Mountfield 4140H Handleiding

Categorie
Tractor
Type
Handleiding
37
NEDERLANDS
NL
1 ALGEMEEN
Dit symbool geeft een WAARSCHU-
WING weer. Als de instructies niet
nauwkeurig worden opgevolgd, kan dit
leiden tot ernstige persoonlijke verwon-
dingen en/of schade.
1.1 SYMBOLEN
Op de machine ziet u de volgende symbolen om u
eraan te herinneren dat voorzichtigheid en oplet-
tendheid bij gebruik en tijdens onderhoud geboden
is.
Betekenis van de symbolen:
Waarschuwing!
Lees vóór gebruik van de machine de ge-
bruikershandleiding en de veiligheids-
voorschriften.
Waarschuwing!
Kijk uit voor weggegooide voorwerpen.
Houd omstanders op afstand.
Waarschuwing!
Draag altijd gehoorbescherming.
Waarschuwing!
Deze machine is niet bedoeld voor rijden
op de openbare weg.
Waarschuwing!
U mag met de machine, uitgerust met de
originele accessoires, niet rijden op een
helling met een grotere hellingshoek dan
10º.
Waarschuwing!
Knelgevaar. Blijf met uw handen uit de
buurt van de middensturing.
Waarschuwing!
Kans op brandwonden. Raak de geluid-
demper/katalysator niet aan.
1.2 VERWIJZINGEN
1.2.1 Afbeeldingen
De afbeeldingen in deze gebruikershandleiding
zijn genummerd met 1, 2, 3 etc.
Onderdelen in afbeeldingen worden aangegeven
met A, B, C etc.
Een verwijzing naar onderdeel C in afbeelding 2
wordt als volgt weergegeven: “2:C”.
1.2.2 Titels
De titels in deze gebruikershandleiding zijn op de
volgende manier genummerd:
“1.3.1 Algemene veiligheidscontrole” is een subti-
tel van “1.3 Veiligheidscontrole” en wordt onder
deze titel vermeld.
Wanneer naar een titel wordt verwezen, wordt al-
leen het nummer van deze titel aangegeven. Bij-
voorbeeld “Zie 1.3.3”.
2 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT
EN
2.1 ALGEMEEN
Lees deze voorschriften zorgvuldig door. Zorg
dat u bekend bent met alle bedieningsmechanis-
men en het juiste gebruik van de machine.
Alle bestuurders moeten zich voor gebruik aan-
melden voor praktische training in de bediening
van de machine, en deze ook volgen. Hierbij
moet met name worden gelet op het feit dat:
a. u wanneer u een zitmaaier bedient zorgvuldig
en geconcentreerd te werk moet gaan.
b. het op hellingen niet mogelijk is een schui-
vende zitmaaier onder controle te houden door
te remmen. De belangrijkste redenen voor het
verliezen van de controle zijn: te weinig tractie,
een uitzonderlijk hoge snelheid, te weinig rem-
men, het feit dat de machine niet geschikt is
voor de taak, te weinig aandacht aan het grond-
oppervlak of onjuist gebruik als een sleepvoer-
tuig.
Laat de machine nooit door kinderen gebruiken
of door iemand die niet op de hoogte is van deze
instructies. In gemeentelijke verordeningen
kunnen beperkingen worden aangegeven voor
de leeftijd van de bestuurder.
Gebruik de machine nooit wanneer anderen,
met name kinderen of dieren, in de buurt zijn.
De bestuurder is aansprakelijk voor ongelukken
bij anderen of schade aan het eigendom van an-
deren.
Laat nooit kinderen of andere passagiers op de
machine met u meerijden. Ze kunnen er van af
vallen en ernstig gewond raken, of u kunt de
machine hierdoor niet meer veilig besturen.
Gebruik de machine niet wanneer u onder in-
vloed bent van alcohol, drugs of geneesmidde-
len. Gebruik de machine ook niet wanneer u
moe bent of zich niet lekker voelt.
2.2 VOORBEREIDING
Draag stevige schoenen en een lange broek
wanneer u de machine gebruikt. Gebruik de ma-
chine niet op blote voeten of met sandalen.
Draag geschikte kleding wanneer u de machine
gebruikt. Draag geen loshangende kleding, sie-
raden, een sjaal, een das enzovoort. Deze kun-
nen in de draaiende onderdelen vast komen te
zitten. Steek lang haar op.
Controleer zorgvuldig het gebied dat u wilt
maaien/sneeuwvrij wilt maken. Verwijder alle
losse stenen, takjes, stukken ijzerdraad of ande-
re vreemde voorwerpen die door de machine
kunnen worden uitgeworpen.
38
NEDERLANDS
NL
Waarschuwing - benzine is uiterst brandbaar.
a. Bewaar benzine altijd in een verpakking die
daarvoor speciaal is bedoeld.
b. U mag de machine alleen buiten met benzine
(bij)vullen. Rook nooit wanneer u de machine
met benzine (bij)vult.
c. Vul de machine met benzine voordat u de mo-
tor start. Verwijder nooit de vuldop en vul de
machine nooit met benzine wanneer de motor
loopt of nog warm is.
d. Start nooit de motor wanneer u benzine hebt
gemorst, maar verwijder de machine van de
plaats waar u benzine hebt gemorst en probeer
te voorkomen dat er vonken ontstaan totdat de
benzine is verdampt.
e. Vergeet niet na het vullen de dop op de ben-
zinetank en het vat te schroeven.
Vervang defecte dempers.
Controleer voor gebruik altijd of de messen en
de bevestigingsonderdelen niet zijn versleten of
beschadigd. Vervang versleten of beschadigde
onderdelen als een set, zodat de juiste balans
behouden blijft.
De accu (op elektrisch gestarte machines) geeft
explosieve gassen af. Houd de machine uit de
buurt van vonken, vuur en sigaretten. Zorg dat
er bij het opladen voldoende ventilatie is.
De accu bevat giftige stoffen. Beschadig de ac-
cubehuizing niet. Zorg wanneer de behuizing is
beschadigd dat u niet in aanraking komt met de
inhoud van de accu.
Gooi oude, defecte accu's niet bij het afval.
Vraag bij uw gemeente na hoe u de accu op de
juiste manier moet weggooien.
Zorg dat de accu geen kortsluiting maakt. Hier-
bij kunnen vonken ontstaan, waardoor brand
kan worden veroorzaakt.
2.3 RIJDEN
Start de motor volgens de instructies in de hand-
leiding. Houd uw voeten uit de buurt van de
messen.
Laat de motor niet lopen in besloten ruimten
waar gevaarlijke koolmonoxidegassen zich
kunnen verzamelen.
Gebruik de machine alleen overdag of bij goede
verlichting.
Gebruik altijd gehoorbescherming.
Rijd voorzichtig wanneer u obstakels nadert die
uw zicht beperken.
Houd kinderen altijd uit de buurt van het werk-
gebied van de machine. Zorg dat een andere
volwassene op de kinderen let.
Rijd voorzichtig achteruit. Kijk voordat en ter-
wijl u achteruit rijdt, achter u om te controleren
of er geen obstakels aanwezig zijn. Kijk uit met
kleine kinderen.
Zet de messen en de verbinding los voordat u de
motor start.
Houd uw handen of voeten nooit bij of onder
draaiende onderdelen. Kijk uit voor de messen.
Ga nooit recht voor de uitvoeropening staan.
Gebruik de machine niet op een nat gazon.
Rijd voorzichtig op hellingen. Start of stop niet
plotseling wanneer u een helling op- of afrijdt.
Laat het koppelingspedaal langzaam los. Rijd al-
tijd met het koppelingspedaal omlaag en laat het
pedaal niet los wanneer u een helling af rijdt.
Rijd nooit dwars op de helling. Rijd van boven
naar beneden, en van beneden naar boven.
Gebruik een lage versnelling wanneer u de aan-
drijving inschakelt, met name in lang gras.
Neem gas terug op hellingen en wanneer u
scherpe bochten maakt, om te voorkomen dat
de machine kantelt of u de controle over de ma-
chine verliest.
Let goed op gaten in de grond en andere verbor-
gen gevaren.
Rijd niet te dicht bij greppels of hoge randen.
De machine kan omvallen wanneer een wiel
over de rand komt of wanneer de rand afbreekt.
Ga zorgvuldig te werk wanneer u iets sleept of
zware apparatuur gebruikt.
a. Gebruik alleen een goedgekeurde sleepin-
richting.
b. Houd de lading beperkt, zodat u deze goed
onder controle kunt houden.
c. Maak geen plotselinge bochten. Rijd voor-
zichtig achteruit.
d. Gebruik wielgewichten of een gewicht op de
voorzijde wanneer dit in de handleiding wordt
aanbevolen.
Let goed op het verkeer bij kruispunten of in de
buurt van wegen.
Stop de messen wanneer u tijdens het maaien
over een ander oppervlak dan gras rijdt.
Richt wanneer u accessoires gebruikt de uitvoer
nooit op iemand die ernaast staat, en laat nie-
mand bij de machine staan wanneer deze is in-
geschakeld.
Gebruik de machine nooit met te weinig be-
scherming of zonder dat de veiligheidsmecha-
nismen zijn geplaatst.
U mag bestaande veiligheidsmechanismen niet
losmaken of uitschakelen. Controleer elke keer
voordat u de machine gebruikt of de veilig-
heidsmechanismen werken.
Verander de instelling van de regelaar van de
motor niet en laat de motor niet op een te hoog
toerental lopen. Bij hoge toerentallen van de
motor neemt de kans op persoonlijk letsel toe.
Raak machineonderdelen die tijdens gebruik
warm worden, niet aan. U loopt dan de kans op
brandwonden.
39
NEDERLANDS
NL
Verlaat de zitplaats van de bestuurder alleen
wanneer u:
a. het krachtafneempunt hebt uitgeschakeld en
de accessoires omlaag hebt gezet.
b. de versnelling in de neutrale stand hebt gezet
en de parkeerrem hebt geactiveerd.
c. de motor hebt uitgeschakeld en de sleutel
hebt verwijderd.
Gebruik alleen accessoires die zijn goedge-
keurd door de fabrikant van de machine.
U mag de machine niet gebruiken zonder dat u
in de gereedschapsbevestigingspunten van de
machine accessoires/gereedschappen hebt ge-
plaatst. Rijden zonder accessoires kan een ne-
gatief effect hebben op de stabiliteit van de
machine.
Ga voorzichtig te werk wanneer u een grasop-
vangbak of andere accessoires gebruikt. Hier-
door kan de stabiliteit van de machine
veranderen. Dit geldt met name op hellingen.
Schakel de aandrijving van de accessoires uit,
schakel de motor uit en maak de bougiekabel
los of verwijder het contactsleuteltje:
a. wanneer u takjes en vuil moet verwijderen als
de uitvoer verstopt is geraakt.
b. wanneer u de machine wilt controleren, reini-
gen of onderhoud aan de machine wilt verrich-
ten.
c. wanneer u wilt controleren of er schade is
ontstaan en reparaties wilt uitvoeren voordat u
de machine na een botsing met een vreemd
voorwerp weer start en in gebruik neemt.
d. Wanneer u de machine wilt controleren wan-
neer deze sterk begint te trillen. (Controleer de
machine direct.)
Maak de aandrijving naar de accessoires los tij-
dens transport of wanneer u de machine niet ge-
bruikt.
Schakel de motor uit en maak de aandrijving
naar de accessoires los:
a. voordat u de machine met benzine vult.
b. voordat u de grasopvangbak verwijdert.
c. voordat u de hoogte aanpast, wanneer dit niet
mogelijk is vanaf de positie van de bestuurder.
Zet de machine in een lagere versnelling wan-
neer u de motor wilt uitschakelen. Wanneer de
motor is uitgerust met een brandstofafsluiter,
moet u deze uitschakelen wanneer het werk
klaar is.
Wees voorzichtig wanneer u een machine hebt
met meerdere maaidekken, want als er één mes
draait, kunnen de andere messen ook gaan
draaien.
U mag met de machine, uitgerust met de oor-
spronkelijke accessoires, niet rijden op een hel-
ling met een steilere hellingshoek dan 10º.
De oorspronkelijke messen van het maaidek
mogen niet worden vervangen door niet-oor-
spronkelijke messen die bijvoorbeeld zijn be-
doeld voor verwijdering van mos. Wanneer u
dergelijke messen gebruikt, vervalt de garantie.
Ook bestaat de kans op ernstig letsel of schade
aan personen of eigendom.
Ga voorzichtig te werk bij het laden en ontladen
van de machine op een vrachtwagen of aan-
hangwagen.
2.4 ONDERHOUD EN OPBERGEN
Zet alle schroeven en moeren zo vast dat de ma-
chine veilig kan worden gebruikt.
Controleer regelmatig of de schroeven van de
messen van het maaidek stevig vast zitten.
Controleer regelmatig de werking van de rem-
men. Onderhoud de remmen goed en repareer
ze indien nodig.
Berg de machine nooit op met benzine in de
tank in gebouwen waar de dampen in aanraking
kunnen komen met open vuur of vonken.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine
opbergt.
Zorg ter voorkoming van brandgevaar dat er
geen gras, bladeren of overtollige olie in de mo-
tor, demper, accu en benzinetank komen.
Controleer regelmatig of de grasopvangbak is
versleten of beschadigd.
Vervang versleten of beschadigde onderdelen
voor de veiligheid.
Gebruik altijd originele reserveonderdelen.
Niet-originele reserveonderdelen kunnen ver-
wondingen veroorzaken, ook al passen ze in de
machine.
Vervang beschadigde waarschuwings- en in-
structiestickers.
Wanneer er geen mechanische vergrendeling
aanwezig is voor de transportpositie, moet u het
maaidek omlaag zetten wanneer u de machine
parkeert, opbergt of onbewaakt achterlaat.
Wanneer u de benzinetank moet leegmaken,
moet u dit buiten doen.
Berg de machine zo op dat kinderen deze niet
kunnen bereiken.
De accu bevat zuur. Bij mechanische schade of
overlading kan het zuur uit de accu lekken.
Overlaad de accu nooit. Door overlading van de
accu kan deze ontploffen, waarbij het zuur alle
kanten opspat.
Als u het zuur in uw ogen of op uw huid krijgt,
kan dit ernstig letsel veroorzaken. Als er zuur
op uw lichaam terechtkomt, moet u het betref-
fende lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen met
een ruime hoeveelheid water en zo snel moge-
lijk medische hulp zoeken.
