HP ProBook 5320m Notebook PC Handleiding

Type
Handleiding
HP ProBook notebookcomputer
Gebruikershandleiding
© Copyright 2010 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
Bluetooth is een handelsmerk van de
desbetreffende houder en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Microsoft en Windows zijn in de
Verenigde Staten gedeponeerde
handelsmerken van Microsoft Corporation.
Het SD-logo is een handelsmerk van de
desbetreffende houder. Intel is een
handelsmerk van Intel Corporation in de
Verenigde Staten en andere landen en wordt
onder licentie gebruikt.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP-producten en -
diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Eerste editie: juni 2010
Artikelnummer: 609322-331
Kennisgeving over het product
In deze handleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de meeste
modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet
alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen van
de computer niet, om de kans op letsel door hitte of oververhitting van de computer te beperken. Gebruik
de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt
geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal, zoals een ernaast staande printer, of een voorwerp
van zacht materiaal (zoals een kussen, een dik kleed of kleding). Zorg ook dat de netvoedingsadapter,
als die wordt gebruikt, niet in contact komt met de huid of een een voorwerp van zacht materiaal. De
computer en de netvoedingsadapter voldoen aan de temperatuurlimieten voor oppervlakken die voor
de gebruiker toegankelijk zijn, zoals gedefinieerd door de International Standard for Safety of
Information Technology Equipment (IEC 60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Voorzieningen
Hardware herkennen ............................................................................................................................ 1
Onderdelen aan de bovenkant ............................................................................................ 1
Touchpad ............................................................................................................ 1
Lampjes ............................................................................................................... 3
Knoppen en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) ............................... 3
Toetsen ............................................................................................................... 5
Onderdelen aan de voorkant ............................................................................................... 6
Onderdelen aan de rechterkant ........................................................................................... 6
Onderdelen aan de linkerkant .............................................................................................. 7
Onderdelen aan de onderkant ............................................................................................. 8
Onderdelen van het beeldscherm ....................................................................................... 9
Antennes voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen) ............................... 10
Aanvullende hardwareonderdelen ..................................................................................... 11
Labels herkennen ............................................................................................................................... 11
2 Draadloos en lokaal netwerk
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken .......................................................................... 13
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerken herkennen ........................... 14
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 14
Knop voor draadloze communicatie gebruiken .................................................................. 14
Wireless Assistant-software gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................. 15
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................... 15
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................................... 15
WLAN-apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................... 16
Draadloos netwerk installeren ........................................................................................... 16
Draadloos netwerk beveiligen ............................................................................................ 16
Verbinding maken met een WLAN .................................................................................... 18
Naar een ander netwerk roamen ....................................................................................... 19
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................... 20
SIM-kaart plaatsen ............................................................................................................. 20
SIM-kaart verwijderen ........................................................................................................ 21
Draadloos Bluetooth-apparaat gebruiken ........................................................................................... 23
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS) ............................................................... 23
v
Problemen met draadloze verbindingen oplossen ............................................................................. 24
Kan geen verbinding maken met een WLAN ..................................................................... 24
Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk ................................................... 25
Netwerkstatuspictogram wordt niet weergegeven ............................................................. 25
Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar ................................................... 25
Verbinding met een draadloos netwerk is zeer zwak ........................................................ 26
Kan geen verbinding maken met de draadloze router ....................................................... 27
Verbinding met een lokaal netwerk (LAN) .......................................................................................... 28
3 Cursorbesturing en toetsenbord
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 29
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen ..................................................................... 29
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 29
Externe muis aansluiten .................................................................................................... 29
Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 29
Hotkeys gebruiken ............................................................................................................. 29
Systeeminformatie weergeven .......................................................................... 30
Help en ondersteuning openen ......................................................................... 31
Venster met afdrukopties openen ..................................................................... 31
Schakelen tussen beeldschermen .................................................................... 32
Standbystand activeren ..................................................................................... 32
QuickLock activeren .......................................................................................... 33
Helderheid van het scherm verlagen ................................................................ 33
Helderheid van het scherm verhogen ............................................................... 33
Geluidsvolume in- en uitschakelen ................................................................... 33
Geluidsvolume verlagen .................................................................................... 33
Geluidsvolume verhogen .................................................................................. 33
HP QuickLook 3 gebruiken ................................................................................................................. 34
Toetsenblokken gebruiken ................................................................................................................. 34
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken .................................................................. 34
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen ................................... 35
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde toetsenblok ....... 35
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ............................................................ 35
4 Multimedia
Multimediavoorzieningen .................................................................................................................... 36
Multimediacomponenten herkennen .................................................................................. 36
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 38
Multimediasoftware ............................................................................................................................ 39
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken ........................................................ 39
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren ................................................................ 39
Audio .................................................................................................................................................. 40
Externe audioapparatuur aansluiten .................................................................................. 40
vi
Audiofuncties controleren .................................................................................................. 40
Video .................................................................................................................................................. 41
Externe monitor of projector aansluiten ............................................................................. 41
Externemonitorpoort gebruiken ......................................................................... 41
DisplayPort gebruiken ....................................................................................... 42
Externe optischeschijfeenheid ............................................................................................................ 43
Optischeschijfeenheid herkennen ...................................................................................... 43
Muziek afspelen ................................................................................................................. 43
Film bekijken ...................................................................................................................... 44
Regio-instelling voor dvd's wijzigen ................................................................................... 45
Cd of dvd maken (branden) ............................................................................................... 45
Optische schijf (cd of dvd) verwijderen .............................................................................. 46
Webcam ............................................................................................................................................. 48
Webcameigenschappen aanpassen .................................................................................. 48
5 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 50
Energiebesparende standen gebruiken ............................................................................. 50
Standbystand activeren en beëindigen ............................................................. 50
Hibernationstand activeren of beëindigen ......................................................... 51
Energiemeter gebruiken .................................................................................................... 52
Energiebeheerschema's gebruiken ................................................................................... 52
Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 53
Energiebeheerschema’s selecteren .................................................................. 53
Energiebeheerschema’s aanpassen ................................................................. 53
Wachtwoord instellen voor beëindigen standbystand ........................................................ 53
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 53
Netvoedingsadapter aansluiten ......................................................................................... 54
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 55
Acculading weergeven ....................................................................................................... 55
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................. 56
Accu opladen ..................................................................................................................... 57
Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................................. 58
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 58
Lage acculading herkennen .............................................................................. 58
Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 59
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 59
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu
beschikbaar is ................................................................................... 59
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 59
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de
hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 59
vii
Accu kalibreren .................................................................................................................. 59
Stap 1: laad de accu volledig op ....................................................................... 59
Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit ................................ 60
Stap 3: ontlaad de accu .................................................................................... 60
Stap 4: laad de accu volledig op ....................................................................... 61
Stap 5: schakel de energiebesparende voorzieningen weer in ......................... 61
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 61
Accu opbergen ................................................................................................................... 61
Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 62
Accu vervangen ................................................................................................................. 62
Netvoedingsadapter testen ................................................................................................................ 63
Computer afsluiten ............................................................................................................................. 63
6 Schijfeenheden
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen ......................................................................................... 65
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 65
Prestaties van de vaste schijf verbeteren ........................................................................................... 67
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................................... 67
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................................. 67
HP 3D DriveGuard gebruiken ............................................................................................................. 68
Status van HP 3D DriveGuard herkennen ......................................................................... 68
HP 3D DriveGuard software gebruiken ............................................................................. 69
Vaste schijf vervangen ....................................................................................................................... 70
7 Externe apparatuur
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 74
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 74
USB-apparaat stopzetten en verwijderen .......................................................................... 75
Ondersteuning voor oudere USB-systemen ...................................................................... 76
Externe schijfeenheden gebruiken ..................................................................................................... 77
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................ 77
Optionele externe optischeschijfeenheid gebruiken ........................................................................... 78
Optische schijf (cd of dvd) plaatsen ................................................................................... 78
Optische schijf (cd of dvd) verwijderen .............................................................................. 79
Als de lade opengaat ........................................................................................ 79
Als de lade niet opengaat .................................................................................. 79
8 Externe mediakaarten
Digitale kaarten gebruiken ................................................................................................................. 81
Digitale kaart plaatsen ....................................................................................................... 81
Digitale kaart stopzetten en verwijderen ............................................................................ 82
9 Geheugenmodules
viii
10 Beveiliging
Computer beveiligen .......................................................................................................................... 87
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 88
Wachtwoorden instellen in Windows ................................................................................. 88
Wachtwoorden instellen in Computer Setup ...................................................................... 88
BIOS-beheerderswachtwoord ............................................................................................ 89
BIOS-beheerderswachtwoord beheren ............................................................. 90
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren ............................................................ 92
DriveLock gebruiken in Computer Setup ........................................................................... 92
DriveLock-wachtwoord instellen ........................................................................ 93
DriveLock-wachtwoord invoeren ....................................................................... 94
DriveLock-wachtwoord wijzigen ........................................................................ 95
DriveLock-beveiliging verwijderen ..................................................................... 96
Auto DriveLock gebruiken in Computer Setup ................................................................... 96
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren ........................................ 96
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen ....................................... 97
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken ............................................................... 98
Systeemapparaten beveiligen ........................................................................................... 98
Systeeminformatie weergeven in Computer Setup ........................................................... 99
Systeemidentificatie gebruiken in Computer Setup ........................................................... 99
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................. 100
Firewallsoftware gebruiken ............................................................................................................... 101
Essentiële beveiligingsupdates installeren ....................................................................................... 102
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ..................................... 103
Beveiligingskabel aanbrengen ......................................................................................................... 104
11 Software-updates
Software-update uitvoeren ............................................................................................................... 105
BIOS bijwerken ................................................................................................................ 106
BIOS-versie bepalen ....................................................................................... 106
BIOS-update downloaden ............................................................................... 107
Applicaties en stuurprogramma's bijwerken .................................................................... 108
SoftPaq Download Manager gebruiken ........................................................................... 108
12 MultiBoot
Opstartvolgorde van apparaten ........................................................................................................ 110
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup .......................................................................... 111
Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen .................................................................................. 112
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen ............................................................................................ 113
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup ...................................................... 113
Dynamisch een opstartapparaat kiezen via f9 ................................................................. 113
Prompt voor MultiBoot Express instellen ......................................................................... 114
Voorkeuren MultiBoot Express invoeren ......................................................................... 114
ix
13 Beheer en afdrukken
Client Management Solutions gebruiken .......................................................................................... 115
Software-images configureren en distribueren ................................................................ 115
Software beheren en updaten ......................................................................................... 116
HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen) ............................ 116
HP CCM (Client Configuration Manager) (alleen bepaalde modellen) ........... 118
HP SSM (System Software Manager) ............................................................. 119
HP Universal Print Driver gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................... 120
14 Richtlijnen voor schoonmaken
Schoonmaakproducten .................................................................................................................... 121
Schoonmaakprocedures .................................................................................................................. 122
Beeldscherm schoonmaken ............................................................................................ 122
Zijkanten en bovenkant schoonmaken ............................................................................ 122
Touchpad en toetsenbord schoonmaken ........................................................................ 122
15 Computer Setup
Computer Setup starten ................................................................................................................... 123
Computer Setup gebruiken .............................................................................................................. 123
Navigeren en selecteren in Computer Setup ................................................................... 123
Fabrieksinstellingen in Computer Setup herstellen ......................................................... 124
Menu’s van Computer Setup ............................................................................................................ 125
Menu File (Bestand) ........................................................................................................ 125
Menu Security (Beveiliging) ............................................................................................. 125
Menu System Diagnostics (Systeemdiagnose) ............................................................... 127
Menu System Configuration (Systeemconfiguratie) ........................................................ 127
Index ................................................................................................................................................................. 131
x
1 Voorzieningen
Hardware herkennen
De samenstelling van de computer verschilt per regio/land en per model. Op de afbeeldingen in dit
hoofdstuk worden de standaardvoorzieningen van de meeste computermodellen weergegeven.
U geeft als volgt een overzicht weer van de hardware die in de computer is geïnstalleerd:
1. Selecteer Start > Deze computer.
2. Klik in het linkerdeelvenster onder Systeemtaken op Systeeminformatie weergeven.
3. Selecteer het tabblad Hardware > Apparaatbeheer.
Met Apparaatbeheer kunt u ook hardware toevoegen of apparaatconfiguraties wijzigen.
Onderdelen aan de bovenkant
Touchpad
Onderdeel Beschrijving
(1) Touchpad* Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor" genoemd)
verplaatsen en onderdelen op het scherm selecteren of activeren.
Hardware herkennen 1
Onderdeel Beschrijving
(2) Linkerknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een externe
muis.
(3) Schuifzone van het touchpad Hiermee schuift u omhoog of omlaag.
(4) Rechterknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
*In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven. Om de voorkeuren voor cursorbesturing weer te geven of te wijzigen,
selecteert u Start > Configuratiescherm > Printers en andere hardware > Muis.
2 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Lampjes
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-lampje
Aan: de computer staat aan.
Knipperend: de computer staat in de standbystand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand.
(2) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld.
(3) Lampje voor draadloze communicatie
Blauw: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een WLAN-apparaat
(draadloosnetwerkadapter), de HP module voor mobiel
breedband (alleen bepaalde modellen) en/of een Bluetooth®-
apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparaten voor draadloze communicatie zijn
uitgeschakeld.
(4) QuickLook-lampje
Aan: HP QuickLook staat aan.
Uit: HP QuickLook staat uit.
(5) QuickWeb-lampje
Aan: HP QuickWeb staat aan.
Uit: HP QuickWeb staat uit.
Knoppen en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen)
Hardware herkennen 3
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/
uit-knop om de computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u op de knop
om de computer uit te schakelen.
OPMERKING: Hoewel u de computer kunt
afsluiten met de aan/uit-knop, is de aanbevolen
procedure het gebruik van de opdracht Afsluiten van
Windows.
Als de computer in de standbystand staat, drukt u
kort op de knop om de standbystand te beëindigen.
Als de computer in de hibernationstand staat, drukt
u kort op de aan/uit-knop om de hibernationstand te
beëindigen.
Als de computer niet meer reageert en de
afsluitprocedures van Windows geen effect hebben,
houdt u de aan/uit-knop minstens vijf seconden ingedrukt
om de computer uit te schakelen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en
onderhoud > Energiebeheer als u meer wilt weten over
de instellingen voor energiebeheer.
(2) knop voor draadloze communicatie Met deze knop kunt u de voorziening voor draadloze
communicatie in- en uitschakelen, maar geen draadloze
verbinding tot stand brengen.
(3) QuickLook-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op deze
knop om HP QuickLook te openen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u op deze
knop om Software Setup (Software installeren) te
openen.
OPMERKING: Als Software Setup niet
beschikbaar is, wordt de standaardwebbrowser
geopend.
(4) QuickWeb-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op deze
knop om HP QuickWeb te openen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u op deze
knop om de standaardwebbrowser te openen.
(5) Vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk bij Windows
aanmelden, in plaats van met een wachtwoord.
4 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Toetsen
Onderdeel Beschrijving
(1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets om
veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(3) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets of de esc-
toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(4) Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(5) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij de aanwijzer
staat.
(6) Toetsen van het geïntegreerde numerieke
toetsenblok
Als het geïntegreerde numerieke toetsenblok is ingeschakeld,
kunnen de toetsen worden gebruikt als de toetsen op een extern
numeriek toetsenblok. U kunt het geïntegreerde numerieke
toetsenblok in- of uitschakelen door te drukken op de fn-toets in
combinatie met de num lk-toets.
(7) num lk-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de fn-toets, wordt het
geïntegreerde numerieke toetsenblok in-/uitgeschakeld.
Hardware herkennen 5
Onderdelen aan de voorkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Schijfeenheidlampje
Wit: er wordt geschreven naar of gelezen van de vaste schijf.
Oranje: HP 3D DriveGuard heeft de interne vaste schijf tijdelijk
geparkeerd.
(2) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het computergeluid weergegeven.
(3) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch
om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen.
Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat
terwijl u met het apparaat werkt.
Onderdelen aan de rechterkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Digitalemediaslot Ondersteunt de volgende types optionele digitale kaarten:
MultiMediaCard (MMC)
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
(2) USB-poort met eigen voeding Deze poort voorziet een USB-apparaat, zoals een optionele
externe optischeschijfeenheid, van voeding bij gebruik van een
speciale USB-kabel die geschikt is om voeding door te geven van
de USB-poort naar het apparaat.
(3) Audio-uitgang (hoofdtelefoon)/Audio-ingang
(microfoon)
Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele
stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een
oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het
computergeluid via dat apparaat weer te geven. Ook kunt u hierop
de microfoon van een optionele headset aansluiten.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit op
de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers
uitgeschakeld.
6 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(4) USB-poorten (2) Hierop kunt u optionele USB-apparatuur aansluiten.
(5) Bevestigingspunt voor een beveiligingskabel Hiermee bevestigt u een optionele beveiligingskabel aan de
computer.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste
plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze voorziening kan
echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of
wordt gestolen.
Onderdelen aan de linkerkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Acculampje
Oranje: er wordt een accu opgeladen.
Wit: de accu is bijna geheel opgeladen.
Oranje knipperend: een accu die de enige beschikbare
voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu een kritiek
laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te
knipperen.
Uit: als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle accu's in de
computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is
aangesloten op een externe voedingsbron, blijft het lampje uit
tot de accu in de computer bijna leeg is.
(2) Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
(3) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch
om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen.
Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat
terwijl u met het apparaat werkt.
(4) DisplayPort Via deze poort sluit u een optioneel digitaal weergaveapparaat,
zoals een hoogwaardige monitor of projector, aan op de computer.
(5) RJ-45-netwerklampjes (2)
Groen (links): het netwerk is aangesloten.
Knipperend oranje (rechts): het netwerk vertoont activiteit.
(6) RJ-45-netwerkconnector Hierop kunt u een netwerkkabel aansluiten.
(7) Externemonitorpoort Hierop sluit u een optionele VGA-monitor of projector aan.
Hardware herkennen 7
Onderdelen aan de onderkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(2) SIM-slot (alleen bepaalde modellen) Bevat een SIM-kaart (subscriber identity module) voor draadloze
communicatie. Het SIM-slot bevindt zich in de accuruimte.
(3) Ventilatieopeningen (6) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch
om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen.
Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat
terwijl u met het apparaat werkt.
(4) Vasteschijfruimte Hierin bevinden zich de vaste schijf en het geheugenmoduleslot.
(5) Accuontgrendeling Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte.
8 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdelen van het beeldscherm
Onderdeel Beschrijving
(1) Interne beeldschermschakelaar Wanneer u het beeldscherm dicht doet terwijl de computer aan
staat, wordt deze schakelaar ingedrukt en daardoor het
beeldscherm uitgeschakeld en de standbystand geactiveerd.
OPMERKING: De schakelaar is niet zichtbaar aan de buitenkant
van de computer.
(2) Interne microfoons (2) Hiermee neemt u geluid op.
OPMERKING: Als zich naast elke microfoonopening een
microfoonsymbool bevindt, heeft de computer interne microfoons.
(3) Webcam Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken.
Hardware herkennen 9
Antennes voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen)
Onderdeel Beschrijving
(1) WWAN-antennes (2)* (alleen bepaalde
modellen)
Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze WAN's (WWAN's,
wireless wide area networks).
(2) WLAN-antennes (2)* (alleen bepaalde
modellen)
Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze LAN's (WLAN's,
wireless local area networks).
*Deze antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor optimale communicatie houdt u de directe
omgeving van de antennes vrij.
Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u het gedeelte Informatie
over voorschriften, veiligheid en milieu voor uw land/regio. Deze voorschriften vindt u in Help en
ondersteuning.
10 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Aanvullende hardwareonderdelen
Onderdeel Beschrijving
(1) Netsnoer* Hiermee kunt u een netvoedingsadapter aansluiten op een
stopcontact.
(2) Netvoedingsadapter Hiermee wordt netvoeding omgezet in gelijkstroom.
(3) Accu* Hiermee kunt u de computer op accuvoeding laten werken als de
computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
*Het uiterlijk van accu's en netsnoeren verschilt per land of regio.
Labels herkennen
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland gebruikt:
Label met serienummer: biedt belangrijke informatie die u nodig kunt hebben als u contact opneemt
met de technische ondersteuning. Het label met het serienummer bevindt zich in de accuruimte.
Labels herkennen 11
Onderdeel
(1) Productnaam
(2) Serienummer
(3) Productnummer
(4) Garantieperiode
(5) Modelbeschrijving (bepaalde modellen)
Certificaat van echtheid van Microsoft®: bevat de Windows-productcode. U kunt de productcode
nodig hebben wanneer u een update van het besturingssysteem wilt uitvoeren of problemen met
het systeem wilt oplossen. Het certificaat bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer. Het
label met kennisgevingen bevindt zich in de accuruimte.
Label(s) met keurmerk voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen): bevatten
informatie over optionele apparatuur voor draadloze communicatie en de keurmerken van diverse
landen waar de apparatuur is goedgekeurd en toegestaan voor gebruik. Als uw computermodel is
voorzien van een of meer apparaten voor draadloze communicatie, is de computer voorzien van
een of meer van deze certificeringslabels. U kunt deze informatie nodig hebben als u het apparaat
in het buitenland wilt gebruiken. De labels met keurmerk voor draadloze communicatie bevinden
zich aan de onderkant van de computer.
SIM-label (Subscriber Identity Module, alleen bepaalde modellen): bevat de ICCID (Integrated
Circuit Card Identifier) van uw SIM-kaart. Dit label bevindt zich in de accuruimte.
Label met serienummer van HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): bevat
het serienummer van uw HP module voor mobiel breedband. Dit label bevindt zich in de
accuruimte.
12 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
2 Draadloos en lokaal netwerk
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken
Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven
doorgegeven. De computer is voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor draadloze
communicatie:
WLAN-apparaat (wireless local area network): hiermee kunt u verbinding maken met draadloze
lokale netwerken (ook wel Wi-Fi netwerk, draadloos LAN of WLAN genoemd) in bedrijfsruimtes,
bij u thuis en in openbare ruimtes, zoals vliegvelden, restaurants, café's, hotels en universiteiten.
In een WLAN communiceert elk mobiel apparaat voor draadloze communicatie met een draadloze
router of een draadloos toegangspunt.
HP module voor mobiel breedband: een draadloos WWAN-apparaat (wireless wide area network)
dat toegang biedt tot informatie op elke plek waar mobiele netwerkdiensten beschikbaar zijn. In
een WWAN communiceert elk mobiel apparaat met het basisstation van een aanbieder van
mobiele netwerkdiensten. Aanbieders van mobiele netwerkdiensten installeren netwerken van
basisstations (vergelijkbaar met masten voor mobiele telefonie) die grote gebieden beslaan,
waardoor ze dekking kunnen bieden in hele provincies, regio's of zelfs landen.
Bluetooth®-apparaat: een apparaat waarmee u een PAN (personal area network) tot stand kunt
brengen, zodat u verbinding kunt maken met andere apparaten die draadloze communicatie via
Bluetooth ondersteunen, zoals computers, telefoons, printers, headsets, luidsprekers en camera's.
In een PAN communiceert elk apparaat rechtstreeks met andere apparaten en moeten de
apparaten zich relatief dicht bij elkaar bevinden, normaal gesproken binnen een straal van 10 meter
van elkaar.
Computers met WLAN-apparatuur ondersteunen een of meer van de volgende IEEE-standaarden:
802.11b, de eerste populaire standaard, ondersteunt overdrachtssnelheden tot 11 Mbps en werkt
met een frequentie van 2,4 GHz.
802.11g ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 2,4 GHz.
Een 802.11g WLAN-apparaat is terugwaarts compatibel met 802.11b-apparaten, zodat beide
types apparaten binnen hetzelfde netwerk kunnen werken.
802.11a ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 5 GHz.
OPMERKING: 802.11a is niet compatibel met 802.11b en 802.11g.
802.11n ondersteunt een gegevenssnelheid van maximaal 450 Mbps en kan werken op 2,4 GHz
of 5 GHz, waardoor deze norm terugwaarts compatibel is met 802.11a, b en g.
Raadpleeg de informatie en maak gebruik van de koppelingen naar relevante websites in Help en
ondersteuning voor meer informatie over technologie voor draadloze communicatie.
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken 13
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerken herkennen
Pictogram Naam Beschrijving
Draadloze
communicatie
(ingeschakeld)
Geeft de locatie van het lampje en de knop voor draadloze
communicatie op de computer aan. Geeft ook aan dat een of meer
apparaten voor draadloze communicatie zijn ingeschakeld.
