Grundfos UPE Series 2000 Installation And Operating Instructions Manual

Type
Installation And Operating Instructions Manual
Declaration of Conformity
We GRUNDFOS declare under our sole responsibility that the products
UPE Series 2000, to which this declaration relates, are in conformity
with the Council Directives on the approximation of the laws of the EEC
Member States relating to
Machinery (98/37/EEC).
Standard used: EN 292.
Electromagnetic compatibility (89/336/EEC).
Standard used: EN 61 800-3.
Electrical equipment designed for use within certain voltage limits
(73/23/EEC).
Standards used: EN 60 335-1 and EN 60 335-2-51.
Konformitätserklärung
Wir GRUNDFOS erklären in alleiniger Verantwortung, daß die Pro-
dukte UPE Serie 2000, auf die sich diese Erklärung bezieht, mit den
folgenden Richtlinien des Rates zur Angleichung der Rechtsvorschrif-
ten der EG-Mitgliedstaaten übereinstimmen:
Maschinen (98/37/EWG).
Norm, die verwendet wurde: EN 292.
Elektromagnetische Verträglichkeit (89/336/EWG).
Norm, die verwendet wurde: EN 61 800-3.
Elektrische Betriebsmittel zur Verwendung innerhalb bestimmter
Spannungsgrenzen (73/23/EWG).
Normen, die verwendet wurden: EN 60 335-1 und EN 60 335-2-51.
Deklaracja zgodnoci
My, GRUNDFOS, owiadczamy z pe°n¿ odpowiedzialnoci¿, ¢e
nasze wyroby UPE seria 2000 kt†rych deklaracja niniejsza
dotyczy, s¿ zgodne z nastõpuj¿cymi wytycznymi Rady d/s
ujednolicenia przepis†w prawnych kraj†w cz°onkowskich EWG:
˚ maszyny (98/37/EWG),
zastosowana norma: EN 292.
˚ zgodnoÌ elektromagnetyczna (89/336/EWG),
zastosowana norma: EN 61 800-3.
˚ wyposa¢enie elektryczne do stosowania w okrelonym zakresie
napiõÌ (73/23/EWG),
zastosowane normy: EN 60 335-1 i EN 60 335-2-51.
Déclaration de Conformité
Nous GRUNDFOS déclarons sous notre seule responsabilité que les
produits Série UPE 2000 auxquels se réfère cette déclaration sont con-
formes aux Directives du Conseil concernant le rapprochement des
législations des Etats membres CEE relatives à
Machines (98/37/CEE).
Standard utilisé: EN 292.
Compatibilité électromagnétique (89/336/CEE).
Standard utilisé: EN 61 800-3.
Matériel électrique destiné à employer dans certaines limites de
tension (73/23/CEE).
Standards utilisés: EN 60 335-1 et EN 60 335-2-51.
Dichiarazione di Conformità
Noi GRUNDFOS dichiariamo sotto la nostra esclusiva responsabilità
che i prodotti UPE Serie 2000 ai quali questa dichiarazione se riferisce
sono conformi alle Direttive del Consiglio concernente il
ravvicinamento delle legislazioni degli Stati membri CEE relative a
Macchine (98/37/CEE).
Standard usato: EN 292.
Compatibilità elettromagnetica (89/336/CEE).
Standard usato: EN 61 800-3.
Materiale elettrico destinato ad essere utilizzato entro certi limiti di
tensione (73/23/CEE).
Standard usati: EN 60 335-1 e EN 60 335-2-51.
Declaración de Conformidad
Nosotros GRUNDFOS declaramos bajo nuestra única responsabilidad
que los productos Serie UPE 2000 a los cuales se refiere esta decla-
ración son conformes con las Directivas del Consejo relativas a la
aproximación de las legislaciones de los Estados Miembros de la CEE
sobre
Máquinas (98/37/CEE).
Norma aplicada: EN 292.
Compatibilidad electromagnética (89/336/CEE).
Norma aplicada: EN 61 800-3.
Material eléctrico destinado a utilizarse con determinadas límites
de tensión (73/23/CEE).
Normas aplicadas: EN 60 335-1 y EN 60 335-2-51.
Declaração de Conformidade
Nós GRUNDFOS declaramos sob nossa única responsabilidade que
os produtos Série 2000 da UPE aos quais se refere esta declaração
estão em conformidade com as Directivas do Conselho das Comunida-
des Europeias relativas à aproximação das legislações dos Estados
Membros respeitantes à
Máquinas (98/37/CEE).
Norma utilizada: EN 292.
Compatibilidade electromagnética (89/336/CEE).
Norma utilizada: EN 61 800-3.
Material eléctrico destinado a ser utilizado dentro de certos limites
de tensão (73/23/CEE).
Normas utilizadas: EN 60 335-1 e EN 60 335-2-51.
ƒÎ˘ÛÁ ”ıÏϸ҈˘ÛÁÚ
ÏÂÚ Á GRUNDFOS ‰ÁβÌÔıÏ Ï ·ðÔÍÎÂÈÛÙÈÍ‹ ‰ÈÍ Ï·Ú ÂıË˝ÌÁ
¸ÙÈ Ù· ðÒÔȸÌÙ· ”ÂÈÒ‹ UPE 2000 ÛıÏÏÔÒˆ˛ÌÔÌÙ·È Ï ÙÁÌ œ‰Á„·
ÙÔııÏ‚ÔıÎÔı Âð ÙÁÚ Û˝„ÍÎÈÛÁÚ Ù˘Ì Ì¸Ï˘Ì Ù˘Ì Ò·Ù˛Ì MÂβÌ
ÙÁÚ ıÒ˘ð·ÈÍÚ Ì˘ÛÁÚ Û ۘ›ÛÁ Ï ٷ
ñÃÁ˜·ÌÏ·Ù· (98/37/EEC).
—Ò¸ÙıðÔ ðÔı ˜ÒÁÛÈÏÔðÔÈËÁÍÂ: EN 292.
ñ«ÎÂÍÙÒÔÏ·ÌÁÙÈÍ ÛıÏ‚·Ù¸ÙÁÙ· (89/336/EEC).
—Ò¸ÙıðÔ ðÔı ˜ÒÁÛÈÏÔðÔÈËÁÍÂ: EN 61 800-3.
ñ«ÎÂÍÙÒÈÍÚ ÛıÛÍÂı›Ú ۘ‰ȷÛÏ›ÌÂÚ „È‹ ˜ÒÛÁ ÂÌÙ¸Ú ÔÒÈÛÏ›Ì˘Ì
ÔÒfl˘Ì ÁÎÂÍÙÒÈÍÚ Ù‹ÛÁÚ (73/23/EEC).
—Ò¸Ùıð· ðÔı ˜ÒÁÛÈÏÔðÔÈËÁÍ·Ì: EN 60 335-1 Í·È EN 60 335-2-
51.
Overeenkomstigheidsverklaring
Wij GRUNDFOS verklaren geheel onder eigen verantwoordelijkheid
dat de produkten UPE Serie 2000 waarop deze verklaring betrekking
heeft in overeenstemming zijn met de Richtlijnen van de Raad inzake
de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten
betreffende
Machines (98/37/EEG).
Norm: EN 292.
Elektromagnetische compatibiliteit (89/336/EEG).
Norm: EN 61 800-3.
Elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde
spanningsgrenzen (73/23/EEG).
Normen: EN 60 335-1 en EN 60 335-2-51.
Försäkran om överensstämmelse
Vi GRUNDFOS försäkrar under ansvar, att produkterna UPE Serie
2000, som omfattas av denna försäkran, är i överensstämmelse med
Rådets Direktiv om inbördes närmande till EU-medlemsstaternas lag-
stiftning, avseende
Maskinell utrustning (98/37/EC).
Använd standard: EN 292.
Elektromagnetisk kompatibilitet (89/336/EC).
Använd standard: EN 61 800-3.
Elektrisk material avsedd för användning inom vissa spännings-
gränser (73/23/EC).
Använda standarder: EN 60 335-1 och EN 60 335-2-51.
Vastaavuusvakuutus
Me GRUNDFOS vakuutamme yksin vastuullisesti, että tuotteet UPE
Sarja 2000, jota tämä vakuutus koskee, noudattavat direktiivejä jotka
käsittelevät EY:n jäsenvaltioiden koneellisia laitteita koskevien lakien
yhdenmukaisuutta seur.:
Koneet (98/37/EY).
Käytetty standardi: EN 292.
Elektromagneettinen vastaavuus (89/336/EY).
Käytetty standardi: EN 61 800-3.
Määrättyjen jänniterajoitusten puitteissa käytettävät sähköiset
laitteet (73/23/EY).
Käytetyt standardit: EN 60 335-1 ja EN 60 335-2-51.
Overensstemmelseserklæring
Vi GRUNDFOS erklærer under ansvar, at produkterne UPE Serie
2000, som denne erklæring omhandler, er i overensstemmelse med
Rådets direktiver om indbyrdes tilnærmelse til EF medlemsstaternes
lovgivning om
Maskiner (98/37/EØF).
Anvendt standard: EN 292.
Elektromagnetisk kompatibilitet (89/336/EØF).
Anvendt standard: EN 61 800-3.
Elektrisk materiel bestemt til anvendelse inden for visse
spændingsgrænser (73/23/EØF).
Anvendte standarder: EN 60 335-1 og EN 60 335-2-51.
Bjerringbro, 1st July 2001
Svend Aage Kaae
Technical Manager
173
INHOUD
Pagina
1. Algemene beschrijving 173
2. Toepassingen 174
2.1 Te verpompen media 174
3. Installatie 174
3.1 Posities van de klemmenkast 174
3.2 Positie van de klemmenkast veranderen 174
3.3 Het typeplaatje draaien 174
3.4 Terugslagklep 175
3.5 Isolatie 175
3.6 Vorstbeveiliging 175
4. Elektrische aansluiting 175
4.1 Voedingsspanning 175
4.2 Aansluitschema 176
5. In bedrijf nemen 177
6. Pompfuncties 177
6.1 Regelmethoden 177
6.2 Keuze van de regelmethode 178
6.3 Pompbedrijf volgens max. of min.
pompcurve 179
6.4 Bedrijf volgens curveverstelling 180
6.5 Temperatuurbeïnvloeding 180
6.6 Signaallampjes 181
6.7 Externe storingssignalering 181
6.8 Externe analoge regelaar (0-10 V) 182
6.9 Externe gedwongen besturingsfuncties 182
6.10 Het bedieningspaneel uitschakelen 182
6.11 Bus communicatie 183
6.12 Draadloze afstandsbediening 183
7. De pomp instellen 183
7.1 Fabrieksinstellingen 183
7.2 Bedieningspaneel 184
7.3 R100 187
7.4 Menu BEDRIJF 188
7.5 Menu STATUS 188
7.6 Menu INSTALLATIE 189
7.7 Prioriteit van instellingen 190
8. Storingsanalysetabel 191
9. Megging 192
9.1 Hoogspanningstest 193
10. Technische specificaties 193
11. Afvalverwerking 193
Alvorens met de installatieprocedure te be-
ginnen, dient u deze installatie- en bedie-
ningsinstructies zorgvuldig te bestuderen.
De installatie en bediening dienen boven-
dien volgens de in Nederland/België gel-
dende voorschriften en regels van goed
vakmanschap plaats te vinden.
1. Algemene beschrijving
De UPE Serie 2000 bestaat uit een complete reeks
circulatiepompen met een energiebesparende, geïn-
tegreerde toerenregeling, waarmee de pompcapaci-
teit op de momentele systeembehoefte kan worden
ingesteld. Bij vele systemen leidt dit tot een aanzien-
lijke daling van het energieverbruik; bovendien pro-
duceren de thermostatische ventielen en andere
onderdelen minder geluid en kan het systeem beter
worden geregeld.
De gewenste opvoerhoogte kan op het bedienings-
paneel van de pomp worden ingesteld.
Deze instructies zijn van toepassing op de pomp-
typen UPE 50-120, UPE 65-120, UPE 80-120 en
UPE 100-60.
De pomp biedt de volgende functies:
Regeling op basis van drukverschil met lei-
dingweerstandcompensatie (fabrieksinstelling).
De opvoerhoogte wordt gewijzigd overeenkomstig
de volumestroombehoefte. De gewenste opvoer-
hoogte kan op het bedieningspaneel van de pomp
worden ingesteld.
Regeling op basis van constant drukverschil.
Er wordt een constante opvoerhoogte gehand-
haafd, onafhankelijk van de volumestroombe-
hoefte. De gewenste opvoerhoogte kan op het
bedieningspaneel van de pomp worden ingesteld.
Bedrijf volgens verstelbare pompcurve. De
pomp draait met constant toerental op of tussen
de min. en max. curves.
Temperatuurbeïnvloeding. De opvoerhoogte
varieert afhankelijk van de mediumtemperatuur.
Extern storingssignaal via een potentiaalvrije
uitgang.
Externe analoge regeling van de opvoerhoogte
of het toerental via een externe meetopnemer
(0-10 V).
Externe gedwongen besturingsfuncties via in-
gangen voor:
- Start/stop,
- Max. capaciteitscurve,
- Min. capaciteitscurve (nachtbedrijf).
Bus communicatie. De pompen uit de UPE
Serie 2000 zijn voorzien van een ingang voor bus
communicatie, zodat de pomp kan worden gere-
geld en bewaakt met het Pump Management Sys-
tem 2000 van GRUNDFOS of een Gebouw
Beheer Systeem.
Afstandsbediening. De pomp kan worden be-
diend met behulp van de draadloze afstandsbe-
diening R100 van GRUNDFOS.
174
2. Toepassingen
De circulatiepompen uit de UPE Serie 2000 zijn ont-
worpen voor de circulatie van media in verwarmings-
systemen. De pompen kunnen ook worden gebruikt
in tapwatersystemen.
Pompen uit de UPE Serie 2000 zijn geschikt voor:
systemen met een constante volumestroom
waarbij het wenselijk is het werkpunt van de pomp
optimaal in te stellen,
en systemen met variabele temperaturen in de
aanvoerleidingen.
2.1 Te verpompen media
Dunne, schone, niet-agressieve en niet-explosieve
media, die geen vaste deeltjes, vezels of minerale
oliën bevatten.
Bij verwarmingssystemen dient de waterkwaliteit te
voldoen aan de Duitse norm VDI 2035.
Bij tapwatersystemen is het aan te raden alleen
UPE-pompen te gebruiken indien de hardheid van
het water lager is dan ongeveer 14°dH.
Voor water met een hogere hardheidsgraad is een
direct gekoppelde TPE-pomp aan te bevelen.
3. Installatie
Bij installatie van de pomptypen UPE 50-xx en 65-xx
met ovale boutgaten in de flenzen, dienen de ringen
geplaatst te worden zoals in afb. 1 is weergegeven.
Afb. 1
Zie voor de afmetingen achterin deze instructies.
De pomp dient met de motoras in horizontale positie
te worden gemonteerd.
De stromingsrichting door de pomp wordt door mid-
del van pijlen op het pomphuis aangegeven.
3.1 Posities van de klemmenkast
De klemmenkast kan worden gepositioneerd zoals
weergegeven in afb. 2.
Opm.: De klemmenkast mag alleen naar de hieron-
der aangegeven posities worden gedraaid.
Afb. 2
3.2 Positie van de klemmenkast
veranderen
De positie van de klemmenkast kan als volgt worden
veranderd:
1. Verwijder de vier schroeven waarmee de pomp-
kop is vastgezet.
2. Draai de pompkop in de vereiste positie.
3. Breng de vier schroeven weer op hun plaats en
draai ze goed vast.
3.3 Het typeplaatje draaien
Als de stand van de klemmenkast wordt veranderd,
moet het typeplaatje op de pomp zo worden ge-
draaid, dat de uitsparing in het plaatje naar beneden
wijst, zodat lekwater na het ontluchten kan weglo-
pen.
Om de stand van het plaatje te veranderen, verwij-
dert u het plaatje door een schroevendraaier onder
de buitenrand van het plaatje te zetten, deze er af te
wippen, in de correcte stand te zetten en weer op
zijn plaats te drukken.
