2. Op de meettoets drukken om de laser in te schake-
len en op het doel richten.
3. Nogmaals op de meettoets drukken.
De gemeten afstand wordt in minder dan een se-
conde weergegeven in de resultaatregel.
6.7.2.3 Continu meten
AANWIJZING
Het continu meten is overal mogelijk waar afzonderlijke
afstanden worden gemeten. Dit geldt ook voor functies
zoals Oppervlakken.
1. Voor de activering van de continu meetmodus de
meettoets gedurendeca. 2 secondeningedrukthou-
den.
AANWIJZING Hierbijmaakthetnietuitofhetappa-
raat uitgeschakeld of de meetstraal uit- of ingescha-
keld is - het apparaat schakelt altijd in de continu
meetmodus.
Met het continu meten worden afstanden met ca.
6–10 metingen per seconde in de resultaatregel bij-
gewerkt. Dit is afhankelijk van het reflectievermogen
van het doeloppervlak. Indien de pieptoon is inge-
schakeld, wordt het continu meten ca. 2-3 maal per
seconde met de pieptoon gesignaleerd.
2. De meetprocedure wordt stopgezet door nogmaals
op de meettoets te drukken.
De laatst geldige meting wordt weergegeven in de
resultaatregel.
6.7.3 Meten vanuit hoeken 45
Voor het meten van ruimtediagonalen of het meten van-
uit moeilijk toegankelijke hoeken wordt de aanslagpunt
gebruikt.
1. De aanslagpunt 180° uitklappen.
De meetreferentie wordt automatisch omgezet. Het
apparaat detecteert de verlengde meetreferentie
en corrigeert de gemeten afstand automatisch met
deze waarde.
2. Zet het apparaat met de aanslagpunt op het ge-
wenste uitgangspunt en richt op het richtpunt.
3. Druk op de meettoets.
Op het display verschijnt de gemeten waarde.
6.7.4 Meten met doelmarkeringen 67
Voor het meten van afstanden aan buitenkanten (bijv.
buitenmuren van huizen, omheiningen, etc.) kunt u hulp-
middelen als planken, bakstenen of andere geschikte
voorwerpen als doelmarkering aan de buitenkant leggen.
Bij grotere meetbereiken en ongunstige lichtomstandig-
heden (sterke zonneschijn) raden wij aan het richttableau
PDA 50, PDA 51 en PDA 52 te gebruiken.
6.7.5 Meten in een lichte omgeving
Voor lange afstanden en bij een zeer lichte omgeving
raden wij het gebruik van het richttableau PDA 50, PDA 51
en PDA 52 aan.
6.7.6 Meten op ruwe oppervlakken 8
Bij het meten op ruwe oppervlakken (bijv. grof pleister-
werk) wordt een gewogen gemiddelde gemeten, waarin
het centrum van de laserstraal meer gewicht heeft dan
de rand.
6.7.7 Meten aan ronde of hellende oppervlakken
Wordt er zeer schuin op deze vlakken gericht, dan kan
onder bepaalde omstandigheden te weinig lichtenergie
of bij rechthoekig richten te veel energie bij het apparaat
komen. In beide gevallen wordt het gebruik van het
richttableau PDA 50, PDA 51 en PDA 52 aangeraden.
6.7.8 Meten op natte of glanzende oppervlakken
Voor zover het laserafstandsmeetapparaat op het op-
pervlak kan worden gericht, wordt een precieze afstand
op het richtpunt gemeten. Bij sterk spiegelende opper-
vlakken dient rekening te worden gehouden met een
gereduceerd meetbereik of met lichtreflectie.
6.7.9 Meten op transparante oppervlakken
In principe kunnen afstanden op lichtdoorlatend materi-
aal, zoals vloeistof, piepschuim, schuimstof, etc. worden
gemeten. In deze materialen dringt licht door, waardoor
er meetfouten kunnen ontstaan. Ook bij het meten door
glas of in het geval zich objecten binnen de richtlijn
bevinden, kunnen er meetfouten ontstaan.
6.7.10 Meetbereiken
6.7.10.1 Vergroot meetbereik
Metingen in het donker, bij schemering, op verduisterde
doelen of bij een verduisterd apparaat leiden in de regel
tot een vergroting van het meetbereik.
Metingen bij gebruik van het richttableau PDA 50, PDA 51
en PDA 52 leiden tot een vergroting van het meetbereik.
6.7.10.2 Verkleind meetbereik
Metingen bij een sterke lichtomgeving, zoals zonlicht of
extreem fel schijnende schijnwerpers, kunnen leiden tot
een kleiner meetbereik.
Metingen door glas of bij objecten binnen de richtlijn
kunnen leiden tot een kleiner meetbereik.
Metingen op matgroene, -blauwe, -zwarte of natte en
glanzende oppervlakken kunnen leiden tot een kleiner
meetbereik.
nl
133
Printed: 20.12.2013 | Doc-Nr: PUB / 5140868 / 000 / 01