Garmin gWind Wireless Transducer Installatie gids

Type
Installatie gids
gWind Wireless installatie-
instructies
Dit toestel levert draadloos gegevens over de windsnelheid en
de windhoek aan een NMEA 2000 netwerk op uw boot. De
windtransducer verzendt informatie naar een wireless server
interface (WSI), die moet zijn verbonden met een Garmin GND
10 om gegevens te verzenden naar een NMEA 2000 netwerk.
Belangrijke veiligheidsinformatie
WAARSCHUWING
Lees de gids Belangrijke veiligheids- en productinformatie in de
verpakking voor productwaarschuwingen en andere belangrijke
informatie.
LET OP
Draag altijd een veiligheidsbril, oorbeschermers en een
stofmasker tijdens het boren, zagen en schuren.
Wees voorzichtig bij het werken op grote hoogte.
Batterijwaarschuwingen
WAARSCHUWING
Het niet opvolgen van deze richtlijnen kan tot gevolg hebben dat
de levensduur van de batterij wordt verkort, of dat het risico
ontstaat van schade aan het toestel, brand, chemische
ontbranding, elektrolytische lekkage en/of letsel.
Haal het toestel of de batterijen niet uit elkaar, pas het
toestel of de batterijen niet aan, prik er geen gaten in en
beschadig het toestel of de batterijen niet.
Dompel het toestel of de batterijen niet onder in water of een
andere vloeistof en stel niet bloot aan vuur, explosies of
andere gevaren.
Gebruik nooit een scherp voorwerp om batterijen te
verwijderen.
Bewaar batterijen buiten het bereik van kinderen.
Vervang batterijen alleen door vervangingsbatterijen van het
juiste type. Gebruik van andere batterijen kan tot brand- en
explosiegevaar leiden. Ga voor vervangingsbatterijen naar
uw Garmin dealer of de Garmin website.
Gebruik het toestel alleen binnen het volgende
temperatuurbereik: van -20° tot 50°C (van -4° tot 122°F).
Indien u het toestel gedurende langere tijd opbergt, doe dit
dan binnen het volgende temperatuurbereik: van 0° tot 35°C
(van 32° tot 95°F).
Neem volgens de plaatselijke regelgeving contact op met de
afvalverwerker om het toestel/batterijen af te danken.
Het toestel registreren
Vul de onlineregistratie nog vandaag in, zodat wij u beter
kunnen helpen.
Ga naar http://my.garmin.com.
Bewaar uw originele aankoopbewijs of een fotokopie op een
veilige plek.
De batterij plaatsen
KENNISGEVING
De juiste batterij wordt meegeleverd bij het toestel. Indien u een
batterij plaatst die niet is meegeleverd of aangeschaft bij
Garmin, kan het toestel beschadigd raken.
Plaats de meegeleverde batterij voordat u het toestel bevestigt.
1
Open de batterijklep aan de achterkant van het toestel met
een kruiskopschroevendraaier, nr. 2.
2
Sluit de connector van de batterij
À
aan op de poort op het
bord aan de binnenzijde van het toestel
Á
.
De connector kan op slechts een manier op de poort worden
aangesloten. De poort kan beschadigd raken indien u
probeert de connector met kracht aan te sluiten.
3
Leid de kabel van batterij door de behuizing van het toestel
Â
en plaats de batterij onder het bord
Ã
.
4
Sluit de batterijklep. Zorg ervoor dat de kabel van de batterij
niet klem komt te zitten.
De propeller installeren
1
Zorg dat de schacht
À
correct is uitgelijnd met de sleuf/
inkeping op de propeller.
De mof op de propeller past maar op één manier op de
schacht.
2
Druk op de propeller totdat deze vastzit op het toestel.
3
Breng de bevestigingsschroef
Á
aan om de propeller stevig
aan het toestel te bevestigen.
Aandachtspunten bij de montage
Houd rekening met de volgende aandachtspunten bij het kiezen
van een bevestigingslocatie voor de windtransducer.
26
De windtransducer dient te worden gemonteerd op een
horizontaal oppervlak in de top van de mast
À
.
Als er geen horizontaal oppervlak in de top van de mast
aanwezig is, dient een geschikte aanpassing te worden
gemaakt om een horizontaal oppervlak te creëren.
