Oleo-Mac EF 84/14,5 K de handleiding

Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

1
NL
AANWIJZINGEN VOOR DE RAADPLEGING
In de tekst van de handleiding worden enkele hoofd-
stukken, die gegevens van bijzonder belang bevatten
met betrekking tot de veiligheid of de werking, geken-
merkt door diverse symbolen die de volgende beteke-
nis hebben:
ofwel
Verstrekt nadere gegevens of andere elementen ter
aanvulling op hetgeen daarvoor vermeld is, om te
voorkomen dat de motor beschadigd of dat er scha-
de veroorzaakt wordt.
Gevaar voor persoonlijk let-
sel of letsel aan anderen in geval van niet-
inachtneming.
Kans op ernstig persoonlijk
letsel of ernstig letsel aan anderen met gevaar
van dodelijke ongelukken, in geval
van niet-inachtneming.
Alle aanwijzingen
“voor”, “achter”, “rechts” en “links”
hebben betrekking op de motor met
de bougie naar voren gericht ten
opzichte van degene die ernaar kijkt.
OPMERKING
GEVAAR!
LET OP!
BELANGRIJKOPMERKING
1.1
1. ALGEMENE INFORMATIE
1. Algemene informatie ........................................ 1
2. Veiligheidsvoorschriften ................................... 1
3. Componenten en bedieningselementen .......... 2
4. Handig om te weten ........................................ 3
5. Gebruiksvoorschriften ..................................... 4
6. Onderhoud ....................................................... 6
7. Storingen en oplossingen ................................ 8
8. Technische gegevens ...................................... 8
INHOUDSOPGAVE
De overeenstemming tussen de referenties in de tekst
en de respectieve figuren (op beide achterflappen)
wordt aangegeven met het cijfer dat voorafgaat aan
de titel van de paragraaf.
VEILIGHEIDSPICTOGRAMMEN
Gebruik uw motor met de nodige voorzichtigheid. Om
u tot voorzichtigheid te manen is uw motor voorzien
van een reeks van pictogrammen die wijzen op de
belangrijkste gebruiksvoorschriften. Hun betekenis is
hieronder weergegeven.
Wij raden u met klem aan om ook de veiligheidsin-
structies in het volgende hoofdstuk van deze handlei-
ding door te lezen.
Let op! Lees en volg de gebruiksaan-
wijzing voor de motor te starten.
Let op! Benzine is brandbaar. Laat de
motor minstens 2 minuten afkoelen voor
bij te tanken.
Let op! Bij de motoren komt koolmo-
noxide vrij. NIET starten in gesloten ruim-
tes.
1.2
(Zorgvuldig in acht te nemen)
A) VOORBEREIDING
1) Lees aandachtig de aanwijzingen in deze hand-
leiding en de aanwijzingen van de machine waar
deze motor op gemonteerd is. Leer de motor snel
af te zetten.
2) Laat nooit toe dat de motor gebruikt wordt door
personen die niet vertrouwd zijn met deze aanwij-
zingen.
3) Gebruik de motor nooit als er personen, met
name kinderen, of dieren in de buurt zijn
2. ALGEMENE VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
4) Denk eraan dat de persoon die de machine be-
dient of de gebruiker aansprakelijk is voor onge-
vallen en onvoorziene gebeurtenissen die perso-
nen of hun eigendommen kunnen overkomen.
B) VÓÓR HET GEBRUIK
1) Draag geen wijde kleding, koordjes, sieraden of
andere voorwerpen die verstrikt kunnen raken;
lang haar niet los dragen en op veilige afstand blij-
ven tijdens het starten.
2) Zet de motor af en laat hem afkoelen voor de
dop van de tank te draaien.
3) LET OP: GEVAAR! Benzine is bijzonder brand-
baar.
bewaar de brandstof in speciale reservoirs;
vul de brandstof met een trechter alleen buiten
bij en rook niet tijdens deze werkzaamheden en
wanneer u met de brandstof bezig bent;
giet de brandstof in de tank vóórdat u de motor
aanzet: als de motor aanstaat of warm is mag u
geen brandstof toevoegen of de dop van de tank
afdraaien;
als u brandstof gemorst hebt mag u de motor
niet starten maar dient u de machine uit de
buurt van de plek waar u de brandstof gemorst
hebt te brengen en voorkomen dat er brand ont-
staat. U dient te wachten totdat de brandstof
verdampt is en de dampen opgelost zijn;
draai de dop altijd weer goed op de tank van de
machine en het brandstofreservoir.
4) Vervang de geluiddempers als ze defect zijn en
de bescherming indien beschadigd.
C) TIJDENS HET GEBRUIK
1) Start de motor niet in gesloten ruimten waar
zich gevaarlijke koolstofmonoxide kan ontwikke-
len.
2) Gebruik geen startvloeistoffen of soortgelijke
producten.
3) Wijzig de afstelling van de motor niet en laat het
toerental van de motor niet buitengewoon hoog
oplopen.
4) Laat de machine niet zodanig opzij hellen dat er
brandstof uit de dop van de tank van de motor
loopt.
5) Raak de vinnen van de cilinder en de bescher-
ming van de geluiddemper niet aan voordat de
motor voldoende is afgekoeld.
6) Zet de motor af en maak de kabel van de bou-
gie los voor de machine of de motor na te kijken,
schoon te maken of eraan te werken.
7) Laat de motor niet zonder bougie draaien.
8) Vervoer de machine met lege tank.
D) ONDERHOUD EN OPSLAG
1) Als u regelmatig onderhoud pleegt zal de wer-
king ervan veilig blijven en zal het prestatieniveau
bewaard blijven.
2) Zet de machine niet met brandstof in de tank in
een ruimte waar de brandstofdampen met vlam-
men, vonken of een warmtebron in aanraking zou-
den kunnen komen.
3) Laat de motor eerst afkoelen vóór het opbergen
van de machine in elke willekeurige ruimte.
4) Om brandgevaar zoveel mogelijk te beperken
dienen de motor, de geluiddemper van de uitlaat
en de brandstoftank vrij gehouden te worden van
gras, bladeren of teveel vet.
5) Als u de tank moet ledigen, dient u dit in de open
lucht te doen en wanneer de motor koud is.