Draadloze
communicatie
(uitgeschakeld)
Geeft aan dat alle apparaten voor draadloze communicatie zijn
uitgeschakeld.
HP Connection
Manager
(Verbindingsbeheer)
Hiermee opent u HP Connection Manager (Verbindingsbeheer),
waarmee u een verbinding tot stand kunt brengen met een HP apparaat
voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen).
Netwerkstatus
(verbonden)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd
en dat een of meer netwerkapparaten verbinding hebben met het
netwerk.
Netwerkstatus (niet
verbonden)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd
maar dat er geen netwerkapparaten verbinding hebben met het
netwerk.
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
U kunt de apparaten voor draadloze communicatie op uw computer met een van deze voorzieningen
in- of uitschakelen:
Knop voor draadloze communicatie
Wireless Assistant-software (alleen bepaalde modellen)
HP Connection Manager software (alleen bepaalde modellen)
voorzieningen van het besturingssysteem
Knop voor draadloze communicatie gebruiken
De computer is voorzien van een knop en lampje voor draadloze communicatie, en een of meer
draadloze apparaten, afhankelijk van het model. Standaard zijn alle apparaten voor draadloze
communicatie geactiveerd en brandt het lampje voor draadloze communicatie blauw wanneer u de
computer aanzet.
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor
draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje voor
draadloze communicatie blauw brandt, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie
ingeschakeld. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie oranje is, zijn alle apparaten voor
draadloze communicatie uitgeschakeld.
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn ingeschakeld, kunt u de knop voor
draadloze communicatie gebruiken om alle apparatuur voor draadloze communicatie tegelijk in of uit te
14 Hoofdstuk 2 Draadloos en lokaal netwerk
schakelen. De afzonderlijke apparaten voor draadloze communicatie kunnen worden in- en
uitgeschakeld via de voorzieningen van het besturingssysteem.
OPMERKING: Als de apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld in Computer Setup,
kunt u ze niet besturen met de knop voor draadloze communicatie totdat u ze weer inschakelt.
Wireless Assistant-software gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een apparaat voor draadloze communicatie kan worden in- of uitgeschakeld via Wireless Assistant
(Assistent voor draadloze communicatie). Wanneer een apparaat voor draadloze communicatie is
uitgeschakeld in Computer Setup, moet het eerst opnieuw worden ingeschakeld in Computer Setup
voordat het kan worden in- of uitgeschakeld via Wireless Assistant.
OPMERKING: Als u een draadloos apparaat activeert of inschakelt betekent dit niet dat de computer
automatisch verbinding maakt met een netwerk of Bluetooth-apparaat.
U geeft op een van de volgende manieren de status van de apparatuur voor draadloze communicatie
weer:
Plaats de aanwijzer op het pictogram voor draadloze communicatie in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
– of –
Open Wireless Assistant door te dubbelklikken op het pictogram in het systeemvak.
Raadpleeg de online helpfunctie van de Wireless Assistant-software voor meer informatie:
1. Open Wireless Assistant door te dubbelklikken op het pictogram in het systeemvak.
2. Klik op de knop Help.
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen)
U kunt HP Connection Manager gebruiken om verbinding te maken met WWAN's via de HP module
voor mobiel breedband in de computer (alleen bepaalde modellen).
Om Connection Manager te starten, klikt u op het pictogram Connection Manager in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP Connection Manager.
Raadpleeg de helpfunctie van de Connection Manager-software voor meer informatie.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Ook sommige besturingssystemen bieden de mogelijkheid om de geïntegreerde apparaten voor
draadloze communicatie en de draadloze verbinding te beheren. Met Windows Netwerkverbindingen
bijvoorbeeld kunt u de volgende taken uitvoeren: een verbinding instellen, verbinding maken met een
netwerk, draadloze netwerken beheren en een diagnose stellen van verbindingen en verbindingen
herstellen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-verbindingen >
Netwerkverbindingen om Netwerkverbindingen te openen.
Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie. Selecteer Start > Help en ondersteuning.
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken 15
WLAN-apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos netwerk (WLAN), dat bestaat uit
andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden door een draadloze router of een
draadloos toegangspunt.
OPMERKING: De termen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar
gebruikt.
Grote draadloze netwerken, zoals draadloze bedrijfsnetwerken en openbare draadloze netwerken,
werken meestal met draadloze toegangspunten, die een groot aantal computers en accessoires
ondersteunen en kritieke netwerkfuncties kunnen afschermen.
Een draadloos thuisnetwerk of een klein draadloos kantoornetwerk werkt meestal met een
draadloze router, die ervoor zorgt dat meerdere draadloze en bekabelde computers een
internetverbinding, een printer en bestanden kunnen delen zonder dat daar extra hardware of
software aan te pas komt.
OPMERKING: Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met
een WLAN-infrastructuur (aangeboden door een aanbieder van netwerkdiensten of een openbaar
netwerk of bedrijfsnetwerk).
Draadloos netwerk installeren
Als u een draadloos netwerk wilt installeren en verbinding wilt maken met internet, heeft u de volgende
apparatuur nodig:
een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een internetservice met hoge snelheid via
een abonnement bij een internetprovider;
een draadloze router (afzonderlijk aan te schaffen) (2);
de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3).
De volgende afbeelding laat een voorbeeld zien van een installatie van een draadloos netwerk dat is
verbonden met internet.
Naarmate uw netwerk groter wordt, kunnen extra draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten voor toegang tot internet.
Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleeg dan de informatie die
de routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
Draadloos netwerk beveiligen
Aangezien de WLAN-standaard is ontwikkeld met slechts beperkte beveiligingsfuncties die niet zijn
opgewassen tegen krachtige aanvallen, is het van cruciaal belang dat u begrijpt dat draadloze
netwerken gevoelig zijn voor de welbekende veiligheidsrisico’s.
16 Hoofdstuk 2 Draadloos en lokaal netwerk
Draadloze netwerken in openbare zones, of "hotspots", zoals café's en luchthavens, zijn mogelijk
helemaal niet beveiligd. Door fabrikanten van producten voor draadloze communicatie en aanbieders
van hotspotservices worden nieuwe technologieën ontwikkeld om de openbare ruimte veiliger en
anoniemer te maken. Als u zich zorgen maakt om de beveiliging van uw computer op een hotspot, kunt
u uw netwerkactiviteiten het beste beperken tot niet-kritieke e-mailactiviteiten en oppervlakkig surfen
op internet.
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos netwerk,
is het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te beveiligen tegen
onbevoegde toegang. De gangbare beveiligingsniveaus zijn Wi-Fi Protected Access (WPA) en Wired
Equivalent Privacy (WEP). Aangezien draadloze radiosignalen tot buiten het netwerk reiken, kunnen
andere WLAN-apparaten onbeschermde signalen opvangen en (onuitgenodigd) verbinding maken met
uw netwerk of informatie opvangen die via het netwerk wordt verzonden. U kunt echter de volgende
voorzorgsmaatregelen nemen om uw draadloze netwerk hiertegen te beschermen:
Gebruik een zender met ingebouwde beveiliging
Veel draadloze basisstations, gateways en routers hebben ingebouwde
beveiligingsvoorzieningen, zoals beveiligingsprotocollen voor draadloze communicatie en
firewalls. Met behulp van de juiste draadloze zender kunt u uw netwerk beschermen tegen de
meest voorkomende beveiligingsrisico’s van draadloze communicatie.
Gebruik een firewall
Een firewall is een barrière die gegevens en verzoeken om gegevens controleert die naar uw
netwerk worden gestuurd, en vervolgens alle verdachte items verwijdert. Firewalls zijn er in vele
variaties, zowel softwarematige als hardwarematige. Sommige netwerken maken gebruik van een
combinatie van beide types.
Gebruik codering voor draadloze communicatie
Voor een draadloos netwerk zijn verschillende geavanceerde coderingsprotocollen beschikbaar.
Kies de oplossing die het beste werkt voor de beveiliging van uw netwerk:
WEP (Wired Equivalent Privacy) is een protocol ter beveiliging van draadloze communicatie
dat gebruikmaakt van een WEP-sleutel om alle netwerkgegevens te coderen voordat ze
worden verzonden. Normaal gesproken kunt u het netwerk de WEP-sleutel laten toewijzen.
U kunt echter ook zelf een sleutel instellen, een andere sleutel genereren of andere
geavanceerde opties kiezen. Zonder de juiste sleutel kunnen anderen niet gebruikmaken van
het draadloze netwerk.
WPA (Wi-Fi Protected Access) maakt, net zoals WEP, gebruik van beveiligingsinstellingen
om gegevens te coderen en te decoderen die via het netwerk worden verzonden. In plaats
van één statische beveiligingssleutel te gebruiken voor coderingen, zoals bij WEP, gebruikt
WPA TKIP (temporal key integrity protocol) om op dynamische wijze een nieuwe sleutel te
genereren voor elk pakket. WPA genereert ook verschillende sets sleutels voor elke computer
in het netwerk.
Sluit uw netwerk
Voorkom indien mogelijk dat uw netwerknaam (SSID) wordt uitgezonden door de zender. De
meeste netwerken zenden de naam uit, waarmee ze computers in de buurt van uw netwerk laten
weten dat uw netwerk beschikbaar is. Door het netwerk te sluiten, is de kans kleiner dat andere
computers weten dat uw netwerk bestaat.
WLAN-apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) 17
OPMERKING: Als uw netwerk gesloten is en de SSID niet wordt uitgezonden, moet u de SSID
onthouden om nieuwe apparaten op het netwerk te kunnen aansluiten. Noteer de SSID en bewaar
de notitie op een veilige plaats voordat u het netwerk sluit.
Verbinding maken met een WLAN
Ga als volgt te werk om verbinding met het WLAN te maken:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat is ingeschakeld, brandt het
lampje voor draadloze communicatie blauw. Als het lampje oranje is, drukt u op de knop voor
draadloze communicatie.
2. Selecteer Start > Verbinding maken met.
3. Selecteer uw draadloze netwerk in de lijst en typ vervolgens de netwerkbeveiligingssleutel, indien
vereist.
Als het netwerk niet beveiligd en dus voor iedereen toegankelijk is, wordt een waarschuwing
weergegeven. Klik op Toch verbinding maken om de waarschuwing te accepteren en de
verbinding te voltooien.
Als het netwerk een beveiligd draadloos netwerk is, wordt u verzocht een
netwerkbeveiligingssleutel in te voeren. Dit is een beveiligingscode. Typ de code en klik
daarna op Verbinden om de verbinding tot stand te brengen.
OPMERKING: Als er geen WLAN’s worden weergegeven, betekent dit dat u zich buiten het
bereik van een draadloze router of een draadloos toegangspunt bevindt.
OPMERKING: Als het netwerk waarmee u verbinding wilt maken, niet wordt weergegeven, klikt
u op Alle verbindingen weergeven. Er verschijnt een lijst met opties, waaronder het maken van
een nieuwe netwerkverbinding, alsmede onderwerpen die betrekking hebben op het oplossen van
verbindingsproblemen.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht, plaatst u de aanwijzer op het pictogram voor de netwerkstatus
in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk om de naam en status van de verbinding te
controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naargelang
de WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische apparaten of
verschillende types wanden en vloeren.
Meer informatie over het gebruik van een WLAN is beschikbaar via de volgende hulpbronnen:
informatie van uw internetprovider en de instructies van de fabrikant die bij de router en andere
apparatuur voor draadloze netwerken zijn geleverd;
informatie en koppelingen naar websites die beschikbaar worden gesteld via Help en
ondersteuning.
Neem voor een lijst met openbare WLAN's bij u in de buurt contact op met uw internetprovider of zoek
op het web. Ga naar de website van uw internetprovider of zoek op internet met de zoekterm "hotspot".
Informeer bij elke locatie met een openbaar draadloos netwerk naar de kosten en de vereisten voor een
verbinding.
Neem contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling voor aanvullende informatie over de manier
waarop u met de computer verbinding kunt maken met een bedrijfsnetwerk.
18 Hoofdstuk 2 Draadloos en lokaal netwerk
Naar een ander netwerk roamen
Wanneer u uw computer binnen het bereik van een ander draadloos netwerk plaatst, probeert Windows
verbinding te maken met dat netwerk. Als de poging slaagt, wordt uw computer automatisch verbonden
met het nieuwe netwerk. Als het nieuwe netwerk niet door Windows wordt herkend, volgt u dezelfde
procedure die u eerder gebruikte om verbinding te maken met uw draadloze netwerk.
WLAN-apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) 19
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde
modellen)
HP mobiel breedband stelt uw computer in staat gebruik te maken van WWAN's voor toegang tot internet
vanuit meer plaatsen en met een groter bereik dan mogelijk is met draadloze netwerken. Voor gebruik
van HP mobiel breedband heeft u een mobielnetwerkexploitant nodig (aanbieder van mobiele
netwerkdiensten genoemd). In de meeste gevallen is dat een beheerder van een netwerk voor mobiele
telefonie. De dekking voor HP mobiel breedband komt overeen met de dekking voor spraak via mobiele
telefonie.
Wanneer uw apparaat met HP mobiel breedband wordt gebruikt in combinatie met de service van een
aanbieder van mobiele netwerkdiensten, biedt HP mobiel breedband de mogelijkheid om verbinding te
houden met internet, e-mail te versturen of contact te leggen met het bedrijfsnetwerk, ook als u
onderweg bent en buiten het bereik van Wi-Fi hotspots bent.
HP ondersteunt de volgende technologieën:
HSPA (High Speed Packet Access): biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard GSM (Global System for Mobile Communications).
EV-DO (Evolution Data Optimized): biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard CDMA (Code Division Multiple Access).
Mogelijk heeft u het serienummer van de HP module voor mobiel breedband nodig om de mobiel-
breedbanddienst te activeren. Het serienummer is gedrukt op een label in de accuruimte van de
computer.
Sommige aanbieders van mobiele netwerkdiensten vereisen het gebruik van een SIM-kaart (subscriber
identity module). Een SIM-kaart bevat basisinformatie over u, zoals een pincode (persoonlijk
identificatienummer), alsmede netwerkinformatie. Bij sommige computers is een SIM-kaart vooraf
geïnstalleerd in de accuruimte. Als de SIM-kaart niet vooraf is geïnstalleerd, wordt deze mogelijk
meegeleverd bij de informatie over HP mobiel breedband die bij uw computer is verstrekt, of de
aanbieder van mobiele netwerkdiensten verstrekt deze los van de computer.
Informatie over het plaatsen en verwijderen van de SIM-kaart vindt u onder "SIM-kaart plaatsen" en
"SIM-kaart verwijderen" in dit hoofdstuk.
Informatie over HP mobiel breedband en over de manier waarop u de service van een aanbieder van
mobiele netwerkdiensten activeert, vindt u in de informatie over mobiel breedband die bij de computer
is geleverd. Ga naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/mobilebroadband en klik op de
koppeling voor uw land of regio voor meer informatie.
SIM-kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Als u een SIM-kaart plaatst, houdt u de kaart met het schuine hoekje zoals in de
onderstaande afbeelding wordt aangegeven. Als een SIM-kaart achterstevoren of ondersteboven wordt
geplaatst, bestaat de kans dat de accu niet goed kan worden bevestigd en de SIM-kaart en de SIM-
connector beschadigd raken.
Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een SIM-kaart, om beschadiging van de
connectoren te voorkomen.
20 Hoofdstuk 2 Draadloos en lokaal netwerk
U plaatst een SIM-kaart als volgt:
1. Schakel de computer uit. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af
via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu.
7. Plaats de SIM-kaart in het SIM-slot en druk de SIM-kaart voorzichtig in het slot tot deze goed vastzit.
8. Plaats de accu terug.
OPMERKING: HP mobiel breedband wordt uitgeschakeld als de accu niet wordt teruggeplaatst.
9. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe
apparaten weer aan.
10. Zet de computer aan.
SIM-kaart verwijderen
U verwijdert een SIM-kaart als volgt:
1. Schakel de computer uit. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af
via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) 21
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu.
7. Druk de SIM-kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
8. Plaats de accu terug.
9. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe
apparaten weer aan.
10. Zet de computer aan.
22 Hoofdstuk 2 Draadloos en lokaal netwerk
Draadloos Bluetooth-apparaat gebruiken
Een Bluetooth-apparaat maakt draadloze communicatie over korte afstanden mogelijk, ter vervanging
van de traditionele communicatie via fysieke kabels tussen elektronische apparaten zoals de volgende:
computers (desktop- en notebookcomputers, pda's)
telefoons (mobiele telefoons, draadloze telefoons, gecombineerde gsm/pda's (smartphones))
imagingapparaten (printers, camera's)
geluidsapparatuur (hoofdtelefoons, luidsprekers)
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal Area
Network - persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de helpfunctie van
de Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten.
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS)
HP adviseert om een computer met Bluetooth niet te gebruiken als host of als gateway die door andere
computers kan worden gebruikt om verbinding met internet te maken. Wanneer twee of meer computers
met elkaar zijn verbonden via Bluetooth en ICS is ingeschakeld op een van de computers, kunnen de
andere computers mogelijk geen verbinding maken met internet via het Bluetooth-netwerk.
De kracht van Bluetooth is de synchronisatie van gegevensoverdracht tussen uw computer en draadloze
apparatuur zoals mobiele telefoons, printers, camera's en pda's. Het is niet mogelijk twee of meer
computers continu verbinding te laten houden met internet via Bluetooth. Dit is een beperking van
Bluetooth en het besturingssysteem Windows.
Draadloos Bluetooth-apparaat gebruiken 23
Problemen met draadloze verbindingen oplossen
Enkele mogelijke oorzaken van problemen met draadloze verbindingen zijn:
Een apparaat voor draadloze communicatie is niet correct geïnstalleerd of is uitgeschakeld.
Er is een storing opgetreden in een apparaat voor draadloze communicatie of router.
De netwerkconfiguratie (SSID of beveiliging) is gewijzigd.
Signalen van het draadloze apparaat worden verstoord door andere apparaten.
OPMERKING: Apparaten voor draadloze netwerken worden alleen met bepaalde computermodellen
geleverd. Als draadloos netwerken niet voorkomt in de lijst met voorzieningen op de oorspronkelijke
computerverpakking, kunt u de computer van deze mogelijkheid voorzien door een apparaat voor
draadloze communicatie aan te schaffen.
Voordat u de reeks mogelijke oplossingen voor uw netwerkverbindingsprobleem doorloopt, controleert
u eerst of voor elk apparaat voor draadloze communicatie een stuurprogramma is geïnstalleerd.
Als een computer niet op de gewenste manier verbinding maakt met het netwerk, volgt u de procedures
in dit hoofdstuk om een diagnose te stellen en het probleem op te lossen.
Kan geen verbinding maken met een WLAN
Als het niet lukt verbinding te maken met een WLAN, controleert u of het geïntegreerde WLAN-apparaat
correct is geïnstalleerd op uw computer.
1. Selecteer Start > Deze computer.
2. Klik met de rechtermuisknop in het venster Deze computer.
3. Selecteer Eigenschappen > Hardware > Apparaatbeheer > Netwerkadapters.
4. Zoek het WLAN-apparaat op in de lijst met netwerkadapters. De vermelding van een WLAN-
apparaat bevat de term draadloos, draadloos LAN, WLAN of 802.11.
Als geen WLAN-apparaat wordt weergegeven, is uw computer niet voorzien van een geïntegreerd
WLAN-apparaat of is het bijbehorende stuurprogramma niet correct geïnstalleerd.
Raadpleeg de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt weten over het
oplossen van problemen met draadloze netwerken.
24 Hoofdstuk 2 Draadloos en lokaal netwerk
Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk
Windows kan automatisch een beschadigde verbinding met een draadloos netwerk herstellen.
Als zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk een pictogram voor de
netwerkstatus bevindt, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram en klikt u daarna op
Herstellen in het menu.
Windows reset uw netwerkapparaat en probeert opnieuw verbinding te maken met een van de
voorkeursnetwerken.
Als over het netwerkstatuspictogram een "x" wordt weergegeven, zijn een of meer van uw
stuurprogramma’s voor een (draadloos) netwerk geïnstalleerd, maar is de computer niet met een
netwerk verbonden.
Als zich in het systeemvak geen netwerkstatuspictogram bevindt, gaat u als volgt te werk:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-verbindingen >
Netwerkverbindingen.
2. Klik op een van de verbindingen.
3. Klik in het linkerdeelvenster op Deze verbinding herstellen.
Het venster Netwerkverbindingen verschijnt, en Windows reset uw netwerkapparaat en
probeert opnieuw verbinding te maken met een van de voorkeursnetwerken.
Netwerkstatuspictogram wordt niet weergegeven
Als het pictogram van de netwerkstatus niet wordt weergegeven in het systeemvak nadat u het WLAN
heeft geconfigureerd, betekent dit dat het softwarestuurprogramma ontbreekt of beschadigd is. Mogelijk
wordt ook een Windows-foutbericht weergegeven dat een apparaat niet is gevonden. Installeer het
stuurprogramma opnieuw.
Ga als volgt te werk om de nieuwste versie van de software voor het WLAN-apparaat in de computer
op te halen:
1. Open een webbrowser en ga naar
http://www.hp.com/support.
2. Selecteer uw land of regio.
3. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ het nummer van
uw computermodel in het zoekvak.
4. Druk op enter en volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Als u het door u gebruikte WLAN-apparaat afzonderlijk heeft aangeschaft, raadpleegt
u de website van de fabrikant voor de nieuwste software.
Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar
Als u gevraagd wordt om een netwerksleutel of een SSID wanneer u verbinding maakt met een
draadloos netwerk, is het netwerk beveiligd. Om verbinding te kunnen maken met een beveiligd netwerk,
Problemen met draadloze verbindingen oplossen 25
moet u over de juiste codes beschikken. De SSID en de netwerksleutel zijn alfanumerieke
identificatiecodes die u invoert in de computer om uw computer kenbaar te maken bij het netwerk.
Voor een netwerk dat is verbonden met uw persoonlijke draadloze router, raadpleegt u de
gebruikershandleiding bij de router voor instructies aangaande het instellen van dezelfde codes
op de router en het draadloos-netwerkapparaat.
Voor een particulier netwerk, zoals een netwerk in een kantoor of in een openbare internet-
chatruimte, neemt u contact op met de netwerkbeheerder voor de juiste codes, en voert u de codes
in wanneer hierom wordt gevraagd.
Sommige netwerken wijzigen de SSID of netwerksleutels voor hun routers of toegangspunten
periodiek om de veiligheid te verbeteren. Als dat het geval is, wijzigt u de corresponderende codes
in uw computer dienovereenkomstig.
Als u nieuwe sleutels en een nieuwe SSID heeft ontvangen voor een netwerk en u eerder was verbonden
met dat netwerk, gaat u als volgt te werk om verbinding te maken met het netwerk:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-verbindingen >
Netwerkverbindingen.
Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een hotspot
bevindt waar meerdere draadloze netwerken actief zijn, krijgt u meerdere netwerken te zien.
2. Klik met de rechtermuisknop op het netwerk en klik vervolgens op Eigenschappen.
3. Klik op de tab Draadloze netwerken.
OPMERKING: Als het gewenste netwerk niet wordt weergegeven, raadpleegt u de
netwerkbeheerder om te controleren of de router of het toegangspunt wel actief is.
4. Selecteer het netwerk en klik op Eigenschappen.
5. Klik op de tab Koppeling en typ de juiste coderingsgegevens voor draadloze communicatie in het
veld Netwerksleutel.
6. Klik op OK om deze instellingen op te slaan.
Verbinding met een draadloos netwerk is zeer zwak
Als de verbinding zeer zwak is, of als uw computer geen verbinding met een draadloos netwerk kan
maken, kunt u als volgt de interferentie (storende signalen) van andere apparatuur minimaliseren:
Verplaats uw computer dichter naar de draadloze router of het toegangspunt.
Schakel tijdelijk apparaten zoals een magnetron, draadloze telefoon of mobiele telefoon uit, om
storing door andere apparaten te voorkomen.
Als de verbinding niet beter wordt, probeert u het apparaat te dwingen om alle verbindingswaarden
opnieuw in te stellen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-verbindingen >
Netwerkverbindingen.
2. Klik met de rechtermuisknop op het netwerk en klik vervolgens op Eigenschappen.
3. Klik op de tab Draadloze netwerken.
26 Hoofdstuk 2 Draadloos en lokaal netwerk
Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een hotspot
bevindt met meerdere actieve draadloze netwerken, krijgt u meerdere netwerken te zien.
