HP Mini 5102 Handleiding

Type
Handleiding
HP Mini
Gebruikershandleiding
© Copyright 2010 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
Bluetooth is een handelsmerk van de
desbetreffende houder en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Intel is een handelsmerk van Intel
Corporation in de Verenigde Staten en
andere landen. Microsoft en Windows zijn in
de Verenigde Staten gedeponeerde
handelsmerken van Microsoft Corporation.
Het SD-logo is een handelsmerk van de
desbetreffende houder.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP producten en
diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Eerste editie, januari 2010
Artikelnummer: 582432-331
Kennisgeving over het product
In deze handleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de meeste
modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet
alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen van
de computer niet, om de kans op letsel door hitte of oververhitting van de computer te beperken. Gebruik
de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt
geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal, zoals een ernaast staande printer, of een voorwerp
van zacht materiaal (zoals een kussen, een dik kleed of kleding). Zorg ook dat de netvoedingsadapter,
als die wordt gebruikt, niet in contact komt met de huid of een een voorwerp van zacht materiaal. De
computer en de netvoedingsadapter voldoen aan de temperatuurlimieten voor oppervlakken die voor
de gebruiker toegankelijk zijn, zoals gedefinieerd door de International Standard for Safety of
Information Technology Equipment (IEC 60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Voorzieningen
Hardware herkennen ............................................................................................................................ 1
Onderdelen aan de bovenkant ............................................................................................ 1
Touchpad ............................................................................................................ 1
Lampjes ............................................................................................................... 3
Knoppen .............................................................................................................. 4
Toetsen ............................................................................................................... 5
Onderdelen aan de voorkant ............................................................................................... 5
Onderdelen aan de rechterkant ........................................................................................... 6
Onderdelen aan de linkerkant .............................................................................................. 7
Onderdelen van het beeldscherm ....................................................................................... 8
Onderdelen aan de onderkant ............................................................................................. 8
Draaghandgreep (alleen bepaalde modellen) ..................................................................... 9
Antennes voor draadloze communicatie .............................................................................. 9
Aanvullende hardwareonderdelen ..................................................................................... 11
Labels herkennen ............................................................................................................................... 11
2 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 13
Energiebesparende standen gebruiken ............................................................................. 13
Standbystand activeren en beëindigen ............................................................. 13
Hibernationstand activeren of beëindigen ......................................................... 14
Energiemeter gebruiken .................................................................................................... 15
Energiebeheerschema's gebruiken ................................................................................... 15
Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 16
Energiebeheerschema's selecteren .................................................................. 16
Energiebeheerschema's aanpassen ................................................................. 16
Wachtwoord instellen voor beëindigen standbystand ........................................................ 16
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 16
Netvoedingsadapter aansluiten ......................................................................................... 17
Netvoedingsadapter testen ................................................................................................................ 18
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 18
Acculading weergeven ....................................................................................................... 19
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................. 19
Accu opladen ..................................................................................................................... 20
Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................................. 21
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 21
Lage acculading herkennen .............................................................................. 21
Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 23
v
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 23
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu
beschikbaar is ................................................................................... 23
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 23
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de
hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 23
Accu kalibreren .................................................................................................................. 23
Stap 1: Laad de accu volledig op ...................................................................... 23
Stap 2: Schakel de energiebesparende voorzieningen uit ................................ 24
Stap 3: Ontlaad de accu .................................................................................... 24
Stap 4: Laad de accu opnieuw volledig op ........................................................ 25
Stap 5: Schakel de energiebesparende voorzieningen weer in ........................ 25
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 25
Accu opbergen ................................................................................................................... 25
Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 26
Accu vervangen ................................................................................................................ 26
Computer afsluiten ............................................................................................................................. 26
3 Draadloos en lokaal netwerk
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............................. 27
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerken herkennen ........................... 28
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 28
Schakelaar voor draadloze communicatie gebruiken ....................................................... 28
Wireless Assistant software gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................. 29
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................... 29
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................................... 29
Draadloos netwerk gebruiken ............................................................................................................. 30
Draadloos netwerk installeren ........................................................................................... 30
Draadloos netwerk beveiligen ............................................................................................ 30
Verbinding maken met een WLAN .................................................................................... 32
Naar een ander netwerk roamen ....................................................................................... 33
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................... 34
SIM-kaart plaatsen ............................................................................................................. 34
SIM-kaart verwijderen ........................................................................................................ 35
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............. 37
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS) ............................................................... 37
Problemen met draadloze verbindingen oplossen ............................................................................. 38
Kan geen verbinding maken met een WLAN ..................................................................... 38
Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk ................................................... 39
Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar ................................................... 39
Verbinding met een draadloos netwerk is zeer zwak ........................................................ 40
Kan geen verbinding maken met de draadloze router ....................................................... 40
Verbinding met een lokaal netwerk (LAN) .......................................................................................... 41
4 Multimedia
Multimediavoorzieningen .................................................................................................................... 42
Multimediacomponenten herkennen .................................................................................. 42
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 44
vi
Multimediasoftware ............................................................................................................................ 45
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken ........................................................ 45
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren ................................................................ 45
Audio .................................................................................................................................................. 46
Externe audioapparatuur aansluiten .................................................................................. 46
Audiofuncties controleren .................................................................................................. 46
Video .................................................................................................................................................. 48
Externe monitor of projector aansluiten ............................................................................. 48
Webcam ............................................................................................................................................. 49
Webcameigenschappen aanpassen .................................................................................. 49
5 Beveiliging
Computer beveiligen .......................................................................................................................... 51
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 52
Wachtwoorden instellen in Windows ................................................................................. 52
Wachtwoorden instellen in Computer Setup ...................................................................... 53
BIOS-beheerderswachtwoord ............................................................................................ 53
BIOS-beheerderswachtwoord beheren ............................................................. 54
BIOS-beheerderswachtwoord opgeven ............................................................ 55
Opstartwachtwoord verplicht stellen bij opnieuw opstarten .............................. 56
DriveLock gebruiken in Computer Setup ........................................................................... 56
DriveLock-wachtwoord instellen ........................................................................ 57
DriveLock-wachtwoord invoeren ....................................................................... 58
DriveLock-wachtwoord wijzigen ........................................................................ 59
DriveLock-beveiliging verwijderen ..................................................................... 60
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken ............................................................... 61
Systeemapparaten beveiligen ........................................................................................... 61
Systeeminformatie weergeven in Computer Setup ........................................................... 61
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................... 62
Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................................. 63
Essentiële updates installeren ............................................................................................................ 64
Beveiligingskabel aanbrengen ........................................................................................................... 65
6 Externe apparatuur
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 66
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 66
USB-apparaat stopzetten en verwijderen .......................................................................... 67
Ondersteuning voor oudere USB-systemen ...................................................................... 67
Externe schijfeenheden gebruiken ..................................................................................................... 68
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................ 68
Optionele externe MultiBay gebruiken ............................................................................... 68
Optionele externe optischeschijfeenheid gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............................. 69
Optische schijf (cd of dvd) plaatsen ................................................................................... 69
Optische schijf verwijderen (cd of dvd) .............................................................................. 70
Als de lade opengaat ........................................................................................ 70
Als de lade niet opengaat .................................................................................. 71
Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht ................................................................. 72
7 Externe mediakaarten
vii
SD Cards gebruiken ........................................................................................................................... 73
Digitale kaart plaatsen ....................................................................................................... 73
Digitale kaart stopzetten en verwijderen ............................................................................ 74
8 Cursorbesturing en toetsenbord
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 75
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen ..................................................................... 75
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 75
Externe muis aansluiten .................................................................................................... 75
Functietoetsen van het toetsenbord gebruiken .................................................................................. 75
Schakelen tussen beeldschermen ..................................................................................... 77
Helderheid van het beeldscherm verlagen ........................................................................ 77
Helderheid van het beeldscherm verhogen ....................................................................... 77
Standbystand activeren ..................................................................................................... 77
QuickLock activeren .......................................................................................................... 77
Geluid uit- en weer inschakelen ......................................................................................... 78
Geluidsvolume verlagen .................................................................................................... 78
Geluidsvolume verhogen ................................................................................................... 78
Werking van de functietoetsen configureren ...................................................................................... 78
Aanraakscherm gebruiken (alleen bepaalde modellen) ..................................................................... 78
Tikken (of klikken) .............................................................................................................. 79
Snelle veegbeweging ......................................................................................................... 79
Slepen ............................................................................................................................... 79
Schuiven ............................................................................................................................ 80
Draaien ............................................................................................................................. 81
Knijpen ............................................................................................................................... 81
Voorkeuren voor het aanraakscherm instellen .................................................................. 83
Toetsenblokken gebruiken ................................................................................................................. 83
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken .................................................................. 84
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen ................................... 84
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde
toetsenblok ........................................................................................................ 84
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ............................................................ 84
HP QuickLook gebruiken .................................................................................................................... 85
Touchpad en toetsenbord reinigen ..................................................................................................... 86
9 Schijfeenheden
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen ......................................................................................... 87
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 87
Prestaties van de vaste schijf verbeteren ........................................................................................... 89
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................................... 89
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................................. 89
HP 3D DriveGuard gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................................... 90
Status van HP 3D DriveGuard herkennen ......................................................................... 90
HP 3D DriveGuard software gebruiken ............................................................................. 91
Vaste schijf vervangen ....................................................................................................................... 92
10 Geheugenmodules
viii
11 Software-updates
Software-update uitvoeren ............................................................................................................... 100
BIOS bijwerken ................................................................................................................ 101
BIOS-versie bepalen ....................................................................................... 101
BIOS-update downloaden ............................................................................... 102
Applicaties en stuurprogramma's bijwerken .................................................................... 103
SoftPaq Download Manager gebruiken ........................................................................... 103
HP SSM (System Software Manager) ............................................................................. 104
12 MultiBoot
Opstartvolgorde van apparaten ........................................................................................................ 105
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup .......................................................................... 106
Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen .................................................................................. 107
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen ............................................................................................ 108
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup ...................................................... 108
Dynamisch een opstartapparaat kiezen .......................................................................... 108
MultiBoot Express instellen .............................................................................................. 109
Voorkeuren MultiBoot Express invoeren ......................................................................... 109
13 Computer Setup
Computer Setup starten ................................................................................................................... 110
Computer Setup gebruiken .............................................................................................................. 110
Navigeren en selecteren in Computer Setup ................................................................... 110
Fabrieksinstellingen herstellen in Computer Setup ........................................................ 111
Menu's van Computer Setup ............................................................................................................ 112
Menu File (Bestand) ........................................................................................................ 112
Menu Security (Beveiliging) ............................................................................................. 112
Menu System Configuration (Systeemconfiguratie) ........................................................ 113
14 Back-up maken en herstellen
Back-up maken ................................................................................................................................ 118
Herstellen ......................................................................................................................................... 119
Index ................................................................................................................................................................. 120
ix
x
1 Voorzieningen
Hardware herkennen
De samenstelling van de computer verschilt per regio/land en per model. Op de afbeeldingen in dit
hoofdstuk worden de standaardvoorzieningen van de meeste computermodellen weergegeven.
U geeft als volgt een overzicht weer van de hardware die in de computer is geïnstalleerd:
1. Selecteer Start > Deze computer.
2. Klik in het linkerdeelvenster onder Systeemtaken op Systeeminformatie weergeven.
3. Selecteer het tabblad Hardware > Apparaatbeheer.
Met Apparaatbeheer kunt u ook hardware toevoegen of apparaatconfiguraties wijzigen.
Onderdelen aan de bovenkant
Touchpad
Hardware herkennen 1
Onderdeel Beschrijving
(1) Touchpad* Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor" genoemd)
verplaatsen en onderdelen op het scherm selecteren of activeren.
(2) Linkerknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een externe
muis.
(3) Rechterknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
(4) Schuifzone van het touchpad Hiermee schuift u omhoog of omlaag.
*In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven. Om de voorkeuren voor cursorbesturing weer te geven of te wijzigen,
selecteert u Start > Configuratiescherm > Printers en andere hardware > Muis.
2 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Lampjes
Onderdeel Beschrijving
(1) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld.
(2) QuickWeb-lampje Aan: de webbrowser is in gebruik.
(3) QuickLook-lampje
Aan: de computer staat aan.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de standbystand
of de hibernationstand.
(4) Aan/uit-lampje
Aan: de computer staat aan.
Knipperend: de computer staat in de standbystand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand.
Hardware herkennen 3
Knoppen
Onderdeel Beschrijving
(1) QuickWeb-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op deze
knop om HP QuickWeb te openen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u op deze
knop om de standaardwebbrowser te openen.
(2) QuickLook-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op deze
knop om HP QuickLook te openen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u op deze
knop om Software Setup te openen.
OPMERKING: Als Software Setup niet beschikbaar is,
wordt de standaardwebbrowser geopend.
(3) Aan/uit-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/
uit-knop om de computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u op de aan/
uit-knop om de computer uit te schakelen.
Als de computer in de standbystand staat, drukt u
kort op de aan/uit-knop om de standbystand te
beëindigen.
Als de computer in de hibernationstand staat, drukt
u kort op de aan/uit-knop om de hibernationstand te
beëindigen.
Als de computer niet meer reageert en de
afsluitprocedures van Windows geen effect hebben, houdt
u de aan/uit-knop minstens vijf seconden ingedrukt om de
computer uit te schakelen.
Voor meer informatie over de instellingen voor
energiebeheer selecteert u Start > Configuratiescherm
> Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
4 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Toetsen
Onderdeel Beschrijving
(1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met de esc-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(3) Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij de aanwijzer
staat.
(5) Toetsen van het geïntegreerde numerieke
toetsenblok
Deze toetsen kunt u laten werken als de toetsen op een extern
numeriek toetsenblok.
(6) Functietoetsen Hiermee voert u de actie uit die wordt aangegeven door het
pictogram op de toets.
Onderdelen aan de voorkant
Hardware herkennen 5
Onderdeel Beschrijving
(1) Schijfeenheidlampje Knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen van de vaste
schijf.
(2) Lampje voor draadloze communicatie
Blauw: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een WLAN-apparaat en/of een
Bluetooth®-apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparaten voor draadloze communicatie zijn
uitgeschakeld.
OPMERKING: Het lampje voor draadloze communicatie wordt
oranje wanneer de computer wordt ingeschakeld en alle apparaten
voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld.
(3) Schakelaar voor draadloze communicatie Met deze schakelaar kunt u de voorziening voor draadloze
communicatie in- en uitschakelen, maar geen draadloze
verbinding tot stand brengen.
OPMERKING: Als u een draadloze verbinding tot stand wilt
brengen, moet er al een draadloos netwerk zijn ingesteld.
(4) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het computergeluid weergegeven.
Onderdelen aan de rechterkant
Onderdeel Beschrijving
(1) SD Card-lezer Ondersteunt de volgende types optionele digitale kaarten:
MultiMediaCard (MMC)
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
(2) Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele
stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een
oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het
computergeluid via dat apparaat weer te geven.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit op
de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers
uitgeschakeld.
(3) Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten.
(4) USB-poort met eigen voeding Deze poort voorziet een USB-apparaat, zoals een optionele
externe optischeschijfeenheid, van voeding bij gebruik van een
speciale USB-kabel die geschikt is om voeding door te geven van
de USB-poort naar het apparaat.
6 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(5) RJ-45-netwerkconnector Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
(6) Bevestigingspunt voor een beveiligingskabel Hiermee bevestigt u een optionele beveiligingskabel aan de
computer.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste
plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze voorziening kan
echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of
wordt gestolen.
Onderdelen aan de linkerkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Acculampje
Oranje: er wordt een accu opgeladen.
Turkoois: een accu is bijna volledig opgeladen.
Oranje knipperend: een accu die de enige beschikbare
voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu een kritiek
laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te
knipperen.
Uit: als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle accu's in de
computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is
aangesloten op een externe voedingsbron, blijft het lampje uit
tot de accu in de computer bijna leeg is.
(2) Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
(3) Externemonitorpoort Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector aansluiten.
(4) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer wordt automatisch
gestart voor luchtkoeling van de interne onderdelen van de
computer en om oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat
de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met het
apparaat werkt.
(5) USB-poorten (2) Hierop kunt u optionele USB-apparatuur aansluiten.
Hardware herkennen 7
Onderdelen van het beeldscherm
Onderdeel Beschrijving
(1) Webcamlampje Aan: de webcam is in gebruik.
(2) Webcam Hiermee kunt u audio- en videobeelden vastleggen en foto's
maken.
(3) Interne microfoons (2) Hiermee kunt u geluid opnemen.
OPMERKING: Als zich naast elke microfoonopening een
microfoonsymbool bevindt, heeft de computer interne microfoons.
Onderdelen aan de onderkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
8 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(2) Accuontgrendelingen (2) Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte.
(3) SIM-slot (alleen bepaalde modellen) Bevat een SIM-kaart (Subscriber Identity Module) voor draadloze
communicatie.
(4) Servicelabel Hier vindt u de merk- en serienaam van het product alsmede het
serienummer (s/n) en productnummer (p/n) van uw computer.
Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met
de technische ondersteuning.
(5) Geheugenmodulecompartiment Hierin bevindt zich het geheugenmoduleslot.
(6) Ventilatieopeningen (2) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch
om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen.
Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat
terwijl u met het apparaat werkt.
Draaghandgreep (alleen bepaalde modellen)
De computer heeft een draaghandgreep, die is bevestigd aan de onderkant van de computer. De
handgreep kan langer worden gemaakt door deze van de computer af te draaien, zoals de volgende
afbeelding laat zien.
Antennes voor draadloze communicatie
De computer heeft minstens twee antennes die signalen voor draadloze communicatie verzenden naar
en ontvangen van een of meer apparaten voor draadloze communicatie.
Hardware herkennen 9
Onderdeel Beschrijving
(1) WWAN-antennes (2)* (alleen bepaalde modellen) Via deze antennes worden draadloze signalen
verzonden en ontvangen om te communiceren met
draadloze WAN's (WWAN's, wireless wide area
networks).
(2) WLAN-antennes (2)* (alleen bepaalde modellen) Via deze antennes worden draadloze signalen
verzonden en ontvangen om te communiceren met
draadloze LAN's (WLAN's, wireless local area networks).
*Deze antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor optimale communicatie houdt u de directe
omgeving van de antennes vrij.
Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u het gedeelte van
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu dat van toepassing is op uw land/regio. Deze
voorschriften vindt u in Help en ondersteuning.
10 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Aanvullende hardwareonderdelen
Onderdeel Beschrijving
(1) Netsnoer* Hiermee kunt u een netvoedingsadapter aansluiten op een
stopcontact.
(2) Netvoedingsadapter Hiermee wordt netvoeding omgezet in gelijkstroom.
(3) Accu* Hiermee kunt u de computer op accuvoeding laten werken als de
computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
*Het uiterlijk van accu's en netsnoeren verschilt per regio en land.
Labels herkennen
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland gebruikt.
Servicelabel: biedt belangrijke informatie, zoals:
Labels herkennen 11
Productnaam (1). Dit is de productnaam die aan de voorkant van de computer zichtbaar is.
Serienummer (s/n) (2). Dit is een alfanumerieke code die voor elk product uniek is.
Productnummer (p/n) (3). Dit nummer biedt specifieke informatie over de
hardwarecomponenten van het product. Aan de hand van het productnummer kan een
servicemonteur bepalen welke onderdelen er nodig zijn.
Modelbeschrijving (4). Dit is de alfanumerieke identificatiecode die u nodig heeft om
documenten, stuurprogramma's en ondersteuning voor de computer op te zoeken.
Garantieperiode (5). Dit getal beschrijft de duur (in jaren) van de garantieperiode voor deze
computer.
Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de technische ondersteuning.
Het servicelabel bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Certificaat van echtheid van Microsoft®: bevat de Windows-productcode. U kunt de productcode
nodig hebben wanneer u een update van het besturingssysteem wilt uitvoeren of problemen met
het systeem wilt oplossen. Het certificaat bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer. Het
label met kennisgevingen bevindt zich in de accuruimte.
Label(s) met keurmerk voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen): bevatten
informatie over optionele apparatuur voor draadloze communicatie en de keurmerken van diverse
landen waar de apparatuur is goedgekeurd en toegestaan voor gebruik. Een optioneel apparaat
kan een WLAN-apparaat, een HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen) of
een optioneel Bluetooth®-apparaat zijn. Als uw computermodel is voorzien van een of meer
apparaten voor draadloze communicatie, heeft de computer een of meer van deze labels met
keurmerk. U kunt deze informatie nodig hebben als u het apparaat in het buitenland wilt gebruiken.
De labels met keurmerk voor draadloze communicatie bevinden zich aan de onderkant van de
computer.
SIM-label (Subscriber Identity Module, alleen bepaalde modellen): bevat de ICCID (Integrated
Circuit Card Identifier) van uw SIM-kaart. Het SIM-label bevindt zich in de accuruimte.
Label met serienummer van HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): bevat
het serienummer van uw HP module voor mobiel breedband. Het label met het serienummer van
de HP module voor mobiel breedband bevindt zich in de accuruimte.
12 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
2 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen
Energiebesparende standen gebruiken
Standaard zijn twee energiebesparende voorzieningen ingeschakeld: de standbyvoorziening en de
hibernationvoorziening.
Als de standbystand wordt geactiveerd, knippert het aan/uit-lampje en wordt het scherm zwart. Uw werk
wordt opgeslagen in het geheugen. Het beëindigen van de standbystand gaat sneller dan het beëindigen
van de hibernationstand. Als de computer lang in de standbystand staat, of als de acculading een kritiek
laag niveau bereikt terwijl de computer in de standbystand staat, wordt de hibernationstand geactiveerd.
Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een hibernationbestand
op de vaste schijf en wordt de computer afgesloten.
VOORZICHTIG: Activeer de standbystand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externemediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de
audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Wanneer de computer in de standbystand of de hibernationstand staat, is het niet
mogelijk om netwerkverbindingen te maken of de computer te gebruiken.