De pomp moet niet worden gebruikt voor
het transport van ontvlambare media zoals
dieselolie, benzine of soortgelijke media.
Men dient ervoor te zorgen dat niemand
per ongeluk in aanraking kan komen met
hete oppervlakken van de pomp.
Installatie
Pomp
Ringen
TM01 0683 1997
Alvorens de pomp te demonteren dient het
systeem te worden afgetapt of dienen de
afsluiters aan beide zijden van de pomp te
worden gesloten. Het medium kan onder
druk staan en een hoge temperatuur bezit-
ten.
TM02 1388 1101
175
3.4 Terugslagklep
Indien een terugslagklep in het systeem is opgeno-
men (zie afb. 3) moet men ervoor zorgen dat de mi-
nimale pompdruk altijd hoger is dan de sluitdruk van
de klep. Dit is vooral belangrijk bij regeling op basis
van drukverschil met leidingweerstandcompensatie
(verlaagde opvoerhoogte bij lage volumestromen).
Afb. 3
3.5 Isolatie
Indien de pomp met andere middelen dan een isola-
tieset van GRUNDFOS is geïsoleerd, moet men er-
voor zorgen dat de drukverschilopnemer en de
temperatuuropnemer in het pomphuis niet worden
afgedekt.
3.6 Vorstbeveiliging
Als de pomp tijdens vorst niet in bedrijf is, dienen
maatregelen te worden genomen om vorstschade te
voorkomen.
4. Elektrische aansluiting
De elektrische aansluiting en beveiliging dienen vol-
gens de in Nederland/België geldende regels plaats
te vinden.
Een extra motorbeveiliging is niet nodig.
Indien pompen van de UPE Serie 2000 tegen
overspanning beveiligd moeten zijn, conform de
eisen van klasse 1 en 2 van VDE 0160/12.90,
moet een voorfilter worden geïnstalleerd.
Neem voor meer informatie contact op met
GRUNDFOS.
De voedingsspanning en -frequentie staan ver-
meld op het typeplaatje van de pomp. Controleer
of de motor geschikt is voor de aanwezige voe-
dingsspanning.
4.1 Voedingsspanning
3 x 400-415 V ±10%, 50 Hz.
TM02 0640 0301
Maak geen aansluitingen in de klemmen-
kast tenzij de voedingsspanning naar de
pomp ten minste 5 minuten is uitgescha-
keld.
De pomp dient te worden geaard via de
aardklem.
De pomp dient op een externe hoofd-
schakelaar met een contactafstand van
tenminste 3 mm van alle polen te worden
aangesloten.
Voor bescherming tegen indirect contact
kan aarding of neutralisatie worden toe-
gepast.
Megging dient te worden uitgevoerd vol-
gens de aanwijzigen in hoofdstuk 9. Meg-
ging.
Indien de pomp extra wordt be-
veiligd met een aardlekschake-
laar, dient deze de pomp uit te
schakelen wanneer zich aard-
lekstromen met pulserende ge-
lijkstroomcomponent en een
gelijkmatige aardlekstroom
(DC) voordoen.
Deze aardlekschakelaars die-
nen de volgende symbolen te
hebben:
176
4.2 Aansluitschema
Afb. 4
Opm.:
Indien er geen externe aan/uit-schakelaar aanwe-
zig is, dient de verbinding tussen klem 7 en 8 te
worden gehandhaafd.
Bij gebruik van de ingang van 0-10 V (klem 11 en
12) dienen klemmen 7 en 9 met elkaar te zijn ver-
bonden (de ingang voor de min. capaciteitscurve
moet gesloten zijn).
Alle kabels dienen hittebestendig te zijn tot +85°C.
Alle kabels dienen in overeenstemming met
EN 60 204-1 gelegd te worden.
Zie hoofdstuk 10. Technische specificaties. Eisen
voor bedrading signalering/besturing en meetopne-
mers.
Een aansluitvoorbeeld is te vinden op pagina 255.
10987654
321
L1L3
1211
L2
DC 0-10 V
AYB
546 987101112
NC NO
C
213
L1
L3
L2
Drukverschil- en
temperatuurop-
nemer
Storingssignaal
Voeding
Start/stop
Min. curve
(nachtbedrijf)
Max. curve
Analoge ingang
(0-10 V)
Stop Min. Max.
Bussignaal
Afscherming
TM01 1105 3399
Draden die zijn aangesloten op
- uitgangen 1 t/m 3,
- ingangen 4 t/m 12,
- aansluitklemmen voor de voeding en
- drukverschil- en temperatuuropnemer
moeten door middel van versterkte iso-
latie van elkaar en de voeding worden
gescheiden.
Alle op een klemmenstrook aangesloten
aders dienen bij de desbetreffende
klemmen te worden gebundeld.
177
5. In bedrijf nemen
Schakel de pomp niet in voordat het systeem met
vloeistof is gevuld en is ontlucht. Bovendien dient de
vereiste minimum inlaatdruk aanwezig te zijn aan de
zuigzijde van de pomp; zie hoofdstuk 10. Technische
specificaties. Het systeem mag niet worden ontlucht
via de pomp.
Aangezien de pomp zelfontluchtend is, hoeft deze
voor de inbedrijfstelling niet te worden ontlucht.
Afb. 5
Bij de eerste inbedrijfstelling maakt de pomp wat ge-
luid, doordat er nog lucht in de pomp aanwezig is.
Nadat de pomp enkele minuten heeft gedraaid, be-
hoort het geluid te verdwijnen.
Na het opstarten kunnen de gewenste bedrijfssitua-
tie en opvoerhoogte van de pomp worden ingesteld.
6. Pompfuncties
Sommige pompfuncties kunnen alleen worden gese-
lecteerd met behulp van de afstandsbediening R100.
Waar en hoe de diverse parameters moeten worden
ingesteld, wordt aangegeven in hoofdstuk 7. De
pomp instellen.
6.1 Regelmethoden
De pompen uit de UPE Serie 2000 kunnen worden
ingesteld op de regelmethode die het meest geschikt
is voor het toegepaste systeem.
Er zijn twee regelmethoden beschikbaar:
Regeling op basis van drukverschil met leiding-
weerstandcompensatie (fabrieksinstelling),
Regeling op basis van constant drukverschil.
Regeling op basis van drukverschil met leiding-
weerstandcompensatie:
Kan worden ingesteld via het bedieningspaneel of
de R100.
De opvoerhoogte wordt verlaagd bij een afnemende
waterbehoefte en verhoogd bij een toenemende wa-
terbehoefte, zie afb. 6.
Dit is de fabrieksinstelling, aangezien bij de meeste
systemen dit de optimale regelmethode is, terwijl de
methode tevens het laagste energieverbruik kent.
Regeling op basis van constant drukverschil:
Kan worden ingesteld via het bedieningspaneel of
de R100.
De pomp handhaaft een constante druk, onafhanke-
lijk van de waterbehoefte, zie afb. 6.
Afb. 6
Wanneer de ontluchtingsschroef is losge-
draaid (zie afb. 5), kan kokendheet water
onder hoge druk ontsnappen. Men dient er
speciaal op te letten dat ontsnappend wa-
ter geen persoonlijk letsel of materiële
schade veroorzaakt.
Ontluchtingsschroef
TM02 1394 0501
2
H
Q
H
Q
Regelmethoden
Constant
drukverschil
Drukverschil met
leidingweerstand-
compensatie
Hgew.
Hg
ew.
Hgew.
TM00 5546 4596
178
6.2 Keuze van de regelmethode
Systemen waarbij de regelmethode is gespecifi-
ceerd:
Indien de regelmethode (drukverschil met leiding-
weerstandcompensatie of constant drukverschil) en
de opvoerhoogte zijn gespecificeerd voor het sys-
teem waarin de pomp wordt geïnstalleerd, moet de
pomp op de aangegeven wijze worden ingesteld. Zie
hoofdstuk 7. De pomp instellen. Indien zich proble-
men voordoen, zie hoofdstuk 8. Storingsanalyseta-
bel.
Systemen waarbij geen regelmethode is gespeci-
ficeerd:
Indien geen regelmethode en opvoerhoogte voor het
systeem zijn gespecificeerd (bijvoorbeeld wanneer
een ongeregelde standaardpomp wordt vervangen
door een UPE-pomp), is het aan te bevelen de in-
stellingen uit de volgende tabel en uit paragraaf
6.2.1 Instellingen bij vervanging van bestaande pom-
pen.
Bij systemen
met...
bijvoorbeeld...
selecteert u
deze regelme-
thode...
relatief grote
drukverschilver-
liezen in het ke-
telcircuit en
leidingsysteem.
1. Tweepijps-
verwar-
mingssyste-
men met
thermostati-
sche ventie-
len en met:
een benodigde opvoerhoogte van meer dan
4 meter,
Drukverschil
met leidingweer-
standcompen-
satie
lange aanvoerleidingen,
sterk geknepen inregelventielen,
drukverschilregelaars en overstortventielen,
grote drukverschilverliezen in die delen van de
installatie waar de maximumcapaciteit wordt ge-
circuleerd (zoals over de ketel, warmtewisselaar
en de transportleiding naar de verdeler) of
ontworpen voor een lage delta-T.
2. Vloerverwarmingssystemen en eenpijpssystemen met thermostati-
sche ventielen en grote drukverschilverliezen in het ketelcircuit.
3. Transportpompen in systemen met een groot drukverschilverlies in
het primaire circuit.
relatief geringe
drukverschilver-
liezen in het ke-
telcircuit en
leidingsysteem.
1. Tweepijps-
verwar-
mingssyste-
men met
thermostati-
sche ventie-
len en:
een benodigde opvoerhoogte van minder dan
2 meter,
Constant druk-
verschil
een natuurlijke circulatie,
geringe drukverschilverliezen in die delen van de
installatie waar de maximumcapaciteit wordt ge-
circuleerd (zoals over de ketel, warmtewisselaar
en de transportleiding naar de verdeler) of
die zijn omgebouwd naar een hogere delta-T
(b.v. stadsverwarmingssystemen).
2. Vloerverwarmingssystemen met thermostatische ventielen.
3. Eenpijpsverwarmingssystemen met thermostatische ventielen of
inregelventielen.
4. Transportpompen in systemen met een gering drukverschilverlies
in het primaire circuit.
179
6.2.1 Instellingen bij vervanging van
bestaande pompen
Indien een geregelde pomp wordt vervangen door
een pomp uit de UPE Serie 2000, kan er gebruik ge-
maakt worden van de instellingen uit de onder-
staande tabellen.
De tabellen kunnen als volgt worden afgelezen:
Indien de maximale opvoerhoogte van de be-
staande pomp 6 meter bedraagt en de pomp op
maximum toerental onder normale bedrijfsom-
standigheden draait, is het aan te bevelen de
UPE-pomp in te stellen op 3 meter en regeling op
basis van drukverschil met leidingweerstandcom-
pensatie te selecteren.
Indien daarentegen de bestaande pomp onder ge-
reduceerd toerental draait, is het aan te bevelen
de opvoerhoogte in te stellen op 2 meter en de re-
geling op basis van constant drukverschil te selec-
teren.
6.3 Pompbedrijf volgens max. of min.
pompcurve
Kan worden ingesteld via het bedieningspaneel of
de R100.
De pomp kan worden ingesteld op bedrijf volgens
max. of min. pompcurve, als een ongeregelde pomp,
zie afb. 7.
Afb. 7
De max. pompcurve kan worden geselecteerd in-
dien een ongeregelde pompfunctie is gewenst. In
deze bedrijfssituatie draait de pomp onafhankelijk
van een eventuele externe regelaar.
De min. pompcurve kan worden gebruikt voor pe-
rioden waarin een minimale volumestroom wordt ver-
eist. Deze bedrijfssituatie is geschikt voor nachtbe-
drijf.
Met behulp van de R100 kunnen twee verschillende
min. capaciteitscurves worden ingesteld.
Bestaande pomp bij maximaal toerental Bestaande pomp bij gereduceerd toerental
Bestaande
pomp
UPE Serie 2000
Bestaande
pomp
UPE Serie 2000
Maximale
opvoer-
hoogte
[m]
Ingestelde
opvoerhoogte
[m]
Ingestelde
regelmethode
Maximale
opvoer-
hoogte
[m]
Ingestelde
opvoerhoogte
[m]
Ingestelde
regelmethode
3 2 Const. drukverschil 3 1,5 Const. drukverschil
4 2 Const. drukverschil 4 1,5 Const. drukverschil
52,5
Drukversch. met lei-
dingweerstandcomp.
5 2 Const. drukverschil
63
Drukversch. met lei-
dingweerstandcomp.
6 2 Const. drukverschil
73,5
Drukversch. met lei-
dingweerstandcomp.
72,5
Drukversch. met lei-
dingweerstandcomp.
84
Drukversch. met lei-
dingweerstandcomp.
83
Drukversch. met lei-
dingweerstandcomp.
94,5
Drukversch. met lei-
dingweerstandcomp.
93,5
Drukversch. met lei-
dingweerstandcomp.
10 5
Drukversch. met lei-
dingweerstandcomp.
10 3,5
Drukversch. met lei-
dingweerstandcomp.
11 5,5
Drukversch. met lei-
dingweerstandcomp.
11 4
Drukversch. met lei-
dingweerstandcomp.
12 6
Drukversch. met lei-
dingweerstandcomp.
12 4
Drukversch. met lei-
dingweerstandcomp.
Q
H
Max.
Min.
TM00 5547 4596
180
6.4 Bedrijf volgens curveverstelling
Kan worden ingesteld via de R100.
De pomp kan worden ingesteld op bedrijf volgens
een constante curve, als bij een ongeregelde pomp.
Selecteer één van de 19 curves tussen de max. en
min. curves, zie afb. 8.
Afb. 8
6.5 Temperatuurbeïnvloeding
Kan worden ingesteld via de R100.
Indien deze functie is geactiveerd, in de regelme-
thode op basis van drukverschil met leidingweer-
standcompensatie of op basis van constant drukver-
schil, wordt de gewenste waarde voor de opvoer-
hoogte verlaagd, afhankelijk van de mediumtempe-
ratuur. De temperatuurbeïnvloedingsfunctie kan wor-
den ingesteld voor temperaturen beneden 80°C of
beneden 50°C. Deze temperatuurlimieten worden
aangeduid met T
max.
. De gewenste waarde wordt
verlaagd ten opzichte van de ingestelde opvoer-
hoogte (= 100%) volgens de onderstaande karakte-
ristieken.
Afb. 9
In het bovenstaande voorbeeld is T
max.
ingesteld op
80°C. Bij een actuele mediumtemperatuur T
actueel
wordt de gewenste waarde voor de opvoerhoogte
gereduceerd van 100% tot H
actueel
.
Voor temperatuurbeïnvloeding moet aan de vol-
gende voorwaarden worden voldaan:
regelmethode op basis van drukverschil met lei-
dingweerstandcompensatie of op basis van con-
stant drukverschil,
de pomp moet in de aanvoerleiding worden geïn-
stalleerd,
het systeem moet voorzien zijn van aanvoertem-
peratuurregeling (d.w.z. volgens de buitentempe-
ratuur).
Temperatuurbeïnvloeding is geschikt voor:
systemen met variabele volumestroom (b.v. twee-
pijpsverwarmingssystemen), waarbij de activering
van de temperatuurbeïnvloedingsfunctie zorgt
voor een verdere verlaging van de pompcapaciteit
in perioden met een geringe warmtebehoefte en
daardoor een gereduceerde temperatuur in de
aanvoerleiding, en:
systemen met een vrijwel constante volume-
stroom (b.v. eenpijpsverwarmingssystemen en
vloerverwarmingssystemen), waarbij verschillen in
warmtebehoefte niet kunnen worden geregis-
treerd als wijzigingen in de opvoerhoogte (het-
geen wel het geval is bij tweepijpsverwarmings-
systemen). Bij dergelijke systemen kan de pomp-
capaciteit alleen worden bijgesteld door de tempe-
ratuurbeïnvloedingsfunctie te activeren.
Selecteren van T
max.
Bij systemen met een benodigde aanvoerleidingtem-
peratuur:
tot en met 55°C, selecteer T
max.