De windtransducer moet worden geïnstalleerd in de richting
van de voorzijde van de boot
Á
, parallel aan de middenlijn.
OPMERKING: Als u het toestel niet exact naar de voorzijde
van de boot richt, of in de richting van de achterzijde van de
boot monteert, moet u een windhoekcorrectie instellen om
nauwkeurige windhoekgegevens te ontvangen. Volg hiervoor
de aanwijzingen in deze installatie-instructies.
Houd rekening met de volgende aandachtspunten bij het kiezen
van een bevestigingslocatie voor de wireless server interface
(WSI).
Voordat u de WSI permanent bevestigt, moet u de
signaalsterkte tussen de windtransducer en de WSI testen.
De WSI is niet waterbestendig en moet worden geïnstalleerd
op een locatie waar deze niet nat kan worden door
onderdompeling, lekwater of spatwater.
De beste locatie voor de WSI is onder het dek, nabij de
scheepswand, zo hoog mogelijk in de boot.
U dient de WSI zo dicht mogelijk bij de windtransducer te
installeren.
Metalen objecten in het pad tussen de windtransducer en de
WSI zullen de zendafstand aanzienlijk beperken.
De antenne bevindt zich boven op de WSI
Â
, en werkt het
beste wanneer deze in de richting van de windtransducer
wijst.
De WSI werkt het beste bij installatie op een scheidingswand
evenwijdig aan de paal van de windtransducer, in voor-
achterrichting.
De montagesteun installeren
1
Gebruik de montagesteun als sjabloon om de locaties te
markeren die u wilt voorboren.
2
Gebruik een boor van 4,5 mm (
11
/
64
inch) om de gaatjes te
boren.
3
Bevestig de montagesteun met de meegeleverde schroeven
op het oppervlak.
Het toestel in de montagesteun bevestigen
1
Draai de borgmoer
À
op het toestel met de hand tegen de
klok in totdat de moer niet verder gaat.
2
Plaats het toestel in de montagesteun door het omlaag te
drukken
Á
en naar achteren te schuiven tot het niet verder
gaat
Â
.
3
Maak het toestel in de steun vast door de borgmoer met de
hand met de klok mee te draaien totdat de moer niet verder
gaat.
4
Bevestig de beveiligingsklem
Ã
op het toestel om te
voorkomen dat de borgmoer losraakt.
Montage van de WSI
Voordat u de WSI permanent bevestigt, moet u de
signaalsterkte tussen de sensor en de ontvanger testen.
1
Kies de bevestigingsplek.
2
Gebruik het toestel als sjabloon en markeer de
voorboorgaten op het montageoppervlak.
3
Gebruik een boor van
1
/
8
inch om de voorboorgaten te
boren.
4
Gebruik de meegeleverde schroeven om het toestel op het
montageoppervlak te bevestigen.
Aandachtspunten bij de aansluiting
U moet de WSI aansluiten op een Garmin GND 10 om te
communiceren met het NMEA 2000 netwerk op uw boot. Houd
rekening met de volgende punten wanneer u de meegeleverde
kabel aansluit op de WSI en de GND 10.
27
Onderdeel Beschrijving
À
Deze aansluitingen worden niet gebruikt wanneer u dit
toestel aansluit op een GND 10, omdat de WSI van
stroom wordt voorzien door de GND 10. Als u de WSI in
combinatie met andere Nexus producten wilt gebruiken,
raadpleeg dan de gebruikershandleiding van het Nexus
toestel.
Á
Deze connector past op slechts één manier. Zorg dat de
draadkleuren overeenkomen met de aansluitblokjes
voordat u de connector aansluit.
Â
Wordt verbonden met een van de NEXUS poorten op de
GND 10
Onderdeel Beschrijving
Ã
WSI
Ä
WSI kabel
Å
GND 10
Æ
NMEA 2000 netwerk
De windtransducer configureren
Voordat u de windtransducer kunt configureren, moet deze via
een GND 10 worden aangesloten op een NMEA 2000 netwerk
met een Garmin scheepsinstrument, zoals een GMI 20.
Raadpleeg de gebruikershandleiding van het
scheepsinstrument voor meer informatie over het configureren
van NMEA 2000 toestellen.