OPMERKING: Als HP 3D DriveGuard een schijf heeft geparkeerd, zal de computer de standbystand
of de hibernationstand niet activeren en wordt het beeldscherm uitgeschakeld.
Standbystand activeren en beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de standbystand wordt geactiveerd als de computer 10
minuten inactief is wanneer accuvoeding wordt gebruikt, en 25 minuten inactief is als een externe
voedingsbron wordt gebruikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows®.
Als de computer is ingeschakeld kunt u de standbystand op de volgende manieren activeren:
Druk op f5.
Klik op Start > Uitschakelen > Stand-by.
Opties voor energiebeheer instellen 13
Als Stand-by niet wordt weergegeven, doet u het volgende:
a. Klik op de pijl-omlaag.
b. Selecteer Stand-by in de lijst.
c. Klik op OK.
Ga als volgt te werk om de standbystand te beëindigen:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Wanneer de standbystand wordt beëindigd, gaat het aan/uit-lampje branden en verschijnt uw werk
op het scherm op het punt waar u was gestopt met werken en de standbystand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de standbystand te beëindigen,
moet u uw Windows-wachtwoord opgeven voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Hibernationstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de hibernationstand wordt geactiveerd als de computer 30
minuten minuten inactief is geweest en op accuvoeding werkt, of als de accu bijna leeg is.
OPMERKING: De hibernationstand wordt niet geactiveerd als de computer op externe voeding werkt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows.
U activeert als volgt de hibernationstand:
1. Selecteer Start > Uitschakelen.
2. Houd de shift-toets ingedrukt en selecteer Slaapstand.
Als Slaapstand niet wordt weergegeven, gaat u als volgt te werk:
a. Klik op de pijl-omlaag.
b. Selecteer Slaapstand in de lijst.
c. Klik op OK.
U beëindigt als volgt de hibernationstand:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Het aan/uit-lampje gaat branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was gestopt
met werken en de hibernationstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de hibernationstand te
beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord opgeven voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
14 Hoofdstuk 2 Energiebeheer
Energiemeter gebruiken
De Energiemeter wordt standaard weergegeven in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
Met behulp van de Energiemeter krijgt u snel toegang tot de instellingen van Energiebeheer en kunt u
de resterende acculading bekijken.
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik op
Eigenschappen van energiebeheer aanpassen om de Eigenschappen van Energiebeheer te
openen.
Dubbelklik op het pictogram van de Energiemeter om het percentage resterende acculading weer
te geven.
Aan de verschillende pictogrammen kunt u zien of de computer op accuvoeding of op externe
netvoeding werkt.
Ga als volgt te werk om het pictogram Energiemeter uit het systeemvak te verwijderen:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens
op Eigenschappen van energiebeheer aanpassen.
2. Klik op het tabblad Geavanceerd.
3. Schakel de optie Pictogram altijd in het systeemvak weergeven uit.
4. Klik op Toepassen en vervolgens op OK.
U geeft als volgt het pictogram Energiemeter weer in het systeemvak:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
2. Klik op het tabblad Geavanceerd.
3. Schakel de optie Pictogram altijd in het systeemvak weergeven in.
4. Klik op Toepassen en vervolgens op OK.
OPMERKING: Als u een pictogram dat u in het systeemvak rechts op de taakbalk heeft geplaatst niet
kunt zien, klikt u op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
Energiebeheerschema's gebruiken
Een energiebeheerschema is een reeks systeeminstellingen waarmee het energieverbruik van de
computer wordt geregeld. Met behulp van energiebeheerschema's kunt u energie besparen en de
prestaties van de computer optimaliseren.
De volgende energiebeheerschema's zijn beschikbaar:
Draagbaar/laptop (aanbevolen)
Thuis/kantoor
Presentatie
Altijd aan
Minimaal energieverbruik
Accu vol
Opties voor energiebeheer instellen 15
Met behulp van Eigenschappen voor Energiebeheer kunt u de instellingen van deze
energiebeheerschema's wijzigen.
Huidig energiebeheerschema weergeven
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
Energiebeheerschema's selecteren
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en
selecteer een energiebeheerschema in de lijst.
– of –
a. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
b. Selecteer een energiebeheerschema in de lijst met Energiebeheerschema's.
c. Klik op OK.
Energiebeheerschema's aanpassen
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
2. Selecteer een energiebeheerschema in de lijst met Energiebeheerschema's.
3. Wijzig indien nodig de instellingen voor Netstroom en Accustroom.
4. Klik op OK.
Wachtwoord instellen voor beëindigen standbystand
Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen
van de standbystand:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens
op Eigenschappen energie aanpassen.
2. Klik op het tabblad Geavanceerd.
3. Schakel de optie Wachtwoord vragen als computer uit standby wordt gehaald in.
4. Klik op Toepassen.
Externe netvoeding gebruiken
Externe netvoeding wordt geleverd door een van de volgende apparaten:
16 Hoofdstuk 2 Energiebeheer
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter, of een compatibele adapter die als
accessoire is aangeschaft bij HP.
Goedgekeurde netvoedingsadapter
Optioneel dockingapparaat
Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast
Wanneer u informatie naar een cd of dvd schrijft
Als u de computer aansluit op externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De accu laadt op.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het accupictogram in de taakbalk van vorm.
Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Als
u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, drukt u op de toets f4 of sluit u de
netvoedingsadapter opnieuw aan.
Netvoedingsadapter aansluiten
WAARSCHUWING! U kunt als volgt het risico van een elektrische schok en schade aan de apparatuur
beperken:
Sluit het netsnoer aan op een geaard stopcontact dat altijd gemakkelijk te bereiken is.
Ontkoppel de netvoeding van de computer door de stekker uit het stopcontact te halen (niet door het
netsnoer los te koppelen van de computer).
Als bij het product een geaard netsnoer met een geaarde stekker is geleverd, sluit u het netsnoer aan
op een geaard stopcontact. Probeer niet de aarding te omzeilen door bijvoorbeeld adapters of
stekkerdozen zonder aarding te gebruiken. De aarding is een belangrijke veiligheidsvoorziening.
U sluit als volgt de computer aan op een externe voedingsbron:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de voedingsconnector van de computer (1).
2. Sluit het ene uiteinde van het netsnoer aan op de netvoedingsadapter (2).
Externe netvoeding gebruiken 17
3. Steek het andere uiteinde van het netsnoer in een stopcontact (3).
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer een of meer van de volgende symptomen vertoont:
De computer start niet als deze is aangesloten op de netvoedingsadapter.
Het beeldscherm gaat niet aan wanneer de computer wordt aangesloten op de
netvoedingsadapter.
De aan/uit-knop brandt niet wanneer de computer wordt aangesloten op de netvoedingsadapter.
U test de netvoedingsadapter als volgt:
1. Verwijder de accu uit de computer.
2. Sluit de netvoedingsadapter aan.
3. Zet de computer aan.
Als de aan/uit-knop aan gaat, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als de aan/uit-knop uit gaat, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de technische ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een
vervangende netvoedingsadapter: selecteer Start > Help en ondersteuning.
Accuvoeding gebruiken
Wanneer er zich een opgeladen accu in de computer bevindt en de computer niet is aangesloten op
een externe voedingsbron, werkt de computer op accuvoeding. Wanneer de computer is aangesloten
op een externe netvoedingsbron, werkt de computer op netvoeding.
Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe voeding werkt via
de netvoedingsadapter, schakelt de computer over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter
wordt losgekoppeld van de computer.
OPMERKING: De helderheid van het beeldscherm wordt verlaagd om accuvoeding te besparen
wanneer u het apparaat loskoppelt van de netvoeding. Als u de helderheid van het beeldscherm wilt
verhogen, drukt u op de toets f4 of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan.
18 Hoofdstuk 2 Energiebeheer
U kunt een accu in de computer laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk van
de manier waarop u de computer gebruikt. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de computer
is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk
beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in de computer wordt echter langzaam ontladen
wanneer de computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde accu, een
door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als accessoire is aangeschaft bij
HP.
De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma's, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
Acculading weergeven
Dubbelklik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer > tabblad
Energiemeter.
Meestal wordt de acculading zowel in percentages als in resterend aantal minuten werktijd
weergegeven.
Het percentage geeft de geschatte resterende lading van de accu aan.
De tijdsduur geeft bij benadering de resterende accuwerktijd aan als de accu op het huidige niveau
voeding blijft leveren. De resterende accuwerktijd neemt bijvoorbeeld af als u een dvd afspeelt en
neemt toe als u het afspelen van een dvd stopt.
Wanneer een accu wordt opgeladen, kan in het venster Energiemeter een bliksemsymbool over het
accupictogram worden weergegeven.
Accu plaatsen of verwijderen
VOORZICHTIG: Als u een accu verwijdert die de enige voedingsbron is, kunnen er gegevens verloren
gaan. Om gegevensverlies te voorkomen, activeert u de hibernationstand of sluit u de computer af via
Windows voordat u de accu verwijdert.
U plaatst de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
Accuvoeding gebruiken 19
2. Schuif de accu in de accuruimte (1) totdat de accu goed op zijn plaats zit.
De accuontgrendelingen (2) vergrendelen de accu automatisch.
U verwijdert de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
2. Verschuif de accuontgrendelingen (1) om de accu los te koppelen.
3. Verwijder de accu uit de computer (2).
Accu opladen
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
De accu wordt opgeladen wanneer de computer is aangesloten op een externe voedingsbron via een
netvoedingsadapter, een optionele voedingsadapter of een optioneel dockingapparaat.
20 Hoofdstuk 2 Energiebeheer
De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het opladen verloopt
sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of veel
warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur.
Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de
acculading te optimaliseren:
Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u de computer
inschakelt.
Laad de accu op tot het acculampje van de computer uit gaat.
OPMERKING: Als de computer is ingeschakeld wanneer de accu wordt opgeladen, is het
mogelijk dat de Energiemeter in de taakbalk aangeeft dat de accu voor 100 procent is opgeladen,
terwijl dit nog niet het geval is.
Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is ontladen tot ongeveer 5 procent van
de volledige lading.
Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in plaats
van op te laden.
Het acculampje geeft als volgt de status van de acculading aan:
Aan: de accu wordt opgeladen.
Knipperend: de accu heeft een lage of kritiek lage acculading bereikt en wordt niet opgeladen.
Uit: de accu is volledig opgeladen, is in gebruik, of is niet geïnstalleerd.
Accuwerktijd maximaliseren
De accuwerktijd varieert, afhankelijk van de functies u gebruikt terwijl de computer op de accu werkt.
De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af omdat de capaciteit van de accu afneemt ten gevolge
van bepaalde natuurlijke processen.
De accuwerktijd maximaliseren:
Verminder de helderheid op het beeldscherm.
Verwijder de accu uit de computer als deze niet wordt gebruikt of opgeladen.
Bewaar de accu op een koele, droge plaats.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld.
Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop daarop wordt gereageerd,
kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows. Voorkeuren
die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
Lage acculading herkennen
Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is bijna leeg is, gaat het acculampje
knipperen.
Accuvoeding gebruiken 21
Als u niets onderneemt wanneer de accu bijna leeg is, wordt het niveau van de acculading kritiek en
gaat het acculampje snel knipperen.
Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende:
Als de hibernationvoorziening is ingeschakeld en de computer aanstaat of in de standbystand
staat, wordt de hibernationstand geactiveerd.
Als de hibernationvoorziening is uitgeschakeld en de computer aanstaat of in de standbystand
staat, blijft de computer nog even in de standbystand staan. Vervolgens wordt de computer
uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
22 Hoofdstuk 2 Energiebeheer
Problemen met lage acculading verhelpen
VOORZICHTIG: Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd omdat het ladingsniveau van de
accu kritiek laag is geworden, moet u wachten met het herstellen van de voeding totdat het aan/uit-
lampje uit is. Zo beperkt u gegevensverlies.
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
netvoedingsadapter
optioneel dockingapparaat
optionele voedingsadapter
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is
1. Schakel de computer uit of activeer de hibernationstand.
2. Verwijder de lege accu en plaats vervolgens een volle accu.
3. Zet de computer aan.
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is
Activeer de hibernationstand.
– of –
Sla uw werk op en sluit de computer af.
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de hibernationstand niet kan beëindigen
Als de computer niet voldoende acculading heeft om de hibernationstand te beëindigen, gaat u als volgt
te werk:
1. Plaats een opgeladen accu of sluit de computer aan op een externe voedingsbron.
2. Beëindig de hibernationstand door kort op de aan/uit-knop te drukken.
Accu kalibreren
Kalibreer een accu in de volgende gevallen:
als de weergegeven acculading onjuist lijkt te zijn;
als u constateert dat de werktijd van de accu duidelijk anders is dan tevoren.
Zelfs als een accu intensief wordt gebruikt, is het niet nodig om de accu vaker dan eens per maand te
kalibreren. Het is ook niet nodig om een nieuwe accu te kalibreren.
Stap 1: Laad de accu volledig op
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
OPMERKING: De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het
opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Accuvoeding gebruiken 23
Ga als volgt te werk om de accu volledig op te laden:
1. Plaats de accu in de computer.
2. Sluit de computer aan op een netvoedingsadapter, optionele voedingsadapter of optioneel
dockingapparaat en sluit de adapter of het apparaat aan op een externe netvoedingsbron.
Het acculampje van de computer gaat branden.
3. Zorg dat de computer op de externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen.
Het acculampje van de computer gaat uit.
Stap 2: Schakel de energiebesparende voorzieningen uit
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk en klik vervolgens op Eigenschappen van energiebeheer aanpassen.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
2. Noteer de 4 instellingen in de kolommen Accustroom en Netstroom, zodat u deze na het
kalibreren opnieuw kunt instellen.
3. Stel de vier opties in op Nooit.
4. Klik op OK.
Stap 3: Ontlaad de accu
De computer moet ingeschakeld blijven tijdens het ontladen van de accu. De accu wordt ontladen,
ongeacht of de computer in gebruik is. Wanneer u de computer gebruikt, verloopt het ontladen echter
sneller.
Als u de computer onbeheerd wilt achterlaten tijdens het ontladen, slaat u uw gegevens op voordat
u de ontladingsprocedure start.
Als u de computer incidenteel gebruikt tijdens de ontladingsprocedure en u wachttijden voor
energiebesparing heeft ingesteld, kunnen de volgende verschijnselen optreden tijdens het
ontladingsproces:
De monitor wordt niet automatisch uitgeschakeld.
De snelheid van de vaste schijf neemt niet automatisch af wanneer de computer inactief is.
De hibernationstand wordt niet automatisch geactiveerd.
Ga als volgt te werk om de accu te ontladen:
1. Koppel de computer los van de externe netvoedingsbron, maar schakel de computer niet uit.
2. Laat de computer op accuvoeding werken totdat de accu volledig is ontladen. Het acculampje gaat
knipperen wanneer de accu bijna ontladen is. Wanneer de accu volledig is ontladen, gaat het
acculampje uit en wordt de computer afgesloten.
24 Hoofdstuk 2 Energiebeheer
Stap 4: Laad de accu opnieuw volledig op
Ga als volgt te werk om de accu op te laden:
1. Zorg dat de computer op een externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen. Wanneer de accu volledig is opgeladen, gaat het acculampje op de computer uit.
U kunt de computer gewoon gebruiken terwijl de accu wordt opgeladen, maar het opladen gaat
sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
2. Als de computer is uitgeschakeld, schakelt u deze in wanneer de accu volledig is opgeladen en
het acculampje uit is.
Stap 5: Schakel de energiebesparende voorzieningen weer in
VOORZICHTIG: Als u de hibernationvoorziening niet opnieuw inschakelt nadat u de accu heeft
gekalibreerd, kan de accu volledig worden ontladen. Hierdoor kunt u gegevens verliezen wanneer de
acculading van de computer een kritiek laag niveau bereikt.
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
2. Voer opnieuw de instellingen in die u heeft genoteerd voor de items in de kolommen Netstroom
en Accustroom.
3. Klik op OK.
Accuvoeding besparen
Open het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm en selecteer instellingen voor een
lager energieverbruik.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer u
deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externemediakaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder ze.
Gebruik de toetsen f3 en f4 om de helderheid van het beeldscherm aan uw voorkeur aan te passen.
Activeer de standbystand of de hibernationstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
Verwijder de accu uit de computer als deze niet wordt gebruikt of opgeladen.
Koop een tweede accu om de totale accuwerktijd te verlengen.
Bewaar de accu op een koele, droge plaats.
Accu opbergen
VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om
beschadiging van de accu te voorkomen.
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan 2 weken niet wordt gebruikt
en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
Accuvoeding gebruiken 25
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
Afvoeren van afgedankte accu's
WAARSCHUWING! Probeer de batterij niet uit elkaar te halen, te pletten of te doorboren, zorg dat u
geen kortsluiting veroorzaakt tussen de externe contactpunten en laat de batterij niet in aanraking
komen met water of vuur. Zo beperkt u het risico op brand en brandwonden.
Raadpleeg voor informatie over het afvoeren van afgedankte accu's de Informatie over voorschriften,
veiligheid en milieu.
Accu vervangen
De levensduur van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma's, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
OPMERKING: Om er zeker van te zijn dat u altijd over accuvoeding kunt beschikken als u die nodig
heeft, raadt HP u aan een nieuwe accu te kopen als de capaciteitsindicator groen-geel wordt.
Computer afsluiten
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet heeft
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten sluit u alle geopende programma's, waaronder het besturingssysteem, en
worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Sluit de computer af in de volgende gevallen:
als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer;
als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten;
als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
U schakelt als volgt de computer uit:
OPMERKING: Als de computer in de standbystand of de hibernationstand staat, moet u eerst de
standbystand of de hibernationstand beëindigen voordat u de computer kunt afsluiten.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Selecteer Start > Uitschakelen > Uitschakelen.
OPMERKING: Als u bij een netwerkdomein bent geregistreerd, heet de knop waarop u klikt
Afsluiten in plaats van Uitschakelen.
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedures te
gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete. Klik vervolgens op Afsluiten > Uitschakelen.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
26 Hoofdstuk 2 Energiebeheer
3 Draadloos en lokaal netwerk
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven
doorgegeven. Uw computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor
draadloze communicatie:
WLAN-apparaat (wireless local area network): hiermee kunt u verbinding maken met draadloze
lokale netwerken (ook wel Wi-Fi netwerk, draadloos LAN of WLAN genoemd) in bedrijfsruimtes,
bij u thuis en in openbare ruimtes, zoals vliegvelden, restaurants, café's, hotels en universiteiten.
In een WLAN communiceert elk mobiel apparaat voor draadloze communicatie met een draadloze
router of een draadloos toegangspunt.
HP module voor mobiel breedband: een draadloos WWAN-apparaat (wireless wide area network)
dat toegang biedt tot informatie op elke plek waar mobiele netwerkdiensten beschikbaar zijn. In
een WWAN communiceert elk mobiel apparaat met het basisstation van een aanbieder van
mobiele netwerkdiensten. Aanbieders van mobiele netwerkdiensten installeren netwerken van
basisstations (vergelijkbaar met masten voor mobiele telefonie) die grote gebieden beslaan,
waardoor ze dekking kunnen bieden in hele provincies, regio's of zelfs landen.
Bluetooth®-apparaat: een apparaat waarmee u een PAN (personal area network) tot stand kunt
brengen, zodat u verbinding kunt maken met andere apparaten die draadloze communicatie via
Bluetooth ondersteunen, zoals computers, telefoons, printers, headsets, luidsprekers en camera's.
In een PAN communiceert elk apparaat rechtstreeks met andere apparaten en moeten de
apparaten zich relatief dicht bij elkaar bevinden, normaal gesproken binnen een straal van 10 meter
van elkaar.
Computers met WLAN-apparatuur ondersteunen een of meer van de volgende IEEE-standaarden:
802.11b, de eerste populaire standaard, ondersteunt overdrachtssnelheden tot 11 Mbps en werkt
met een frequentie van 2,4 GHz.
802.11g ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 2,4 GHz.
Een 802.11g WLAN-apparaat is terugwaarts compatibel met 802.11b-apparaten, zodat beide
types apparaten binnen hetzelfde netwerk kunnen werken.
802.11a ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 5 GHz.
OPMERKING: 802.11a is niet compatibel met 802.11b en 802.11g.
WiFi GECERTIFICEERD 802.11n ondersteunt een gegevenssnelheid van maximaal 300 Mbps en
kan werken op 2,4 GHz of 5 GHz, waardoor deze norm terugwaarts compatibel is met 802.11a, b
en g.
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 27
Raadpleeg de informatie en maak gebruik van de koppelingen naar relevante websites in Help en
ondersteuning voor meer informatie over technologie voor draadloze communicatie.
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerken herkennen
Pictogram Naam Beschrijving
Draadloze
communicatie
(ingeschakeld)
Geeft de locatie van de lampjes en de schakelaar voor draadloze
communicatie op de computer aan.
Draadloze
communicatie
(uitgeschakeld)
Geeft aan dat alle apparaten voor draadloze communicatie zijn
uitgeschakeld.
Netwerkstatus
(ingeschakeld)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd
en dat een of meer netwerkapparaten verbinding hebben met het
netwerk.
Netwerkstatus
(uitgeschakeld)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd
maar dat er geen netwerkapparaten verbinding hebben met het
netwerk.
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
U kunt de apparaten voor draadloze communicatie op uw computer met een van deze voorzieningen
in- of uitschakelen:
schakelaar voor draadloze communicatie
voorzieningen van het besturingssysteem
Schakelaar voor draadloze communicatie gebruiken
De computer heeft een schakelaar voor draadloze communicatie, een of meer apparaten voor draadloze
communicatie en een of twee lampjes voor draadloze communicatie, afhankelijk van het model.
Standaard zijn alle apparaten voor draadloze communicatie geactiveerd en brandt het lampje voor
draadloze communicatie blauw wanneer u de computer aanzet.
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor
draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje voor
draadloze communicatie blauw brandt, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie
ingeschakeld. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie oranje is, zijn alle apparaten voor
draadloze communicatie uitgeschakeld.