COMPONENTEN VAN DE MOTOR
1. Oliebijvuldop met peilstok
2. Olieaftapdop
3. Deksel luchtfilter
4. Bougiedop
5. Serienummer van de motor
VERSNELLINGSBEDIENING
Het op de machine gemonteerde bedieningselement
voor de versnelling (gewoonlijk een hendel) is door
middel van een kabel met de motor verbonden.
Raadpleeg de Handleiding van de machine voor de
versnellingshendel en zijn standen, die gewoonlijk
aangegeven worden door symbolen die overeenko-
men met de volgende standen:
CHOKE = te gebruiken bij het koud starten.
FAST = komt overeen met het maximale
toerental; te gebruiken tijdens het
werk.
SLOW = komt overeen met het minimale
toerental.
3.2
3.1
3. COMPONENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
6) Gebruik de motor om veiligheidsredenen nooit
met versleten of beschadigde onderdelen. De
onderdelen moeten vernieuwd en niet gerepa-
reerd worden. Gebruik uitsluitend originele reser-
veonderdelen. Onderdelen van een andere kwa-
liteit kunnen de motor beschadigen en gevaarlijk
zijn voor uzelf.
2
NL
Vul hier het serienummer van uw motor in
De motor is een inrichting waarvan de prestaties, de
goede werking en de levensduur afhangen van vele
factoren, waarvan sommige van buitenaf komen en
andere strikt met de kwaliteit van de gebruikte pro-
ducten en de regelmaat van het onderhoud te maken
hebben.
Als volgt wordt extra informatie geboden waardoor u
de motor op meer bewuste wijze kunt gaan gebruiken.
OMGEVINGSOMSTANDIGHEDEN
De werking van een viertakt verbrandingsmotor wordt
beïnvloed door:
a) Temperatuur:
Als er bij lage temperatuur gewerkt wordt kunnen er
zich moeilijkheden bij een koude start voordoen.
Als er bij erg hoge temperatuur gewerkt wordt kun-
nen er zich moeilijkheden bij een warme start voor-
doen veroorzaakt door de verdamping van de
brandstof in het bakje van de carburateur of in de
pomp.
In ieder geval moet het soort olie aangepast worden
aan de gebruikstemperatuur.
b) Hoogte:
Het maximumvermogen van een verbrandingsmo-
tor neemt af naarmate de hoogte boven het zeeni-
veau toeneemt.
Als de hoogte aanzienlijk mocht toenemen, moet
dus de belasting op de machine vermindert worden
en moeten dus erg zware werkzaamheden verme-
den worden.
BRANDSTOF
De goede kwaliteit van de gebruikte benzine is van
fundamenteel belang voor de goede werking van de
motor.
a) Gebruik loodvrije benzine (groen) met een octaan-
getal van minimum 90.
b) Gebruik altijd verse en schone benzine; koop net
zoveel brandstof dat hij niet langer dan 30 dagen
ongebruikt blijft, na 30 dagen kunnen er zich afzet-
tingen in het reservoir of in de tank vormen.
c) Gebruik geen methanolhoudende benzine.
d) Voeg geen olie of andere additieven aan de benzi-
ne toe.
4.2
4.1
4. HANDIG OM TE WETEN
OLIE
Gebruik altijd olie van goede kwaliteit, met viscosi-
teitsgraad afhankelijk van de gebruikstemperatuur.
a) Gebruik alleen detergentolie minstens van SF-SG
kwaliteit.
b) Kies de SAE viscositeitsgraad op basis van de vol-
gende tabel:
5 ÷ 35 °C = SAE 30
15 ÷ + 35 °C = 10W-30 (Multigraad)
c) Het gebruik van multigraad olie kan een groter ver-
bruik in de warme periodes met zich meebrengen,
daarom moet dan het oliepeil vaker gecontroleerd
worden.
d) Meng geen oliesoorten van verschillende merken
of met verschillende kenmerken.
e) Het gebruik van SAE 30 olie bij temperaturen onder
de +5°C kan schade aan de motor aanrichten door
een niet goede smering.
f) Niet bijvullen boven het «MAX» niveau (zie 5.1.1);
een te hoog niveau kan het volgende veroorzaken:
rook in de uitlaat;
vervuiling van de bougie of van de luchtfilter en
dus moeilijkheden bij het starten.
LUCHTFILTER
De doelmatigheid van de luchtfilter is heel belangrijk
om te voorkomen dat afvalmateriaal en stof aangezo-
gen worden door de motor, waarvan de prestaties en
levensduur verminderd worden.
a) Het filterelement moet vrij gehouden worden van
resten en altijd perfect doeltreffend zijn (zie 6.5).
b) Indien nodig, het filterelement vervangen door een
origineel reserveonderdeel; niet compatibele filter-
elementen kunnen de doeltreffendheid en de
levensduur van de motor in het gedrang brengen.
c) Start de motor nooit wanneer het filterelement niet
correct gemonteerd is.
BOUGIE
De bougies voor verbrandingsmotoren zijn niet alle-
maal hetzelfde!
a) Gebruik alleen bougies van het aangegeven soort,
voorzien van de juiste thermische graad.
b) Let op de lengte van het draadje; een te lang
draadje kan de motor onherstelbaar beschadigen.
c) Controleer of de elektroden schoon zijn en op de
juiste afstand van elkaar staan (zie 6.6).
4.5
4.4
4.3
3
NL
VOOR IEDER GEBRUIK
Het beste is, telkens voordat de motor gebruikt wordt,
een serie controles te verrichten om een goede wer-
king te garanderen.
Controle oliepeil
Houd u, voor het soort te gebruiken olie, aan de aan-
wijzingen in het specifieke hoofdstuk (zie 8.1).
a) Zet de machine horizontaal.
b) Maak de zone rondom de vuldop schoon.
c) Draai de dop (1) los, reinig het uiteinde van de peil-
stok (2) en breng hem weer aan met de dop op de
opening, zoals geïllustreerd, zonder hem vast te
draaien.
d) Verwijder de dop met de peilstok weer en contro-
leer of het niveau van de olie tussen «MIN» en
«MAX» ligt.
e) Indien nodig bijvullen met olie van hetzelfde soort
tot aan het «MAX» niveau, let er hierbij op geen olie
buiten de vuldop te gieten.
f) Schroef de dop (1) weer volledig vast en verwijder
elk spoor van eventueel gemorste olie.
