HP EliteBook 8440w Base Model Mobile Workstation Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

HP EliteBook
Gebruikershandleiding
© Copyright 2010 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
Bluetooth is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Intel is een handelsmerk van Intel
Corporation in de Verenigde Staten en
andere landen. Java is een in de Verenigde
Staten gedeponeerd handelsmerk van Sun
Microsystems, Inc. Microsoft en Windows
zijn in de Verenigde Staten gedeponeerde
handelsmerken van Microsoft Corporation.
Het SD-logo is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP-producten en
-diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Eerste editie, januari 2010
Artikelnummer: 582865-331
Kennisgeving over het product
In deze handleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de meeste
modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet
alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen van
de computer niet, om de kans op letsel door hitte of oververhitting van de computer te beperken. Gebruik
de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt
geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal, zoals een ernaast staande printer, of een voorwerp
van zacht materiaal (zoals een kussen, een dik kleed of kleding). Zorg ook dat de netvoedingsadapter,
als die wordt gebruikt, niet in contact komt met de huid of een een voorwerp van zacht materiaal. De
computer en de netvoedingsadapter voldoen aan de temperatuurlimieten voor oppervlakken die voor
de gebruiker toegankelijk zijn, zoals gedefinieerd door de International Standard for Safety of
Information Technology Equipment (IEC 60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Voorzieningen
Hardware herkennen ............................................................................................................................ 1
Onderdelen aan de bovenkant ............................................................................................ 1
Cursorbesturing ................................................................................................... 1
Lampjes ............................................................................................................... 2
Knoppen, schakelaars en vingerafdruklezer ....................................................... 4
Toetsen ............................................................................................................... 5
Onderdelen aan de voorkant ............................................................................................... 6
Onderdelen aan de achterkant ............................................................................................ 7
Onderdelen aan de rechterkant ........................................................................................... 8
Onderdelen aan de linkerkant .............................................................................................. 8
Onderdelen aan de onderkant ............................................................................................. 9
Onderdelen van het beeldscherm ..................................................................................... 10
Antennes voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen) ............................... 11
Aanvullende hardwareonderdelen ..................................................................................... 12
Labels herkennen ............................................................................................................................... 12
2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............................. 14
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerken herkennen ........................... 15
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 15
Knop voor draadloze communicatie gebruiken .................................................................. 15
Wireless Assistant software gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................. 16
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................... 16
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................................... 16
WLAN-apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................... 18
Draadloos netwerk installeren ........................................................................................... 18
Draadloos netwerk beveiligen ............................................................................................ 18
Verbinding maken met een WLAN .................................................................................... 20
Naar een ander netwerk roamen ....................................................................................... 21
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................... 22
Een SIM-apparaat plaatsen (alleen bepaalde modellen) ................................................... 22
Een SIM-apparaat verwijderen (alleen bepaalde modellen) .............................................. 23
Bluetooth-apparaat voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................ 25
v
Bluetooth en Internetverbinding delen (ICS) ...................................................................... 25
Problemen met draadloze verbinding oplossen ................................................................................. 26
Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk .................................................. 26
Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk ................................................... 27
Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar ................................................... 27
Verbinding met een draadloos netwerk is zeer zwak ........................................................ 28
Kan geen verbinding maken met de draadloze router ....................................................... 28
Het modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................................................ 29
Een modemkabel aansluiten ............................................................................................. 29
Modemkabeladapter voor specifieke landen/regio's aansluiten ........................................ 30
Een locatie-instelling selecteren ........................................................................................ 30
De huidige locatieselectie weergeven ............................................................... 30
Nieuwe locaties toevoegen tijdens het reizen ................................................... 30
Problemen met de reisverbinding oplossen ...................................................... 31
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) .............................................................................. 33
3 Cursorbesturing en toetsenbord
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 34
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen ..................................................................... 34
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 34
Muisbesturing gebruiken .................................................................................................... 34
Externe muis aansluiten .................................................................................................... 34
Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 34
Hotkeys gebruiken ............................................................................................................. 34
Systeeminformatie weergeven .......................................................................... 35
Standbystand activeren ..................................................................................... 35
Schakelen tussen beeldschermen .................................................................... 36
Oplaadinformatie accu weergeven .................................................................... 36
Helderheid van het scherm verlagen ................................................................ 36
Helderheid van het scherm verhogen ............................................................... 36
Omgevingslichtsensor activeren ....................................................................... 37
HP QuickLook gebruiken .................................................................................................................... 38
Toetsenblokken gebruiken ................................................................................................................. 38
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken .................................................................. 39
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen ................................... 39
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde toetsenblok ....... 39
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ............................................................ 39
Touchpad, toetsenbord en ventilatieopeningen reinigen .................................................................... 41
4 Multimedia
Multimediavoorzieningen .................................................................................................................... 42
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 42
Multimediasoftware ............................................................................................................................ 43
vi
Toegang tot vooraf geïnstalleerde multimediasoftware ..................................................... 44
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren ................................................................ 44
Audio .................................................................................................................................................. 45
Externe audioapparatuur aansluiten .................................................................................. 45
Audiofuncties controleren .................................................................................................. 46
Video .................................................................................................................................................. 47
Externe monitor of projector aansluiten ............................................................................. 47
Externemonitorpoort gebruiken ......................................................................... 47
De DisplayPort gebruiken ................................................................................. 47
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) ............................................................................ 49
De optischeschijfeenheid herkennen ................................................................................. 49
Optische schijven (cd's, dvd's en bd's) gebruiken ............................................................. 49
Juiste type schijf kiezen (cd's, dvd's en bd's) ..................................................................... 50
Cd-r-schijven ..................................................................................................... 50
Cd-rw-schijven .................................................................................................. 50
Dvd±r-schijven .................................................................................................. 51
Dvd±rw-schijven ................................................................................................ 51
LightScribe dvd+r-schijven ................................................................................ 52
Blu-ray Discs (bd’s) ........................................................................................... 52
Cd, dvd of bd afspelen ....................................................................................................... 52
Automatisch afspelen configureren ................................................................................... 53
Regio-instelling voor dvd's wijzigen ................................................................................... 53
Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht ................................................................. 54
Cd, dvd of bd kopiëren ....................................................................................................... 54
Maken (branden) van een cd, dvd of bd ............................................................................ 55
Optische schijf (cd, dvd of bd) verwijderen ........................................................................ 56
Problemen oplossen .......................................................................................................... 56
De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van
een cd, dvd of bd ............................................................................................... 56
De computer herkent de optischeschijfeenheid niet ......................................... 57
Een schijf wordt niet afgespeeld ....................................................................... 57
Een schijf wordt niet automatisch afgespeeld ................................................... 58
Een film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren afgespeeld ........ 59
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm ....................................... 59
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het gereed is .............. 59
Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd ................ 60
Recentste apparaatstuurprogramma’s van HP verkrijgen ................ 60
Apparaatstuurprogramma’s van Microsoft verkrijgen ....................... 60
Webcam (alleen bepaalde modellen) ................................................................................................. 61
Webcameigenschappen aanpassen .................................................................................. 61
Visitekaartjes vastleggen ................................................................................................... 62
5 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 64
vii
Energiebesparende standen gebruiken ............................................................................. 64
Standbystand activeren en beëindigen ............................................................. 64
Hibernationstand activeren of beëindigen ......................................................... 65
Energiemeter gebruiken .................................................................................................... 66
Energiebeheerschema's gebruiken ................................................................................... 66
Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 67
Energiebeheerschema’s selecteren .................................................................. 67
Energiebeheerschema’s aanpassen ................................................................. 67
Wachtwoord instellen voor beëindigen standbystand ........................................................ 67
Power Assistant gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................... 68
Power Assistant starten ..................................................................................................... 68
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 68
Netvoedingsadapter aansluiten ......................................................................................... 69
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 69
Acculading weergeven ....................................................................................................... 70
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................. 70
Accu opladen ..................................................................................................................... 71
Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................................. 72
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 72
Lage acculading herkennen .............................................................................. 73
Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 73
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 73
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu
beschikbaar is ................................................................................... 73
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 73
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de
hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 73
Accu kalibreren .................................................................................................................. 74
Stap 1: laad de accu volledig op ....................................................................... 74
Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit ................................ 74
Stap 3: ontlaad de accu .................................................................................... 75
Stap 4: laad de accu volledig op ....................................................................... 75
Stap 5: schakel de energiebesparende voorzieningen weer in ......................... 75
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 76
Accu opbergen ................................................................................................................... 76
Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 76
Accu vervangen ................................................................................................................. 76
Netvoedingsadapter testen ................................................................................................................ 77
Computer afsluiten ............................................................................................................................. 77
6 Schijfeenheden
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen ......................................................................................... 79
viii
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 79
Prestaties van de vaste schijf verbeteren ........................................................................................... 81
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................................... 81
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................................. 81
HP 3D DriveGuard gebruiken ............................................................................................................. 82
Status van HP 3D DriveGuard herkennen ......................................................................... 82
HP 3D DriveGuard software gebruiken ............................................................................. 83
Een vaste schijf in de vasteschijfruimte vervangen ............................................................................ 84
Eenheid in upgraderuimte vervangen ................................................................................................ 87
Het beschermplaatje verwijderen ...................................................................................... 87
Vaste schijf vervangen ....................................................................................................... 87
Optischeschijfeenheid vervangen ...................................................................................... 90
7 Externe apparatuur
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 93
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 93
USB-apparaat stopzetten en verwijderen .......................................................................... 94
Ondersteuning voor oudere USB-systemen ...................................................................... 94
1394-apparaat gebruiken ................................................................................................................... 96
1394-apparaat aansluiten .................................................................................................. 96
1394-apparaat stopzetten en verwijderen ......................................................................... 96
Externe schijfeenheden gebruiken ..................................................................................................... 98
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................ 98
Dockingapparaat gebruiken ............................................................................................................... 99
8 Externe mediakaarten
SD Cards gebruiken ......................................................................................................................... 100
Digitale kaart plaatsen ..................................................................................................... 100
Digitale kaart stopzetten en verwijderen .......................................................................... 101
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................................................... 101
ExpressCard configureren ............................................................................................... 101
ExpressCard plaatsen ..................................................................................................... 101
ExpressCard stopzetten en verwijderen .......................................................................... 103
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................................ 103
Smart Card plaatsen ........................................................................................................ 104
Smart Card verwijderen ................................................................................................... 104
9 Geheugenmodules
Geheugenmodule in het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule plaatsen of vervangen ............ 106
Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden .................................... 109
Ruimte op de vaste schijf voor het hibernationbestand vergroten ................................................... 113
10 Beveiliging
ix
Computer beveiligen ........................................................................................................................ 114
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................. 115
Wachtwoorden instellen in Windows ............................................................................... 115
Wachtwoorden instellen in Computer Setup (Computerinstellingen) .............................. 116
BIOS-beheerderswachtwoord .......................................................................................... 116
BIOS-beheerderswachtwoord beheren ........................................................... 117
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren .......................................................... 118
DriveLock gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen) .................................... 118
DriveLock-wachtwoord instellen ...................................................................... 119
DriveLock-wachtwoord invoeren ..................................................................... 119
DriveLock-wachtwoord wijzigen ...................................................................... 120
DriveLock-beveiliging verwijderen ................................................................... 120
Automatische DriveLock gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen) ............. 121
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren ...................................... 121
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen ..................................... 121
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup (Computerinstellingen) gebruiken ........................ 123
Systeemapparaten beveiligen ......................................................................................... 123
Systeeminformatie weergeven in Computer Setup (Computerinstellingen) .................... 124
Systeem-id’s gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen) ............................... 124
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................. 126
Firewallsoftware gebruiken ............................................................................................................... 127
Essentiële beveiligingsupdates installeren ....................................................................................... 128
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ..................................... 129
Beveiligingskabel aanbrengen ......................................................................................................... 130
11 Software-updates
Software-update uitvoeren ............................................................................................................... 131
BIOS bijwerken ................................................................................................................ 132
BIOS-versie bepalen ....................................................................................... 132
BIOS-update downloaden ............................................................................... 132
Applicaties en stuurprogramma's bijwerken .................................................................... 133
SoftPaq Download Manager gebruiken ........................................................................... 134
12 Back-up en herstel
Back-up maken van gegevens ......................................................................................................... 136
Herstelactie uitvoeren ....................................................................................................................... 137
Informatie herstellen ........................................................................................................ 137
Besturingssysteem en programma's herstellen ............................................................... 137
13 Computer Setup (Computerinstellingen)
Computer Setup (Computerinstellingen) starten .............................................................................. 138
Computer Setup (Computerinstellingen) gebruiken ......................................................................... 138
Navigeren en selecteren in Computer Setup (Computerinstellingen) .............................. 138
x
Fabrieksinstellingen in Computer Setup (Computerinstellingen) herstellen .................... 139
Menu’s van Computer Setup (Computerinstellingen) ....................................................................... 140
Menu File (Bestand) ........................................................................................................ 140
Menu Security (Beveiliging) ............................................................................................. 141
Menu System Configuration (Systeemconfiguratie) ........................................................ 143
14 MultiBoot
Opstartvolgorde van apparaten ........................................................................................................ 147
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup (Computerinstellingen) ..................................... 149
Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen .................................................................................. 150
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen ............................................................................................ 151
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computerinstellingen .............................................. 151
Op dynamische wijze een opstartapparaat kiezen .......................................................... 152
MultiBoot Express instellen .............................................................................................. 152
Voorkeuren MultiBoot Express invoeren ......................................................................... 153
15 Beheer en afdrukken
Client Management Solutions gebruiken .......................................................................................... 15 4
Software-images configureren en distribueren ................................................................ 154
Software beheren en updaten ......................................................................................... 155
HP Client Automation (alleen bepaalde modellen) ......................................... 155
HP SSM (System Software Manager) ............................................................. 155
Index ................................................................................................................................................................. 156
xi
xii
1 Voorzieningen
Hardware herkennen
De samenstelling van de computer verschilt per regio/land en per model. Op de afbeeldingen in dit
hoofdstuk worden de standaardvoorzieningen van de meeste computermodellen weergegeven.
Ga als volgt te werk om een lijst van in de computer geïnstalleerde hardware weer te geven:
1. Selecteer Start > Deze computer.
2. Klik in het linkerdeelvenster onder Systeemtaken op Systeeminformatie weergeven.
3. Selecteer het tabblad Hardware > Apparaatbeheer.
Met Apparaatbeheer kunt u ook hardware toevoegen of apparaatconfiguraties wijzigen.
Onderdelen aan de bovenkant
Cursorbesturing
Hardware herkennen 1
Onderdeel Beschrijving
(1) EasyPoint-muisbesturing Hiermee kunt u de aanwijzer (cursor) verplaatsen en onderdelen
op het scherm selecteren of activeren.
(2) Linkerknop EasyPoint-muisbesturing Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een externe
muis.
(3) Touchpad* Hiermee kunt u de aanwijzer (cursor) verplaatsen en onderdelen
op het scherm selecteren of activeren.
(4) Linkerknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een externe
muis.
(5) Rechterknop EasyPoint-muisbesturing Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
(6) Schuifzone van het touchpad* Hiermee schuift u de weergave in het actieve venster op het
beeldscherm omhoog of omlaag.
(7) Rechterknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
*In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven. Om de voorkeuren voor cursorbesturing weer te geven of te wijzigen,
selecteert u Start > Configuratiescherm > Printers en andere hardware > Muis.
Lampjes
Onderdeel Beschrijving
(1) Lampjes voor draadloze communicatie (2)*
Blauw: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een draadloze netwerkadapter, de HP
module voor mobiel breedband en/of een Bluetooth®-
apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparatuur voor draadloze communicatie is
uitgeschakeld.
2 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(2) Aan/uit-lampjes (2)†
Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de stand-by stand.
Snel knipperend: sluit een netvoedingsadapter met meer
vermogen aan.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand.
(3) Acculampje
Oranje: er wordt een accu opgeladen.
Turkoois: de accu is bijna geheel opgeladen.
Knipperend oranje: een accu die de enige beschikbare
voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu een kritiek
laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te
knipperen.
Uit: als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle accu's in de
computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is
aangesloten op een externe voedingsbron, blijft het lampje uit
tot de accu in de computer bijna leeg is.
(4) Schijfeenheidlampje
Knipperend turkoois: er wordt geschreven naar of gelezen
van de vaste schijf of een optischeschijfeenheid.
Oranje: HP 3D DriveGuard heeft tijdelijk de interne vaste schijf
en, indien aanwezig, de vaste schijf in de upgraderuimte
geparkeerd.
(5) QuickLook-lampje
Aan: de computer is ingeschakeld.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de standby- of
hibernationstand.
(6) QuickWeb-lampje Aan: de webbrowser is in gebruik.
(7) Touchpad-lampje
Turkoois: het touchpad is ingeschakeld.
Oranje: het touchpad is uitgeschakeld.
(8) Caps lock-lampje Aan: caps lock is ingeschakeld.
(9) Num lock-lampje Aan: num lock is actief of het geïntegreerde numerieke toetsenblok
is ingeschakeld.
(10) Lampje Volume dempen
Turkoois: de luidspreker is ingeschakeld.
Oranje: de luidspreker is uitgeschakeld.
(11) Lampje Geluid zachter Knipperend: de knop Geluid zachter wordt gebruikt om het
geluidsvolume te verlagen.
(12) Lampje Geluid harder Knipperend: de knop Geluid harder wordt gebruikt om het
geluidsvolume te verhogen.
*De twee lampjes voor draadloze communicatie geven dezelfde informatie. Het lampje op de knop voor draadloze communicatie
is alleen zichtbaar wanneer de computer is geopend. Het lampje voor draadloze communicatie aan de voorkant van de computer
is altijd zichtbaar, ook wanneer de computer is gesloten.
†De twee aan/uit-lampjes geven dezelfde informatie. Het lampje op de aan/uit-knop is alleen zichtbaar wanneer de computer
is geopend. Het aan/uit-lampje aan de voorkant van de computer is altijd zichtbaar, ook wanneer de computer is gesloten.
Hardware herkennen 3
Knoppen, schakelaars en vingerafdruklezer
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/uit-knop
om de computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u op de aan/uit-knop
om de computer uit te schakelen.
Als de computer in de stand-bystand staat, drukt u kort op de
knop om de stand-bystand te beëindigen.
Als de computer in de hibernationstand staat, drukt u kort op
de aan/uit-knop om de hibernationstand te beëindigen.
Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures van
Windows® geen resultaat hebben, houdt u de aan/uit-knop
minstens vijf seconden ingedrukt om de computer uit te schakelen.
Voor meer informatie over de instellingen voor energiebeheer
selecteert u Start > Configuratiescherm > Prestaties en
onderhoud > Energiebeheer.
(2) Interne beeldschermschakelaar Wanneer u het beeldscherm dicht doet terwijl de computer aan
staat, wordt deze schakelaar ingedrukt en daardoor het
beeldscherm uitgeschakeld en de standbystand geactiveerd.
OPMERKING: De interne beeldschermschakelaar is niet
zichtbaar aan de buitenkant van de computer.
(3) QuickLook knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op deze knop om
HP QuickLook te openen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u op deze knop om
Software Setup (Software installeren) te openen.
OPMERKING: Als Software Setup niet beschikbaar is,
wordt de standaardwebbrowser geopend.
4 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(4) QuickWeb-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op deze knop om
HP QuickWeb te openen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u op deze knop om de
standaardwebbrowser te openen.
(5) Knop voor draadloze communicatie Met deze knop kunt u de voorziening voor draadloze communicatie
in- en uitschakelen, maar geen draadloze verbinding tot stand
brengen.
OPMERKING: Voor het tot stand brengen van een draadloze
verbinding moet u een draadloos netwerk installeren.
(6) Touchpadknop Hiermee kunt u het touchpad in- of uitschakelen.
(7) Caps Lock-knop Hiermee kunt u caps lock in- of uitschakelen.
(8) Num lock-knop Hiermee kunt u num lock in- of uitschakelen.
(9) Knop Geluid uit Hiermee schakelt u de geluidsweergave van het systeem uit (en
weer in).
(10) Knop Geluid zachter Hiermee verlaagt u het geluidsvolume.
(11) Knop Geluid harder Hiermee verhoogt u het geluidsvolume.
(12) Vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk bij Windows aanmelden,
in plaats van met een wachtwoord.
Toetsen
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Hardware herkennen 5
Onderdeel Beschrijving
(1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets of de esc-
toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(3) Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij de aanwijzer
staat.
(5) Toetsen van het geïntegreerde numerieke
toetsenblok
Deze toetsen kunt u laten werken als de toetsen op een extern
numeriek toetsenblok.
(6) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets om
veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
Onderdelen aan de voorkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Lampje voor draadloze communicatie
Blauw: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een draadloze netwerkadapter, de HP
module voor mobiel breedband en/of een Bluetooth®-
apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparatuur voor draadloze communicatie is
uitgeschakeld.
(2) Aan/uit-lampje
Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de stand-by stand.
Snel knipperend: sluit een netvoedingsadapter met meer
vermogen aan.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand.
(3) Acculampje
Oranje: er wordt een accu opgeladen.
Turkoois: de accu is bijna geheel opgeladen.
Knipperend oranje: een accu die de enige beschikbare
voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu een kritiek
6 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te
knipperen.
Uit: als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle accu's in de
computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is
aangesloten op een externe voedingsbron, blijft het lampje uit
tot de accu in de computer bijna leeg is.
(4) Schijfeenheidlampje
Knipperend turkoois: er wordt geschreven naar of gelezen
van de vaste schijf of een optische schijfeenheid.
Oranje: HP 3D DriveGuard heeft tijdelijk de interne vaste schijf
en, indien aanwezig, de vaste schijf in de upgraderuimte
geparkeerd.
(5) Slot voor visitekaartjes Hiermee houdt u een visitekaartje op zijn plek, zodat de webcam
(alleen bepaalde modellen) een beeld kan vastleggen.
(6) SD-kaartlezer Hierin kunt u digitale kaarten van het type SD (Secure Digital) en
MMC (MultiMediaCard) plaatsen.
(7) Beeldschermontgrendeling Hiermee opent u de computer.
(8) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het geluid van de computer weergegeven.
(9) Bluetooth-compartiment (alleen bepaalde
modellen)
Hierin bevindt zich een Bluetooth-apparaat.
Onderdelen aan de achterkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Bevestigingspunt voor beveiligingskabel Hiermee bevestigt u een als optie verkrijgbare beveiligingskabel
aan de computer.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste
plaats een ontmoedigende werking uitgaan, maar hiermee kan
wellicht niet worden voorkomen dat de computer verkeerd wordt
gebruikt of wordt gestolen.
(2) Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
(3) DisplayPort Via deze poort sluit u een optioneel digitaal weergaveapparaat,
zoals een hoogwaardige monitor of projector, aan op het apparaat.
(4) Poort voor externe monitor Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector aansluiten.
Hardware herkennen 7
Onderdelen aan de rechterkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Smart Card-lezer Hierin kunt u optionele Smart Cards en Java™ Cards plaatsen.
(2) Upgraderuimte Hierin kunt u een optischeschijfeenheid of vasteschijfeenheid
plaatsen.
(3) eSATA-/USB-poort Hierop kunt u een eSATA- of USB-apparaat aansluiten.
(4) RJ-45-netwerkconnector Hierop kunt u een netwerkkabel aansluiten.
(5) RJ-11-connector (modem) (alleen bepaalde
modellen)
Hierop kunt u een modemkabel aansluiten.
Onderdelen aan de linkerkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer wordt automatisch
gestart voor luchtkoeling van de interne onderdelen van de
computer en om oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat
de interne ventilator wordt in- en uitgeschakeld tijdens het gebruik
van de computer.
(2) USB-poorten (3) Hierop kunt u optionele USB-apparatuur aansluiten.
(3) 1394-poort Hiermee kunt u een optioneel IEEE 1394- of 1394a-apparaat, zoals
een camcorder, aansluiten op de computer.
(4) ExpressCard-slot Hierin kunt u optionele ExpressCards plaatsen.
8 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(5) Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten.
(6) Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele
stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een
oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het
computergeluid via dat apparaat weer te geven.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit op
de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers
uitgeschakeld.
Onderdelen aan de onderkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(2) Accuvergrendeling Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte.
(3) SIM-slot (alleen bepaalde modellen) Hierin bevindt zich een draadloze SIM-kaart (Subscriber Identity
Module). Het SIM-slot bevindt zich in de accuruimte.
(4) Dockingconnector Hierop kunt u een optioneel dockingapparaat aansluiten.
(5) Connector voor optionele extra accu Hierop kunt u een optionele extra accu aansluiten.
Hardware herkennen 9
Onderdeel Beschrijving
(6) Ventilatieopeningen (7) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer wordt automatisch
gestart voor luchtkoeling van de interne onderdelen van de
computer en om oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat
de interne ventilator af en toe aan- en uitgaat tijdens het gebruik
van de computer.
(7) WWAN/WLAN-module, compartiment Hierin bevindt zich een WWAN- en een WLAN-module (alleen
bepaalde modellen)
VOORZICHTIG: Vervang de module alleen door een module die
is goedgekeurd voor gebruik in de computer door de
overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de regelgeving met
betrekking tot apparatuur voor draadloze communicatie in uw land/
regio. Zo voorkomt u dat het systeem niet meer reageert en er een
waarschuwing verschijnt. Als er na het vervangen van de module
een waarschuwing verschijnt, verwijdert u de module om de
functionaliteit van de computer te herstellen. Neem vervolgens via
Help en ondersteuning contact op met de technische
ondersteuningsdienst.
(8) Visitekaartjeshouder Hierin bevindt zich een visitekaartje.
(9) Geheugenmodulecompartiment Hierin bevindt zich het slot voor een
geheugenuitbreidingsmodule.
(10) Vasteschijfruimte Hierin bevindt zich de vaste schijf.
Onderdelen van het beeldscherm
10 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(1) Interne beeldschermschakelaar Wanneer u het beeldscherm dicht doet terwijl de computer aan
staat, wordt deze schakelaar ingedrukt en daardoor het
beeldscherm uitgeschakeld en de standbystand geactiveerd.
OPMERKING: De interne beeldschermschakelaar is niet
zichtbaar aan de buitenkant van de computer.
(2) Interne microfoons (2) Hiermee neemt u geluid op.
OPMERKING: Als zich naast elke microfoonopening een
microfoonsymbool bevindt, heeft de computer interne microfoons.
(3) Webcamlampje (alleen bepaalde modellen) Aan: de webcam is in gebruik.
(4) Webcam (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u audio- en videobeelden vastleggen en foto's
maken.
(5) Knop van het toetsenbordlampje Hiermee wordt het toetsenbordlampje geopend en in- of
uitgeschakeld.
Antennes voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen)
Bepaalde computermodellen hebben minstens twee antennes die signalen voor draadloze
communicatie verzenden naar en ontvangen van een of meer draadloze apparaten. Deze antennes zijn
niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) WWAN-antennes (2)* (alleen bepaalde modellen) Via deze antennes worden draadloze signalen
verzonden en ontvangen om te communiceren met
draadloze WAN's (WWAN's, wireless wide area
networks).
Hardware herkennen 11
Onderdeel Beschrijving
(2) WLAN-antennes (3)* (alleen bepaalde modellen) Via deze antennes worden draadloze signalen
verzonden en ontvangen om te communiceren met
draadloze LAN's (WLAN's, wireless local area networks).
*De antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor een optimale signaaloverdracht houdt u de directe
omgeving van de antennes vrij.
Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u het gedeelte van
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu dat van toepassing is op uw land/regio. Deze
voorschriften vindt u in Help en ondersteuning.
Aanvullende hardwareonderdelen
Onderdeel Beschrijving
(1) Netsnoer* Hiermee kunt u een netvoedingsadapter aansluiten op een
stopcontact.
(2) Netvoedingsadapter Hiermee wordt netvoeding omgezet in gelijkstroom.
(3) Accu* Hiermee kunt u de computer op accuvoeding laten werken als de
computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
*Het uiterlijk van accu's en netsnoeren verschilt per land of regio.
Labels herkennen
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland gebruikt.
Servicelabel: bevat onder andere de volgende informatie:
12 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Productnaam (1). Dit is de productnaam die aan de voorkant van de computer zichtbaar is.
Serienummer (s/n) (2). Dit is een alfanumerieke identificatiecode die uniek is voor elk product.
Artikelnummer/Productnummer (p/n) (3). Dit nummer biedt specifieke informatie over de
hardwarecomponenten van het product. Aan de hand van het artikelnummer kan een
onderhoudstechnicus bepalen welke componenten en onderdelen nodig zijn.
Modelbeschrijving (4). Dit is een alfanumerieke identificatiecode die dient om documenten,
stuurprogramma's en ondersteuning voor de computer op te zoeken.
Garantieperiode (5). Dit nummer geeft de lengte (in jaren) aan van de garantieperiode voor
de computer.
Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de technische ondersteuning.
Het servicelabel bevindt zich in de accuruimte.
Certificaat van echtheid van Microsoft®: bevat de productcode voor Windows. U kunt het
productidentificatienummer nodig hebben wanneer u het besturingssysteem wilt bijwerken of
problemen met het systeem wilt oplossen. Het certificaat bevindt zich aan de onderkant van de
computer.
Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer. Het
label met kennisgevingen bevindt zich in de accuruimte.
Label met keurmerken voor de modem: bevat voorschriften en keurmerken van instanties die zijn
vereist voor een aantal landen/regio's waarin de modem kan worden gebruikt. U kunt deze
informatie nodig hebben als u de computer in het buitenland wilt gebruiken. Het label met
keurmerken voor het modem bevindt zich in de accuruimte.
Certificeringslabel(s) voor draadloze communicatie (uitsluitend voor bepaalde modellen): bevat
(ten) informatie over optionele apparatuur voor draadloze communicatie en de keurmerken van
diverse landen waar de apparatuur is goedgekeurd en toegestaan voor gebruik. Een optioneel
apparaat kan een WLAN-apparaat, een HP module voor mobiel breedband of een optioneel
Bluetooth®-apparaat zijn. Als het model van uw computer is uitgerust met een of meer draadloze
apparaten, is de computer voorzien van een of meer van deze certificeringslabels. U kunt deze
informatie nodig hebben als u de computer in het buitenland wilt gebruiken. Labels met keurmerken
voor draadloze communicatie bevinden zich aan de onderkant van de computer en/of in de
accuruimte.