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn geactiveerd, kunt u de schakelaar
voor draadloze communicatie gebruiken om alle draadloze apparatuur tegelijk in of uit te schakelen. De
afzonderlijke apparaten voor draadloze communicatie kunnen worden in- en uitgeschakeld via het
hulpprogramma Computer Setup (Computerinstellingen).
OPMERKING: Als de apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld in Computer Setup,
kunt u ze pas besturen met de schakelaar voor draadloze communicatie wanneer u ze weer inschakelt.
28 Hoofdstuk 3 Draadloos en lokaal netwerk
Wireless Assistant software gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een apparaat voor draadloze communicatie kan worden in- of uitgeschakeld via Wireless Assistant.
Wanneer een apparaat voor draadloze communicatie is gedeactiveerd in Computer Setup, moet het
eerst opnieuw worden geactiveerd in Computer Setup voordat het kan worden in- of uitgeschakeld via
Wireless Assistant.
OPMERKING: Als u een apparaat voor draadloze communicatie activeert of inschakelt betekent dit
niet dat de computer automatisch verbinding maakt met een netwerk of Bluetooth-apparaat.
U geeft op een van de volgende manieren de status van de apparatuur voor draadloze communicatie
weer:
Plaats de aanwijzer op het pictogram voor draadloze communicatie in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
– of –
Open Wireless Assistant door te dubbelklikken op het pictogram in het systeemvak.
Raadpleeg de online Help van de Wireless Assistant software voor meer informatie.
1. Open Wireless Assistant door te dubbelklikken op het pictogram in het systeemvak.
2. Klik op de knop Help.
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen)
U kunt HP Connection Manager gebruiken om verbinding te maken met WWAN's via het HP apparaat
voor mobiel breedband in de computer (alleen bepaalde modellen).
Om Connection Manager te starten, klikt u op het pictogram Connection Manager in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP Connection Manager.
Raadpleeg de helpfunctie van de Connection Manager software voor meer informatie.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Ook sommige besturingssystemen bieden de mogelijkheid om de geïntegreerde apparaten voor
draadloze communicatie en de draadloze verbinding te beheren. Raadpleeg Help en ondersteuning
voor meer informatie. Selecteer Start > Help en ondersteuning.
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 29
Draadloos netwerk gebruiken
Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos netwerk (WLAN), dat bestaat uit
andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden door een draadloze router of een
draadloos toegangspunt.
OPMERKING: De termen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar
gebruikt.
Grote draadloze netwerken, zoals draadloze bedrijfsnetwerken en openbare draadloze netwerken,
werken meestal met draadloze toegangspunten, die een groot aantal computers en accessoires
ondersteunen en kritieke netwerkfuncties kunnen afschermen.
Een draadloos thuisnetwerk of een klein draadloos kantoornetwerk werkt meestal met een
draadloze router, die ervoor zorgt dat meerdere draadloze en bekabelde computers een
internetverbinding, een printer en bestanden kunnen delen zonder dat daar extra hardware of
software aan te pas komt.
Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met een WLAN-
infrastructuur (aangeboden door een aanbieder van netwerkdiensten of een openbaar netwerk of
bedrijfsnetwerk).
Draadloos netwerk installeren
Als u een draadloos netwerk wilt installeren en verbinding wilt maken met internet, heeft u de volgende
apparatuur nodig:
een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een internetservice met hoge snelheid via
een abonnement bij een internetprovider;
een draadloze router (afzonderlijk aan te schaffen) (2);
de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3).
De volgende afbeelding laat een voorbeeld zien van een installatie van een draadloos netwerk dat is
verbonden met internet.
Naarmate uw netwerk groter wordt, kunnen extra draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten voor toegang tot internet.
Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleeg dan de informatie die
de routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
Draadloos netwerk beveiligen
Aangezien de WLAN-standaard is ontwikkeld met slechts beperkte beveiligingsfuncties die niet zijn
opgewassen tegen krachtige aanvallen, is het van cruciaal belang dat u begrijpt dat draadloze
netwerken gevoelig zijn voor de welbekende veiligheidsrisico's.
30 Hoofdstuk 3 Draadloos en lokaal netwerk
Draadloze netwerken in openbare zones, of "hotspots", zoals café's en luchthavens, zijn mogelijk
helemaal niet beveiligd. Door fabrikanten van producten voor draadloze communicatie en aanbieders
van hotspotservices worden nieuwe technologieën ontwikkeld om de openbare ruimte veiliger en
anoniemer te maken. Als u zich zorgen maakt om de beveiliging van uw computer op een hotspot, kunt
u uw netwerkactiviteiten het beste beperken tot niet-kritieke e-mailactiviteiten en oppervlakkig surfen
op internet.
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos netwerk,
is het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te beveiligen tegen
onbevoegde toegang. De gangbare beveiligingsniveaus zijn Wi-Fi Protected Access (WPA) en Wired
Equivalent Privacy (WEP). Aangezien draadloze radiosignalen tot buiten het netwerk reiken, kunnen
andere WLAN-apparaten onbeschermde signalen opvangen en (onuitgenodigd) verbinding maken met
uw netwerk of informatie opvangen die via het netwerk wordt verzonden. U kunt echter de volgende
voorzorgsmaatregelen nemen om uw draadloze netwerk hiertegen te beschermen:
Gebruik een zender met ingebouwde beveiliging
Veel draadloze basisstations, gateways en routers hebben ingebouwde
beveiligingsvoorzieningen, zoals protocollen voor beveiliging van draadloze communicatie en
firewalls. Met behulp van de juiste draadloze zender kunt u uw netwerk beschermen tegen de
meest voorkomende beveiligingsrisico's van draadloze communicatie.
Gebruik een firewall
Een firewall is een barrière die gegevens en verzoeken om gegevens controleert die naar uw
netwerk worden gestuurd, en vervolgens alle verdachte items verwijdert. Firewalls zijn er in vele
variaties, zowel softwarematige als hardwarematige. Sommige netwerken maken gebruik van een
combinatie van beide types.
Gebruik codering voor draadloze communicatie
Voor een draadloos netwerk zijn verschillende geavanceerde coderingsprotocollen beschikbaar.
Kies de oplossing die het beste werkt voor de beveiliging van uw netwerk:
WEP (Wired Equivalent Privacy) is een protocol ter beveiliging van draadloze communicatie
dat gebruikmaakt van een WEP-sleutel om alle netwerkgegevens te coderen voordat ze
worden verzonden. Normaal gesproken kunt u het netwerk de WEP-sleutel laten toewijzen.
U kunt echter ook zelf een sleutel instellen, een andere sleutel genereren of andere
geavanceerde opties kiezen. Zonder de juiste sleutel kunnen anderen niet gebruikmaken van
het draadloze netwerk.
WPA (Wi-Fi Protected Access) maakt, net zoals WEP, gebruik van beveiligingsinstellingen
om gegevens te coderen en te decoderen die via het netwerk worden verzonden. In plaats
van één statische beveiligingssleutel te gebruiken voor coderingen, zoals bij WEP, gebruikt
WPA TKIP (temporal key integrity protocol) om op dynamische wijze een nieuwe sleutel te
genereren voor elk pakket. WPA genereert ook verschillende sets sleutels voor elke computer
in het netwerk.
Sluit uw netwerk
Voorkom indien mogelijk dat uw netwerknaam (SSID) wordt uitgezonden door de zender. De
meeste netwerken zenden de naam uit, waarmee ze computers in de buurt van uw netwerk laten
weten dat uw netwerk beschikbaar is. Door het netwerk te sluiten, is de kans kleiner dat andere
computers weten dat uw netwerk bestaat.
Draadloos netwerk gebruiken 31
OPMERKING: Als uw netwerk gesloten is en de SSID niet wordt uitgezonden, moet u de SSID
onthouden om nieuwe apparaten op het netwerk te kunnen aansluiten. Noteer de SSID en bewaar
de notitie op een veilige plaats voordat u het netwerk sluit.
Verbinding maken met een WLAN
Ga als volgt te werk om verbinding met het WLAN te maken:
1. Vergewis u ervan dat het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat is ingeschakeld, brandt
het lampje voor draadloze communicatie. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie oranje
is, verschuift u de schakelaar voor draadloze communicatie.
2. Selecteer Start > Verbinding maken met.
3. Selecteer uw draadloze netwerk in de lijst en typ vervolgens de netwerkbeveiligingssleutel, indien
vereist.
Als het netwerk niet beveiligd en dus voor iedereen toegankelijk is, wordt een waarschuwing
weergegeven. Klik op Toch verbinding maken om de waarschuwing te accepteren en de
verbinding te voltooien.
Als het netwerk een beveiligd draadloos netwerk is, wordt u verzocht een
netwerkbeveiligingssleutel in te voeren. Dit is een beveiligingscode. Typ de code en klik
daarna op Verbinden om de verbinding tot stand te brengen.
OPMERKING: Als er geen WLAN's worden weergegeven, betekent dit dat u zich buiten het
bereik van een draadloze router of toegangspunt bevindt.
OPMERKING: Als het netwerk waarmee u verbinding wilt maken, niet wordt weergegeven, klikt
u op Alle verbindingen weergeven. Er verschijnt een lijst met opties, waaronder het maken van
een nieuwe netwerkverbinding, alsmede onderwerpen die betrekking hebben op het oplossen van
verbindingsproblemen.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht, plaatst u de aanwijzer op het pictogram voor de netwerkstatus
in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk om de naam en status van de verbinding te
controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naar gelang
de WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische apparaten of
verschillende types wanden en vloeren.
Meer informatie over het gebruik van een WLAN is beschikbaar via de volgende hulpbronnen:
informatie van uw internetprovider en de instructies van de fabrikant die bij de router en andere
apparatuur voor draadloze netwerken zijn geleverd;
informatie en koppelingen naar websites die beschikbaar worden gesteld via Help en
ondersteuning.
Neem voor een lijst met openbare WLAN's bij u in de buurt contact op met uw internetprovider of zoek
op het web. Ga naar de website van uw internetprovider of zoek op internet met de zoekterm "hotspot".
Informeer bij elke locatie met een openbaar draadloos netwerk naar de kosten en de vereisten voor een
verbinding.
Neem contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling voor aanvullende informatie over de manier
waarop u met de computer verbinding kunt maken met een bedrijfsnetwerk.
32 Hoofdstuk 3 Draadloos en lokaal netwerk
Naar een ander netwerk roamen
Wanneer u uw computer binnen het bereik van een ander draadloos netwerk plaatst, probeert Windows
verbinding te maken met dat netwerk. Als de poging slaagt, wordt uw computer automatisch verbonden
met het nieuwe netwerk. Als het nieuwe netwerk niet door Windows wordt herkend, volgt u dezelfde
procedure die u eerder gebruikte om verbinding te maken met uw draadloze netwerk.
Draadloos netwerk gebruiken 33
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde
modellen)
HP mobiel breedband stelt uw computer in staat gebruik te maken van WWAN's voor toegang tot internet
vanuit meer plaatsen en met een groter bereik dan mogelijk is met draadloze netwerken. Voor gebruik
van HP mobiel breedband heeft u een aanbieder van netwerkdiensten nodig (mobiele-
netwerkexploitant genoemd). In de meeste gevallen is dat een beheerder van een netwerk voor mobiele
telefonie. De dekking voor HP mobiel breedband komt overeen met de dekking voor spraak via mobiele
telefonie.
Wanneer uw computer met HP mobiel breedband wordt gebruikt in combinatie met de service van een
mobiele-netwerkexploitant, biedt HP mobiel breedband de mogelijkheid om verbinding te houden met
internet, e-mail te versturen of contact te leggen met het bedrijfsnetwerk, ook als u onderweg bent en
buiten het bereik van Wi-Fi hotspots bent.
HP ondersteunt de volgende technologieën:
HSPA (High Speed Packet Access): biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard GSM (Global System for Mobile Communications).
EV-DO (Evolution Data Optimized): biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard CDMA (Code Division Multiple Access).
Mogelijk heeft u het serienummer van de HP module voor mobiel breedband nodig om de dienst voor
mobiel breedband te activeren. Het serienummer is gedrukt op een label in de accuruimte van de
computer.
Sommige mobiele-netwerkexploitanten vereisen het gebruik van een SIM-kaart (subscriber identity
module). Een SIM-kaart bevat basisinformatie over u, zoals een pincode (persoonlijk
identificatienummer), alsmede netwerkinformatie. Bij sommige computers is een SIM-kaart vooraf
geïnstalleerd in de accuruimte. Als de SIM-kaart niet vooraf is geïnstalleerd, wordt deze mogelijk
meegeleverd bij de informatie over HP mobiel breedband die bij uw computer is verstrekt, of verstrekt
de mobiele-netwerkexploitant deze los van de computer.
Informatie over het plaatsen en verwijderen van de SIM-kaart vindt u onder "SIM-kaart plaatsen" en
"SIM-kaart verwijderen" in dit hoofdstuk.
Informatie over HP mobiel breedband en over de manier waarop u de service van een mobiele-
netwerkexploitant activeert, vindt u in de informatie over HP mobiel breedband die bij de computer is
geleverd. Ga naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/mobilebroadband en klik op de
koppeling voor uw land of regio voor meer informatie.
SIM-kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Als u een SIM-kaart plaatst, houdt u de kaart met het schuine hoekje zoals in de
onderstaande afbeelding wordt aangegeven. Als een SIM-kaart achterstevoren of ondersteboven wordt
geplaatst, bestaat de kans dat de accu niet goed kan worden bevestigd en de SIM-kaart en de SIM-
connector beschadigd raken.
Gebruik zo min mogelijk kracht als u een SIM-kaart plaatst, om schade aan de connectoren te beperken.
34 Hoofdstuk 3 Draadloos en lokaal netwerk
U plaatst een SIM-kaart als volgt:
1. Schakel de computer uit. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af
via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu.
7. Plaats de SIM-kaart in het daarvoor bestemde slot en duw de SIM-kaart voorzichtig in het slot totdat
deze stevig op zijn plaats zit.
8. Plaats de accu terug.
OPMERKING: HP mobiel breedband wordt gedeactiveerd als de accu niet wordt teruggeplaatst.
9. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe
apparaten weer aan.
10. Zet de computer aan.
SIM-kaart verwijderen
U verwijdert een SIM-kaart als volgt:
1. Schakel de computer uit. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af
via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) 35
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu.
7. Druk de SIM-kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
8. Plaats de accu terug.
9. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe
apparaten aan.
10. Zet de computer aan.
36 Hoofdstuk 3 Draadloos en lokaal netwerk
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie
gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een Bluetooth-apparaat maakt draadloze communicatie over korte afstanden mogelijk, ter vervanging
van de traditionele communicatie via fysieke kabels tussen elektronische apparaten zoals de volgende:
computers (desktop- en notebookcomputers, pda's)
telefoons (mobiele telefoons, draadloze telefoons, gecombineerde gsm/pda's (smartphones))
imagingapparaten (printers, camera's)
geluidsapparatuur (hoofdtelefoons, luidsprekers)
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal Area
Network - persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de helpfunctie van
de Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten.
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS)
HP adviseert om een computer met Bluetooth niet te gebruiken als host of als gateway die door andere
computers kan worden gebruikt om verbinding met internet te maken. Wanneer twee of meer computers
met elkaar zijn verbonden via Bluetooth en ICS is ingeschakeld op een van de computers, kunnen de
andere computers mogelijk geen verbinding maken met internet via het Bluetooth-netwerk.
De kracht van Bluetooth is de synchronisatie van gegevensoverdracht tussen uw computer en draadloze
apparatuur zoals mobiele telefoons, printers, camera's en pda's. Het is niet mogelijk twee of meer
computers continu verbinding te laten houden met internet via Bluetooth. Dit is een beperking van
Bluetooth en het besturingssysteem Windows.
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 37
Problemen met draadloze verbindingen oplossen
Enkele mogelijke oorzaken van problemen met draadloze verbindingen zijn:
Een apparaat voor draadloze communicatie is niet correct geïnstalleerd of is uitgeschakeld.
Er is een storing opgetreden in een apparaat voor draadloze communicatie of router.
De netwerkconfiguratie (SSID of beveiliging) is gewijzigd.
Signalen van het draadloze apparaat worden verstoord door andere apparaten.
OPMERKING: Apparaten voor draadloze netwerken worden alleen met bepaalde computermodellen
geleverd. Als draadloos netwerken niet voorkomt in de lijst met voorzieningen op de oorspronkelijke
computerverpakking, kunt u de computer van deze mogelijkheid voorzien door een apparaat voor
draadloze communicatie aan te schaffen.
Voordat u de reeks mogelijke oplossingen voor uw netwerkverbindingsprobleem doorloopt, controleert
u eerst of voor elk apparaat voor draadloze communicatie een stuurprogramma is geïnstalleerd.
Als een computer niet op de gewenste manier verbinding maakt met het netwerk, volgt u de procedures
in dit hoofdstuk om een diagnose te stellen en het probleem op te lossen.
Kan geen verbinding maken met een WLAN
Als het niet lukt verbinding te maken met een WLAN, controleert u of het geïntegreerde WLAN-apparaat
correct is geïnstalleerd op uw computer.
1. Selecteer Start > Deze computer.
2. Klik met de rechtermuisknop in het venster Deze computer.
3. Selecteer Eigenschappen > Hardware > Apparaatbeheer > Netwerkadapters.
4. Zoek het WLAN-apparaat op in de lijst met netwerkadapters. De vermelding van een WLAN-
apparaat bevat de term draadloos, draadloos LAN, WLAN of 802.11.
Als geen WLAN-apparaat wordt weergegeven, is uw computer niet voorzien van een geïntegreerd
WLAN-apparaat of is het bijbehorende stuurprogramma niet correct geïnstalleerd.
Raadpleeg de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt weten over het
oplossen van problemen met draadloze netwerken.
38 Hoofdstuk 3 Draadloos en lokaal netwerk
Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk
Windows kan automatisch een beschadigde verbinding met een draadloos netwerk herstellen.
Als zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk een pictogram voor de
netwerkstatus bevindt, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram en klikt u daarna op
Herstellen in het menu.
Windows reset uw netwerkapparaat en probeert opnieuw verbinding te maken met een van de
voorkeursnetwerken.
Als over het netwerkstatuspictogram een "x" wordt weergegeven, zijn een of meer van uw
stuurprogramma's voor een (draadloos) netwerk geïnstalleerd, maar is de computer niet met een
netwerk verbonden.
Als zich in het systeemvak geen netwerkstatuspictogram bevindt, gaat u als volgt te werk:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk- en Internetverbindingen >
Netwerkverbindingen.
2. Klik op een van de verbindingen.
3. Klik in het linkerdeelvenster op Deze verbinding herstellen.
Het venster Netwerkverbindingen verschijnt, en Windows reset uw netwerkapparaat en
probeert opnieuw verbinding te maken met een van de voorkeursnetwerken.
Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar
Als u gevraagd wordt om een netwerksleutel of een SSID wanneer u verbinding maakt met een
draadloos netwerk, is het netwerk beveiligd. Om verbinding te kunnen maken met een beveiligd netwerk,
moet u over de juiste codes beschikken. De SSID en de netwerksleutel zijn alfanumerieke
identificatiecodes die u invoert in de computer om uw computer kenbaar te maken bij het netwerk.
Voor een netwerk dat is verbonden met uw persoonlijke draadloze router, raadpleegt u de
gebruikershandleiding bij de router voor instructies aangaande het instellen van dezelfde codes
op de router en het draadloos-netwerkapparaat.
Voor een particulier netwerk, zoals een netwerk in een kantoor of in een openbare internet-
chatruimte, neemt u contact op met de netwerkbeheerder voor de juiste codes, en voert u de codes
in wanneer hierom wordt gevraagd.
Sommige netwerken wijzigen de SSID of netwerksleutels voor hun routers of toegangspunten
periodiek om de veiligheid te verbeteren. Als dat het geval is, wijzigt u de corresponderende codes
in uw computer dienovereenkomstig.
Als u nieuwe sleutels en een nieuwe SSID heeft ontvangen voor een netwerk en u eerder was verbonden
met dat netwerk, gaat u als volgt te werk om verbinding te maken met het netwerk:
1. Selecteer Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-verbindingen > Netwerkverbindingen.
Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een hotspot
bevindt waar meerdere draadloze netwerken actief zijn, krijgt u meerdere netwerken te zien.
2. Klik met de rechtermuisknop op het netwerk en klik vervolgens op Eigenschappen.
3. Klik op de tab Draadloze netwerken.
4. Selecteer het netwerk en klik op Eigenschappen.
Problemen met draadloze verbindingen oplossen 39
OPMERKING: Als het gewenste netwerk niet wordt weergegeven, raadpleegt u de
netwerkbeheerder om te controleren of de router of het toegangspunt wel actief is.
5. Klik op de tab Koppeling en typ de juiste coderingsgegevens voor draadloze communicatie in het
veld Netwerksleutel.
6. Klik op OK om deze instellingen op te slaan.
Verbinding met een draadloos netwerk is zeer zwak
Als de verbinding zeer zwak is, of als uw computer geen verbinding met een draadloos netwerk kan
maken, kunt u als volgt de interferentie (storende signalen) van andere apparatuur minimaliseren:
Verplaats uw computer dichter naar de draadloze router of het toegangspunt.
Schakel tijdelijk apparaten zoals een magnetron, draadloze telefoon of mobiele telefoon uit, om
storing door andere apparaten te voorkomen.
Als de verbinding niet beter wordt, probeert u het apparaat te dwingen om alle verbindingswaarden
opnieuw in te stellen:
1. Selecteer Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-verbindingen > Netwerkverbindingen.
2. Klik met de rechtermuisknop op het netwerk en klik vervolgens op Eigenschappen.
3. Klik op de tab Draadloze netwerken.
Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een hotspot
bevindt met meerdere actieve draadloze netwerken, krijgt u meerdere netwerken te zien.
4. Selecteer een netwerk en klik op Verwijderen.
Kan geen verbinding maken met de draadloze router
Als uw pogingen om verbinding te maken met de draadloze router mislukken, stelt u de draadloze router
opnieuw in door te zorgen dat de router gedurende 10 tot 15 seconden geen elektrische voeding krijgt.