40
NEDERLANDS
NL
Zuurdampen kunnen bij inademing letsel ver-
oorzaken aan slijmvliezen en andere inwendige
organen. Zoek onmiddellijk medische hulp als
u zuurdampen hebt ingeademd.
Zuur kan ernstige schade veroorzaken aan ge-
reedschappen, kleding en ander materiaal.
Spoel gemorst zuur onmiddellijk weg met wa-
ter.
Zorg dat de accu geen kortsluiting maakt, want
dan kunnen er vonken en brand ontstaan. Zorg
dat metalen sieraden niet in contact kunnen ko-
men met de accupolen.
Als er schade is ontstaan aan de behuizing, het
deksel of de contactpunten van de accu of als er
interferentie optreedt bij de strip die over de
kleppen ligt, moet de accu vervangen worden.
2.5 OPBERGEN
Maak de benzinetank leeg. Start de motor en laat
deze lopen totdat ze stopt.
Vervang de olie terwijl de motor nog warm is.
Schroef de bougie los en giet een eetlepel olie in de
cilinder. Laat de motor enkele slagen draaien zodat
de olie in de cilinder wordt verspreid. Plaats de
bougie.
Reinig de volledige machine. Het is met name be-
langrijk om onder het maaidek te reinigen. Werk
beschadigde verf bij om roest te voorkomen.
Berg de machine binnen op een droge plaats op.
Machines met een elektrische starter:
Verwijder de accu. Bewaar deze goed opgeladen
op een koele plaats (tussen de 0°C en de 15°C)
Op de juiste bewaartemperatuur zou de accu elke
vier maanden moeten worden opgeladen.
Het accuzuur is extreem bijtend en kan
verwondingen en beschadigingen aan
de huid en aan kleding veroorzaken.
Draag altijd rubberen handschoenen en
een bril (veiligheidsbril) om uw ogen te
beschermen. Adem geen zuurdampen
in.
Laat de accu niet te veel hellen, want
dan kan het accuzuur eruit lopen op de
handen of de kleding. Spoel wanneer dit
gebeurt, het zuur met veel water af.
3 MONTAGE
Om verwondingen en schade te voorko-
men, dient u de machine niet te gebrui-
ken voordat alle aangegeven
maatregelen in deze gebruiksaanwij-
zing zijn opgevolgd.
3.1 ACCESSOIRES
Bij de machine wordt een plastic tas geleverd met
daarin alle onderdelen die vóór gebruik gemon-
teerd moeten worden. De tas bevat de volgende on-
derdelen (afb. 1):
Aand.Aant.Omschrijving Afmeting
A1 Reservesleutel
B1Reservesleutel
C 2 Spanpin 6 x 36
D 1 Afstandsring 16 x 38 x 0,5
E 1 Afstandsring 16 x 38 x 1,0
F 2 Borstring
G 2 Schroef 8 x 20
H2 Vleugelmoer
I 4 Ring 8.4 x 24 x 1,5
J1Trekplaat
K 4 Schroef 8 x 20
L2Moer
M 2 Schroef voor accu
N 2 Moer voor accu
3.2 MOTORKAP (3:L)
Om bij te tanken en de motor en de accu te inspec-
teren en onderhouden, opent u de motorkap.
De motor mag niet draaien als u de kap
opent.
3.2.1 Openen
1. Trek de stoelvergrendeling (2:S) omhoog en
kantel de stoel voorover.
2. Trek de rubberband aan de voorzijde van de kap
omhoog (3:M).
3. Pak de motorkap aan de voorrand vast en draai
de kap omhoog (afb. 4).
3.2.2 Sluiten
1. Pak de motorkap aan de voorrand vast en draai
de kap omlaag (afb. 4).
2. Maak de rubberband aan de voorzijde van de
kap vast (3:M).
De machine alleen gebruiken met geslo-
ten en vergrendelde kap. Anders be-
staat er een kans op brandwonden en
kunt u bekneld raken.
41
NEDERLANDS
NL
3.3 ACCU
Zorg dat de accu geen kortsluiting
maakt. want dan kunnen er vonken en
brand ontstaan. Zorg dat metalen siera-
den niet in contact kunnen komen met
de accupolen.
Als er schade is ontstaan aan de behui-
zing, het deksel, de accuklemmen of de
strip die over de kleppen ligt, moet de
accu vervangen worden.
De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft
een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof
kan en mag niet worden gecontroleerd of aange-
vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bij-
voorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt.
Bewaar de accu na het opladen op een koele plaats.
De accu moet volledig zijn opgeladen
voordat u deze voor de eerste keer gaat
gebruiken. De accu moet altijd volledig
opgeladen worden bewaard, anders
kan deze beschadigd raken.
3.3.1 Accu opladen met motor
De accu kan als volgt worden opgeladen met de
dynamo van de motor.
1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af-
gebeeld.
2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas-
sen kunnen worden afgevoerd.
3. Start de motor volgens de instructies in de hand-
leiding.
4. Laat de motor 45 minuten lopen.
5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgela-
den.
3.3.2 Accu opladen met oplader
Als de accu wordt opgeladen met een oplader,
dient deze een constante spanning te hebben.
Neem contact op met uw leverancier voor een der-
gelijke oplader.
De accu kan beschadigd raken als er een standaard
oplader wordt gebruikt.
3.3.3 Accu plaatsen
1. Open de motorkap en plaats de accu. Zie afb. 5.
2. Zet de accu vast.
3. Sluit eerst de rode kabel aan op de positieve ac-
cuklem (+) van de accu.
4. Sluit dan de zwarte kabel aan op de
negatieve accuklem (-) van de accu.
Als u de kabels verwisselt, raken de ge-
nerator en de accu beschadigd.
De accu moet altijd aangesloten zijn als
u de motor wilt laten lopen. Anders
kunnen de generator en het elektrische
systeem beschadigd raken.
3.4 ZITTING
LET OP! Om de installatie van de zitting te
vereenvoudigen, voorziet u de vier schroeven
van een druppeltje olie voordat u deze in de
zitting schroeft.
Maak de vergrendeling (2:S) los en klap de zitting-
houder naar voren.
Plaats de bevestiging als volgt in de achterste (bo-
venste) gaten:
1. Draai de borstringen (2:F) op de schroeven
(2:K).
2. Duw de schroeven in de gaten van de zitting-
houder. Plaats een sluitring (2:I) tussen de zit-
ting en de houder.
3. Draai de schroeven vast in de zitting. Aanhaal-
moment: 9±1,7 Nm.
Als het aanhaalmoment groter dan
1,7 Nm is, raakt de zitting bescha-
digd.
4. Zorg dat de zitting eenvoudig in de gaten van de
houder valt.
Plaats de bevestiging als volgt in de voorste (on-
derste) gaten:
1. Draai de vleugelmoeren (2:H) op de schroeven
(2:G).
2. Plaats een sluitring (2:I) op elke schroef.
3. Duw de schroeven door de gaten in de houder
en draai ze met de hand vast in de zitting.
4. Klap de zitting terug in de gewenste positie.
5. Draai de vleugelmoeren (2:H) met de hand vast.
De vleugelmoeren (H) en de zitting ra-
ken beschadigd als u gereedschap ge-
bruikt.
De zitting kan worden opgeklapt. Als de machine
buiten in de regen staat, klapt u de zitting naar vo-
ren zodat het kussen niet nat wordt.
De stoel is vergrendeld. Om de stoel op of terug te
klappen, trekt u eerst de vergrendeling (2:S) naar
boven.
3.5 STUURWIEL
Voor een minimale speling van de stuurkolom mo-
eten de afstandsringen (6:D) en/of (6:E) als volgt
tussen de stuurkolombus en de -houder worden ge-
plaatst.
1. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en
zet de bus vast door één van de pennen (6:C) er
voor ongeveer 1/3 in te steken.
2. Trek de bus en de stuurkolom omhoog.
3. Controleer aan de buitenkant of er geen sluitrin-
gen, de sluitring van 0,5 mm, de sluitring van
1,0 mm of beide sluitringen in het gat kunnen
worden geplaatst. Forceer de ring(en) niet, er
moet een klein beetje speling zijn.
4. Trek de splitpen eruit en maak de stuurkolom-
bus open.
42
NEDERLANDS
NL
5. Plaats de ring(en) volgens punt 3 hierboven.
6. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en
vergrendel deze door de beide pennen er volle-
dig in te steken. Gebruik gereedschap waarmee
u tegendruk kunt leveren.
3.6 TREKHAAK
Zie afb. 7. Monteer trekhaak (J) in de twee gaten
aan de onderzijde van de achteras met de schroe-
ven (L+K). Draai de schroeven stevig vast.
Aanhaalmoment: 22 Nm.
3.7 SNELSLUITINGEN
De snelsluitingen en installatie-instructies worden
in een aparte doos geleverd.
Monteer de snelsluitingen op de voorste assen van
de machine.
3.8 BANDENSPANNING
Controleer de bandenspanning. De juiste waarden
zijn:
Voor: 0,6 bar (9 psi).
Achter: 0,4 bar (6 psi)
3.9 ACCESSOIRES
Voor de montage van accessoires kijkt u in de apar-
te montagehandleiding die bij iedere accessoire
wordt geleverd.
Opmerking: Het maaidek is als accessoire lever-
baar.
4 BESCHRIJVING
4.1 AANDRIJVING
4.1.1 4140H, 4155H
De machine heeft achterwielaandrijving.
De achteras is voorzien van een hydrostatische
transmissie met traploze transmissie voor- en ach-
teruit.
De achteras is eveneens voorzien van een differen-
tieel om het draaien te vergemakkelijken.
Het gereedschap dat aan de voorzijde is gemon-
teerd wordt aangedreven door aandrijfriemen.
4.1.2 4155H 4WD
De machine heeft vierwielaandrijving. Het vermo-
gen van de motor wordt hydraulisch op de wielen
overgebracht. De motor stuurt een oliepomp aan
die olie naar de achter- en voorassen pompt.
De voor- en achterassen zijn seriegeschakeld, wat
betekent dat de voor- en achterwielen op dezelfde
snelheid draaien.
Om het draaien te vergemakkelijken zijn beide as-
sen voorzien van een differentieel.
4.2 BESTURING
De machine is aangedreven. Dit betekent dat het
chassis is verdeeld in een voor- en een achterge-
deelte die ten opzichte van elkaar kunnen draaien.
Knikbesturing houdt in dat de machine langs bo-
men en andere obstakels kan rijden met een ex-
treem kleine draaicirkel.
4.3 BEVEILIGINGSSYSTEEM
De machine is uitgerust met een elektrisch beveili-
gingssysteem. Dit systeem onderbreekt bepaalde
activiteiten die door onjuiste handelingen gevaar-
lijke situaties kunnen veroorzaken.
De motor kan bijvoorbeeld alleen gestart worden
als het koppelings-/rempedaal is ingedrukt.
Controleer voor elk gebruik of het be-
veiligingssysteem werkt.
4.4 BEDIENING
4.4.1 Gereedschapslift, mechanisch (8:A)
U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie
en de transportpositie:
1. Trap het pedaal volledig in.
2. Laat het pedaal langzaam los.
4.4.2 Koppeling - parkeerrem (8:B)
Druk nooit op het pedaal tijdens het rij-
den. De krachtoverbrenging kan dan
oververhit raken.
Het pedaal heeft de volgende
drie standen:
Omhoog. De koppeling is niet
geactiveerd. De parkeerrem is
niet geactiveerd.
Voor de helft ingetrapt. Voorwaarts rijden uit-
geschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd.
Volledig ingetrapt. Voorwaarts rijden uitge-
schakeld. De parkeerrem is geactiveerd maar
niet vergrendeld. Deze stand wordt ook ge-
bruikt als noodrem.
4.4.3 Vergrendeling, parkeerrem (8:C)
De vergrendeling vergrendelt het koppe-
lings-/rempedaal in de ingetrapte stand.
Deze functie wordt gebruikt om de machi-
ne te vergrendelen op hellingen, tijdens
transport enz., als de motor niet draait.
Vergrendelen:
1. Trap het pedaal (8:B) volledig in.
2. Verplaats de vergrendeling (9:C) naar rechts.
3. Laat het pedaal (8:B) los.
4. Laat de vergrendeling (8:C) los.
Ontgrendelen:
Trap het pedaal (8:B) volledig in en laat het weer
los.
43
NEDERLANDS
NL
4.4.4 Rijden - bedrijfsrem (8:F)
Als de machine niet remt zoals ver-
wacht als het pedaal wordt losgelaten,
moet het linkerpedaal (8:B) worden ge-
bruikt als noodrem.
Het pedaal regelt de versnelling tussen de motor en
de wielen (= de snelheid). Wanneer het pedaal om-
hoog staat, wordt de bedrijfsrem geactiveerd.
1. Pedaal voorwaarts
– de machine gaat vooruit.
2. Pedaal onbelast
– de machine staat stil.
3. Pedaal achterwaarts
– de machine rijdt achteruit.
4. Minder druk op het pedaal
– de machine remt.
4.4.5 Gas- en chokehendel (8:D)
Hendel om de snelheid te regelen en om te choken
bij een koude start.
Als de motor onregelmatig loopt, be-
staat er een kans dat de hendel te ver
naar voren staat zodat de choke geacti-
veerd wordt. Dit beschadigt de motor,
verhoogt het brandstofgebruik en is
schadelijk voor het milieu.
1. Choke - voor het starten van een koude
motor. De choke staat in de bovenste stand
in de groef.
Gebruik deze functie niet als de motor
warm is.
2. Vol gas - bij gebruik van de machine al-
tijd vol gas geven.
Om de gashendel op vol gas te zetten, zet
u de hendel ongeveer 2 cm achter de
chokestand.
3. Stationairloop.
4.4.6 Contactslot (9:E)
Contactslot dat gebruikt wordt om de motor te star-
ten en uit te schakelen. Vier standen:
Laat de sleutel niet in stand 2 of 3 op de
machine zitten. Er is dan brandgevaar
omdat brandstof in de motor kan lopen
via de carburateur en de accu kan
ontladen en worden beschadigd.
1. Stopstand - de motor is kortgesloten.
De sleutel kan verwijderd worden.
2/3. Rijstand.
4. Startstand - de elektrische startmotor
wordt geactiveerd op het moment dat de
sleutel in de veerbelaste startstand wordt
gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar
rijstand 2/3 wanneer de motor gestart is.