SIM-label (Subscriber Identity Module, alleen bepaalde modellen): bevat de ICCID (Integrated
Circuit Card Identifier) van de SIM-kaart. Dit label zit vast aan de buitenste verpakking van de SIM
(alleen bepaalde modellen) die is meegeleverd in de doos met de computer.
Label met serienummer van HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): bevat
het serienummer van de HP module voor mobiel breedband. Dit label bevindt zich aan de
onderkant van de computer.
Labels herkennen 13
2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven
doorgegeven. Uw computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor
draadloze communicatie:
WLAN-apparaat (wireless local area network): een draadloos-netwerkadapter waarmee u
verbinding kunt maken met draadloze lokale netwerken (ook wel WiFi-netwerken, draadloze LAN's
of WLAN's genoemd) in bedrijfsruimtes, bij u thuis en in openbare ruimtes, zoals vliegvelden,
restaurants, cafés, hotels en universiteiten. In een WLAN communiceert elk mobiel apparaat met
een draadloze router of een draadloos toegangspunt.
HP module voor mobiel breedband. Een draadloos WWAN-apparaat (wireless wide area network)
dat toegang biedt tot informatie op elke plek waar mobiele netwerkservices beschikbaar zijn. In
een WWAN communiceert elk mobiel apparaat met het basisstation van een aanbieder van
mobiele netwerkdiensten. Aanbieders van mobiele netwerkdiensten installeren netwerken van
basisstations (vergelijkbaar met masten voor mobiele telefonie) die grote gebieden beslaan,
waardoor ze dekking kunnen bieden in hele provincies, regio's of zelfs landen.
Bluetooth®-apparaat (alleen bepaalde modellen) - hiermee kunt u een persoonlijk netwerk
(Personal Area Network, PAN) opzetten om verbinding te maken met andere voor Bluetooth
geschikte apparaten zoals computers, telefoons, printers, headsets, luidsprekers en camera's.
Binnen een PAN communiceert elk apparaat direct met andere apparaten en moeten apparaten
zich op relatief korte afstand (doorgaans 10 meter) van elkaar bevinden.
Computers met WLAN-apparatuur ondersteunen een of meer van de volgende IEEE-standaarden:
802.11b, de eerste populaire standaard, ondersteunt overdrachtssnelheden tot 11 Mbps en werkt
met een frequentie van 2,4 GHz.
802.11g ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 2,4 GHz.
Een 802.11g WLAN-apparaat is achterwaarts compatibel met 802.11b-apparaten, waardoor ze in
hetzelfde netwerk kunnen functioneren.
802.11a ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 5 GHz.
OPMERKING: 802.11a is niet compatibel met 802.11b en 802.11g.
802.11n ondersteunt een gegevenssnelheid van maximaal 450 Mbps en kan werken op 2,4 GHz
of 5 GHz, waardoor deze norm achterwaarts compatibel is met 802.11a, b en g (afhankelijk van
de netwerkconfiguratie).
14 Hoofdstuk 2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
Raadpleeg de informatie en de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt
weten over draadloze technologie.
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerken herkennen
Pictogram Naam Beschrijving
Draadloze
communicatie
(ingeschakeld)
Geeft de locatie van de lampjes en knoppen voor draadloze
communicatie op de computer aan. Hiermee wordt tevens de Wireless
Assistant software op de computer herkend en wordt aangegeven dat
een of meer apparaten voor draadloze communicatie zijn ingeschakeld.
Draadloze
communicatie
(uitgeschakeld)
Geeft aan dat alle apparaten voor draadloze communicatie zijn
uitgeschakeld.
HP Connection
Manager
Hiermee wordt HP Connection Manager geopend, waarmee u
verbinding kunt maken met een HP apparaat voor mobiel breedband
(alleen bepaalde modellen).
Netwerk
(aangesloten)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd,
dat een of meer netwerkapparaten verbinding hebben met een
draadloos netwerk en dat mogelijk een of meer netwerkapparaten
verbinding hebben met een bekabeld netwerk.
Netwerk
(losgekoppeld)
Hiermee wordt aangegeven dat een of meer van uw
netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd, dat er geen draadloze
verbindingen beschikbaar zijn of dat alle apparaten voor draadloze
communicatie zijn gedeactiveerd via de knop voor draadloze
communicatie of via de Wireless Assistant, en dat er geen
netwerkapparaten zijn aangesloten op een bekabeld netwerk.
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
U kunt de apparaten voor draadloze communicatie op uw computer met een van deze voorzieningen
in- of uitschakelen:
Knop voor draadloze communicatie
Wireless Assistant software (alleen bepaalde modellen)
HP Connection Manager software (alleen bepaalde modellen)
Voorzieningen van het besturingssysteem
Knop voor draadloze communicatie gebruiken
De computer heeft een knop voor draadloze communicatie, een of meer apparaten voor draadloze
communicatie en twee lampjes voor draadloze communicatie. Standaard zijn alle apparaten voor
draadloze communicatie geactiveerd en brandt het lampje voor draadloze communicatie blauw wanneer
u de computer aanzet.
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor
draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje voor
draadloze communicatie blauw brandt, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie
ingeschakeld. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie oranje is, zijn alle apparaten voor
draadloze communicatie uitgeschakeld.
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 15
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn geactiveerd, kunt u de knop voor
draadloze communicatie gebruiken om alle apparatuur voor draadloze communicatie tegelijk in of uit te
schakelen. U kunt de apparaten voor draadloze communicatie afzonderlijk besturen via de Wireless
Assistant-software (alleen bepaalde modellen) of via Computer Setup (Computerinstellingen).
OPMERKING: Als de apparaten voor draadloze communicatie zijn gedeactiveerd in Computer Setup
(Computerinstellingen), kunt u ze niet besturen met de knop voor draadloze communicatie totdat u ze
weer activeert.
Wireless Assistant software gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een apparaat voor draadloze communicatie kan worden in- of uitgeschakeld via Wireless Assistant.
Wanneer een apparaat voor draadloze communicatie is gedeactiveerd in Computer Setup
(Computerinstellingen), moet het eerst opnieuw worden geactiveerd in Computer Setup
(Computerinstellingen) voordat het kan worden in- of uitgeschakeld via Wireless Assistant.
OPMERKING: Als u een draadloos apparaat activeert of inschakelt betekent dit niet dat de computer
automatisch verbinding maakt met een netwerk of Bluetooth-apparaat.
U geeft op een van de volgende manieren de status van de apparatuur voor draadloze communicatie
weer:
Plaats de cursor op het pictogram voor draadloze communicatie in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk.
– of –
Open Wireless Assistant door te dubbelklikken op het pictogram in het systeemvak.
Raadpleeg de online Help van de Wireless Assistant software voor meer informatie.
1. Open Wireless Assistant door te dubbelklikken op het pictogram in het systeemvak.
2. Klik op de knop Help.
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen)
U kunt HP Connection Manager gebruiken om verbinding te maken met WWAN's via het HP apparaat
voor mobiel breedband in de computer (alleen bepaalde modellen).
Om Connection Manager te starten, klikt u op het pictogram Connection Manager in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Alle programma’s > HP > HP Connection Manager.
Raadpleeg de helpfunctie van de Connection Manager-software voor meer informatie.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Sommige besturingssystemen bieden ook de mogelijkheid om geïntegreerde apparaten voor draadloze
communicatie en de draadloze verbinding te beheren. Met Netwerlverbindingen van Windows® kunt u
bijvoorbeeld kunt u de volgende taken uitvoeren: een verbinding instellen, verbinding maken met een
netwerk, draadloze netwerken beheren, diagnoses stellen van verbindingen en verbindingen herstellen.
Om toegang te krijgen tot Netwerkverbindingen selecteert u Start > Configuratiescherm >
Netwerk- en Internet-verbindingen > Netwerkverbindingen.
16 Hoofdstuk 2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie. Selecteer Start > Help en ondersteuning.
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 17
WLAN-apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos netwerk (WLAN), dat bestaat uit
andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden door een draadloze router of een
draadloos toegangspunt.
OPMERKING: De termen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar
gebruikt.
Grote draadloze netwerken, zoals draadloze bedrijfsnetwerken en openbare draadloze netwerken,
werken meestal met draadloze toegangspunten, die een groot aantal computers en accessoires
ondersteunen en kritieke netwerkfuncties kunnen afschermen.
Een draadloos thuisnetwerk of een klein draadloos kantoornetwerk werkt meestal met een
draadloze router, die ervoor zorgt dat meerdere draadloze en bekabelde computers een
internetverbinding, een printer en bestanden kunnen delen zonder dat daar extra hardware of
software aan te pas komt.
OPMERKING: Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met
een WLAN-infrastructuur (aangeboden door een aanbieder van netwerkdiensten of een openbaar
netwerk of bedrijfsnetwerk).
Draadloos netwerk installeren
Als u een draadloos netwerk wilt installeren en verbinding wilt maken met internet, heeft u de volgende
apparatuur nodig:
een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een internetservice met hoge snelheid via
een abonnement bij een internetprovider;
een draadloze router (afzonderlijk aan te schaffen) (2);
de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3).
De volgende afbeelding toont een voorbeeld van een draadloze netwerkinstallatie die is aangesloten
op internet.
Naarmate uw netwerk groter wordt, kunnen extra draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten voor toegang tot internet.
Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleeg dan de informatie die
de routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
Draadloos netwerk beveiligen
Aangezien de WLAN-standaard is ontwikkeld met slechts beperkte beveiligingsfuncties die niet zijn
opgewassen tegen krachtige aanvallen, is het van cruciaal belang dat u begrijpt dat draadloze
netwerken gevoelig zijn voor de welbekende veiligheidsrisico’s.
18 Hoofdstuk 2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
Draadloze netwerken in openbare zones, of "hotspots", zoals cafés en luchthavens, zijn mogelijk
helemaal niet beveiligd. Door fabrikanten van producten voor draadloze communicatie en aanbieders
van hotspotservices worden nieuwe technologieën ontwikkeld om de openbare ruimte veiliger en
anoniemer te maken. Als u zich zorgen maakt om de beveiliging van uw computer op een hotspot, kunt
u uw netwerkactiviteiten het beste beperken tot niet-kritieke e-mailactiviteiten en oppervlakkig surfen
op internet.
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos netwerk,
is het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te beveiligen tegen
onbevoegde toegang. De gangbare beveiligingsniveaus zijn Wi-Fi Protected Access (WPA) en Wired
Equivalent Privacy (WEP). Aangezien draadloze radiosignalen tot buiten het netwerk reiken, kunnen
andere WLAN-apparaten onbeschermde signalen opvangen en (onuitgenodigd) verbinding maken met
uw netwerk of informatie opvangen die via het netwerk wordt verzonden. U kunt echter de volgende
voorzorgsmaatregelen nemen om uw draadloze netwerk hiertegen te beschermen:
Gebruik een zender met ingebouwde beveiliging.
Veel draadloze basisstations, gateways en routers hebben ingebouwde
beveiligingsvoorzieningen, zoals protocollen voor beveiliging van draadloze communicatie en
firewalls. Met behulp van de juiste draadloze zender kunt u uw netwerk beschermen tegen de
meest voorkomende beveiligingsrisico’s van draadloze communicatie.
Gebruik een firewall.
Een firewall is een barrière die gegevens en verzoeken om gegevens controleert die naar uw
netwerk worden gestuurd, en vervolgens alle verdachte items verwijdert. Firewalls zijn er in vele
variaties, zowel softwarematige als hardwarematige. Sommige netwerken maken gebruik van een
combinatie van beide typen.
Gebruik codering voor draadloze communicatie.
Voor een draadloos netwerk zijn verschillende geavanceerde coderingsprotocollen beschikbaar.
Kies de oplossing die het beste werkt voor de beveiliging van uw netwerk:
WEP (Wired Equivalent Privacy) is een protocol ter beveiliging van draadloze communicatie
dat gebruikmaakt van een WEP-sleutel om alle netwerkgegevens te coderen voordat ze
worden verzonden. Normaal gesproken kunt u het netwerk de WEP-sleutel laten toewijzen.
U kunt echter ook zelf een sleutel instellen, een andere sleutel genereren of andere
geavanceerde opties kiezen. Zonder de juiste sleutel kunnen anderen niet gebruikmaken van
het draadloze netwerk.
WPA (Wi-Fi Protected Access) maakt, net zoals WEP, gebruik van beveiligingsinstellingen
om gegevens te coderen en te decoderen die via het netwerk worden verzonden. In plaats
van één statische beveiligingssleutel te gebruiken voor coderingen, zoals bij WEP, gebruikt
WPA TKIP (temporal key integrity protocol) om op dynamische wijze een nieuwe sleutel te
genereren voor elk pakket. WPA genereert ook verschillende sets sleutels voor elke computer
in het netwerk.
Sluit uw netwerk.
Voorkom indien mogelijk dat uw netwerknaam (SSID) wordt uitgezonden door de zender. De
meeste netwerken zenden de naam uit, waarmee ze computers in de buurt van uw netwerk laten
weten dat uw netwerk beschikbaar is. Door het netwerk te sluiten, is de kans kleiner dat andere
computers weten dat uw netwerk bestaat.
WLAN-apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) 19
OPMERKING: Als uw netwerk gesloten is en de SSID niet wordt uitgezonden, moet u de SSID
onthouden om nieuwe apparaten op het netwerk te kunnen aansluiten. Noteer de SSID en bewaar
de notitie op een veilige plaats voordat u het netwerk sluit.
Verbinding maken met een WLAN
Ga als volgt te werk om verbinding met het WLAN te maken:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat is ingeschakeld, brandt het
lampje voor draadloze communicatie blauw. Als het lampje voor draadloze communicatie oranje
brandt, drukt u op de knop voor draadloze communicatie.
2. Selecteer Start > Verbinding maken.
3. Selecteer uw draadloze netwerk in de lijst en typ vervolgens de netwerkbeveiligingssleutel, indien
vereist.
Als het netwerk niet beveiligd en dus voor iedereen toegankelijk is, wordt een waarschuwing
weergegeven. Klik op Toch verbinding maken om de waarschuwing te accepteren en de
verbinding te voltooien.
Als het netwerk een beveiligd draadloos netwerk is, wordt u verzocht een
netwerkbeveiligingssleutel in te voeren. Dit is een beveiligingscode. Typ de code en klik
daarna op Verbinden om de verbinding tot stand te brengen.
OPMERKING: Als er geen WLAN’s worden weergegeven, betekent dit dat u zich buiten het
bereik van een draadloze router of toegangspunt bevindt.
OPMERKING: Als het netwerk waarmee u verbinding wilt maken, niet wordt weergegeven, klikt
u op Alle verbindingen weergeven. Er verschijnt een lijst met opties, waaronder het maken van
een nieuwe netwerkverbinding, alsmede onderwerpen die betrekking hebben op het oplossen van
verbindingsproblemen.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht, plaatst u de aanwijzer op het pictogram voor de netwerkstatus
in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk om de naam en status van de verbinding te
controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naar gelang
de WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische apparaten of
verschillende typen wanden en vloeren.
Meer informatie over het gebruik van een WLAN is beschikbaar via de volgende hulpbronnen:
informatie van uw internetprovider en de instructies van de fabrikant die bij de router en andere
apparatuur voor draadloze netwerken zijn geleverd;
informatie en koppelingen naar websites die beschikbaar worden gesteld via Help en
ondersteuning.
Neem voor een lijst met openbare WLAN's bij u in de buurt contact op met uw internetprovider of zoek
op het web. Ga naar de website van uw internetprovider of zoek op internet met de zoekterm "hotspot".
Informeer bij elke locatie met een openbaar draadloos netwerk naar de kosten en de vereisten voor een
verbinding.
Neem contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling voor aanvullende informatie over de manier
waarop u met de computer verbinding kunt maken met een bedrijfsnetwerk.
20 Hoofdstuk 2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
Naar een ander netwerk roamen
Wanneer u uw computer binnen het bereik van een ander draadloos netwerk plaatst, probeert Windows
verbinding te maken met dat netwerk. Als de poging slaagt, wordt uw computer automatisch verbonden
met het nieuwe netwerk. Als het nieuwe netwerk niet door Windows wordt herkend, volgt u dezelfde
procedure die u eerder gebruikte om verbinding te maken met uw draadloze netwerk.
WLAN-apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) 21
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde
modellen)
Met HP mobiel breedband kan de computer via een WWAN (Wireless Wide Area Network) verbinding
maken met internet vanaf meer locaties en over grotere gebieden dan bij gebruik van een WLAN. Voor
het gebruik van HP mobiel breedband heeft u een netwerkserviceprovider (aanbieder van mobiele
netwerkdiensten) nodig. In de meeste gevallen is dit een aanbieder van mobiele telefonie. De dekking
voor HP mobiel breedband is vergelijkbaar met de dekking voor mobiele telefonie.
Wanneer uw apparaat met HP mobiel breedband wordt gebruikt in combinatie met de service van een
aanbieder van mobiele netwerkdiensten, biedt HP mobiel breedband de mogelijkheid om verbinding te
houden met internet, e-mail te versturen of contact te leggen met het bedrijfsnetwerk, ook als u
onderweg bent en buiten het bereik van Wi-Fi hotspots bent.
HP ondersteunt de volgende technologieën:
HSPA (High Speed Packet Access): biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard GSM (Global System for Mobile Communications).
EV-DO (Evolution Data Optimized): biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard CDMA (Code Division Multiple Access).
Mogelijk heeft u het serienummer van de HP module voor mobiel breedband nodig om de mobiele
breedbanddiensten te activeren. Het serienummer staat op een label aan de onderkant van de
computer.
Sommige aanbieders van mobiele netwerkdiensten vereisen het gebruik van een SIM-kaart (Subscriber
Identity Module). Een SIM-kaart bevat basisinformatie over u, zoals een pincode (persoonlijk
identificatienummer), alsmede netwerkinformatie. Sommige computers bevatten een SIM-kaart die
vooraf in de accuruimte is geïnstalleerd. Als de SIM-kaart niet vooraf is geïnstalleerd, wordt deze
mogelijk meegeleverd met de informatie over HP mobiel breedband bij de computer, of wordt deze
mogelijk apart geleverd door de aanbieder van mobiele netwerkdiensten.
Informatie over het plaatsen en verwijderen van de SIM-kaart vindt u in de gedeelten, "SIM-kaart
plaatsen" en "SIM-kaart verwijderen".
Voor informatie over HP mobiel breedband en het activeren van diensten met een voorkeursaanbieder
van mobiele netwerkdiensten, raadpleegt u de informatie over HP mobiel breedband die is meegeleverd
bij de computer. Ga naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/mobilebroadband en klik op de
koppeling voor uw land of regio voor meer informatie.
Een SIM-apparaat plaatsen (alleen bepaalde modellen)
VOORZICHTIG: Wanneer u een SIM plaatst, dient u de kaart te positioneren met de schuine hoek
zoals op de afbeelding. Wanneer een SIM-kaart achterwaarts of omgekeerd wordt geplaatst, klikt de
accu mogelijk niet goed op zijn plaats en kan dit schade veroorzaken aan de SIM en de SIM-connector.
Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een SIM-kaart, om beschadiging van de
connectoren te voorkomen.
U plaatst een SIM-kaart als volgt:
1. Sluit de computer af. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af
via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
22 Hoofdstuk 2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu.
7. Plaats de SIM-kaart in het SIM-slot en druk de SIM-kaart voorzichtig in het slot tot deze goed vastzit.
8. Plaats de accu terug.
OPMERKING: HP mobiel breedband wordt uitgeschakeld als de accu niet wordt teruggeplaatst.
9. Sluit de computer opnieuw aan op de externe voedingsbron.
10. Sluit externe apparaten opnieuw aan.
11. Schakel de computer in.
Een SIM-apparaat verwijderen (alleen bepaalde modellen)
U verwijdert een SIM-kaart als volgt:
1. Sluit de computer af. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af
via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu.
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) 23
7. Druk de SIM-kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
8. Plaats de accu terug.
9. Sluit de computer opnieuw aan op de externe voedingsbron.
10. Sluit externe apparaten opnieuw aan.
11. Schakel de computer in.
24 Hoofdstuk 2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
Bluetooth-apparaat voor draadloze communicatie
gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een Bluetooth-apparaat maakt draadloze communicatie over korte afstanden mogelijk, ter vervanging
van de traditionele communicatie via fysieke kabels tussen elektronische apparaten zoals:
computers (desktop- en notebookcomputers, PDA's)
telefoons (mobiele telefoons, draadloze telefoons, gecombineerde GSM/PDA's (smart phones))
beeldverwerkingsapparatuur (printers, camera's)
geluidsapparatuur (headsets, luidsprekers)
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal Area
Network – persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de Help-functie van
Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten.
Bluetooth en Internetverbinding delen (ICS)
HP adviseert om een computer met Bluetooth niet te gebruiken als host en te gebruiken als gateway
die door andere computers kan worden gebruikt om verbinding met internet te maken. Wanneer twee
of meer computers met elkaar zijn verbonden via Bluetooth en ICS is geactiveerd op een van de
computers, kunnen de andere computers mogelijk geen verbinding maken met internet via het
Bluetooth-netwerk.
De kracht van Bluetooth ligt in het synchroniseren van de gegevensoverdracht tussen uw computer en
draadloze apparatuur, zoals een mobiele telefoon, printer, camera of PDA. Het onvermogen om op
consistente wijze twee of meer computers te verbinden om de internetverbinding via Bluetooth te kunnen
delen, is een beperking van Bluetooth en het besturingssysteem Windows®.
Bluetooth-apparaat voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 25
Problemen met draadloze verbinding oplossen
Enkele mogelijke oorzaken van problemen met draadloze verbindingen zijn:
Een apparaat voor draadloze communicatie is niet correct geïnstalleerd of is uitgeschakeld.
Er is een storing opgetreden in een apparaat voor draadloze communicatie of router.
De netwerkconfiguratie (SSID of beveiliging) is gewijzigd.
Signalen van het draadloze apparaat worden verstoord door andere apparaten.
OPMERKING: Apparaten voor draadloze netwerken worden alleen met bepaalde computermodellen
geleverd. Als draadloos netwerken niet voorkomt in de lijst met voorzieningen op de oorspronkelijke
computerverpakking, kunt u de computer van deze mogelijkheid voorzien door een apparaat voor
draadloze communicatie aan te schaffen.
Voordat u de reeks mogelijke oplossingen voor uw netwerkverbindingsprobleem doorloopt, controleert
u eerst of voor elk apparaat voor draadloze communicatie een stuurprogramma is geïnstalleerd.
Als een computer niet op de gewenste manier verbinding maakt met het netwerk, volgt u de procedures
in dit hoofdstuk om een diagnose te stellen en het probleem op te lossen.
Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk
Als het niet lukt verbinding te maken met een draadloos netwerk, controleert u of het geïntegreerde
WLAN-apparaat correct is geïnstalleerd op uw computer.
1. Selecteer Start > Deze computer.
2. Klik met de rechtermuisknop in het venster Deze computer.
3. Selecteer Eigenschappen > Hardware > Apparaatbeheer > Netwerkadapters.
4. Zoek het WLAN-apparaat op in de lijst met netwerkadapters. De vermelding van een WLAN-
apparaat bevat de term draadloos, wireless, draadloos LAN, WLAN of 802.11.
Als geen WLAN-apparaat wordt weergegeven, is uw computer niet voorzien van een geïntegreerd
WLAN-apparaat of is het bijbehorende stuurprogramma niet correct geïnstalleerd.
Raadpleeg de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt weten over het
oplossen van problemen met draadloze netwerken.
26 Hoofdstuk 2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk
Windows kan automatisch een beschadigde verbinding met een draadloos netwerk herstellen.
Als zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk een pictogram voor de
netwerkstatus bevindt, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram en klikt u daarna op
Herstellen in het menu.
Windows reset uw netwerkapparaat en probeert opnieuw verbinding te maken met een van de
voorkeursnetwerken.
Als over het netwerkstatuspictogram een "x" wordt weergegeven, zijn een of meer van uw
stuurprogramma’s voor een (draadloos) netwerk geïnstalleerd, maar is de computer niet met een
netwerk verbonden.
Als zich in het systeemvak geen netwerkstatuspictogram bevindt, gaat u als volgt te werk:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-verbindingen >
Netwerkverbindingen.
2. Klik op een van de verbindingen.
3. Klik in het linkerdeelvenster op Deze verbinding herstellen.
Het venster Netwerkverbindingen verschijnt, en Windows reset uw netwerkapparaat en
probeert opnieuw verbinding te maken met een van de voorkeursnetwerken.
Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar
Als u gevraagd wordt om een netwerksleutel of een SSID wanneer u verbinding maakt met een
draadloos netwerk, is het netwerk beveiligd. Om verbinding te kunnen maken met een beveiligd netwerk,
moet u over de juiste codes beschikken. De SSID en de netwerksleutel zijn alfanumerieke codes die u
invoert in de computer om uw computer kenbaar te maken bij het netwerk.
Voor een netwerk dat is verbonden met uw persoonlijke draadloze router, raadpleegt u de
gebruikershandleiding bij de router voor instructies aangaande het instellen van dezelfde codes
op de router en het draadloos-netwerkapparaat.
Voor een particulier netwerk, zoals een netwerk in een kantoor of in een openbare internet-
chatruimte, neemt u contact op met de netwerkbeheerder voor de juiste codes, en voert u de codes
in wanneer hierom wordt gevraagd.
Sommige netwerken wijzigen de SSID of netwerksleutels voor hun routers of toegangspunten
periodiek om de veiligheid te verbeteren. Als dat het geval is, wijzigt u de corresponderende codes
in uw computer dienovereenkomstig.
Als u nieuwe sleutels en een nieuwe SSID heeft ontvangen voor een netwerk en u eerder was verbonden
met dat netwerk, gaat u als volgt te werk om verbinding te maken met het netwerk:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-verbindingen >
Netwerkverbindingen.
Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een hotspot
bevindt waar meerdere draadloze netwerken actief zijn, krijgt u meerdere netwerken te zien.
2. Klik met de rechtermuisknop op het netwerk en klik vervolgens op Eigenschappen.
3. Klik op de tab Draadloze netwerken.
Problemen met draadloze verbinding oplossen 27
4. Selecteer het netwerk en klik op Eigenschappen.
OPMERKING: Als het gewenste netwerk niet wordt weergegeven, raadpleegt u de
netwerkbeheerder om te controleren of de router of het toegangspunt wel actief is.
5. Klik op de tab Koppeling en typ de juiste coderingsgegevens voor draadloze communicatie in het
veld Netwerksleutel.
6. Klik op OK om deze instellingen op te slaan.
Verbinding met een draadloos netwerk is zeer zwak
Als de verbinding zeer zwak is, of als uw computer geen verbinding met een draadloos netwerk kan
maken, kunt u als volgt de interferentie (storende signalen) van andere apparatuur minimaliseren:
Verplaats uw computer dichter naar de draadloze router of het toegangspunt.
Schakel tijdelijke apparaten zoals een magnetron, draadloze telefoon of mobiele telefoon uit, om
storing door andere apparaten te voorkomen.
Als de verbinding niet beter wordt, probeert u het apparaat te dwingen om alle verbindingswaarden
opnieuw in te stellen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-verbindingen >
Netwerkverbindingen.
2. Klik met de rechtermuisknop op het netwerk en klik vervolgens op Eigenschappen.
3. Klik op de tab Draadloze netwerken.
Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een hotspot
bevindt met meerdere actieve draadloze netwerken, krijgt u meerdere netwerken te zien.
4. Selecteer een netwerk en klik op Verwijderen.
Kan geen verbinding maken met de draadloze router
Als uw pogingen om verbinding te maken met de draadloze router niet lukken, stelt u de draadloze router
opnieuw in door te zorgen dat de router gedurende 10 tot 15 seconden geen elektrische voeding krijgt.
Als de computer nog geen verbinding maakt met het draadloze netwerk, start u de draadloze router
opnieuw op. Raadpleeg de instructies van de routerfabrikant voor nadere informatie.
28 Hoofdstuk 2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
Het modem gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Het modem moet zijn aangesloten op een analoge telefoonlijn via een 6-pins RJ-11-modemkabel (niet
meegeleverd). In sommige landen/regio's is bovendien een land- of regiospecifieke
modemkabeladapter (apart verkrijgbaar) vereist. Connectoren voor digitale PBX-systemen lijken
mogelijk op analoge telefoonconnectoren maar zijn niet compatibel met het modem.
WAARSCHUWING! Wanneer u het interne analoge modem aansluit op een digitale lijn kan dit het
modem permanent beschadigen. Koppel de modemkabel onmiddellijk los als u deze per ongeluk op
een digitale lijn hebt aangesloten.
Als de modemkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, waarmee storing van de ontvangst van tv-
en radiosignalen wordt voorkomen, sluit u de kabel aan op de computer met het uiteinde waar zich het
ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
Een modemkabel aansluiten
WAARSCHUWING! Sluit geen modemkabel (apart verkrijgbaar) of telefoonkabel aan op de RJ-45-
netwerkconnector om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te
beperken.
Ga als volgt te werk om een modemkabel aan te sluiten:
1. Steek de modemkabel in de modemconnector (1) van de computer.
2. Steek de modemkabel in de RJ-11-telefoonaansluiting in de muur (2).
Het modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 29
Modemkabeladapter voor specifieke landen/regio's aansluiten
Telefoonconnectoren verschillen per land/regio. Als u het modem en de modemkabel (apart
verkrijgbaar) wilt gebruiken buiten het land of de regio waarin u de computer heeft aangeschaft, moet
u een modemkabeladapter (apart verkrijgbaar) aanschaffen voor specifieke landen/regio's.
Volg deze stappen om het modem aan te sluiten op een analoge telefoonlijn die geen RJ-11
telefoonconnector heeft:
1. Steek de modemkabel in de modemconnector (1) van de computer.
2. Steek de modemkabel in de modemkabeladapter voor specifieke landen of regio's (2).
3. Steek de land- of regiospecifieke modemkabel (3) in de telefoonaansluiting in de muur.
Een locatie-instelling selecteren
De huidige locatieselectie weergeven
Ga als volgt te werk om de huidige locatie-instelling voor de modem weer te geven:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Klik op Datum, tijd, taal en landinstellingen.
3. Klik op Landinstellingen.
4. Uw locatie wordt weergegeven onder Locatie.
Nieuwe locaties toevoegen tijdens het reizen
Een locatie-instelling voor het land of de regio waarin u de computer heeft aangeschaft, is standaard
de enige beschikbare locatie-instelling voor het modem. Als u naar verschillende landen/regio's reist,
stelt u het interne modem in op een locatie-instelling die voldoet aan de gebruiksnormen van het land
of de regio waarin u het modem gebruikt.