Als de computer nog geen verbinding maakt met het draadloze netwerk, start u de draadloze router
opnieuw op. Raadpleeg de instructies van de routerfabrikant voor nadere informatie.
40 Hoofdstuk 3 Draadloos en lokaal netwerk
Verbinding met een lokaal netwerk (LAN)
Om verbinding te kunnen maken met een lokaal netwerk (LAN), is een (afzonderlijk aan te schaffen) 8-
pins RJ-45-netwerkconnector nodig. Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, wat
voorkomt dat de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord, sluit u de kabel aan op de computer
met het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
U sluit de netwerkkabel als volgt aan:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2).
WAARSCHUWING! Sluit geen modem- of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector, om het
risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
Verbinding met een lokaal netwerk (LAN) 41
4 Multimedia
Multimediavoorzieningen
De computer bevat multimediavoorzieningen waarmee u muziek kunt beluisteren, naar films kunt kijken
en afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De computer beschikt mogelijk over de volgende
multimediacomponenten:
geïntegreerde luidsprekers om muziek te beluisteren;
geïntegreerde microfoons om zelf geluid op te nemen;
geïntegreerde webcam waarmee u video kunt opnemen en delen;
vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek, films, afbeeldingen en foto's kunt
weergeven en beheren;
functietoetsen voor snelle toegang tot de volumeregeling.
OPMERKING: De computer beschikt mogelijk niet over alle vermelde componenten.
In de volgende gedeelten wordt uitgelegd hoe u de multimediacomponenten van uw computer herkent
en gebruikt.
Multimediacomponenten herkennen
De volgende afbeelding en tabel geven informatie over de multimediavoorzieningen van de computer.
42 Hoofdstuk 4 Multimedia
Onderdeel Beschrijving
(1) Webcamlampje Aan: de webcam is in gebruik.
(2) Webcam Hiermee kunt u geluid en videobeelden vastleggen en foto's
maken.
(3) Interne microfoons (2) Hiermee kunt u geluid opnemen.
(4) Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten.
(5) Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele
stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een
oortelefoon of een headset, om het computergeluid via dat
apparaat weer te geven.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de
hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt u het risico
van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie over
voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende informatie over
veiligheid.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit op
de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers
uitgeschakeld.
(6) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het computergeluid weergegeven.
Multimediavoorzieningen 43
Geluidsvolume aanpassen
U kunt het geluidsvolume regelen met de volgende voorzieningen:
Functietoetsen voor het geluidsvolume: de toets f8, f10 of f11:
Druk op f8 om het geluid uit of weer in te schakelen.
Druk op f10 om het geluid zachter te zetten.
Druk op f11 om het geluid harder te zetten.
Volumeregeling van Windows®:
a. Klik op het pictogram Volume in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
b. U kunt het geluid harder of zachter zetten door de schuifregelaar omhoog of omlaag te
schuiven. Schakel de optie Dempen in om het geluid uit te schakelen.
– of –
a. Dubbelklik op het pictogram Volume in het systeemvak.
b. In de kolom Volumeregeling zet u het geluid harder of zachter door de schuifregelaar
Volume omhoog of omlaag te bewegen. U kunt ook de balans aanpassen of het geluid
uitschakelen.
Als het pictogram Volume niet in het systeemvak staat, plaatst u het als volgt in het systeemvak:
a. Selecteer Start > Configuratiescherm > Spraak, geluid en geluidsapparaten > Geluiden
en audioapparaten > tabblad Volume.
b. Schakel de optie Pictogram voor het volume in het systeemvak plaatsen in.
c. Klik op Toepassen.
Volumeregeling van programma:
44 Hoofdstuk 4 Multimedia
Het volume kan ook binnen bepaalde programma's worden geregeld.
Multimediasoftware
De computer bevat vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek kunt afspelen en
afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De volgende gedeelten bevatten meer informatie over vooraf
geïnstalleerde multimediasoftware en het installeren van multimediasoftware vanaf een schijf.
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken
U vindt de vooraf geïnstalleerde multimediasoftware als volgt:
Selecteer Start > Alle programma's en open het multimediaprogramma dat u wilt gebruiken.
OPMERKING: Sommige programma's bevinden zich mogelijk in submappen.
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren
OPMERKING: Om multimediasoftware vanaf een cd of dvd te installeren moet er een externe
optischeschijfeenheid op de computer zijn aangesloten. De computer heeft aan de rechterkant één
USB-poort met eigen voeding. Deze poort voorziet de externe optischeschijfeenheid van voeding bij
gebruik van een speciale USB-kabel die geschikt is voor het doorgeven van voeding van de USB-poort
naar het apparaat. Een externe optischeschijfeenheid die op een andere USB-poort van de computer
wordt aangesloten, moet worden aangesloten op een netvoedingsbron.
1. Plaats de schijf in een aangesloten externe optischeschijfeenheid.
2. Volg de installatie-instructies die worden gegeven in de installatiewizard.
3. Start de computer opnieuw op als daarom wordt gevraagd.
OPMERKING: Voor meer informatie over het gebruik van software die bij de computer is geleverd,
raadpleegt u de instructies van de softwarefabrikant. Deze instructies kunnen zijn verstrekt bij de
software, op cd of dvd of op de website van de fabrikant.
Multimediasoftware 45
Audio
Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende audiovoorzieningen te gebruiken:
muziek afspelen via de computerluidsprekers en/of aangesloten externe luidsprekers;
geluid opnemen met de interne microfoons of een externe microfoon aansluiten;
muziek downloaden van internet;
multimediapresentaties maken met beeld en geluid;
beeld en geluid overbrengen met expresberichtenprogramma's;
radioprogramma's als audiostream ontvangen (alleen bepaalde modellen) of FM-radiosignalen
ontvangen;
audio-cd's maken of "branden" met een externe optischeschijfeenheid.
Externe audioapparatuur aansluiten
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie over voorschriften, veiligheid en
milieu voor aanvullende informatie over veiligheid.
Als u externe apparaten zoals externe luidsprekers, een hoofdtelefoon of een microfoon wilt aansluiten,
raadpleegt u de bij het apparaat verstrekte informatie. Voor optimale resultaten zijn de volgende tips
van belang:
Zorg dat de apparaatkabel correct is aangesloten op de juiste connector van de computer.
(Kabelconnectoren hebben normaliter een kleurcodering die overeenkomt met die van de
corresponderende connectoren op de computer.)
Installeer alle stuurprogramma's die zijn vereist voor het externe apparaat.
OPMERKING: Een stuurprogramma is een vereist programma dat fungeert als "vertaler" tussen
het apparaat en de programma's die gebruikmaken van het apparaat.
Audiofuncties controleren
U controleert het systeemgeluid van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Klik op Spraak, geluid en geluidsapparaten > Geluiden en audioapparaten.
3. Wanneer het venster Eigenschappen voor Geluiden en audioapparaten verschijnt, klikt u op de
tab Geluiden. Selecteer onder Programmagebeurtenissen de gewenste vorm van geluid, zoals
een pieptoon of een alarmsignaal, en klik op de knop Afspelen.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
46 Hoofdstuk 4 Multimedia
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Entertainment >
Geluidsrecorder.
2. Klik op Opnemen en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het bureaublad op.
3. Open Windows Media Player en speel het geluid af.
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
Om de audio-instellingen van de computer te bevestigen of te wijzigen, klikt u met de
rechtermuisknop op het pictogram Geluid op de taakbalk, of selecteert u Start >
Configuratiescherm > Spraak, geluid en geluidsapparaten > Geluiden en audioapparaten.
Audio 47
Video
Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende videovoorzieningen te gebruiken:
spelletjes spelen via internet;
afbeeldingen en video's bewerken voor presentaties;
externe videoapparatuur aansluiten.
Externe monitor of projector aansluiten
Via de externemonitorpoort kunt u een extern weergaveapparaat aansluiten op de computer, zoals een
externe monitor of projector.
Als u een weergaveapparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de kabel van het apparaat aan
op de externemonitorpoort.
OPMERKING: Als een extern weergaveapparaat op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld
geeft, drukt u op f2 om het beeld naar het apparaat te schakelen. Druk herhaaldelijk op f2 om te
schakelen tussen weergave op het computerbeeldscherm en het externe weergaveapparaat.
48 Hoofdstuk 4 Multimedia
Webcam
Uw computermodel heeft een geïntegreerde webcam, die zich boven aan het beeldscherm bevindt. Met
de webcam kunt u, in combinatie met diverse programma's, het volgende doen:
videobeelden vastleggen;
streaming video verzenden met expresberichtensoftware;
foto's maken.
OPMERKING: Controleer of er specifieke software voor gebruik met de geïntegreerde webcam is
geïnstalleerd.
OPMERKING: Raadpleeg de online helpfunctie voor meer informatie over het gebruiken van software
voor de geïntegreerde webcam.
Neem voor de beste resultaten de volgende richtlijnen in acht bij het gebruik van de geïntegreerde
webcam:
Zorg dat u de meest recente versie van een expresberichtenprogramma heeft voordat u een
videogesprek begint.
De firewalls van sommige netwerken kunnen het functioneren van de webcam belemmeren.
OPMERKING: Als u problemen ondervindt bij het weergeven of verzenden van
multimediabestanden naar iemand in een ander lokaal netwerk of buiten uw netwerkfirewall,
schakelt u de firewall tijdelijk uit. Voer de gewenste taak uit en schakel daarna de firewall weer in.
Om het probleem definitief op te lossen, configureert u de firewall zo nodig opnieuw en past u de
regels en instellingen van andere systemen voor detectie van computeraanvallen aan. Neem
contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling voor verdere informatie.
Plaats heldere lichtbronnen zo mogelijk achter de webcam en buiten het beeldveld.
Webcameigenschappen aanpassen
U kunt eigenschappen van de webcam aanpassen in het dialoogvenster Eigenschappen, dat kan
worden geopend vanuit verschillende programma's die met de geïntegreerde webcam kunnen werken.
Meestal kunt u dit dialoogvenster openen vanuit een configuratie-, instellingen- of eigenschappenmenu.
Brightness (Helderheid): regelt de hoeveelheid licht in het beeld. Een hogere instelling voor
helderheid zorgt voor een lichter beeld. Een lagere instelling voor helderheid zorgt voor een
donkerder beeld.
Contrast (Contrast): regelt het verschil tussen lichtere en donkerdere delen van het beeld. Een
hogere instelling voor contrast zorgt voor een scherper beeld. Een lagere instelling voor contrast
behoudt het dynamische bereik van het oorspronkelijke beeld, maar zorgt voor een vlakkere
weergave.
Hue (Kleurtint): regelt het aspect van een kleur dat de kleur onderscheidt van andere kleuren
(waardoor een kleur bijvoorbeeld als rood, groen of blauw wordt waargenomen). Kleurtint is niet
hetzelfde als verzadiging. Verzadiging is de intensiteit van de kleurtint.
Saturation (Verzadiging): regelt de kracht van een kleur in het uiteindelijke beeld. Een hogere
instelling voor verzadiging zorgt voor een meer uitgesproken beeld. Een lagere instelling voor
verzadiging zorgt voor een subtieler beeld.
Webcam 49
Sharpness (Scherpte): regelt de definitie van randen in een beeld. Een hogere instelling voor
scherpte zorgt voor een sterker gedefinieerd beeld. Een lagere instelling voor scherpte zorgt voor
een zachter beeld.
Gamma (Kleurgamma): regelt het contrast dat van invloed is op de middelste grijswaarden of
middentonen van het beeld. Met deze optie kunt u de helderheid van de middelste grijswaarden
en middentonen instellen, zonder de donkere en lichte plekken drastisch aan te passen. Een lagere
instelling voor gamma zorgt ervoor dat grijstinten in de richting van zwart gaan en donkere kleuren
nog donkerder worden.
Backlight Compensation (Tegenlichtcorrectie): hiermee corrigeert u de belichting onder
omstandigheden waarin een onderwerp onderbelicht dreigt te raken als gevolg van veel
achtergrondlicht.
NightMode (Nachtmodus): hiermee corrigeert u de belichting bij te weinig licht.
Zoom (alleen bepaalde modellen): hiermee past u het zoompercentage aan bij het maken van
foto's of video-opnamen.
Horizontaal of verticaal: hiermee draait u het beeld horizontaal of verticaal.
50Hz of 60Hz: hiermee past u de sluitertijd aan voor een video-opname zonder flikkering.
Aanpasbare vooringestelde profielen voor een aantal lichtomstandigheden, waarmee u de volgende
lichtomstandigheden kunt corrigeren: gloeilicht, tl-licht, halogeenlicht, zonnig, bewolkt, nacht.
50 Hoofdstuk 4 Multimedia
5 Beveiliging
Computer beveiligen
OPMERKING: Van beveiligingsfuncties moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Dergelijke maatregelen kunnen echter niet altijd voorkomen dat een product verkeerd wordt gebruikt of
gestolen.
OPMERKING: In sommige landen of regio's ondersteunt de computer CompuTrace, een online
service voor opsporing en herstel in het kader van beveiliging. Als de computer wordt gestolen, kan
CompuTrace deze opsporen wanneer de onbevoegde gebruiker internet op gaat. U kunt CompuTrace
gebruiken door de software aan te schaffen en een abonnement op de service te nemen. Informatie
over het bestellen van de CompuTrace-software vindt u op de website van HP op
http://www.hpshopping.com.
De beveiligingsfuncties van uw computer beschermen uw computer, persoonlijke informatie en
gegevens tegen diverse gevaren. De manier waarop u de computer gebruikt, bepaalt welke
beveiligingsfuncties u nodig heeft.
Het besturingssysteem Windows is voorzien van diverse beveiligingsfuncties. De aanvullende
beveiligingsfuncties zijn opgenomen in de volgende tabel. De meeste van deze aanvullende
beveiligingsvoorzieningen kunnen worden geconfigureerd in het hulpprogramma Computer Setup.
Ter beveiliging tegen Deze beveiligingsfunctie gebruiken
Onbevoegd gebruik van de computer Verificatie bij opstarten met wachtwoord of smartcard
Ongeoorloofde toegang tot Computer Setup (f10) BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Ongeoorloofde toegang tot de inhoud van een vaste schijf DriveLock-wachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegd opstarten vanaf een optischeschijfeenheid,
diskettestation of interne netwerkadapter
Functie voor opstartopties in Computer Setup*
Ongeoorloofde toegang tot gegevens
Firewallsoftware
Windows-updates
Ongeoorloofde toegang tot de instellingen van Computer
Setup en andere identificatiegegevens van het systeem
BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegd meenemen van de computer Slot voor een beveiligingskabel (voor een optionele
beveiligingskabel)
Computer Setup (Computerinstellingen) is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden
gebruikt wanneer het besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. U kunt gebruikmaken van een aanwijsapparaat
(touchpad, EasyPoint-muisbesturing of USB-muis) of het toetsenbord om te navigeren en selecties te maken in Computer
Setup.
Computer beveiligen 51
Wachtwoorden gebruiken
Een wachtwoord is een groep tekens die u kiest om uw computergegevens te beveiligen. U kunt
verschillende types wachtwoorden instellen, afhankelijk van de manier waarop u de toegang tot uw
informatie wilt regelen. Wachtwoorden kunnen worden ingesteld in Windows of in het hulpprogramma
Computer Setup, dat geen deel uitmaakt van Windows en dat vooraf is geïnstalleerd op de computer.
VOORZICHTIG: Noteer elk wachtwoord dat u instelt om te voorkomen dat u geen toegang tot de
computer heeft. Aangezien de meeste wachtwoorden niet op het scherm worden weergegeven terwijl
u ze instelt, wijzigt of verwijdert, is het heel belangrijk dat u elk wachtwoord onmiddellijk noteert en op
een veilige plek bewaart.
U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor een functie van Computer Setup en een
beveiligingsvoorziening van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere functies
van Computer Setup.
Volg de onderstaande richtlijnen wanneer u een wachtwoord instelt in Computer Setup:
Een wachtwoord kan bestaan uit een willekeurige combinatie van maximaal acht letters en cijfers.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters.
Een wachtwoord dat is ingesteld in Computer Setup, moet worden opgegeven wanneer Computer
Setup daarom vraagt. Een wachtwoord dat is ingesteld in Windows, moet worden opgegeven als
hierom in Windows wordt gevraagd.
Gebruik de volgende tips voor het aanmaken en opslaan van wachtwoorden:
Volg bij het aanmaken van wachtwoorden de specifieke vereisten van het programma.
Noteer uw wachtwoorden en bewaar ze op een veilige plek (niet op de computer).
Bewaar geen wachtwoorden in een bestand op de computer.
Vermijd het gebruik van uw naam of andere persoonlijke gegevens aan de hand waarvan een
buitenstaander uw wachtwoord gemakkelijk zou kunnen ontdekken.
In de volgende gedeelten ziet u de wachtwoorden die door Windows en Computer Setup worden
gebruikt en de functie daarvan. Als u verdere informatie wilt over Windows-wachtwoorden, bijvoorbeeld
een wachtwoord voor de schermbeveiliging, selecteert u Start > Help en ondersteuning.
Wachtwoorden instellen in Windows
Windows-wachtwoorden Functie
Beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-account op
beheerdersniveau.
Gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
*Selecteer voor informatie over het instellen van een beheerders- of gebruikerswachtwoord voor Windows Start > Help en
ondersteuning.
52 Hoofdstuk 5 Beveiliging
Wachtwoorden instellen in Computer Setup
Wachtwoorden Computer Setup Functie
BIOS-beheerderswachtwoord Beveiligt de toegang tot Computer Setup.
DriveLock-hoofdwachtwoord Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock. Het wordt tevens gebruikt om de
DriveLock-beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt
ingesteld onder DriveLock-wachtwoorden tijdens het
inschakelproces.
DriveLock-gebruikerswachtwoord Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock en wordt ingesteld onder
DriveLock-wachtwoorden tijdens het inschakelproces.
BIOS-beheerderswachtwoord
Met het BIOS-beheerderswachtwoord beveiligt u de configuratie-instellingen en de
identificatiegegevens van het systeem in Computer Setup. Wanneer dit wachtwoord is ingesteld, dient
u dit wachtwoord elke keer op te geven als u Computer Setup opent en hier instellingen wijzigt.
Het instelwachtwoord heeft de volgende kenmerken:
Het is niet hetzelfde als het beheerderswachtwoord dat in Windows is ingesteld, hoewel beide
wachtwoorden hetzelfde mogen zijn.
Het wordt niet weergegeven als het wordt ingesteld, opgegeven, gewijzigd of verwijderd.
Het moet met dezelfde toetsen worden opgegeven als waarmee het wachtwoord is ingesteld. Als
u bijvoorbeeld een wachtwoord instelt met de cijfertoetsen boven aan het toetsenbord, wordt het
niet herkend wanneer u het vervolgens probeert op te geven met de cijfertoetsen van het
geïntegreerde numerieke toetsenblok.
Het kan uit een willekeurige combinatie van maximaal 32 letters en cijfers bestaan. Daarbij wordt
geen onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters.
Wachtwoorden gebruiken 53
BIOS-beheerderswachtwoord beheren
Een BIOS-beheerderswachtwoord kan worden ingesteld, gewijzigd en verwijderd in Computer Setup.
U kunt dit wachtwoord als volgt beheren, instellen, wijzigen of verwijderen:
1. Open Computer Setup door de computer aan te zetten of opnieuw op te starten en op esc te
drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor
menu Opstarten) linksonder op het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om toegang te krijgen tot de BIOS-setup.
3. Selecteer met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Setup password (Instelwachtwoord) en
druk op enter.
BIOS-beheerderswachtwoord instellen: typ het wachtwoord in het veld New password
(Nieuw wachtwoord) en in het veld Verify new password (Nieuw wachtwoord
verifiëren) en druk vervolgens op f10.
BIOS-beheerderswachtwoord wijzigen: typ het huidige wachtwoord in het veld Old password
(Oud wachtwoord) en typ het nieuwe wachtwoord in de velden New password (Nieuw
wachtwoord) en Verify new password (Nieuw wachtwoord verifiëren). Druk vervolgens
op f10.
BIOS-beheerderswachtwoord verwijderen: typ het huidige wachtwoord in het veld Old
password (Oud wachtwoord) en druk vervolgens opf10.
4. Als u uw voorkeuren wilt opslaan, selecteert u met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes
and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten). Volg daarna de instructies op het scherm.
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
54 Hoofdstuk 5 Beveiliging
BIOS-beheerderswachtwoord opgeven
Als u bij BIOS Administrator Password (BIOS-beheerderswachtwoord) wordt gevraagd het BIOS-
beheerderswachtwoord in te voeren, typt u uw BIOS-beheerderswachtwoord (met dezelfde soort
toetsen als waarmee u het wachtwoord heeft ingesteld) en drukt u op enter. Na drie mislukte pogingen
om het BIOS-beheerderswachtwoord op te geven moet u de computer opnieuw opstarten en het
opnieuw proberen.
Wachtwoorden gebruiken 55
Opstartwachtwoord verplicht stellen bij opnieuw opstarten
U kunt niet alleen om een opstartwachtwoord laten vragen wanneer de computer wordt aangezet, u
kunt ook verplicht stellen dat een opstartwachtwoord wordt ingevoerd telkens wanneer de computer
opnieuw wordt opgestart.
U kunt deze functie als volgt in- en uitschakelen in Computer Setup:
1. Open Computer Setup door de computer aan te zetten of opnieuw op te starten en op esc te
drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor
menu Opstarten) linksonder op het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om toegang te krijgen tot de BIOS-setup.
3. Selecteer met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Password options (Wachtwoordopties)
en druk op enter.
4. Selecteer Enable (Inschakelen) of Disable (Uitschakelen) in het veld Password Required to
Boot (Wachtwoord vereist bij herstart) met de pijltoetsen en druk daarna op f10.
5. Als u uw voorkeuren wilt opslaan selecteert u met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes
and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten). Volg daarna de instructies op het scherm.