1
Ga op het scheepsinstrument naar de NMEA 2000
instellingen.
2
Selecteer de naam van het toestel (GND 10) om het toestel
te configureren.
De richting aanpassen
U moet deze instelling aanpassen als de sensor niet exact naar
de voorkant van de boot wijst.
1
Selecteer op het scheepsinstrument, bij de NMEA 2000
instellingen, de toestelnaam (GND 10).
2
Selecteer Offset windhoek.
3
Selecteer op basis van de richting waarin de sensor is
gericht in relatie tot het exacte midden van de voorkant van
de boot, de hoek in graden waarmee het verschil in richting
kan worden aangepast.
Bij het bepalen van de hoek rekent u met de klok mee rond
de mast van de boot, vanaf het exacte midden van de
voorkant van de boot. Bijvoorbeeld: 90 graden is stuurboord
en 270 graden is bakboord.
4
Selecteer Gereed.
Het windhoekfilter aanpassen
U moet deze instelling aanpassen om de gevoeligheid van het
scherm voor wijzigingen in de windrichting te wijzigen.
1
Selecteer op het scheepsinstrument, bij de NMEA 2000
instellingen, de toestelnaam (GND 10).
2
Selecteer Filter windhoek.
3
Selecteer een optie:
Selecteer Uit om het filter uit te schakelen en de
gevoeligheid van het scherm voor wijzigingen in de
windhoek zo groot mogelijk te maken.
Selecteer Aan en pas de waarde aan. Selecteer een
hoger getal om de gevoeligheid van het scherm voor
wijzigingen in de windhoek te vergroten, of selecteer een
kleiner getal om de gevoeligheid te verkleinen.
Selecteer Auto om de filterinstellingen automatisch aan te
passen op basis van de windomstandigheden.
4
Selecteer Gereed.
Het windsnelheidsfilter aanpassen
U moet deze instelling aanpassen om de gevoeligheid van het
scherm voor wijzigingen in de windsnelheid te wijzigen.
1
Selecteer op het scheepsinstrument, bij de NMEA 2000
instellingen, de toestelnaam (GND 10).
2
Selecteer Filter windsnelheid.
3
Selecteer een optie:
Selecteer Uit om het filter uit te schakelen en de
gevoeligheid van het scherm voor wijzigingen in de
windsnelheid zo groot mogelijk te maken.
Selecteer Aan en pas de waarde aan. Selecteer een
hoger getal om de gevoeligheid van het scherm voor
wijzigingen in de windsnelheid te vergroten, of selecteer
een kleiner getal om de gevoeligheid te verkleinen.
Selecteer Auto om de filterinstellingen automatisch aan te
passen op basis van de windomstandigheden.
4
Selecteer Gereed.
Onderhoud en opslag
Gebruik zo nodig een milde zeepoplossing om de
windtransducer te reinigen, en spoel het toestel voorzichtig
af met water. Gebruik geen reinigingsmiddelen of water
onder hoge druk.
Het wordt aanbevolen om de windtransducer te verwijderen
en op een droge locatie te bewaren als het toestel
gedurende een langere periode niet wordt gebruikt.
Het wordt aanbevolen om de WSI te verwijderen en op een
droge locatie te bewaren als het toestel gedurende een
langere periode niet wordt gebruikt.
Wanneer u de windtransducer opbergt, kunt u deze het
beste bewaren op een plek waar het toestel is blootgesteld
aan licht. Hierdoor blijft de batterij in het toestel opgeladen.
Als u de windtransducer op een donkere plek bewaart,
verdient het aanbeveling om de batterij aan het begin van elk
seizoen te vervangen. Vervangende batterijen zijn
verkrijgbaar bij uw lokale Garmin dealer, of via
www.garmin.com.
De windtransducer koppelen met de WSI
Voordat u de windtransducer kunt koppelen met de WSI, moet u
een Garmin scheepsinstrument, zoals een GMI 20 aansluiten
op hetzelfde NMEA 2000 netwerk als de GND 10.
Deze windtransducer is in de fabriek gekoppeld met de WSI. U
hoeft de windtransducer alleen met de WSI koppelen als u het
toestel vervangt.
1
Verwijder het batterijklepje van de windtransducer.
