HOODFSTUK 344
Voer de netwerkparameters in, zodat de printer door het net herkend wordt en controleer of het
wireless net, waarop de printer aangesloten wordt, on-line is.
De vereiste wireless instellingen zijn: SSID (naam van netwerk) van het gebruikte net; het door de
computer gebruikte draadloze kanaal (uitsluitend in modus "Ad-Hoc"); de communicatiemodus en de
door het draadloze net gebruikte WEP sleutel.
Opmerking: desktop en draagbare computer met mogelijkheid tot aansluiting op een draadloos
netwerk (uitsluitend voor modus "Ad-Hoc") moeten correct geconfigureerd zijn en goed werken.
Opmerking: indien men zojuist een laptop of een desktop computer met wireless functie heeft
aangeschaft, moeten de Wi-Fi instellingen geconfigureerd worden: de SSID (netwerknaam) van het
gebruikte netwerk; gebruikte wireless kanaal; communicatiemodus, authenticatie en eventuele door
het wireless netwerk gebruikte WEP-sleutel.
Hieronder worden de velden met betrekking tot de herkenning van de printer beschreven:
• Wireless communicatie activeren: voor activeren en deactiveren van de draadloze communicatie;
wanneer ze gedeactiveerd is, is er toch toegang tot de printer via de USB verbinding mogelijk.
• Modus voor draadloze communicatie: hiermee kan het soort aansluiting geselecteerd worden, en wel:
– Ad-Hoc (Peer-to-Peer) (standaardinstelling): de printer communiceert rechtstreeks met de
computer en niet via een toegangspunt of basisstation. Alle draadloze randapparatuur van een
"Ad-Hoc" netwerk moet uitgerust zijn met een draadloze netwerkadapter. Dankzij de adapter
kan elk randapparaat communiceren met de overige, op het netwerk aanwezige randapparatuur.
Gebruik van de "Ad-Hoc" modus blijft meestal beperkt tot eenvoudige, niet omvangrijke draadloze
netwerken, aangezien bij aansluiting op meerdere netwerkapparaten de prestaties erg teruglopen.
– Infrastructuur (Access Point): de printer communiceert met de computers van het netwerk via
een basisstation of een draadloos toegangspunt. Dit toegangspunt dient als hub of centrale
gateway bij het aansluiten van draadloze randapparatuur en, indien gewenst, van
kabelrandapparatuur (het merendeel van de toegangspunten beschikt over een geïntegreerde
Ethernet besturingseenheid).
Bij modus "infrastructuur" vindt alle draadloze communicatie tussen netwerkrandapparatuur
plaats via een toegangspunt. Alle draadloze netwerkrandapparatuur moet uitgerust zijn met een
draadloze netwerkadapter voor aansluiting op het toegangspunt.
– Kanaal: dit is het pad waarlangs de digitale informatie zich verplaatst. Het kanaal wordt standaard
automatisch gekozen, maar de mogelijkheid bestaat om en specifiek pad te kiezen met het oog op
optimalisering van de ontvangst/verzending van de gegevens in geval van storing of interferenties.
• Naam van het Wi-Fi netwerk (SSID): geeft de naam aan van de draadloze verbinding waarvan de
printer deel moet uitmaken. De naam van het netwerk moet exact benoemd worden om de printer te
kunnen toevoegen aan de reeds bestaande groep netwerksystemen.
• Vaststelling van de authenticiteit: door deze modus te selecteren kan aansluiting met overige
systemen van het draadloze netwerk tot stand gebracht worden. Elk systeem kan beschikken over een
specifieke toegangssleutel, afhankelijk van het soort netwerk.
– Open systeem: wanneer de netwerksystemen geen toegangsbeveiliging hebben en het netwerk
voor elke soort aansluiting toegankelijk is.
– Gedeelde sleutel: wanneer de netwerksystemen zijn voorzien van een gemeenschappelijke
beveiliging voor toegang tot het netwerk.
– EAP PSK (alleen modus Infrastructuur): EAP (Extensible Authentication Protocol) maakt gebruik
van het algoritme PSK. Een authenticatieprotocol met één richting die de client identificeert door
middel van een door het algoritme PSK beschermd password. PSK (Pre-Shared Key) maakt gebruik
van passwords of sleutels die handmatig worden ingevoerd om bescherming mogelijk te maken.
PSK werd zo ontworpen dat de gebruiker hem gemakkelijk thuis of op een klein kantoor kan
installeren.
• Cryptografie: Dit is het type beveiliging dat op het netwerk geactiveerd kan worden.
Een netwerk met authenticatie met open systeem beschermt de gebruikers niet op basis van hun
identiteit en is over het algemeen gebonden aan de levering van de correcte SSID.
– WEP:
het netwerk kan de cryptografie WEP (Wired Equivalent Privacy) gebruiken om een eerste
beveiligingsniveau te leveren tegen incidentele indiscrete gebruikers. Er zijn maximaal 4 WEP-sleutels
beschikbaar:
WEP sleutel 1
,
WEP sleutel 2
,
WEP sleutel 3
,
WEP sleutel 4
.
De beveiligingssleutels kunnen alfanumeriek of hexadecimaal zijn.
– WPA:
In de modus Infrastructuur met de authenticatie EAP/PSK wordt de cryptografie WPA gebruikt en
wordt een preshared key gevraagd. Deze modus biedt een beter en veiliger beveiligingsschema dan de
WEP.