4.4.7 Krachtafnemer (9:G)
De krachtafnemer mag nooit ingescha-
keld zijn wanneer het aan de voorzijde
gemonteerde gereedschap in de trans-
portstand staat. Dit beschadigt de riem-
transmissie.
Hendel voor in- en uitschakelen van de krachtafne-
mer voor aandrijving van aan de voorzijde gemon-
teerde accessoires. Twee standen:
1. Voorste stand - krachtafnemer uitge-
schakeld.
2. Achterste stand - krachtafnemer inge-
schakeld.
4.4.8 Ontkoppelingshefboom
Hendel om de traploze transmissie uit te schake-
len.
2WD is voorzien van een hendel die op de achteras
is aangesloten. Zie (10:N).
4WD is voorzien van twee hendels die op de ach-
teras (11:O) en vooras (11:P) zijn aangesloten.
De ontkoppelingshendel mag nooit tus-
sen de binnenste en buitenste stand
staan. Dit leidt tot oververhitting en be-
schadiging van de transmissie.
Hiermee kunt u de machine handmatig verplaatsen
zonder de motor te gebruiken. Twee standen:
1. Hendel ingedrukt - transmis-
sie ingeschakeld voor normaal
gebruik.
2. Hendel in de buitenste stand
– transmissie uitgeschakeld. De
machine kan handmatig worden
verplaatst.
De machine mag niet over lange afstanden of met
hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de
versnellingsbak worden beschadigd.
De machine mag niet worden bediend
als de voorste hendel in de buitenste
stand staat, anders wordt de machine
beschadigd en bestaat de kans op lekka-
ge in de vooras.
4.4.9 Zitting (2:J)
De zitting kan worden opgeklapt en naar
voor of achter worden verschoven. De zit-
ting wordt met de greep (2:S) vergrendeld
in de opgeklapte positie en naar voor of
achter verschoven met de knoppen (2:H).
De zitting is voorzien van een beveiligingsschake-
laar die is aangesloten op het beveiligingssysteem
van de machine. Dit houdt in dat bepaalde gevaar-
lijke functies niet werken als er niemand op de zit-
ting zit.
44
NEDERLANDS
NL
4.4.10 Motorkap (3:L)
De machine heeft een motorkap die geo-
pend kan worden, zodat de benzinekraan,
accu en motor makkelijk bereikbaar zijn.
De motorkap is vergrendeld met een rub-
beren band.
De motorkap gaat als volgt open:
1. Maak aan de voorzijde van de kap de rubberen
band (3:M) los.
2. Til de motorkap omhoog.
Bevestig alles weer in omgekeerde volgorde.
De machine alleen gebruiken met geslo-
ten kap, anders bestaat er een kans op
brandwonden en kunt u bekneld raken.
4.4.11 Snelsluiting (12:H)
De snelsluitingen kunnen worden geschei-
den, waardoor er zeer eenvoudig van
hulpmiddel gewisseld kan worden.
De snelsluitingen zorgen ervoor dat het
maaidek gemakkelijk kan wisselen tussen
de twee standen:
Normale stand met volledig aangespannen
riem.
4 cm achter de normale stand met losse riem,
zodat het maaidek dichter bij de basismachine
komt.
Omdat de riemspanner loskomt van de riem, ver-
eenvoudigen de snelsluitingen de vervanging van
de riem en het maaidek en wordt het omschakelen
naar de reinigingsstand en de servicestanden ge-
makkelijker.
Spanning van riem halen:
1. Verwijder de borgpennen (12:G) aan beide zij-
den.
2. Open de snelsluitingen door de achterste ge-
deelten met uw hiel naar beneden te drukken.
Zie (12:F).
Als de snelsluitingen geopend zijn, rus-
ten de maaidekarmen losjes in de asge-
deelten. Het maaidek mag nooit in de
servicestand of reinigingsstand worden
gezet zonder de snelsluitingen na het
loshaken van de riem van het maaidek
weer te vergrendelen.
3. Voer de noodzakelijke aanpassingen uit, bijv.:
Haak de riem los.
Vervang het maaidek door de maaidekarmen los
te haken. Zie afb. 14.
Riem aanspannen:
Span de uiteinden afzonderlijk aan volgens onder-
staande instructies.
Draai de hendel niet met uw handen. U
kunt bekneld raken!
1. Plaats uw voet op de hendel (13:J) en draai
voorzichtig een halve slag naar voren.
2. Plaats de borgpen (12:G).
3. Ga hetzelfde te werk aan de andere kant.
5 TOEPASSINGEN
Op de machine mogen uitsluitend originele GGP-
accessoires worden gemonteerd, zoals:
Het trekmechanisme mag worden belast met een
verticale kracht van maximaal 100 N.
De duwkracht van getrokken accessoires op het
trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N.
LET OP! Neem vóór het gebruik van een aanhan-
ger altijd contact op met uw verzekeringsmaat-
schappij.
LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden
op de openbare weg.
6 STARTEN EN RIJDEN
De machine alleen gebruiken met geslo-
ten en vergrendelde kap. Anders be-
staat er een kans op brandwonden en
kunt u bekneld raken.
6.1 BIJVULLEN MET BENZINE (17:Q)
Gebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit
brandstof voor tweetaktmotoren.
De tank heeft een inhoud van 6 liter. Door de trans-
parante tank is het brandstofniveau makkelijk af te
lezen.
LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt
houdbaar en mag niet langer dan 30 dagen worden
bewaard.
U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken,
d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft
een samenstelling die minder schadelijk is voor
mens en milieu.
Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar
brandstof altijd in een speciaal daar-
voor bestemde tank.
Gebruik Accessoires, origineel van GGP
Gras maaien Maaidekken gebruiken:
4140H: 95 C
4155H: 95 C, 105 C
4155 H 4WD: 95C, 105 C
Sneeuwruimen Met sneeuwschuiver. Gebruik van
sneeuwkettingen en framegewich-
ten wordt aanbevolen.
Gras en blade-
ren vegen
Uitgerust met getrokken opvang-
bak 38".
Gras- en blad-
transport
Uitgerust met transportkar Combi.
45
NEDERLANDS
NL
Vul alleen buitenshuis benzine bij en
rook niet tijdens het bijvullen. Vul de
tank voordat u de motor start. Verwij-
der nooit de vuldop en vul de machine
nooit met benzine wanneer de motor
loopt of nog warm is.
Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand.
Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele vul-
buis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg, zodat de
benzine, wanneer deze warm wordt, kan uitzetten
zonder over te stromen. Zie afb. 17.
6.2 CONTROLEER HET OLIEPEIL
Het carter is bij aflevering altijd gevuld met olie
SAE 10W-30.
Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor-
rect is. De machine moet op een vlakke onder-
grond staan.
Veeg de omgeving van de peilstok schoon.
Draai de oliepeilstok los en trek deze om-
hoog. Veeg de oliepeilstok af.
Duw de oliepeilstok volledig naar beneden maar
schroef deze niet vast.
Schroef de peilstok weer los en trek deze weer om-
hoog. Lees het oliepeil af.
Vul olie bij tot de "FULL"-streep als het oliepeil
onder deze markering staat. Zie afb. 15-16.
Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep
komen. Een te hoog oliepeil kan de motor overver-
hitten. Als het oliepeil boven de “FULL”-streep
komt, moet de olie worden afgetapt tot het juiste
niveau is bereikt.
6.3 OLIEPIEL VAN DE VERSNEL-
LINGSBAK CONTROLEREN
Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor-
rect is. De machine moet op een vlakke onder-
grond staan.
Lees het oliepeil af op het reservoir (15, 16:R). Het
peil moet tussen MAX en MIN liggen. Vul indien
nodig olie bij.
Type olie:
6.4 VEILIGHEIDSCONTROLE
Controleer of de machine voldoet aan de onder-
staande veiligheidscontrole.
De veiligheidscontrole moet voor ieder
gebruik worden uitgevoerd.
Als een van de onderdelen niet door de
test komt, moet u de machine niet ge-
bruiken! Breng de machine voor repa-
ratie naar een servicewerkplaats!
6.4.1 Algemene veiligheidscontrole
6.4.2 Elektrische veiligheidscontrole
Controleer voor elk gebruik of het be-
veiligingssysteem werkt.
Starten
1. Open de benzinekraan. Zie 17:U.
2. Controleer of the bougiekabel(s) op de bou-
gie(s) is/zijn geplaatst.
3. Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld
is.
4. Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal.
5. Starten van een koude motor – zet de gashendel
helemaal in de chokestand.
Starten van een warme motor – zet de gashendel
op vol gas (ongeveer 2 cm achter de
chokestand).
6. Trap het koppelings-/rempedaal volledig in.
7. Draai de contactsleutel om en start de motor.
8. Wanneer de motor is gestart, duwt u de gashen-
del geleidelijk naar vol gas (ongeveer 2 cm ach-
ter de chokestand) als u de choke gebruikt hebt.
Type olie
4WD Synthetische olie 5W-50
2WD SAE 10W-30 (20W-50)0
Onderdeel Resultaat
Brandstofslangen
en aansluitingen.
Geen lekkages.
Elektrische kabels. Isolatie is intact.
Geen mechanische schade.
Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin-
gen.
Alle schroeven zijn vastge-
draaid.
Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade.
Rijd de machine
voor- en achteruit
en laat het pedaal
van de bedrijfsrem
omhoog komen.
De machine stopt dan.
Testrit Geen abnormale trillingen.
Geen abnormale geluiden.
Status Handeling Resultaat
Het koppelings-/rempe-
daal is niet ingetrapt.
De krachtafnemer is
niet ingeschakeld.
Probeer te star-
ten.
De motor
start niet.
Het koppelings-/rempe-
daal is ingetrapt.
De krachtafnemer is
ingeschakeld.
Probeer te star-
ten.
De motor
start niet.
Lopende motor. De
krachtafnemer is inge-
schakeld.
De bestuurder
gaat staan.
De motor
stopt dan.
Lopende motor. Verwijder
zekering 10 A.
Zie 15, 16:S.
De motor
stopt dan.
46
NEDERLANDS
NL
9. Laat de machine na een koude start niet onmid-
dellijk belast werken, maar laat de motor eerst
een paar minuten warmdraaien. Op die manier
kan de olie eerst opwarmen.
Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven.
6.5 BEDIENINGSTIPS
Controleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de
motor zit. Dit is met name belangrijk bij het wer-
ken op hellingen. Zie 6.2.
Wees voorzichtig bij het rijden op hel-
lingen. Start of stop niet plotseling wan-
neer u een helling op- of afrijdt. Rijd
nooit dwars over een helling. Rijd van
boven naar beneden en van beneden
naar boven.
Deze machine mag op een helling van
maximaal 10° rijden.
Verminder de snelheid op hellingen en
bij scherpe bochten om controle over de
machine te houden en het risico op kan-
telen te beperken.
Draai bij rijden in de hoogste versnel-
ling en bij vol gas het stuur niet volledig
naar één kant. De machine kan dan
kantelen.
Blijf met uw handen uit de buurt van de
middensturing en de zittinghouder. An-
ders kunt u bekneld raken! Rijd nooit
met de machine als de motorkap open
is.
6.6 STOPPEN
Schakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem
aan.
Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet
de motor af door de contactsleutel om te draaien.
Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als
de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet
worden.
Als u de machine zonder toezicht ach-
terlaat, moet u de bougiekabel(s) losma-
ken en de contactsleutel verwijderen.
Direct na gebruik kan de motor bijzon-
der heet zijn. Raak de demper, de cilin-
der of de koelribben niet aan. Dit kan
ernstige brandwonden veroorzaken.
6.7 REINIGING
Om het gevaar op brand te verkleinen
de motor, de demper, de accu en de
brandstoftank vrijhouden van gras,
bladeren en olie.
Om het gevaar op brand te verkleinen
regelmatig controleren of er sprake is
van olie- en/of brandstoflekkage.
Spuit nooit water onder hoge druk op
de machine. Hierdoor kunnen asafdich-
tingen, elektrische onderdelen of hyd-
raulische kleppen beschadigd raken.
Spuit nooit lucht onder hoge druk tegen
de radiatorvinnen. Hierdoor zal de
radiator beschadigd raken.
Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen
gelden de volgende richtlijnen.
Sproei nooit rechtstreeks water op de motor.
Reinig de motor met een borstel en/of perslucht.
Reinig de luchtinlaat van de motor (15, 16:T).
Start na het reinigen de machine en een
eventueel gemonteerd maaidek om water te
verwijderen dat anders lagers zou kunnen
binnendringen en beschadigen.
7 ONDERHOUD
7.1 ONDERHOUDSPROGRAMMA
Om de machine voortdurend in goede staat te hou-
den en zo de betrouwbaarheid te bevorderen, ook
in verband met het milieu, moet het onder-
houdsprogramma van GGP worden gevolgd.
We raden u aan elke vorm van onderhoud aan een
bevoegde servicewerkplaats over te laten. Dit
garandeert dat de werkzaamheden worden verricht
door bekwaam personeel en dat originele
reserveonderdelen worden gebruikt.
7.2 VOORBEREIDING
Alle service en onderhoud moet worden uitge-
voerd op een stilstaande machine waarvan de mo-
tor is uitgeschakeld.
Zorg dat de machine niet kan wegrol-
len. Gebruik daarom altijd de parkeer-
rem.
Zet de motor af.
Voorkom dat de motor onbedoeld start
door de bougiekabel(s) los te maken van
de bougie(s) en de contactsleutel te ver-
wijderen.
7.3 BANDENSPANNING
Pas de bandenspanning op de volgende manier
aan:
Voorzijde: 0,6 bar (9 psi).
Achter: 0,4 bar (6 psi).
47
NEDERLANDS
NL
7.4 MOTOROLIE VERVANGEN
Vervang de motorolie de eerste keer na 5 werku-
ren, daarna na elke 50 werkuren of één keer per
seizoen.
Ververs de olie vaker, om de 25 draaiuren of min-
stens één keer per seizoen, als de motor extra hard
of bij hoge omgevingstemperaturen moet werken.
Gebruik olie volgens de onderstaande tabel.
Gebruik olie zonder toevoegingen.
Vul niet te veel olie bij. Dit kan tot oververhitting
van de motor leiden.
Ververs de olie wanneer de motor warm is.