28
2
Breng de windtransducer binnen 2 m (6 voet) afstand van de
WSI en houd de witte knop op de printplaat ingedrukt totdat
het lampje uitgaat.
De oude koppelingsgegevens worden gewist uit de
windtransducer.
3
Selecteer op het scheepsinstrument in de NMEA 2000
instellingen de GND 10.
4
Selecteer Generieke configuratie.
5
Voer "UP" (UNPAIR = ontkoppelen) in en selecteer Gereed.
De oude koppelingsgegevens worden gewist uit de WSI.
6
Breng de windtransducer binnen 2 m (6 voet) afstand van de
WSI en druk op de witte knop op de printplaat, maar houd
deze niet ingedrukt, en kijk naar het lampje.
Wanneer het lampje twee keer knippert en dan uitgaat, is
de koppeling geslaagd.
Wanneer het lampje twee keer knippert en dan nog een
keer knippert gedurende circa een seconde, dan is de
koppeling mislukt. Breng het toestel dichter bij de WSI en
herhaal deze stap totdat de koppeling slaagt.
7
Plaats het batterijklepje op de windtransducer.
Specificaties
Specificatie Waarde
Afmeting wanneer bevestigd
(H×L)
345 mm (13,58 inch) × 610 mm
(24 inch)
Gewicht 350 g (12,35 oz.)
Bedrijfstemperatuur Van -20° tot 50°C (-4° tot 122°F)
Opslagtemperatuur Van 0° tot 35°C (van 32° tot 95°F)
Waterbestendigheid (wind
transducer)
IEC 60529 IPX-6 (beschermd
tegen zware zee)
Waterbestendigheid (WSI) IEC 60529 IPX-0 (geen speciale
bescherming)
Stroomverbruik (WSI en GND 10) 1,1 W
Nominale opgenomen stroom bij
12 V gelijkstroom (WSI en
GND 10)
95 mA
Windsnelheidsbereik Van 0,9 tot 90 knopen (van 0,9 tot
50 m/s)
29

Documenttranscriptie

gWind™ Wireless installatieinstructies 2 Sluit de connector van de batterij À aan op de poort op het bord aan de binnenzijde van het toestel Á.‍ Dit toestel levert draadloos gegevens over de windsnelheid en de windhoek aan een NMEA 2000 netwerk op uw boot.‍ De windtransducer verzendt informatie naar een wireless server interface (WSI), die moet zijn verbonden met een Garmin GND 10 om gegevens te verzenden naar een NMEA 2000 netwerk.‍ Belangrijke veiligheidsinformatie WAARSCHUWING Lees de gids Belangrijke veiligheids- en productinformatie in de verpakking voor productwaarschuwingen en andere belangrijke informatie.‍ LET OP Draag altijd een veiligheidsbril, oorbeschermers en een stofmasker tijdens het boren, zagen en schuren.‍ Wees voorzichtig bij het werken op grote hoogte.‍ De connector kan op slechts een manier op de poort worden aangesloten.‍ De poort kan beschadigd raken indien u probeert de connector met kracht aan te sluiten.‍ 3 Leid de kabel van batterij door de behuizing van het toestel  en plaats de batterij onder het bord Ã.‍ Batterijwaarschuwingen WAARSCHUWING Het niet opvolgen van deze richtlijnen kan tot gevolg hebben dat de levensduur van de batterij wordt verkort, of dat het risico ontstaat van schade aan het toestel, brand, chemische ontbranding, elektrolytische lekkage en/of letsel.‍ • Haal het toestel of de batterijen niet uit elkaar, pas het toestel of de batterijen niet aan, prik er geen gaten in en beschadig het toestel of de batterijen niet.‍ • Dompel het toestel of de batterijen niet onder in water of een andere vloeistof en stel niet bloot aan vuur, explosies of andere gevaren.‍ • Gebruik nooit een scherp voorwerp om batterijen te verwijderen.‍ • Bewaar batterijen buiten het bereik van kinderen.‍ • Vervang batterijen alleen door vervangingsbatterijen van het juiste type.‍ Gebruik van andere batterijen kan tot brand- en explosiegevaar leiden.‍ Ga voor vervangingsbatterijen naar uw Garmin dealer of de Garmin website.‍ • Gebruik het toestel alleen binnen het volgende temperatuurbereik: van -20° tot 50°C (van -4° tot 122°F).