DriveLock gebruiken in Computer Setup
VOORZICHTIG: Noteer het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord voor DriveLock
zorgvuldig en bewaar dit uit de buurt van uw computer om te voorkomen dat de met DriveLock
beschermde vaste schijf permanent onbruikbaar wordt. Als u beide DriveLock-wachtwoorden vergeet,
is de vaste schijf permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.
Met DriveLock voorkomt u onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf. DriveLock kan alleen
worden toegepast op de interne vaste schijf of schijven van de computer. Als DriveLock-beveiliging op
een schijf wordt toegepast, moet een wachtwoord worden ingevoerd om toegang tot deze schijf te
krijgen. De schijf moet in de computer zelf zijn ondergebracht, en niet in een optioneel dockingapparaat
of externe MultiBay, anders heeft het DriveLock-wachtwoord geen effect.
Om DriveLock-beveiliging toe te passen op een interne vaste schijf, moeten in Computer Setup een
gebruikerswachtwoord en een hoofdwachtwoord worden ingesteld. Op DriveLock-beveiliging zijn de
volgende overwegingen van toepassing:
Nadat DriveLock-beveiliging is toegepast op een vaste schijf, kan deze alleen nog maar worden
gebruikt wanneer eerst het gebruikers- of hoofdwachtwoord wordt ingevoerd.
Het gebruikerswachtwoord is voor de dagelijkse gebruiker van de beveiligde vaste schijf. Het
hoofdwachtwoord is voor de systeembeheerder of gebruiker.
Het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord mogen hetzelfde zijn.
U kunt een gebruikers- of hoofdwachtwoord uitsluitend verwijderen door de DriveLock-beveiliging
van de vaste schijf te verwijderen. DriveLock-beveiliging kan alleen met het hoofdwachtwoord van
een schijf worden verwijderd.
56 Hoofdstuk 5 Beveiliging
DriveLock-wachtwoord instellen
U opent als volgt de DriveLock-instellingen in Computer Setup:
1. Open Computer Setup door de computer aan te zetten of opnieuw op te starten en op esc te
drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor
menu Opstarten) linksonder op het scherm verschijnt.
2. Selecteer met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock passwords (DriveLock-
wachtwoorden) en druk op enter.
3. Selecteer de locatie van de vaste schijf die u wilt beveiligen en druk op f10.
4. Selecteer met de pijltoetsen Enable (Inschakelen) in het veld Protection (Bescherming) en druk
vervolgens op f10.
5. Lees de waarschuwing. Druk op f10 om verder te gaan.
6. Typ het gebruikerswachtwoord in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new
pasword (Nieuw wachtwoord bevestigen) en druk op f10.
7. Typ het hoofdwachtwoord in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new
pasword (Nieuw wachtwoord bevestigen) en druk op f10.
8. Teneinde de DriveLock-beveiliging op de geselecteerde schijf te bevestigen, typt u in het
bevestigingsveld DriveLock en drukt u vervolgens op f10.
9. Om de DriveLock-instellingen af te sluiten, selecteert u met de pijltoetsen Esc.
10. Als u uw voorkeuren wilt opslaan selecteert u met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes
and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten). Volg daarna de instructies op het scherm.
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Wachtwoorden gebruiken 57
DriveLock-wachtwoord invoeren
Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer zelf is ondergebracht (niet in een optioneel
dockingapparaat of externe MultiBay).
Wanneer u wordt gevraagd een DriveLock-wachtwoord op te geven, typt u het gebruikerswachtwoord
of het hoofdwachtwoord (met hetzelfde type toetsen als waarmee u het wachtwoord heeft ingesteld).
Druk daarna op enter.
Als u twee keer het verkeerde wachtwoord heeft ingevoerd, moet u de computer uitschakelen en het
opnieuw proberen.
58 Hoofdstuk 5 Beveiliging
DriveLock-wachtwoord wijzigen
U opent als volgt de DriveLock-instellingen in Computer Setup:
1. Open Computer Setup door de computer aan te zetten of opnieuw op te starten en op esc te
drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor
menu Opstarten) linksonder op het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om toegang te krijgen tot de BIOS-setup.
3. Selecteer met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock passwords (DriveLock-
wachtwoorden) en druk op enter.
4. Selecteer de locatie van de interne vaste schijf met de pijltoetsen en druk vervolgens op f10.
5. Selecteer met de pijltoetsen het veld voor het wachtwoord dat u wilt wijzigen. Typ het huidige
wachtwoord in het veld Old password (Oud wachtwoord), typ vervolgens het nieuwe wachtwoord
in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new password (Nieuw wachtwoord
bevestigen). Druk vervolgens op f10.
6. Als u uw voorkeuren wilt opslaan selecteert u met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes
and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten). Volg daarna de instructies op het scherm.
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Wachtwoorden gebruiken 59
DriveLock-beveiliging verwijderen
U opent als volgt de DriveLock-instellingen in Computer Setup:
1. Open Computer Setup door de computer aan te zetten of opnieuw op te starten en op esc te
drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor
menu Opstarten) linksonder op het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om toegang te krijgen tot de BIOS-setup.
3. Selecteer met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock passwords (DriveLock-
wachtwoorden) en druk op enter.
4. Selecteer de locatie van de interne vaste schijf met de pijltoetsen en druk vervolgens op f10.
5. Selecteer met de pijltoetsen Disable (Uitschakelen) in het veld Protection (Bescherming) en
druk vervolgens op f10.
6. Typ het hoofdwachtwoord in het veld Old Password (Oud wachtwoord). Druk vervolgens op
f10.
7. Als u uw voorkeuren wilt opslaan selecteert u met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes
and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten). Volg daarna de instructies op het scherm.
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
60 Hoofdstuk 5 Beveiliging
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken
Systeemapparaten beveiligen
Vanuit de menu's Boot Options (Opstartopties) en Port Options (Poortopties) in Computer Setup kunt
u apparaten in het systeem aan- en uitzetten.
U kunt als volgt systeemapparaten uit- en weer inschakelen in Computer Setup:
1. Open Computer Setup door de computer aan te zetten of opnieuw op te starten en op esc te
drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor
menu Opstarten) linksonder op het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om toegang te krijgen tot de BIOS-setup.
3. Selecteer met de pijltoetsen System Configuration (Systeemconfiguratie) > Boot options
(Opstartopties) of System Configuration (Systeemconfiguratie) > Port Options
(Poortopties). Druk daarna op enter en selecteer met de pijltoetsen de gewenste opties.
4. Druk op f10 om uw voorkeuren te bevestigen.
5. Als u uw voorkeuren wilt opslaan selecteert u met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes
and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten). Volg daarna de instructies op het scherm.
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Systeeminformatie weergeven in Computer Setup
De functie voor systeeminformatie in Computer Setup verschaft twee soorten gegevens over het
systeem:
identificatiegegevens van het computermodel;
specificaties van de processor, de grootte van de cache en het geheugen, en het systeem-ROM.
U geeft deze algemene systeeminformatie als volgt weer:
1. Open Computer Setup door de computer aan te zetten of opnieuw op te starten en op esc te
drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor
menu Opstarten) linksonder op het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om toegang te krijgen tot de BIOS-setup.
3. Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > System Information (Systeeminformatie) en druk
op enter.
OPMERKING: Ter voorkoming van ongeoorloofde toegang tot deze gegevens moet u een BIOS-
beheerderswachtwoord instellen in Computer Setup.
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken 61
Antivirussoftware gebruiken
Als u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, stelt u de computer
bloot aan computervirussen. Computervirussen kunnen het besturingssysteem, toepassingen en
programma's onklaar maken of de werking hiervan verstoren.
Met antivirussoftware kunnen de meeste virussen worden opgespoord en vernietigd. In de meeste
gevallen kan ook schade die door virussen is aangericht, worden hersteld. Het is noodzakelijk om
antivirussoftware regelmatig bij te werken, zodat deze ook bescherming biedt tegen nieuw ontdekte
virussen.
Voor meer informatie over computervirussen typt u virus in het vak Zoeken van Help en ondersteuning.
62 Hoofdstuk 5 Beveiliging
Firewallsoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, kunnen
onbevoegden informatie verkrijgen over u, de computer en uw persoonlijke bestanden. Bescherm uw
privacy met de firewallsoftware die vooraf op de computer is geïnstalleerd.
Firewallvoorzieningen omvatten onder andere logboek- en rapportagefunctionaliteit, en automatische
alarmfuncties om het inkomende en uitgaande verkeer te bewaken. Raadpleeg de documentatie bij de
firewall of neem contact op met de fabrikant van de firewall voor meer informatie.
OPMERKING: In bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren, het
delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-mailberichten
blokkeren. U kunt dit probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de gewenste taak uit
te voeren en de firewall weer in te schakelen. Configureer de firewall opnieuw als u het probleem volledig
wilt oplossen.
Firewallsoftware gebruiken 63
Essentiële updates installeren
VOORZICHTIG: Als u de computer wilt beschermen tegen beveiligingslekken en computervirussen,
installeert u de online essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt.
Wellicht zijn er, nadat de computer is geleverd, updates voor het besturingssysteem en andere software
beschikbaar gesteld. U zorgt als volgt dat alle beschikbare updates worden geïnstalleerd op de
computer:
Voer Windows Update maandelijks uit om de recentste software van Microsoft te downloaden.
Haal de updates zodra deze worden vrijgegeven op van de Microsoft-website en via de koppeling
voor updates bij Help en ondersteuning.
64 Hoofdstuk 5 Beveiliging
Beveiligingskabel aanbrengen
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen.
2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2).
3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het
kabelslot met de sleutel.
OPMERKING: Uw computer kan er anders uitzien dan de afgebeelde computer. De locatie van het
beveiligingskabelslot verschilt per model.
Beveiligingskabel aanbrengen 65
6 Externe apparatuur
USB-apparaat gebruiken
USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface waarmee een optioneel extern apparaat,
zoals een USB-toetsenbord, -muis, -schijfeenheid, -printer, -scanner of -hub kan worden aangesloten
op de computer of op een optioneel dockingproduct.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software.
De computer heeft drie USB-poorten die ondersteuning bieden voor USB 1.0-, USB 1.1- en USB 2.0-
apparaten. De twee USB-poorten aan de linkerkant van de computer zijn standaard USB-poorten. De
USB-poort aan de rechterkant van de computer is een USB-poort met eigen voeding. Een USB-poort
met voeding levert voeding aan een extern apparaat als u het aansluit met een kabel die geschikt is
voor USB met voeding. Een USB-hub biedt extra USB-poorten die met de computer kunnen worden
gebruikt.
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een USB-apparaat, om
beschadiging van de USB-connector te voorkomen.
Als u een USB-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de USB-kabel van het apparaat
aan op de USB-poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, klinkt een geluidssignaal.
66 Hoofdstuk 6 Externe apparatuur
OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het
systeemvak dat het apparaat door de computer wordt herkend.
USB-apparaat stopzetten en verwijderen
VOORZICHTIG: Zet het USB-apparaat stop voordat u het verwijdert, om te voorkomen dat gegevens
verloren gaan of het systeem vastloopt.
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging van
de USB-connector te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een USB-apparaat stop te zetten en te verwijderen:
1. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op
het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
OPMERKING: Als het USB-apparaat niet vermeld staat, hoeft u het apparaat niet stop te zetten
voordat u het verwijdert.
3. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
4. Koppel het apparaat los.
Ondersteuning voor oudere USB-systemen
Ondersteuning voor oudere USB-systemen (standaard ingeschakeld) biedt de volgende
mogelijkheden:
Het gebruik van een USB-toetsenbord, -muis of -hub die is aangesloten op een USB-poort op de
computer, tijdens het opstarten of in een MS-DOS-programma.
Het starten of opnieuw opstarten van de computer vanaf een optioneel extern MultiBay apparaat
of een optioneel USB-apparaat met voorzieningen om als opstarteenheid te fungeren.
Ondersteuning voor oudere USB-systemen is standaard ingeschakeld. U schakelt als volgt
ondersteuning voor oudere USB-systemen in of uit:
1. Open Computer Setup door de computer aan te zetten of opnieuw op te starten en op esc te
drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor
menu Opstarten) linksonder op het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om toegang te krijgen tot de BIOS-setup.
3. Selecteer met de pijltoetsen System Configuration (Systeemconfiguratie) > Device
Configurations(Apparaatconfiguraties) en druk op enter.
4. Gebruik de pijltoetsen om de ondersteuning van oudere USB-systemen in- of uit te schakelen en
druk op f10.
5. Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) om uw voorkeuren op te slaan en Computer Setup af te sluiten. Volg daarna de instructies
op het scherm.
USB-apparaat gebruiken 67
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden u meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken
van informatie.
Verwisselbare USB-drives zijn er van de volgende types:
1,44-MB diskettedrive
Vasteschijfmodule (een vaste schijf met een adapter)
Dvd-rom-drive
Dvd/cd-rw-combodrive
Dvd±rw/r- en cd-rw-combodrive
MultiBay-apparaat
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor informatie over benodigde software,
stuurprogramma's en de te gebruiken poort op de computer.
U sluit als volgt een extern apparaat aan op de computer:
VOORZICHTIG: Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het risico
van schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat het apparaat is uitgeschakeld en de
stekker uit het stopcontact is gehaald.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het
apparaat in een geaard stopcontact.
3. Zet het apparaat aan.
Als u een apparaat zonder eigen netvoedingsaansluiting wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit
en verwijdert u het uit de computer. Als u een apparaat met eigen voeding wilt verwijderen, schakelt u
het apparaat uit, verwijdert u het uit de computer en haalt u vervolgens de stekker uit het stopcontact.
Optionele externe MultiBay gebruiken
U kunt een externe MultiBay aansluiten op een USB-poort op de computer. Hiermee kunt u MultiBay-
en MultiBay II-apparaten op de computer aansluiten. De computer heeft aan de rechterkant één USB-
poort met eigen voeding. Deze poort voorziet de externe MultiBay van voeding bij gebruik van een
speciale USB-kabel die geschikt is voor het doorgeven van voeding van de USB-poort naar het
apparaat. Een externe MultiBay die op een andere USB-poort van de computer wordt aangesloten,
moet worden aangesloten op een netvoedingsbron.
Raadpleeg de gebruikershandleiding bij het apparaat voor meer informatie over de externe MultiBay.
68 Hoofdstuk 6 Externe apparatuur
Optionele externe optischeschijfeenheid gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
Een externe optischeschijfeenheid wordt aangesloten op een USB-poort op de computer en stelt u in
staat optische schijven (cd's en dvd's) te gebruiken. De computer heeft aan de rechterkant één USB-
poort met eigen voeding. Deze poort voorziet de externe optischeschijfeenheid van voeding bij gebruik
van een speciale USB-kabel die geschikt is voor het doorgeven van voeding van de USB-poort naar
het apparaat. Een externe optischeschijfeenheid die op een andere USB-poort van de computer wordt
aangesloten, moet worden aangesloten op een netvoedingsbron.
Een externe optischeschijfeenheid, zoals een dvd-rom-drive, ondersteunt optische schijven (cd's en
dvd's). Deze schijven worden gebruikt voor het opslaan of transporteren van gegevens en voor het
afspelen van muziek en films. Dvd's hebben een grotere opslagcapaciteit dan cd's.
Alle optischeschijfeenheden kunnen optische schijven lezen, maar sommige optischeschijfeenheden
kunnen ook naar optische schijven schrijven. Dit wordt in de volgende tabel weergegeven.
Type
optischeschijfeenhei
d
Lezen van cd- en dvd-
rom-media
Schrijven naar cd-r/
rw-media
Schrijven naar dvd
(waaronder dvd+r dl-,
dvd±rw/r- en dvd-
ram-media)
Label schrijven naar
LightScribe cd of dvd
Dvd-rom-drive Ja Nee Nee Nee
Gecombineerde dvd-/
cd-rw-drive
Ja Ja Nee Nee
Gecombineerde dvd
±rw/cd-rw-drive
Ja Ja Ja Nee
OPMERKING: Sommige vermelde optischeschijfeenheden worden mogelijk niet ondersteund door de computer. De
vermelde schijfeenheden zijn niet per definitie alle optischeschijfeenheden die worden ondersteund.
VOORZICHTIG: Activeer de standbystand of hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een cd of dvd. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van audio- of videokwaliteit of
verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit.
Activeer de standbystand of de hibernationstand niet terwijl er naar een cd of dvd wordt geschreven,
om gegevensverlies te voorkomen.
Als de standbystand of hibernationstand per ongeluk wordt geactiveerd tijdens het afspelen van
bijvoorbeeld een schijf, kan het volgende gebeuren:
Het afspelen kan worden onderbroken.
Er kan een waarschuwing worden weergegeven waarin u wordt gevraagd of u wilt doorgaan. Als
dit bericht verschijnt, klikt u op Nee.
Mogelijk moet u de cd of dvd opnieuw starten om het afspelen van de audio of video te hervatten.
Optische schijf (cd of dvd) plaatsen
1. Zet de computer aan.
2. Druk op de ejectknop (1) op het voorpaneel van de schijfeenheid om de lade te openen.
3. Trek de lade uit (2).
Optionele externe optischeschijfeenheid gebruiken (alleen bepaalde modellen) 69
4. Houd de cd of dvd bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats de
schijf op de as in de lade met het label naar boven.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins
schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen.
5. Druk de schijf voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt (3).
6. Sluit de lade.
Optische schijf verwijderen (cd of dvd)
Er zijn twee manieren om een schijf te verwijderen, afhankelijk van of de lade normaal opengaat of niet.
Als de lade opengaat
1. Druk op de ejectknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen en trek de lade voorzichtig
zo ver mogelijk uit (2).
70 Hoofdstuk 6 Externe apparatuur
2. Verwijder de schijf uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de randen
optilt (3). Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
3. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Als de lade niet opengaat
1. Steek het uiteinde van een paperclip (1) in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de
schijfeenheid.
2. Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens zo ver
mogelijk uit (2).
Optionele externe optischeschijfeenheid gebruiken (alleen bepaalde modellen) 71
3. Verwijder de schijf uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de randen
optilt (3). Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht
Het illegaal kopiëren van auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's,
films, uitzendingen en geluidsopnamen, vormt op grond van het van toepassing zijnde auteursrecht een
strafrechtelijke overtreding. Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
72 Hoofdstuk 6 Externe apparatuur
7 Externe mediakaarten
SD Cards gebruiken
Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze kaarten
worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer en
apparatuur met digitale media, zoals camera's en pda's.
De SD Card-lezer ondersteunt de volgende kaarttypes:
MultiMediaCard (MMC)
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
Digitale kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Voorkom beschadiging van de digitale kaart of de computer en plaats geen adapter,
van welk type dan ook, in de SD Card-lezer.
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om
beschadiging van de connectoren van de digitale kaart te voorkomen.
1. Houd de digitale kaart met het label naar boven, terwijl de connectoren naar de computer zijn
gericht.
2. Plaats de kaart in de SD Card-lezer en druk de kaart aan totdat deze goed op zijn plaats zit.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, klinkt een geluidssignaal. Mogelijk wordt een menu met
beschikbare opties weergegeven.
SD Cards gebruiken 73
Digitale kaart stopzetten en verwijderen
VOORZICHTIG: Zet de digitale kaart stop voordat u de kaart verwijdert, om te voorkomen dat
gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de digitale kaart.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het
kopieervenster van het besturingssysteem.
2. U zet de digitale kaart als volgt stop:
a. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken
op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
b. Klik in de lijst op de naam van de digitale kaart.
c. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
3. Druk de digitale kaart (1) iets naar binnen en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
74 Hoofdstuk 7 Externe mediakaarten
8 Cursorbesturing en toetsenbord
Cursorbesturing gebruiken
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen
Via de eigenschappen voor de muis in Windows® kunt u de instellingen voor aanwijsapparaten
aanpassen aan uw wensen. U kunt bijvoorbeeld de knopconfiguratie, kliksnelheid en opties voor de
aanwijzer instellen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Printers en andere hardware > Muis om Eigenschappen
voor Muis te openen.
Touchpad gebruiken
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u uw vinger over het oppervlak van het touchpad in de richting
waarin u de aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de knoppen van het touchpad zoals u de knoppen op een
externe muis zou gebruiken. Als u omhoog en omlaag wilt schuiven met de verticale schuifzone van het
touchpad, schuift u met uw vinger omhoog en omlaag over de lijnen.
OPMERKING: Als u het touchpad gebruikt om de aanwijzer te verplaatsen, haalt u eerst uw vinger
van het touchpad voordat u uw vinger op de schuifzone plaatst. Als u uw vinger doorschuift van het
touchpad naar de schuifzone, wordt de schuiffunctie niet geactiveerd.
Externe muis aansluiten
U kunt een externe USB-muis aansluiten op de computer via een van de USB-poorten op de
computer.
Functietoetsen van het toetsenbord gebruiken
De pictogrammen op de functietoetsen f2 tot en met f6 en f8, f10 en f11 geven de actie aan die wordt
uitgevoerd als de betreffende functietoets wordt ingedrukt. In de volgende tabel en de volgende
gedeeltes worden de functietoetsen beschreven.
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Cursorbesturing gebruiken 75
Functie Toets
Schakelen tussen het beeldscherm van de computer en een
extern beeldscherm
f2
Helderheid van beeldscherm verlagen f3
Helderheid van beeldscherm verhogen f4
Standbystand activeren f5
QuickLock activeren f6
Geluid uit- en weer inschakelen f8
Geluidsvolume verlagen f10
Geluidsvolume verhogen f11
76 Hoofdstuk 8 Cursorbesturing en toetsenbord
Schakelen tussen beeldschermen
Druk op f2 om te schakelen tussen de beeldschermen als er meerdere weergaveapparaten op het
systeem zijn aangesloten. Als bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt de
weergave iedere keer dat u op f2 drukt, overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor,
en zowel het computerscherm als de monitor.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om videogegevens
van de computer te ontvangen. Met de toets f2 kan de weergave ook worden geschakeld van en naar
andere apparaten die weergavegegevens van de computer ontvangen.