Direct na het stoppen van de machine
kan de motorolie erg heet zijn. Laat de
motor daarom een paar minuten afkoe-
len voordat u de olie aftapt.
1. Zet de klem op de afvoerslang. Gebruik een
slangenklem of iets vergelijkbaars. Zie afb.
17:V.
2. Verplaats de klem 3 tot 4 cm op de afvoerslang
en trek de bougie los.
3. Vang de olie op in een vat.
LET OP! Knoei geen olie op de aandrijfrie-
men.
4. Volg de lokale voorschriften voor het afvoeren
van afgewerkte olie op.
5. Breng de olieaftapplug weer aan en verplaats de
klem zodat deze zich boven de plug bevindt.
6.Verwijder de oliepeilstok en vul de machine met
nieuwe olie.
Olievolume:
4140H: 1,2 liter
4155H, 4155H 4WD: 1,4 liter
7. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat
u deze 30 seconden stationair draaien.
8. Controleer of er een olielek is.
9. Zet de motor af. Wacht 30 seconden en contro-
leer dan of het oliepeil overeenkomt met 6.2.
7.5 TRANSMISSIE, OLIE (4155H 4WD)
De olie in de hydraulische krachtoverbrenging
moeten regelmatig worden gecontroleerd/aange-
past of vervangen zoals aangegeven in onderstaan-
de tabel.
Type olie: Synthetische olie 5W-50.
Hoeveelheid olie bij verversen: ongeveer 3,5 liter.
7.5.1 Controle - aanpassen
Zie 6.3.
7.5.2 Aftappen
1. Laat de machine gedurende 10-20 minuten op
verschillende snelheden lopen om de transmis-
sieolie op te warmen.
2. Plaats de machine volledig horizontaal.
3. Demonteer beide ontkoppelingshefbomen zoals
aangegeven in afb. 11.
4. Plaats één opvangbak onder de achteras en één
onder de vooras.
5. Open het oliereservoir door de kap te verwijde-
ren (16:R).
Gebruik uitsluitend een 3/8” dopsleutel
voor de olieaftapplug. Het gebruik van
ander gereedschap beschadigt de plug.
6. Verwijder de olieaftapplug van de achteras.
Reinig de opening en gebruik een 3/8” dopsleu-
tel. Zie afbeelding 18.
7. Verwijder 2 aftappluggen uit de vooras. Ge-
bruik hiervoor een 12 mm sleutel. Laat de olie
uit de vooras en de leidingen lopen. Zie afb. 19.
8. Controleer of de pakkingen op de 4 aftapplug-
gen van de vooras intact zijn. Zie afb. 19. Plaats
de pluggen terug. Aanhaalmoment: 15-17 Nm.
De olieaftapplug wordt beschadigd als
hij vaster dan 5 Nm wordt aangedraaid.
9. Controleer of de pakking op de olieaftapplug
van de achteras intact is. Zie afb. 18:Y. Plaats
het in de achteras. Draai de olieaftapplug aan tot
5 Nm.
10.Trek de olie uit het onderste deel van het reser-
voir met behulp van een olieafscheider. Zie afb.
20.
11.Voer de olie volgens lokale voorschriften af.
7.5.3 Vullen
De motor mag nooit draaien als de ach-
terste koppelingshendel naar binnen is
geduwd en de voorste koppelingshendel
uitgetrokken is. Dit beschadigt de as-
borging.
1. Vul het oliereservoir met de nieuwe olie.
Als de motor binnen moet draaien,
dient u ervoor te zorgen dat uitlaatgas-
sen kunnen worden afgevoerd.
2. Controleer of de koppelingshendel van de ach-
teras uitgetrokken is.
3. Start de motor. Als de motor is gestart, schuift
de koppelingshendel van de vooras automatisch
naar binnen.
4. Trek de koppelingshendel van de vooras naar
buiten.
Olie SAE 10W-30
Serviceklasse SJ of hoger
Actie
1e keer
Vervolgens met
tussenpozen van
Werkuren
Niveau controleren
- aanpassen.
-50
Olie verversen. 5 200
48
NEDERLANDS
NL
LET OP! De olie wordt zeer snel het systeem
ingezogen. Zorg dat het reservoir altijd vol
is. Zorg dat er geen lucht wordt ingezogen.
5. Zet het gaspedaal in de voorste stand door het te
blokkeren met een houten wig. Zie afb. 21. Vul
het oliereservoir handmatig met nieuwe olie.
6. Laat de motor een minuut in de stand vooruit
draaien.
7. Verwijder de houten wig en zet het gaspedaal in
de stand achteruit. Ga door met het bijvullen
van de olie.
8. Laat de motor een minuut in de stand achteruit
draaien.
9. Verander de rijrichting elke minuut, zoals hier-
boven is aangegeven, en ga door met het bijvul-
len van de olie tot het borrelen in het reservoir
stopt.
10.Zet de motor uit, plaats het kapje van het oliere-
servoir en sluit de motorkap.
11.Maak een proefritje van enkele minuten en pas
zonodig het olieniveau aan.
7.6 RIEMTRANSMISSIES
Controleer na 5 werkuren of alle riemen intact en
onbeschadigd zijn.
7.7 BESTURING
De besturing moet na 5 werkuren worden gecon-
troleerd/afgesteld en vervolgens na elke 100 wer-
kuren.
7.7.1 Controles
Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen
speling in de stuurkettingen zitten.
7.7.2 Afstelling
Stel indien nodig de stuurkettingen als volgt af:
1. Zet de machine in de 'recht vooruit'-stand.
2. Stel de stuurkettingen af met de twee moeren
onder het middelpunt. Zie afb. 24.
3. Draai beide moeren evenveel tot er geen speling
meer is.
4. Rijd de machine recht vooruit en controleer of
het stuur recht staat.
5. Als het stuur verdraaid staat, maakt u de ene
moer losser en de andere vaster.
Span de stuurkettingen niet te strak aan. Daardoor
wordt het sturen zwaarder en neemt de slijtage van
de kabels toe.
7.8 ACCU
Als u het zuur in uw ogen of op uw huid
krijgt, kan dit ernstig letsel veroorza-
ken. Als er zuur op uw lichaam terecht-
komt, moet u het betreffende
lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen
met een ruime hoeveelheid water en zo
snel mogelijk medische hulp zoeken.
De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft
een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof
kan en mag niet worden gecontroleerd of aange-
vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bij-
voorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt.
De accu moet volledig zijn opgeladen
voordat u deze voor de eerste keer gaat
gebruiken. De accu moet altijd volledig
opgeladen worden bewaard, anders
kan deze beschadigd raken.
7.8.1 Accu opladen met motor
Zie 3.3.1.
7.8.2 Accu opladen met oplader
Zie 3.3.2.
7.8.3 Verwijderen/Plaatsen
De accu zit onder de motorkap. Bij het verwijderen
of plaatsen van de accu, dient u rekening te houden
met het volgende:
Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel
los van de negatieve accuklem (-). Maak daarna
de rode kabel los van de positieve accuklem (+).
Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op
de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte
kabel aan op de negatieve accuklem (-).
Als u de kabels niet in de goede volgor-
de aansluit of losmaakt, kan er kortslui-
ting ontstaan en kan de accu
beschadigd raken.
Als u de kabels verwisselt, raken de dy-
namo en de accu beschadigd.
Zet de kabels stevig vast. Losse kabels
kunnen brand veroorzaken.
De accu moet altijd aangesloten zijn als
u de motor wilt laten lopen. Anders
kunnen de dynamo en het elektrische
systeem beschadigd raken.
7.8.4 Reiniging
Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze
schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met
een staalborstel en smeer ze in met vet.
7.9 LUCHTFILTER, MOTOR
Het is van groot belang dat het luchtfil-
ter intact is en goed geplaatst is. Start de
motor nooit zonder luchtfilter of met
een beschadigd luchtfilter.
7.9.1 Luchtfilter (4140H)
Het luchtfilter (papierfilter 22:A) moet na 25 wer-
kuren worden vervangen/schoongemaakt.
Het voorfilter (schuimplastic filter 22:B) moet na
25 werkuren worden vervangen/schoongemaakt.
49
NEDERLANDS
NL
LET OP! Indien de machine in een stoffige omge-
ving wordt gebruikt, dient u het luchtfilter vaker te
reinigen/vervangen.
Het verwijderen/installeren van het luchtfilter gaat
als volgt.
1. Maak voorzichtig de behuizing van het luchtfil-
ter schoon.
2. Demonteer de luchtfilterkap (22:C) door de
twee schroeven te verwijderen.
3. Verwijder het filter (22:A+B). Het voorfilter
wordt over het filter geplaatst. Zorg ervoor dat
de carburateur niet vuil wordt.
4. Bedek het luchtinlaatkanaal met een doek of
iets dergelijks (22:D) zodat er geen vuil in de
motor kan komen. Maak de filterbehuizing aan
de binnenzijde schoon.
5. Verwijder het voorfilter van het luchtfilter.
6. Reinig het filter (papieren filter) door het zacht-
jes af te kloppen op een vlakke ondergrond en
er van binnenuit met perslucht doorheen te bla-
zen. Indien het filter erg vuil is, moet het wor-
den vervangen.
LET OP! Het papieren filter niet afspoelen
met water, benzine of andere schoonmaak-
middelen. Dit kan het filter beschadigen.
7. Reinig het voorfilter (schuimplastic filter) in
vloeibaar schoonmaakmiddel en water. Aan de
lucht laten drogen. Indien het filter erg vuil is,
moet het worden vervangen.
LET OP! Het schuimplastic filter mag niet
met olie worden gesmeerd.
8. Plaats het voorfilter op het luchtfilter.
9. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
7.9.2 Luchtfilter (4155H, 4155H 4WD)
Het voorfilter (schuimplastic filter) moet na 25
werkuren worden gereinigd/vervangen.
Het luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren
worden gereinigd/vervangen.
LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien
de machine in stoffige omstandigheden moet wer-
ken.
Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt:
1. Verwijder de luchtfilterkap (23:A).
2. Demonteer het papierfilter (23:B) en het voor-
filter (23:C) (= schuimplastic filter). Zorg er-
voor dat de carburateur niet vuil wordt. Maak
het luchtfilterhuis schoon.
3. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes
mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien
het filter erg vuil is, moet het worden vervan-
gen.
4. Reinig het voorfilter. Indien het filter erg vuil is,
moet het worden vervangen.
5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
Bij het schoonmaken van de behuizing van het pa-
pierfilter mogen geen perslucht of oplosmiddelen
op basis van petroleum worden gebruikt. Hierdoor
raakt het filter beschadigd.
7.10 BOUGIE
De bougie(s) moet(en) na elke 2000 werkuren
worden vervangen (=bij elke tweede basic servi-
ce).
Maak schoon rond de bevestiging van de bougie
voordat u deze losmaakt.
Bougie
: Champion RC12YC of gelijkwaardig.
Afstand elektroden
: 0,75 mm.
7.11 LUCHTINLAAT (15, 16:T)
De motor is luchtgekoeld. Door een verstopt koel-
systeem kan de motor beschadigd raken. Reinig de
luchtinlaat van de motor na elke 50 werkuren. Het
koelsysteem wordt bij elke basic service nauwkeu-
rig gereinigd.
7.12 SMEREN
Alle smeerpunten in onderstaande tabel moeten na
elke 50 werkuren en na elke wasbeurt worden ge-
smeerd.
7.13 ZEKERING
Controleer of vervang de zekering van 20 A bij
elektrische problemen. Zie 15, 16:S.
Onderdeel Actie Afb.
Middelpunt 4 smeernippels. Gebruik een
smeerpistool met universeel vet.
Pomp tot het vet eruit komt.
25
Stuurkettin-
gen
Reinig de kettingen met een
staalborstel.
Smeer de kettingen met univer-
sele kettingspray.
-
Spannings-
armen
Smeer de lagerpunten met een
oliehouder terwijl alle regelaars
zijn geactiveerd.
Dit werkt het beste met twee per-
sonen.
26
Bedie-
ningskabels
Smeer de uiteinden van de kabels
met een oliehouder terwijl alle
regelaars zijn geactiveerd.
Dit moet worden gedaan door
twee personen.
26
50
NEDERLANDS
NL
8 OCTROOI -
ONTWERPREGISTRATIE
Deze machine of onderdelen van deze machine
valt/vallen onder de volgende octrooi- en ontwer-
pregistratie:
SE9901091-0, SE9901730-3, SE9401745-6,
US595 7497, FR772384, DE69520215.4,
GB772384, SE0301072-5, SE04/000239 (PCT),
SE0401554-1, SE0501599-5.
9 REPARATIES
Bevoegde servicewerkplaatsen voeren reparaties
en garantiewerkzaamheden uit. Ze gebruiken ori-
ginele reserveonderdelen.
Originele reserveonderdelen worden geleverd
door servicewerkplaatsen en een groot aantal
dealers.
Een lijst van deze dealers en werkplaatsen is te vin-
den op de website van GGP op:
www.GGP.com.
Wij raden u aan de machine eens per jaar naar een
bevoegde servicewerkplaats te brengen voor servi-
ce, onderhoud en controle van de veiligheidsme-
chanismen.
10 AANKOOPVOORWAARDEN
Fabricagefouten en materiaaldefecten vallen volle-
dig onder de garantie. De gebruiker dient de in-
structies in de bijgeleverde documentatie
zorgvuldig op te volgen.
Garantieperiode
Gebruik consument: twee jaar na aankoopdatum.
Accus: 6 maanden.
Uitzonderingen
De garantie geldt niet in de volgende gevallen:
- nalatigheid van de gebruiker zich op de hoogte
te stellen van de bijgeleverde documentatie
- onachtzaamheid
- onjuist en ongeoorloofd gebruik of onjuiste en
ongeoorloofde montage
- het gebruik van niet-originele reserveonderde-
len
- het gebruik van accessoires die niet door GGP
zijn geleverd of goedgekeurd
De garantie geldt ook niet voor:
- aan slijtage onderhevige onderdelen zoals bla-
den, riemen, wielen en kabels
- normale slijtage
- motor en versnellingsbak. Dergelijke zaken val-
len onder de garantie van de bijbehorende fabri-
kant met aparte voorwaarden.
Op alle aankopen is de nationale wetgeving in het
land van de koper van toepassing. De rechten die
de koper aan de nationale wetgeving in zijn land
kan ontlenen worden niet beperkt door deze garan-
tie.