Wanneer u nieuwe locatie-instellingen toevoegt, worden deze opgeslagen door de computer zodat u
op elk moment kunt schakelen tussen de instellingen. U kunt meerdere locatie-instellingen toevoegen
voor elk land en elke regio.
30 Hoofdstuk 2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
VOORZICHTIG: Wis de huidige land-/regio-instellingen voor het modem niet, om te voorkomen dat u
de instellingen voor uw eigen land/regio verliest. Voeg een nieuwe configuratie toe voor elke locatie
waar u het modem gebruikt. Op die manier kunt u het modem in andere landen/regio's gebruiken, terwijl
de configuratie voor uw eigen land/regio behouden blijft.
VOORZICHTIG: Selecteer het land of de regio waarin de computer zich bevindt, om te voorkomen
dat u het modem configureert op een manier die in strijd is met de lokale wet- en regelgeving voor
telecommunicatie. Mogelijk functioneert het modem niet correct als het verkeerde land of de verkeerde
regio is geselecteerd.
Ga als volgt te werk om een locatie-instelling voor het modem toe te voegen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Printers en andere hardware > Telefoon- en
modemopties.
2. Klik vervolgens op het tabblad Kiesregels.
3. Klik op Nieuw. (Het venster Nieuwe locatie wordt weergegeven.)
4. In het vak Locatienaam typt u een naam (zoals “thuis” of “werk”) voor de nieuwe locatie-instelling.
5. Selecteer een land of regio in de keuzelijst Land/regio. (Indien u een land of regio selecteert die
niet ondersteund wordt door het modem, wordt de land/regio-selectie voor VS or VK standaard
weergegeven.)
6. Voer het netnummer, een telecombedrijfcode (indien nodig) en het nummer om een externe lijn te
openen in (indien nodig).
7. Naast Kiezen met, klikt u op Toon of Puls.
8. Klik op OK om uw nieuwe locatie-instelling op te slaan. (Het venster Telefoon- en modemopties
wordt weergegeven.)
9. Ga als volgt tewerk:
Klik op OK om uw nieuwe locatie-instelling als de huidige locatie op te slaan.
Selecteer uw voorkeur in de instellingen in de lijst Locatie en klik vervolgens op OK om een
andere locatie-instelling als de huidige locatie-instelling te selecteren.
OPMERKING: U kunt de voorgaande procedure gebruiken om locatie-instellingen toe te voegen
voor locaties binnen uw eigen land/regio en in andere landen/regio's. U kunt bijvoorbeeld een
instelling 'Werk' toevoegen met kiesregels voor het bereiken van een externe lijn.
Problemen met de reisverbinding oplossen
Als u problemen ondervindt met de modemverbinding bij gebruik van de computer buiten het land of de
regio waarin u de computer heeft aangeschaft, probeert u de volgende suggesties.
Controleer het type telefoonlijn.
De modem vereist een analoge en geen digitale telefoonlijn. Een lijn die omschreven wordt als een
PBX-lijn is gewoonlijk een digitale lijn. Een telefoonlijn die omschreven wordt als een datalijn,
faxapparaatlijn, modemlijn of standaard telefoonlijn is gewoonlijk een analoge lijn.
Controleer op puls- of toonkeuze.
Een analoge telefoonlijn ondersteunt een van 2 kiesmodi: puls- of toonkeuze. Deze opties voor de
kiesmodus worden geselecteerd in de instellingen Telefoon- en modemopties. De geselecteerde
Het modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 31
optie voor de kiesmodus moet overeenkomen met de kiesmodus die ondersteund wordt door de
telefoonlijn in uw locatie.
Doe het volgende om de kiesmodus te bepalen die ondersteund wordt door een telefoonlijn: kies
enkele cijfers op de telefoon en luister vervolgens naar kliktonen (pulsen) of pieptonen. Kliktonen
wijzen erop dat de telefoonlijn pulskeuze ondersteunt. Pieptonen wijzen erop dat de telefoonlijn
toonkeuze ondersteunt.
Ga als volgt te werk om de kiesmodus in uw huidige modemlocatie-instelling te wijzigen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Printers en andere hardware > Telefoon- en
modemopties.
2. Klik vervolgens op het tabblad Kiesregels.
3. Selecteer uw modemlocatie-instelling.
4. Klik op Bewerken.
5. Klik op Toon of Puls.
6. Klik twee keer op OK.
Controleer het telefoonnummer dat u kiest en de respons van de externe modem.
Kies een telefoonnummer, controleer of er een respons is van de externe modem en haak
vervolgens in.
Stel de modem zodanig in dat kiestonen genegeerd worden.
Indien het modem een kiestoon ontvangt die het niet kan herkennen, kiest het modem niet en
verschijnt een foutbericht “Geen kiestoon”.
Ga als volgt te werk om het modem zodanig in te stellen zodat alle kiestonen worden genegeerd
alvorens te kiezen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Printers en andere hardware > Telefoon- en
modemopties.
2. Klik vervolgens op het tabblad Modems.
3. Klik op de vermelding van het modem in de lijst.
4. Klik op Eigenschappen.
5. Klik op Modem.
6. Schakel het selectievakje uit voor Op kiestoon wachten alvorens nummer te kiezen.
7. Klik twee keer op OK.
32 Hoofdstuk 2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN)
Als u verbinding wilt maken met een lokaal netwerk (LAN), heeft u een 8-pins RJ-45-netwerkkabel nodig
(niet meegeleverd). Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, waarmee storing van
de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt voorkomen, sluit u de kabel aan op de computer met het
uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
U sluit de netwerkkabel als volgt aan:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector van de computer (1).
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2).
WAARSCHUWING! Sluit geen modem- of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector, om het
risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) 33
3 Cursorbesturing en toetsenbord
Cursorbesturing gebruiken
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen
Via de eigenschappen voor de muis in Windows® kunt u de instellingen voor aanwijsapparaten
aanpassen aan uw wensen. U kunt bijvoorbeeld de knopconfiguratie, kliksnelheid en opties voor de
aanwijzer instellen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Printers en andere hardware > Muis om Eigenschappen
voor Muis te openen.
Touchpad gebruiken
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u uw vinger over het oppervlak van het touchpad in de richting
waarin u de aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de knoppen van het touchpad zoals u de knoppen op een
externe muis zou gebruiken. Als u omhoog en omlaag wilt schuiven met de verticale schuifzone van het
touchpad, schuift u met uw vinger omhoog en omlaag over de lijnen.
OPMERKING: Als u het touchpad gebruikt om de aanwijzer te verplaatsen, haalt u eerst uw vinger
van het touchpad voordat u uw vinger op de schuifzone plaatst. Als u uw vinger doorschuift van het
touchpad naar de schuifzone, wordt de schuiffunctie niet geactiveerd.
Muisbesturing gebruiken
Druk de EasyPoint-muisbesturing in de richting waarin u de cursor op het scherm wilt bewegen. Gebruik
de linker- en rechterknop van de EasyPoint-muisbesturing net zoals u de linker- en rechterknop op een
externe muis gebruikt.
Externe muis aansluiten
U kunt een externe USB-muis aansluiten op de computer via een van de USB-poorten op de
computer.
Toetsenbord gebruiken
Hotkeys gebruiken
Hotkeys zijn combinaties van de fn-toets (1) met de esc-toets (2) of met een van de functietoetsen
(3).
De pictogrammen op de toetsen f3, f4 en f8 tot en met f11 geven de functies van de hotkeys weer.
Hotkeyfuncties en procedures voor hotkeys worden beschreven in de volgende gedeelten.
34 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Functie Hotkey
Systeeminformatie weergeven fn+esc
Stand-bystand activeren fn+f3
Schakelen tussen diverse beeldschermen en andere
weergaveapparaten
fn+f4
Informatie over accu weergeven fn+f8
Helderheid van beeldscherm verlagen fn+f9
Helderheid van beeldscherm verhogen fn+f10
De omgevingslichtsensor activeren fn+f11
U voert als volgt een hotkeyopdracht uit met het toetsenbord van de computer:
Druk kort op de fn-toets en druk vervolgens kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht.
– of –
Houd de fn-toets ingedrukt, druk kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht en laat vervolgens
beide toetsen tegelijk los.
Systeeminformatie weergeven
Druk op fn+esc om informatie weer te geven over de hardwareonderdelen en het versienummer van
het BIOS van het systeem.
In de Windows-weergave van fn+esc wordt de versie van het BIOS (Basic Input-Output System) van
het systeem weergegeven als de BIOS-datum. Bij sommige computermodellen wordt de BIOS-datum
weergegeven in decimale notatie. De BIOS-datum wordt ook wel het versienummer van het systeem-
ROM genoemd.
Standbystand activeren
Druk op fn+f3 om de standbystand te activeren.
Toetsenbord gebruiken 35
Wanneer de standbystand wordt geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in het geheugen, wordt het
scherm gewist en wordt er minder energie verbruikt. Wanneer de computer in de standbystand staat,
knipperen de aan/uit-lampjes.
VOORZICHTIG: Sla uw werk op voordat u de standbystand activeert, om het risico van
gegevensverlies te beperken.
De computer moet zijn ingeschakeld om de standbystand te kunnen activeren.
OPMERKING: Als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de computer in de standbystand
staat, wordt de hibernationstand geactiveerd en worden de gegevens in het geheugen opgeslagen op
de vaste schijf. Standaard is ingesteld dat de hibernationstand wordt geactiveerd als de acculading
kritiek laag is, maar u kunt deze instelling wijzigen in de geavanceerde instellingen voor energiebeheer.
Druk op drukt u kort op de aan/uit-knop of drukt u op een toets op het toetsenbord. om de standbystand
te beëindigen.
U kunt de functie van de hotkey fn+f3 wijzigen. U kunt bijvoorbeeld de hotkey fn+f3 zodanig instellen
dat u hiermee de hibernationstand activeert in plaats van de standbystand.
OPMERKING: In alle vensters in het besturingssysteem Windows verwijst de term slaapstandknop
naar de hotkey fn+f3.
Schakelen tussen beeldschermen
Druk op fn+f4 om te schakelen tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten. Als
bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op fn
+f4 drukt, overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor, en zowel het
computerscherm als de monitor tegelijk.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om videogegevens
van de computer te ontvangen. De hotkey fn+f4 kan ook de weergave overschakelen van en naar tussen
andere apparaten die van de computer weergavegegevens ontvangen.
De volgende video-overdrachtstypen (inclusief voorbeelden van de apparaten die deze gebruiken)
worden ondersteund door de hotkey fn+f4:
LCD (beeldscherm van de computer)
externe VGA (de meeste externe monitoren)
DisplayPort
Oplaadinformatie accu weergeven
Druk op fn+f8 om oplaadinformatie weer te geven over alle geïnstalleerde accu’s. Op het scherm wordt
zowel weergegeven welke accu’s worden opgeladen als de resterende lading van elke accu.
Helderheid van het scherm verlagen
Druk op fn+f9 om de helderheid van het scherm te verlagen. Houd beide toetsen ingedrukt om de
helderheid steeds verder te verlagen.
Helderheid van het scherm verhogen
Druk op fn+f10 om de helderheid van het scherm te verhogen. Houd beide toetsen ingedrukt om de
helderheid steeds verder te verhogen.
36 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Omgevingslichtsensor activeren
Druk op fn+f11 om de omgevingslichtsensor te activeren of deactiveren.
Toetsenbord gebruiken 37
HP QuickLook gebruiken
Met QuickLook kunt u agenda-items, contactgegevens, gegevens uit Postvak IN en taakgegevens uit
Microsoft Outlook opslaan op de vaste schijf van de computer. Vervolgens kunt u, wanneer de computer
is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, op de QuickLook knop op de computer drukken om
deze informatie te bekijken zonder dat het besturingssysteem opnieuw hoeft te worden gestart.
Met QuickLook kunt u contactgegevens, agendagegevens, e-mailgegevens en taken beheren zonder
de computer te hoeven opstarten.
OPMERKING: QuickLook ondersteunt de stand-bystand in Windows niet.
OPMERKING: Na het verwijderen van de accu moet u de computer opnieuw opstarten om de HP
QuickLook voorziening opnieuw te activeren.
Voor meer informatie over het instellen en gebruiken van QuickLook raadpleegt u de Help bij de
QuickLook software.
Toetsenblokken gebruiken
De computer heeft een geïntegreerd numeriek toetsenblok en ondersteunt tevens een optioneel extern
numeriek toetsenblok of een optioneel extern toetsenbord met een numeriek toetsenblok.
Onderdeel Beschrijving
(1) fn-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de num lk-toets, wordt
het geïntegreerde numerieke toetsenbord ingeschakeld.
(2) Geïntegreerd numeriek toetsenblok Deze toetsen kunt u laten werken als de toetsen op een extern
numeriek toetsenblok, als u erop drukt in combinatie met de fn- en
num lk-toetsen.
38 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Onderdeel Beschrijving
(3) Num lock-lampje Aan: num lock is ingeschakeld.
(4) num lock-toets Hiermee schakelt u tussen de navigatiefuncties en numerieke
functies op het geïntegreerde numerieke toetsenblok.
OPMERKING: De toetsenblokfunctie die actief is op het moment
dat de computer wordt uitgeschakeld, wordt opnieuw actief
wanneer de computer weer wordt ingeschakeld.
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken
U kunt de vijftien toetsen van het geïntegreerde numerieke toetsenblok op dezelfde manier gebruiken
als de toetsen van een extern toetsenblok. Wanneer het geïntegreerde numerieke toetsenblok is
ingeschakeld, voert u met elke toets van dit toetsenblok de functie uit die wordt aangegeven door het
pictogram in de rechterbovenhoek van de toets.
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen
Druk op fn+num lk om het geïntegreerde numerieke toetsenblok in te schakelen. Druk nogmaals op fn
+num lk om de toetsen weer in hun standaardwerking te gebruiken.
OPMERKING: Het geïntegreerde numerieke toetsenblok functioneert niet wanneer een extern
toetsenbord of een extern numeriek toetsenblok is aangesloten op de computer.
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde toetsenblok
U kunt tijdelijk schakelen tussen de standaardwerking van de toetsen van het geïntegreerde numerieke
toetsenblok en de numerieke functie. Gebruik hiervoor de toets fn of de toetsencombinatie fn+shift.
Als u de toetsenblokfunctie van een toetsenbloktoets wilt activeren wanneer het toetsenblok is
uitgeschakeld, houdt u de fn-toets ingedrukt terwijl u op de toetsenbloktoets drukt.
Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, gebruikt u de toetsenbloktoetsen als volgt tijdelijk als
standaardtoetsen:
Houd de fn-toets ingedrukt en druk op de toetsenbloktoets om kleine letters te typen.
Houd de toetsen fn+shift ingedrukt om hoofdletters te typen.
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken
Voor de meeste externe numerieke toetsenblokken geldt dat de werking van de toetsen afhangt van
het wel of niet ingeschakeld zijn van num lock (num lock is standaard uitgeschakeld). Bijvoorbeeld:
Wanneer num lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen.
Wanneer num lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, page
up-toets of page down-toets.
Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het num lock-lampje op de
computer branden. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het num
lock-lampje op de computer uit.
Toetsenblokken gebruiken 39
U schakelt als volgt num lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok:
Druk op de toets num lk op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer.
40 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Touchpad, toetsenbord en ventilatieopeningen reinigen
Als het touchpad vies of vettig wordt, is het mogelijk dat de muisaanwijzer onverwachte bewegingen op
het scherm maakt. U kunt dit voorkomen door het touchpad te reinigen met een vochtige doek en uw
handen regelmatig te wassen wanneer u met de computer werkt.
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuigeraccessoires om het toetsenbord te reinigen, om het risico
van een elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een stofzuiger kan
stofdeeltjes op het oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
Maak het toetsenbord regelmatig schoon om te voorkomen dat toetsen blijven hangen en om stof, pluis
en vuildeeltjes te verwijderen, zodat deze niet vast komen te zitten onder de toetsen. U kunt een spuitbus
met perslucht en een rietje gebruiken om lucht om en onder de toetsen te blazen en vuil te verwijderen.
VOORZICHTIG: U dient de ventilatieopeningen regelmatig te controleren om te verhinderen dat stof
of pluizen de luchtcirculatie blokkeren. Verwijder eventueel stof of pluizen met een zachte borstel of
doek.
Touchpad, toetsenbord en ventilatieopeningen reinigen 41
4Multimedia
Multimediavoorzieningen
De computer bevat multimediavoorzieningen waarmee u muziek kunt beluisteren en afbeeldingen en
foto's kunt bekijken. De computer beschikt mogelijk over de volgende multimediacomponenten:
optischeschijfeenheid voor het afspelen van audio- en videoschijven
geïntegreerde stereoluidsprekers om muziek te beluisteren
geïntegreerde microfoons om zelf geluid op te nemen
geïntegreerde webcam (alleen bepaalde modellen) waarmee u video kunt opnemen en delen
vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek, films, afbeeldingen en foto's kunt
weergeven en beheren
OPMERKING: De computer beschikt mogelijk niet over alle vermelde componenten.
In de volgende gedeelten wordt uitgelegd hoe u de multimediacomponenten van de computer gebruikt.
Geluidsvolume aanpassen
U kunt het geluidsvolume regelen met de volgende voorzieningen:
Volumeknoppen van de computer:
Als u het geluid wilt uitschakelen of weer wilt inschakelen, drukt u op de knop Geluid uit (1).
Als u het volume wilt verlagen, drukt u op de knop Geluid zachter (2).
42 Hoofdstuk 4 Multimedia
Als u het volume wilt verhogen, drukt u op de knop Geluid harder (3).
Volumeregeling van Windows:
a. Klik op het pictogram Volume in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
b. Zet het geluid harder of zachter door de schuifregelaar omhoog of omlaag te bewegen. Klik
op het selectievakje Dempen om het geluid uit te schakelen.
– of –
a. Dubbelklik op het pictogram Volume in het systeemvak.
b. In de kolom Hoofdvolume zet u het geluid harder of zachter door de schuifregelaar
Volume omhoog of omlaag te bewegen. U kunt ook de balans aanpassen of het geluid
uitschakelen.
Ga als volgt te werk om het pictogram Luidsprekers weer te geven in het systeemvak, als dat niet
het geval is:
a. Selecteer Start > Configuratiescherm > Spraak, geluid en geluidsapparaten > Geluiden
en audioapparaten > tabblad Volume.
b. Schakel de optie Pictogram voor het volume in het systeemvak plaatsen in.
c. Klik op Toepassen.
Volumeregeling in applicaties:
Het volume kan ook binnen bepaalde applicaties worden geregeld.
Multimediasoftware
De computer bevat vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek kunt afspelen en
afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De volgende gedeelten bevatten meer informatie over vooraf
geïnstalleerde multimediasoftware en over het installeren van multimediasoftware een cd of dvd.
Multimediasoftware 43
Toegang tot vooraf geïnstalleerde multimediasoftware
U krijgt als volgt toegang tot vooraf geïnstalleerde multimediasoftware:
Selecteer Start > Alle programma's en open het multimediaprogramma dat u wilt gebruiken.
OPMERKING: Sommige programma’s bevinden zich mogelijk in submappen.
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor informatie over de
software die bij de computer is geleverd. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software
of op schijven, of kunnen op de website van de fabrikant staan.
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren
U installeert multimediasoftware als volgt vanaf een cd of dvd:
1. Plaats de schijf in de optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) of een optionele externe
optischeschijfeenheid.
2. Volg de installatie-instructies die worden gegeven in de installatiewizard.
3. Start de computer opnieuw op als daarom wordt gevraagd.
OPMERKING: Indien uw computer niet over een optischeschijfeenheid beschikt, kunt u een externe
optischeschijfeenheid (apart verkrijgbaar) op een van de USB-poorten op de computer aansluiten.
44 Hoofdstuk 4 Multimedia
Audio
Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende audiovoorzieningen te gebruiken:
muziek afspelen via de computerluidsprekers en/of aangesloten externe luidsprekers;
geluid opnemen met de interne microfoons of een externe microfoon aansluiten;
muziek downloaden van internet;
multimediapresentaties maken met beeld en geluid;
beeld en geluid overbrengen met expresberichtenprogramma's;
radioprogramma's als audiostream ontvangen (alleen bepaalde modellen) of FM-radiosignalen
ontvangen;
audio-cd’s maken of "branden".
Externe audioapparatuur aansluiten
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie over voorschriften, veiligheid en
milieu voor aanvullende informatie over veiligheid.
Als u externe apparaten zoals externe luidsprekers, een hoofdtelefoon of een microfoon wilt aansluiten,
raadpleegt u de bij het apparaat verstrekte informatie. Voor optimale resultaten zijn de volgende tips
van belang:
Zorg dat de apparaatkabel correct is aangesloten op de juiste connector van de computer.
(Kabelconnectoren hebben normaliter een kleurcodering die overeenkomt met de
corresponderende connectoren op de computer.)
Installeer alle stuurprogramma's die zijn vereist voor het externe apparaat.
OPMERKING: Een stuurprogramma is een vereist programma dat fungeert als "vertaler" tussen
het apparaat en de programma's die gebruikmaken van het apparaat.
Audio 45
Audiofuncties controleren
U controleert het systeemgeluid van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Klik op Spraak, geluid en geluidsapparaten > Geluiden en audioapparaten.
3. Wanneer het venster Eigenschappen voor Geluiden en audioapparaten verschijnt, klikt u op de
tab Geluiden. Selecteer onder Programmagebeurtenissen de gewenste vorm van geluid, zoals
een pieptoon of een alarmsignaal, en klik op de knop Afspelen.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Entertainment >
Geluidsrecorder.
2. Klik op Opnemen en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het bureaublad op.
3. Open Windows Media Player en speel het geluid af.
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
Om de audio-instellingen van de computer te bevestigen of te wijzigen, klikt u met de
rechtermuisknop op het pictogram Geluid op de taakbalk, of selecteert u Start >
Configuratiescherm > Spraak, geluid en geluidsapparaten > Geluiden en audioapparaten.
46 Hoofdstuk 4 Multimedia
Video
Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende videovoorzieningen te gebruiken:
films bekijken;
spelletjes spelen via internet;
afbeeldingen en video's bewerken voor presentaties;
externe videoapparatuur aansluiten.
Externe monitor of projector aansluiten
Uw computer heeft zowel een externemonitorpoort als een DisplayPort waarmee u een externe monitor
of projector kunt aansluiten.
Externemonitorpoort gebruiken
Via de externemonitorpoort sluit u een extern VGA-weergaveapparaat aan op de computer, zoals een
externe VGA-monitor of VGA-projector. De externemonitorpoort is een analoge weergave-interface.
Sluit de kabel van het apparaat aan op de externemonitorpoort om een VGA-weergaveapparaat
aan te sluiten.
OPMERKING: Als een extern weergaveapparaat op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld
geeft, drukt u op fn+f4 om het beeld naar het apparaat te schakelen. Door herhaaldelijk te drukken op
fn+f4, schakelt u de weergave tussen het computerbeeldscherm en het externe weergaveapparaat.
De DisplayPort gebruiken
De DisplayPort sluit een optioneel digitaal weergaveapparaat aan, zoals een hoogwaardige monitor of
projector, op het apparaat. De DisplayPort levert een hogere prestatie via de VGA-externemonitorpoort
en verbetert de digitale aansluiting.
Video 47
Sluit de kabel van het apparaat aan op de DisplayPort om een digitaal weergaveapparaat aan te
sluiten.
OPMERKING: Als een extern weergaveapparaat op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld
geeft, drukt u op fn+f4 om het beeld naar het apparaat te schakelen. Door herhaaldelijk te drukken op
fn+f4, schakelt u de weergave tussen het computerbeeldscherm en het externe weergaveapparaat.
48 Hoofdstuk 4 Multimedia
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen)
De computer kan ook een optischeschijfeenheid bevatten, die de functionaliteit van de computer
vergroot. Met de optischeschijfeenheid kunt u gegevensschijven lezen, muziek afspelen en films
bekijken.
De optischeschijfeenheid herkennen
Selecteer Start > Deze computer.
U ziet een lijst met alle apparaten die zijn geïnstalleerd op de computer. U kunt een van de volgende
typen schijfeenheden hebben:
Dvd-rom-drive
Dvd±rw SuperMulti DL met LightScribe-drive (dubbellaags)
OPMERKING: Op schijven met dubbele laag kunnen meer gegevens worden opgeslagen dan
op schijven met enkele laag. Schijven met dubbele laag die met dit station zijn gebrand, zijn
mogelijk niet compatibel met bestaande drives en spelers voor dvd’s met enkele laag.
Blu-ray-rom dvd±rw SuperMulti DL-drive
OPMERKING: Sommige van deze schijfeenheden worden mogelijk niet ondersteund door de
computer.
Optische schijven (cd's, dvd's en bd's) gebruiken
Een optischeschijfeenheid, zoals een dvd-rom-drive, ondersteunt optische schijven (cd’s en dvd’s).
Deze schijven worden gebruikt voor het opslaan van gegevens, zoals muziek, foto’s en films. Dvd’s
hebben een grotere opslagcapaciteit dan cd’s.
De optischeschijfeenheid kan standaard cd- en dvd-schijven lezen. Als de optischeschijfeenheid een
Blu-ray Disc (bd)-drive is, kan deze ook bd's lezen.
OPMERKING: Sommige vermelde optischeschijfeenheden worden mogelijk niet ondersteund door
de computer. De vermelde schijfeenheden zijn niet per definitie alle optischeschijfeenheden die worden
ondersteund.
In de volgende tabel kunt u zien naar welke optische schijven de verschillende typen
optischeschijfeenheden kunnen schrijven.
Type
optischeschijf-
eenheid
Lezen van
cd- en dvd-
rom-media
Schrijven
naar cd-rw
Schrijven
naar dvd*
Etiket schrijven
naar cd of dvd met
LightScribe
Bd lezen Schrijven naar
bd r/re
Dvd-rom-drive Ja Nee Nee Nee Nee Nee
Dvd±rw SuperMulti
DL‡ LightScribe†
station
Ja Ja Ja Ja Nee Nee
Blu-ray-rw-drive Ja Ja Ja Nee Ja Ja
Blu-ray-rom met
LightScribe†-drive
Ja Nee Nee Ja Ja Nee
*inclusief dvd+r dl-, dvd+rw/r- en dvd-ram.
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 49
Type
optischeschijf-
eenheid
Lezen van
cd- en dvd-
rom-media
Schrijven
naar cd-rw
Schrijven
naar dvd*
Etiket schrijven
naar cd of dvd met
LightScribe
Bd lezen Schrijven naar
bd r/re
†Schijven met LightScribe moeten apart worden aangeschaft. LightScribe maakt een afbeelding met grijstinten die lijkt op een
zwart-witfoto.
‡Op schijven met dubbele laag kunnen meer gegevens worden opgeslagen dan op schijven met enkele laag. Schijven met
dubbele laag die zijn gebrand met deze drive, zijn echter mogelijk niet compatibel met veel stuurprogramma's en spelers voor
dvd's met enkele laag.
VOORZICHTIG: Activeer de standbystand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van een
cd, dvd of bd of geschreven naar een cd of dvd. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de audio-
of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
Juiste type schijf kiezen (cd's, dvd's en bd's)
Een optischeschijfeenheid ondersteunt optische schijven (cd's, dvd's en bd's). Cd's, die worden gebruikt
voor de opslag van digitale data, worden ook gebruikt voor commerciële audio-opnamen en zijn handig
voor persoonlijke opslagdoeleinden. Dvd's en bd's worden hoofdzakelijk gebruikt voor films, software
en backups van gegevens. Dvd's en bd's hebben hetzelfde formaat als cd's maar hebben een veel
grotere opslagcapaciteit.
OPMERKING: Mogelijk ondersteunt de optischeschijfeenheid in uw computer niet alle typen optische
schijven die in dit gedeelte worden beschreven.
Cd-r-schijven
Gebruik cd-r-schijven (één keer schrijven) om permanente archieven aan te leggen en bestanden uit te
wisselen. Kenmerkende toepassingen zijn:
Distributie van grote presentaties
Uitwisseling van gescande en digitale foto's, videoclips en geschreven gegevens
Maken van eigen muziek-cd's
Permanente archieven aanleggen van computerbestanden en gescande privé-bestanden
Bestanden van de vaste schijf elders opslaan om schijfruimte vrij te maken
Nadat de gegevens naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of overschreven.
Cd-rw-schijven
Gebruik een cd-rw-schijf (een herschrijfbare versie van een cd) om grote projecten op te slaan die vaak
moeten worden bijgewerkt. Kenmerkende toepassingen zijn:
Ontwikkeling en beheer van grote documenten en projectbestanden
Vervoer van werkbestanden
Maken van wekelijkse backups van bestanden op de vaste schijf
Continu bijwerken van foto's, video, audio en gegevens
50 Hoofdstuk 4 Multimedia
Dvd±r-schijven
Gebruik lege dvd±r-schijven om grote hoeveelheden gegevens permanent op te slaan. Nadat de
gegevens naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of overschreven.
Dvd±rw-schijven
Met dvd±rw-schijven kunt u eerder opgeslagen gegevens wissen of overschrijven. Dit type schijf is
ideaal voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd brandt die niet kan
worden gewijzigd.
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 51
LightScribe dvd+r-schijven
Met LightScribe dvd+r-schijven kunt u gegevens, video’s en foto’s delen met anderen en opslaan. Deze
schijven kunnen worden gelezen door de meeste dvd-rom-drives en dvd-spelers. Met een drive die
LightScribe ondersteunt en LightScribe-software, kunt u gegevens naar de schijf schrijven en
vervolgens een zelf ontworpen label aanbrengen op de buitenkant van de schijf.
Blu-ray Discs (bd’s)
Bd is een type high-density optische schijf voor de opslag van digitale informatie, waaronder high-
definition video. Op een Blu-ray-schijf met enkele laag kan 25 GB worden opgeslagen, meer dan vijf
keer zoveel als op een dvd met enkele laag (4,7 GB). Op een Blu-ray-schijf met dubbele laag kan 50 GB
worden opgeslagen, bijna zes keer zoveel als op een dvd met dubbele laag (8,5 GB).