Controle luchtfilter
De doelmatigheid van de luchtfilter is van essentieel
belang voor de correcte werking van de motor; start
de motor niet wanneer het filterelement ontbreekt of
stuk is.
a) Reinig de zone rond het deksel (1) van de filter.
b) Verwijder het deksel (1) door de twee draaiknop-
pen los te draaien (2 – K 1250K 1600), of de
lipjes los te maken (2a – K 1450).
c) Controleer de staat van het filterelement (3), dit
moet heel, schoon en efficiënt zijn; verricht er
anders onderhoud aan of vervang het (zie 6.5).
d) Hermonteer het deksel (1).
Brandstof bijvullen
Giet geen brandstof op de
plastic onderdelen van de motor of de machine, om
schade te voorkomen en verwijder onmiddellijk elk
spoor van brandstof dat eventueel gemorst werd. De
garantie dekt geen schade aan de plastic onderde-
len, veroorzaakt door brandstof.
BELANGRIJK
5.1.3
5.1.2
5.1.1
5.1
5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
De eigenschappen van de brandstof worden weerge-
geven in het speciale hoofdstuk (zie 4.2 en 8.1).
De benzine moet met koude motor bijgevuld worden,
volgens de aanwijzingen in de Handleiding van de
machine.
Bougiedop
Verbind de dop (1) van de kabel (2) stevig met de bou-
gie, na u er zich van verzekerd te hebben dat de dop
van binnen en het uiteinde van de bougie niet vuil zijn.
STARTEN VAN DE MOTOR (koud)
De motor moet gestart worden volgens de aanwijzin-
gen in de Handleiding van de machine, waarbij iedere
inrichting (indien aanwezig) die in staat is de voort-
gang van de machine of het stoppen van de motor te
veroorzaken, uitgeschakeld moet worden.
a) Breng de versnellingshendel in de stand «CHOKE».
b) Bedien de startsleutel zoals aangegeven in de
Handleiding van de machine.
Na enkele seconden wordt de versnellingshendel gra-
dueel van de stand «CHOKE» naar de stand «FAST» of
«SLOW» gebracht.
STARTEN VAN DE MOTOR (warm)
•) Volg de hele procedure die beschreven is voor het
koud starten met de versnellingshendel in de stand
«FAST».
GEBRUIK VAN DE MOTOR TIJDENS
HET WERK
Om het rendement en de prestaties van de motor te
optimaliseren, moet hij op zijn maximale toerental
gebruikt worden, door de versnellingshendel in de
stand «FAST» te zetten.
Houd uw handen uit de bu-
urt van de uitlaatdemper en omliggende zones
omdat die erg heet kunnen worden. Met draai-
LET OP!
5.4
5.3
5.2
5.1.4
4
NL
ende motor niet in de buurt van de bovenkant
van de motor komen met wapperende kleding
(stropdassen, foulards, enz.) of het haar.
Werk niet op hellingen steiler
dan 20° om de correcte werking van de motor niet in
gevaar te brengen.
STOP VAN DE MOTOR TIJDENS
HET WERKEN
a) Breng de versnellingshendel in de stand «SLOW».
b) Laat de motor minstens 15–20 seconden op zijn
minimum draaien.
c) Zet de motor af volgens de aanwijzingen in de
Handleiding van de machine.
STOP VAN DE MOTOR NA HET WERKEN
a) Breng de versnellingshendel in de stand «SLOW».
b) Laat de motor minstens 15–20 seconden op zijn
minimum draaien.
c) Zet de motor af volgens de aanwijzingen in de
Handleiding van de machine.
d) Bij koude motor, koppel de dop (1) van de bougie
los en verwijder de startsleutel (indien voorzien).
e) Verwijder resten van de motor en in het bijzonder
van de zone van de uitlaatdemper, om brandge-
vaar te vermijden.
SCHOONMAKEN EN STALLEN
a) Gebruik geen waterstralen of hogedrukreinigers
om de buitenkant van de motor schoon te maken.
b) Gebruik bij voorkeur een persluchtspuit (max. 6
bar) maar laat geen resten en stof naar binnen drin-
gen.
c) Stal de machine (met de motor) op een droge vol-
doende geventileerde plaats beschermd tegen de
weersomstandigheden.
LANGE RUSTPERIODE
(langer dan 30 dagen)
Als de motor gedurende een lange periode niet
gebruikt gaat worden (bijvoorbeeld aan het eind van
het seizoen), moeten er enige voorzorgsmaatregelen
getroffen worden om de daaropvolgende inbedrijfstel-
ling te begunstigen.
5.8
5.7
5.6
5.5
BELANGRIJK
a) Ter voorkoming van vuil in de brandstoftank, moet
deze geleegd worden door de dop (1) van het
bakje van de carburateur los te draaien en alle
brandstof in een geschikte bak op te vangen.
Vergeet niet daarna de dop (1) er weer stevig op te
draaien.
b) Verwijder de bougie en giet ongeveer 3 cl schone
motorolie in de opening, houd dan de opening met
een doek dicht en laat de startmotor even draaien
om de motor een paar omwentelingen te laten
maken en zo de olie over de binnenkant van de
cilinder te verspreiden. Monteer tenslotte de bou-
gie weer zonder de dop van de kabel te verbinden.
5
NL
VEILIGHEIDSADVIEZEN
Maak de dop van de bougie
los en lees de aanwijzingen vóór enige onder-
houds– of reinigingswerkzaamheden of repara-
ties te verrichten. Trek geschikte kleding en
werkhandschoenen aan voor alle handelingen
die gevaarlijk kunnen zijn voor de handen.
Verricht geen onderhoud of reparaties als u niet
over het geschikte gereedschap en voldoende
technische kennis daarvoor beschikt.
Gooi afgewerkte olie, oude
brandstof of andere vervuilende produkten nooit
achteloos weg.
ONDERHOUDSPROGRAMMA
Volg het in de tabel aangegeven onderhoudsprogram-
ma, volgens de termijnen die zich het eerst voordoen.
1)
Vervang de olie om de 25 uur als de motor vol belast
of bij hoge temperaturen werkt.
2)
Maak de luchtfilter vaker schoon als de machine in
een stoffig gebied werkt.
3)
Door een gespecialiseerde werkplaats laten doen.
6.2
BELANGRIJK
LET OP!
6.1
6. ONDERHOUD
OLIE VERVERSEN
Houd u, voor het soort te gebruiken olie, aan de aan-
wijzingen in het desbetreffende hoofdstuk (zie 8.1).