11 MILIEU
Om milieutechnische redenen bevelen wij u aan
specifieke aandacht te besteden aan de volgende
punten:
Gebruik altijd alcylaatbenzine (“milieuvriende-
lijke benzine“).
Gebruik altijd een trechter en/of een benzinekan
met overloopbeveiliging om te voorkomen dat
u morst wanneer u de machine met benzine
vult.
Vul de benzinetank niet helemaal tot aan de
rand.
Voeg niet te veel motor- en/of transmissieolie
toe (zie de gebruikersinstructies voor de juiste
hoeveelheid).
Vang alle olie op tijdens het olie verversen.
Zorg dat u geen olie morst. Lever de olie in bij
een recyclingstation.
Gooi vervangen oliefilters niet bij het normale
afval. Lever ze in bij een recyclingstation.
Gooi vervangen loodaccu's niet bij het normale
afval. Lever de accu in bij een accu-inzame-
lingspunt voor recycling.
Vervang de demper wanner deze defect is. Ge-
bruik altijd oorspronkelijke reserveonderdelen
wanneer u reparaties uitvoert.
Wanneer de machine oorspronkelijk was voor-
zien van een katalysator en deze defect is ge-
raakt, moet u de oude katalysator verwijderen
en een nieuwe installeren.
Laat de carburator indien nodig altijd door een
specialist afstellen.
Reinig het luchtfilter volgens de instructies (zie
gebruikersinstructies).
51
NEDERLANDS
NL
12 PRODUCTIDENTITEIT
De identiteit van het product wordt bepaald door
twee onderdelen:
1. De artikel- en serienummers op de machine:
2. Het model-, type- en serienummer van de mo-
tor.
Gebruik deze identificatietermen tijdens al het
contact met de servicewerkplaatsen en bij de aan-
koop van reserveonderdelen.
Schrijf zo snel mogelijk na aanschaf van de machi-
ne het bovenstaande nummer op de laatste pagina
van deze uitgave.
GGP behoudt zich het recht voor zonder vooraf-
gaande aankondiging wijzigingen in het product
aan te brengen.

Documenttranscriptie

NEDERLANDS 1 ALGEMEEN Dit symbool geeft een WAARSCHUWING weer. Als de instructies niet nauwkeurig worden opgevolgd, kan dit leiden tot ernstige persoonlijke verwondingen en/of schade. 1.1 SYMBOLEN Op de machine ziet u de volgende symbolen om u eraan te herinneren dat voorzichtigheid en oplettendheid bij gebruik en tijdens onderhoud geboden is. Betekenis van de symbolen: Waarschuwing! Lees vóór gebruik van de machine de gebruikershandleiding en de veiligheidsvoorschriften. Waarschuwing! Kijk uit voor weggegooide voorwerpen. Houd omstanders op afstand. Waarschuwing! Draag altijd gehoorbescherming. Waarschuwing! Deze machine is niet bedoeld voor rijden op de openbare weg. Waarschuwing! U mag met de machine, uitgerust met de originele accessoires, niet rijden op een helling met een grotere hellingshoek dan 10º. Waarschuwing! Knelgevaar. Blijf met uw handen uit de buurt van de middensturing. Waarschuwing! Kans op brandwonden. Raak de geluiddemper/katalysator niet aan. 1.2 VERWIJZINGEN 1.2.1 Afbeeldingen De afbeeldingen in deze gebruikershandleiding zijn genummerd met 1, 2, 3 etc. Onderdelen in afbeeldingen worden aangegeven met A, B, C etc. Een verwijzing naar onderdeel C in afbeelding 2 wordt als volgt weergegeven: “2:C”. 1.2.2 Titels De titels in deze gebruikershandleiding zijn op de volgende manier genummerd: “1.3.1 Algemene veiligheidscontrole” is een subtitel van “1.3 Veiligheidscontrole” en wordt onder deze titel vermeld. Wanneer naar een titel wordt verwezen, wordt alleen het nummer van deze titel aangegeven. Bijvoorbeeld “Zie 1.3.3”. NL 2 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT EN 2.1 ALGEMEEN • Lees deze voorschriften zorgvuldig door. Zorg dat u bekend bent met alle bedieningsmechanismen en het juiste gebruik van de machine. • Alle bestuurders moeten zich voor gebruik aanmelden voor praktische training in de bediening van de machine, en deze ook volgen. Hierbij moet met name worden gelet op het feit dat: a. u wanneer u een zitmaaier bedient zorgvuldig en geconcentreerd te werk moet gaan. b. het op hellingen niet mogelijk is een schuivende zitmaaier onder controle te houden door te remmen. De belangrijkste redenen voor het verliezen van de controle zijn: te weinig tractie, een uitzonderlijk hoge snelheid, te weinig remmen, het feit dat de machine niet geschikt is voor de taak, te weinig aandacht aan het grondoppervlak of onjuist gebruik als een sleepvoertuig. • Laat de machine nooit door kinderen gebruiken of door iemand die niet op de hoogte is van deze instructies. In gemeentelijke verordeningen kunnen beperkingen worden aangegeven voor de leeftijd van de bestuurder. • Gebruik de machine nooit wanneer anderen, met name kinderen of dieren, in de buurt zijn. • De bestuurder is aansprakelijk voor ongelukken bij anderen of schade aan het eigendom van anderen. • Laat nooit kinderen of andere passagiers op de machine met u meerijden. Ze kunnen er van af vallen en ernstig gewond raken, of u kunt de machine hierdoor niet meer veilig besturen. • Gebruik de machine niet wanneer u onder invloed bent van alcohol, drugs of geneesmiddelen. Gebruik de machine ook niet wanneer u moe bent of zich niet lekker voelt. 2.2 VOORBEREIDING • Draag stevige schoenen en een lange broek wanneer u de machine gebruikt. Gebruik de machine niet op blote voeten of met sandalen. • Draag geschikte kleding wanneer u de machine gebruikt. Draag geen loshangende kleding, sieraden, een sjaal, een das enzovoort. Deze kunnen in de draaiende onderdelen vast komen te zitten. Steek lang haar op. • Controleer zorgvuldig het gebied dat u wilt maaien/sneeuwvrij wilt maken. Verwijder alle losse stenen, takjes, stukken ijzerdraad of andere vreemde voorwerpen die door de machine kunnen worden uitgeworpen. 37 NL NEDERLANDS • Waarschuwing - benzine is uiterst brandbaar. a. Bewaar benzine altijd in een verpakking die daarvoor speciaal is bedoeld. b. U mag de machine alleen buiten met benzine (bij)vullen. Rook nooit wanneer u de machine met benzine (bij)vult. c. Vul de machine met benzine voordat u de motor start. Verwijder nooit de vuldop en vul de machine nooit met benzine wanneer de motor loopt of nog warm is. d. Start nooit de motor wanneer u benzine hebt gemorst, maar verwijder de machine van de plaats waar u benzine hebt gemorst en probeer te voorkomen dat er vonken ontstaan totdat de benzine is verdampt. e. Vergeet niet na het vullen de dop op de benzinetank en het vat te schroeven. • Vervang defecte dempers. • Controleer voor gebruik altijd of de messen en de bevestigingsonderdelen niet zijn versleten of beschadigd. Vervang versleten of beschadigde onderdelen als een set, zodat de juiste balans behouden blijft. • De accu (op elektrisch gestarte machines) geeft explosieve gassen af. Houd de machine uit de buurt van vonken, vuur en sigaretten. Zorg dat er bij het opladen voldoende ventilatie is. • De accu bevat giftige stoffen. Beschadig de accubehuizing niet. Zorg wanneer de behuizing is beschadigd dat u niet in aanraking komt met de inhoud van de accu. • Gooi oude, defecte accu's niet bij het afval. Vraag bij uw gemeente na hoe u de accu op de juiste manier moet weggooien. • Zorg dat de accu geen kortsluiting maakt. Hierbij kunnen vonken ontstaan, waardoor brand kan worden veroorzaakt. 2.3 RIJDEN • Start de motor volgens de instructies in de handleiding. Houd uw voeten uit de buurt van de messen. • Laat de motor niet lopen in besloten ruimten waar gevaarlijke koolmonoxidegassen zich kunnen verzamelen. • Gebruik de machine alleen overdag of bij goede verlichting. • Gebruik altijd gehoorbescherming. • Rijd voorzichtig wanneer u obstakels nadert die uw zicht beperken. • Houd kinderen altijd uit de buurt van het werkgebied van de machine. Zorg dat een andere volwassene op de kinderen let. • Rijd voorzichtig achteruit. Kijk voordat en terwijl u achteruit rijdt, achter u om te controleren of er geen obstakels aanwezig zijn. Kijk uit met kleine kinderen. 38 • Zet de messen en de verbinding los voordat u de motor start. • Houd uw handen of voeten nooit bij of onder draaiende onderdelen. Kijk uit voor de messen. Ga nooit recht voor de uitvoeropening staan. • Gebruik de machine niet op een nat gazon. • Rijd voorzichtig op hellingen. Start of stop niet plotseling wanneer u een helling op- of afrijdt. • Laat het koppelingspedaal langzaam los. Rijd altijd met het koppelingspedaal omlaag en laat het pedaal niet los wanneer u een helling af rijdt. • Rijd nooit dwars op de helling. Rijd van boven naar beneden, en van beneden naar boven. • Gebruik een lage versnelling wanneer u de aandrijving inschakelt, met name in lang gras. Neem gas terug op hellingen en wanneer u scherpe bochten maakt, om te voorkomen dat de machine kantelt of u de controle over de machine verliest. • Let goed op gaten in de grond en andere verborgen gevaren. • Rijd niet te dicht bij greppels of hoge randen. De machine kan omvallen wanneer een wiel over de rand komt of wanneer de rand afbreekt. • Ga zorgvuldig te werk wanneer u iets sleept of zware apparatuur gebruikt. a. Gebruik alleen een goedgekeurde sleepinrichting. b. Houd de lading beperkt, zodat u deze goed onder controle kunt houden. c. Maak geen plotselinge bochten. Rijd voorzichtig achteruit. d. Gebruik wielgewichten of een gewicht op de voorzijde wanneer dit in de handleiding wordt aanbevolen. • Let goed op het verkeer bij kruispunten of in de buurt van wegen. • Stop de messen wanneer u tijdens het maaien over een ander oppervlak dan gras rijdt. • Richt wanneer u accessoires gebruikt de uitvoer nooit op iemand die ernaast staat, en laat niemand bij de machine staan wanneer deze is ingeschakeld. • Gebruik de machine nooit met te weinig bescherming of zonder dat de veiligheidsmechanismen zijn geplaatst. • U mag bestaande veiligheidsmechanismen niet losmaken of uitschakelen. Controleer elke keer voordat u de machine gebruikt of de veiligheidsmechanismen werken. • Verander de instelling van de regelaar van de motor niet en laat de motor niet op een te hoog toerental lopen. Bij hoge toerentallen van de motor neemt de kans op persoonlijk letsel toe. • Raak machineonderdelen die tijdens gebruik warm worden, niet aan. U loopt dan de kans op brandwonden. NEDERLANDS • Verlaat de zitplaats van de bestuurder alleen wanneer u: a. het krachtafneempunt hebt uitgeschakeld en de accessoires omlaag hebt gezet. b. de versnelling in de neutrale stand hebt gezet en de parkeerrem hebt geactiveerd. c. de motor hebt uitgeschakeld en de sleutel hebt verwijderd. • Gebruik alleen accessoires die zijn goedgekeurd door de fabrikant van de machine. • U mag de machine niet gebruiken zonder dat u in de gereedschapsbevestigingspunten van de machine accessoires/gereedschappen hebt geplaatst. Rijden zonder accessoires kan een negatief effect hebben op de stabiliteit van de machine. • Ga voorzichtig te werk wanneer u een grasopvangbak of andere accessoires gebruikt. Hierdoor kan de stabiliteit van de machine veranderen. Dit geldt met name op hellingen. • Schakel de aandrijving van de accessoires uit, schakel de motor uit en maak de bougiekabel los of verwijder het contactsleuteltje: a. wanneer u takjes en vuil moet verwijderen als de uitvoer verstopt is geraakt. b. wanneer u de machine wilt controleren, reinigen of onderhoud aan de machine wilt verrichten. c. wanneer u wilt controleren of er schade is ontstaan en reparaties wilt uitvoeren voordat u de machine na een botsing met een vreemd voorwerp weer start en in gebruik neemt. d. Wanneer u de machine wilt controleren wanneer deze sterk begint te trillen. (Controleer de machine direct.) • Maak de aandrijving naar de accessoires los tijdens transport of wanneer u de machine niet gebruikt. • Schakel de motor uit en maak de aandrijving naar de accessoires los: a. voordat u de machine met benzine vult. b. voordat u de grasopvangbak verwijdert. c. voordat u de hoogte aanpast, wanneer dit niet mogelijk is vanaf de positie van de bestuurder. • Zet de machine in een lagere versnelling wanneer u de motor wilt uitschakelen. Wanneer de motor is uitgerust met een brandstofafsluiter, moet u deze uitschakelen wanneer het werk klaar is. • Wees voorzichtig wanneer u een machine hebt met meerdere maaidekken, want als er één mes draait, kunnen de andere messen ook gaan draaien. • U mag met de machine, uitgerust met de oorspronkelijke accessoires, niet rijden op een helling met een steilere hellingshoek dan 10º. • De oorspronkelijke messen van het maaidek NL mogen niet worden vervangen door niet-oorspronkelijke messen die bijvoorbeeld zijn bedoeld voor verwijdering van mos. Wanneer u dergelijke messen gebruikt, vervalt de garantie. Ook bestaat de kans op ernstig letsel of schade aan personen of eigendom. • Ga voorzichtig te werk bij het laden en ontladen van de machine op een vrachtwagen of aanhangwagen. 