4. Selecteer een netwerk en klik op Verwijderen.
Kan geen verbinding maken met de draadloze router
Als uw pogingen om verbinding te maken met de draadloze router mislukken, stelt u de draadloze router
opnieuw in door te zorgen dat de router gedurende 10 tot 15 seconden geen elektrische voeding krijgt.
Als de computer nog geen verbinding maakt met het draadloze netwerk, start u de draadloze router
opnieuw op. Raadpleeg de instructies van de routerfabrikant voor nadere informatie.
Problemen met draadloze verbindingen oplossen 27
Verbinding met een lokaal netwerk (LAN)
Om de computer aan te sluiten op een lokaal netwerk (LAN), is een (afzonderlijk aan te schaffen) 8-
pins RJ-45-netwerkconnector nodig. Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, wat
voorkomt dat de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord, sluit u de kabel met het uiteinde
waar zich het ruisonderdrukkingscircuit (2) bevindt aan op de computer.
U sluit de netwerkkabel als volgt aan:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2).
WAARSCHUWING! Sluit geen modem- of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector, om het
risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
28 Hoofdstuk 2 Draadloos en lokaal netwerk
3 Cursorbesturing en toetsenbord
Cursorbesturing gebruiken
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen
Via de eigenschappen voor de muis in Windows® kunt u de instellingen voor aanwijsapparaten
aanpassen aan uw wensen. U kunt bijvoorbeeld de knopconfiguratie, kliksnelheid en opties voor de
aanwijzer instellen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Printers en andere hardware > Muis om Eigenschappen
voor Muis te openen.
Touchpad gebruiken
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u uw vinger over het oppervlak van het touchpad in de richting
waarin u de aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de knoppen van het touchpad zoals u de knoppen op een
externe muis zou gebruiken. Als u omhoog en omlaag wilt schuiven met de verticale schuifzone van het
touchpad, schuift u met uw vinger omhoog en omlaag over de lijnen.
OPMERKING: Als u het touchpad gebruikt om de aanwijzer te verplaatsen, haalt u eerst uw vinger
van het touchpad voordat u uw vinger op de schuifzone plaatst. Als u uw vinger doorschuift van het
touchpad naar de schuifzone, wordt de schuiffunctie niet geactiveerd.
Externe muis aansluiten
U kunt een externe USB-muis aansluiten op de computer via een van de USB-poorten op de
computer.
Toetsenbord gebruiken
Hotkeys gebruiken
Hotkeys zijn combinaties van de fn-toets (1) met de esc-toets (2) of met een van de functietoetsen
(3).
De pictogrammen op de functietoetsen f1, f2, f4 tot en met f9, f11 en f12 vertegenwoordigen hun
hotkeyfuncties. Hotkeyfuncties en procedures voor hotkeys worden beschreven in de volgende
gedeelten.
Cursorbesturing gebruiken 29
Functie Hotkey
Systeeminformatie weergeven fn+esc
Help en ondersteuning openen fn+f1
Venster met afdrukopties openen fn+f2
Schakelen tussen beeldschermen fn+f4
Standbystand activeren. fn+f5
QuickLock activeren fn+f6
Helderheid van beeldscherm verlagen fn+f7
Helderheid van beeldscherm verhogen fn+f8
Luidsprekergeluid uit- of opnieuw inschakelen fn+f9
Geluidsvolume verlagen fn+f11
Geluidsvolume verhogen fn+f12
U voert als volgt een hotkeyopdracht uit met het toetsenbord van de computer:
Druk kort op de fn-toets en druk vervolgens kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht.
– of –
Houd de fn-toets ingedrukt, druk kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht en laat vervolgens
beide toetsen tegelijk los.
Systeeminformatie weergeven
Druk op fn+esc om informatie weer te geven over de hardwareonderdelen en het versienummer van
het BIOS van het systeem.
30 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
In de Windows-weergave van fn+esc wordt de versie van het BIOS (Basic Input-Output System) van
het systeem weergegeven als de BIOS-datum. Bij sommige computermodellen wordt de BIOS-datum
weergegeven in decimale notatie. De BIOS-datum wordt ook wel het versienummer van het systeem-
ROM genoemd.
Help en ondersteuning openen
Druk op fn+f1 om Help en ondersteuning te openen.
Help en ondersteuning geeft informatie over het besturingssysteem Windows. Daarnaast biedt het de
volgende informatie en hulpmiddelen:
informatie over uw computer, zoals het model en het serienummer, geïnstalleerde software,
hardwareonderdelen en specificaties
antwoorden op vragen over het gebruik van de computer
zelfstudieprogramma's, aan de hand waarvan u leert onderdelen en functies van de computer en
Windows te gebruiken
updates voor het besturingssysteem Windows, stuurprogramma's en de software die bij de
computer is geleverd
controles van de functionaliteit van de computer
geautomatiseerde en interactieve probleemoplossing, oplossingen voor herstel en procedures
voor systeemherstel
koppelingen naar ondersteuningsspecialisten
Venster met afdrukopties openen
Met de hotkey fn+f2 opent u het venster met afdrukopties van de actieve toepassing in Windows.
Toetsenbord gebruiken 31
Schakelen tussen beeldschermen
Druk op fn+f4 om te schakelen tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten. Als
bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op fn
+f4 drukt, overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor, en zowel het
computerscherm als de monitor tegelijk.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om videogegevens
van de computer te ontvangen. De hotkey fn+f4 kan ook de weergave overschakelen van en naar tussen
andere apparaten die van de computer weergavegegevens ontvangen.
De volgende video-overdrachtstypen (inclusief voorbeelden van de apparaten die deze gebruiken)
worden ondersteund door de hotkey fn+f4:
LCD (beeldscherm van de computer)
externe VGA (de meeste externe monitoren)
S-video (televisies, camcorders, dvd-spelers, videorecorders en video-opnamekaarten met een S-
video-ingang)
HDMI (televisies, camcorders, dvd-spelers, videorecorders en video-opnamekaarten met een
HDMI-poort)
Samengestelde video (televisies, camcorders, dvd-spelers, videorecorders en video-
opnamekaarten met een samengestelde-video-ingang)
OPMERKING: Samengestelde videoapparaten kunnen alleen op het systeem worden
aangesloten via een optioneel dockingapparaat.
Standbystand activeren
Druk op fn+f5 om de standbystand te activeren.
Wanneer de standbystand wordt geactiveerd, worden uw gegevens opgeslagen in het
systeemgeheugen, wordt het scherm gewist en wordt er minder energie verbruikt. Wanneer de
computer in de standbystand staat, knippert het aan/uit-lampje.
VOORZICHTIG: Sla uw werk op voordat u de standbystand activeert, om het risico van
gegevensverlies te beperken.
De computer moet zijn ingeschakeld om de standbystand te kunnen activeren.
OPMERKING: Als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de computer in de standbystand
staat, wordt de hibernationstand geactiveerd en worden de gegevens in het geheugen opgeslagen op
de vaste schijf. Standaard is ingesteld dat de hibernationstand wordt geactiveerd als de acculading
kritiek laag is, maar u kunt deze instelling wijzigen in de geavanceerde instellingen voor energiebeheer.
Druk op drukt u kort op de aan/uit-knop of drukt u op een toets op het toetsenbord. om de standbystand
te beëindigen.
U kunt de functie van de hotkey fn+f5 wijzigen. U kunt bijvoorbeeld de hotkey fn+f5 zodanig instellen
dat u hiermee de hibernationstand activeert in plaats van de standbystand.
OPMERKING: In alle vensters in het besturingssysteem Windows verwijst de term slaapstandknop
naar de hotkey fn+f5.
32 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
QuickLock activeren
Druk op fn+f6 om de beveiligingsvoorziening QuickLock te activeren.
QuickLock beveiligt uw gegevens door het aanmeldingsvenster van het besturingssysteem weer te
geven. Als het aanmeldingsvenster wordt weergegeven, kan de computer pas worden gebruikt nadat
een gebruikerswachtwoord of beheerderswachtwoord voor Windows is ingevoerd.
OPMERKING: Het is noodzakelijk dat u een gebruikerswachtwoord of een beheerderswachtwoord
voor Windows instelt voordat u QuickLock gaat gebruiken. Raadpleeg Help en ondersteuning voor
instructies.
Als u QuickLock wilt activeren, drukt u op fn+f6. Het aanmeldingsvenster wordt weergegeven en de
computer wordt vergrendeld. Als u daarna weer toegang wilt krijgen tot de computer, volgt u de
instructies op het scherm om uw gebruikerswachtwoord of beheerderswachtwoord voor Windows op te
geven.
Helderheid van het scherm verlagen
Druk op fn+f7 om de helderheid van het scherm te verlagen. Houd beide toetsen ingedrukt om de
helderheid steeds verder te verlagen.
Helderheid van het scherm verhogen
Druk op fn+f8 om de helderheid van het scherm te verhogen. Houd beide toetsen ingedrukt om de
helderheid steeds verder te verhogen.
Geluidsvolume in- en uitschakelen
Druk op fn+f9 om het geluid uit te schakelen. Druk nogmaals op de hotkey om het geluidsvolume te
herstellen.
Geluidsvolume verlagen
Druk op fn+f11 om het geluidsvolume te verlagen. Houd beide toetsen ingedrukt om het geluidsvolume
steeds verder te verlagen.
Geluidsvolume verhogen
Druk op fn+f12 om het geluidsvolume te verhogen. Houd beide toetsen ingedrukt om het geluidsvolume
steeds verder te verhogen.
Toetsenbord gebruiken 33
HP QuickLook 3 gebruiken
Met HP QuickLook 3 kunt u agenda-items, contactgegevens, gegevens uit Postvak IN en taakgegevens
uit Microsoft Outlook opslaan op de vaste schijf van de computer. Wanneer de computer is uitgeschakeld
of in de hibernationstand staat, kunt u op de QuickLook-knop van de computer drukken om deze
informatie te bekijken zonder te hoeven wachten tot het besturingssysteem is opgestart.
Met QuickLook 3 kunt u contactgegevens, agendagegevens, e-mailgegevens en taken beheren zonder
de computer te hoeven opstarten.
OPMERKING: HP QuickLook 3 ondersteunt de standbystand in Windows XP niet.
Raadpleeg de helpfunctie van de QuickLook 3-software voor meer informatie over het configureren en
gebruiken van QuickLook 3.
Toetsenblokken gebruiken
De computer heeft een geïntegreerd numeriek toetsenblok en ondersteunt tevens een optioneel extern
numeriek toetsenblok of een optioneel extern toetsenbord met een numeriek toetsenblok.
Onderdeel Beschrijving
(1) fn-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de num lk-toets, wordt
het geïntegreerde numerieke toetsenbord ingeschakeld.
(2) num lk-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de fn-toets, wordt het
geïntegreerde numerieke toetsenbord in-/uitgeschakeld.
(3) Geïntegreerd numeriek toetsenblok Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, kunt u de toetsen op
dezelfde manier gebruiken als de toetsen van een extern numeriek
toetsenblok.
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken
U kunt de vijftien toetsen van het geïntegreerde numerieke toetsenblok op dezelfde manier gebruiken
als de toetsen van een extern toetsenblok. Wanneer het geïntegreerde numerieke toetsenblok is
ingeschakeld, voert u met elke toets van dit toetsenblok de functie uit die wordt aangegeven door het
pictogram in de rechterbovenhoek van de toets.
34 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen
Druk op fn+num lk om het geïntegreerde numerieke toetsenblok in te schakelen. Druk nogmaals op fn
+num lk om de toetsen weer normaal te kunnen gebruiken.
OPMERKING: Het geïntegreerde numerieke toetsenblok functioneert niet wanneer een extern
toetsenbord of een extern numeriek toetsenblok is aangesloten op de computer of een optioneel
dockingapparaat.
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde toetsenblok
U kunt tijdelijk schakelen tussen de standaardwerking van de toetsen van het geïntegreerde numerieke
toetsenblok en de numerieke functie. Gebruik hiervoor de toets fn of de toetsencombinatie fn+shift.
Als u de toetsenblokfunctie van een toetsenbloktoets wilt activeren wanneer het toetsenblok is
uitgeschakeld, houdt u de fn-toets ingedrukt terwijl u op de toetsenbloktoets drukt.
Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, gebruikt u de toetsenbloktoetsen als volgt tijdelijk als
standaardtoetsen:
Houd de fn-toets ingedrukt en druk op de toetsenbloktoets om kleine letters te typen.
Houd de toetsen fn+shift ingedrukt om hoofdletters te typen.
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken
Voor de meeste externe numerieke toetsenblokken geldt dat de werking van de toetsen afhangt van
het wel of niet ingeschakeld zijn van Num Lock (Num Lock is standaard uitgeschakeld). Bijvoorbeeld:
Wanneer Num Lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen.
Wanneer Num Lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, page
up-toets of page down-toets.
Wanneer Num Lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het Num Lock-lampje op de
computer branden. Wanneer Num Lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het Num
Lock-lampje op de computer uit.
U schakelt als volgt Num Lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok:
Druk op de toets num lk op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer.
Toetsenblokken gebruiken 35
4 Multimedia
Multimediavoorzieningen
De computer bevat multimediavoorzieningen waarmee u muziek kunt beluisteren en afbeeldingen en
foto's kunt bekijken. De computer beschikt mogelijk over de volgende multimediacomponenten:
geïntegreerde luidsprekers om muziek te beluisteren
geïntegreerde microfoons om zelf geluid op te nemen
Geïntegreerde webcam waarmee u video kunt opnemen en delen
vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek, films, afbeeldingen en foto's kunt
weergeven en beheren
hotkeys voor snelle toegang tot volumeregeling
OPMERKING: De computer beschikt mogelijk niet over alle vermelde componenten.
In de volgende gedeelten wordt uitgelegd hoe u de multimediacomponenten van uw computer herkent
en gebruikt.
Multimediacomponenten herkennen
De volgende afbeelding en tabel geven informatie over de multimediavoorzieningen van de computer.
36 Hoofdstuk 4 Multimedia
Onderdeel Beschrijving
(1) Interne microfoons (2) Hiermee neemt u geluid op.
(2) Webcam Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken.
(3) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het computergeluid weergegeven.
(4) Audio-uitgang (hoofdtelefoon)/Audio-ingang
(microfoon)
Hierop kunt u optionele stereoluidsprekers met eigen voeding, een
hoofdtelefoon, een oortelefoon of een headset aansluiten. Ook
kunt u hierop de microfoon van een optionele headset aansluiten.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de
hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt u het risico
van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie over
voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende informatie over
veiligheid.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit op
de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers
uitgeschakeld.
Multimediavoorzieningen 37
Geluidsvolume aanpassen
U kunt het geluidsvolume regelen met de volgende voorzieningen:
Hotkeys voor het geluidsvolume van de computer: een combinatie van de fn-toets (1) met de
functietoets f9 (2), f11 (3) of f12 (4):
Als u het geluid uit of weer in wilt schakelen, drukt u op fn+f9.
Druk op fn+f11 om het geluid zachter te zetten.
Druk op fn+f12 om het geluid harder te zetten.
Volumeregeling van Windows:
a. Klik op het pictogram Volume in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
b. U kunt het geluid harder of zachter zetten door de schuifregelaar omhoog of omlaag te
schuiven. Schakel het selectievakje Dempen in om het geluid uit te schakelen.
– of –
a. Dubbelklik op het pictogram Volume in het systeemvak.
b. In de kolom Hoofdvolume zet u het geluid harder of zachter door de schuifregelaar
Volume omhoog of omlaag te bewegen. U kunt ook de balans aanpassen of het geluid
uitschakelen.
38 Hoofdstuk 4 Multimedia
Als het pictogram Volume niet in het systeemvak staat, plaatst u het als volgt in het systeemvak:
a. Selecteer Start > Configuratiescherm > Spraak, geluid en geluidsapparaten > Geluiden
en audioapparaten > tabblad Volume.
b. Schakel de optie Pictogram voor het volume in het systeemvak plaatsen in.
c. Klik op Toepassen.
Volumeregeling van programma's:
Het geluidsvolume kan ook binnen bepaalde programma’s worden geregeld.
Multimediasoftware
De computer bevat vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek kunt afspelen en
afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De volgende gedeelten bevatten meer informatie over vooraf
geïnstalleerde multimediasoftware en het installeren van multimediasoftware vanaf een schijf.
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken
U maakt als volgt gebruik van de vooraf geïnstalleerde multimediasoftware:
Selecteer Start > Alle programma's en open het multimediaprogramma dat u wilt gebruiken.
OPMERKING: Sommige programma’s bevinden zich mogelijk in submappen.
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor informatie over de
software die bij de computer is geleverd. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software
of kunnen op de website van de fabrikant staan.
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren
OPMERKING: Om multimediasoftware vanaf een cd of dvd te installeren, moet u een (afzonderlijk
aan te schaffen) externe optischeschijfeenheid op de computer aansluiten. De computer heeft aan de
rechterkant één USB-poort met eigen voeding. Deze poort voorziet een externe optischeschijfeenheid
van voeding bij gebruik van een speciale USB-kabel die geschikt is voor het doorgeven van voeding
van de USB-poort naar het apparaat. Een externe optischeschijfeenheid die op een andere USB-poort
van de computer wordt aangesloten, moet worden aangesloten op een netvoedingsbron.
U installeert multimediasoftware als volgt vanaf een cd of dvd:
1. Plaats de schijf in een aangesloten externe optischeschijfeenheid.
2. Volg de installatie-instructies in de installatiewizard.
3. Start de computer opnieuw op als u daarom wordt gevraagd.
Multimediasoftware 39
Audio
Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende audiovoorzieningen te gebruiken:
muziek afspelen via de computerluidsprekers en/of aangesloten externe luidsprekers;
geluid opnemen met de interne microfoons of een externe microfoon aansluiten;
muziek downloaden van internet;
multimediapresentaties maken met beeld en geluid;
beeld en geluid overbrengen met expresberichtenprogramma's;
radioprogramma's als audiostream ontvangen (alleen bepaalde modellen) of FM-radiosignalen
ontvangen;
audio-cd's maken of "branden" met een externe optischeschijfeenheid.
Externe audioapparatuur aansluiten
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie over voorschriften, veiligheid en
milieu voor aanvullende informatie over veiligheid.
Als u externe apparaten zoals externe luidsprekers, een hoofdtelefoon of een microfoon wilt aansluiten,
raadpleegt u de bij het apparaat verstrekte informatie. Voor optimale resultaten zijn de volgende tips
van belang:
Zorg dat de apparaatkabel correct is aangesloten op de juiste connector van de computer.
(Kabelconnectoren hebben normaliter een kleurcodering die overeenkomt met die van de
corresponderende connectoren op de computer.)
Installeer alle stuurprogramma's die zijn vereist voor het externe apparaat.
OPMERKING: Een stuurprogramma is een vereist programma dat fungeert als "vertaler" tussen
het apparaat en de programma's die gebruikmaken van het apparaat.
Audiofuncties controleren
U controleert het systeemgeluid van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Selecteer Spraak, geluid en geluidsapparaten > Geluiden en audioapparaten.
3. Wanneer het venster Eigenschappen voor Geluiden en audioapparaten verschijnt, klikt u op de
tab Geluiden. Selecteer onder Programmagebeurtenissen de gewenste vorm van geluid, zoals
een pieptoon of een alarmsignaal, en klik op de knop Afspelen.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
40 Hoofdstuk 4 Multimedia
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Entertainment >
Geluidsrecorder.
2. Klik op Opnemen en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het bureaublad op.
3. Open Windows Media Player en speel het geluid af.
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
Om de audio-instellingen van de computer te bevestigen of te wijzigen, klikt u met de
rechtermuisknop op het pictogram Geluid op de taakbalk, of selecteert u Start >
Configuratiescherm > Spraak, geluid en geluidsapparaten > Geluiden en audioapparaten.
Video
Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende videovoorzieningen te gebruiken:
spelletjes spelen via internet;
afbeeldingen en video's bewerken voor presentaties;
externe videoapparatuur aansluiten.
Externe monitor of projector aansluiten
De computer heeft een externemonitorpoort en een DisplayPort waarop u externe monitoren en
projectoren kunt aansluiten.
Externemonitorpoort gebruiken
Via de externemonitorpoort sluit u een extern VGA-weergaveapparaat aan op de computer, zoals een
externe VGA-monitor of een VGA-projector. De externemonitorpoort is een analoge weergave-interface.
Als u een VGA-weergaveapparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de kabel van het apparaat
aan op de externemonitorpoort.
Video 41
OPMERKING: Als een extern weergaveapparaat op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld
geeft, drukt u op fn+f4 om het beeld naar het apparaat te schakelen. Door herhaaldelijk te drukken op
fn+f4, schakelt u de weergave tussen het computerbeeldscherm en het externe weergaveapparaat.
DisplayPort gebruiken
Via de DisplayPort sluit u een digitaal weergaveapparaat, zoals een hoogwaardige monitor of projector,
aan op de computer. De DisplayPort levert betere prestaties dan de VGA-externemonitorpoort en zorgt
voor betere digitale aansluitmogelijkheden.
Als u een digitaal weergaveapparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de kabel van het
apparaat aan op de DisplayPort.
OPMERKING: Als een extern weergaveapparaat op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld
geeft, drukt u op fn+f4 om het beeld naar het apparaat te schakelen. Door herhaaldelijk te drukken op
fn+f4, schakelt u de weergave tussen het computerbeeldscherm en het externe weergaveapparaat.
42 Hoofdstuk 4 Multimedia
Externe optischeschijfeenheid
Een (afzonderlijk aan te schaffen) externe optischeschijfeenheid vergroot de functionaliteit van de
computer. Met een externe optischeschijfeenheid kunt u gegevensschijven lezen, muziek afspelen en
films bekijken.
Optischeschijfeenheid herkennen
Selecteer Start > Deze computer.
U ziet een lijst met alle apparaten die op uw computer zijn geïnstalleerd, waaronder de aangesloten
externe optischeschijfeenheid.
Muziek afspelen
OPMERKING: Zorg dat de externe optischeschijfeenheid is aangesloten op de computer voordat u
met deze stappen begint.
1. Zet de computer aan.
2. Druk op de ejectknop (1) op het voorpaneel van de externe optischeschijfeenheid om de lade te
openen.
3. Trek de lade uit (2).
4. Houd de schijf bij de randen vast en plaats de schijf op de as in de lade met het label naar boven.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins
schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen.
5. Druk de schijf voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt (3).
6. Sluit de lade.
7. Als u geen mediaspeler heeft geselecteerd, verschijnt het dialoogvenster Automatisch afspelen en
wordt u gevraagd hoe u de media-inhoud wilt gebruiken. Kies Windows Media Player, dat vooraf
is geïnstalleerd op de computer.
OPMERKING: Nadat u een schijf heeft geplaatst, volgt een korte pauze.
Externe optischeschijfeenheid 43
Als de standbystand of de hibernationstand per ongeluk wordt geactiveerd tijdens het afspelen van een
schijf, kan het volgende gebeuren:
Het afspelen kan worden onderbroken.
Er kan een waarschuwing worden weergegeven waarin u wordt gevraagd of u wilt doorgaan. Als
dit bericht verschijnt, klikt u op Nee.
Mogelijk moet u de cd of dvd opnieuw starten om het afspelen te hervatten.
Film bekijken
Met een externe optischeschijfeenheid kunt u films afspelen vanaf een schijf.
OPMERKING: Zorg dat de externe optischeschijfeenheid is aangesloten op de computer voordat u
met deze stappen begint.
1. Zet de computer aan.
2. Druk op de ejectknop (1) op het voorpaneel van de externe optischeschijfeenheid om de lade te
openen.
3. Trek de lade uit (2).
4. Houd de schijf bij de randen vast en plaats de schijf op de as in de lade met het label naar boven.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins
schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen.
5. Druk de schijf voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt (3).
6. Sluit de lade.
OPMERKING: Nadat u een schijf heeft geplaatst, volgt een korte pauze. Als u geen mediaspeler heeft
geselecteerd, wordt het dialoogvenster Automatisch afspelen geopend. In dit venster kunt u selecteren
hoe u de inhoud van het medium wilt gebruiken.
44 Hoofdstuk 4 Multimedia
Regio-instelling voor dvd's wijzigen
De meeste dvd's met auteursrechtelijk beschermde bestanden bevatten ook regiocodes. Regiocodes
zijn een hulpmiddel voor de internationale bescherming van auteursrechten.