Loos de olie met warme
motor maar let erop de hete onderdelen van de
motor of de afgevoerde olie niet aan te raken.
Mits anders aangegeven in de Gebruikshandleiding
van de machine, als volgt te werk gaan voor de afvoer
van de olie:
a) Zet de machine horizontaal.
b) Maak de zone rondom de vuldop schoon en draai
de dop met de oliepeilstok (1) los.
c) Plaats een geschikte bak om de olie op te vangen
en draai de aftapdop (2) los.
d) Monteer de aftapdop (2) weer en let er hierbij op of
de afdichting goed geplaatst is en of hij stevig aan-
gedraaid is.
e) Nieuwe olie bijvullen (zie 5.1.1).
f) Controleer op de oliepeilstok (3) of het oliepeil tot
aan «MAX» staat.
g) Schroef de dop (1) weer vast en verwijder elk spoor
van eventueel gemorste olie.
De maximale hoeveelheid olie
in de motor is 1,2 liter. Geleidelijk bijvullen met klei-
ne hoeveelheden olie en telkens het niveau controle-
ren, zodat het «MAX» streepje op de peilstok niet
overschreden wordt.
REINIGING VAN DE GELUIDDEMPER
EN VAN DE MOTOR
De geluiddemper moet met koude motor schoonge-
maakt worden.
a) Verwijder met een straal perslucht resten en vuil
waardoor brand ontstaan kan, van de geluiddem-
per en van zijn beveiliging.
b) Zorg ervoor dat de koelluchtopeningen (1) niet ver-
stopt zijn.
c) Maak de plastic onderdelen schoon met een met
water en zeep bevochtigde spons (2).
ONDERHOUD VAN DE LUCHTFILTER
a) Reinig de zone rond het deksel (1) van de filter.
b) Verwijder het deksel (1) door de twee draaiknop-
pen los te draaien (2 - K 1250 - K 1600), of de
lipjes los te maken (2a - K 1450).
6.5
6.4
OPMERKING
LET OP!
6.3
6
NL
Controle oliepeil
- --
(zie 5.1.1)
Olie verversen
1)
- -
(zie 6.3)
Reiniging van de geluiddem-
- --
per en van de motor (zie 6.4)
Controle en reiniging
- --
van de luchtfilter
2)
(zie 6.5)
Vervanging van
-- -
de luchtfilter (zie 6.5)
Bougie nakijken
-- -
(zie 6.6)
Bougie vervangen
---
(zie 6.6)
Benzinefilter
---
nakijken
3)
Handeling
Na de eerste 5 werkuren
Om de 5 werkuren of na
ieder gebruik
Om de 50 werkuren of aan
het eind van het seizoen
Om de 100 werkuren
c) Verwijder het filterelement (3a + 3b).
d) Verwijder het voorfilter (3b) van de patroon (3a).
e) Klop de patroon (3a) tegen een hard oppervlak en
blaas perslucht vanuit de binnenkant om stof en
resten te verwijderen.
f) Was de voorfilterspons (3b) met water en zeep en
laat hem opdrogen.
Gebruik geen water, benzine,
reinigingsproducten of ander voor de reiniging van
de patroon.
De voorfilterspons (3b) moet
NIET gesmeerd worden.
g) Maak de binnenkant van de filterzitting (4) schoon
van stof en resten en houd hierbij de afzuigleiding
dicht met een doek (5) om te voorkomen dat ze de
motor binnendringen.
h) Verwijder de doek (5), plaats het filterelement
(3b + 3a) in zijn zitting en sluit het deksel (1).
CONTROLE EN ONDERHOUD
VAN DE BOUGIE
a) Demonteer de bougie (1) met een pijpsleutel (2).
b) Maak de elektroden (3) schoon met een metalen
borstel waarbij eventuele koolstofafzettingen ver-
wijderd moeten worden.
c) Controleer met een diktemeter (4) de afstand tus-
sen de elektroden (0,6 – 0,8 mm).
d) Monteer de bougie (1) weer en draai hem met een
pijpsleutel (2) stevig vast.
Vervang de bougie als de elektroden verbrand zijn of
als het keramiek kapot of gebarsten is.
Brandgevaar! Controleer de
startinstallatie niet als de bougie niet in zijn zit-
ting gedraaid is.
Gebruik alleen bougies van het
aangegeven soort (zie 8.1).
BELANGRIJK
LET OP!
6.6
BELANGRIJK
BELANGRIJK
7
NL
8
NL
VLOEISTOFFEN EN RESERVEONDERDELEN
Brandstof .............................................................................................. Benzine loodvrij (groen) minimum 90 N.O.
