en het aanvragen van service en assistentie vindt u in het document Garantie en ondersteuning. Voor actuele informatie over de server en andere serverproducten van Lenovo gaat u naar http:// www.lenovo.com/thinkserver. De server wordt geleverd met de DVD ThinkServer EasyStartup, om u te helpen bij het configureren van de hardware, het installeren van stuurprogramma’s en het installeren van het besturingssysteem. Deze server ondersteunt een van de volgende vasteschijfstationconfiguraties: v Tot vier 2.5-inch hot-swap SAS-vasteschijfstations (Serial Attached SCSI) v Tot twee 3.5-inch hot-swap SAS-vasteschijfstations v Tot twee 3.5-inch simple-swap SAS-vasteschijfstations Noteer de informatie over de server in de onderstaande tabel. Productnaam Machinetypen Modelnummer Serienummer ThinkServer RS210 6531, 6532, 6533 en 6534 (omcirkel het type computer dat van toepasssing is) _____________________________________________ _____________________________________________ Het modelnummer en het serienummer bevinden zich op het ID-label op het frontplaat 1, zoals is afgebeeld in het volgende figuur. Opmerking: De afbeeldingen in dit document kunnen enigszins verschillen van de werkelijke computer. De server wordt geleverd met de DVD ThinkServer EasyStartup, om u te helpen bij het configureren van de hardware en het installeren van het besturingssysteem. Een lijst van ondersteunde optionele apparaten vindt u op http://www.lenovo.com/thinkserver. © Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. 1 Kennisgevingen en instructies in dit document De veiligheidsvoorschriften staan ook in het meertalige document Safety Information, op de Lenovo ThinkServer-documentatie DVD. Elk veiligheidsvoorschrift heeft een nummer dat verwijst naar het corresponderende voorschrift in de documentatie Safety Information. De volgende kennisgevingen en instructies worden in dit document gebruikt: v Opmerkingen: Hierin vindt u belangrijke informatie, tips, instructies en adviezen. v Belangrijk: Deze opmerkingen bevatten informatie of advies waarmee u problemen kunt voorkomen. v Attentie: Deze opmerkingen geven gevaar voor beschadiging van programma’s, apparaten of gegevens aan. Een dergelijke opmerking staat direct voor de instructie of situatie waarbij de beschadiging kan ontstaan. v Waarschuwing: Deze opmerkingen geven situaties aan die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken. Een waarschuwing wordt geplaatst precies boven de beschrijving van een mogelijk gevaarlijke procedure, stap of situatie. v Gevaar: Deze opmerkingen geven situaties aan die levensgevaarlijk kunnen zijn. De aanduiding Gevaar wordt geplaatst precies boven de beschrijving van een mogelijk levensgevaarlijke procedure, stap of situatie. Overige documentatie De Lenovo ThinkServer-documentatie DVD bevat documentatie voor de server, in PDF-indeling (Portable Document Format). Voor de Lenovo ThinkServer-documentatie DVD hebt u Adobe® Reader 5.0 (of hoger) nodig, of xpdf, dat wordt geleverd bij Linux®-besturingssystemen. 2 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding De volgende tabel beschrijft de inhoud en locatie van de documentatie bij uw server. Tabel 1. Aanverwante documentatie Document Beschrijving Locatie Lees dit eerst Dit document stuurt u naar de ThinkServer-documentatie gedrukt, aanwezig in DVD, voor volledige informatie over garantie en de serververpakking ondersteuning. Belangrijke kennisgevingen Dit document bevat veiligheidsrichtlijnen en wettelijke gedrukt, aanwezig in bepalingen, die u geacht wordt te lezen voordat u gaat de serververpakking werken met de server. Instructies voor installatie in een rek Dit document biedt instructies over hoe de server moet worden geïnstalleerd in een rek. Engels is afgedrukt en wordt geleverd in de verpakking van de server. Aanvullende talen worden meegeleverd op de ThinkServer-documentatie DVD en op de website van Lenovo Support. Hardware Maintenance Manual Dit document biedt diagnose-informatie, een lijst van onderdelen, vervangingsprocedures voor alle FRU’s (field replaceable units) (onderdelen die worden vervangen door de technische dienst) en voor alle CRU’s (customer replaceable units). Website Lenovo Support: http:// www.lenovo.com/ support Informatie over garantie en ondersteuning Dit document bevat garantiebepalingen en informatie over hoe u contact opneemt met Lenovo Support. Beschikbaar op de ThinkServer-documentatie DVD Veiligheidsvoorschriften Dit document bevat alle in de ThinkServer-documenta- Beschikbaar op de ThinkServer-documentie aanwezige veiligheidsvoorschriften (in diverse tatie DVD talen). Hoofdstuk 1. Kennismaking 3 4 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Hoofdstuk 2. Wegwijzer voor installatie van de server De installatieprocedure is afhankelijk van de configuratie van de server op het moment van levering. In sommige gevallen is de server volledig geconfigureerd en hoeft deze alleen te worden geïnstalleerd in het rek, te worden aangesloten op de netvoeding en het netwerk, en te worden gestart. In andere gevallen moeten er hardwarevoorzieningen worden geïnstalleerd, moet hardware en firmware worden geconfigureerd en moet het besturingssysteem worden geïnstalleerd. Tabel 2. Wegwijzer voor installatie van de server Taak Waar vindt u de bijbehorende informatie Uitpakken Hoofdstuk 3, “Wat wordt meegeleverd met uw server”, op pagina 7 Hardwarevoorzieningen installeren Hoofdstuk 5, “Optionele apparaten installeren en vervangen”, op pagina 27 In het rek installeren Rack Installation Instructions, te vinden op de ThinkServer-documentatie DVD Ethernet-kabel en netsnoeren verbinden met netwerk- en voedingsaansluitingen “Achterkant” op pagina 16 Server starten om de werking “De server aanzetten” op pagina 25 ervan te controleren UEFI-instellingen bekijken en waar nodig aanpassen “Werken met het programma Setup Utility” op pagina 94 RAID-controllers en array’s configureren “RAID-controllers configureren” op pagina 100 Besturingssysteem en standaard stuurprogramma’s installeren “De EasyStartup DVD” op pagina 105 Installeren van stuurprogramma’s voor toegevoegde voorzieningen Raadpleeg de met de hardwareoptie meegeleverde instructies. Ethernet-instellingen configureren in het besturingssysteem Raadpleeg de Help van het besturingssysteem. Deze stap is niet nodig als het besturingssysteem is geïnstalleerd met het programma ThinkServer EasyStartup. Nagaan of er updates voor de Ga naar de website Lenovo Support: firmware en de stuur1. Ga naar http://www.lenovo.com/support. programma’s zijn 2. Typ uw productnummer (computertype en modelnummer) of selecteer Servers and Storage in de lijst bij Select your product. 3. In de lijst bij Family selecteert u ThinkServer RS210 en klikt u op Continue. 4. Klik op Downloads and drivers om firmware-updates te downloaden. “De integrated management module” op pagina 111 Integrated Management Module testen (hiervoor is de aanwezigheid van de optionele IMM Premium vereist) Geïntegreerde beheertoepassingen installeren “Installeren van ThinkServer EasyManage-software” op pagina 112 Toepassingen installeren Raadpleeg de documentatie bij de toepassingen die u wilt installeren. © Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. 5 6 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Hoofdstuk 3. Wat wordt meegeleverd met uw server Het pakket van de RS210-server bestaat uit de server zelf, de railkit met bijbehorende instructies, plus gedrukte documentatie, de ThinkServer-documentatie DVD en softwaremedia. 1 2 3 Server Netsnoer Railkit Voorzieningen en technologieën De server is uitgerust met de volgende functies en technieken: v UEFI-compatibele serverfirmware UEFI vervangt het BIOS (basic input/output system) en definieert een standaardinterface voor besturingssysteem, platformfirmware en externe apparatuur. In het ontwerp van de server worden mogelijkheden en functies van UEFI gecombineerd met oudere mogelijk van het BIOS. UEFIcompatibele servers zijn in staat om niet alleen UEFI-compatibele besturingssysteem te starten, maar ook besturingssystemen en adapters op basis van en BIOS plus UEFI-compatibele adapters. Opmerking: Deze server biedt geen ondersteuning aan DOS. v Dual-core of Quad-core verwerking De server kan werken met één Intel Xeon dual-core of quad-core microprocessor. v Integrated Management Module De Integrated Management Module (IMM) combineert serviceprocessorfuncties, de videocontroller en (indien een optionele virtuele-mediasleutel is geïnstalleerd) de functie aanwezigheid op afstand in een enkele chip. De IMM biedt geavanceerde besturing van serviceprocessors en functies voor bewaking en alertsignalen. Als een omgevingstoestand een drempel overschrijdt of als een systeemcomponent een storing vertoont, verlicht de IMM bepaalde LED’s om te helpen bij de diagnose van het probleem, wordt de fout vastgelegd in het eventlogboek en wordt u geattendeerd op het probleem. Desgewenst biedt de IMM ook mogelijkheden voor virtuele aanwezigheid, ten behoeve van het uitvoeren van beheerfuncties op servers op afstand. De IMM biedt serverbeheer op afstand via de volgende standaardinterfaces: – IPMI (Intelligent Platform Management Interface), versie 2.0 – SNMP (Simple Network Management Protocol), versie 3 – CIM (Common Information Model) – Webbrowser © Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. 7 Meer informatie vindt u in “De integrated management module” op pagina 111. v Voorziening voor aanwezigheid op afstand en afdruk van blauw scherm De functie voor aanwezigheid op afstand en de functie voor het vastleggen van een blauw scherm zijn geïntegreerd in de IMM (integrated management module) en zijn beschikbaar wanneer u een optionele IBM Virtual Media Key aanschaft. Om de functies voor aanwezigheid op afstand en blauw scherm te kunnen inschakelen, is er een dergelijke virtuele-mediasleutel vereist. De functie aanwezigheid op afstand biedt de volgende mogelijkheden: – Video kijken op afstand met een grafische resolutie van maximaal 1280 x 1024, ongeacht de systeemstatus – Toegang krijgen tot de server op afstand, met het toetsenbord en de muis vanuit een client op afstand – Het DVD-station, het diskettestation en het USB-flashstation toewijzen op een client op afstand, en bestanden van ISO- en diskette-images toewijzen als virtuele stations die beschikbaar zijn voor gebruik door de server – Een diskette-image uploaden naar het IMM-geheugen en dit toewijzen aan de server als virtueel station Bij de functie voor het vastleggen van een blauw scherm wordt de beeldschermweergave vastgelegd voordat de IMM de server opnieuw start wanneer de IMM een vastgelopen besturingssysteem vaststelt. Een systeembeheerder kan het vastleggen van het blauwe scherm gebruiken om te helpen bij het bepalen van de oorzaak van het vastlopen. Zie “De voorziening voor aanwezigheid op afstand en maken van een schermafdruk van een blauw scherm gebruiken” op pagina 114 voor meer informatie. v Groot systeemgeheugen De geheugenbus kan overweg met maximaal 32 GB geheugen, mits er geregistreerde DIMM’s zijn geïnstalleerd. Worden er niet-gebufferde DIMM’s geïnstalleerd, dan werkt de server met maximaal 16 GB geheugen. De geheugencontroller werkt met ECC (error correcting code) voor maximaal zes standaard PC3-8500 of PC3-10600R-999, 1066 en 1333 MHz, DDR3 (derde generatie double-data-rate), geregistreerde of niet-gebufferde SDRAM (synchronous dynamic random access memory) DIMM’s (dual inline memory modules). v Geïntegreerde netwerkondersteuning De server wordt geleverd met een geïntegreerde Intel Gigabit Ethernet-controller, die verbindingen met een netwerk van 10 Mbps, 100 Mbps of 1000 Mbps ondersteunt. Meer informatie vindt u in “De Gigabit Ethernet-controllers configureren” op pagina 116. v Geïntegreerde Trust Platform Module Deze geïntegreerde beveiligings-chip voert cryptografische functies uit en bewaart persoonlijke en openbare beveiligingssleutels. Deze chip levert de hardwareondersteuning voor de TCG-specificatie (Trusted Computing Group). v Grote opslagcapaciteit en hot-swap mogelijkheden De server ondersteunt, afhankelijk van het model, maximaal vier 2,5-inch direct verwisselbare (″hotswap″) Serial Attached SCSI (SAS) vasteschijfstations, of twee 3,5-inch simple-swap Serial ATA (SATA) vasteschijfstations, of twee 3,5-inch hot-swap SAS of SATA vasteschijfstation. Met de hot-swap voorziening kunt u vasteschijfstations toevoegen, verwijderen of vervangen zonder de server uit te hoeven schakelen. v Mogelijkheden voor PCI-kaarten De server beschikt over twee PCI-sleuven (één voor low-profile kaarten en één voor kaarten van halve lengte en volledige hoogte). In beide sleuven kunnen tevens PCI Express-kaarten worden geïnstalleerd. v RAID-ondersteuning De RAID-controller biedt hardware-ondersteuning voor RAID (redundant array of independent disks). De standaard RAID-controller werkt met de RAID-niveaus 0, 1 en 1E. Voor andere RAID-niveaus zijn er optionele RAID PCI-controllers verkrijgbaar. 8 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding v Mogelijkheden op het gebied van systeembeheer De server wordt geleverd met een Integrated Management Module (IMM). Als de IMM wordt gebruikt in combinatie met de bij de server geleverde software voor systeembeheer, kunt u de functies van de server zowel lokaal als op afstand beheren. De IMM biedt tevens mogelijkheden voor het monitoren van het systeem, het vastleggen van events en het versturen van alerts via het netwerk. De systeembeheerconnector zorgt voor een fysieke scheiding tussen het netwerkverkeer voor systeembeheer en het productienetwerk en biedt op die manier extra beveiliging. Met Installatieprogramma kunt u de server zodanig configureren dat deze ofwel een vast toegewezen (″dedicated″) systeembeheernetwerk, ofwel een gemeenschappelijk netwerk ondersteunt. v Ondersteuning van TCP/IP Offload Engine (TOE) De Ethernet-controllers in de server ondersteunen TOE, een technologie voor het offloaden van de TCP/IP-stroom van de microprocessor en het I/O-subsysteem. Dit verhoogt de snelheid van de TCP/ IP-stroom. Als een besturingssysteem met ondersteuning voor TOE actief is op de server terwijl TOE is ingeschakeld, ondersteunt de server TOE-verwerking. Raadpleeg de documentatie bij het besturingssysteem voor informatie over het inschakelen van TOE. Opmerking: Het besturingssysteem Linux biedt geen ondersteuning aan TOE. v Preboot-diagnoseprogramma De preboot-diagnoseprogramma’s bevinden zich in het geïntegreerde USB-geheugen. Deze programma’s verzamelen en analyseren systeemgegevens om te helpen bij het stellen van een diagnose bij serverproblemen. Met de diagnoseprogramma’s wordt de volgende informatie over de server verzameld: – Systeemconfiguratie – Netwerkinterfaces en -instellingen – Geïnstalleerde hardware – Status en configuratie van serviceprocessor – – – – VPD (vital product data), firmware en UEFI-configuratie (voorheen BIOS genaamd) Status van vasteschijfstation Configuratie van RAID-controller Eventlogboeken voor RAID-controllers en serviceprocessors De diagnoseprogramma’s maken een samengevoegd logboek met daarin de events uit alle verzamelde logboeken. Deze informatie wordt verzameld in een bestand dat u naar Lenovo kunt verzenden om het technisch team te helpen met het opsporen van het probleem. Bovendien kunt u deze informatie lokaal bekijken in een gegenereerd tekstbestand. U kunt het logboek ook kopiëren naar een verwisselbaar opslagmedium en laten afbeelden in een webbrowser. Aanvullende informatie over diagnoseprogramma’s vindt u in de Hardware Maintenance Manual . v EasyStartup-DVD Het programma ThinkServer EasyStartup begeleidt u bij het configureren van de RAID-controllers en bij het installeren van het besturingssysteem en de stuurprogramma’s. Raadpleeg voor meer informatie “De EasyStartup DVD” op pagina 105. v EasyManage DVD Het programma ThinkServer EasyManage helpt u bij het beheren van uw servers via niet-lokale probleemmelding en door middel van monitoring en alerts. Specificaties De volgende informatie geeft een overzicht van de voorzieningen en specificaties van de server. Afhankelijk van het specifieke servermodel kunnen sommige voorzieningen niet van toepassing zijn. Hoofdstuk 3. Wat wordt meegeleverd met uw server 9 Tabel 3. Voorzieningen en specificaties Microprocessor: Optische SATA-stations: v Ondersteuning van één Intel® quad-core (Xeon 3400 series) of dual-core (Celeron G1101, Pentium G6950 of core i3 series) processor met de IbexPeak 3420 chipset en Multi-chip Package (MCP) processorarchitectuur v UltraSlim DVD-ROM-combo (optioneel) v Ontworpen voor LGA 1156-socket v Uitbreidbaar tot vier ’cores’ v 32 kB instructiecache, 32 kB gegevenscache en een cache van maximaal 8 MB voor gemeenschappelijk gebruik door de ’cores’ v Ondersteuning voor Intel Extended Memory 64 Technology (EM64T) Opmerking: v Met het programma Setup Utility kunt u het type en de snelheid van de microprocessor vaststellen. v Meer informatie over microprocessors, vindt u op http://www.lenovo.com/ thinkserver. Geheugen: v Minimum: 1 GB v Maximum: 32 GB – 16 GB bij gebruik van niet-gebufferde DIMM’s (UDIMM’s) – 32 GB bij gebruik van geregistreerde DIMM’s (RDIMM’s) v Typen: PC3-8500 of PC3-10600R-999 (single-rank of double-rank), 1066 en 1333 MHz, ECC, en uitsluitend DDR3 geregistreerde of niet-gebufferde SDRAM DIMM’s. v Aansluitingen: Zes DIMM-aansluitingen, tweeweg interleaved v Ondersteuning van: – niet-gebufferde DIMM’s van 1 GB, 2 GB en 4 GB (indien beschikbaar) – geregistreerde DIMM’s van 1 GB, 2 GB, 4 GB en 8 GB (indien beschikbaar) 10 Geïntegreerde functies: v IMM (Integrated Management Module), voor besturing van de serviceprocessor v Multi-burner (optioneel) en bewakingsfuncties, videocontroller en (als de optionele virtuele-mediasleutel Uitbreidingscompartimenten voor vastegeïnstalleerd is) een niet-lokaal toetsenschijfstations (afhankelijk van het bord, video, muis, en functionaliteit model): voor vasteschijfstations op afstand v Intel 82574L Gb Ethernet-controller met Een van de volgende configuraties: ondersteuning van TCP/IP Offload v Vier compartimenten voor 2,5-inch Engine (TOE) en Wake on LAN hot-swap SAS vasteschijfstations v Zeven USB 2.0-poorten (twee aan de voorkant, vier aan de achterkant en één v Twee compartimenten voor 3,5-inch interne voor het optionele USB hot-swap SAS of hot-swap SATA vasteHypervisor flashapparaat) schijfstations v Twee Ethernet-poorten v Twee compartimenten voor 3,5-inch v Geïntegreerde SATA-controller met vier simple-swap SAS vasteschijfstations poorten v Geïntegreerde TPM (Trusted Platform PCI-uitbreidingssleuven: Module)-ondersteuning v Eén seriële poort Ondersteuning van twee PCI-sleuven op de uitbreidingskaart die wordt aangesloten v Eén VGA-poort op de sleuven 1 en 2 op de systeemplaat: v In sleuf 1 kunnen low-profile kaarten worden geplaatst (PCI Express Gen2 x8) v In sleuf 2 kunnen kaarten van driekwart lengte en volledige hoogte worden geplaatst (PCI Express Gen2 x8 of PCI-X 1.0a 64-bit/133 MHz) Voedingseenheid: Eén voedingseenheid van 351 Watt of één high-efficiency voedingseenheid van 351 Watt. Ventilatoren:De server wordt standaard geleverd met vijf ventilatoren met regelbare snelheid. ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Tabel 3. Voorzieningen en specificaties (vervolg) RAID-controllers: v Een IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/ SATA-controller die de RAID-niveaus 0, 1 en 1E ondersteunt (wordt standaard geleverd op bepaalde hot-swap SAS- en hot-swap SATA-modellen). v De optionele IBM ServeRAID-MR10i SAS/SATA-controller voor de RAIDniveaus 0, 1, 5, 6 en 10 kan afzonderlijk worden besteld. Videocontroller (geïntegreerd in de IMM): v Matrox G200 v SVGA-compatibele videocontroller v DDR2 128 MB SDRAM videogeheugen v Avocent Digital Video Compression v Het videogeheugen kan niet worden uitgebreid Opmerkingen: 1. Stroomverbruik en warmte-afgifte kunnen variëren en zijn afhankelijk van het aantal en het soort geïnstalleerde opties en de gebruikte optionele functies voor energiebeheer. 2. De geluidsniveaus zijn vastgesteld in gecontroleerde omgevingen, volgens de Opmerking: De maximale beeldschermprocedures van American National resolutie is 1280 x 1024 Standards Institute (ANSI) S12.10 en v De optionele IBM ServeRAID-M1015 ISO 7779 en voldoet aan ISO 9296. De Grootte: SAS/SATA-controller voor de RAIDwerkelijke geluidsniveaus kunnen de v Hoogte: 43 mm niveaus 0, 1, 10 en 5 kan afzonderlijk hier genoemde waarden overtreffen als v Diepte: 560,1 mm worden besteld. gevolg van reflecterend geluid en v Breedte: 430 mm v De optionele IBM ServeRAID-MR10is andere geluidsbronnen. Het geluidsniv Maximaal gewicht: 11,4 kg (bij volledige VAULT SAS/SATA-controller voor de veau, in bels, wordt opgegeven als configuratie) RAID-niveaus 0, 1, 5, 6 en 10 kan afzonbovengrens van het geluidsniveau voor derlijk worden besteld. een willekeurige steekproef van systeWarmteafgifte: men. v De optionele IBM ServeRAID-MR 5015 Warmteafgifte (bij benadering): SAS/SATA-controller voor de RAID3. Er is geen aansluiting voor toetsenbord niveaus 0, 1, 5, 6 en 10 kan afzonderlijk v Minimumconfiguratie: 50 Watt of muis op de server. U kunt een v Maximumconfiguratie: 300 Watt worden besteld. USB-toetsenbord of -muis aansluiten op de USB-aansluitingen. Elektrische invoer: Geluidsafgifte: v Sinusgolf invoer (50 / 60 Hz) vereist v Geluidsvolume, inactief: maximaal 6,5 v Invoerspanning laag bereik: bels – Minimum: 100 V wisselstroom v Geluidsvolume, in bedrijf: maximaal 6,5 – Maximum: 127 V wisselstroom bels v Invoerspanning hoog bereik: – Minimum: 200 V wisselstroom Omgeving: – Maximum: 240 V wisselstroom v Luchttemperatuur: v Opgenomen vermogen (bij benadering): – Server ingeschakeld: 10°C tot 35°C – Minimum: 0,102 kVA (50,0°F tot 95,0°F); hoogte: 0 tot 914,4 – Maximum: 0,55 kVA m (3000 voet) – Server ingeschakeld: 10°C tot 32°C (50,0°F tot 89,6°F); hoogte: 914,4 m (3000 voet) tot 2133,6 m (7000 voet) – Server uitgeschakeld: 10°C tot 43°C (50°F tot 109,4°F); maximumhoogte: 2133,6 m (7000 voet) – Transport: -40°C tot 60°C (-104°F tot 140°F) v Luchtvochtigheid: – Server ingeschakeld: 8% tot 80% – Server uitgeschakeld: 8% tot 80% Software Lenovo verschaft software met behulp waarvan u aan de slag kunt gaan met uw server. EasyStartup Het programma ThinkServer EasyStartup vereenvoudigt de procedures voor het configureren van de RAID-controllers en het installeren van de ondersteunde besturingssystemen (Microsoft Windows en Linux) en stuurprogramma’s op uw server. Het programma EasyStartup is op DVD meegeleverd met uw server. De DVD start vanzelf op. De gebruikershandleiding voor het programma EasyStartup is aanwezig op de DVD en kan rechtstreeks worden geopend in de programma-interface. Meer informatie vindt u in “De EasyStartup DVD” op pagina 105. Hoofdstuk 3. Wat wordt meegeleverd met uw server 11 EasyManage De ThinkServer EasyManage Core Server geeft u de beschikking over gecentraliseerd beheer van hardware- en software-inventaris en beveiligd automatisch systeembeheer via een enkele console. Met de ThinkServer EasyManage Agent kunnen ook andere clients in het netwerk worden beheerd via de centrale console. De ThinkServer EasyManage Core Server werkt met 32-bits Windows Server 2008producten. De ThinkServer EasyManage Agent werkt op 32-bits en 64-bit Windows-, Red Hat- en SUSEbesturingssystemen. Betrouwbaarheid, beschikbaarheid en services Drie belangrijke functies in een computerontwerp zijn betrouwbaarheid, beschikbaarheid en services. Dankzij de RAS-functies blijft de integriteit van de gegevens op de server gewaarborgd en is uw server beschikbaar zodra u deze nodig hebt. Bovendien kunt u eenvoudig een diagnose stellen van problemen en de problemen corrigeren. Uw server beschikt over de volgende RAS-functies: v Garantie: 1 jaar op onderdelen en 1 jaar op arbeidsloon, of 3 jaar op onderdelen en 3 jaar op arbeidsloon v Automatisch herstel en nieuwe poging bij fouten v Automatische herstart bij een NMI (non-maskable interrupt) v Automatische herstart van de computer na stroomuitval v Advanced Configuration and Power Interface (ACPI) v Geavanceerde Advanced Desktop Management Interface (DMI)-voorzieningen v Ondersteuning van Intelligent Platform Management Interface (IPMI) 2.0, voor veilig in- en uitschakelen op afstand en zeven standaardwaarschuwingen voor zaken zoals ventilatoren, voltage en temperatuur v Initial program load (IPL) met automatische herstart v Herstel van opstartblok (boot-block recovery) v Ingebouwde, menu-gestuurde configuratie- en installatieprogramma’s v Backup van BIOS-switching onder de controle van de Integrated Management Module (IMM) v Ingebouwde bewaking van ventilator, voeding, temperatuur en voltage v Ondersteuning voor diagnose van RAID- en Ethernet-controllers v ECC-geheugen v Foutcodes en -berichten v Hot-swap vasteschijfstations v Integrated Management Module (IMM) v Menu-gestuurde programma’s voor setup, systeemconfiguratie en RAID-configuratie v Pariteitscontrole op de SCSI-bus en de PCI-bussen v Energiebeheer: Compatibel met Advanced Configuration and Power Interface (ACPI) v Zelftest bij opstarten (power-on self-test, POST) v Predictive Failure Analysis (PFA) voor waarschuwing bij mogelijke storingen van SAS/SATA vasteschijfstations, ventilatoren en voedingseenheden v Ondersteuning van probleembepaling op afstand v ROM-controlegetallen v ROM-diagnose v SDRAM met Serial Presence Detect (SPD) v Serial Presence Detect (SPD) voor geheugen, VPD, voedingseenheid en achterplaat van vasteschijfstations v Opsporing van de specifieke DIMM bij overmatig veel corrigeerbare fouten of multi-bits fouten door de Unified Extensible Firmware Interface (UEFI) v Standby-voltage voor systeembeheerfuncties en bewaking v Opstarten vanaf LAN via RIPL (remote initial program load) of DHCP/BOOTP (dynamic host configuration protocol/boot protocol) v Automatische configuratie vanuit het configuratiemenu v Vastlegging van systeemfouten (POST en IMM) 12 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding v Bewaking van systeembeheer via de IC-bus (Inter-Integrated Circuit protocol) v Upgradebare residente code voor POST, Unified Extensible Firmware Interface (UEFI), diagnose, IMMfirmware en ROM-geheugen, lokaal of via het LAN v VPD (vital product data) voor microprocessor, systeemplaat, voedingseenheid en SAS/SATA (hot-swap vasteschijfstations) achterplaat v Wake on LAN-functie Hoofdstuk 3. Wat wordt meegeleverd met uw server 13 14 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding In deze sectie worden de knoppen en LED’s beschreven en wordt uitgelegd hoe de server moet worden aan- en uitgezet. Voorkant In de volgende afbeelding ziet u de knoppen, LED’s en aansluitingen aan de voorkant van de verschillende modellen van de server. 3.5-inch simple-swap SAS server model 3.5-inch hot-swap SAS/SATA server model 2.5-inch hot-swap SAS server model 1 Aan/uit-LED 6 Systeemfouten-LED 2 Aan/uit-knop 7 USB 1-aansluiting 3 Reset-knop 8 USB 2-aansluiting 4 LED vasteschijfstation 9 LED vasteschijfstation (groen) (op 3.5-inch hot-swap SAS server model) LED vasteschijfstation (oranje) (op 2.5-inch hot-swap SAS server model) 5 LED voor aanwijsapparaat 10 LED vasteschijfstation (oranje) (op 3.5-inch hot-swap SAS server model) LED vasteschijfstation (groen) (op 2.5-inch hot-swap SAS server model) Hierna volgt een verklaring van de knoppen, LED’s en aansluitingen aan de voorkant van de ThinkServer RS210: v Aan/uit-LED: De werkstanden van de aan/uit-LED zijn als volgt: Uit: Er is geen netvoeding aanwezig, of de voedingseenheid of de LED zelf is defect. Snel knipperen (4 keer per seconde): De server is uitgezet en niet gereed om aan te zetten. De aan/uit-knop is uitgeschakeld. Dit duurt ongeveer 1 tot 3 minuten. © Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. 15 Langzaam knipperen (een keer per seconde): De server is uitgezet en gereed om aan te zetten. U kunt de aan/uit-knop indrukken om de server aan te zetten. Aan: De server is ingeschakeld. Langzaam aan en uit gaan: De server bevindt zich in een slaapstand. Als u de server wilt terugbrengen uit de slaapstand, drukt u op de aan/uit-knop of gebruikt u de webinterface van IMM. Raadpleeg “Aanmelden op de webinterface” op pagina 115 voor informatie over het aanmelden bij de webinterface van IMM. v Aan/uit-knop: Druk op deze knop om de server handmatig aan en uit te zetten of om de server uit een slaapstand te halen. v Reset-knop: Druk op deze knop om de server opnieuw in te stellen en de POST(power-on self-test) uit te voeren. U moet mogelijk een pen of het uiteinde van een paperclip gebruiken om op de knop te drukken. v Deze LED knippert als het bijbehorende vaste-schijfstation in gebruik is. v Locator-LED: Gebruik deze blauwe LED om de server visueel te vinden tussen andere servers. Deze LED wordt ook gebruikt als knop voor aanwezigheidsdetectie. Deze LED wordt beheerd door de IMM. v Systeemfouten-LED: Deze oranje LED gaat branden wanneer er een systeemfout optreedt. v USB-aansluitingen: Sluit een USB-apparaat aan op een van deze aansluitingen, zoals een USB-muis, een USB-toetsenbord of een ander apparaat. v Uitwerpknop DVD: Druk op deze knop om een DVD of CD uit het DVD-station te werpen. v LED voor DVD-station: Als dit lampje brandt, is het DVD-station in gebruik. v LED’s voor activiteit van hot-swap vasteschijfstations (enkele modellen): Elk hot-swap vasteschijfstation heeft een LED voor activiteit, en als deze LED knippert is de schijf in gebruik. Deze LED wordt gebruikt op SAS- of SATA-vasteschijfstations. v LED’s van hot-swap vasteschijfstations (enkele modellen): Elk hot-swap vasteschijfstation heeft een LED voor de status. Als deze LED brandt, is het station defect. Als een optionele IBM RAID-controller is geïnstalleerd op de server, wanneer deze LED langzaam knippert (een keer per seconde), wordt het schijfstation opnieuw opgebouwd. Als de LED snel knippert (drie keer per seconde), identificeert de controller het station. Deze LED wordt gebruikt op SAS- of SATA-vasteschijfstations. Achterkant 1 Aansluiting voor netvoeding 9 NMI-knop 2 Seriële aansluiting 10 USB 3-4-connector 3 LED voor activiteit Ethernet 1 11 USB 1-2-connector 4 LED voor verbinding Ethernet 1 12 Video-aansluiting 5 LED voor activiteit Ethernet 2 13 Fouten-LED van voedingseenheid (oranje) 6 LED voor verbinding Ethernet 2 14 LED gelijkstroom (groen) 7 PCI-sleuf 1 15 LED wisselstroom (groen) 8 PCI-sleuf 2 Hierna volgt een verklaring van de LED’s en connector aan de achterkant van de ThinkServer RS210: 16 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding v LED’s voor verbinding Ethernet: Als deze LED’s branden is er een actieve verbinding met de interface 10BASE-T, 100BASE-TX of 1000BASE-TX voor de Ethernet-poort. v LED’s voor activiteit van Ethernet: Als deze LED’s branden is er activiteit tussen de server en het netwerk. v Aansluiting voor netsnoer: Sluit het netsnoer aan op deze aansluiting. v Video-aansluiting: Sluit een beeldscherm aan op deze aansluiting. De videoconnectoren aan de achterkant van de server kunnen tegelijk worden gebruikt. v Seriële poort: Sluit een 9-pins serieel apparaat aan op deze aansluiting. De seriële poort wordt gedeeld met de IMM (integrated management module). De IMM kan de besturing overnemen van de gemeenschappelijke seriële poort voor het omleiden van serieel verkeer, met behulp van SOL (Serial over LAN). v v v v v USB-aansluitingen: Sluit een USB-apparaat aan op een van deze aansluitingen, zoals een USB-muis, een USB-toetsenbord of een ander apparaat. Ethernet-aansluitingen: Gebruik een van beide aansluitingen om de server te verbinden met een netwerk. Als u Ethernet-aansluiting 1 gebruikt, kan via een enkele kabel het netwerk gemeenschappelijk worden gebruikt met de IMM. NMI-knop: Druk op deze knop om een niet-maskeerbare interrupt te forceren op de microprocessor. U moet mogelijk een pen of het uiteinde van een paperclip gebruiken om op de knop te drukken. De server kan een blauw scherm krijgen en u kunt een geheugendump maken (gebruik deze knop alleen wanneer u hiertoe wordt geïnstrueerd door Lenovo service support). PCI-sleuf 1: Een PCI Express- of PCI-X-kaart met laag profiel kan in deze sleuf worden geïnstalleerd. Standaardmodellen van de server hebben een PCI Express-uitbreidingskaart. U kunt een optionele PCIX-uitbreidingskaart met beugel kopen als u een PCI-X-kaart wilt installeren in deze sleuf. PCI-sleuf 2: Een PCI Express- of PCI-X-kaart met halve lengte en volledige hoogte kan in deze sleuf worden geïnstalleerd. Standaardmodellen van de server hebben een PCI Express-uitbreidingskaart. U kunt een optionele PCI-X-uitbreidingskaart met beugel kopen als u een PCI-X-kaart wilt installeren in deze sleuf. Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 17 Interne aansluitingen op de systeemplaat DIMMs DIMMs Heatsink Orientation Microprocessor In de volgende afbeelding worden de interne aansluitingen op de systeemplaat weergegeven. 1 DIMM 1 11 Ventilatoraansluiting 1 21 Aansluiting 2 van uitbreidingskaart 2 DIMM 2 12 Aansluiting voor de achterplaatconfiguratie van de vaste schijf 22 Aansluiting 1 van uitbreidingskaart 3 DIMM 3 13 Aansluiting bedieningspaneel 23 Batterij 4 DIMM 4 14 Eenvoudige swap van achterplaat van HDD signaalaansluiting 24 Voedingsaansluiting 2 5 DIMM 5 15 Aansluiting voor wake-on-LAN 25 Aansluiting voor Virtual media key 6 DIMM 6 16 Aansluiting voor optische-schijfstation (DVD) 26 Voedingsaansluiting 1 7 Microprocessor 17 Anasluiting voor hypervisor-flashapparaat 27 Voedingsaansluiting 3 8 Ventilatoraansluiting 3 18 Gereserveerd 28 Voedingsaansluiting 4 9 Ventilatoraansluiting 2 19 Gereserveerd 29 Ventilatoraansluiting 5 20 Gereserveerd 30 Ventilatoraansluiting 4 10 ServeRAD-BR10il v2 aansluiting van controller 18 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Externe aansluitingen op de systeemplaat DIMMs DIMMs Heatsink Orientation Microprocessor In de volgende afbeelding worden de externe aansluitingen van de systeemplaat weergegeven. 1 Seriële aansluiting (com 1) 5 Ethernet-aansluiting 2 2 Video-aansluiting 6 USB-aansluitingen 3 en 4 3 Ethernet-aansluiting 1 7 SW1 (NMI-knop) 4 USB-aansluitingen 1 en 2 Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 19 Aansluitingen voor optionele apparaten op de systeemplaat DIMMs DIMMs Heatsink Orientation Microprocessor Op de volgende afbeelding ziet u de aansluitingen op de systeemplaat voor optionele apparaten die de gebruiker kan installeren. 1 DIMM 1 8 Aansluiting voor optische-schijfstation (DVD) 2 DIMM 2 9 Anasluiting voor hypervisor-flashapparaat 3 DIMM 3 10 Aansluiting 2 van uitbreidingskaart 4 DIMM 4 11 Aansluiting 1 van uitbreidingskaart 5 DIMM 5 12 Batterij 6 DIMM 6 13 Aansluiting voor Virtual media key 7 Aansluiting voor ServeRAID BR10il v2 SAS/SATA-controller In de volgende afbeelding ziet u waar op de uitbreidingskaart zich de PCI Express-sleuven bevinden. 1 20 PCI Express x8 sleuf 1 2 PCI Express x8 sleuf 2 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding In de volgende afbeelding ziet u waar op de PCI-X-uitbreidingskaart zich de PCI-X-sleuf bevindt. 1 Voedingskabel PCI-X 2 Sleuf PCI-X Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 21 Schakelaars en jumpers op de systeemplaat DIMMs DIMMs Heatsink Orientation Microprocessor In de onderstaande afbeelding ziet u de locaties van de schakelaars en jumpers op de systeemplaat. In de volgende tabel worden de jumpers op de systeemplaat beschreven. Tabel 4. Jumpers systeemplaat Nummer van jumper Naam van jumper Instelling van jumper JP1 CMOS-jumper 1 wissen v Pinnen 1 en 2: CMOSgegevens behouden (standaard). v Pinnen 2 en 3: CMOSgegevens wissen (met inbegrip van systeemwachtwoord en beheerderswachtwoord) Jumper opstartblok 2 JP6 v Pinnen 1 en 2: Opstarten vanaf primaire BIOSpagina (standaard). v Pinnen 2 en 3: Opstarten vanaf backup van een BIOS-pagina. Opmerkingen: 1. Als er geen jumper aanwezig is, reageert de server alsof de pinnen zijn ingesteld op 1 en 2. 2. Door het wijzigen van de positie van de hersteljumper voor het opstarten van UEFI van pinnen 1 en 2 naar pinnen 2 en 3 voordat de server is ingeschakeld, wordt gewijzigd welke pagina met ROM-geheugen van flash is geladen. Wijzig de positie van de jumperpin niet nadat de server is ingeschakeld. Dit kan een onverwacht probleem veroorzaken. Belangrijk: 22 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding 1. Voordat u schakelaarstanden wijzigt of jumpers verplaatst, schakelt u de server uit; vervolgens ontkoppelt u alle voedingssnoeren en externe kabels. Raadpleeg de informatie in “Installatierichtlijnen” op pagina 27, “Werken met apparaten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit” op pagina 28 en “De server uitschakelen” op pagina 25. 2. Schakelaars voor de systeemplaat of jumperblokken die niet worden afgebeeld in de voorbeelden in dit document zijn gereserveerd. Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 23 LED’s voor systeemplaat DIMMs DIMMs Heatsink Orientation In de volgende afbeelding worden de LED’s op de systeemplaat weergegeven. 1 Fouten-LED ventilator 5 9 Fouten-LED PCI Express-sleuf 2 2 Fouten-LED ventilator 4 10 Fouten-LED PCI Express-sleuf 1 3 H8 Hartslag-LED 11 Fouten-LED microprocessor 4 Fouten-LED ventilator 3 12 Fouten-LED batterij 5 Fouten-LED ventilator 2 13 Spaarstanden-LED 6 Fouten-LED ventilator 1 14 Fouten-LED systeemplaat 7 LED voor SAS/SATA-controller 15 fouten-LED’s DIMM 1-6 8 LED voor functionaliteit van IMM Tabel 5. LED’s op systeemplaat LED Beschrijving Fouten-LED’s Als een van deze LED’s brandt, is de bijbehorende component defect. Hartslag-LED voor Baseboard Mana- Als deze LED knippert, functioneert de IMM normaal. gement Controller Spaarstanden-LED 24 Als deze LED brandt, is de server aangesloten op de netvoeding. ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Kenmerken van de netvoeding van de server Wanneer de server is aangesloten op een voedingsbron, maar niet is aangezet, is het besturingssysteem niet actief en is alle kernlogica behalve de serviceprocessor (de geïntegreerde beheermodule) uitgeschakeld; de server kan echter wel voldoen aan verzoeken aan de serviceprocessor, van bijvoorbeeld systemen op afstand om de server aan te zetten. De Het aan-/uitlampje knippert om aan te geven dat de server is aangesloten op netvoeding maar niet is aangezet. De server aanzetten Ongeveer 5 seconden nadat de server is aangesloten op het lichtnet, kunnen een of meer ventilatoren gaan draaien om koeling te bieden terwijl de server is aangesloten op het lichtnet en de LED voor de aan/uit-knop snel knippert. Ongeveer 1 tot 3 minuten nadat de server is aangesloten op het lichtnet, wordt de aan/uit-knop actief (de aan/uit-LED knippert langzaam) en kunnen een of meer ventilatoren gaan draaien om koeling te bieden terwijl de server is aangesloten op het lichtnet. U kunt de server aanzetten door op de aan/uit-knop te drukken. De server kan ook op een van de volgende manieren worden aangezet: v Als de server aan staat en er treedt een stroomstoring op, start de server automatisch opnieuw wanneer de stroomtoevoer is hersteld. v Als uw besturingssysteem de Wake on LAN-functie ondersteunt, kan met deWake on LAN-functie de server worden aangezet. Opmerking: Wanneer 4 GB of meer geheugen is geïnstalleerd (fysiek of logisch), wordt geheugen gereserveerd voor verschillende systeembronnen en is dit niet beschikbaar voor het besturingssysteem. De hoeveelheid geheugen die is gereserveerd voor systeemresources is afhankelen van het besturingssysteem, de configuratie van de server en de geconfigureerde PCI-apparaten. De server uitschakelen Wanneer u de server uitschakelt terwijl deze wel op een voedingsbron blijft aangesloten, kan de server wel voldoen aan opdrachten aan de serviceprocessor, zoals een opdracht op afstand om de server aan te zetten. Terwijl de server aangesloten blijft op een voedingsbron, kunnen een of meer ventilatoren blijven draaien. Om de server volledig uit te schakelen, moet u de stekker uit het stopcontact halen. Sommige besturingssystemen dienen op de voorgeschreven manier te worden afgesloten voordat u de computer kunt uitschakelen. Raadpleeg de documentatie bij het besturingssysteem voor informatie over het afsluiten van het besturingssysteem. Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 25 Voorschrift 5: Let op! De aan/uit-knop op het apparaat en de aan/uit-knop op de voedingseenheid schakelen de elektrische stroom voor het apparaat niet uit. Het apparaat kan ook meer dan één netsnoer hebben. Om te zorgen dat er geen spanning meer op het apparaat staat, dient u alle stekkers uit het stopcontact te halen. 2 1 De server kan op de volgende manieren worden uitgezet: v U kunt de server uitzetten via het besturingssysteem, voorzover die mogelijkheid aanwezig is in het besturingssysteem. Na het normaal afsluiten van het besturingssysteem, wordt de server automatisch uitgezet. v U kunt drukken op de aan/uit-schakelaar van de server om het besturingssysteem af te sluiten en de server uit te zetten, als het besturingssysteem deze functie ondersteunt. v Als het besturingssysteem ophoudt te functioneren, schakelt u de server uit door langer dan 4 seconden op de aan/uit-knop te drukken. v De server kan worden uitgezet met de voorziening Shutdown on LAN. v De De IMM (integrated management module) kan de server uitschakelen als automatische reactie op een ernstige systeemstoring. 26 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen In dit hoofdstuk vindt u gedetailleerde instructies voor het installeren en vervangen van optionele hardwareapparaten in de server.Ga naar Hoofdstuk 6, “CRU’s en FRU’s vervangen”, op pagina 53 om procedures te vinden om eenheden door de gebruiker te laten vervangen (CRU’s) en door technici te laten vervangen (FRU’s). Installatierichtlijnen Lees de volgende informatie voordat u optionele apparaten gaat installeren: v Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii. Deze informatie helpt u bij het veilig werken met uw computer. v Neem bij het inrichten van uw nieuwe server de gelegenheid om de meest recente firmware te downloaden en aan te brengen. Hiermee zorgt u er voor dat eventuele bekende problemen worden verholpen en dat de server zo efficiënt mogelijk werkt. Ga als volt te werk om firmware-updates voor uw server te downloaden: Opmerking: Wijzigingen worden periodiek doorgevoerd op de Lenovo-website. De feitelijke procedure daarvoor kan enigszins afwijken van de beschrijving in dit document. 1. Ga naar http://www.lenovo.com/support. 2. Typ uw productnummer (computertype en modelnummer) of selecteer Servers and Storage in de lijst bij Select your product. 3. In de lijst bij Family selecteert u ThinkServer RS210 en klikt u op Continue. 4. Klik op Downloads and drivers om firmware-updates te downloaden. v Zorg dat de server correct functioneert, voordat u begint met het installeren van optionele hardware. Start de server, en zorg ervoor dat het besturingssysteem wordt gestart als deze is geïnstalleerd, of dat foutcode I9990305 wordt afgebeeld, waarmee wordt aangegeven dat er geen besturingssysteem is aangetroffen maar dat de server verder correct functioneert. Als de server niet correct functioneert, raadpleegt u de Hardware Maintenance Manual voor diagnose-informatie. v Houd de ruimte waarin u werkt goed schoon. Bewaar verwijderde afdekplaatjes en andere onderdelen op een veilige plek. v Als u de server moet starten terwijl de kap is verwijderd, zorgt u dat niemand zich in de buurt van de server bevindt en dat er geen gereedschappen of andere objecten in de server zijn achtergebleven. v Probeer geen objecten op te tillen die wellicht te zwaar voor u zijn. Als u een zwaar object moet optillen, neem dan de volgende voorzorgsmaatregelen: – Zorg dat u stevig staat en niet kunt uitglijden. – Verdeel het gewicht van het object gelijkmatig over beide benen. – Til het object langzaam op. Maak geen plotselinge bewegingen of draaiingen wanneer u een zwaar object tilt. – Gebruik bij het tillen vooral uw beenspieren; op die manier belast u uw rug(spieren) minder. v Controleer of er genoeg stopcontacten met randaarde zijn voor de server, het beeldscherm en alle andere apparaten. v Maak een reservekopie van alle belangrijke gegevens voordat u veranderingen aanbrengt op de schijfstations. v Zorg dat u een kleine platte schroevendraaier bij de hand hebt. v Het is niet nodig de server uit te zetten voor het installeren of vervangen van hot-plug USB-apparaten. © Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. 27 v Met de blauwe kleur op componenten wordt aangegeven waar u een bepaalde component veilig kunt vastpakken om deze uit de server te verwijderen of in de server te installeren, hoe u een vergrendeling opent of sluit, enzovoort. v De oranje kleur op een component of een oranje label op of nabij een component heeft aan dat de component een direct verwisselbare (hot-swap) component is. Wanneer de server en het besturingssysteem ondersteuning biedt voor hot-swap-componenten, kunt u dergelijke componenten verwijderen of installeren terwijl de server is ingeschakeld. (Oranje wordt ook gebruikt om aan te geven waar u een hotswap component veilig kunt vastpakken.) Raadpleeg de instructies voor het verwijderen of installeren van een specifieke hot-swap component, voor aanvullende procedures die u misschien moet uitvoeren voordat u de component verwijdert of installeert. v Wanneer u klaar bent met de server, installeer dan opnieuw alle beschermingsplaatjes, beveiligingen, labels en aardedraden. v Een lijst van ondersteunde optionele apparaten vindt u op http://www.lenovo.com/thinkserver. Richtlijnen voor systeembetrouwbaarheid Het komt de koeling en de betrouwbaarheid van het systeem ten goede wanneer u ervoor zorgt dat is voldaan aan de onderstaande vereisten: v In elk stationsvak een station is geïnstalleerd of dat het anders is afgedekt met een plaatje met EMCafscherming (Electromagnetic Compatibility). v Als de server redundante voeding heeft, is in elke netvoedingsruimte (voor apparatuur) een netvoeding geïnstalleerd. v Er voldoende vrije ruimte is rond de server, zodat het koelingssysteem van de server naar behoren kan functioneren. Laat ongeveer 50 mm ruimte vrij rondom de voor- en achterkant van de server. Plaats geen objecten voor de ventilatoren. Voor een goede koeling en luchtstroom plaatst u het serverpaneel terug voordat u de server weer aanzet. Wanneer u de server gedurende langere perioden (meer dan 30 minuten) aan laat staan zonder dat het serverpaneel is gemonteerd, kunnen servercomponenten beschadigd raken. v U de bekabelingsinstructies hebt opgevolgd die bij de optionele PCI-kaarten zijn meegeleverd. v U een defecte ventilator binnen 48 uur vervangt. v U een hot-swap station plaatst binnen 2 minuten na het verwijderen van een station. Werken in de server met ingeschakelde netvoeding Waarschuwing: Statische elektriciteit die wordt vrijgegeven aan interne servercomponenten wanneer de server is ingeschakeld kan veroorzaken dat de server stopt, waardoor gegevens verloren kunnen gaan. Om dit mogelijke probleem te ontwijken, gebruikt u altijd een polsband met elektrostatische ontlading of een ander systeem voor aarden wanneer u binnen de server werkt met de stroom erop. Mogelijk krijgt u de instructie om de server aan te zetten terwijl de kap er niet op zit, om naar de LED’s van de systeemplaat te kijken. Volg deze richtlijnen wanneer u binnen een server werkt die is aangezet: v Draag geen wijde kleding over uw onderarmen. Knoop shirts met lange mouwen vast voordat u in de server werkt; draag geen manchetknopen terwijl u in de server werkt. v Zorg ervoor dat uw stropdas of sjaal niet in de server hangt. v Verwijder sieraden, zoals armbanden, kettingen, ringen en loszittende horloges. v Verwijder items uit het zakje van uw shirt, zoals pennen en potloden. Deze kunnen in de server vallen terwijl u over de server heen buigt. v Voorkom dat metalen objecten, zoals paperclips, haarspelden en schroeven, in de server vallen. Werken met apparaten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit Waarschuwing: Statische elektriciteit kan de server en andere elektrische apparaten beschadigen. Bewaar apparaten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit in hun antistatische verpakking, totdat u zover bent dat u ze gaat installeren. 28 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding U kunt de volgende voorzorgsmaatregelen treffen om de kans op schade als gevolg van een elektrostatische ontlading te verkleinen: v Beweeg zo min mogelijk. Door wrijving kan er statische elektriciteit ontstaan. v Het gebruik van een systeem voor aarding is raadzaam. Draag bijvoorbeeld een polsband voor elektrostatische ontlading, indien beschikbaar. v Ga voorzichtig met het apparaat om: Houd het vast bij het frame of de randen. v Raak geen gesoldeerde verbindingen, pinnen of blootliggende elektronische componenten aan. v Laat het apparaat niet achter op een plaats waar anderen het kunnen gebruiken en beschadigen. v Raak terwijl het apparaat zich nog steeds in de antistatische verpakking bevindt met deze verpakking ten minste twee seconden een ongelakt metalen onderdeel van de server aan. De statische elektriciteit die zich op de verpakking en uzelf bevindt, vloeit hierdoor weg. v Verwijder het apparaat uit de verpakking en installeer het meteen in uw server zonder het eerst neer te zetten. Mocht het nodig zijn om het apparaat neer te zetten, plaats het dan weer terug in de antistatische verpakking. Plaats het apparaat niet op de behuizing van de server of op een metalen oppervlak. v Ga extra zorgvuldig te werk wanneer u bij koud weer met apparaten omgaat. Als gevolg van verwarming neemt de luchtvochtigheid binnenshuis af en de statische elektriciteit toe. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 29 Hoofdonderdelen van de server Op de volgende afbeeldingen ziet u de belangrijkste componenten in de server. De afbeeldingen in dit document kunnen enigszins verschillen van de werkelijke computer. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 30 Set met uitbreidingskaart Luchtcirculatieplaat DIMM DIMM Voedingseenheid SAS-/SATA-achterplaat (niet alle modellen) SATA-achterplaat voor eenvoudig wisselen (niet alle modellen) 3.5-inch stationshouder 3.5-inch simple-swap SATA-vasteschijfstation (bepaalde modellen) Opvulveld van Simple-swap SATA Opvulveld van hotswap vasteschijfstations 12 13 14 15 16 17 Frontplaat Opvulveld DVD-station Bedieningspaneel operator Ventilatoren System board Microprocessor 18 19 Koelelement Kap ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding 11 3.5-inch of 2.5-inch hot-swap vasteschijfstation (afhankelijk van model) De klep verwijderen en aanbrengen Belangrijk: Zorg dat de server correct functioneert, voordat u begint met het installeren van optionele hardware. Start de server, en zorg ervoor dat het besturingssysteem wordt gestart als deze is geïnstalleerd, of dat foutcode I9990305 wordt afgebeeld, waarmee wordt aangegeven dat er geen besturingssysteem is aangetroffen maar dat de server verder correct functioneert. Als de server niet juist werkt, raadpleegt u de Hardware Maintenance Manual voor informatie over probleemoplossing. De kap verwijderen U verwijdert de kap van de server als volgt: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel indien nodig de voedingssnoeren en alle externe kabels. Opmerking: Wanneer u de voedingsbron ontkoppelt van de server, hebt u niet langer de mogelijkheid om de LED’s te bekijken omdat de LED’s niet branden als de voedingsbron is verwijderd. Voordat u de voedingsbron ontkoppelt, zorgt u ervoor dat u noteert welke LED’s branden, met inbegrip van de LED’s die branden op het paneel voor operatorinformatie en LED’s die branden in de server op de systeemplaat; vervolgens raadpleegt u de Hardware Maintenance Manual voor informatie over hoe dit probleem moet worden opgelost. 3. Als de server is geïnstalleerd in een rek, schuift u de server uit de behuizing. Raadpleeg de Installatieinstructies voor het rek die bij de server zitten voor informatie over het verwijderen van de server uit het rek. 4. Druk op de twee blauwe lipjes 1 aan elke kant bovenaan de kap, en schuif de kap naar de achterkant van de server totdat de kap is losgekoppeld van het chassis. 5. Til de kap van de server omhoog en zet deze weg. De kap aanbrengen Waarschuwing: Voor een goede koeling en luchtstroom plaatst u het serverpaneel terug voordat u de server weer aanzet. U vervangt de kap van de server als volgt: Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 31 1. Plaats de kap boven de server (naar de achterkant van de server) totdat de randen van de kap op de juiste plaats schuiven op het chassis. 2. Druk op de twee blauwe lipjes aan de voorkant van de kap, terwijl u de kap richting de voorkant van de server schuift totdat de kap geheel is gesloten. De frontplaat verwijderen en aanbrengen Voer de volgende stappen uit om de frontplaat te verwijderen: 1. Verwijder de server uit het rek en verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). 2. Druk in de server de grendel van de frontplaat 1 richting de linkerkant van de server. 3. Draai de frontplaat 2 nar voren en verwijder deze van de server. 32 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding 4. Als u de frontplaat moet retourneren, volgt u alle pakketinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u worden geleverd. Waarschuwing: Voor een goede koeling en luchtstroom plaatst u de frontplaat en het serverpaneel terug voordat u de server weer aanzet. Om de frontplaat te installeren, plaatst u het lipje aan de rechterkant van de frontplaat in de voorkant van het chassis en draai de frontplaat totdat deze vastklikt. Waarschuwing: Voor een goede koeling en luchtstroom plaatst u het serverpaneel terug voordat u de server weer aanzet. De luchtcirculatieplaat verwijderen en aanbrengen De DIMM-luchtcirculatieplaat moet worden verwijderd om toegang te geven tot enkele servercomponenten. Om de DIMM-luchtcirculatieplaat te verwijderen en installeren, voert u de volgende procedures uit: De DIMM-luchtcirculatieplaat verwijderen Voer de volgende stappen uit om de DIMM-luchtcirculatieplaat te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels. 3. Verwijder de server uit het rek en verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). 4. Til de DIMM-luchtcirculatieplaat 1 op en verwijder deze uit de server. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 33 Waarschuwing: Voor een goede koeling en luchtstroom plaatst u de DIMM-luchtcirculatieplaat terug voordat u de server weer aanzet. Door het werken met de server wanneer de luchtcirculatieplaat is verwijderd kunnen servercomponenten worden beschadigd. De luchtcirculatieplaat van de DIMM installeren Voer de volgende stappen uit om de DIMM-luchtcirculatieplaat te installeren: 1. Plaats de DIMM-luchtcirculatieplaat 1 zoals hierboven is aangegeven. 2. Laat de DIMM-luchtcirculatieplaat zakken totdat deze op zijn plaats vastklikt. Waarschuwing: Voor een juiste koeling en ventilatie, plaatst u de luchtcirculatieplaat voordat u de server weer aanzet. Door het werken met de server wanneer een luchtcirculatieplaat is verwijderd kunnen servercomponenten worden beschadigd. 3. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50. Geheugenmodule (DIMM) vervangen of installeren Om een DIMM (dual inline memory module) te verwijderen en installeren, gebruikt u de volgende informatie en procedures: Ondersteunde typen geheugen Hierna volgt informatie waarin de typen DIMM’s (dual inline memory modules) die worden ondersteund door de server en andere gegevens die u moet overwegen bij het installeren van DIMM’s (see “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 18 worden beschreven voor de locatie van de DIMM-connectoren). v De server ondersteunt alleen DDR3 (double-data-rate 3) van industriële standaard, 1066 of 1333 MHz, PC3-6400, PC3-8500, of PC3-10600 (single-rank, dual-rank of quad-rank), geregistreerd of niet-gebufferd, SDRAM (synchronous dynamic random-access memory) DIMM’s (dual inline memory modules) met ECC (error correcting code). Raadpleeg http://www.lenovo.com/thinkserver voor een lijst met ondersteunde geheugenmodules voor de server. – De specificaties van een DDR3 DIMM staan op een label op de DIMM, in de volgende indeling. ggg eRxff-PC3-wwwwwm-aa-bb-cc hierbij staat: ggg is de volledige capaciteit van de DIMM (bijvoorbeeld, 1GB, 2GB of 4GB) e is het aantal ranks 34 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding 1 = single-rank 2 = dual-rank 4 = quad-rank ff is de organisatie van het apparaat (bit-breedte) 4 = x4 organisatie (4 DQ-regels per SDRAM) 8 = x8 organisatie 16 = x16 organisatie wwwww is de bandbreedte van de DIMM, in MBps 6400 = 6.40 GBps (PC3-800 SDRAM’s, 8-byte primaire databus) 8500 = 8.53 GBps (PC3-1066 SDRAM’s, 8-byte primaire databus) 10600 = 10.66 GBps (PC3-1333 SDRAM’s, 8-byte primaire databus) 12800 = 12.80 GBps (PC3-1600 SDRAM’s, 8-byte primaire databus) m is het DIMM-type E = Niet-gebufferde DIMM (UDIMM) met ECC (x72-bit moduledatabus) R = Geregistreerde DIMM (RDIMM) U = Niet-gebufferde DIMM zonder ECC (x64-bit primaire databus) aa is de CAS-wachttijd, in klokken op de maximum-bedieningsfrequentie bb is het niveau JEDEC SPD Revision Encoding and Additions cc is het referentie-ontwerpbestand voor het ontwerp van de DIMM d is het revisienummer van het verwijzingsontwerp van de DIMM v De server ondersteunt niet-gebufferde DIMM’s (UDIMM) of geregistreerde DIMM’s (RDIMM). v De server ondersteunt een maximumaantal van zes single-rank of dual-rank DIMM’s, afhankelijk van het type DIMM dat u installeert op de server. Opmerking: Als u het type van een DIMM wilt bepalen, kijkt u op het label op de DIMM. De informatie op het labe heeft de indeling xxxxx nRxxx PC3-xxxxx-xx-xx-xxx. Het cijfer in de zesde cijferpositie geeft aan of de DIMM single-rank (n=1) of dual-rank (n=2) is. v De server ondersteunt per kanaal maximaal twee UDIMM’s of drie RDIMM’s. In de volgende tabel wordt een voorbeeld weergegeven van de maximumhoeveelheid geheugen die u kunt installeren, met gebruik van ranked DIMM’s. Niet-gebufferde DIMM’s (UDIMM’s) De volgende opmerkingen geven informatie over de vereiste configuratie bij het installeren van UDIMM’s: v De geheugenkanalen worden uitgevoerd op de snelste algemene frequentie van de geïnstalleerde DIMM’s. v Werk op dezelfde server niet met zowel UDIMM’s als RDIMM’s. v Als in de server zowel ECC- als niet-ECC UDIMM’s aanwezig zijn, werkt de server in de niet-ECC modus. v De mogelijke UDIMM-opties voor de server zijn DIMM’s van 1 GB, 2 GB, en 4 GB (indien beschikbaar). v Bij gebruik van UDIMM’s kunt u op bepaalde servermodellen maximaal 16 GB aan geheugen installeren. v De server ondersteunt per kanaal maximaal twee single-rank of dual-rank UDIMM’s. v DIMM-sleuven 3 en 6 worden niet ondersteund voor het installeren van UDIMM’s in de server. Installeer geen DIMM’s op deze aansluitingen. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 35 v In de onderstaande tabel worden de mogelijke UDIMM-configuraties vermeld. Tabel 6. Ondersteunde UDIMM’s per kanaal DIMM-connectors per kanaal Geïnstalleerde DIMM’s in elk kanaal 2 2 Ranks per DIMM (willekeurige combinatie) DIMM-type DIMM-snelheid 1 Niet-gebufferde DDR3 ECC 1066, 1333 Single-rank, dualrank 2 Niet-gebufferde DDR3 ECC 1066, 1333 Single-rank, dualrank v In de volgende tabel wordt de maximumvulling van DIMM’s met gebruik van ranked UDIMM’s afgebeeld. Tabel 7. De maximale geheugenvulling met gebruik van ranked UDIMM’s (afhankelijk van uw model) Aantal UDIMM’s DIMM-type Grootte Totaal geheugen 4 Single-rank UDIMM’s 1 GB 4 GB 4 Single-rank UDIMM’s 2 GB 8 GB 4 Dual-rank UDIMM’s 2 GB 8 GB 4 Dual-rank UDIMM’s 4 GB (indien beschikbaar) 16 GB v In de volgende tabel wordt de regel voor UDIMM-geheugenvulling afgebeeld om de systeemprestaties te optimaliseren. Tabel 8. Regel voor UDIMM-vulling voor twee-kanaals symmetrische werkstand 2 DIMM-aanslui- DIMM-aansluiting 1 ting 2 DIMM-aansluiting 3 DIMM-aansluiting 4 DIMM-aansluiting 5 DIMM-aansluiting 6 Gevuld Leeg Leeg Leeg Leeg Leeg Gevuld Leeg Leeg Gevuld Leeg Leeg Gevuld Gevuld Leeg Gevuld Gevuld Leeg Geregistreerde DIMM’s (RDIMM’s) De volgende opmerkingen geven informatie over de vereiste configuratie bij het installeren van RDIMM’s: v De geheugenkanalen werken met de hoogste gemeenschappelijke snelheid van de geïnstalleerde DIMM’s. v RDIMM’s worden ondersteund in modellen met een processor uit de Xeon 3400-serie. v Werk op dezelfde server niet met zowel RDIMM’s als UDIMM’s. v De server ondersteunt per kanaal maximaal drie single-rank, dual-rank of quad-rank RDIMM’s per kanaal. v De mogelijke RDIMM-opties voor de server zijn DIMM’s van 1 GB, 2 GB, 4 GB en 8 GB (indien beschikbaar). v Bij gebruik van RDIMM’s kunt u maximaal 32 GB aan geheugen installeren in de server. 36 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding v In de onderstaande tabel worden de mogelijke RDIMM-configuraties vermeld. Tabel 9. Ondersteunde RDIMM’s per kanaal DIMM-connectors per kanaal Geïnstalleerde DIMM’s in elk kanaal 3 Ranks per DIMM (willekeurige combinatie) DIMM-type DIMM-snelheid 1 Geregistreerde DDR3 ECC 1066, 1333 Single-rank, dualrank 3 2 Geregistreerde DDR3 ECC 1066, 1333 Single-rank, dualrank 3 3 Geregistreerde DDR3 ECC 800 Single-rank, dualrank 3 1 Geregistreerde DDR3 ECC 1066 Quad-rank 3 2 Geregistreerde DDR3 ECC 800 Quad-rank v In de volgende tabel wordt de maximumvulling van DIMM’s met gebruik van ranked RDIMM’s afgebeeld. Tabel 10. De maximale geheugenvulling met gebruik van ranked RDIMM’s (afhankelijk van uw model) Aantal RDIMM’s DIMM-type Grootte Totaal geheugen 6 Single-rank RDIMM’s 1 GB 6 GB 6 Single-rank RDIMM’s 2 GB 12 GB 6 Dual-rank RDIMM’s 2 GB 12 GB 4 Dual-rank RDIMM’s 4 GB 16 GB 4 Quad-rank RDIMM’s 4 GB 16 GB 6 Dual-rank RDIMM’s 4 GB 24 GB 4 Quad-rank RDIMM’s 8 GB (indien beschikbaar) 32 GB v In de volgende tabel wordt de regel voor RDIMM-geheugenvulling afgebeeld om de systeemprestaties te optimaliseren. Tabel 11. Regel voor RDIMM-vulling voor twee-kanaals symmetrische werkstand 2 DIMM-aanslui- DIMM-aansluiting 1 ting 2 DIMM-aansluiting 3 DIMM-aansluiting 4 DIMM-aansluiting 5 DIMM-aansluiting 6 Gevuld Leeg Leeg Leeg Leeg Leeg Gevuld Leeg Leeg Gevuld Leeg Leeg Gevuld Gevuld Leeg Gevuld Gevuld Leeg Gevuld Gevuld Gevuld Gevuld Gevuld Gevuld Opmerking: De hoeveelheid bruikbaar geheugen wordt minder, afhankelijk van de systeemconfiguratie. Een bepaalde hoeveelheid geheugen moet worden gereserveerd voor systeemresources. Om de totale hoeveelheid geïnstalleerd geheugen en de hoeveelheid geconfirureerd geheugen te zien, voert u de Setup utility uit. Meer informatie vindt u in Hoofdstuk 7, “De server configureren”, op pagina 93. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 37 1 DIMM 1 4 DIMM 4 2 DIMM 2 5 DIMM 5 3 DIMM 3 6 DIMM 6 DIMMs DIMMs Heatsink Orientation Microprocessor In de onderstaande afbeelding ziet u de plaats van de DIMM-aansluitingen. Waarschuwing: Statische elektriciteit die wordt vrijgegeven aan interne servercomponenten wanneer de server is ingeschakeld kan veroorzaken dat de server stopt, waardoor gegevens verloren kunnen gaan. Om dit mogelijke probleem te ontwijken, gebruikt u altijd een polsband met elektrostatische ontlading of een ander systeem voor aarden wanneer u binnen de server werkt met de stroom erop. Een geheugenmodule verwijderen Voer de volgende stappen uit om een DIMM te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel indien nodig de voedingssnoeren en alle externe kabels. 3. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). Waarschuwing: Om ervoor te zorgen dat er juiste koeling en luchtstroom is, werkt u niet langer dan 30 minuten met de server wanneer de kap verwijderd is. 4. Verwijder de DIMM-luchtcirculatieplaat (raadpleeg “De luchtcirculatieplaat verwijderen en aanbrengen” op pagina 33). 5. Open de klemmetjes 2 aan beide uiteinden van de DIMM-aansluiting voorzichtig en verwijder de DIMM 1. Waarschuwing: Open en sluit de klemmetjes voorzichtig om te voorkomen dat u ze breekt of de DIMM-aansluitingen beschadigt. 38 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding 6. Als u de DIMM moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. Een geheugenmodule installeren v De maximum draaisnelheid van de server wordt bepaald door de traagste DIMM in de server. v Als u een paar DIMM’s installeert in DIMM-aansluitingen 2 en 5, moeten de grootte en snelheid van de DIMM’s die u hebt geïnstalleerd in DIMM-aansluitingen 2 en 5 met elkaar overeen komen. Ze hoeven echter niet dezelfde grootte en snelheid te hebben als de DIMM’s die zijn geïnstalleerd in DIMMaansluitingen 1 en 4. v U kunt compatibele DIMM’s gebruiken van verschillende producenten in hetzelfde paar. v Wanneer u DIMM’s installeert of verwijdert, wordt de informatie van de serverconfiguratie gewijzigd. Wanneer u de server opnieuw start, wordt in het systeem een bericht weergegeven waarin wordt aangegeven dat de geheugenconfiguratie is gewijzigd. Zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 18 voor de locatie van de DIMM-aansluitingen op de systeemplaat. Voer de volgende stappen uit om een DIMM te installeren: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel indien nodig de voedingssnoeren en alle externe kabels. 3. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). 4. Verwijder de DIMM-luchtcirculatieplaat (raadpleeg “De luchtcirculatieplaat verwijderen en aanbrengen” op pagina 33). Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 39 5. Zoek de DIMM-aansluitingen op de systeemplaat. Stel vast in welke aansluitingen u de DIMM’s gaat installeren. Installeer de DIMM’s in de volgorde zoals wordt aangegeven in de onderstaande tabel. Tabel 12. DIMM-installatievolgorde Aantal DIMM’s Installatievolgorde (aansluitingen) Eerste paar DIMM’s 1 en 4 Tweede paar DIMM’s 2, 5 Derde paar DIMM’s 3, 6 6. Open de klemmetjes 2 aan beide uiteinden van de DIMM-aansluiting. Waarschuwing: Open en sluit de klemmetjes voorzichtig om te voorkomen dat u ze breekt of de DIMM-aansluitingen beschadigt. 7. Maak met de antistatische verpakking van de DIMM contact met een ongelakt metalen oppervlak aan de buitenkant van de server. Haal de DIMM vervolgens uit de verpakking. 8. Draai de DIMM 1 zo dat de DIMM-pennen zich precies goed boven de aansluiting bevinden (raadpleeg “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 18 voor de locaties van de DIMMconnectors). 9. Plaats de DIMM in de aansluiting door de uiteinden van de DIMM zich boven de uiteinden van de DIMM-aansluiting. 10. Druk de DIMM stevig recht naar beneden in de aansluiting. Druk hierbij tegelijk op beide uiteinden van de DIMM. De klemmetjes 2 sluiten automatisch, wanneer de DIMM zich stevig in de aansluiting bevindt. Opmerking: Als er ruimte bestaat tussen de DIMM en de klemmetjes, is de DIMM niet correct geplaatst; open de klemmetjes, verwijder de DIMM en plaats deze opnieuw. Als u andere apparatuur moet installeren, doet u dit nu. Anders gaat u naar “De installatie voltooien” op pagina 50. Vasteschijfstations verwijderen en installeren Zoek de documentatie bij uw vasteschijfstation op en volg eerst de daar aanwezige instructies op. Bepaal of u werkt met eenvasteschijfstation met simple-swap of met hot-swap. Om een een vasteschijfstation te verwijderen en installeren, voltooit u de juiste proceduresvoor uw station: 40 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Waarschuwing: Om schade aan de aansluitingen van de vasteschijfstations te voorkomen, zorgt u ervoor dat de kap van de server op zijn plaats zit en volledig gesloten wordt wanneer u een vasteschijfstation installeert of verwijdert. Opmerking: Als een RAID-controller of PCI-kaart is geïnstalleerd, moet u mogelijk de schijvenreeksen opnieuw configureren nadat u vasteschijfstations hebt geïnstalleerd of verwijderd. Raadpleeg voor meer informatie de documentatie die bij de PCI-kaart is geleverd. Een simple-swap Serial ATA-vasteschijfstation (SATA) verwijderen Waarschuwing: Op simple-swap vasteschijfstations is hot-swap niet mogelijk. Ontkoppel alle netvoeding van de server voordat u een simple-swap vasteschijfstation verwijdert of installeert. Voer de volgende stappen uit om een simple-swap SATA-station te verwijderen uit het vak. 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zorg ervoor dat de kap van de server op zijn plaats zit en volledig gesloten is. 3. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel het voedingssnoer en externe kabels. 4. Verwijder het afdekpaneel 2 uit het compartiment. 5. Trek de lussen van de stationslade naar elkaar toe en trek de lade 3 uit het compartiment. Een simple-swap Serial ATA-vasteschijfstation (SATA) installeren Waarschuwing: Op simple-swap vasteschijfstations is hot-swap niet mogelijk. Ontkoppel alle netvoeding van de server voordat u een simple-swap vasteschijfstation verwijdert of installeert. Voer de volgende stappen uit om een hot-swap vasteschijfstation te installeren. Opmerking: Als uw server slechts een simple-swap vasteschijfstation heeft, zorgt u ervoor dat deze is geínstalleerd in het linkercompartiment voor stations. Waarschuwing: Om schade aan de aansluitingen van de vasteschijfstations te voorkomen, zorgt u ervoor dat de kap van de server op zijn plaats zit en volledig gesloten wordt wanneer u een vasteschijfstation installeert of verwijdert. 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zorg ervoor dat de kap van de server op zijn plaats zit en volledig gesloten is. 3. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel het voedingssnoer en externe kabels. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 41 4. Verwijder het afdekpaneel 2 uit het compartiment indien nodig. 5. Trek de lussen van de stationslade naar elkaar toe en schuif het station 3 in de server totdat het station wordt aangesloten op de achterplaat 1. 6. Geef de lussen van de stationslade vrij. 7. Voeg het afdekpaneel in de lade om het station te bedekken. 8. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50. Opmerking: Als de server is geconfigureerd voor RAID-bewerkingen met een RAID-controller, moet u mogelijk de schijvenreeksen opnieuw configureren nadat u vasteschijfstations hebt geïnstalleerd. Bekijk de documentatie van de RAID-controller voor extra informatie over RAID-bewerkingen en volledige instructies voor het gebruiken van de RAID-controller. Een hot-swap vasteschijfstation verwijderen De hot-swap servermodellen met 3.5-inch-stations ondersteunen twee SAS 3.5-inch vasteschijfstations of twee SATA 3.5-inch vasteschijfstations. De hot-swap servermodellen met 2.5-inch-stations ondersteunen vier 2.5-inch SAS vasteschijfstations. De procedures voor verwijderen en installatie zijn hetzelfde voor al deze stations. In de voorbeelden in deze procedure worden 3.5-inch SAS-stations weergegeven. Voer de volgende stappen uit om een hot-swap vasteschijfstation te verwijderen. Waarschuwing: Om schade aan de aansluitingen van de vasteschijfstations te voorkomen, zorgt u ervoor dat de kap van de server op zijn plaats zit en volledig gesloten wordt wanneer u een vasteschijfstation installeert of verwijdert. 1. Verplaats het handvat 1 op het station zodat deze open is (loodrecht op het station). 2. Schuif de grendel (grijs op 3.5-inch vasteschijfstations en oranje op 2.5-inch vasteschijfstations) voorzichtig naar links om de grendel te openen. 42 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding 3. Houd het handvat vast en trek het hot-swap-station 2 uit het stationsvak. Een hot-swap vasteschijfstation installeren Voer de volgende stappen uit om een hot-swap vasteschijfstation te installeren. Opmerking: Als uw server slechts een hot-swap vasteschijfstation heeft, installeert u deze in het linkercompartiment of het compartiment linksboven voor stations. Waarschuwing: Om schade aan de aansluitingen van de vasteschijfstations te voorkomen, zorgt u ervoor dat de kap van de server op zijn plaats zit en volledig gesloten wordt wanneer u een vasteschijfstation installeert of verwijdert. 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zorg ervoor dat de kap van de server op zijn plaats zit en volledig gesloten is. Waarschuwing: Voor een goede systeemkoeling laat u de server niet langer dan 10 minuten aanstaan, zonder dat in elk vak een station of een opvulpaneel aanwezig is. 3. Verwijder het afdekpaneel uit het lege stationsvak indien nodig. 4. Maak met de antistatische verpakking van het station contact met een ongelakt metalen oppervlak van de server. Verwijder vervolgens het station uit de antistatische verpakking en plaats deze op een antistatisch oppervlak. 5. Installeer het vasteschijfstation in het hot-swap-vak: a. Zorg ervoor dat het handvat van de lade open is (met andere woorden, loodrecht op de voorkant van het station). b. Plaats het station 3 met de begeleidende rails in het vak. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 43 c. Duw het station voorzichtig in het vak totdat het station stopt. d. Duw het handvat van de lade 2 in de gesloten positie (vergrendeld). e. Controleer de LED voor de status van de vasteschijfstations om ervoor te zorgen dat het vasteschijfstation juist werkt. Als de oranje LED voor de status van het vasteschijfstation voortdurend brandt, is het station defect en moet deze worden vervangen. Als de groene LED voor activiteit van het vasteschijfstation knippert, is de schijf in gebruik. Opmerking: Als de server is geconfigureerd voor RAID-bewerkingen met een RAID-controller, moet u mogelijk de schijvenreeksen opnieuw configureren nadat u vasteschijfstations hebt geïnstalleerd. Bekijk de documentatie van de RAID-controller voor extra informatie over RAID-bewerkingen en volledige instructies voor het gebruiken van de RAID-controller. ID’s voor hot-swap vasteschijfstations Het ID van het hot-swap-station dat is toegewezen aan elk station, is afgedrukt op de voorkant van de server. Op de volgende afbeelding ziet u de locatie of de ID’s 1 van de vasteschijfstations. De ID-nummers en de nummers voor de stationsvakken zijn hetzelfde. 44 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Een optionele PCI-kaart installeren In het volgende gedeelte worden de typen PCI-kaarten beschreven die door de server worden ondersteund en vindt u overige informatie waar u rekening mee dient te houden bij het installeren van een kaart. v Zoek de documentatie bij uw PCI-kaart op en volg de daar aanwezige instructies op, in aanvulling op de instructies in dit gedeelte. Als u schakelaarstanden of jumperstanden moet wijzigen op de PCIkaart, volgt u de instructies die bij de PCI-kaart horen. v De PCI-kaartsleuven bevinden zich op de uitbreidingskaart. U moet eerst de uitbreidingskaart verwijderen om toegang tot de PCI-kaartsleuven te krijgen. v De twee PCI Express-sleuven op de uitbreidingskaart ondersteunen PCI Express x8 1.0a PCI-kaarten. v U kunt een PCI-kaart met laag profiel en halve lengte installeren in uitbreidingssleuf 1, en een PCIkaart met volledige hoogte en driekwart-lengte in uitbreidingssleuf 2. v Als u een optionele PCI-X-uitbreidingskaart hebt geinstalleerd op de server, kunt u een PCI-X 64/133 MHz PCI-kaart met volledige hoogte en driekwart-lengte installeren in de PCI-X-sleuf op de uitbreidingskaart. Op de server worden PCI-kaarten met volledige lengte niet ondersteund. v De server maakt voor het configureren van PCI Express PCI-kaarten gebruik van rotationele interrupttechniek, hetgeen betekent dat het mogelijk is PCI Express PCI-kaarten te installeren die geen ondersteuning bieden aan het gemeenschappelijk gebruik van interrupts. Om te zorgen dat uw ServeRAID-controllers correct werken op UEFI-servers, werkt u het firmwareniveau van de controller bij tot ten minste 11.x.x-XXX, en werkt u de ondersteunende stuurprogramma’s bij. De server scant de PCI-sleuven om systeemresources toe te wijzen. De scanreeks is gerelateerd aan de opstartreeks. Als u de standaard opstartreeks niet hebt gewijzigd, worden de PCI-sleuven door de server gescand in deze volgorde: de geïntegreerde Ethernet-controllers 1 en 2; vervolgens de stations die zijn aangesloten op de SAS/SATA-controller; vervolgens PCI Express-sleuven 1 en 2. v Een PCI Express uitbreidingskaart heeft een zwarte aansluiting en ondersteunt PCI Express PCI-kaarten, en een PCI-X-uitbreidingskaart heeft een witte aansluiting (lichter van kleur) en ondersteunt PCI-X PCI-kaarten. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 45 1 2 3 4 Kapje van uitbreidingssleuf Uitbreidingssleuf 2 Uitbreidingssleuf 1 Kapje van uitbreidingssleuf 5 6 7 8 PCI-kaart Begeleidingskanalen Set met uitbreidingskaart PCI-kaart Voer de volgende stappen uit om een adapter te installeren: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel de voedingssnoeren en alle externe kabels; verwijder vervolgens de kap van de server (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). 3. Als u een optionele PCI-X-uitbreidingskaart 2 hebt geïnstalleerd, ontkoppelt u de voedingskabel 1 van de uitbreidingskaart. 4. Houd de uitbreidingskaart vast bij de greep aan de voorkant en de randen aan de achterkant; til de uitbreidingskaart vervolgens op om deze te verwijderen. Plaats de uitbreidingskaart 1 op een plat, antistatisch oppervlak. 46 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding 5. Verwijder het afdekplaatje van de uitbreidingssleuf die u wilt gebruiken. Waarschuwing: Op elke lege PCI-uitbreidingssleuf moet een afdekplaatje zijn aangebracht. Zo blijven de elektronische emissiekenmerken van de server behouden en wordt gezorgd voor juiste koeling van de serveronderdelen. 6. Volg de instructies die bij de PCI-kaart horen om jumpers of switches in te stellen. Waarschuwing: Wanneer u een PCI-kaart installeert, zorgt u ervoor dat deze volledig en juist is geïnstalleerd in de uitbreidingssleuf in de uitbreidingskaart. Onjuiste plaatsing kan leiden tot beschadiging van de uitbreidingskaart, de systeemplaat of de PCI-kaart wanneer u de server aanzet. 7. Voeg de PCI-kaart 3 in de uitbreidingskaart, zodat de randaansluiting op de PCI-kaart is uitgelijnd met de aansluiting op de uitbreidingskaart. Druk de rand van de aansluiting stevig in de uitbreidingskaart. Zorg ervoor dat de PCI-kaart goed in de uitbreidingskaart wordt vastgeklemd. Belangrijk: Zorg ervoor dat de U-vormige opening in de metalen PCI-kaarthouder 4 wordt gekoppeld aan lipje 2 op de houder van uitbreidingssleuf 1. Waarschuwing: Wanneer u een PCI-kaart installeert, zorgt u ervoor dat de PCI-kaart juist is geïnstalleerd in de uitbreidingskaart en dat de uitbreidingskaart juist is geïnstalleerd in de aansluiting voor de uitbreidingskaart op de systeemplaat, voordat u de server aanzet. Onjuiste plaating van de PCIkaart kan leiden tot beschadiging van de systeemplaat, de uitbreidingskaart of de PCI-kaart. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 47 8. Installeer de uitbreidingskaart opnieuw in de server (zie “Uitbreidingskaart installeren” op pagina 79). 9. Als u een optionele PCI-X-uitbreidingskaart 2 hebt geïnstalleerd in de server, sluit u de voedingskabel 2 van de uitbreidingskaart opnieuw aan. Als u nog andere apparatuur wilt installeren of verwijderen, kunt u dit nu doen. Anders gaat u naar “De installatie voltooien” op pagina 50. Een optioneel DVD-station verwijderen en installeren Als u een DVD-station wilt vervangen, voert u de volgende procedures uit: Een DVD-station verwijderen Voer de volgende stappen uit om een DVD-station te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel alle voedingssnoeren. 3. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). 4. Trek het bevestigingsklemmetje 1 (de achterkant van de stationsklemmetjes) naar de rechterkant van de server om het klemmetje te ontgrendelen; druk vervolgens, terwijl u aan het lipje trekt, het station uit het vak. Opmerking: Mogelijk moet u eerst de hoek rechtsachter op het station richting de voorkant van de server duwen om het station te kunnen verplaatsen. 5. Verwijder het bevestigingsklemmetje 1 uit het station en bewaar deze voor toekomstig gebruik. 48 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding 6. Als u het DVD-station moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. Een DVD-station installeren In het volgende gedeelte worden de typen stations beschreven die door de server worden ondersteund en vindt u overige informatie waar u rekening mee moet houden bij het installeren van een DVD-station. v Zoek de documentatie bij uw station op en volg de daar aanwezige instructies op, in aanvulling op de instructies in dit hoofdstuk. v Controleer of alle in de documentatie voor het station beschreven kabels en apparaten aanwezig zijn. v De server ondersteunt één ultra-slim SATA DVD-station. Voer de volgende stappen uit om een DVD-station te installeren: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels. 3. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). 4. Houd de antistatische verpakking van het nieuwe DVD-station tegen een ongelakt metalen oppervlak van de server. Haal het station vervolgens uit de verpakking en plaats het op een antistatisch oppervlak. 5. Volg de instructies die bij het station horen om jumpers of schakelaars in te stellen. 6. Sluit het vergrendelingsklemmetje van het station 1 dat u hebt verwijderd van het defecte station aan op de zijkant van het nieuwe DVD-station. Opmerking: Het DVD-station bevat een laser, neem de volgende waarschuwingen in acht. Voorschrift 3: Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 49 Let op! Als u laserproducten (bijvoorbeeld CD-ROM-stations, DVD-stations, glasvezelapparatuur of speciale zenders) installeert, let dan op het volgende: v Open de behuizing niet. Als u de kap van het laserproduct opent, kunt u worden blootgesteld aan gevaarlijke laserstraling. In het apparaat bevinden zich geen onderdelen die kunnen worden vervangen. v Het wijzigen van instellingen of het uitvoeren van procedures anders dan hier is beschreven, kan leiden tot blootstelling aan gevaarlijke straling. Gevaar! Sommige laserproducten bevatten een ingebouwde laserdiode van Klasse 3A of 3B. Let op het volgende. LASERSTRALING INDIEN GEOPEND.Kijk niet in de laserstraal en vermijd direct contact met de laserstraal. Class 1 Laser Product Laser Klasse 1 Laser Klass 1 Luokan 1 Laserlaite Appareil A` Laser de Classe 1 7. Schuif het station in het DVD-stationsvak totdat het op zijn plaats vastklikt. 8. Ga naar “De installatie voltooien”. De installatie voltooien U voltooit de installatie als volgt: 1. Als de luchtcirculatieplaat van de DIMM niet is geplaatst, plaatst u deze nu opnieuw (zie “De luchtcirculatieplaat verwijderen en aanbrengen” op pagina 33). 2. Plaats het afdekplaatje terug als u dit hebt verwijderd (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). 3. Plaats de server terug in de rekbehuizing (raadpleeg de Instructies voor installatie van een rek die bij de server wordt meegeleverd voor instructies). 4. 5. 6. 7. 50 Sluit alle kabels en voedingssnoeren opnieuw aan (raadpleeg “Kabels aansluiten” op pagina 51. Werk de serverconfiguratie bij (zie “De serverconfiguratie bijwerken” op pagina 52). Schuif de server terug in het rek, indien nodig. Zet de randapparaatuur en de server aan. ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Kabels aansluiten In onderstaande afbeelding ziet u waar de aansluitingen voor in- en uitvoer zich aan de voorkant van de server bevinden. 1 Aan/uit-LED 6 Systeemfouten-LED 2 Aan/uit-knop 7 USB 1-aansluiting 3 Reset-knop 8 USB 2-aansluiting 4 LED vasteschijfstation 9 LED vasteschijfstation (groen) 5 LED voor aanwijsapparaat 10 Status-LED vasteschijfstation (amber) Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 51 In onderstaande afbeelding ziet u waar de aansluitingen en LED’s zich bevinden aan de achterkant van de server. 1 Aansluiting voor netvoeding 9 NMI-knop 2 Seriële aansluiting 10 USB 3-4-connector 3 LED voor activiteit Ethernet 1 11 USB 1-2-connector 4 LED voor verbinding Ethernet 1 12 Video-aansluiting 5 LED voor activiteit Ethernet 2 13 Fouten-LED van voedingseenheid (oranje) 6 LED voor verbinding Ethernet 2 14 LED gelijkstroom (groen) 7 PCI-sleuf 1 15 LED wisselstroom (groen) 8 PCI-sleuf 2 U moet de server uitschakelen voordat u kabels aansluit of ontkoppelt. Raadpleeg de documentatie die bij externe apparatuur is geleverd voor meer instructies over bekabeling. Het kan gemakkelijker voor u zijn om eerst de kabels aan te sluiten voordat u de apparatuur aansluit op de server. Er zijn kabelkenmerken afgedruk op de kabels die bij de server en optionele apparatuur worden geleverd. Gebruik deze ID’s om de kabels aan te sluiten op de juiste connectors. De serverconfiguratie bijwerken Wanneer u de server voor de eerste keer start nadat u een interne optie of een extern apparaat hebt toegevoegd of verwijderd, ontvangt u mogelijk een bericht dat de configuratie is gewijzigd. Het programma UEFI Setup Utility wordt automatisch gestart zodat u de nieuwe configuratie-instellingen kunt opslaan. Sommige opties hebben stuurprogramma’s die u moet installeren. Voor informatie over het installeren van stuurprogramma’s, raadpleegt u de documentatie die bij elke optie is meegeleverd. Als de server een optimale RAID heeft, en u een vasteschijfstation hebt geplaatst of verwijderd, raadpleegt u de documentatie die bij de RAID is meegeleverd voor informatie over het opnieuw configureren van de schijvenreeksen. Meer informatie over het configureren van de geïntegreerde Gigabit Ethernet-controller vindt u in “De Gigabit Ethernet-controllers configureren” op pagina 116. 52 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen Dit hoofdstuk biedt gedetailleerde instructies voor het vervangen van CRU’s (door de gebruiker vervangbare eenheden) en FRUs (door velden vervangbare eenheden) in de server. FRU’s kunnen alleen door een getrainde servicetechnicus kunnen worden vervangen. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii. Deze informatie helpt u bij het veilig werken met uw computer. Lees het boekje “Installatierichtlijnen” op pagina 27 voordat u CRU’s verwisselt. Zie “Hoofdonderdelen van de server” op pagina 30 om te helpen bij het identificeren van server-CRU’s. Een PCI-kaart vervangen U kunt een PCI-kaart als volgt vervangen: Een PCI-kaart verwijderen Voer de volgende stappen uit om een PCI-kaart te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel alle voedingssnoeren. 3. Verwijder de server uit het rek en verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). 4. Ontkoppel alle kabels van de PCI-kaart. 5. Verwijder de uitbreidingskaart (raadpleeg “Uitbreidingskaart verwijderen” op pagina 78). 6. als de uitbreidingskaart een optionele PCI-X-uitbreidingskaart is, ontkoppelt u de voedingskabel van de uitbreidingskaart. 1 Voedingskabel PCI-X 2 Sleuf PCI-X 7. Houd de uitbreidingskaart vast bij de greep aan de voorkant en de randen aan de achterkant, en til de uitbreidingskaart vervolgens op om deze uit de server te verwijderen. 8. Plaats de uitbreidingskaart op een plat, antistatisch oppervlak. 9. Houd de PCI-kaart voorzichtig vast aan de bovenrand of aan de bovenhoeken, en trek de PCI-kaart uit de uitbreidingskaart. © Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. 53 1 2 3 4 Kapje van uitbreidingssleuf Uitbreidingssleuf 2 Uitbreidingssleuf 1 Kapje van uitbreidingssleuf 5 6 7 8 PCI-kaart Begeleidingskanalen Set met uitbreidingskaart PCI-kaart 10. Als u de PCI-kaart moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. Een PCI-kaart installeren Voor het installeren van een PCI-kaart raadpleegt u “Een optionele PCI-kaart installeren” op pagina 45. Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB vervangen Om een hypervisor flash-apparaat te vervangen, voert u de volgende procedures uit: Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB verwijderen Om een hypervisor flash-apparaat te verwijderen, voert u de volgende stappen uit: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel de voedingssnoeren. 3. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). 4. Verwijder de uitbreidingskaart (raadpleeg “Uitbreidingskaart verwijderen” op pagina 78). 5. Ontgrendel de bevestigingshendel op de USB-aansluiting door de twee bevestigingsklemmetjes samen te drukken (zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 18. 54 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding 6. Houd het flash-apparaat vast en trek dit omhoog om het apparaat te verwijderen van de aansluiting. 7. Druk op de bevestigingshendel om deze weer vast te klikken. 8. Als u het flash-apparaat moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB installeren Om een hypervisor flash-apparaat te installeren, voert u de volgende stappen uit: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel de voedingssnoeren. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). Verwijder de uitbreidingskaart (raadpleeg “Uitbreidingskaart verwijderen” op pagina 78). Ontgrendel de bevestigingshendel op de USB-aansluiting door de twee bevestigingsklemmetjes samen te drukken (zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 18. 6. Plaats het flash-apparaat precies goed op de USB-aansluiting op de systeemplaat en druk deze op de USB-aansluiting totdat deze goed is aangesloten. 2. 3. 4. 5. 7. Druk op de bevestigingshendel om het flash-apparaat te vergrendelen in de USB-aansluiting. 8. Installeer de uitbreidingskaart (zie “Uitbreidingskaart installeren” op pagina 79). 9. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50. Het informatiepaneel vervangen U kunt het informatiepaneel als volgt vervangen: Het informatiepaneel verwijderen Voer de volgende stappen uit om de onderdelen van het informatiepaneel te verwijderen. 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 55 2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels. 3. Verwijder de server uit het rek en verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). 4. Ontkoppel beide kabels van het informatiepaneel. 5. Verwijder de schroeven waarmee het informatiepaneel vastzit aan de behuizing van het DVD-vak. 6. Til het informatiepaneel uit de server. 7. Als u het informatiepaneel moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. Het informatiepaneel plaatsen Voer de volgende stappen uit om het vervangende informatiepaneel te installeren: 1. Plaats het informatiepaneel in de juiste positie bovenop de behuizing van het DVD-vak. Zorg ervoor dat de LED’s en de USB-aansluitingen juist zijn geplaatst op de openingen in de frontplaat en dat de gaten in de systeemplaat juist zijn geplaatst op de schroefgaten bovenin de behuizing van het vak. 2. Gebruik de schroeven die u eerder hebt verwijderd om het informatiepaneel bovenop de behuizing van het DVD-vak vast te zetten. 56 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding 3. Sluit beide kabels aan op het informatiepaneel. 1 2 3 Onderdelen van het informatiepaneel USB-aansluiting voorpaneel Aansluiting van het informatiepaneel 4. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50. De stationshouder vervangen U kunt de stationshouder als volgt vervangen: De stationshouder verwijderen In de volgende afbeelding wordt afgebeeld hoe een simple-swap 3.5-inch stationshouder wordt verwijderd. In de volgende afbeelding wordt afgebeeld hoe een hot-swap 3.5-inch stationshouder wordt verwijderd. Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 57 In de volgende afbeelding wordt afgebeeld hoe een hot-swap 2.5-inch stationshouder wordt verwijderd. Voer de volgende stappen uit om een stationshouder te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel het voedingssnoer en externe kabels. 3. Haal het vaste-schijfstations uit de houder (zie “Vasteschijfstations verwijderen en installeren” op pagina 40). 4. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). Waarschuwing: Om ervoor te zorgen dat er juiste koeling en luchtstroom is, werkt u niet langer dan 30 minuten met de server wanneer de kap verwijderd is. 5. Verwijder de achterplaat van het vasteschijfstation als volgt: v Modellen met 2.5-inch stations: Verwijder de achterplaat van het vasteschijfstation uit de houder. Raadpleeg “De achterplaat van het SAS/SATA-vasteschijfstation vervangen” op pagina 75 voor instructies. 58 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding v Modellen met 3.5-inch stations: Verwijder de achterplaat van het vasteschijfstation uit de houder. Raadpleeg “De achterplaat van het SAS/SATA-vasteschijfstation vervangen” op pagina 75 voor instructies. 6. Verwijder de schroeven die de stationshouder op zijn plaats houden. 7. Schuif de stationshouder naar voren en verwijder deze uit de server. 8. Als u de stationshouder moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. Stationshouder installeren In de volgende afbeelding wordt afgebeeld hoe een simple-swap 3.5-inch stationshouder wordt geplaatst. In de volgende afbeelding wordt afgebeeld hoe een hot-swap 3.5-inch stationshouder wordt geplaatst. Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 59 In de volgende afbeelding wordt afgebeeld hoe een hot-swap 2.5-inch stationshouder wordt geplaatst. Voer de volgende stappen uit om een stationshouder te plaatsen: 1. Zorg ervoor dat de achterplaat wordt verwijderd van de stationshouder. (Raadpleeg “De achterplaat verwijderen (3.5-inch-stations)” op pagina 75 of “De SAS-achterplaat verwijderen (2.5-inch-stations)” op pagina 77 voor instructies, indien van toepassing.) 2. Zet de stationshouder recht naar de stationsvakken aan de voorkant van de server. 3. Druk de stationshouder in de server totdat de houder stopt. 4. Breng de gaten bovenin de stationshouder op een lijn met de gaten bovenin het chassis; voeg vervolgens de schroeven in waarmee de stationshouder wordt bevestigd aan het chassis. 5. Plaats de achterplaat. (Zie “De achterplaat installeren (3.5-inch-stations)” op pagina 75 of “De SASachterplaat installeren (2.5-inch-stations)” op pagina 77 voor instructies, indien van toepassing.) 6. Installeer de vasteschijfstations. 60 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding 7. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50. Een microprocessor en koelelement vervangen In het volgende gedeelte worden de typen microprocessors beschreven die door de server worden ondersteund en vindt u overige informatie waar u rekening mee dient te houden bij het installeren van een microprocessor: v De server ondersteunt één Intel land grid array (LGA) 1156 dual-core- of quad-core-microprocessor. Het type, de snelheid en de L3-cache van de microprocessor zijn afhankelijk van het servermodel. v Lees de documentatie die bij de microprocessor hoort om te bepalen of u de serverfirmware moet bijwerken. Ga om de meest recente serverfirmware te downloaden naar http://www.lenovo.com/ support. v De microprocessor gebruikt een geïntegreerde voltageregulator op de systeemplaat. Microprocessor verwijderen Voer de volgende stappen uit om de microprocessor te verwijderen. 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels. 3. Verwijder de server uit het rek en verwijder vervolgens de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). 4. Verwijder de DIMM-luchtcirculatieplaat (raadpleeg “De luchtcirculatieplaat verwijderen en aanbrengen” op pagina 33). 5. Verwijder het koelelement. Let op! Het koelelement kan zeer heet worden tijdens het functioneren. Laat het koelelement eerst afkoelen voordat u dit aanraakt. a. Draai de schroef los aan de ene kant van het koelelement om het verbinding met de microprocessor te verbreken. b. Druk stevig op de schroeven en draai ze los met een schroevendraaier. c. Trek met uw vingers het koelelement voorzichtig uit de microprocessor. 6. Til het koelelement uit de server. Na verwijdering legt u het koelelement op een schoon en plat oppervlak. Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 61 7. Open de bevestigingshendel voor de microprocessor 2 door deze in te drukken, opzij te duwen en los te laten. 8. Open het microprocessor-frame 3 door het tabje aan de bovenkant op te tillen. Houd het frame van de beugel open. Waarschuwing: Ga voorzichtig om met de microprocessor. Als u de microprocessor laat vallen tijdens het verwijderen, kunnen de contacten worden beschadigd. Ook kunnen vuiltjes op de contacten van de microprocessor, zoals vet van uw huid, fouten in de verbinding tussen de contacten en de socket veroorzaken. 9. Microprocessor verwijderen: a. Til de microprocessor 1 voorzichtig uit de aansluiting, zonder de contacten van de microprocessor aan te raken. b. Leg de microprocessor op een antistatisch oppervlak. 10. Als u de microprocessor moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. Microprocessor installeren In het volgende gedeelte worden de typen microprocessors beschreven die door de server worden ondersteund en vindt u overige informatie waar u rekening mee dient te houden bij het installeren van een microprocessor en koelelement: v Als u een microprocessor moet vervangen, belt u voor service. v Lees de documentatie die bij de microprocessor hoort om te bepalen of u de serverfirmware moet bijwerken. Ga om de meest recente serverfirmware en andere code-updates voor uw server te downloaden naar http://www.lenovo.com/support. v De snelheden van de microprocessor worden automatisch ingesteld voor deze server; daarom hoeft u geen jumpers of schakelaars voor selectie van frequenties voor microprocessors in te stellen. v Als het beschermkapje van de koelpasta (een dop of een stukje tape) is verwijderd van het koelelement, raakt u de koelpaste aan de onderkant van het koelelement niet aan en zet u het koelelement niet neer. Voor meer informatie over het toepassen van of werken met koelpasta, raadpleegt u “Thermisch vet” op pagina 64. Opmerking: Als u het koelelement verwijdert uit de microprocessor is de koelpasta niet meer gelijk verdeeld en moet de koelpasta worden vervangen. Voer de volgende stappen uit om de vervangende microprocessor te installeren: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zorg ervoor dat het microprocessor-frame en de grendel beide geheel open zijn. 62 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Waarschuwing: v Wanneer u met apparaten werkt die gevoelig zijn voor statische elektriciteit, zorgt u ervoor dat schade van statische elektriciteit wordt voorkomen. Voor informatie over het omgaan met deze apparatuur, raadpleegt u “Werken met apparaten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit” op pagina 28. v De contacten van de microprocessor zijn fragiel; ga zeer voorzichtig om met de microprocessor. Raak de contacten van de microprocessor niet aan met uw huid. v De microprocessor past op slechts één manier in de aansluiting. 3. Plaats de microprocessor 1 juist op de aansluiting (let op de uitlijningsmarkering 2 en op de positie van de uitsparingen); plaats vervolgens de microprocessor voorzichtig op de aansluiting, sluit het microprocessor-frame 4, en sluit de microprocessor-grendel 3. 4. Laat het koelelement rustig zakken op de microprocessor. 5. Plaats het koelelement op de microprocessor. Waarschuwing: Raak de koelpasta onderaan het koelelement niet aan. Als u de koelpasta aanraakt, wordt deze vervuild. Als de koelpasta op de microprocessor of het koelelement vervuild is, neemt u contact op met de servicemedewerker. a. Zorg ervoor dat de koelpasta nog steeds aan de onderkant van het koelelement zit; plaats vervolgens het koelelement zodat de pijlen op het label richting de DIMM’s wijzen en plaats het koelelement bovenop de microprocessor, met de kant waarop de koelpasta zit naar beneden. b. Plaats de schroefgaten 1 op het koelelement recht op de gaten op de systeemplaat 3. Hieronder staat een afbeelding van de oriëntatie van het koelelement. Heatsink Orientation DIMMs DIMMs c. Draai de schroeven vast met een schroevendraaier, waarbij u afwisselt tussen de schroeven totdat ze beide vast zitten. Indien mogelijk moet elke schroef twee keer volledig rond worden gedraaid per keer. Herhaal dit totdat de schroeven vast zitten. Draai de schroeven niet te vast aan met te veel kracht. Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 63 6. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50. Thermisch vet De koelpasta moet worden vervangen, telkens nadat het koelelement voor hergebruik wordt verwijderd van de bovenkant van de microprocessor of wanneer u verontreinigingen aantreft in de pasta. Als u het koelelement installeert op dezelfde microprocessor waar de koeling van was verwijderd, zorgt u dat aan de volgende vereisten is voldaan: v Het thermische vet op het koelelement en de microprocessor is niet verontreinigd. v Er geen thermisch vet wordt toegevoegd aan het aanwezige thermische vet op het koelelement en de microprocessor. Opmerking: 1. Lees de veiligheidsinformatie op “Beveiliging” op pagina vii. 2. Lees “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 3. Lees “Werken met apparaten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit” op pagina 28. Voer de volgende stappen uit om verontreinigd thermisch vet te vervangen voor het koelelement en de microprocessor: 1. Leg het koelelement op een schoon werkoppervlak. 2. Haal het schoonmaakdoekje uit de verpakking en vouw het doekje uit. 3. Gebruik het schoonmaakdoekje om de koelpasts te verwijderen van de onderkant van het koelelement. Opmerking: Zorg ervoor dat alle koelpasta is verwijderd. 4. Gebruik een schoon stukje van het schoonmaakdoekje om de koelpasta van de microprocessor af te vegen; gooi het schoonmaakdoekje weg als alle koelpasta is verwijderd. 64 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding 5. Gebruik het vetspuitje om 9 gelijk verdeelde puntjes 1 vet van 0,02 ml aan te brengen op de bovenzijde van de microprocessor 2. Zorg ervoor dat de buitenste puntjes zich binnen 5mm van de rand bevinden, zodat deze gelijk worden verdeeld. Opmerking: 0,01ml is een maatstreepje op het spuitje. Als u het vet op de juiste manier aanbrengt, blijft ongeveer de helft (0,22ml) van het vet over in het spuitje. 6. Plaats het koelelement op de microprocessor, zoals beschreven in “Microprocessor installeren” op pagina 62. De systeemplaat vervangen Om de systeemplaat te vervangen, gebruikt u de volgende procedures: De systeemplaat verwijderen Opmerking: Wanneer u de systeemplaat vervangt, moet u de server bijwerken met de nieuwste firmware of de bestaande firmware die de klant biedt op een diskette of CD-image terugzetten. Zorg ervoor dat u de nieuwste firmware of een kopie van de bestaande firmware hebt voordat u doorgaat. Voer de volgende stappen uit om de systeemplaat te verwijderen 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zet de server en alle aangesloten apparaten uit. 3. Zet de randapparaten uit, en ontkoppel alle voedingssnoeren; verwijder vervolgens de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). Opmerking: Wanneer u de systeemplaat vervangt, moet u de server bijwerken met de nieuwste firmware of de bestaande firmware die de klant biedt op een diskette of CD-image terugzetten. Zorg ervoor dat u de nieuwste firmware of een kopie van de bestaande firmware hebt voordat u doorgaat. 4. Verwijder de uitbreidingskaart (raadpleeg “Uitbreidingskaart verwijderen” op pagina 78). 5. Verwijder de IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller als deze is geïnstalleerd (raadpleeg “Een IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller verwijderen” op pagina 80). 6. Verwijder de DIMM-luchtcirculatieplaat (raadpleeg “De luchtcirculatieplaat verwijderen en aanbrengen” op pagina 33). Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 65 7. Verwijder het koelelement en de microprocessor, en zet deze aan de kant op een antistatisch oppervlak voor herinstallatie (raadpleeg “Microprocessor verwijderen” op pagina 61). 8. Verwijder de geheugenmodules en zeg deze aan de kant op een antistatisch oppervlak op opnieuw te installeren (zie “Geheugenmodule (DIMM) vervangen of installeren” op pagina 34). Opmerking: Noteer de locatie van elke DIMM terwijl u deze verwijdert, zodat u deze later opnieuw kunt installeren op dezelfde aansluiting. 9. Verwijder de virtuele-mediasleutel van de systeemplaat en zet deze aan de kant (raadpleeg“De virtuele-mediasleutel vervangen” op pagina 85). U moet de virtuele-mediasleutel opnieuw installeren op de nieuwe systeemplaat. 10. Verwijder het hypervisor flash-apparaat van de USB-aansluiting op de systeemplaat en zet deze aan de kant (raadpleeg “Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB vervangen” op pagina 54). U moet het hypervisor flash-apparaat opnieuw installeren op de nieuwe systeemplaat. 11. Ontkoppel alle kabels van de systeemplaat. Maak een lijst van elke kabel terwijl u de kabels ontkoppelt; u kunt deze list vervolgens gebruiken als controlelijst wanneer u de nieuwe systeemplaat installeert. 12. Verwijder de schroeven 1 waarmee de systeemplaat vastzit aan het chassis, en berg ze veilig op. 13. Til de systeemplaat op en verwijder deze voorzichtig uit de server. Zorg ervoor dat u geen omliggende componenten beschadigt. 14. Als u de systeemplaat moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. De systeemplaat installeren Opmerkingen: 1. Wanneer u de componenten in de server opnieuw samenvoegt, zorgt u ervoor dat alle kabels zorgvuldig zijn aangesloten zodat ze niet worden blootgesteld aan te veel druk. 2. Wanneer u de systeemplaat vervangt, moet u de server bijwerken met de nieuwste firmware of de bestaande firmware die de klant biedt op een diskette of CD-image terugzetten. Zorg ervoor dat u de 66 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding nieuwste firmware of een kopie van de bestaande firmware hebt voordat u doorgaat.Raadpleeg “De firmware bijwerken” op pagina 108, “De Universal Unique Identifier (UUID) bijwerken” op pagina 88 en “De DMI/SMBIOS-gegevens bijwerken” op pagina 90 voor meer informatie. Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde codeupdates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. Voer de volgende stappen uit om de systeemplaat te installeren: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Plaats de systeemplaat juist op het chassis, en vervang de schroeven waarmee de systeemplaat wordt vastgezet. 3. Installeer de microprocessor en het koelelement opnieuw (zie “Microprocessor installeren” op pagina 62). 4. Installeer de DIMM’s opnieuw (raadpleeg “Een geheugenmodule installeren” op pagina 39). 5. Installeer de DIMM-luchtcirculatieplaat opnieuw (raadpleeg “De luchtcirculatieplaat verwijderen en aanbrengen” op pagina 33). 6. Installeer ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller opnieuw, indien nodig (raadpleeg “Een IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller installeren” op pagina 81). 7. Installeer de PCI-uitbreidingskaarten en PCI-kaarten opnieuw, als deze al waren geïnstalleerd (raadpleeg“Uitbreidingskaart installeren” op pagina 79 en “Een optionele PCI-kaart installeren” op pagina 45). 8. Installeer de virtuele-mediasleutel opnieuw (raadpleeg “De virtuele-mediasleutel vervangen” op pagina 85). 9. Installeer het hypervisor flash-apparaat opnieuw (raadpleeg “Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB installeren” op pagina 55). 10. Sluit alle kabels die ontkoppeld zijn weer aan op de systeemplaat. 11. 12. 13. 14. Installeer de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). Schuif de server in het rek. Sluit de voedingssnoeren en kabels die u hebt verwijderd opnieuw aan. Zet de randapparaatuur en de server aan. Belangrijk: Voer de volgende updates uit: v Werk de server bij met de nieuwste RAID-firmware of zet de bestaande firmware vanaf een diskette of CD-image terug. v Werk de UUID bij (zie “De Universal Unique Identifier (UUID) bijwerken” op pagina 88. v Werk de DMI/SMBIOS bij (zie “De DMI/SMBIOS-gegevens bijwerken” op pagina 90). De voedingseenheid vervangen Deze procedure wordt gebruikt bij het vervangen van een defecte voedingseenheid. Houd bij het verwijderen of installeren van de voedingseenheid rekening met het volgende: Voorschrift 5: Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 67 Let op! De aan/uit-knop op het apparaat en de aan/uit-knop op de voedingseenheid schakelen de elektrische stroom voor het apparaat niet uit. Het apparaat kan ook meer dan één netsnoer hebben. Om te zorgen dat er geen spanning meer op het apparaat staat, dient u alle stekkers uit het stopcontact te halen. 2 1 Instructie 8: Let op! Verwijder nooit de klep van een voedingseenheid of een ander onderdeel waarop het volgende etiket is geplakt. Gevaarlijke spannings-, stroom- en voltageniveaus binnen componenten waarop dit label is bevestigd. Deze componenten bevatten geen onderdelen die kunnen worden vervangen of onderhouden. Als u vermoedt dat er met een van deze onderdelen een probleem is, neem dan contact op met een onderhoudstechnicus. De voedingseenheid verwijderen Voer de volgende stappen uit om de voedingseenheid te verwijderen. 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Koppel het netsnoer los van de aansluiting op de voedingseenheid. Ontkoppel alle externe kabels van de server. 3. Verwijder de server uit het rek en verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). Waarschuwing: Om ervoor te zorgen dat er juiste koeling en luchtstroom is, werkt u niet langer dan 30 minuten met de server wanneer de kap verwijderd is. 4. Verwijder de DIMM-luchtcirculatieplaat (raadpleeg “De luchtcirculatieplaat verwijderen en aanbrengen” op pagina 33). 5. Ontkoppel de voedingskabels van de aansluitingen op de systeemplaat en van alle apparaten; verwijder vervolgens de kabels uit alle klemmetjes waarmee ze aan de zijkant van de voedingseenheid vastzitten. Opmerking: Let op de aansluitingen van alle voedingskabels; u moet de voedingskabels op dezelfde manier aansluiten wanneer u de voedingseenheid installeert. 68 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding 6. Verwijder de schroef 2 waarmee de voedingseenheid vastzit 1 naar de achterkant van het chassis. 7. Draai de schroef 3 waarmee de voedingseenheid is aangesloten op de onderkant van het chassis losser. 8. Til de voedingseenheid uit het vak. 9. Als u de voedingseenheid moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. De voedingseenheid installeren Voer de volgende stappen uit om de vervangende voedingseenheid te installeren: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Plaats de nieuwe voedingseenheid in het chassis. 3. Draai de schroef waarmee de voedingseenheid is aangesloten op de onderkant van het chassis vaster. 4. Vervang de schroef waarmee de voedingseenheid vastzit aan de achterkant van het chassis. 5. Verbind met de interne voedingskabels de voedingseenheid met de voedingsaansluitingen op de systeemplaat. Zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 18 voor de locaties van de voedingsaansluitingen op de systeemplaat. v Voor voeding zonder geavanceerd energiebeheer sluit u de voedingskabels aan op stroomaansluitingen 1 en 2 op de systeemplaat. v Voor efficiënt stroombeheer met geavanceerd energiebeheer, sluit u de voedingskabels aan op aansluitingen 1, 2, 3 en 4 op de systeemplaat. 6. Sluit de interne voedingskabels aan en zet ze vast met de klemmetjes. 7. Test de voedingseenheid: a. Sluit een uiteinde van het netsnoer voor de nieuwe voedingseenheid aan op de aansluiting achterop de voedingseenheid en het andere uiteinde op een geaard stopcontact. b. Zorg ervoor dat de spaarstanden-LED op de systeemplaat brandt (zie “LED’s voor systeemplaat” op pagina 24); als de spaarstanden-LED niet brandt, stopt u met deze procedure en zorgt u voor een nieuwe voedingseenheid. c. Druk op de aan/uit-knop. Zorg ervoor dat de aan/uit-LED aan de voorkant van de server brandt. Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 69 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. Als de server wordt gestart, gaat u door naar stap 8. Als de server niet wordt gestart, ontkoppelt u de voedingskabel en neemt u contact op met een servicemedewerker. Zet de server uit en ontkoppel het netsnoer. Sluit de kabels tussen de voedingseenheid en de interne apparatuur aan. Installeer de DIMM-luchtcirculatieplaat (raadpleeg “De luchtcirculatieplaat verwijderen en aanbrengen” op pagina 33). Installeer de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). Schuif de server in het rek. Sluit het netsnoer opnieuw aan op de aansluiting op de achterkant van de voedingseenheid. Sluit alle externe kabels weer aan. Steek de stekker aan de andere kant van het netsnoer uitsluitend in een geaard stopcontact. 16. Druk op de aan/uit-knop (zie “De server aanzetten” op pagina 25. 17. Zorg ervoor dat de aan/uit-LED aan de voorkant van de server brandt. Een ventilatoreenheid vervangen De server wordt geleverd met vijf vervangbare koelingventilators. Gebruik de volgende procedures om een ventilator te vervangen. Een ventilatoreenheid verwijderen Als u een van de vijf vervangbare ventilatoren wilt verwijderen, voert u de volgende stappen uit: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zet de server en alle randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels. 3. Verwijder de server uit het rek en verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). 4. Sluit het voedingssnoer opnieuw aan; zet vervolgens de server aan. Waarschuwing: Wanneer u de server gedurende langere perioden (meer dan 30 minuten) aan laat staan zonder dat het paneel is gemonteerd, kunnen servercomponenten beschadigd raken. 5. Bepaal welke ventilator moet worden vervangen door de LED’s te controleren op de systeemplaat (zie “LED’s voor systeemplaat” op pagina 24); een brandende LED geeft aan welke ventilator moet worden vervangen. 6. Zet de server uit en ontkoppel het voedingssnoer opnieuw. 7. Verwijder de DIMM-luchtcirculatieplaat (raadpleeg “De luchtcirculatieplaat verwijderen en aanbrengen” op pagina 33). 8. Verwijder de defecte ventilator uit de server: a. Ontkoppel de ventilatorkabel van de systeemplaat (zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 18). U moet de kabels verwijderen uit de kabelklemmetjes. Maak notities van de aansluiting van de ventilatorkabel naar de aansluiting; u moet de ventilatorkabel op dezelfde manier aansluiten wanneer u de ventilator installeert. b. Houd de bovenkant van de ventilator vast met duim en wijsvinger en til de ventilator uit de server. 70 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Tabel 13. De ventilator verwijderen 1 Ventilator 1 4 Ventilator 4 2 Ventilator 2 5 Ventilator 5 3 Ventilator 3 9. Als u de ventilator moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. Een ventilatoreenheid installeren Voer de volgende stappen uit om de vervangende ventilator te installeren: 1. Plaats de vervangende ventilator met de luchtstroompijl op de ventilator naar de achterkant van de server. Opmerking: De juiste luchtstroom gaat van de voorkant naar de achterkant van de server. 2. Installeer de vervangende ventilator in de beugel: a. Zorg ervoor dat de ventilatorkabel 1 zich in het kanaal aan de zijkant van de ventilator bevindt. Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 71 b. In de locatie waarvandaan u de defecte ventilator hebt verwijderd, sluit u de ventilatorkabel aan op sleuf 2 bovenin de ventilatorbeugel. c. Plaats de ventilator 4 in de beugel 3. d. Zorg ervoor dat elke grijs zacht klemmetje op de ventilator volledig is geïnstaleerd in de beugel in de ventilatorbeugel. 3. Sluit de vervangende ventilatorkabel weer aan op de systeemplaat. 4. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50. De batterij van de systeemplaat vervangen U kunt de batterij van de systeemplaat als volgt vervangen: De batterij verwijderen Voer de volgende stappen uit om de batterij te verwijderen. 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. 3. 4. 5. 72 Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). Haal indien nodig de uitbreidingskaart uit de weg (zie “Uitbreidingskaart verwijderen” op pagina 78). Verwijder de batterij: ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding DIMMs DIMMs Heatsink Orientation Microprocessor a. Met uw nagel duwt u het batterijklemmetje los van de batterij. De batterij komt nu vanzelf omhoog. b. Pak de batterij met uw duim- en wijsvinger beet en til de batterij uit de behuizing. 6. Gooi de batterij niet bij het huisvuil weg, maar behandel deze als klein chemisch afval. Zie “Retourzendingsprogramma voor batterijen” op pagina 162. De batterij installeren De volgende opmerkingen geven informatie waarmee u rekening dient te houden bij het vervangen van de batterij van de systeemplaat in de server. v Als u de batterij van de systeemplaat gaat vervangen, moet u een lithiumbatterij gebruiken van hetzelfde type en van dezelfde fabrikant. v Nadat u de batterij van de systeemplaat hebt vervangen, moet u de server opnieuw configureren en de systeemdatum en -tijd opnieuw instellen. v Lees het onderstaande veiligheidsvoorschrift en volg de instructies om gevaarlijke situaties te voorkomen. Voorschrift 2: Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 73 Let op! Gebruik ter vervanging van de lithiumbatterij alleen batterijen met onderdeelnummer 33F8354 of een gelijksoortige batterij die door de leverancier wordt aanbevolen. Als uw systeem beschikt over een module waarin een lithiumbatterij is verwerkt, vervang die module dan uitsluitend door een gelijke module van dezelfde fabrikant. De batterij bevat lithium en kan bij verkeerd gebruik exploderen. Houd u aan het volgende: v Gooi de batterij niet in water v Verwarm de batterij niet boven 100°C v Haal de batterij niet uit elkaar Gooi de batterij niet zomaar weg, maar breng deze naar een vergaarplaats voor klein chemisch afval. Voer de volgende stappen uit om de vervangende batterij te installeren: 1. Volg de speciale werkwijzen en installatie-instructies op die u bij de vervangende batterij aantreft. 2. Plaats de nieuwe batterij in het compartiment: a. Draai de batterij zodat de positieve kant naar boven wijst. b. Plaats de batterij schuin in de aansluiting waarbij u de batterij tegen de tegenovergestelde zijde van het klemmetje aanduwt. c. Druk de batterij in de aansluiting totdat deze vastklikt. Controleer of de batterij stevig is bevestigd. 3. Controleer of de uitbreidingskaart juist is geïnstalleerd in de aansluitingen op de systeemplaat. 4. als de uitbreidingskaart een optionele PCI-X-uitbreidingskaart is, zorgt u ervoor dat de voedingskabel van de uitbreidingskaart 1 is aangesloten op de uitbreidingskaart. 5. Installeer de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). 6. Schuif de server in het rek. 7. Sluit de externe kabels opnieuw aan; sluit vervolgens de voedingssnoeren opnieuw aan en zet de randapparaten en de server aan. Opmerking: Nadat u het netsnoer van de server hebt aangesloten op een stopcontact, duurt het ongeveer 1 tot 3 minuten voordat de aan/uit-knop actief wordt. 8. Start het programma Setup Utility en stel opnieuw de configuratie in (zie “De Installatieprogramma starten” op pagina 94 voor informatie). 74 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding v Stel de datum en de tijd in. v Stel het systeemwachtwoord in. v Configureer de server opnieuw. De achterplaat van het SAS/SATA-vasteschijfstation vervangen Voer de volgende procedures uit om een achterplaat voor SAS/SATA-vasteschijfstations te vervangen: De achterplaat verwijderen (3.5-inch-stations) Om de SAS-achterplaat (Serial Attached SCSI), ook wel de hot-swap SAS/SATA-achterplaat genoemd, te verwijderen, of om de simple-swap SATA-achterplaat te verwijderen, voltooit u de volgende stappen. 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels. 3. Verwijder de server uit het rek en plaats deze op een plat, antistatisch oppervlak. 4. Haal de vasteschijfstations een klein stukje uit de server om ze los te koppelen van de achterplaat. 5. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). 6. Til de achterplaat 1 uit de server. 7. Ontkoppel de achterplaat of de kabels van de achterplaten: v Als de server een hot-swap-model is, ontkoppelt u de signaalkabel van de SAS/SATA-controller van de achterplaat. Opmerking: Mogelijk wilt u de kabel van de SAS/SATA-controller eerst ontkoppelen, of de SAS/ SATA-aansluiting verwijderen van de aansluiting, om het gemakkelijker te maken om de kabel te ontkoppelen van de achterplaat. v Als de server een simple-swap-model is dat een standaard SATA-achterplaat bevat, ontkoppelt u de SATA-kabel van de systeemplaat. v Als de server een simple-swap-model is dat een SATA RAID-achterplaat bevat, ontkoppelt u de SAS-kabel van de SAS/SATA-controller. 8. Als u de achterplaat moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. De achterplaat installeren (3.5-inch-stations) Als u de vervangende achterplaat van het 3.5-inch hot-swap-station of de vervangende achterplaat van desimple-swap SATA-stations wilt installeren, voert u de volgende stappen uit. Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 75 Opmerking: Op de volgende afbeelding wordt afgebeeld hoe de hot-swap SAS/SATA-achterplaat wordt geïnstalleerd. 1 Aansluitingen 2 Begeleidingskanalen 1. Sluit de voedingskabel aan op de vervangende achterplaat. 2. Achterplaat of de kabels van de achterplaten opnieuw aansluiten: v Als de server een hot-swap-model is, sluit u de signaalkabel van de SAS/SATA-controller van de achterplaat opnieuw aan. v Als de server een simple-swap-model is dat een standaard SATA-achterplaat bevat, sluit u de SATA-kabel van de systeemplaat opnieuw aan. Zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 18 voor de locatie van de SATA-aansluitingen op de systeemplaat. Opmerking: Zorg ervoor dat het stationsnummer van de kabel op de achterplaat overeenkomt met het nummer van de SATA-aansluiting op de systeemplaat. v Als de server een simple-swap-model is dat een SATA RAID-achterplaat bevat, sluit u de SASkabel van de SAS/SATA-controller opnieuw aan. 3. Schuif de achterplaat in de kaartgeleiders en zorg ervoor dat draden of kabels in de buurt niet vast komen te zitten. 4. Druk stevig totdat de achterplaat volledig is geïnstalleerd. 5. Installeer de vasteschijfstations. 6. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50. 76 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding De SAS-achterplaat verwijderen (2.5-inch-stations) 1 Uitlijningstabs 3 Uitlijningssleuven 2 Aansluitingen 4 Aansluitingen Voer de volgende stappen uit om een achterplaat voor 2.5-inch-stations te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels. 3. Verwijder de server uit het rek en plaats deze op een plat, antistatisch oppervlak. 4. Haal de vasteschijfstations een klein stukje uit de server om ze los te koppelen van de achterplaat. 5. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). 6. Til de achterplaat uit de server. 7. Ontkoppel de kabels van deachterplaat: v Ontkoppel de kabel van de SAS/SATA-controller van de achterplaat. v Ontkoppel de voedingskabel van de achterplaat. v Ontkoppel de systeemplaatkabel van de achterplaat. 8. Als u de achterplaat moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. De SAS-achterplaat installeren (2.5-inch-stations) Voer de volgende stappen uit om de vervangende achterplaat voor 2.5-inch hot-swap-stations te installeren. Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 77 1 Uitlijningstabs 3 Uitlijningssleuven 2 Stationsaansluitingen 4 Stationsaansluitingen 1. Sluit de kabels aan op de vervangende achterplaat. 2. Schuif de achterplaat in de kaartgeleiders en zorg ervoor dat draden of kabels in de buurt niet vast komen te zitten. 3. Druk stevig totdat de achterplaat juist is geplaatst en vastklikt. 4. Installeer de vasteschijfstations. 5. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50. De PCI-uitbreidingskaart vervangen Om de PCI-uitbreidingskaart te vervangen, gebruikt u de volgende procedures: Uitbreidingskaart verwijderen Voer de volgende stappen uit om de uitbreidingskaart te verwijderen: Voer de volgende stappen uit om de uitbreidingskaart te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel het voedingssnoer en externe kabels. 3. Verwijder de server uit het rek en plaats deze op een plat, antistatisch oppervlak. 4. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). 5. Houd de uitbreidingskaart 1 vast aan de randen aan de voor- en achterkant, en til de uitbreidingskaart vervolgens op om deze uit de server te verwijderen. Plaats de uitbreidingskaart op een plat, antistatisch oppervlak. 78 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding 6. als de uitbreidingskaart een optionele PCI-X-uitbreidingskaart is, ontkoppelt u de voedingskabel van de uitbreidingskaart1. 7. Ontkoppel alle kabels van de PCI-kaarten in de uitbreidingskaart. 8. Als u de uitbreidingskaart moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. Uitbreidingskaart installeren Voer de volgende stappen uit om de uitbreidingskaart te verwijderen: De server wordt geleverd met een uitbreidingskaart die twee PCI Express-aansluitingen bevat. Voer de volgende stappen uit om de uitbreidingskaart te installeren: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Installeer de PCI-kaarten in de uitbreidingskaart. 3. Sluit kabels van PCI-kaarten opnieuw aan die u hebt ontkoppeld bij het verwijderen van de uitbreidingskaart. 4. als de uitbreidingskaart een optionele PCI-X-uitbreidingskaart is, sluit u de voedingskabel van de uitbreidingskaart1 opnieuw aan. Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 79 5. Lijn de uitbreidingskaart zorgvuldig uit met de geleiders aande achterkant van de server en met de aansluitingen voor de uitbreidingskaart op de systeemplaat; druk vervolgens de uitbreidingskaart naar beneden. Controleer of de uitbreidingskaart 1 juist is geïnstalleerd in de aansluiting op de systeemplaat. 6. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50. Een IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller vervangen Om een IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller te vervangen, gebruikt u de volgende procedures: Een IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller verwijderen Om een IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller te verwijderen van de systeemplaat, voert u de volgende stappen uit: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel het voedingssnoer en externe kabels. Opmerking: Wanneer u de voedingsbron loskoppelt van de server, hebt u niet langer de mogelijkheid om de LED’s te bekijken omdat de LED’s niet branden als de voedingsbron is verwijderd. Voordat u de voedingsbron ontkoppelt, zorgt u ervoor dat u noteert welke LED’s branden, met inbegrip van de LED’s die branden op het bedieningspaneel en de LED’s die branden op de systeemplaat in de server. 3. Verwijder de server uit het rek en plaats deze op een plat, antistatisch oppervlak. 80 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding 4. 5. 6. 7. 8. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). Verwijder de uitbreidingskaart (raadpleeg “Uitbreidingskaart verwijderen” op pagina 78). Ontkoppel de signaalkabels die zijn aangesloten op de SAS/SATA-controller. Houd de SAS/SATA-controller 1 vast terwijl u naar buiten drukt op de plastic klemmetjes. Trek de SAS/SATA-controller uit de aansluiting 2 op de systeemplaat. 9. Als u de SAS/SATA-controller moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. Een IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller installeren Lees de volgende opmerkingen voordat u de ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller installeert. Opmerkingen: 1. Sommige servermodellen worden geleverd met een geïnstalleerde IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/ SATA-controller. De controller kan alleen worden geïnstalleerd in de vast toegewezen sleuf op de systeemplaat (zie “Aansluitingen voor optionele apparaten op de systeemplaat” op pagina 20 voor de locatie van de aansluiting). Gebruik de volgende procedures om te controller te installeren als uw servermodel niet is geleverd met deze controller of om een defecte controller te vervangen. 2. Met de IBM ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller worden voorzieningen voor de geïntegreerde RAID-niveaus 0, 1 en 1E ingeschakeld op hot-swap-vasteschijfstations. Voor configuratiegegevens raadpleegt u de RAID-documentatie op http://www.lenovo.com/support. 3. Belangrijk: Om te zorgen dat uw ServeRAID-controllers correct werken op UEFI-servers, werkt u de firmware van de controller en ondersteunende stuurprogramma’s bij tot ten minste 11.x.x-XXX. Waarschuwing: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel het voedingssnoer en externe kabels. Opmerking: Wanneer u de voedingsbron loskoppelt van de server, hebt u niet langer de mogelijkheid om de LED’s te bekijken omdat de LED’s niet branden als de voedingsbron is verwijderd. Voordat u de voedingsbron ontkoppelt, zorgt u ervoor dat u noteert welke Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 81 3. 4. 5. 6. 7. LED’s branden, met inbegrip van de LED’s die branden op het bedieningspaneel en de LED’s die branden op de systeemplaat in de server. Verwijder de server uit het rek en plaats deze op een plat, antistatisch oppervlak. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). Verwijder de uitbreidingskaart (raadpleeg “Uitbreidingskaart verwijderen” op pagina 78). Houd de antistatische verpakking van de nieuwe ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller tegen een ongelakt oppervlak aan de buitenkant van de server; houd vervolgens de controller vast aan de bovenrand of aan de bovenhoeken en haal deze uitde verpakking. Breng de merktekens van de ServeRAID-controller 1 op lijn met de aansluiting 2 op de systeemplaat. 8. Druk de ServeRAID-controller in de aansluiting op de systeemplaat totdat deze goed is aangesloten. De beugel zorgt ervoor dat de ServeRAID-controller vastzit wanneer de controller stevig in de aansluiting op de systeemplaat is geplaatst. Waarschuwing: Onjuiste plaatsing kan leiden tot beschadiging aan de server of controller. 9. Leid de signaalkabel vanuit de stationsachterplaat door het gat in de ventilatorhouder (tussen ventilator 1 en 2) zoals wordt afgebeeld in de volgende figuur. 82 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding 10. Sluit de signaalkabel, die is aangesloten op de achterplaat van het station 1, aan op de aansluiting van de ServeRAID-controller 2. 11. Vervang de uitbreidingskaart (zie “Uitbreidingskaart installeren” op pagina 79). Opmerking: Wanneer u de server opnieuw start, wordt u gevraagd de bestaande RAID-configuratie te importeren naar de nieuwe ServeRAID-controller. 12. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50. De DVD-kabel vervangen Als u de DVD-kabel wilt vervangen, voert u de volgende procedures uit: De DVD-kabel verwijderen Voer de volgende stappen uit om de DVD-kabel te verwijderen: 1. 2. 3. 4. 5. 6. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel alle voedingssnoeren. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). Verwijder de uitbreidingskaartmodule (zie “De PCI-uitbreidingskaart vervangen” op pagina 78). Verwijder het DVD-station (zie “Een optioneel DVD-station verwijderen en installeren” op pagina 48). Druk vanaf de voorkant van de server op de grendel voor de kabelaansluiting 1 en schuif de DVDkabel in de ontgrendelde positie; schuif vervolgens de kabelaansluiting naar rechts en trek de kabel uit de aansluiting. Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 83 7. Verwijder de kabel van de aansluiting op de DVD-stationshouder. 8. Ontkoppel de DVD-voedingskabel van de voedingseenheidkabel. 9. Als u de DVD-kabel moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. De DVD-kabel aansluiten Voer de volgende stappen uit om de DVD-kabel aan te sluiten: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels. 3. Houd de kabelstekker op de juiste manier voor de aansluiting aan de achterkant van de DVDstationshouder en duw de kabelstekker in de aansluiting van de DVD-stationshouder totdat deze goed vastzit. 4. Trek de kabelstekkergrendel 2 omhoog en houd deze daar terwijl u de kabelstekker in de vergrendelde positie schuift; schuif vervolgens de kabelstekkergrendel naar beneden om de kabel te vergrendelen. In de volgende afbeelding ziet u hoe de DVD-kabel is aangesloten. 84 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Opmerking: Leid de DVD-kabel 2 door het gat in de ventilatorhouder links van ventilator 1. 5. Sluit de DVD-kabel aan op de aansluiting van de systeemplaat 1. 6. Sluit de DVD-voedingskabel opnieuw aan op de voedingseenheidkabel. 7. Installeer het DVD-station opnieuw (zie “Een optioneel DVD-station verwijderen en installeren” op pagina 48). 8. Installeer de uitbreidingskaart opnieuw (zie “Uitbreidingskaart installeren” op pagina 79). 9. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50. De virtuele-mediasleutel vervangen Voer de volgende procedures uit om de virtuele-mediasleutel te vervangen: De virtuele-mediasleutel verwijderen Voer de volgende stappen uit om de virtuele-mediasleutel te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zet de server en de randapparaten uit, en ontkoppel alle voedingssnoeren; verwijder vervolgens de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). 3. Pak de virtuele-mediasleutel 4 en schuif hem voorzichtig naar boven en van het montagepunt 2 af. Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 85 Microprocessor Heatsink Orientation DIMMs DIMMs 4. Als u de virtuele-mediasleutel moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. De virtuele-mediasleutel installeren Voer de volgende stappen uit om de virtuele-mediasleutel te installeren: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). 3. Plaats de virtuele-mediasleutel 4 op het montagepunt 2 en 1; schuif hem vervolgens naar beneden in de aansluiting 3 op de systeemplaat. Druk op de virtuele-mediasleutel totdat hij stevig vastzit op de systeemplaat. 86 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Microprocessor Heatsink Orientation DIMMs DIMMs 4. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50. De voedingskabel van de PCI-X uitbreidingskaart vervangen U kunt de voedingskabel van de PCI-X uitbreidingskaart vervangen aan de hand van de volgende procedures: De voedingskabel van de PCI-X uitbreidingskaart verwijderen Als er een optionele PCI-X uitbreidingskaartmodule in de server is geïnstalleerd, is er ook een interne voedingskabel voor die module geïnstalleerd. U kunt de voedingskabel van de PCI-X uitbreidingskaart als volgt verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. 2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel het voedingssnoer en externe kabels. 3. Verwijder de server uit het rek en plaats deze op een plat, antistatisch oppervlak. 4. Verwijder de kap (zie “De klep verwijderen en aanbrengen” op pagina 31). 5. Verwijder de uitbreidingskaartmodule (zie “De PCI-uitbreidingskaart vervangen” op pagina 78). 6. Als er een PCI-kaart in de uitbreidingskaartmodule is geïnstalleerd, verwijder die PCI-kaart dan (zie “Een PCI-kaart verwijderen” op pagina 53). Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 87 7. Maak de voedingskabel los van de PCI-X uitbreidingskaart. 8. Als u de de voedingskabel van de PCI-X uitbreidingskaart moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u voor het verzenden de verpakkingsmaterialen die aan u zijn geleverd. De voedingskabel van de PCI-X uitbreidingskaart aansluiten U kunt de nieuwe voedingskabel van de PCI-X uitbreidingskaart als volgt aanbrengen. 1. Sluit de voedingskabel aan op de PCI-X uitbreidingskaartmodule. 2. Installeer de adapterkaart in de uitbreidingskaart (zie “Een optionele PCI-kaart installeren” op pagina 45). 3. Installeer de uitbreidingskaart (zie “Uitbreidingskaart installeren” op pagina 79). 4. Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 50. De Universal Unique Identifier (UUID) bijwerken Als de systeemplaat wordt vervangen, moet de universal Unique Identifier (UUID) worden bijgewerkt. Op een server met UEFI kunt u de UUID bijwerken met behulp van Advanced Settings Utility (ASU). ASU is een online tool dat overweg kan met diverse besturingssystemen. Let goed op dat u de juiste versie voor uw besturingssysteem downloadt. Om naar het ASU-programma te linke en de UUID bij te werken, voert u de onderstaande procedure uit: 1. Download het tool Advanced Settings Utility (ASU): a. Ga naar: http://www.lenovo.com/support. b. Ga naar de lijst Select your product en selecteer Servers and Storage. c. In het venster Browse by product ziet u een lijst Family:. Selecteer daarin ThinkServer RS210. d. Klik op Downloads and drivers om naar het ASU-programma te gaan. 2. ASU stelt de UUID in via de Integrated Management Module (IMM). Kies een van de volgende manieren om naar de Integrated Management Module (IMM) te gaan en de UUID in te stellen: v Online vanaf het doelsysteem (toegang via LAN of KCS [keyboard console style]) v Toegang op afstand tot het doelsysteem (LAN) 88 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding 3. Kopieer het ASU-pakket (dat ook andere vereiste bestanden bevat) naar de server en pak het uit. Let erop dat u ASU en de andere vereiste bestanden uitpakt in dezelfde directory. Naast het uitvoerbaar bestand (asu or asu64) zijn de volgende bestanden vereist: v Voor Windows-besturingssystemen: – ibm_rndis_server_os.inf – device.cat v Voor Linux-besturingssystemen: – cdc_interface.sh 4. Nadat u ASU hebt geïnstalleerd, typt u de volgende opdrachten om de UUID in te stellen: asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysInfoUUID <uuid-waarde> [toegangsmethode] Hierin is: <uuid-waarde> Een uit maximaal 16 bytes hexadecimale waarde die door u is toegewezen. [toegangsmethode] De gewenste toegangsmethode. U kunt kiezen uit de volgende methoden: v Online geverifieerde LAN-toegang. Type de opdracht: [host <imm_intern_IP-adres>] [user <imm_gebruikers-ID>][password <imm_wachtwoord>] Hierin is: imm_intern_IP-adres Het interne LAN/USB IP-adres van IMM. De standaardwaarde is 169.254.95.118. imm_gebruikers-ID Het IMM-account (1 van 12 accounts). De standaardwaarde is USERID. imm_wachtwoord Het wachtwoord van het IMM-account (1 van 12 accounts). De standaardwaarde is PASSW0RD (let op: met een nul 0 in plaats van een O). Opmerking: Als u een of meer van deze parameters niet opgeeft, gebruikt ASU daarvoor de standaardwaarden. Als de standaardwaarden worden gebruikt en het lukt ASU niet om met behulp van de toegangsmethode ’online geverifieerde LAN-toegang’ toegang te krijgen tot IMM, dan gebruikt ASU automatisch de niet-geverifieerde KCS toegangsmethode. In de volgende voorbeelden ziet u opdrachten waarin al dan niet de standaardwaarden voor gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt: Voorbeeld waarin geen standaardwaarden voor gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt: asu set SYSTEM_PROD_DATA.SYsInfoUUID <uuid-waarde> user <gebruikers-ID> password <wachtwoord> Voorbeeld waarin wél standaardwaarden voor gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt: asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysInfoUUID <uuid-waarde> v Online KCS-toegang (niet-geverifieerd en beperkt): Bij gebruik van deze toegangsmethode hoeft u geen waarde op te geven voor toegangsmethode. Voorbeeld: asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysInfoUUID <uuid-waarde> Bij de toegangsmethode KCS wordt er gebruik gemaakt van de IPMI/KCS-interface. Voor deze methode is het noodzakelijk dat het IPMI-stuurprogramma geïnstalleerd is. In sommige besturingssystemen wordt het IPMI-stuurprogramma standaard geïnstalleerd. ASU verzorgt de overeenkomstige toewijzingslaag (″mapping layer″). Zie voor meer informatie de Advanced Settings Utility Users Guide. U kunt de ASU Users Guide openen vanaf de website van Lenovo Support. Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 89 a. Ga naar: http://www.lenovo.com/support. b. Ga naar de lijst Select your product en selecteer Servers and Storage. c. In het venster Browse by product ziet u een lijst Family:. Selecteer daarin ThinkServer RS210. d. Klik op User’s guides and manuals om naar de ASU Users Guide te gaan. v LAN-toegang op afstand. Type de opdracht: Opmerking: Als u de methode ″LAN-toegang op afstand″ gebruikt om vanaf een client via het LAN toegang te krijgen tot IMM, zijn host en imm_extern_IP-adres verplichte parameters. host <imm_extern_IP-adres> [user <imm_gebruikers-ID>[[password <imm_wachtwoord>] Hierin is: imm_extern_IP-adres Het externe LAN IP-adres van IMM. Er is geen standaardwaarde. Deze parameter is verplicht. imm_gebruikers-ID Het IMM-account (1 van 12 accounts). De standaardwaarde is USERID. imm_wachtwoord Het wachtwoord van het IMM-account (1 van 12 accounts). De standaardwaarde is PASSW0RD (let op: met een nul 0 in plaats van een O). In de volgende voorbeelden ziet u opdrachten waarin al dan niet de standaardwaarden voor gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt: Voorbeeld waarin geen standaardwaarden voor gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt: asu set SYSTEM_PROD_DATA.SYsInfoUUID <uuid-waarde> host <imm_ip-adres> user <gebruikers-ID> password <wachtwoord> Voorbeeld waarin wél standaardwaarden voor gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt: asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysInfoUUID <uuid-waarde> host <imm_ip-adres> 5. Start de server opnieuw op. De DMI/SMBIOS-gegevens bijwerken Als de systeemplaat wordt vervangen, moet de Desktop Management Interface (DMI) worden bijgewerkt. Op een server met UEFI kunt u de DMI bijwerken met behulp van Advanced Settings Utility (ASU). ASU is een online tool dat overweg kan met diverse besturingssystemen. Let goed op dat u de versie voor uw besturingssysteem downloadt. Om ASU te downloaden en de DMI bij te werken, voert u de onderstaande procedure uit: 1. Download het tool Advanced Settings Utility (ASU): a. Ga naar: http://www.lenovo.com/support. b. Ga naar de lijst Select your product en selecteer Servers and Storage. c. In het venster Browse by product ziet u een lijst Family:. Selecteer daarin ThinkServer RS210. d. Klik op Downloads and drivers om naar het ASU-programma te gaan. 2. ASU stelt de DMI in via de Integrated Management Module (IMM). Kies een van de volgende manieren om naar de Integrated Management Module (IMM) te gaan en de DMI in te stellen: v Online vanaf het doelsysteem (toegang via LAN of KCS [keyboard console style]) v Toegang op afstand tot het doelsysteem (LAN) 3. Kopieer het ASU-pakket (dat ook andere vereiste bestanden bevat) naar de server en pak het uit. Let erop dat u ASU en de andere vereiste bestanden uitpakt in dezelfde directory. Naast het uitvoerbaar bestand (asu or asu64) zijn de volgende bestanden vereist: v Voor Windows-besturingssystemen: 90 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding – ibm_rndis_server_os.inf – device.cat v Voor Linux-besturingssystemen: – cdc_interface.sh 4. Nadat u ASU hebt geïnstalleerd, typt u de volgende opdrachten om de DMI in te stellen: asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysInfoProdName <m/t_model> [toegangsmethode] asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysInfoSerialNum <s/n> [toegangsmethode] asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysEncloseAssetTag <asset_tag> [toegangsmethode] Hierin is: <m/t_model> Het machinetype en modelnummer van de server. Typ mtm xxxxyyy, waarbij xxxx het machinetype is en yyy het modelnummer van de server. <s/n> Het serienummer van de server. Typ sn zzzzzzz, waarbij zzzzzzz het serienummer is. <asset_tag> Het nummer van de asset-tag van de server. Typ asset aaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaa, waarbij aaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaa het nummer van de asset-tag is. [toegangsmethode] De gewenste toegangsmethode. U kunt kiezen uit de volgende methoden: v Online geverifieerde LAN-toegang. Type de opdracht: [host <imm_intern_IP-adres>] [user <imm_gebruikers-ID>][password <imm_wachtwoord>] Hierin is: imm_intern_IP-adres Het interne LAN/USB IP-adres van IMM. De standaardwaarde is 169.254.95.118. imm_gebruikers-ID Het IMM-account (1 van 12 accounts). De standaardwaarde is USERID. imm_wachtwoord Het wachtwoord van het IMM-account (1 van 12 accounts). De standaardwaarde is PASSW0RD (let op: met een nul 0 in plaats van een O). Opmerking: Als u een of meer van deze parameters niet opgeeft, gebruikt ASU daarvoor de standaardwaarden. Als de standaardwaarden worden gebruikt en het lukt ASU niet om met behulp van de toegangsmethode ’online geverifieerde LAN-toegang’ toegang te krijgen tot IMM, dan gebruikt ASU automatisch de niet-geverifieerde KCS toegangsmethode. In de volgende voorbeelden ziet u opdrachten waarin al dan niet de standaardwaarden voor gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt: Voorbeelden waarin geen standaardwaarden voor gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt: asu set SYSTEM_PROD_DATA.SYsInfoProdName <m/t_model> user <imm_gebruikers-ID> password <imm_wachtwoord> asu set SYSTEM_PROD_DATA.SYsInfoSerialNum <s/n> user <imm_gebruikers-ID> password <imm_wachtwoord> asu set SYSTEM_PROD_DATA.SYsEncloseAssetTag <asset_tag> user <imm_gebruikers-ID> password <imm_wachtwoord> Voorbeelden waarin wél standaardwaarden voor gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt: asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysInfoProdName <m/t_model> asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysInfoSerialNum <s/n> asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysEncloseAssetTag <asset_tag> Hoofdstuk 6. CRU’s en FRU’s vervangen 91 v Online KCS-toegang (niet-geverifieerd en beperkt): Bij gebruik van deze toegangsmethode hoeft u geen waarde op te geven voor toegangsmethode. Bij de toegangsmethode KCS wordt er gebruik gemaakt van de IPMI/KCS-interface. Voor deze methode is het noodzakelijk dat het IPMI-stuurprogramma geïnstalleerd is. In sommige besturingssystemen wordt het IPMI-stuurprogramma standaard geïnstalleerd. ASU verzorgt de overeenkomstige toewijzingslaag (″mapping layer″). Zie voor meer informatie de Advanced Settings Utility Users Guide. U kunt de ASU Users Guide openen vanaf de website van Lenovo Support. a. Ga naar: http://www.lenovo.com/support. b. Ga naar de lijst Select your product en selecteer Servers and Storage. c. In het venster Browse by product ziet u een lijst Family:. Selecteer daarin ThinkServer RS210. d. Klik op User’s guides and manuals om naar de ASU Users Guide te gaan. In de volgende voorbeelden ziet u opdrachten waarin al dan niet de standaardwaarden voor gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt: Voorbeelden waarin geen standaardwaarden voor gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt: asu set SYSTEM_PROD_DATA.SYsInfoProdName <m/t_model> asu set SYSTEM_PROD_DATA.SYsInfoSerialNum <s/n> asu set SYSTEM_PROD_DATA.SYsEncloseAssetTag <asset_tag> v LAN-toegang op afstand. Type de opdracht: Opmerking: Als u de methode ″LAN-toegang op afstand″ gebruikt om vanaf een client via het LAN toegang te krijgen tot IMM, zijn host en imm_extern_IP-adres verplichte parameters. host <imm_extern_IP-adres> [user <imm_gebruikers-ID>[[password <imm_wachtwoord>] Hierin is: imm_extern_IP-adres Het externe LAN IP-adres van IMM. Er is geen standaardwaarde. Deze parameter is verplicht. imm_gebruikers-ID Het IMM-account (1 van 12 accounts). De standaardwaarde is USERID. imm_wachtwoord Het wachtwoord van het IMM-account (1 van 12 accounts). De standaardwaarde is PASSW0RD (let op: met een nul 0 in plaats van een O). In de volgende voorbeelden ziet u opdrachten waarin al dan niet de standaardwaarden voor gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt: Voorbeelden waarin geen standaardwaarden voor gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt: asu set SYSTEM_PROD_DATA.SYsInfoProdName <m/t_model> host <imm_ip> user <imm_gebruikers-ID> password <imm_wachtwoord> asu set SYSTEM_PROD_DATA.SYsInfoSerialNum <s/n> host <imm_ip> user <imm_gebruikers-ID> password <imm_wachtwoord> asu set SYSTEM_PROD_DATA.SYsEncloseAssetTag <asset_tag> host <imm_ip> user <imm_gebruikers-ID> password <imm_wachtwoord> Voorbeelden waarin wél standaardwaarden voor gebruikers-ID en wachtwoord worden gebruikt: asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysInfoProdName <m/t_model> host <imm_ip> asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysInfoSerialNum <s/n> host <imm_ip> asu set SYSTEM_PROD_DATA.SysEncloseAssetTag <asset_tag> host <imm_ip> 5. Start de server opnieuw op. 92 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Hoofdstuk 7. De server configureren De volgende configuratieprogramma’s worden meegeleverd met de server: v Setup Utility Het programma Setup Utility maakt deel uit van de UEFI. Met dit programma kunt u toewijzingen van seriële poorten configureren, IRQ-instellingen wijzigen, de volgorde van de opstartprocedure voor het apparaat wijzigen, de datum en de tijd instellen en wachtwoorden instellen. v Boot Manager, programma Het programma Boot Manager maakt deel uit van de serverfirmware. U gebruikt het om een apparaat tijdelijk bovenaan in de opstartvolgorde van het programma Installatieprogramma te plaatsen. v Het programma ThinkServer EasyStartup Met dit programma wordt het proces van het configureren van uw RAID-controllers het installeren van uw besturingssysteem vereenvoudigd. Het programma staat op de DVD ThinkServer EasyStartup die bij de server is verstrekt. Zie “De EasyStartup DVD” op pagina 105 voor meer informatie. v Integrated Management Module Gebruik de integrated management module (IMM) voor configuratie, om de firmware en SDR-/FRUgegevens (sensor data record/field replaceable unit bij te werken en om een netwerk te beheren op afstand. v ThinkServer EasyManage-producten ThinkServer EasyManage Core Server en ThinkServer EasyManage Agent werken wamen om u beschikking te geven over gecentraliseerd beheer van hardware- en software-inventaris en beveiligd automatisch systeembeheer via een enkele console. Zie “Installeren van ThinkServer EasyManage-software” op pagina 112. v Voorziening voor aanwezigheid op afstand en afdruk van blauw scherm De aanwezigheid op afstand en de functie voor het vastleggen van een blauw scherm zijn geïntegreerd in de IMM (Integrated Management Module). Het is vereist dat de virtuele-mediasleutel de functies voor aanwezigheid op afstand inschakelt. Wanneer de optionele virtuele-mediasleutel is geïnstalleerd in de server, worden de functies voor aanwezigheid op afstand geactiveerd. Zonder de virtuele-mediasleutel kunt u het netwerk niet openen op afstand om stations of images te koppelen aan het clientsysteem. U kunt echter nog steeds de webinterface openen zonder de virtuele-mediasleutel. U kunt de optionele IBM Virtual Media Key bestellen, als deze niet is geleverd bij de server. Voor meer informatie over hoe de functie voor aanwezigheid op afstand moet worden ingeschakeld, raadpleegt u “De voorziening voor aanwezigheid op afstand en maken van een schermafdruk van een blauw scherm gebruiken” op pagina 114. v Het programma LSI Configuration Utility Met het programma LSI Configuration Utility configureert u de geïntegreerde SAS/SATA-controller met RAID-functies en de apparaten die daarop zijn aangesloten. Raadpleeg voor informatie over het gebruik van dit programma “Werken met het programma LSI Configuration Utility” op pagina 101. v configuratie Ethernet-controller Meer informatie over het configureren van de Ethernet-controllervindt u in “De Gigabit Ethernetcontrollers configureren” op pagina 116. v Het programma IBM Advanced Settings Utility (ASU) Gebruik dit programma als alternatief voor het installatieprogramma voor het wijzigen van de instellingen voor UEFI en IMM. U kunt online of out of band werken met het ASU-programma om UEFI-instellingen te wijzigen vanaf de opdrachtregel, zonder dat het nodig is de server opnieuw te starten om toegang te krijgen tot het installatieprogramma. © Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. 93 Werken met het programma Setup Utility Het programma Setup Utility maakt deel uit van de UEFI. U kunt dit programma gebruiken om de volgende taken uit te voeren: v Configuratiegegevens bekijken v Toewijzingen voor apparaten en I/O-poorten bekijken en wijzigen v Datum en tijd instellen v Wachtwoorden instellen en wijzigen v De opstartkenmerken bekijken en wijzigen voor de server en de opstartvolgorde instellen v v v v Instellingen voor geavanceerde hardwarevoorzieningen bekijken en wijzigen Event- en foutenlogboeken bekijken en leegmaken IRQ-instellingen (interrupt request) wijzigen Configuratieconflicten oplossen De Installatieprogramma starten Om de Installatieprogramma te starten, gaat u als volgt te werk: 1. Zet de server aan. Opmerking: Ongeveer 1 tot 3 minuten nadat de server is aangesloten op het lichtnet wordt de aan/ uit-knop actief. 2. Zodra de aanwijzing <F1> Setup wordt afgebeeld, drukt u op F1. Als u een beheerderswachtwoord hebt ingesteld, moet u dit wachtwoord opgeven om toegang te krijgen tot het volledige Installatieprogramma-menu. Als u een ander wachtwoord dan het beheerderswachtwoord typt, is een beperkt menu van de Installatieprogramma beschikbaar. 3. Selecteer de instellingen die u wilt bekijken of wijzigen. Installatieprogramma menuopties Het hoofdmenu van het programma Installatieprogramma voor de UEFI bevat de volgende opties. De menuopties kunnen afhankelijk van de firmwareversie enigszins afwijken van deze beschrijvingen. v System Information Kies deze optie om gegevens over de server te bekijken. Als u wijzigingen aanbrengt via andere opties in het programma Installatieprogramma, worden enkele wijzigingen doorgevoerd in de systeemsamenvatting. In de samenvatting kunt u de instellingen niet direct aanpassen. Deze optie is alleen beschikbaar in het volledige menu van het programma Installatieprogramma. – System Summary Kies deze optie om configuratiegegevens te bekijken, zoals ID, snelheid en cachegrootte van de microprocessors, servertype en -model, serienummer, systeem-UUID en de hoeveelheid geïnstalleerd geheugen. Als u configuratiewijzigingen aanbrengt via andere keuzes in het programma Installatieprogramma, worden deze wijzigingen doorgevoerd in de systeemsamenvatting. In de samenvatting kunt u de instellingen niet direct aanpassen. – Product Data Selecteer deze keuze om het ID van de systeemplaat, het wijzigingsniveau of de uitgiftedatum van de firmware, de integrated management module en foutcode, en de versie en datum te bekijken. Deze optie is alleen beschikbaar in het volledige menu van het programma Installatieprogramma. v System Settings Kies deze optie om de instellingen voor servercomponenten te bekijken of wijzigen. – Processors Kies deze optie om de instellingen voor processors te bekijken of wijzigen. – Memory 94 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Kies deze optie om geheugeninstellingen te bekijken of wijzigen. – Devices and I/O Ports Met deze optie kunt u toewijzingen van resources aan apparaten en I/O-poorten wijzigen. U kunt de seriële poorten configureren; omleiding van console op afstand configureren; geïntegreerde Ethernet-controllers, de SAS/SATA-controller, kanalen van optische-schijfstations van SATA en PCI-sleuven in- of uitschakelen; en de MAC-adressen van het Eterhet op het systeem bekijken. Als u een apparaat uitschakelt, kan het niet worden geconfigureerd en kan het besturingssysteem het niet detecteren. (Dit komt overeen met het loskoppelen van het apparaat.) – Voeding Kies deze optie om de limiet van stroom voor het beheren van verbruik, processoren en prestatiewerkstanden te bekijken of wijzigen. – Ondersteuning voor Legacy Kies deze optie als u ondersteuning voor legacy wilt bekijken of instellen. - Lecagy-video forceren bij het opstarten Selecteer deze keuze om ondersteuning voor INT-video te forceren, als het besturingssysteem geen uitvoer voor UEFI-video ondersteunt. - INT opnieuw koppelen Kies deze optie om in of uit te schakelen dat apparaten het opstartproces overnemen. De standaardoptie is Uitschakelen. - Ondersteuning voor Legacy thunkingmodule Selecteer deze keuze om UEFI in- of uit te schakelen om interactief te werken met PCI-opslagapparaaten die niet compatibel zijn met UEFI. – Integrated Management Module Selecteer deze optie om de instellingen voor de integrated management module te bekijken of te wijzigen. - Timer POST-watchdog Kies deze optie om de timer voor de POST-watchdog te bekijken of in te schakelen. - Waarde voor timer POST-watchdog Kies deze optie om de waarde voor de timer van de watchdog voor het POST-laadprogramma te bekijken of in te stellen. - Systeem opnieuw opstarten op NMI Opnieuw opstarten van het systeem in- of uitschakelen wanneer een niet-maskeerbare interrupt (NMI) optreedt. Uitgeschakeld is de standaardwaarde. - Opdrachten op Voorkeur USB-interface Selecteer deze keuze om de interface van Ethernet over USB in of uit te schakelen op IMM. - Netwerkconfiguratie Kies deze optie om de netwerkinterfacepoort van systeembeheer, het MAC-adres van IMM, het huidige IP-adres van IMM en de hostnaam te bekijken; het statische IP-adres van IMM, het subnetmasker en het gateway-adres te definiëren; op te geven of het statische IP-adres moet worden gebruikt of DHCP het IP-adres van IMM moet toewijzen; de netwerkwijzigingen op te slaan; en de IMM opnieuw in te stellen. - Standaardwaarden van IMM herstellen Kies deze optie om de standaardinstellingen te bekijken of opnieuw in te stellen. - IMM opnieuw instellen Kies deze optie om IMM opnieuw in te stellen. – Systeembeveiliging Kies deze optie als u ondersteuning voor Trusted Platform Module (TPM) wilt bekijken of configureren. Hoofdstuk 7. De server configureren 95 – Adapters en UEFI-drivers Kies deze optie om gegevens te bekijken over de controllers en drivers die compatibel zijn met UEFI 1.10 en UEFI 2.0 controllers en stuurprogramma’s die zijn geïnstalleerd op de server. – Netwerk Kies deze optie als u de opties voor netwerkapparaat wilt bekijken of configureren, zoals iSCSI, PXE en netwerkapparatuur. Opmerking: De configuratieformulieren voor extra netwerkapparaten die compatibel zijn met UEFI 2.1 en hoger bevinden zich mogelijk hier. v Date and Time Met deze optie kunt u de systeemdatum en -tijd instellen. De tijd moet worden opgegeven in 24-uursnotatie uur:minuut:seconde). Deze optie is alleen beschikbaar in het volledige menu van het programma Installatieprogramma. v Start Options Kies deze optie als u het opstartgedrag van de computer wilt bekijken of wijzigen, met inbegrip van de opstartreeks, de werkstand van de Num Lock-toets op het toetsenbord, optie voor opstarten met PXE en opstartvolgorde van PCI-apparaten. De wijzigingen in de opstartopties worden van kracht bij het opstarten van de server. De opstartvolgorde geeft de volgorde aan waarin de verschillende apparaten worden gelezen bij het zoeken naar het opstartrecord. De server start op met het eerste opstartrecord dat wordt gevonden. U kunt bijvoorbeeld een opstartreeks definiëren om achtereenvolgens controles uit voeren voor een schijf in een DVD-station, het vasteschijfstation en daarna een netwerkadapter. Deze optie is alleen beschikbaar in het volledige menu van het programma Installatieprogramma. v Boot Manager Kies deze optie voor het bekijken, toevoegen, wissen of wijzigen van de opstartvolgorde voor apparaten; om op te starten vanaf een bestand; om een eenmalige opstartprocedure te selecteren; of om de opstartprocedure terug te zetten naar de standaardinstellingen. Als op de server Wake on LAN-hardware en -software aanwezig is en het besturingssysteem ondersteunt Wake on LAN-functies, kunt u een opstartreeks opgeven voor de Wake on LAN-functie. U kunt bijvoorbeeld een opstartreeks definiëren om achtereenvolgens controles uit voeren voor een schijf in een CD-RW/DVD-station, het vasteschijfstation en daarna een netwerkadapter. v System Event Logs Kies deze optie om de System Event Manager te openen, voor het raadplegen van de foutberichten in de logboeken voor systeemevents. Met de pijltjestoetsen kunt u bladeren door de pagina’s in het foutenlogboek. De logboeken voor systeemevents bevatten alle event- en foutberichten die zijn gegenereerd door de POST (power-on self-test), de interfacehandler voor systeembeheer en door de systeemservice-processor. Voer diagnoseprogramma’s uit voor meer informatie over de codes van de opgetreden fouten. Belangrijk: Als de LED voor systeemfouten aan de voorkant van de server brandt, maar er verder geen foutindicaties zijn, maakt u het logboek voor systeemevents leeg. Ook na het uitvoeren van een reparatie of na het corrigeren van en fout maakt u het logboek voor systeemevents leeg, om de LED aan de voorkant van de server uit te zetten. – POST Event Viewer Kies deze optie om de POST-eventviewer te openen en de POST-foutberichten te raadplegen. – Logboek voor systeemevents Kies deze optie om het systeemeventlogboek van IMM te bekijken. – Clear System Event Log Kies deze optie om het systeemeventlogboek van IMM te legen. v User Security 96 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Kies deze optie om wachtwoorden in te stellen, te wijzigen of te wissen. Zie “Wachtwoorden”. Deze optie is beschikbaar in het volledige en het beperkte menu van het programma Installatieprogramma. – Power-on Password Kies deze optie om een systeemwachtwoord in te stellen of te wijzigen waarna u wordt gevraagd zodra u de computer inschakelt. Zie “Power-on password” op pagina 98. – Beheerderswachtwoord Met deze optie kunt u een beheerderswachtwoord instellen of wijzigen. Een beheerderswachtwoord wordt gebruikt door een systeembeheerder; hiermee beperkt u de toegang tot het volledige menu van het programma Installatieprogramma. Als er een beheerderswachtwoord is ingesteld, is het volledige menu van het programma Installatieprogramma alleen beschikbaar als u het beheerderswachtwoord bij de wachtwoordaanwijzing invoert. Meer informatie vindt u in “Beheerderswachtwoord” op pagina 98. v Save Settings Met deze optie kunt u de wijzigingen opslaan die u in de instellingen hebt aangebracht. v Restore Settings Met deze optie kunt u de wijzigingen die u in de instellingen hebt aangebracht, ongedaan maken en de vorige instellingen herstellen. v Load Default Settings Met deze optie kunt u de wijzigingen die u in de instellingen hebt aangebracht, ongedaan maken en de fabrieksinstellingen herstellen. v Exit Setup Kies deze optie om het programma Installatieprogramma af te sluiten. Als u de wijzigingen in de instellingen nog niet hebt opgeslagen, wordt u gevraagd of u dat alsnog wilt doen, of dat u het programma wilt afsluiten zonder de wijzigingen op te slaan. Wachtwoorden Via de optie System Security kunt u systeemwachtwoorden en beheerderswachtwoorden instellen, wijzigen en wissen. De optie System Security is alleen beschikbaar in het volledige menu van het programma Configuration/Setup Utility. Als u alleen een systeemwachtwoord instelt, moet u dit systeemwachtwoord opgeven voor het voltooien van systeemopstartprocedure; nu hebt u toegang tot het volledige menu van het programma Configuration/Setup Utility menu. Een beheerderswachtwoord wordt gebruikt door een systeembeheerder; hiermee beperkt u de toegang tot het volledige menu van het programma Configuration/Setup Utility. Als u alleen een beheerderswachtwoord instelt, hoeft u dit niet op te geven voor het voltooien van systeemopstartprocedure maar wel om toegang te krijgen tot het volledige menu van het programma Configuration/Setup Utility. Als u een systeemwachtwoord instelt voor een gebruiker en een beheerderswachtwoord voor een systeembeheerder, kunt u een van beide wachtwoorden opgeven voor het voltooien van de opstartprocedure voor het systeem. Een systeembeheerder die het beheerderswachtwoord opgeeft, krijgt toegang tot het volledige menu van het programma Configuration/Setup Utility; de systeembeheerder kan de gebruiker machtigen voor het instellen, wijzigen en wissen van het systeemwachtwoord. Een gebruiker die het systeemwachtwoord opgeeft, krijgt toegang tot een beperkt menu van het programma Configuration/Setup Utility; de gebruiker kan het systeemwachtwoord instellen, wijzigen of wissen, mits de systeembeheerder de gebruiker daarvoor heeft gemachtigd. Hoofdstuk 7. De server configureren 97 Power-on password Als er een systeemwachtwoord is ingesteld, kan bij het aanzetten van de server de opstartprocedure pas worden voltooid wanneer u het systeemwachtwoord typt. Voor het wachtwoord kunt u een willekeurige combinatie van maximaal 7 tekens opgeven (A - Z, a - z en 0 - 9). Als er een systeemwachtwoord is ingesteld, kunt u de onbewaakte opstartprocedure inschakelen, waarin het toetsenbord en de muis vergrendeld blijven, maar het besturingssysteem kan worden gestart. U kunt het toetsenbord en de muis ontgrendelen door het systeemwachtwoord te typen. Als u het systeemwachtwoord vergeet, kunt u op als volgt weer toegang krijgen tot de server: v Als er een beheerderswachtwoord is ingesteld, typt u dit wachtwoord bij de wachtwoordaanwijzing (raadpleeg “Beheerderswachtwoord”). Start het programma Configuration/Setup Utility en stel het systeemwachtwoord opnieuw in. v Verwijder de batterij uit de server en installeer deze vervolgens opnieuw. Voor instructies over het verwijderen van de batterij, raadpleegt u “De batterij van de systeemplaat vervangen” op pagina 72. v Wijzig de positie van de jumper voor het wissen van CMOS/BIOS op de systeemplaat om de systeemwachtwoordcontrole te negeren. Zie “Power-on password” voor meer informatie. Waarschuwing: Voordat u schakelaarstanden wijzigt of jumpers verplaatst, schakelt u de server uit; vervolgens ontkoppelt u alle voedingssnoeren en externe kabels. Raadpleeg de veiligheidsvoorschriften in “Beveiliging” op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 27. Wijzig geen instellingen en verplaats geen jumpers op een systeemplaatschakelaar of jumperblok die niet wordt afgebeeld in dit document. Beheerderswachtwoord Als een beheerderswachtwoord is ingesteld, moet u het beheerderswachtwoord typen voor toegang tot het volledige menu Setup utility. Voor het wachtwoord kunt u een willekeurige combinatie van maximaal 7 tekens opgeven (A - Z, a - z en 0 - 9). Als u het beheerderswachtwoord vergeet, kunt u deze opnieuw instellen nadat u de positie van de jumper voor het wissen van de CMOS hebt gewijzigd. Wachtwoorden opnieuw instellen Als u het systeemwachtwoord of beheerderswachtwoord vergeet, kunt u het jumperblok CMOS wissen verplaatsen op de systeemplaat naar de pinnen 2 en 3, om CMOS-geheugen te wissen en de controle op het systeemwachtwoord of beheerderswachtwoord te negeren. De locatie van de jumper wordt afgebeeld in de volgende afbeelding. 