‍ • Indien u het toestel gedurende langere tijd opbergt, doe dit dan binnen het volgende temperatuurbereik: van 0° tot 35°C (van 32° tot 95°F).‍ • Neem volgens de plaatselijke regelgeving contact op met de afvalverwerker om het toestel/batterijen af te danken.‍ 4 Sluit de batterijklep.‍ Zorg ervoor dat de kabel van de batterij niet klem komt te zitten.‍ De propeller installeren 1 Zorg dat de schacht À correct is uitgelijnd met de sleuf/ inkeping op de propeller.‍ De mof op de propeller past maar op één manier op de schacht.‍ Het toestel registreren Vul de onlineregistratie nog vandaag in, zodat wij u beter kunnen helpen.‍ • Ga naar http:​/‍​/‍my​.garmin​.com.‍ • Bewaar uw originele aankoopbewijs of een fotokopie op een veilige plek.‍ De batterij plaatsen KENNISGEVING De juiste batterij wordt meegeleverd bij het toestel.‍ Indien u een batterij plaatst die niet is meegeleverd of aangeschaft bij Garmin, kan het toestel beschadigd raken.‍ Plaats de meegeleverde batterij voordat u het toestel bevestigt.‍ 1 Open de batterijklep aan de achterkant van het toestel met een kruiskopschroevendraaier, nr.‍ 2.‍ 26 2 Druk op de propeller totdat deze vastzit op het toestel.‍ 3 Breng de bevestigingsschroef Á aan om de propeller stevig aan het toestel te bevestigen.‍ Aandachtspunten bij de montage Houd rekening met de volgende aandachtspunten bij het kiezen van een bevestigingslocatie voor de windtransducer.‍ • De windtransducer dient te worden gemonteerd op een horizontaal oppervlak in de top van de mast À.‍ De montagesteun installeren 1 Gebruik de montagesteun als sjabloon om de locaties te markeren die u wilt voorboren.‍ 2 Gebruik een boor van 4,5 mm (11/64 inch) om de gaatjes te boren.‍ 3 Bevestig de montagesteun met de meegeleverde schroeven op het oppervlak.‍ Het toestel in de montagesteun bevestigen 1 Draai de borgmoer À op het toestel met de hand tegen de klok in totdat de moer niet verder gaat.‍ • Als er geen horizontaal oppervlak in de top van de mast aanwezig is, dient een geschikte aanpassing te worden gemaakt om een horizontaal oppervlak te creëren.‍ • De windtransducer moet worden geïnstalleerd in de richting van de voorzijde van de boot Á, parallel aan de middenlijn.‍ OPMERKING: Als u het toestel niet exact naar de voorzijde van de boot richt, of in de richting van de achterzijde van de boot monteert, moet u een windhoekcorrectie instellen om nauwkeurige windhoekgegevens te ontvangen.‍ Volg hiervoor de aanwijzingen in deze installatie-instructies.‍ Houd rekening met de volgende aandachtspunten bij het kiezen van een bevestigingslocatie voor de wireless server interface (WSI).‍ • Voordat u de WSI permanent bevestigt, moet u de signaalsterkte tussen de windtransducer en de WSI testen.‍ • De WSI is niet waterbestendig en moet worden geïnstalleerd op een locatie waar deze niet nat kan worden door onderdompeling, lekwater of spatwater.‍ • De beste locatie voor de WSI is onder het dek, nabij de scheepswand, zo hoog mogelijk in de boot.‍ • U dient de WSI zo dicht mogelijk bij de windtransducer te installeren.‍ • Metalen objecten in het pad tussen de windtransducer en de WSI zullen de zendafstand aanzienlijk beperken.‍ • De antenne bevindt zich boven op de WSI Â, en werkt het beste wanneer deze in de richting van de windtransducer wijst.‍ 2 Plaats het toestel in de montagesteun door het omlaag te drukken Á en naar achteren te schuiven tot het niet verder gaat Â.‍ 3 Maak het toestel in de steun vast door de borgmoer met de hand met de klok mee te draaien totdat de moer niet verder gaat.