Kenmerkende toepassingen zijn:
Opslag van grote hoeveelheden gegevens
Weergave en opslag van high-definition video
Videospellen
OPMERKING: Aangezien Blu-ray een nieuwe indeling is met nieuwe technologieën, kunnen zich
bepaalde problemen voordoen met schijven, digitale aansluiting, compatibiliteit en/of prestaties. Het
gaat hierbij niet om gebreken in het product. Een perfecte weergave op alle systemen is niet
gegarandeerd.
Cd, dvd of bd afspelen
1. Zet de computer aan.
2. Druk op de ejectknop (1) op het voorpaneel van de schijfeenheid om de lade te openen.
3. Trek de lade uit (2).
4. Houd de cd of dvd bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats de
schijf op de as in de lade met het label naar boven.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins
schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen.
52 Hoofdstuk 4 Multimedia
5. Druk de schijf voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt (3).
6. Sluit de lade.
Als u Automatisch afspelen nog niet heeft geconfigureerd, wordt het dialoogvenster Automatisch
afspelen geopend. In dit venster kunt u selecteren hoe u de inhoud van het medium wilt gebruiken.
OPMERKING: Bij het afspelen van een bd bereikt u het beste resultaat als de netvoedingsadapter is
aangesloten op een externe voedingsbron.
Automatisch afspelen configureren
1. Selecteer Start > Deze computer.
2. Klik met de rechtermuisknop op het apparaat (zoals cd-rom-station) en klik vervolgens op
Eigenschappen.
3. Klik op het tabblad Automatisch afspelen, en selecteer vervolgens een van de beschikbare
acties.
OPMERKING: Kies WinDVD (alleen bepaalde modellen) of de standaard dvd-speler om dvd’s
af te spelen.
4. Klik op OK.
OPMERKING: Selecteer Start > Help en ondersteuning voor meer informatie over automatisch
afspelen.
Regio-instelling voor dvd's wijzigen
De meeste dvd's met auteursrechtelijk beschermde bestanden bevatten ook regiocodes. Regiocodes
zijn een hulpmiddel voor de internationale bescherming van auteursrechten.
U kunt een dvd met regiocode alleen afspelen als de regiocode op de dvd overeenkomt met de regio-
instelling van de dvd-drive.
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 53
VOORZICHTIG: U kunt de regio-instelling van de dvd-drive slechts vijf keer wijzigen.
De vijfde regio-instelling die u selecteert, wordt de permanente regio-instelling van de dvd-drive.
Op het tabblad DVD-regio kunt u zien hoe vaak u de regio-instelling nog kunt wijzigen.
U wijzigt de instelling als volgt met het besturingssysteem:
1. Selecteer Start > Deze computer.
2. Klik met de rechtermuisknop in het venster en selecteer Eigenschappen > tabblad Hardware >
Apparaatbeheer.
3. Klik op het plusteken (+) naast Dvd-/cd-rom-stations.
4. Klik met de rechtermuisknop op de dvd-drive waarvan u de regio-instelling wilt wijzigen en klik
vervolgens op Eigenschappen.
5. Klik op het tabblad DVD-regio en wijzig de instelling.
6. Klik op OK.
Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht
Het illegaal kopiëren van auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's,
films, uitzendingen en geluidsopnamen, is een strafrechtelijke overtreding op grond van het
toepasselijke auteursrecht. Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
VOORZICHTIG: U beperkt het risico van verlies van gegevens of beschadiging van een schijf door
de volgende richtlijnen in acht te nemen:
Sluit de computer aan op een betrouwbare externe voedingsbron voordat u naar een schijf schrijft.
Schrijf niet naar een schijf als de computer op accuvoeding werkt.
Sluit alle programma's af voordat u naar de schijf begint te schrijven, behalve de schijfsoftware die u
gebruikt.
Kopieer niet rechtstreeks van een bronschijf naar een doelschijf of van een netwerkschijf naar een
doelschijf. Kopieer de informatie eerst naar de vaste schijf en brand deze vervolgens van de vaste schijf
naar de doelschijf.
Gebruik het toetsenbord van de computer niet of verplaats de computer niet als de computer naar een
schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor informatie over het gebruik van
de software die bij de computer is meegeleverd. Deze instructies kunnen zijn verstrekt op cd of dvd of
in de help-functie van de software, of kunnen op de website van de fabrikant staan.
Cd, dvd of bd kopiëren
1. Selecteer Start > Alle programma's > Roxio > Creator Business.
2. Klik in het rechterdeelvenster op Copy Disc (Schijf kopiëren).
3. Plaats de schijf die u wilt kopiëren in de optischeschijfeenheid.
4. Klik op Copy (Kopiëren) rechtsonder op het scherm.
54 Hoofdstuk 4 Multimedia
Creator Business leest de bronschijf en kopieert de gegevens naar een tijdelijke map op de vaste
schijf.
5. Verwijder, wanneer u hier om wordt verzocht, de bronschijf uit de optischeschijfeenheid en plaats
een lege schijf in de schijfeenheid.
Nadat de informatie is gekopieerd, wordt de gemaakte schijf automatisch uitgeworpen.
Maken (branden) van een cd, dvd of bd
Als de optischeschijfeenheid van het type cd-rw, dvd-rw of dvd±-rw is, kunt u met behulp van software
zoals Windows Media Player gegevens- en audiobestanden branden, waaronder MP3- en WAV-
muziekbestanden. Voor het branden van videobestanden naar een cd of dvd gebruikt u MyDVD.
Neem de volgende richtlijnen in acht wanneer u een cd of dvd brandt:
Sla open bestanden op en sluit alle programma's af voordat u een schijf brandt.
Een cd-r of dvd-r is gewoonlijk het meest geschikt voor het branden van audiobestanden, omdat
de informatie na het kopiëren niet meer kan worden gewijzigd.
Omdat sommige stereo-installaties in huis of in de auto geen cd-rw's kunnen afspelen, kunt u het
beste cd-r's gebruiken om muziek-cd's te branden.
Een cd-rw of dvd-rw is over het algemeen het meest geschikt voor het branden van
gegevensbestanden of voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd
brandt die niet kan worden gewijzigd.
Dvd-spelers in huiskamersystemen ondersteunen gewoonlijk niet alle dvd-indelingen. Raadpleeg
de handleiding bij de dvd-speler voor een overzicht van ondersteunde indelingen.
Een MP3-bestand neemt minder ruimte in beslag dan muziekbestanden met andere indelingen,
en het proces voor het maken van een MP3-schijf is gelijk aan het proces voor het maken van een
gegevensbestand. MP3-bestanden kunnen alleen worden afgespeeld op MP3-spelers of op
computers waarop MP3-software is geïnstalleerd.
Ga als volgt te werk om een cd of dvd te branden:
1. Download of kopieer de bronbestanden naar een map op de vaste schijf.
2. Plaats een lege schijf in de optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) of een optionele
externe optischeschijfeenheid.
3. Selecteer Start > Alle programma's en selecteer de software die u wilt gebruiken.
4. Selecteer het type schijf dat u wilt maken: gegevens, audio of video.
5. Klik met de rechtermuisknop op Start, klik op Verkennen en ga naar de map waarin de
bronbestanden zijn opgeslagen.
6. Open de map en sleep de bestanden naar de schijfeenheid die de lege optische schijf bevat.
7. Start het brandproces, zoals aangegeven door het programma dat u heeft gekozen.
Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor specifiekere instructies. Deze instructies kunnen
worden geleverd bij de software, op schijf of op de website van de fabrikant.
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 55
VOORZICHTIG: Neem de auteursrechtwaarschuwing in acht. Het illegaal kopiëren van
auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's, films, uitzendingen en
geluidsopnamen, is een strafrechtelijke overtreding op grond van toepasselijk auteursrecht. Gebruik
deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
Optische schijf (cd, dvd of bd) verwijderen
1. Druk op de ejectknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen en trek de lade voorzichtig
zo ver mogelijk uit (2).
2. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
3. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Problemen oplossen
In de volgende gedeelten worden enkele veelvoorkomende problemen en mogelijke oplossingen
beschreven.
De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van een cd, dvd
of bd
1. Steek het uiteinde van een paperclip (1) in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de
schijfeenheid.
2. Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens zo ver
mogelijk uit (2).
56 Hoofdstuk 4 Multimedia
3. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
De computer herkent de optischeschijfeenheid niet
Als Windows een aangesloten apparaat niet detecteert, kan het zijn dat het apparaatstuurprogramma
ontbreekt of is beschadigd. Als u vermoedt dat de dvd/cd-rom-drive niet wordt herkend, controleert u of
de optischeschijfeenheid wordt vermeld in Apparaatbeheer.
1. Verwijder eventuele schijven uit de optischeschijfeenheid.
2. Selecteer Start > Deze computer.
3. Klik met de rechtermuisknop in het venster en selecteer Eigenschappen > tabblad Hardware en
klik op Apparaatbeheer.
4. Klik in het venster Apparaatbeheer op het plusteken (+) naast Dvd-/cd-rom-stations, tenzij er al
een minteken (-) voor staat. Zoek naar de vermelding van een optischeschijfeenheid.
Als de schijfeenheid niet wordt vermeld, installeert (of herinstalleert) u het
apparaatstuurprogramma zoals beschreven in het gedeelte 'Een apparaatstuurprogramma moet
opnieuw worden geïnstalleerd'.
Een schijf wordt niet afgespeeld
Sla uw werk op en sluit alle geopende programma’s af voordat u een cd, dvd of bd afspeelt.
Verbreek de verbinding met internet voordat u een cd, dvd of bd afspeelt.
Controleer of de schijf juist is geplaatst.
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 57
Controleer of de schijf schoon is. Maak de schijf zo nodig schoon met gefilterd water en een
pluisvrije doek. Veeg van het midden van de schijf naar de buitenrand.
Controleer de schijf op krassen. Als u krassen vindt, behandel de schijf dan met een reparatieset
voor optische schijven. Dergelijke sets zijn te koop in veel elektronicazaken.
Schakel de standbystand uit alvorens een schijf af te spelen.
Activeer de standbystand of de hibernationstand niet tijdens het afspelen van een schijf. Als u dat
wel doet, wordt er mogelijk een waarschuwing weergegeven waarin u wordt gevraagd of u wilt
doorgaan. Als dit bericht verschijnt, klikt u op Nee. Nadat u op Nee heeft geklikt, kan het volgende
gebeuren:
Het afspelen wordt hervat.
– of –
Mogelijk wordt het afspeelscherm van het multimediaprogramma gesloten. Klik op de knop
Afspelen in uw multimediaprogramma om de schijf weer af te spelen. Heel soms komt het
voor dat u het programma moet afsluiten en opnieuw moet starten.
Vergroot de ruimte voor de systeembronnen:
Schakel externe apparaten zoals printers en scanners uit. Door deze apparaten los te koppelen,
maakt u systeembronnen vrij, waardoor de afspeelprestaties zullen verbeteren.
Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad. Omdat het menselijk oog nauwelijks verschil
waarneemt tussen 16-bits kleuren en kleuren boven 16-bits, ziet u als het goed is geen verschil bij het
bekijken van een film als u de kleureigenschappen van het systeem terugbrengt tot 16-bits kleuren. Ga
hiervoor als volgt te werk:
1. Klik met de rechtermuisknop op het bureaublad (maar niet op een pictogram) en selecteer
Eigenschapppen > Instellingen.
2. Stel Kleurkwaliteit in op Gemiddeld (16 bits).
Een schijf wordt niet automatisch afgespeeld
1. Selecteer Start > Deze computer.
2. Klik met de rechtermuisknop op het apparaat (bijvoorbeeld een cd-rom-drive) en klik op
Eigenschappen.
3. Klik op de tab Automatisch afspelen en selecteer een van de beschikbare acties.
4. Klik op OK.
Als u een cd, dvd of bd in de optischeschijfeenheid plaatst, moet die nu automatisch starten.
OPMERKING: Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie over Automatisch afspelen.
58 Hoofdstuk 4 Multimedia
Een film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren afgespeeld
Controleer of de schijf niet bekrast of beschadigd is.
Maak de schijf schoon.
Maak systeembronnen vrij. Enkele suggesties hiervoor zijn:
Verbreek de verbinding met internet.
Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad:
1. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
Eigenschappen > Instellingen.
2. Stel Kleurkwaliteit in op Gemiddeld (16 bits), als deze instelling nog niet is geselecteerd.
Koppel externe apparaten los, zoals een printer, scanner, camera of draagbaar apparaat.
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm
1. Als zowel het beeldscherm van de computer als een extern beeldscherm zijn ingeschakeld, drukt
u een of meer keren op fn+f4 om te schakelen tussen de twee beeldschermen.
2. Configureer de monitorinstellingen zodanig dat het externe beeldscherm het primaire beeldscherm
wordt:
a. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
Eigenschappen > Instellingen.
b. Geef een primair en een secundair beeldscherm op.
OPMERKING: Als beide beeldschermen worden gebruikt, verschijnt het dvd-beeld niet op een
beeldscherm dat is ingesteld als secundair beeldscherm.
Als u informatie wilt over een multimediaonderwerp dat niet is behandeld in deze handleiding, selecteert
u Start > Help en ondersteuning.
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het gereed is
Controleer of alle programma's zijn afgesloten.
Schakel de standbystand en de hibernationstand uit.
Controleer of u het juiste type schijf voor uw schijfeenheid gebruikt. Raadpleeg de
gebruikershandleidingen voor meer informatie over schijftypen.
Controleer of de schijf correct is geplaatst.
Selecteer een lagere schrijfsnelheid en probeer het opnieuw.
Als u een schijf kopieert, slaat u de informatie van de bronschijf op de vaste schijf op voordat u
probeert de inhoud te branden op een nieuwe schijf. Brand daarna de nieuwe schijf vanaf de vaste
schijf.
Installeer het stuurprogramma voor het apparaat waarmee u schijven brandt opnieuw. Dit
stuurprogramma bevindt zich in de categorie Dvd/cd-rom-stations in Apparaatbeheer.
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 59
Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd
Recentste apparaatstuurprogramma’s van HP verkrijgen
U kunt op een van de volgende manieren de meest recente apparaatstuurprogramma's van HP
verkrijgen.
U gebruikt HP Update als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma’s > HP > HP Update.
2. Klik in het HP welkomstscherm op Instellingen en selecteer een tijdstip waarop het
hulpprogramma moet controleren op software-updates op internet.
3. Klik op Volgende om onmiddellijk te controleren op HP software-updates.
Ga als volgt te werk om de HP website te gebruiken:
1. Open uw webbrowser, ga naar
http://www.hp.com/support en selecteer uw land/regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ vervolgens het
nummer van uw computermodel in het productvak.
3. Druk op enter en volg de instructies op het scherm.
Apparaatstuurprogramma’s van Microsoft verkrijgen
U kunt de recentste Windows-apparaatstuurprogramma's verkrijgen via Microsoft® Update. U kunt
instellen dat deze voorziening automatisch moet controleren of er updates voor
hardwarestuurprogramma's, het besturingssysteem Windows en andere producten van Microsoft zijn,
en deze vervolgens moet installeren.
U gebruikt Microsoft Update als volgt:
1. Open uw webbrowser, ga naar
http://www.microsoft.com, en klik op Beveiliging & updates.
2. Klik op Microsoft Update om de recentste updates voor uw besturingssysteem, programma's en
hardware op te halen.
3. Volg de instructies op het scherm om Microsoft Update te installeren.
4. Klik op Instellingen wijzigen en selecteer een tijdstip waarop Microsoft Update controleert op
updates voor het besturingssysteem Windows en andere producten van Microsoft.
5. Start de computer opnieuw op als u hierom wordt gevraagd.
60 Hoofdstuk 4 Multimedia
Webcam (alleen bepaalde modellen)
De computer heeft mogelijk een geïntegreerde webcam, die zich boven aan het beeldscherm bevindt.
Met de vooraf geïnstalleerde software kunt u met behulp van de webcam audio en video opnemen en
foto’s maken. U kunt een voorbeeld van de foto of de video- of audio-opname weergeven en deze
opslaan op de vaste schijf.
Als u de webcam en de HP Webcam software wilt gebruiken, selecteert u Start >
Alle programma’s > HP > HP Webcam.
Met de webcamsoftware kunt u experimenteren met de volgende voorzieningen:
Video: webcamvideo opnemen en afspelen.
Audio: audio opnemen en afspelen.
Streaming video: u kunt deze voorziening gebruiken in combinatie met expresberichtensoftware
die UVC-camera’s (Universal Video Class) ondersteunt.
Snapshots: foto’s maken.
HP Business Card Reader: hiermee kunt u visitekaartjes opnemen in een bruikbare database met
contactgegevens.
OPMERKING: Voor informatie over het gebruik van software in combinatie met de geïntegreerde
webcam raadpleegt u de helpfunctie van de webcamsoftware.
Neem voor de beste resultaten de volgende richtlijnen in acht bij het gebruik van de geïntegreerde
webcam:
Zorg dat u de meest recente versie van een expresberichtenprogramma heeft voordat u een
videogesprek begint.
De firewalls van sommige netwerken kunnen het functioneren van de webcam belemmeren.
OPMERKING: Als u problemen ondervindt bij het weergeven of verzenden van
multimediabestanden naar iemand in een ander lokaal netwerk of buiten uw netwerkfirewall,
schakelt u de firewall tijdelijk uit. Voer de gewenste taak uit en schakel daarna de firewall weer in.
Om het probleem definitief op te lossen, configureert u de firewall zo nodig opnieuw en past u de
regels en instellingen van andere systemen voor detectie van computeraanvallen aan. Neem
contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling voor verdere informatie.
Plaats heldere lichtbronnen zo mogelijk achter de webcam en buiten het beeldveld.
Webcameigenschappen aanpassen
U kunt eigenschappen van de webcam aanpassen in het dialoogvenster Eigenschappen, dat kan
worden geopend vanuit verschillende programma's die met de geïntegreerde webcam kunnen werken.
Meestal kunt u dit dialoogvenster openen vanuit een configuratie-, instellingen- of eigenschappenmenu.
Brightness (Helderheid): regelt de hoeveelheid licht in het beeld. Een hogere instelling voor
helderheid zorgt voor een lichter beeld. Een lagere instelling voor helderheid zorgt voor een
donkerder beeld.
Contrast (Contrast): regelt het verschil tussen lichtere en donkerdere delen van het beeld. Een
hogere instelling voor contrast zorgt voor een scherper beeld. Een lagere instelling voor contrast
behoudt het dynamische bereik van het oorspronkelijke beeld, maar zorgt voor een vlakkere
weergave.
Webcam (alleen bepaalde modellen) 61
Gamma (Kleurgamma): regelt het contrast dat van invloed is op de middelste grijswaarden of
middentonen van het beeld. Met deze optie kunt u de helderheid van de middelste grijswaarden
en middentonen instellen, zonder de donkere en lichte plekken drastisch aan te passen. Een lagere
instelling voor gamma zorgt ervoor dat grijstinten in de richting van zwart gaan en donkere kleuren
nog donkerder worden.
Hue (Kleurtint): regelt het aspect van een kleur dat de kleur onderscheidt van andere kleuren
(waardoor een kleur bijvoorbeeld als rood, groen of blauw wordt waargenomen). Kleurtint is niet
hetzelfde als verzadiging. Verzadiging is de intensiteit van de kleurtint.
Saturation (Verzadiging): regelt de kracht van een kleur in het uiteindelijke beeld. Een hogere
instelling voor verzadiging zorgt voor een meer uitgesproken beeld. Een lagere instelling voor
verzadiging zorgt voor een subtieler beeld.
Sharpness (Scherpte): regelt de definitie van randen in een beeld. Een hogere instelling voor
scherpte zorgt voor een sterker gedefinieerd beeld. Een lagere instelling voor scherpte zorgt voor
een zachter beeld.
Voor meer informatie over het gebruik van de webcam selecteert u Start > Help en ondersteuning.
Visitekaartjes vastleggen
U kunt de webcam in combinatie met het programma HP Business Card Reader gebruiken om foto’s
te maken van visitekaartjes en de tekst te exporteren naar verschillende typen adresboeksoftware, zoals
Contactpersonen van Microsoft® Outlook.
U maakt als volgt een opname van een visitekaartje:
1. Open HP Business Card Reader door Start > Alle programma’s > HP > HP Business Card
Reader te selecteren.
2. Als u een visitekaartje wilt vastleggen, klikt u op Enkele scan.
– of –
Als u meerdere visitekaartjes wilt vastleggen, klikt u op Meerdere scannen.
3. Plaats een visitekaartje in het visitekaartjesslot aan de voorkant van de computer (1) en schuif het
kaartje naar links (2) zodat dit zich recht onder de webcam bevindt.
OPMERKING: Als het slot zich voor een deel voor de tekst bevindt, draait u de kaart 180 graden.
Houd de tekst naar de webcam gericht.
62 Hoofdstuk 4 Multimedia
4. Breng het beeldscherm langzaam omlaag (1) totdat het webcamlampje (2) knippert en een geluid
wordt afgespeeld. Dit geeft aan dat de webcam goed is gefocust.
De webcam wordt ingeschakeld en het scanproces start onmiddellijk. U hoort het geluid van de
sluiter van een camera terwijl de afbeelding wordt vastgelegd en de gegevens van de kaart worden
automatisch ingevuld in de velden.
5. Als u opnamen maakt van meerdere visitekaartjes, verwijdert u het visitekaartje en plaatst u het
volgende kaartje. Het webcamlampje gaat branden zodra op het kaartje is scherpgesteld. De
webcam maakt vervolgens een opname van het visitekaartje en het webcamlampje gaat uit.
Herhaal deze stap voor volgende visitekaartjes.
OPMERKING: Klap het scherm niet omhoog en beweeg het niet totdat u klaar bent met het
vastleggen van alle visitekaartjes.
6. Wanneer u klaar bent met het maken van opnamen van visitekaartjes, haalt u het visitekaartje uit
het slot en brengt u het beeldscherm omhoog.
7. Controleer de informatie die Business Card Reader heeft vastgelegd, om zeker te stellen dat de
informatie volledig is.
Voor meer informatie over het gebruik van Business Card Reader raadpleegt u de Help bij de
software.
Webcam (alleen bepaalde modellen) 63
5 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen
Energiebesparende standen gebruiken
Standaard zijn twee energiebesparende voorzieningen ingeschakeld: de standbyvoorziening en de
hibernationvoorziening.
Als de standbystand wordt geactiveerd, knippert het aan/uit-lampje en wordt het scherm zwart. Uw werk
wordt in het geheugen opgeslagen. Het beëindigen van de standbystand gaat sneller dan het beëindigen
van de hibernationstand. Als de computer lang in de standbystand staat, of als de acculading een kritiek
laag niveau bereikt terwijl de computer in de standbystand staat, wordt de hibernationstand geactiveerd.
Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een hibernationbestand
op de vaste schijf en wordt de computer afgesloten.
VOORZICHTIG: Activeer de standbystand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externemediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de
audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Wanneer de computer in de standbystand of de hibernationstand staat, is het niet
mogelijk om netwerkverbindingen te maken of de computer te gebruiken.
OPMERKING: Als HP 3D DriveGuard een schijf heeft geparkeerd, zal de computer de standbystand
of de hibernationstand niet activeren en wordt het beeldscherm uitgeschakeld.
Standbystand activeren en beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de standbystand wordt geactiveerd als de computer 10
minuten inactief is geweest en op accuvoeding werkt, of als de computer 25 minuten inactief is geweest
en op een externe voedingsbron werkt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows®.
Als de computer is ingeschakeld kunt u de standbystand op de volgende manieren activeren:
Sluit het beeldscherm.
Druk op fn+f3.
Klik op Start > Uitschakelen > Stand-by.
64 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Als Stand-by niet wordt weergegeven, doet u het volgende:
a. Klik op de pijl-omlaag.
b. Selecteer Stand-by in de lijst.
c. Klik op OK.
Ga als volgt te werk om de standbystand te beëindigen:
Druk op de aan/uit-knop
Wanneer de standbystand wordt beëindigd, gaat het aan/uit-lampje branden en verschijnt uw werk
op het scherm op het punt waar u was gestopt met werken en de standbystand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de standbystand te beëindigen,
moet u uw Windows-wachtwoord opgeven voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Hibernationstand activeren of beëindigen
Standaard wordt de hibernationstand geactiveerd wanneer het apparaat 30 minuten minuten inactief is
terwijl het apparaat op accuvoeding werkt, of wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt.
OPMERKING: De hibernationstand wordt niet geactiveerd als de computer op externe voeding werkt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows.
U activeert als volgt de hibernationstand:
1. Selecteer Start > Uitschakelen.
2. Houd de shift-toets ingedrukt en selecteer Slaapstand.
Als Slaapstand niet wordt weergegeven, gaat u als volgt te werk:
a. Klik op de pijl-omlaag.
b. Selecteer Slaapstand in de lijst.
c. Klik op OK.
U beëindigt als volgt de hibernationstand:
Druk op de aan/uit-knop.
De aan/uit-lampjes gaan branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was gestopt
met werken en de hibernationstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de hibernationstand te
beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord opgeven voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Opties voor energiebeheer instellen 65
Energiemeter gebruiken
De Energiemeter wordt standaard weergegeven in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
Met behulp van de Energiemeter krijgt u snel toegang tot de instellingen van Energiebeheer en kunt u
de resterende acculading bekijken.
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik op
Eigenschappen van energiebeheer aanpassen om de Eigenschappen van Energiebeheer te
openen.
Dubbelklik op het pictogram van de Energiemeter om het percentage resterende acculading weer
te geven.
Aan de verschillende pictogrammen kunt u zien of de computer op accuvoeding of op externe
netvoeding werkt.
Ga als volgt te werk om het pictogram Energiemeter uit het systeemvak te verwijderen:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens
op Eigenschappen van energiebeheer aanpassen.
2. Klik op het tabblad Geavanceerd.
3. Schakel de optie Pictogram altijd in het systeemvak weergeven uit.
4. Klik op Toepassen en vervolgens op OK.
U geeft als volgt het pictogram Energiemeter weer in het systeemvak:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
2. Klik op het tabblad Geavanceerd.
3. Schakel de optie Pictogram altijd in het systeemvak weergeven in.
4. Klik op Toepassen en vervolgens op OK.
OPMERKING: Als u een pictogram dat u in het systeemvak rechts op de taakbalk heeft geplaatst niet
kunt zien, klikt u op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
Energiebeheerschema's gebruiken
Een energiebeheerschema is een reeks systeeminstellingen waarmee het energieverbruik van de
computer wordt geregeld. Met behulp van energiebeheerschema’s kunt u energie besparen en de
prestaties van de computer optimaliseren.
De volgende energiebeheerschema’s zijn beschikbaar:
Draagbaar/laptop (aanbevolen)
Thuis/kantoor
Presentatie
Altijd aan
Minimaal energieverbruik
Accu vol
66 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Met behulp van Eigenschappen voor Energiebeheer kunt u de instellingen van deze
energiebeheerschema’s wijzigen.
Huidig energiebeheerschema weergeven
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
Energiebeheerschema’s selecteren
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en
selecteer een energiebeheerschema in de lijst.
– of –
a. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
b. Selecteer een energiebeheerschema in de lijst met Energiebeheerschema’s.
c. Klik op OK.
Energiebeheerschema’s aanpassen
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
2. Selecteer een energiebeheerschema in de lijst met Energiebeheerschema’s.
3. Wijzig indien nodig de instellingen voor Netstroom en Accustroom.
4. Klik op OK.
Wachtwoord instellen voor beëindigen standbystand
Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen
van de standbystand:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens
op Eigenschappen energie aanpassen.
2. Klik op het tabblad Geavanceerd.
3. Schakel de optie Wachtwoord vragen als computer uit standby wordt gehaald in.
4. Klik op Toepassen.
Opties voor energiebeheer instellen 67
Power Assistant gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met Power Assistant kunt u de systeeminstellingen van de computer configureren voor optimaal
energieverbruik en een maximale acculading. Power Assistant biedt de volgende hulpmiddelen en
informatie op basis waarvan u beslissingen kunt nemen over energiebeheer:
voorspelling van energieverbruik bij mogelijke systeemconfiguraties
vooraf gedefinieerde energiebeheerprofielen
gebruiksgegevens en grafieken met energieverbruiktrends
Power Assistant starten
Selecteer Start > Alle programma’s > HP >HP Power Assistant om Power Assistant te starten
wanneer Windows actief is.
Power Assistant wordt geopend en de volgende tabbladen worden weergegeven:
Instellingen: toont de beginpagina, waarop de acculading en het energieverbruik worden
weergegeven.
Voorkeuren: hier kunt u voorkeuren voor uw apparaat instellen.
Gebruiksgegevens: hier kunt u informatie over het gebruik van de computer opgeven.
Diagrammen: hier worden grafieken en diagrammen met energieverbruik weergegeven.
Info: hier worden de Help en versiegegevens van Power Assistant weergegeven.
Voor meer informatie over het gebruik, de configuratie en het beheer van Power Assistant raadpleegt
u de Help bij de Power Assistant software.
Externe netvoeding gebruiken
Externe netvoeding wordt geleverd door een van de volgende apparaten:
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter, of een door HP geleverde
compatibele adapter.
goedgekeurde netvoedingsadapter
optioneel dockingapparaat
Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
wanneer u een accu oplaadt of kalibreert;
wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast;
wanneer u informatie naar een cd of dvd schrijft.
68 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Als u de computer aansluit op externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De accu laadt op.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het pictogram van de energiemeter in het systeemvak
van vorm.
Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Als
u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, drukt u op de hotkey fn+f10 of sluit u de
netvoedingsadapter opnieuw aan.
Netvoedingsadapter aansluiten
WAARSCHUWING! U kunt als volgt het risico van een elektrische schok en schade aan de apparatuur
beperken:
Sluit het netsnoer aan op een geaard stopcontact dat altijd gemakkelijk te bereiken is.
Ontkoppel de netvoeding van de computer door de stekker uit het stopcontact te halen (niet door het
netsnoer los te koppelen van de computer).
Als bij het product een geaard netsnoer met een geaarde stekker is geleverd, sluit u het netsnoer aan
op een geaard stopcontact. Probeer niet de aarding te omzeilen door bijvoorbeeld adapters of
stekkerdozen zonder aarding te gebruiken. De aarding is een belangrijke veiligheidsvoorziening.
U sluit als volgt de computer aan op een externe voedingsbron:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de voedingsconnector van de computer (1).