Motorolie: van 5 tot 35 °C .......................................................................................................................... SAE 30
van -15 tot +35 °C .................................................................................................................... 10W-30
Inhoud carter ................................................................................................................................................ 1,2 liter
Soort bougie ................................................................................ QC12YC / RC12YC (Champion) of gelijksoortig
Afstand tussen de elektroden ............................................................................................................ 0,6 - 0,8 mm
8.1
8. TECHNISCHE GEGEVENS
PROBLEMEN MOGELIJKE OORZAAK OPLOSSING
7. PROBLEEMOPLOSSING
a) Startproblemen
b) Onregelmatige
werking
c) Vermogenverlies
tijdens het werk
Geen brandstof
Oude brandstof of afzettingen in de tank
De startprocedure is niet correct
Losgekoppelde bougie
Bougie nat of elektroden van de bougie
vuil of op onjuiste afstand
Verstopte luchtfilter
Olie niet gepast aan het seizoen
Verdamping van de brandstof in de
carburateur door te hoge temperaturen
Brandstofproblemen
Startproblemen
Elektrodes van de bougie vuil of ongepaste
afstand
Dop van de bougie niet goed aangebracht
Verstopte luchtfilter
Versnellingshendel in de stand «CHOKE»
Brandstofproblemen
Startproblemen
Verstopte luchtfilter
Brandstofproblemen
Controleren en bijvullen (zie 5.1.3)
Leeg de tank en vul met nieuwe brandstof
Voer de startprocedure goed uit (zie 5.2)
Controleren of het kapje goed op
de bougie zit (zie 5.1.4)
Controleren (zie 6.6)
Controleren en reinigen (zie 6.5)
Vervangen door een gepaste olie (zie 6.3)
Enkele minuten wachten en een nieuwe
startpoging ondernemen (zie 5.3)
Contact opnemen met een geautoriseerd
Servicecentrum
Contact opnemen met een geautoriseerd
Servicecentrum
Controleren (zie 6.6)
Controleer of de dop stabiel aangebracht
is (zie 5.1.4)
Controleren en reinigen (zie 6.5)
Zet de hendel in de stand «FAST»
Contact opnemen met een geautoriseerd
Servicecentrum
Contact opnemen met een geautoriseerd
Servicecentrum
Controleren en reinigen (zie 6.5)
Contact opnemen met een geautoriseerd
Servicecentrum

Documenttranscriptie

NL 1 INHOUDSOPGAVE 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Algemene informatie ........................................ Veiligheidsvoorschriften ................................... Componenten en bedieningselementen .......... Handig om te weten ........................................ Gebruiksvoorschriften ..................................... Onderhoud ....................................................... Storingen en oplossingen ................................ Technische gegevens ...................................... 1 1 2 3 4 6 8 8 1. ALGEMENE INFORMATIE 1.1 AANWIJZINGEN VOOR DE RAADPLEGING In de tekst van de handleiding worden enkele hoofdstukken, die gegevens van bijzonder belang bevatten met betrekking tot de veiligheid of de werking, gekenmerkt door diverse symbolen die de volgende betekenis hebben: OPMERKING BELANGRIJK ofwel Verstrekt nadere gegevens of andere elementen ter aanvulling op hetgeen daarvoor vermeld is, om te voorkomen dat de motor beschadigd of dat er schade veroorzaakt wordt. LET OP! Gevaar voor persoonlijk letsel of letsel aan anderen in geval van nietinachtneming. GEVAAR! Kans op ernstig persoonlijk letsel of ernstig letsel aan anderen met gevaar van dodelijke ongelukken, in geval van niet-inachtneming. OPMERKING Alle aanwijzingen “voor”, “achter”, “rechts” en “links” hebben betrekking op de motor met de bougie naar voren gericht ten opzichte van degene die ernaar kijkt. 2. ALGEMENE VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN (Zorgvuldig in acht te nemen) De overeenstemming tussen de referenties in de tekst en de respectieve figuren (op beide achterflappen) wordt aangegeven met het cijfer dat voorafgaat aan de titel van de paragraaf. 1.2 VEILIGHEIDSPICTOGRAMMEN Gebruik uw motor met de nodige voorzichtigheid. Om u tot voorzichtigheid te manen is uw motor voorzien van een reeks van pictogrammen die wijzen op de belangrijkste gebruiksvoorschriften. Hun betekenis is hieronder weergegeven. Wij raden u met klem aan om ook de veiligheidsinstructies in het volgende hoofdstuk van deze handleiding door te lezen. Let op! – Lees en volg de gebruiksaanwijzing voor de motor te starten. Let op! – Benzine is brandbaar. Laat de motor minstens 2 minuten afkoelen voor bij te tanken. Let op! – Bij de motoren komt koolmonoxide vrij. NIET starten in gesloten ruimtes. 4) Denk eraan dat de persoon die de machine bedient of de gebruiker aansprakelijk is voor ongevallen en onvoorziene gebeurtenissen die personen of hun eigendommen kunnen overkomen. A) VOORBEREIDING B) VÓÓR HET GEBRUIK 1) Lees aandachtig de aanwijzingen in deze handleiding en de aanwijzingen van de machine waar deze motor op gemonteerd is. Leer de motor snel af te zetten. 2) Laat nooit toe dat de motor gebruikt wordt door personen die niet vertrouwd zijn met deze aanwijzingen. 3) Gebruik de motor nooit als er personen, met name kinderen, of dieren in de buurt zijn 1) Draag geen wijde kleding, koordjes, sieraden of andere voorwerpen die verstrikt kunnen raken; lang haar niet los dragen en op veilige afstand blijven tijdens het starten. 2) Zet de motor af en laat hem afkoelen voor de dop van de tank te draaien. 3) LET OP: GEVAAR! Benzine is bijzonder brandbaar. 2 NL – bewaar de brandstof in speciale reservoirs; – vul de brandstof met een trechter alleen buiten bij en rook niet tijdens deze werkzaamheden en wanneer u met de brandstof bezig bent; – giet de brandstof in de tank vóórdat u de motor aanzet: als de motor aanstaat of warm is mag u geen brandstof toevoegen of de dop van de tank afdraaien; – als u brandstof gemorst hebt mag u de motor niet starten maar dient u de machine uit de buurt van de plek waar u de brandstof gemorst hebt te brengen en voorkomen dat er brand ontstaat. U dient te wachten totdat de brandstof verdampt is en de dampen opgelost zijn; – draai de dop altijd weer goed op de tank van de machine en het brandstofreservoir. 