De toets f2 ondersteunt de volgende videotransmissietypes (tussen haakjes staan voorbeelden van
apparaten waarvoor het betreffende transmissietype wordt gebruikt):
LCD (beeldscherm van de computer)
externe VGA (de meeste externe monitoren)
Helderheid van het beeldscherm verlagen
Druk op f3 om de helderheid van het beeldscherm te verlagen. Houd de toets ingedrukt om de helderheid
steeds verder te verlagen.
Helderheid van het beeldscherm verhogen
Druk op f4 om de helderheid van het beeldscherm te verhogen. Houd de toets ingedrukt om de
helderheid steeds verder te verhogen.
Standbystand activeren
VOORZICHTIG: Sla uw werk op voordat u de standbystand activeert, om het risico van
gegevensverlies te beperken.
Druk op f5 om de standbystand te activeren.
Wanneer de standbystand wordt geactiveerd, worden uw gegevens opgeslagen in het
systeemgeheugen, wordt het scherm gewist en wordt er minder energie verbruikt. Wanneer de
computer in de standbystand staat, knippert het aan/uit-lampje.
De computer moet zijn ingeschakeld om de standbystand te kunnen activeren.
Om de standbystand te beëindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop of drukt u op een toets op het
toetsenbord.
De functie van de toets f5 kan worden gewijzigd. U kunt bijvoorbeeld instellen dat met de toets f5 de
hibernationstand wordt geactiveerd in plaats van de standbystand.
QuickLock activeren
Druk op f6 om de QuickLock-beveiligingsfunctie te activeren.
QuickLock beveiligt uw gegevens door het aanmeldingsvenster van het besturingssysteem weer te
geven. Als het aanmeldingsvenster wordt weergegeven, kan de computer pas worden gebruikt nadat
een wachtwoord is ingevoerd.
OPMERKING: U kunt QuickLock pas gebruiken als u een wachtwoord heeft ingesteld.
Functietoetsen van het toetsenbord gebruiken 77
Als u QuickLock wilt activeren, drukt u op f6. Het aanmeldingsvenster wordt weergegeven en de
computer wordt vergrendeld. Volg de instructies op het scherm om uw wachtwoord in te voeren en
toegang te krijgen tot de computer.
Geluid uit- en weer inschakelen
Druk op f8 om het geluid uit te schakelen. Druk nogmaals op de toets om het geluid weer in te
schakelen.
Geluidsvolume verlagen
Druk op f10 om het geluidsvolume te verlagen. Houd de toets ingedrukt om het geluidsvolume steeds
verder te verlagen.
Geluidsvolume verhogen
Druk op f11 om het geluidsvolume te verhogen. Houd de toets ingedrukt om het geluidsvolume steeds
verder te verhogen.
Werking van de functietoetsen configureren
Om de werking van de functietoetsen zodanig te configureren dat het gebruik van de fn-toets vereist is
(fn + functietoets), gaat u als volgt te werk:
1. Open Computer Setup door de computer aan te zetten of opnieuw op te starten en op esc te
drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor
menu Opstarten) linksonder op het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om toegang te krijgen tot de BIOS-setup.
3. Selecteer het menu System Configuration (Systeemconfiguratie).
4. Selecteer het menu Device Configurations (Apparaatconfiguraties).
5. Selecteer Fn Key Switch (fn-toets Schakelaar) en selecteer daarna Enable (Inschakelen).
6. Druk op f10 om de aangebrachte wijzigingen te accepteren.
7. Selecteer met de pijltoetsen File > Save changes and exit (Bestand > Wijzigingen opslaan en
afsluiten) om uw voorkeuren op te slaan en Computer Setup af te sluiten. Volg daarna de
instructies op het scherm.
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Aanraakscherm gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Op sommige computermodellen kunt u met uw vingers bepaalde acties op het aanraakscherm
uitvoeren.
OPMERKING: De instructies in dit gedeelte zijn gebaseerd op de fabrieksinstellingen.
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle bewegingen ondersteund in alle programma's.
78 Hoofdstuk 8 Cursorbesturing en toetsenbord
Tikken (of klikken)
Tik of dubbeltik op het item op het scherm, net zoals u zou klikken of dubbelklikken met een touchpad
of een externe muis. Tik op een item en laat uw vinger of de pen erop rusten om het contextmenu weer
te geven, net zoals u de rechterknop van het touchpad zou gebruiken.
OPMERKING: Tik en houd uw vinger op het scherm tot er een cirkel verschijnt rond het gebied dat u
aanraakt. Daarna verschijnt het contextmenu.
Snelle veegbeweging
Raak het scherm aan met een lichte, snelle veegbeweging omhoog, omlaag, naar links of naar rechts
om op het scherm te navigeren of snel door documenten te bladeren.
OPMERKING: De snelle veegbeweging werkt alleen als in het actieve venster een schuifbalk
zichtbaar is.
Slepen
Druk met uw vinger op een item op het scherm en verplaats uw vinger om een item naar een nieuwe
locatie te slepen. Met deze beweging kunt u ook langzaam door documenten bladeren.
Aanraakscherm gebruiken (alleen bepaalde modellen) 79
Schuiven
Schuiven kan worden gebruikt om op een pagina of in een afbeelding omhoog of omlaag te bewegen.
U schuift als volgt: plaats twee vingers op het scherm en schuif ze over het scherm in een beweging
omhoog, omlaag, naar links of naar rechts.
OPMERKING: De schuifsnelheid wordt bepaald door de snelheid van de vingerbeweging.
80 Hoofdstuk 8 Cursorbesturing en toetsenbord
Draaien
Door draaien kunt u items zoals foto's en pagina's roteren. U draait als volgt: plaats uw duim op het
scherm en beweeg uw wijsvinger in een halve cirkelbeweging rond uw duim.
Knijpen
Door te knijpen kunt u in- of uitzoomen op items zoals PDF-bestanden, afbeeldingen en foto's.
Aanraakscherm gebruiken (alleen bepaalde modellen) 81
U knijpt als volgt:
Zoom uit door twee vingers uit elkaar te houden op het scherm en daarna de vingers bij elkaar te
brengen om een object te verkleinen.
Zoom in door twee vingers bij elkaar te houden op het scherm en daarna de vingers van elkaar af
te bewegen om een object te vergroten.
82 Hoofdstuk 8 Cursorbesturing en toetsenbord
Voorkeuren voor het aanraakscherm instellen
U kunt de aanraakinstellingen als volgt inschakelen, uitschakelen of wijzigen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Printers en andere hardware > Touch Settings
(Aanraakinstellingen).
2. Schakel het selectievakje in om een of meer van de volgende opties in te schakelen:
Enable Touch (Aanraking inschakelen)
Hide Cursor (Cursor verbergen)
Touch Sound (Aanraakgeluid)
Schakel het selectievakje uit om opties uit te schakelen.
3. Klik op OK.
Toetsenblokken gebruiken
De computer heeft een geïntegreerd numeriek toetsenblok en ondersteunt tevens een optioneel extern
numeriek toetsenblok of een optioneel extern toetsenbord met een numeriek toetsenblok.
Onderdeel Beschrijving
(1) fn-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met een toetsenbloktoets
of de shift-toets, schakelt u tussen de functies van de toetsen op
het geïntegreerde numerieke toetsenbord.
(2) Geïntegreerd numeriek toetsenblok Deze toetsen kunt u laten werken als de toetsen op een extern
numeriek toetsenblok.
(3) num lk-toets Hiermee schakelt u het geïntegreerde numerieke toetsenblok in.
Toetsenblokken gebruiken 83
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken
U kunt de vijftien toetsen van het geïntegreerde numerieke toetsenblok op dezelfde manier gebruiken
als de toetsen van een extern toetsenblok. Wanneer het geïntegreerde numerieke toetsenblok is
ingeschakeld, voert u met elke toets van dit toetsenblok de functie uit die wordt aangegeven door het
pictogram in de rechterbovenhoek van de toets.
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen
Druk op fn+num lk om het geïntegreerde numerieke toetsenblok in te schakelen. Druk nogmaals op fn
+num lk om de toetsen weer in hun standaardwerking te gebruiken.
OPMERKING: Het geïntegreerde numerieke toetsenblok functioneert niet wanneer een extern
toetsenbord of een extern numeriek toetsenblok is aangesloten op de computer.
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde toetsenblok
U kunt tijdelijk schakelen tussen de standaardwerking van de toetsen van het geïntegreerde numerieke
toetsenblok en de numerieke functie. Gebruik hiervoor de toets fn of de toetsencombinatie fn+shift.
Als u de toetsenblokfunctie van een toetsenbloktoets wilt activeren wanneer het toetsenblok is
uitgeschakeld, houdt u de fn-toets ingedrukt terwijl u op de toetsenbloktoets drukt.
Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, gebruikt u de toetsenbloktoetsen als volgt tijdelijk als
standaardtoetsen:
Houd de fn-toets ingedrukt en druk op de toetsenbloktoets om kleine letters te typen.
Houd de toetsen fn+shift ingedrukt om hoofdletters te typen.
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken
Voor de meeste externe numerieke toetsenblokken geldt dat de werking van de toetsen afhangt van
het wel of niet ingeschakeld zijn van num lock (num lock is standaard uitgeschakeld). Bijvoorbeeld:
Wanneer num lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen.
Wanneer num lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, page
up-toets of page down-toets.
Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het num lock-lampje op de
computer branden. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het num
lock-lampje op de computer uit.
U schakelt als volgt num lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok:
Druk op de toets num lk op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer.
84 Hoofdstuk 8 Cursorbesturing en toetsenbord
HP QuickLook gebruiken
Met QuickLook kunt u agenda-items, contactgegevens, gegevens uit Postvak IN en taakgegevens uit
Microsoft Outlook opslaan op de vaste schijf van de computer. Wanneer de computer is uitgeschakeld,
kunt u op de QuickLook-knop van de computer drukken om deze informatie te bekijken.
Met QuickLook kunt u contactgegevens, agendagegevens, e-mailgegevens en taken beheren zonder
de computer te hoeven opstarten.
OPMERKING: QuickLook ondersteunt de standbystand of de hibernationstand in Windows niet.
OPMERKING: Raadpleeg de helpfunctie van de QuickLook software voor meer informatie over het
configureren en gebruiken van QuickLook.
HP QuickLook gebruiken 85
Touchpad en toetsenbord reinigen
Als het touchpad vies of vettig wordt, is het mogelijk dat de aanwijzer onverwachte bewegingen gaat
maken. U kunt dit vermijden door het touchpad te reinigen met een vochtige doek en uw handen
regelmatig te wassen wanneer u met de computer werkt.
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuigeraccessoires om het toetsenbord te reinigen, om het risico
van een elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een stofzuiger kan
stofdeeltjes op het oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
Reinig het toetsenbord regelmatig om te voorkomen dat toetsen blijven steken en om stof, pluisjes en
kruimels te verwijderen die onder de toetsen terechtkomen. U kunt een spuitbus met perslucht en een
rietje gebruiken om lucht om en onder de toetsen te blazen en vuil te verwijderen.
86 Hoofdstuk 8 Cursorbesturing en toetsenbord
9 Schijfeenheden
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen
Selecteer Start > Deze computer om de in de computer geïnstalleerde schijfeenheden weer te geven.
Op modellen met een tweede vaste schijf (station D) wordt de optischeschijfeenheid station E. De
volgende schijfeenheid die op het systeem wordt toegevoegd, zoals een nieuwe USB-schijfeenheid,
krijgt de volgende beschikbare stationsletter.
Schijfeenheden hanteren
Schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten worden behandeld. Lees
de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert. Waarschuwingen die betrekking
hebben op specifieke procedures worden vermeld bij de desbetreffende procedures.
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen 87
VOORZICHTIG: Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van schade aan de computer
of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Activeer de standbystand en wacht tot het scherm leeg is, of ontkoppel de externe vaste schijf op de
correcte wijze, voordat u een computer verplaatst waarop een externe vaste schijf is aangesloten.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de schijfeenheid
aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijf of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet of de
computer is afgesloten of in de standbystand of hibernationstand staat, schakelt u de computer in en
vervolgens via het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord niet en verplaats de computer niet als de optischeschijfeenheid (alleen
bepaalde modellen) naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven wanneer de
accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te verwijderen,
of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie. Vermeld op
de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met
magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In de
beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, bijvoorbeeld op een lopende band,
worden röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt
geen schade toe aan schijfeenheden.
88 Hoofdstuk 9 Schijfeenheden
Prestaties van de vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met
schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden samengevoegd op de vaste schijf zodat
het systeem efficiënter werkt.
Nadat u Schijfdefragmentatie heeft gestart, werkt deze toepassing zelfstandig verder. Al naargelang de
grootte van de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie meer dan
een uur in beslag nemen. U kunt instellen dat de schijfdefragmentatie 's nachts wordt uitgevoerd, of op
een ander tijdstip waarop u de computer niet hoeft te gebruiken.
HP adviseert u om de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen
dat Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment
Schijfdefragmentatie handmatig starten.
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfdefragmentatie.
2. Klik onder Volume op de vermelding van de vaste schijf die u wilt defragmenteren. Meestal wordt
dit volume weergegeven als (C:). Klik vervolgens op Defragmenteren.
Raadpleeg voor meer informatie de online Help van Schijfdefragmentatie.
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken zodat de computer efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfopruiming.
2. Volg de instructies op het scherm.
Prestaties van de vaste schijf verbeteren 89
HP 3D DriveGuard gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP 3D DriveGuard beschermt de vasteschijfeenheid door deze te parkeren en I/O-verzoeken te
blokkeren onder de volgende omstandigheden:
U laat de computer vallen.
U verplaatst de computer met gesloten beeldscherm, terwijl de computer op accuvoeding werkt.
Kort na elk van deze gebeurtenissen wordt de vasteschijfeenheid door HP 3D DriveGuard weer
vrijgegeven voor normale werking.
OPMERKING: Vasteschijfeenheden die zijn aangesloten op een optioneel dockingapparaat of op een
USB-poort worden niet beschermd door HP 3D DriveGuard.
Raadpleeg de online Help van HP 3D DriveGuard voor meer informatie.
Status van HP 3D DriveGuard herkennen
Als de kleur van het schijfeenheidlampje op de computer is veranderd in oranje, geeft dit aan dat de
schijfeenheid is geparkeerd. Om te zien of de schijfeenheden worden beschermd en of een
schijfeenheid is geparkeerd, gebruikt u het pictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk:
Als de HP 3D DriveGuard software is ingeschakeld, wordt er een groen vinkje weergegeven over
het pictogram van de vasteschijfeenheid.
Als de HP 3D DriveGuard software is uitgeschakeld, wordt er een rood kruisje weergegeven over
het pictogram van de vasteschijfeenheid.
Als de schijfeenheden zijn geparkeerd, wordt er een geel maantje weergegeven over het pictogram
van de vasteschijfeenheid.
Als HP 3D DriveGuard de schijfeenheid heeft geparkeerd, kan het volgende gebeuren:
De computer sluit niet af.
De computer activeert niet automatisch de standbystand of de hibernationstand, behalve in de
situatie beschreven in de opmerking hieronder.
OPMERKING: Als de computer op accuvoeding werkt en de acculading een kritiek laag niveau
bereikt, staat HP 3D DriveGuard toe dat de hibernationstand wordt geactiveerd.
Accuwaarschuwingen die zijn ingesteld op het tabblad Waarschuwingen van Eigenschappen voor
Energiebeheer worden niet geactiveerd.
HP adviseert om de computer af te sluiten of om de standbystand of hibernationstand te activeren
voordat u de computer verplaatst.
90 Hoofdstuk 9 Schijfeenheden
HP 3D DriveGuard software gebruiken
Met de HP 3D DriveGuard software kunt u de volgende taken uitvoeren:
HP 3D DriveGuard in- of uitschakelen.
OPMERKING: Afhankelijk van uw gebruikersrechten is het mogelijk dat u HP 3D DriveGuard niet
kunt in- of uitschakelen.
Achterhalen of een schijfeenheid in het systeem wordt ondersteund door HP 3D DriveGuard.
Het pictogram voor HP 3D DriveGuard in het systeemvak weergeven of verbergen.
Ga als volgt te werk om HP 3D DriveGuard te openen en de instellingen te wijzigen:
1. Dubbelklik op het pictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram in het systeemvak en selecteer Instellingen.
2. Klik op de relevante knop om de instellingen te wijzigen.
3. Klik op OK.
HP 3D DriveGuard gebruiken (alleen bepaalde modellen) 91
Vaste schijf vervangen
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vasteschijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste
schijf niet wanneer de computer aanstaat of in de standbystand of de hibernationstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan
door kort op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
U verwijdert als volgt een vaste schijf:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle externe hardware die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Verwijder de drie bevestigingsschroeven uit de achterkant van de computer.
8. Leg de computer met de beeldschermkant naar boven en met de voorkant naar u toe gericht, en
open het beeldscherm.
92 Hoofdstuk 9 Schijfeenheden
9. Til de bovenkant van het toetsenbord omhoog (1) en verwijder het toetsenbord van de computer
(2) om de vaste schijf bloot te leggen.
10. Verwijder de twee schroeven van de vaste schijf (1).
11. Draai de borgschroef van de vaste schijf los (2).
12. Trek het lipje van de vaste schijf (3) naar rechts om de vaste schijf los te maken en til de vaste
schijf uit de vasteschijfruimte (4).
U installeert als volgt een vaste schijf:
1. Plaats de vaste schijf in de vasteschijfruimte (1).
2. Trek het vasteschijflipje (2) naar links om de vaste schijf vast te maken.
3. Draai de borgschroef van de vaste schijf vast (3).
Vaste schijf vervangen 93
4. Breng de schroeven van de vaste schijf (4) weer aan.
5. Plaats de voorste rand (1) van het toetsenbord in het toetsenbordvak en druk vervolgens het
toetsenbord op zijn plaats (2).
6. Doe het beeldscherm van de computer dicht en leg de computer ondersteboven op een vlakke
ondergrond.
94 Hoofdstuk 9 Schijfeenheden
7. Plaats de drie bevestigingsschroeven aan de achterkant van de computer terug.
8. Plaats de accu terug.
9. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe
apparaten weer aan.
10. Zet de computer aan.
Vaste schijf vervangen 95
10 Geheugenmodules
De computer heeft één geheugenmodulecompartiment, dat zich aan de onderkant van de computer
bevindt. U kunt de geheugencapaciteit van de computer vergroten door de bestaande geheugenmodule
in het geheugenmoduleslot te vervangen.
WAARSCHUWING! Koppel het netsnoer los en verwijder alle accu's voordat u een geheugenmodule
plaatst, om het risico van een elektrische schok of schade aan de apparatuur te beperken.
VOORZICHTIG: Door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd raken.
Zorg ervoor dat u vrij bent van statische elektriciteit door een goed geaard metalen voorwerp aan te
raken voordat u elektronische onderdelen hanteert.
U kunt als volgt een geheugenmodule toevoegen of vervangen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer
aan door kort op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het
besturingssysteem.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verschuif de accuontgrendeling (1) om de accu te ontgrendelen uit de computer.
7. Verwijder de accu uit de computer.
8. Verschuif de accuontgrendeling weer. Het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment
klapt nu open.
96 Hoofdstuk 10 Geheugenmodules
9. Verwijder het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment (2).
10. Verwijder de geïnstalleerde geheugenmodule:
a. Trek de borgklemmetjes aan beide zijden van de geheugenmodule weg (1).
De geheugenmodule komt omhoog.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om beschadiging
van de module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
11. Plaats een nieuwe geheugenmodule als volgt:
97
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het
geheugenmoduleslot.
b. Druk de module (2) onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn
plaats zit.
VOORZICHTIG: Buig de geheugenmodule niet, om schade aan de geheugenmodule te
voorkomen.
c. Kantel de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden, waarbij u op de linker- en
rechterrand van de module drukt, totdat de borgklemmetjes vastklikken.
12. Steek de lipjes van het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment (1) in de uitsparingen
van het compartiment.
13. Druk het afdekplaatje omlaag totdat het vastklikt (2).
14. Plaats de accu terug.
98 Hoofdstuk 10 Geheugenmodules
15. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe
apparaten weer aan.
16. Zet de computer aan.
99
11 Software-updates
Software-update uitvoeren
Updates van de software die bij de computer is geleverd, zijn beschikbaar via het hulpprogramma HP
Update of op de website van HP.
Het hulpprogramma HP Update zoekt automatisch naar software-updates van HP. Het hulpprogramma
wordt met een bepaald interval uitgevoerd en biedt een lijst met ondersteuningsmeldingen, zoals
verbeteringen van de beveiliging en optionele updates van software en stuurprogramma's.
U kunt op elk gewenst moment controleren op updates door Start > Help en ondersteuning > Software
en stuurprogramma's bijwerken te selecteren en de instructies op het scherm op te volgen.
De meeste software op de HP website is verpakt in een gecomprimeerd bestand dat een SoftPaq wordt
genoemd. Sommige BIOS-updates zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die ROMPaq's worden
genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat
informatie over de installatie en het oplossen van problemen. (Readme.txt-bestanden die bij ROMPaq's
worden geleverd, zijn in het Engels.)
Ga als volgt te werk om een update van de software uit te voeren via de website van HP:
1. Ga na wat het model, de productcategorie en de serie of het type van uw computer is. Bereid een
update van het systeem-BIOS voor door na te gaan wat de versie is van het huidige BIOS dat op
de computer is geïnstalleerd. Raadpleeg het gedeelte "BIOS-versie vaststellen" voor nadere
informatie.
Als de computer op een netwerk is aangesloten, raadpleegt u de netwerkbeheerder voordat u
software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
OPMERKING: In het systeem-ROM van de computer wordt het systeem-BIOS van de computer
opgeslagen. Het BIOS initialiseert het besturingssysteem, regelt de interactie tussen de computer
en de hardwareapparaten en voorziet in de overdracht van gegevens tussen hardwareapparaten,
waaronder de tijd en datum.