2. Sluit het ene uiteinde van het netsnoer aan op de netvoedingsadapter (2).
3. Steek het andere uiteinde van het netsnoer in een stopcontact (3).
Accuvoeding gebruiken
Wanneer er zich een opgeladen accu in de computer bevindt en de computer niet is aangesloten op
een externe voedingsbron, werkt de computer op accuvoeding. Wanneer de computer is aangesloten
op een externe netvoedingsbron, werkt de computer op netvoeding.
Accuvoeding gebruiken 69
Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe voeding werkt via
de netvoedingsadapter, schakelt de computer over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter
wordt losgekoppeld van de computer.
OPMERKING: De helderheid van het beeldscherm wordt verlaagd om accuvoeding te besparen
wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding. Als u de helderheid van het beeldscherm wilt
verhogen, drukt op de hotkey fn+f10 of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan.
U kunt een accu in de computer laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk van
de manier waarop u de computer gebruikt. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de computer
is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk
beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in de computer wordt echter langzaam ontladen
wanneer de computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde accu, een
door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als accessoire is aangeschaft bij
HP.
De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma’s, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
Acculading weergeven
Dubbelklik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer > tabblad
Energiemeter.
Meestal wordt de acculading zowel in percentages als in resterend aantal minuten werktijd
weergegeven.
Het percentage geeft de geschatte resterende lading van de accu aan.
De tijdsduur geeft bij benadering de resterende accuwerktijd aan als de accu op het huidige niveau
voeding blijft leveren. De resterende accuwerktijd neemt bijvoorbeeld af als u een dvd afspeelt en
neemt toe als u het afspelen van een dvd stopt.
Wanneer een accu wordt opgeladen, kan in het venster Energiemeter een bliksemsymbool over het
accupictogram worden weergegeven.
Accu plaatsen of verwijderen
VOORZICHTIG: Als u een accu verwijdert die de enige voedingsbron is, kunnen er gegevens verloren
gaan. Sla uw werk op, activeer de hibernationstand of schakel de computer uit voordat u een accu
verwijdert die de enige voedingsbron is. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
U plaatst de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
70 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
2. Schuif de accu in de accuruimte (1) totdat de accu goed op zijn plaats zit.
De accuvergrendeling (2) vergrendelt de accu automatisch.
U verwijdert de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
2. Verschuif de accuvergrendelingen (1) om de accu los te koppelen.
3. Verwijder de accu uit de computer (2).
Accu opladen
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
De accu wordt opgeladen wanneer de computer is aangesloten op een externe voedingsbron via een
netvoedingsadapter, een optionele voedingsadapter of een optioneel dockingapparaat.
Accuvoeding gebruiken 71
De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het opladen verloopt
sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of veel
warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur.
Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de
acculading te optimaliseren:
Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u de computer
inschakelt.
Laad de accu op tot het acculampje van de computer uit gaat.
OPMERKING: Als de computer is ingeschakeld wanneer de accu wordt opgeladen, is het
mogelijk dat de Energiemeter in de taakbalk aangeeft dat de accu voor 100 procent is opgeladen,
terwijl dit nog niet het geval is.
Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is ontladen tot ongeveer 5 procent van
de volledige lading.
Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in plaats
van op te laden.
Het acculampje geeft als volgt de status van de acculading aan:
Oranje: de accu wordt opgeladen.
Turkoois: een accu is bijna geheel opgeladen.
Knipperend oranje: een accu die de enige beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de
accu een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te knipperen.
Uit: als de computer is aangesloten op een externe voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle
accu's in de computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is aangesloten op een externe
voedingsbron, blijft het lampje uit tot de accu in de computer bijna leeg is.
Accuwerktijd maximaliseren
De accuwerktijd varieert, afhankelijk van de functies u gebruikt terwijl de computer op de accu werkt.
De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af omdat de capaciteit van de accu afneemt ten gevolge
van bepaalde natuurlijke processen.
Tips voor het maximaliseren van de accuwerktijd:
Verlaag de helderheid van het scherm.
Verwijder de accu uit de computer als deze niet wordt gebruikt of opgeladen.
Bewaar de accu op een koele, droge plaats.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld.
Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem daarop
reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows.
Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
72 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Lage acculading herkennen
Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is bijna leeg is, gaat het acculampje
knipperen.
Als u niets onderneemt wanneer de accu bijna leeg is, wordt het niveau van de acculading kritiek en
gaat het acculampje snel knipperen.
Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende:
Als de hibernationvoorziening is ingeschakeld en de computer aanstaat of in de standbystand
staat, wordt de hibernationstand geactiveerd.
Als de hibernationvoorziening is uitgeschakeld en de computer aanstaat of in de standbystand
staat, blijft de computer nog even in de standbystand staan. Vervolgens wordt de computer
uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Problemen met lage acculading verhelpen
VOORZICHTIG: Wacht met het herstellen van de voeding totdat de aan/uit-lampjes uit zijn. Zo beperkt
u het risico van gegevensverlies wanneer de hibernationstand is geactiveerd doordat het ladingsniveau
van de accu in de computer kritiek laag is geworden.
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
netvoedingsadapter
optioneel dockingapparaat
optionele voedingsadapter
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is
1. Schakel de computer uit of activeer de hibernationstand.
2. Verwijder de lege accu en plaats vervolgens een volle accu.
3. Zet de computer aan.
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is
Activeer de hibernationstand.
– of –
Sla uw werk op en sluit de computer af.
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de hibernationstand niet kan beëindigen
Als de computer niet voldoende acculading heeft om de hibernationstand te beëindigen, gaat u als volgt
te werk:
1. Plaats een opgeladen accu of sluit de computer aan op een externe voedingsbron.
2. Beëindig de hibernationstand door kort op de aan/uit-knop te drukken.
Accuvoeding gebruiken 73
Accu kalibreren
Kalibreer een accu in de volgende gevallen:
als de weergegeven acculading onjuist lijkt te zijn
als u constateert dat de werktijd van de accu duidelijk anders is dan tevoren
Zelfs als een accu intensief wordt gebruikt, is het niet nodig om de accu vaker dan eens per maand te
kalibreren. Het is ook niet nodig om een nieuwe accu te kalibreren.
Stap 1: laad de accu volledig op
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
OPMERKING: De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het
opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Ga als volgt te werk om de accu volledig op te laden:
1. Plaats de accu in de computer.
2. Sluit de computer aan op een netvoedingsadapter, optionele voedingsadapter of optioneel
dockingapparaat en sluit de adapter of het apparaat aan op een externe netvoedingsbron.
Het acculampje van de computer gaat branden.
3. Zorg dat de computer op de externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen.
Het acculampje van de computer gaat uit.
Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk en klik vervolgens op Eigenschappen van energiebeheer aanpassen.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
2. Noteer de 4 instellingen in de kolommen Accustroom en Netstroom, zodat u deze na het
kalibreren opnieuw kunt instellen.
3. Stel de vier opties in op Nooit.
4. Klik op OK.
74 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Stap 3: ontlaad de accu
De computer moet ingeschakeld blijven tijdens het ontladen van de accu. De accu wordt ontladen,
ongeacht of de computer in gebruik is. Wanneer u de computer gebruikt, verloopt het ontladen echter
sneller.
Als u de computer onbeheerd wilt achterlaten tijdens het ontladen, slaat u uw gegevens op voordat
u de ontladingsprocedure start.
Als u de computer incidenteel gebruikt tijdens de ontladingsprocedure en u wachttijden voor
energiebesparing heeft ingesteld, kunnen de volgende verschijnselen optreden tijdens het
ontladingsproces:
De monitor wordt niet automatisch uitgeschakeld.
De snelheid van de vaste schijf neemt niet automatisch af wanneer de computer inactief is.
De hibernationstand wordt niet automatisch geactiveerd.
Ga als volgt te werk om de accu te ontladen:
1. Koppel de computer los van de externe netvoedingsbron, maar schakel de computer niet uit.
2. Laat de computer op accuvoeding werken totdat de accu volledig is ontladen. Het acculampje gaat
knipperen wanneer de accu bijna ontladen is. Wanneer de accu volledig is ontladen, gaat het
acculampje uit en wordt de computer afgesloten.
Stap 4: laad de accu volledig op
Ga als volgt te werk om de accu op te laden:
1. Zorg dat de computer op een externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen. Wanneer de accu volledig is opgeladen, gaat het acculampje op de computer uit.
U kunt de computer gewoon gebruiken terwijl de accu wordt opgeladen, maar het opladen gaat
sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
2. Als de computer is uitgeschakeld, schakelt u deze in wanneer de accu volledig is opgeladen en
het acculampje uit is.
Stap 5: schakel de energiebesparende voorzieningen weer in
VOORZICHTIG: Als u de hibernationvoorziening niet opnieuw inschakelt nadat u de accu heeft
gekalibreerd, kan de accu volledig worden ontladen. Hierdoor kunt u gegevens verliezen wanneer de
acculading van de computer een kritiek laag niveau bereikt.
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
2. Voer opnieuw de instellingen in die u heeft genoteerd voor de items in de kolommen Netstroom
en Accustroom.
3. Klik op OK.
Accuvoeding gebruiken 75
Accuvoeding besparen
Open het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm en selecteer instellingen voor een
lager energieverbruik.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer u
deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externemediakaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder ze.
Gebruik de hotkeys fn+f9 en fn+f10 om de helderheid van het scherm aan te passen aan de
omstandigheden.
Activeer de standbystand of de hibernationstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
Accu opbergen
VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om
beschadiging van de accu te voorkomen.
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan 2 weken niet wordt gebruikt
en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: Een opgeslagen accu moet om de zes maanden worden gecontroleerd. Als het
ladingspercentage minder dan 50 procent is, moet u de accu opladen voordat u deze weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
Afvoeren van afgedankte accu's
WAARSCHUWING! Probeer de batterij niet uit elkaar te halen, te pletten of te doorboren, zorg dat u
geen kortsluiting veroorzaakt tussen de externe contactpunten en laat de batterij niet in aanraking
komen met water of vuur. Zo beperkt u het risico op brand en brandwonden.
Raadpleeg voor informatie over het afvoeren van afgedankte accu's de Informatie over voorschriften,
veiligheid en milieu.
Accu vervangen
De levensduur van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma’s, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
Accucontrole laat u weten wanneer u de accu moet vervangen omdat een accucel niet goed werkt, of
omdat de accuconditie zover is afgenomen dat de capaciteit "zwak" is geworden. U krijgt een melding
waarin u wordt verwezen naar de website van HP. Daar vindt u informatie over hoe u een vervangende
accu kunt bestellen. Als de accu onder de garantievoorwaarden van HP valt, krijgt u ook informatie over
een garantiecode.
OPMERKING: Om er zeker van te zijn dat u altijd over accuvoeding kunt beschikken als u die nodig
heeft, raadt HP u aan een nieuwe accu te kopen als de capaciteitsindicator groen-geel wordt.
76 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer een of meer van de volgende symptomen vertoont:
De computer start niet als deze is aangesloten op de netvoedingsadapter.
Het beeldscherm gaat niet aan terwijl de computer is aangesloten op de netvoedingsadapter en
externe voeding.
De aan/uit-knop brandt niet wanneer de computer wordt aangesloten op de netvoedingsadapter.
U test de netvoedingsadapter als volgt:
1. Verwijder de accu uit de computer.
2. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en een stopcontact.
3. Zet de computer aan.
Als de aan/uit-knop aan gaat, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als de aan/uit-knop uit gaat, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de technische ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een
vervangende netvoedingsadapter. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Contact opnemen
met ondersteuning.
Computer afsluiten
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet heeft
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten sluit u alle geopende programma's, waaronder het besturingssysteem, en
worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Sluit de computer af in de volgende gevallen:
als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer;
als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten;
als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
Hoewel u de computer kunt uitschakelen met de aan/uit-knop, is het aan te raden om de opdracht
Afsluiten van Windows te gebruiken.
U schakelt als volgt de computer uit:
OPMERKING: Als de computer in de standbystand of de hibernationstand staat, beëindigt u eerst de
standbystand of de hibernationstand, voordat u de computer kunt afsluiten.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Selecteer Start > Uitschakelen > Uitschakelen.
OPMERKING: Als u bij een netwerkdomein bent geregistreerd, heet de knop waarop u moet
klikken Afsluiten in plaats van Computer uitschakelen.
Netvoedingsadapter testen 77
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedures te
gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete. Klik vervolgens op Afsluiten > Uitschakelen.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
78 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
6 Schijfeenheden
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen
De computer is voorzien van een vaste schijf (met een roterende schijf) of een SSD (solid-state drive)
met solid-state geheugen. Een SSD bevat geen bewegende onderdelen en genereert daardoor minder
warmte dan een vaste schijf.
Selecteer Start > Deze computer om de in de computer geïnstalleerde schijfeenheden weer te geven.
Schijfeenheden hanteren
Schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten worden behandeld. Lees
de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert. Waarschuwingen die betrekking
hebben op specifieke procedures worden vermeld bij de desbetreffende procedures.
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen 79
VOORZICHTIG: Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van schade aan de computer
of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Activeer de standbystand en wacht tot het scherm leeg is, of ontkoppel de externe vaste schijf op de
correcte wijze, voordat u een computer verplaatst waarop een externe vaste schijf is aangesloten.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de schijfeenheid
aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijf of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet of de
computer is afgesloten of in de standbystand of hibernationstand staat, schakelt u de computer in en
vervolgens via het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord niet en verplaats de computer niet als een optionele optischeschijfeenheid naar
een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven wanneer de
accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te verwijderen,
of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie. Vermeld op
de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met
magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In de
beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, bijvoorbeeld op een lopende band,
worden röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt
geen schade toe aan schijfeenheden.
80 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Prestaties van de vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met
Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste
schijf zodat het systeem efficiënter werkt.
Nadat u Schijfdefragmentatie heeft gestart, werkt het zelfstandig verder. Al naargelang de grootte van
de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie meer dan een uur in
beslag nemen. U kunt instellen dat de schijfdefragmentatie ‘s nachts wordt uitgevoerd, of op een ander
tijdstip waarop u de computer niet hoeft te gebruiken.
HP adviseert u om de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen
dat Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment
Schijfdefragmentatie handmatig starten.
OPMERKING: Schijfdefragmentatie hoeft niet te worden uitgevoerd voor SSD's.
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfdefragmentatie.
2. Klik onder Volume op de vermelding van de vaste schijf die u wilt defragmenteren. Meestal wordt
dit volume weergegeven als (C:). Klik vervolgens op Defragmenteren.
Raadpleeg voor meer informatie de helpfunctie van Schijfdefragmentatie.
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfopruiming.
2. Volg de instructies op het scherm.
Prestaties van de vaste schijf verbeteren 81
HP 3D DriveGuard gebruiken
HP 3D DriveGuard beschermt de vasteschijfeenheid door deze te parkeren en I/O-verzoeken te
blokkeren onder de volgende omstandigheden:
U laat de computer vallen.
U verplaatst de computer met gesloten beeldscherm, terwijl de computer op accuvoeding werkt.
Kort na elk van deze gebeurtenissen wordt de vasteschijfeenheid door HP 3D DriveGuard weer
vrijgegeven voor normale werking.
OPMERKING: Omdat solid-state-schijfeenheden geen draaiende onderdelen bevatten, hoeven deze
niet te worden beschermd door HP 3D DriveGuard.
OPMERKING: Als de upgraderuimte een vaste schijf bevat, wordt de vaste schijf beschermd door HP
3D DriveGuard. Vasteschijfeenheden die zijn geïnstalleerd in een optioneel dockingapparaat of die zijn
aangesloten op een USB-poort, worden niet beschermd door HP 3D DriveGuard.
Raadpleeg de helpfunctie van de HP 3D DriveGuard-software voor meer informatie.
Status van HP 3D DriveGuard herkennen
Het schijflampje op de computer brandt oranje om aan te geven dat de schijfeenheid is geparkeerd. Als
u wilt achterhalen of schijfeenheden worden beschermd en of een schijfeenheid is geparkeerd, kijkt u
naar het pictogram dat wordt weergegeven in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
Als de HP 3D DriveGuard software is ingeschakeld, wordt er een groen vinkje weergegeven over
het pictogram van de vasteschijfeenheid.
Als de HP 3D DriveGuard software is uitgeschakeld, wordt er een rood kruisje weergegeven over
het pictogram van de vasteschijfeenheid.
Als de schijfeenheden zijn geparkeerd, wordt er een geel maantje weergegeven over het pictogram
van de vasteschijfeenheid.
Als HP 3D DriveGuard de schijfeenheid heeft geparkeerd, kan het volgende gebeuren:
De computer sluit niet af.
De computer activeert niet automatisch de standbystand of de hibernationstand, behalve in de
situatie beschreven in de opmerking hieronder.
OPMERKING: Als de computer op accuvoeding werkt en de acculading een kritiek laag niveau
bereikt, staat HP 3D DriveGuard toe dat de hibernationstand wordt geactiveerd.
Accuwaarschuwingen die zijn ingesteld op het tabblad Waarschuwingen van Eigenschappen voor
Energiebeheer worden niet geactiveerd.
HP adviseert om de computer af te sluiten of om de standbystand of hibernationstand te activeren
voordat u de computer verplaatst.
82 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
HP 3D DriveGuard software gebruiken
Met de HP 3D DriveGuard software kunt u de volgende taken uitvoeren:
HP 3D DriveGuard in- of uitschakelen.
OPMERKING: Afhankelijk van uw gebruikersrechten is het mogelijk dat u HP 3D DriveGuard niet
kunt in- of uitschakelen.
Achterhalen of een schijfeenheid in het systeem wordt ondersteund door HP 3D DriveGuard.
Het pictogram voor HP 3D DriveGuard in het systeemvak weergeven of verbergen.
Ga als volgt te werk om HP 3D DriveGuard te openen en de instellingen te wijzigen:
1. Dubbelklik op het pictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram in het systeemvak en selecteer Instellingen.
2. Klik op de relevante knop om de instellingen te wijzigen.
3. Klik op OK.
HP 3D DriveGuard gebruiken 83
Een vaste schijf in de vasteschijfruimte vervangen
VOORZICHTIG: Ga als volgt te werk om te voorkomen dat er informatie verloren gaat of het systeem
niet meer reageert:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vasteschijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste
schijf niet wanneer de computer aanstaat of in de standbystand of de hibernationstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan
door kort op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
U verwijdert als volgt een vaste schijf:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Draai de twee schroeven van het afdekplaatje van de vaste schijf los (1).
8. Verwijder het afdekplaatje van de vaste schijf (2).
9. Draai de schroef van de vaste schijf los (1).
10. Trek het lipje van de vaste schijf (2) naar rechts om de vaste schijf los te koppelen.
84 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
11. Til de vaste schijf (3) uit de vasteschijfruimte.
Ga als volgt te werk om een vaste schijf te installeren:
1. Plaats de vaste schijf in de vasteschijfruimte (1).
2. Trek het vasteschijflipje (2) naar links om de vaste schijf vast te maken.
3. Draai de schroef van de vaste schijf vast (3).
4. Steek de lipjes (1) op het afdekplaatje van de vaste schijf in de uitsparingen op de computer.
5. Plaats het afdekplaatje terug (2).
Een vaste schijf in de vasteschijfruimte vervangen 85
6. Draai de schroeven van het afdekplaatje van de vaste schijf vast (3).
7. Plaats de accu terug.
8. Keer de computer weer om en sluit de externe voeding en de externe apparaten weer aan.
9. Schakel de computer in.
86 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Eenheid in upgraderuimte vervangen
In the upgraderuimte kunt u een vaste schijf of een optischeschijfeenheid plaatsen.
Het beschermplaatje verwijderen
In de upgraderuimte kan een beschermplaatje zijn geplaatst. U moet het plaatje verwijderen voordat u
een vaste schijf in de upgraderuimte plaatst. Ga als volgt te werk om het beschermplaatje te verwijderen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle externe hardware die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Draai de schroef van de upgraderuimte los (1).
7. Duw met een platte schroevendraaier voorzichtig tegen het lipje om de optischeschijfeenheid te
ontgrendelen (2).
8. Verwijder het beschermplaatje (3) uit de upgraderuimte.
Vaste schijf vervangen
VOORZICHTIG: U voorkomt als volgt dat gegevens verloren gaan of dat de computer niet meer
reageert:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de upgraderuimte verwijdert. Verwijder de vaste schijf
niet wanneer de computer aanstaat of in de standbystand of de hibernationstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
Eenheid in upgraderuimte vervangen 87
Ga als volgt te werk om een vaste schijf uit de upgraderuimte te verwijderen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Verwijder de beschermende schroefdoppen (1) en verwijder vervolgens de 4 schroeven van de
vaste schijf (2).
8. Draai de schroef van de upgraderuimte los (1).
9. Duw met een platte schroevendraaier voorzichtig tegen het lipje om de vaste schijf te ontgrendelen
(2).
88 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
10. Haal de vaste schijf uit de upgraderuimte.
Ga als volgt te werk om een vaste schijf in de upgraderuimte te installeren:
1. Plaats de vaste schijf in de upgraderuimte.
Eenheid in upgraderuimte vervangen 89
2. Draai de schroef van de upgraderuimte vast.
3. Plaats de 4 schroeven van de vaste schijf terug (1) en plaats vervolgens opnieuw de beschermende
schroefdoppen (2).
4. Plaats de accu terug.
5. Keer de computer weer om en sluit de externe voeding en de externe apparaten weer aan.
6. Schakel de computer in.
Optischeschijfeenheid vervangen
VOORZICHTIG: U voorkomt als volgt dat gegevens verloren gaan of dat de computer niet meer
reageert:
Sluit de computer af voordat u de optischeschijfeenheid uit de upgraderuimte verwijdert. Verwijder de
optischeschijfeenheid niet wanneer de computer aanstaat of in de standbystand of de hibernationstand
staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
90 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Ga als volgt te werk om de optischeschijfeenheid uit de upgraderuimte te verwijderen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Draai de schroef van de upgraderuimte los (1).
8. Duw met een platte schroevendraaier voorzichtig tegen het lipje om de optischeschijfeenheid te
ontgrendelen (2).
9. Verwijder de optischeschijfeenheid uit de upgraderuimte.
Eenheid in upgraderuimte vervangen 91
Ga als volgt te werk om een optischeschijfeenheid in de upgraderuimte te installeren:
1. Plaats de optischeschijfeenheid in de upgraderuimte.
2. Draai de schroef van de upgraderuimte vast.
3. Plaats de accu terug.
4. Keer de computer weer om en sluit de externe voeding en de externe apparaten weer aan.
5. Schakel de computer in.
92 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
7 Externe apparatuur
USB-apparaat gebruiken
USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface waarmee een optioneel extern apparaat,
zoals een USB-toetsenbord, -muis, -schijfeenheid, -printer, -scanner of -hub kan worden aangesloten
op de computer of op een optioneel dockingproduct.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software.
Uw computermodel heeft 4 USB-poorten die ondersteuning bieden voor USB 1.0-, USB 1.1- en USB
2.0-apparaten.
Een optioneel dockingapparaat of USB-hub biedt extra USB-poorten die met de computer kunnen
worden gebruikt.
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een USB-apparaat, om
beschadiging van de USB-connector te voorkomen.
Als u een USB-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de USB-kabel van het apparaat
aan op de USB-poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
USB-apparaat gebruiken 93
OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het
systeemvak dat het apparaat door de computer wordt herkend.
USB-apparaat stopzetten en verwijderen
VOORZICHTIG: Zet het USB-apparaat stop voordat u het verwijdert, om te voorkomen dat gegevens
verloren gaan of het systeem vastloopt.
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging van
de USB-connector te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een USB-apparaat stop te zetten en te verwijderen:
1. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op
het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
OPMERKING: Als het USB-apparaat niet vermeld staat, hoeft u het apparaat niet stop te zetten
voordat u het verwijdert.
3. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
4. Koppel het apparaat los.
Ondersteuning voor oudere USB-systemen
USB-ondersteuning voor oudere systemen (in de fabriek geactiveerd) maakt de volgende acties
mogelijk.
Het gebruik tijdens het opstarten of in een MS-DOS-programma van een USB-toetsenbord, -muis
of –hub die is aangesloten op een USB-poort op de computer
Het starten of opnieuw opstarten vanaf een optioneel extern MultiBay apparaat of een optioneel
opstartbaar USB-apparaat
Om USB-ondersteuning voor oudere systemen te deactiveren of opnieuw te activeren in Computer
Setup (Computerinstellingen), gaat u als volgt te werk:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the ESC
key for Startup Menu" onder aan het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een cursorbesturingsapparaat of met de pijltoetsen System Configuration
(Systeemconfiguratie) en selecteer daarna Device Configurations (Apparaatconfiguraties).
4. Om de ondersteuning voor oudere USB-systemen te deactiveren, klikt u op Disabled
(Gedeactiveerd) naast USB legacy support (USB-ondersteuning voor verouderde onderdelen).
Om de ondersteuning voor oudere USB-systemen opnieuw te activeren, klikt u op Enabled
(Geactiveerd) naast USB legacy support (USB-ondersteuning voor verouderde onderdelen).
5. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
94 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en volg de instructies op het scherm.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
USB-apparaat gebruiken 95
1394-apparaat gebruiken
IEEE 1394 is een hardwarematige interface waarmee een multimedia-apparaat of
gegevensopslagapparaat met hoge snelheid wordt aangesloten op de computer. Voor scanners,
digitale camera's en digitale camcorders is vaak een 1394-aansluiting vereist.
Voor bepaalde 1394-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal bij het
apparaat geleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software.
De 1394-poort ondersteunt ook IEEE 1394a-apparaten.
1394-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een 1394-apparaat, om
beschadiging van de connectoren van de 1394-poort te voorkomen.
Als u een 1394-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de 1394-kabel van het apparaat
aan op de 1394-poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
1394-apparaat stopzetten en verwijderen
VOORZICHTIG: Zet het 1394-apparaat stop voordat u het verwijdert, om te voorkomen dat gegevens
verloren gaan of het systeem vastloopt.
96 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een 1394-apparaat los te koppelen, om beschadiging van
de 1394-connector te voorkomen.
1. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op
het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
OPMERKING: Als het apparaat niet in de lijst wordt vermeld, hoeft u het niet stop te zetten
voordat u het verwijdert.
3. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
4. Koppel het apparaat los.
1394-apparaat gebruiken 97
Externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden u meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken
van informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een
USB-poort op de computer.
Er zijn een aantal typen USB-schijfeenheden:
1,44-MB diskettedrive
vasteschijfmodule (een vasteschijfeenheid met een gekoppelde adapter)
dvd-rom-drive
gecombineerde dvd-/cd-rw-drive
gecombineerde dvd±rw/cd-rw-drive
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste
software en stuurprogramma's en over de poort op de computer die moet worden gebruikt.
U sluit een extern apparaat als volgt aan op de computer:
VOORZICHTIG: Zorg dat het apparaat is uitgeschakeld en dat het netsnoer is losgekoppeld om het
risico van schade aan de apparatuur bij aansluiting van een apparaat met eigen voeding te beperken.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Steek het netsnoer van het apparaat in een geaard stopcontact als u een apparaat met voeding
aansluit.
3. Zet het apparaat aan.
Als u een extern apparaat zonder eigen voeding wilt loskoppelen van de computer, zet u het apparaat
uit en koppelt u het daarna los van de computer. Om een extern apparaat met eigen voeding los te
koppelen, schakelt u het apparaat uit. Koppel het apparaat los van de computer en haal daarna het
netsnoer uit het stopcontact.
98 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur
Dockingapparaat gebruiken
Met de dockingconnector kunt u de computer aansluiten op een optioneel dockingapparaat. Een
optioneel dockingapparaat biedt extra poorten en connectoren die met de computer kunnen worden
gebruikt.
Dockingapparaat gebruiken 99
8 Externe mediakaarten
SD Cards gebruiken
Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze kaarten
worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer en
apparatuur met digitale media, zoals camera's en pda's.
De SD Card-lezer ondersteunt de volgende kaarttypes:
MultiMediaCard (MMC)
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
Digitale kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Voorkom beschadiging van de digitale kaart of de computer en plaats geen adapter,
van welk type dan ook, in de SD Card-lezer.
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om
beschadiging van de connectoren van de digitale kaart te voorkomen.
1. Houd de digitale kaart met het label naar boven, terwijl de connectoren naar de computer zijn
gericht.
2. Plaats de kaart in de SD Card-lezer en druk de kaart aan totdat deze goed op zijn plaats zit.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft de computer dit aan met een geluidssignaal. Mogelijk
wordt een menu met beschikbare opties weergegeven.
100 Hoofdstuk 8 Externe mediakaarten
Digitale kaart stopzetten en verwijderen
VOORZICHTIG: Zet de digitale kaart stop voordat u de kaart verwijdert, om te voorkomen dat
informatie verloren gaat of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de digitale kaart.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het
kopieervenster van het besturingssysteem.
2. U zet de digitale kaart als volgt stop:
a. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken
op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
b. Klik in de lijst op de naam van de digitale kaart.
c. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
3. Druk op de digitale kaart (1) en verwijder de kaart vervolgens uit het slot (2).
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een ExpressCard is een hoogwaardige PC Card die in het ExpressCard-slot wordt geplaatst.
Net als bij standaard PC Cards voldoet de functionaliteit van ExpressCards aan de specificaties van de
Personal Computer Memory Card International Association (PCMCIA).
ExpressCard configureren
Installeer alleen de software die voor uw apparaat is vereist. Als u volgens de instructies van de fabrikant
van de ExpressCard stuurprogramma's moet installeren, gaat u als volgt te werk:
Installeer alleen de stuurprogramma's voor uw besturingssysteem.
Installeer geen andere software zoals card services, socket services of enablers die door de
fabrikant van de ExpressCard zijn geleverd.
ExpressCard plaatsen
VOORZICHTIG: Plaats een PC Card niet in een ExpressCard-slot, om beschadiging van de computer
of externe mediakaarten te voorkomen.
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) 101
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om het risico van beschadiging van de
connectoren te beperken:
Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een ExpressCard.
Verplaats of vervoer de computer niet wanneer er een ExpressCard in gebruik is.
In het ExpressCard-slot kan een beschermplaatje zijn geplaatst. Ga als volgt te werk om het
beschermplaatje te verwijderen:
1. Druk het beschermplaatje (1) iets naar binnen om het te ontgrendelen.
2. Haal het plaatje uit het slot (2).
Ga als volgt te werk om een ExpressCard te plaatsen:
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
2. Plaats de kaart voorzichtig in het ExpressCard-slot en druk de kaart aan tot deze stevig op zijn
plaats zit.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft de computer dit aan met een geluidssignaal. Mogelijk
wordt een menu met beschikbare opties weergegeven.