4) Vervang de geluiddempers als ze defect zijn en de bescherming indien beschadigd. C) TIJDENS HET GEBRUIK 1) Start de motor niet in gesloten ruimten waar zich gevaarlijke koolstofmonoxide kan ontwikkelen. 2) Gebruik geen startvloeistoffen of soortgelijke producten. 3) Wijzig de afstelling van de motor niet en laat het toerental van de motor niet buitengewoon hoog oplopen. 4) Laat de machine niet zodanig opzij hellen dat er brandstof uit de dop van de tank van de motor loopt. 5) Raak de vinnen van de cilinder en de bescherming van de geluiddemper niet aan voordat de motor voldoende is afgekoeld. 6) Zet de motor af en maak de kabel van de bougie los voor de machine of de motor na te kijken, schoon te maken of eraan te werken. 7) Laat de motor niet zonder bougie draaien. 8) Vervoer de machine met lege tank. D) ONDERHOUD EN OPSLAG 1) Als u regelmatig onderhoud pleegt zal de werking ervan veilig blijven en zal het prestatieniveau bewaard blijven. 2) Zet de machine niet met brandstof in de tank in een ruimte waar de brandstofdampen met vlammen, vonken of een warmtebron in aanraking zouden kunnen komen. 3) Laat de motor eerst afkoelen vóór het opbergen van de machine in elke willekeurige ruimte. 4) Om brandgevaar zoveel mogelijk te beperken dienen de motor, de geluiddemper van de uitlaat en de brandstoftank vrij gehouden te worden van gras, bladeren of teveel vet. 5) Als u de tank moet ledigen, dient u dit in de open lucht te doen en wanneer de motor koud is. 6) Gebruik de motor om veiligheidsredenen nooit met versleten of beschadigde onderdelen. De onderdelen moeten vernieuwd en niet gerepareerd worden. Gebruik uitsluitend originele reserveonderdelen. Onderdelen van een andere kwaliteit kunnen de motor beschadigen en gevaarlijk zijn voor uzelf. 3. COMPONENTEN EN BEDIENINGSORGANEN 3.1 1. 2. 3. 4. 5. COMPONENTEN VAN DE MOTOR Oliebijvuldop met peilstok Olieaftapdop Deksel luchtfilter Bougiedop Serienummer van de motor ✍ Vul hier het serienummer van uw motor in 3.2 VERSNELLINGSBEDIENING Het op de machine gemonteerde bedieningselement voor de versnelling (gewoonlijk een hendel) is door middel van een kabel met de motor verbonden. Raadpleeg de Handleiding van de machine voor de versnellingshendel en zijn standen, die gewoonlijk aangegeven worden door symbolen die overeenkomen met de volgende standen: CHOKE = te gebruiken bij het koud starten. FAST = komt overeen met het maximale toerental; te gebruiken tijdens het werk. SLOW = komt overeen met het minimale toerental. NL 4. HANDIG OM TE WETEN De motor is een inrichting waarvan de prestaties, de goede werking en de levensduur afhangen van vele factoren, waarvan sommige van buitenaf komen en andere strikt met de kwaliteit van de gebruikte producten en de regelmaat van het onderhoud te maken hebben. Als volgt wordt extra informatie geboden waardoor u de motor op meer bewuste wijze kunt gaan gebruiken. 4.1 OMGEVINGSOMSTANDIGHEDEN De werking van een viertakt verbrandingsmotor wordt beïnvloed door: a) Temperatuur: – Als er bij lage temperatuur gewerkt wordt kunnen er zich moeilijkheden bij een koude start voordoen. – Als er bij erg hoge temperatuur gewerkt wordt kunnen er zich moeilijkheden bij een warme start voordoen veroorzaakt door de verdamping van de brandstof in het bakje van de carburateur of in de pomp. – In ieder geval moet het soort olie aangepast worden aan de gebruikstemperatuur. 4.3 – Het maximumvermogen van een verbrandingsmotor neemt af naarmate de hoogte boven het zeeniveau toeneemt. – Als de hoogte aanzienlijk mocht toenemen, moet dus de belasting op de machine vermindert worden en moeten dus erg zware werkzaamheden vermeden worden. 4.2 OLIE Gebruik altijd olie van goede kwaliteit, met viscositeitsgraad afhankelijk van de gebruikstemperatuur. a) Gebruik alleen detergentolie minstens van SF-SG kwaliteit. b) Kies de SAE viscositeitsgraad op basis van de volgende tabel: – 5 ÷ 35 °C – 15 ÷ + 35 °C = SAE 30 = 10W-30 (Multigraad) c) Het gebruik van multigraad olie kan een groter verbruik in de warme periodes met zich meebrengen, daarom moet dan het oliepeil vaker gecontroleerd worden. d) Meng geen oliesoorten van verschillende merken of met verschillende kenmerken. e) Het gebruik van SAE 30 olie bij temperaturen onder de +5°C kan schade aan de motor aanrichten door een niet goede smering. f) Niet bijvullen boven het «MAX» niveau (zie 5.1.1); een te hoog niveau kan het volgende veroorzaken: – rook in de uitlaat; – vervuiling van de bougie of van de luchtfilter en dus moeilijkheden bij het starten. 4.4 b) Hoogte: 3 LUCHTFILTER De doelmatigheid van de luchtfilter is heel belangrijk om te voorkomen dat afvalmateriaal en stof aangezogen worden door de motor, waarvan de prestaties en levensduur verminderd worden. a) Het filterelement moet vrij gehouden worden van resten en altijd perfect doeltreffend zijn (zie 6.5). b) Indien nodig, het filterelement vervangen door een origineel reserveonderdeel; niet compatibele filterelementen kunnen de doeltreffendheid en de levensduur van de motor in het gedrang brengen. c) Start de motor nooit wanneer het filterelement niet correct gemonteerd is. BRANDSTOF De goede kwaliteit van de gebruikte benzine is van fundamenteel belang voor de goede werking van de motor. a) Gebruik loodvrije benzine (groen) met een octaangetal van minimum 90. b) Gebruik altijd verse en schone benzine; koop net zoveel brandstof dat hij niet langer dan 30 dagen ongebruikt blijft, na 30 dagen kunnen er zich afzettingen in het reservoir of in de tank vormen. c) Gebruik geen methanolhoudende benzine. d) Voeg geen olie of andere additieven aan de benzine toe. 4.5 BOUGIE De bougies voor verbrandingsmotoren zijn niet allemaal hetzelfde! a) Gebruik alleen bougies van het aangegeven soort, voorzien van de juiste thermische graad. b) Let op de lengte van het draadje; een te lang draadje kan de motor onherstelbaar beschadigen. c) Controleer of de elektroden schoon zijn en op de juiste afstand van elkaar staan (zie 6.6). 4 NL 5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN De eigenschappen van de brandstof worden weergegeven in het speciale hoofdstuk (zie 4.2 en 8.1). 