‍ 4 Bevestig de beveiligingsklem à op het toestel om te voorkomen dat de borgmoer losraakt.‍ Montage van de WSI Voordat u de WSI permanent bevestigt, moet u de signaalsterkte tussen de sensor en de ontvanger testen.‍ 1 Kies de bevestigingsplek.‍ 2 Gebruik het toestel als sjabloon en markeer de voorboorgaten op het montageoppervlak.‍ 3 Gebruik een boor van 1/8 inch om de voorboorgaten te boren.‍ 4 Gebruik de meegeleverde schroeven om het toestel op het montageoppervlak te bevestigen.‍ Aandachtspunten bij de aansluiting U moet de WSI aansluiten op een Garmin GND 10 om te communiceren met het NMEA 2000 netwerk op uw boot.‍ Houd rekening met de volgende punten wanneer u de meegeleverde kabel aansluit op de WSI en de GND 10.‍ • De WSI werkt het beste bij installatie op een scheidingswand evenwijdig aan de paal van de windtransducer, in voorachterrichting.‍ 27 Het windhoekfilter aanpassen Onderdeel Beschrijving À Á  Deze aansluitingen worden niet gebruikt wanneer u dit toestel aansluit op een GND 10, omdat de WSI van stroom wordt voorzien door de GND 10.‍ Als u de WSI in combinatie met andere Nexus producten wilt gebruiken, raadpleeg dan de gebruikershandleiding van het Nexus toestel.‍ Deze connector past op slechts één manier.‍ Zorg dat de draadkleuren overeenkomen met de aansluitblokjes voordat u de connector aansluit.‍ Wordt verbonden met een van de NEXUS poorten op de GND 10 U moet deze instelling aanpassen om de gevoeligheid van het scherm voor wijzigingen in de windrichting te wijzigen.‍ 1 Selecteer op het scheepsinstrument, bij de NMEA 2000 instellingen, de toestelnaam (GND 10).‍ 2 Selecteer Filter windhoek.‍ 3 Selecteer een optie: • Selecteer Uit om het filter uit te schakelen en de gevoeligheid van het scherm voor wijzigingen in de windhoek zo groot mogelijk te maken.‍ • Selecteer Aan en pas de waarde aan.‍ Selecteer een hoger getal om de gevoeligheid van het scherm voor wijzigingen in de windhoek te vergroten, of selecteer een kleiner getal om de gevoeligheid te verkleinen.‍ • Selecteer Auto om de filterinstellingen automatisch aan te passen op basis van de windomstandigheden.‍ 4 Selecteer Gereed.‍ Het windsnelheidsfilter aanpassen Onderdeel Ã Ä Å Æ Beschrijving WSI WSI kabel GND 10 NMEA 2000 netwerk De windtransducer configureren Voordat u de windtransducer kunt configureren, moet deze via een GND 10 worden aangesloten op een NMEA 2000 netwerk met een Garmin scheepsinstrument, zoals een GMI 20.‍ Raadpleeg de gebruikershandleiding van het scheepsinstrument voor meer informatie over het configureren van NMEA 2000 toestellen.‍ 1 Ga op het scheepsinstrument naar de NMEA 2000 instellingen.‍ 2 Selecteer de naam van het toestel (GND 10) om het toestel te configureren.‍ De richting aanpassen U moet deze instelling aanpassen als de sensor niet exact naar de voorkant van de boot wijst.‍ 1 Selecteer op het scheepsinstrument, bij de NMEA 2000 instellingen, de toestelnaam (GND 10).‍ 2 Selecteer Offset windhoek.‍ 3 Selecteer op basis van de richting waarin de sensor is gericht in relatie tot het exacte midden van de voorkant van de boot, de hoek in graden waarmee het verschil in richting kan worden aangepast.‍ Bij het bepalen van de hoek rekent u met de klok mee rond de mast van de boot, vanaf het exacte midden van de voorkant van de boot.‍ Bijvoorbeeld: 90 graden is stuurboord en 270 graden is bakboord.‍ 4 Selecteer Gereed.‍ 28 U moet deze instelling aanpassen om de gevoeligheid van het scherm voor wijzigingen in de windsnelheid te wijzigen.‍ 1 Selecteer op het scheepsinstrument, bij de NMEA 2000 instellingen, de toestelnaam (GND 10).