OPMERKING: De eerste keer dat u een ExpressCard plaatst, verschijnt er een bericht in het
systeemvak dat het apparaat door de computer wordt herkend.
OPMERKING: Wanneer er een ExpressCard is geplaatst, verbruikt deze stroom, zelfs wanneer de
kaart niet wordt gebruikt. Wanneer een ExpressCard niet in gebruik is, kunt u energie besparen door
de kaart stop te zetten of te verwijderen.
102 Hoofdstuk 8 Externe mediakaarten
ExpressCard stopzetten en verwijderen
VOORZICHTIG: Zet de ExpressCard stop voordat u de kaart verwijdert, om te voorkomen dat
gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de ExpressCard.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het
kopieervenster van het besturingssysteem.
2. U zet de ExpressCard als volgt stop:
a. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken
op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
b. Klik in de lijst op de naam van ExpressCard.
c. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
3. Ga als volgt te werk om de ExpressCard te ontgrendelen en verwijderen:
a. Druk de ExpressCard (1) voorzichtig iets naar binnen om de kaart te ontgrendelen.
b. Haal de ExpressCard uit het slot (2).
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: De term Smart Card verwijst in dit hoofstuk zowel naar Smart Cards als Java™ Cards.
Een Smart Card is een accessoire met het formaat van een creditcard, dat is voorzien van een microchip
met geheugen en een microprocessor. Smart Cards hebben, net zoals personal computers, een
besturingssysteem voor het beheer van de in- en uitvoer. Daarnaast zijn ze voorzien van
beveiligingsvoorzieningen om ze te beveiligen tegen aanvallen van buitenaf. Standaard Smart Cards
worden gebruikt in combinatie met de Smart Card-lezer (alleen bepaalde modellen).
U heeft een pincode nodig om toegang te krijgen tot de inhoud van de microchip. Raadpleeg Help en
ondersteuning voor meer informatie over de beveiligingsvoorzieningen van Smart Cards.
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit hoofdstuk afgebeelde computer.
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen) 103
Smart Card plaatsen
Ga als volgt te werk om een Smart Card te plaatsen:
1. Houd de Smart Card vast met het label naar boven en schuif de kaart voorzichtig in de Smart Card-
lezer tot de kaart goed op zijn plaats zit.
2. Volg de instructies op het scherm om u aan te melden op de computer met behulp van de pincode
van de Smart Card.
Smart Card verwijderen
Ga als volgt te werk om een Smart Card te verwijderen:
Pak de Smart Card bij de zijkanten vast en trek de kaart voorzichtig uit de Smart Card-lezer.
104 Hoofdstuk 8 Externe mediakaarten
9 Geheugenmodules
De computer heeft twee geheugenmodulecompartimenten. Het primaire
geheugenmodulecompartiment bevindt zich onder het toetsenbord. Het compartiment voor de
geheugenuitbreidingsmodule bevindt zich aan de onderkant van de computer.
De geheugencapaciteit van de computer kan worden uitgebreid door een geheugenmodule toe te
voegen aan het vrije slot voor een geheugenuitbreidingsmodule, of door de bestaande module in het
slot voor de primaire geheugenmodule te upgraden.
WAARSCHUWING! Koppel het netsnoer los en verwijder alle accu's voordat u een geheugenmodule
plaatst, om het risico van een elektrische schok of schade aan de apparatuur te beperken.
VOORZICHTIG: Door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd raken.
Zorg ervoor dat u vrij bent van statische elektriciteit door een goed geaard metalen voorwerp aan te
raken voordat u elektronische onderdelen hanteert.
105
Geheugenmodule in het slot voor de
geheugenuitbreidingsmodule plaatsen of vervangen
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule in het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule te
plaatsen of te vervangen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer
aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak.
6. Verwijder alle accu's uit de computer.
7. Draai de schroef van het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment los (1).
8. Verwijder het afdekplaatje van het compartiment van de geheugenmodule (2) van de computer.
9. Verwijder de geheugenmodule als volgt:
OPMERKING: Als er niets in het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule zit, slaat u stap 9 over
en gaat u naar stap 10.
a. Trek de borgklemmetjes aan beide zijden van de geheugenmodule weg (1).
De geheugenmodule kantelt omhoog.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
106 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
10. Ga als volgt te werk om een geheugenmodule te plaatsen:
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje van het
geheugenmoduleslot.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen op de geheugenmodule niet aan en buig de
geheugenmodule niet.
b. Druk de module (2) onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn
plaats zit.
c. Kantel de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden, waarbij u druk uitoefent op de
linker- en rechterrand van de module, totdat de borgklemmetjes vastklikken.
Geheugenmodule in het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule plaatsen of vervangen 107
11. Plaats het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment met de lipjes (1) in de uitsparingen
in de computer.
12. Sluit het afdekplaatje (2).
13. Draai de schroef van het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment vast (3).
14. Plaats de accu terug.
15. Keer de computer weer om en sluit de externe voeding en de externe apparaten weer aan.
16. Zet de computer aan.
108 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
Geheugenmodule in het slot voor de primaire
geheugenmodule upgraden
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule te
upgraden:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer
aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak.
6. Verwijder alle accu's uit de computer.
7. Verwijder de 3 toetsenbordschroeven.
8. Draai de computer om en open deze.
Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden 109
9. Verschuif de 4 toetsenbordvergrendelingen om het toetsenbord los te koppelen.
10. Til voorzichtig de bovenste rand van het toetsenbord op en kantel het toetsenbord totdat het op de
polssteun van de computer ligt.
11. Verwijder de geheugenmodule als volgt:
a. Trek de borgklemmetjes aan beide zijden van de geheugenmodule weg (1).
De geheugenmodule kantelt omhoog.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
110 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
12. Ga als volgt te werk om een geheugenmodule te plaatsen:
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje van het
geheugenmoduleslot.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen op de geheugenmodule niet aan en buig de
geheugenmodule niet.
b. Druk de module (2) onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn
plaats zit.
c. Kantel de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden, waarbij u druk uitoefent op de
linker- en rechterrand van de module, totdat de borgklemmetjes vastklikken.
13. Plaats het toetsenbord terug (1).
Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden 111
14. Verschuif de 4 toetsenbordvergrendelingen om het toetsenbord te vergrendelen (2).
15. Sluit het afdekplaatje.
16. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
17. Plaats de 3 toetsenbordschroeven terug.
18. Plaats de accu terug.
19. Keer de computer weer om en sluit de externe voeding en de externe apparaten weer aan.
20. Zet de computer aan.
112 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
Ruimte op de vaste schijf voor het hibernationbestand
vergroten
Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd, slaat het besturingssysteem uw werk op in een
hibernationbestand op de vaste schijf, waarna de computer wordt uitgeschakeld. Afhankelijk van de
grootte van het systeemgeheugen, reserveert het besturingssysteem ruimte op de vaste schijf voor het
opslaan van het hibernationbestand. Wanneer u het systeemgeheugen uitbreidt, vergroot het
besturingssysteem ook de ruimte op de vaste schijf die is gereserveerd voor het hibernationbestand.
Als u problemen ondervindt met de hibernationvoorziening nadat u het geheugen heeft uitgebreid,
controleert u of de ruimte die op de vaste schijf is gereserveerd voor het hibernationbestand eveneens
is uitgebreid.
Doe het volgende om de hoeveelheid beschikbare ruimte op de primaire vaste schijf weer te geven:
1. Selecteer Start > Deze computer.
2. Klik met de rechtermuisknop op de primaire vasteschijfeenheid in de lijst en klik vervolgens op
Eigenschappen.
Als u de hoeveelheid schijfruimte wilt weergeven die nodig is voor het hibernationbestand,
selecteert u Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer > tabblad
Slaapstand.
Als de vrije ruimte op de vaste schijf minder is dan nodig is voor het hibernationbestand, maakt u
als volgt meer ruimte vrij op de vaste schijf:
Selecteer Start > Help en ondersteuning > Prestaties en onderhoud > Schijfruimte
vrijmaken en volg de instructies op het scherm.
Ruimte op de vaste schijf voor het hibernationbestand vergroten 113
10 Beveiliging
Computer beveiligen
OPMERKING: Van beveiligingsfuncties moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Dergelijke maatregelen kunnen echter niet altijd voorkomen dat een product verkeerd wordt gebruikt of
gestolen.
OPMERKING: In sommige landen of regio’s ondersteunt de computer CompuTrace, een online
service voor opsporing en herstel in het kader van beveiliging die beschikbaar is in bepaalde landen en
regio's. Als de computer wordt gestolen, kan CompuTrace deze opsporen wanneer de onbevoegde
gebruiker internet op gaat. U kunt CompuTrace gebruiken door de software aan te schaffen en een
abonnement op de service te nemen. Informatie over het bestellen van de CompuTrace-software vindt
u op de website van HP op
http://www.hpshopping.com.
De beveiligingsfuncties van uw computer beschermen uw computer, persoonlijke informatie en
gegevens tegen diverse gevaren. De manier waarop u de computer gebruikt, bepaalt welke
beveiligingsfuncties u nodig heeft.
Het besturingssysteem Windows® is voorzien van diverse beveiligingsfuncties. De aanvullende
beveiligingsfuncties zijn opgenomen in de volgende tabel. De meeste van deze aanvullende
voorzieningen kunnen worden ingesteld met het programma Computer Setup (Computerinstellingen).
Ter beveiliging tegen Deze beveiligingsfunctie gebruiken
Onbevoegd gebruik van de computer HP ProtectTools Security Manager, in combinatie met een
wachtwoord, Smart Card en/of vingerafdruklezer
Onbevoegde toegang tot Computer Setup
(Computerinstellingen) (f10)
BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup
(Computerinstellingen)*
Onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf DriveLock-wachtwoord in Computer Setup
(Computerinstellingen)*
Onbevoegd opstarten vanaf een optischeschijfeenheid,
diskettedrive of interne netwerkadapter
Functie voor opstartopties in Computer Setup
(Computerinstellingen)*
Onbevoegde toegang tot Windows-gebruikersaccounts HP ProtectTools Security Manager
Onbevoegde toegang tot gegevens
Firewall-software
Windows-updates
Drive Encryption for HP ProtectTools
Onbevoegde toegang tot de instellingen van Computer Setup
(Computerinstellingen) en andere identificatiegegevens van
het systeem
BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup
(Computerinstellingen)*
114 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Ter beveiliging tegen Deze beveiligingsfunctie gebruiken
Onbevoegd meenemen van de computer Slot voor een beveiligingskabel (voor een optionele
beveiligingskabel)
*Computer Setup (Computerinstellingen) is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden
gebruikt wanneer het besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. U kunt navigeren door Computer Setup
(Computerinstellingen) en selecties maken met behulp van een aanwijsapparaat (zoals het touchpad, de EasyPoint-
muisbesturing of een USB-muis) of het toetsenbord.
Wachtwoorden gebruiken
De meeste beveiligingsfuncties maken gebruik van een wachtwoord. Noteer een wachtwoord nadat u
het heeft ingesteld en bewaar het op een veilige plaats uit de buurt van de computer. Op wachtwoorden
zijn onderstaande overwegingen van toepassing:
Het instelwachtwoord en het DriveLock-wachtwoord worden ingesteld in Computer Setup
(Computerinstellingen) en beheerd door het systeem-BIOS.
Het wachtwoord voor geïntegreerde beveiliging is een wachtwoord van HP ProtectTools Security
Manager. Het kan worden geactiveerd in Computer Setup (Computerinstellingen) om het BIOS te
voorzien van wachtwoordbeveiliging naast de gebruikelijke functies van HP ProtectTools. Het
wachtwoord voor geïntegreerde beveiliging wordt gebruikt in combinatie met de optionele
geïntegreerde beveiligingschip.
Wachtwoorden voor Windows kunnen uitsluitend worden ingesteld in het besturingssysteem
Windows.
Als u het in Computer Setup (Computerinstellingen) ingestelde BIOS-beheerderswachtwoord
vergeet, kunt u HP SpareKey gebruiken om toegang te krijgen tot het programma.
Als u zowel het gebruikerswachtwoord als het hoofdwachtwoord voor DriveLock vergeet, is de
vaste schijf die met die wachtwoorden is beveiligd permanent vergrendeld en kan deze niet meer
worden gebruikt.
U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor een functie van Computer Setup (Computerinstellingen)
en een beveiligingsvoorziening van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere
functies van Computer Setup (Computerinstellingen).
Gebruik de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden:
Volg, bij het maken van wachtwoorden, de vereisten die zijn ingesteld door het programma.
Noteer uw wachtwoorden en bewaar deze op een veilige plaats uit de buurt van de computer.
Bewaar de wachtwoorden niet in een bestand op de computer.
In de volgende tabellen worden veelgebruikte Windows- en BIOS-beheerderswachtwoorden
beschreven in combinatie met de bijbehorende functies.
Wachtwoorden instellen in Windows
Windows-wachtwoorden Functie
Beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-account op
beheerdersniveau.
Wachtwoorden gebruiken 115
Windows-wachtwoorden Functie
Gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
*Selecteer voor informatie over het instellen van een beheerders- of gebruikerswachtwoord voor Windows Start > Help en
ondersteuning.
Wachtwoorden instellen in Computer Setup (Computerinstellingen)
BIOS-beheerderswachtwoorden Functie
BIOS-beheerderswachtwoord Beveiligt de toegang tot Computer Setup
(Computerinstellingen).
DriveLock-hoofdwachtwoord Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock. Het wordt tevens gebruikt om de
DriveLock beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt
ingesteld onder DriveLock wachtwoorden tijdens het
inschakelproces.
DriveLock-gebruikerswachtwoord Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock en wordt ingesteld onder
DriveLock wachtwoorden tijdens het inschakelproces.
Wachtwoord voor geïntegreerde TPM-beveiliging Beveiligt (mits ingesteld als BIOS-beheerderswachtwoord) de
toegang tot de inhoud van de computer wanneer deze is
ingeschakeld, opnieuw wordt opgestart of wanneer de
hibernationstand wordt beëindigd.
Voor dit wachtwoord dient de optionele geïntegreerde
beveiligingschip deze beveiligingsfunctie te ondersteunen.
BIOS-beheerderswachtwoord
Met het BIOS-beheerderswachtwoord van Computer Setup (Computerinstellingen) beveiligt u de
configuratie-instellingen en systeemidentificatiegegevens in Computer Setup (Computerinstellingen).
Nadat dit wachtwoord is ingesteld, moet u het elke keer opgeven als u Computer Setup
(Computerinstellingen) opent en hier instellingen wijzigt.
Een BIOS-beheerderswachtwoord heeft de volgende kenmerken:
Het is niet hetzelfde als het beheerderswachtwoord dat in Windows is ingesteld, hoewel beide
wachtwoorden hetzelfde mogen zijn.
Het wordt niet weergegeven als het wordt ingesteld, opgegeven, gewijzigd of verwijderd.
Het moet met dezelfde toetsen worden opgegeven als waarmee het wachtwoord is ingesteld. Als
u bijvoorbeeld een BIOS-beheerderswachtwoord instelt met de cijfertoetsen boven aan het
toetsenbord, wordt het niet herkend wanneer u het daarna opgeeft met de cijfertoetsen van het
geïntegreerde numerieke toetsenblok.
Het kan bestaan uit een willekeurige combinatie van maximaal 32 letters en cijfers. Daarbij wordt
geen onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters tenzij dit door de beheerder is
ingesteld.
116 Hoofdstuk 10 Beveiliging
BIOS-beheerderswachtwoord beheren
Het BIOS-beheerderswachtwoord wordt ingesteld, gewijzigd en verwijderd in Computer Setup
(Computerinstellingen).
U stelt dit wachtwoord in Computer Setup (Computerinstellingen) als volgt in:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Setup BIOS
Administrator Password (BIOS-beheerderswachtwoord instellen)en druk op enter.
4. Typ een wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Ga als volgt te werk om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) te
verlaten: klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
U wijzigt dit wachtwoord als volgt in Computer Setup (Computerinstellingen):
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk vervolgens op enter.
4. Typ uw huidige wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd.
5. Typ opnieuw uw nieuwe wachtwoord ter bevestiging wanneer u daarom wordt gevraagd.
6. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Ga als volgt te werk om dit wachtwoord te verwijderen in Computer Setup (Computerinstellingen):
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
Wachtwoorden gebruiken 117
3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk vervolgens op enter.
4. Typ uw huidige wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd.
5. Wanneer u wordt gevraagd om het nieuwe wachtwoord, laat u het vak leeg en drukt u op enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
7. Wanneer u wordt gevraagd uw nieuwe wachtwoord opnieuw te typen, laat u het vak leeg en drukt
u op enter.
8. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren
Typ achter de prompt BIOS administrator password (BIOS-beheerderswachtwoord) uw wachtwoord
(met dezelfde soort toetsen als waarmee u het wachtwoord heeft ingesteld) en druk op enter. Als u drie
keer het verkeerde BIOS-beheerderswachtwoord heeft ingevoerd, moet u de computer opnieuw
opstarten voordat u het opnieuw kunt proberen.
DriveLock gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen)
VOORZICHTIG: Noteer het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord voor DriveLock
zorgvuldig en bewaar dit uit de buurt van uw computer om te voorkomen dat de met DriveLock
beschermde vaste schijf permanent onbruikbaar wordt. Als u beide DriveLock-wachtwoorden vergeet,
is de vaste schijf permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.
Met DriveLock voorkomt u onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf. DriveLock kan alleen
worden toegepast op de interne vaste schijf of schijven van de computer. Als DriveLock-beveiliging op
een schijf wordt toegepast, moet een wachtwoord worden ingevoerd om toegang tot deze schijf te
krijgen. U krijgt alleen toegang tot de schijf met behulp van de DriveLock-wachtwoorden als de schijf in
de computer of een geavanceerde poortreplicator is geplaatst.
Om DriveLock-beveiliging toe te passen op een interne vaste schijf, moeten in Computer Setup
(Computerinstellingen) een gebruikerswachtwoord en een hoofdwachtwoord worden ingesteld. Op
DriveLock-beveiliging zijn de volgende overwegingen van toepassing:
Nadat DriveLock beveiliging is toegepast op een vaste schijf, kan deze alleen nog maar worden
gebruikt wanneer eerst het gebruikers- of hoofdwachtwoord wordt ingevoerd.
Het gebruikerswachtwoord is voor de dagelijkse gebruiker van de beveiligde vaste schijf. Het
hoofdwachtwoord is voor de systeembeheerder of gebruiker.
Het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord mogen hetzelfde zijn.
U kunt een gebruikers- of hoofdwachtwoord uitsluitend verwijderen door de DriveLock-beveiliging
van de vaste schijf te verwijderen. DriveLock-beveiliging kan alleen met het hoofdwachtwoord van
een schijf worden verwijderd.
118 Hoofdstuk 10 Beveiliging
DriveLock-wachtwoord instellen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in te stellen in Computer Setup
(Computerinstellingen):
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock
Passwords (DriveLock-wachtwoorden) en druk op enter.
4. Klik met een aanwijsapparaat op de vaste schijf die u wilt beveiligen.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen de vaste schijf die u wilt beveiligen en druk vervolgens op enter.
5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
6. Typ een hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
7. Typ nogmaals het hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
8. Typ een gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Typ nogmaals het gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
10. Bevestig de DriveLock-beveiliging op de geselecteerde schijf door in het bevestigingsveld
DriveLock te typen en vervolgens op enter te drukken.
OPMERKING: De DriveLock-bevestiging maakt onderscheid tussen hoofdletters en kleine
letters.
11. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
DriveLock-wachtwoord invoeren
Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer zelf is ondergebracht (niet in een optioneel
dockingapparaat of externe MultiBay).
Wanneer u wordt gevraagd een DriveLock-wachtwoord op te geven, typt u het gebruikerswachtwoord
of het hoofdwachtwoord (met hetzelfde type toetsen als waarmee u het wachtwoord heeft ingesteld).
Druk daarna op enter.
Als u twee keer het verkeerde wachtwoord heeft ingevoerd, moet u de computer uitschakelen en het
opnieuw proberen.
Wachtwoorden gebruiken 119
DriveLock-wachtwoord wijzigen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord te wijzigen in Computer Setup
(Computerinstellingen):
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock
Passwords (DriveLock-wachtwoorden) en druk op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat een interne vaste schijf.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen het wachtwoord dat u wilt wijzigen.
6. Typ uw huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
7. Typ een nieuw wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
8. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
DriveLock-beveiliging verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup
(Computerinstellingen):
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) >
DriveLock password (DriveLock-wachtwoorden) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens
op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
6. Typ uw hoofdwachtwoord en druk vervolgens op enter.
7. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) te sluiten.
120 Hoofdstuk 10 Beveiliging
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Automatische DriveLock gebruiken in Computer Setup
(Computerinstellingen)
In een omgeving met meerdere gebruikers kunt u een wachtwoord voor Automatische DriveLock
instellen. Wanneer het wachtwoord voor Automatische DriveLock wordt geactiveerd, worden een
willekeurig gebruikerswachtwoord en een DriveLock-hoofdwachtwoord voor u aangemaakt. Wanneer
een gebruiker het juiste wachtwoord opgeeft, worden hetzelfde willekeurige gebruikerswachtwoord en
DriveLock-hoofdwachtwoord gebruikt om de schijf te ontgrendelen.
OPMERKING: U heeft een BIOS-beheerderswachtwoord nodig om toegang te krijgen tot de
voorzieningen van Automatische DriveLock.
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren
Ga als volgt te werk om een wachtwoord voor Automatische DriveLock in te schakelen in Computer
Setup (Computerinstellingen):
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens
op enter.
5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
6. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup
(Computerinstellingen):
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
Wachtwoorden gebruiken 121
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens
op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
6. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
122 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup
(Computerinstellingen) gebruiken
Systeemapparaten beveiligen
U kunt systeemapparaten in- of uitschakelen vanuit de volgende menu’s in Computer Setup
(Computerinstellingen):
Boot Options (Opstartopties)
Device Configurations (Apparaatconfiguraties)
Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde apparaten)
Port Options (Poortopties)
U kunt als volgt systeemapparaten uit- en weer inschakelen in Computer Setup (Computerinstellingen):
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om System Configuration (Systeemconfiguratie)
> Boot Options (Opstartopties) of System Configuration (Systeemconfiguratie) > Device
Configurations (Apparaatconfiguraties) of System Configuration (Systeemconfiguratie) > Built-
in Device Options (Opties voor geïntegreerde apparaten) of System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Port Options (Poortopties) te selecteren.
4. Druk op enter.
5. Klik met een aanwijsapparaat op Disabled (Uitgeschakeld) naast een optie om deze uit te
schakelen.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Disabled (Uitgeschakeld) naast de optie en druk op enter.
6. Klik met met een aanwijsapparaat op Enabled (Ingeschakeld) naast een optie om deze weer in te
schakelen.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Enabled (Ingeschakeld) naast de optie en druk op enter.
7. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup (Computerinstellingen) gebruiken 123
Systeeminformatie weergeven in Computer Setup (Computerinstellingen)
De functie voor systeeminformatie in Computer Setup (Computerinstellingen) verschaft twee soorten
gegevens over het systeem:
Identificatiegegevens over het computermodel en de accu's
Specificaties van de processor, het geheugen, het ROM, de revisie van de videokaart, de revisie
van de toetsenbordcontroller en identificatienummers van voorzieningen voor draadloze
communicatie.
Ga als volgt te werk om deze algemene systeeminformatie in Computer Setup (Computerinstellingen)
weer te geven:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen File (Bestand) > System Information
(Systeeminformatie) en druk vervolgens op enter.
OPMERKING: Als u wilt voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot deze gegevens, stelt u in
Computer Setup (Computerinstellingen) een BIOS-beheerderswachtwoord in.
Systeem-id’s gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen)
Met de functie voor systeem-id's in Computer Setup (Computerinstellingen) kunt u labels invoeren voor
de computer en de eigenaar.
OPMERKING: Als u wilt voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot deze gegevens, stelt u in
Computer Setup (Computerinstellingen) een BIOS-beheerderswachtwoord in.
Ga als volgt te werk om deze voorziening te gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen):
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > System IDs
(Systeemidentificatie) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Notebook Asset Tag (Inventarisnummer
notebookcomputer) of Notebook Ownership Tag (Eigendomslabel notebookcomputer) en voer
vervolgens de gegevens in.
5. Druk als u klaar bent op enter.
6. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
124 Hoofdstuk 10 Beveiliging
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup (Computerinstellingen) gebruiken 125
Antivirussoftware gebruiken
Als u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, stelt u de computer
bloot aan computervirussen. Computervirussen kunnen het besturingssysteem, programma’s en
hulpprogramma’s onklaar maken of de werking hiervan verstoren.
Met antivirussoftware kunnen de meeste virussen worden opgespoord en vernietigd. In de meeste
gevallen kan ook schade die door virussen is aangericht, worden hersteld. Het is noodzakelijk om
antivirussoftware regelmatig bij te werken, zodat deze ook bescherming biedt tegen nieuw ontdekte
virussen.
De antivirussoftware McAfee Total Protection is vooraf geïnstalleerd of vooraf geladen op de
computer.
Als de antivirussoftware vooraf is geïnstalleerd, selecteert u Start > Alle programma’s > McAfee >
Managed Services (Beheerde services) > Total Protection.
Indien de software voorgeladen is, selecteert u Start > Alle programma’s > HP Software Setup en
volg daarna de instructies op het scherm om de McAfee Total Protection software te laden.
Voor meer informatie over computervirussen typt u virussen in het zoekvak in Help en ondersteuning.
126 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Firewallsoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt voor toegang tot e-mail, een netwerk of internet, kunnen anderen op
ongeoorloofde wijze toegang krijgen tot de computer, uw persoonlijke bestanden en informatie over u.
Bescherm uw privacy met de firewallsoftware die vooraf op de computer is geïnstalleerd. McAfee Total
Protection antivirussoftware is vooraf geïnstalleerd op de computer. Selecteer Start > Alle
programma’s > McAfee > Managed Services > Total Protection om uw software te openen.
Firewallvoorzieningen omvatten onder andere logboek- en rapportagefunctionaliteit voor
netwerkactiviteit en automatische bewaking van al het inkomende en uitgaande gegevensverkeer.
Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor meer informatie. Deze instructies kunnen
worden geleverd bij de software, op schijf of op de website van de fabrikant.
OPMERKING: In bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren, het
delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-mailberichten
blokkeren. U kunt dit probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de gewenste taak uit
te voeren en de firewall weer in te schakelen. Als u het probleem permanent wilt oplossen, configureert
u waar nodig de firewall opnieuw en past u het beleid en de instellingen van andere
inbraakdetectiesystemen aan. Neem voor meer informatie contact op met uw netwerkbeheerder of IT-
afdeling.
Firewallsoftware gebruiken 127
Essentiële beveiligingsupdates installeren
VOORZICHTIG: Microsoft verstuurt waarschuwingen over essentiële updates. Installeer alle
essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer te beschermen
tegen beveiligingsschendingen en computervirussen.
Wellicht zijn er, nadat de computer is geleverd, updates voor het besturingssysteem en andere software
beschikbaar gesteld. Neem de volgende richtlijnen in acht om te controleren of alle beschikbare updates
op de computer zijn geïnstalleerd:
Voer Windows Update maandelijks uit om de meest recente software van Microsoft te downloaden.
Haal de updates zodra deze worden vrijgegeven op van de Microsoft-website en via de koppeling
voor updates in Help en ondersteuning.
128 Hoofdstuk 10 Beveiliging
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
HP ProtectTools Security Manager software is alleen op bepaalde modellen vooraf geïnstalleerd. U
krijgt toegang tot deze software via het Configuratiescherm van Windows. Deze software biedt
beveiliging tegen onbevoegde toegang tot de computer, netwerken en kritieke data. Raadpleeg de Help
bij de HP ProtectTools Security Manager software voor meer informatie. Klik op Start > HP > HP
ProtectTools Security Manager.
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) 129
Beveiligingskabel aanbrengen
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen.
2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2).
3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het
kabelslot met de sleutel.
OPMERKING: Uw computer kan er anders uitzien dan de afgebeelde computer. De locatie van het
beveiligingskabelslot verschilt per computermodel.
130 Hoofdstuk 10 Beveiliging
11 Software-updates
Software-update uitvoeren
Updates van de software die bij de computer is geleverd, zijn beschikbaar via het hulpprogramma HP
Update of op de website van HP.
Het hulpprogramma HP Update zoekt automatisch naar software-updates van HP. Het hulpprogramma
wordt met een bepaald interval uitgevoerd en biedt een lijst met ondersteuningsmeldingen, zoals
verbeteringen van de beveiliging en optionele updates van software en stuurprogramma's.
U kunt op elk gewenst moment controleren op updates door Start > Help en ondersteuning > Software
en stuurprogramma’s bijwerken te selecteren en de instructies op het scherm op te volgen.
De meeste software op de HP website is verpakt in gecomprimeerde bestanden die SoftPaqs worden
genoemd. Sommige BIOS-updates zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die ROMPaq's worden
genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat
informatie over de installatie en het oplossen van problemen. (Readme.txt-bestanden die bij ROMPaq's
worden geleverd, zijn in het Engels.)
Ga als volgt te werk om een update van de software uit te voeren via de website van HP:
1. Ga na wat het model, de productcategorie en de serie of het type van uw computer is. Bereid een
update van het systeem-BIOS voor door na te gaan wat de versie is van het huidige BIOS dat op
de computer is geïnstalleerd. Raadpleeg het gedeelte "BIOS-versie bepalen" voor nadere
informatie.
Als de computer op een netwerk is aangesloten, raadpleegt u de netwerkbeheerder voordat u
software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
OPMERKING: In het systeem-ROM van de computer wordt het systeem-BIOS van de computer
opgeslagen. Het BIOS initialiseert het besturingssysteem, regelt de interactie tussen de computer
en de hardwareapparaten en voorziet in de overdracht van gegevens tussen hardwareapparaten,
waaronder de tijd en datum.
2. Open uw webbrowser en ga naar http://www.hp.com/support.
3. Selecteer uw land/regio.
4. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ vervolgens het
nummer van uw computermodel in het productvak.
5. Druk op enter.
6. Volg de instructies op het scherm.
Software-update uitvoeren 131
BIOS bijwerken
Als u het BIOS wilt bijwerken, bepaalt u eerst welke BIOS-versie u momenteel heeft. Download en
installeer vervolgens het nieuwe BIOS.