U kunt een dvd met regiocode alleen afspelen als de regiocode op de dvd overeenkomt met de regio-
instelling van de dvd-drive.
VOORZICHTIG: U kunt de regio-instelling van de dvd-drive slechts vijf keer wijzigen.
De vijfde regio-instelling die u selecteert, wordt de permanente regio-instelling van de dvd-drive.
Op het tabblad DVD-regio kunt u zien hoe vaak u de regio-instelling nog kunt wijzigen.
U wijzigt de instelling als volgt met het besturingssysteem:
1. Selecteer Start > Deze computer.
2. Klik met de rechtermuisknop in het venster en selecteer Eigenschappen > tabblad Hardware >
Apparaatbeheer.
3. Klik op het "+"-teken naast Dvd-/cd-rom-stations.
4. Klik met de rechtermuisknop op de dvd-drive waarvan u de regio-instelling wilt wijzigen en klik
vervolgens op Eigenschappen.
5. Klik op het tabblad DVD-regio en wijzig de instelling.
6. Klik op OK.
Cd of dvd maken (branden)
VOORZICHTIG: Neem de auteursrechtwaarschuwing in acht. Het illegaal kopiëren van
auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's, films, uitzendingen en
geluidsopnamen, is een strafrechtelijke overtreding op grond van het toepasselijke auteursrecht.
Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
Als de externe optischeschijfeenheid van het type cd-rw, dvd-rw of dvd±-rw is, kunt u met behulp van
software zoals Windows Media Player gegevens- en audiobestanden branden, waaronder MP3- en
WAV-muziekbestanden.
Neem de volgende richtlijnen in acht wanneer u een cd of dvd brandt:
Sla open bestanden op en sluit alle programma's af voordat u een schijf brandt.
Een cd-r of dvd-r is gewoonlijk het meest geschikt voor het branden van audiobestanden, omdat
de informatie na het kopiëren niet meer kan worden gewijzigd.
Omdat sommige stereo-installaties in huis of in de auto geen cd-rw's kunnen afspelen, kunt u het
beste cd-r's gebruiken om muziek-cd's te branden.
Een cd-rw of dvd-rw is over het algemeen het meest geschikt voor het branden van
gegevensbestanden of voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd
brandt die niet kan worden gewijzigd.
Externe optischeschijfeenheid 45
Dvd-spelers in beeld- en geluidsystemen voor thuisgebruik ondersteunen gewoonlijk niet alle dvd-
indelingen. Raadpleeg de handleiding bij de dvd-speler voor een overzicht van ondersteunde
indelingen.
Een MP3-bestand neemt minder ruimte in beslag dan muziekbestanden met andere indelingen,
en het proces voor het maken van een MP3-schijf is gelijk aan het proces voor het maken van een
gegevensbestand. MP3-bestanden kunnen alleen worden afgespeeld op MP3-spelers of op
computers waarop MP3-software is geïnstalleerd.
Ga als volgt te werk om een cd of dvd te branden:
1. Download of kopieer de bronbestanden naar een map op de vaste schijf.
2. Plaats een lege cd of dvd in de externe optischeschijfeenheid.
3. Selecteer Start > Alle programma's en selecteer de software die u wilt gebruiken.
4. Selecteer het type cd of dvd dat u wilt maken: gegevens, audio of video.
5. Klik met de rechtermuisknop op Start, Verkennen en navigeer vervolgens naar de map waarin de
bronbestanden zijn opgeslagen.
6. Open de map en sleep de bestanden naar de schijfeenheid die de lege schijf bevat.
7. Start het brandproces, zoals aangegeven door het programma dat u heeft gekozen.
Kijk voor specifieke aanwijzingen in de instructies van de softwarefabrikant. Deze aanwijzingen kunnen
bij de software zitten, op schijf staan of op de website van de fabrikant.
Optische schijf (cd of dvd) verwijderen
1. Druk op de ejectknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen en trek de lade voorzichtig
zo ver mogelijk uit (2).
46 Hoofdstuk 4 Multimedia
2. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
3. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Externe optischeschijfeenheid 47
Webcam
De computer heeft een geïntegreerde webcam, die zich bovenaan het beeldscherm bevindt. De
webcam kan worden gebruikt met verschillende soorten software voor de volgende functies:
videobeelden vastleggen;
streaming video verzenden met expresberichtensoftware;
foto's maken.
OPMERKING: Voor informatie over het gebruik van software in combinatie met de geïntegreerde
webcam raadpleegt u de helpfunctie van de webcamsoftware.
Neem voor de beste resultaten de volgende richtlijnen in acht bij het gebruik van de webcam:
Zorg dat u de recentste versie van een expresberichtenprogramma heeft voordat u een
videogesprek begint.
De firewalls van sommige netwerken kunnen het functioneren van de webcam belemmeren.
OPMERKING: Als u problemen ondervindt bij het weergeven of verzenden van
multimediabestanden naar iemand in een ander lokaal netwerk of buiten uw netwerkfirewall,
schakelt u de firewall tijdelijk uit. Voer de gewenste taak uit en schakel daarna de firewall weer in.
Om het probleem definitief op te lossen, configureert u de firewall zo nodig opnieuw en past u de
regels en instellingen van andere systemen voor detectie van computeraanvallen aan. Neem
contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling voor verdere informatie.
Plaats heldere lichtbronnen zo mogelijk achter de webcam en buiten het beeldveld.
Webcameigenschappen aanpassen
U kunt eigenschappen van de webcam aanpassen in het dialoogvenster Eigenschappen, dat kan
worden geopend vanuit verschillende programma's die met de geïntegreerde webcam kunnen werken.
Meestal kunt u dit dialoogvenster openen vanuit een configuratie-, instellingen- of eigenschappenmenu.
Brightness (Helderheid): de hoeveelheid licht in het beeld. Een hogere instelling voor helderheid
zorgt voor een lichter beeld. Een lagere instelling voor helderheid zorgt voor een donkerder beeld.
Contrast: het verschil tussen lichtere en donkerdere delen van het beeld. Een hogere instelling
voor contrast zorgt voor een scherpere afbeelding. Een lagere instelling voor contrast behoudt het
dynamische bereik van de oorspronkelijke afbeelding, maar zorgt voor een vlakkere afbeelding.
Hue (Kleurtint): het aspect van een kleur dat de kleur onderscheidt van andere kleuren (waardoor
een kleur bijvoorbeeld als rood, groen of blauw wordt waargenomen). Kleurtint is niet hetzelfde als
verzadiging. Verzadiging is de intensiteit van de kleurtint.
Saturation (Verzadiging): de kracht van een kleur in het uiteindelijke beeld. Een hogere instelling
voor verzadiging zorgt voor een meer uitgesproken beeld. Een lagere instelling voor verzadiging
zorgt voor een subtieler beeld.
Sharpness (Scherpte): de definitie van randen in een beeld. Een hogere instelling voor scherpte
zorgt voor een sterker gedefinieerd beeld. Een lagere instelling voor scherpte zorgt voor een
zachter beeld.
Gamma (Kleurgamma): het contrast dat van invloed is op de middelste grijswaarden of
middentonen van het beeld. Met deze optie kunt u de helderheid van de middelste grijswaarden
en middentonen instellen, zonder de donkere en lichte plekken drastisch aan te passen. Een lagere
48 Hoofdstuk 4 Multimedia
instelling voor gamma zorgt ervoor dat grijstinten in de richting van zwart gaan en donkere kleuren
nog donkerder worden.
Selecteer Start > Help en ondersteuning voor informatie over het gebruik van de webcam.
Webcam 49
5 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen
Energiebesparende standen gebruiken
Standaard zijn twee energiebesparende voorzieningen ingeschakeld: de standbyvoorziening en de
hibernationvoorziening.
Als de standbystand wordt geactiveerd, knippert het aan/uit-lampje en wordt het scherm zwart. Uw werk
wordt opgeslagen in het geheugen. De standbystand beëindigen gaat sneller dan de hibernationstand
beëindigen. Als de standbystand gedurende lange tijd geactiveerd is of als de acculading een kritiek
laag niveau bereikt terwijl de standbystand is geactiveerd, wordt de hibernationstand geactiveerd.
Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een hibernationbestand
op de vaste schijf en wordt de computer afgesloten.
VOORZICHTIG: Activeer de standbystand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externe mediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de
audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Wanneer de computer in de standbystand of de hibernationstand staat, is het niet
mogelijk om netwerkverbindingen te maken of de computer te gebruiken.
OPMERKING: Als HP 3D DriveGuard een schijf heeft geparkeerd, zal de computer de standbystand
of de hibernationstand niet activeren en wordt het beeldscherm uitgeschakeld.
Standbystand activeren en beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de standbystand wordt geactiveerd als de computer 10
minuten inactief is wanneer accuvoeding wordt gebruikt, en 25 minuten inactief is als een externe
voedingsbron wordt gebruikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows®.
Als de computer is ingeschakeld kunt u de standbystand op de volgende manieren activeren:
Druk op fn+f5.
Selecteer Start > Uitschakelen > Stand-by.
OPMERKING: Als u bij een netwerkdomein bent geregistreerd, heet de knop waarop u moet
klikken Afsluiten in plaats van Uitschakelen.
50 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Als Standby niet wordt weergegeven, gaat u als volgt te werk:
a. Klik op de pijl-omlaag.
b. Selecteer Stand-by in de lijst.
c. Klik op OK.
Ga als volgt te werk om de standbystand te beëindigen:
Druk op de aan/uit-knop.
Wanneer de standbystand wordt beëindigd, gaat het aan/uit-lampje branden en verschijnt uw werk
op het scherm op het punt waar u was gestopt met werken en de standbystand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de standbystand te beëindigen,
moet u uw Windows-wachtwoord opgeven voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Hibernationstand activeren of beëindigen
Standaard wordt de hibernationstand geactiveerd wanneer de computer 30 minuten inactief is terwijl
de computer op accuvoeding werkt, of wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt.
OPMERKING: De hibernationstand wordt niet geactiveerd als de computer op externe voeding werkt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows.
U activeert als volgt de hibernationstand:
1. Selecteer Start > Uitschakelen.
OPMERKING: Als u bij een netwerkdomein bent geregistreerd, heet de knop waarop u moet
klikken Afsluiten in plaats van Uitschakelen.
2. Houd de shift-toets ingedrukt en selecteer Slaapstand.
Als Slaapstand niet wordt weergegeven, gaat u als volgt te werk:
a. Klik op de pijl-omlaag.
b. Selecteer Slaapstand in de lijst.
c. Klik op OK.
U beëindigt als volgt de hibernationstand:
Druk op de aan/uit-knop.
Het aan/uit-lampje gaat branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was gestopt
met werken en de hibernationstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de hibernationstand te
beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord opgeven voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Opties voor energiebeheer instellen 51
Energiemeter gebruiken
De Energiemeter wordt standaard weergegeven in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
Met behulp van de Energiemeter krijgt u snel toegang tot de instellingen van Energiebeheer en kunt u
de resterende acculading bekijken.
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik op
Eigenschappen van energiebeheer aanpassen om de Eigenschappen van Energiebeheer te
openen.
Dubbelklik op het pictogram van de Energiemeter om het percentage resterende acculading weer
te geven.
Aan de verschillende pictogrammen kunt u zien of de computer op accuvoeding of op externe
netvoeding werkt. Als de accu een laag, kritiek laag of reserve-ladingsniveau heeft bereikt, geeft het
pictogram ook een bericht weer.
Ga als volgt te werk om het pictogram Energiemeter uit het systeemvak te verwijderen:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens
op Eigenschappen van energiebeheer aanpassen.
2. Klik op het tabblad Geavanceerd.
3. Schakel de optie Pictogram altijd in het systeemvak weergeven uit.
4. Klik op Toepassen en vervolgens op OK.
U geeft als volgt het pictogram Energiemeter weer in het systeemvak:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
2. Klik op het tabblad Geavanceerd.
3. Schakel de optie Pictogram altijd in het systeemvak weergeven in.
4. Klik op Toepassen en vervolgens op OK.
OPMERKING: Als u een pictogram dat u in het systeemvak rechts op de taakbalk heeft geplaatst niet
kunt zien, klikt u op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
Energiebeheerschema's gebruiken
Een energiebeheerschema is een reeks systeeminstellingen waarmee het energieverbruik van de
computer wordt geregeld. Met behulp van energiebeheerschema’s kunt u energie besparen en de
prestaties van de computer optimaliseren.
De volgende energiebeheerschema’s zijn beschikbaar:
Draagbaar/laptop (aanbevolen)
Thuis/kantoor
Presentatie
Altijd aan
Minimaal energieverbruik
Accu vol
52 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Met behulp van Eigenschappen voor Energiebeheer kunt u de instellingen van deze
energiebeheerschema’s wijzigen.
Huidig energiebeheerschema weergeven
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
Energiebeheerschema’s selecteren
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en
selecteer een energiebeheerschema in de lijst.
– of –
a. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
b. Selecteer een energiebeheerschema in de lijst met Energiebeheerschema’s.
c. Klik op OK.
Energiebeheerschema’s aanpassen
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
2. Selecteer een energiebeheerschema in de lijst met Energiebeheerschema’s.
3. Wijzig indien nodig de instellingen voor Netstroom en Accustroom.
4. Klik op OK.
Wachtwoord instellen voor beëindigen standbystand
Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen
van de standbystand:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens
op Eigenschappen energie aanpassen.
2. Klik op het tabblad Geavanceerd.
3. Schakel de optie Wachtwoord vragen als computer uit standby wordt gehaald in.
4. Klik op Toepassen.
Externe netvoeding gebruiken
Externe netvoeding wordt geleverd door een van de volgende apparaten:
Externe netvoeding gebruiken 53
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter, of een door HP geleverde
compatibele adapter.
Goedgekeurde netvoedingsadapter
Optioneel dockingapparaat
Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
wanneer u een accu oplaadt of kalibreert;
wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast;
wanneer u informatie naar een cd of dvd schrijft.
Als u de computer aansluit op externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De accu laadt op.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het energiemeterpictogram in de taakbalk van vorm.
Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Als
u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, drukt u op de hotkey fn+f8 of sluit u de
netvoedingsadapter opnieuw aan.
Netvoedingsadapter aansluiten
WAARSCHUWING! U kunt als volgt het risico van een elektrische schok en schade aan de apparatuur
beperken:
Sluit het netsnoer aan op een geaard stopcontact dat altijd gemakkelijk te bereiken is.
Ontkoppel de netvoeding van de computer door de stekker uit het stopcontact te halen (niet door het
netsnoer los te koppelen van de computer).
Als bij het product een geaard netsnoer met een geaarde stekker is geleverd, sluit u het netsnoer aan
op een geaard stopcontact. Probeer niet de aarding te omzeilen door bijvoorbeeld adapters of
stekkerdozen zonder aarding te gebruiken. De aarding is een belangrijke veiligheidsvoorziening.
U sluit als volgt de computer aan op een externe voedingsbron:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de voedingsconnector van de computer (1).
2. Sluit het ene uiteinde van het netsnoer aan op de netvoedingsadapter (2).
54 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
3. Steek het andere uiteinde van het netsnoer in een stopcontact (3).
Accuvoeding gebruiken
Wanneer er zich een opgeladen accu in de computer bevindt en de computer niet is aangesloten op
een externe voedingsbron, werkt de computer op accuvoeding. Wanneer de computer is aangesloten
op een externe netvoedingsbron, werkt de computer op netvoeding.
Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe voeding werkt via
de netvoedingsadapter, schakelt de computer over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter
wordt losgekoppeld van de computer.
OPMERKING: De helderheid van het beeldscherm wordt verlaagd om accuvoeding te besparen
wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding. Als u de helderheid van het beeldscherm wilt
verhogen, drukt op de hotkey fn+f8 of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan.
U kunt een accu in de computer laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk van
de manier waarop u de computer gebruikt. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de computer
is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk
beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in de computer wordt echter langzaam ontladen
wanneer de computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde accu, een
door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als accessoire is aangeschaft bij
HP.
De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma’s, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
Acculading weergeven
Dubbelklik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer > tabblad
Energiemeter.
Accuvoeding gebruiken 55
Meestal wordt de acculading zowel in percentages als in resterend aantal minuten werktijd
weergegeven.
Het percentage geeft de geschatte resterende lading van de accu aan.
De tijdsduur geeft bij benadering de resterende accuwerktijd aan als de accu op het huidige niveau
voeding blijft leveren. De resterende accuwerktijd neemt bijvoorbeeld af als u een dvd afspeelt en
neemt toe als u het afspelen van een dvd stopt.
Wanneer een accu wordt opgeladen, kan in het venster Energiemeter een bliksemsymbool over het
accupictogram worden weergegeven.
Accu plaatsen of verwijderen
VOORZICHTIG: Bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron vormt,
kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op en activeer de hibernationstand of schakel de
computer uit via Windows voordat u de accu verwijdert. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
U plaatst de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
2. Plaats de accu (1) in de accuruimte, en kantel de accu omlaag (2) totdat deze op zijn plaats zit.
De accuontgrendeling (3) vergrendelt de accu automatisch.
U verwijdert de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
2. Verschuif de accuontgrendeling (1) om de accu los te koppelen.
56 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
3. Kantel de accu (2) omhoog en verwijder de accu uit de computer (3).
Accu opladen
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
De accu wordt opgeladen wanneer de computer is aangesloten op een externe voedingsbron via een
netvoedingsadapter, een optionele voedingsadapter of een optioneel dockingapparaat.
De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het opladen verloopt
sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of veel
warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur.
Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de
acculading te optimaliseren:
Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u de computer
inschakelt.
Laad de accu op tot het acculampje van de computer uit gaat.
OPMERKING: Als de computer is ingeschakeld wanneer de accu wordt opgeladen, is het
mogelijk dat de Accumeter in de taakbalk aangeeft dat de accu voor 100 procent is opgeladen,
terwijl dit nog niet het geval is.
Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is ontladen tot ongeveer 5 procent van
de volledige lading.
Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in plaats
van op te laden.
Het acculampje geeft als volgt de status van de acculading aan:
Oranje: de accu wordt opgeladen.
Wit: de accu is bijna geheel opgeladen.
Accuvoeding gebruiken 57
Oranje knipperend: een accu die de enige beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de
accu een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te knipperen.
Uit: als de computer is aangesloten op een externe voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle
accu's in de computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is aangesloten op een externe
voedingsbron, blijft het lampje uit tot de accu in de computer bijna leeg is.
Accuwerktijd maximaliseren
De accuwerktijd varieert, afhankelijk van de functies u gebruikt terwijl de computer op de accu werkt.
De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af omdat de capaciteit van de accu afneemt ten gevolge
van bepaalde natuurlijke processen.
De accuwerktijd maximaliseren:
Verminder de helderheid op het beeldscherm.
Verwijder de accu uit de computer als deze niet wordt gebruikt of opgeladen.
Bewaar de accu op een koele, droge plaats.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld.
Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem daarop
reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows.
Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
Lage acculading herkennen
Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is bijna leeg is, gaat het acculampje
knipperen.
Als u niets onderneemt wanneer de accu bijna leeg is, wordt het niveau van de acculading kritiek en
gaat het acculampje snel knipperen.
Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende:
Als de hibernationvoorziening is ingeschakeld en de computer aanstaat of in de standbystand
staat, wordt de hibernationstand geactiveerd.
Als de hibernationvoorziening is uitgeschakeld en de computer aan staat of in de standbystand
staat, blijft de computer nog even in de standbystand staan. Vervolgens wordt de computer
uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
58 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Problemen met lage acculading verhelpen
VOORZICHTIG: Wacht met het herstellen van de voeding totdat het aan/uit-lampje uit is. U beperkt
zo het gegevensverlies wanneer het ladingsniveau van de accu in de computer kritiek laag is geworden
en de hibernationstand is geactiveerd.
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
netvoedingsadapter
optioneel dockingapparaat
optionele voedingsadapter
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is
1. Schakel de computer uit of activeer de hibernationstand.
2. Verwijder de lege accu en plaats vervolgens een volle accu.
3. Zet de computer aan.
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is
Activeer de hibernationstand.
– of –
Sla uw werk op en sluit de computer af.
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de hibernationstand niet kan beëindigen
Als de computer niet voldoende acculading heeft om de hibernationstand te beëindigen, gaat u als volgt
te werk:
1. Plaats een opgeladen accu of sluit de computer aan op een externe voedingsbron.
2. Beëindig de hibernationstand door kort op de aan/uit-knop te drukken.
Accu kalibreren
Kalibreer een accu in de volgende gevallen:
als de weergegeven acculading onjuist lijkt te zijn
als u constateert dat de werktijd van de accu duidelijk anders is dan tevoren
Zelfs als een accu intensief wordt gebruikt, is het niet nodig om de accu vaker dan eens per maand te
kalibreren. Het is ook niet nodig om een nieuwe accu te kalibreren.
Stap 1: laad de accu volledig op
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
OPMERKING: De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het
opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Accuvoeding gebruiken 59
Ga als volgt te werk om de accu volledig op te laden:
1. Plaats de accu in de computer.
2. Sluit de computer aan op een netvoedingsadapter, optionele voedingsadapter of optioneel
dockingapparaat en sluit de adapter of het apparaat aan op een externe netvoedingsbron.
Het acculampje van de computer gaat branden.
3. Zorg dat de computer op de externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen.
Het acculampje van de computer gaat uit.
Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk en klik vervolgens op Eigenschappen van energiebeheer aanpassen.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
2. Noteer de 4 instellingen in de kolommen Accustroom en Netstroom, zodat u deze na het
kalibreren opnieuw kunt instellen.
3. Stel de vier opties in op Nooit.
4. Klik op OK.
Stap 3: ontlaad de accu
De computer moet ingeschakeld blijven tijdens het ontladen van de accu. De accu wordt ontladen,
ongeacht of de computer in gebruik is. Wanneer u de computer gebruikt, verloopt het ontladen echter
sneller.
Als u de computer onbeheerd wilt achterlaten tijdens het ontladen, slaat u uw gegevens op voordat
u de ontladingsprocedure start.
Als u de computer incidenteel gebruikt tijdens de ontladingsprocedure en u wachttijden voor
energiebesparing heeft ingesteld, kunnen de volgende verschijnselen optreden tijdens het
ontladingsproces:
De monitor wordt niet automatisch uitgeschakeld.
De snelheid van de vaste schijf neemt niet automatisch af wanneer de computer inactief is.
De hibernationstand wordt niet automatisch geactiveerd.
Ga als volgt te werk om de accu te ontladen:
1. Koppel de computer los van de externe netvoedingsbron, maar schakel de computer niet uit.
2. Laat de computer op accuvoeding werken totdat de accu volledig is ontladen. Het acculampje gaat
knipperen wanneer de accu bijna ontladen is. Wanneer de accu volledig is ontladen, gaat het
acculampje uit en wordt de computer afgesloten.
60 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Stap 4: laad de accu volledig op
Ga als volgt te werk om de accu op te laden:
1. Zorg dat de computer op een externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen. Wanneer de accu volledig is opgeladen, gaat het acculampje op de computer uit.
U kunt de computer gewoon gebruiken terwijl de accu wordt opgeladen, maar het opladen gaat
sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
2. Als de computer is uitgeschakeld, schakelt u deze in wanneer de accu volledig is opgeladen en
het acculampje uit is.
Stap 5: schakel de energiebesparende voorzieningen weer in
VOORZICHTIG: Als u de hibernationvoorziening niet opnieuw inschakelt nadat u de accu heeft
gekalibreerd, kan de accu volledig worden ontladen. Hierdoor kunt u gegevens verliezen wanneer de
acculading van de computer een kritiek laag niveau bereikt.
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
2. Voer opnieuw de instellingen in die u heeft genoteerd voor de items in de kolommen Netstroom
en Accustroom.
3. Klik op OK.
Accuvoeding besparen
Open het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm en selecteer instellingen voor een
lager energieverbruik.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer u
deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externemediakaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder ze.
Gebruik de hotkeys fn+f7 en fn+f8 om de helderheid van het scherm aan te passen aan de
omstandigheden.
Activeer de standbystand of de hibernationstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
Accu opbergen
VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om
beschadiging van de accu te voorkomen.