= 50°C,
boven 55°C, selecteer T
max.
= 80°C.
Q
H
Max.
Min.
TM00 5548 4596
30%
100%
°CT
805020
H
H
Q
H
aktueel
T
aktueel
TM01 0626 1797
181
6.6 Signaallampjes
De twee signaallampjes geven de bedrijfsconditie en
eventuele storingen aan.
In paragraaf 7.2 Bedieningspaneel staat aangege-
ven waar de signaallampjes op de pomp zijn ge-
plaatst.
Opm.: Indien de pomp wordt bediend met behulp
van afstandsbediening R100, knippert het rode sig-
naallampje snel.
Functie van de signaallampjes:
Zie ook hoofdstuk 8. Storingsanalysetabel.
6.7 Externe storingssignalering
De pomp is voorzien van een storingssignaleringsuit-
gang d.m.v. een potentiaalvrij storingssignaal via
klemmen 2 en 3.
Functies van de signaaluitgang:
De storingssignaaluitgang wordt geactiveerd wan-
neer de pomp een storing bemerkt. Het storingssig-
naalrelais wordt tegelijk met het rode indicatielampje
op de pomp geactiveerd.
Resetten van storingssignaleringen:
Een storingssignalering kan op een van de volgende
manieren worden gereset:
Door de toets “+” of “–” op de pomp kort in te druk-
ken. Dit heeft geen invloed op de ingestelde
pompcapaciteit.
Door de voedingsspanning naar de pomp kort te
onderbreken.
Met behulp van de R100, zie paragraaf 7.3 R100.
De storingssignalering kan niet worden gereset zo-
lang de oorzaak van de storing niet is weggenomen.
Signaallampjes
Omschrijving
Storing
(rood)
Bedrijf
(groen)
uit uit
De voedingsspanning is
afgeschakeld.
uit
con-
stant
bran-
dend
De pomp is in bedrijf.
uit
knippe-
rend
De pomp heeft een stop-
commando gekregen.
con-
stant
bran-
dend
uit
De pomp is gestopt als
gevolg van een storing.
Een herstartpoging zal
worden ondernomen.
(Het kan nodig zijn de
pomp handmatig te her-
starten door de storings-
signalering te resetten.)
con-
stant
bran-
dend
con-
stant
bran-
dend
De pomp is in bedrijf,
maar is gestopt als gevolg
van een storing.
Opm.: Indien er geen sig-
naal is van de drukver-
schilopnemer of de
temperatuuropnemer,
blijft de pomp in bedrijf
volgens de max. pomp-
curve.
con-
stant
bran-
dend
knippe-
rend
De pomp heeft een stop-
commando gekregen,
maar is gestopt als gevolg
van een storing.
Signaal-
uitgang
Omschrijving
De voedingsspanning is afge-
schakeld.
De pomp is in bedrijf.
De pomp heeft een stopcom-
mando gekregen.
De pomp is gestopt als gevolg van
een storing. Een herstartpoging
zal worden ondernomen. (Het kan
nodig zijn de pomp handmatig te
herstarten door de storingssigna-
lering te resetten.)
De pomp is in bedrijf, maar is ge-
stopt als gevolg van een storing.
Opm.: Indien er geen signaal is
van de drukverschilopnemer of de
temperatuuropnemer, blijft de
pomp in bedrijf volgens de max.
pompcurve.
De pomp heeft een stopcom-
mando gekregen, maar is gestopt
als gevolg van een storing.
132
NC NO C
132
NC NO C
132
NC NO C
12 3
NC NO C
12 3
NC NO C
12 3
NC NO C
182
6.8 Externe analoge regelaar (0-10 V)
De pomp is voorzien van een ingang voor een ex-
terne analoge meetopnemer (0-10 V DC, klemmen
11 en 12). De pomp kan via deze ingang worden ge-
regeld met een externe regelaar, indien de pomp is
ingesteld op één van de volgende regelmethoden:
Bedrijf volgens pompcurve.
Het externe analoge signaal stelt de pompcurve in
binnen het bereik van de min. pompcurve tot de
constante pompcurve die volgens de karakteris-
tiek in afb. 10 werd geselecteerd.
Bedrijf op basis van drukverschil.
Het externe analoge signaal regelt de gewenste
waarde voor de opvoerhoogte van de pomp tus-
sen de gewenste waarde die overeenkomt met de
min. pompcurve en de gewenste waarde die vol-
gens de karakteristiek in afb. 10 werd geselec-
teerd.
Bij een ingangspanning van minder dan 0,5 V werkt
de pomp volgens de min. pompcurve. De gewenste
waarde kan niet gewijzigd worden.
De gewenste waarde kan alleen worden gewijzigd
als de ingangsspanning hoger is dan 0,5 V.
Afb. 10
Opm.:
De ingang voor de max. pompcurve, klemmen
7 en 10, moet zijn geopend.
De ingang voor de min. pompcurve, klemmen
7 en 9, moet zijn gesloten.
6.9 Externe gedwongen besturingsfuncties
De pomp is voorzien van ingangen voor externe sig-
nalen voor de volgende gedwongen besturingsfunc-
ties:
Start/stop van de pomp (klemmen 7 en 8).
Pompbedrijf volgens max. pompcurve (klemmen
7 en 10).
Pompbedrijf volgens min. pompcurve (klemmen
7 en 9).
Bij gedwongen besturing geven de balksegmenten /
signaallampjes op de pomp aan, welke functie actief
is.
Functieschema: ingang start/stop:
Functieschema: ingang max. pompcurve:
De ingang voor de max. pompcurve is alleen actief
indien de ingang voor start/stop is gesloten.
Functieschema: ingang min. pompcurve:
De ingang voor de min. pompcurve is alleen actief
indien de ingang voor start/stop is gesloten en de in-
gang voor de max. pompcurve is geopend.
6.10 Het bedieningspaneel uitschakelen
Kan worden ingesteld via de R100.
De toetsen op het bedieningspaneel van de pomp
kunnen worden gedeactiveerd om te voorkomen dat
de pomp wordt bediend door ongeautoriseerd perso-
neel.
890107654321
m
V
H
U
Max. opvoerhoogte/
constante pompcurve
Ingestelde opvoerhoogte/
constante pompcurve
Min. pompcurve
TM00 5550 4596
Start/stop
Normaal bedrijf
Stop
Max. pompcurve
Normaal bedrijf
Max. pompcurve
Min. pompcurve
Normaal bedrijf
Min. pompcurve
(nachtbedrijf)
Q
H
Q
H
Q
H
Q
H
Q
H
Q
H
183
6.11 Bus communicatie
Via een RS-485 poort kan seriële communicatie met
de pomp plaatsvinden. Dit gebeurt volgens het
GRUNDFOS busprotocol, GENIbus. Aldus is de
pomp aan te sluiten op het GRUNDFOS Pump Ma-
nagement System 2000, een Gebouw Beheer Sys-
teem of een ander extern regelsysteem.
Via het bussignaal is het mogelijk de bedrijfsparame-
ters van de pomp op afstand in te stellen (o.a. de ge-
wenste opvoerhoogte, temperatuurbeïnvloeding,
bedrijfssituatie etc.).
Tegelijkertijd kan de pomp statusinformatie leveren
over belangrijke parameters zoals de actuele op-
voerhoogte, de actuele volumestroom, het opgeno-
men vermogen, storingssignaleringen etc.
Zie voor nadere details de bedieningsinstructies van
het GRUNDFOS Pump Management System 2000 of
neem contact op met GRUNDFOS.
Opm.: Wanneer met de pomp wordt gecommuni-
ceerd via het bussignaal, is het aantal beschikbare
instellingen op het bedieningspaneel van de pomp of
via de R100 kleiner.
De opvoerhoogte en de regelmethoden van de pomp
zijn alleen in te stellen via het bussignaal. Met be-
hulp van het bedieningspaneel op de pomp of met de
R100 is de pomp alleen op max. pompcurve te zet-
ten of te stoppen. Om een adresnummer aan de
pomp toe te wijzen is er echter een R100 nodig.
Zie ook paragraaf 7.7 Prioriteit van instellingen.
6.12 Draadloze afstandsbediening
Voor draadloze afstandsbediening en het uitlezen
van gegevens kunt u de afstandsbediening R100
van GRUNDFOS gebruiken.
Zie paragraaf 7.3 R100 voor bediening op afstand.
7. De pomp instellen
De pomp kan worden ingesteld via:
Het bedieningspaneel.
De afstandsbediening R100.
Bus communicatie (dit wordt in deze instructies
niet in detail besproken. Neem contact op met
GRUNDFOS).
De volgende tabel toont hoe de verschillende bedie-
ningseenheden worden gebruikt en in welke para-
graaf de werking ervan wordt beschreven.
“-” = niet beschikbaar op deze bedieningseenheid.
7.1 Fabrieksinstellingen
Functie
Bedienings-
paneel
R100
Drukverschil met leiding-
weerstandcompensatie
7.2.1 7.6.1
Constant drukverschil 7.2.1 7.6.1
Instellen van de opvoer-
hoogte
7.2.2 7.4.1
Bedrijf volgens max. pomp-
curve
7.2.3 7.4.2
Bedrijf volgens min. pomp-
curve
7.2.4 7.4.2
Bedrijf volgens verstelbare
pompcurve
- 7.4.2
Temperatuurbeïnvloeding - 7.6.3
Resetten van storingssigna-
leringen
7.2.6 7.4.3
Activering/deactivering van
bedieningspaneel
- 7.6.4
Toewijzing van adresnum-
mer
- 7.6.5
Aflezen van diverse gege-
vens
-
7.5.1 -
7.5.7
Start/stop 7.2.5 7.4.2
UPE xx-60 UPE xx-120
Regel-
methode
Drukverschil
met leidingweer-
standcompen-
satie
Drukverschil
met leidingweer-
standcompen-
satie
Opvoer-
hoogte
3 m bij maxi-
male volume-
stroom, zie afb.
13
6 m bij maxi-
male volume-
stroom, zie afb.
15
184
7.2 Bedieningspaneel
Het bedieningspaneel (afb. 11) bestaat uit de vol-
gende componenten:
Toetsen, “+” en “–”, om instellingen te wijzigen.
Lichtbalk, geel, voor weergave van de regelme-
thode en de opvoerhoogte.
Signaallampjes, groen en rood, voor signalering
van storings- en bedrijfscondities, zie paragraaf
6.6 Signaallampjes.
Afb. 11
7.2.1 Instellen van de regelmethode
Voor een beschrijving van deze functie, zie para-
graaf 6.1 Regelmethoden.
Wanneer de toetsen “+” en “–” tegelijk worden inge-
drukt, toont de lichtbalk de geselecteerde regelme-
thode:
Wanneer men de toetsen langer dan 5 seconden in-
gedrukt houdt, wordt er omgeschakeld van de ac-
tuele regelmethode naar de andere. Dit houdt in dat
bedrijf volgens pompcurve wordt gedeactiveerd in-
dien deze via de R100 werden geselecteerd.
Bij hoge systeemtemperaturen kan de
pomp zo heet worden dat men alleen de
toetsen mag aanraken, dit om brandwon-
den te voorkomen.
Balksegmenten Regelmethode
Bovenste en
onderste segmen-
ten knipperen
Drukverschil met leiding-
weerstandcompensatie
Middelste segmen-
ten knipperen
Constant drukverschil
Geen van de
segmenten brandt
Verstelbare pompcurve
Lichtbalk
Toetsen
Signaallampjes
TM00 4431 4596
185
7.2.2 Instellen van de opvoerhoogte
De gewenste opvoerhoogte wordt ingesteld met de
toetsen “+” en “–”.
De ingestelde opvoerhoogte is af te lezen van de
lichtbalk op het bedieningspaneel.
In de onderstaande tabel worden voorbeelden gege-
ven voor het instellen van de opvoerhoogte in relatie
tot het weergeven door de lichtbalk.
Constant drukverschil
Drukverschil met
leidingweerstandcompensatie
UPE 100-60
Afb. 12
TM00 4435 1597
Afb. 13
TM00 4434 1597
Balksegment 5 brandt, waar-
mee een gewenste opvoer-
hoogte van 3 m wordt aangege-
ven.
Balksegmenten 5 en 6 branden,
waarmee een gewenste opvoer-
hoogte van 3 m bij maximale vo-
lumestroom wordt aangegeven.
UPE 50-120
UPE 65-120
UPE 80-120
Afb. 14
TM00 4433 1597
Afb. 15
TM00 4432 2297
Balksegmenten 5 en 6 branden,
waarmee een gewenste opvoer-
hoogte van 5,5 m wordt aange-
geven.
Balksegmenten 7 en 8 branden,
waarmee een gewenste opvoer-
hoogte van 6 m bij maximale vo-
lumestroom wordt aangegeven.
mH
QQ
0
1
2
3
4
5
mH
0
1
2
3
4
5
QQ
H m
QQ
0
2
4
6
8
10
1
H m
QQ
0
2
4
6
8
10
186
7.2.3 Pompbedrijf volgens max. capaci-
teitscurve
Zie voor een beschrijving van deze functie paragraaf
6.3 Pompbedrijf volgens max. of min. pompcurve.
Door “+” ingedrukt te houden schakelt u over op de
max. capaciteitscurve van de pomp. Daarbij begint
het bovenste balksegment te knipperen (zie afb. 16).
Om weer terug te gaan houdt u “–” net zolang inge-
drukt totdat de gewenste opvoerhoogte is bereikt.
Afb. 16
7.2.4 Pompbedrijf volgens min. capaciteits-
curve
Zie voor een beschrijving van deze functie paragraaf
6.3 Pompbedrijf volgens max. of min. pompcurve.
Door “–” ingedrukt te houden schakelt u over op de
min. capaciteitscurve van de pomp. Daarbij begint
het onderste balksegment te knipperen (zie afb. 17).
Om weer terug te gaan houdt u “+” net zolang inge-
drukt totdat de gewenste opvoerhoogte is bereikt.
Afb. 17
7.2.5 Starten/stoppen van de pomp
U stopt de pomp door net zolang op “–” te drukken
totdat geen van de balksegmenten meer brandt.
Wanneer de pomp is gestopt, knippert het groene in-
dicatielampje.
U start de pomp door net zolang op “+” te drukken
totdat de gewenste opvoerhoogte is bereikt.
Indien de pomp voor langere tijd niet wordt gebruikt,
is het aan te bevelen de ingang start/stop of de R100
te gebruiken, of de spanningstoevoer af te schake-
len. Zodoende blijft de ingestelde opvoerhoogte on-
gewijzigd wanneer de pomp weer moet worden
gestart.
7.2.6 Resetten van storingsindicaties
Om een storingsindicatie te resetten drukt u kort op
“+” of “–”. Hierdoor wordt de ingestelde pompcapaci-
teit niet beïnvloed.
Indien de storing niet is verdwenen, verschijnt de
storingsindicatie nogmaals.
QQ
H
Max. capaciteitscurve
TM00 4436 4596
QQ
H
Min. capaciteitscurve
TM00 4437 4596
187
7.3 R100
De pomp kan draadloos worden bediend door middel
van de afstandsbediening R100 van GRUNDFOS.
De R100 communiceert met de pomp via infrarood
licht.
Tijdens het gebruik moet de R100 op het bedienings-
paneel worden gericht. Wanneer de R100 communi-
ceert met de pomp knippert het rode signaallampje
op de pomp snel.
De afstandsbediening R100 biedt extra mogelijkhe-
den voor instellingen en het weergeven van de
pompstatus.
De displays zijn onderverdeeld in vier parallelle
menu’s, zie afb. 18:
0. ALGEMEEN; zie de bedieningsinstructies van de
R100
1. BEDRIJF
2. STATUS
3. INSTALLATIE
Het nummer zoals weergegeven bij ieder individueel
display in afb. 18 verwijst naar de paragraaf waarin
het display is omschreven.
Afb. 18
3. INSTALLATIE
0. ALGEMEEN
1. BEDRIJF 2. STATUS
7.4.3
7.5.2
7.5.3
7.5.4
7.5.5
7.6.5
7.6.4
7.6.3
7.6.2
7.5.6
7.5.7
7.4.2
7.6.1
7.5.1
7.4.1
7.6.6
188
7.4 Menu BEDRIJF
Indien de communicatie tot stand is gebracht, ver-
schijnt het menu BEDRIJF in het display.