2. Open een webbrowser en ga naar http://www.hp.com/support.
3. Selecteer uw land of regio.
4. Klik op de optie voor software- en driver-downloads en typ het modelnummer van uw computer in
het productvak.
5. Druk op enter.
6. Volg de instructies op het scherm.
100 Hoofdstuk 11 Software-updates
BIOS bijwerken
Als u het BIOS wilt bijwerken, bepaalt u eerst welke BIOS-versie u momenteel heeft. Download en
installeer vervolgens het nieuwe BIOS.
BIOS-versie bepalen
Informatie over de BIOS-versie (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS genoemd) kunt u weergeven
door te drukken op fn+esc (als Microsoft Windows® al is gestart) of door gebruik te maken van het
programma Computer Setup.
Ga als volgt te werk om BIOS-informatie weer te geven in het programma Computer Setup:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC
key for Startup Menu" (Druk op Esc voor menu Opstarten) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen File (Bestand) > System Information
(Systeeminformatie).
4. Druk op esc om terug te keren naar het menu File (Bestand).
5. Klik op Exit (Afsluiten) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore changes and exit (Wijzigingen negeren
en afsluiten) en druk op enter.
Software-update uitvoeren 101
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Ter voorkoming van schade aan de computer of een mislukte installatie, wordt u
aangeraden een BIOS-update alleen te downloaden en te installeren wanneer de computer met de
netvoedingsadapter is aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer
een BIOS-update niet wanneer de computer op accuvoeding werkt of wanneer de computer is
aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een optionele voedingsbron. Volg de onderstaande
instructies tijdens het downloaden en installeren:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het
stopcontact te halen.
Sluit de computer niet af en activeer de standbystand of de hibernationstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
Ga als volgt te werk om een BIOS-update te downloaden:
OPMERKING: BIOS-updates worden beschikbaar gesteld wanneer dat nodig is. Mogelijk is geen
nieuwere BIOS-update beschikbaar voor uw computer. Het wordt aanbevolen regelmatig op de website
van HP te kijken of er BIOS-updates zijn.
1. Open een webbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's, typ het nummer van uw
computermodel in het productvak en druk vervolgens op enter.
3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product.
4. Klik op uw besturingssysteem.
5. Volg de instructies op het scherm om de BIOS-update te zoeken die u wilt downloaden. Noteer de
datum, naam of andere informatie waaraan u de download kunt herkennen. Aan de hand van deze
gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze naar de vaste schijf is gedownload.
6. Voer de volgende stappen uit in het downloadgebied:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geïnstalleerd.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie naar de vaste schijf te downloaden.
Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waar de BIOS-update wordt gedownload. U
heeft dit pad nodig wanneer u klaar bent om de update te installeren.
OPMERKING: Als uw computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de netwerkbeheerder
voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op het
scherm verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies worden weergegeven,
gaat u als volgt te werk:
1. Open Windows Verkenner door Start > Deze computer te selecteren.
2. Dubbelklik op de aanduiding van de vaste schijf. De vasteschijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal
station (C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
102 Hoofdstuk 11 Software-updates
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: Nadat op het scherm wordt aangegeven dat de installatie is geslaagd, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
Applicaties en stuurprogramma's bijwerken
1. Open een webbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's, typ het nummer van uw
computermodel in het productvak en druk vervolgens op enter.
– of –
Als u een specifiek SoftPaq wilt, typt u het nummer van het SoftPaq in het vak Zoeken rechtsboven
op het scherm. Druk daarna op enter en volg de instructies op het scherm. Ga door naar stap 6.
3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product.
4. Klik op uw besturingssysteem.
5. Wanneer de lijst met updates verschijnt, klikt u op een update om een venster met extra informatie
te openen.
6. Klik op Nu downloaden.
7. Klik op Uitvoeren om de bijgewerkte software te installeren zonder het bestand te downloaden.
– of –
Klik op Opslaan om het bestand op te slaan op uw computer. Selecteer een opslaglocatie op de
vaste schijf wanneer u daarom wordt gevraagd.
Nadat het bestand is gedownload, gaat u naar de map waarin het bestand is opgeslagen.
Dubbelklik op het bestand om de update te installeren.
8. Als hierom wordt gevraagd, start u de computer opnieuw op nadat de installatie is voltooid.
SoftPaq Download Manager gebruiken
HP SoftPaq Download Manager (SDM) verschaft snel toegang tot SoftPaq-informatie voor computers
van HP zonder dat een SoftPaq-nummer hoeft te worden opgegeven. Met deze software wordt een
gepubliceerd databasebestand gelezen en gedownload dat het computermodel en SoftPaq-informatie
bevat.
Met dit hulpprogramma kunt u eenvoudig zoeken naar SoftPaqs op basis van het computermodel en
de SoftPaqs vervolgens downloaden, uitpakken en installeren. Met het programma kunt u de volgende
taken uitvoeren:
SoftPaq-updates voor uw computer zoeken, downloaden en installeren;
beschikbare en gedownloade SoftPaqs voor uw computer weergeven;
configuratiebestanden maken en zoekparameters opgeven voor meerdere configuraties, zodat u
SoftPaqs voor meerdere computers met verschillende configuraties kunt beheren.
Software-update uitvoeren 103
SoftPaq Download Manager is beschikbaar op de website van HP. Om SoftPaq Download Manager te
kunnen gebruiken voor het downloaden van SoftPaqs, moet u eerst het programma downloaden en
installeren. Ga naar de website van HP:
http://www.hp.com/go/sdm, en volg de instructies voor het
downloaden en installeren van SoftPaq Download Manager.
OPMERKING: Als u SoftPaq Download Manager wilt downloaden of meer informatie wilt over het
gebruik ervan, raadpleegt u de website van HP:
http://www.hp.com/go/sdm
Om SoftPaq Download Manager te starten, selecteert u Start > Alle programma's > HP > HP
SoftPaq Download Manager
Raadpleeg de helpfunctie van de HP SoftPaq Download Manager software voor meer informatie.
HP SSM (System Software Manager)
Met HP SSM (System Software Manager) kunt u de systeemsoftware van meerdere systemen tegelijk
op afstand bijwerken. Als SSM wordt gebruikt op een clientcomputer, worden de versies van de
hardware en de software gedetecteerd, waarna de juiste nieuwe versies van de software uit een centrale
opslaglocatie (een zogenaamde “file store”) worden gehaald. Versies van stuurprogramma's die worden
ondersteund door SSM, zijn voorzien van een speciaal pictogram op de cd met ondersteunende
software en de HP website van waaruit u stuurprogramma's kunt downloaden. Als u het hulpprogramma
SSM wilt downloaden of meer informatie over SSM wilt lezen, gaat u naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/ssm (alleen Engelstalig).
104 Hoofdstuk 11 Software-updates
12 MultiBoot
Opstartvolgorde van apparaten
Als de computer wordt opgestart, probeert het systeem op te starten vanaf ingeschakelde
opstartapparaten. Het hulpprogramma MultiBoot, dat standaard is ingeschakeld, bepaalt de volgorde
waarin een opstartapparaat wordt geselecteerd. Bij opstartapparaten kan het gaan om
optischeschijfeenheden, diskettedrives, een netwerkkaart (NIC), vaste schijven of USB-apparaten.
Opstartapparaten bevatten opstartmedia of bestanden die de computer nodig heeft om correct te
kunnen opstarten en werken.
OPMERKING: Sommige opstartapparaten moeten worden ingeschakeld in Computer Setup voordat
u deze kunt opnemen in de opstartvolgorde.
In de fabriek is de computer zodanig ingesteld dat het opstartapparaat wordt geselecteerd door in de
onderstaande volgorde te zoeken naar ingeschakelde opstartapparaten en locaties van de schijfpositie:
OPMERKING: Sommige van de aangegeven opstartapparaten en locaties van de schijfpositie worden
mogelijk niet ondersteund op uw computer.
Vaste schijf van de notebookcomputer
USB-diskettedrive
USB cd-rom-drive
USB-drive
Ethernetaansluiting van notebookcomputer
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
U kunt de volgorde waarin naar een opstartapparaat wordt gezocht, wijzigen in Computer Setup. U kunt
ook op esc drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets
voor menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt. Druk daarna op f9. Als u op f9 drukt, wordt een
menu weergegeven met de geactiveerde opstartapparaten, waaruit u er een kunt kiezen. Tot slot kunt
u met MultiBoot Express de computer zo configureren dat u steeds bij het opstarten wordt gevraagd
welk opstartapparaat u wilt gebruiken.
Opstartvolgorde van apparaten 105
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup
De computer start alleen op vanaf een USB-apparaat of netwerkkaart als het betreffende apparaat eerst
is ingeschakeld in Computer Setup.
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten en een USB-apparaat of netwerkkaart te gebruiken
als opstartapparaat:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op Esc voor menu Opstarten) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. U kunt opstartbare media in USB-drives of drives die in een optioneel dockingapparaat zijn
geplaatst (alleen bepaalde modellen) inschakelen door met de cursorbesturing of de pijltoetsen
System Configuration (Systeemconfiguratie) > Device Configurations (Apparaatconfiguraties)
te selecteren en vervolgens op enter te drukken. Zorg dat Enabled (Ingeschakeld) is geselecteerd
naast USB legacy support (Ondersteuning voor oudere USB-systemen).
OPMERKING: De optie USB-poort moet zijn ingeschakeld om ondersteuning voor oudere USB-
systemen te kunnen gebruiken. Deze ondersteuning is standaard ingeschakeld. Als de poort wordt
uitgeschakeld, kunt u deze opnieuw inschakelen door System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Port Options (Poortopties) te selecteren en vervolgens te klikken op
Enabled (Ingeschakeld) naast USB Port (USB-poort).
– of –
Als u een NIC-apparaat wilt inschakelen, selecteert u System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) en klikt u vervolgens op Enabled
(Ingeschakeld) naast PXE Internal NIC boot (Opstarten vanaf PXE interne netwerkadapter).
4. Ga als volgt te werk om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten: klik op Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
OPMERKING: Ga als volgt te werk om een netwerkkaart aan te sluiten op een PXE-server (Preboot
eXecution Environment) of RPL-server (Remote Program Load) zonder MultiBoot te gebruiken: druk op
esc wanneer "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op Esc voor menu Opstarten) onder in het
scherm verschijnt en druk vervolgens snel op f12.
106 Hoofdstuk 12 MultiBoot
Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen
Houd bij het wijzigen van de opstartvolgorde rekening met het volgende:
Als de computer opnieuw wordt opgestart nadat de opstartvolgorde is gewijzigd, probeert de
computer met de nieuwe opstartvolgorde op te starten.
Als er sprake is van meer dan één type opstartapparaat, probeert de computer steeds vanaf het
eerste apparaat van een bepaald type (uitgezonderd optische apparatuur) op te starten. Als de
computer bijvoorbeeld is verbonden met een optioneel dockingapparaat (alleen bepaalde
modellen) dat een vaste schijf bevat, wordt deze vaste schijf in de opstartvolgorde weergegeven
als vaste USB-schijf. Als het systeem van deze vaste USB-schijf probeert op te starten en dat lukt
niet, wordt daarna niet geprobeerd om op te starten vanaf de vaste schijf in de vasteschijfruimte.
In plaats daarvan wordt het volgende soort apparaat in de opstartvolgorde geprobeerd. Als er
echter 2 optische apparaten zijn en het eerste niet opstart (omdat het geen schijf bevat of deze
schijf geen opstartschijf is), probeert het systeem op te starten vanaf het tweede optische apparaat.
Als u de opstartvolgorde wijzigt, verandert u daarmee ook de logische stationsaanduidingen. Als
u bijvoorbeeld opstart vanaf een cd-romstation met daarin een in de vorm van station C
geformatteerde schijf, wordt dat cd-romstation station C en de vaste schijf in de vasteschijfruimte
station D.
De computer wordt alleen opgestart vanaf een netwerkkaart als het apparaat is ingeschakeld in
het menu Built-In Device Options (Opties voor ingebouwde apparaten) van Computer Setup en als
opstarten van dit apparaat is ingeschakeld in het menu Boot Options (Opstartopties) van Computer
Setup. Opstarten vanaf een netwerkkaart heeft geen invloed op de logische stationstoewijzingen
omdat er geen stationsaanduiding is gekoppeld aan de netwerkkaart.
Stations in een optioneel dockingapparaat (alleen bepaalde modellen) worden voor de
opstartvolgorde beschouwd als externe USB-apparaten.
Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen 107
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen
U kunt MultiBoot op de volgende manieren gebruiken:
om een nieuwe opstartvolgorde in te stellen die door de computer wordt gebruikt telkens wanneer
deze wordt opgestart door de opstartvolgorde in Computer Setup te wijzigen;
op dynamische wijze het opstartapparaat kiezen door op esc te drukken wanneer "Press the ESC
key for Startup Menu" (Druk op Esc voor menu Opstarten) onder in het scherm verschijnt en
vervolgens op f9 te drukken om het menu Boot Device Options (Opties opstartapparaat) te openen;
om MultiBoot Express te gebruiken om een variabele opstartvolgorde in te stellen. Bij deze functie
wordt u gevraagd om een opstartapparaat telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of
opnieuw wordt opgestart.
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup
Voer de volgende stappen uit om Computer Setup te starten en een volgorde voor opstartapparaten in
te stellen die wordt gebruikt telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of opnieuw wordt
opgestart:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op Esc voor menu Opstarten) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen een apparaat in de lijst.
4. Gebruik de cursorbesturing om met de pijltoets-omhoog de apparaatnaam aan te klikken om het
apparaat omhoog te verplaatsen in de opstartvolgorde, of druk op de +-toets.
– of –
Als u het apparaat omlaag wilt verplaatsen in de opstartvolgorde, gebruikt u de cursorbesturing
om op de pijl omlaag naast de apparaatnaam te klikken, of drukt u op de --toets.
5. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op Save (Opslaan) in de
linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Dynamisch een opstartapparaat kiezen
U kunt als volgt op dynamische wijze een opstartapparaat voor de huidige opstartprocedure kiezen:
1. Open het menu Select Boot Device (Opstartapparaat selecteren) door de computer in te schakelen
of opnieuw op te starten en druk vervolgens op esc wanneer "Press the ESC key for Startup
Menu" (Druk op Esc voor menu Opstarten) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f9.
3. Gebruik de cursorbesturing of de pijltoetsen om een opstartapparaat te selecteren en druk
vervolgens op enter.
108 Hoofdstuk 12 MultiBoot
De wijzigingen worden onmiddellijk geactiveerd.
MultiBoot Express instellen
Ga als volg te werk om Computer Setup te starten en het menu voor de MultiBoot-opstartlocatie weer
te geven telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of opnieuw wordt opgestart:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op f10 wanneer het bericht "Press the ESC
key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm
verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. Gebruik de cursorbesturing of de pijltoetsen om System Configuration (Systeemconfiguratie) >
Boot Options (Opstartopties) te selecteren en druk vervolgens op enter.
4. Voer in het veld Express Boot Popup Delay (Sec) (Weergave Express Boot-menu (in seconden))
in hoelang (in seconden) het opstartlocatiemenu moet worden weergegeven voordat de huidige
MultiBoot-instelling wordt geactiveerd. (Wanneer u 0 selecteert, wordt het opstartlocatiemenu van
Express Boot niet weergegeven).
5. Ga als volgt te werk om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten: klik op Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Voorkeuren MultiBoot Express invoeren
Als het menu Express Boot wordt weergegeven tijdens het opstarten, heeft u de volgende
mogelijkheden:
Om een opstartapparaat uit het menu van Express Boot op te geven, selecteert u uw voorkeur
binnen de opgegeven tijd en drukt u op enter.
Ter voorkoming dat de computer de huidige MultiBoot-instelling gebruikt, drukt u op een toets
voordat de wachttijd verstrijkt. De computer start niet op voordat u een opstartapparaat heeft
geselecteerd en op enter drukt.
Om ervoor te zorgen dat de computer de huidige MultiBoot-instelling gebruikt, wacht u totdat de
wachttijd is verstreken.
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen 109
13 Computer Setup
Computer Setup starten
Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden
gebruikt wanneer het besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen.
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle in deze handleiding genoemde menuopties voor Computer
Setup door uw computer ondersteund.
OPMERKING: Externe, door middel van USB verbonden toetsenborden kunnen in Computer Setup
uitsluitend worden gebruikt wanneer de USB-ondersteuning voor oudere systemen is ingeschakeld.
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten:
1. Zet de computer aan of start de computer opnieuw op.
2. Voordat het besturingssysteem wordt gestart en terwijl het bericht "Press the ESC key for Startup
Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) linksonder op het scherm wordt weergegeven,
drukt u op esc.
Computer Setup gebruiken
Navigeren en selecteren in Computer Setup
De informatie en instellingen in Computer Setup zijn beschikbaar via de menu's File (Bestand), Security
(Beveiliging), Diagnostics (Diagnose) en System Configuration (Systeemconfiguratie).
Navigeren en selecteren gaat in Computer Setup als volgt:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the ESC
key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm
verschijnt.
Als u een menu of menuonderdeel wilt selecteren, gebruikt u de tabtoets en de pijltoetsen en
drukt u vervolgens op enter. U kunt ook gebruikmaken van een cursorbesturingsapparaat om
op het onderdeel te klikken.
Om omhoog of omlaag te schuiven, klikt u op de pijl omhoog of de pijl omlaag in de
rechterbovenhoek van het scherm, of gebruikt u de pijl omhoog- of pijl omlaag-toets.
Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het hoofdscherm
van Computer Setup en volg daarna de instructies op het scherm.
110 Hoofdstuk 13 Computer Setup
OPMERKING: U kunt gebruikmaken van een aanwijsapparaat (touchpad, EasyPoint-
muisbesturing of USB-muis) of het toetsenbord om te navigeren en selecties te maken in Computer
Setup.
2. Druk op f10 om toegang te krijgen tot de BIOS-setup.
3. Selecteer het menu File (Bestand), Security (Beveiliging), Diagnostics (Diagnose) of System
Configuration (Systeemconfiguratie).
4. Gebruik een van de volgende methoden om Computer Setup af te sluiten:
Om Computer Setup af te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan, klikt u op het pictogram
Exit (Afsluiten) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de tabtoets en de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore changes and exit
(Wijzigingen negeren en afsluiten) en druk op enter.
– of –
Om uw voorkeuren op te slaan en de menu's van Computer Setup af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de tabtoets en de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit
(Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk op enter.
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Fabrieksinstellingen herstellen in Computer Setup
Als u alle instellingen in Computer Setup wilt terugzetten naar de fabriekswaarden, gaat u als volgt te
werk:
1. Open Computer Setup door de computer aan te zetten of opnieuw op te starten en op esc te
drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor
menu Opstarten) linksonder op het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om toegang te krijgen tot de BIOS-setup.
3. Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Restore defaults (Standaardinstellingen
herstellen) en druk op enter.
4. Druk op f10 zodra het dialoogvenster wordt geopend.
5. Als u uw voorkeuren wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, selecteert u met de pijltoetsen
File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten). Volg daarna de
instructies op het scherm.
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
OPMERKING: Uw wachtwoord en de beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.
Computer Setup gebruiken 111
Menu's van Computer Setup
De menutabellen in dit onderdeel geven een overzicht van de opties in Computer Setup.
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle menuopties voor Computer Setup die in dit hoofdstuk worden
genoemd door uw computer ondersteund.
Menu File (Bestand)
Optie Actie
System Information (Systeeminformatie)
Hiermee kunt u identificatie-informatie weergeven over de
computer en de accu's in het systeem.
Hiermee kunt u informatie weergeven over de
specificaties van de processor, de grootte van de cache
en het geheugen, het systeem-ROM, de revisie van de
videokaart en de versie van de toetsenbordcontroller.
Set system date and time (Systeemdatum en -tijd instellen) Hiermee kunt u de datum en tijd op de computer instellen of
wijzigen.
Datum instellen (MM/DD/JJJJ):
Tijd instellen (UU:MM):
System Diagnostics (Systeemdiagnose)
F1: Systeeminformatie
F2: Opstarttest
F3: Run-in-test
F4: Vasteschijftest
Restore Defaults (Standaardinstellingen herstellen) Hiermee kunt u de configuratie-instellingen in Computer Setup
vervangen door de oorspronkelijke fabrieksinstellingen.
(Vasteschijfmodus, wachtwoordinstellingen en
beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.)
Reset BIOS security to factory default (Standaardinstellingen
BIOS-beveiliging herstellen)
Hiermee worden de fabrieksinstellingen van de BIOS-
beveiliging hersteld.
Ignore changes and exit (Wijzigingen negeren en afsluiten) Hiermee annuleert u de wijzigingen die tijdens de huidige
sessie zijn ingevoerd. Vervolgens wordt Computer Setup
afgesloten en wordt de computer opnieuw opgestart.
Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) Hiermee slaat u de wijzigingen op die tijdens de huidige sessie
zijn ingevoerd. Vervolgens wordt Computer Setup afgesloten
en wordt de computer opnieuw opgestart. De
voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer
opnieuw is opgestart.
Menu Security (Beveiliging)
OPMERKING: Sommige menuonderdelen die in dit gedeelte staan beschreven, worden mogelijk niet
door uw computer ondersteund.
Optie Actie
Administrator Tools (Hulpprogramma's voor beheerder)
112 Hoofdstuk 13 Computer Setup
Optie Actie
Setup BIOS administrator password (BIOS-
beheerderswachtwoord instellen)
Hiermee kunt u een BIOS-beheerderswachtwoord invoeren,
wijzigen of verwijderen.
User Management (requires a BIOS administrator password) (Gebruikersbeheer (BIOS-beheerderswachtwoord
vereist))
Create New BIOS User Account (Account voor nieuwe BIOS-
gebruiker maken)
Selecteren in een lijst met BIOS-gebruikers.
Selecteren in een lijst met ProtectTools-gebruikers.
Password Policy (requires a BIOS administrator password)
(Wachtwoordbeleid (BIOS-beheerderswachtwoord vereist))
Hiermee kunt u de criteria voor wachtwoordbeleid herzien.