BIOS-versie bepalen
Informatie over de BIOS-versie (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS genoemd) kunt u weergeven
door te drukken op fn+esc (als Microsoft Windows® al is gestart) of door gebruik te maken van het
programma Computerinstellingen.
Ga als volgt te werk om BIOS-informatie weer te geven in het programma Computerinstellingen:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC
key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen File (Bestand) > System Information
(Systeeminformatie).
4. Druk op esc om terug te keren naar het menu File (Bestand).
5. Klik op Exit (Afsluiten) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore changes and exit (Wijzigingen negeren en
afsluiten) en druk op enter.
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Ter voorkoming van schade aan de computer of een mislukte installatie, wordt u
aangeraden een BIOS-update alleen te downloaden en te installeren wanneer de computer met de
netvoedingsadapter is aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer
een BIOS-update niet wanneer de computer op accuvoeding werkt of wanneer de computer is
aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een optionele voedingsbron. Volg de onderstaande
instructies tijdens het downloaden en installeren:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het
stopcontact te halen.
Sluit de computer niet af en activeer de standbystand of de hibernationstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
Ga als volgt te werk om een BIOS-update te downloaden:
OPMERKING: BIOS-updates worden beschikbaar gesteld wanneer dat nodig is. Mogelijk is geen
nieuwere BIOS-update beschikbaar voor uw computer. Het wordt aanbevolen regelmatig op de website
van HP te kijken of er BIOS-updates zijn.
1. Open uw webbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer vervolgens uw land/regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma’s, typ het nummer van uw
computermodel in het productvak en druk vervolgens op enter.
3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product.
132 Hoofdstuk 11 Software-updates
4. Klik op uw besturingssysteem.
5. Volg de instructies op het scherm om de BIOS-update te zoeken die u wilt downloaden. Noteer de
datum, naam of andere informatie waaraan u de download kunt herkennen. Aan de hand van deze
gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze naar de vaste schijf is gedownload.
6. Voer de volgende stappen uit in het downloadgebied:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geïnstalleerd.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie te downloaden naar de vaste schijf.
Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waar de BIOS-update wordt gedownload. U
hebt dit pad nodig wanneer u klaar bent om de update te installeren.
OPMERKING: Als uw computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de netwerkbeheerder
voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
BIOS-installatieprocedures verschillen. Voer de instructies die op het scherm verschijnen pas uit nadat
de download is voltooid. Als geen instructies worden weergegeven, gaat u als volgt te werk:
1. Open Windows Verkenner door Start > Deze computer te selecteren.
2. Dubbelklik op de aanduiding van de vaste schijf. De vaste-schijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal
station (C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: U kunt het gedownloade bestand verwijderen van uw vaste schijf nadat een bericht op
het scherm een geslaagde installatie meldt.
Applicaties en stuurprogramma's bijwerken
1. Open uw webbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer vervolgens uw land/regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma’s, typ het nummer van uw
computermodel in het productvak en druk vervolgens op enter.
– of –
Als u een specifiek SoftPaq wilt, typt u het nummer van het SoftPaq in het vak Zoeken rechtsboven
op het scherm. Druk daarna op enter en volg de instructies op het scherm. Ga door naar stap 6.
3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product.
4. Klik op uw besturingssysteem.
5. Wanneer de lijst met updates verschijnt, klikt u op een update om een venster met extra informatie
te openen.
6. Klik op Nu downloaden.
Software-update uitvoeren 133
7. Klik op Run om de bijgewerkte software te installeren zonder het bestand te downloaden.
– of –
Klik op Opslaan om het bestand op te slaan op uw computer. Selecteer een opslaglocatie op de
vaste schijf wanneer u daarom wordt gevraagd.
Nadat het bestand is gedownload, gaat u naar de map waarin het bestand is opgeslagen.
Dubbelklik op het bestand om de update te installeren.
8. Als u hierom wordt gevraagd, start u de computer opnieuw op nadat de installatie is voltooid.
SoftPaq Download Manager gebruiken
HP SoftPaq Download Manager (SDM) biedt snel toegang tot SoftPaq informatie voor HP computers,
zonder dat daarvoor een SoftPaq nummer nodig is. De software leest en downloadt een gepubliceerd
databasebestand dat informatie over computermodellen en Softpaqs bevat.
Met dit hulpmiddel kunt u gemakkelijk zoeken naar Softpaqs voor een bepaald computermodel en deze
vervolgens downloaden, uitpakken en installeren. Met het programma kunt u de volgende taken
uitvoeren:
SoftPaq updates voor de computer zoeken, downloaden en installeren.
Beschikbare en gedownloade Softpaqs voor de computer bekijken.
Configuratiebestanden maken en zoekparameters opgeven voor meerdere configuraties, zodat u
de Softpaqs voor meerdere computers met verschillende configuraties kunt beheren.
SoftPaq Download Manager is beschikbaar op de website van HP. Om SoftPaq Download Manager te
kunnen gebruiken voor het downloaden van SoftPaqs, moet u eerst het programma downloaden en
installeren. Ga naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/sdm, en volg de instructies voor het
downloaden en installeren van SoftPaq Download Manager.
OPMERKING: Als u SoftPaq Download Manager wilt downloaden of meer informatie wilt over het
gebruik ervan, raadpleegt u de website van HP:
http://www.hp.com/go/sdm.
Als u SoftPaq Download Manager wilt starten, selecteert u Start > Alle programma’s > HP > HP
SoftPaq Download Manager.
Raadpleeg de Help bij de HP SoftPaq Download Manager software voor meer informatie.
134 Hoofdstuk 11 Software-updates
12 Back-up en herstel
Ter bescherming van uw informatie gebruikt u het hulpprogramma Back-up van Windows® (alleen
bepaalde modellen) om een backup te maken van bestanden en mappen of om herstelpunten te maken.
In het geval dat het systeem niet meer werkt, kunt u de backupbestanden gebruiken om de computer
te herstellen.
Windows biedt de volgende mogelijkheden:
Backup maken van afzonderlijke bestanden en mappen
Backup maken van alle bestanden en mappen
Automatische backups plannen
Herstelpunten maken
Informatie herstellen
OPMERKING: Voor gedetailleerde instructies zoekt u deze onderwerpen op in Help en
ondersteuning.
OPMERKING: Als het systeem instabiel is geworden, adviseert HP u om de herstelprocedures af te
drukken en te bewaren voor toekomstig gebruik.
135
Back-up maken van gegevens
Als het systeem niet meer werkt, kunt u het systeem herstellen in de staat van de meest recente backup.
Maak daarom de eerste backup onmiddellijk nadat u de software heeft geïnstalleerd. Als u nieuwe
software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek backups van het systeem blijven maken
om altijd een redelijk actuele backup achter de hand te hebben.
U kunt backups van afzonderlijke mappen of bestanden maken op een optionele externe vaste schijf
of op een netwerkschijfeenheid.
Houd bij het maken van backups rekening met het volgende:
Sla persoonlijke bestanden op in de map Mijn documenten en maak periodiek een backup van
deze map.
Maak een backup van sjablonen die zijn opgeslagen bij de bijbehorende programma's.
Sla aangepaste instellingen in een venster, werkbalk of menubalk op door een schermopname van
uw instellingen te maken. Een schermopname kan veel tijd besparen als u voorkeuren opnieuw
moet instellen.
U kunt als volgt het scherm kopiëren en in een tekstverwerkingsdocument plakken:
a. Geef het scherm weer dat u wilt opslaan.
b. Kopieer de schermafbeelding:
Als u alleen het actieve venster wilt kopiëren, drukt u op alt+fn+prt sc
Als u het volledige scherm wilt kopiëren, drukt u op fn+prt sc.
c. Open een nieuw document in een tekstverwerkingsprogramma, klik op Bewerken >
Plakken.
De schermafbeelding wordt toegevoegd aan het document.
d. Sla het document op.
Om een backup te maken met het hulpprogramma Back-up van Windows (alleen bepaalde modellen),
gaat u als volgt te werk:
OPMERKING: Zorg dat de computer is aangesloten op een netvoedingsbron voordat u het
backupproces start.
OPMERKING: Het backupproces kan meer dan een uur in beslag nemen, afhankelijk van de
bestandsgrootte en de snelheid van de computer.
1. Klik op Start > Alle programma’s > Accessoires > Systeemwerkset > Back-up.
2. Volg de instructies op het scherm.
136 Hoofdstuk 12 Back-up en herstel
Herstelactie uitvoeren
Als het systeem niet meer werkt of instabiel is geworden, biedt de computer de volgende hulpmiddelen
om uw bestanden te herstellen:
Windows-herstelprogramma's (alleen bepaalde modellen): Met het hulpprogramma Back-up van
Windows kunt u informatie herstellen waarvan u een backup heeft gemaakt.
Schijven Operating System (Besturingssysteem) en Driver Recovery (Herstel van
stuurprogramma's) (bij de computer geleverd): U kunt de schijven gebruiken om het
besturingssysteem en programma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd te herstellen.
Informatie herstellen
U herstelt als volgt informatie waarvan u een eerder een backup heeft gemaakt:
1. Maak indien mogelijk een backup van al uw persoonlijke bestanden.
2. Klik op Start > Alle programma’s > Accessoires > Systeemwerkset > Back-up.
De wizard Back-up verschijnt.
3. Klik op Bestanden en instellingen terugzetten en klik op Volgende.
4. Volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Voor aanvullende informatie over het uitvoeren van een herstelactie in Windows zoekt
u dit onderwerp op in Help en ondersteuning.
Besturingssysteem en programma's herstellen
VOORZICHTIG: Met het herstelproces wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt
de vaste schijf opnieuw geformatteerd. Alle bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft
geïnstalleerd op de computer, worden definitief verwijderd. Met het herstelproces worden het
oorspronkelijke besturingssysteem, de stuurprogramma’s en de software opnieuw geïnstalleerd.
Software, drivers en updates die niet door HP werden geïnstalleerd, moeten handmatig opnieuw worden
geïnstalleerd. Persoonlijke bestanden moeten worden hersteld van een back-up.
Om het besturingssysteem en programma's te herstellen, gaat u als volgt te werk:
1. Maak indien mogelijk een backup van al uw persoonlijke bestanden.
2. Plaats de schijf Operating System in de optische-schijfeenheid.
3. Schakel de computer uit.
4. Zet de computer aan.
5. Volg de instructies op het scherm om het besturingssysteem te installeren.
6. Nadat het besturingssysteem is geïnstalleerd, verwijdert u de schijf Operating System en plaatst
u de schijf Driver Recovery.
7. Volg de instructies op het scherm om de stuurprogramma's en programma's te installeren.
Herstelactie uitvoeren 137
13 Computer Setup
(Computerinstellingen)
Computer Setup (Computerinstellingen) starten
Computer Setup (Computerinstellingen) is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen,
dat zelfs kan worden gebruikt wanneer het besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen.
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle in deze handleiding genoemde menuopties voor Computer
Setup (Computerinstellingen) door uw computer ondersteund.
OPMERKING: Een op een USB-poort aangesloten toetsenbord of muis kan in Computer Setup
(Computerinstellingen) uitsluitend worden gebruikt wanneer de ondersteuning voor oudere USB-
systemen is ingeschakeld.
Ga als volgt te werk om Computer Setup (Computerinstellingen) te starten:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
Computer Setup (Computerinstellingen) gebruiken
Navigeren en selecteren in Computer Setup (Computerinstellingen)
De informatie en instellingen in Computer Setup (Computerinstellingen) zijn beschikbaar via de menu’s
File (Bestand), Security (Beveiliging), Diagnostics (Diagnose) en System Configuration
(Systeemconfiguratie).
138 Hoofdstuk 13 Computer Setup (Computerinstellingen)
Ga als volgt te werk om te navigeren in Computer Setup (Computerinstellingen) en items te selecteren:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
Gebruik de tabtoets en de pijltoetsen op het toetsenbord en druk op enter om een menu of
een menuonderdeel te selecteren, of gebruik een aanwijsapparaat om op het onderdeel te
klikken.
Klik op de pijl-omhoog of pijl-omlaag in de rechterbovenhoek van het scherm of gebruik de
toetsen pijl-omhoog of pijl-omlaag om omhoog of omlaag te bladeren.
Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het hoofdscherm
van Computer Setup (Computerinstellingen). Volg daarna de instructies op het scherm.
OPMERKING: U kunt navigeren door Computer Setup (Computerinstellingen) en selecties
maken met behulp van een aanwijsapparaat (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of
een USB-muis) of het toetsenbord.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer het menu File (Bestand), Security (Beveiliging), Diagnostics (Diagnose) of System
Configuration (Systeemconfiguratie).
Ga als volgt te werk om de menu's van Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten:
Klik op het pictogram Exit (Afsluiten) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm
om de menu's van Computer Setup (Computerinstellingen) te sluiten zonder uw wijzigingen op te
slaan.
– of –
Selecteer met de tabtoets en de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore changes and exit (Wijzigingen
negeren en afsluiten) en druk vervolgens op enter.
– of –
Klik op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm
om de menu's van Computer Setup (Computerinstellingen) te sluiten en uw wijzigingen op te slaan.
– of –
Selecteer met de tabtoets en de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen
opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Fabrieksinstellingen in Computer Setup (Computerinstellingen) herstellen
OPMERKING: Het herstellen van de standaardwaarden is niet van invloed op de vasteschijfmodus.
Computer Setup (Computerinstellingen) gebruiken 139
Ga als volgt te werk om alle instellingen in Computer Setup (Computerinstellingen) terug te zetten op
de fabriekswaarden:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen File (Bestand) > Restore defaults
(Standaardinstellingen herstellen).
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan) in de
linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
OPMERKING: Uw wachtwoord- en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.
Menu’s van Computer Setup (Computerinstellingen)
De menutabellen in dit onderdeel geven een overzicht van de opties in Computer Setup
(Computerinstellingen).
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle menuopties voor Computer Setup (Computerinstellingen) die
in dit hoofdstuk worden genoemd door uw computer ondersteund.
Menu File (Bestand)
Optie Actie
System Information (Systeeminformatie)
Hiermee kunt u identificatie-informatie weergeven over
de computer en de accu's in het systeem.
Hiermee kunt u informatie weergeven over de
specificaties van de processor, de grootte van de cache
en het geheugen, het systeem-ROM, de revisie van de
videokaart en de versie van de toetsenbordcontroller.
Set System Date and Time (Systeemdatum en -tijd instellen) Hiermee kunt u de tijd en datum op de computer instellen of
wijzigen.
140 Hoofdstuk 13 Computer Setup (Computerinstellingen)
Optie Actie
System Diagnostics (Systeemdiagnose) Hiermee geeft u de volgende informatie weer:
System Information (Systeeminformatie)
Identificatiegegevens over het computermodel en
de accu’s in het systeem.
Specificatie-informatie voor de processor, cache en
geheugengrootte, systeem-ROM, videorevisie en
toetsenbordcontrollerversie.
Start-up Test (Opstarttest): hiermee controleert u de
systeemonderdelen die nodig zijn voor het opstarten van
de computer.
Run-In Test (Run-in-test): hiermee voert u een
omvangrijke controle uit van het systeemgeheugen.
Hard Disk Test (Vasteschijftest): hiermee voert u een
omvangrijke zelftest uit van elke vaste schijf in het
systeem.
Memory Test (Geheugentest): hiermee voert u een
omvangrijke test uit van het geheugen op de computer.
Battery Test (Accutest): hiermee voert u een omvangrijke
test uit van de accu’s op de computer.
Error Log (Foutenlogboek): weergave van een
logbestand als er fouten zijn opgetreden.
Restore defaults (Standaardinstellingen herstellen) Hiermee kunt u de configuratie-instellingen in Computer Setup
(Computerinstellingen) vervangen door de oorspronkelijke
fabrieksinstellingen. (De vasteschijfmodus,
wachtwoordinstellingen en beveiligingsinstellingen blijven
ongewijzigd wanneer u de oorspronkelijke fabrieksinstellingen
herstelt.)
Reset BIOS security to factory default (Standaardinstellingen
BIOS-beveiliging herstellen)
Herstel de BIOS-beveiligingsinstellingen op de
fabrieksinstelling.
Ignore changes and exit (Wijzigingen negeren en afsluiten) Hiermee kunt u wijzigingen annuleren die tijdens de huidige
sessie zijn ingevoerd. Vervolgens wordt Computer Setup
(Computerinstellingen) afgesloten en wordt de computer
opnieuw opgestart.
Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) Hiermee kunt u wijzigingen opslaan die tijdens de huidige
sessie zijn ingevoerd. Vervolgens wordt Computer Setup
(Computerinstellingen) afgesloten en wordt de computer
opnieuw opgestart. De wijzigingen worden geactiveerd
wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Menu Security (Beveiliging)
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle in dit gedeelte genoemde menuopties door uw computer
ondersteund.
Optie Actie
Administrator Tools (Hulpprogramma's voor beheerder)
Menu’s van Computer Setup (Computerinstellingen) 141
Optie Actie
Setup BIOS Administrator Password (BIOS-
beheerderswachtwoord instellen)
Hiermee kunt u een BIOS-beheerderswachtwoord instellen.
User Management (Gebruikersbeheer, BIOS beheerderswachtwoord vereist)
Create New BIOS User account (Account voor nieuwe BIOS-
gebruiker maken)
Hiermee kunt u selecteren uit een lijst met BIOS-
gebruikers.
Hiermee kunt u selecteren uit een lijst met ProtectTools-
gebruikers.
Password Policy (Wachtwoordbeleid, BIOS-wachtwoord
vereist)
Hiermee kunt u de criteria voor het wachtwoordbeleid
instellen.
HP SpareKey Hiermee kunt u HP SpareKey inschakelen of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Always Prompt for HP SpareKey Enrollment (Altijd vragen naar
registratie bij HP SpareKey)
Hiermee kunt u de inschrijving bij HP SpareKey inschakelen
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Fingerprint Reset on Reboot (If Present) (Vingerafdruk resetten
bij opnieuw opstarten (indien aanwezig))
Hiermee kunt u de eigenaar van de vingerafdruklezer opnieuw
instellen of wissen (alleen bepaalde modellen, standaard
uitgeschakeld).
User Tools (Hulpprogramma's voor gebruiker)
Change Password (Wachtwoord wijzigen)
Hiermee kunt u een BIOS-beheerderswachtwoord opgeven,
wijzigen of verwijderen.
HP SpareKey Enrollment (Registratie bij HP SpareKey) Hiermee kunt u zich bij HP SpareKey inschrijven of
HP SpareKey opnieuw instellen. Dit is een reeks
beveiligingsvragen en -antwoorden die worden gebruikt
wanneer u uw wachtwoord bent vergeten.
Anti Theft (Diefstalpreventie)
AT-P
Hiermee kunt u de bescherming tegen diefstal in- of
uitschakelen.
DriveLock Passwords (DriveLock-wachtwoorden)
Hiermee kunt u DriveLock in- of uitschakelen op een
vaste schijf van de computer (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het gebruikers- of hoofdwachtwoord van
DriveLock wijzigen.
OPMERKING: De DriveLock-instellingen zijn uitsluitend
toegankelijk als u Computer Setup (Computerinstellingen)
opent door de computer in te schakelen (en niet door deze
opnieuw op te starten).
Automatic DriveLock (Automatische DriveLock) Hiermee kunt u ondersteuning voor Automatische DriveLock
in- of uitschakelen.
TPM Embedded Security (TPM geïntegreerde beveiliging) Hiermee kunt u de ondersteuning voor geïntegreerde TPM-
beveiliging (Trusted Platform Module) inschakelen of
uitschalen, waarmee de computer wordt beschermd tegen
onbevoegde toegang tot eigenaarsfuncties die beschikbaar
zijn in de geïntegreerde beveiliging voor ProtectTools.
Raadpleeg de Help van ProtectTools voor meer informatie.
OPMERKING: U heeft een instelwachtwoord nodig om
deze instelling te wijzigen.
142 Hoofdstuk 13 Computer Setup (Computerinstellingen)
Optie Actie
Disk Sanitizer Hiermee kunt u Disk Sanitizer uitvoeren om alle bestaande
gegevens op de primaire vaste schijf of het station in de
upgraderuimte te vernietigen.
VOORZICHTIG: Wanneer u Disk Sanitizer uitvoert, worden
de gegevens op het geselecteerde station permanent
vernietigd.
System IDs (Systeemidentificatie) Hiermee kunt u een door de gebruiker gedefinieerd
inventarisnummer voor computer en eigenaar invoeren.
Menu System Configuration (Systeemconfiguratie)
OPMERKING: Sommige opties in System Configuration (Systeemconfiguratie) worden mogelijk niet
ondersteund door uw computer.
Optie Actie
Language (Taal) Hiermee kunt u de taal van Computer Setup
(Computerinstellingen) wijzigen.
Boot Options (Opstartopties)
Hiermee kunt u de wachttijd (in seconden) voor de
weergave van het opstartmenu instellen.
Stel Wachttijd Express Boot-menu (in seconden) in voor
Multiboot.
Hiermee kunt u de weergave van een aangepast logo in-
of uitschakelen (standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u de weergave van een URL voor meer
diagnose-informatie in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u opstarten vanaf cd-rom-drive in-/
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het opstarten vanaf een SD-kaart in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het opstarten vanaf een diskette in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het opstarten vanaf een interne PXE-
netwerkadapter in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u de UEFI-opstartmodus (Unified
Extensible Firmware Interface) in- of uitschakelen
(standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u de verouderde opstartvolgorde instellen.
Device Configurations (Apparaatconfiguraties)
Hiermee kunt u de ondersteuning van oudere USB-
systemen in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Menu’s van Computer Setup (Computerinstellingen) 143
Optie Actie
Als ondersteuning van oudere USB-systemen is
ingeschakeld, kunt u het volgende doen:
Een USB-toetsenbord gebruiken in Computer Setup
(Computerinstellingen), ook als er geen Windows®-
besturingssysteem actief is.
Opstarten vanaf opstartbare USB-apparaten, zoals
vaste schijven, diskettestations of optische schijven
die via een USB-poort met de computer zijn
verbonden.
Hiermee kunt u een modus voor de parallelle poort
selecteren: ECP (Enhanced Capabilities Port),
standaard, bidirectioneel of EPP (Enhanced Parallel
Port).
Hiermee kunt u in- of uitschakelen dat de ventilator altijd
aan is bij aansluiting op netvoeding (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u Data Execution Prevention (Preventie van
uitvoering van gegevens) in- of uitschakelen (alleen
bepaalde modellen). Wanneer deze optie is
ingeschakeld, kan de processor de uitvoering van
sommige viruscodes uitschakelen, wat de beveiliging van
de computer verbetert (standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u de SATA (Serial Advanced Technology
Attachment) apparaatmodus instellen. De volgende
opties zijn beschikbaar:
AHCI (Advanced Host Controller Interface)
IDE (Integrated Drive Electronics)
RAID (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: De aanwezigheid van deze opties is
afhankelijk van het model computer.
Hiermee kunt u het snel opladen van de tweede accu in-
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u HP QuickLook in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de Verificatie voorafgaand aan opstarten
met HP QuickLook in- of uitschakelen (standaard
uitgeschakeld).
Hiermee kunt u HP QuickWeb in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u HP QuickWeb in- of uitschakelen:
Schrijfbeveiliging (standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u de virtualisatietechnologie in- of
uitschakelen (alleen bepaalde modellen, standaard
uitgeschakeld).
Hiermee kunt u TXT (Intel Trusted Execution Technology)
in- of uitschakelen (alleen bepaalde modellen; standaard
uitgeschakeld).
144 Hoofdstuk 13 Computer Setup (Computerinstellingen)
Optie Actie
Hiermee kunt u Multi Core CPU in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u Intel HT Technology in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u Via USB uit slaapstand halen in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u status van num lock bij opstarten in- of
uitschakelen (standaard uitgeschakeld).
Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde
apparaten)
Hiermee kunt u de knop voor draadloze communicatie in-
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de geïntegreerde radio van WLAN-
apparaat in- of uitschakelen (alleen bepaalde modellen,
standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de radio van een geïntegreerd
Bluetooth®-apparaat in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u de netwerkadapter in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Schakelen tussen LAN/WLAN in- of uitschakelen
(standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u opgeven of de computer via het LAN uit
de slaapstand kan worden gehaald. De volgende opties
zijn beschikbaar:
Disabled (Gedeactiveerd)
Opstarten via netwerk
Follow Boot Order (Opstartvolgorde volgen)
Hiermee kunt u de omgevingslichtsensor in-/
uitschakelen.
Hiermee kunt u apparaat upgraderuimte van
notebookcomputer in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u de vingerafdruklezer in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de geïntegreerde camera in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de voedingsbewaking in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het audioapparaat in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u een modem in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Menu’s van Computer Setup (Computerinstellingen) 145
Optie Actie
Hiermee kunt u de microfoon in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de interne luidsprekers in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Port Options (Poortopties, alle zijn standaard ingeschakeld) OPMERKING: Alle poortopties zijn standaard ingeschakeld.
Hiermee kunt u de seriële poort in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de parallelle poort in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de Flash-medialezer in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de USB-poort in- of uitschakelen.
VOORZICHTIG: Als u de USB-poort uitschakelt,
worden ook de MultiBay- en ExpressCard-apparaten op
de geavanceerde poortreplicator uitgeschakeld.
Hiermee kunt u de 1394-poort in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u het ExpressCard-slot in- of
uitschakelen.
Hiermee kunt u het smartcardslot in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de eSATA-poort in- of uitschakelen.
AMT Options (AMT-opties)
Hiermee kunt u firmware-wijdlopigheid in-/uitschakelen.
Hiermee kunt u prompt voor AMT Setup (Ctrl-P)in-/
uitschakelen.
Hiermee kunt u ondersteuning van USB-
sleutelvoorziening in-/uitschakelen.
Hiermee kunt u inschakelen/uitschakelen van het
ongedaan maken van de configuratie van AMT bij de
volgende keer opstarten.
Selecteer Terminalemulatiemodus.
ANSI
VT100
Hiermee kunt u ondersteuning van firmware-
voortgangsgebeurtenis in-/uitschakelen.
Hiermee kunt u de Initiate Intel CIRA in-/uitschakelen.
Set Security Level (Beveiligingsniveau instellen) Hiermee kunt u het beveiligingsniveau voor alle items in het
BIOS-menu wijzigen, bekijken of verbergen.
Restore Security Defaults (Hiermee kunt u de
standaardbeveiligingsinstellingen herstellen)
Hiermee kunt u de standaardbeveiligingsinstellingen
herstellen.
146 Hoofdstuk 13 Computer Setup (Computerinstellingen)
14 MultiBoot
Opstartvolgorde van apparaten
Als de computer wordt opgestart, probeert het systeem op te starten vanaf ingeschakelde
opstartapparaten. Het hulpprogramma MultiBoot, dat standaard is ingeschakeld, bepaalt de volgorde
waarin het systeem een opstartapparaat selecteert. Bij opstartapparaten kan het gaan om
optischeschijfeenheden, diskettedrives, een netwerkkaart (NIC), vaste schijven of USB-apparaten.
Opstartapparaten bevatten opstartmedia of bestanden die de computer nodig heeft om correct te
kunnen opstarten en werken.
OPMERKING: Sommige opstartapparaten moeten worden ingeschakeld in Computerinstellingen
voordat u deze kunt opnemen in de opstartvolgorde.
In de fabriek is de computer zodanig ingesteld dat het opstartapparaat wordt geselecteerd door in de
onderstaande volgorde te zoeken naar ingeschakelde opstartapparaten en schijfeenheidruimten:
OPMERKING: Sommige van de aangegeven opstartapparaten en schijfeenheidruimten worden
mogelijk niet ondersteund op uw computer.
Upgraderuimte van notebookcomputer
Vaste schijf van notebookcomputer
USB-diskettedrive
USB-cd-rom-drive
USB-drive
Ethernetaansluiting van notebookcomputer
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
Dockingstation, upgraderuimte
Externe SATA-drive
U kunt de volgorde wijzigen waarin de computer naar een opstartapparaat zoekt door de opstartvolgorde
te wijzigen in Computer Setup (Computerinstellingen). U kunt ook op esc drukken wanneer ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt en
vervolgens op f9 drukken. Als u op f9 drukt, wordt een menu weergegeven dat de huidige
opstartapparaten aangeeft en u in staat stelt een opstartapparaat te selecteren. U kunt ook MultiBoot
Express gebruiken om de computer zodanig in te stellen dat u wordt gevraagd om een opstartlocatie
telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of opnieuw wordt opgestart.
Indien MultiBoot is uitgeschakeld, maakt de computer gebruik van een vaste opstartvolgorde, waarbij
eerst gezocht wordt naar een opstartapparaat voor station A. Indien geen opstartapparaat gevonden
Opstartvolgorde van apparaten 147
wordt, zoekt de computer naar een opstartapparaat voor station C. Tot opstartapparaten voor station A
worden optischeschijfeenheden en diskettedrives gerekend. Tot opstartapparaten voor station C
worden optischeschijfeenheden en vaste stations gerekend.
De NIC-schijfeenheid heeft geen toegewezen stationsletter.
OPMERKING: Een optischeschijfeenheid (zoals een cd-rom-station) kan ofwel als station A of station
C opstarten, afhankelijk van het formaat van de opstart-cd.
148 Hoofdstuk 14 MultiBoot
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup
(Computerinstellingen)
De computer start alleen op vanaf een USB-apparaat of netwerkkaart als het betreffende apparaat eerst
is ingeschakeld in Computerinstellingen.
Ga als volgt te werk om Computer Setup (Computerinstellingen) te starten en een USB-apparaat of
netwerkkaart te gebruiken als opstartapparaat:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for
Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. U kunt opstartbare media in USB-drives of drives die in een optioneel dockingapparaat zijn
geplaatst (alleen bepaalde modellen) inschakelen door met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen
System Configuration (Systeemconfiguratie) > Device Configurations (Apparaatconfiguraties)
te selecteren en vervolgens op enter te drukken. Zorg dat Enabled (Ingeschakeld) is geselecteerd
naast USB legacy support (USB-ondersteuning voor verouderde onderdelen).
OPMERKING: De optie USB-poort moet zijn ingeschakeld om ondersteuning voor oudere USB-
systemen te kunnen gebruiken. Deze ondersteuning is standaard ingeschakeld. Als de poort wordt
uitgeschakeld, kunt u deze opnieuw inschakelen door System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Port Options (Poortopties) te selecteren en vervolgens te klikken op
Enabled (Ingeschakeld) naast USB Port (USB-poort).