7.4.1 Gewenste waarde
Welke informatie in dit display verschijnt, is afhanke-
lijk van de regelmethode die in het scherm “Regel-
methode” van het menu INSTALLATIE werd gese-
lecteerd.
Indien de pomp op afstand wordt bestuurd of door
middel van gedwongen besturing via externe signa-
len, is het aantal instelmogelijkheden kleiner; zie pa-
ragraaf 7.7 Prioriteit van instellingen. Wanneer wordt
geprobeerd deze instellingen te wijzigen, verschijnt
een boodschap dat de pomp op afstand wordt be-
stuurd en dat er daardoor geen wijzigingen kunnen
worden doorgevoerd.
Het volgende voorbeeld van een display verschijnt
indien de pomp op regeling op basis van drukver-
schil met leidingweerstandcompensatie is ingesteld.
In dit display wordt de gewenste opvoerhoogte inge-
steld.
Daarnaast kan uit de volgende bedrijfssituaties wor-
den gekozen:
Stop,
Min. (min. pompcurve),
Max. (max. pompcurve).
Bij regeling op basis van constant drukverschil of be-
drijf volgens pompcurve wordt enigszins afwijkende
informatie weergegeven.
Het actuele werkpunt van de pomp wordt aangege-
ven als een vierkantje in de Q-H-kromme. De pomp
is niet in staat een zeer lage volumestroom te regis-
treren; in dat geval verdwijnt het vierkantje.
7.4.2 Bedrijfssituatie
Selecteer één van de volgende bedrijfssituaties:
Stop,
Min. (min. pompcurve),
Normaal (drukverschil met leidingweerstandcom-
pensatie, constant drukverschil of bedrijf volgens
pompcurve),
Max. (max. capaciteitscurve).
7.4.3 Storingsindicaties
Indien er sprake is van een storing, verschijnt in dit
display de storingsoorzaak.
Mogelijk oorzaken zijn:
Fase-fout
Geblokkeerde pomp
Onderspanning
Defecte druk/temperatuuropnemer
Interne storing
De storingssignalering kan in deze weergave worden
gereset. Indien de oorzaak van de storing niet is
weggenomen op het moment dat de signalering
wordt gereset, wordt dit in het display weergegeven.
7.5 Menu STATUS
In dit menu wordt alleen de status weergegeven. Het
is hier niet mogelijk waarden in te stellen of te wijzi-
gen.
De actuele waarden in het display worden aangeduid
als richtwaarden.
7.5.1 Actuele gew. waarde
Veld “Act. gew. waarde”:
Actuele gewenste waarde voor de opvoerhoogte.
Veld “komt overeen met”:
Actuele gewenste waarde als % van de ingestelde
gewenste waarde indien de pomp is aangesloten op
een externe analoge meetopnemer (0-10 V) of indien
temperatuurbeïnvloeding of drukverschil met leiding-
weerstandcompensatie is geactiveerd.
7.5.2 Bedrijfssituatie
Deze weergave toont de actuele bedrijfssituatie
(Stop, Min., Normaal of Max.) en hoe deze werd ge-
selecteerd (Pomp, R100, BUS of Extern).
189
7.5.3 Opvoerhoogte en capaciteit
Zeer lage volumestromen kunnen niet worden gere-
gistreerd; de R100 geeft “<” weer voor de laagst mo-
gelijke waarde voor de betreffende pomp.
7.5.4 Toerental
Het actuele toerental van de pomp.
7.5.5 Mediumtemperatuur
De actuele temperatuur van het verpompte medium.
7.5.6 Opgenomen vermogen en energiever-
bruik
Het actuele opgenomen vermogen en energiever-
bruik van de pomp.
De waarde voor het energieverbruik is een getotali-
seerde waarde; deze kan niet op 0 worden ingesteld.
7.5.7 Bedrijfsuren
Het aantal bedrijfsuren van de pomp.
De waarde voor het aantal bedrijfsuren is een geto-
taliseerde waarde; deze kan niet op 0 worden inge-
steld.
7.6 Menu INSTALLATIE
In dit menu dienen bij de installatie van de pomp een
aantal instellingen geselecteerd te worden, waarmee
rekening gehouden dient te worden.
7.6.1 Regelmethode
Zie paragraaf 6.1 Regelmethoden of paragraaf
6.4 Bedrijf volgens curveverstelling voor een be-
schrijving van deze functie.
Selecteer één van de volgende regelmethoden:
p m/leid.comp. (drukverschil met leidingweer-
standcompensatie),
Constant
p (constant drukverschil),
Pompcurve.
De gewenste waarde en de capaciteitscurve worden
ingesteld in display 7.4.1 Gewenste waarde van het
menu BEDRIJF.
7.6.2 Min. pompcurve
Zie voor een beschrijving van deze functie paragraaf
6.3 Pompbedrijf volgens max. of min. pompcurve.
In dit display kunt u uit twee min. pompcurves kie-
zen. De pompcurve wordt gebruikt wanneer de re-
gelmethode “min. pompcurve” is geselecteerd.
7.6.3 Temperatuurbeïnvloeding
Zie voor een beschrijving van deze functie paragraaf
6.5 Temperatuurbeïnvloeding.
In deze weergave kan de functie “temperatuurbeïn-
vloeding” worden geactiveerd.
Indien deze functie moet worden gebruikt, moet de
pomp in de aanvoerleiding worden geïnstalleerd.
U kunt kiezen tussen een maximumtemperatuur van
50°C of van 80°C.
Deze functie is alleen actief bij de regelmethoden
constant drukverschil of drukverschil met leiding-
weerstandcompensatie.
Wanneer temperatuurbeïnvloeding is geactiveerd,
verschijnt een kleine thermometer in het display
“Gew. waarde” van het menu BEDRIJF; zie
7.4.1 Gewenste waarde.
Opm.: Indien de pomp is aangesloten op een bus, is
het niet mogelijk de temperatuurbeïnvloeding via de
afstandsbediening R100 in te stellen.
190
7.6.4 Druktoetsen op de pomp
Om ongeautoriseerde bediening van de pomp te
voorkomen, kan men via dit display de werking van
de toetsen “+” en “–” blokkeren. De blokkering van
de pomp kan alleen ongedaan worden gemaakt met
behulp van de R100.
De toetsen kunnen worden ingesteld op:
Actief,
Niet actief.
7.6.5 Pompnummer
Er kan een pompnummer tussen 1 en 64 worden
toegewezen aan een pomp, of een bestaand num-
mer kan worden gewijzigd zodat de R100 of het
Pump Management System 2000 onderscheid kun-
nen maken tussen twee of meer pompen.
Het Pump Management System 2000 accepteert
echter alleen de nummers 1 t/m 8.
7.6.6 Dubbelpomp
Dit display kan alleen worden gebruikt indien een
UPED dubbelpomp is geïnstalleerd.
7.7 Prioriteit van instellingen
De signalen voor de gedwongen besturingsfuncties
beïnvloeden de instellingen die beschikbaar zijn via
de pomp en de R100. Met behulp van het bedie-
ningspaneel van de pomp of de R100 is de pomp al-
tijd op max. pompcurve te zetten of te stoppen.
Indien twee of meer functies tegelijkertijd worden ge-
activeerd, reageert de pomp op de functie met de
hoogste prioriteit.
De prioriteit van de instellingen is als volgt:
Zonder bussignaal:
Voorbeeld: Wanneer de pomp via een extern sig-
naal gedwongen wordt te draaien volgens de max.
pompcurve, kan men met het bedieningspaneel van
de pomp en met de afstandsbediening R100 de
pomp alleen maar stoppen.
Met bussignaal:
Voorbeeld: Wanneer de pomp via een extern sig-
naal gedwongen wordt te draaien volgens de max.
pompcurve, kan men met het bedieningspaneel van
de pomp en met de afstandsbediening R100 of het
bussignaal de pomp alleen maar stoppen.
Priori-
teit
Mogelijke instellingen
Bedienings-
paneel op pomp
of R100
Externe
signalen
1Stop
2 Max. pompcurve
3Stop
4 Max. pompcurve
5 Min. pompcurve Min. pompcurve
6
Instellen van
opvoerhoogte
Instellen van
opvoerhoogte
Priori-
teit
Mogelijke instellingen
Bedienings-
paneel op
pomp of
R100
Externe
signalen
Bus-
signaal
1Stop
2
Max.
pompcurve
3 Stop Stop
4
Max.
pomp-
curve
Max.
pomp-
curve
5
Min.
pomp-
curve
Min.
pomp-
curve
6
Instellen
van
opvoer-
hoogte
191
8. Storingsanalysetabel
Voordat u het deksel van de klemmenkast verwijdert, dient u ervoor te zorgen dat de voedingsspan-
ning naar de pomp ten minste 5 minuten is afgeschakeld.
Het medium in de pomp kan kokendheet zijn en onder hoge druk staan. Voordat enig component van
de pomp mag worden verwijderd, dient het systeem te zijn afgetapt of dienen de afsluiters aan beide
zijden van de pomp te zijn afgesloten.
Storing Oorzaak Oplossing
De pomp werkt niet.
Geen van de signaal-
lampjes brandt.
Er is een zekering in de installatie door-
gebrand.
Vervang de zekering.
De stroom- of spanningsgestuurde aard-
lekschakelaar heeft de pomp uitgescha-
keld.
Zet de aardlekschakelaar om.
De pomp is defect. Repareer/vervang de pomp.
De pomp werkt niet.
Het groene signaal-
lampje knippert.
De pomp is op een van de onderstaande
manieren uitgeschakeld:
1. Via de toets “–”.
2. Via de afstandsbediening R100.
3. Externe aan/uit-schakelaar in positie
‘uit’.*
4. Via een bussignaal.*
1. Start de pomp door op “+” te
drukken.
2. Start de pomp met de R100 of
door op “+” te drukken.
3. Zet de aan/uit-schakelaar op
‘aan’.*
4. Start de pomp via het bussig-
naal.*
* De storing is tijdelijk te verhelpen door pompbedrijf volgens max. capaciteits-
curve te selecteren op de pomp of met de afstandsbediening R100. In dat ge-
val worden externe commando’s genegeerd.
De pomp is gestopt als
gevolg van een storing.
Het rode signaallampje
brandt, het groene sig-
naallampje is uit.
Storing in de voedingsspanning
(bijv. onderspanning).
Controleer of de voedingsspan-
ning binnen de gestelde grenzen
ligt.
Fase weggevallen (de pomp draait 2 mi-
nuten en stopt vervolgens).
Controleer de zekering en de aan-
sluitingen.
Pomp geblokkeerd en/of verontreinigd. Verwijder de inspectieschroef. Ver-
draai de rotor m.b.v. een schroe-
vendraaier in de sleuf van het
asuiteinde en/of demonteer de
pomp en maak deze schoon.
Storing in de elektronica. Neem contact op met GRUNDFOS.
De pomp is in bedrijf,
maar is gestopt als ge-
volg van een storing. Het
rode en het groene sig-
naallampje branden.
De drukverschil-/temperatuuropnemer is
defect.
Controleer de aansluiting van de
meetopnemer. Vervang deze in-
dien nodig.
De pomp is automatisch opnieuw ge-
start na een tijdelijke storing.
Reset de storingssignalering.
De pomp heeft een stop-
commando gekregen,
maar is gestopt van-
wege een storing.
Het rode signaallampje
brandt en het groene
signaallampje knippert.
De drukverschil-/temperatuuropnemer is
defect.
Controleer de aansluiting van de
meetopnemer. Vervang deze in-
dien nodig.
De pomp is automatisch opnieuw ge-
start na een tijdelijke storing.
Reset de storingssignalering.
192
Zie ook paragraaf 6.6 Signaallampjes.
Opm.: Men kan ook de afstandsbediening R100 ge-
bruiken voor het opsporen van storingen.
9. Megging
Een installatie waarin een UPE-pomp is opgenomen,
mag niet worden gemegd, aangezien hierdoor de in-
gebouwde elektronica kan worden beschadigd.
Mocht het toch nodig zijn een megging uit te voeren,
dan dient de pomp elektrisch te worden gescheiden
van de installatie.
Tijdens het meggen moet de volgende procedure
worden gevolgd.
Overmatig geluid in het
systeem.
Het groene signaal-
lampje brandt.
Lucht in het systeem. Ontlucht het systeem.
De volumestroom is te hoog. Verlaag de opvoerhoogte (ge-
wenste waarde) en schakel even-
tueel over op toerenregeling op
basis van constant drukverschil.
De druk is te hoog. Verlaag de opvoerhoogte (ge-
wenste waarde) en schakel even-
tueel over op toerenregeling op
basis van drukverschil met leiding-
weerstandcompensatie.
Overmatig geluid in de
pomp.
Het groene signaal-
lampje brandt.
Lucht in de pomp. Ontlucht de pomp.
De inlaatdruk is te laag. Verhoog de inlaatdruk en/of contro-
leer de gasdruk in het expansievat
(indien aanwezig).
Onvoldoende warmte op
bepaalde plaatsen in het
verwarmingssysteem.
De volumestroom is te laag. Verhoog de opvoerhoogte (ge-
wenste waarde) en/of schakel
eventueel over op toerenregeling
op basis van constant drukverschil.
Storing Oorzaak Oplossing
Megging van UPE-pompen
1. Schakel de voedingsspanning uit.
2. Neem de draden van de klemmen L1, L2 en L3 los, als-
mede de aardedraad (zie B).
3. Sluit de klemmen L1, L2 en L3 kort met behulp van
twee korte draden (zie D).
4. Verwijder de draad waarmee de elektronica aan het
frame is bevestigd (zie A).
5. Meet de spanning tussen klemmen L1/L2/L3 en de
aarde (zie C).
De maximale testspanning is AC/DC 1500 V.
Opm.: Voer nooit een megging uit tussen de fasedraad
L1, L2 en L3.
Maximaal toelaatbare lekstroom: < 20 mA.
6. Breng de draad voor de bevestiging van de elektronica
aan op het frame (zie A).
7. Verwijder de korte draden tussen de klemmen L1, L2
en L3 (zie D).
8. Sluit de fasedraden weer aan op klemmen L1, L2 en L3
en sluit de aardedraad weer aan (zie B).
9. Schakel de voedingsspanning weer in.
TM00 9122 4596
D
C
B
A
193
9.1 Hoogspanningstest
Mocht het nodig zijn de UPE-pomp aan een hoog-
spanningstest te onderwerpen, dan moeten de aan-
wijzingen voor megging worden opgevolgd; zie
hoofdstuk 9. Megging.
10. Technische specificaties
Voedingsspanning
3 x 400-415 V ±10%, 50 Hz.
Motorbeveiliging
Er is geen externe motorbeveiliging nodig.
Beschermingsklasse
IP 42.
Relatieve luchtvochtigheid
Max. 95%.
Omgevingstemperatuur
0°C tot +40°C.
Temperatuurklasse
TF110 volgens CEN 335-2-51.
Mediumtemperatuur
Max. +110°C.
Continu: +15°C tot +95°C.
Pompen in tapwatersystemen:
Continu: +15°C tot +60°C.
Om condensatie in de klemmenkast en de stator te
voorkomen, dient de temperatuur van het medium al-
tijd hoger te zijn dan de omgevingstemperatuur.
Zie de volgende tabel:
Systeemdruk
De systeemdruk wordt aangegeven op de pompflen-
zen:
Inlaatdruk
Tijdens pompbedrijf dient altijd ten minste een druk
aanwezig te zijn zoals aangegeven in onderstaande
tabel:
Elektromagnetische compatibiliteit (EMC)
EN 61 800-3.
Emmisie van elektromagnetische straling - eerste
omgeving (bebouwde omgeving).
Bestendigheid tegen elektromagnetische straling -
tweede omgeving (industriële omgeving).
Geluidsdrukniveau
Het geluidsdrukniveau van de pomp is lager dan
54 dB(A).
Lekstroom
Tijdens bedrijf veroorzaakt het netfilter van de pomp
een ontlaadstroom naar aarde. I
lekstroom
< 3,5 mA.