2.4 ONDERHOUD EN OPBERGEN • Zet alle schroeven en moeren zo vast dat de machine veilig kan worden gebruikt. • Controleer regelmatig of de schroeven van de messen van het maaidek stevig vast zitten. • Controleer regelmatig de werking van de remmen. Onderhoud de remmen goed en repareer ze indien nodig. • Berg de machine nooit op met benzine in de tank in gebouwen waar de dampen in aanraking kunnen komen met open vuur of vonken. • Laat de motor afkoelen voordat u de machine opbergt. • Zorg ter voorkoming van brandgevaar dat er geen gras, bladeren of overtollige olie in de motor, demper, accu en benzinetank komen. • Controleer regelmatig of de grasopvangbak is versleten of beschadigd. • Vervang versleten of beschadigde onderdelen voor de veiligheid. • Gebruik altijd originele reserveonderdelen. Niet-originele reserveonderdelen kunnen verwondingen veroorzaken, ook al passen ze in de machine. • Vervang beschadigde waarschuwings- en instructiestickers. • Wanneer er geen mechanische vergrendeling aanwezig is voor de transportpositie, moet u het maaidek omlaag zetten wanneer u de machine parkeert, opbergt of onbewaakt achterlaat. • Wanneer u de benzinetank moet leegmaken, moet u dit buiten doen. • Berg de machine zo op dat kinderen deze niet kunnen bereiken. • De accu bevat zuur. Bij mechanische schade of overlading kan het zuur uit de accu lekken. • Overlaad de accu nooit. Door overlading van de accu kan deze ontploffen, waarbij het zuur alle kanten opspat. • Als u het zuur in uw ogen of op uw huid krijgt, kan dit ernstig letsel veroorzaken. Als er zuur op uw lichaam terechtkomt, moet u het betreffende lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen met een ruime hoeveelheid water en zo snel mogelijk medische hulp zoeken. 39 NL NEDERLANDS • Zuurdampen kunnen bij inademing letsel veroorzaken aan slijmvliezen en andere inwendige organen. Zoek onmiddellijk medische hulp als u zuurdampen hebt ingeademd. • Zuur kan ernstige schade veroorzaken aan gereedschappen, kleding en ander materiaal. Spoel gemorst zuur onmiddellijk weg met water. • Zorg dat de accu geen kortsluiting maakt, want dan kunnen er vonken en brand ontstaan. Zorg dat metalen sieraden niet in contact kunnen komen met de accupolen. • Als er schade is ontstaan aan de behuizing, het deksel of de contactpunten van de accu of als er interferentie optreedt bij de strip die over de kleppen ligt, moet de accu vervangen worden. 2.5 OPBERGEN Maak de benzinetank leeg. Start de motor en laat deze lopen totdat ze stopt. Vervang de olie terwijl de motor nog warm is. Schroef de bougie los en giet een eetlepel olie in de cilinder. Laat de motor enkele slagen draaien zodat de olie in de cilinder wordt verspreid. Plaats de bougie. Reinig de volledige machine. Het is met name belangrijk om onder het maaidek te reinigen. Werk beschadigde verf bij om roest te voorkomen. Berg de machine binnen op een droge plaats op. Machines met een elektrische starter: Verwijder de accu. Bewaar deze goed opgeladen op een koele plaats (tussen de 0°C en de 15°C) Op de juiste bewaartemperatuur zou de accu elke vier maanden moeten worden opgeladen. Het accuzuur is extreem bijtend en kan verwondingen en beschadigingen aan de huid en aan kleding veroorzaken. Draag altijd rubberen handschoenen en een bril (veiligheidsbril) om uw ogen te beschermen. Adem geen zuurdampen in. Laat de accu niet te veel hellen, want dan kan het accuzuur eruit lopen op de handen of de kleding. Spoel wanneer dit gebeurt, het zuur met veel water af. 40 3 MONTAGE Om verwondingen en schade te voorkomen, dient u de machine niet te gebruiken voordat alle aangegeven maatregelen in deze gebruiksaanwijzing zijn opgevolgd. 3.1 ACCESSOIRES Bij de machine wordt een plastic tas geleverd met daarin alle onderdelen die vóór gebruik gemonteerd moeten worden. De tas bevat de volgende onderdelen (afb. 1): Aand.Aant. Omschrijving A 1 Reservesleutel B 1 Reservesleutel C 2 Spanpin D 1 Afstandsring E 1 Afstandsring F 2 Borstring G 2 Schroef H 2 Vleugelmoer I 4 Ring J 1 Trekplaat K 4 Schroef L 2 Moer M 2 Schroef voor accu N 2 Moer voor accu Afmeting 6 x 36 16 x 38 x 0,5 16 x 38 x 1,0 8 x 20 8.4 x 24 x 1,5 8 x 20 3.2 MOTORKAP (3:L) Om bij te tanken en de motor en de accu te inspecteren en onderhouden, opent u de motorkap. De motor mag niet draaien als u de kap opent. 3.2.1 Openen 1. Trek de stoelvergrendeling (2:S) omhoog en kantel de stoel voorover. 2. Trek de rubberband aan de voorzijde van de kap omhoog (3:M). 3. Pak de motorkap aan de voorrand vast en draai de kap omhoog (afb. 4). 3.2.2 Sluiten 1. Pak de motorkap aan de voorrand vast en draai de kap omlaag (afb. 4). 2. Maak de rubberband aan de voorzijde van de kap vast (3:M). De machine alleen gebruiken met gesloten en vergrendelde kap. Anders bestaat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. NEDERLANDS 3.3 ACCU Zorg dat de accu geen kortsluiting maakt. want dan kunnen er vonken en brand ontstaan. Zorg dat metalen sieraden niet in contact kunnen komen met de accupolen. Als er schade is ontstaan aan de behuizing, het deksel, de accuklemmen of de strip die over de kleppen ligt, moet de accu vervangen worden. De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof kan en mag niet worden gecontroleerd of aangevuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bijvoorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt. Bewaar de accu na het opladen op een koele plaats. De accu moet volledig zijn opgeladen voordat u deze voor de eerste keer gaat gebruiken. De accu moet altijd volledig opgeladen worden bewaard, anders kan deze beschadigd raken. 3.3.1 Accu opladen met motor De accu kan als volgt worden opgeladen met de dynamo van de motor. 1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder afgebeeld. 2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgassen kunnen worden afgevoerd. 3. Start de motor volgens de instructies in de handleiding. 4. Laat de motor 45 minuten lopen. 5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgeladen. 3.3.2 Accu opladen met oplader Als de accu wordt opgeladen met een oplader, dient deze een constante spanning te hebben. Neem contact op met uw leverancier voor een dergelijke oplader. De accu kan beschadigd raken als er een standaard oplader wordt gebruikt. 3.3.3 Accu plaatsen 1. Open de motorkap en plaats de accu. Zie afb. 5. 2. Zet de accu vast. 3. Sluit eerst de rode kabel aan op de positieve accuklem (+) van de accu. 4. Sluit dan de zwarte kabel aan op de negatieve accuklem (-) van de accu. Als u de kabels verwisselt, raken de generator en de accu beschadigd. De accu moet altijd aangesloten zijn als u de motor wilt laten lopen. Anders kunnen de generator en het elektrische systeem beschadigd raken. NL 3.4 ZITTING LET OP! Om de installatie van de zitting te vereenvoudigen, voorziet u de vier schroeven van een druppeltje olie voordat u deze in de zitting schroeft. Maak de vergrendeling (2:S) los en klap de zittinghouder naar voren. Plaats de bevestiging als volgt in de achterste (bovenste) gaten: 1. Draai de borstringen (2:F) op de schroeven (2:K). 2. Duw de schroeven in de gaten van de zittinghouder. Plaats een sluitring (2:I) tussen de zitting en de houder. 3. Draai de schroeven vast in de zitting. Aanhaalmoment: 9±1,7 Nm. Als het aanhaalmoment groter dan 9±1,7 Nm is, raakt de zitting beschadigd. 4. Zorg dat de zitting eenvoudig in de gaten van de houder valt. Plaats de bevestiging als volgt in de voorste (onderste) gaten: 1. Draai de vleugelmoeren (2:H) op de schroeven (2:G). 2. Plaats een sluitring (2:I) op elke schroef. 3. Duw de schroeven door de gaten in de houder en draai ze met de hand vast in de zitting. 4. Klap de zitting terug in de gewenste positie. 5. Draai de vleugelmoeren (2:H) met de hand vast. De vleugelmoeren (H) en de zitting raken beschadigd als u gereedschap gebruikt. De zitting kan worden opgeklapt. Als de machine buiten in de regen staat, klapt u de zitting naar voren zodat het kussen niet nat wordt. De stoel is vergrendeld. Om de stoel op of terug te klappen, trekt u eerst de vergrendeling (2:S) naar boven. 3.5 STUURWIEL Voor een minimale speling van de stuurkolom moeten de afstandsringen (6:D) en/of (6:E) als volgt tussen de stuurkolombus en de -houder worden geplaatst. 1. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en zet de bus vast door één van de pennen (6:C) er voor ongeveer 1/3 in te steken. 2. Trek de bus en de stuurkolom omhoog. 3. Controleer aan de buitenkant of er geen sluitringen, de sluitring van 0,5 mm, de sluitring van 1,0 mm of beide sluitringen in het gat kunnen worden geplaatst. Forceer de ring(en) niet, er moet een klein beetje speling zijn. 4. Trek de splitpen eruit en maak de stuurkolombus open. 41 NEDERLANDS NL 5. Plaats de ring(en) volgens punt 3 hierboven. 6. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en vergrendel deze door de beide pennen er volledig in te steken. Gebruik gereedschap waarmee u tegendruk kunt leveren. 3.6 TREKHAAK Zie afb. 7. Monteer trekhaak (J) in de twee gaten aan de onderzijde van de achteras met de schroeven (L+K). Draai de schroeven stevig vast. Aanhaalmoment: 22 Nm. 3.7 SNELSLUITINGEN De snelsluitingen en installatie-instructies worden in een aparte doos geleverd. Monteer de snelsluitingen op de voorste assen van de machine. 3.8 BANDENSPANNING Controleer de bandenspanning. De juiste waarden zijn: Voor: 0,6 bar (9 psi). Achter: 0,4 bar (6 psi) 3.9 ACCESSOIRES Voor de montage van accessoires kijkt u in de aparte montagehandleiding die bij iedere accessoire wordt geleverd. Opmerking: Het maaidek is als accessoire leverbaar. 4 BESCHRIJVING 4.1 AANDRIJVING 4.1.1 4140H, 4155H De machine heeft achterwielaandrijving. De achteras is voorzien van een hydrostatische transmissie met traploze transmissie voor- en achteruit. De achteras is eveneens voorzien van een differentieel om het draaien te vergemakkelijken. Het gereedschap dat aan de voorzijde is gemonteerd wordt aangedreven door aandrijfriemen. 4.1.2 4155H 4WD De machine heeft vierwielaandrijving. Het vermogen van de motor wordt hydraulisch op de wielen overgebracht. De motor stuurt een oliepomp aan die olie naar de achter- en voorassen pompt. De voor- en achterassen zijn seriegeschakeld, wat betekent dat de voor- en achterwielen op dezelfde snelheid draaien. Om het draaien te vergemakkelijken zijn beide assen voorzien van een differentieel. 42 4.2 BESTURING De machine is aangedreven. Dit betekent dat het chassis is verdeeld in een voor- en een achtergedeelte die ten opzichte van elkaar kunnen draaien. Knikbesturing houdt in dat de machine langs bomen en andere obstakels kan rijden met een extreem kleine draaicirkel. 4.3 BEVEILIGINGSSYSTEEM De machine is uitgerust met een elektrisch beveiligingssysteem. Dit systeem onderbreekt bepaalde activiteiten die door onjuiste handelingen gevaarlijke situaties kunnen veroorzaken. De motor kan bijvoorbeeld alleen gestart worden als het koppelings-/rempedaal is ingedrukt. Controleer voor elk gebruik of het beveiligingssysteem werkt. 4.4 BEDIENING 4.4.1 Gereedschapslift, mechanisch (8:A) U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie en de transportpositie: 1. Trap het pedaal volledig in. 2. Laat het pedaal langzaam los. 4.4.2 Koppeling - parkeerrem (8:B) Druk nooit op het pedaal tijdens het rijden. De krachtoverbrenging kan dan oververhit raken. Het pedaal heeft de volgende drie standen: •Omhoog. De koppeling is niet geactiveerd. De parkeerrem is niet geactiveerd. • Voor de helft ingetrapt. Voorwaarts rijden uitgeschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd. • Volledig ingetrapt. Voorwaarts rijden uitgeschakeld. De parkeerrem is geactiveerd maar niet vergrendeld. Deze stand wordt ook gebruikt als noodrem. 4.4.3 Vergrendeling, parkeerrem (8:C) De vergrendeling vergrendelt het koppelings-/rempedaal in de ingetrapte stand. Deze functie wordt gebruikt om de machine te vergrendelen op hellingen, tijdens transport enz., als de motor niet draait. Vergrendelen: 1. Trap het pedaal (8:B) volledig in. 2. Verplaats de vergrendeling (9:C) naar rechts. 3. Laat het pedaal (8:B) los. 4. Laat de vergrendeling (8:C) los. Ontgrendelen: Trap het pedaal (8:B) volledig in en laat het weer los. NEDERLANDS 4.4.4 Rijden - bedrijfsrem (8:F) Als de machine niet remt zoals verwacht als het pedaal wordt losgelaten, moet het linkerpedaal (8:B) worden gebruikt als noodrem. Het pedaal regelt de versnelling tussen de motor en de wielen (= de snelheid). Wanneer het pedaal omhoog staat, wordt de bedrijfsrem geactiveerd. 1. Pedaal voorwaarts – de machine gaat vooruit. 2. Pedaal onbelast – de machine staat stil. 3. Pedaal achterwaarts – de machine rijdt achteruit. 4. Minder druk op het pedaal – de machine remt. 4.4.5 Gas- en chokehendel (8:D) Hendel om de snelheid te regelen en om te choken bij een koude start. Als de motor onregelmatig loopt, bestaat er een kans dat de hendel te ver naar voren staat zodat de choke geactiveerd wordt. Dit beschadigt de motor, verhoogt het brandstofgebruik en is schadelijk voor het milieu. 1. Choke - voor het starten van een koude motor. De choke staat in de bovenste stand in de groef. Gebruik deze functie niet als de motor warm is. 2. Vol gas - bij gebruik van de machine altijd vol gas geven. Om de gashendel op vol gas te zetten, zet u de hendel ongeveer 2 cm achter de chokestand. 3. Stationairloop. 4.4.6 Contactslot (9:E) Contactslot dat gebruikt wordt om de motor te starten en uit te schakelen. Vier standen: Laat de sleutel niet in stand 2 of 3 op de machine zitten. Er is dan brandgevaar omdat brandstof in de motor kan lopen via de carburateur en de accu kan ontladen en worden beschadigd. 1. Stopstand - de motor is kortgesloten. De sleutel kan verwijderd worden. 2/3. Rijstand. 4. Startstand - de elektrische startmotor wordt geactiveerd op het moment dat de sleutel in de veerbelaste startstand wordt gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar rijstand 2/3 wanneer de motor gestart is. NL 4.4.7 Krachtafnemer (9:G) De krachtafnemer mag nooit ingeschakeld zijn wanneer het aan de voorzijde gemonteerde gereedschap in de transportstand staat. Dit beschadigt de riemtransmissie. Hendel voor in- en uitschakelen van de krachtafnemer voor aandrijving van aan de voorzijde gemonteerde accessoires. Twee standen: 1. Voorste stand - krachtafnemer uitgeschakeld. 