2.10 Sensor fixeren
Na afronding van alle instellingen wordt de sensor bevestigd
door de rode fixatieschroeven aan te draaien.
De bedrijfsspanning (klemmen 1+2) en de relaisuitgang (klemmen 3, 4
en 5) hoeven slechts 1 keer op een willekeurig gekozen sensor aanges-
loten te worden.
Aanwijzing:
Hier kan het opener- of sluitercontact uitgelezen en aan de deurbe-
sturing doorgegeven worden. (klem 10 en 12)
Een aparte voeding voor de externe sensor is niet noodzakelijk.
Via de lintkabels kunnen meerdere sensoren met elkaar verbonden worden.
2.11 Behuizing sluiten
3Uitgebreide toepassingen
3.1 Meerdere sensoren
Potentiaalvrije aansluiting
voor een externe opener- of sluitercontact.
Voeding voor een externe sensor
De spanning komt overeen met de voedingsspan-
ning op klem 1 en 2.
De aansluiting van een externe sensor gebeurt via de steekschoefklem 7-12.
3.2 Externe sensoren
Externe
sensor
4Opheffing van storingen
Symptoom Mogelijke oorzaken Oplossing
Deur opent cyclisch
of niet volledig
Deur opent niet
LED brandt niet
Deur opent niet
LED brandt permanent
Deur opent
LED brandt permanent
De sensor detecteert
geen objecten
De sensor detecteert continu
Onregelmatige detecties
zonder object in het detectieveld
– bij een meebewegende toepassing is de
sensor voor de niet meebewegende
bedrijfsmodus geconfigureerd
– Scanbereik te dicht bij de vloer ingesteld
– Schakelingstype (actief/passief) fout
ingesteld
– Scanbereik te dicht bij de vloer ingesteld
– Schakelingstype (actief/passief) fout
ingesteld
– Scanbereik te dicht bij de vloer ingesteld
– Scanbereik te ver van de vloer verwijderd
– Lintkabels tussen twee sensoren zijn fout
aangesloten
– intense directe regen
– TL-lamp in de buurt van de sensor
– Spiegelende achtergrond terwijl de
neighoek bijna verticaal ingesteld is
– Bedrijfsmodus op meebewegend zetten
zie hoofdstuk 2.3
– Scanbereik correct instellen, zie hoofdstuk 2.7
– Schakelingstype (actief/passief) wijzigen
zie hoofdstuk 2.3
– Scanbereik correct instellen, zie hoofdstuk 2.7
– Schakelingstype (actief/passief) wijzigen
zie hoofdstuk 2.3
– Scanbereik correct instellen, zie hoofdstuk 2.7
– Scanbereik correct instellen, zie hoofdstuk 2.7
– Sensoren vervangen
– Sensor vervangen
– Neighoek veranderen, zie hoofdstuk 2.9
– Scanbereik veranderen, zie hoofdstuk 2.7
– TL-lamp verwijderen
– Neighoek vergroten (zie hoofdstuk 2.9) of
spiegelende achtergrond verwijderen
햴
Bevestig na het aanbrengen van de afdekking de eindkappen 햴. Bevestig de
eindkappen met de geleidingspennen aan de profielzijde. Als optie: voor een ste-
vigere bevestiging met de schroeven 햷bevestigen. Maak daarvoor eerst het
boorgat vrij (doorprikken).
3