Onderdeel Beschrijving
À
gWind toestel
Á
Meegeleverde Nexus mastkabel met connector
Â
GND 10
Ã
NMEA 2000 netwerk
Aandachtspunten bij de Nexus verbinding
Als u overschakelt van een Nexus windsensor naar de gWind
sensor, moet u de mastkabel verplaatsen van de windpoort naar
de netwerkpoort op de Nexus server op de pinnen 5, 6, 7 en 8.
De netwerkserver is NX2 en de classic server is BUS. Zie de
handleiding voor het Nexus toestel voor meer informatie.
De Nexus connector installeren
U moet de meegeleverde connector gebruiken om de juiste
kabellengte voor uw installatie te creëren.
1
Sluit het uiteinde met de stekker van de kabel aan op de
windtransducer in de mast.
2
Leid het kale einde van de kabel naar de locatie van de
GND 10.
3
Houd voldoende speling, knip het kale einde van de kabel op
de gewenste lengte, verwijder het omhulsel en maak de
afzonderlijke draden kaal.
4
Haal de connector uit elkaar en plaats de aandrukschroef
À
,
klemring
Á
, afdichting
Â
en mof
Ã
op de kabel
Ä
.
5
Gebruik de schroeven op de achterkant van de connector
Å
om elke draad aan te sluiten op de juiste aansluiting.
Nummer aansluiting Draadkleur
Ê
Groen
Ë
Geel
Ì
Kale draad
Í
Wit
6
Schroef de mof op de connector.
7
Schuif de afdichting in de mof en schuif de klemring over de
afdichting.
8
Draai de aandrukschroef in de mof om de montage van de
connector te voltooien.
9
Sluit de connector aan op een van de NEXUS poorten op de
GND 10.
De windtransducer configureren
Voordat u de windtransducer kunt configureren, moet deze via
een GND 10 worden aangesloten op een NMEA 2000 netwerk
met een Garmin scheepsinstrument, zoals een GMI 20.
Raadpleeg de gebruikershandleiding van het scheepsinstrument
voor meer informatie over het configureren van NMEA 2000
toestellen.
1
Ga op het scheepsinstrument naar de NMEA 2000
instellingen.
2
Selecteer de naam van het toestel (GND 10) om het toestel
te configureren.
De richting aanpassen
U moet deze instelling aanpassen als de sensor niet exact naar
de voorkant van de boot wijst.
1
Selecteer op het scheepsinstrument, bij de NMEA 2000
instellingen, de toestelnaam (GND 10).
2
Selecteer Offset windhoek.
3
Selecteer op basis van de richting waarin de sensor is gericht
in relatie tot het exacte midden van de voorkant van de boot,
de hoek in graden waarmee het verschil in richting kan
worden aangepast.
Bij het bepalen van de hoek rekent u met de klok mee rond
de mast van de boot, vanaf het exacte midden van de
voorkant van de boot. Bijvoorbeeld: 90 graden is stuurboord
en 270 graden is bakboord.
4
Selecteer Gereed.
Het windhoekfilter aanpassen
U moet deze instelling aanpassen om de gevoeligheid van het
scherm voor wijzigingen in de windrichting te wijzigen.
1
Selecteer op het scheepsinstrument, bij de NMEA 2000
instellingen, de toestelnaam (GND 10).
2
Selecteer Filter windhoek.
3
Selecteer een optie:
• Selecteer Uit om het filter uit te schakelen en de
gevoeligheid van het scherm voor wijzigingen in de
windhoek zo groot mogelijk te maken.
• Selecteer Aan en pas de waarde aan. Selecteer een
hoger getal om de gevoeligheid van het scherm voor
wijzigingen in de windhoek te vergroten, of selecteer een
kleiner getal om de gevoeligheid te verkleinen.
• Selecteer Auto om de filterinstellingen automatisch aan te
passen op basis van de windomstandigheden.
4
Selecteer Gereed.
Het windsnelheidsfilter aanpassen
U moet deze instelling aanpassen om de gevoeligheid van het
scherm voor wijzigingen in de windsnelheid te wijzigen.
1
Selecteer op het scheepsinstrument, bij de NMEA 2000
instellingen, de toestelnaam (GND 10).
2
Selecteer Filter windsnelheid.
Installatie-instructies 21