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan 2 weken niet wordt gebruikt
en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: Een opgeslagen accu moet om de zes maanden worden gecontroleerd. Als het
ladingspercentage minder dan 50 procent is, moet u de accu opladen voordat u deze weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
Accuvoeding gebruiken 61
Afvoeren van afgedankte accu's
WAARSCHUWING! Probeer de batterij niet uit elkaar te halen, te pletten of te doorboren, zorg dat u
geen kortsluiting veroorzaakt tussen de externe contactpunten en laat de batterij niet in aanraking
komen met water of vuur. Zo beperkt u het risico op brand en brandwonden.
Raadpleeg voor informatie over het afvoeren van afgedankte accu's de Informatie over voorschriften,
veiligheid en milieu.
Accu vervangen
De levensduur van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma’s, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
62 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer een of meer van de volgende symptomen vertoont:
De computer gaat niet aan wanneer deze wordt aangesloten op de netvoedingsadapter en een
externe netvoedingsbron.
Het beeldscherm gaat niet aan wanneer de computer wordt aangesloten op de netvoedingsadapter
en een externe netvoedingsbron.
Het aan/uit-lampje brandt niet wanneer de computer wordt aangesloten op de netvoedingsadapter
en een externe netvoedingsbron.
U test de netvoedingsadapter als volgt:
1. Verwijder de accu uit de computer.
2. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en op een stopcontact.
3. Zet de computer aan.
Als het aan/uit-lampje brandt, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als het aan/uit-lampje niet brandt, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de technische ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een
vervangende netvoedingsadapter. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Contact opnemen
met ondersteuning.
Computer afsluiten
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet heeft
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten sluit u alle geopende programma's, waaronder het besturingssysteem, en
worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Sluit de computer af in de volgende gevallen:
als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer;
als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten;
als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
U schakelt als volgt de computer uit:
OPMERKING: Als de computer in de standbystand of in de hibernationstand staat, moet u eerst de
standbystand of de hibernationstand beëindigen voordat u de computer kunt afsluiten.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Selecteer Start > Uitschakelen > Uitschakelen.
OPMERKING: Als u bij een netwerkdomein bent geregistreerd, heet de knop waarop u moet
klikken Afsluiten in plaats van Uitschakelen.
Netvoedingsadapter testen 63
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedures te
gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete. Selecteer vervolgens Afsluiten > Uitschakelen.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
64 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
6 Schijfeenheden
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen
Selecteer Start > Deze computer om de in de computer geïnstalleerde schijfeenheden weer te geven.
Schijfeenheden hanteren
Schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten worden behandeld. Lees
de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert. Waarschuwingen die betrekking
hebben op specifieke procedures worden vermeld bij de desbetreffende procedures.
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen 65
VOORZICHTIG: Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van schade aan de computer
of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Activeer de standbystand en wacht tot het scherm leeg is, of ontkoppel de externe vaste schijf op de
correcte wijze, voordat u een computer verplaatst waarop een externe vaste schijf is aangesloten.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de schijfeenheid
aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijf of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet of de
computer is afgesloten of in de standbystand of hibernationstand staat, schakelt u de computer in en
vervolgens via het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord niet en verplaats de computer niet als een optionele optischeschijfeenheid naar
een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven wanneer de
accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te verwijderen,
of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie. Vermeld op
de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met
magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In de
beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, bijvoorbeeld op een lopende band,
worden röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt
geen schade toe aan schijfeenheden.
66 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Prestaties van de vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met
Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste
schijf zodat het systeem efficiënter werkt.
Nadat u Schijfdefragmentatie heeft gestart, werkt deze toepassing zelfstandig verder. Al naargelang de
grootte van de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie meer dan
een uur in beslag nemen. U kunt instellen dat de schijfdefragmentatie 's nachts wordt uitgevoerd, of op
een ander tijdstip waarop u de computer niet hoeft te gebruiken.
HP adviseert u om de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen
dat Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment
Schijfdefragmentatie handmatig starten.
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfdefragmentatie.
2. Klik onder Volume op de vermelding van de vaste schijf. Meestal wordt dit volume weergegeven
als (C:). Klik vervolgens op Defragmenteren.
Raadpleeg voor meer informatie de helpfunctie van Schijfdefragmentatie.
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfopruiming.
2. Volg de instructies op het scherm.
Prestaties van de vaste schijf verbeteren 67
HP 3D DriveGuard gebruiken
HP 3D DriveGuard beschermt de vasteschijfeenheid door deze te parkeren en I/O-verzoeken te
blokkeren onder de volgende omstandigheden:
U laat de computer vallen.
U verplaatst de computer met gesloten beeldscherm, terwijl de computer op accuvoeding werkt.
Kort na elk van deze gebeurtenissen wordt de vasteschijfeenheid door HP 3D DriveGuard weer
vrijgegeven voor normale werking.
OPMERKING: Vasteschijfeenheden die zijn aangesloten op een optioneel dockingapparaat of op een
USB-poort worden niet beschermd door HP 3D DriveGuard. Omdat halfgeleider-schijfeenheden geen
roterende onderdelen bevatten, is beveiliging door HP 3D DriveGuard niet nodig.
Raadpleeg de helpfunctie van de HP 3D DriveGuard-software voor meer informatie.
Status van HP 3D DriveGuard herkennen
Het schijflampje op de computer brandt oranje om aan te geven dat de schijfeenheid is geparkeerd. Als
u wilt achterhalen of schijfeenheden worden beschermd en of een schijfeenheid is geparkeerd, kijkt u
naar het pictogram dat wordt weergegeven in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
Als de HP 3D DriveGuard software is ingeschakeld, wordt er een groen vinkje weergegeven over
het pictogram van de vasteschijfeenheid.
Als de HP 3D DriveGuard software is uitgeschakeld, wordt er een rood kruisje weergegeven over
het pictogram van de vasteschijfeenheid.
Als de schijfeenheden zijn geparkeerd, wordt er een geel maantje weergegeven over het pictogram
van de vasteschijfeenheid.
Als HP 3D DriveGuard de schijfeenheid heeft geparkeerd, kan het volgende gebeuren:
De computer sluit niet af.
De computer activeert niet automatisch de standbystand of de hibernationstand, behalve in de
situatie beschreven in de opmerking hieronder.
OPMERKING: Als de computer op accuvoeding werkt en de acculading een kritiek laag niveau
bereikt, staat HP 3D DriveGuard toe dat de hibernationstand wordt geactiveerd.
Accuwaarschuwingen die zijn ingesteld op het tabblad Waarschuwingen van Eigenschappen voor
Energiebeheer worden niet geactiveerd.
HP adviseert om de computer af te sluiten of om de standbystand of hibernationstand te activeren
voordat u de computer verplaatst.
68 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
HP 3D DriveGuard software gebruiken
Met de HP 3D DriveGuard software kunt u de volgende taken uitvoeren:
HP 3D DriveGuard in- of uitschakelen.
OPMERKING: Afhankelijk van uw gebruikersrechten is het mogelijk dat u HP 3D DriveGuard niet
kunt in- of uitschakelen.
Achterhalen of een schijfeenheid in het systeem wordt ondersteund door HP 3D DriveGuard.
Het pictogram voor HP 3D DriveGuard in het systeemvak weergeven of verbergen.
Ga als volgt te werk om HP 3D DriveGuard te openen en de instellingen te wijzigen:
1. Dubbelklik op het pictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram in het systeemvak en selecteer Instellingen.
2. Klik op de relevante knop om de instellingen te wijzigen.
3. Klik op OK.
HP 3D DriveGuard gebruiken 69
Vaste schijf vervangen
VOORZICHTIG: Ga als volgt te werk om te voorkomen dat er informatie verloren gaat of het systeem
niet meer reageert:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vasteschijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste
schijf niet wanneer de computer aanstaat of in de standbystand of de hibernationstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan
door kort op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
U verwijdert als volgt een vaste schijf:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Verwijder de drie schroeven uit de onderkant van de computer.
70 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
8. Schuif het afdekplaatje van de vaste schijf van de computer af, zodat de vaste schijf zichtbaar
wordt.
9. Verwijder de drie schroeven van de vaste schijf (1).
10. Trek het lipje van de vaste schijf (2) naar rechts om de vaste schijf los te maken en til de vaste
schijf uit de vasteschijfruimte (3).
U installeert als volgt een vaste schijf:
1. Plaats de vaste schijf in de vasteschijfruimte (1).
2. Trek het vasteschijflipje (2) naar links om de vaste schijf vast te maken.
Vaste schijf vervangen 71
3. Breng de drie schroeven van de vaste schijf (3) weer aan.
4. Steek de lipjes (1) op het afdekplaatje van de vaste schijf in de uitsparingen op de computer en
schuif het afdekplaatje (2) terug op zijn plaats.
72 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
5. Breng de drie schroeven aan de onderkant van de computer weer aan.
6. Plaats de accu terug.
7. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe
apparaten weer aan.
8. Zet de computer aan.
Vaste schijf vervangen 73
7 Externe apparatuur
USB-apparaat gebruiken
USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface waarmee een optioneel extern apparaat,
zoals een USB-toetsenbord, -muis, -schijfeenheid, -printer, -scanner of -hub kan worden aangesloten
op de computer of op een optioneel dockingproduct.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op schijven,
of kunnen op de website van de fabrikant staan.
De computer heeft drie USB-poorten die ondersteuning bieden voor USB 1.0-, USB 1.1- en USB 2.0-
apparaten. Twee van de USB-poorten aan de rechterkant van de computer zijn standaard USB-poorten.
De andere USB-poort aan de rechterkant van de computer is een USB-poort met eigen voeding. Een
USB-poort met voeding levert voeding aan een extern apparaat als u het aansluit met een kabel die
geschikt is voor USB met voeding.
Een optioneel dockingapparaat of een USB-hub biedt extra USB-poorten die met de computer kunnen
worden gebruikt.
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een USB-apparaat, om
beschadiging van de USB-connector te voorkomen.
74 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur
Als u een USB-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de USB-kabel van het apparaat
aan op de USB-poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het
systeemvak dat het apparaat door de computer wordt herkend.
USB-apparaat stopzetten en verwijderen
VOORZICHTIG: Zet het USB-apparaat stop voordat u het verwijdert, om te voorkomen dat gegevens
verloren gaan of het systeem vastloopt.
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging van
de USB-connector te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een USB-apparaat stop te zetten en te verwijderen:
1. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op
het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
OPMERKING: Als het USB-apparaat niet vermeld staat, hoeft u het apparaat niet stop te zetten
voordat u het verwijdert.
3. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
4. Koppel het apparaat los.
USB-apparaat gebruiken 75
Ondersteuning voor oudere USB-systemen
Ondersteuning voor oudere USB-systemen (standaard ingeschakeld) biedt de volgende
mogelijkheden:
Het gebruik van een USB-toetsenbord, -muis of -hub die is aangesloten op een USB-poort op de
computer, tijdens het opstarten of in een MS-DOS-programma.
Het starten of opnieuw opstarten van de computer vanaf een optioneel extern MultiBay apparaat
of een optioneel USB-apparaat met voorzieningen om als opstarteenheid te fungeren.
Ondersteuning voor oudere USB-systemen is standaard ingeschakeld. U schakelt als volgt
ondersteuning voor oudere USB-systemen in of uit:
1. Open Computer Setup door de computer aan te zetten of opnieuw op te starten en op esc te
drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor
het startmenu) onder aan het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om toegang te krijgen tot de BIOS-setup.
3. Selecteer Systeemconfiguratie > Apparaatconfiguraties en druk op enter.
4. Gebruik de pijltoetsen om de ondersteuning van oudere USB-systemen in- of uit te schakelen en
druk op f10.
5. Om uw voorkeuren op te slaan en Computer Setup af te sluiten, selecteert u File (Bestand) >
Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten). Volg daarna de instructies op het
scherm.
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
76 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur
Externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden u meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken
van informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een
USB-poort op de computer.
OPMERKING: Externe USB-optischeschijfeenheden van HP moeten worden aangesloten op de
USB-poort aan de rechterkant van de computer. Dit is een USB-poort met eigen voeding (kan elektrische
voeding doorgeven aan het erop aangesloten apparaat).
Er zijn een aantal types USB-schijfeenheden:
1,44-MB diskettedrive
vasteschijfmodule (een vasteschijfeenheid met een gekoppelde adapter)
externe optischeschijfeenheid
MultiBay apparaat
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste
software en stuurprogramma's en over de poort op de computer die moet worden gebruikt.
U sluit een extern apparaat als volgt aan op de computer:
VOORZICHTIG: Zorg dat het apparaat is uitgeschakeld en dat het netsnoer is losgekoppeld om het
risico van schade aan de apparatuur bij aansluiting van een apparaat met eigen voeding te beperken.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Steek het netsnoer van het apparaat in een geaard stopcontact als u een apparaat met voeding
aansluit.
3. Zet het apparaat aan.
Als u een extern apparaat zonder eigen voeding wilt loskoppelen van de computer, zet u het apparaat
uit en koppelt u het daarna los van de computer. Om een extern apparaat met eigen voeding los te
koppelen, schakelt u het apparaat uit. Koppel het apparaat los van de computer en haal daarna het
netsnoer uit het stopcontact.
Externe schijfeenheden gebruiken 77
Optionele externe optischeschijfeenheid gebruiken
Een externe optischeschijfeenheid wordt aangesloten op een USB-poort op de computer en stelt u in
staat optische schijven (cd's en dvd's) te gebruiken. De computer heeft aan de rechterkant één USB-
poort met eigen voeding. Deze poort voorziet een externe optischeschijfeenheid van voeding bij gebruik
van een speciale USB-kabel die geschikt is voor het doorgeven van voeding van de USB-poort naar
het apparaat. Een externe optischeschijfeenheid die op een andere USB-poort van de computer wordt
aangesloten, moet worden aangesloten op een netvoedingsbron.
Als de standbystand of hibernationstand per ongeluk wordt geactiveerd tijdens het afspelen van
bijvoorbeeld een schijf, kan het volgende gebeuren:
Het afspelen kan worden onderbroken.
Er kan een waarschuwing worden weergegeven waarin u wordt gevraagd of u wilt doorgaan. Als
dit bericht verschijnt, klikt u op Nee.
Mogelijk moet u de cd of dvd opnieuw starten om het afspelen van de audio of video te hervatten.
Optische schijf (cd of dvd) plaatsen
1. Zet de computer aan.
2. Druk op de ejectknop (1) op het voorpaneel van de schijfeenheid om de lade te openen.
3. Trek de lade uit (2).
4. Houd de cd of dvd bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats de
schijf op de as in de lade met het label naar boven.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins
schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen.
5. Druk de schijf voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt (3).
6. Sluit de lade.
78 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur
Optische schijf (cd of dvd) verwijderen
Er zijn twee manieren om een schijf te verwijderen, afhankelijk van of de lade normaal opengaat of niet.
Als de lade opengaat
1. Druk op de ejectknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen en trek de lade voorzichtig
zo ver mogelijk uit (2).
2. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
3. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Als de lade niet opengaat
1. Steek het uiteinde van een paperclip (1) in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de
schijfeenheid.
2. Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens zo ver
mogelijk uit (2).
Optionele externe optischeschijfeenheid gebruiken 79
3. Verwijder de schijf uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de randen
optilt (3). Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
80 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur
8 Externe mediakaarten
Digitale kaarten gebruiken
Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze kaarten
worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer en
apparatuur met digitale media, zoals camera's en pda's.
Digitalemediaslot ondersteunt de volgende types digitale kaarten:
MultiMediaCard (MMC)
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
Digitale kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Voorkom beschadiging van de digitale kaart of de computer en plaats geen adapter,
van welk type dan ook, in het digitalemediaslot.
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om
beschadiging van de connectoren van de digitale kaart te voorkomen.
1. Houd de digitale kaart met het label naar boven, terwijl de connectoren naar de computer zijn
gericht.
2. Plaats de kaart in het digitalemediaslot en druk de kaart vervolgens aan totdat deze goed op zijn
plaats zit.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft de computer dit aan met een geluidssignaal. Mogelijk
wordt een menu met beschikbare opties weergegeven.
Digitale kaarten gebruiken 81
Digitale kaart stopzetten en verwijderen
VOORZICHTIG: Zet de digitale kaart stop voordat u de kaart verwijdert, om te voorkomen dat
gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de digitale kaart.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het
kopieervenster van het besturingssysteem.
2. U zet de digitale kaart als volgt stop:
a. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken
op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
b. Klik in de lijst op de naam van de digitale kaart.
c. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
3. Druk de digitale kaart (1) iets naar binnen en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
82 Hoofdstuk 8 Externe mediakaarten
9 Geheugenmodules
De computer heeft één geheugenmoduleslot, dat zich aan de onderkant van de computer in de
vasteschijfruimte bevindt. U kunt de geheugencapaciteit van de computer vergroten door de bestaande
geheugenmodule in het geheugenmoduleslot te vervangen.
WAARSCHUWING! Koppel het netsnoer los en verwijder alle accu's voordat u een geheugenmodule
plaatst, om het risico van een elektrische schok of schade aan de apparatuur te beperken.
VOORZICHTIG: Door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd raken.
Zorg ervoor dat u vrij bent van statische elektriciteit door een goed geaard metalen voorwerp aan te
raken voordat u elektronische onderdelen hanteert.
U kunt als volgt een geheugenmodule toevoegen of vervangen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer
aan door kort op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het
besturingssysteem.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu uit de computer.
83
7. Verwijder de drie schroeven uit de onderkant van de computer.
8. Schuif het afdekplaatje van de vaste schijf van de computer af, zodat de geheugenmodule
zichtbaar wordt.
9. Verwijder de geïnstalleerde geheugenmodule:
a. Trek de borgklemmetjes (1) aan beide zijden van de geheugenmodule weg.
De geheugenmodule komt omhoog.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
84 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
10. U plaatst als volgt een nieuwe geheugenmodule:
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het
geheugenmoduleslot.
b. Druk de module onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn
plaats zit (2).
c. Kantel de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden, waarbij u drukt op de linker- en
rechterrand van de module, totdat de borgklemmetjes vastklikken.
85
11. Steek de lipjes (1) op het afdekplaatje van de vaste schijf in de uitsparingen op de computer en
schuif het afdekplaatje (2) terug op zijn plaats.
12. Breng de drie schroeven aan de onderkant van de computer weer aan.
13. Plaats de accu terug.
14. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe
apparaten weer aan.
15. Zet de computer aan.
86 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
10 Beveiliging
Computer beveiligen
OPMERKING: Van beveiligingsfuncties moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Dergelijke maatregelen kunnen echter niet altijd voorkomen dat een product verkeerd wordt gebruikt of
gestolen.
De beveiligingsfuncties van uw computer beschermen uw computer, persoonlijke informatie en
gegevens tegen diverse gevaren. De manier waarop u de computer gebruikt, bepaalt welke
beveiligingsfuncties u nodig heeft.
Het besturingssysteem Windows® is voorzien van diverse beveiligingsfuncties. De aanvullende
beveiligingsfuncties zijn opgenomen in de volgende tabel. De meeste van deze aanvullende
voorzieningen kunnen worden ingesteld met het programma Computer Setup.
Ter beveiliging tegen Deze beveiligingsfunctie gebruiken
Onbevoegd gebruik van de computer HP ProtectTools Security Manager in combinatie met een
wachtwoord, smartcard en/of vingerafdruklezer
Onbevoegde toegang tot Computer Setup (f10) BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf DriveLock-wachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegd opstarten vanaf een optischeschijfeenheid,
diskettedrive of interne netwerkadapter
Functie voor opstartopties in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot Windows-gebruikersaccounts HP ProtectTools Security Manager
Onbevoegde toegang tot gegevens
Firewall-software
Windows-updates
Drive Encryption for HP ProtectTools
Onbevoegde toegang tot de instellingen van Computer Setup
en andere identificatiegegevens van het systeem
BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegd meenemen van de computer Slot voor een beveiligingskabel (voor een optionele
beveiligingskabel)
*Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden gebruikt wanneer het
besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met
behulp van een aanwijsapparaat (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het toetsenbord.
Computer beveiligen 87
Wachtwoorden gebruiken
De meeste beveiligingsfuncties maken gebruik van een wachtwoord. Noteer een wachtwoord nadat u
het heeft ingesteld en bewaar het op een veilige plaats uit de buurt van de computer. Op wachtwoorden
zijn onderstaande overwegingen van toepassing:
Het instelwachtwoord en het DriveLock-wachtwoord worden ingesteld in Computer Setup en
beheerd door het systeem-BIOS.
Het wachtwoord voor geïntegreerde beveiliging is een wachtwoord van HP ProtectTools Security
Manager. Het kan worden geactiveerd in Computer Setup om het BIOS te voorzien van
wachtwoordbeveiliging naast de gebruikelijke functies van HP ProtectTools. Het wachtwoord voor
geïntegreerde beveiliging wordt gebruikt in combinatie met de optionele geïntegreerde
beveiligingschip.
Wachtwoorden voor Windows kunnen uitsluitend worden ingesteld in het besturingssysteem
Windows.
Als u het in Computer Setup ingestelde BIOS-beheerderswachtwoord vergeet, kunt u HP SpareKey
gebruiken om toegang te krijgen tot het programma.
Als u zowel het gebruikerswachtwoord als het hoofdwachtwoord voor DriveLock vergeet, is de
vaste schijf die met die wachtwoorden is beveiligd permanent vergrendeld en kan deze niet meer
worden gebruikt.
U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor een functie van Computer Setup en een
beveiligingsvoorziening van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere functies
van Computer Setup.
Gebruik de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden:
Volg, bij het maken van wachtwoorden, de vereisten die zijn ingesteld door het programma.
Noteer uw wachtwoorden en bewaar deze op een veilige plaats uit de buurt van de computer.
Bewaar de wachtwoorden niet in een bestand op de computer.
In de volgende tabellen worden veelgebruikte Windows- en BIOS-beheerderswachtwoorden
beschreven in combinatie met de bijbehorende functies.
Wachtwoorden instellen in Windows
Windows-wachtwoorden Functie
Beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-account op
beheerdersniveau.
Gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
*Selecteer voor informatie over het instellen van een beheerders- of gebruikerswachtwoord voor Windows Start > Help en
ondersteuning.
Wachtwoorden instellen in Computer Setup
BIOS-beheerderswachtwoorden Functie
BIOS-beheerderswachtwoord Beveiligt de toegang tot Computer Setup.
88 Hoofdstuk 10 Beveiliging
BIOS-beheerderswachtwoorden Functie
DriveLock-hoofdwachtwoord Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock. Het wordt tevens gebruikt om de
DriveLock beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt
ingesteld onder DriveLock wachtwoorden tijdens het
inschakelproces.
DriveLock-gebruikerswachtwoord Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock en wordt ingesteld onder
DriveLock wachtwoorden tijdens het inschakelproces.
Wachtwoord voor geïntegreerde TPM-beveiliging Beveiligt (mits ingesteld als BIOS-beheerderswachtwoord) de
toegang tot de inhoud van de computer wanneer deze is
ingeschakeld, opnieuw wordt opgestart of wanneer de
hibernationstand wordt beëindigd.
Voor dit wachtwoord dient de optionele geïntegreerde
beveiligingschip deze beveiligingsfunctie te ondersteunen.
BIOS-beheerderswachtwoord
Met het BIOS-beheerderswachtwoord van Computer Setup beveiligt u de configuratie-instellingen en
systeemidentificatiegegevens in Computer Setup. Nadat dit wachtwoord is ingesteld, moet u het elke
keer opgeven als u Computer Setup opent en hier instellingen wijzigt.
Een BIOS-beheerderswachtwoord heeft de volgende kenmerken:
Het is niet hetzelfde als het beheerderswachtwoord dat in Windows is ingesteld, hoewel beide
wachtwoorden hetzelfde mogen zijn.
Het wordt niet weergegeven als het wordt ingesteld, opgegeven, gewijzigd of verwijderd.
Het moet met dezelfde toetsen worden opgegeven als waarmee het wachtwoord is ingesteld. Als
u bijvoorbeeld een BIOS-beheerderswachtwoord instelt met de cijfertoetsen boven aan het
toetsenbord, wordt het niet herkend wanneer u het daarna opgeeft met de cijfertoetsen van het
geïntegreerde numerieke toetsenblok.
Het kan uit een willekeurige combinatie van maximaal 32 letters en cijfers bestaan, waarbij geen
onderscheid wordt gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters, tenzij de beheerder dit vereist.
Wachtwoorden gebruiken 89
BIOS-beheerderswachtwoord beheren
Het BIOS-beheerderswachtwoord wordt ingesteld, gewijzigd en verwijderd in Computer Setup.