Ingangen en uitgangen
11. Afvalverwerking
Na gebruik van deze pomp of onderdelen dienen de
volgende richtlijnen in acht genomen te worden.
1. Neem de overheids- en gemeentelijke richtlijnen
voor afvalverwerking in acht.
2. Als de afvalverwerkende instanties ons product
niet kunnen verwerken, dan kunt u ons product
bij ons inleveren.
Omgevings-
temperatuur
[°C]
Mediumtemperatuur
Min. [°C] Max. [°C]
15 15 110
20 20 110
25 25 110
30 30 110
35 35 90
40 40 70
Pomptype PN 6 PN 10
PN 6/
PN 10
Aantal
flens-
gaten
UPE 50-120 z 4
UPE 65-120 z 4
UPE 80-120
z 4
z 8
UPE 100-60
z 4
z 8
Pomptype
Mediumtemperatuur
75°C 90°C
[bar] [bar]
UPE 50-120 0,4 0,7
UPE 65-120 0,9 1,2
UPE 80-120 1,6 1,9
UPE 100-60 0,95 1,25
Ingang start/stop Extern potentiaalvrij contact.
Contactbelasting: 5 V, 0,1 mA.
Afgeschermde kabel.
Lusweerstand: max. 130 /km.
Logische niveaus:
Logische “0”: U < 1,5 V.
Logische “1”: U > 4,0 V.
Ingang max.
pompcurve
Ingang min.
pompcurve
Ingang voor
analoog signaal
(0-10 V)
Extern signaal: 0-10 VDC.
Maximumbelasting: 1 mA.
Afgeschermde kabel.
Storingssignaal-
uitgang
Intern potentiaalvrij wisselcon-
tact.
Maximumbelasting:
250 V, 2 A AC1.
Minimumbelasting: 5 V, 1 mA.
Afgeschermde kabel.
Ingang bus
GRUNDFOS busprotocol,
GENIbus-protocol, RS-485.
Afgeschermde kabel.
Draaddoorsnede: 0,25 - 1 mm².
Max. kabellengte: 1200 m.
Wijzigingen voorbehouden.

Documenttranscriptie

Declaration of Conformity Konformitätserklärung We GRUNDFOS declare under our sole responsibility that the products UPE Series 2000, to which this declaration relates, are in conformity with the Council Directives on the approximation of the laws of the EEC Member States relating to – Machinery (98/37/EEC). Standard used: EN 292. – Electromagnetic compatibility (89/336/EEC). Standard used: EN 61 800-3. – Electrical equipment designed for use within certain voltage limits (73/23/EEC). Standards used: EN 60 335-1 and EN 60 335-2-51. Wir GRUNDFOS erklären in alleiniger Verantwortung, daß die Produkte UPE Serie 2000, auf die sich diese Erklärung bezieht, mit den folgenden Richtlinien des Rates zur Angleichung der Rechtsvorschriften der EG-Mitgliedstaaten übereinstimmen: – Maschinen (98/37/EWG). Norm, die verwendet wurde: EN 292. – Elektromagnetische Verträglichkeit (89/336/EWG). Norm, die verwendet wurde: EN 61 800-3. – Elektrische Betriebsmittel zur Verwendung innerhalb bestimmter Spannungsgrenzen (73/23/EWG). Normen, die verwendet wurden: EN 60 335-1 und EN 60 335-2-51. Deklaracja zgodno⁄ci Déclaration de Conformité My, GRUNDFOS, o⁄wiadczamy z pe°n¿ odpowiedzialno⁄ci¿, ¢e nasze wyroby UPE seria 2000 kt†rych deklaracja niniejsza dotyczy, s¿ zgodne z nastõpuj¿cymi wytycznymi Rady d/s ujednolicenia przepis†w prawnych kraj†w cz°onkowskich EWG: ˚ maszyny (98/37/EWG), zastosowana norma: EN 292. ˚ zgodno⁄Ì elektromagnetyczna (89/336/EWG), zastosowana norma: EN 61 800-3. ˚ wyposa¢enie elektryczne do stosowania w okre⁄lonym zakresie napiõÌ (73/23/EWG), zastosowane normy: EN 60 335-1 i EN 60 335-2-51. Nous GRUNDFOS déclarons sous notre seule responsabilité que les produits Série UPE 2000 auxquels se réfère cette déclaration sont conformes aux Directives du Conseil concernant le rapprochement des législations des Etats membres CEE relatives à – Machines (98/37/CEE). Standard utilisé: EN 292. – Compatibilité électromagnétique (89/336/CEE). Standard utilisé: EN 61 800-3. – Matériel électrique destiné à employer dans certaines limites de tension (73/23/CEE). Standards utilisés: EN 60 335-1 et EN 60 335-2-51. Dichiarazione di Conformità Declaración de Conformidad Noi GRUNDFOS dichiariamo sotto la nostra esclusiva responsabilità che i prodotti UPE Serie 2000 ai quali questa dichiarazione se riferisce sono conformi alle Direttive del Consiglio concernente il ravvicinamento delle legislazioni degli Stati membri CEE relative a – Macchine (98/37/CEE). Standard usato: EN 292. – Compatibilità elettromagnetica (89/336/CEE). Standard usato: EN 61 800-3. – Materiale elettrico destinato ad essere utilizzato entro certi limiti di tensione (73/23/CEE). Standard usati: EN 60 335-1 e EN 60 335-2-51. Nosotros GRUNDFOS declaramos bajo nuestra única responsabilidad que los productos Serie UPE 2000 a los cuales se refiere esta declaración son conformes con las Directivas del Consejo relativas a la aproximación de las legislaciones de los Estados Miembros de la CEE sobre – Máquinas (98/37/CEE). Norma aplicada: EN 292. – Compatibilidad electromagnética (89/336/CEE). Norma aplicada: EN 61 800-3. – Material eléctrico destinado a utilizarse con determinadas límites de tensión (73/23/CEE). Normas aplicadas: EN 60 335-1 y EN 60 335-2-51. Declaração de Conformidade ƒfi΢ÛÁ ”ıÏϸ҈˘ÛÁÚ Nós GRUNDFOS declaramos sob nossa única responsabilidade que os produtos Série 2000 da UPE aos quais se refere esta declaração estão em conformidade com as Directivas do Conselho das Comunidades Europeias relativas à aproximação das legislações dos Estados Membros respeitantes à – Máquinas (98/37/CEE). Norma utilizada: EN 292. – Compatibilidade electromagnética (89/336/CEE). Norma utilizada: EN 61 800-3. – Material eléctrico destinado a ser utilizado dentro de certos limites de tensão (73/23/CEE). Normas utilizadas: EN 60 335-1 e EN 60 335-2-51. ≈ÏÂflÚ Á GRUNDFOS ‰ÁβÌÔıÏ Ï ·ðÔÍÎÂÈÛÙÈÍ‹ ‰ÈÍfi Ï·Ú ÂıË˝ÌÁ ¸ÙÈ Ù· ðÒÔȸÌÙ· ”ÂÈÒ‹ UPE 2000 ÛıÏÏÔÒˆ˛ÌÔÌÙ·È Ï ÙÁÌ œ‰Á„fl· ÙÔı ”ıÏ‚ÔıÎflÔı Âðfl ÙÁÚ Û˝„ÍÎÈÛÁÚ Ù˘Ì Ì¸Ï˘Ì Ù˘Ì  Ò·Ù˛Ì MÂÎ˛Ì ÙÁÚ ≈ıÒ˘ð·ÈÍfiÚ ≈Ì˘ÛÁÚ Û ۘ›ÛÁ Ï ٷ ñ ÃÁ˜·ÌfiÏ·Ù· (98/37/EEC). —Ò¸ÙıðÔ ðÔı ˜ÒÁÛÈÏÔðÔÈfiËÁÍÂ: EN 292. ñ «ÎÂÍÙÒÔÏ·„ÌÁÙÈÍfi ÛıÏ‚·Ù¸ÙÁÙ· (89/336/EEC). —Ò¸ÙıðÔ ðÔı ˜ÒÁÛÈÏÔðÔÈfiËÁÍÂ: EN 61 800-3. ñ «ÎÂÍÙÒÈÍ›Ú ÛıÛÍÂı›Ú ۘ‰ȷÛÏ›ÌÂÚ „È‹ ˜ÒfiÛÁ ÂÌÙ¸Ú ÔÒÈÛÏ›Ì˘Ì ÔÒfl˘Ì ÁÎÂÍÙÒÈÍfiÚ Ù‹ÛÁÚ (73/23/EEC). —Ò¸Ùıð· ðÔı ˜ÒÁÛÈÏÔðÔÈfiËÁÍ·Ì: EN 60 335-1 Í·È EN 60 335-251. Overeenkomstigheidsverklaring Försäkran om överensstämmelse Wij GRUNDFOS verklaren geheel onder eigen verantwoordelijkheid dat de produkten UPE Serie 2000 waarop deze verklaring betrekking heeft in overeenstemming zijn met de Richtlijnen van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende – Machines (98/37/EEG). Norm: EN 292. – Elektromagnetische compatibiliteit (89/336/EEG). Norm: EN 61 800-3. – Elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (73/23/EEG). Normen: EN 60 335-1 en EN 60 335-2-51. Vi GRUNDFOS försäkrar under ansvar, att produkterna UPE Serie 2000, som omfattas av denna försäkran, är i överensstämmelse med Rådets Direktiv om inbördes närmande till EU-medlemsstaternas lagstiftning, avseende – Maskinell utrustning (98/37/EC). Använd standard: EN 292. – Elektromagnetisk kompatibilitet (89/336/EC). Använd standard: EN 61 800-3. – Elektrisk material avsedd för användning inom vissa spänningsgränser (73/23/EC). Använda standarder: EN 60 335-1 och EN 60 335-2-51. Vastaavuusvakuutus Me GRUNDFOS vakuutamme yksin vastuullisesti, että tuotteet UPE Sarja 2000, jota tämä vakuutus koskee, noudattavat direktiivejä jotka käsittelevät EY:n jäsenvaltioiden koneellisia laitteita koskevien lakien yhdenmukaisuutta seur.: – Koneet (98/37/EY). Käytetty standardi: EN 292. – Elektromagneettinen vastaavuus (89/336/EY). Käytetty standardi: EN 61 800-3. – Määrättyjen jänniterajoitusten puitteissa käytettävät sähköiset laitteet (73/23/EY). Käytetyt standardit: EN 60 335-1 ja EN 60 335-2-51. Overensstemmelseserklæring Vi GRUNDFOS erklærer under ansvar, at produkterne UPE Serie 2000, som denne erklæring omhandler, er i overensstemmelse med Rådets direktiver om indbyrdes tilnærmelse til EF medlemsstaternes lovgivning om – Maskiner (98/37/EØF). Anvendt standard: EN 292. – Elektromagnetisk kompatibilitet (89/336/EØF). Anvendt standard: EN 61 800-3. – Elektrisk materiel bestemt til anvendelse inden for visse spændingsgrænser (73/23/EØF). Anvendte standarder: EN 60 335-1 og EN 60 335-2-51. Bjerringbro, 1st July 2001 Svend Aage Kaae Technical Manager INHOUD 1. Algemene beschrijving Pagina 1. Algemene beschrijving 173 2. Toepassingen 174 2.1 Te verpompen media 174 3. Installatie 174 3.1 Posities van de klemmenkast 174 3.2 Positie van de klemmenkast veranderen 174 3.3 Het typeplaatje draaien 174 3.4 Terugslagklep 175 3.5 Isolatie 175 3.6 Vorstbeveiliging 175 4. Elektrische aansluiting 175 4.1 Voedingsspanning 175 4.2 Aansluitschema 176 5. In bedrijf nemen 177 6. Pompfuncties 177 6.1 Regelmethoden 177 6.2 Keuze van de regelmethode 178 6.3 Pompbedrijf volgens max. of min. pompcurve 179 6.4 Bedrijf volgens curveverstelling 180 6.5 Temperatuurbeïnvloeding 180 6.6 Signaallampjes 181 6.7 Externe storingssignalering 181 6.8 Externe analoge regelaar (0-10 V) 182 6.9 Externe gedwongen besturingsfuncties 182 6.10 Het bedieningspaneel uitschakelen 182 6.11 Bus communicatie 183 6.12 Draadloze afstandsbediening 183 7. De pomp instellen 183 7.1 Fabrieksinstellingen 183 7.2 Bedieningspaneel 184 7.3 R100 187 7.4 Menu BEDRIJF 188 7.5 Menu STATUS 188 7.6 Menu INSTALLATIE 189 7.7 Prioriteit van instellingen 190 8. Storingsanalysetabel 191 9. Megging 192 9.1 Hoogspanningstest 193 10. Technische specificaties 193 11. Afvalverwerking 193 De UPE Serie 2000 bestaat uit een complete reeks circulatiepompen met een energiebesparende, geïntegreerde toerenregeling, waarmee de pompcapaciteit op de momentele systeembehoefte kan worden ingesteld. Bij vele systemen leidt dit tot een aanzienlijke daling van het energieverbruik; bovendien produceren de thermostatische ventielen en andere onderdelen minder geluid en kan het systeem beter worden geregeld. De gewenste opvoerhoogte kan op het bedieningspaneel van de pomp worden ingesteld. Deze instructies zijn van toepassing op de pomptypen UPE 50-120, UPE 65-120, UPE 80-120 en UPE 100-60. De pomp biedt de volgende functies: • Regeling op basis van drukverschil met leidingweerstandcompensatie (fabrieksinstelling). De opvoerhoogte wordt gewijzigd overeenkomstig de volumestroombehoefte. De gewenste opvoerhoogte kan op het bedieningspaneel van de pomp worden ingesteld. • Regeling op basis van constant drukverschil. Er wordt een constante opvoerhoogte gehandhaafd, onafhankelijk van de volumestroombehoefte. De gewenste opvoerhoogte kan op het bedieningspaneel van de pomp worden ingesteld. • Bedrijf volgens verstelbare pompcurve. De pomp draait met constant toerental op of tussen de min. en max. curves. • Temperatuurbeïnvloeding. De opvoerhoogte varieert afhankelijk van de mediumtemperatuur. • Extern storingssignaal via een potentiaalvrije uitgang. • Externe analoge regeling van de opvoerhoogte of het toerental via een externe meetopnemer (0-10 V). • Externe gedwongen besturingsfuncties via ingangen voor: - Start/stop, - Max. capaciteitscurve, - Min. capaciteitscurve (nachtbedrijf). • Bus communicatie. De pompen uit de UPE Serie 2000 zijn voorzien van een ingang voor bus communicatie, zodat de pomp kan worden geregeld en bewaakt met het Pump Management System 2000 van GRUNDFOS of een Gebouw Beheer Systeem. • Afstandsbediening. De pomp kan worden bediend met behulp van de draadloze afstandsbediening R100 van GRUNDFOS. Alvorens met de installatieprocedure te beginnen, dient u deze installatie- en bedieningsinstructies zorgvuldig te bestuderen. De installatie en bediening dienen bovendien volgens de in Nederland/België geldende voorschriften en regels van goed vakmanschap plaats te vinden. 173 2. Toepassingen 3.1 Posities van de klemmenkast De circulatiepompen uit de UPE Serie 2000 zijn ontworpen voor de circulatie van media in verwarmingssystemen. De pompen kunnen ook worden gebruikt in tapwatersystemen. Pompen uit de UPE Serie 2000 zijn geschikt voor: • systemen met een constante volumestroom waarbij het wenselijk is het werkpunt van de pomp optimaal in te stellen, • en systemen met variabele temperaturen in de aanvoerleidingen. De klemmenkast kan worden gepositioneerd zoals weergegeven in afb. 2. Opm.: De klemmenkast mag alleen naar de hieronder aangegeven posities worden gedraaid. Afb. 2 2.1 Te verpompen media TM02 1388 1101 Dunne, schone, niet-agressieve en niet-explosieve media, die geen vaste deeltjes, vezels of minerale oliën bevatten. Bij verwarmingssystemen dient de waterkwaliteit te voldoen aan de Duitse norm VDI 2035. Bij tapwatersystemen is het aan te raden alleen UPE-pompen te gebruiken indien de hardheid van het water lager is dan ongeveer 14°dH. Voor water met een hogere hardheidsgraad is een direct gekoppelde TPE-pomp aan te bevelen. De pomp moet niet worden gebruikt voor het transport van ontvlambare media zoals dieselolie, benzine of soortgelijke media. 3. Installatie Installatie Ringen Pomp TM01 0683 1997 Bij installatie van de pomptypen UPE 50-xx en 65-xx met ovale boutgaten in de flenzen, dienen de ringen geplaatst te worden zoals in afb. 1 is weergegeven. Afb. 1 Zie voor de afmetingen achterin deze instructies. Men dient ervoor te zorgen dat niemand per ongeluk in aanraking kan komen met hete oppervlakken van de pomp. De pomp dient met de motoras in horizontale positie te worden gemonteerd. De stromingsrichting door de pomp wordt door middel van pijlen op het pomphuis aangegeven. 174 3.2 Positie van de klemmenkast veranderen Alvorens de pomp te demonteren dient het systeem te worden afgetapt of dienen de afsluiters aan beide zijden van de pomp te worden gesloten. Het medium kan onder druk staan en een hoge temperatuur bezitten. De positie van de klemmenkast kan als volgt worden veranderd: 1. Verwijder de vier schroeven waarmee de pompkop is vastgezet. 2. Draai de pompkop in de vereiste positie. 