HP SpareKey Hiermee kunt u HP SpareKey in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Always Prompt for HP SpareKey Enrollment (Altijd vragen om
inschrijving bij HP SpareKey)
Hiermee kunt u inschrijving bij HP SpareKey in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
User Tools (Hulpprogramma's voor gebruiker)
Change Password (Wachtwoord wijzigen)
Hiermee kunt u een BIOS-beheerderswachtwoord invoeren,
wijzigen of verwijderen.
HP SpareKey Enrollment (Inschrijving bij HP SpareKey) Hiermee kunt u zich inschrijven bij HP SpareKey of HP
SpareKey resetten. Dit is een set vragen en antwoorden ter
beveiliging voor als u uw wachtwoord vergeet.
Disk Sanitizer (Schijf gezond maken) Voer Disk Sanitizer uit om alle bestaande gegevens op de
primaire vaste schijf te vernietigen. De volgende opties zijn
beschikbaar:
Fast (Snel): de wis-cyclus van Disk Sanitizer wordt één
keer uitgevoerd.
Optimum (Optimaal): de wis-cyclus van Disk Sanitizer
wordt drie keer uitgevoerd.
Custom (Aangepast): u kunt het gewenste aantal wis-
cycli van Disk Sanitizer selecteren in een lijst.
Laatste run: Hiermee geeft u het rapport bij voltooiing van
Disk Sanitizer weer
VOORZICHTIG: Als u Disk Sanitizer uitvoert, worden de
gegevens op de primaire vaste schijf permanent vernietigd.
System IDs (Systeemidentificatie) Hiermee kunt u een door de gebruiker gedefinieerd
inventarisnummer en eigenaarlabel invoeren.
Menu System Configuration (Systeemconfiguratie)
OPMERKING: Sommige systeemsconfiguratieopties in de lijst worden mogelijk niet ondersteund door
uw computer.
Optie Actie
Language (Taal) Hiermee wijzigt u de taal van Computer Setup.
Menu's van Computer Setup 113
Optie Actie
Boot options (Opstartopties)
Hiermee kunt u de wachttijd voor het opstartmenu
instellen in seconden.
Hiermee kunt u de wachttijd voor MultiBoot Express Boot
Popup instellen in seconden.
Hiermee kunt u Custom Logo (Aangepast logo) in- of
uitschakelen (standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u Display Diagnostic URL (URL voor
diagnose weergeven) in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u opstarten vanaf SD-kaart in- of
uitschakelen.
Hiermee kunt u opstarten vanaf een diskettestation in- of
uitschakelen.
Hiermee kunt u PXE Internal NIC boot (Opstarten vanaf
PXE interne netwerkadapter) in- of uitschakelen.
Hiermee stelt u de UEFI-opstartvolgorde in: Windows
Boot Manager
Hiermee stelt u de opstartvolgorde van bestaande
apparaten in:
Eerste opstartapparaat: vaste schijf van de
notebookcomputer
Tweede opstartapparaat: USB-diskettedrive
Derde opstartapparaat: USB-cd-rom
Vierde opstartapparaat: vaste USB-schijf
Vijfde opstartapparaat: Ethernet op
notebookcomputer
Zesde opstartapparaat: SD-kaart
Device configurations (Apparaatconfiguraties)
Enable Fn Key Switch (Fn-toets schakelaar inschakelen)
Hiermee kunt u USB-ondersteuning voor oudere
systemen inschakelen/uitschakelen. Het inschakelen van
USB-ondersteuning voor oudere systemen biedt de
volgende mogelijkheden:
Hiermee kunt u een USB-toetsenbord gebruiken in
Computer Setup, ook wanneer het
besturingssysteem niet actief is.
Hiermee kunt u opstarten vanaf USB-apparaten die
opstarten ondersteunen, zoals een via een USB-
poort op de computer aangesloten vaste schijf,
diskettestation of optischeschijfeenheid.
Hiermee kunt u de functie Ventilator altijd aan bij
netvoeding in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u Data Execution Prevention (Preventie
van uitvoering van gegevens) in- of uitschakelen (alleen
bepaalde modellen). Als deze functie is ingeschakeld,
kan de processor het uitvoeren van bepaalde viruscodes
114 Hoofdstuk 13 Computer Setup
Optie Actie
uitschakelen, waardoor de computer nog beter beveiligd
is.
Hiermee kunt u de LAN-energiebesparingsstand in- of
uitschakelen.
Hiermee kunt u de SATA-apparaatmodus (Serial
Advanced Technology Attachment) instellen. De
volgende opties zijn beschikbaar:
AHCI (Advanced Host Controller Interface)
IDE (Integrated Drive Electronics)
Hiermee kunt u HP QuickLook in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u verificatie van HP QuickLook
voorafgaand aan opstarten met HP QuickLook in- of
uitschakelen.
Hiermee kunt u HP QuickWeb in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u HP QuickWeb: Write Protect (HP
QuickWeb schrijfbeveiliging) in- of uitschakelen
(standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u Intel® HT Technology in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u Wake on USB (Via USB uit slaapstand
halen) in- of uitschakelen (standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u Num lock state at boot: Off /On (Num
Lock-status bij opstarten: Uit/Aan) in- of uitschakelen
(standaard uitgeschakeld).
Built-in device options (Opties voor ingebouwde apparaten)
Hiermee kunt u de toestand van de knop voor draadloze
communicatie in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de radio van een geïntegreerd WLAN-
apparaat in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u Network Interface Controller (NIC) in- of
uitschakelen.
Hiermee kunt u LAN/WLAN Switching (Schakelen tussen
LAN/WLAN) in- of uitschakelen (standaard
uitgeschakeld).
Hiermee stelt u de status in van Wake on LAN (Via LAN
uit slaapstand halen).
Disabled (Uitgeschakeld)
Boot to Network (Opstarten via netwerk)
Follow Boot Order (Opstartvolgorde volgen)
Hiermee kunt u de geïntegreerde camera (webcam) in-
of uitschakelen.
Hiermee kunt u Power Monitor Circuit
(Voedingsbewaking) in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u het audioapparaat in- of uitschakelen.
Menu's van Computer Setup 115
Optie Actie
Hiermee kunt u de microfoon in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de geïntegreerde luidsprekers in- of
uitschakelen.
Port options (Poortopties) Hiermee kunt u een USB-poort in- of uitschakelen.
Set Security Level (Beveiligingsniveau instellen) Hiermee kunt u beveiligingsniveaus wijzigen, weergeven of
verbergen voor alle BIOS-menuonderdelen.
Restore Security Defaults (Standaardbeveiligingsinstellingen
herstellen)
Hiermee herstelt u de standaardbeveiligingsinstellingen.
116 Hoofdstuk 13 Computer Setup
14 Back-up maken en herstellen
Om uw informatie te beschermen, gebruikt u het hulpprogramma Back-up van Windows® om een back-
up te maken van bestanden en mappen of om herstelpunten te maken. In het geval van een systeemfout
kunt u de back-upbestanden gebruiken om de computer te herstellen.
OPMERKING: Het hulpprogramma Back-up van Windows is alleen beschikbaar op
notebookcomputers die Windows XP Professional als besturingssysteem hebben. Als uw
notebookcomputer Windows XP Home heeft, kunt u back-ups van persoonlijke bestanden maken op
een (afzonderlijk aan te schaffen) externe vaste USB-schijf.
Windows XP Professional kent de volgende geavanceerde opties voor back-up en herstel:
Back-up maken van afzonderlijke bestanden en mappen
Back-up maken van alle bestanden en mappen
Automatische back-ups plannen (alleen bepaalde modellen)
Herstelpunten maken
Informatie herstellen
OPMERKING: Raadpleeg Help en ondersteuning voor instructies aangaande deze procedures.
117
Back-up maken
In het geval van een systeemfout kunt u het systeem herstellen in de staat van de recentste back-up.
Maak daarom de eerste back-up onmiddellijk nadat u de software heeft geïnstalleerd. Als u nieuwe
software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups van het systeem blijven maken
om altijd een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben.
Windows XP Professional: gebruik het hulpprogramma Back-up van Windows om een back-up te
maken. Klik op Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset > Back-up. Volg
de instructies op het scherm om een back-up te maken van de bestanden.
Windows XP Home: kopieer gegevensbestanden naar een (afzonderlijk aan te schaffen) externe vaste
USB-schijf.
118 Hoofdstuk 14 Back-up maken en herstellen
Herstellen
Wanneer het systeem niet meer werkt of instabiel is geworden, gebruikt u de schijven Operating
System (Besturingssysteem) en Driver Recovery (Herstel van stuurprogramma's) die bij de computer
zijn geleverd om het besturingssysteem en de programma's te herstellen.
VOORZICHTIG: Tijdens het herstelproces wordt de vaste schijf geformatteerd en wordt de inhoud
van de vaste schijf volledig gewist. Alle bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft
geïnstalleerd op de computer, worden definitief verwijderd. Tijdens het herstelproces worden het
oorspronkelijke besturingssysteem alsmede software en stuurprogramma's opnieuw geïnstalleerd.
Software, stuurprogramma's en updates die niet door HP zijn geïnstalleerd, moeten handmatig opnieuw
worden geïnstalleerd. Persoonlijke bestanden moeten worden hersteld door middel van een back-up.
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Schakel de computer uit.
3. Plaats de schijf Operating System in een optionele externe optischeschijfeenheid.
4. Zet de computer aan.
5. Volg de instructies op het scherm om het besturingssysteem te installeren.
6. Nadat het besturingssysteem is geïnstalleerd, verwijdert u de schijf Operating System en plaatst
u de schijf Driver Recovery.
7. Volg de instructies op het scherm om de stuurprogramma's en programma's te installeren.
OPMERKING: Ga naar Help en ondersteuning voor aanvullende informatie.
Herstellen 119
Index
A
Aan/uit-knop, herkennen 4
Aan/uit-lampje, herkennen 3
Aanraakinstellingen
inschakelen 83
uitschakelen 83
Aanraakscherm
acties op scherm uitvoeren 78
gebruiken 78
voorkeuren 83
Aansluiten, externe
netvoedingsbron 17
Aanwijsapparaten
voorkeuren instellen 75
Accu
afvoeren 26
kalibreren 23
lage acculading 21
opbergen 25
opladen 20, 23
opnieuw opladen 25
plaatsen 19
vervangen 26
verwijderen 19
voeding besparen 25
Accu, herkennen 11
Accu, temperatuur 25
Acculading, maximaliseren 21
Acculampje 7, 20, 21
Accuontgrendelingen 9, 19
Accuruimte 8, 12
Accuvoeding 18
Afsluiten 26
Antennes 9
Apparaatbeveiliging 61
Applicatietoets, Windows 5
Audioapparatuur, aansluiten van
externe 46
Audiofuncties controleren 46
Audio-ingang (microfoon) 6, 43
Audio-uitgang (hoofdtelefoon) 6,
43
Auteursrecht 72
B
Back-up maken 117, 118
Bedrijfs-WLAN, verbinding 32
beeldscherm
beeld schakelen 77
Beeldscherm
toetsen voor helderheid 77
Beeldscherm, onderdelen 8
Beeldschermen, schakelen
tussen 77
Beeldschermhelderheid,
toetsen 77
Beheerderswachtwoord 52
Beschrijfbare media 13
Besparen, voeding 25
Besturingssysteem
label met Microsoft certificaat
van echtheid 12
productcode 12
Beveiliging, draadloze
communicatie 30
Beveiligingskabel,
bevestigingspunt herkennen 7
Bevestigingspunt,
beveiligingskabel 7
BIOS-update
downloaden 102
installeren 102
Bluetooth, label 12
Bluetooth-apparaat 27
C
Caps Lock-lampje, herkennen 3
Cd
plaatsen 69
verwijderen 70
Cd-drive 68
Certificaat van echtheid, label 12
Codering 31
Computerinformatie 101
Computer reageert niet 26
Computer Setup
apparaatbeveiliging 61
DriveLock-wachtwoord 56
instellen MultiBoot
Express 109
navigeren en selecteren 110
opstartapparaten
inschakelen 106
opstartvolgorde instellen 108
Computer Setup
(Computerinstellingen)
BIOS-
beheerderswachtwoord 53
fabrieksinstellingen
herstellen 111
menu File (Bestand) 112
menu Security
(Beveiliging) 112
Menu System Configuration
(Systeemconfiguratie) 113
Connection Manager
(Verbindingsbeheer),
pictogram 28
Connector, netvoeding 7
Controleren, audiofuncties 46
D
Digitale kaart
plaatsen 73
stopzetten 74
verwijderen 74
Diskettedrive 68
120 Index
Draadloos netwerk, problemen
oplossen 38
Draadloos netwerk (WLAN)
aansluiten 32
bedrijfs-WLAN, verbinding 32
benodigde apparatuur 30
beveiliging 30
effectief bereik 32
openbaar WLAN,
verbinding 32
Draadloze communicatie,
antennes 9
Draadloze communicatie,
bedieningselementen
besturingssysteem 28
knop 28
Draadloze communicatie,
lampje 6, 28
Draadloze communicatie,
pictogram 28
Draadloze communicatie,
schakelaar 28
Draaien,
touchscreenbewegingen 81
DriveLock-wachtwoord
beschrijving 56
instellen 57
invoeren 58
verwijderen 60
wijzigen 59
Dvd
plaatsen 69
verwijderen 70
Dvd-drive 68
E
Esc-toets, herkennen 5
Externe audioapparatuur
aansluiten 46
Externemonitorpoort 48
Externemonitorpoort,
herkennen 7
Externe schijfeenheid 68
F
File (Bestand), menu 112
Firewall 31
Fn-toets, herkennen 5
Functietoetsen
geluidsvolume verhogen 78
geluid uit- en weer
inschakelen 78
helderheid van beeldscherm
verhogen 77
helderheid van beeldscherm
verlagen 77
QuickLock activeren 77
schakelen tussen
beeldschermen 77
standbystand activeren 77
Functietoetsen, herkennen 5
G
Gebruikerswachtwoord 52
Geheugenmodule
plaatsen 97
verwijderen 97
Geheugenmodulecompartiment,
herkennen 9
Geïntegreerd numeriek
toetsenblok, toetsen
herkennen 5
Geluidsvolume, aanpassen 44
Geluidsvolume, knop Geluid
uit 44
Geluidsvolume, toetsen 44
Geluid uit, knop 44
H
Handgreep, herkennen 9
Hardware herkennen 1
Herstellen 117, 119
Hibernationstand
activeren 14
beëindigen 14
geactiveerd bij kritiek lage
acculading 22
Hoofdtelefoon 43
Hoofdtelefoonuitgangen (audio-
uitgangen) 43
HP 3D DriveGuard 90
HP Connection Manager,
software 29
HP mobiel breedband,
gedeactiveerd 34
HP mobiel breedband,
module 34
HP module voor mobiel breedband,
label met serienummer 12
HP System Software
Manager 104
Hubs 66
I
In-/uitgangen
audio-ingang (microfoon) 6,
43
audio-uitgang
(hoofdtelefoon) 6, 43
RJ-45 (netwerk) 7
Installatie, computer 1
Installatie van draadloos
netwerk 30
Interferentie, minimaliseren 40
Interne microfoons, herkennen 8,
43
Internetverbinding instellen 30
K
Kabels
USB 66
Kalibreren, accu 23
Kennisgevingen
label met kennisgevingen 12
labels met keurmerk voor
draadloze communicatie 12
Keurmerk voor draadloze
communicatie, label 12
Knijpende
touchscreenbewegingen 81
Knoppen
aan/uit 4
geluid uit 44
QuickLook 4
QuickWeb 4
touchpad 2
Kritiek lage acculading 22
L
label met Microsoft certificaat van
echtheid 12
Labels
Bluetooth 12
certificaat van echtheid van
Microsoft 12
HP breedband 12
kennisgevingen 12
keurmerk voor draadloze
communicatie 12
servicelabel 9
Index 121
Servicelabel 11
SIM-kaart 12
WLAN 12
Lage acculading 21
Lampjes
aan/uit 3
accu 7
Caps Lock 3
draadloze communicatie 6
QuickLook 3
QuickWeb 3
schijfeenheid 6, 90
webcam 8, 43
LAN, verbinding maken met 41
Leesbare media 13
Logische
stationsaanduidingen 107
Luchthavenbeveiligingsapparatuu
r88
Luidsprekers 6, 43
M
Microfoons, interne 8, 43
Minimaliseren, interferentie 40
Monitor, aansluiten 48
Monitorpoort, externe 7
Muis, extern
aansluiten 75
voorkeuren instellen 75
MultiBay 68
MultiBoot Express 105, 109
MultiMediaCard 73
Multimediacomponenten
herkennen 42
Multimediasoftware 45
N
Netsnoer 11
Netsnoer, herkennen 11
Netvoedingsadapter
aansluiten 17
herkennen 11
Netvoedingsconnector,
herkennen 7
Netwerkbeveiligingscodes
netwerksleutel 39
SSID 39
Netwerkkaart als
opstartapparaat 106
Netwerksleutel 39
Netwerkstatus, pictogram 28
Network Service Boot (Opstarten
via netwerkservice) 106
Num lock, extern toetsenblok 84
O
Onderdelen
aanvullende hardware 11
beeldscherm 8
bovenkant 1
linkerkant 7
onderkant 8
rechterkant 6
voorkant 5
Onderhoud
schijfdefragmentatie 89
schijfopruiming 89
Ondersteuning voor oudere
systemen, USB 114
Ondersteuning voor oudere USB-
systemen 110, 114
Ontgrendelingen, accu 9
Oortelefoon 43
Opbergen, accu 25
Openbaar WLAN, verbinding 32
Opladen, accu 20, 23
Opstartapparaat, netwerkkaart
(NIC) 105
Opstartapparaten,
inschakelen 106
Opstartopties 114
Opstartvolgorde 114
Opstartvolgorde wijzigen 108
Optische schijf
plaatsen 69
verwijderen 70
Optischeschijfeenheid 68
P
Pictogrammen
Connection Manager
(Verbindingsbeheer) 28
draadloze communicatie 28
netwerkstatus 28
Poorten
externe monitor 7, 48
USB 6, 7, 66
Problemen oplossen, draadloos
netwerk 38
productcode 12
Productnaam en productnummer,
computer 11
Productnaam en productnummer,
van computer 9
Projector, aansluiten 48
PXE-server 106
Q
QuickLock, toets 77
QuickLook, knop herkennen 4
QuickLook, lampje herkennen 3
QuickWeb, knop herkennen 4
QuickWeb, lampje herkennen 3
R
Reizen met computer 12
Reizen met de computer 25
RJ-45-netwerkconnector,
herkennen 7
Ruimtes, accu 12
S
Schakelaar, draadloze
communicatie 6
Schakelaar voor draadloze
communicatie 6
Schijfdefragmentatie, software 89
Schijfeenheden
diskette 68
externe 68
MultiBay 68
opstartvolgorde 105, 114
optische 68
vaste 68, 93
Schijfeenheidlampje 6, 90
Schijfmedia 13
Schijfopruiming, software 89
Schijfprestaties 89
Schuifzones, van touchpad 2
SD Card 73
SD Card-lezer 6, 73
Security (Beveiliging), menu 112
Serienummer, van computer 9,
11
Servicelabel 9, 11
Setupprogramma
fabrieksinstellingen
herstellen 111
menu File (Bestand) 112
122 Index
menu Security
(Beveiliging) 112
menu System Configuration
(Systeemconfiguratie) 113
SIM-kaart
label 12
plaatsen 34
verwijderen 35
Slepen,
touchscreenbewegingen 79
SoftPaqs, downloaden 103
SoftPaqs downloaden 103
Software
applicaties en
stuurprogramma's
bijwerken 103
BIOS-update 102
HP Connection Manager 29
schijfdefragmentatie 89
schijfopruiming 89
Wireless Assistant 29
SSchuiven,
touchscreenbewegingen 80
Standbystand
activeren 13
beëindigen 13
Standbytoets 77
Systeemdatum en -tijd 112
Systeeminformatie, toets 5
Systeemventilator 114
System Configuration
(Systeemconfiguratie),
menu 113
System Information
(Systeeminformatie) 112
T
Temperatuur 25
Toetsen
esc 5
fn 5
functie 5
geluidsvolume verlagen 78
toetsenblok 5
Windows-applicaties 5
Windows-logo 5
Toetsenblok, extern
gebruiken 84
num lock 84
Toetsenblok, geïntegreerd
gebruiken 84
herkennen 83
in- en uitschakelen 84
schakelen tussen functies van
toetsen 84
Toetsenbord, functietoetsen
herkennen 75
Touchpad
gebruiken 75
herkennen 2
knoppen 2
schuifzones 2
Touchscreenbewegingen
draaien 81
knijpen 81
schuiven 80
slepen 79
zoomen 81
U
Uitschakelen, computer 26
USB, ondersteuning voor oudere
systemen 67
USB-apparaten
stopzetten 67
verwijderen 67
USB-apparatuur
aansluiten 66
beschrijving 66
USB-hubs 66
USB-kabel, aansluiten 66
USB-ondersteuning voor oudere
systemen 110
USB-poort, met eigen voeding 69
USB-poorten, herkennen 6, 7,
66
V
Vaste schijf
externe 68
installeren 93
Vasteschijfeenheid
externe 68
HP 3D DriveGuard 90
installeren 93
Ventilatieopeningen,
herkennen 7, 9
Verbinding maken met een
LAN 41
Verbinding maken met een
WLAN 32
Video opnemen 8
Videotransmissietypes 77
Voeding
aansluiten 17
besparen 25
W
Wachtwoorden
beheerder 52
BIOS-beheerder 53
DriveLock 56
gebruiker 52
Webcam 8, 43
Webcameigenschappen,
aanpassen 49
Webcamlampje, herkennen 8,
43
Windows-applicatietoets,
herkennen 5
Windows-logotoets, herkennen 5
Wireless Assistant software 29
WLAN, label 12
WLAN-apparaat 12, 27, 30
WWAN-apparaat 34
Z
Zoomende
touchscreenbewegingen 81
Index 123
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134

HP Mini 5102 Handleiding

Type
Handleiding