98 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding DIMMs DIMMs Heatsink Orientation Microprocessor Tabel 14. Jumpers systeemplaat Nummer van jumper Naam van jumper Instelling van jumper JP1 CMOS-jumper 1 wissen v Pinnen 1 en 2: CMOSgegevens behouden (standaard). v Pinnen 2 en 3: CMOSgegevens wissen (met inbegrip van systeemwachtwoord en beheerderswachtwoord) JP6 Jumper opstartblok 2 v Pinnen 1 en 2: Opstarten vanaf primaire BIOSpagina (standaard). v Pinnen 2 en 3: Opstarten vanaf backup van een BIOS-pagina. Opmerkingen: 1. Als er geen jumper aanwezig is, reageert de server alsof de pinnen zijn ingesteld op 1 en 2. 2. Door het wijzigen van de positie van de hersteljumper voor het opstarten van UEFI van pinnen 1 en 2 naar pinnen 2 en 3 voordat de server is ingeschakeld, wordt gewijzigd welke pagina met ROM-geheugen van flash is geladen. Wijzig de positie van de jumperpin niet nadat de server is ingeschakeld. Dit kan een onverwacht probleem veroorzaken. Hoofdstuk 7. De server configureren 99 Werken met het programma Boot Manager Het programma Boot Manager is een ingebouwd, menugestuurd configuratieprogramma waarmee u een apparaat tijdelijk vooraan in de opstartvolgorde kunt plaatsen, zonder dat de instellingen worden gewijzigd in het programma Installatieprogramma. U gebruikt het programma Opstartbeheer als volgt: 1. Zet de server uit. 2. Start de server opnieuw op. 3. Zodra de aanwijzing <F12> Select Boot Device wordt afgebeeld, drukt u op F12. Als een opstartbaar USB-opslagapparaat is geïnstalleerd, wordt een item in een submenu (USB Key/Disk) afgebeeld. 4. Selecteer met de cursortoetsen een item uit het menu Opstartselectie en druk op Enter. De server probeert op te starten vanaf het geselecteerde apparaat. De volgende keer dat de server wordt opgestart, wordt weer de normale opstartvolgorde gebruikt, zoals vastgelegd in het programma Installatieprogramma. RAID-controllers configureren In de volgende tabel worden de beschikbare programma’s afgebeeld die beschikbaar zijn om RAIDcontrollers te configureren voordat een besturingssysteem wordt geïnstalleerd. Tabel 15. configuratieprogramma’s RAID Configuratieprogramma RAID EasyStartup configuratieprogramma voor RAID Beschrijving Locatie v Voor gebruik met alle ondersteunde RAID-controllers EasyStartup DVD v Hiermee wordt hardware automatisch gevonden en worden alle ondersteunde RAID-configuraties afgebeeld v Hiermee worden een of meer schijvenreeksen geconfigureerd per controller, afhankelijk van het aantal stations dat is gekoppeld aan de controller en het geselecteerde RAID-niveau v Hiermee worden reservestations ondersteund v Hiermee wordt een RAIDresponsbestand gemaakt die kan worden gebruikt om RAID-controllers te configureren op vergelijkbaar geconfigureerde Lenovo-servers. 100 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Waar vindt u meer informatie “De EasyStartup DVD” op pagina 105 Tabel 15. configuratieprogramma’s RAID (vervolg) Configuratieprogramma RAID Beschrijving Waar vindt u meer informatie Locatie In de systeemfirmware. MegaRAID BIOS Voor: Configuration Utility (Web- v Een IBM ServeRAID-BR10il Deze opent u als volgt: BIOS) v Gebruik UEFI Setup v2 SAS/SATA-controller Utility. v Een optionele IBM ServeRAID-MR10i SAS/ SATA-controller v Een optionele IBM ServeRAID-M1015 SAS/ SATA-controller “Werken met het programma WebBIOS” op pagina 103 v Druk op Ctrl + H in de WebBIOS-aanwijzing tijdens het opstarten. v Een optionele IBM ServeRAID-MR10is VAULT SAS/SATA-controller v Een optionele IBM ServeRAID-MR 5015 SAS/ SATA-controller LSI Configuration Utility In de systeemfirmware. v Een IBM ServeRAID-BR10il Deze opent u als volgt: v Gebruik UEFI Setup v2 SAS/SATA-controller Utility. v Een optionele IBM Voor: ServeRAID-MR10i SAS/ SATA-controller v Een optionele IBM ServeRAID-M1015 SAS/ SATA-controller “Werken met het programma LSI Configuration Utility” v Druk op Ctrl + C in de LSI-aanwijzing tijdens het opstarten. v Een optionele IBM ServeRAID-MR10is VAULT SAS/SATA-controller v Een optionele IBM ServeRAID-MR 5015 SAS/ SATA-controller Werken met het programma LSI Configuration Utility Met het programma LSI Configuration Utility kunt u RAID-arrays (Redundant Array of Independent Disks) configureren en beheren. Gebruik dit programma zoals in dit document beschreven staat. v Met het programma LSI Configuration Utility kunt u de volgende taken uitvoeren: – Een vasteschijfstation low level formatteren – Een array maken van vasteschijfstations, met of zonder reservestation (hotspare) – Protocolparameters instellen voor vasteschijfstations De geïntegreerde SAS/SATA-controller met RAID-functies ondersteunt RAID-arrays. Met het programma LSI Configuration Utility kunt u RAID 1 (IM), RAID 1E (IME) en RAID 0 (IS) configureren voor een enkel paar aangesloten apparaten. Als u een ander type RAID-controller installeert, volgt u de instructies in de documentatie bij de adapter om instellingen voor aangesloten apparaten te bekijken of te wijzigen. Houd rekening met het volgende wanneer u het programma LSI Configuration Utility gebruikt voor het configureren en beheren van arrays: v De geïntegreerde SAS/SATA-controller met RAID-functies ondersteunt voor volgende voorzieningen: – IM (Integrated Mirroring) met hot-spare-ondersteuning (ook bekend als RAID 1) Hoofdstuk 7. De server configureren 101 Gebruik deze optie voor het maken van een geïntegreerde array van twee schijven plus maximaal twee optionele hot-spares (reservestations). Alle gegevens op de primaire schijf kunnen worden gemigreerd. – IME (Integrated Mirroring Enhanced) met hot-spare-ondersteuning (ook bekend als RAID 1E) Gebruik deze optie voor het maken van een IME-array van drie tot acht schijven, inclusief maximaal twee optionele hot-spares. Alle gegevens op de array-schijven worden gewist. – IS (Integrated Striping) (ook bekend als RAID 0) Gebruik deze optie voor het maken van een IS-array van twee tot acht schijven. Alle gegevens op de array-schijven worden gewist. v De capaciteit van de vaste-schijfstations bepaalt hoe u array’s kunt maken. De stations in een array kunnen een verschillende capaciteit hebben, maar de RAID-controller gaat voor alle stations uit van de capaciteit van het kleinste vaste-schijfstation. v Als u na het installeren van het besturingssysteem een geïntegreerde SAS/SATA-controller met RAIDfuncties gebruikt voor het configureren van een (gespiegelde) RAID 1-array, verliest u toegang tot gegevens of toepassingen die waren opgeslagen op het secundaire station van het gespiegelde paar. v Als u een ander type RAID-controller installeert, raadpleegt u de documentatie die met de controller is meegeleverd voor informatie over het bekijken en wijzigen van de instellingen voor de aangesloten apparaten. Het programma LSI Configuration Utility starten Voer de volgende stappen uit om het programma LSI Configuration Utility te starten: 1. Zet de server aan. Opmerking: Ongeveer 1 tot 3 minuten nadat de server is aangesloten op het lichtnet wordt de aan/ uit-knop actief. 2. Zodra de aanwijzing <F1 Setup> wordt afgebeeld, drukt u op F1. Als u een beheerderswachtwoord hebt ingesteld, wordt u gevraagd het wachtwoord te typen. 3. Selecteer System Settings → Adapters and UEFI drivers. 4. Selecteer Please refresh this page on the first visit en druk op Enter. 5. Selecteer LSI naam_controller_stuurprogramma en druk op Enter. Hierbij is naam_controller_stuurprogramma de naam van het SAS/SATA-controllerstuurprogramma. Voor de naam van het SAS/SATAcontrollerstuurprogramma raadpleegt u de documentatie bij uw controller. 6. Voor het uitvoeren van taken voor opslagbeheer volgt u de procedures zoals beschreven in de documentatie bij de SAS/SATA-controller. Wanneer u klaar bent met het wijzigen van instellingen, drukt u op Esc om het programma af te sluiten; kies Save om de gewijzigde instellingen op te slaan. Een vasteschijfstation formatteren Bij het low level formatteren gaan alle gegevens op de vaste schijf verloren. Voordat u deze procedure uitvoert, moet u een reservekopie maken van alle gegevens die u wilt bewaren. Opmerking: Voordat u een vaste schijf formatteert, dient u te controleren dat de schijf geen deel uitmaakt van een gespiegeld paar. Ga als volgt te werk om een station te formatteren: 1. In de lijst van adapters selecteert u de controller (kanaal) voor het station dat u wilt formatteren en drukt u op Enter. 2. Selecteer SAS Topology en druk op Enter. 3. Selecteer Direct Attach Devices en druk op Enter. 102 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding 4. Selecteer het station dat u wilt formatteren met de cursor-omhoogtoets en de cursor-omlaagtoets. Om naar links en rechts te bladeren, gebruikt u de cursor-naar-linkstoets en de cursor-naar-rechtstoets of de End-toets. Druk op Alt+D. 5. Selecteer Format en druk op Enter om het low level formatteren te starten. Een RAID-array van vasteschijfstations maken Voer de volgende stappen uit om een RAID-array van vasteschijfstations te maken: 1. In de lijst van adapters selecteert u de controller (kanaal) voor de stations die u wilt spiegelen. 2. Selecteer RAID Properties. 3. Selecteer het type array dat u wilt maken. 4. Gebruik de cursortoetsen om het eerste station van het paar te selecteren; vervolgens wijzigt u met de toetsen Min (-) of Plus (+) de spiegelingswaarde in Primary. 5. Ga verder met het selecteren van het volgende station met de toetsen Min (-) of Plus (+), totdat u alle stations voor de array hebt geselecteerd. 6. Druk op C om de stations-array te maken. 7. Selecteer het menu Apply changes and exit om de array te maken. Werken met het programma WebBIOS Met het configuratieprogramma WebBIOS kunt u RAID-configuraties op LSI SAS-controllers maken en beheren. Het hulpprogramma WebBIOS bevindt zich in de BIOS van de SAS-controller en werkt onafhankelijk van het besturingssysteem. Het programma WebBIOS biedt een configuratiewizard om u te begeleiden bij de configuratie van van virtuele schijven en fysieke arrays. Het programma WebBIOS starten Voer de volgende stappen uit om het programma WebBIOS te starten en het hoofdmenu te openen: 1. Nadat u de netvoeding hebt ingeschakeld en zodra de computer start, wordt u gevraagd om op Ctrl + H te drukken, wanneer het volgende bericht verschijnt: Copyright© LSI Logic Corporation Press <Ctrl><H> for WebBIOS 2. Selecteer een controller in de lijst. 3. Klik op Start. Het hoofdvenster van het programma WebBIOS wordt afgebeeld. U kunt afwisselen tussen de fysieke en de logische weergave van de opslagapparaten die zijn aangesloten op de controller. Klik op Physical View of Logical View, in het menu in het linkerdeelvenster om van weergave te veranderen. Hoofdmenu van het programma WebBIOS Het hoofdmenu bevat de volgende opties: Adapter Properties In deze view kunt u de eigenschappen van de momenteel geselecteerde SAS-controller bekijken en wijzigen. Scan Devices Met deze view kunt u de fysieke en virtuele schijven opnieuw scannen op wijzigingen van de status of de fysieke configuratie. Virtual Disks In deze view kunt u de eigenschappen van de virtuele schijf bekijken en wijzigen, virtuele schijven wissen, schijven initialiseren en andere taken uitvoeren. Fysieke stations Vanuit deze view kunt u de eigenschappen van fysieke stations bekijken, hot spare schijven maken en andere taken uitvoeren. Hoofdstuk 7. De server configureren 103 Configuratiewizard Selecteer dit om de configuratiewizard te starten en eeen nieuwe opslagconfiguratie te maken, een configuratie te wissen of een nieuwe configuratie toe te voegen. Selectie van adapter In deze view kunt u een andere SAS-adapter selecteren. Vervolgens kunt u gegevens bekijken over de adapter en de station die eraan gekoppeld zijn, of een nieuwe configuratie maken voor de adapter. Fysieke view of Logische view Selecteer dit om over te schakelen tussen de Fysieke view en de Logische view. Events Vanuit deze view kunt u de systeemevents afbeelden op de pagina Eventinformatie. Exit Met deze optie sluit u het programma WebBIOS af en wordt het opstarten van het systeem voortgezet. Een opslagdefinitie maken met de configuratiewizard Voer de volgende stappen uit om te beginnen met het maken van een opslagconfiguratie: 1. Klik op Configuratiewizard om de wizard te starten. 2. Selecteer een configuratieoptie: Waarschuwing: Als u Configuratie wissen of New Configuration selecteert, worden alle bestaande gegevens in de configuratie gewist. Maak een reservekopie van gegevens die u wilt behouden voordat u deze opties kiest. Configuratie wissen Hiermee wordt de bestaande configuratie gewist. Nieuwe configuratie Hiermee wordt de bestaande configuratie gewist en kunt u een nieuwe configuratie maken. Configuratie toevoegen Hiermee wordt de bestaande opslagconfiguratie behouden en worden nieuwe stations eraan toegevoegd (dit veroorzaakt geen gegevensverlies). 3. Klik op Next. 4. Kies een van de volgende configuratiewerkstanden: Aangepaste configuratie In deze modus kunt u alle kenmerken van de nieuwe opslagconfiguratie beheren. Automatische configuratie en redundantie In deze modus wordt automatisch een optimale RAID 1- of RAID 5-configuratie gemaakt met gegevensredundantie. Automatische configuratie zonder redundantie In deze werkstand wordt automatisch een niet-redundante RAID 0-configuratie gemaakt. 5. Klik op Volgende om door te gaan. Eigenschappen bekijken en wijzigen U kunt informatie bekijken voor één SAS van LSI tegelijk. Als uw systeem meerdere SAS-adapters van LSI heeft, kunt u gegevens voor een andere adapter bekijken. Klik hiervoor op Selectie adapter in de hoofdview. Om de eigenschappen te bekijken voor de geselecteerde adapter, klikt u op Eigenschappen adapter op het hoofdscherm van de WebBIOS. Eigenschappen van virtuele schijven bekijken en wijzigen Op het hoofdscherm van de WebBIOS kiest u een virtuele schijf in de lijst en klikt u op Virtuele schijf. 104 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding In het scherm Eigenschappen worden het RAID-niveau, de status, de grootte en de grootte van de stripes afgebeeld. In het scherm Beleidsdefinities worden de virtuele schijfbeleidsdefinities afgebeeld die zijn gedefinieerd bij het maken van de opslagconfiguratie. Als u deze beleidsdefinities wilt wijzigen, selecteert u een beleid in het menu en klikt u op Wijzigen. In het scherm Bewerkingen worden bewerkingen afgebeeld die kunnen worden uitgevoerd op de virtuele schijf. Selecteer de bewerking en klik op Go. Kies vervolgens uit de volgende bewerkingen: v Kies Del om deze virtuele schijf te wissen. v Selecteer Vinden en de LED’s op het fysieke station die wordt gebruikt door deze virtuele schijf gaan knipperen. v Kies Snel of Langzaam om deze virtuele schijf te initialiseren. Waarschuwing: Voordat u initialisatie uitvoert, maakt u een backup op de virtuele schijf die u wilt opslaan. Alle gegevens op de virtuele schijf zijn verloren gegaan wanneer u deze initialiseert. De EasyStartup DVD Met de EasyStartup DVD wordt het proces van het configureren van uw RAID-controllers het installeren van een besturingssysteem vereenvoudigd. Het programma werkt samen met uw installatie-CD van het Windows- of Linux-besturingssysteem om de processen van het installeren van het besturingssysteem en bijbehorende stuurprogramma’s te automatiseren. Als u geen EasyStartup DVD hebt ontvangen bij de server, kunt u een image doenloaden van de Website Lenovo Support op: http://www.lenovo.com/support Het programma EasyStartup heeft de volgende functies: v DVD die automatisch opstart v Interface die eenvoudig is in het gebruik en waarin talen kunnen worden geselecteerd v Geïntegreerd help-systeem v v v v v Automatische hardwaredetectie Configuratieprogramma RAID Stuurprogramma’s (op basis van het servermodel en gevonden apparaten) Selecteerbare partitiegrootte en type bestandssysteem Ondersteuning voor de besturingssystemen Windows, Red Hat en SUSE Server v Hiermee wordt het besturingssysteem en stuurprogramma’s geïnstalleerd in onbewaakte werkstand om tijd te besparen v Hiermee wordt een opnieuw bruikbaar responsbestand gemaakt die kan worden gebruikt met vergelijkbaar geconfigureerde Lenovo-servers zodat installaties nog sneller zullen verlopen Voordat u de EasyStartup DVD gebruikt Functionaliteit en ondersteunde besturingssystemen kunnen verschillen met verschillende versies van het programmaEasyStartup. Als u meer informatie wilt over de versie die u hebt, voert u de volgende stappen uit: 1. Plaats de EasyStartup DVD en start de server opnieuw. 2. Ga door naar het Home-scherm. 3. Klik op Notities over compatibiliteit. Met de optie notities over compatibiliteit krijgt u informatie over de RAID-controllers, besturingssystemen en serverconfiguraties die worden ondersteund door de actuele versie van het EasyStartup-programma. 4. Klik op Handboek voor de gebruiker. In het handboek voor de gebruiker wordt een overzicht gegeven van de verschillende functies die worden verstrekt door die versie van het programma EasyStartup. Hoofdstuk 7. De server configureren 105 Voordat u met het programma EasyStartup een besturingssysteem installeert, moet u ervoor zorgen dat alle externe opslagapparatuur en glasvezelverbindingen correct zijn geconfigureerd. EasyStartup overzicht Het programma EasyStartup vereist een ondersteunde Lenovo-server met een ingeschakeld, opstartbaar DVD-station. Naast de EasyStartup DVD moet u ook de installatie-CD of -DVD van het besturingssysteem hebben en de productsleutel of het installatienummer voor het besturingssysteem (indien opgegeven). Met het programma EasyStartup worden de volgende taken uitgevoerd: v Geïnstalleerde hardwareapparatuur vinden v Hiermee wordt u begeleid bij het configureren van een of meer RAID-controllers v Hiermee wordt u begeleid bij het maken van een responsbestand voor de onbewaakte installatie van het besturingssysteem v Hiermee kunt u scripts en opdrachten maken die worden uitgevoerd aan het einde van de installatieprocedure van het besturingssysteem v Hiermee wordt de installatie van de producten van ThinkServer EasyManage en software voor het branden van DVD’s verzorgd (alleen installatie in Windows) v Hiermee wordt de vaste schijf voorbereid op installatie v U wordt gevraagd om de installatie-CD van het besturingssysteem in te voeren v Hiermee wordt een onbewaakte installatie van het besturingssysteem en de stuurprogramma’s gestart Installatie en configuratie Bij het starten van de EasyStartup DVD, wordt u gevraagd om het volgende: v De taal waarin u het programma wilt bekijken. v De taal van het toetsenbord die u wilt gebruiken voor het programma. Opmerking: De volgende talen voor het toetsenbord worden ondersteund: Engels, Nederlands, Frans, Duits, Italiaans, Japans, Spaans en Turks. U ziet een of meer herinneringsberichten over het configureren van opslagapparaten, en vervolgens ziet u de licentieovereenkomst van Lenovo. Lees de licentieovereenkomst zorgvuldig door. U moet akkoord gaan met de licentiebepalingen om door te kunnen gaan. Nadat u akkoord bent gegaan met de licentieovereenkomst, worden u de volgende opties geboden: v Doorgaan naar de hoofdinterface van het programma v Via een snelkoppeling een besturingssysteem installeren op basis van een responsbestand dat u eerder hebt gemaakt met behulp van het programma EasyStartup v Via een snelkoppeling RAID-controllers configureren op basis van een RAID-responsbestand dat u eerder hebt gemaakt met behulp van het programma EasyStartup Als u doorgaat naar de hoofdinterface van het programma, kunt u kiezen uit de volgende opties: v Opmerkingen over compatibiliteit: Met deze optie krijgt u informatie over de RAID-controllers, besturingssystemen en serverconfiguraties die worden ondersteund door de actuele versie van het EasyStartup-programma. v User Guide: Met deze optie krijgt u informatie over de functies van de actuele versie van het EasyStartup-programma. v Hardware list: Met deze optie beeldt u een lijst af van hardwareapparaten die zijn herkend door het EasyStartup-programma. v Configure RAID: Met deze optie kunt u de huidige RAID-configuratie voor elke geïnstalleerde RAIDcontroller afbeelden en waar nodig wijzigingen aanbrengen. 106 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding v Install operating system: Met deze optie beeldt u een verzameling opties en aanwijzingen af voor het verzamelen van de vereiste informatie voor de installatie, wordt de vaste schijf voorbereid voor de installatie en wordt de installatieprocedure gestart met behulp van de installatie-CD of -DVD voor het besturingssysteem. v About: Met deze optie beeldt u versiegegevens en juridische informatie af. RAID configureren Met de in het programma EasyStart aanwezige functie RAID configureren kunt u RAID-instellingen voor ondersteunde RAID-controllers bekijken en wijzigen. Met deze functie kunt u elke geïnstalleerde controller configureren. Het programma stelt automatisch vast hoeveel schijven momenteel zijn gekoppeld aan de controller en welke RAID-configuraties mogelijk zijn en begeleidt u bij de stappen die nodig zijn voor het configureren van een of meer diskarray’s, met of zonder reservestations (hot spares). Bij het configureren van elke controller hebt u de mogelijkheid de RAID-configuratie-instellingen op te slaan in een responsbestand, dat u later kunt gebruiken voor andere Lenovo-servers met een vergelijkbare configuratie. Deze methode voldoet aan de eisen van de meeste gebruikers. Normale installatie van het besturingssysteem Wanneer u Install operating system selecteert, wordt u gevraagd om informatie die nodig is voor het uitvoeren van de installatie. De gevraagde gegevens zijn afhankelijk van het geselecteerde besturingssysteem. Hier worden de taken beschreven voor een standaard installatie van het Windows-besturingssysteem. Elke taak moet eerst worden afgerond voordat u verder gaat met de volgende taak. Opmerking: Zorg dat uw RAID-controller correct is geconfigureerd voordat u een te installeren besturingssysteem selecteert. v Select operating system: Hiermee kunt u het te installeren besturingssysteem selecteren. v Select disk: Hiermee kunt u de de schijf selecteren waarop u het besturingssysteem wilt installeren. v v v v v Opmerking: De schijf die u selecteert moet zijn ingesteld als opstartschijf in het UEFI. Partitions options: Hier kunt u opgeven of de geselecteerde schijf opnieuw moet worden gepartitioneerd of dat u een bestaande partitie wilt gebruiken. Partition settings: Hier kunt u het type bestandssysteem kiezen en de partitiegrootte opgeven. Installation settings: Hier wordt u gevraagd om gebruikers- en systeeminstellingen, de productsleutel voor het besturingssysteem en het beheerderswachtwoord. Network settings: Hier wordt u gevraagd om domein- en werkgroepinstellingen, het type Ethernetcontroller en de instellingen voor IP-adressen, DNS en WINS-adressen. Install applications: Hiermee kunt u aangepaste opdrachten of scripts uitvoeren in de laatste fase van het installatieproces. Hiermee wordt ook de installatie van DVD’s om software mee te branden en softwareproducten van ThinkServer EasyManage verzorgd. v Install Windows components: Hiermee hebt u de mogelijkheid optionele Windows-componenten te installeren, zoals IIS, ASP.NET en SNMP. v Confirm settings: Hiermee kunt u alle opgegeven instellingen nakijken. v Save response file: Hiermee hebt u de mogelijkheid om de instellingen op te slaan in een responsbestand op diskette of USB-apparaat, voor toekomstige installaties op vergelijkbaar geconfigureerde Lenovo-servers. v Start installation: Hiermee start u de feitelijke installatieprocedure. Eerst wordt de schijf voorbereid aan de hand van de opgegeven schijf- en partitie-instellingen. Vervolgens wordt u gevraagd de schijf met het besturingssysteem te plaatsen, waarna het besturingssysteem wordt geïnstalleerd aan de hand van de opgegeven informatie. Uw besturingssysteem installeren zonder EasyStartup te gebruiken Als u de hardware van de server al hebt geconfigureerd en niet het programma EasyStartup gebruikt om uw besturingssysteem te installeren, voert u de volgende stappen uit om de nieuwste installatie-instructies voor het besturingssysteem te downloaden van de website voor ondersteuning van Lenovo: Hoofdstuk 7. De server configureren 107 Opmerking: Wijzigingen worden periodiek doorgevoerd op de Lenovo-website. De feitelijke procedure daarvoor kan enigszins afwijken van de beschrijving in dit document. 1. Ga naar http://www.lenovo.com/support. 2. Typ uw productnummer (computertype en modelnummer) of selecteer Servers and Storage in de lijst bij Select your product. 3. In de lijst bij Family selecteert u ThinkServer RS210 en klikt u op Continue. 4. Selecteer het besturingssysteem dat u wilt in de lijst Besturingssysteem en klik op Doorgaan. 5. Klik op Instlalatie besturingssysteem om instructies te downloaden voor het installeren van het besturingssysteem. De firmware bijwerken De firmware voor de server wordt periodiek bijgewerkt en is op de Lenovo Support-website beschikbaar om te downloaden. Ga naar http://www.lenovo.com/support om te controleren op het nieuwste niveau van firmware, zoals UEFI-code(unified extensible firmware interface), VPD-code (vital product data), stuurprogramma’s en firmware voor serviceprocessors. Wanneer u een apparaat in de server vervangt, moet u mogelijk de server bijwerken met de nieuwste versie van de firmware die is opgeslagen in het geheugen op het apparaat of de reeds bestaande firmware terugzetten vanaf een diskette of CD-image. v UEFI-code is opgeslagen in de programmeerbare ROM (flashgeheugen) op de systeemplaat. v IMM-firmware is opgeslagen in ROM op de Baseboard Management Controller op de systeemplaat. v Ethernetfirmware is opgeslagen in ROM op de Ethernetcontroller. v ServeRAID-firmware is opgeslagen in ROM op de RAID-controller. v Grote componenten bevatten VPD-code. U kunt het programma Advanced Settings Utility gebruiken om de VPD-code bij te werken (zie “Programma IBM Advanced Settings Utility” op pagina 112). U v v v kunt de volgende items downloaden vanaf de website http://www.lenovo.com/support: Diagnoseprogramma’s IMM-firmware Ethernet-firmware Werken met het programma EasyUpdate Firmware Updater ThinkServer EasyUpdate Firmware Updater is een toepassing waarmee u de systeemfirmware up-to-date kunt houden en onnodige storingen kunt helpen voorkomen. Firmware Updater werkt de serverfirmware bij in twee stappen, door het bijwerken van de systeemfirmware, adapterfirmware en firmware voor het vasteschijfstation. Voor het bijwerken van uw systeem gaat u eerst naar de website van Lenovo Support en haalt u het ISObestand op. 1. Ga naar http://www.lenovo.com/support. 2. Typ uw productnummer (computertype en modelnummer) of selecteer Servers and Storage in de lijst bij Select your product. 3. 4. 5. 6. 7. In de lijst bij Family selecteert u ThinkServer RS210 en klikt u op Continue. Klik op Downloads and drivers om firmware-updates te downloaden. Download het ISO-bestand met de firmwareupdate voor ThinkServer. Brand de ISO-image op een CD of DVD. Plaats het opslagmedium in het DVD-station van de server en start de server op vanaf dat station. 8. De toepassing wordt automatisch gestart. Hardwaredetectie wordt uitgevoerd waarna een lijst van toepasselijke firmware-updates wordt afgebeeld. 108 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Opmerking: U moet de CD of DVD twee keer opstarten; een keer om het systeem en de adapterfirmware bij te werken en een keer om de HDD-firmware bij te werken. 9. Selecteer de firmware-updates die u wilt installeren. Voordat u de firmware-update distribueert naar andere servers, controleert u of uw server correct opnieuw opstart, zonder dat er hardwareproblemen optreden. Backup van serverfirmware starten De systeemplaat bevat een gebied met een reservekopie voor de serverfirmware. Dit is een secundaire kopie van de serverfirmware die u alleen bijwerkt tijdens het proces van het bijwerken van de serverfirmware. Als de primaire kopie van de serverfirmware beschadigd wordt, gebruikt u deze reservekopie. Als u de server wilt forceren om te starten vanaf de reservekopie, zet u de server uit; vervolgens plaatst u de JP6-jumper in de backuppositie (pinnen 2 en 3). Gebruik de reservekopie van de serverfirmware totdat de primaire kopie is hersteld. Als de primaire kopie is hersteld, zet u de server uit; vervolgens verplaatst u de JP6-jumper terug naar de primaire positie (pinnen 1 en 2). De UEFI-firmware terugzetten Als de UEFI-firmware is beschadigd, zoals door een stroomstoring tijdens een update, kunt u de UEFIfirmware terugzetten met de jumper voor het opstartblok en een hersteldiskette van UEFI. De systeemplaat bevat een gebied met een reservekopie voor de serverfirmware. Dit is een secundaire kopie van de serverfirmware die u alleen bijwerkt tijdens het proces van het bijwerken van de serverfirmware. Als de primaire kopie van de serverfirmware beschadigd wordt, gebruikt u deze reservekopie. Als u de server wilt forceren om te starten vanaf de reservekopie, zet u de server uit; vervolgens plaatst u jumper JP6 in de backuppositie (pinnen 2 en 3). v Pinnen 1 en 2: Opstarten vanaf primaire BIOS-pagina (standaard). v Pinnen 2 en 3: Opstarten vanaf backup van een BIOS-pagina. Gebruik de reservekopie van de serverfirmware totdat de primaire kopie is hersteld. Als de primaire kopie is hersteld, zet u de server uit; vervolgens verplaatst u jumper JP6 terug naar de primaire positie (pinnen 1 en 2). Hoofdstuk 7. De server configureren 109 DIMMs DIMMs Heatsink Orientation Microprocessor In de volgende tabel worden de jumpers op de systeemplaat beschreven. Tabel 16. Jumpers systeemplaat Nummer van jumper Naam van jumper Instelling van jumper JP1 CMOS-jumper 1 wissen v Pinnen 1 en 2: CMOSgegevens behouden (standaard). v Pinnen 2 en 3: CMOSgegevens wissen (met inbegrip van systeemwachtwoord en beheerderswachtwoord) Jumper opstartblok 2 JP6 v Pinnen 1 en 2: Opstarten vanaf primaire BIOSpagina (standaard). v Pinnen 2 en 3: Opstarten vanaf backup van een BIOS-pagina. Opmerkingen: 1. Als er geen jumper aanwezig is, reageert de server alsof de pinnen zijn ingesteld op 1 en 2. 2. Door het wijzigen van de positie van de hersteljumper voor het opstarten van UEFI van pinnen 1 en 2 naar pinnen 2 en 3 voordat de server is ingeschakeld, wordt gewijzigd welke pagina met ROM-geheugen van flash is geladen. Wijzig de poaisite van de jumperpin niet nadat de server is ingeschakeld. Dit kan een onverwacht probleem veroorzaken. 110 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding De integrated management module De integrated management module (IMM) is een tweede generatie van de fucnties die eerder werden geleverd door de hardware van baseboard management controller. Hiermee worden serviceprocessorfuncties, de videocontroller en (indien een optionele virtuele-mediasleutel is geïnstalleerd) de functie aanwezigheid op afstand gecombineerd in een enkele chip. De IMM ondersteunt de volgende basisfuncties van systeembeheer: v Omgevingsmonitor met controle op ventilatorsnelheid voor temperatuur, voltages, uitvallen van de ventilator en uitvallen van de stroom. v Hulp bij DIMM-fouten. In de UEFI (The Unified Extensible Firmware Interface) wordt een defecte DIMM die wordt gevonden tijdens POST uitgeshakeld, en in de IMM worden de bijbehorende LED voor systeemfouten en de LED voor de defecte DIMM ingeschakeld. v Logboek systeemevent (SEL). v Flash-updates van firmware op basis van ROM-geheugen. v Herstelprocedure voor defect in automatisch opstarten (ABR). v Een virtuele-mediasleutel, waarmee ondersteuning voor aanwezigheid op afstand wordt ingeschakeld (beeldscherm op afstand, toetsenbord/muis op afstand en opslag op afstand). v NMI-detectie (nonmaskable interrupt) en foutmelding. v Server automatisch opnieuw opstarten (ASR) wanneer POST niet is voltooid of het besturingssysteem is vastgelopen en een timeout plaatsvindt in de watchdog-timer van het besturingssysteem. De IMM kan zijn geconfigureerd om te letten op de watchdog-timer van het besturingssysteem en het systeem opnieuw te starten na een timeout, als de ASR-functie is ingeschakeld. Anders heeft de beheerder in de IMM de mogelijkheid om een niet-msskeerbare interrupt (NMI) te genereren door een NMI-knop in te drukken op de systeemplaat voor een geheugendump van het besturingssysteem. ASR wordt ondersteund door IPMI. v Ondersteuning voor Intelligent Platform Management Interface (IPMI) Specification V2.0 en Intelligent Platform Management Bus (IPMB). v v v v Ondersteuning voor LED voor ongeldige systeemconfiguratie (CNFG). Omleiding van seriële poort via Telnet of SSH. Serieel via LAN (SOL). Query uitvoeren voor invoerspanning van netvoeding. v Ondersteuning voor PECI 2. v Besturing voor aanzetten/herstarten (aanzetten, koud en warm afsluiten, koud en warm herstarten, stroombeheer plannen). v Waarschuwingen (in-band en out-of-band waarschuwingen, PET-traps - in de stijl van IPMI, SNMP, e-mail). v Vastleggen van blauwscherm bij een defect in het besturingssysteem. v Opdrachtregelinterface. v Opslaan en terugzetten van configuratie. v Configuratiegegevens van PCI. v Veranderen van opstartvolgorde. De IMM biedt ook de volgende mogelijkheden voor beheer op de server op afstand via het beheerprogramma OSA SMBridge: v Opdrachtregelinterface (IPMI Shell) In de opdrachtregelinterface hebt u met het IPMI 2.0-protocol rechtstreeks toegang tot functies voor serverbeheer. In de opdrachtregelinterface kunt u opdrachten opgeven voor het besturen van de servervoeding, het bekijken van systeemgegevens en het identificeren van de server. U kunt ook een of meer opdrachten opslaan in een tekstbestand en dit bestand uitvoeren als script. Hoofdstuk 7. De server configureren 111 v Serieel via LAN Breng een verbinding tot stand met Serieel via LAN (SOL) om servers te beheren vanaf een locatie op afstand. U kunt de UEFI-settings op afstand bekijken en wijzigen, de server opnieuw starten, de server identificeren en andere beheersfuncties uitvoeren. Elke standaard Telnet-clienttoepassing kan de SOLverbinding openen. Programma IBM Advanced Settings Utility Het programma IBM Advanced Settings Utility (ASU) is een alternatief voor het gebruik van het programma UEFI Setup Utility, voor het wijzigen van UEFI-instellingen. U kunt online of out of band werken met het ASU-programma om UEFI-instellingen te wijzigen vanaf de opdrachtregel, zonder dat het nodig is het systeem opnieuw te starten om toegang te krijgen tot het programma UEFI Setup Utility. U kunt ook het ASU-programma gebruiken om de optionele functies voor aanwezigheid op afstand of andere IMM-instellingen te configureren. De functies voor aanwezigheid op afstand bieden verbeterde voorzieningen voor systeembeheer. Daarnaast biedt het programma ASU enkele instellingen voor het configureren van de IPMI-functie in de IMM via de opdrachtregelinterface. Gebruik de opdrachtregelinterface voor het opgeven van configuratieopdrachten. U kunt instellingen ook opslaan in een bestand en het bestand uitvoeren als een script. Het programma ASU ondersteunt scriptomgevingen met behulp van een werkstand voor batchverwerking. Installeren van ThinkServer EasyManage-software U kunt het programma ThinkServer EasyManage Core Server installeren vanaf de ThinkServer EasyManage-CD. U kunt het programma ook downloaden en installeren vanaf de website http:// www.lenovo.com/support. Zodra u één instance van de ThinkServer EasyManage Core Server hebt geïnstalleerd, kunt u het installatieprogramma van ThinkServer EasyManage Agent gebruiken om de agent te installeren op andere servers en clients in het netwerk. Het programma ThinkServer EasyStartup biedt ook een optie waarmee ofwel ThinkServer EasyManage Agent installeert als onderdeel van het installeren van het besturingssysteem of om een bureaubladpictogram te maken om u te helpen bij de installatie van ThinkServer EasyManage Core Server, nadat het besturingssysteem is geïnstalleerd. Installatievereisten Voordat u ThinkServer EasyManage-software installeert op uw server, moet uw omgeving voldoen aan de volgende vereisten: v Microsoft® Windows Server 2008 is geïnstalleerd op de server waarop u Core Server wilt installeren. v De oorspronkelijke installatie-CD’s voor het Windows Server-besturingssysteem zijn beschikbaar, voor het geval er bestanden nodig zijn tijdens het installeren van vereisten. v De server heeft toegang tot internet, voor het ophalen van vereisten en voor het activeren van software na voltooiing van de installatie. v De server heeft een statisch IP-adres. v De server is niet een domeincontroller. Het wordt echter wel aanbevolen dat de server deel uitmaakt van een domein. v Het account dat u gebruikt voor aanmelding op en het installeren van Core Server beschikt over beheerdersmachtigingen op de server, met volledige lezen/schrijven-toegang. Idealiter is dit account ook een domeinbeheerdersaccount. Dit account wordt gebruikt voor het maken van het eerste beheerdersaccount voor aanmelding op de ThinkServer EasyManage-console. 