U stelt dit wachtwoord in Computer Setup als volgt in:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the ESC
key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor het startmenu) onderaan het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om toegang te krijgen tot de BIOS-setup.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Setup BIOS
Administrator Password (BIOS-beheerderswachtwoord instellen) en druk op enter.
4. Typ een wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op Save (Opslaan) in de
linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
U wijzigt dit wachtwoord als volgt in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onderin het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met behulp van de cursorbesturing of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk vervolgens op enter.
4. Typ uw huidige wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd.
5. Typ opnieuw uw nieuwe wachtwoord ter bevestiging wanneer u daarom wordt gevraagd.
6. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Ga als volgt te werk om dit wachtwoord te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op
f10 om BIOS Setup te openen.
90 Hoofdstuk 10 Beveiliging
3. Selecteer met behulp van de cursorbesturing of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk vervolgens op enter.
4. Typ uw huidige wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd.
5. Wanneer u wordt gevraagd om het nieuwe wachtwoord, laat u het vak leeg en drukt u op enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
7. Wanneer u wordt gevraagd uw nieuwe wachtwoord opnieuw te typen, laat u het vak leeg en drukt
u op enter.
8. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Wachtwoorden gebruiken 91
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren
Typ achter de prompt BIOS administrator password (BIOS-beheerderswachtwoord) uw wachtwoord
(met dezelfde soort toetsen als waarmee u het wachtwoord heeft ingesteld) en druk op enter. Als u drie
keer het verkeerde BIOS-beheerderswachtwoord heeft ingevoerd, moet u de computer opnieuw
opstarten voordat u het opnieuw kunt proberen.
DriveLock gebruiken in Computer Setup
VOORZICHTIG: Noteer het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord voor DriveLock
zorgvuldig en bewaar dit uit de buurt van uw computer om te voorkomen dat de met DriveLock
beschermde vaste schijf permanent onbruikbaar wordt. Als u beide DriveLock-wachtwoorden vergeet,
is de vaste schijf permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.
Met DriveLock voorkomt u onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf. DriveLock kan alleen
worden toegepast op de interne vaste schijf of schijven van de computer. Als DriveLock-beveiliging op
een schijf wordt toegepast, moet een wachtwoord worden ingevoerd om toegang tot deze schijf te
krijgen. U krijgt alleen toegang tot de schijf met behulp van de DriveLock-wachtwoorden als de schijf in
de computer of een geavanceerde poortreplicator is geplaatst.
Om DriveLock-beveiliging toe te passen op een interne vaste schijf, moeten in Computer Setup een
gebruikerswachtwoord en een hoofdwachtwoord worden ingesteld. Op DriveLock-beveiliging zijn de
volgende overwegingen van toepassing:
Nadat DriveLock beveiliging is toegepast op een vaste schijf, kan deze alleen nog maar worden
gebruikt wanneer eerst het gebruikers- of hoofdwachtwoord wordt ingevoerd.
Het gebruikerswachtwoord is voor de dagelijkse gebruiker van de beveiligde vaste schijf. Het
hoofdwachtwoord is voor de systeembeheerder of gebruiker.
Het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord mogen hetzelfde zijn.
U kunt een gebruikers- of hoofdwachtwoord uitsluitend verwijderen door de DriveLock-beveiliging
van de vaste schijf te verwijderen. DriveLock-beveiliging kan alleen met het hoofdwachtwoord van
een schijf worden verwijderd.
92 Hoofdstuk 10 Beveiliging
DriveLock-wachtwoord instellen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in te stellen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock
Passwords (DriveLock-wachtwoorden) en druk op enter.
4. Klik met de cursorbesturing op de vaste schijf die u wilt beveiligen.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen de vaste schijf die u wilt beveiligen en druk vervolgens op enter.
5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
6. Typ een hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
7. Typ nogmaals het hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
8. Typ een gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Typ nogmaals het gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
10. Bevestig de DriveLock-beveiliging op de geselecteerde schijf door in het bevestigingsveld
DriveLock te typen en vervolgens op enter te drukken.
OPMERKING: De DriveLock-bevestiging maakt onderscheid tussen hoofdletters en kleine
letters.
11. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Wachtwoorden gebruiken 93
DriveLock-wachtwoord invoeren
Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer zelf is ondergebracht (niet in een optioneel
dockingapparaat of externe MultiBay).
Wanneer u wordt gevraagd een DriveLock-wachtwoord op te geven, typt u het gebruikerswachtwoord
of het hoofdwachtwoord (met hetzelfde type toetsen als waarmee u het wachtwoord heeft ingesteld).
Druk daarna op enter.
Als u twee keer het verkeerde wachtwoord heeft ingevoerd, moet u de computer uitschakelen en het
opnieuw proberen.
94 Hoofdstuk 10 Beveiliging
DriveLock-wachtwoord wijzigen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord te wijzigen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock
Passwords (DriveLock-wachtwoorden) en druk op enter.
4. Selecteer met de cursorbesturing een interne vaste schijf.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
5. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen het wachtwoord dat u wilt wijzigen.
6. Typ uw huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
7. Typ een nieuw wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
8. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Wachtwoorden gebruiken 95
DriveLock-beveiliging verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met behulp van de cursorbesturing of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock
password (DriveLock-wachtwoorden) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op
enter.
5. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging uitschakelen).
6. Typ uw hoofdwachtwoord en druk vervolgens op enter.
7. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Auto DriveLock gebruiken in Computer Setup
In een omgeving met meerdere gebruikers kunt u een wachtwoord voor Automatische DriveLock
instellen. Wanneer het wachtwoord voor Automatische DriveLock wordt geactiveerd, worden een
willekeurig gebruikerswachtwoord en een DriveLock-hoofdwachtwoord voor u aangemaakt. Wanneer
een gebruiker het juiste wachtwoord opgeeft, worden hetzelfde willekeurige gebruikerswachtwoord en
DriveLock-hoofdwachtwoord gebruikt om de schijf te ontgrendelen.
OPMERKING: U heeft een BIOS-beheerderswachtwoord nodig om toegang te krijgen tot de
voorzieningen van Automatische DriveLock.
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren
Ga als volgt te werk om een wachtwoord voor Automatische DriveLock in te schakelen in Computer
Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op
enter.
96 Hoofdstuk 10 Beveiliging
5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
6. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op
enter.
5. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging uitschakelen).
6. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
Wachtwoorden gebruiken 97
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken
Systeemapparaten beveiligen
U kunt systeemapparaten in- of uitschakelen vanuit de volgende menu’s in Computer Setup:
Boot Options (Opstartopties)
Device Configurations (Apparaatconfiguraties)
Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde apparaten)
Port Options (Poortopties)
U kunt als volgt systeemapparaten uit- en weer inschakelen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) of System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Device Configurations (Apparaatconfiguraties) of System
Configuration (Systeemconfiguratie) > Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde
apparaten) of System Configuration (Systeemconfiguratie) > Port Options (Poortopties).
4. Druk op enter.
5. Klik met de cursorbesturing op Disabled (Uitgeschakeld) naast een optie om deze uit te schakelen.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Disabled (Uitgeschakeld) naast de optie en druk op enter.
6. Klik met de cursorbesturing op Enabled (Ingeschakeld) naast een optie om deze weer in te
schakelen.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Enabled (Ingeschakeld) naast de optie en druk op enter.
7. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
98 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Systeeminformatie weergeven in Computer Setup
De functie voor systeeminformatie in Computer Setup verschaft twee soorten gegevens over het
systeem:
identificatiegegevens over het computermodel en de accu's;
specificaties van de processor, het geheugen, het ROM, de revisie van de videokaart, de revisie
van de toetsenbordcontroller en identificatienummers van voorzieningen voor draadloze
communicatie.
Ga als volgt te werk om deze algemene systeeminformatie in Computer Setup weer te geven:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen File (Bestand) > System Information
(Systeeminformatie) en druk vervolgens op enter.
OPMERKING: Als u wilt voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot deze gegevens, stelt u in
Computer Setup een BIOS-beheerderswachtwoord in.
Systeemidentificatie gebruiken in Computer Setup
Met de functie voor systeemidentificatie in Computer Setup kunt u labels invoeren voor de computer en
de eigenaar.
OPMERKING: Als u wilt voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot deze gegevens, stelt u in
Computer Setup een BIOS-beheerderswachtwoord in.
Ga als volgt te werk om deze voorziening te gebruiken in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > System IDs
(Systeemidentificatie) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Notebook Asset Tag (Inventarisnummer
notebookcomputer) of Notebook Ownership Tag (Eigendomslabel notebookcomputer) en voer
vervolgens de gegevens in.
5. Druk als u klaar bent op enter.
6. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken 99
Antivirussoftware gebruiken
Als u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, stelt u de computer
bloot aan computervirussen. Computervirussen kunnen het besturingssysteem, programma’s en
hulpprogramma’s onklaar maken of de werking hiervan verstoren.
Met antivirussoftware kunnen de meeste virussen worden opgespoord en vernietigd. In de meeste
gevallen kan ook schade die door virussen is aangericht, worden hersteld. Het is noodzakelijk om
antivirussoftware regelmatig bij te werken, zodat deze ook bescherming biedt tegen nieuw ontdekte
virussen.
De antivirussoftware McAfee Total Protection is vooraf geïnstalleerd of vooraf geladen op de
computer.
Als de antivirussoftware vooraf is geïnstalleerd, selecteert u Start > Alle programma's > McAfee >
Managed Services > Total Protection.
Als de software vooraf is geladen, selecteert u Start > Alle programma’s > HP Software Setup en
volgt u de instructies op het scherm om de McAfee Total Protection-software te laden.
Voor meer informatie over computervirussen typt u virussen in het zoekvak in Help en ondersteuning.
100 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Firewallsoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, kunnen
onbevoegden mogelijk toegang krijgen tot de computer, uw persoonlijke bestanden en gegevens over
u. Bescherm uw privacy met de firewallsoftware die vooraf op de computer is geïnstalleerd. De
antivirussoftware McAfee Total Protection is vooraf geïnstalleerd op de computer. U kunt deze software
openen door Start > Alle programma’s > McAfee > Managing Services (Services beheren) > Total
Protection te selecteren.
Firewallvoorzieningen omvatten onder andere logboek- en rapportagefunctionaliteit voor
netwerkactiviteit en automatische bewaking van al het inkomende en uitgaande gegevensverkeer.
Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor meer informatie. Deze instructies kunnen
worden geleverd bij de software, op schijf of op de website van de fabrikant.
OPMERKING: In bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren, het
delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-mailberichten
blokkeren. U kunt dit probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de gewenste taak uit
te voeren en de firewall weer in te schakelen. Als u het probleem permanent wilt oplossen, configureert
u waar nodig de firewall opnieuw en past u het beleid en de instellingen van andere
inbraakdetectiesystemen aan. Neem voor meer informatie contact op met uw netwerkbeheerder of IT-
afdeling.
Firewallsoftware gebruiken 101
Essentiële beveiligingsupdates installeren
VOORZICHTIG: Microsoft verstuurt waarschuwingen over essentiële updates. Installeer alle
essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer te beschermen
tegen beveiligingsschendingen en computervirussen.
Wellicht zijn er, nadat de computer is geleverd, updates voor het besturingssysteem en andere software
beschikbaar gesteld. Neem de volgende richtlijnen in acht om te controleren of alle beschikbare updates
op de computer zijn geïnstalleerd:
Voer Windows Update maandelijks uit om de meest recente software van Microsoft te downloaden.
Haal de updates zodra deze worden vrijgegeven op van de Microsoft-website en via de koppeling
voor updates in Help en ondersteuning.
102 Hoofdstuk 10 Beveiliging
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
De HP ProtectTools Security Manager software is vooraf geïnstalleerd op bepaalde computermodellen.
U heeft toegang tot deze software via het Configuratiescherm van Windows. De software is voorzien
van beveiligingsfuncties die u beschermen tegen ongeoorloofde toegang tot de computer, het netwerk
en kritieke gegevens. Raadpleeg de Help-functie van de HP ProtectTools-software voor meer
informatie.
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) 103
Beveiligingskabel aanbrengen
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen.
2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2).
3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het
kabelslot met de sleutel.
OPMERKING: Uw computer kan er anders uitzien dan de afgebeelde computer. De locatie van het
beveiligingskabelslot verschilt per computermodel.
104 Hoofdstuk 10 Beveiliging
11 Software-updates
Software-update uitvoeren
Updates van de software die bij de computer is geleverd, zijn beschikbaar via het hulpprogramma HP
Update of op de website van HP.
Het hulpprogramma HP Update zoekt automatisch naar software-updates van HP. Het hulpprogramma
wordt met een bepaald interval uitgevoerd en biedt een lijst met ondersteuningsmeldingen, zoals
verbeteringen van de beveiliging en optionele updates van software en stuurprogramma's.
U kunt op elk gewenst moment controleren op updates door Start > Help en ondersteuning > Update
Software & Drivers (Software en stuurprogramma's bijwerken) te selecteren en de instructies op
het scherm te volgen.
De meeste software op de website van HP is verpakt in gecomprimeerde bestanden die SoftPaq's
worden genoemd. Sommige BIOS-updates zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die ROMPaq's
worden genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat
informatie over de installatie en het oplossen van problemen. (Readme.txt-bestanden die bij ROMPaq's
worden geleverd, zijn in het Engels.)
U kunt ook toegang krijgen tot software-updates door de schijf Support Software (Ondersteunende
software) aan te schaffen. Op deze schijf staan stuurprogramma’s, BIOS-updates en hulpprogramma’s.
Ga als volgt te werk om de actuele schijf Support Software aan te schaffen of een abonnement te nemen
waarmee u kunt beschikken over de huidige versie en toekomstige versies van de schijf:
1. Open een webbrowser en ga naar
http://www.hp.com/support.
2. Selecteer uw land of regio.
3. Klik op de optie voor software- en driver-downloads en typ het modelnummer van uw computer in
het productvak.
4. Druk op enter.
5. Volg de instructies op het scherm.
Ga als volgt te werk om een update van de software uit te voeren met de schijf Support Software:
1. Plaats de schijf Support Software (Ondersteunende software) in de optischeschijfeenheid.
2. Volg de instructies op het scherm.
Software-update uitvoeren 105
Ga als volgt te werk om een update van de software uit te voeren via de website van HP:
1. Ga na wat het model, de productcategorie en de serie of het type van uw computer is. Bereid een
update van het systeem-BIOS voor door na te gaan wat de versie is van het huidige BIOS dat op
de computer is geïnstalleerd. Raadpleeg het gedeelte "BIOS-versie vaststellen" voor nadere
informatie.
Als de computer op een netwerk is aangesloten, raadpleegt u de netwerkbeheerder voordat u
software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
OPMERKING: In het systeem-ROM van de computer wordt het systeem-BIOS van de computer
opgeslagen. Het BIOS initialiseert het besturingssysteem, regelt de interactie tussen de computer
en de hardwareapparaten en voorziet in de overdracht van gegevens tussen hardwareapparaten,
waaronder de tijd en datum.
2. Open een webbrowser en ga naar http://www.hp.com/support.
3. Selecteer uw land of regio.
4. Klik op de optie voor software- en driver-downloads en typ het modelnummer van uw computer in
het productvak.
5. Druk op enter.
6. Volg de instructies op het scherm.
BIOS bijwerken
Als u het BIOS wilt bijwerken, bepaalt u eerst welke BIOS-versie u momenteel heeft. Download en
installeer vervolgens het nieuwe BIOS.
BIOS-versie bepalen
Informatie over de BIOS-versie (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS genoemd) kunt u weergeven
door te drukken op fn+esc (als Microsoft Windows® al is gestart) of door gebruik te maken van het
programma Computer Setup.
Ga als volgt te werk om BIOS-informatie weer te geven in het programma Computer Setup:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC
key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen File (Bestand) > System Information
(Systeeminformatie).
4. Druk op esc om terug te keren naar het menu File (Bestand).
5. Klik op Exit (Afsluiten) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore changes and exit (Wijzigingen negeren
en afsluiten) en druk op enter.
106 Hoofdstuk 11 Software-updates
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Ter voorkoming van schade aan de computer of een mislukte installatie, wordt u
aangeraden een BIOS-update alleen te downloaden en te installeren wanneer de computer met de
netvoedingsadapter is aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer
een BIOS-update niet wanneer de computer op accuvoeding werkt of wanneer de computer is
aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een optionele voedingsbron. Volg de onderstaande
instructies tijdens het downloaden en installeren:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het
stopcontact te halen.
Sluit de computer niet af en activeer de standbystand of de hibernationstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
Ga als volgt te werk om een BIOS-update te downloaden:
OPMERKING: BIOS-updates worden beschikbaar gesteld wanneer dat nodig is. Mogelijk is geen
nieuwere BIOS-update beschikbaar voor uw computer. Het wordt aanbevolen regelmatig op de website
van HP te kijken of er BIOS-updates zijn.
1. Open een webbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma’s, typ het nummer van uw
computermodel in het productvak en druk vervolgens op enter.
3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product.
4. Klik op uw besturingssysteem.
5. Volg de instructies op het scherm om de BIOS-update te zoeken die u wilt downloaden. Noteer de
datum, naam of andere informatie waaraan u de download kunt herkennen. Aan de hand van deze
gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze naar de vaste schijf is gedownload.
6. Voer de volgende stappen uit in het downloadgebied:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geïnstalleerd.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie naar de vaste schijf te downloaden.
Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waar de BIOS-update wordt gedownload. U
hebt dit pad nodig wanneer u klaar bent om de update te installeren.
OPMERKING: Als uw computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de netwerkbeheerder
voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op het
scherm verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies worden weergegeven,
gaat u als volgt te werk:
1. Open Windows Verkenner door Start > Deze computer te selecteren.
2. Dubbelklik op de aanduiding van de vaste schijf. De vasteschijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal
station (C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
Software-update uitvoeren 107
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: Nadat op het scherm wordt aangegeven dat de installatie is geslaagd, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
Applicaties en stuurprogramma's bijwerken
1. Open een webbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma’s, typ het nummer van uw
computermodel in het productvak en druk vervolgens op enter.
3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product.
4. Klik op uw besturingssysteem.
5. Wanneer de lijst met updates verschijnt, klikt u op een update om een venster met extra informatie
te openen.
6. Klik op Nu downloaden.
7. Klik op Run (Uitvoeren) om de bijgewerkte software te installeren zonder het bestand te
downloaden.
– of –
Klik op Opslaan om het bestand op te slaan op uw computer. Selecteer een opslaglocatie op de
vaste schijf wanneer u daarom wordt gevraagd.
Nadat het bestand is gedownload, gaat u naar de map waarin het bestand is opgeslagen.
Dubbelklik op het bestand om de update te installeren.
8. Als hierom wordt gevraagd, start u de computer opnieuw op nadat de installatie is voltooid.
SoftPaq Download Manager gebruiken
HP SoftPaq Download Manager (SDM) is een hulpprogramma dat snel toegang verschaft tot SoftPaq-
informatie voor zakelijke computers van HP zonder dat het SoftPaq-nummer benodigd is. Met dit
hulpprogramma kunt u op eenvoudige wijze SoftPaqs zoeken en ze daarna downloaden en uitpakken.
Met SoftPaq Download Manager wordt vanaf de FTP-site van HP een gepubliceerd databasebestand
gelezen en gedownload dat het computermodel en SoftPaq-informatie bevat. SoftPaq Download
Manager is beschikbaar via de HP website. Als u SoftPaq Download Manager wilt gebruiken voor het
downloaden van SoftPaqs, moet u eerst het programma downloaden en installeren. Ga naar de HP
website op
http://www.hp.com/go/sdm en volg de instructies voor het downloaden en installeren van
SoftPaq Download Manager.
OPMERKING: SoftPaq Download Manager is alleen op bepaalde computermodellen vooraf
geïnstalleerd. Als u SoftPaq Download Manager wilt downloaden of meer informatie wilt over het gebruik
ervan, raadpleegt u de website van HP op
http://www.hp.com/go/sdm.
108 Hoofdstuk 11 Software-updates
U downloadt SoftPaqs als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP SoftPaq Download Manager.
2. Wanneer SoftPaq Download Manager de eerste keer wordt geopend, verschijnt er een venster
met de vraag of alleen software voor de computer die u gebruikt moet worden weergegeven, of de
software voor alle ondersteunde modellen. Selecteer Show software for all supported models
(Software voor alle ondersteunde modellen weergeven). Als u HP SoftPaq Download Manager
al eerder heeft gebruikt, gaat u door naar stap 3.
a. Selecteer uw besturingssysteem- en taalfilters in het venster Configuration Options
(Configuratie-opties). Middels de filters beperkt u het aantal opties dat wordt weergegeven in
het deelvenster Product Catalog (Productcatalogus). Als bijvoorbeeld alleen Windows XP
Professional wordt geselecteerd in het besturingssysteemfilter, wordt alleen Windows XP
Professional als besturingssysteem weergegeven in de productcatalogus.
b. Om andere besturingssystemen toe te voegen, wijzigt u de filterinstellingen in het venster
Configuration Options (Configuratie-opties). Raadpleeg de helpfunctie van de HP SoftPaq
Download Manager-software voor meer informatie.
3. Klik in het linkerdeelvenster op het plusteken (+) om de lijst met modellen uit te vouwen en selecteer
een of meer modellen van de producten die u wilt updaten.
4. Klik op Find Available SoftPaqs (Beschikbare SoftPaqs zoeken) om een lijst met beschikbare
SoftPaqs voor de geselecteerde computer te downloaden.
5. Selecteer een SoftPaq in de lijst en klik op Download Only (Alleen downloaden) als u veel
SoftPaqs wilt downloaden. Hoe lang het downloadproces in beslag neemt, hangt namelijk af van
de geselecteerde SoftPaqs en de snelheid van de internetverbinding.
Als u slechts één of twee SoftPaqs wilt downloaden en een internetverbinding met hoge snelheid
heeft, klikt u op Download & Unpack (Downloaden en uitpakken).
6. Klik met de rechtermuisknop op Install SoftPaq (SoftPaq installeren) in de SoftPaq Download
Manager-software om de geselecteerde SoftPaqs op de computer te installeren.
Software-update uitvoeren 109
12 MultiBoot
Opstartvolgorde van apparaten
Als de computer wordt opgestart, probeert het systeem op te starten vanaf ingeschakelde
opstartapparaten. Het hulpprogramma MultiBoot, dat standaard is ingeschakeld, bepaalt de volgorde
waarin het systeem een opstartapparaat selecteert. Bij opstartapparaten kan het gaan om
optischeschijfeenheden, diskettedrives, een netwerkkaart (NIC), vaste schijven of USB-apparaten.
Opstartapparaten bevatten opstartmedia of bestanden die de computer nodig heeft om correct te
kunnen opstarten en werken.
OPMERKING: Sommige opstartapparaten moeten worden ingeschakeld in Computer Setup voordat
u deze kunt opnemen in de opstartvolgorde.
In de fabriek is de computer zodanig ingesteld dat het opstartapparaat wordt geselecteerd door in de
onderstaande volgorde te zoeken naar ingeschakelde opstartapparaten en locaties van de schijfpositie:
OPMERKING: Sommige van de aangegeven opstartapparaten en locaties van de schijfpositie worden
mogelijk niet ondersteund op uw computer.
Upgraderuimte van notebookcomputer
Optischeschijfeenheid
Vaste schijf van notebookcomputer
USB-diskettedrive
USB-cd-romstation
USB-drive
Ethernetaansluiting van notebookcomputer
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
U kunt de volgorde waarin de computer naar een opstartapparaat zoekt wijzigen door de opstartvolgorde
te wijzigen in Computer Setup. U kunt ook op esc drukken wanneer ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt en vervolgens op f9 drukken.
Als u op f9 drukt, wordt een menu weergegeven dat de huidige opstartapparaten aangeeft en u in staat
stelt een opstartapparaat te selecteren. U kunt ook MultiBoot Express gebruiken om de computer
zodanig in te stellen dat u wordt gevraagd om een opstartlocatie telkens wanneer de computer wordt
ingeschakeld of opnieuw wordt opgestart.
110 Hoofdstuk 12 MultiBoot
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup
De computer start alleen op vanaf een USB-apparaat of netwerkkaart als het betreffende apparaat eerst
is ingeschakeld in Computer Setup.
