KA01621P
2 Endress+Hauser
Invloed van de installatiepositie
Elke inbouwrichting is mogelijk. Echter, de inbouwrichting kan een verschuiving
van het nulpunt tot gevolg hebben, d.w.z. de meetwaarde is niet nul wanneer de
tank leeg is of gedeeltelijk gevuld, zie de bedieningshandleiding.
Type As procesmembraan
ligt horizontaal (A)
Procesmembraan
wijst naar boven
(B)
Procesmembraan
wijst naar beneden
(C)
PTC31B
< 1 bar (15 psi)
Kalibratiepositie, geen
invloed
Tot
+0,3 mbar
(+0,0044 psi)
Tot
–0,3 mbar
(–0,0044 psi)
PTC31B
≥ 1 bar (15 psi)
Kalibratiepositie, geen
invloed
Tot
+3 mbar
(+0,0435 psi)
Tot
–3 mbar
(–0,0435 psi)
Montagelocatie
Drukmeting in gassen
Monteer het instrument met afsluiter boven het aftappunt zodat condensaat
terug kan stromen in het proces.
Drukmeting in dampen
Gebruik een sifon bij de drukmeting in dampen. Het sifon reduceert de
temperatuur tot praktisch omgevingstemperatuur. Monteer het instrument bij
voorkeur met de afsluiter en sifon onder het aftappunt.
Montage boven het tappunt is ook toegestaan.
Houd de maximaal toegestane omgevingstemperatuur van de transmitter aan!
Houd rekening met de invloed van de hydrostatische waterkolom.
Drukmeting in vloeistoffen
Monteer het instrument met de afsluiter en sifon onder of op dezelfde hoogte als
het aftappunt.
Houd rekening met de invloed van de hydrostatische waterkolom.
Niveaumeting
• Installeer het instrument altijd onder het onderste meetpunt.
• Installeer het instrument NIET op de volgende posities:
• In de vulstroom
• In de tankuitlaat
• In het aanzuiggebied van een pomp
• Of op een punt in de tank waar invloed kan bestaan door drukpulsen van
het roerwerk.
• Een functionele test kan gemakkelijker worden uitgevoerd wanneer u het
instrument stroomafwaarts van een afsluiter monteert.
Elektrische aansluiting
Aansluiten van het meetinstrument
Klemtoekenning
LWAARSCHUWING
Gevaar voor lichamelijk letsel door ongecontroleerd activeren van
processen!
‣Schakel de voedingsspanning uit voor aansluiten van het instrument.
‣Waarborg dat de processen stroomafwaarts niet onbedoeld worden gestart.
LWAARSCHUWING
Een verkeerde aansluiting brengt de elektrische veiligheid in gevaar!
‣Conform IEC/EN61010 moet een afzonderlijke uitschakelaar voor het
instrument worden opgenomen.
‣Het instrument moet worden gebruikt met een 630 mA fijnzekering (slow-
blow).
‣De maximale stroom is begrensd tot Ii = 100 mA door de voedingseenheid
van de transmitter wanneer het instrument wordt gebruikt in een
intrinsiekveilig circuit (Ex ia).
‣Beveiligingscircuits tegen omgekeerde polariteit zijn geïntegreerd.
LET OP
Schade aan de analoge ingang van PLC's door verkeerde aansluiting
‣Sluit de actieve PNP-schakeluitgang van het instrument NIET aan op de 4 -
20 mA-ingang van een PLC.
Sluit het instrument aan in de volgende volgorde:
1. Waarborg dat de voedingsspanning overeenkomt met hetgeen dat is
vermeld op de typeplaat.
2. Sluit het instrument zoals getoond in het volgende diagram.
Voor instrumenten met een kabelaansluiting: sluit de referentieluchtslang niet af
(zie (a) in de volgende tekeningen)! Bescherm de referentieluchtslang tegen
binnendringen van water/condensaat.
1 x PNP schakeluitgang R1
M12-connector Ventielconnector
Kabels
• 1: bruin = L+
• 2a: zwart = schakeluitgang 1
• 2B: wit = niet in gebruik
• 3: blauw = L-
• 4: groen/geel = aarde
• (a): referentieluchtslang
Zie voor andere aansluitopties de bedieningshandleiding.
Voedingsspanning
Voedingsspanning: 10 tot 30 V DC met een DC-voedingseenheid
Stroomverbruik en alarmsignaal
Intrinsiek opgenomen vermogen Alarmstroom (voor instrumenten met analoge
uitgang) 1)
≤ 60 mA ≥21 mA (fabrieksinstelling)
1) Instelling min. alarmstroom ≤3,6 mA kan worden besteld via de
productbestelstructuur. Min. alarmstroom ≤3,6 mA kan worden ingesteld op het
instrument of via IO-Link.