112 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding v Voorgaande agents van EasyManage of LANDesk moeten worden verwijderd voordat u begint met het installeren van Core Server en Management Console. Installatievolgorde De volgorde waarmee u het besturingssysteem en de Windows-componenten installeert is van cruciaal belang voor een geslaagde installatie van ThinkServer EasyManage-software. Gebruik de onderstaande installatievolgorde om te zorgen voor een schone, werkende installatie van ThinkServer EasyManage-software: 1. Installeer Microsoft Windows Server 2008 32-bit, met het meest recente Service Pack. 2. Installeer de volgende Windows-componenten: Zie “Installeren van Windows 2008 32-bits componenten”. 3. Gebruik Windows Update voor het installeren van alle beschikbare belangrijke updates. 4. Download Microsoft Web Services Enhancement 2.0 Service Pack 3 (alleen voor LANDesk Process Manager) vanaf de volgende website: http://www.microsoft.com/downloads/ details.aspx?FamilyID=1ba1f631-c3e7-420a-bc1e-ef18bab66122&DisplayLang=en. Installeer de software met de standaardinstellingen. Opmerking: Deze specifieke versie is vereist. 5. Gebruik Windows Update voor het installeren van alle beschikbare belangrijke updates. 6. Start de installatie van EasyManage. 7. Zodra ThinkServer EasyManage is geïnstalleerd, activeert u Security and Patch Manager, voor het verkrijgen van oftware-updates voor LANDesk 8.8. In de consoletoepassing klikt u op Help -> LANDesk -> Security Updates voor een handleiding voor het configureren van Security and Patch Manager. 8. Installeer Adobe Flash Player 9 als u van plan bent de Management Console-functies te gebruiken vanaf dezelfde server als waarop de Core Server is geïnstalleerd. U kunt u Adobe Flash Player 9 downloaden vanaf de Adobe-website: http://www.adobe.com/products/flashplayer/ Installeren van Windows 2008 32-bits componenten Voeren de stappen in dit gedeelte uit voor het installeren van Windows Server 2008 32-bits componenten die vereist zijn voor de installatie van een ThinkServer EasyManage Core Server. Web Server Role (IIS) installeren Ga als volgt te werk voor het installeren van Web Server Role (IIS): 1. Klik op Start -> Serverbeheer. 2. Onder Functieoverzicht klikt u op Functies toevoegen. De wizard Functies toevoegen wordt geopend. 3. Klik op Next. 4. Selecteer het vakje naast Web Server (IIS). In een dialoogvenster worden de vereiste aanvullende voorzieningen vermeld. 5. Klik op Vereiste onderdelen toevoegen en daarna op Volgende. Zorg dat in de lijst van functieservices die kunnen worden geïnstalleerd, de volgende items zijn geselecteerd: v HTTP-omleiding v Statische inhoud v ASP.NET v ASP v CGI v Server Side Includes v Windows-verificatie v IIS 6 Metabase Compatibility Hoofdstuk 7. De server configureren 113 Opmerking: Wanneer u ASP.Net of ASP selecteert, worden in een apart venster de vereiste aanvullende functieservices vermeld. Klik op Vereiste functieservices toevoegen. 6. Klik op Installeren. Opmerking: Als IIS al is geïnstalleerd en bepaalde functieservices zijn nog steeds vereist, vouwt u Functies uit in de boomstructuur links in het venster Serverbeheer, klikt u op Webserver (IIS) en daarna op Functieservices toevoegen. Selecteer de vereiste functieservices en klik op Installeren. Installeren van Microsoft SNMP-services Ga als volgt te werk om Microsoft SNMP-services te installeren: 1. Klik op Onderdelen toevoegen in het gedeelte Onderdelenoverzicht op de hoofdpagina van Serverbeheer. 2. Selecteer het vakje naast SNMP-services. 3. Klik op Volgende en daarna op Installeren. De LANDesk Software Agent verwijderen Als de Core Server LANDesk-agents heeft van een vorige release van Management Suit, mislukt de check voor de vereiste autorun. U moet de oude agents verwijderen door het bestand uninstallwinclient.exe uit te voeren vanuit de map \Program Files\LANDesk\ManagementSuite. De voorziening voor aanwezigheid op afstand en maken van een schermafdruk van een blauw scherm gebruiken De functie voor aanwezigheid op afstand en de functie voor het vastleggen van een blauw scherm zijn geïntegreerde functies in de IMM (integrated management module). Wanneer de optionele IBM Virtual Media Key is geïnstalleerd in de server, worden de functies voor aanwezigheid op afstand geactiveerd. Het is vereist dat de virtuele-mediasleutel de functies voor geïntegreerde aanwezigheid op afstand en blauw scherm inschakelt. Zonder de virtuele-mediasleutel kunt u het netwerk niet openen op afstand om stations of images te koppelen aan het clientsysteem. U kunt echter alsnog de webinterface openen zonder sleutel. Als de virtual media key is geïnstalleerd in de server, wordt deze geverifieerd om te bepalen of deze geldig is. Als de sleutel niet geldig is, ontvangt u een bericht van de webinterface (wanneer u probeert om de functie aanwezigheid op afstand te starten) dat de hardwaresleutel vereist is om de functie aanwezigheid op afstand te gebruiken. De virtuele-mediasleutel heeft een LED. Wanneer deze LED brandt en groen is, is de sleutel geïnstalleerd en werkt deze juist. Wanneer de LED niet aan is, is de sleutel mogelijk niet juist geïnstalleerd. De functie aanwezigheid op afstand biedt de volgende functies: v Video kijken op afstand met grafische resolutie tot 1280 x 1024 met 75 Hz, ongeacht de systeemstatus v Toegang krijgen tot de server op afstand, met het toetsenbord en de muis vanuit een client op afstand v Het CD of DVD-station, het diskettestation en het USB-flashstation toewijzen op een client op afstand, en bestanden van ISO’s en diskette-images toewijzen als virtuele stations die beschikbaar zijn voor gebruik door de server v Een diskette-image uploaden naar het IMM-geheugen en dit toewijzen aan de server als virtueel station Bij de functie voor het vastleggen van een blauw scherm wordt de beeldschermweergave vastgelegd voordat de IMM de server opnieuw start wanneer de IMM een vastgelopen besturingssysteem vaststelt. Een systeembeheerder kan het vastleggen van het blauwe scherm gebruiken om te helpen bij het bepalen van de oorzaak van het vastlopen. 114 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding De functie aanwezigheid op afstand inschakelen Om de functie aanwezigheid op afstand in te schakelen, voert u de volgende stappen uit: 1. Installeer de virtual media key in de vast toegewezen sleuf op de systeemplaat (raadpleeg“De virtuele-mediasleutel installeren” op pagina 86). 2. Zet de server aan. Opmerking: Ongeveer 1 tot 3 minuten nadat de server is aangesloten op het lichtnet wordt de aan/ uit-knop actief. IP-adres bemachtigen voor de IMM Als u de webinterface wilt openen, hebt u het IP-adres voor de IMM nodig. U kunt het IP-adres van IMM verkrijgen via het programma Setup utility. De server heeft een standaard IP-adres voor de IMM, 192.168.70.125. Ga als volgt te werk om het IP-adres op te zoeken: 1. Zet de server aan. Opmerking: Ongeveer 1 tot 3 minuten nadat de server is aangesloten op het lichtnet wordt de aan/ uit-knop actief. 2. Zodra de aanwijzing <F1> Setup wordt afgebeeld, drukt u op F1. (Dit bericht blijft slechts gedurende een paar seconden op het scherm. U moet snel op F1 drukken.) Als u het systeemwachtwoord en het configuratiewachtwoord beide hebt ingesteld, moet u het configuratiewachtwoord typen om toegang te krijgen tot het volledige menu van het programma Setup Utility. 3. In het hoofdmenu van het programma Setup Utility selecteert u System Settings. 4. In het volgende scherm selecteert u Integrated Management Module. 5. In het volgende scherm selecteert u Network Configuration. 6. Zoek het IP-adres en schrijf het op. 7. Sluit het programma Setup Utility af. Aanmelden op de webinterface Voer de volgende stappen uit om aan te melden op de webinterface en te werken met de functies voor aanwezigheid op afstand: 1. Open een webbrowser en typ in het adres- of URL-veld het IP-adres of de hostnaam van de IMM waarmee u verbinding wilt maken. Opmerking: De IMM maakt standaard gebruik van DHCP. Als er geen DHCP-host beschikbaar is, wijst de IMM een statisch IP-adres toe, 192.168.70.125. 2. Op de pagina Login typt u uw gebruikersnaam en wachtwoord. Als u voor de eerste keer met IMM werkt, kunt u uw systeembeheerder vragen om de gebruikersnaam en het wachtwoord. Alle aanmeldingspogingen worden vastgelegd in het eventlogboek. Opmerking: De IMM is in eerste instantie ingesteld met de gebruikersnaam USERID em het wachtwoord PASSW0RD (passw0rd met een nul, niet de letter O). U hebt lees/schrijftoegang. De eerste keer dat u zich aanmeldt dient u het standaardwachtwoord te wijzigen. 3. Op de pagina Welcome geeft u een timeoutwaarde (in minuten) op. De IMM verbreekt uw verbinding met de webinterface als uw browser het opgegeven aantal minuten inactief is gewest. 4. Klik op Continue om de sessie te starten. Op de pagina System Health indt u een beknopt overzicht van de systeemstatus. Hoofdstuk 7. De server configureren 115 Intel Gigabit Ethernet Utility activeren Het programma Intel Gigabit Ethernet Utility maakt deel uit van de serverfirmware. Met dit programma kunt u het netwerk configureren als een opstartbaar apparaat en kunt u instellen waar in de opstartvolgorde de startoptie van het netwerk verschijnt. U kunt Intel Gigabit Ethernet Utility in- of uitschakelen in het programma Setup Utility. De Gigabit Ethernet-controllers configureren De Ethernet-controllers zijn geïntegreerd op de systeemplaat. Deze controllers bieden een interface met 10 Mbps-, 100 Mbps- en 1 Gbps-netwerken en zijn full-duplex duplex (FDX), waardoor gegevens gelijktijdig kunnen worden verzonden en ontvangen via het netwerk. Als de Ethernet-poorten in de server automatische afstemming (auto-negotiation) ondersteunen, registreren de controllers de transmissiesnelheid (10BASE-T, 100BASE-TX, of 1000BASE-T) en gaan automatisch bij die snelheid en werkstand werken. U hoeft geen jumpers in te stellen of de controllers te configureren. Wel moet u een stuurprogramma installeren zodat het besturingssysteem toegang heeft tot de controllers. Voor de meest recente stuurprogramma’s en informatie over het configureren van de Ethernet-controllers, raadpleegt u de met de server meegeleverde CD Intel Hartwell 82574L Gigabit Ethernet Software. Voer de volgende stappen uit om bijgewerkte informatie te vinden over het configureren van de controllers. Opmerking: Wijzigingen worden periodiek doorgevoerd op de Lenovo-website. De feitelijke procedure daarvoor kan enigszins afwijken van de beschrijving in dit document. 1. Ga naar http://www.lenovo.com/support. 2. Typ uw productnummer (computertype en modelnummer) of selecteer Servers and Storage in de lijst bij Select your product. 3. In de lijst bij Family selecteert u ThinkServer RS210 en klikt u op Continue. Serial over LAN (SOL) inschakelen en configureren Breng een verbinding tot stand met Serial over LAN (SOL) om servers te beheren vanaf een locatie op afstand. U kunt de BIOS-settings op afstand bekijken en wijzigen, de server opnieuw starten, de server identificeren en andere beheersfuncties uitvoeren. Elke standaard Telnet-clienttoepassing kan de SOL-verbinding openen. Als u SOL mogelijk wilt maken en wilt configureren op de server, moet u de UEFI-code bijwerken en configureren; de firmware voor IMM (integrated management module) bijwerken en configureren; de firmware door de Ethernet-controller bijwerken en configureren; en het besturingssysteem bijwerlen voor een SOL-verbinding. Update en configuratie van UEFI Voer de volgende stappen uit om de UEFI-code bij te werken en te configureren om SOL in te schakelen: 1. Werk de UEFI-code bij: a. Download de nieuwste versie van de UEFI-code van http://www.lenovo.com/support. b. Werk de UEFI-code bij volgens de instructies bij het updatebestand dat u hebt gedownload. 2. Werk de firmware van IMM bij: a. Download de nieuwste versie van de IMM-firmware van http://www.lenovo.com/support. b. Werk de IMM-firmware bij volgens de instructies bij het updatebestand dat u hebt gedownload. 3. U kunt de UEFI-instellingen opgeven: a. Wanneer u wordt gevraagd om het programma Configuration/Setup Utility te starten, herstart u de server en drukt u op F1. b. Selecteer System Settings → Devices and I/O Ports. 116 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding c. Selecteer Console Redirection Settings; zorg er vervolgens voor dat de waarden als volgt zijn ingesteld: v COM Port 1: Enable v Remote Console: Enable v Serial Port Sharing: Enable v Serial Port Access Mode: Dedicated COM1 Settings v Baud Rate: 115200 v Data Bits: 8 d. e. f. g. v Parity: None Stop v Bits: 1 v Thermal Emulation: ANSI v Active After Boot: Enable v Flow Control: Hardware Druk twee keer op Esc om de sectie Apparaten en I/O-poorten van het programma Configuration/Setup Utility af te sluiten. Selecteer Save Settings en druk op Enter. Druk op Enter om te bevestigen. Selecteer Exit Setup en druk op Enter. h. Sorg ervoor dat Yes, exit the Setup Utility is geselecteerd en druk op Enter. Hoofdstuk 7. De server configureren 117 118 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Hoofdstuk 8. Problemen oplossen In dit hoofdstuk worden de diagnosefuncties beschreven die beschikbaar zijn voor het oplossen van problemen die kunnen optreden op de server. Als u het probleem niet kunt vinden en verhelpen met behulp van de informatie in dit gedeelte, raadpleegt u de publicatie Hardware Maintenance Manual voor nadere informatie. Hulpprogramma’s voor diagnose De volgende hulpprogramma’s zijn beschikbaar voor het identificeren en oplossen van hardwareproblemen: v Tabellen voor probleemoplossing Hier vindt u een lijst van probleemomschrijvingen en handelingen waarmee u de problemen kunt verhelpen. Zie “Tabellen voor probleemoplossing” op pagina 130. v Diagnoseprogramma’s vóór het opstarten De diagnoseprogramma dragen zorg voor het opsporen van het probleem, het analyseren van de configuratie en het verzamelen van gegevens voor het foutenlogboek. De diagnoseprogramma’s vormen de primaire methode voor het testen van de belangrijkste onderdelen van de server en zijn opgeslagen in het geïntegreerde USB-geheugen. Met de diagnoseprogramma’s wordt de volgende informatie over de server verzameld: – Systeemconfiguratie – Netwerkinterfaces en -instellingen – Geïnstalleerde hardware – Status en configuratie van serviceprocessor – Cruciale productgegevens (vital product data, VPD), firmware en UEFI-configuratie (voorheen BIOS) – Status van vasteschijfstation – Configuratie van RAID-controller – Eventlogboeken van controller en serviceprocessor, inclusief: - Systeemfoutenlogboek - Informatie over temperatuur, voltage en ventilatorsnelheid - SMART-gegevens (Systems Management Analysis and Reporting Technology) - Machinestoringsregisters - USB-gegevens - Informatie over de video- en beeldschermconfiguratie - Resultaten van de videogeheugentest - Informatie over PCI-sleuven De diagnoseprogramma’s maken een samengevoegd logboek met daarin de events uit alle verzamelde logboeken. Deze informatie wordt verzameld in een bestand dat u kunt verzenden naar het Lenovo Support Center. Bovendien kunt u de informatie over de server lokaal bekijken in een gegenereerd tekstbestand. U kunt het logboek ook kopiëren naar een verwisselbaar medium en laten afbeelden in een webbrowser. v Controlepuntcodes Controlepuntcodes of ″checkpoint codes″ volgen de voortgang van POST-routines bij het opstarten of restten van het systeem. POST Als u de server aanzet, worden er enkele tests voor de servercomponenten en een aantal van de optionele opties uitgevoerd. Deze reeks tests wordt de power-on self-test genoemd, ofwel POST. © Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. 119 Als een systeemwachtwoord is ingesteld, wordt de POST uitgevoerd nadat u dit wachtwoord hebt opgegeven en op Enter hebt gedrukt. Als er bij het POST-proces een probleem wordt ontdekt, kunnen er een of meer geluidssignalen klinken of wordt er een foutbericht afgebeeld. Zie “POST-geluidssignalen” op pagina 121. Foutenlogboeken Het POST foutenlogboek bevat de drie meest recente foutcodes en -berichten wilt zien die door het systeem zijn gegenereerd tijdens de POST (Power-On Self-Test, zelftest bij opstarten). Het IMM systeemeventlogboek bevat berichten die door de IMM zijn gegenereerd. Het systeemeventlogboek is een gecombineerd logboek dat berichten bevat die tijdens de POST zijn gegenereerd, plus alle systeemstatusberichten van de serviceprocessor (IMM). Het systeemeventlogboek en het IMM systeemeventlogboek zijn beide beperkt qua omvang. Wanneer het logboek in kwestie vol is, worden bestaande items NIET overschreven door nieuwe items. Daarom moet u deze logboeken van tijd tot tijd leegmaken. Dit doet u met het programma UEFI Setup Utility. Als u bezig bent met het oplossen van een fout, zorg er dan voor dat beide logboeken worden leeggemaakt, zodat u de meest recente fouten gemakkelijker kunt vinden. Belangrijk: Na het uitvoeren van een reparatie of na het corrigeren van en fout maakt u het IMM systeemeventlogboek leeg, om de LED aan de voorkant van de server uit te zetten. Items die tijdens de eerste fase van de POST worden weggeschreven naar het systeemeventeventlogboek, bevatten als standaard tijdaanduiding een onjuiste datum en tijd. Nadat de POST enige tijd actief is geweest, worden die datum en tijd echter gecorrigeerd. Elke vermelding (″item″) in het systeemeventlogboek staat op een eigen pagina. Met de de toetsen pijl omhoog en pijl omlaag kunt u van het ene item naar het volgende gaan. U kunt de inhoud van het POST foutenlogboek, het systeemeventlogboek en het systeemevent/ foutenlogboek bekijken vanuit het programma UEFI Setup Utility. Als u bezig bent met het oplossen van problemen met PCI Express-sleuven, houd er dan rekening mee dat de PCI Express-bussen in het foutenlogboek met nummers worden aangegeven. De toewijzing van deze nummers is afhankelijk van de configuratie. Welke nummers er zijn toegewezen, kunt u nagaan met behulp van het programma UEFI Setup Utility. Foutenlogboeken bekijken vanuit het programma UEFI Setup Utility Als u de foutenlogboeken wilt bekijken, gaat u als volgt te werk: 1. Zet de server aan. 2. Zodra de prompt Press F1 for Setup verschijnt, drukt u op F1. Als er zowel een systeemwachtwoord als een beheerderswachtwoord is ingesteld, moet u het beheerderswachtwoord invoeren om de foutenlogboeken te kunnen bekijken. 3. Voer een van de volgende procedures uit: v Om het POST foutenlogboek te bekijken, selecteert u System Event Logs en vervolgens POST Error Log. v Wilt u het IMM systeemeventlogboek bekijken, selecteer dan System Event Logs --> IMM System Event Log. De foutenlogboeken leegmaken U kunt de foutenlogboeken als volgt leegmaken: Opmerking: Elke keer dat de server opnieuw wordt opgestart, wordt het POST foutenlogboek automatisch leeggemaakt. 120 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding 1. Zet de server aan. 2. Zodra de prompt Press F1 for Setup verschijnt, drukt u op F1. Als er zowel een systeemwachtwoord als een beheerderswachtwoord is ingesteld, moet u het beheerderswachtwoord invoeren om de foutenlogboeken te kunnen bekijken. 3. Voer een van de volgende procedures uit: v Wilt u het IMM systeemeventlogboek bekijken, selecteer dan System Event Logs --> IMM System Event Log. Selecteer Clear IMM System Event Log en druk vervolgens twee keer op Enter. v Om het gecombineerde systeemevent/foutenlogboek leeg te maken, selecteert u eerst Event/Error logs en vervolgens System Event/Error Log. Zodra er een willekeurig logboekitem wordt afgebeeld, drukt u op Enter (Clear event/error logs is op elke pagina geaccentueerd). POST-geluidssignalen In de onderstaande tabel worden de POST-foutcodes beschreven en worden mogelijke acties aangeboden voor het oplossen van de aangetroffen problemen. Mogelijke fouttypen zijn: ernstig, waarschuwing of informatief. v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. v Ga naar de website van Lenovo Support op http://www.lenovo.com/support voor technische informatie, hints, tips en nieuwe stuurprogramma’s. Foutcode Beschrijving Actie 0010002 Microprocessor wordt niet ondersteund. 1. (Alleen voor servicemedewerkers) Plaats de microprocessor opnieuw en start de server opnieuw op. 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Verwijder de microprocessor en installeer een nieuwe microprocessor. Start de server opnieuw op. Als de fout hiermee is opgelost, is de oude microprocessor beschadigd en moet deze worden vervangen. 3. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op. a. (Alleen voor servicemedewerkers) Microprocessor b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 0011000 Ongeldig type microprocessor. 1. Werk de serverfirmware bij tot het meest recente niveau (zie “De firmware bijwerken” op pagina 108). 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Verwijder en vervang de desbetreffende microprocessor (de microprocessor waarbij de fouten-LED brandt) door een processor van een type dat wordt ondersteund (zie “Microprocessor installeren” op pagina 62). Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 121 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. v Ga naar de website van Lenovo Support op http://www.lenovo.com/support voor technische informatie, hints, tips en nieuwe stuurprogramma’s. Foutcode Beschrijving Actie 0011004 BIST voor microprocessor is mislukt. 1. Werk de serverfirmware bij tot het meest recente niveau (zie “De firmware bijwerken” op pagina 108). 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Plaats de microprocessor opnieuw. 3. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. (Alleen voor servicemedewerkers) Microprocessor b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 001100A Bijwerken van microcode is mislukt. 1. Werk de serverfirmware bij tot het meest recente niveau (zie “De firmware bijwerken” op pagina 108). 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de microprocessor. 0050001 DIMM is uitgeschakeld. 1. Als de POST-geheugentest mislukt voor de server, bevestigt u opnieuw de DIMM’s. 2. Verwijder en vervang DIMM’s waarvoor de bijbehorende fouten-LED brandt (zie “Geheugenmodule (DIMM) vervangen of installeren” op pagina 34). 3. Voer het programma Setup Utility uit om alle DIMM’s te activeren. 4. Voer de DSA Preboot geheugentest uit (zie “Hulpprogramma’s voor diagnose” op pagina 119). 0051003 Onherstelbare DIMM-fout 1. Als de POST-geheugentest mislukt voor de server, bevestigt u opnieuw de DIMM’s. 2. Verwijder en vervang DIMM’s waarvoor de bijbehorende fouten-LED brandt (zie “Geheugenmodule (DIMM) vervangen of installeren” op pagina 34). 3. Voer het programma Setup Utility uit om alle DIMM’s te activeren. 4. Voer de DSA Preboot geheugentest uit (zie “Hulpprogramma’s voor diagnose” op pagina 119). 0051006 122 Discrepantie in DIMM’s ontdekt Controleer of de DIMM’s overeenkomen en of ze in de juiste volgorde zijn geïnstalleerd (zie “Een geheugenmodule installeren” op pagina 39). ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. v Ga naar de website van Lenovo Support op http://www.lenovo.com/support voor technische informatie, hints, tips en nieuwe stuurprogramma’s. Foutcode Beschrijving Actie 0051009 Geen geheugen aangetroffen. 1. Zorg dat in de server DIMM’s aanwezig zijn. 2. Plaats opnieuw de DIMM’s. 3. Installeer DIMM’s in de juiste volgorde (zie “Een geheugenmodule installeren” op pagina 39). 005100A Geen bruikbaar geheugen aangetroffen. 1. Zorg dat in de server DIMM’s aanwezig zijn. 2. Plaats opnieuw de DIMM’s. 3. Installeer DIMM’s in de juiste volgorde (zie “Een geheugenmodule installeren” op pagina 39). 4. Maak het CMOS-geheugen leeg en schakel alle geheugenaansluitingen weer in (zie Tabel 4 op pagina 22). 0058001 PFA-drempel is overschreden 1. Werk de serverfirmware bij tot het meest recente niveau (zie “De firmware bijwerken” op pagina 108). 2. Plaats opnieuw de DIMM’s en voer de geheugentest uit (zie “Hulpprogramma’s voor diagnose” op pagina 119). 3. Vervang de defecte DIMM, die wordt aangegeven met een brandende LED op de systeemplaat. 0058007 DIMM-populatie wordt niet ondersteund. 1. Controleer of alle geïnstalleerde DIMM’s voldoen aan de populatieregels en -volgorde, zoals beschreven in “Een geheugenmodule installeren” op pagina 39. 2. Plaats opnieuw de DIMM’s en start de server opnieuw. 3. Verwijder, van de DIMM’s die worden aangegeven, het laagst genummerde paar en vervang dit door een identiek paar DIMM’s waarvan u weet dat ze probleemloos werken. Start vervolgens de server opnieuw op. 4. Plaats, paar voor paar, de verwijderde DIMM’s terug op hun oorspronkelijke aansluitingen, waarbij u na elk paar de server opnieuw start, net zo lang totdat er een paar een storing vertoont. Vervang de DIMM’s in het defecte paar door identieke, goed werkende DIMM’s, waarbij u de server telkens opnieuw start na het installeren van een DIMM. Vervang de defecte DIMM. Herhaal deze stap totdat u alle verwijderde DIMM’s hebt getest. 5. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 123 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. v Ga naar de website van Lenovo Support op http://www.lenovo.com/support voor technische informatie, hints, tips en nieuwe stuurprogramma’s. Foutcode Beschrijving Actie 0058008 Geheugentest voor DIMM is mislukt. 1. Plaats opnieuw de DIMM’s en start de server opnieuw. 2. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. DIMM b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 00580A4 Geheugenpopulatie is gewijzigd. Alleen ter informatie. Er is geheugen toegevoegd, verplaatst of vervangen. 0068002 CMOS-batterij verwijderd. 1. Plaats de batterij opnieuw. 2. Maak het CMOS-geheugen leeg (zie Tabel 4 op pagina 22). 3. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Batterij b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 2011001 PCI-X PERR 1. Check de LED’s voor de uitbreidingskaarten. 2. Plaats alle betrokken adapters en uitbreidingskaarten opnieuw. 3. Werk de firmware van de PCI-adapter bij. 4. Verwijder de adapter uit de uitbreidingskaart. 5. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Uitbreidingskaart b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 124 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. v Ga naar de website van Lenovo Support op http://www.lenovo.com/support voor technische informatie, hints, tips en nieuwe stuurprogramma’s. Foutcode Beschrijving Actie 2018001 PCI Express niet gecorrigeerd, of niet-gecorrigeerde fout 1. Check de LED’s voor de uitbreidingskaarten. 2. Plaats alle betrokken adapters en uitbreidingskaarten opnieuw. 3. Werk de firmware van de PCI-adapter bij. 4. Verwijder de adapter uit de uitbreidingskaart. 5. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Uitbreidingskaart b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 2018002 Resourcetoewijzing van optie-ROM is mislukt Informatiebericht dat aangeeft dat sommige apparaten mogelijk niet zijn geïnitialiseerd. 1. Wijzig, indien mogelijk, de volgorde van de adapters in de PCI-sleuven. Op die manier verandert u de volgorde waarin de ROM-code van de optionele apparaten wordt geladen. 2. Start het programma Setup Utility, selecteer Startup Options en wijzig de opstartprioriteit. Op die manier verandert u de volgorde waarin de ROM-code van de optionele apparaten wordt geladen. 3. Start het programma Setup Utility en schakel enkele andere resources uit (als deze niet worden gebruikt), om meer ruimte te creëren. a. Selecteer Startup Options → Planar Ethernet (PXE/DHCP) om het ROM-geheugen van de ingebouwde Ethernet-controller uit te schakelen. b. Selecteer Advanced Functions → PCI Bus Control → PCI ROM Control Execution om het ROM-geheugen van de adapters in de PCI-sleuven uit te schakelen. c. Selecteer Devices and I/O Ports om een of meer geïntegreerde apparaten uit te schakelen. 4. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Elke adapter b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 125 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. v Ga naar de website van Lenovo Support op http://www.lenovo.com/support voor technische informatie, hints, tips en nieuwe stuurprogramma’s. Foutcode Beschrijving Actie 3xx0007 (xx kan een getal van 00 - 19 zijn) Fout in firmware aangetroffen; systeemfuncties gestopt 1. Herstel het meest recente niveau van de serverfirmware. 2. Maak recent aangebrachte wijzigingen in de configuratie ongedaan, of maak het CMOS-geheugen leeg om de instellingen terug te zetten naar de standaardwaarden (zie Tabel 4 op pagina 22). 3. Verwijder alle hardware die u kortgeleden hebt geïnstalleerd. 3038003 Firmware is beschadigd 1. Start het programma Setup Utility, selecteer Load Default Settings en sla de instellingen op om de serverfirmware te herstellen. 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 3048005 Opgestart met secondair (backup) UEFIimage Informatiebericht dat aangeeft dat de backup van de UEFI-instellingen is gebruikt. 3048006 Opgestart met secondair (backup) UEFIimage als gevolg van ABR 1. Start het programma Setup Utility, selecteer Load Default Settings en sla de instellingen op om de primaire UEFI-instellingen te herstellen. 2. Zet de server uit en haal de stroom eraf. 3. Koppel de server weer aan de stroombron en zet de server aan. 305000A RTC-datum/tijd is onjuist 1. Ga naar het programma Setup Utility, pas de instellingen voor datum en tijd aan en start de server opnieuw op. 2. Plaats de batterij opnieuw. 3. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Batterij b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 126 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. v Ga naar de website van Lenovo Support op http://www.lenovo.com/support voor technische informatie, hints, tips en nieuwe stuurprogramma’s. Foutcode Beschrijving Actie 3058001 Ongeldige systeemconfiguratie 1. Start het programma Setup Utility en kies Save Settings. 2. Start het programma Setup Utility, kies Load Default Settings en sla de instellingen op. 3. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Batterij b. Defect apparaat (Als het apparaat een FRU is, dient dit te worden vervangen door een daarvoor opgeleide servicemedewerker) c. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 3058004 Drie opstartfouten 1. Maak alle recente wijzigingen in het systeem ongedaan. Denk daarbij aan nieuwe instellingen of nieuw geïnstalleerde hardware. 2. Zorg dat de server is aangesloten op een betrouwbare voedingsbron. 3. Verwijder alle hardware die niet wordt ondersteund. 4. Zorg dat het besturingssysteem niet is beschadigd. 5. Voer het programma Setup Utility uit, sla de configuratie op en start de server opnieuw. 6. Ga naar http://www.lenovo.com/support voor meer informatie. 3108007 Systeemconfiguratie is teruggezet naar de standaardinstellingen Alleen ter informatie. Dit bericht hangt gewoonlijk samen met het verwijderen of verwisselen van de CMOS-batterij. 3138002 Fout in opstartconfiguratie 1. Als u kortgeleden via het programma Setup Utility wijzigingen in de configuratie hebt aangebracht, maak die dan ongedaan. 2. Start het programma Setup Utility, kies Load Default Settings en sla de instellingen op. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 127 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. v Ga naar de website van Lenovo Support op http://www.lenovo.com/support voor technische informatie, hints, tips en nieuwe stuurprogramma’s. Foutcode Beschrijving Actie 3808000 IMM-communicatiefout 1. Haal gedurende minimaal 30 seconden de stroom van de server, koppel de server weer aan de stroombron en start de server opnieuw op. 2. Werk de IMM-firmware bij tot het meest recente niveau (zie “De firmware bijwerken” op pagina 108). 3. Controleer of de virtuele-mediasleutel aanwezig en onbeschadigd is. 4. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 3808002 Fout bij bijwerken van systeemconfiguratie naar IMM 1. Haal de stroom van de server, koppel de server weer aan de stroombron en start de server opnieuw op. 2. Start het programma Setup Utility en kies Save Settings. 3. Werk de IMM-firmware bij tot het meest recente niveau (zie “De firmware bijwerken” op pagina 108). 3808003 Fout bij ophalen van systeemconfiguratie uit IMM 1. Haal de stroom van de server, koppel de server weer aan de stroombron en start de server opnieuw op. 2. Start het programma Setup Utility en kies Save Settings. 3. Werk de IMM-firmware bij tot het meest recente niveau (zie “De firmware bijwerken” op pagina 108). 3808004 IMM-logboek voor systeemevents is vol v Indien u out-of-band gebruikt, maak de logboeken van het besturingssysteem dan leeg met behulp van de IMM Web interface of het IPMI-tool. v Als u werkt met de lokale console: 1. Start het programma Setup Utility. 2. Selecteer System Event Log. 3. Selecteer Clear System Event Log. 4. Start de server opnieuw op. 3818001 CRTM-update (Core Root of Trust Measurement) is mislukt 1. Start het programma Setup Utility, kies Load Default Settings en sla de instellingen op. 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 128 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. v Ga naar de website van Lenovo Support op http://www.lenovo.com/support voor technische informatie, hints, tips en nieuwe stuurprogramma’s. Foutcode Beschrijving Actie 3818002 CRTM-update (Core Root of Trust Measurement) is afgebroken 1. Start het programma Setup Utility, kies Load Default Settings en sla de instellingen op. 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 3818003 CRTM-flashvergrendeling (Core Root of Trust Measurement) is mislukt 1. Start het programma Setup Utility, kies Load Default Settings en sla de instellingen op. 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 3818004 CRTM-systeemfout (Core Root of Trust Measurement) 1. Start het programma Setup Utility, kies Load Default Settings en sla de instellingen op. 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 3818005 3818006 Handtekening van huidige Bank CRTMcapsule (Core Root of Trust Measurement) is ongeldig Handtekening van tegenoverliggende Bank CRTM-capsule (Core Root of Trust Measurement) is ongeldig 1. Start het programma Setup Utility, kies Load Default Settings en sla de instellingen op. 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 1. Schakel over op de backup van de server firmwarebank (zie “Backup van serverfirmware starten” op pagina 109). 2. Start het programma Setup Utility, kies Load Default Settings en sla de instellingen op. 3. Schakel weer terug naar de primaire bank. 4. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 3818007 Handtekening van CRTM updatecapsule is ongeldig 1. Start het programma Setup Utility, kies Load Default Settings en sla de instellingen op. 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 3828004 Stroombegrenzing van AEM is uitgeschakeld 1. Controleer de instellingen en de eventlogboeken. 2. Controleer in het programma Setup Utility of de functie Active Energy Manager (AEM) ingeschakeld is. Klik op System Settings → Power → Active Energy Manager → Capping Enabled . 3. Werk de serverfirmware bij tot het meest recente niveau (zie “De firmware bijwerken” op pagina 108). 4. Werk de IMM-firmware bij tot het meest recente niveau (zie “De firmware bijwerken” op pagina 108). Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 129 Tabellen voor probleemoplossing Gebruik de tabellen voor probleemoplossing om een oplossing te vinden voor problemen met herkenbare symptomen. Als u net nieuwe software of een nieuwe optie hebt geïnstalleerd en uw server werkt niet meer, moet u onderstaande instructies volgen alvorens deze probleemoplossingstabellen te raadplegen: 1. Kijk of de systeemfouten-LED op het bedieningspaneel brandt. 2. Verwijder de software of de hardware die u zojuist hebt geïnstalleerd. 3. Voer de diagnoseprogramma’s uit om te controleren of de server goed functioneert. 4. Installeer de nieuwe software of hardware opnieuw. EasyStartup problemen Tabel 17. EasyStartup DVD v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Actie De EasyStartup DVD wordt niet gestart. v Controleer of de server het programma EasyStartup wel ondersteunt en is uitgerust met een opstartbaar (bootable) DVD-station. v Als de instellingen voor de opstartvolgorde zijn gewijzigd, controleer dan of het DVDstation het eerste apparaat in de opstartvolgorde is. v Als er meer dan één DVD-station geïnstalleerd is, controleer dan of er niet meer dan één DVD-station is ingesteld als primair station. Start de EasyStartup DVD vanuit het primaire DVD-station. Het installatieprogramma an het besturingssysteem zit in een oneindige lus. Maak meer ruimte beschikbaar op de vaste schijf. Het programma EasyStartup kan het medium met het besturingssysteem niet starten. Controleer of het medium met het besturingssysteem wel wordt ondersteund door het programma EasyStartup. Zie de gebruikershandleiding van EasyStartup voor een lijst van ondersteunde versies van besturingssystemen. De gebruikershandleiding van EasyStartup en de opmerkingen inzake de compatibiliteit zijn beschikbaar via het programma EasyStartup. 130 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Problemen met het DVD-station v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Actie Het DVD-ROM-station wordt niet herkend. 1. Zorg ervoor dat: v De SATA-aansluiting waarop het DVD-station is aangesloten (primair of secundair) is ingeschakeld in het programma Setup Utility. v Alle kabels en jumpers correct zijn aangebracht en ingesteld. v Het juiste stuurprogramma is geïnstalleerd voor het DVD-station. 2. Voer de diagnoseprogramma’s uit voor het DVD-station. 3. Plaats de volgende componenten weer op hun plek: a. DVD-station b. Kabel van DVD-station 4. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. DVD-station b. Kabel van interfaceplaat van DVD-station c. Interfaceplaat van DVD-station d. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat Een CD of DVD werkt niet correct. 1. Maak de CD of DVD schoon. 2. Voer de diagnoseprogramma’s uit voor het DVD-station. 