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten en een USB-apparaat of netwerkkaart te gebruiken
als opstartapparaat:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for
Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. U kunt opstartbare media in USB-drives of drives die in een optioneel dockingapparaat zijn
geplaatst (alleen bepaalde modellen) inschakelen door met de cursorbesturing of de pijltoetsen
System Configuration (Systeemconfiguratie) > Device Configurations (Apparaatconfiguraties)
te selecteren en vervolgens op enter te drukken. Zorg dat Enabled (Ingeschakeld) is geselecteerd
naast USB legacy support (Ondersteuning voor oudere USB-systemen).
OPMERKING: De optie USB-poort moet zijn ingeschakeld om ondersteuning voor oudere USB-
systemen te kunnen gebruiken. Deze ondersteuning is standaard ingeschakeld. Als de poort wordt
uitgeschakeld, kunt u deze opnieuw inschakelen door System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Port Options (Poortopties) te selecteren en vervolgens te klikken op
Enabled (Ingeschakeld) naast USB Port (USB-poort).
– of –
Als u een NIC-apparaat wilt inschakelen, selecteert u System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) en klikt u vervolgens op Enabled
(Ingeschakeld) naast PXE Internal NIC boot (Opstarten vanaf PXE interne netwerkadapter).
4. Ga als volgt te werk om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten: klik op Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
OPMERKING: Ga als volgt te werk om een netwerkkaart aan te sluiten op een PXE-server (Preboot
eXecution Environment) of RPL-server (Remote Program Load) zonder MultiBoot te gebruiken: druk op
esc wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm
verschijnt en druk vervolgens snel op f12.
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup 111
Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen
Houd bij het wijzigen van de opstartvolgorde rekening met het volgende:
Als de computer opnieuw wordt opgestart nadat de opstartvolgorde is gewijzigd, probeert de
computer met de nieuwe opstartvolgorde op te starten.
Als er sprake is van meer dan één type opstartapparaat, probeert de computer steeds vanaf het
eerste apparaat van een bepaald type (uitgezonderd optische apparatuur) op te starten. Als de
computer bijvoorbeeld is verbonden met een optioneel dockingapparaat (alleen bepaalde
modellen) dat een vaste schijf bevat, wordt deze vaste schijf in de opstartvolgorde weergegeven
als vaste USB-schijf. Als het systeem van deze vaste USB-schijf probeert op te starten en dat lukt
niet, wordt daarna niet geprobeerd om op te starten vanaf de vaste schijf in de vasteschijfruimte.
In plaats daarvan wordt het volgende soort apparaat in de opstartvolgorde geprobeerd. Als er
echter 2 optische apparaten zijn en het eerste niet opstart (omdat het geen schijf bevat of deze
schijf geen opstartschijf is), probeert het systeem op te starten vanaf het tweede optische apparaat.
Als u de opstartvolgorde wijzigt, verandert u daarmee ook de logische stationsaanduidingen. Als
u bijvoorbeeld opstart vanaf een cd-romstation met daarin een in de vorm van station C
geformatteerde schijf, wordt dat cd-romstation station C en de vaste schijf in de vasteschijfruimte
station D.
De computer wordt alleen opgestart vanaf een netwerkkaart als het apparaat is ingeschakeld in
het menu Built-In Device Options (Opties voor ingebouwde apparaten) van Computer Setup en als
opstarten van dit apparaat is ingeschakeld in het menu Boot Options (Opstartopties) van Computer
Setup. Opstarten vanaf een netwerkkaart heeft geen invloed op de logische stationstoewijzingen
omdat er geen stationsaanduiding is gekoppeld aan de netwerkkaart.
Stations in een optioneel dockingapparaat (alleen bepaalde modellen) worden voor de
opstartvolgorde beschouwd als externe USB-apparaten.
112 Hoofdstuk 12 MultiBoot
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen
U kunt MultiBoot op de volgende manieren gebruiken:
om een nieuwe opstartvolgorde in te stellen die door de computer wordt gebruikt telkens wanneer
deze wordt op gestart door de opstartvolgorde in Computer Setup te wijzigen;
op dynamische wijze het opstartapparaat kiezen door op esc te drukken wanneer ‘Press the ESC
key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt en
vervolgens op f9 te drukken om het menu Boot Device Options (Opties opstartapparaat) te openen;
om MultiBoot Express te gebruiken om een variabele opstartvolgorde in te stellen. Bij deze functie
wordt u gevraagd om een opstartapparaat telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of
opnieuw wordt opgestart.
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup
Voer de volgende stappen uit om Computer Setup te starten en een volgorde voor opstartapparaten in
te stellen die wordt gebruikt telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of opnieuw wordt
opgestart:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for
Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen een apparaat in de lijst.
4. Gebruik de cursorbesturing om met de pijltoets-omhoog de apparaatnaam aan te klikken om het
apparaat omhoog te verplaatsen in de opstartvolgorde, of druk op de +-toets.
– of –
Als u het apparaat omlaag wilt verplaatsen in de opstartvolgorde, gebruikt u de cursorbesturing
om op de pijl omlaag naast de apparaatnaam te klikken, of drukt u op de --toets.
5. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op Save (Opslaan) in de
linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Dynamisch een opstartapparaat kiezen via f9
U kunt als volgt op dynamische wijze een opstartapparaat voor de huidige opstartprocedure kiezen:
1. Open het menu Select Boot Device (Opstartapparaat selecteren) door de computer in te schakelen
of opnieuw op te starten en druk vervolgens op esc wanneer ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f9.
3. Gebruik de cursorbesturing of de pijltoetsen om een opstartapparaat te selecteren en druk
vervolgens op enter.
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen 113
De wijzigingen worden onmiddellijk geactiveerd.
Prompt voor MultiBoot Express instellen
Ga als volg te werk om Computer Setup te starten en het menu voor de MultiBoot-opstartlocatie weer
te geven telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of opnieuw wordt opgestart:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for
Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. Gebruik de cursorbesturing of de pijltoetsen om System Configuration (Systeemconfiguratie) >
Boot Options (Opstartopties) te selecteren en druk vervolgens op enter.
4. Voer in het veld Express Boot Popup Delay (Sec) (Weergave Express Boot-menu (in seconden))
in hoelang (in seconden) het opstartlocatiemenu moet worden weergegeven voordat de huidige
MultiBoot-instelling wordt geactiveerd. (Wanneer u 0 selecteert, wordt het opstartlocatiemenu van
Express Boot niet weergegeven).
5. Ga als volgt te werk om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten: klik op Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Voorkeuren MultiBoot Express invoeren
Wanneer tijdens het opstarten het Express Boot-menu wordt weergegeven, heeft u de volgende opties:
Om een opstartapparaat uit het menu van Express Boot op te geven, selecteert u uw voorkeur
binnen de opgegeven tijd en drukt u op enter.
Ter voorkoming dat de computer de huidige MultiBoot-instelling gebruikt, drukt u op een toets
voordat de wachttijd verstrijkt. De computer start niet op voordat u een opstartapparaat heeft
geselecteerd en op enter drukt.
Om ervoor te zorgen dat de computer de huidige MultiBoot-instelling gebruikt, wacht u totdat de
wachttijd is verstreken.
114 Hoofdstuk 12 MultiBoot
13 Beheer en afdrukken
Client Management Solutions gebruiken
Client Management Solutions software biedt op standaarden gebaseerde oplossingen voor het beheren
van clientcomputers (gebruikerscomputers), variërend van desktopcomputers en werkstations tot
notebookcomputers en tablet-pc’s, in een netwerkomgeving.
Clientbeheer omvat de volgende basismogelijkheden en voorzieningen:
Initiële implementatie van software-image
Installatie van systeemsoftware op afstand
Beheer en updates van software
ROM-updates
Behouden en beveiligen van computermiddelen (de hardware en software die op de computer zijn
geïnstalleerd)
Foutberichten en herstel van bepaalde onderdelen van de systeemsoftware en -hardware
OPMERKING: De ondersteuning van specifieke functies die in dit onderdeel worden beschreven kan
variëren per model computer en/of de op de computer geïnstalleerde versie van de beheersoftware.
Software-images configureren en distribueren
De computer wordt geleverd met een van tevoren geïnstalleerde "image" van de systeemsoftware. Deze
initiële software-image wordt geconfigureerd tijdens de eerste installatie van de computer. Nadat de
software is "uitgepakt", is de computer klaar voor gebruik.
U kunt een eigen software-image op een van de volgende manieren implementeren (verspreiden):
Aanvullende softwareapplicaties installeren na het uitpakken van de vooraf geïnstalleerde
software-image
Hulpmiddelen voor de distributie van software gebruiken, zoals Altiris Deployment Solutions, om
de vooraf geïnstalleerde software te vervangen door een eigen software-image
Met een procedure voor "disk cloning" de inhoud van één vaste schijf naar een andere kopiëren
De methode die u daarvoor gebruikt, is afhankelijk van de technologische omgeving en processen van
uw organisatie.
OPMERKING: Het hulpprogramma Computer Setup en diverse andere systeemvoorzieningen bieden
aanvullende hulp bij configuratiebeheer, probleemoplossing, energiebeheer en het herstel van
systeemsoftware.
Client Management Solutions gebruiken 115
Software beheren en updaten
HP biedt verschillende hulpmiddelen voor het beheren en updaten van de software op clientcomputers:
HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: Als u de HP Client Manager voor Altiris wilt downloaden of als u meer informatie
wilt over HP Client Manager voor Altiris, raadpleegt u de website van HP op
http://www.hp.com.
HP CCM (Client Configuration Manager) (alleen bepaalde modellen)
HP SSM (System Software Manager)
HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen)
HP Client Manager voor Altiris combineert ‘Intelligent Manageability’-technologie met software van
Altiris. HP Client Manager voor Altiris biedt superieure functionaliteit voor hardwarebeheer voor HP
apparaten:
Gedetailleerde overzichten van de hardware (voor activabeheer)
Observatie en diagnostiek door middel van System Checkup
Via het web toegankelijke rapporten over bedrijfskritieke gegevens, zoals temperatuur- en
geheugenwaarschuwingen
Update op afstand van systeemsoftware, zoals stuurprogramma’s voor apparaten en het systeem-
BIOS
OPMERKING: Aanvullende functionaliteit wordt toegevoegd wanneer HP Client Manager voor Altiris
wordt gebruikt in combinatie met optionele software van Altiris Solutions (afzonderlijk verkrijgbaar).
Als HP Client Manager voor Altiris (geïnstalleerd op een clientcomputer) wordt gebruikt in combinatie
met software van Altiris Solutions (geïnstalleerd op een beheercomputer), biedt HP Client Manager voor
Altiris extra beheerfunctionaliteit en gecentraliseerd hardwarebeheer van clientapparatuur voor de
volgende aspecten van de IT-levensduur:
Voorraad- en activabeheer
Softwarelicentiecontrole
Opsporing en rapportage van computers
Informatie over leasecontracten en controle vaste activa
Distributie en migratie van systeemsoftware
Windows®-migratie
Systeemimplementatie
Migratie persoonlijkheid (persoonlijke instellingen gebruiker)
116 Hoofdstuk 13 Beheer en afdrukken
Helpdesk en probleemoplossing
Beheer van helpdesktickets
Probleemoplossing op afstand
Oplossing van problemen op afstand
Herstel client na noodsituatie
Software- en taakbeheer
Doorlopend clientbeheer
Distributie van HP-systeemsoftware
"Self-healing" van applicaties (het vermogen om bepaalde problemen met applicaties te
herkennen en te herstellen)
De software van Altiris Solutions biedt gebruiksvriendelijke functies voor softwaredistributie. HP Client
Manager voor Altiris ondersteunt communicatie met de software van Altiris Solutions, die kan worden
gebruikt voor de implementatie van nieuwe hardware of persoonlijkheidsmigratie naar een nieuw
besturingssysteem met behulp van gebruiksvriendelijke wizards. HP Client Manager voor Altiris kan
worden gedownload van de website van HP.
Als de software van Altiris Solutions wordt gebruikt in combinatie met HP System Software Manager of
HP Client Manager voor Altiris, kunnen beheerders tevens het systeem-BIOS en de
apparaatstuurprogramma's bijwerken vanaf een centrale console.
Client Management Solutions gebruiken 117
HP CCM (Client Configuration Manager) (alleen bepaalde modellen)
HP CCM (Client Configuration Manager) automatiseert het beheer van software, waaronder
besturingssystemen, applicaties, updates, content en instellingen, en garandeert zo dat iedere
computer de juiste configuratie heeft. Met deze automatische beheeroplossingen kunt u gedurende de
gehele levensduur van de computer de software beheren.
Met CCM kunt u de volgende taken uitvoeren:
De hardware en software in allerlei verschillende platformen in kaart brengen
Een softwarepakket maken en een analyse van de gevolgen maken voor de distributie
Beleidsconforme distributie en onderhoud van software uitvoeren op specifieke individuele
computers, werkgroepen of gehele computerpopulaties
De besturingssystemen, applicaties en content op verschillende computers vanaf een willekeurige
locatie controleren en beheren
CCM integreren met helpdesks en andere hulpmiddelen voor systeembeheer voor een
probleemloze afhandeling
De vruchten plukken van een gezamenlijke infrastructuur voor het beheren van software en content
op de standaardcomputers van alle zakelijke gebruikers binnen een netwerk
De schaal afstemmen op de behoeftes van het bedrijf
118 Hoofdstuk 13 Beheer en afdrukken
HP SSM (System Software Manager)
Met HP SSM (System Software Manager) kunt u op afstand en op meerdere systemen tegelijk
systeemsoftware bijwerken. Wanneer SSM wordt uitgevoerd op een clientcomputer, worden de versies
van hardware en software gedetecteerd en wordt geselecteerde software bijgewerkt vanuit een centrale
locatie, die filestore wordt genoemd. Versies van stuurprogramma's die worden ondersteund door SSM
worden op de website van HP voor het downloaden van stuurprogramma's en op de cd Support
Software (Ondersteuningssoftware) aangegeven met een speciaal pictogram. Als u het hulpprogramma
SSM wilt downloaden of als u meer informatie wilt over SSM, raadpleegt u de website van HP op
http://www.hp.com/go/ssm (alleen Engels).
Client Management Solutions gebruiken 119
HP Universal Print Driver gebruiken (alleen bepaalde
modellen)
HP Universal Print Driver Series voor Windows is één intelligent stuurprogramma dat in de plaats komt
van afzonderlijke stuurprogramma's voor HP netwerkprinters.
OPMERKING: Het HP universeel printstuurprogramma is alleen op bepaalde modellen vooraf
geïnstalleerd. Als u het HP universeel printstuurprogramma wilt downloaden of als u meer informatie
wilt over het gebruik ervan, raadpleegt u de website van HP op
http://www.hp.com/go/
universalprintdriver (alleen Engels).
Ga als volgt te werk om af te drukken met de HP Universal Print Driver:
1. Selecteer Bestand > Afdrukken in een willekeurige applicatie.
2. Selecteer HP Universal Printing PS in de lijst met printers.
3. Klik op Afdrukken.
4. Voer het IP-adres of netwerkpad van de printer in.
OPMERKING: Als u het IP-adres of het netwerkpad van de printer niet kunt vinden, neemt u
contact op met uw IT-beheerder voor hulp.
5. Schakel de optie Maak een permanente kopie van deze printer in de map Mijn printers in.
6. Klik op Afdrukken.
120 Hoofdstuk 13 Beheer en afdrukken
14 Richtlijnen voor schoonmaken
In dit hoofdstuk staan de beste praktijken en aanbevelingen beschreven voor het veilig schoonmaken
en desinfecteren van uw computer.
Schoonmaakproducten
Gebruik de volgende producten om de computer veilig schoon te maken en te desinfecteren.
Dimethyl benzyl ammonium chloride 0,3 procent maximale concentratie (Bijvoorbeeld
kiemdodende wegwerpdoekjes. Deze doekjes zijn er van een aantal merken.)
Alcoholvrije glasreinigingsvloeistof
Water met milde zeepoplossing
Droge microvezelschoonmaakdoek of zeemlederen doek (antistatische doek zonder olie)
Antistatische stofdoeken
VOORZICHTIG: vermijd de volgende schoonmaakproducten:
Sterke oplosmiddelen, zoals aceton, ammoniumchloride, methyleenchloride en koolwaterstoffen. Deze
kunnen het oppervlak van de computer onherstelbaar beschadigen.
Vezelhoudende materialen, zoals papieren zakdoekjes, die krassen kunnen veroorzaken op de
computer. In de loop der tijd kunnen vuildeeltjes en schoonmaakmiddelen zich ophopen in de krassen.
Schoonmaakproducten 121
Schoonmaakprocedures
Volg de procedures in dit gedeelte om de computer veilig schoon te maken.
WAARSCHUWING! Probeer de computer niet schoon te maken terwijl deze is ingeschakeld, om het
risico van elektrische schokken of schade aan onderdelen te beperken. Voordat u de computer
schoonmaakt, schakelt u voeding naar de computer uit door de computer uit te schakelen, de externe
netvoeding los te koppelen en daarna alle externe apparaten met eigen voeding los te koppelen.
VOORZICHTIG: Spuit geen schoonmaakmiddelen of vloeistoffen rechtstreeks op het oppervlak van
de computer. Vloeistoffen die op het oppervlak terechtkomen, kunnen onherstelbare schade toebrengen
aan interne onderdelen.
Beeldscherm schoonmaken
Veeg het beeldscherm voorzichtig schoon met een zachte, pluisvrije doek die is bevochtigd met een
alcoholvrij glasreinigingsmiddel. Zorg dat het beeldscherm droog is voordat u het dichtdoet.
Zijkanten en bovenkant schoonmaken
Om de zijkanten en de bovenkant schoon te maken en te desinfecteren, gebruikt u een zachte
microvezeldoek of een zeemlederen doek die is bevochtigd met een van de schoonmaakoplossingen
die eerder zijn beschreven. U kunt ook een kiemdodend wegwerpdoekje gebruiken.
OPMERKING: Wanneer u de bovenkant van de computer schoonmaakt, veegt u in een
cirkelbeweging om vuil en stofdeeltjes te verwijderen.
Touchpad en toetsenbord schoonmaken
VOORZICHTIG: zorg bij het schoonmaken van het touchpad en het toetsenbord dat er geen
vloeistoffen tussen de toetsen komen. Gemorste vloeistof kan onherstelbare schade aanbrengen aan
interne onderdelen.
Om het touchpad en het toetsenbord schoon te maken en te desinfecteren, gebruikt u een zachte
microvezeldoek of een zeemlederen doek die is bevochtigd met een van de
schoonmaakoplossingen die eerder zijn beschreven. U kunt ook een kiemdodend wegwerpdoekje
gebruiken.
Gebruik een spuitbus met perslucht met een verlengstuk om te voorkomen dat toetsen blijven
hangen en om stof, pluisjes en vuildeeltjes te verwijderen van het toetsenbord.
WAARSCHUWING! gebruik geen stofzuiger om het toetsenbord schoon te maken. Zo beperkt
u het risico van een elektrische schok en schade aan de interne onderdelen. Een stofzuiger kan
stofdeeltjes op het oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
122 Hoofdstuk 14 Richtlijnen voor schoonmaken
15 Computer Setup
Computer Setup starten
Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden
gebruikt wanneer het besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen.
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle in deze handleiding genoemde menuopties voor Computer
Setup door uw computer ondersteund.
OPMERKING: Een op een USB-poort aangesloten toetsenbord of muis kan in Computer Setup
uitsluitend worden gebruikt wanneer de ondersteuning voor oudere USB-systemen is ingeschakeld.
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
Computer Setup gebruiken
Navigeren en selecteren in Computer Setup
De informatie en instellingen in Computer Setup (Computerinstellingen) zijn beschikbaar via de menu’s
File (Bestand), Security (Beveiliging), System Diagnostics (Systeemdiagnose) en System Configuration
(Systeemconfiguratie).
Ga als volgt te werk om te navigeren in Computer Setup en items te selecteren:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
Als u een menu of menuonderdeel wilt selecteren, gebruikt u de tab-toets en de pijltoetsen
en drukt u vervolgens op enter. U kunt ook gebruikmaken van een aanwijsapparaat om op
het onderdeel te klikken.
Om omhoog of omlaag te schuiven, klikt u op de pijl omhoog of de pijl omlaag in de
rechterbovenhoek van het scherm, of gebruikt u de pijl omhoog- of pijl omlaag-toets.
Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het hoofdscherm
van Computer Setup. Volg daarna de instructies op het scherm.
Computer Setup starten 123
OPMERKING: U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met behulp van een
aanwijsapparaat (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het
toetsenbord.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer het menu File (Bestand), Security (Beveiliging), System Diagnostics
(Systeemdiagnose) of System Configuration (Systeemconfiguratie).
Ga als volgt te werk om de menu's van Computer Setup af te sluiten:
Klik op het pictogram Exit (Afsluiten) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm
om de menu's van Computer Setup te sluiten zonder uw wijzigingen op te slaan.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore Changes and Exit
(Wijzigingen negeren en afsluiten) en druk op enter.
– of –
Klik op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm
om de menu's van Computer Setup te sluiten en uw wijzigingen op te slaan.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit
(Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Fabrieksinstellingen in Computer Setup herstellen
OPMERKING: Het herstellen van de standaardwaarden is niet van invloed op de vasteschijfmodus.
Ga als volgt te werk om alle instellingen in Computer Setup terug te zetten op de fabriekswaarden:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen File (Bestand) > Restore defaults
(Standaardinstellingen herstellen).
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan) in de
linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
124 Hoofdstuk 15 Computer Setup
OPMERKING: Uw wachtwoord- en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.
Menu’s van Computer Setup
De menutabellen in dit onderdeel geven een overzicht van de opties in Computer Setup.
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle menuopties voor Computer Setup die in dit hoofdstuk worden
genoemd door uw computer ondersteund.
Menu File (Bestand)
Optie Actie
System Information (Systeeminformatie)
Hiermee kunt u identificatie-informatie weergeven over
de computer en de accu's in het systeem.
Hiermee kunt u informatie weergeven over de
specificaties van de processor, de grootte van het
geheugen, het systeem-ROM, de revisie van de
videokaart, de versie van de toetsenbordcontroller en
identificatienummers van voorzieningen voor draadloze
communicatie.
Restore Defaults (Standaardinstellingen herstellen) Hiermee kunt u de configuratie-instellingen in Computer Setup
vervangen door de oorspronkelijke fabrieksinstellingen. (De
vasteschijfmodus, wachtwoordinstellingen en
beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.)
Reset BIOS security to factory default (Fabrieksinstellingen
van BIOS-beveiliging herstellen)
Hiermee herstelt u het in de fabriek ingestelde wachtwoord in
geval van een vergeten wachtwoord.
Ignore Changes and Exit (Wijzigingen negeren en afsluiten) Hiermee kunt u wijzigingen annuleren die tijdens de huidige
sessie zijn ingevoerd. Vervolgens wordt Computer Setup
afgesloten en wordt de computer opnieuw opgestart.
Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) Hiermee kunt u wijzigingen opslaan die tijdens de huidige
sessie zijn ingevoerd. Vervolgens wordt Computer Setup
afgesloten en wordt de computer opnieuw opgestart. De
wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer
opnieuw wordt gestart.
Menu Security (Beveiliging)
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle in dit gedeelte genoemde menuopties door uw computer
ondersteund.
Optie Actie
Setup BIOS Administrator Password (BIOS-
beheerderswachtwoord instellen)
Hiermee kunt u een BIOS-beheerderswachtwoord instellen.
User Management (Gebruikersbeheer, BIOS-wachtwoord
vereist)
Hiermee kunt u een nieuwe gebruikersaccount voor het
BIOS aanmaken.
Hiermee kunt u een lijst met gebruikers van ProtectTools
weergeven.
Menu’s van Computer Setup 125
Optie Actie
Password Policy (Wachtwoordbeleid, BIOS-wachtwoord
vereist)
Hiermee kunt u de criteria voor het wachtwoordbeleid
instellen.
HP SpareKey Hiermee kunt u HP SpareKey inschakelen of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Always Prompt for HP SpareKey Enrollment (Altijd vragen om
inschrijving bij HP SpareKey)
Hiermee kunt u de inschrijving bij HP SpareKey inschakelen
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Fingerprint Reset on Reboot (If Present) (Vingerafdruk opnieuw
instellen (indien aanwezig))
Hiermee kunt u de eigenaar van de vingerafdruklezer opnieuw
instellen of wissen (alleen bepaalde modellen, standaard
uitgeschakeld).