– of –
Als u een NIC-apparaat wilt inschakelen, selecteert u System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) en klikt u vervolgens op Enabled
(Ingeschakeld) naast PXE Internal NIC boot (Opstarten vanaf PXE interne netwerkadapter).
4. Ga als volgt te werk om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af
te sluiten: klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
OPMERKING: Ga als volgt te werk om een netwerkkaart aan te sluiten op een PXE-server (Preboot
eXecution Environment) of RPL-server (Remote Program Load) zonder MultiBoot te gebruiken: druk op
esc wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm
verschijnt en druk vervolgens snel op f12.
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup (Computerinstellingen) 149
Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen
Houd bij het wijzigen van de opstartvolgorde rekening met het volgende:
Als de computer opnieuw wordt opgestart nadat de opstartvolgorde is gewijzigd, probeert de
computer met de nieuwe opstartvolgorde op te starten.
Als sprake is van meer dan één type opstartapparaat, probeert de computer steeds vanaf het eerste
apparaat van een bepaald type (uitgezonderd optische apparatuur) op te starten. Als de computer
bijvoorbeeld is verbonden met een optioneel dockingapparaat (alleen bepaalde modellen) dat een
vaste schijf bevat, wordt deze vaste schijf in de opstartvolgorde weergegeven als vaste USB-schijf.
Als het systeem van deze vaste USB-schijf probeert op te starten en dat lukt niet, wordt daarna
niet geprobeerd om op te starten vanaf de vaste schijf in de vaste-schijfruimte. In plaats daarvan
wordt het volgende soort apparaat in de opstartvolgorde geprobeerd. Als er echter 2 optische
apparaten zijn en het eerste niet opstart (omdat het geen schijf bevat of deze schijf geen
opstartschijf is), probeert het systeem op te starten vanaf het tweede optische apparaat.
Als u de opstartvolgorde wijzigt, verandert u daarmee ook de logische stationsaanduidingen. Als
u bijvoorbeeld opstart vanaf een cd-romstation met daarin een in de vorm van station C
geformatteerde schijf, wordt dat cd-romstation station C en de vaste schijf in de vaste-schijfruimte
station D.
De computer wordt alleen opgestart vanaf een netwerkkaart als het apparaat is ingeschakeld in
het menu Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde apparaten) van Computer Setup
(Computerinstellingen) en als opstarten van dit apparaat is ingeschakeld in het menu Boot Options
(Opstartopties) van Computer Setup (Computerinstellingen). Opstarten vanaf een netwerkkaart
heeft geen invloed op de logische stationstoewijzingen omdat er geen stationsaanduiding is
gekoppeld aan de netwerkkaart.
Stations in een optioneel dockingapparaat (alleen bepaalde modellen) worden voor de
opstartvolgorde beschouwd als externe USB-apparaten.
150 Hoofdstuk 14 MultiBoot
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen
U kunt MultiBoot op de volgende manieren gebruiken:
om een nieuwe opstartvolgorde die door de computer wordt gebruikt telkens wanneer deze wordt
ingestart in te stellen door de opstartvolgorde in Computer Setup (Computerinstellingen) te
wijzigen;
op dynamische wijzen het opstartapparaat kiezen door op esc te drukken wanneer ‘Press the ESC
key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt en
vervolgens op f9 drukken om het menu Boot Device Options (Opties opstartapparaat) te openen;
om MultiBoot Express te gebruiken om een variabele opstartvolgorde in te stellen. Bij deze functie
wordt u gevraagd om een opstartapparaat telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of
opnieuw wordt opgestart.
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computerinstellingen
Voer de volgende stappen uit om Computer Setup (Computerinstellingen) te starten en een volgorde
voor opstartapparaten in te stellen die wordt gebruikt telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld
of opnieuw wordt opgestart:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for
Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een apparaat in de lijst.
4. Gebruik een aanwijsapparaat om met de pijltoets-omhoog de apparaatnaam aan te klikken om het
apparaat omhoog te verplaatsen in de opstartvolgorde, of druk op de +-toets.
– of –
Als u het apparaat omlaag wilt verplaatsen in de opstartvolgorde, gebruikt u een aanwijsapparaat
om op de pijl omlaag naast de apparaatnaam te klikken, of drukt u op de --toets.
5. Ga als volgt te werk om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) te
verlaten: klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen 151
Op dynamische wijze een opstartapparaat kiezen
U kunt als volgt op dynamische wijze een opstartapparaat voor de huidige opstartprocedure kiezen:
1. Open het menu Select Boot Device (Opstartapparaat selecteren) door de computer in te schakelen
of opnieuw op te starten en druk vervolgens op esc wanneer ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f9.
3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om een opstartapparaat te selecteren en druk
vervolgens op enter.
De wijzigingen worden onmiddellijk geactiveerd.
MultiBoot Express instellen
Ga als volg te werk om Computer Setup (Computerinstellingen) te starten en het menu voor de
MultiBoot-opstartlocatie weer te geven telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of opnieuw
wordt opgestart:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for
Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) te selecteren en druk vervolgens op
enter.
4. In het veld Express Boot Popup Delay (Sec) (Wachttijd Express Boot-menu (in seconden)) voert
u in seconden in hoelang u wilt dat de computer het opstartlocatiemenu weergeeft, voordat het
standaard naar de huidige MultiBoot-instelling gaat. (Wanneer u 0 selecteert, wordt het menu van
Express Boot opstartlocatie niet weergegeven.)
5. Ga als volgt te werk om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af
te sluiten: klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
152 Hoofdstuk 14 MultiBoot
Voorkeuren MultiBoot Express invoeren
Wanneer het menu van Express Boot wordt weergegeven tijdens het opstarten, hebt u de volgende
keuzemogelijkheden:
Om een opstartapparaat uit het menu van Express Boot op te geven, selecteert u uw voorkeur
binnen de opgegeven tijd en drukt u op enter.
Ter voorkoming dat de computer de huidige MultiBoot-instelling gebruikt, drukt u op een toets
voordat de wachttijd verstrijkt. De computer start niet op voordat u een opstartapparaat selecteert
en op enter drukt.
Om ervoor te zorgen dat de computer de huidige MultiBoot-instelling gebruikt, wacht u totdat de
wachttijd verstrijkt.
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen 153
15 Beheer en afdrukken
Client Management Solutions gebruiken
Client Management Solutions software biedt op standaarden gebaseerde oplossingen voor het beheren
van clientcomputers (gebruikerscomputers), variërend van desktopcomputers en werkstations tot
notebookcomputers en tablet-pc’s, in een netwerkomgeving.
Clientbeheer omvat de volgende basismogelijkheden en voorzieningen:
Initiële implementatie van software-image
Installatie van systeemsoftware op afstand
Beheer en updates van software
ROM-updates
Behouden en beveiligen van computermiddelen (de hardware en software die op de computer zijn
geïnstalleerd)
Foutberichten en herstel van bepaalde onderdelen van de systeemsoftware en -hardware
OPMERKING: De ondersteuning van specifieke functies die in dit onderdeel worden beschreven kan
variëren per model computer en/of de op de computer geïnstalleerde versie van de beheersoftware.
Software-images configureren en distribueren
De computer wordt geleverd met een tevoren geïnstalleerde "image" van de systeemsoftware. Deze
initiële software-image wordt geconfigureerd tijdens de eerste installatie van de computer. Nadat de
software is "uitgepakt", is de computer klaar voor gebruik.
U kunt een eigen software-image op een van de volgende manieren implementeren (verspreiden):
Aanvullende softwareapplicaties installeren na het uitpakken van de vooraf geïnstalleerde
software-image
Met een procedure voor "disk cloning" de inhoud van één vaste schijf naar een andere kopiëren
De methode die u daarvoor gebruikt, is afhankelijk van de technologische omgeving en processen van
uw organisatie.
OPMERKING: Het hulpprogramma Computer Setup (Computerinstellingen) en diverse andere
systeemvoorzieningen bieden aanvullende hulp bij configuratiebeheer, probleemoplossing,
energiebeheer en het herstel van systeemsoftware.
154 Hoofdstuk 15 Beheer en afdrukken
Software beheren en updaten
HP biedt verschillende hulpmiddelen voor het beheren en updaten van de software op clientcomputers:
HP Client Automation (alleen bepaalde modellen)
HP SSM (System Software Manager)
HP Client Automation (alleen bepaalde modellen)
HP Client Automation automatiseert het beheer van software zoals besturingssystemen, programma’s,
software-updates en de content- en configuratie-instellingen om er voor te zorgen dat de configuratie
van alle computers gehandhaafd blijft. Met deze geautomatiseerde beheeroplossingen kunt u software
beheren over de gehele levensduur van de computer.
Met HP Client Automation kunt u de volgende taken uitvoeren:
De hardware- en software-inventaris verzamelen over verschillende platforms
Een softwarepakket voorbereiden en een impactanalyse uitvoeren alvorens te distribueren
U richten op individuele computers, werkgroepen of volledige computerpopulaties, voor de inzet
en het onderhoud van software en content volgens de beleidsplannen
Besturingssystemen, applicaties en content op verspreide computers vanaf elke gewenste locatie
voorzien en beheren
HP Client Automation integreren met helpdesks en andere systeembeheerprogramma’s voor een
naadloze werking
Een veelgebruikte infrastructuur inzetten voor het beheer van software en content op
standaardcomputers over elke gewenst netwerk voor alle gebruikers van de onderneming
Schaling uitvoeren om te voldoen aan de behoeften van de onderneming
HP SSM (System Software Manager)
Met HP SSM (System Software Manager) kunt u op afstand en op meerdere systemen tegelijk
systeemsoftware bijwerken. Wanneer SSM wordt uitgevoerd op een clientcomputer, worden de versies
van hardware en software gedetecteerd en wordt geselecteerde software bijgewerkt vanuit een centrale
locatie, die een filestore wordt genoemd. Versies van stuurprogramma's die worden ondersteund door
SSM worden op de website van HP voor het downloaden van stuurprogramma's en op de cd Support
Software (Ondersteuningssoftware) aangegeven met een speciaal pictogram. Als u het hulpprogramma
SSM wilt downloaden of als u meer informatie wilt over SSM, raadpleegt u de website van HP op
http://www.hp.com/go/ssm (alleen Engels).
Client Management Solutions gebruiken 155
Index
Symbolen en getallen
1394-apparaten
aansluiten 96
stopzetten 96
1394-kabel, verbinden 96
1394-poort 96
1394-poort, herkennen 8
A
Aan/uit-knop, herkennen 4
Aan/uit-lampje, herkennen 6
Aan/uit-lampjes, herkennen 3
Aansluiten, externe
netvoedingsbron 69
Aanwijsapparaten
gebruiken 34
voorkeuren instellen 34
Accu
afvoeren 76
herkennen 12
kalibreren 74
lage acculading 72
opbergen 76
opladen 71, 74
opnieuw opladen 75
plaatsen 70
vervangen 76
verwijderen 70
voeding besparen 76
Accu, temperatuur 76
accu laden, maximaliseren 72
Acculading, informatie 36
Acculampje 71, 73
Acculampje, herkennen 3, 6
Accu-ontgrendeling 9, 70
accuruimte 13
Accuruimte 9
Accuvoeding 69
Afsluiten 77
AMT Options (AMT-opties)
Configuratie van AMT ongedaan
maken bij volgende keer
opstarten 146
Initiate Intel CIRA 146
Ondersteuning van firmware-
voortgangsgebeurtenis 146
Ondersteuning van USB-
sleutelvoorziening 146
Prompt voor AMT Setup (Ctrl-
P) 146
Terminalemulatiemodus 146
Wijdlopigheid firmware 146
Antennes 11
Antennes voor draadloze
communicatie 11
Anti Theft (Diefstalpreventie) 142
Apparaatbeveiliging 123
Apparaatconfiguraties 143
Apparaatstuurprogramma’s
HP stuurprogramma´s 60
Microsoft,
stuurprogramma's 60
opnieuw installeren 60
Applicatietoets, Windows 6
Audioapparatuur, aansluiten van
externe 45
Audiofuncties controleren 46
Audio-ingang (microfooningang),
herkennen 9
Audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang),
herkennen 9
Auteursrecht 54
Automatisch afspelen 53
Automatische DriveLock,
wachtwoord
invoeren 121
verwijderen 121
B
Bd
afspelen 52
kopiëren 54
verwijderen 56
Bedrijfs-WLAN, verbinding 20
Beeldscherm
beeld, schakelen 36
helderheid instellen,
hotkeys 36
Beeldscherm, schakelen 36
Beheerderswachtwoord 115
Beschrijfbare media 64
Besparen, voeding 76
besturingssysteem
Microsoft, certificaat van
echtheid, label 13
Productidentificatienumme
r13
Besturingssysteem 77
Beveiliging, computer
beveiligen 114
Beveiliging, draadloze
communicatie 18
Beveiligingskabel,
bevestigingspunt, herkennen 7
Beveiligingsniveau instellen 146
BIOS-
beheerderswachtwoord 142
BIOS-update
downloaden 132
installeren 133
Bluetooth
label 13
Bluetooth-apparaat 14
Bluetooth-compartiment,
herkennen 7
Blu-ray ROM met LightScribe-
drive 49
156 Index
Blu-ray-schijf (bd) 49
C
Caps Lock-knop, herkennen 5
Caps lock-lampje, herkennen 3
Cd
afspelen 52
kopiëren 54
verwijderen 56
Cd-drive 98
Certificaat van echtheid, label 13
Codering 19
Compartiment
geheugenuitbreidings-
module 10
compartimenten
Bluetooth 7
Computerinformatie 132
Computerinstellingen
instellen MultiBoot
Express 152
opstartapparaten
inschakelen 149
opstartvolgorde instellen 151
Computer Setup
(Computerinstellingen)
apparaatbeveiliging 123
BIOS-
beheerderswachtwoord 116
DriveLock-wachtwoord 118
herstellen,
fabrieksinstellingen 139
menu File (Bestand) 140
menu Security
(Beveiliging) 141
navigeren en selecteren 138
System Configuration
(Systeemconfiguratie),
menu 143
Configureren, ExpressCards 101
Connector, netvoeding 7
connector voor optionele extra
accu, herkennen 9
Controleren, audiofuncties 46
D
Dempen, lampje herkennen 3
Digitale kaart
plaatsen 100
stopzetten 101
verwijderen 101
Diskettedrive 98
Disk Sanitizer 143
DisplayPort 36
DisplayPort, herkennen 7
Distributie, software 154
Dockingconnector, herkennen 9
Draadloos netwerk (WLAN)
aansluiten 20
Bedrijfs-WLAN, verbinding 20
benodigde apparatuur 18
beveiliging 18
effectief bereik 20
Openbaar WLAN,
verbinding 20
Draadloosnetwerkmodule,
compartiment herkennen 10
Draadloze communicatie,
bedieningselementen
besturingssysteem 15
knop 15
draadloze communicatie, label met
keurmerk 13
Draadloze communicatie,
lampje 6, 15
Draadloze communicatie, lampje,
herkennen 2
Draadloze communicatie,
pictogram 15
DriveLock, automatisch 142
DriveLock-wachtwoord
beschrijving 118
instellen 119
invoeren 119
verwijderen 120
wijzigen 120
Driver Recovery (Herstel van
stuurprogramma's), schijf 137
Dvd
afspelen 52
kopiëren 54
regio-instelling wijzigen 53
verwijderen 56
Dvd, regio-instelling 53
Dvd-drive 98
E
EasyPoint-muisbesturing,
herkennen 2
EasyPoint-muisbesturing, knoppen
herkennen 2
Esc-toets, herkennen 6
ExpressCard
beschermplaatje
verwijderen 102
configureren 101
plaatsen 101
stopzetten 103
verwijderen 103
ExpressCard-slot, herkennen 8
Externe audioapparatuur,
aansluiten 45
externe monitor, poort 7
Externemonitorpoort 47
Externe schijfeenheid 98
F
File (Bestand), menu 140
Firewall 19
Fn-toets 34
Fn-toets, herkennen 6
Functietoetsen 34
Functietoetsen, herkennen 6
G
Gebruikerswachtwoord 116
Geheugenmodulecompartiment,
afdekplaatje
vervangen 108
verwijderen 106
Geheugenmodulecompartiment,
herkennen 10
Geheugenmodule plaatsen
dockingpoort 107
primair 111
Geheugenuitbreidingsmodule
plaatsen 107
vervangen 106
verwijderen 106
Geheugenuitbreidingsmodule
vervangen 106
Geïntegreerd apparaat
draadloze communicatie,
knop 145
modem 145
netwerkadapter 145
via LAN uit slaapstand
halen 145
vingerafdruklezer 145
Index 157
Geluid harder, knop,
herkennen 5
Geluid harder, lampje,
herkennen 3
Geluidsvolume, aanpassen 42
Geluid uit-knop, herkennen 5
Geluid zachter, knop,
herkennen 5
Geluid zachter, lampje,
herkennen 3
H
Hardware, herkennen 1
Helderheid instellen, hotkeys 36
Herstellen,
fabrieksinstellingen 141
Hibernationbestand 113
Hibernationstand
activeren 65
beëindigen 65
geactiveerd bij kritiek lage
acculading 73
Hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 9
Hotkeys
acculading, informatie 36
beschrijving 34
gebruiken 35
helderheid van beeldscherm
verhogen 36
helderheid van beeldscherm
verlagen 36
omgevingslichtsensor 37
schakelen tussen
beeldschermen 36
standbystand activeren 35
systeeminformatie
weergeven 35
Hotkey voor
systeeminformatie 35
HP 3D DriveGuard 82
HP Client Automation 155
HP Connection Manager
(Verbindingsbeheer) 16
HP module voor mobiel breedband,
label met serienummer 13
HP QuickLook 144
HP System Software
Manager 155
Hubs 93
I
IEEE 1394-poort, herkennen 8
Image, computer 154
in-/uitgangen
RJ-11 (modem) 8
In-/uitgangen
audio-ingang (microfoon) 9
audio-uitgang
(hoofdtelefoon) 9
RJ-45 (netwerk) 8
Ingebouwd apparaat
Audioapparaat 145
geïntegreerde camera 145
Interne luidsprekers 146
microfoon 146
Omgevingslichtsensor 145
Radio van Bluetooth-
apparaat 145
radio van WLAN-
apparaat 145
schakelen tussen LAN/
WLAN 145
Upgraderuimte van
notebookcomputer 145
Voedingsbewaking 145
Inschrijving bij HP SpareKey 142
Installatie, computer 1
Installatie van draadloos
netwerk 18
Instellingen Computer Setup
(Computerinstellingen)
herstellen,
fabrieksinstellingen 139
menu File (Bestand) 140
menu Security
(Beveiliging) 141
navigeren en selecteren 138
System Configuration
(Systeemconfiguratie),
menu 143
Intel HT-technologie 145
Interferentie, minimaliseren 28
interne beeldschermschakelaar 4
Interne
beeldschermschakelaar 11
Interne microfoons,
herkennen 11
Internetverbinding instellen 18
J
Java Card
definitie 103
plaatsen 104
verwijderen 104
K
Kabels
1394 96
modem 29
USB 93
Kalibreren, accu 74
kennisgevingen
label met goedkeuringen voor
modem 13
label met kennisgevingen 13
labels met keurmerken voor
draadloze communicatie 13
knoppen
caps lock 5
draadloze communicatie 5
num lock 5
QuickLook 4
QuickWeb 5
toetsenbordlampje 11
Touchpad 5
Knoppen
beeldschermontgrendeling 7
EasyPoint-muisbesturing 2
geluid uit 5
touchpad 2
voeding 4
Knop van toetsenbordlampje,
herkennen 11
Knop voor
beeldschermontgrendeling,
herkennen 7
knop voor draadloze
communicatie 5
Knop voor draadloze
communicatie 15
Kritiek lage acculading 73
L
label met goedkeuringen voor
modem 13
labels
Bluetooth 13
Certificaat van echtheid van
Microsoft 13
158 Index
goedkeuringen voor
modem 13
HP breedband 13
kennisgevingen 13
keurmerk voor draadloze
communicatie 13
servicelabel 12
SIM-kaart 13
WLAN 13
Lage acculading 72
Lampje, schijfeenheid 82
lampjes
draadloze communicatie 6
schijfeenheid 7
webcam 11
Lampjes
accu 3, 6
caps lock 3
dempen 3
draadloze communicatie 2
geluid harder 3
geluid uit 3
geluid zachter 3
num lock 3
QuickLook 3
QuickWeb 3
schijfeenheid 3
Touchpad 3
voeding 3, 6
LAN, aansluiten 33
Land- of regiospecifieke
modemkabeladapter 30
Leesbare media 64
Logische
stationsaanduidingen 150
Luchthavenbeveiliging 80
luidspreker, herkennen 7
M
McAfee Total Protection 126,
127
Microfooningang (audio-
ingang) 9
Microfoons, interne 11
Microsoft, certificaat van echtheid,
label 13
Minimaliseren, interferentie 28
Modemkabel
aansluiten 29
ruisonderdrukkingscircuit 29
specifieke landen/regio's,
kabeladapter 30
Modemsoftware
Een locatie instellen/
toevoegen 30
Problemen met de
reisverbinding 31
Monitor, aansluiten 47
monitorpoort, extern 7
Muis, extern
aansluiten 34
voorkeuren instellen 34
Muisbesturing
gebruiken 34
MultiBoot Express 147, 152
Multicore-processor 145
MultiMediaCard 100
Multimediasoftware,
installeren 44
N
Netsnoer 12
Netsnoer, herkennen 12
Netvoedingsadapter
aansluiten 69
herkennen 12
Netvoedingsconnector,
herkennen 7
Netwerkbeveiligingscodes
netwerksleutel 27
SSID 27
Netwerkkaart als
opstartapparaat 149
Netwerksleutel 27
Netwerkstatus, pictogram 15
Network Service Boot (Opstarten
via netwerkservice) 149
Niet-reagerend systeem 77
Num lock, extern toetsenblok 40
num lock-knop, herkennen 5
Num lock-lampje, herkennen 3
O
Omgevingslichtsensor
hotkey 37
onderdelen
beeldscherm 10
Onderdelen
aanvullende hardware 12
achterkant 7
bovenkant 1
linkerkant 8
onderkant 9
rechterkant 8
voorkant 6
onderdelen van het
beeldscherm 10
Onderhoud
schijfdefragmentatie 81
schijfopruiming 81
Opbergen, accu 76
Openbaar WLAN, verbinding 20
Operating System
(Besturingssysteem),
schijf 137
Opladen, accu 71, 74
Opstartapparaat, netwerkkaart
(NIC) 147
Opstartapparaten,
inschakelen 149
Opstartopties 143
Opstartvolgorde 143
Opstartvolgorde wijzigen 151
Opties voor geïntegreerde
apparaten 145
Optische schijf
gebruiken 50
verwijderen 56
Optischeschijfeenheid 98
P
Parallelle poort, modus 144
Pictogrammen
draadloze communicatie 15
netwerkstatus 15
poorten
DisplayPort 7
eSATA/USB 8
externe monitor 7
USB 8
Poorten
1394 8, 96
externe monitor 47
USB 93
Poortopties
1394-poort 146
eSATA-poort 146
ExpressCard-slot 146
flash-medialezer 146
Index 159
parallelle poort 146
seriële poort 146
smartcardslot 146
USB-poort 146
Power Assistant 68
Primaire geheugenmodule
plaatsen 111
upgrade 109
vervangen 109
verwijderen 110
Primaire geheugenmodule
vervangen 109
Problemen draadloos netwerk,
oplossen 26
Problemen oplossen
Apparaatstuurprogramma’
s60
automatisch afspelen 58
extern beeldscherm 59
film afspelen 59
HP
apparaatstuurprogramma’
s60
lade van
optischeschijfeenheid 56
Microsoft,
apparaatstuurprogramma’
s60
optischeschijfeenheid,
detectie 57
schijf afspelen 57
schijf branden 59
Problemen oplossen met draadloos
netwerk 26
Problemen oplossen met het
modem 31
Productidentificatienummer 13
Productnaam en -nummer,
computer 12
Projector, aansluiten 47
PXE-server 149
Q
QuickLook, knop, herkennen 4
QuickLook-lampje, herkennen 3
QuickWeb-knop, herkennen 5
QuickWeb-lampje, herkennen 3
R
Regiocode, dvd 53
reizen met de computer
label met goedkeuringen voor
modem 13
Reizen met de computer 76
Restore Security Defaults (Hiermee
kunt u de
standaardbeveiligingsinstellingen
herstellen) 146
RJ-11-modemconnector,
herkennen 8
RJ-45-connector (netwerk),
herkennen 8
ruimtes
accu 13
Ruimtes
accu 9
vaste schijf 10
ruisonderdrukkingscircuit
Modemkabel 29
S
SATA (Serial Advanced
Technology Attachment)
apparaten 144
SATA-apparaten (Serial Advanced
Technology Attachment)
AHCI (Advanced Host Controller
Interface) 144
IDE (Integrated Drive
Electronics) 144
Schijfdefragmentatie, software 81
Schijfeenheden
diskette 98
Dvd±rw SuperMulti DL
LightScribe-drive 49
dvd-rom 49
externe 98
optische 98
vaste 85, 98
Schijfeenheden,
opstartvolgorde 143, 147
schijfeenheidlampje 7
Schijfeenheidlampje,
herkennen 3
Schijflampje 82
Schijfmedia 64
Schijfopruiming, software 81
Schijven
Driver Recovery (Herstel van
stuurprogramma's) 137
Operating System
(Besturingssysteem) 137
Schuifzone, van touchpad 2
SD Card 100
SD Card-lezer 100
SD-kaartlezer, herkennen 7
Security (Beveiliging), menu
Always Prompt for HP SpareKey
Enrollment (Altijd vragen naar
registratie bij
HP SpareKey) 142
Automatic DriveLock
(Automatische
DriveLock) 142
Disk Sanitizer 142
DriveLock 142
HP SpareKey 142
HP SpareKey,
inschrijving 142
instellen, BIOS-
beheerderswachtwoord 142
systeemidentificatie 143
vingerafdruklezer
herstellen 142
wachtwoordbeleid 142
wachtwoord wijzigen 142
Serienummer, computer 12
servicelabel 12
SIM-label 13
SIM-slot, herkennen 9
slots
visitekaartje 7
Slots
Geheugen 105
geheugenmodule 10
SIM-kaart 9
Smart Card-lezer 8
Smart Card
definitie 103
plaatsen 104
verwijderen 104
Smart Card-lezer, herkennen 8
Snelladen secundaire accu 144
SoftPaqs, downloaden 134
SoftPaqs downloaden 133
160 Index
Software
applicaties en
stuurprogramma's
bijwerken 133
BIOS-update 132
distributie 154
herstel 154
HP Connection Manager
(Verbindingsbeheer) 16
schijfdefragmentatie 81
schijfopruiming 81
updates 155
visitekaartjeslezer 62
Wireless Assistant 16
Standbystand
activeren 64
beëindigen 64
Standbystand, hotkey 35
Systeemdatum en -tijd 140
Systeemdiagnose 141
Systeemidentificatie 143
Systeeminformatie 140
Systeemventilator 144
System Configuration
(Systeemconfiguratie),
menu 143
T
Taal, wijzigen in Computer Setup
(Computerinstellingen) 143
Temperatuur 76
Toetsen
esc 6
fn 6
functie 6
toetsenblok 6
Windows-applicaties 6
Windows-logo 6
Toetsenblok, extern
gebruiken 39
num lock 40
Toetsenblok, geïntegreerd
gebruiken 39
herkennen 38
in- en uitschakelen 39
schakelen tussen functies van
toetsen 39
Toetsenbloktoetsen,
herkennen 6
Toetsenbordhotkeys,
herkennen 34
Toetsenbordschroeven
terugplaatsen 112
verwijderen 109
Touchpad
gebruiken 34
herkennen 2
knoppen 2
schuifzone 2
Touchpad-knop, herkennen 5
Touchpad-lampje, herkennen 3
TPM Embedded Security (TPM
geïntegreerde beveiliging) 142
TXT (Intel Trusted Execution
Technology) 144
U
UEFI-modus (Unified Extensible
Firmware Interface) 143
Uitbreiding
geheugenmodulecompartiment,
herkennen 10
Uitschakelen, computer 77
Uitvoeren uitschakelen 144
Updates, software 155
Upgraderuimte
optischeschijfeenheid
vervangen 90
vaste schijf vervangen 87
Upgraderuimte, herkennen 8
USB, ondersteuning voor oudere
systemen 138, 144
USB-apparaten
beschrijving 93
stopzetten 94
verwijderen 94
USB-apparatuur
aansluiten 93
USB-hubs 93
USB-kabel, aansluiten 93
USB-ondersteuning oudere
systemen 94
USB-poorten, herkennen 8, 93
User Management
(Gebruikersbeheer) 142
V
Vaste schijf
externe 98
HP 3D DriveGuard 82
installeren 85
Vasteschijfruimte 113
Vasteschijfruimte, herkennen 10
Ventilatieopening 8
Ventilatieopeningen,
herkennen 10
Verbinding maken met een
LAN 33
Verbinding maken met een
WLAN 20
Vergrendeling, accu 9
Video, opnemen 11
Video-overdrachtstypen 36
Vingerafdruklezer, herkennen 5
Virtualisatietechnologie 144
Visitekaartjes, slot herkennen 7
Visitekaartjeshouder,
herkennen 10
Visitekaartjeslezer, software 62
Voeding
aansluiten 69
besparen 76
Volume dempen, lampje
herkennen 3
Volume hotkeys 42
W
Wachtwoorden
beheerder 115
BIOS-beheerder 116
DriveLock 118
gebruiker 116
webcam 11
Webcameigenschappen,
aanpassen 61
webcamlampje, herkennen 11
webcam vastleggen van
visitekaartje 62
Websites
HP System Software
Manager 155
Windows, herstel 137
Windows-applicatietoets,
herkennen 6
Windows Back-up,
hulpprogramma 135, 136, 137
Windows-logotoets, herkennen 6
Wireless Assistant software 16
WLAN-apparaat 13, 14, 18
Index 161
WLAN-label 13
WWAN-apparaat 14
WWAN-module, compartiment,
herkennen 10
162 Index
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175

HP EliteBook 8440w Base Model Mobile Workstation Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor

Andere documenten