3. Controleer of de aansluiting en de signaalkabel niet beschadigd zijn. 4. Plaats de volgende componenten weer op hun plek: a. DVD-station b. Kabel van DVD-station 5. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. DVD-station b. Kabel van DVD-station Het vak van het DVD-station werkt niet. 1. Controleer of de server is aangezet. 2. Steek het uiteinde van een uitgerekte paperclip in het gaatje voor het handmatig losmaken van het stationsvak. 3. Breng het DVD-station opnieuw aan. 4. Vervang het DVD-station. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 131 Algemene problemen v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Actie Een slot is geforceerd, een LED Als het een CRU betreft, vervangt u het onderdeel. Als het een FRU betreft, moet werkt niet of er is een vergelijk- het onderdeel worden vervangen door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. baar probleem opgetreden. Problemen met het vaste-schijfstation v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Actie Er is een vasteschijfstation defect en de bijbehorende oranje status-LED brandt. Vervang het defecte vasteschijfstation (zie “Vasteschijfstations verwijderen en installeren” op pagina 40). 132 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Actie Een zojuist geïnstalleerd vasteschijfstation wordt niet herkend. 1. Kijk naar de bijbehorende status-LED voor het vasteschijfstation. Als die LED brandt, betekent dit dat er sprake is van een storing met het station. 2. Als de LED brandt, haalt u het station uit het compartiment, wacht u 45 seconden en installeert u het station weer. Zorg er daarbij voor dat het station goed is aangesloten op de achterplaat van het vasteschijfstation. 3. Kijk goed naar de bijbehorende groene activiteits-LED en de oranje status-LED voor het vasteschijfstation: v Als de groene activiteits-LED knippert en de oranje status-LED uit is, wordt het station herkend door de controller en werkt het station correct. Voer de DSA-test van het vasteschijfstation uit om vast te stellen o het station gedetecteerd is. v Als de groene activiteits-LED knippert en de oranje status-LED langzaam knippert, wordt het station herkend door de controller en wordt het station opnieuw opgebouwd. v Als geen van beide LED’s brandt of knippert, controleer dan de achterplaat van het vasteschijfstation (ga naar stap 4). v Als de groene activiteits-LED knippert en de oranje status-LED brandt, moet u het station vervangen. Blijft de activiteit van de LED’s hetzelfde, ga dan naar stap 4. Verandert de activiteit van de LED’s, ga dan terug naar stap 1. 4. Controleer of de achterplaat van het vasteschijfstation correct geïnstalleerd is. Is dit het geval, dan kan het station correct op de achterplaat worden aangesloten, zonder dat deze verbuigt of verschuift. 5. Breng de voedingskabel van de achterplaat opnieuw aan en voer de stappen 1 tot en met 3 nogmaals uit. 6. Breng de signaalkabel van de achterplaat opnieuw aan en voer de stappen 1 tot en met 3 nogmaals uit. 7. Als u denkt dat de achterplaat of de signaalkabel van de achterplaat defect is: v Vervang de signaalkabel van de desbetreffende achterplaat. v Vervang de desbetreffende achterplaat. 8. Voer de diagnosetests uit voor de SAS/SATA-controller en de vasteschijfstations (zie “Hulpprogramma’s voor diagnose” op pagina 119). v Als de controller de test doorstaat maar de stations niet worden herkend, vervangt u de signaalkabel van de achterplaat en voert u de tests nogmaals uit. v Vervang de achterplaat. v Als de controller de test niet doorstaat, koppelt u de signaalkabel van de achterplaat los van de controller en voert u de tests nogmaals uit. v Als de controller de test niet doorstaat, vervangt u de controller. 9. Zie “Tips voor probleembepaling” op pagina 147. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 133 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Actie Er zijn meerdere vasteschijfstation defect. Controleer of de stuurprogramma’s van de vasteschijfstations en van de SAS/ SATA RAID-controller en de firmware van de server zijn bijgewerkt tot het meest recente niveau. Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. Er zijn meerdere vasteschijfstation offline. 1. Kijk of u in de logboeken van het opslagsubsysteem sporen kunt vinden van problemen binnen het opslagsubsysteem, bijvoorbeeld problemen met de achterplaat of de bekabeling. 2. Zie “Tips voor probleembepaling” op pagina 147. Een vervangend vasteschijfstation wordt niet opnieuw opgebouwd. 1. Controleer of het vasteschijfstation wel wordt herkend door de controller (de groene activiteits-LED van het vasteschijfstation knippert). 2. Kijk in de documentatie van de SAS/SATA RAID-controller wat de juiste configuratieparameters en instellingen zijn. De groene activiteits-LED van 1. Als de groene activiteits-LED van het vasteschijfstation niet knippert wanneer een vasteschijfstation geeft de het station in gebruik is, moet u de DSA stationstest uitvoeren (zie feitelijke status van het bijbeho“Hulpprogramma’s voor diagnose” op pagina 119. rende station niet correct weer. 2. Voer een van de volgende procedures uit: v Als het station de test doorstaat, vervangt u de achterplaat. v Als het station de test niet doorstaat, vervangt u het station. De oranje status-LED van een 1. Als de oranje status-LED van een vasteschijfstation en de software van de vasteschijfstation geeft de feiteRAID-controller niet dezelfde status aangeven voor het station, voert u de lijke status van het bijbehorende volgende procedure uit: station niet correct weer. a. Zet de server uit. b. Plaats de SAS/SATA-controller opnieuw. c. Breng de voedingskabel en de signaalkabel van de achterplaat opnieuw aan. d. Plaats het vasteschijfstation opnieuw. e. Zet de server aan en kijk goed naar de activiteits-LED’s van de vasteschijfstations. 2. Zie “Tips voor probleembepaling” op pagina 147. 134 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Problemen met hypervisor v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Actie Als een bepaald optioneel ingebouwd hypervisor-flashapparaat niet wordt genoemd in de verachte opstartvolgorde of niet voorkomt in de lijst van opstartapparaten, of als er een een vergelijkbaar probleem is opgetreden. 1. Controleer of het optionele ingebouwde hypervisor-flashapparaat bij het opstarten geselecteerd is in opstartbeheer (<F12> Select Boot Device). 2. Controleer of het ingebouwde hypervisor-flashapparaat correct is geïnstalleerd in de aansluiting (zie “Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB vervangen” op pagina 54. 3. Zoek de setup- en configuratiegegevens op in de documentatie bij het optionele ingebouwde hypervisor-flashapparaat is geleverd. 4. Controleer of de andere software op de server wél werkt. Incidentele problemen v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Actie Er treedt onregelmatig een probleem op waarvoor het moeilijk is een diagnose te stellen. 1. Zorg ervoor dat: v Alle kabels en snoeren op de achterkant van de server en op de aangesloten apparaten zijn aangesloten. v Er, wanneer de computer aan staat, lucht uit het ventilatierooster komt. Als u geen luchtstroom voelt, werkt de ventilator niet. Als gevolg hiervan kan de server oververhit raken en automatisch worden afgesloten. 2. Raadpleeg het systeemfoutenlogboek of het IMM systeemeventlogboek (zie “POST” op pagina 119). Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 135 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Actie De server start af en toe vanzelf 1. Als de reset tijdens de POST optreedt en de watchdog timer van de POST opnieuw op (reset). ingeschakeld is (klik in het programma UEFI Setup Utility op System Settings --> Integrated Management Module --> POST Watchdog Timer om de instellingen van de watchdog op te zoeken), controleer dan of de timeoutwaarde voor de watchdog (POST Watchdog Timer) voldoende hoog is ingesteld. Blijft de server tijdens de POST opnieuw opstarten, raadpleeg dan “POST” op pagina 119. 2. Als de reset optreedt nadat het besturingssysteem is gestart en er zijn ASRprogramma’s (ASR = automatic server restart) of ASR-apparaten geïnstalleerd, schakel die dan uit. Opmerking: ASR-programma’s werken als hulpprogramma’s van het besturingssysteem en zijn gerelateerd aan het IPMI-stuurprogramma. Als de resets blijven optreden nadat het besturingssysteem is gestart, zit de fout wellicht in het besturingssysteem. Zie “Softwareproblemen” op pagina 145. 3. Als er sprake is van geen van beide situaties, raadpleeg dan het systeemfoutenlogboek of het IMM systeemeventlogboek (zie “POST” op pagina 119). Als het probleem aanhoudt, belt u voor service. Problemen met toetsenbord, muis of aanwijsapparaat v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Actie Enkele of alle toetsen van het toetsenbord werken niet. 1. Controleer of de toetsenbordkabel goed is aangesloten. 2. Als u werkt met een USB-toetsenbord dat is aangesloten op een USB-hub, ontkoppelt u het toetsenbord van de hub en sluit u het rechtstreeks aan op de server. 3. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Toetsenbord b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 136 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Actie De muis of het aanwijsapparaat 1. Zorg ervoor dat: werkt niet. v De kabel voor de muis of het aanwijsapparaat correct is aangesloten op de server. v De stuurprogramma’s voor de muis of het aanwijsapparaat correct zijn geïnstalleerd. v De server en het beeldscherm zijn ingeschakeld. v De optie Mouse is ingeschakeld in het programma Setup Utility. 2. Als u werkt met een USB-muis of USB-aanwijsapparaat dat is aangesloten op een USB-hub, ontkoppelt u de muis of het aanwijsapparaat van de hub en sluit u het rechtstreeks aan op de server. 3. Sluit de kabel van de muis of het aanwijsapparaat aan op een andere USBpoort. 4. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Muis of aanwijsapparaat b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 137 Problemen met het geheugen v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Actie De weergegeven hoeveelheid 1. Controleer of: systeemgeheugen is minder dan v Er op het bedieningspaneel geen fouten-LED’s branden. de hoeveelheid geïnstalleerd v De geheugenmodules goed zijn geïnstalleerd. fysiek geheugen. v Het juiste type geheugen is geïnstalleerd. v Alle geheugenbanken zijn ingeschakeld. Mogelijk heeft de server automatisch een geheugenbank uitgeschakeld toen een fout werd geconstateerd. 2. Controleer het POST-foutenlogboek: v Als een DIMM is uitgeschakeld vanwege een SMI (systems-management interrupt), vervangt u de DIMM. 3. Voer het diagnoseprogramma voor het geheugen uit (zie “Hulpprogramma’s voor diagnose” op pagina 119). 4. Controleer of er geen discrepantie in het geheugen is wanneer de server is ingesteld op de minimale geheugenconfiguratie. 5. Voeg telkens één paar DIMM’s tegelijk toe, waarbij u er voor zorgt dat de DIMM’s in het paar met elkaar overeenkomen. 6. Plaats de DIMM opnieuw. 7. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. DIMM’s b. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat Meerdere rijen DIMM’s in een branch worden aangegeven als defect. 138 1. Plaats opnieuw de DIMM’s en start de server opnieuw. 2. Vervang de defecte DIMM. 3. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Microprocessorproblemen v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Actie Tijdens de POST brander er een 1. Ga na of de server de microprocessor in kwestie wel ondersteunt. microprocessor-LED, hetgeen 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Controleer of de microprocessor correct is aangeeft dat de desbetreffende geïnstalleerd. microprocessor niet goed werkt. 3. (Alleen voor servicemedewerkers) Plaats de microprocessor opnieuw. 4. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. (Alleen voor servicemedewerkers) Microprocessor b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 139 Beeldschermproblemen Sommige beeldschermen beschikken over ingebouwde zelftests. Als u denkt dat er een probleem is met het beeldscherm, raadpleegt de instructies voor het testen en instellen van het beeldscherm in de documentatie die bij het beeldscherm is geleverd. Als u de oorzaak van het probleem niet kunt vinden, belt u voor service. v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Actie Het beeldscherm testen. 1. Zorg dat de beeldschermkabels goed zijn aangesloten. 2. Probeer een ander beeldscherm voor de server, of probeer een beeldscherm te gebruiken dat is getest in combinatie met een andere server. 3. Voer de diagnoseprogramma’s uit. Als het beeldscherm de diagnoseprogramma’s met goed gevolg doorloopt, kan het probleem betrekking hebben op een videostuurprogramma. 4. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Er verschijnt niets op het scherm. 1. Als de server is aangesloten op een KVM-schakelapparaat, kunt u vaststellen of dit apparaat de oorzaak is van de fout door de beeldschermkabel rechtstreeks aan te sluiten op de aansluiting aan de achterkant van de server. 2. Zorg ervoor dat: v De server is ingeschakeld. Als er geen netvoeding is voor de server, raadpleegt u “Problemen met de voeding” op pagina 143. v De kabels van het beeldscherm goed zijn aangesloten. v Het beeldscherm aan staat en de helderheids- en contrastregelaars correct zijn ingesteld. 3. Zorg dat het beeldscherm wordt aangestuurd door de juiste server (voor zover van toepassing). 4. Zorg dat eventueel beschadigde firmware van de server niet van invloed is op de video. Zie “De firmware bijwerken” op pagina 108. 5. Kijk naar de controlepunt-LED’s op de systeemplaat. Als de codes veranderen, gaat u naar stap 6. 6. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Beeldscherm b. Video PCI-kaart (als er een geïnstalleerd is) c. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 7. Zie “Onbepaalde problemen oplossen” op pagina 146. Het beeldscherm werkt bij het aanzetten van de server, maar het scherm blijft leeg bij het starten van sommige toepassingsprogramma’s. 1. Zorg ervoor dat: v Het toepassingsprogramma geen hogere weergavestand instelt dan de minitor aankan. v De vereiste stuurprogramma’s zijn geïnstalleerd voor de toepassing. 2. Voer een videodiagnose uit (zie “Hulpprogramma’s voor diagnose” op pagina 119). v Als de server de videodiagnose doorstaat, is de video in orde; zie “Onbepaalde problemen oplossen” op pagina 146. v (Alleen voor servicemedewerkers) Als de videodiagnose mislukt voor de server, vervangt u de systeemplaat. 140 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Actie Het beeldscherm heeft een trillend beeld, of de schermafbeelding is golvend, onleesbaar, lopend of vervormd. 1. Als de zelftest van het beeldscherm aangeeft dat het beeldscherm juist functioneert, controleer dan of het beeldscherm op een andere plaats beter werkt. Magnetische velden rondom andere apparaten (zoals transformatoren, TLbuizen of andere beeldschermen) kunnen het beeld vervormen. Als dat gebeurt, zet u het beeldscherm uit. Waarschuwing: Als u een kleurenbeeldscherm verplaatst terwijl het is ingeschakeld, kan er verkleuring ontstaan. Plaats het apparaat en het beeldscherm dan minimaal 30 cm. uit elkaar en schakel het beeldscherm in. Opmerkingen: a. Om lees/schrijf-fouten van het diskettestation te voorkomen, moet de afstand tussen het beeldscherm en elk van de diskettestations minimaal 7,5 cm zijn. b. Niet door Lenovo geleverde beeldschermkabels kunnen onvoorspelbare problemen opleveren. 2. Sluit de beeldschermkabel opnieuw aan. 3. Vervang de in stap 2 genoemde componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Beeldschermkabel b. Video PCI-kaart (als er een geïnstalleerd is) c. Beeldscherm d. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat Op het scherm worden onjuiste tekens weergegeven. 1. Als er een onjuiste taal wordt weergegeven, werkt u UEFI-code bij (zie “De firmware bijwerken” op pagina 108) en stelt u de juiste taal in. 2. Sluit de beeldschermkabel opnieuw aan. 3. Vervang de in stap 2 genoemde componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Beeldschermkabel b. Beeldscherm c. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 141 Problemen met optionele apparatuur v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Actie Een zojuist geïnstalleerd optioneel apparaat werkt niet. 1. Controleer of: v Het apparaat geschikt is voor de server. v U de installatie-instructies bij het apparaat hebt opgevolgd en het apparaat correct is geïnstalleerd. v Er geen andere geïnstalleerde apparaten of kabels zijn losgeraakt. v U de configuratiegegevens hebt bijgewerkt in het programma Setup Utility. Telkens wanneer u geheugen of andere apparatuur wijzigt, moet u de configuratie bijwerken. 2. Plaats opnieuw het zojuist geïnstalleerde apparaat. 3. Vervang het zojuist geïnstalleerde apparaat. Een optioneel apparaat dat in het verleden wel werkte, werkt nu niet meer. 1. Zorg dat alle kabels van het apparaat correct zijn aangesloten. 2. Als er bij het apparaat aparte testinstructies zijn geleverd, gebruik deze dan om het apparaat te testen. 3. Plaats opnieuw het defecte apparaat. 4. Vervang het defecte apparaat. 142 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Problemen met de voeding v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Actie De aan/uit-knop werkt niet en de resetknop werkt wel (de server start niet). Opmerking: De aan/uit-knop werkt pas ongeveer drie tot vijf minuten nadat de server is aangesloten op het lichtnet. 1. Controleren of de aan/uit-knop correct werkt: a. Ontkoppel de netsnoeren van de server. b. Sluit de netsnoeren opnieuw aan. c. (Alleen voor servicemedewerkers) Plaats opnieuw de kabels voor het bedieningspaneel en herhaal de stappen 1a en 1b. v (Alleen voor servicemedewerkers) Als de server start, plaatst u het bedieningspaneel terug. Als het probleem blijft optreden, vervangt u het bedieningspaneel. v Als de server niet opstart, omzeil dan de aan/uit-schakelaar met behulp van de jumper voor geforceerd aanzetten (zie “Schakelaars en jumpers op de systeemplaat” op pagina 22). Als de server opstart, plaatst u het bedieningspaneel terug. Als het probleem blijft optreden, vervangt u het bedieningspaneel. 2. Controleer of de resetknop correct werkt: a. Ontkoppel de netsnoeren van de server. b. Sluit de netsnoeren opnieuw aan. 3. Controleer of: v De netsnoeren zijn aangesloten op de server en op een goed werkend stopcontact. v Het juiste type geheugen is geïnstalleerd. v De DIMM’s correct zijn aangebracht. v De LED’s op de voedingseenheid geen fout aangeven. v (Alleen voor servicemedewerkers) De microprocessor correct zijn geïnstalleerd. 4. Plaats de volgende componenten weer op hun plek: a. DIMM’s b. (Alleen voor servicemedewerkers) De kabels van de voedingseenheid naar alle interne onderdelen c. (Alleen voor servicemedewerkers) Aansluiting voor aan/uit-schakelaar 5. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. DIMM’s b. Voedingseenheid c. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 6. Als u net een optioneel apparaat hebt geïnstalleerd, verwijdert u dit en start u de server opnieuw op. Als de server nu wel start, hebt u misschien meer apparaten geïnstalleerd dan de voedingseenheid aankan. 7. Zie “LED’s voor voedingseenheid” op pagina 151. 8. Zie “Onbepaalde problemen oplossen” op pagina 146. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 143 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Actie De server kan niet worden uitgeschakeld. 1. Ga na of u een ACPI-besturingssysteem (Advanced Configuration and Power Interface) of een niet-ACPI-besturingssysteem gebruikt. Als het besturingssysteem geen ACPI ondersteunt, moet u de volgende stappen uitvoeren: a. Druk op Ctrl+Alt+Delete. b. Zet de server uit door de aan/uit-knop 5 seconden lang ingedrukt te houden. c. Start de server opnieuw op. d. Als de zelftest bij opstarten (POST) mislukt en de aan/uit-knop werkt niet, ontkoppelt u het netsnoer gedurende 20 seconden. Vervolgens sluit u het netsnoer weer aan en start u de server opnieuw op. 2. Als het probleem blijft optreden of als u werkt met een ACPI-besturingssysteem, kan het probleem te maken hebben met de systeemplaat. De server wordt onverwacht afgesloten en de LED’s op het bedieningspaneel branden niet. Zie “Onbepaalde problemen oplossen” op pagina 146. Problemen met seriële apparaten v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Actie Het aantal seriële poorten dat door het besturingssysteem wordt gevonden, is kleiner dan het aantal geïnstalleerde poorten. 1. Controleer of: v Aan elke poort een uniek adres is toegewezen in het programma Setup Utility en geen van de seriële poorten is uitgeschakeld. v De PCI-kaart met de seriële poort (indien aanwezig) correct aangesloten is. 2. Installeer de PCI-kaart met de seriële poort opnieuw. 3. Vervang de PCI-kaart met de seriële poort. 144 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Actie Een serieel apparaat werkt niet. 1. Zorg ervoor dat: v Het apparaat compatibel is met de server. v De seriële poort ingeschakeld is en een uniek adres heeft. v Het apparaat in aangesloten op de juiste aansluiting (zie “Schakelaars en jumpers op de systeemplaat” op pagina 22). 2. Plaats de volgende componenten weer op hun plek: a. Defect serieel apparaat b. Seriële kabel 3. Vervang de in stap 2 genoemde componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op. 4. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Softwareproblemen v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Actie U vermoedt een softwareprobleem. 1. Als u wilt nagaan of het probleem door de software wordt veroorzaakt, moet u controleren of: v De server de minimaal vereiste hoeveelheid geheugen heeft om de software te kunnen gebruiken. Informatie over geheugenvereisten vindt u in de informatie die bij de software is geleverd. Als u zojuist een optioneel apparaat of extra geheugen hebt geïnstalleerd, kan er sprake zijn van een conflict in de geheugenadressen. v De software is ontworpen om te functioneren op de server. v Ander software wel werkt op de server. v De software werkt op een andere server. 2. Als er foutberichten op het scherm verschijnen wanneer u de software gebruikt, raadpleeg dan de informatie die bij het programma is geleverd om te zien wat deze foutberichten betekenen en hoe u de problemen mogelijk kunt oplossen. 3. Neem contact op met het softwareleverancier. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 145 Problemen met USB-poorten v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Actie Een USB-apparaat werkt niet. 1. Voer een USB-diagnose uit (zie “POST” op pagina 119). 2. Zorg ervoor dat: v Het juiste USB-stuurprogramma is geïnstalleerd. v Het besturingssysteem USB-apparaten ondersteunt. 3. Zorg dat de USB-configuratieopties correct zijn ingesteld in het programma Setup Utility (zie voor meer informatie “Werken met het programma Setup Utility” op pagina 94). 4. Als u een USB-hub gebruikt, ontkoppelt u het USB-apparaat en sluit u het apparaat rechtstreeks aan op de server. Videoproblemen Zie “Beeldschermproblemen” op pagina 140. Onbepaalde problemen oplossen Als het met de diagnosetest niet is gelukt om de oorzaak van het probleem op te sporen of als de server helemaal niet werkt, komt de informatie in dit gedeelte van pas. Als u vermoedt dan de storingen (doorlopend of incidenteel) worden veroorzaakt door een softwareprobleem, raadpleegt u “Softwareproblemen” op pagina 145. Beschadigde gegevens in het CMOS-geheugen en beschadigde firmware van de server kunnen onbepaalde problemen veroorzaken. Om de CMOS-gegevens te resetten, moet u de CMOS-jumper verplaatsen om het CMOS-geheugen te resetten. Zie “Schakelaars en jumpers op de systeemplaat” op pagina 22. Vermoedt u dat de firmware van de server beschadigd is, raadpleeg dan “De firmware bijwerken” op pagina 108. Als de voedingseenheden correct werken, voert u de volgende procedure uit: 1. Zet de server uit. 2. Zorg dat de server correct is bekabeld. 3. Verwijder of ontkoppel een voor een de volgende apparaten, totdat u de fout hebt gevonden. Zet telkens de server weer aan en werk dan ook de configuratie bij. v Externe apparaten. v Piekspanningsbregrenzer (op de server). v Printer, muis en niet-Lenovo apparaten, v Elke PCI-kaart. v Vasteschijfstations. v Geheugenmodules. In de minimumconfiguratie wordt er een DIMM van 1 GB in sleuf 3 verlangd. 4. Zet de server aan. Als het probleem aanhoudt, controleert u de onderstaande componenten in de aangegeven volgorde: v Geheugenmodule v Microprocessor v Systeemplaat 146 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Als het probleem wordt opgelost als u een PCI-kaart uit de server verwijdert en het probleem terugkeert wanneer u dezelfde PCI-kaart weer installeert, is de PCI-kaart waarschijnlijk defect; als het probleem terugkeert als u de PCI-kaart vervangt door een andere, is de uitbreidingskaart waarschijnlijk defect. Als u een netwerkprobleem vermoedt, terwijl de server alle systeemtests doorstaat, is er mogelijk een probleem met de externe netwerkbekabeling. Tips voor probleembepaling Omdat het aantal combinaties van hardware en software bijna oneindig is, kan de onderstaande informatie u wellicht helpen bij het opsporen van de oorzaak van een probleem. Probeer de volgende informatie altijd bij de hand te hebben wanneer u de hulp van Lenovo inroept. Het modelnummer en het serienummer van de server bevinden zich op de frontplaat (zie afbeelding): v Machinetype en model v Upgrades van microprocessor of vasteschijfstation(s) v Symptomen van de storing – Doorstaat de server de diagnosetests? – Wat gebeurt er? Wanneer? Waar? – Treedt de storing op een enkele server op, of op meerdere servers? – Is de storing herhaalbaar? – Heeft deze configuratie ooit gewerkt? – Welke eventuele wijzigingen zijn er aangebracht voordat de configuratie ermee ophield? – Is dit de oorspronkelijk gemelde storing? v Type diagnoseprogramma en versie v Hardwareconfiguratie (schermafdruk van het systeemoverzicht) v Level van IMM-firmware v Besturingssysteem Sommige problemen kunt u oplossen door de configuratie en de softwaresetup van een niet-werkende server te vergelijken met die van een werkende server. Als u twee servers omwille van diagnosedoeleinden met elkaar vergelijkt, mag u ze alleen als identiek beschouwen als de volgende facturen bij beide servers exact gelijk zijn: v Machinetype en model v Level van IMM-firmware v Adapters en aangesloten apparatuur, op dezelfde locaties v Adresjumpers, terminators en bekabeling v Versies en levels van software v Type diagnoseprogramma en versie v Instellingen van configuratieopties v Setup van stuurbestand van besturingssysteem Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 147 In Bijlage A, “Hulp en technische ondersteuning”, op pagina 155 vindt u meer informatie over de manier waarop u kunt bellen voor service. Diagnoseprogramma’s en berichten De diagnoseprogramma’s vormen de primaire methode voor het testen van de belangrijkste onderdelen van de server. Tijdens het uitvoeren van de diagnoseprogramma’s worden er tekstberichten op het scherm afgebeeld. Deze worden tevens opgeslagen in het testlogboek. Een diagnosebericht geeft aan dat er een probleem is geconstateerd. In het bericht wordt aangegeven welke actie u het beste kunt ondernemen. Zie de publicatie Hardware Maintenance Manual voor meer informatie over diagnoseprogramma’s en -berichten. Fouten-LED’s DIMMs DIMMs Heatsink Orientation Op de afbeelding ziet u de LED’s op de systeemplaat. De systeemplaat is uitgerust met fouten-LED’s die u helpen de herkomst van de fout te vinden. Voer de diagnoseprogramma’s uit om de oorzaak van de fout op te sporen (zie “Hulpprogramma’s voor diagnose” op pagina 119). 1 Fouten-LED ventilator 5 9 Fouten-LED PCI Express-sleuf 2 2 Fouten-LED ventilator 4 10 Fouten-LED PCI Express-sleuf 1 3 H8 Hartslag-LED 11 Fouten-LED microprocessor 4 Fouten-LED ventilator 3 12 Fouten-LED batterij 5 Fouten-LED ventilator 2 13 Spaarstanden-LED 6 Fouten-LED ventilator 1 14 Fouten-LED systeemplaat 7 LED voor SAS/SATA-controller 15 fouten-LED’s DIMM 1-6 8 LED voor functionaliteit van IMM 148 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding De server is zodanig ontworpen dat de LED’s blijven branden zo lang de server is aangesloten op het lichtnet, ook als de server uit staat (uiteraard op voorwaarde dat het stopcontact goed werkt). Deze functie maakt het mogelijk om de fout zelfs te vinden als het besturingssysteem is afgesloten. Opmerking: Wanneer u de voedingsbron loskoppelt van de server, hebt u niet langer de mogelijkheid om de LED’s te bekijken omdat de LED’s niet branden als de voedingsbron is verwijderd. Voordat u de voedingsbron ontkoppelt, zorgt u ervoor dat u noteert welke LED’s branden, met inbegrip van de LED’s die branden op het bedieningspaneel en de LED’s die branden op de systeemplaat in de server. Veel fouten worden eerst aangegeven met de systeemfout-LED op het bedieningspaneel van de server. Als die LED brandt, kunnen er elders in de server ook een of meer LED’s branden. Deze kunnen u de herkomst van de fout aanwijzen. Voordat u binnenin de server gaat werken om te zien welke LED’s er branden, dient u “Beveiliging” op pagina vii en “Werken met apparaten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit” op pagina 28 te lezen. Als er een fout optreedt, bekijk de LED’s van de server dan in de onderstaande volgorde: 1. Kijk eerst op het bedieningspaneel aan de voorkant van de server. Als de systeemfout-LED brandt, geeft dit aan dat er een fout is opgetreden. 2. Kijk op de voor- en achterkant van de server of er LED’s van onderdelen branden. 3. Verwijder de kap van de server en kijk of er binnenin de server LED’s branden. Bepaalde onderdelen in de server hebben LED’s die gaan branden om de plaats van een probleem aan te geven. Als er bijvoorbeeld een fout met een DIMM optreedt, gaat de LED naast de desbetreffende DIMM op de systeemplaat branden. Kijk op het systeemservicelabel aan de binnenkant van de kap van de server. Op dat label ziet u een overzicht van de interne onderdelen. Alleen al hieruit kunt u vaak genoeg informatie halen om de fout te herstellen. In de onderstaande tabel worden de LED’s op de systeemplaat beschreven en worden mogelijke acties aangeboden voor het oplossen van de aangetroffen problemen. v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Onderdeel-LED Beschrijving Actie Fouten-LED’s voor DIMM’s Er is een geheugen-DIMM defect of onjuist geïnstalleerd. 1. Verwijder de DIMM die wordt aangegeven door de brandende LED. 2. Plaats de DIMM opnieuw. 3. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. DIMM b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat Fouten-LED’s voor ventilatoren Een bepaalde ventilator is defect, draait te langzaam of is verwijderd. 1. Vervang de defecte ventilator. Deze wordt aangegeven met een brandende LED bij de aansluiting van de ventilator op de systeemplaat. 2. Vervang de defecte ventilator. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 149 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Onderdeel-LED Beschrijving Actie Fouten-LED voor microprocessor De microprocessor is defect, is verwijderd of is onjuist geïnstalleerd. Opmerking: (Alleen voor servicemedewerkers) Controleer of de microprocessor correct is geïnstalleerd. Zie see “Microprocessor installeren” op pagina 62. 1. Raadpleeg logboek voor systeemevents om vast te stellen waarom de LED brandt. 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Plaats de desbetreffende microprocessor opnieuw. 3. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. (Alleen voor servicemedewerkers) Microprocessor b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat Fouten-LED voor systeemplaat De microprocessor-VRD en/of de (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de voltageregelaars op de systeemplaat systeemplaat. zijn defect. Fouten-LED voor batterij Batterij bijna leeg. 1. Vervang indien nodig de CMOS-batterij (een lithiumbatterij). 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Hartslag-LED voor IMM Geeft de status van het opstartproces van de IMM aan. Als de LED niet binnen 30 seconden dat de server is aangesloten op het lichtnet begint te knipperen, voert u de volgende procedure uit: Als de server wordt aangesloten op 1. (Alleen voor servicemedewerkers) Herstel de het lichtnet, knippert deze LED snel firmware opnieuw (zie “De UEFI-firmware om aan te geven dat de IMM-code terugzetten” op pagina 109). wordt geladen. Zodra het laden 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de voltooid is, stopt de LED korte tijd systeemplaat. met knipperen. Daarna gaat de LED langzaam knipperen om aan te geven dat de IMM volledig operationeel is. U kunt de server dan starten door op de aan/uit-knop te drukken. Fouten-LED’s voor PCI-sleuven Er is een fout opgetreden op een PCI-bus of op de systeemplaat. Naast de defecte PCI-sleuf gaat er een extra LED branden. 1. Raadpleeg het logboek voor systeemevents voor informatie over de fout. 2. Als u aan de hand van de LED’s en de informatie in het systeemeventlogboek niet kunt vaststellen welke PCI-kaart de storing vertoont, verwijdert u telkens één PCI-kaart tegelijk en start u de server na het verwijderen van elke PCI-kaart opnieuw op. 3. Als de storing blijft optreden, gaat u naar http:// www.lenovo.com/support voor aanvullende informatie over het oplossen van het probleem. H8 hartslag-LED Opstart- en afsluitvolgorde. 1. Als de LED één keer per seconde knippert, is alles in orde en hoeft u niets te doen. 2. Als de LED niet knippert: (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 150 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Systeempuls-LED’s De volgende LED’s bevinden zich op de systeemplaat en geven de opstart- en afsluitvolgorde van het systeem en de voortgang van het opstarten aan (zie “LED’s voor systeemplaat” op pagina 24 voor de plaats van deze LED’s). Tabel 18. Systeempuls-LED’s LED Beschrijving Actie H8-hartslag Opstart- en afsluitvolgorde. 1. Als de LED één keer per seconde knippert, is alles in orde en hoeft u niets te doen. 2. Als de LED niet knippert: (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. IMM-hartslag IMM-hartslag opstartproces. Hieronder worden de verschillende stadia in het rangschikkingsproces voor de IMM-hartslag beschreven. 1. Als deze LED snel knippert (ongeveer vier keer per seconde) wordt de IMM-code op dat moment geladen. 2. Als deze LED kortstondig uitgaat, betekent dit dat het laden van de IMM-code voltooid is. 3. Als deze LED kortstondig uitgaat en vervolgens langzaam gaat knipperen (ongeveer één keer per seconde), is de IMM volledig operationeel. U kunt op de aan/ uit-knop drukken om de server aan te zetten. 4. Als deze LED 30 seconden na het aansluiten van de server op het lichtnet nog steeds niet knippert, voert u de volgende procedure uit: a. (Alleen voor servicemedewerkers) Herstel de firmware met behulp van de IMM hersteljumper (zie “Schakelaars en jumpers op de systeemplaat” op pagina 22). b. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. LED’s voor voedingseenheid De volgende minimumconfiguratie is nodig, anders gaat de DC-LED op de voedingseenheid niet branden: v Voedingseenheid v Netsnoer De volgende minimumconfiguratie is nodig om de server te kunnen laten starten: v Een microprocessor in microprocessoraansluiting 1 Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 151 v v v v v Eén DIMM van 1 GB op de systeemplaat Eén voedingseenheid Netsnoer ServeRAID SAS/SATA-controller Vijf ventilatoren In de onderstaande afbeelding ziet u de plaats van de LED’s van de voedingseenheid. 1 Aansluiting voor netvoeding 14 LED gelijkstroom (groen) 13 Fouten-LED van voedingseenheid (oranje) 15 LED wisselstroom (groen) In de onderstaande tabel worden de problemen beschreven die worden aangegeven met diverse combinaties van de LED’s van de voedingseenheid en de mogelijke acties voor het oplossen van het probleem. 152 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Tabel 19. LED’s van de voedingseenheid LED’s voor voedingseenheid Wisselstroom Gelijkstroom Fout Uit Aan Uit Uit Uit Uit Beschrijving Actie Notes Er staat geen stroom van het lichtnet op de server of er is een probleem met de stroombron. 1. Controleer de stroomtoevoer naar de server. Dit is een normale situatie als er geen stroom wordt gele2. Controleer of het netsnoer is aangesloverd. ten op een werkend stopcontact. 3. Zet de server uit en zet hem weer aan. 4. Blijft het probleem bestaan, dan moet u de voedingseenheid vervangen. De voedings1. Controleer of de voedingseenheid eenheid is niet correct geïnstalleerd is. Het kan nodig volledig geïnstalzijn om de stroom van de server af te leerd, de halen en de voedingseenheid opnieuw systeemplaat is aan te brengen. defect of de 2. Als de fouten-LED van de systeemvoedingseenheid plaat niet brandt, vervangt u de is defect. voedingseenheid. Geeft gewoonlijk aan dat de voedingseenheid niet correct geplaatst is. Vóórdat het systeem is aangezet, is dit een normale situatie. 3. Brandt de de fouten-LED van de systeemplaat wél: (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Aan Uit of knipperend Aan Voedingseenheid Vervang de voedingseenheid. defect Aan Aan Uit Normale werking Aan Aan Aan Vervang de voedingseenheid. De voedingseenheid is defect, maar nog wel operationeel Diagnoseprogramma’s en berichten De diagnoseprogramma’s vormen de primaire methode voor het testen van de belangrijkste onderdelen van de server. Tijdens het uitvoeren van de diagnoseprogramma’s worden er tekstberichten op het scherm afgebeeld. Deze worden tevens opgeslagen in het testlogboek. Een diagnosebericht geeft aan dat er een probleem is geconstateerd. In het bericht wordt aangegeven welke actie u het beste kunt ondernemen. Er zijn hulpprogramma’s beschikbaar om de diagnosecode op het geïntegreerde USB-flashapparaat te resetten en bij te werken. Dit is van belang wanneer de diagnosepartitie beschadigd raakt en de diagnoseprogramma’s niet meer kunnen worden gestart. Voor meer informatie en voor het downloaden van de hulpprogramma’s gaat u naar http://www.lenovo.com/support. De diagnoseprogramma’s uitvoeren U kunt de diagnoseprogramma’s als volgt uitvoeren: 1. Als de server actief is, zet dan de server en alle aangesloten apparaten uit. 2. Zet eerst alle aangesloten apparaten aan en daarna de server. 3. Zodra de aanwijzing <F2> Diagnostics wordt afgebeeld, drukt u op F2. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 153 Opmerking: Als u het DSA Preboot diagnoseprogramma start, gebeurt er eerst niets en kan het ongewoon lang duren voordat het programma reageert. Dit is normaal; het programma wordt dan geladen. 4. Desgewenst kunt u Quit to DSA selecteren om het stand-alone geheugendiagnoseprogramma te verlaten. Opmerking: Als u de stand-alone geheugendiagnoseomgeving eenmaal hebt verlaten, moet u de server opnieuw opstarten om opnieuw toegang te krijgen tot die omgeving. 5. Selecteer gui om de grafische gebruikersinterface op te roepen, of cmd om naar het interactieve DSAmenu te gaan. 6. Volg de instructies op het scherm om de gewenste diagnosetest te selecteren. Als er bij de diagnose geen hardwarestoring wordt gevonden maar het probleem tijdens de normale werking van de server blijft bestaan, wordt het probleem mogelijk veroorzaakt door een softwarefout. Als u denkt dat er een softwareprobleem is opgetreden, raadpleegt u de documentatie die bij de software is geleverd. Eén probleem kan meerdere foutberichten veroorzaken. Als dat gebeurt, gaat u eerst op zoek naar de oorzaak van het eerste foutbericht. De volgende keer dat u de diagnoseprogramma’s uitvoert, treden de andere problemen gewoonlijk niet meer op. Uitzondering: Als meerdere foutcodes of LED’s op de systeemplaat wijzen op een microprocessorfout, kan de fout worden veroorzaakt door de microprocessor of door de aansluiting van de microprocessor. Zie “Microprocessorproblemen” op pagina 139 voor informatie over het opsporen van fouten met de microprocessor. Als de server tijdens het testen stopt en de verwerking niet kan voortzetten, start u de server opnieuw en probeert u nogmaals de diagnoseprogramma’s uit te voeren. Blijft het probleem bestaan, vervang dan het onderdeel dat werd getest op het moment dat de server stopte. Tekstberichten bij diagnose Er kunnen tekstberichten worden afgebeeld terwijl er tests worden uitgevoerd. Een dergelijk tekstbericht bevat meestal een van de volgende resultaten: Passed: De test is foutloos voltooid. Failed: Er is bij de test een fout ontdekt. Aborted: De test kon niet worden voortgezet als gevolg van de configuratie van de server. Extra informatie over mislukte tests is te vinden in de uitgebreide diagnoseresultaten voor elke test. Het testlogboek bekijken Als u, nadat de tests voltooid zijn, het testlogboek wilt bekijken, typt u de opdracht view in het interactieve DSA-menu, of selecteert u Diagnostic Event Log in de grafische gebruikersinterface. Om de DSA Preboot-collecties over te brengen naar een extern USB-apparaat, typt u de opdracht copy in het interactieve DSA-menu. Diagnoseberichten Een volledige lijst van berichten die door de diagnoseprogramma’s kunnen worden gegenereerd, plus de aanbevolen acties om de geconstateerde problemen op te lossen, vindt u in de publicatie Hardware Maintenance Manual . 