3. Breng de vier schroeven weer op hun plaats en draai ze goed vast. 3.3 Het typeplaatje draaien Als de stand van de klemmenkast wordt veranderd, moet het typeplaatje op de pomp zo worden gedraaid, dat de uitsparing in het plaatje naar beneden wijst, zodat lekwater na het ontluchten kan weglopen. Om de stand van het plaatje te veranderen, verwijdert u het plaatje door een schroevendraaier onder de buitenrand van het plaatje te zetten, deze er af te wippen, in de correcte stand te zetten en weer op zijn plaats te drukken. 4. Elektrische aansluiting Indien een terugslagklep in het systeem is opgenomen (zie afb. 3) moet men ervoor zorgen dat de minimale pompdruk altijd hoger is dan de sluitdruk van de klep. Dit is vooral belangrijk bij regeling op basis van drukverschil met leidingweerstandcompensatie (verlaagde opvoerhoogte bij lage volumestromen). Afb. 3 De elektrische aansluiting en beveiliging dienen volgens de in Nederland/België geldende regels plaats te vinden. TM02 0640 0301 3.4 Terugslagklep 3.5 Isolatie Indien de pomp met andere middelen dan een isolatieset van GRUNDFOS is geïsoleerd, moet men ervoor zorgen dat de drukverschilopnemer en de temperatuuropnemer in het pomphuis niet worden afgedekt. 3.6 Vorstbeveiliging Als de pomp tijdens vorst niet in bedrijf is, dienen maatregelen te worden genomen om vorstschade te voorkomen. Maak geen aansluitingen in de klemmenkast tenzij de voedingsspanning naar de pomp ten minste 5 minuten is uitgeschakeld. De pomp dient te worden geaard via de aardklem. De pomp dient op een externe hoofdschakelaar met een contactafstand van tenminste 3 mm van alle polen te worden aangesloten. Voor bescherming tegen indirect contact kan aarding of neutralisatie worden toegepast. Megging dient te worden uitgevoerd volgens de aanwijzigen in hoofdstuk 9. Megging. Indien de pomp extra wordt beveiligd met een aardlekschakelaar, dient deze de pomp uit te schakelen wanneer zich aardlekstromen met pulserende gelijkstroomcomponent en een gelijkmatige aardlekstroom (DC) voordoen. Deze aardlekschakelaars dienen de volgende symbolen te hebben: • Een extra motorbeveiliging is niet nodig. • Indien pompen van de UPE Serie 2000 tegen overspanning beveiligd moeten zijn, conform de eisen van klasse 1 en 2 van VDE 0160/12.90, moet een voorfilter worden geïnstalleerd. Neem voor meer informatie contact op met GRUNDFOS. • De voedingsspanning en -frequentie staan vermeld op het typeplaatje van de pomp. Controleer of de motor geschikt is voor de aanwezige voedingsspanning. 4.1 Voedingsspanning 3 x 400-415 V ±10%, 50 Hz. 175 4.2 Aansluitschema Afb. 4 L3 L2 L1 1 Storingssignaal 2 4 5 6 7 8 9 10 11 12 3 Voeding Drukverschil- en temperatuuropnemer 1 2 3 NC NO C L3 L2 L1 Start/stop Min. curve (nachtbedrijf) Max. curve Analoge ingang (0-10 V) Bussignaal A Y B Afscherming 4 5 6 7 8 9 10 11 12 Stop Opm.: • Indien er geen externe aan/uit-schakelaar aanwezig is, dient de verbinding tussen klem 7 en 8 te worden gehandhaafd. • Bij gebruik van de ingang van 0-10 V (klem 11 en 12) dienen klemmen 7 en 9 met elkaar te zijn verbonden (de ingang voor de min. capaciteitscurve moet gesloten zijn). • Alle kabels dienen hittebestendig te zijn tot +85°C. • Alle kabels dienen in overeenstemming met EN 60 204-1 gelegd te worden. 176 Min. Max. TM01 1105 3399 DC 0-10 V • Draden die zijn aangesloten op - uitgangen 1 t/m 3, - ingangen 4 t/m 12, - aansluitklemmen voor de voeding en - drukverschil- en temperatuuropnemer moeten door middel van versterkte isolatie van elkaar en de voeding worden gescheiden. • Alle op een klemmenstrook aangesloten aders dienen bij de desbetreffende klemmen te worden gebundeld. Zie hoofdstuk 10. Technische specificaties. Eisen voor bedrading signalering/besturing en meetopnemers. Een aansluitvoorbeeld is te vinden op pagina 255. 5. In bedrijf nemen 6.1 Regelmethoden Schakel de pomp niet in voordat het systeem met vloeistof is gevuld en is ontlucht. Bovendien dient de vereiste minimum inlaatdruk aanwezig te zijn aan de zuigzijde van de pomp; zie hoofdstuk 10. Technische specificaties. Het systeem mag niet worden ontlucht via de pomp. Aangezien de pomp zelfontluchtend is, hoeft deze voor de inbedrijfstelling niet te worden ontlucht. De pompen uit de UPE Serie 2000 kunnen worden ingesteld op de regelmethode die het meest geschikt is voor het toegepaste systeem. Er zijn twee regelmethoden beschikbaar: • Regeling op basis van drukverschil met leidingweerstandcompensatie (fabrieksinstelling), • Regeling op basis van constant drukverschil. Ontluchtingsschroef TM02 1394 0501 Afb. 5 Bij de eerste inbedrijfstelling maakt de pomp wat geluid, doordat er nog lucht in de pomp aanwezig is. Nadat de pomp enkele minuten heeft gedraaid, behoort het geluid te verdwijnen. Na het opstarten kunnen de gewenste bedrijfssituatie en opvoerhoogte van de pomp worden ingesteld. 6. Pompfuncties Sommige pompfuncties kunnen alleen worden geselecteerd met behulp van de afstandsbediening R100. Waar en hoe de diverse parameters moeten worden ingesteld, wordt aangegeven in hoofdstuk 7. De pomp instellen. Regeling op basis van drukverschil met leidingweerstandcompensatie: Kan worden ingesteld via het bedieningspaneel of de R100. De opvoerhoogte wordt verlaagd bij een afnemende waterbehoefte en verhoogd bij een toenemende waterbehoefte, zie afb. 6. Dit is de fabrieksinstelling, aangezien bij de meeste systemen dit de optimale regelmethode is, terwijl de methode tevens het laagste energieverbruik kent. Regeling op basis van constant drukverschil: Kan worden ingesteld via het bedieningspaneel of de R100. De pomp handhaaft een constante druk, onafhankelijk van de waterbehoefte, zie afb. 6. Afb. 6 Regelmethoden H H Hgew. Hgew. Hgew. 2 Q Drukverschil met leidingweerstandcompensatie Q Constant drukverschil TM00 5546 4596 Wanneer de ontluchtingsschroef is losgedraaid (zie afb. 5), kan kokendheet water onder hoge druk ontsnappen. Men dient er speciaal op te letten dat ontsnappend water geen persoonlijk letsel of materiële schade veroorzaakt. 177 6.2 Keuze van de regelmethode Systemen waarbij de regelmethode is gespecificeerd: Indien de regelmethode (drukverschil met leidingweerstandcompensatie of constant drukverschil) en de opvoerhoogte zijn gespecificeerd voor het systeem waarin de pomp wordt geïnstalleerd, moet de pomp op de aangegeven wijze worden ingesteld. Zie hoofdstuk 7. De pomp instellen. Indien zich problemen voordoen, zie hoofdstuk 8. Storingsanalysetabel. Bij systemen met... Systemen waarbij geen regelmethode is gespecificeerd: Indien geen regelmethode en opvoerhoogte voor het systeem zijn gespecificeerd (bijvoorbeeld wanneer een ongeregelde standaardpomp wordt vervangen door een UPE-pomp), is het aan te bevelen de instellingen uit de volgende tabel en uit paragraaf 6.2.1 Instellingen bij vervanging van bestaande pompen. selecteert u deze regelmethode... bijvoorbeeld... 1. relatief grote drukverschilverliezen in het ketelcircuit en leidingsysteem. Tweepijpsverwarmingssystemen met thermostatische ventielen en met: • een benodigde opvoerhoogte van meer dan 4 meter, • lange aanvoerleidingen, • sterk geknepen inregelventielen, • drukverschilregelaars en overstortventielen, • grote drukverschilverliezen in die delen van de installatie waar de maximumcapaciteit wordt gecirculeerd (zoals over de ketel, warmtewisselaar en de transportleiding naar de verdeler) of Drukverschil met leidingweerstandcompensatie • ontworpen voor een lage delta-T. 2. Vloerverwarmingssystemen en eenpijpssystemen met thermostatische ventielen en grote drukverschilverliezen in het ketelcircuit. 3. Transportpompen in systemen met een groot drukverschilverlies in het primaire circuit. 1. Tweepijpsverwarmingssystemen met thermostatische ventielen en: relatief geringe drukverschilverliezen in het ketelcircuit en leidingsysteem. 178 • een benodigde opvoerhoogte van minder dan 2 meter, • een natuurlijke circulatie, • geringe drukverschilverliezen in die delen van de installatie waar de maximumcapaciteit wordt gecirculeerd (zoals over de ketel, warmtewisselaar en de transportleiding naar de verdeler) of • die zijn omgebouwd naar een hogere delta-T (b.v. stadsverwarmingssystemen). 2. Vloerverwarmingssystemen met thermostatische ventielen. 3. Eenpijpsverwarmingssystemen met thermostatische ventielen of inregelventielen. 4. Transportpompen in systemen met een gering drukverschilverlies in het primaire circuit. Constant drukverschil 6.2.1 Instellingen bij vervanging van bestaande pompen Indien een geregelde pomp wordt vervangen door een pomp uit de UPE Serie 2000, kan er gebruik gemaakt worden van de instellingen uit de onderstaande tabellen. Bestaande pomp bij maximaal toerental Bestaande pomp UPE Serie 2000 Ingestelde opvoerhoogte 3 4 Bestaande pomp UPE Serie 2000 Ingestelde regelmethode Maximale opvoerhoogte [m] Ingestelde opvoerhoogte 2 Const. drukverschil 3 1,5 Const. drukverschil 2 Const. drukverschil 4 1,5 Const. drukverschil 2,5 Drukversch. met leidingweerstandcomp. 5 2 Const. drukverschil 6 3 Drukversch. met leidingweerstandcomp. 6 2 Const. drukverschil 7 3,5 Drukversch. met leidingweerstandcomp. 7 2,5 Drukversch. met leidingweerstandcomp. 8 4 Drukversch. met leidingweerstandcomp. 8 3 Drukversch. met leidingweerstandcomp. 9 4,5 Drukversch. met leidingweerstandcomp. 9 3,5 Drukversch. met leidingweerstandcomp. 10 5 Drukversch. met leidingweerstandcomp. 10 3,5 Drukversch. met leidingweerstandcomp. 11 5,5 Drukversch. met leidingweerstandcomp. 11 4 Drukversch. met leidingweerstandcomp. 12 6 Drukversch. met leidingweerstandcomp. 12 4 Drukversch. met leidingweerstandcomp. 5 [m] De tabellen kunnen als volgt worden afgelezen: • Indien de maximale opvoerhoogte van de bestaande pomp 6 meter bedraagt en de pomp op maximum toerental onder normale bedrijfsomstandigheden draait, is het aan te bevelen de UPE-pomp in te stellen op 3 meter en regeling op basis van drukverschil met leidingweerstandcompensatie te selecteren. • Indien daarentegen de bestaande pomp onder gereduceerd toerental draait, is het aan te bevelen de opvoerhoogte in te stellen op 2 meter en de regeling op basis van constant drukverschil te selecteren. 6.3 Pompbedrijf volgens max. of min. pompcurve Kan worden ingesteld via het bedieningspaneel of de R100. De pomp kan worden ingesteld op bedrijf volgens max. of min. pompcurve, als een ongeregelde pomp, zie afb. 7. Ingestelde regelmethode [m] Afb. 7 H Max. Min. Q TM00 5547 4596 Maximale opvoerhoogte [m] Bestaande pomp bij gereduceerd toerental De max. pompcurve kan worden geselecteerd indien een ongeregelde pompfunctie is gewenst. In deze bedrijfssituatie draait de pomp onafhankelijk van een eventuele externe regelaar. De min. pompcurve kan worden gebruikt voor perioden waarin een minimale volumestroom wordt vereist. Deze bedrijfssituatie is geschikt voor nachtbedrijf. Met behulp van de R100 kunnen twee verschillende min. capaciteitscurves worden ingesteld. 179 6.4 Bedrijf volgens curveverstelling Kan worden ingesteld via de R100. De pomp kan worden ingesteld op bedrijf volgens een constante curve, als bij een ongeregelde pomp. Selecteer één van de 19 curves tussen de max. en min. curves, zie afb. 8. Afb. 8 H TM00 5548 4596 Max. Q Min. 6.5 Temperatuurbeïnvloeding Kan worden ingesteld via de R100. Indien deze functie is geactiveerd, in de regelmethode op basis van drukverschil met leidingweerstandcompensatie of op basis van constant drukverschil, wordt de gewenste waarde voor de opvoerhoogte verlaagd, afhankelijk van de mediumtemperatuur. De temperatuurbeïnvloedingsfunctie kan worden ingesteld voor temperaturen beneden 80°C of beneden 50°C. Deze temperatuurlimieten worden aangeduid met T max.. De gewenste waarde wordt verlaagd ten opzichte van de ingestelde opvoerhoogte (= 100%) volgens de onderstaande karakteristieken. Afb. 9 H H 30% 20 50 Taktueel 80 T °C Q TM01 0626 1797 100% Haktueel In het bovenstaande voorbeeld is Tmax. ingesteld op 80°C. Bij een actuele mediumtemperatuur Tactueel wordt de gewenste waarde voor de opvoerhoogte gereduceerd van 100% tot Hactueel. Voor temperatuurbeïnvloeding moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan: • regelmethode op basis van drukverschil met leidingweerstandcompensatie of op basis van constant drukverschil, • de pomp moet in de aanvoerleiding worden geïnstalleerd, • het systeem moet voorzien zijn van aanvoertemperatuurregeling (d.w.z. volgens de buitentemperatuur). 180 Temperatuurbeïnvloeding is geschikt voor: • systemen met variabele volumestroom (b.v. tweepijpsverwarmingssystemen), waarbij de activering van de temperatuurbeïnvloedingsfunctie zorgt voor een verdere verlaging van de pompcapaciteit in perioden met een geringe warmtebehoefte en daardoor een gereduceerde temperatuur in de aanvoerleiding, en: • systemen met een vrijwel constante volumestroom (b.v. eenpijpsverwarmingssystemen en vloerverwarmingssystemen), waarbij verschillen in warmtebehoefte niet kunnen worden geregistreerd als wijzigingen in de opvoerhoogte (hetgeen wel het geval is bij tweepijpsverwarmingssystemen). Bij dergelijke systemen kan de pompcapaciteit alleen worden bijgesteld door de temperatuurbeïnvloedingsfunctie te activeren. Selecteren van Tmax. Bij systemen met een benodigde aanvoerleidingtemperatuur: • tot en met 55°C, selecteer Tmax. = 50°C, • boven 55°C, selecteer Tmax. = 80°C. 6.6 Signaallampjes 6.7 Externe storingssignalering De twee signaallampjes geven de bedrijfsconditie en eventuele storingen aan. In paragraaf 7.2 Bedieningspaneel staat aangegeven waar de signaallampjes op de pomp zijn geplaatst. Opm.: Indien de pomp wordt bediend met behulp van afstandsbediening R100, knippert het rode signaallampje snel. De pomp is voorzien van een storingssignaleringsuitgang d.m.v. een potentiaalvrij storingssignaal via klemmen 2 en 3. Functies van de signaaluitgang: Signaaluitgang Functie van de signaallampjes: 1 2 3 NC NO C Signaallampjes Storing (rood) Bedrijf (groen) uit uit uit constant brandend uit constant brandend Omschrijving De voedingsspanning is afgeschakeld. Omschrijving De pomp is in bedrijf. De voedingsspanning is afgeschakeld. De pomp is in bedrijf. knipperend De pomp heeft een stopcommando gekregen. uit De pomp is gestopt als gevolg van een storing. Een herstartpoging zal worden ondernomen. (Het kan nodig zijn de pomp handmatig te herstarten door de storingssignalering te resetten.) constant brandend constant brandend De pomp is in bedrijf, maar is gestopt als gevolg van een storing. Opm.: Indien er geen signaal is van de drukverschilopnemer of de temperatuuropnemer, blijft de pomp in bedrijf volgens de max. pompcurve. constant brandend knipperend De pomp heeft een stopcommando gekregen, maar is gestopt als gevolg van een storing. Zie ook hoofdstuk 8. Storingsanalysetabel. 