2. Achterste stand - krachtafnemer ingeschakeld. 4.4.8 Ontkoppelingshefboom Hendel om de traploze transmissie uit te schakelen. 2WD is voorzien van een hendel die op de achteras is aangesloten. Zie (10:N). 4WD is voorzien van twee hendels die op de achteras (11:O) en vooras (11:P) zijn aangesloten. De ontkoppelingshendel mag nooit tussen de binnenste en buitenste stand staan. Dit leidt tot oververhitting en beschadiging van de transmissie. Hiermee kunt u de machine handmatig verplaatsen zonder de motor te gebruiken. Twee standen: 1. Hendel ingedrukt - transmissie ingeschakeld voor normaal gebruik. 2. Hendel in de buitenste stand – transmissie uitgeschakeld. De machine kan handmatig worden verplaatst. De machine mag niet over lange afstanden of met hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de versnellingsbak worden beschadigd. De machine mag niet worden bediend als de voorste hendel in de buitenste stand staat, anders wordt de machine beschadigd en bestaat de kans op lekkage in de vooras. 4.4.9 Zitting (2:J) De zitting kan worden opgeklapt en naar voor of achter worden verschoven. De zitting wordt met de greep (2:S) vergrendeld in de opgeklapte positie en naar voor of achter verschoven met de knoppen (2:H). De zitting is voorzien van een beveiligingsschakelaar die is aangesloten op het beveiligingssysteem van de machine. Dit houdt in dat bepaalde gevaarlijke functies niet werken als er niemand op de zitting zit. 43 NL NEDERLANDS 4.4.10 Motorkap (3:L) De machine heeft een motorkap die geopend kan worden, zodat de benzinekraan, accu en motor makkelijk bereikbaar zijn. De motorkap is vergrendeld met een rubberen band. De motorkap gaat als volgt open: 1. Maak aan de voorzijde van de kap de rubberen band (3:M) los. 2. Til de motorkap omhoog. Bevestig alles weer in omgekeerde volgorde. De machine alleen gebruiken met gesloten kap, anders bestaat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. 4.4.11 Snelsluiting (12:H) De snelsluitingen kunnen worden gescheiden, waardoor er zeer eenvoudig van hulpmiddel gewisseld kan worden. De snelsluitingen zorgen ervoor dat het maaidek gemakkelijk kan wisselen tussen de twee standen: • Normale stand met volledig aangespannen riem. • 4 cm achter de normale stand met losse riem, zodat het maaidek dichter bij de basismachine komt. Omdat de riemspanner loskomt van de riem, vereenvoudigen de snelsluitingen de vervanging van de riem en het maaidek en wordt het omschakelen naar de reinigingsstand en de servicestanden gemakkelijker. Spanning van riem halen: 1. Verwijder de borgpennen (12:G) aan beide zijden. 2. Open de snelsluitingen door de achterste gedeelten met uw hiel naar beneden te drukken. Zie (12:F). Als de snelsluitingen geopend zijn, rusten de maaidekarmen losjes in de asgedeelten. Het maaidek mag nooit in de servicestand of reinigingsstand worden gezet zonder de snelsluitingen na het loshaken van de riem van het maaidek weer te vergrendelen. 3. Voer de noodzakelijke aanpassingen uit, bijv.: • Haak de riem los. • Vervang het maaidek door de maaidekarmen los te haken. Zie afb. 14. Riem aanspannen: Span de uiteinden afzonderlijk aan volgens onderstaande instructies. Draai de hendel niet met uw handen. U kunt bekneld raken! 44 1. Plaats uw voet op de hendel (13:J) en draai voorzichtig een halve slag naar voren. 2. Plaats de borgpen (12:G). 3. Ga hetzelfde te werk aan de andere kant. 5 TOEPASSINGEN Op de machine mogen uitsluitend originele GGPaccessoires worden gemonteerd, zoals: Gebruik Accessoires, origineel van GGP Gras maaien Maaidekken gebruiken: 4140H: 95 C 4155H: 95 C, 105 C 4155 H 4WD: 95C, 105 C Sneeuwruimen Met sneeuwschuiver. Gebruik van sneeuwkettingen en framegewichten wordt aanbevolen. Gras en blade- Uitgerust met getrokken opvangren vegen bak 38". Gras- en blad- Uitgerust met transportkar Combi. transport Het trekmechanisme mag worden belast met een verticale kracht van maximaal 100 N. De duwkracht van getrokken accessoires op het trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N. LET OP! Neem vóór het gebruik van een aanhanger altijd contact op met uw verzekeringsmaatschappij. LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden op de openbare weg. 6 STARTEN EN RIJDEN De machine alleen gebruiken met gesloten en vergrendelde kap. Anders bestaat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. 6.1 BIJVULLEN MET BENZINE (17:Q) Gebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit brandstof voor tweetaktmotoren. De tank heeft een inhoud van 6 liter. Door de transparante tank is het brandstofniveau makkelijk af te lezen. LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt houdbaar en mag niet langer dan 30 dagen worden bewaard. U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken, d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft een samenstelling die minder schadelijk is voor mens en milieu. Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar brandstof altijd in een speciaal daarvoor bestemde tank. NEDERLANDS Vul alleen buitenshuis benzine bij en rook niet tijdens het bijvullen. Vul de tank voordat u de motor start. Verwijder nooit de vuldop en vul de machine nooit met benzine wanneer de motor loopt of nog warm is. Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand. Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele vulbuis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg, zodat de benzine, wanneer deze warm wordt, kan uitzetten zonder over te stromen. Zie afb. 17. 6.2 CONTROLEER HET OLIEPEIL Het carter is bij aflevering altijd gevuld met olie SAE 10W-30. Controleer voor elk gebruik of het oliepeil correct is. De machine moet op een vlakke ondergrond staan. Veeg de omgeving van de peilstok schoon. Draai de oliepeilstok los en trek deze omhoog. Veeg de oliepeilstok af. Duw de oliepeilstok volledig naar beneden maar schroef deze niet vast. Schroef de peilstok weer los en trek deze weer omhoog. Lees het oliepeil af. Vul olie bij tot de "FULL"-streep als het oliepeil onder deze markering staat. Zie afb. 15-16. Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep komen. Een te hoog oliepeil kan de motor oververhitten. Als het oliepeil boven de “FULL”-streep komt, moet de olie worden afgetapt tot het juiste niveau is bereikt. 6.3 OLIEPIEL VAN DE VERSNELLINGSBAK CONTROLEREN Controleer voor elk gebruik of het oliepeil correct is. De machine moet op een vlakke ondergrond staan. Lees het oliepeil af op het reservoir (15, 16:R). Het peil moet tussen MAX en MIN liggen. Vul indien nodig olie bij. Type olie: Type olie 4WD Synthetische olie 5W-50 2WD SAE 10W-30 (20W-50)0 6.4 VEILIGHEIDSCONTROLE Controleer of de machine voldoet aan de onderstaande veiligheidscontrole. De veiligheidscontrole moet voor ieder gebruik worden uitgevoerd. Als een van de onderdelen niet door de test komt, moet u de machine niet gebruiken! Breng de machine voor reparatie naar een servicewerkplaats! NL 6.4.1 Algemene veiligheidscontrole Onderdeel Resultaat Brandstofslangen Geen lekkages. en aansluitingen. Elektrische kabels. Isolatie is intact. Geen mechanische schade. Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitingen. Alle schroeven zijn vastgedraaid. Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade. Rijd de machine De machine stopt dan. voor- en achteruit en laat het pedaal van de bedrijfsrem omhoog komen. Testrit Geen abnormale trillingen. Geen abnormale geluiden. 6.4.2 Elektrische veiligheidscontrole Controleer voor elk gebruik of het beveiligingssysteem werkt. Status Handeling Resultaat Het koppelings-/rempe- Probeer te star- De motor daal is niet ingetrapt. ten. start niet. De krachtafnemer is niet ingeschakeld. Het koppelings-/rempe- Probeer te star- De motor ten. start niet. daal is ingetrapt. De krachtafnemer is ingeschakeld. Lopende motor. De De bestuurder De motor krachtafnemer is inge- gaat staan. stopt dan. schakeld. Lopende motor. Verwijder De motor zekering 10 A. stopt dan. Zie 15, 16:S. Starten 1. Open de benzinekraan. Zie 17:U. 2. Controleer of the bougiekabel(s) op de bougie(s) is/zijn geplaatst. 3. Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld is. 4. Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal. 5. Starten van een koude motor – zet de gashendel helemaal in de chokestand. Starten van een warme motor – zet de gashendel op vol gas (ongeveer 2 cm achter de chokestand). 6. Trap het koppelings-/rempedaal volledig in. 7. Draai de contactsleutel om en start de motor. 8. Wanneer de motor is gestart, duwt u de gashendel geleidelijk naar vol gas (ongeveer 2 cm achter de chokestand) als u de choke gebruikt hebt. 45 NEDERLANDS NL 9. Laat de machine na een koude start niet onmiddellijk belast werken, maar laat de motor eerst een paar minuten warmdraaien. Op die manier kan de olie eerst opwarmen. Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven. 6.5 BEDIENINGSTIPS Controleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de motor zit. Dit is met name belangrijk bij het werken op hellingen. Zie 6.2. Wees voorzichtig bij het rijden op hellingen. Start of stop niet plotseling wanneer u een helling op- of afrijdt. Rijd nooit dwars over een helling. Rijd van boven naar beneden en van beneden naar boven. Deze machine mag op een helling van maximaal 10° rijden. Verminder de snelheid op hellingen en bij scherpe bochten om controle over de machine te houden en het risico op kantelen te beperken. Draai bij rijden in de hoogste versnelling en bij vol gas het stuur niet volledig naar één kant. De machine kan dan kantelen. Blijf met uw handen uit de buurt van de middensturing en de zittinghouder. Anders kunt u bekneld raken! Rijd nooit met de machine als de motorkap open is. 6.6 STOPPEN Schakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem aan. Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet de motor af door de contactsleutel om te draaien. Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet worden. Als u de machine zonder toezicht achterlaat, moet u de bougiekabel(s) losmaken en de contactsleutel verwijderen. Direct na gebruik kan de motor bijzonder heet zijn. Raak de demper, de cilinder of de koelribben niet aan. Dit kan ernstige brandwonden veroorzaken. 6.7 REINIGING Om het gevaar op brand te verkleinen de motor, de demper, de accu en de brandstoftank vrijhouden van gras, bladeren en olie. Om het gevaar op brand te verkleinen regelmatig controleren of er sprake is van olie- en/of brandstoflekkage. 46 Spuit nooit water onder hoge druk op de machine. Hierdoor kunnen asafdichtingen, elektrische onderdelen of hydraulische kleppen beschadigd raken. Spuit nooit lucht onder hoge druk tegen de radiatorvinnen. Hierdoor zal de radiator beschadigd raken. Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen gelden de volgende richtlijnen. • Sproei nooit rechtstreeks water op de motor. • Reinig de motor met een borstel en/of perslucht. • Reinig de luchtinlaat van de motor (15, 16:T). • Start na het reinigen de machine en een eventueel gemonteerd maaidek om water te verwijderen dat anders lagers zou kunnen binnendringen en beschadigen. 7 ONDERHOUD 7.1 ONDERHOUDSPROGRAMMA Om de machine voortdurend in goede staat te houden en zo de betrouwbaarheid te bevorderen, ook in verband met het milieu, moet het onderhoudsprogramma van GGP worden gevolgd. We raden u aan elke vorm van onderhoud aan een bevoegde servicewerkplaats over te laten. Dit garandeert dat de werkzaamheden worden verricht door bekwaam personeel en dat originele reserveonderdelen worden gebruikt. 7.2 VOORBEREIDING Alle service en onderhoud moet worden uitgevoerd op een stilstaande machine waarvan de motor is uitgeschakeld. Zorg dat de machine niet kan wegrollen. Gebruik daarom altijd de parkeerrem. Zet de motor af. Voorkom dat de motor onbedoeld start door de bougiekabel(s) los te maken van de bougie(s) en de contactsleutel te verwijderen. 7.3 BANDENSPANNING Pas de bandenspanning op de volgende manier aan: Voorzijde: 0,6 bar (9 psi). Achter: 0,4 bar (6 psi). NEDERLANDS 7.4 MOTOROLIE VERVANGEN Vervang de motorolie de eerste keer na 5 werkuren, daarna na elke 50 werkuren of één keer per seizoen. Ververs de olie vaker, om de 25 draaiuren of minstens één keer per seizoen, als de motor extra hard of bij hoge omgevingstemperaturen moet werken. Gebruik olie volgens de onderstaande tabel. Olie SAE 10W-30 Serviceklasse SJ of hoger Gebruik olie zonder toevoegingen. Vul niet te veel olie bij. Dit kan tot oververhitting van de motor leiden. Ververs de olie wanneer de motor warm is. Direct na het stoppen van de machine kan de motorolie erg heet zijn. Laat de motor daarom een paar minuten afkoelen voordat u de olie aftapt. 1. Zet de klem op de afvoerslang. Gebruik een slangenklem of iets vergelijkbaars. Zie afb. 17:V. 2. Verplaats de klem 3 tot 4 cm op de afvoerslang en trek de bougie los. 3. Vang de olie op in een vat. LET OP! Knoei geen olie op de aandrijfriemen. 4. Volg de lokale voorschriften voor het afvoeren van afgewerkte olie op. 5. Breng de olieaftapplug weer aan en verplaats de klem zodat deze zich boven de plug bevindt. 6.Verwijder de oliepeilstok en vul de machine met nieuwe olie. Olievolume: 4140H: 1,2 liter 4155H, 4155H 4WD: 1,4 liter 7. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat u deze 30 seconden stationair draaien. 