5.1 De benzine moet met koude motor bijgevuld worden, volgens de aanwijzingen in de Handleiding van de machine. VOOR IEDER GEBRUIK Het beste is, telkens voordat de motor gebruikt wordt, een serie controles te verrichten om een goede werking te garanderen. 5.1.4 Bougiedop 5.1.1 Controle oliepeil Verbind de dop (1) van de kabel (2) stevig met de bougie, na u er zich van verzekerd te hebben dat de dop van binnen en het uiteinde van de bougie niet vuil zijn. Houd u, voor het soort te gebruiken olie, aan de aanwijzingen in het specifieke hoofdstuk (zie 8.1). a) Zet de machine horizontaal. b) Maak de zone rondom de vuldop schoon. c) Draai de dop (1) los, reinig het uiteinde van de peilstok (2) en breng hem weer aan met de dop op de opening, zoals geïllustreerd, zonder hem vast te draaien. d) Verwijder de dop met de peilstok weer en controleer of het niveau van de olie tussen «MIN» en «MAX» ligt. e) Indien nodig bijvullen met olie van hetzelfde soort tot aan het «MAX» niveau, let er hierbij op geen olie buiten de vuldop te gieten. f) Schroef de dop (1) weer volledig vast en verwijder elk spoor van eventueel gemorste olie. 5.1.2 Controle luchtfilter 5.2 STARTEN VAN DE MOTOR (koud) De motor moet gestart worden volgens de aanwijzingen in de Handleiding van de machine, waarbij iedere inrichting (indien aanwezig) die in staat is de voortgang van de machine of het stoppen van de motor te veroorzaken, uitgeschakeld moet worden. a) Breng de versnellingshendel in de stand «CHOKE». b) Bedien de startsleutel zoals aangegeven in de Handleiding van de machine. Na enkele seconden wordt de versnellingshendel gradueel van de stand «CHOKE» naar de stand «FAST» of «SLOW» gebracht. De doelmatigheid van de luchtfilter is van essentieel belang voor de correcte werking van de motor; start de motor niet wanneer het filterelement ontbreekt of stuk is. a) Reinig de zone rond het deksel (1) van de filter. b) Verwijder het deksel (1) door de twee draaiknoppen los te draaien (2 – K 1250 – K 1600), of de lipjes los te maken (2a – K 1450). c) Controleer de staat van het filterelement (3), dit moet heel, schoon en efficiënt zijn; verricht er anders onderhoud aan of vervang het (zie 6.5). d) Hermonteer het deksel (1). 5.3 •) Volg de hele procedure die beschreven is voor het koud starten met de versnellingshendel in de stand «FAST». 5.4 5.1.3 Brandstof bijvullen BELANGRIJK Giet geen brandstof op de plastic onderdelen van de motor of de machine, om schade te voorkomen en verwijder onmiddellijk elk spoor van brandstof dat eventueel gemorst werd. De garantie dekt geen schade aan de plastic onderdelen, veroorzaakt door brandstof. STARTEN VAN DE MOTOR (warm) GEBRUIK VAN DE MOTOR TIJDENS HET WERK Om het rendement en de prestaties van de motor te optimaliseren, moet hij op zijn maximale toerental gebruikt worden, door de versnellingshendel in de stand «FAST» te zetten. LET OP! Houd uw handen uit de buurt van de uitlaatdemper en omliggende zones omdat die erg heet kunnen worden. Met draai- NL ende motor niet in de buurt van de bovenkant van de motor komen met wapperende kleding (stropdassen, foulards, enz.) of het haar. BELANGRIJK Werk niet op hellingen steiler dan 20° om de correcte werking van de motor niet in gevaar te brengen. 5.5 STOP VAN DE MOTOR TIJDENS HET WERKEN a) Breng de versnellingshendel in de stand «SLOW». b) Laat de motor minstens 15–20 seconden op zijn minimum draaien. c) Zet de motor af volgens de aanwijzingen in de Handleiding van de machine. 5.6 STOP VAN DE MOTOR NA HET WERKEN a) Breng de versnellingshendel in de stand «SLOW». b) Laat de motor minstens 15–20 seconden op zijn minimum draaien. c) Zet de motor af volgens de aanwijzingen in de Handleiding van de machine. d) Bij koude motor, koppel de dop (1) van de bougie los en verwijder de startsleutel (indien voorzien). e) Verwijder resten van de motor en in het bijzonder van de zone van de uitlaatdemper, om brandgevaar te vermijden. 5.7 SCHOONMAKEN EN STALLEN a) Gebruik geen waterstralen of hogedrukreinigers om de buitenkant van de motor schoon te maken. b) Gebruik bij voorkeur een persluchtspuit (max. 6 bar) maar laat geen resten en stof naar binnen dringen. c) Stal de machine (met de motor) op een droge voldoende geventileerde plaats beschermd tegen de weersomstandigheden. 5.8 LANGE RUSTPERIODE (langer dan 30 dagen) Als de motor gedurende een lange periode niet gebruikt gaat worden (bijvoorbeeld aan het eind van het seizoen), moeten er enige voorzorgsmaatregelen getroffen worden om de daaropvolgende inbedrijfstelling te begunstigen. 5 a) Ter voorkoming van vuil in de brandstoftank, moet deze geleegd worden door de dop (1) van het bakje van de carburateur los te draaien en alle brandstof in een geschikte bak op te vangen. Vergeet niet daarna de dop (1) er weer stevig op te draaien. b) Verwijder de bougie en giet ongeveer 3 cl schone motorolie in de opening, houd dan de opening met een doek dicht en laat de startmotor even draaien om de motor een paar omwentelingen te laten maken en zo de olie over de binnenkant van de cilinder te verspreiden. Monteer tenslotte de bougie weer zonder de dop van de kabel te verbinden. 6 NL 6.3 6. ONDERHOUD 6.1 Houd u, voor het soort te gebruiken olie, aan de aanwijzingen in het desbetreffende hoofdstuk (zie 8.1). VEILIGHEIDSADVIEZEN LET OP! Maak de dop van de bougie los en lees de aanwijzingen vóór enige onderhouds– of reinigingswerkzaamheden of reparaties te verrichten. Trek geschikte kleding en werkhandschoenen aan voor alle handelingen die gevaarlijk kunnen zijn voor de handen. Verricht geen onderhoud of reparaties als u niet over het geschikte gereedschap en voldoende technische kennis daarvoor beschikt. BELANGRIJK Gooi afgewerkte olie, oude brandstof of andere vervuilende produkten nooit achteloos weg. 6.2 ONDERHOUDSPROGRAMMA Controle oliepeil (zie 5.1.1) Olie verversen 1) (zie 6.3) Reiniging van de geluiddemper en van de motor (zie 6.4) Controle en reiniging van de luchtfilter 2) (zie 6.5) Vervanging van de luchtfilter (zie 6.5) Bougie nakijken (zie 6.6) Bougie vervangen (zie 6.6) Benzinefilter nakijken 3) Om de 100 werkuren Om de 5 werkuren of na ieder gebruik