1 2 3 NC NO C 1 2 3 NC NO C 1 2 3 NC NO C 1 2 3 NC NO C 1 2 3 NC NO C De pomp heeft een stopcommando gekregen. De pomp is gestopt als gevolg van een storing. Een herstartpoging zal worden ondernomen. (Het kan nodig zijn de pomp handmatig te herstarten door de storingssignalering te resetten.) De pomp is in bedrijf, maar is gestopt als gevolg van een storing. Opm.: Indien er geen signaal is van de drukverschilopnemer of de temperatuuropnemer, blijft de pomp in bedrijf volgens de max. pompcurve. De pomp heeft een stopcommando gekregen, maar is gestopt als gevolg van een storing. De storingssignaaluitgang wordt geactiveerd wanneer de pomp een storing bemerkt. Het storingssignaalrelais wordt tegelijk met het rode indicatielampje op de pomp geactiveerd. Resetten van storingssignaleringen: Een storingssignalering kan op een van de volgende manieren worden gereset: • Door de toets “+” of “–” op de pomp kort in te drukken. Dit heeft geen invloed op de ingestelde pompcapaciteit. • Door de voedingsspanning naar de pomp kort te onderbreken. • Met behulp van de R100, zie paragraaf 7.3 R100. De storingssignalering kan niet worden gereset zolang de oorzaak van de storing niet is weggenomen. 181 6.8 Externe analoge regelaar (0-10 V) Functieschema: ingang start/stop: De pomp is voorzien van een ingang voor een externe analoge meetopnemer (0-10 V DC, klemmen 11 en 12). De pomp kan via deze ingang worden geregeld met een externe regelaar, indien de pomp is ingesteld op één van de volgende regelmethoden: • Bedrijf volgens pompcurve. Het externe analoge signaal stelt de pompcurve in binnen het bereik van de min. pompcurve tot de constante pompcurve die volgens de karakteristiek in afb. 10 werd geselecteerd. • Bedrijf op basis van drukverschil. Het externe analoge signaal regelt de gewenste waarde voor de opvoerhoogte van de pomp tussen de gewenste waarde die overeenkomt met de min. pompcurve en de gewenste waarde die volgens de karakteristiek in afb. 10 werd geselecteerd. Bij een ingangspanning van minder dan 0,5 V werkt de pomp volgens de min. pompcurve. De gewenste waarde kan niet gewijzigd worden. De gewenste waarde kan alleen worden gewijzigd als de ingangsspanning hoger is dan 0,5 V. Afb. 10 Ingestelde opvoerhoogte/ constante pompcurve Max. opvoerhoogte/ constante pompcurve Min. pompcurve 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 U V TM00 5550 4596 H m Start/stop H Normaal bedrijf Q H Stop Q Functieschema: ingang max. pompcurve: De ingang voor de max. pompcurve is alleen actief indien de ingang voor start/stop is gesloten. Max. pompcurve H Normaal bedrijf Q H Max. pompcurve Q Functieschema: ingang min. pompcurve: De ingang voor de min. pompcurve is alleen actief indien de ingang voor start/stop is gesloten en de ingang voor de max. pompcurve is geopend. Min. pompcurve H Normaal bedrijf Q Opm.: • De ingang voor de max. pompcurve, klemmen 7 en 10, moet zijn geopend. • De ingang voor de min. pompcurve, klemmen 7 en 9, moet zijn gesloten. 6.9 Externe gedwongen besturingsfuncties De pomp is voorzien van ingangen voor externe signalen voor de volgende gedwongen besturingsfuncties: • Start/stop van de pomp (klemmen 7 en 8). • Pompbedrijf volgens max. pompcurve (klemmen 7 en 10). • Pompbedrijf volgens min. pompcurve (klemmen 7 en 9). Bij gedwongen besturing geven de balksegmenten / signaallampjes op de pomp aan, welke functie actief is. 182 H Min. pompcurve (nachtbedrijf) Q 6.10 Het bedieningspaneel uitschakelen Kan worden ingesteld via de R100. De toetsen op het bedieningspaneel van de pomp kunnen worden gedeactiveerd om te voorkomen dat de pomp wordt bediend door ongeautoriseerd personeel. 6.12 Draadloze afstandsbediening Voor draadloze afstandsbediening en het uitlezen van gegevens kunt u de afstandsbediening R100 van GRUNDFOS gebruiken. Zie paragraaf 7.3 R100 voor bediening op afstand. De volgende tabel toont hoe de verschillende bedieningseenheden worden gebruikt en in welke paragraaf de werking ervan wordt beschreven. R100 Via een RS-485 poort kan seriële communicatie met de pomp plaatsvinden. Dit gebeurt volgens het GRUNDFOS busprotocol, GENIbus. Aldus is de pomp aan te sluiten op het GRUNDFOS Pump Management System 2000, een Gebouw Beheer Systeem of een ander extern regelsysteem. Via het bussignaal is het mogelijk de bedrijfsparameters van de pomp op afstand in te stellen (o.a. de gewenste opvoerhoogte, temperatuurbeïnvloeding, bedrijfssituatie etc.). Tegelijkertijd kan de pomp statusinformatie leveren over belangrijke parameters zoals de actuele opvoerhoogte, de actuele volumestroom, het opgenomen vermogen, storingssignaleringen etc. Zie voor nadere details de bedieningsinstructies van het GRUNDFOS Pump Management System 2000 of neem contact op met GRUNDFOS. Opm.: Wanneer met de pomp wordt gecommuniceerd via het bussignaal, is het aantal beschikbare instellingen op het bedieningspaneel van de pomp of via de R100 kleiner. De opvoerhoogte en de regelmethoden van de pomp zijn alleen in te stellen via het bussignaal. Met behulp van het bedieningspaneel op de pomp of met de R100 is de pomp alleen op max. pompcurve te zetten of te stoppen. Om een adresnummer aan de pomp toe te wijzen is er echter een R100 nodig. Zie ook paragraaf 7.7 Prioriteit van instellingen. Bedieningspaneel 6.11 Bus communicatie Drukverschil met leidingweerstandcompensatie 7.2.1 7.6.1 Constant drukverschil 7.2.1 7.6.1 Instellen van de opvoerhoogte 7.2.2 7.4.1 Bedrijf volgens max. pompcurve 7.2.3 7.4.2 Bedrijf volgens min. pompcurve 7.2.4 7.4.2 Bedrijf volgens verstelbare pompcurve - 7.4.2 Functie Temperatuurbeïnvloeding - 7.6.3 Resetten van storingssignaleringen 7.2.6 7.4.3 Activering/deactivering van bedieningspaneel - 7.6.4 Toewijzing van adresnummer - 7.6.5 Aflezen van diverse gegevens - 7.5.1 7.5.7 7.2.5 7.4.2 Start/stop “-” = niet beschikbaar op deze bedieningseenheid. 7.1 Fabrieksinstellingen 7. De pomp instellen De pomp kan worden ingesteld via: • Het bedieningspaneel. • De afstandsbediening R100. • Bus communicatie (dit wordt in deze instructies niet in detail besproken. Neem contact op met GRUNDFOS). UPE xx-60 UPE xx-120 Regelmethode Drukverschil met leidingweerstandcompensatie Drukverschil met leidingweerstandcompensatie Opvoerhoogte 3 m bij maximale volumestroom, zie afb. 13 6 m bij maximale volumestroom, zie afb. 15 183 7.2 Bedieningspaneel Bij hoge systeemtemperaturen kan de pomp zo heet worden dat men alleen de toetsen mag aanraken, dit om brandwonden te voorkomen. Het bedieningspaneel (afb. 11) bestaat uit de volgende componenten: • Toetsen, “+” en “–”, om instellingen te wijzigen. • Lichtbalk, geel, voor weergave van de regelmethode en de opvoerhoogte. • Signaallampjes, groen en rood, voor signalering van storings- en bedrijfscondities, zie paragraaf 6.6 Signaallampjes. Afb. 11 Toetsen TM00 4431 4596 Lichtbalk Signaallampjes 7.2.1 Instellen van de regelmethode Voor een beschrijving van deze functie, zie paragraaf 6.1 Regelmethoden. Wanneer de toetsen “+” en “–” tegelijk worden ingedrukt, toont de lichtbalk de geselecteerde regelmethode: Balksegmenten Regelmethode Bovenste en onderste segmenten knipperen Drukverschil met leidingweerstandcompensatie Middelste segmenten knipperen Constant drukverschil Geen van de segmenten brandt Verstelbare pompcurve Wanneer men de toetsen langer dan 5 seconden ingedrukt houdt, wordt er omgeschakeld van de actuele regelmethode naar de andere. Dit houdt in dat bedrijf volgens pompcurve wordt gedeactiveerd indien deze via de R100 werden geselecteerd. 184 7.2.2 Instellen van de opvoerhoogte De gewenste opvoerhoogte wordt ingesteld met de toetsen “+” en “–”. De ingestelde opvoerhoogte is af te lezen van de lichtbalk op het bedieningspaneel. In de onderstaande tabel worden voorbeelden gegeven voor het instellen van de opvoerhoogte in relatie tot het weergeven door de lichtbalk. Drukverschil met leidingweerstandcompensatie Constant drukverschil Afb. 13 5 4 3 2 1 0 Q 2 1 0 Q Balksegmenten 5 en 6 branden, waarmee een gewenste opvoerhoogte van 3 m bij maximale volumestroom wordt aangegeven. Afb. 14 Afb. 15 H m H m 10 10 8 6 UPE 50-120 UPE 65-120 UPE 80-120 4 3 Balksegment 5 brandt, waarmee een gewenste opvoerhoogte van 3 m wordt aangegeven. 4 2 1 0 Q Balksegmenten 5 en 6 branden, waarmee een gewenste opvoerhoogte van 5,5 m wordt aangegeven. TM00 4433 1597 UPE 100-60 m 8 6 4 2 0 Q TM00 4434 1597 H 5 TM00 4435 1597 H m TM00 4432 2297 Afb. 12 Balksegmenten 7 en 8 branden, waarmee een gewenste opvoerhoogte van 6 m bij maximale volumestroom wordt aangegeven. 185 7.2.3 Pompbedrijf volgens max. capaciteitscurve 7.2.6 Resetten van storingsindicaties Q Max. capaciteitscurve TM00 4436 4596 Zie voor een beschrijving van deze functie paragraaf 6.3 Pompbedrijf volgens max. of min. pompcurve. Door “+” ingedrukt te houden schakelt u over op de max. capaciteitscurve van de pomp. Daarbij begint het bovenste balksegment te knipperen (zie afb. 16). Om weer terug te gaan houdt u “–” net zolang ingedrukt totdat de gewenste opvoerhoogte is bereikt. Afb. 16 H 7.2.4 Pompbedrijf volgens min. capaciteitscurve Zie voor een beschrijving van deze functie paragraaf 6.3 Pompbedrijf volgens max. of min. pompcurve. Door “–” ingedrukt te houden schakelt u over op de min. capaciteitscurve van de pomp. Daarbij begint het onderste balksegment te knipperen (zie afb. 17). Om weer terug te gaan houdt u “+” net zolang ingedrukt totdat de gewenste opvoerhoogte is bereikt. Afb. 17 Q Min. capaciteitscurve TM00 4437 4596 H 7.2.5 Starten/stoppen van de pomp U stopt de pomp door net zolang op “–” te drukken totdat geen van de balksegmenten meer brandt. Wanneer de pomp is gestopt, knippert het groene indicatielampje. U start de pomp door net zolang op “+” te drukken totdat de gewenste opvoerhoogte is bereikt. Indien de pomp voor langere tijd niet wordt gebruikt, is het aan te bevelen de ingang start/stop of de R100 te gebruiken, of de spanningstoevoer af te schakelen. Zodoende blijft de ingestelde opvoerhoogte ongewijzigd wanneer de pomp weer moet worden gestart. 186 Om een storingsindicatie te resetten drukt u kort op “+” of “–”. Hierdoor wordt de ingestelde pompcapaciteit niet beïnvloed. Indien de storing niet is verdwenen, verschijnt de storingsindicatie nogmaals. 7.3 R100 De pomp kan draadloos worden bediend door middel van de afstandsbediening R100 van GRUNDFOS. De R100 communiceert met de pomp via infrarood licht. Tijdens het gebruik moet de R100 op het bedieningspaneel worden gericht. Wanneer de R100 communiceert met de pomp knippert het rode signaallampje op de pomp snel. De afstandsbediening R100 biedt extra mogelijkheden voor instellingen en het weergeven van de pompstatus. De displays zijn onderverdeeld in vier parallelle menu’s, zie afb. 18: 0. ALGEMEEN; zie de bedieningsinstructies van de R100 1. BEDRIJF 2. STATUS 3. INSTALLATIE Het nummer zoals weergegeven bij ieder individueel display in afb. 18 verwijst naar de paragraaf waarin het display is omschreven. Afb. 18 1. BEDRIJF 0. ALGEMEEN 2. STATUS 3. INSTALLATIE 7.4.1 7.5.1 7.6.1 7.4.2 7.5.2 7.6.2 7.4.3 7.5.3 7.6.3 7.5.4 7.6.4 7.5.5 7.6.5 7.5.6 7.6.6 7.5.7 187 7.4 Menu BEDRIJF 7.4.3 Storingsindicaties Indien de communicatie tot stand is gebracht, verschijnt het menu BEDRIJF in het display. 7.4.1 Gewenste waarde Welke informatie in dit display verschijnt, is afhankelijk van de regelmethode die in het scherm “Regelmethode” van het menu INSTALLATIE werd geselecteerd. Indien de pomp op afstand wordt bestuurd of door middel van gedwongen besturing via externe signalen, is het aantal instelmogelijkheden kleiner; zie paragraaf 7.7 Prioriteit van instellingen. Wanneer wordt geprobeerd deze instellingen te wijzigen, verschijnt een boodschap dat de pomp op afstand wordt bestuurd en dat er daardoor geen wijzigingen kunnen worden doorgevoerd. Het volgende voorbeeld van een display verschijnt indien de pomp op regeling op basis van drukverschil met leidingweerstandcompensatie is ingesteld. Indien er sprake is van een storing, verschijnt in dit display de storingsoorzaak. Mogelijk oorzaken zijn: • Fase-fout • Geblokkeerde pomp • Onderspanning • Defecte druk/temperatuuropnemer • Interne storing De storingssignalering kan in deze weergave worden gereset. Indien de oorzaak van de storing niet is weggenomen op het moment dat de signalering wordt gereset, wordt dit in het display weergegeven. 