8. Controleer of er een olielek is. 9. Zet de motor af. Wacht 30 seconden en controleer dan of het oliepeil overeenkomt met 6.2. 7.5 TRANSMISSIE, OLIE (4155H 4WD) De olie in de hydraulische krachtoverbrenging moeten regelmatig worden gecontroleerd/aangepast of vervangen zoals aangegeven in onderstaande tabel. Vervolgens met 1e keer tussenpozen van Actie Werkuren Niveau controleren 50 - aanpassen. Olie verversen. 5 200 Type olie: Synthetische olie 5W-50. Hoeveelheid olie bij verversen: ongeveer 3,5 liter. NL 7.5.1 Controle - aanpassen Zie 6.3. 7.5.2 Aftappen 1. Laat de machine gedurende 10-20 minuten op verschillende snelheden lopen om de transmissieolie op te warmen. 2. Plaats de machine volledig horizontaal. 3. Demonteer beide ontkoppelingshefbomen zoals aangegeven in afb. 11. 4. Plaats één opvangbak onder de achteras en één onder de vooras. 5. Open het oliereservoir door de kap te verwijderen (16:R). Gebruik uitsluitend een 3/8” dopsleutel voor de olieaftapplug. Het gebruik van ander gereedschap beschadigt de plug. 6. Verwijder de olieaftapplug van de achteras. Reinig de opening en gebruik een 3/8” dopsleutel. Zie afbeelding 18. 7. Verwijder 2 aftappluggen uit de vooras. Gebruik hiervoor een 12 mm sleutel. Laat de olie uit de vooras en de leidingen lopen. Zie afb. 19. 8. Controleer of de pakkingen op de 4 aftappluggen van de vooras intact zijn. Zie afb. 19. Plaats de pluggen terug. Aanhaalmoment: 15-17 Nm. De olieaftapplug wordt beschadigd als hij vaster dan 5 Nm wordt aangedraaid. 9. Controleer of de pakking op de olieaftapplug van de achteras intact is. Zie afb. 18:Y. Plaats het in de achteras. Draai de olieaftapplug aan tot 5 Nm. 10.Trek de olie uit het onderste deel van het reservoir met behulp van een olieafscheider. Zie afb. 20. 11.Voer de olie volgens lokale voorschriften af. 7.5.3 Vullen De motor mag nooit draaien als de achterste koppelingshendel naar binnen is geduwd en de voorste koppelingshendel uitgetrokken is. Dit beschadigt de asborging. 1. Vul het oliereservoir met de nieuwe olie. Als de motor binnen moet draaien, dient u ervoor te zorgen dat uitlaatgassen kunnen worden afgevoerd. 2. Controleer of de koppelingshendel van de achteras uitgetrokken is. 3. Start de motor. Als de motor is gestart, schuift de koppelingshendel van de vooras automatisch naar binnen. 4. Trek de koppelingshendel van de vooras naar buiten. 47 NEDERLANDS NL LET OP! De olie wordt zeer snel het systeem ingezogen. Zorg dat het reservoir altijd vol is. Zorg dat er geen lucht wordt ingezogen. 5. Zet het gaspedaal in de voorste stand door het te blokkeren met een houten wig. Zie afb. 21. Vul het oliereservoir handmatig met nieuwe olie. 6. Laat de motor een minuut in de stand vooruit draaien. 7. Verwijder de houten wig en zet het gaspedaal in de stand achteruit. Ga door met het bijvullen van de olie. 8. Laat de motor een minuut in de stand achteruit draaien. 9. Verander de rijrichting elke minuut, zoals hierboven is aangegeven, en ga door met het bijvullen van de olie tot het borrelen in het reservoir stopt. 10.Zet de motor uit, plaats het kapje van het oliereservoir en sluit de motorkap. 11.Maak een proefritje van enkele minuten en pas zonodig het olieniveau aan. 7.6 RIEMTRANSMISSIES Controleer na 5 werkuren of alle riemen intact en onbeschadigd zijn. 7.7 BESTURING De besturing moet na 5 werkuren worden gecontroleerd/afgesteld en vervolgens na elke 100 werkuren. 7.7.1 Controles Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen speling in de stuurkettingen zitten. 7.7.2 Afstelling Stel indien nodig de stuurkettingen als volgt af: 1. Zet de machine in de 'recht vooruit'-stand. 2. Stel de stuurkettingen af met de twee moeren onder het middelpunt. Zie afb. 24. 3. Draai beide moeren evenveel tot er geen speling meer is. 4. Rijd de machine recht vooruit en controleer of het stuur recht staat. 5. Als het stuur verdraaid staat, maakt u de ene moer losser en de andere vaster. Span de stuurkettingen niet te strak aan. Daardoor wordt het sturen zwaarder en neemt de slijtage van de kabels toe. 7.8 ACCU Als u het zuur in uw ogen of op uw huid krijgt, kan dit ernstig letsel veroorzaken. Als er zuur op uw lichaam terechtkomt, moet u het betreffende lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen met een ruime hoeveelheid water en zo snel mogelijk medische hulp zoeken. 48 De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof kan en mag niet worden gecontroleerd of aangevuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bijvoorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt. De accu moet volledig zijn opgeladen voordat u deze voor de eerste keer gaat gebruiken. De accu moet altijd volledig opgeladen worden bewaard, anders kan deze beschadigd raken. 7.8.1 Accu opladen met motor Zie 3.3.1. 7.8.2 Accu opladen met oplader Zie 3.3.2. 7.8.3 Verwijderen/Plaatsen De accu zit onder de motorkap. Bij het verwijderen of plaatsen van de accu, dient u rekening te houden met het volgende: • Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel los van de negatieve accuklem (-). Maak daarna de rode kabel los van de positieve accuklem (+). • Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte kabel aan op de negatieve accuklem (-). Als u de kabels niet in de goede volgorde aansluit of losmaakt, kan er kortsluiting ontstaan en kan de accu beschadigd raken. Als u de kabels verwisselt, raken de dynamo en de accu beschadigd. Zet de kabels stevig vast. Losse kabels kunnen brand veroorzaken. De accu moet altijd aangesloten zijn als u de motor wilt laten lopen. Anders kunnen de dynamo en het elektrische systeem beschadigd raken. 7.8.4 Reiniging Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met een staalborstel en smeer ze in met vet. 7.9 LUCHTFILTER, MOTOR Het is van groot belang dat het luchtfilter intact is en goed geplaatst is. Start de motor nooit zonder luchtfilter of met een beschadigd luchtfilter. 7.9.1 Luchtfilter (4140H) Het luchtfilter (papierfilter 22:A) moet na 25 werkuren worden vervangen/schoongemaakt. Het voorfilter (schuimplastic filter 22:B) moet na 25 werkuren worden vervangen/schoongemaakt. NEDERLANDS LET OP! Indien de machine in een stoffige omgeving wordt gebruikt, dient u het luchtfilter vaker te reinigen/vervangen. Het verwijderen/installeren van het luchtfilter gaat als volgt. 1. Maak voorzichtig de behuizing van het luchtfilter schoon. 2. Demonteer de luchtfilterkap (22:C) door de twee schroeven te verwijderen. 3. Verwijder het filter (22:A+B). Het voorfilter wordt over het filter geplaatst. Zorg ervoor dat de carburateur niet vuil wordt. 4. Bedek het luchtinlaatkanaal met een doek of iets dergelijks (22:D) zodat er geen vuil in de motor kan komen. Maak de filterbehuizing aan de binnenzijde schoon. 5. Verwijder het voorfilter van het luchtfilter. 6. Reinig het filter (papieren filter) door het zachtjes af te kloppen op een vlakke ondergrond en er van binnenuit met perslucht doorheen te blazen. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervangen. LET OP! Het papieren filter niet afspoelen met water, benzine of andere schoonmaakmiddelen. Dit kan het filter beschadigen. 7. Reinig het voorfilter (schuimplastic filter) in vloeibaar schoonmaakmiddel en water. Aan de lucht laten drogen. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervangen. LET OP! Het schuimplastic filter mag niet met olie worden gesmeerd. 8. Plaats het voorfilter op het luchtfilter. 9. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde. 7.9.2 Luchtfilter (4155H, 4155H 4WD) Het voorfilter (schuimplastic filter) moet na 25 werkuren worden gereinigd/vervangen. Het luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren worden gereinigd/vervangen. LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien de machine in stoffige omstandigheden moet werken. Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt: 1. Verwijder de luchtfilterkap (23:A). 2. Demonteer het papierfilter (23:B) en het voorfilter (23:C) (= schuimplastic filter). Zorg ervoor dat de carburateur niet vuil wordt. Maak het luchtfilterhuis schoon. 3. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervangen. 4. Reinig het voorfilter. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervangen. 5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde. NL Bij het schoonmaken van de behuizing van het papierfilter mogen geen perslucht of oplosmiddelen op basis van petroleum worden gebruikt. Hierdoor raakt het filter beschadigd. 7.10 BOUGIE De bougie(s) moet(en) na elke 2000 werkuren worden vervangen (=bij elke tweede basic service). Maak schoon rond de bevestiging van de bougie voordat u deze losmaakt. Bougie: Champion RC12YC of gelijkwaardig. Afstand elektroden: 0,75 mm. 7.11 LUCHTINLAAT (15, 16:T) De motor is luchtgekoeld. Door een verstopt koelsysteem kan de motor beschadigd raken. Reinig de luchtinlaat van de motor na elke 50 werkuren. Het koelsysteem wordt bij elke basic service nauwkeurig gereinigd. 7.12 SMEREN Alle smeerpunten in onderstaande tabel moeten na elke 50 werkuren en na elke wasbeurt worden gesmeerd. Onderdeel Actie Afb. Middelpunt 4 smeernippels. Gebruik een 25 smeerpistool met universeel vet. Pomp tot het vet eruit komt. Stuurkettin- Reinig de kettingen met een gen staalborstel. Smeer de kettingen met universele kettingspray. Spannings- Smeer de lagerpunten met een 26 armen oliehouder terwijl alle regelaars zijn geactiveerd. Dit werkt het beste met twee personen. BedieSmeer de uiteinden van de kabels 26 ningskabels met een oliehouder terwijl alle regelaars zijn geactiveerd. Dit moet worden gedaan door twee personen. 7.13 ZEKERING Controleer of vervang de zekering van 20 A bij elektrische problemen. Zie 15, 16:S. 49 NEDERLANDS NL 8 OCTROOI ONTWERPREGISTRATIE Deze machine of onderdelen van deze machine valt/vallen onder de volgende octrooi- en ontwerpregistratie: SE9901091-0, SE9901730-3, SE9401745-6, US595 7497, FR772384, DE69520215.4, GB772384, SE0301072-5, SE04/000239 (PCT), SE0401554-1, SE0501599-5. 9 REPARATIES Bevoegde servicewerkplaatsen voeren reparaties en garantiewerkzaamheden uit. Ze gebruiken originele reserveonderdelen. Originele reserveonderdelen worden geleverd door servicewerkplaatsen en een groot aantal dealers. Een lijst van deze dealers en werkplaatsen is te vinden op de website van GGP op: www.GGP.com. Wij raden u aan de machine eens per jaar naar een bevoegde servicewerkplaats te brengen voor service, onderhoud en controle van de veiligheidsmechanismen. 10 AANKOOPVOORWAARDEN Fabricagefouten en materiaaldefecten vallen volledig onder de garantie. De gebruiker dient de instructies in de bijgeleverde documentatie zorgvuldig op te volgen. Garantieperiode Gebruik consument: twee jaar na aankoopdatum. Accus: 6 maanden. Uitzonderingen De garantie geldt niet in de volgende gevallen: - nalatigheid van de gebruiker zich op de hoogte te stellen van de bijgeleverde documentatie - onachtzaamheid - onjuist en ongeoorloofd gebruik of onjuiste en ongeoorloofde montage - het gebruik van niet-originele reserveonderdelen - het gebruik van accessoires die niet door GGP zijn geleverd of goedgekeurd De garantie geldt ook niet voor: - aan slijtage onderhevige onderdelen zoals bladen, riemen, wielen en kabels - normale slijtage - motor en versnellingsbak. Dergelijke zaken vallen onder de garantie van de bijbehorende fabrikant met aparte voorwaarden. 50 Op alle aankopen is de nationale wetgeving in het land van de koper van toepassing. De rechten die de koper aan de nationale wetgeving in zijn land kan ontlenen worden niet beperkt door deze garantie. 11 MILIEU Om milieutechnische redenen bevelen wij u aan specifieke aandacht te besteden aan de volgende punten: • Gebruik altijd alcylaatbenzine (“milieuvriendelijke benzine“). • Gebruik altijd een trechter en/of een benzinekan met overloopbeveiliging om te voorkomen dat u morst wanneer u de machine met benzine vult. • Vul de benzinetank niet helemaal tot aan de rand. • Voeg niet te veel motor- en/of transmissieolie toe (zie de gebruikersinstructies voor de juiste hoeveelheid). • Vang alle olie op tijdens het olie verversen. Zorg dat u geen olie morst. Lever de olie in bij een recyclingstation. • Gooi vervangen oliefilters niet bij het normale afval. Lever ze in bij een recyclingstation. • Gooi vervangen loodaccu's niet bij het normale afval. Lever de accu in bij een accu-inzamelingspunt voor recycling. • Vervang de demper wanner deze defect is. Gebruik altijd oorspronkelijke reserveonderdelen wanneer u reparaties uitvoert. • Wanneer de machine oorspronkelijk was voorzien van een katalysator en deze defect is geraakt, moet u de oude katalysator verwijderen en een nieuwe installeren. • Laat de carburator indien nodig altijd door een specialist afstellen. • Reinig het luchtfilter volgens de instructies (zie gebruikersinstructies). NEDERLANDS NL 12 PRODUCTIDENTITEIT De identiteit van het product wordt bepaald door twee onderdelen: 1. De artikel- en serienummers op de machine: 2. Het model-, type- en serienummer van de motor. Gebruik deze identificatietermen tijdens al het contact met de servicewerkplaatsen en bij de aankoop van reserveonderdelen. Schrijf zo snel mogelijk na aanschaf van de machine het bovenstaande nummer op de laatste pagina van deze uitgave. GGP behoudt zich het recht voor zonder voorafgaande aankondiging wijzigingen in het product aan te brengen. 51
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86

Mountfield 4140H Handleiding

Categorie
Tractor
Type
Handleiding