154 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Bijlage A. Hulp en technische ondersteuning Als u hulp, service of technische assistentie nodig hebt, of gewoon meer wilt weten over Lenovoproducten, staan u legio informatiebronnen van Lenovo ter beschikking. In dit gedeelte leest u waar u terecht kunt voor meer informatie over Lenovo en Lenovo-producten, wat u moet doen als er problemen met het systeem zijn en wie u kunt bellen als er onderhoud of service moet worden uitgevoerd. Voordat u belt Ga, voordat u belt, na of u de volgende stappen hebt ondernomen om te proberen het probleem zelf op te lossen: v Controleer of alle kabels en snoeren goed zijn aangesloten. v Controleer aan/uit-schakelaars om u ervan te vergewissen dat het systeem aan staat. v Raadpleeg in de documentatie van uw systeem de secties over het oplossen van problemen en gebruik de diagnoseprogramma’s die bij het systeem zijn geleverd. Informatie over diagnoseprogramma’s vindt u in Hardware Maintenance Manual . v Ga naar http://www.lenovo.com/support om te controleren op technische informatie, hints, tips en nieuwe stuurprogramma’s of om een aanvraag te verzenden voor informatie. De meeste problemen kunnen worden opgelost zonder hulp van buitenaf, door de informatie te gebruiken op de ondersteuningswebsite van Lenovo of door de procedures voor probleemoplossing te volgen die Lenovo biedt in de publicaties die worden geleverd bij uw Lenovo-product. In de documentatie bij Lenovo-systemen worden ook de diagnosetests beschreven die u kunt uitvoeren. Bij de meeste systemen, besturingssystemen en programma’s wordt documentatie meegeleverd waarin procedures worden beschreven voor het oplossen van problemen en uitleg wordt gegeven over foutberichten en foutcodes. Raadpleeg voor problemen met de software de documentatie bij het besturingssysteem of het toepassingsprogramma. De documentatie gebruiken Informatie over uw Lenovo-systeem en eventueel vooraf geïnstalleerde software, of over een optioneel apparaat vindt u in de documentatie die bij het desbetreffende product is meegeleverd. De documentatie bestaat uit gedrukte documenten, online documenten, readme-bestanden en Help-bestanden. De meeste documentatie voor uw server bevindt zich op de ThinkServer-documentatie DVD die wordt verstrekt bij de server. Zie de informatie over probleemoplossing in uw systeemdocumentatie voor instructies met betrekking tot de diagnoseprogramma’s. Uit de informatie voor probleemoplossing of de berichten van de diagnoseprogramma’s kan blijken dat u aanvullende of bijgewerkte stuurprogramma’s of andere software nodig hebt. Lenovo houdt pagina’s op internet bij waar u terecht kunt voor de nieuwste technische informatie en de meest recente stuurprogramma’s en updates. Voor deze pagina’s gaat u naar http:// www.lenovo.com/support en volgt u de instructies. Hulp en informatie van internet halen De homepage van Lenovo op internet bevat informatie over Lenovo-systemen, optionele apparaten, services en ondersteuning. Voor algemene informatie over Lenovo-producten of om Lenovo-producten aan te schaffen, gaat u naar http://www.lenovo.com. Voor ondersteuning op Lenovo-producten gaat u naar http://www.lenovo.com/support. © Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. 155 Service aanvragen Tijdens de garantieperiode kunt u voor telefonische hulp en informatie terecht bij het Customer Support Center. De volgende services zijn tijdens de garantieperiode beschikbaar: v Probleembepaling- Speciaal opgeleid personeel staat klaar om u te helpen de oorzaak van een hardwareprobleem op te sporen en het probleem te verhelpen. v Reparatie van hardware- Als het probleem wordt veroorzaakt door hardware die onder de garantie valt, zal speciaal opgeleid onderhoudspersoneel zorgdragen voor de noodzakelijke service. v Ontwerpwijzigingen- In sommige gevallen moet een product na de verkoop worden aangepast. Lenovo of uw Lenovo-dealer zal dergelijke technische wijzigingen aanbrengen als ze van toepassing zijn op uw hardware. De volgende items vallen niet onder de garantie: v Vervanging of gebruik van onderdelen die niet voor of door Lenovo zijn gefabriceerd, en van Lenovoonderdelen waarop geen garantie wordt gegeven v Opsporing van de oorzaak van softwareproblemen v Configuratie van het BIOS als onderdeel van een installatie of upgrade v Wijzigingen of upgrades van stuurprogramma’s v Installatie en onderhoud van netwerkbesturingssystemen v Installatie en onderhoud van softwareprogramma’s In de bij uw computer geleverde informatie over veiligheid en garantie vindt u een volledig overzicht van de garantievoorwaarden. Om recht te blijven houden op de garantieservice dient u uw aankoopbewijs te bewaren. Voor een lijst van telefoonnummers voor service en ondersteuning in uw land of regio gaat u naar http://www.lenovo.com/support en klikt u op Support phone list. U kunt ook de bij uw computer geleverde informatie over veiligheid en garantie raadplegen. Opmerking: Telefoonnummers kunnen zonder voorafgaand bericht worden gewijzigd. Als het nummer voor uw land of regio ontbreekt, neemt u contact op met uw Lenovo-wederverkoper of met uw Lenovo-vertegenwoordiger. Zorg dat u bij uw computer zit als u belt. Als u belt voor technische assistentie, moet u de volgende informatie bij de hand hebben: v Machinetype en model v De serienummers van de hardwareproducten v Beschrijving van het probleem v De exacte tekst van foutberichten v Gegevens over de configuratie (hardware en software) Andere services Als u uw Lenovo-notebook meeneemt op reis of als u verhuist naar een land waar uw type desktopcomputer, notebook of servercomputer wordt verkocht, is de Internationale Garantieservice (IWS) voor uw computer beschikbaar. Deze geeft u gedurende de garantieperiode recht heeft op garantieservice. De service wordt verleend door serviceverleners die zijn gemachtigd om garantieservice te verlenen. Servicemethoden en procedures verschillen per land en sommige services zijn niet in alle landen beschikbaar. De Internationale Garantieservice wordt verleend conform de servicemethode (aflevering bij Lenovo 156 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding of on-site) die geldt voor het land waar de service wordt uitgevoerd. Servicebureaus in sommige landen bieden mogelijk geen service voor alle modellen van een bepaald machinetype. In sommige landen kunnen kosten in rekening worden gebracht of gelden beperkingen voor service. Om vast te stellen of uw computer in aanmerking komt voor Internationale Garantieservice (IWS) en om een lijst te bekijken van landen waar service beschikbaar is, gaat u naar http://www.lenovo.com/ support, klikt u op Warranty en volgt u de instructies op het scherm. Voor technische ondersteuning bij de installatie van, of vragen over, Service Packs voor uw vooraf geïnstalleerde Microsoft Windows-product, raadpleegt u de website Microsoft Product Support Services op http://www.support.microsoft.com/directory/. U kunt ook contact opnemen met het Customer Support Center. Mogelijk worden er kosten in rekening gebracht. Extra services aanschaffen Zowel tijdens als na de garantieperiode kunt u extra diensten aanschaffen, zoals ondersteuning voor hardware, besturingssystemen en toepassingsprogramma’s, instellen en configureren van het netwerk, uitgebreide reparatiediensten voor hardware en installatie op maat. De naam en beschikbaarheid van een service kan per land en regio verschillen. Meer informatie over deze services vindt u op de Lenovowebsite op http://www.lenovo.com/. Productservice Lenovo Bijlage A. Hulp en technische ondersteuning 157 158 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Bijlage B. Kennisgevingen Mogelijk brengt Lenovo de in dit document genoemde producten, diensten of voorzieningen niet uit in alle landen. Neem contact op met uw Lenovo-vertegenwoordiger voor informatie over de producten en services die beschikbaar zijn in uw gebied. Verwijzing in deze publicatie naar producten of diensten van Lenovo houdt niet in dat uitsluitend Lenovo-producten of -diensten gebruikt kunnen worden. Functioneel gelijkwaardige producten of diensten kunnen in plaats daarvan worden gebruikt, mits dergelijke producten of diensten geen inbreuk maken op intellectuele eigendomsrechten of andere rechten van Lenovo. De gebruiker is verantwoordelijk voor het vaststellen van de mate van samenwerking met producten, programma’s of diensten van anderen. Mogelijk heeft Lenovo octrooien of octrooi-aanvragen met betrekking tot bepaalde in deze publicatie genoemde producten. De levering van dit document geeft u geen recht op een licentie voor deze octrooien. Vragen over licenties kunt u schriftelijk richten aan: Lenovo (United States), Inc. 1009 Think Place - Building One Morrisville, NC 27560 U.S.A. Attention: Lenovo Director of Licensing LENOVO LEVERT DEZE PUBLICATIE OP “AS IS”-BASIS, ZONDER ENIGE GARANTIE, UITDRUKKELIJK NOCH STILZWIJGEND, MET INBEGRIP VAN, MAAR NIET BEPERKT TOT, DE GARANTIES OF VOORWAARDEN VAN HET GEEN INBREUK MAKEN OP RECHTEN VAN DERDEN, VERHANDELBAARHEID OF GESCHIKTHEID VOOR EEN BEPAALD DOEL. In sommige rechtsgebieden is het uitsluiten van stilzwijgende garanties niet toegestaan, zodat bovenstaande uitsluiting mogelijk niet op u van toepassing is. Deze informatie kan technische onnauwkeurigheden of typografische fouten bevatten. De informatie wordt periodiek aangepast; deze veranderingen worden opgenomen in nieuwe uitgaven van het document. Lenovo kan de producten en/of programma’s die in deze publicatie worden beschreven zonder aankondiging wijzigen en/of verbeteren. De producten die in dit document worden beschreven, zijn niet bedoeld voor gebruik bij implantaties of andere levensondersteunende toepassingen waarbij storingen kunnen leiden tot letsel of overlijden. De informatie in dit document heeft geen invloed op Lenovo-productspecificatie of garantie. De inhoud van dit document kan niet worden gebruikt als uitdrukkelijke of stilzwijgende licentie of als vrijwaring van de intellectuele eigendomsrechten van Lenovo of derden. Alle informatie in dit document is afkomstig van specifieke omgevingen en wordt hier uitsluitend ter illustratie afgebeeld. In andere gebruiksomgevingen kan het resultaat anders zijn. Lenovo behoudt zich het recht voor om door u verstrekte informatie te gebruiken of te distribueren op iedere manier die zij relevant acht, zonder dat dit enige verplichting voor Lenovo jegens u schept. Verwijzingen in deze publicatie naar andere dan Lenovo-websites zijn uitsluitend opgenomen ter volledigheid en gelden op geen enkele wijze als aanbeveling voor die websites. Het materiaal op dergelijke websites maakt geen deel uit van het materiaal voor dit Lenovo-product. Gebruik van dergelijke websites is geheel voor eigen risico. Alle snelheids- en prestatiegegevens in dit document zijn verkregen in een gecontroleerde omgeving. De resultaten dat in andere gebruiksomgevingen wordt verkregen, kunnen hiervan derhalve afwijken. Bepaalde metingen zijn mogelijkerwijs uitgevoerd op systemen die nog in ontwikkeling waren en er wordt geen garantie gegeven dat deze metingen op algemeen verkrijgbare machines gelijk zouden zijn. © Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. 159 Bovendien zijn bepaalde meetresultaten verkregen door middel van extrapolatie. Werkelijke resultaten kunnen afwijken. Gebruikers van dit document dienen de gegevens voor hun omgeving te verifiëren. Handelsmerken De volgende termen zijn handelsmerken van Lenovo in de Verenigde Staten en/of andere landen: Lenovo Het Lenovo-logo ThinkServer De volgende benamingen zijn handelsmerken van International Business Machines Corporation: v IBM® v ServeRAID Intel en Intel Xeon® zijn merken van Intel Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen. Microsoft en Windows® zijn merken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen. Linux is een merk van Linus Torvalds in de Verenigde Staten en/of andere landen. Red Hat, het Red Hat “Shadow Man”-logo en alle op Red Hat gebaseerde handelsmerken en logo’s zijn handelsmerken of geregistreerde handelsmerken van Red Hat, Inc., in de Verenigde Staten en andere landen. Andere namen van ondernemingen, producten en diensten kunnen handelsmerken zijn van derden. Belangrijke opmerkingen De opgegeven processorsnelheid duidt op de interne kloksnelheid van de micro- processor; ook andere factoren zijn van invloed op de snelheid waarmee programma’s worden uitgevoerd. De snelheid van CD- of DVD-stations is de variabele leessnelheid. De feitelijke snelheden kunnen variëren en zijn in het algemeen lager dan de maximumsnelheid. In verwijzingen naar processorgeheugen, fysiek en virtueel geheugen of kanaalvolume staat kB voor 1024 bytes, MB voor 1 048 576 bytes, en GB voor 1 073 741 824 bytes. Wanneer er sprake is van de capaciteit van vaste-schijfstations of van communicatievolumes staat MB voor 1 000 000 bytes en GB voor 1 000 000 000 bytes. Totale capaciteit die voor de gebruiker toegankelijk is kan verschillen afhankelijk van gebruiksomgevingen. Bij de maximale opslagcapaciteit op interne vaste-schijfstations wordt uitgegaan van de vervanging van alle aanwezige vaste-schijfstations en de installatie van de grootste beschikbare Lenovo-stations in alle stationscompartimenten. Om het maximale geheugen te bereiken, moet u wellicht de standaard geïnstalleerde geheugenmodule vervangen door een optionele geheugenmodule. Lenovo doet geen enkele toezegging en geeft geen enkele garantie met betrekking tot niet-Lenovo producten. Ondersteuning (indien beschikbaar) voor niet-Lenovo producten wordt verleend door de desbetreffende derde, niet door Lenovo. Bepaalde software wijkt mogelijk af van de in de winkel verkrijgbare versie (indien beschikbaar) en wordt mogelijk geleverd zonder bepaalde documentatie en zonder bepaalde functies. 160 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Naleving van de richtlijn van de Republiek Turkije over Beperking van gevaarlijke stoffen Voldoet aan de vereisten van de maatregel van de Republiek Turkije over beperking van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (EEE, Electrical and Electronic Equipment). Türkiye EEE Yönetmeliğine Uygunluk Beyanı Bu Lenovo ürünü, T.C. Çevre ve Orman Bakanlığı'nın “Elektrik ve Elektronik Eşyalarda Bazı Zararlı Maddelerin Kullanımının Sınırlandırılmasına Dair Yönetmelik (EEE)” direktiflerine uygundur. EEE Yönetmeliğine Uygundur. Hergebruik en afvalverwerking van het product Deze eenheid dient te worden gerecycled of weggegooid volgens de ter plaatse geldende wet- en regelgeving. Lenovo moedigt eigenaren van IT-apparatuur aan om hun apparatuur, wanneer deze niet meer nodig is, op een verantwoorde manier te laten recyclen. Lenovo biedt diverse programma’s voor hergebruik van IT-producten. Informatie over recycling van producten door Lenovo is te vinden op de Lenovowebsite op: http://www.lenovo.com/lenovo/environment/recycling. Esta unidad debe reciclarse o desecharse de acuerdo con lo establecido en la normativa nacional o local aplicable. Lenovo recomienda a los propietarios de equipos de tecnología de la información (TI) que reciclen responsablemente sus equipos cuando éstos ya no les sean útiles. Lenovo dispone de una serie de programas y servicios de devolución de productos en varios países, a fin de ayudar a los propietarios de equipos a reciclar sus productos de TI. Se puede encontrar información sobre las ofertas de reciclado de productos de Lenovo en el sitio web de Lenovo http://www.lenovo.com/lenovo/environment/recycling. Opmerking: Deze markering geldt alleen voor landen binnen de Europese Unie (EU) en voor Noorwegen. Dit apparaat is gelabeld in overeenstemming met Europese Richtlijn 2002/96/EC voor elektronisch afval (WEEE). Deze richtlijn stelt het raamwerk vast voor het retourneren en recyclen van gebruikte apparatuur, zoals van toepassing binnen de Europese Unie. Dit label is van toepassing op allerlei producten om aan te geven dat het product niet mag worden weggegooid, maar in overeenstemming met de Richtlijn aan het eind van de levenscyclus moet worden hergebruikt. Bijlage B. Kennisgevingen 161 Remarque : Cette marque s’applique uniquement aux pays de l’Union Européenne et à la Norvège. L’etiquette du système respecte la Directive européenne 2002/96/EC en matière de Déchets des Equipements Electriques et Electroniques (DEEE), qui détermine les dispositions de retour et de recyclage applicables aux systèmes utilisés à travers l’Union européenne. Conformément à la directive, ladite étiquette précise que le produit sur lequel elle est apposée ne doit pas être jeté mais être récupéré en fin de vie. In overeenstemming met de Europese AEEA-richtlijn (WEEE-richtlijn), moet elektrische en elektronische apparatuur gescheiden worden ingezameld en hergebruikt, gerecycled of teruggewonnen worden aan het einde van de levenscyclus. Gebruikers van EEA met het AEEA-merkteken volgens Bijlage IV van de AEEA-richtlijn, zoals hierboven aangegeven, mogen afgedankte EEA niet verwijderen als ongesorteerd stedelijk afval, maar dienen het voor klanten beschikbare inzamelingssysteem te gebruiken voor het retourneren, recyclen en hergebruiken van AEEA. Om de mogelijk negatieve gevolgen van EEA op het milieu en op de gezondheid (als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in EEA) te verminderen, is de medewerking van klanten van groot belang. Neem voor de juiste manier van inzamelen en behandelen contact op met uw plaatselijke Lenovo-vertegenwoordiger. Retourzendingsprogramma voor batterijen Dit product kan een lithium- of lithium ion-batterij bevatten. Raadpleeg het gebruikershandboek of servicehandboek voor specifieke informatie over de batterij. De batterij dient te worden behandeld als klein chemisch afval. Mogelijk zijn er geen faciliteiten voor hergebruik in uw regio. Voor informatie over het verwijderen van batterijen gaat u naarhttp://www.lenovo.com/lenovo/environment of neemt u contact op met uw lokale bedrijf voor afvalverwerking. Voor Taiwan:Recycle de batterijen. Voor de Europese Unie: Kennisgeving: Dit merkteken geldt alleen voor landen binnen de Europese Unie (EU). Batterijen of batterijverpakkingen zijn voorzien van een label overeenkomstig Europese Richtlijn 2006/ 66/EC inzake batterijen en accu’s en afgedankte batterijen en accu’s. Deze richtlijn bepaalt het raamwerk voor het retourneren en recyclen van gebruikte batterijen en accu’s zoals van toepassing binnen de Europese Unie. Dit merkteken wordt aangebracht op diverse batterijen om aan te geven dat het batterij in kwestie niet dient te worden weggegooid, maar dat het aan het eind van de levenscyclus krachtens deze Richtlijn dient te worden geretourneerd. Les batteries ou emballages pour batteries sont étiquetés conformément aux directives européennes 2006/ 66/EC, norme relative aux batteries et accumulateurs en usage et aux batteries et accumulateurs usés. Les directives déterminent la marche à suivre en vigueue dans l'Union Européenne pour le retour et le recyclage des batteries et accumulateurs usés. Cette étiquette est appliquée sur diverses batteries pour indiquer que la batterie ne doit pas être mise au rebut mais plutôt récupérée en fin de cycle de vie selon cette norme. 162 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding In overeenstemming met de Europese richtlijn 2006/66/EC moeten batterijen en accu’s van een label zijn voorzien waarop is aangegeven dat ze gescheiden moeten worden ingezameld en hergebruikt, gerecycled of teruggewonnen aan het einde van de levenscyclus. Op het label op de batterij kan ook een chemisch symbool staan voor het metaal dat in de batterij is toegepast (Pb voor lood, Hg voor kwik en Cd voor cadmium). Gebruikers van batterijen en accu’s mogen batterijen en accu’s niet weggooien als ongesorteerd stedelijk afval, maar dienen het voor klanten beschikbare inzamelingssysteem te gebruiken voor het retourneren, recyclen en verwerken van batterijen en accu’s. Deelname van klanten is belangrijk om de mogelijke gevolgen van batterijen en accu’s voor het milieu en de volksgezondheid tengevolge van de mogelijke aanwezigheid van gevaarlijke bestanddelen tot een minimum te beperken. Voor de juiste manier van verzamelen en verwerken gaat u naar http://www.lenovo.com/lenovo/environment. Voor Californië: Bevat perchloraat - speciale behandeling vereist. Zie http://www.dtsc.ca.gov/hazardouswaste/ perchlorate/. De voorgaande kennisgeving wordt geleverd in overeenstemming met de California Code of Regulations Title 22, Division 4.5 Chapter 33. Best Management Practices for Perchlorate Materials. Dit product/ onderdeel kan een lithium manganese dioxidebatterij bevatten die een perchloraat bevat. Duitse verklaring voor Werkverordening Het product is niet geschikt voor gebruik met beeldschermarbiedsplaatsen volgens clausule 2 van de Duitse werkverordening voor werk met beeldschermeenheden. Das Produkt ist nicht für den Einsatz an Bildschirmarbeitsplätzen im Sinne § 2 der Bildschirmarbeitsverordnung geeignet. Elektronische emissie Verklaring van de Federal Communications Commission (FCC) Deze sectie bevat kennisgevingen voor elektronische emissies en de FCC-instructie. Opmerking: Uit tests is gebleken dat deze apparatuur voldoet aan de beperkingen die in Deel 15 van de FCC Rules worden opgelegd aan digitale apparaten van Klasse A. Deze beperkingen zijn bedoeld om in een commerciële omgeving een redelijke mate van bescherming te bieden tegen hinderlijke interferentie. Deze apparatuur genereert, gebruikt en verzendt energie op radiofrequenties en kan, bij installatie en gebruik anders dan conform de instructies, hinderlijke interferentie met radiografische communicatie veroorzaken. Gebruik van deze apparatuur in een woonomgeving kan leiden tot storingen; de gebruiker is in dit geval verantwoordelijk voor het opheffen van de storingen op eigen kosten. Om te voldoen aan de beperkingen voor straling, moeten correct afgeschermde en geaarde kabels en stekkers worden gebruikt. Lenovo is niet verantwoordelijk voor interferentie met radio- of televisieontvangst die veroorzaakt wordt door andere dan de aanbevolen kabels en stekkers of door niet-geautoriseerde wijzigingen aan deze apparatuur. Bij niet-geautoriseerde wijzigingen kan het recht van de gebruiker om de apparatuur te gebruiken komen te vervallen. Dit apparaat voldoet aan Deel 15 van de FCC Rules. Aan het gebruik ervan worden de volgende twee voorwaarden gesteld: (1) dit apparaat mag geen hinderlijke interferentie veroorzaken, en (2) dit apparaat moet elke ontvangen interferentie accepteren, met inbegrip van interferentie die een ongewenste werking kan veroorzaken. Bijlage B. Kennisgevingen 163 Industry Canada Class A emission compliance statement Dit digitale apparaat van Klasse A voldoet aan Canadian ICES-003. Avis de conformité à la réglementation d'Industrie Canada Cet appareil numérique de la classe A est conforme à la norme NMB-003 du Canada. Australië en Nieuw-Zeeland, kennisgeving Klasse A Attentie: Dit is een product van Klasse A. In een woonomgeving kan dit product storing van de radio- en televisieontvangst veroorzaken. In dat geval dient de gebruiker gepaste maatregelen te nemen. Verenigd Koninkrijk: Veiligheidseisen voor telecommunicatie Kennisgeving voor klanten Het apparaat is goedgekeurd onder goedkeuringsnummer NS/G/1234/J/100003 voor een indirecte verbinding met publieke tele communicatiesystemen in het Verenigd Koninkrijk. Verklaring van conformiteit met EU-richtlijnen Dit product voldoet aan de voorwaarden voor bescherming zoals opgenomen in EU-richtlijn 2004/ 108/EC van de Europese Commissie inzake de harmonisering van de wetgeving van Lidstaten met betrekking tot elektromagnetische compatibiliteit. Lenovo aanvaardt geen verantwoordelijkheid voor het niet voldoen aan deze voorwaarden indien dit het gevolg is van het doorvoeren van een niet aanbevolen wijziging aan het product, inclusief het aanbrengen van niet door Lenovo geleverde optiekaarten. Uit tests van dit product is gebleken dat het voldoet aan de eisen van Apparatuur voor Informatietechnologie Klasse A conform CISPR 22/Europese Standaard EN 55022. De beperkingen voor apparatuur van Klasse A zijn vastgesteld om binnen een zakelijke of industriële omgeving een redelijke mate van bescherming te bieden tegen storing van goedgekeurde communicatie-apparatuur. Attentie: Dit is een product van Klasse A. In een woonomgeving kan dit product storing van de radio- en televisieontvangst veroorzaken. In dat geval dient de gebruiker gepaste maatregelen te nemen. Verklaring van conformiteit met Duitse Klasse A Deutschsprachiger EU Hinweis: Hinweis für Geräte der Klasse A EU-Richtlinie zur Elektromagnetischen Verträglichkeit Dieses Produkt entspricht den Schutzanforderungen der EU-Richtlinie 2004/108/EG (früher 89/336/ EWG) zur Angleichung der Rechtsvorschriften über die elektromagnetische Verträglichkeit in den EUMitgliedsstaaten und hält die Grenzwerte der EN 55022 Klasse A ein. Um dieses sicherzustellen, sind die Geräte wie in den Handbüchern beschrieben zu installieren und zu betreiben. Des Weiteren dürfen auch nur von der Lenovo empfohlene Kabel angeschlossen werden. Lenovo übernimmt keine Verantwortung für die Einhaltung der Schutzanforderungen, wenn das Produkt ohne Zustimmung der Lenovo verändert bzw. wenn Erweiterungskomponenten von Fremdherstellern ohne Empfehlung der Lenovo gesteckt/eingebaut werden. Deutschland: Einhaltung des Gesetzes über die elektromagnetische Verträglichkeit von Betriebsmittein 164 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Dieses Produkt entspricht dem “Gesetz über die elektromagnetische Verträglichkeit von Betriebsmitteln” EMVG (früher “Gesetz über die elektromagnetische Verträglichkeit von Geräten”). Dies ist die Umsetzung der EU-Richtlinie 2004/108/EG (früher 89/336/EWG) in der Bundesrepublik Deutschland. Zulassungsbescheinigung laut dem Deutschen Gesetz über die elektromagnetische Verträglichkeit von Betriebsmitteln, EMVG vom 20. Juli 2007 (früher Gesetz über die elektromagnetische Verträglichkeit von Geräten), bzw. der EMV EG Richtlinie 2004/108/EC (früher 89/336/EWG), für Geräte der Klasse A. Dieses Gerät ist berechtigt, in Übereinstimmung mit dem Deutschen EMVG das EG-Konformitätszeichen - CE - zu führen. Verantwortlich für die Konformitätserklärung nach Paragraf 5 des EMVG ist die Lenovo (Deutschland) GmbH, Gropiusplatz 10, D-70563 Stuttgart. Informationen in Hinsicht EMVG Paragraf 4 Abs. (1) 4: Das Gerät erfüllt die Schutzanforderungen nach EN 55024 und EN 55022 Klasse A. Nach der EN 55022: “Dies ist eine Einrichtung der Klasse A. Diese Einrichtung kann im Wohnbereich Funkstörungen verursachen; in diesem Fall kann vom Betreiber verlangt werden, angemessene Maßnahmen durchzuführen und dafür aufzukommen.” Nach dem EMVG: “Geräte dürfen an Orten, für die sie nicht ausreichend entstört sind, nur mit besonderer Genehmigung des Bundesministers für Post und Telekommunikation oder des Bundesamtes für Post und Telekommunikation betrieben werden. Die Genehmigung wird erteilt, wenn keine elektromagnetischen Störungen zu erwarten sind.” (Auszug aus dem EMVG, Paragraph 3, Abs. 4). Dieses Genehmigungsverfahren ist nach Paragraph 9 EMVG in Verbindung mit der entsprechenden Kostenverordnung (Amtsblatt 14/93) kostenpflichtig. Anmerkung: Um die Einhaltung des EMVG sicherzustellen sind die Geräte, wie in den Handbüchern angegeben, zu installieren und zu betreiben. Japan: VCCI-verklaring Recyclingverklaringen voor Japan Bijlage B. Kennisgevingen 165 Waarschuwingsinstructie voor Taiwanese Klasse A   ,,  ,!"#$%, &'()*+,-./01。 166 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Waarschuwingsinstructie voor Chinese Klasse A Waarschuwingsinstructie voor Koreaanse Klasse A Bijlage B. Kennisgevingen 167 168 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Trefwoordenregister A aan/uit-LED 15, 25 aansluitingen, externe systeemplaat 19 aansluitingen, interne systeemplaat 18 aansluitingen optionele apparaten op de systeemplaat 20 aansluitingen voor optionele apparaten op systeemplaat 20 aanzetten van de server 25 achterkant van de server 16 achterkant server 16 achterplaat SAS/SATA installeren 75 vervangen 75 verwijderen 75 afsluiten van de server 25 assistentie, verkrijgen 155 aupdating DMI/SMBIOS-gegevens 90 serverfirmware 62 Universal Unique Identifier (UUID) 88 B batterij vervangen 72 verwijderen 72, 73 beeldschermproblemen 140 beheer, systeem 7 beheerderswachtwoord 97 belangrijke kennisgevingen 2 berichten diagnose 153 berichten van fouten POST 121 beschikbaarheid 12 betrouwbaarheid 12 bijwerken de serverconfiguratie 52 bijwerken van firmware 108 C CD-RW/DVD activiteit-LED station 16 uitwerpknop 16 compartimenten 10 configuratieprogramma’s LSI Configuration Utility 93 controller de ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA verwijderen 80 Ethernet configureren 116 controllers Ethernet 116 CRU’s, vervangen batterij 72 CRU’s, vervangen (vervolg) DIMM’s 38 DVD-station 48 geheugen 38 systeemplaat 65 uitbreidingskaart 78 vaste-schijfstation 40 CRU’s vervangen 53 D diagnose foutcodes 154 ingebouwde programma’s, starten 153 LED’s, fouten 148 programma’s, overzicht 153 tekstberichten, indeling 154 testlogboek bekijken 154 tools, overzicht 119 diagnoseprogramma 9 DIMM-LED’s 149 DIMM’s installeren 34 verwijdert 38 DMI/SMBIOS-gegevens aupdating 90 documentatie-DVD 2 DVD-kabel installeren 84 vervangen 83 verwijderen 83 DVD-station installeren 49 problemen 131 vervangen 48 verwijdert 48 Dynamic System Analysis Preboot Diagnostics (DSA) programma 9 E EasyStartup gebruiken 105 elektrische invoer 11 Ethernet LED voor activiteitsstatus 17 Verbindingsstatus-LED 17 Ethernet-ondersteuning 8 Ethernet-poort 17 extern, aansluitingen op de systeemplaat 19 externe aansluitingen op systeemplaat 19 F firmware, bijwerken 108 firmware, server, bijwerken © Lenovo 2008, 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2007, 2009. firmware voor backup starten 109 formatteren vaste-schijfstation 102 foutcodes en berichten berichten, diagnose 153 diagnose 154 POST 121 fouten indeling, foutcode 154 Fouten-LED’s voor PCI-sleuven 150 Fouten-LED voor batterij 150 Fouten-LED voor systeemplaat 150 foutenlogboeken 120 bekijken 120 leegmaken 120 POST 120 foutsymptomen aanwijsapparaat, niet-USB 136 algemeen 132 beeldscherm 140 DVD-station 131 geheugen 138 hypervisor-flashapparaat 135 incidenteel 135 microprocessor 139 muis, niet-USB 136 optionele apparatuur 142 seriële poort 144 software 145 stroom 143 toetsenbord, niet-USB 136 USB-poort 146 vaste-schijfstation 132 frontplaat, installeren 33 verwijdert 32 FRU’s, vervangen achterplaat SAS/SATA 75 de ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATAcontroller 80 DVD-kabel 83 informatiepaneel 55 microprocessor 61 PCI-X uitbreidingskaart, voedingskabel 87 stationshouder 57 ventilator 70 virtuele-mediasleutel 85 voedingseenheid 67 functie aanwezigheid op afstand 8 gebruiken 114 functie vastleggen van blauw scherm overzicht 8, 114 functie voor vastleggen van blauw scherm 8 functies, aanwezigheid op afstand en blauw scherm 8 62 169 G gebruiken de functie aanwezigheid op afstand 114 EasyStartup 105 het programma opstartbeheer 100 Programma LSI Configuration 101 gebruikerswachtwoord 98 Zie systeemwachtwoord geheugen specificaties 10 verwijdert 38 geheugenondersteuning 8 geheugenproblemen 138 geïntegreerde functies 10 geluidsafgifte 11 gevaren 2 H H8-hartslag LED 151 H8 hartslag-LED 150 handelsmerken 160 Hartslag-LED voor IMM 150 hergebruik en afvalverwerking, product 161 Hergebruik en afvalverwerking van het product 161 hot-swap station ID’s SAS/SATA 44 hulp, verkrijgen 155 hulpprogramma IBM Advanced Settings 112 hypervisor flash-apparaat installeren 55 verwijderen 54 hypervisor-flashapparaat problemen 135 I ID’s SAS/SATA voor hot-swap-stations 44 ID’s voor SAS/SATA hot-swapstations 44 IMM-hartslag LED 151 incidentele problemen 135 informatiepaneel installeren 56 vervangen 55 installatie, opties voltooien 50 installatie netwerkbesturingssysteem (NOS) zonder EasyStartup 107 Installatieprogramma menuopties 94 starten 94 installatievolgorde installeren 40 installeren achterplaat SAS/SATA 75 batterij 73 170 installeren (vervolg) de ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATAcontroller 81 DVD-kabel 84 een DVD-station 49 een koelelement 62 frontplaat 33 hypervisor flash-apparaat 55 informatiepaneel 56 installeren 34 microprocessor 62 PCI-X uitbreidingskaart, voedingskabel 88 SAS-achterplaat 77 systeemplaat 66 uitbreidingskaart 79 vaste-schijfstation 40 ventilator 71 virtuele-mediasleutel 86 voedingseenheid 69 instructies en kennisgevingen 2 integrated baseboard management controller 26 Integrated Management Module LED 151 overzicht 7 intern, aansluitingen op de systeemplaat 18 interne aansluitingen op systeemplaat 18 IP-adres bemachtigen voor de IMM 115 IP-adres IMM ophalen 115 J jumper, CMOS wissen (wachtwoord negeren) 98 jumper voor wissen van CMOS (wachtwoord negeren) instellen 98 jumpers en schakelaars op de systeemplaat 22 K kenmerken van netvoeding van de server 25 kennisgevingen 2, 159 kennisgevingen en instructies klep, verwijderen 31 koelelement installeren 62 koelpasta 64 2 M maken RAID-array 103 menuopties voor de Installatieprogramma 94 microprocessor installeren 62 problemen 139 specificaties 10 vervangen 61 verwijderen 61 microprocessor, fouten-LED’s 150 modules installeren 34 volgorde van installatie 40 O L lampjes achterkant 52 op de systeemplaat 24, 148 voorkant 15 LED aan/uit 15 aan/uit-knop 16 Integrated Management Module Status Ethernet-verbinding 17 LED (vervolg) Status van activiteit van Ethernet 17 systeemfout 16 systeemlocator 16 voor activiteit op het vasteschijfstation 16 voor activiteit van CD-RW/DVDstation 16 voor status van het vasteschijfstation 16 LED’s Batterijstoring 150 DIMM 149 H8-hartslag 150, 151 IMM-hartslag 150, 151 microprocessorfout 150 PCI-sleuven 150 Systeemplaatfout 150 LED’s, systeempuls 151 LED vaste-schijfstation 16 LED voor status van vaste-schijfstation 16 local area network (LAN) 8 locaties van sleuven PCI Express 20 PCI-kaart 20 PCI-X 21 luchtafbuiger belangrijke opmerking 68 plaats 68 luchtvochtigheid 11 151 omgeving 11 onbekend wachtwoord negeren 98 onbepaalde problemen 146 onderdelen van het informatiepaneel verwijderen 55 Ondersteunde PCI-kaarten 45 ondersteuning, website 155 ophalen het IP-adres voor de IMM 115 opmerkingen 2 opmerkingen, belangrijk 160 optioneel optische-schijfstation specificaties 10 optionele apparaat, problemen 142 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding P S U PCI sleuf 1 17 sleuf 2 17 PCI-kaart PCI Express-bus 53 PCI-X-bus 53 vervangen 53 PCI-kaart, installatie 45 PCI-uitbreidingskaart vervangen 78 verwijderen 78 PCI-uitbreidingssleuven 10 PCI-X uitbreidingskaart, voedingskabel installeren 88 vervangen 87 verwijderen 87 poort Ethernet 17 serieel 17 USB 16, 17 video achterkant 17 voedingseenheid 17 poorten aan de achterkant van de server 16 voor opties op de systeemplaat 20 POST foutcodes 121 foutenlogboek 120 probleemopsporingstabellen 130 problemen aanwijsapparaat 137 beeldscherm 140 DVD-station 131 geheugen 138 hypervisor-flashapparaat 135 incidenteel 135 microprocessor 139 muis 136, 137 onbepaald 146 optionele apparatuur 142 seriële poort 144 software 145 stroom 143 USB-poort 146 vaste-schijfstation 132 video 146 Problemen met de seriële poort 144 Programma IBM Advanced Settings Utility overzicht 112 Programma LSI Configuration 101 programma opstartbeheer gebruiken 100 SAS-achterplaat installeren 77 verwijderen 77 schakelaars en jumpers op de systeemplaat 22 seriële poort 17 server aanzetten 25 kenmerken van netvoeding 25 uitschakelen 25 voorzieningen 7 server, firmware voor backup starten 109 server, voorkant 15 server afsluiten 25 ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATA-controller installeren 81 serverconfiguratie bijwerken 52 serverfirmware aupdating 62 servicegeschiktheid 12 Setup Utility gebruiken 94 simple-swap serieel ATA vaste-schijfstation 41 sleutel, virtuele-media 8 sleuven PCI-uitbreiding 10 softwareproblemen 145 spaarstand Standby 25 Standby 24 starten de firmware voor backup 109 Installatieprogramma 94 stations 8 stationshouder vervangen 57 stroom specificaties 11 voedingseenheid 10 systeem fouten-LED voorkant 16 locator-LED, voorkant 16 systeembeheer 7 systeemeventlogboeken 120 systeemplaat fouten-LED’s 148 installeren 66 lampjes 24 schakelaars en jumpers 22 vervangen 65 verwijderen 65 systeempuls-LED’s 151 systeemwachtwoord 97 UEFI 94 uitbreidingscompartimenten 10 uitbreidingskaart installeren 79 plaats 53 sleuven 20 vervangen 79 verwijdert 46 uitschakelen van de server 25 integrated baseboard management controller 26 Universal Unique Identifier (UUID) aupdating 88 USB poort 16, 17 USB-problemen 146 Utility, Setup menuopties 94 starten 94 R RAID (redundant array of independent disks) controller 42, 44 RAID-array maken 103 RAID-ondersteuning 8 reset-knop 16 T temperatuur 11 testlogboek bekijken 154 TOE 10 toetsenbordproblemen 136 tools, diagnose 119 TÜV Verklaring 163 V vaste-schijfstation formatteren 102 hot-swap SATA 42 installeren 40, 41 SAS 42 SCSI Zie SAS simple-swap SATA 41 verwijdert 41 vasteschijfstation problemen 132 ventilator installeren 71 vervangen 70 verwijderen 70 ventilatoren afmetingen 11 fout vaststellen 70 gewicht 11 verklaring (Duitsland) 163 verkrijgen van hulp 155 vervangen achterplaat SAS/SATA 75 batterij 72 DVD-kabel 83 DVD-station 48 frontplaat 33 informatiepaneel 55 Ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB 54 microprocessor 61 PCI-kaart 53 PCI-uitbreidingskaart 78 PCI-X uitbreidingskaart, voedingskabel 87 stationshouder 57 systeemplaat 65 ventilator 70 virtuele-mediasleutel 85 voedingseenheid 67 verwijderen achterplaat SAS/SATA 75 batterij 72 Trefwoordenregister 171 verwijderen (vervolg) de ServeRAID-BR10il v2 SAS/SATAcontroller 80 DVD-kabel 83 hypervisor flash-apparaat 54 Ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB 54 microprocessor 61 onderdelen van het informatiepaneel 55 PCI-kaart 53 PCI-uitbreidingskaart 78 PCI-X uitbreidingskaart, voedingskabel 87 SAS-achterplaat 77 systeemplaat 65 ventilator 70 virtuele-mediasleutel 85 voedingseenheid 68 verwijderen, kap 31 verwijdert DIMM 38 DVD-station 48 frontplaat 32 vaste-schijfstation 40 video-aansluiting achterkant 17 videocontroller, geïntegreerd specificaties 11 virtuele-mediasleutel installeren 86 vervangen 85 verwijderen 85 virtuele-mediasleutel, ondersteuning 8 voedingseenheid vervangen 67 verwijderen 68 voedingsproblemen 143 volgorde van installatie installeren 40 voltooien de installatie van opties 50 voorkant locatie van LED 15 voorkant van de server 15 voorzieningen 12 W waarschuwingen 2 wachtwoord aan/uit 98 jumper voor wissen CMOS 98 negeren 98 wachtwoord onbekend, negeren 98 wachtwoord vergeten, negeren 98 Wake on LAN-functie 25 warmteafgifte 11 wat de server te bieden heeft 7 website ondersteuning 155 Ondersteuning door Lenovo 5, 27, 108, 116 sorteren van publicaties 155 172 ThinkServer RS210, typen 6531, 6532, 6533 en 6534: Installatie- en gebruikershandleiding Gedrukt in Nederland
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190

Lenovo THINKSERVER RS210 6532 Installatie En Gebruik

Type
Installatie En Gebruik