7.5 Menu STATUS In dit display wordt de gewenste opvoerhoogte ingesteld. Daarnaast kan uit de volgende bedrijfssituaties worden gekozen: • Stop, • Min. (min. pompcurve), • Max. (max. pompcurve). Bij regeling op basis van constant drukverschil of bedrijf volgens pompcurve wordt enigszins afwijkende informatie weergegeven. Het actuele werkpunt van de pomp wordt aangegeven als een vierkantje in de Q-H-kromme. De pomp is niet in staat een zeer lage volumestroom te registreren; in dat geval verdwijnt het vierkantje. 7.4.2 Bedrijfssituatie In dit menu wordt alleen de status weergegeven. Het is hier niet mogelijk waarden in te stellen of te wijzigen. De actuele waarden in het display worden aangeduid als richtwaarden. 7.5.1 Actuele gew. waarde Veld “Act. gew. waarde”: Actuele gewenste waarde voor de opvoerhoogte. Veld “komt overeen met”: Actuele gewenste waarde als % van de ingestelde gewenste waarde indien de pomp is aangesloten op een externe analoge meetopnemer (0-10 V) of indien temperatuurbeïnvloeding of drukverschil met leidingweerstandcompensatie is geactiveerd. 7.5.2 Bedrijfssituatie Selecteer één van de volgende bedrijfssituaties: • Stop, • Min. (min. pompcurve), • Normaal (drukverschil met leidingweerstandcompensatie, constant drukverschil of bedrijf volgens pompcurve), • Max. (max. capaciteitscurve). 188 Deze weergave toont de actuele bedrijfssituatie (Stop, Min., Normaal of Max.) en hoe deze werd geselecteerd (Pomp, R100, BUS of Extern). 7.5.3 Opvoerhoogte en capaciteit 7.6.1 Regelmethode Zie paragraaf 6.1 Regelmethoden of paragraaf 6.4 Bedrijf volgens curveverstelling voor een beschrijving van deze functie. Zeer lage volumestromen kunnen niet worden geregistreerd; de R100 geeft “<” weer voor de laagst mogelijke waarde voor de betreffende pomp. 7.5.4 Toerental Selecteer één van de volgende regelmethoden: • ∆ p m/leid.comp. (drukverschil met leidingweerstandcompensatie), • Constant ∆p (constant drukverschil), • Pompcurve. De gewenste waarde en de capaciteitscurve worden ingesteld in display 7.4.1 Gewenste waarde van het menu BEDRIJF. Het actuele toerental van de pomp. 7.6.2 Min. pompcurve 7.5.5 Mediumtemperatuur Zie voor een beschrijving van deze functie paragraaf 6.3 Pompbedrijf volgens max. of min. pompcurve. De actuele temperatuur van het verpompte medium. In dit display kunt u uit twee min. pompcurves kiezen. De pompcurve wordt gebruikt wanneer de regelmethode “min. pompcurve” is geselecteerd. 7.5.6 Opgenomen vermogen en energieverbruik 7.6.3 Temperatuurbeïnvloeding Zie voor een beschrijving van deze functie paragraaf 6.5 Temperatuurbeïnvloeding. Het actuele opgenomen vermogen en energieverbruik van de pomp. De waarde voor het energieverbruik is een getotaliseerde waarde; deze kan niet op 0 worden ingesteld. 7.5.7 Bedrijfsuren Het aantal bedrijfsuren van de pomp. De waarde voor het aantal bedrijfsuren is een getotaliseerde waarde; deze kan niet op 0 worden ingesteld. 7.6 Menu INSTALLATIE In deze weergave kan de functie “temperatuurbeïnvloeding” worden geactiveerd. Indien deze functie moet worden gebruikt, moet de pomp in de aanvoerleiding worden geïnstalleerd. U kunt kiezen tussen een maximumtemperatuur van 50°C of van 80°C. Deze functie is alleen actief bij de regelmethoden constant drukverschil of drukverschil met leidingweerstandcompensatie. Wanneer temperatuurbeïnvloeding is geactiveerd, verschijnt een kleine thermometer in het display “Gew. waarde” van het menu BEDRIJF; zie 7.4.1 Gewenste waarde. Opm.: Indien de pomp is aangesloten op een bus, is het niet mogelijk de temperatuurbeïnvloeding via de afstandsbediening R100 in te stellen. In dit menu dienen bij de installatie van de pomp een aantal instellingen geselecteerd te worden, waarmee rekening gehouden dient te worden. 189 7.6.4 Druktoetsen op de pomp De prioriteit van de instellingen is als volgt: Zonder bussignaal: Mogelijke instellingen Prioriteit Om ongeautoriseerde bediening van de pomp te voorkomen, kan men via dit display de werking van de toetsen “+” en “–” blokkeren. De blokkering van de pomp kan alleen ongedaan worden gemaakt met behulp van de R100. De toetsen kunnen worden ingesteld op: • Actief, • Niet actief. Bedieningspaneel op pomp of R100 1 Stop 2 Max. pompcurve Externe signalen 3 Stop 4 Max. pompcurve 5 Min. pompcurve Min. pompcurve 6 Instellen van opvoerhoogte Instellen van opvoerhoogte 7.6.5 Pompnummer Voorbeeld: Wanneer de pomp via een extern signaal gedwongen wordt te draaien volgens de max. pompcurve, kan men met het bedieningspaneel van de pomp en met de afstandsbediening R100 de pomp alleen maar stoppen. Met bussignaal: Er kan een pompnummer tussen 1 en 64 worden toegewezen aan een pomp, of een bestaand nummer kan worden gewijzigd zodat de R100 of het Pump Management System 2000 onderscheid kunnen maken tussen twee of meer pompen. Het Pump Management System 2000 accepteert echter alleen de nummers 1 t/m 8. 7.6.6 Dubbelpomp Dit display kan alleen worden gebruikt indien een UPED dubbelpomp is geïnstalleerd. Mogelijke instellingen Prioriteit 1 Stop 2 Max. pompcurve 190 Externe signalen Bussignaal 3 Stop Stop 4 Max. pompcurve Max. pompcurve 5 Min. pompcurve Min. pompcurve 7.7 Prioriteit van instellingen De signalen voor de gedwongen besturingsfuncties beïnvloeden de instellingen die beschikbaar zijn via de pomp en de R100. Met behulp van het bedieningspaneel van de pomp of de R100 is de pomp altijd op max. pompcurve te zetten of te stoppen. Indien twee of meer functies tegelijkertijd worden geactiveerd, reageert de pomp op de functie met de hoogste prioriteit. Bedieningspaneel op pomp of R100 6 Instellen van opvoerhoogte Voorbeeld: Wanneer de pomp via een extern signaal gedwongen wordt te draaien volgens de max. pompcurve, kan men met het bedieningspaneel van de pomp en met de afstandsbediening R100 of het bussignaal de pomp alleen maar stoppen. 8. Storingsanalysetabel Voordat u het deksel van de klemmenkast verwijdert, dient u ervoor te zorgen dat de voedingsspanning naar de pomp ten minste 5 minuten is afgeschakeld. Het medium in de pomp kan kokendheet zijn en onder hoge druk staan. Voordat enig component van de pomp mag worden verwijderd, dient het systeem te zijn afgetapt of dienen de afsluiters aan beide zijden van de pomp te zijn afgesloten. Storing De pomp werkt niet. Geen van de signaallampjes brandt. De pomp werkt niet. Het groene signaallampje knippert. Oorzaak Oplossing Er is een zekering in de installatie doorgebrand. Vervang de zekering. De stroom- of spanningsgestuurde aardlekschakelaar heeft de pomp uitgeschakeld. Zet de aardlekschakelaar om. De pomp is defect. Repareer/vervang de pomp. De pomp is op een van de onderstaande manieren uitgeschakeld: 1. Via de toets “–”. 2. Via de afstandsbediening R100. 3. Externe aan/uit-schakelaar in positie ‘uit’.* 4. Via een bussignaal.* 1. Start de pomp door op “+” te drukken. 2. Start de pomp met de R100 of door op “+” te drukken. 3. Zet de aan/uit-schakelaar op ‘aan’.* 4. Start de pomp via het bussignaal.* * De storing is tijdelijk te verhelpen door pompbedrijf volgens max. capaciteitscurve te selecteren op de pomp of met de afstandsbediening R100. In dat geval worden externe commando’s genegeerd. De pomp is gestopt als gevolg van een storing. Het rode signaallampje brandt, het groene signaallampje is uit. Storing in de voedingsspanning (bijv. onderspanning). Controleer of de voedingsspanning binnen de gestelde grenzen ligt. Fase weggevallen (de pomp draait 2 minuten en stopt vervolgens). Controleer de zekering en de aansluitingen. Pomp geblokkeerd en/of verontreinigd. Verwijder de inspectieschroef. Verdraai de rotor m.b.v. een schroevendraaier in de sleuf van het asuiteinde en/of demonteer de pomp en maak deze schoon. Storing in de elektronica. Neem contact op met GRUNDFOS. De pomp is in bedrijf, maar is gestopt als gevolg van een storing. Het rode en het groene signaallampje branden. De drukverschil-/temperatuuropnemer is defect. Controleer de aansluiting van de meetopnemer. Vervang deze indien nodig. De pomp is automatisch opnieuw gestart na een tijdelijke storing. Reset de storingssignalering. De pomp heeft een stopcommando gekregen, maar is gestopt vanwege een storing. Het rode signaallampje brandt en het groene signaallampje knippert. De drukverschil-/temperatuuropnemer is defect. Controleer de aansluiting van de meetopnemer. Vervang deze indien nodig. De pomp is automatisch opnieuw gestart na een tijdelijke storing. Reset de storingssignalering. 191 Storing Overmatig geluid in het systeem. Het groene signaallampje brandt. Oorzaak Oplossing Lucht in het systeem. Ontlucht het systeem. De volumestroom is te hoog. Verlaag de opvoerhoogte (gewenste waarde) en schakel eventueel over op toerenregeling op basis van constant drukverschil. De druk is te hoog. Verlaag de opvoerhoogte (gewenste waarde) en schakel eventueel over op toerenregeling op basis van drukverschil met leidingweerstandcompensatie. Overmatig geluid in de pomp. Het groene signaallampje brandt. Lucht in de pomp. Ontlucht de pomp. De inlaatdruk is te laag. Verhoog de inlaatdruk en/of controleer de gasdruk in het expansievat (indien aanwezig). Onvoldoende warmte op bepaalde plaatsen in het verwarmingssysteem. De volumestroom is te laag. Verhoog de opvoerhoogte (gewenste waarde) en/of schakel eventueel over op toerenregeling op basis van constant drukverschil. Zie ook paragraaf 6.6 Signaallampjes. Opm.: Men kan ook de afstandsbediening R100 gebruiken voor het opsporen van storingen. 9. Megging Een installatie waarin een UPE-pomp is opgenomen, mag niet worden gemegd, aangezien hierdoor de ingebouwde elektronica kan worden beschadigd. Mocht het toch nodig zijn een megging uit te voeren, dan dient de pomp elektrisch te worden gescheiden van de installatie. Tijdens het meggen moet de volgende procedure worden gevolgd. Megging van UPE-pompen 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 192 Schakel de voedingsspanning uit. Neem de draden van de klemmen L1, L2 en L3 los, alsmede de aardedraad (zie B). Sluit de klemmen L1, L2 en L3 kort met behulp van twee korte draden (zie D). Verwijder de draad waarmee de elektronica aan het frame is bevestigd (zie A). Meet de spanning tussen klemmen L1/L2/L3 en de aarde (zie C). De maximale testspanning is AC/DC 1500 V. Opm.: Voer nooit een megging uit tussen de fasedraad L1, L2 en L3. Maximaal toelaatbare lekstroom: < 20 mA. Breng de draad voor de bevestiging van de elektronica aan op het frame (zie A). Verwijder de korte draden tussen de klemmen L1, L2 en L3 (zie D). Sluit de fasedraden weer aan op klemmen L1, L2 en L3 en sluit de aardedraad weer aan (zie B). Schakel de voedingsspanning weer in. A D C B TM00 9122 4596 1. 2. 9.1 Hoogspanningstest Mocht het nodig zijn de UPE-pomp aan een hoogspanningstest te onderwerpen, dan moeten de aanwijzingen voor megging worden opgevolgd; zie hoofdstuk 9. Megging. Inlaatdruk Tijdens pompbedrijf dient altijd ten minste een druk aanwezig te zijn zoals aangegeven in onderstaande tabel: Mediumtemperatuur 10. Technische specificaties Pomptype Voedingsspanning 3 x 400-415 V ±10%, 50 Hz. Motorbeveiliging Er is geen externe motorbeveiliging nodig. Beschermingsklasse IP 42. Relatieve luchtvochtigheid Max. 95%. Omgevingstemperatuur 0°C tot +40°C. Temperatuurklasse TF110 volgens CEN 335-2-51. Mediumtemperatuur Max. +110°C. Continu: +15°C tot +95°C. Pompen in tapwatersystemen: Continu: +15°C tot +60°C. Om condensatie in de klemmenkast en de stator te voorkomen, dient de temperatuur van het medium altijd hoger te zijn dan de omgevingstemperatuur. Zie de volgende tabel: Min. [°C] Max. [°C] 15 15 110 20 20 110 25 25 110 30 30 110 35 35 90 40 40 70 Mediumtemperatuur Systeemdruk De systeemdruk wordt aangegeven op de pompflenzen: PN 6/ PN 10 Aantal flensgaten UPE 50-120 z 4 UPE 65-120 z Pomptype UPE 80-120 UPE 100-60 PN 6 PN 10 z 4 4 z z 8 4 z 8 90°C [bar] [bar] UPE 50-120 0,4 0,7 UPE 65-120 0,9 1,2 UPE 80-120 1,6 1,9 UPE 100-60 0,95 1,25 Elektromagnetische compatibiliteit (EMC) EN 61 800-3. Emmisie van elektromagnetische straling - eerste omgeving (bebouwde omgeving). Bestendigheid tegen elektromagnetische straling tweede omgeving (industriële omgeving). Geluidsdrukniveau Het geluidsdrukniveau van de pomp is lager dan 54 dB(A). Lekstroom Tijdens bedrijf veroorzaakt het netfilter van de pomp een ontlaadstroom naar aarde. Ilekstroom < 3,5 mA. Ingangen en uitgangen Ingang start/stop Ingang max. pompcurve Omgevingstemperatuur [°C] 75°C Ingang min. pompcurve Extern potentiaalvrij contact. Contactbelasting: 5 V, 0,1 mA. Afgeschermde kabel. Lusweerstand: max. 130 Ω/km. Logische niveaus: Logische “0”: U < 1,5 V. Logische “1”: U > 4,0 V. Ingang voor analoog signaal (0-10 V) Extern signaal: 0-10 VDC. Maximumbelasting: 1 mA. Afgeschermde kabel. Storingssignaaluitgang Intern potentiaalvrij wisselcontact. Maximumbelasting: 250 V, 2 A AC1. Minimumbelasting: 5 V, 1 mA. Afgeschermde kabel. Ingang bus GRUNDFOS busprotocol, GENIbus-protocol, RS-485. Afgeschermde kabel. Draaddoorsnede: 0,25 - 1 mm². Max. kabellengte: 1200 m. 11. Afvalverwerking Na gebruik van deze pomp of onderdelen dienen de volgende richtlijnen in acht genomen te worden. 1. Neem de overheids- en gemeentelijke richtlijnen voor afvalverwerking in acht. 2. Als de afvalverwerkende instanties ons product niet kunnen verwerken, dan kunt u ons product bij ons inleveren. Wijzigingen voorbehouden. 193
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257

Grundfos UPE Series 2000 Installation And Operating Instructions Manual

Type
Installation And Operating Instructions Manual