Om de 50 werkuren of aan het eind van het seizoen Na de eerste 5 werkuren Volg het in de tabel aangegeven onderhoudsprogramma, volgens de termijnen die zich het eerst voordoen. Handeling OLIE VERVERSEN LET OP! Loos de olie met warme motor maar let erop de hete onderdelen van de motor of de afgevoerde olie niet aan te raken. Mits anders aangegeven in de Gebruikshandleiding van de machine, als volgt te werk gaan voor de afvoer van de olie: a) Zet de machine horizontaal. b) Maak de zone rondom de vuldop schoon en draai de dop met de oliepeilstok (1) los. c) Plaats een geschikte bak om de olie op te vangen en draai de aftapdop (2) los. d) Monteer de aftapdop (2) weer en let er hierbij op of de afdichting goed geplaatst is en of hij stevig aangedraaid is. e) Nieuwe olie bijvullen (zie 5.1.1). f) Controleer op de oliepeilstok (3) of het oliepeil tot aan «MAX» staat. g) Schroef de dop (1) weer vast en verwijder elk spoor van eventueel gemorste olie. OPMERKING De maximale hoeveelheid olie in de motor is 1,2 liter. Geleidelijk bijvullen met kleine hoeveelheden olie en telkens het niveau controleren, zodat het «MAX» streepje op de peilstok niet overschreden wordt. - ✔ - - ✔ - ✔ - REINIGING VAN DE GELUIDDEMPER EN VAN DE MOTOR - ✔ - - De geluiddemper moet met koude motor schoongemaakt worden. - ✔ - - - - ✔ - - - ✔ - - - - ✔ - - - ✔ 6.4 a) Verwijder met een straal perslucht resten en vuil waardoor brand ontstaan kan, van de geluiddemper en van zijn beveiliging. b) Zorg ervoor dat de koelluchtopeningen (1) niet verstopt zijn. c) Maak de plastic onderdelen schoon met een met water en zeep bevochtigde spons (2). 6.5 Vervang de olie om de 25 uur als de motor vol belast of bij hoge temperaturen werkt. 2) Maak de luchtfilter vaker schoon als de machine in een stoffig gebied werkt. 3) Door een gespecialiseerde werkplaats laten doen. ONDERHOUD VAN DE LUCHTFILTER 1) a) Reinig de zone rond het deksel (1) van de filter. b) Verwijder het deksel (1) door de twee draaiknoppen los te draaien (2 - K 1250 - K 1600), of de lipjes los te maken (2a - K 1450). NL c) Verwijder het filterelement (3a + 3b). d) Verwijder het voorfilter (3b) van de patroon (3a). e) Klop de patroon (3a) tegen een hard oppervlak en blaas perslucht vanuit de binnenkant om stof en resten te verwijderen. f) Was de voorfilterspons (3b) met water en zeep en laat hem opdrogen. BELANGRIJK Gebruik geen water, benzine, reinigingsproducten of ander voor de reiniging van de patroon. BELANGRIJK De voorfilterspons (3b) moet NIET gesmeerd worden. g) Maak de binnenkant van de filterzitting (4) schoon van stof en resten en houd hierbij de afzuigleiding dicht met een doek (5) om te voorkomen dat ze de motor binnendringen. h) Verwijder de doek (5), plaats het filterelement (3b + 3a) in zijn zitting en sluit het deksel (1). 6.6 CONTROLE EN ONDERHOUD VAN DE BOUGIE a) Demonteer de bougie (1) met een pijpsleutel (2). b) Maak de elektroden (3) schoon met een metalen borstel waarbij eventuele koolstofafzettingen verwijderd moeten worden. c) Controleer met een diktemeter (4) de afstand tussen de elektroden (0,6 – 0,8 mm). d) Monteer de bougie (1) weer en draai hem met een pijpsleutel (2) stevig vast. Vervang de bougie als de elektroden verbrand zijn of als het keramiek kapot of gebarsten is. LET OP! Brandgevaar! Controleer de startinstallatie niet als de bougie niet in zijn zitting gedraaid is. BELANGRIJK Gebruik alleen bougies van het aangegeven soort (zie 8.1). 7 8 NL 7. PROBLEEMOPLOSSING PROBLEMEN a) Startproblemen b) Onregelmatige werking c) Vermogenverlies tijdens het werk MOGELIJKE OORZAAK OPLOSSING – Geen brandstof – Controleren en bijvullen (zie 5.1.3) – Oude brandstof of afzettingen in de tank – Leeg de tank en vul met nieuwe brandstof – De startprocedure is niet correct – Voer de startprocedure goed uit (zie 5.2) – Losgekoppelde bougie – Controleren of het kapje goed op de bougie zit (zie 5.1.4) – Bougie nat of elektroden van de bougie vuil of op onjuiste afstand – Controleren (zie 6.6) – Verstopte luchtfilter – Controleren en reinigen (zie 6.5) – Olie niet gepast aan het seizoen – Vervangen door een gepaste olie (zie 6.3) – Verdamping van de brandstof in de carburateur door te hoge temperaturen – Enkele minuten wachten en een nieuwe startpoging ondernemen (zie 5.3) – Brandstofproblemen – Contact opnemen met een geautoriseerd Servicecentrum – Startproblemen – Contact opnemen met een geautoriseerd Servicecentrum – Elektrodes van de bougie vuil of ongepaste afstand – Controleren (zie 6.6) – Dop van de bougie niet goed aangebracht – Controleer of de dop stabiel aangebracht is (zie 5.1.4) – Verstopte luchtfilter – Controleren en reinigen (zie 6.5) – Versnellingshendel in de stand «CHOKE» – Zet de hendel in de stand «FAST» – Brandstofproblemen – Contact opnemen met een geautoriseerd Servicecentrum – Startproblemen – Contact opnemen met een geautoriseerd Servicecentrum – Verstopte luchtfilter – Controleren en reinigen (zie 6.5) – Brandstofproblemen – Contact opnemen met een geautoriseerd Servicecentrum 8. TECHNISCHE GEGEVENS 8.1 VLOEISTOFFEN EN RESERVEONDERDELEN Brandstof .............................................................................................. Benzine loodvrij (groen) minimum 90 N.O. Motorolie: van 5 tot 35 °C .......................................................................................................................... SAE 30 van -15 tot +35 °C .................................................................................................................... 10W-30 Inhoud carter ................................................................................................................................................ 1,2 liter Soort bougie ................................................................................ QC12YC / RC12YC (Champion) of gelijksoortig Afstand tussen de elektroden ............................................................................................................ 0,6 - 0,8 mm
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164

Oleo-Mac EF 84/14,5 K de handleiding

Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor

Gerelateerde papieren