Allow reset of HP ProtectTools security keys (Reset van
beveiligingssleutels van HP ProtectTools toestaan)
Hiermee kunt u het opnieuw instellen van HP ProtectTools
beveiligingstoetsen inschakelen of uitschakelen.
Change Password (Wachtwoord wijzigen) Hiermee kunt u een BIOS-beheerderswachtwoord opgeven,
wijzigen of verwijderen.
HP SpareKey Enrollment (Inschrijving bij HP SpareKey) Hiermee kunt u zich bij HP SpareKey inschrijven of
HP SpareKey opnieuw instellen. Dit is een reeks
beveiligingsvragen en -antwoorden die worden gebruikt
wanneer u uw wachtwoord bent vergeten.
DriveLock Passwords (DriveLock-wachtwoorden)
Hiermee kunt u DriveLock in- of uitschakelen op een
vaste schijf van de computer (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het gebruikers- of hoofdwachtwoord van
DriveLock wijzigen.
OPMERKING: De DriveLock-instellingen zijn uitsluitend
toegankelijk als u Computer Setup opent door de computer in
te schakelen (en niet door deze opnieuw op te starten).
TPM Embedded Security (Geïntegreerde TPM-beveiliging) Hiermee kunt u de ondersteuning voor geïntegreerde TPM-
beveiliging (Trusted Platform Module) inschakelen of
uitschalen, waarmee de computer wordt beschermd tegen
onbevoegde toegang tot eigenaarsfuncties die beschikbaar
zijn in de geïntegreerde beveiliging voor ProtectTools.
Raadpleeg de Help van ProtectTools voor meer informatie.
OPMERKING: U heeft een instelwachtwoord nodig om
deze instelling te wijzigen.
Automatic DriveLock (Automatische DriveLock) Hiermee kunt u de ondersteuning voor Automatische
DriveLock in- of uitschakelen.
Disk Sanitizer Voer Disk Sanitizer (Schijf gezond maken) uit om alle
bestaande gegevens op de primaire vaste schijf of de schijf in
de upgraderuimte te vernietigen.
VOORZICHTIG: Als u Disk Sanitizer uitvoert, worden de
gegevens op de geselecteerde schijf permanent vernietigd.
System IDs (Systeemidentificatie) Hiermee kunt u een door de gebruiker gedefinieerd
inventarisnummer voor computer en eigenaar invoeren.
126 Hoofdstuk 15 Computer Setup
Menu System Diagnostics (Systeemdiagnose)
Optie Actie
Menu System Diagnostics (Systeemdiagnose)
F1 System Information (Systeeminformatie). Hiermee
kunt u de volgende informatie weergeven:
Identificatie-informatie over de computer en de
accu’s in het systeem.
Informatie over de specificaties van de processor,
de grootte van het geheugen, het systeem-ROM, de
revisie van de videokaart, de versie van de
toetsenbordcontroller en identificatienummers van
voorzieningen voor draadloze communicatie.
F2 Start-up Test (Opstarttest). Hiermee kunt u de
systeemonderdelen verifiëren die nodig zijn voor het
starten van de computer.
F3 Run-in Test. Hiermee kunt u een uitgebreide controle
van het systeemgeheugen uitvoeren.
F4 Hard Disk Test (Vasteschijftest). Hiermee kunt u een
uitgebreide zelftest van elke vaste schijf in het systeem
uitvoeren.
F5 Error Log (Foutenlogboek). Hiermee geeft u een
logboekbestand weer als er fouten zijn opgetreden.
Menu System Configuration (Systeemconfiguratie)
OPMERKING: Sommige opties in System Configuration (Systeemconfiguratie) worden mogelijk niet
ondersteund door uw computer.
Optie Actie
Language (Taal) Hiermee kunt u de taal van Computer Setup wijzigen.
Boot Options (Opstartopties)
Hiermee kunt u de wachttijd (in seconden) voor de
weergave van het opstartmenu instellen.
Hiermee kunt u de weergave van een aangepast logo in-
of uitschakelen (standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u de weergave van een URL voor meer
diagnose-informatie in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u het opstarten vanaf een cd-rom-drive in-
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het opstarten vanaf een SD-kaart in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het opstarten vanaf een diskette in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het opstarten vanaf een interne PXE-
netwerkadapter in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Menu’s van Computer Setup 127
Optie Actie
Hiermee kunt u de weergavetijd van het keuzemenu
Express Boot in seconden instellen.
Hiermee kunt u de opstartvolgorde instellen.
Device Configurations (Apparaatconfiguraties)
Hiermee kunt u de ondersteuning van oudere USB-
systemen in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Als ondersteuning van oudere USB-systemen is
ingeschakeld, kunt u het volgende doen:
Een USB-toetsenbord gebruiken in Computer
Setup, ook als er geen Windows®-
besturingssysteem actief is.
Opstarten vanaf opstartbare USB-apparaten, zoals
vaste schijven, diskettestations of optische schijven
die via een USB-poort met de computer zijn
verbonden.
Hiermee kunt u een modus voor de parallelle poort
selecteren: ECP (Enhanced Capabilities Port),
standaard, bidirectioneel of EPP (Enhanced Parallel
Port).
Hiermee kunt u de functie Ventilator altijd aan bij
netvoeding in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u de functie voor het voorkomen van de
uitvoering van gegevens in- of uitschakelen. Als deze
functie is ingeschakeld, kan de processor het uitvoeren
van bepaalde viruscodes uitschakelen, waardoor de
computer beter is beveiligd.
Hiermee kunt u LAN-energiebesparing in- of uitschakelen
(alleen bepaalde modellen). Wanneer deze functie is
ingeschakeld, wordt energie bespaard doordat de LAN-
verbinding wordt uitgeschakeld wanneer deze niet wordt
gebruikt (standaard ingeschakeld).
SATA apparaatmodus (Serial Advanced Technology
Attachment). De volgende opties zijn beschikbaar:
AHCI (Advanced Host Controller Interface)
IDE (Integrated Drive Electronics)
RAID (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: De aanwezigheid van deze opties is
afhankelijk van het model computer.
Hiermee kunt u het snel opladen van de tweede accu in-
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u HP QuickLook 3 in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de virtualisatietechnologie in- of
uitschakelen (alleen bepaalde modellen, standaard
uitgeschakeld).
128 Hoofdstuk 15 Computer Setup
Optie Actie
Hiermee kunt u TXT (Intel® Trusted Execution
Technology) in- of uitschakelen (alleen bepaalde
modellen; standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u de dual core-processor in- of uitschakelen
(alleen bepaalde modellen, standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de UEFI-modus (Unified Extensible
Firmware Interface) in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee stelt u de status van Num Lock bij het opstarten
in (in- of uitgeschakeld)
Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde
apparaten)
Hiermee kunt u de knop voor draadloze communicatie in-
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het geïntegreerde WLAN-apparaat in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u geïntegreerde radio van het WWAN-
apparaat in- of uitschakelen (alleen bepaalde modellen,
standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de geïntegreerde Bluetooth®-radio in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de netwerkadapter in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het schakelen tussen LAN/WLAN in- of
uitschakelen (standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u opgeven of de computer via het LAN uit
de slaapstand kan worden gehaald. De volgende opties
zijn beschikbaar:
Disabled (Gedeactiveerd)
Boot to Network (Opstarten via netwerk) (standaard
ingesteld)
Follow Boot Order (Opstartvolgorde volgen)
Hiermee kunt u de vingerafdruklezer in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u een modem in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u de omgevingslichtsensor in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het Multibay apparaat van de
notebookcomputer in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u de geïntegreerde camera in- of
uitschakelen (alleen bepaalde modellen, standaard
ingeschakeld).
Menu’s van Computer Setup 129
Optie Actie
Hiermee kunt u de optischeschijfeenheid in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u interne microfoons in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Port Options (Poortopties, alle zijn standaard ingeschakeld) OPMERKING: Alle poortopties zijn standaard ingeschakeld.
Hiermee kunt u het smartcardslot in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u het ExpressCard-slot in- of
uitschakelen.
Hiermee kunt u de seriële poort in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de parallelle poort in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de Flash-medialezer in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de USB-poort in- of uitschakelen.
VOORZICHTIG: Als u de USB-poort uitschakelt,
worden ook de MultiBay- en ExpressCard-apparaten op
de geavanceerde poortreplicator uitgeschakeld.
Hiermee kunt u de 1394-poort in- of uitschakelen.
Set Security Level (Beveiligingsniveau instellen) Hiermee kunt u het beveiligingsniveau voor alle items in het
BIOS-menu wijzigen, bekijken of verbergen.
Restore Security Defaults (Standaardbeveiligingsinstellingen
herstellen)
Hiermee kunt u de standaardbeveiligingsinstellingen
herstellen.
130 Hoofdstuk 15 Computer Setup
Index
A
Aan/uit-knop, herkennen 4
Aan/uit-lampje, herkennen 3
Aansluiten, externe
netvoedingsbron 54
Aanwijsapparaten
voorkeuren instellen 29
accu
herkennen 11
plaatsen 56
verwijderen 56
Accu
afvoeren 62
kalibreren 59
lage acculading 58
opbergen 61
opladen 57, 59
opnieuw opladen 61
vervangen 62
voeding besparen 61
Accu, temperatuur 61
Acculading, maximaliseren 58
Acculampje 57, 58
Acculampje, herkennen 7
Accuontgrendeling 8, 56
Accuruimte 8, 12
Accuvoeding 55
Afdrukopties-venster, hotkey 31
Afsluiten 63
Altiris Deployment Solutions 115
Apparaatbeveiliging 98
Apparaatconfiguraties 128
Applicatietoets, Windows 5
Audioapparatuur, aansluiten van
externe 40
Audiofuncties controleren 40
Audio-ingang (microfoon) 6, 37
Audio-uitgang (hoofdtelefoon) 6,
37
Automatische DriveLock,
wachtwoord
invoeren 96
verwijderen 97
B
Bedrijfs-WLAN, verbinding 18
Beeldscherm
beeld, schakelen 32
helderheid instellen,
hotkeys 33
schoonmaken 122
Beeldscherm, onderdelen 9
Beeldscherm, schakelen 32
Beheerderswachtwoord 88
Beschrijfbare media 50
Besparen, voeding 61
Besturingssysteem
label met Microsoft certificaat
van echtheid 12
productcode 12
Beveiliging, computer
beveiligen 87
Beveiliging, draadloze
communicatie 16
Beveiligingskabel,
bevestigingspunt herkennen 7
Beveiligingsniveau instellen 130
Bevestigingspunt
beveiligingskabel 7
BIOS-
beheerderswachtwoord 125
BIOS-update
downloaden 107
installeren 107
Bluetooth, label 12
Bluetooth-apparaat 13
Boot options (Opstartopties) 127
C
Caps Lock-lampje, herkennen 3
Cd
plaatsen 43, 78
verwijderen 46, 79
Cd-drive 77
Certificaat van echtheid, label 12
Codering 17
Computerinformatie 106
Computer Setup
apparaatbeveiliging 98
BIOS-
beheerderswachtwoord 89
DriveLock-wachtwoord 92
herstellen,
fabrieksinstellingen 124
instellen MultiBoot
Express 114
menu File (Bestand) 125
menu Security
(Beveiliging) 125
menu System Configuration
(Systeemconfiguratie) 127
navigeren en selecteren 123
opstartapparaten
inschakelen 111
opstartvolgorde instellen 113
System Diagnostics
(Systeemdiagnose),
menu 127
Connector, netvoeding 7
Controleren, audiofuncties 40
D
Digitale kaart
plaatsen 81
stopzetten 82
verwijderen 82
Digitalemediaslot 6, 81
Diskettedrive 77
Index 131
Disk Sanitizer 126
DisplayPort, herkennen 7
Distributie, software 115
Draadloos netwerk, problemen
oplossen 24
Draadloos netwerk (WLAN)
aansluiten 18
bedrijfs-WLAN, verbinding 18
benodigde apparatuur 16
beveiliging 16
effectief bereik 18
openbaar WLAN,
verbinding 18
Draadloos wide area netwerk
(WWAN) 20
Draadloze communicatie,
bedieningselementen
besturingssysteem 14
knop 14
Draadloze communicatie,
knop 14
Draadloze communicatie, knop
herkennen 4
Draadloze communicatie,
lampje 14
Draadloze communicatie, lampje
herkennen 3
Draadloze communicatie,
pictogram 14
DriveLock, automatisch 126
DriveLock-wachtwoord
beschrijving 92
instellen 93
invoeren 94
verwijderen 96
wijzigen 95
Dual Core-processor 129
Dvd
plaatsen 43, 78
regio-instelling wijzigen 45
verwijderen 46, 79
Dvd, regio-instelling 45
Dvd-drive 77
E
Esc-toets, herkennen 5
Externe audioapparatuur
aansluiten 40
Externe monitor, poort
herkennen 7
Externe schijfeenheid 77
F
Fabrieksinstellingen
herstellen 125
File (Bestand), menu 125
Film bekijken 44
Firewall 17
Fn-toets 29
Fn-toets, herkennen 5
Foutenlogboek 127
Functietoetsen 29
Functietoetsen, herkennen 5
G
Gebruikerswachtwoord 88
Geheugenmodule
plaatsen 85
verwijderen 84
Geïntegreerd apparaat
Bluetooth®-radio 129
draadloze communicatie,
knop 129
geïntegreerde camera 129
geïntegreerd WLAN 129
modem 129
netwerkadapter 129
omgevingslichtsensor 129
radio van WWAN-
apparaat 129
schakelen tussen LAN/
WLAN 129
via LAN uit slaapstand
halen 129
vingerafdruklezer 129
Geïntegreerd numeriek
toetsenblok, toetsen
herkennen 5
Geluidsvolume aanpassen 38
H
Hardware, herkennen 1
HDMI 32
Helderheid instellen, hotkeys 33
Help en ondersteuning,
hotkey 31
Hibernationstand
activeren 51
beëindigen 51
geactiveerd bij kritiek lage
acculading 58
Hoofdtelefoon 37
Hotkeys
beschrijving 29
gebruiken 30
geluid in- en uitschakelen 33
geluidsvolume verhogen 33
geluidsvolume verlagen 33
helderheid van beeldscherm
verhogen 33
helderheid van beeldscherm
verlagen 33
Help en ondersteuning
openen 31
QuickLock activeren 33
schakelen tussen
beeldschermen 32
standbystand activeren 32
systeeminformatie
weergeven 30
venster met afdrukopties
openen 31
Hotkey voor
systeeminformatie 30
HP 3D DriveGuard 68
HP Client Configuration
Manager 116, 118
HP Client Manager voor
Altiris 116
HP Connection Manager
(Verbindingsbeheer),
software 15
HP mobiel breedband,
uitgeschakeld 20
HP module voor mobiel
breedband 20
HP ProtectTools Security
Manager 103
HP QuickLook 3 34, 128
HP System Software
Manager 116, 119
Hubs 74
I
Image, computer 115
In-/uitgangen
audio-ingang (microfoon) 6,
37
audio-uitgang
(hoofdtelefoon) 6, 37
RJ-45 (netwerk) 7
132 Index
Ingebouwd apparaat
notebookcomputer,
Multibay 129
Inschrijving bij HP SpareKey 126
Installatie, computer 1
Installatieprogramma
System Diagnostics
(Systeemdiagnose),
menu 127
Installatie van draadloos
netwerk 16
Instellingen Computer Setup
herstellen,
fabrieksinstellingen 124
menu File (Bestand) 125
menu Security
(Beveiliging) 125
menu System Configuration
(Systeemconfiguratie) 127
navigeren en selecteren 123
Interferentie, minimaliseren 26
Interne beeldschermschakelaar,
herkennen 9
Interne microfoons, herkennen 9,
37
Internetverbinding instellen 16
K
Kabels
netwerk 28
USB 75
Kalibreren, accu 59
Kennisgevingen
label met kennisgevingen 12
labels met keurmerk voor
draadloze communicatie 12
Keurmerk voor draadloze
communicatie, label 12
Knoppen
aan/uit 4
draadloze communicatie 4
QuickLook 4
QuickWeb 4
Touchpad 2
Kritiek lage acculading 58
L
label met Microsoft certificaat van
echtheid 12
Labels
Bluetooth 12
certificaat van echtheid van
Microsoft 12
HP module voor mobiel
breedband 12
kennisgevingen 12
keurmerk voor draadloze
communicatie 12
serienummer 11
SIM-kaart 12
WLAN 12
Lage acculading 58
Lampje, schijfeenheid 68
Lampjes
aan/uit 3
accu 7
Caps Lock 3
draadloze communicatie 3
QuickLook 3
QuickWeb 3
RJ-45 (netwerk) 7
schijfeenheid 6
LAN, verbinding maken met 28
LAN-energiebesparing 128
Leesbare media 50
Logische
stationsaanduidingen 112
Luchthavenbeveiliging 66
Luidsprekers 37
Luidsprekers, herkennen 6
M
McAfee Total Protection 100,
101
Microfooningang (audio-
ingang) 6, 37
Microfoons, interne 9, 37
Minimaliseren, interferentie 26
Monitor, aansluiten 41
Monitorpoort, externe 7
Muis, extern
aansluiten 29
voorkeuren instellen 29
MultiBoot Express 110, 114
MultiMediaCard 81
Multimediacomponenten
herkennen 36
Multimediasoftware,
installeren 39
N
Netsnoer 11
Netsnoer, herkennen 11
Netvoedingsadapter
aansluiten 54
herkennen 11
Netvoedingsconnector,
herkennen 7
Netwerkbeveiligingscodes
netwerksleutel 25
SSID 25
Netwerkkaart als
opstartapparaat 111
Netwerksleutel 25
Netwerkstatus, pictogram 14, 25
Network Service Boot (Opstarten
via netwerkservice) 111
Niet-reagerend systeem 63
Num lk-toets, herkennen 5
Num Lock, extern toetsenblok 35
O
Onderdelen
aanvullende hardware 11
antennes voor draadloze
communicatie 10
beeldscherm 9
bovenkant 1
linkerkant 7
onderkant 8
rechterkant 6
voorkant 6
Onderhoud
schijfdefragmentatie 67
schijfopruiming 67
Ontgrendeling, accu 8
Oortelefoon 37
Opbergen, accu 61
Openbaar WLAN, verbinding 18
Opladen, accu 57, 59
Opstartapparaat, netwerkkaart
(NIC) 110
Opstartapparaten,
inschakelen 111
Opstarttest 127
Opstartvolgorde 127
Opstartvolgorde wijzigen 113
Opties voor geïntegreerde
apparaten 129
Index 133
Optische schijf
plaatsen 43, 78
verwijderen 46, 79
Optischeschijfeenheid 77
P
Parallelle poort, modus 128
Pictogrammen
draadloze communicatie 14
netwerkstatus 14, 25
Poorten
externe monitor 7, 41
USB 6, 7, 74
Poortopties
1394-poort 130
ExpressCard-slot 130
flash-medialezer 130
parallelle poort 130
seriële poort 130
smartcardslot 130
USB-poort 130
Problemen oplossen, draadloos
netwerk 24
Productcode 12
Productnaam en productnummer,
van computer 11
Projector, aansluiten 41
PXE-server 111
Q
QuickLock, hotkey 33
QuickLook, knop herkennen 4
QuickLook, lampje herkennen 3
QuickWeb, knop herkennen 4
QuickWeb, lampje herkennen 3
R
RAID-apparaten (Redundant Array
of Independent Disks) 128
Regiocode, dvd 45
Reizen met computer 12
Reizen met de computer 61
RJ-45-netwerkconnector,
herkennen 7
RJ-45-netwerklampjes,
herkennen 7
Ruimtes
accu 12
vaste schijf 8
Run-in-test 127
S
Samengestelde video 32
SATA-apparaten (Serial Advanced
Technology Attachment)
AHCI (Advanced Host Controller
Interface) 128
IDE (Integrated Drive
Electronics) 128
Schakelaar, interne
beeldscherm- 9
Schijfdefragmentatie, software 67
Schijfeenheden
diskette 77
externe 77
opstartvolgorde 127
optische 77
vaste 71, 77
Schijfeenheden,
opstartvolgorde 110
Schijfeenheidlampje 6
Schijflampje 68
Schijfmedia 50
Schijfopruiming, software 67
Schoonmaakproducten 121
Schoonmaken
beeldscherm 122
toetsenbord 122
touchpad 122
zijkanten en bovenkant 122
Schoonmaken, richtlijnen 121
Schuifzones, van touchpad 2
SD-geheugenkaart 81
Security (Beveiliging), menu
Always Prompt for HP SpareKey
Enrollment (Altijd vragen om
inschrijving bij
HP SpareKey) 126
Automatische DriveLock 126
Disk Sanitizer 126
DriveLock 126
gebruikersbeheer 125
HP SpareKey 126
HP SpareKey,
inschrijving 126
instellen, BIOS-
beheerderswachtwoord 125
reset van beveiligingssleutels
van HP ProtectTools
toestaan 126
systeemidentificatie 126
vingerafdruklezer
herstellen 126
wachtwoordbeleid 126
wachtwoord wijzigen 126
Serienummer, van computer 11
SIM-kaart
plaatsen 20
verwijderen 21
SIM-slot (Subscriber Identity
Module), herkennen 8
Slots
digitalemediakaarten 81
geheugenmodule 83
SIM 8
SIM-kaart 20
Snelladen secundaire accu 128
SoftPaqs, downloaden 108
SoftPaqs downloaden 108
Software
applicaties en
stuurprogramma's
bijwerken 108
BIOS-update 107
distributie 115
herstel 115
HP Connection Manager 15
schijfdefragmentatie 67
schijfopruiming 67
updates 116
Wireless Assistant 15
Standaardbeveiligingsinstellingen
herstellen 130
Standbystand
activeren 50
beëindigen 50
Standbystand, hotkey 32
S-video 32
Systeemidentificatie 126
Systeeminformatie 125
Systeemventilator 128
System Configuration
(Systeemconfiguratie),
menu 127
System Diagnostics
(Systeemdiagnose),
menu 127
T
Taal, wijzigen in Computer
Setup 127
134 Index
Temperatuur 61
Toetsen
esc 5
fn 5
functie 5
num lk 5
toetsenblok 5
Windows-applicaties 5
Windows-logo 5
Toetsenblok, extern
gebruiken 35
num lock 35
Toetsenblok, geïntegreerd
gebruiken 34
herkennen 34
in- en uitschakelen 35
schakelen tussen functies van
toetsen 35
Toetsenbord, schoonmaken 122
Toetsenbordhotkeys,
herkennen 29
Touchpad
gebruiken 29
herkennen 1
knoppen 2
schoonmaken 122
schuifzones 2
TPM Embedded Security
(Geïntegreerde TPM-
beveiliging) 126
TXT (Intel Trusted Execution
Technology) 129
U
UEFI-modus (Unified Extensible
Firmware Interface) 129
Uitschakelen, computer 63
Uitvoering uitschakelen 128
Updates, software 116
USB, ondersteuning voor oudere
systemen 76, 123, 128
USB-apparaten
beschrijving 74
stopzetten 75
verwijderen 75
USB-apparatuur
aansluiten 74
USB-hubs 74
USB-kabel, aansluiten 75
USB-poort, met eigen
voeding 77, 78
USB-poorten, herkennen 6, 7,
74
V
Vaste schijf
externe 77
HP 3D DriveGuard 68
installeren 71
Vasteschijfeenheid
externe 77
HP 3D DriveGuard 68
Vasteschijfruimte 8
Vasteschijftest 127
Ventilatieopeningen,
herkennen 6, 7, 8
Verbinding maken met een
LAN 28
Verbinding maken met een
WLAN 18
Video opnemen 9
Video-overdrachtstypen 32
Vingerafdruklezer 3
Vingerafdruklezer, herkennen 4
Virtualisatietechnologie 128
Voeding
aansluiten 54
besparen 61
Volume, hotkeys 38
W
Wachtwoorden
beheerder 88
BIOS-beheerder 89
DriveLock 92
gebruiker 88
Webcam 9, 37
Webcameigenschappen
aanpassen 48
Websites
HP System Software
Manager 119
HP universeel
printstuurprogramma 120
Windows-applicatietoets,
herkennen 5
Windows-logotoets, herkennen 5
Wireless Assistant, software 15
WLAN, label 12
WLAN-antennes, herkennen 10
WLAN-apparaat 12, 16
WLAN-apparatuur 13
WWAN-antennes herkennen 10
WWAN-apparaat 20
Index 135
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146

HP ProBook 5320m Notebook PC Handleiding

Type
Handleiding