‍ 2 Selecteer Filter windsnelheid.‍ 3 Selecteer een optie: • Selecteer Uit om het filter uit te schakelen en de gevoeligheid van het scherm voor wijzigingen in de windsnelheid zo groot mogelijk te maken.‍ • Selecteer Aan en pas de waarde aan.‍ Selecteer een hoger getal om de gevoeligheid van het scherm voor wijzigingen in de windsnelheid te vergroten, of selecteer een kleiner getal om de gevoeligheid te verkleinen.‍ • Selecteer Auto om de filterinstellingen automatisch aan te passen op basis van de windomstandigheden.‍ 4 Selecteer Gereed.‍ Onderhoud en opslag • Gebruik zo nodig een milde zeepoplossing om de windtransducer te reinigen, en spoel het toestel voorzichtig af met water.‍ Gebruik geen reinigingsmiddelen of water onder hoge druk.‍ • Het wordt aanbevolen om de windtransducer te verwijderen en op een droge locatie te bewaren als het toestel gedurende een langere periode niet wordt gebruikt.‍ • Het wordt aanbevolen om de WSI te verwijderen en op een droge locatie te bewaren als het toestel gedurende een langere periode niet wordt gebruikt.‍ • Wanneer u de windtransducer opbergt, kunt u deze het beste bewaren op een plek waar het toestel is blootgesteld aan licht.‍ Hierdoor blijft de batterij in het toestel opgeladen.‍ • Als u de windtransducer op een donkere plek bewaart, verdient het aanbeveling om de batterij aan het begin van elk seizoen te vervangen.‍ Vervangende batterijen zijn verkrijgbaar bij uw lokale Garmin dealer, of via www.garmin.com.‍ De windtransducer koppelen met de WSI Voordat u de windtransducer kunt koppelen met de WSI, moet u een Garmin scheepsinstrument, zoals een GMI 20 aansluiten op hetzelfde NMEA 2000 netwerk als de GND 10.‍ Deze windtransducer is in de fabriek gekoppeld met de WSI.‍ U hoeft de windtransducer alleen met de WSI koppelen als u het toestel vervangt.‍ 1 Verwijder het batterijklepje van de windtransducer.‍ 2 Breng de windtransducer binnen 2 m (6 voet) afstand van de 3 4 5 6 7 WSI en houd de witte knop op de printplaat ingedrukt totdat het lampje uitgaat.‍ De oude koppelingsgegevens worden gewist uit de windtransducer.‍ Selecteer op het scheepsinstrument in de NMEA 2000 instellingen de GND 10.‍ Selecteer Generieke configuratie.‍ Voer "UP" (UNPAIR = ontkoppelen) in en selecteer Gereed.‍ De oude koppelingsgegevens worden gewist uit de WSI.‍ Breng de windtransducer binnen 2 m (6 voet) afstand van de WSI en druk op de witte knop op de printplaat, maar houd deze niet ingedrukt, en kijk naar het lampje.‍ • Wanneer het lampje twee keer knippert en dan uitgaat, is de koppeling geslaagd.‍ • Wanneer het lampje twee keer knippert en dan nog een keer knippert gedurende circa een seconde, dan is de koppeling mislukt.‍ Breng het toestel dichter bij de WSI en herhaal deze stap totdat de koppeling slaagt.‍ Plaats het batterijklepje op de windtransducer.‍ Specificaties Specificatie Waarde Afmeting wanneer bevestigd (H×L) 345 mm (13,58 inch) × 610 mm (24 inch) Gewicht 350 g (12,35 oz.‍) Bedrijfstemperatuur Van -20° tot 50°C (-4° tot 122°F) Opslagtemperatuur Van 0° tot 35°C (van 32° tot 95°F) Waterbestendigheid (wind transducer) IEC 60529 IPX-6 (beschermd tegen zware zee) Waterbestendigheid (WSI) IEC 60529 IPX-0 (geen speciale bescherming) Stroomverbruik (WSI en GND 10) 1,1 W Nominale opgenomen stroom bij 12 V gelijkstroom (WSI en GND 10) 95 mA Windsnelheidsbereik Van 0,9 tot 90 knopen (van 0,9 tot 50 m/s) 29
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60

Garmin gWind Wireless Transducer Installatie gids

Type
Installatie gids